Auschwitz 13917 - DropPDF1.droppdf.com/files/RZGom/auschwitz-13917-mirjam-blits.pdf ·...

Post on 24-May-2020

16 views 9 download

Transcript of Auschwitz 13917 - DropPDF1.droppdf.com/files/RZGom/auschwitz-13917-mirjam-blits.pdf ·...

MirjamBlitsAuschwitz

13917HoeikdeDuitse

concentratie-

kampenoverleefde

MeteenvoorwoorddoorJeroenKrabbé

Auteur:MirjamBlits

Copyright©2012ErvenMirjamBlits/JustPublishers

CopyrightVoorwoord©2012JeroenKrabbé

Nietsuitdezeuitgavemagwordenverveelvoudigden/ofopenbaar

gemaakt,doormiddelvandruk,fotokopie,microfilm,digitalebestandenofop

welkeanderewijzeook,zondervoorafgaandeschriftelijke

toestemmingvanJustPublishersBV.

Nopartofthisbookmaybereproduced

inanyform,byprint,photoprint,microfilm,digitalfilesoranyothermeans,withoutwritten

permissionfromJustPublishersBV.

Productie: Vitataal,FeerwerdOmslagontwerp GerritNoordzijOpmaak:ErikRichèl,Winsum

ISBN 9789089752550NUR689

WWW.JUSTPUBLISHERS.NL

Woordvooraf&

Tengeleide

VoorwoordMijn tante Mary was eenexceptionele vrouw: zeergoed verzorgd, elegant,bruisend van levensplezier,vaak hard lachend, vollevenswijsheden, immeropgewektenkettingrokend.Als ik op reis ging en haar

gedag kwam zeggen, klopteze met haar knokkels opongeverfd hout en zei ze:

‘Happylandings.’Ze vermaakte mijn jongste

zoon met lieve, spannendeverhalen en ‘aparte’ trucjes,zoals een poppetje vouwenvaneenzakdoek.Vervolgensschoofzedat‘mannetje’overhaar vingers, zette eenvreemd stemmetje op, stakhaar armenhoog in de lucht,maakte vliegtuiggeluiden enliet het poppetje rakelingslangs het verbaasde

kindergezichtzeilen.Bij deze beweging kwam

haar onderarm bloot; haargetatoeëerde nummer werddanzichtbaar:A13917.Indeloopderjarenwasdeblauweinkt wat zachter van kleurgeworden. Ook leken deverschrikkingen waar ze alsjonge vrouw doorheen wasgegaan, op den duur watvervaagd.Zepraatteerinelkgevalnooitover,althansbijna

nooit... Als op haarverjaardag haar ‘kampzusjes’erwaren,zeizelaterweleens:‘Ik heb slecht geslapen’ of:‘Ik heb veel meegemaakt,hoor.Daaromlaatik’snachtshet licht altijd aan.’ Dat washet.Toen haar boek was

uitgekomen, gaf ze het mijmetdewoorden:‘Benjeniettrotsopjetantetje!Wellezen,hoor!’Datdeedik.Vanafdat

moment werd voor mij haareeuwige opgewektheidduidelijk: zo overleefde ze.Ze overleefde elk uur, elkmoment,elkedag.Laat niet merken wat er

echt in je omgaat. Niemandhoeft je zwakte te zien. Datheeftzetotdeavondvanhaardoodvolgehouden.Ikzataanhaarbedinhetziekenhuis.Zezag er voor het eerst slechtuit, bleek, zwak. Ze

fluisterde, vroeggeïnteresseerd naar alles watmij en mijn gezin aanging.Plotseling haalde ze haarbeide armen onder het lakenvandaan, alsof zegecommandeerd werd dat tedoen.Zijstrektezerechtvoorzich uit en zei: ‘Kun je m’nnummergoedzien?!’Die nacht stierf ze. Haar

verhaalstaatinditboek.–JeroenKrabbé

TengeleideDit boek werd in 1945geschreven door een jongeJoodse vrouw die de hel vande concentratie- envernietigingskampeninPolenenDuitslandhadoverleefd.Mirjam Blits kwam alsenigevanhaargehelefamilieterug in het land dat zij zoliefhad, in Nederland. Hetverhaalvanalleswaterinde

afgelopen jarengebeurdwas,alhetgruwelijkewathaarenhaar lotgenoten wasaangedaan,wilde zij aan onsallenvertellen.Ookalzoudenwij veel niet kunnenbegrijpen,ookalbeschiktezijniet over de capaciteiten omde beelden van hetonvoorstelbare leed en degrauwe ellende tot eenliteraire schepping te maken,zij voelde de drang om alles

op te schrijven en vast teleggen.Het beklemmende verslagvan deze jonge vrouw laatons in zijn eenvoud enopenhartigheid niet alleen degruwelijkheid zien van ietswat wij nimmer mogenvergeten, doch het toont onsook de kracht van eenonverzettelijke geest dieonder geen voorwaarde hetgevoel van eigenwaarde en

het gevoel voor humor wilverliezen.Dezestrijdbaarheiden het onbuigzamedoorzettingsvermogenhebbeneen opmerkelijkeverwantschap met de geestdie de opbouw van demoderne staat Israëlkenmerkt.Hetmanuscriptvanditboeklag vijftien jaar in kasten enin het archief van hetRijksbureau voor

Oorlogsdocumentatieopgeborgen.Nu,velejarennahet einde van de TweedeWereldoorlog,ishetgeentoenin de concentratiekampenplaatshad nog steeds actueel.Gelukkig,wantwijkunnenenmogennietvergetenwatdaargebeurde, voordat onzesamenleving eenfundamentele verbeteringheeft ondergaan en voordatwij de zekerheid hebben dat

een herhaling in welke vormdanookisuitgesloten.(Dit Tengeleide werdopgenomenindeeerstedrukuit1961)

Opgedragenaanmijnlievemoeder,

dievrijwilligvoormijdegaskamerisin

gegaanMEI 1940, oorlog. Wat isoorlog, ellende, niets andersdan ellende.Mensen gejaagdover straat, groepjes pratend,oorlog, de Duitsers komen.

EndeDuitserskwamen.Na vijf dagen van spanningwas ons land in Duitsehanden en toen begon deechte grote ellende pas. Ikhoor nog mijn buurvrouwzeggen: ‘Nu begint het pas.’Vaak heb ik in mijnconcentratiekamplevendaaraanmoetendenken.Maar laat ik niet alles doorelkaar haspelen, doch rustigalles, maar dan ook alles

vertellenwatdeDuitsersmetonsgedaanhebben.Ikwilhetde echte goede Nederlanderslaten weten, want, bestemensen,ja,julliehoordenvandeze en gene wel wat, maarhet gruwelijke wat werkelijkgebeurd is, dat begrijpenjullie niet en dat ga ik jullieschrijven.HaatwilikinjulliepompentegenalleswatSSennazi is. Haat tegen hen diemijzokrankzinnigverachtten

enongelukkigmaakten.

Auschwitz13917

Een

RAZZIA’S op straat en ’savondsJodenweghalenuitdehuizen, ook mij is datoverkomen.’s Avonds, donderdag 25februari 1943, werd er omtien uur gebeld. Ik lag al inbed. Ja hoor, SD, zwartepolitie,persoonsbewijscontrole.OnzeJbleefnietuitenwemoesten

mee. Ik kleedde mij aan,maakte wat brood voor mijnman en mij klaar, scharreldewatklerenbijelkaarenvroegof ik dekens konmeenemen.Het antwoord was: ‘Jullieverrekken toch in Polen,’ enhij had gelijk, wij stiervenookinPolen.Ikstondaangekleedomwegtegaaneneenvandemannenzei: ‘Hé, dat is een lekkerwijf, met jou wil ik wel een

borreltje drinkenmorgenavond.’ Waarop ikprompt antwoordde: ‘Dat isgoed, als mijn man maarverdwijnen kan.’ ‘Nee,’ zeidemanvandeGestapo,‘nee,wijfie,jouneemikmee,maarje man moet naar Polen.’Daaropvroegik:‘Wanneerikje tweeduizend gulden geef,laat jemijnmandan lopen?’Nee,neeennogeensnee.Ik lietvanzelfsprekendmijn

mannietindesteekensamenzijn wij de hel van ellendetegemoetgegaan,jazelfsmeteen dosis optimisme. Eddy,dat is mijn man, zei nog:‘Ach Mirjam, nog driemaanden en dan komen deEngelsen. Wij zullen infabrieken moeten gaanwerken,wijblijvenbijelkaarenheus,wijzijnnogjongensterk,wijkomenerweldoor.’Ja, ik ben erdoor gekomen,

maar Eddy is weg en blijftweg.Laat ik verdergaan. Wijwerden overgebracht naar deEuterpestraat en van daar,drie dagen later, naar deBorneokade.Daar troffenwijeenheelgoedevriendaanendie zei: ‘Probeer weg tekomen, hier zijn tweearmbanden van de JoodseRaad, neem mijn fiets enverdwijn.’

Ik voeldemij allang lekker,maar ik zag Eddy’s gezicht.Hij begon te trillen en zei:‘Mirjam, als ik gepakt word,ik met mijn Joodse uiterlijk,dan ga ik als “S”-geval enkomiknooitmeerterug.’LieveEd,waarwastoenonsverstand,JoodofJodinzijnistoch al een straf, want voorstraf zijn wij op de wereldgekomenomtelijden,andersniet.

Maar laat ik verdergaan.Met Eddy was niets tebeginnen en vol goedemoedkwamen wij in Westerborkaan. Wanneer ooit iemandvertelt dat Westerborkverschrikkelijk is geweest,lachhemdanuit.Ik schrijf precies zoals ikdenk, geen verdoezelarijtjes,alles eerlijk en vlak, want ikbeneenechteNederlandseendaar ben ik trots op.Na vier

dagen Westerbork werd ikmet Eddy doorgestuurd naarhetgroteonbekende,wantwijhadden geen protectie, geendiamant-Sperre, geen DuitseJoden,dieonszoudenkunnenhelpen. Wij waren maargewone mensen, nietsbijzonders.

Twee

’s MORGENS werden onzenamen afgeroepen en wijzouden dus naar Polen gaan.De trein kwam voor en onstransport had geluk. Wijgingen, dat hoorde ik latervan anderen, als laatstenmeteenpersonentrein.Samen met de ‘JoodseInvalide’ werden wijvervoerd. Mijn grootmoeder,

vijfenzeventig jaar enverlamd,moest ookmee.Detrein zette zich in bewegingenopdatmomentkwamnogeen jong stel mensen heviggeagiteerdbinnen.Wereden.Indezeogenblikkendachtikaldoor:ikweetwelhoeikditlanduitkom,maarniethoeiker ooit weer binnenkom.Holland,wat ben jemij toendierbaargeweestenhoevaakzag ik je niet in mijn

verbeelding. Trots was ik opjeenikblijfhet.Na een kwartiertje rijden,nadat wij eerst de rugzakkennetjes hadden verstouwd,kwamenonzetongenlos.Wijstelden ons voor en zomaaktenwijkennismetRuthen Menno. Menno was hettegendeel van Eddy. Gauwkwaad, ongeduldig, brutaal.Ruth was het tegendeel vanmij.Kalm,rustig,bezadigd.

Wijwarendeenigejongeluiin onze coupé en direct alwerdenwijdebestevrienden.Wij spraken over onzetoekomstenhetwas toennetof er een grote last van onsafviel. Ook zij meenden datwij in gezinsverband inDuitsland zouden moetengaan werken. Menno zei:‘Joh,nogdriemaandenendemoffen zijn kapot,’ deEngelsenzus,deAmerikanen

zo en de Russen dat, enfin,een grenzeloos optimismewaardoor je werdmeegesleurd. O, stommeidiotendiewijwaren, ja,wijdachtendatwijdewijsheidinpachthadden.De reis was geen grotebeproeving,zoalsiklaterhebbegrepen.VaakdachtikterugaandezereisvanWesterborktot aan Rusland; eenvakantiereis met akelige

vooruitzichten,meerniet.Een van de beroerdstedingen was de dorst. Deeerste nacht zaten wij alzonder water. Ik kreeg dekans bij het stoppen van detrein een Grüne Polizei tepakken te krijgen en vroeghemergbeleefd:‘HerrGrünePolizei’ – alles in het Duitsnatuurlijk – ‘mag ikalsjeblieft wat water halen?’‘Nee.’ ‘Maar, Herr Grüne

Polizei, wij hebben enigezieken en deze oude mensenhebben zo’n dorst.’‘Alstublieft, één flesje volmaar.’Misschien kwam het dooreen greintje medelijden dathij mij toestemming gaf.Samen met nog enkeleanderen zijn wij toen watwater gaan halen op hetstation.O, wat benijdde ik die

vrouwen daar, chic gekleed,geen Jodinnen, in vrijheid enik pas van mijn vrijheidberoofd.Toenbegreepikwathet betekent als je zo’nnijpendverdrietenzo’nangsthebt.Watwasikbangvooralhetonbekende.Terug in onze coupé zeiMennotegenmij:‘Mirjam,jijbentflink,blijfdatenzorgzolang mogelijk voor Ruth.’Waarop ik antwoordde:

‘Goed, Menno, zorg jij danvoor Eddy, jij bent zoals ik,vecht ook voor Eddy.’ Wijgaven elkaar de hand en hetverbond van onzekameraadschapwasgesloten.Ruth, Ruth, wat een grootverdriet had ik, toen je naanderhalf jaar totaalkrankzinnig en uitgeteerddoor de tbc stierf. Groteknappe vrouw die je was.Nooit, maar dan ook nooit

vergeet ik je lieve gezichtje,je intelligentie en jeaangeboren beschaving. Jijhadgeenvernisje,jewaseendame.Liefhebikjegehadalseen zuster en leeg was ikvanbinnen,omdatikjemoestmissen.Na twee dagen treinenkwamen wij langs Breslauwaar ik de eerste Joden aande spoorwegzagwerken.Ophun rug een ster en op hun

borsteenster.Groot was ook toen mijnverdriet, want ik dacht:misschien is mijn vadertjedaarwel bij.Mijn vaderwasindertijd met de anderen optransport gesteld en sedertnovember 1942 hadden wijnietsmeer vanhemgehoord.Ikzagdeuitgeteerdemannenen gilde: ‘Vader, Louis, benjij er soms bij, hier isMarietje,jedochter.’Ikkreeg

geenantwoord.O,wathuildeiktoen.Eddy, Menno en Ruthprobeerden mij te kalmeren,doch ik was niet te houden.‘Eddy,’ snikte ik, ‘misschienisvaderdaarwelbij.’ ‘Nee,’zeiEddy,‘vaderisstoffeerderenwerktvastenzekerineenvliegtuigfabriek.’O, domme geesten, armezielen... in eenvliegtuigfabriek. Vergaste

Joden, mannen, vrouwen enkinderen zal hij op het vuurhebbenmoetengooien.De trein zette zich weer inbeweging en vlug gooidenwij nog wat brood, kaas enboter naar de mannen op dedijk. De bewaking, SS-mannen, liet dit niet toe enschoot op de Joden aan despoorlijn en op ons. Al datkostbare voedsel lag daarmaar en ze mochten er niet

bij komen. O, wat begon iktoendeDuitserstehaten.Verderginghetweer,dwarsdoor Duitsland, en overalzagen wij borden enplakkaten met ‘Räder rollenfür den Sieg. Sieg Heil! Eslebe unser Führer AdolfHitler. Räder rollen für denSieg’.Ditallesverwardemijenikbegon bang te worden. ZouDuitsland toch de oorlog

winnen? Was ook ik in hunnet van propaganda verstriktgeraakt? Was mijn verstandnualopdeloop?Verder ging de trein enmidden in de nacht kwamenwij in Auschwitz! DeWagenführerstapteuitenwijdachtendatdit het eindevande reis was.Maar nee, hoor.Men kon ons hier blijkbaarniet hebben en wij werdendoorgezonden naar Sobibor.

Was het ons geluk of onsongeluk? Ik weet het niet.Van ons vieren, Menno,Eddy, Ruth en ik, ben ik deenigeoverlevende.Auschwitzwasnogteprimitief,nietveelgaskamersencrematoria.Nog twee dagen en tweenachten hebben wij gereden,toen wij eindelijk hoordenbrullen: uitstappen, schnell,los en draus, Mensch. Toenzag ik voor het eerst een

concentratiekampen ikdachtdirect:dit is te erg,hierkomjenooituit.Eddy, dwaze Eddy, inHolland durfde je niet tevluchten, omdat je bangwasdatjebijeventueelontdekkenbeschouwd zou worden alseen ‘S’-geval en in eenconcentratiekamp terecht zoukomen. Dat dacht je toen.Eddy, iedere Jood iseen ‘S’-geval.

Wij werden uit de treingeslagen. Ik gilde nog ommijn bagage, waarop iktoegesnauwd kreeg: ‘Datkomtlaterwel.’Ikwildenogeen oude heer helpen, dochvoor ik het wist, maakte ikkennis met de Peitsche, eenzweep van leer met ijzerenbeslag. Dat dit pijn deed,behoef ik niet te zeggen,vooral als je kersvers uitHollandkomtennietweetdat

er zoiets als een zweepbestaat. De eerste zweepslaghad ik te pakken. Ik zie nogEddy’s fijne gezicht, volafgrijzen en leed ommij, hijkonniets terugdoen. Je edelegelaat zal nog wel vaak zovolafschuwgekekenhebben,maar goddankdat ik dat nietgezien heb. Je zult ook veelhebben moeten lijden, wantik, je eigen vrouw, wist watvooreengavezieljehad.

Voor het eerst zag ikOekraïners in hun bruineuniformen. Slechte, mottigegezichten,doodskopenSSopde kraag.Natuurlijk ook huntrouwezwepenenkaplaarzenmetspijkers,wantwatdoejeals SS-man zonder zweep enkaplaarzen. Mensen met eenminderwaardigheidsgevoelenstomme gedachten voelenzich flink met dergelijkekleinigheden.

Wij werden het Lagerbinnengeleid. Mannen envrouwen werden gescheiden.DitwashetlaatstewatikvanEddyenMennozag.Eenkustotafscheidkonnietmeer,ikzag alleen Eddy’s vuist, diemij sterkte en moed voor detoekomstmoestgeven.Eddy, waar was onsverstand, jongen... ingezinsverband... belachelijkestommeriken. Zeg nooit dat

een Jood sluwer is dan eenDuitser. Georganiseerd zijnwij van huis gehaald engeorganiseerd zijn wijteruggekomen: van onzefamiliewasikdeenige.In een lege barak werdenalle vrouwen en kinderengestopt en daarna moestenwij ons in rijen van vijfopstellen. EenOberscharführergingderijenlangs,terwijlhijvijfentwintig

jongemeisjesuitzocht,onderwiemij. IkzagdatRuthnoginderijenstondendachttoenaan de afspraak met Menno:blijf bij Ruth. Brutaal als ikben, stapte ik naar deOberscharführer en vroeg:‘Herr Oberscharführer, mijnzusterstaatdaarnog.Kanzijooknieterbijkomen?Ookzijkan van alles: koken, naaien,strijken, afijn,vanalleswat.’DeOberscharführer keekmij

aan, knikte en Ruth kwamvoor het front. ‘Sluit je ookmaaraanbijhetgroepje.’Zesentwintig meisjes warendus uitgezocht. Wij werdennaareensoortpleintjegeleid,metrondomprikkeldraadmetwitte isolatoren. Later werdons door andere gevangenenverteld dat het onder stroomstond, maar toen wisten wijdat nog niet. Op dit pleintje,dat nog afgerasterd was met

eensoortbamboe,zagikzo’nontzettend toneel, maar danookzoerg,datikditmomentnooitmeervergeet.Voor het pleintje waar wijopgesteld stonden, was eengrote plaats en op die plaatswaren rails en daar liepenelektrische lorries op, eenklein soort wagentje. Daarwerden alle mensen opgegooid, mannen, vrouwen,oude lieden enkindertjes, bij

elkaar vijftienhonderdmensen. Grote luidsprekerswaren ook aanwezig, dieDuitse schlagers speelden enkwijlden. De lorries werdenaan de gang gebracht enreden in snelle vaart heen enweer. Boven op die lorrieszaten de SS-helden enOekraïners en ze sloegen enzweepten ons hele transportkapot.Na dit schouwspel, dat

natuurlijk gepaard ging metgekreun en gekerm, werd demitrailleur erop gezet en naverloop van een uur was hettransportopgelost.In onze ogen waren alleennogmaarafschuwenangsttelezen. Wij hadden geensprankjehoopmeer.Lang heb ik gedacht dat zoook het lot vanmijnman enMenno moest zijn geweest,doch toen ik bevrijd was en

mijn schoonzuster weerontmoette, die ondergedokenwas geweest, zei deze dat zevanEddy nog tweemaandennaonzedeportatieberichthadontvangen uit een kamp vlakbijLublin.Dusbijdemannenhad men ook een aantaluitgezocht.Na die krankzinnigemartelingwerdenwijweerineen barak geduwd en daarwerdenwijontkleed.Ringen,

horloges, broches, alleswerdonsafgenomen.Deklerendiewe aanhadden, mochten wijbehouden, omdat wij sauberwaren.Toendat klaarwas,werdenwij in een trein gestopt engingen zesentwintig meisjeshun zware, moeilijke wegtegemoet. In onze coupézatenwijzonderbewakingenwij konden dus vrijuitspreken. Naast mij zat Ruth,

wit en ontdaan. Tegenovermij zaten Saar en Zus, tweemooie meisjes, zusters. Saarwas meegegaan naar Polen,toen haar zuster van huiswerd gehaald. Hand in handzatenzedaar.Naast Ruth zat Friedl, eenmeisje van zeventien jaar,Duitse van geboorte, die inHollandwoonde.Achter ons zaten devolgende meisjes: Dina,

zeventien jaar, en Betty,veertien jaar, beidenafkomstiguithetweeshuisinAmsterdam; Truus,drieëntwintig jaar, en Kitty,achttien jaar, beidenverpleegsters uit Rotterdam;Leny,eengetrouwdvrouwtjevan achtentwintig jaar;Rosa,eveneens getrouwd en vandezelfde leeftijd; Nelly enAnke van ongeveer achttienjaar; Sonja en Netty, ook

zusjes; Henny, doctor in descheikunde en een van deoudsten, en Fietty, mevrouwDeGroot,Mina,Helen,Rika,Irene, Laura en Clairy. Wijwaren allemaal tussen deveertienendertig jaar.Neemhetmijnietkwalijkalsikeenvan onze meisjes benvergeten.Wij wisten niet waar wijnaartoe gingen, tot wijeindelijkhoordendatwijnaar

het mooiste vrouwen-Lagervan Polen gingen, en datwilde heel wat zeggen, wantPolen was rijk aanconcentratiekampen, die volzaten met jonge krachtigeJodinnen.De trein voerde ons naarMajdanek, een vrouwen-Lager in Lublin. Ik zag eenreclame voor Bata-schoenen,toen wij de trein uit werdengetrapt. Bata-schoenen,

niemand beseft ’t als je datziet staan. In gedachten hadikdeBatalief.

Drie

LUBLIN, helderellende,helvan het botvieren van SS-wandaden en sadisme.Wanneer ik het woordjeLublin hoor, krijg ik eenmisselijk gevoel over mij ennuikmijnlevensbeschrijvingop papier zet, zie ik die helweervoormij.Eerst kwamen wij in hetconcentratiekamp

(Konzentrationslager, KL) inLublin. Daar werden wij ’savonds van de trein gehaalddoor weer andere SS; de SSdieonsbegeleidhad,konrustnemen tot het volgendeJodentransport.VanhetstationnaarhetKLwerden wij door de Poolsebevolkinguitgescholdenvoorsmerig Jodentuig en mensenspogen ons in het gezicht.Onze begeleiders vonden dat

maar wat grappig enspoordenditdommevolkaanomhetinnoghevigermatetedoen.Indezeogenblikkendatikverachtwerd,voeldeikmijhogerdandezemensenen ikkonalleenmaardenken:zorgdat ze je moreel nietkapotmaken, voel je hogerdan dit tuig. Zolang ik mijmoreel sterk voel, blijf ikleven en houd ik de ergstedingenvol.

Na één uur lopen... tempo,schnell, paradepas, enzovoortkwamenwijinKLLublinaanen werden wij ontvangendoor een Unterscharführer.Weermoestenwijonsgeheelontkleden.Ikkeekverwonderdommijheen.Inoorlogstijdwaarallesverduisterdmoestzijn,zagikhet concentratiekamp helverlicht,eenzeevanlicht.Debarakken zo hel verlicht dat

hetopdaglichtleek.Rondom dat grote Lagerwaren posthuisjes,uitkijktorens om devijfentwintig meter, met SS-mannenerin.Duitsland wint de oorlog,dachtiktoenweer.Maarnee,laat je toch niet imponerendoor hun machtsvertoon.Rusland, Amerika enEngeland zullen zegevieren,Mirjam.Houd je taai. Ik zag

weer de vuist van Eddy enhoorde die simpele woordenvanmijnvader:‘Mirjam,kopop!’Enikhieldmijnkopop.In de barak, weeraangekleed, zonder eten,zonder stro, zonder dekens,geen druppeltje water om jeeven tewassen,mochtenwijgaanslapen.DeSSverdweenen wij waren eindelijk evenalleen.Ikwildedemeisjeseenpaar

woordenzeggenenvroegeenogenblikjestilte.Zijvormdeneen kring ommij heen en ikzei: ‘Luister eens, ik benbijnadeoudste,zesentwintig,getrouwd en eigenlijk ben iknet zo’n snotneus als jullieallemaal.Maar omdat ik eenkind ben uit een liefdevolgezin, heb ik geleerd watkameraadschap kanbetekenen. Laten wijproberen elkaar te begrijpen

en elkaar leren te verdragen.Niet boos worden of ruziemakenomniets.Jongens,wijhebbenelkaarzonodig,weessterk en vastberaden in jegevoelenstegenoverelkaarenhelp elkaardit leven,dat onsondraaglijk wordt gemaakt,zo goed mogelijk door tekomen. Geef elkaar de handen wees bezield met goedevoornemens, want als de wileris,isdewegerook.’

Veel bijval kreeg ik toen,hoerageroep,mijnnaamwerdgevraagd. Maar o, wat werdik na een paar wekenteleurgesteld door eengedeeltevanonzemeisjes.Elf uur was het de eersteavond.Rutheniklegdenonste ruste, met z’n tweetjes ineenbed.Allenlagenwijdichttegen elkaar, want het waskoud,maart,Polen.De eerste avond droomden

wij van vrijheid en mooiekleren.

Vier

IN het concentratiekampLublin zijn wij maar tweedagen geweest vooradministratie. Wij gaven onsallen veel jonger op.Beroep,enfin, van alles moestopgeschrevenwordenenmijneerste gevangenisnummerwas833envanRuthwashet1155. Van de rest van demeisjesweetikhetniet.

Na twee dagen heen-en-weergesjouwmoestenwijonsopstellen en werden wijovergebracht naar hetArbeitslager Lublin, dat denaamMajdanekdroeg.TweekilometermoestenwijlopenmetSS-vrouwenachteronsaan;diewarenbeslistnogergerdandeSS-mannen.Wathebbendezemeidenonslatenlopen. Looppas... los,schnelltempo... verdammte

Schweine, luie Jodinnen...los, los, los! ‘Zien jullie diepijpen daar, dat zijn degaskamers, gaan jullie ooknaartoe. Maar eerst moetenjullie werken.’ Wat ik dezevrouwen verwenste, dezezwijnen,hoeren,diezichnietgeneerden om, wanneer wijmet een werkcommandoeropuit gingen, zich tebezuipen en schunnighedenuittehalenmetSS-posten.

Eén keer was zo’nlegermatras,want zonoemdeikze,bezopenenzegildemeteen hysterisch overslaandestem: ‘Ik schijt op de Führeren ik schijt op de SS.’Prachtigvondenwijdat,daarputtenwijweermoeduit.In het ArbeitslagerMajdanek werden wij dooronzebegeleidersovergegevenaan de Lagerälteste. Hoeweldit ook een gevangene is,

heeft zij de leiding en deverantwoording voor hetgehele vrouwen-Lager. Zijmoet zorgen dat de barakkenschoonzijn,debeddennetjesliggen, tadellos schoon zijn,delatrinesenzovoorttotindepuntjes in orde zijn.Zij staatéén tree onder de SS, looptookmeteenzweepen iseenafgod van alle gevangenen.Zij draagt chique kleren enkrijgteteninovervloed;alsje

hetprikkeldraadendepostenwegdenkt, lijkt ze op eenbedrijfsleidster van een heelgrote zaak. Zij zoekt demensen uit voor extrabaantjes als Blockälteste,beheer over de barakken,Stube-meisje,barakkenschoonmaaksters,latrinewachters, enzovoort.Deze baantjes werden goedbetaald,maarwarenalleen teverkrijgen door protectie,

ingedraai van kennissen enlandgenotenendaarbijmoestje kunnen vleien, zeggen:‘Och, wat een mooi bloesjeheb je aan’, en ‘Wat heb jeeen prachtige ogen.’Ook alsje er geen donder vanmeende.OfdeHollandershetzoslechthebbengehadomdatze niet konden huichelen ofomdat de Poolse Jodinnenons beschouwden alschristenen, ik weet het niet.

Eén keer in tweeënhalf jaarkreeg ik een functie alscheffin (Kapo) in eenhypermoderne SS-wasserij inhet concentratiekamp Lublin,waarover ik later zal gaanvertellen.Frau Katharina Löwenstein,een Duitse Jodin, was onzeLagerälteste, een mooievrouw. Zesentwintig.Hollandsemeisjes staan vóórhaar, de sterren worden van

onzeklerenafgetrokkenenzebeveelt ons naar hetwaslokaal te gaan. In hetwaslokaal aangekomen enaangegaapt door PoolseJodinnen die daar werkten,moestenwijonsuitkleden.SS-Oberscharführers komenbinnen en ik sta naakt, opmijn bustehouder en broekjena. Ikdeedmijnbustehouderenbroekjenietuit,waaropdemanwoedendriep: ‘Los,doe

verderuit.JijvuileJodin,watdenk je wel, in onze machtbenje,úítjeluizenkleren.’Woedendwashijenvoorikhet wist, had ik eenzweepslag tepakken,keihardin mijn gezicht. ArmeOberscharführer met jeapenpakje, sla jij maar, entoch win je de oorlog niet...bah, zo praatte ik in mijzelf.Wijkregeneenstukjezeepeneenhanddoek enkondenons

werkelijk baden. Minderaangenaam was het dat deOberscharführerhetwaternueensopgloeiendheetzetteendan op ijskoudoverschakelde. Wij moesteneronder blijven staan entwintig van de zesentwintighadden reeds kennisgemaaktmet de zwepen. O, wat deeddat zeer op die naakte, nattelichamen. KatharinaLöwenstein riep:

‘Aankleden,’ en tienminutenlaterstondenwijsauberweernetjesnaastelkaar.Eerst werden onze harengecontroleerd, gelukkig geenluizen of neten. KatharinaLöwensteinzei:‘Nee,ditzijnHollanders, die zijn zindelijkennietgeraffineerd.’Vandaarwerdenwijnaardegrote hal gebracht, angstiggroot, waar honderdenmeisjes werkten. De

lompenhal noemden zij het.Daar werden alle kleren vangedeporteerde Joden van debezette gebieden per treinaangevoerd.Er waren groteopslagplaatsenvanmeubelen,barakkenvoorwollendekens,een extra barak voor donzendekens, bekledingswerken,hele rijen barakken vol metschoenen, kaplaarzen, helekeukens, onderkleding,

herenkostuums, sokken... laatikophouden.Magazijnenvolmet onze spullen, netjesgesorteerdenopgestapeld.Wanneerinhetbegineenofandere plaats erggebombardeerdwas,kreegdebevolking van die plaats hetbestevanhetbesteaanklerenenmeubelen.Hetheettedan,en het stond ook met groteletters in de Duitse kranten:‘van de bezette gebieden, uit

medeleven’.Arme, stomme moffen,geloofden jullie dat? Ik wastwee jaar getrouwd toen ikgehaald werd en ook mijnboeltje hebben ze op dezemanier gekregen. De eerstedag in de lompenhal hebbenwij niet hard gewerkt. Wijwerden bestormd door dePoolse meisjes die het gekvonden dat wij geen Poolsverstonden,maar nog gekker

datwijgeenJiddischkenden.WatzijndatvoorJoden,geenJiddisch.Voorzichtigzijn,datzijnchristenen!Veel ellendehebben zij onsbezorgd. Zij begrepen onsnietenwijbegrepenhenniet.Vaak hebben wij gevochtenmetzeenmenigkeerwerdenonze haren, maar ook dehunne, uit de hoofdengetrokken.Ondanksdathebbenwijook

weleenspleziermetzegehad.Ik kon aardig Engelsejazzsongs zingen enwanneerwij dan ’s avonds, doodmoevan het werk, ons stukjebrood kregen en om negenuur op onze beddenklommen, begon ik in hetdonker te zingen. O, watgilden ze als wilden. ‘Mooi,Mirjam, zing verder, Engels,hè.’Misschienvondenzijhetzingen leuk ofmisschien het

Engels, omdat daar debevrijding vandaan moestkomen. Vaak kreeg ik daneen extra boterham,waartegen ik eerstprotesteerde, maar later namikdezetochaanenbiktedezelekkeropmetRuth.Ons werk in de lompenhalwas het volgende. Mengooidepakkettennaaronsenuitdiebundelskwamen,doorelkaar, jurken, handdoeken,

zakdoeken, heren- endamesondergoed,vanallesennogwat.Numoestjeperdagvijfendertigpakjesmakenvantien stuks, jurken,handdoeken, zakdoeken,enzovoort. Touwtje erom enklaar.Ja,hetlijkteenvoudigerdanhet is. Ik dacht: dat krijg ikvluggenoegaf,maardatvieltegen. De eerste dagenstonden wij er vreemd

tegenover. We zagen Poolsevrouwen stiekem onder detafel zitten slapen en wijmoestenmaarploeteren,wantwanneer je geen vijfendertigpakjesafhad,werdjenummer’s avonds afgeroepen en dankreeg je vijfentwintigzweepslagen op jeachterwerk. Ik was ook nietgek, keek eens goed uitmijnogen en ontdekte hetvolgende. Handdoeken

werden doorgescheurd,zakdoeken idem. Van jurkenwerden de bovenstukken enrokken van elkaar gehaald.Wat gaaf was boven- enonderop, daarna netjesdichtgemaakt. In plaats vandaterdustienstuksvanallesin zat, zaten er maar zes ofacht stuks in. Heerlijkesabotage!Ook het volgende leerdenwij: aan een tafeltje zat een

meisje. Je kwam met tienbundeltjes,keekuitoferveelmeisjes stonden, dan had zehet druk, je zei: ‘Nummer833, achttien bundeltjes,’gooide ze snel op de grotestapel en verdween. Datscheelde je ’s morgens achtpakjes en ’s middagsprobeerde je het weer. VaakhebbenwijHollanders elkaarafgelost en fijn om de beurteenhalfuurtjegeslapen.

Heerlijkesabotage!En nog meer leerden wij.Wij zagen ’s avondsbijvoorbeeld, op de bedden,meisjes witbrood eten enspek, worst, eieren engebraden kip oppeuzelen.Ruth zei: ‘Mijn haren rijzente berge, hoe is dat in ’shemelsnaammogelijk.’Maaral spoedig wisten ook wijeraantekomen.

Vijf

HOE kwamennudemeisjes,wijwarenermetachtduizend,aan al dat heerlijke eten?Ruth ontdekte het. Zijzochten inde jurken, rokken,badhanddoeken, washandjesen kousen naar geld ofdiamanten. Ook wij vondenwat.MevrouwDeGroot hadhet eerst beet en vondvijftienhonderd zloty’s. Hoe

moet je vijftienhonderdzloty’s verstoppen, want deSSwasnietmisenwildeookgraag rijk worden van deJoden.’sAvondswerdenwijbetasten uitgekleed, al naargelanghet de heren beliefde.Sommige meisjes gaven deSS veel goud enkostbaarhedendiezijvonden.Wanneer zij nu veel vonden,konden zij in een goed

blaadjekomenbijdeherenenzelf ook genoeg opstrijken.Zodoendewaserophennietzo’n strenge controle. WijHollanders gooiden het wegof vernielden het liever danhetdeSStegeven.Mevrouw De Groot sliepookbijmijinbedenzovroegze mij: ‘Mirjam, ik ben zobang, durf jij het geld de haluittesmokkelen?’Ik maakte geen bezwaar.

Om mijn been legde ik eenverband van vodden, liephinkend, stopte het geldtussen de vodden en devijftienhonderd zloty’swarengered.Indebarakken,nahetappelen het brood halen, vroegmevrouwDeGroot:‘Mirjam,wil jij voor mij inkopen, ikkandatniet,diePolenzijnzogeraffineerd. Ga jij voor mijdepoetverkopen.’

Ruth en ik eropuit. Wijkochten wittebroodjes, boter,spek, worst, haring, bonbonsen sigaretten. Devijftienhonderd zloty’swarenverdwenen en de Poolsemeisjes hadden flink aan onsverdiend, want hoeveel alleskostte,ikweethetniet.Inelkgevalhaddenwijtebikken.Mevrouw De Grootverdeelde alles en ’s avondszaten onze bedbewoners, zes

meisjes, heerlijk te genieten.Wat smulden wij, wat eenzaligheid! Een dagrantsoenbestonduiteenachtstebrood,eenplakjeworstentiengramboter.Datkreegje’savonds,en ’s middags kreeg je eenliter koolraapsoep, wat ik inhet begin absoluut niet doormijn keel kon krijgenaangezien er een grote dosisrommel in werd gedaan omons teverdovenennietmeer

ongesteld te laten worden,wat natuurlijk ook volkomengelukte.Wij waren doezelig,verdwaasd in ons denken ismisschien beter gezegd. Omvieruurmoestenwijopstaan,werden wij eruit gemept,wantjewasozomoevandevorigeveertienuurstaan.Wijkregen allemaal Durchfall(diarree), tyfus, zweren,luizen en schurft, van alles,want niet altijd was ons pad

bestrooid met geld enjuwelen. Het wassen ’smorgens was alleen al eengruwel,ééndunstraaltjevoorachtduizend vrouwen. Ruth,Netty, Sonja, Saar, Zusje,Truus, Nelly en ik maaktenelkaarvroegerwakkerendangingenwijer indebarrekouuit om ons te wassen. Hetkraantje stond een heel eindweg.Altijdwashetonsvasteclubje.

Omvier uurwarenwij danal aangekleed, met de harengekamd na eerst elkaar nogde hoofden, voor zovermogelijk was, ontluisd tehebben.Dan bedden bouwenen om halfvijf de barakkenuit. Tot halfzeven op appelstaan,gerichtinrijenvanvijf.Ik zie Kitty nog staan, eenvroom opgevoed meiske. Zehad in de lompenhal eenJoodsbijbeltjegevonden.Een

SS-post komt alleen maarvoorbij, werd afgelost dooreen ander en ziet Kitty ’smorgens op appel met hetbijbeltje staan te bidden. Hijneemt het haar af, gooit hetop de grond en begint Kittyzo te slaan en met zijngeweerkolf te hengsten datKitty neervalt. Daarnaverdweendeheld.Na zoiets zei ik altijd: ‘Diekrijgtvandaagofmorgeneen

ster, een ijzeren kruis of eenlintjeerbij.’Kitty werd zo goed en zokwaad als het ging weeropgehevenenondersteundenwe probeerden grapjes methaar te maken. Als wij danbegonnen te lachen zei ik:‘Wacht maar, als maar eerstdeRuskomt.’Maar hoe eindeloos verwaren de Russen? Geenberichtje drong zo diep in

Polen tot ons door. WijwistennoguitHollanddatdeDuitsers voor Smolenskzaten, vlak voor Stalingrad.Waar blijft dan je gezondverstand, jevastevertrouwenin de toekomst. Geenberichten...nietsvanditalles.Toenwistenwijnognietwateen selectie was en watHimmelkommandobetekende. Wij kenden dezwepen, het slaan, luizen,

schurft, tyfus en wantsen,maar van vergassen wistenwij nog niets. Afijn, wijleerden dat allemaal intweeënhalf jaar.Doch laat ikverdergaan.Omhalfzeven,directnahetochtendappel, kregen wijArbeits-appel enmoestenwijcommandogewijs opgesteldstaan.Schoenencommando,bekledingswerken,

lompenhal, Stube-diensten,Tor-wachters, latrinediensten,alles stond opgesteld tot deheren SS-chefs kwamen.Meestal kerels van achttien,negentien jaar.Oberscharführers (tweesterren), goed doorvoed, diebijons thuisnogniet eens jewc hadden mogenschoonmaken.Doorhenwerdje gedrild, gehoond engeslagen.

Iedere chef had z’n vastecommando en o wee, als jeniethardwerkteof als jehetongeluk had in een kleincommandotewerken,werdjena verloop van tijd halfdoodgeslagen. Leny is aanstukgeslagen longenoverleden. In grotecommando’s kon er niet zoopjegeletworden;welwarener Poolse Joodse meisjes dietoezicht hadden op hetwerk,

maar het was vaakgemakkelijk je aan dattoezicht te onttrekken en dankonjevaakenlangopdewcgaan zitten. Echter, geen wczoals wij die kenden en ookgeen ouderwetse plees, maarlatrines, grote gaten met eenpaar dunne boomstammenerboven. Wanneer er te veeluit het commando daarwaren, kwamen de chefs ensloegenentraptenjeeraf.

Indelompenhalhebbenwijmet ons zesentwintigenongeveer drie maandengewerkt. Op een morgengildeLaura: ‘Jongens, ikhebeen luis in mijn jurk.’ Toenbekekenwij onze kleren ooken vonden eitjes en veelkleerluizen. Wat waren wijtoenverdrietig.Laterwendenwij eraan en als je toevalligmaartienluizenperdagving,nou, dan had je geluk, want

veertig luizen per dag waswelhetgemiddelde.Na drie maanden waren ergeen lompen meer, de halwas leeg. ’sAvondshoordenwij wel iets van: je zal zien,er komt een selectie, maarwatwaseenselectie?Spoedig wisten wij het. Natwee dagen was er General-appel en het hele Lager,achtduizend vrouwen, moestaantreden.

Ikweethetnoggoed,overalzagen wij verschriktegezichten. De luidsprekerswerden aangezet, er klonkweer Duitse muziek. Laterwisten wij maar al te goedwatdatbetekende.Maartoenwist ons clubje dat nog niet.Wij zeiden wel tegen elkaar:‘Wat doen die meiden tochgek,’maarverderkondenwijnietvermoedenwateraandehandwas.Niemanddiejeiets

zei, want wij waren toch dechristinnen, wij kenden geenJiddisch en waren dus ookgeen Joden. Op de General-appelplaats kwamenontzettend veel chefs.Sloegen met hun zwepentegenhun laarzenenhetspelomdegalgbegon.Wijstondenopgesteld,weerin rijen van vijf, en de chefsliependoorderijenenwezennaar links en rechts. Naar

linksbetekendedegaskamer,naar rechts betekende hetleven.Vandeachtduizendmeisjeswerdenerduizenduitgezochtvoor de gaskamers. Deoverige zevenduizendmoesten onmiddellijk in debarakken verdwijnen. Vanons clubje werden er drieuitgehaald. Mevrouw DeGroot, Henny en Mina, dusnog drieëntwintig waren er

over.Dat was een dag van groteellende... drie Hollandsemeisjes weg. Poolse meisjesdie hun zusters kwijt waren,nichtjes die geselecteerdwaren, o, wat een droefbestaanhaddenwij.Luizen, honger, schurft,koorts, geen water, slechter,veel slechterwerdhetLager,nog strenger, nu delompenhalleegwas.

Onsclubjewerdvooranderwerkuitelkaargerukt.Truus,Kitty,Anke,Saar,Zus,Sonja,Netty, Dina, Betty, Nelly enik werden bij destratenmakersingedeeld.Ruth,Fietty, JennyenRosain de SS- en Häftlinge-waskeuken. Friedl enHeleenin de gewone keuken, omdatzij Duitsers waren en erDuitse meisjes in de keukenwerkten. Laura en Clairy in

de pannenwasserij en zowasons troepjeverdeeld. Ikvondhet fijn dat Ruth in dewaskeuken was, zij kon nuook onze kleren wassenwanneer ze het lef had dit teorganiseren.Wijwaren nog niet aan hetwerk in onze nieuwecommando’s toen wijhoorden dat er mannenzouden komen. Zij kwamen,ontzettend veel, bij

duizenden. Arme mannen,ook jullie lot is de gaskamerof de kogel geworden.Versegetto-JodenuitŁódźenverse,goed gevoede Hollanders.Veel bekenden zag ik, dezewaren ook eerst in Sobiborgeweest en hadden dezelfdeellende gezien als wij. Heelgoedevriendenvanmijnmanenmijenookvandeanderen,demeestenuitAmsterdamenRotterdam.

ErwasookeenneefbijvanJanny, het meisje dat later,toen Ruth gestorven was,mijn kampzuster werd. Dezemannen moesten barakkenbouwen en ook stratenmaken. De dag van hetuitrukken van de nieuwecommando’sbrakaanenwij,wij kregen de schrik van hethele kamp mee: eenOekraïner, die wij Smitnoemden.Watwasdezeman

inslecht. Wanneer je zijngezichtzag,ontmoettejezo’nslechte blik dat je eronwillekeurig van walgenmoest.Zelfszijnbuitenmodeluniform kon zijnboeventronie nietverdoezelen.Met deze man en vijf SS-posten met grote, afgerichtehonden trokken wij er ’smorgensopuit.HonderdHollandsemannen

en vijftigmeisjes en voor derest Polen. Elke morgen bijhet uitgaan van het Lager,melddeSmit: ‘HonderdvijftigJoden,’ waarop decommandoführerantwoordde: ‘Vanavond wilik er honderdveertig tellen.’O,diedagen,nooitvergeetikdiebloedtonelen.Van Joodse grafstenenmoesten wij straten maken.Eerst stukslaan, wat erg

zwaar was, dan in rijenleggenendandewalserover.Deeerstepaardagengingheteenbeetje,maaraangezienergeen lompenhalmeerwasener dus ook niets meergevonden werd, kregen wijhonger en dat nijpende weeëgevoel.Daarbijdeangstvoorslaan, en het harde werken.Wateenleven,geenberichtjedat tot je doordrong, geensprankje hoop, integendeel,

de moffen pochten luid overhun successen in Rusland.Wat een tijd! Nu ik bevrijdben en mijn leven weerbegonnen is, denk ik vaak:hoe kon ik het volhouden,hoehad ikdekrachtdaartoe.Gelukkighadikdiekrachtenheb ik hem nog, want nooitzal ik mij doorminderwaardigheidsgevoelenslaten neerslaan, nooit ennooit.

Op het werk werden elkedag tien mannendoodgeslagen en wij, deHollandse vrouwen, moestende lijken op onze schoudersnaar huis dragen en zingendhetLagerweerinmet liedjesals ‘Houd er de moed maarin’en‘Wegaannognietnaarhuis’.Dit was Smits dagelijksewerk en hij genoot paswanneer wij erbij zongen.

‘Vooruit, lompe Jodenluizen,zingen en looppas, dan komtjullieluiezweeteruit!’O,wathaatteikdezekerel.Twee maanden zijn wij bijditdodencommandogeweest.In die tweemaanden hebbenwij zweren opgelopen,opgezette benen, kortom vanalles. De echte dwangarbeidvanhetconcentratiekampwasbegonnen. Waarom zijn ergeen lompen, brandde elke

dag op onze lippen.Waaromniet?

Zes

NA anderhalve maand wasdestraatinhetmannen-Lagerklaar en nu moesten wij eenwaslokaalhelpenmaken.Ooktoen zijn er weer heel watstormen over ons hoofdgegaan.DeneefvanJanny,Lou,konzo aardig Transvaalse liedjeszingen. Heel zachtjesneuriede hij een wijsje, Smit

hoorthetofkrijgterluchtvanen Lou moest zich wenteleninhetpleegat.Besmeurdmetpoep moest hij toenTransvaalse liedjes zingenenvoor onze ogen werden zijnlongen kapot geranseld. NaeenweekoverleedLou.ArmeofgelukkigeLou,levendwasjeernooituitgekomen.Waarzijn al onze mannen, vaders,broers, zusters en moeders.Waar! Ja, ik weet het, het

Himmelkommando. O, wathebikeenlaaiendehaattegendit smerige, gore rottuig. Ja,ikwil zo schrijven.Wanneerik doden mocht, deed ik hetzondergenade.Opeenavondis er weer zo’n gejaagdestemming.Wijmoestenweerop General-appel staan, deluidsprekers werden weeraangezet en voorwaarts ginghet naar het mannen-Lager,dat nog niet helemaal

voltooidwas.Mannen en vrouwenstonden opgesteld en daarwerden twee galgen gemaaktdoor twee jongens, eenHollandse en een Poolse.Heel veel hoge SS’ersstonden erbij enmaanden dejongensvlugvoort temaken,deelden slaag uit met hunzwepen.Toen die twee galgen klaarwaren, moesten dezelfde

jongenshunhoofdendoordestrop steken.Na verloop vanacht minuten ongeveerwerden ze blauw en hingendetongeneruit.De SS liep langs ons enkeekofergeentraneninonzeogen waren. Tanden opelkaar... niet denken... vooralnietdoordenken.Twee dagen hebben diejongens daar gehangen.Waaromweetniemand.

Wat iswaaromvoor Joden!Je bent Jood en dat betekentalwaarom.Zo sukkelde de tijd voort.Vlug lopen konden wij nietmeerdooralgeheleuitputting.Hoevaakdezweepslagenopmijnrugneerknalden,ikweethet niet meer. De meisjeszeidenvaak:‘Mirjam,jekijktte brutaal, je bent teuitdagend.’ Nee, ik was nietbrutaal, integendeel, je kreeg

de kans niet om brutaal tezijn, maar ik kon mijn ogenvoor die schoften nietneerslaan. Gillen en kermenbijzweepslagenkwambijmijnietvoor.Mijnnagelsinmijnhandpalmen gedrukt, totbloedenstoe,ikgafgeenkik.Dat plezier gunde ik ze niet,nooit heb ik maar één keervoor een SS-man of SS-vrouw mijn ogenneergeslagen, nee, dat nooit.

Degevolgenwarennogmeerslagen;maar slaan, daarwenje aan en ’s winters krijg jehet er lekker warm van. Eslebe Adolf Hitler und wirfahrengegenEngland, InderHeimat da ist es doch soschön. Ja, schön werd hetlater, met puinhopen! Debevrijding kwam voormiljoenen te laat. Laat ikechter verdergaan en nietafdwalen.Ruthwerd tezwak

en kon niet meer in dewasserijwerken.Jammer, maar gelukkigkwamen wij weer bij elkaarin een nieuw commando, hetpannenschoonmaakcommando.Slechtwasheterniet.Jehadeen barak en er wasgelegenheid om te koken alsjemaarwattekokenhad.Endat kregen we. Onsstratenmakerscommandowerdopgehevenaangeziener

telkens nieuwe mannenkwamen.Alle Hollandse meisjeszaten nu in hetpannenschoonmaakcommando.OpeendagwerdenKittyenik uitgezocht ompaardenvijgentevegenopdeLager-straat. Kitty en ikkregentoeneengoudentijd.Onze Kapo was een Poolsjongetje van veertien jaar,perfect gekleed, kaplaarzen

en zweep. Dit kind was nogergerdandemoffen.Watdiesnotjongen ons als chefgeslagen heeft, is niet tebeschrijven. Met zijn kleinepootjes trapte hij je en hijsloeg je keihard met zijnsterke vuist in het gezicht.Wanneer je je verweerde,verraadde die snotaap je aande SS en heel watmensenlevensheeftdatkleineschoffieopzijngeweten.

Ondanks alles, hoewaanzinnig het ook magklinken, hebben Kitty en ikeen gouden tijd beleefd.Wijstonden op de Lager-straatvan ’s morgens zes tot ’savonds zeven. Het zou raarzijn geweest als er op zo’nlange dag geen ‘jat’-mogelijkhedenwaren.Er passeerden onspaardenwagens met versegroenten voor de SS,

worteltjes, sperziebonen,snijbonen, tuinbonen, uien,van alles en nog wat. Voorons gevangenen waren erwagensmetkoolraap.Kitty en ik liepen daar metonze emmertjes met versepaardenvijgen.Alseenwagenmet verse groenten voor deSS naar de keuken reed,liepenKittyenikerachteraanen bij het afladen van dewagens pikten we wat we

konden; één uitkijken, éénjatten.Emmersvolmetversegroenten, bedolven onder depaardenvijgen, brachten wijbij Ruth en Truus die dekampzuster was van Kitty.Slaag hebben wij plentygehad,maar toch hebbenwijlekkergejat,engelachen.Ruth en Truus maaktenstiekem de groenten schoonennahevigetumultenmetdePoolsemeisjeskregenwijde

bullen in het vuur bij hetpannenschoonmaakcommandoen zo aten wij elke dag onsvitaminemaaltje.Weverdeeldenelkekeereenbroodoverdeanderemeisjes,die de kans niet hadden ofnietdurfdentestelen.Kitty, jou heb ik fijn lerenkennen, en al was je passweet seventeen en neverbeen kissed, je was eendapper, moedig meiske op

wie je ouders trots haddenkunnen zijn. Weet je nog,Kitty, hoe ik in mijn broekplaste toen je boven op dieauto stond, op zo’n grotedubbele band van de auto,jouw klein iel figuurtje,steeds met die grappigekleine handjes aardappelennaar beneden smijtend, metde bedoeling dat ik ze zouoprapen, maar ik koneenvoudignietvanhetlachen

om zo’n overgrote weelde.Een vrachtauto, onbeheerd,overvol met aardappelen, jijerbovenop, die maar steedsaardappelen op mijn kopsmeet, met de woorden:‘Vlug, Mirjam, vlug, diesecretenkomen,paknouvlugaan, klootzak.’ Ik kon nietmeer van het lachen. Watwarenwij toengelukkig,watgraaiden wij toen in depaardenvijgen en klauwden

deaardappeleneruit.RuthenTruuskooktenzedanweerenwij hadden weer eens echteblanke aardappelen... weereendagvanlevenenmorgenzal God weer voor onszorgen.EndiemorgenzorgdeGodvoorons.Kitty en ik stonden op deLager-straat,juistwaserweereengroeppaardengepasseerden bespraken we de kansenvan de dag, toen er twintig

meisjes uit de waskeukenkwamen, de armen vol metluizenkleren. Kitty en ikstormden erop af, we warenhandig en geraffineerdgeworden en stopten debuitgemaakte kleren in onzeovervolle emmertjes.Ongemerkt, op een veiligeafstand van elkaar, naderdenwij het pannencommando,waar Ruth en Truus, onzestille vennoten, de kleren

eruit haalden en verstopten.Wij dan weer naar onzepaardenvijgen. Lang warenonzedagen,maarKittyen ikverveeldenonsnooit.Ellenlange gesprekken overthuis,overonze lieve familieen onze ouders... jij dappermeiske, ook jij kon jeknuisten gebruiken... ik wastrotsopje.Waar zitten jullie, Truus,Kitty en alle anderen...

Himmelkommando?De kleren die wij daagsgestolenhadden,moesten’s nachts verkocht worden.Polen was een land vanonbegrensde mogelijkheden.Zowasjedoodarmenzowasjeschatrijk,datwilzeggen,jehad voor je kampzuster enjezelf een heel brood, wantéénjurkbetekendeéénbrood.Dus twee dagen geennijpendehonger.

’s Nachts in hetstikkedonker werden dieruilhandeltjes gedreven enmenigjongmeisjemoesthaarleven laten voor een brokbrood, want kogels schietendoor en hebben geenmededogen met jongehongerige magen. Watverwenste ik soms de maanals die ongenaakbaar hoogaandehemelstond,wanthoedonkerderhetwas,hoebeter.

Omongeveer één uur in denachtwas er in debarak eenstille bedrijvigheid, meisjesgingenmet kleren onder huneigenklerendebarakuit.Ditwaseenontzettendgevaarlijkkarwei.Hetvolgendestondjedan tewachten.Om de tweeuurkwamenernieuwepostenrondomonzebarakken.Vaakwaren deze SS-mannen-zonder-sterrenomkoopbaar.Als ’s avonds het maantje

vriendelijk lachte, zetten wijons leven op het spel. HetLager was rondom metprikkeldraad omgeven,prikkeldraaddatdagennachtonder stroom stond. O wee,wanneer jeermeteenvingeraankwam. Het was net eennijlpaard, het zegt hap enslokt je op. Achter datprikkeldraad wonen Poolseburgers in plaggenhutten,sjofel gekleed. Een Pool is

echter niet arm, al lopen z’nkinderen barrevoets invodden en zakken. Nee, eenPool is rijk, zowelchristenenals Joden. De Polenonderhandelden bij hetprikkeldraadmetdeJodinnenen brachten het nieuws overaan de overige boeren in deomtrek. Ze kochten dan dewachtposten om met wodka,gebak en een hoop zloty’s.Wij gooiden dan onze kleren

meteensteeneringewikkeldover het prikkeldraad enkregen daarvoor een broodterug.Zij waren uitgeslapen, dezePolen. Voor ouderwetsekwaliteit jurken, weliswaaronderdeluis,maardatmochtvoor deze mensen niethinderen, kregen wij eenbrood. Rijk zijn deze Polengeworden,veelhebbenzeaandegevangenJodenverdiend.

Waar concentratiekampenzijn, daarwordt gesmokkeld.Angst had ik nooit, wasalleen een beetje nerveus,aangezienophetmomentdatde wodka op was, de SS-posten zodanig bezopenwaren dat ze als ze nietonmiddellijk van de Polenandere kregen, directbegonnenteschieten.Als ik geluk had, bracht ik’s nachts drie broden thuis.

Als ik geen geluk had, watvaak gebeurde, bracht ik ergeen één of maar één thuis.Het ongeluk bestond daaruit,dat wanneer je het eerst eenjurk over de draad gooide –ja,wantdatmoestzo,danpaskreegjewatterug–dePolenje, o zo vaak, een inkrantenpapier verpakte steenin de vorm van een broodteruggooiden. Je had dangeen brood en ookgeen jurk

meer. Slecht zijn de mensentoch,maarikbetrapmijzelferniettemin telkens op dat ikondanks alles wat ik hebmoeten lijden toch nogvertrouwenindemensenheb.Eén van ons clubje is metbrood smokkelendoodgeschoten. Rika,zeventienjaar.LieveRuth,watzatjealtijdin angst, als ik gingsmokkelen.Armmeiske, hoe

vaak zei je niet: ‘Nee,Mirjam, niet samen delen, jijdriekwart en ik één kwart,’waarop ik razend werd: ‘Jijbent toch mijn zuster.’ Wathad ik je lief. Jouw vernisjebeschaving is er nooitafgegaan,zelfs indebitterstetijdbleefjezielalseenengelvan goud... lief dierbaarmeiske.Nooitvergeetikonzeavonden, wanneer wij nietkonden slapen van de luizen

op ons lichaam en op onshoofd.Inbedsprakenwijdanover cultuur en kunst, overmuziek en boeken. Graagofferden wij onze nachtrustop aan mooie gesprekkenover onze diepe gevoelens,die demoffen pas later, veellater, bij mij kapotmaaktentoen jij stierf. Omdat eenbezopen Oekraïner me meteenmeswoustekenenjijopdat moment stapelgek werd.

Rust in vrede, Ruth. Op jesterfbed gilde je mijn naam,datikhetdierbaarstewaswatje bezat, en toen je even bijkennis was, zei je: ‘Mirjam,jij komt eruit, dat weet ikhonderd procent zeker, jijmóét blijven leven.’ Ruth, jehad gelijk, ik ben bevrijd.Nooit, maar dan ook nooit,vergeet ik je gave, reinevrouwenziel. Rust zacht,Ruth.

Maar ik ga verder. Julliezullenallesmoetenweten.Door slaan en schandewerden wij wijs en zokwamen wij weer een tijdjeaanonskarigekostje.Totopeenkwadenacht,toenergeenkans, geen goeie postenwaren,enwijdusnietkondensmokkelen. Lange, grote,stevige Nelly komt bij mijlangs, het moet ongeveertweeuurzijngeweest,rillend

ennerveus.‘Mirjam,Mirjam,helpme, ikmoet jespreken.’De slaap was nog in mijnogen. Ik kwam tot bezinningen dacht dat er ‘opstaan’geroepen werd, toen Nellyvoormijstond.‘Mirjam.’Eenjammerklachtwas het, een stem van eenvrouw in nood. ‘Nelly,’ zegik,‘ganaastmijliggen,maakdie Polen niet wakker enRuth,schuifjijop.’

LangeNelly komt enNellyvertelt mij hakkelend dat zenodigeenplasmoestdoenennaar de latrine gelopen was.Even voor ze naar binnenwildegaan,komtereenSS’erop haar af, die haarmee hadgenomen achter de latrine enhaar vechtend en dreigendmet een revolver verkrachthad. Arme Nelly, ik zie nogzijn nagels in je hals, deblauweplekkenopjebipsen

jeverschrikte,bruine, trouwehondenogen.Armemeid, hetkostte je je leven, degaskamer was daardoor ookjouwlot.’sNachtsnogmaakteikeenplanen’smorgensgingenwesamen naar de ziekenbarak,één barak met éénverpleegster. Die vrouw wasechter kundiger dan tweedoktoren.Ik vroeg haar onder vier

ogen te spreken en Nellyvroegofikhaarhelpenwilde,aangezien Nelly geen Duitskende. Ik vertelde alles aanzusterIda.Ja, zij zal geïrrigeerdmoeten worden, misschienheeft die kerel wel syfilis,Godweethet,misschienraaktzewelzwanger.Wat er gebeurd is, hoe hetverradenis,weetikniet,dochdemajoorkwamhetteweten

enNellygingdegaskamerin.Groot was de verslagenheidonder ons clubje. Weer eenvan ons. Kleiner, steedskleinerwerdonsboompje.Navijfmaandenteldeonsclubjenog zestien mensen,uitgedund door honger,uitputting, tyfus, selectie,gaskamer,Himmelkommando.

Zeven

EEN betere tijd brak voorvelen aan. Poolsekrijgsgevangenen werden bijons ondergebracht, groteknappe kerels, Joden, alleenmaarJoden.Deze krijgsgevangenenwerden door deDuitsersmetzekere egards behandeld. Zehadden veel geld bij zich,bezatengoudenbriljantenen

kregen pakjes van het RodeKruis.Naverloopvantweewekenmochtendemeisjes’s avonds, na het appel, omacht uur naar het mannen-Lager.Wanneer je nu een vriendkon bemachtigen, had je teeten. Een paar Hollandsemeisjes hadden geluk. Fietty,Rosa en Anke hadden nettevrienden, Poolse

krijgsgevangenen, die echtverliefdwarenopdiemeisjes.De rest van ons clubje wasminder gelukkig. Ze kondeneen vriend krijgen voor éénavond,waar je danmee naarbed moest, waar je danbevoeld en beknepen werd.Na een algehele overgavekreegjeteetenalnaargelanghetaantalkeren.Ikenderestvan ons clubje voelden daarniets voor. Goed, wanneer

eenmanhetmeenten jenietverkracht maar echt van jehoudt,allright.Maarjebodytegevenalleenvooreenstukbrood, daar bedankten wijvoor.TruusenRuthbleveninhetvrouwen-Lager achter, maarKitty en ik, depaardenvijgenwerksters,gingen eropuit en leverdeneenseenprachtiggevechtmeteenPool.Eenventhoudtmij

aan, vraagt hoe ik heet.Mirjam,o, eenmooie Joodsenaam is dat. Ga je mee, dankrijg je een boterham. Ikbeduid Kitty op een stevigeafstand te volgen. Dat waswel nodig. Hij nammij meenaareenbarak,donkerenmetweinig ramen, en nodigt mijuit om op zijn bed te gaanzitten, wat ik ook doe. Haaltdan uit een doos een flinkstuk brood en voor hij het

wist, had ik ’t in mijn hand.Voordat ik het echter wist,lag ik op mijn rug en eenhevig gevecht volgde. Kitty,die vlakbij was, zag devoorstelling, snelde mij tehulp enwij aan het knokkenenkrabben.Demanzagdatertochnietsmet ons te beginnen was enprobeerde het stuk broodweer tebemachtigen,waaropweer een gevecht ontstond.

Het einde was toch nog eenflinkstukverfomfaaidbrood.Wat hebben wij latergelachen om die knul. Metons viertjes hebben wij hetveroverde brood opgegeten.Je had weer wat extra, nieteenachtstebroodeneenliterknollensoep, nee, een zesdebrood,enjekonweereendagleven. Nooit vergaten wijonzeleus:‘Kopopenmorgenzorgt God voor je!’ Moreel

sterkmoestenwijblijven.Na achtmaandenvandiepeellende kregen wij nog eenbittere pil te slikken.Godzijdank liep het goed af.Daarna verdwenen wij, naeen oproep voor vijftigmeisjes en honderd mannen,om in een marmeladefabriekvoor de Wehrmacht te gaanwerken.Laatikechternunietweer vooruitlopen en rustigvanwalsteken.

Even voor wij van devrijwillige oproep op dehoogtekwamen,moestenwijweeropGeneral-appelstaan.Demajoor,eenechteDuitsenazi,dikkestierennekvolmetrimpels, kaalgeschoren kop,komtopz’nwitteschimmel–debaron–deappelplaatsop.‘Ik moet,’ zo sprak hij,‘vijftienwijven hebben, dezeworden opgehangen.’Waarom... waarvoor?

Spierwitenverslagenstondenwij daar, terwijl hij vijftienmeisjes uitzocht, onder wieKitty.‘Voor jullie ogen zal ik zeophangen enwee degene dieook maar één traan in z’nogenheeft;geengeluidwilikhoren. Haal wat mannen enlaat stroppen voor de wijvenmaken.’ Kitty, collega vanmij, hoe is het mogelijk...ophangen... voor wat...

waarom?Frau Löwenstein en noganderen, zoals zuster Ida endiverse Blockältesten, lagensmekendophunknieënvoorde majoor en smeekten hemnietzowreedtezijn.Als door eenwonder kwamKittyterug,demeisjesblevenin leven. Was de man echtvan plan de meisjes op tehangen? Wij wisten het nietenikweethetnogniet.

Boven op de ‘baron’gezeten, het paard dat hijliefkoosde en aanbad, terwijlhij ons sloeg wanneer hijvoorbijkwam, deelde hijzweepslagen uit, raasde entierde. Als een vorst,kaarsrecht gezeten, reed hijweg.Zoals ik al heb geschreven,acht maanden waren wij inMajdanek. De honger begonons elke dag erger te plagen

en tepijnigenenwijvoeldenallendatwij het geenmaandmeer zouden kunnenuithouden. De kou begon tekomen en wij zaten zonderbehoorlijke kleren, zonderkousen, zonder een warmvest,endewinter inPolenisozohard.‘Nee,’ zeiden wij tegenelkaar,‘hetvoorjaarhalenwijniet.’Erkomenweerselectiesen dan, dan gaanwij er vast

aan.Desondankshaddenwij eenflinkedosismoeden’s avonds maakten wij in debaraknogeenliedje,datlaterdoor het gehele kampgezongenwerd.Toen de nood hetallerhoogst was, kwam deredding.’s Avonds in de barakhoorden wij verschillendemeisjes zeggen dat er een

oproep was van eenmarmeladefabriekvoorvijftigmeisjesenhonderdmannen.IkzegtegenRuth:‘Alsikdekans krijg, ga ik.’ WaaropRuthtegenmijzegt:‘Mirjam,waar jij gaat, ga ik ook.’ Enwijkregendekans.’s Morgens na het appel,vóór het opstellen voor hetarbeidscommando,gingenwijnaar Frau Löwenstein envroegen of het voor ons

mogelijk was daarbij tekomen. Ja,hetwasmogelijk.Zij had graag de Hollandersenwijkondenmeegaan.Fietty, Rosa, Friedl, HelenenAnkeblevenachter.Helenen Anke, omdat die in dekeuken werkten en dus geenlasthaddenvandehonger,enFietty en Rosa omdat zijPoolse vrienden hadden endaardoorgoedteetenhadden.Lieve kinderen, dat heeft

jullie de das omgedaan doorachter teblijveninLublin; jevriendschap met de Polenmoesten jullie met de doodbetalen. Met ons veertienmeisjes gingen wij naarNałęczów om marmelade temaken; dat betekende ookpikkenuitdebussen.Laat in de avond kwamenwij aan, na tweeënhalf uurmeteenvrachtautogeredentehebben. Wij werden

ontvangen door een paarheren in burger en dezeontvangstwaswelwatandersdan in Sobibor. Geengescheld, geen ruwheden,rustig. Wat was dat eengezegend moment. Ik zeitegenRuth:‘Ikgeloofdathetgoed is geweest dat wijgegaan zijn.’ Het was goed.In de barak brandde al licht.Een honderdtal anderemannen, die daar reeds aan

hetwerkwarenenvananderekampen kwamen, verteldeonsdathetbestuittehoudenwas.Tweemaal per dag een litergoeie, dikke erwtensoep eneen kwart brood.Wij kregenweer hoop. Zouden wij tochhetvoorjaarhalen?In Nałęczów kreeg ik eenontzettende last van schurft,maar dan ook zo erg dat ikkrankzinnig dacht te worden

van de jeuk. Ik wasdoodongelukkig.Mijnhandenzaten vol zweren en schurft.Ookmijnbenen.Op een morgen kwam dedirecteur ons begroeten;jongeman, rijk gekleed, vasteenzakenman.Hijzeidatwijeven moesten wordennagekeken om te zien ofiemand van ons schurft had,wantdiemoestdanterugnaarMajdanek. O, wat was ik

bang, ik stond te trillen opmijnbenen.Ik kwam ook aan de beurten ja hoor, schurft. Mijnnaam werd opgeschreven enikmoestdezelfdemiddagnogterug. Wat heb ik gehuild.Ruth en trouwens ook deandere meisjes vonden hetberoerd voor mij, maar watkonden zij doen. Toen wijterug waren in de barak,kwamevenlaterdedirecteur.

Ik ging naar hem toe, eerstnogal bang maar later nietmeer, bad en smeekte hemhet drie dagen met mij teproberen. ‘Er bestaat eenzalfje,HerrDirektor,geefmijeenkans,ubenttochookeenmens. Ik zal hardwerken opuw fabriek. Laat mij hierblijven.Het zou een schandezijn als enige van deHollandse meisjes terug temoeten gaan. Helpt u me

toch.’Hij hielpmij en gafmij dekans.Ikkreeghetzalfje,maarmijn genezing duurde geendrie dagen, doch ruim eenjaar.In deze drie dagen is hetallerergste gebeurd. Het wasde vreselijke novemberactievan1943.Demensenvanalleomliggende kampen werdenvergast en waar geenvergassingsapparaten waren,

hebben ze de mitrailleurgebruikt. In dezenovemberdagen werden viermiljoen mensen uit alleLagers in de omgeving vanLublin, Majdanek, Radom,Bełżec en Travniki vergast.Ons in de marmeladefabriekvergaten ze. We warenvoorlopig weer eens de dansomdegalgontsprongen.

Acht

ONZE meisjes hoorden hetvan Poolse christenmeisjes,die ook op de fabriekwerkten: ‘Zeg, er wordenJoden afgemaakt,massaslachting.’ Gek vanangst en schrik kwamen wijthuisenvelengingenbidden.VanKittykonikhethebben,maar van de Poolse meisjesvond ik het aanstellerij. Zij

begonnenmij uit te scheldenvoorlelijkeschurftkop.Ineenmum van tijd was hetknokken geblazen en alleHollandsemeisjesstondenalséénmanachtermij.‘Wie ishiereenschurftkop,door jullie hebben wij datgekregen... jullie met jeluizen. Wij hadden geenluizen, kijk maar naar onshaar, het zit er nog op.’Hierop begonnen ze ook

ijverig aan onze haren tetrekken, hele plukken vlogeninhetrond.Demannen haalden ons uitelkaar, en toen wij watbedaard waren, hebben wijons doodgelachen. ‘Je hadManja moeten zien,’ riepSonja, ‘ik heb haar kop eensfijn bewerkt.’ Ja, Sonja, jijkonknokken,hoor.Vaakwasjij onze beste vechtersbaas.O,hoevaakmoestenwijniet

knokken. De Poolse meisjesvroegen ijskoud aan de SSom geen Hollanders tenemen: ‘Herr Chef, zekunnen niet werken, ze zijnveeltelui.’En hoe vaak stalen zij onsbrood niet, iets wat wijnatuurlijk nooit kondenbewijzen.Maarwijwistenhetwel! Ze kwamen ijskoud bijons staan, sloegen hunhandentenhemel,jammerden

vanGodenondertussenzatjerantsoentje brood in hunmaag. Maar laat ik het daarnietverderoverhebben.Vijf dagen na die bewustenovemberactie kwamen tweeSS-Oberscharführers onzebarak binnenstappen. Allesaantreden, geteld, vodden bijelkaar geraapt en instappen.Waarheen? Gaskamer of dekogel?Ikgeloofstelligdatdeangst

voordedooderger isdandedoodzelf.Nadrieuur ineendichte auto door elkaargehotsttezijn,kwamenwijinTravniki aan.Travniki is eendorp op ongeveerhonderdvijftig kilometer vanLublin. Toen wij eraankwamen,was het er kaal;hetwasmiddennovember.Wij werden uit de autogeslagenenheteerstewatonsopviel, was een ontzettende

hoeveelheid kraaien. Waarkwamen deze kraaien op af?Waren er soms lijken? Ja, erwarenlijken...duizenden.Wij werden het Lagerbinnengereden, overalbarakken,maar geen levendeziel was er te bekennen. HetLagerwasdood.Enwathingereenlijkengeur.Mistroostigstrekte het Lager zich voorons uit. Hier en daar zag jeeen vergeten kinderschoentje

liggen, kleine, afgetrapte,vuileenversletenschoentjes.Wist je niet, mijn kleineman,waarheenjewegleidde,toen je naakt het slagveldmoest betreden, onder hetvoortdurende muziekgeschalvan de luidsprekers, dienatuurlijk ook daar warenopgesteld.Armeouders,armemensen.Ditallesgingineenflits door mij heen. Mijngedachtenwarenechterbezig

metdevraag:degaskamerofde kogel. Al het andere wasvaagenonwezenlijk.Wij werden een barakbinnengeslagen, mannenzowelalsvrouwen,enookindeze barak hing eenlijkenlucht. Een van deOberscharführers, devroegerecommandantvanhetLager, Patesko is zijn naam,zei ons dat het Lagerontruimd moest worden.Wij

zouden hier methonderdvijftig man hardmoetenwerkenomhetLagerschoon te maken. De klerenmoesten uit de barakkengehaald worden, in kleden,zakken of lakens gewikkeldworden, schoenen, enfin,vanalles pakketten maken.Tweemaal daags zou er eenauto komen om deze klerenop tehalenennaarLublin tebrengen. Commentaar

overbodig. Misschien, zoschoot het door mijn hoofd,voor de gebombardeerdegezinnen in Duitsland, alsLiebesgabe uit de bezettegebieden! Ja, LiebesgabenvanJodenbloed!Patesko voegde er nog aantoedathethiereenrijkLagerbetrof. De meeste bewonerswaren uit Warschauafkomstiggeweest.‘Wanneerjullie eten vinden, bonen,

erwten of spek, goede klerenenondergoed–kortom,alleswat jullie vinden en geschiktlijkt, mogen jullie houdenvoorjezelf.Alleengeld,goudendiamantengevenjullieaanmijofaaneenvandeandereOberscharführers.’Ikbegreepdat het toch allemaal in éénzak zou komen. ‘Voorlopigblijvendemannenhiersamenmet de vrouwen, later wordtallesbetergeregeldenzullen

jullieeigenbarakkenkrijgen.’Ja, het werd beter geregeld.De mannen werden naveertiendagenlijkverbrandendoodgeschoten en ook henmoestenwijverbranden.Laatikechterweernietallesdoorelkaar gaan zeggen, maarvertellen zoals het inderdaadgegaanis.Toen Patesko weg was,kwamen onze tongen los, dekrankzinnige angst verdween

weer een beetje en sommigegelovige Joden begonnen tebidden. Kitty, waar blijf jijnu, kindje, ben je nóg onderde indruk en zijn jeangstgevoelens nóg nietverdwenen.Wijwerdenbewaakt,strengbewaakt, door Oekraïners.Stel je voor, jongens vanachttien, negentien jaar, ineen prima uniform gestoken,de Peitsche bij zich. Zij

kregen bevelen om ons zoveel mogelijk te slaan. Zesloegen en trapten ons danookop eengruwelijkewijze.Zodanigdaternunogmeniglittekentjeopmijnderrière tezien is. Jongens, pooiers,nietsnutten, die stelen enmoorden konden en andersniet, ook zij hebbenmeegedaan om de Joden teverdelgen. Ellendelingen,smerig gebroed, graagwil ik

revanche nemen op al devuiligheid die jullie hebbenbedreven. Giftigelandverraders, jullie hebbenRuth vermoord, krankzinniggemaakt van angst. Mijhebben jullie niet kleingekregen, jullie gespuis, datzoverbenedenmijstaat.’s Avonds sliepen wijweinig, we mochten er nietuitomnaardelatrinetegaanen waren gedwongen om in

het stikkedonker onzebehoefte te doen. Ik moestnatuurlijk ook plassen. Ruthdie naast mij lag en hetmerkte, zei: ‘Zeg, Mirjam,laten wij samen gaan, het iszodonker.’‘Goed,Ruth,vlugdan, want ik kan bijna nietmeer.’ Wij met z’n tweeën,tastend en stommelend naarde etensketel, ja, eenetensketel! Ikwilde net gaanplassen,wantikhieldhetniet

langer uit, of ik voelde opmijn hoofd een harde straal.Voor ik mij echter konbezinnenwat dit zou kunnenzijn,werdhetmijalduidelijkgemaakt. Een man stond opmijn hoofd te plassen. Ikgilde: ‘Kun je niet uitkijken,er zit al iemand op deemmer,’ waarop de manbegontelachenenRuthenikvandeweeromstuit ook.Wijsnikten het gewoonweg uit,

wat een reactie was op deangstvandeafgelopendagen.’sMorgensverteldenwijhetin geuren en kleuren aan demeisjes,diezeidendat zoietsalleen maar mij konoverkomen.Ikstakmijntongnaarzeuit.Veel tijd hadden wij nietmeer,wanthetwasinmiddelsvijf uur. Patesko kwambinnen.Allesdebarakuit enaantreden voor de

werkindeling.

Negen

DE eerste dag vergeet iknooit. Daar stonden we dan,honderd mannen en vijftigmeisjes. Uit ons middenwerden twintig mannen envier meisjes uitgezocht. Devier meisjes moesten debarak, waarin wij zaten,schoonmaken, en de twintigmannen moesten rondomdeze barak, driedubbel

prikkeldraad aanbrengen.Warendeherenbangdatwij’mzoudensmeren?OmdetweemeterstondeenzwaarbewapendeOekraïnerteposten. Waarom deze zwarebewaking?ZoudendeRussendichterbijkomen,zodacht iknog naïef. ‘Waar is jeverstand, Mirjam,’ zei Ruth.‘De Russen, malle meid. DeDuitsers trekken op naarMoskou.’ ‘En tochkomende

Russen, heus, de Duitserskunnentegenzo’nmachtnietop.’DeRussenkwamen,achtmaandenlater,toenwijallangweg waren, weg moestenvoor onze bevrijders, deRussischeBeer!Weet je wel, Saar, hoe wijgebruld hebben, wanneer ikmet mijn schop naar hetoosten wees en hallelujazong, mij in bochten wrongom de Russen te bezweren,

Komen jullie ons tochbevrijden. Ja, het leven inTravniki was voor ons zokwaadnogniet.Wij werden dus de eerstemorgen om zes uurtewerkgesteld, tachtigmannen en zesenveertigmeisjes. Erwaren uitsluitendOekraïners als wachtposten,de Oberscharführers warenSS-mannen.Omringddoordeposten betraden wij het

slagveld.Wat een gezicht. Het bloedstolde je in de aderen. Datzo’n schouwspel mogelijkwas.Als haringen lagendaarde doodgeschoten Jodennaakt inde loopgraven.Dezehadden zij zelf voor de actiemoeten graven, zo verteldeons een aangeschotenOekraïner in eenvertrouwelijkebui.Het slagveld was een groot

plein, omringd door hoge,stenenmuren.Middenopdatplein stonden nog deluidsprekers. Aan het beginvanhetslagveldlagenbergenkleren, ondergoed enschoenen en weer diekinderschoentjes. Lievemensen, wat een lijdenswegmoet dat zijn geweest. Eerstuitkleden,voorhetlaatst;aandeklerenmochtimmersgeenbloed zitten, geen

Jodenbloed, ze moestenimmers vlekkeloos zijn. Zewaren toch bestemd om naarDuitsland verzonden teworden als Liebesgabe,winterhulp!Zijnwijdanzoslecht?Isditdan ons lijden? zo vroeg ikmij dikwijls af. Hebben wijdan zoveel schuld? Nee ennog eens nee, slechter daneen ander zijn wij niet. Wiedoet ons dan dit lijden aan?

Eengrootdeelvandeoverigebevolking, geen Joden, maarblondeGermanen.De vrouwen moeten weerapart staan. Wij krijgen eensoort nijptangetje in dehanden.Hetwasmijnognietduidelijk waarvoor, doch ditwerd ons spoedig aan hetverstand gebracht. Meemoesten wij. Zesenveertigvrouwen, met als bewakingtwintigOekraïners,entachtig

mannen, met als bewakingvijftig Oekraïners. Wijwerden vlak bij de lijkengebrachtenmoestenalsvolgtte werk gaan: met denijptangetjesmoestenwij hetgoud uit de monden halen.Daarnamoestenwijiederlijkop een soort ladder of plankleggen en naar de mannenbrengen, die inmiddels eenbrandstapelhaddengemaakt.Zo vingen wij onze

ontzettende arbeid aan.Arbeidverzoethetleven,zegtmenweleens.Vervloektwerdhet toen. Een voor eenmoesten wij de lijken uit deloopgraven halen, de mondopenmaken en de goudenkiezen en tanden eruit halen.Deze stopten de Oekraïners,dieerdronkenbijstonden,inhuneigenzakken.Zesloegenenpresten je als jenietmeerkon. Als het te afgrijselijk

was, als het je te machtigwas, sloegen ze je tegen degrondentraptenjebeursmethun grote zware laarzen, diemet dikke spijkers warenbeslagen. Kraaien piktenwaarjebijstonddeogenuit.Was ik maar nooit op dewereld gekomen. Waarommoest ik Jodin zijn?O,God,waarom? Kraaien, lijken,kinderlijkjes met lievegezichtjes, bezopen

Oekraïners die je uitjouwdenenopjoegen.Veel zweepslagen hebbenwij deze veertien dagenopgelopen. Wij dedenveertien dagen over dezeachttienduizend Joden. Ruthis gek geworden, volslagengek in deze veertien dagentijd.Op een middag, ik geloofdathetdederdedagwas,koniknietmeer.Ikwalgde,enzo

erg dat ik met werkenophield;ikkonnietmeer.Kwam het door het gezichtvanhetlijkdatvoormijlag...Ze lijktwelopmijndierbaremoedertje, schoot het ineensdoormijnhoofd.Hetwaseenvrouw van misschien vijftigjaar met een nog mooi, gaaflichaam, de ogen waren aldoordekraaienuitgepikt.Deschotwond was gaaf en zehad mooie grijze haren. Zou

mijn dierbare moedertje zomoetenliggen?Ik verwierp die gedachtedirect. Moeder zit tochprachtig ondergedoken bijvrienden,nee,diezitgoed.Ikwist dat ze ondergedokenwas, dat had ik zo gewild.Maaraandeanderekantkonik mij indenken dat, toen zehet hoorde van Eddy enmij,zij zich had aangegeven metde gedachte dat ze ons wel

ergensver inPolenweerzouzien. Ook jij bent domgeweest, lieveling. Wasgebleven!Wat zou ik razendgelukkig geweest zijn je nogtebezitten!Jeliefdevoormijwas te groot, klein vrouwtje.Weetjewel,Mariannetje,datwij altijd zeiden: wij houdenteveelvanelkaar!Nooit ben je uit mijngedachten en bij alleswat iknog zal moeten beleven, zal

ik steeds aan jou moetendenken,zuiverenreinalseentrouwe eerlijke moeder. Eenengel was je, met je lieve,zachte, blauwe ogen. Je bentals een engel voor mijgeweestenalszodanigzul jein mijn herinnering blijvenvoortleven.Deze beruchte middag toenik staakte, gebeurde het metRuth. EenOekraïner zagmijstaan en moet mijn van

verdriet vertrokken gezichtgezien hebben.Hij kwam opmij af. Hij krijstmij iets toewatiknietversta,dochkrijgtmij niet aan het werk. Hijgrijpteenmesenwilmijeensteek in mijn wang geven.Automatisch wijk iknatuurlijk uit en krijg geensneetje over mijn gezicht. Ikbukme,omtochweertegaanwerken. Ruth ligt naast mijommijtehelpen,maarikzie

dat zij helemaal in dewar isvanangstommij.‘Ruth,’zegik, ‘staop,kind,alles isoké.Kom nou, niet huilen, er isniksgebeurd,’waaropikhaarweer op de been wil helpen.Ik krijg haar echter niet vande grond. Ik probeer haarmoed in te spreken en zegweer: ‘Vlug opstaan,vrouwtje, Ruth, sta op! Dierotknul komt er weer aan endan doet hij hetzelfde met

jou.’ Ik kijk in haar mooie,trouwe ogen, die mijverdwaasd aanstaren.Pruilendantwoordtze:‘Bang,bang,mes,Mirjam.’IkriepdeanderemeisjesomRuth op te helpen en legrazend vlug alles uit. Ruthmoet opstaan en weerwerken, anders krijgt ze eenpak slaagmet de zweep.Hetwas echter al te laat. Metzoveelbewakingkun jeniets

doen. Ruth kreeg van drie,vier verschillende kantenharde zweepslagen. Wijstonden er radeloos bij vansmart en van angst endachten: Ruth wordtdoodgeslagen. Hadden dezesadistenhetmaargedaan,danhad haar lijdensweg niet viermaandenhoeventeduren.Een paar Poolse meisjesbeduidden de Oekraïners datRuth ziek was en ik kreeg

permissie haar naar de baraktebrengen.ZobrachtikRuthweg, begeleid door vijfOekraïners die ons luidverwensten.In de barak ontkleedde ikRuthenbrachthaarnaarbed.Ik vroeg de Stube-meisjes ofzij eenbeetjeophaarwildenletten, want ik moest weerterug. Erwerd al op de deurgebonsd en geroepen van:verdomde Jodenmeid, kom

eruit,andersslaanwejeeruit.Ik ging met de moed derwanhoop lijken verbranden.Lijkenlucht aan mijn klerenen in mijn haren. Mijnlichaam vol met schurft,handen vol met zweren... zomoest ik lijken gaanverbranden... veertien langedagen. En dit was pas dederde.

Tien

ZOALS ik reeds vertelde,duurde deze martelgangveertien dagen. Het was delaatste avond en we stondenweer aangetreden. Zekernieuw werk, fluisterden wetegenelkaar;nieuweindeling.Rustigafwachtenmaar.Maareenieder had die angst weerop het gezicht: misschien nuwij.

Het was of ik eenvoorgevoel had; wij zoudenhetnietzijn,maardehonderdmannenmoestenzehebben.We werden geteld en erbleken maar achtennegentigmannen te zijn. Eén stondtussen ons in, als meisjeverkleed;hijhadvaneenvande meisjes kleren weten tebemachtigen. De andere waswegenhadzichverstopt.Demannen werden weer geteld.

Nee, het bleven erachtennegentig.O, die angst,dievreselijkeangst...watnu?De meisjes worden geteld.Het aantal klopt. Ruth ligtvergeteninhetblok.Nogzieik het gezicht van Joky, eenfijnbesneden profiel, jongenuitWarschau, zeventien jaar,haren geblondeerd als vaneenmeisje.Hijwas in Polenondergedoken geweest, maarwasverradendoorniet-Joden.

Weergeteld.DeOekraïnersworden nerveus en beginnente schelden. DeOberscharführers beginnen terazen en er worden klappenuitgedeeld.Hetaantalmensenblijft niet kloppen. Er heersteengejaagdespanning.Patesko spreekt ons toe.‘Wanneerbinnenvijfminutendeze mannen niettevoorschijn komen, wordenjullie allemaal

doodgeschoten. Ik zal jullieeen kans geven. Er zal jullieniets gebeuren. Er moet hiergewerktworden,debarakkenmoetenleeg,aanlijkenhebikniets. Ik heb er genoeg van.Tevoorschijn met deze tweemannen, anders neem ikmaatregelen.’Joky treedt naar voren,kaarsrechtalseenhinde,trotsin zijn potsierlijke, veel tekleine meisjeskleren.

Negenennegentig, nog één.Ook deze komt tevoorschijn.Hij had zich verstopt op dezolder van onze barak, hadzich bij het prikkeldraadaanleggen weten te drukkenen hoorde de veelbelovendewoorden van Patesko. Hetaantal klopte nog niet. Eénvan de meisjes bleef weg.Ruth. Ik dacht: ik moet ditaan Patesko zeggen. Ikvertelde het hem

onomwonden, vlug enzakelijk,ookderedenvandetoestand van Ruth. Waaromzouikditverzwijgen.Ikwistdat ook de Duitsers, hoeslecht ze ook waren, deOekraïners haatten en daarspeculeerdeikop.Het resultaat was dat Ruthindebarakmochtblijven,datik kleren en mooiesplinternieuwe dingen uit delege barakken mocht halen.

Ja, want het Lager was heelrijk. Hier hadden uitsluitendJoodse familiesuitWarschaugeleefd, geheel ingettoverband.Het eten dat zijmeegenomen hadden,mochten zij behouden, zelfshun goud en briljanten. ZijkregenvanPateskoverlofomtegen betaling van veel gouden briljanten de SSclandestien etenswaren te

latenkopen.De SS, de Oekraïners enheel, maar dan ook heelTravniki, zij allen zijn rijkgeworden van die slechteJoden,dieachtertralieszatenen beroofd waren van allevrijheid.Ruthmochtdus indebarakblijven. Wanneer hij echterlastvanhaarzouhebben,zouzij de kogel krijgen. Jij, lastvanRuth,wat verbeeld jij je

eigenlijkwel,jijbruut.IkgunjedielastvanRuthnieteens,jijschooier.Alles klopte dus en nukwam de indeling. Demannen moesten zichomdraaien en mee metPateskoendeOekraïners.Tien minuten later knaldener revolverschoten door delucht... Ogen van ontzetting!Jezougekwordenvanangst!Was dat nu de mooie

voorspiegeling van Patesko?Honderd schoten! Honderdlevens, jonge levens! Kwamdannooitdeverlossing!Wisten de geallieerden welwat er eigenlijk geledenwerd? Vonden zij hetJodenvraagstuk, hetantisemitisme dan zoonbelangrijk? Waarom werder voor de radio niets aangedaan? Waarom geenangstaanjagende propaganda

tegen de Duitsers gevoerd?WaaromwerdenermiljoenenJodenafgemaakt?Goed, wanneer een land inoorlog is, moet je vechtenvoor je vaderland. Dat is jeplicht. Dat je sneuvelt, isverschrikkelijk, maar dit, dithad niets met oorlog temaken; machtswellust,aangewakkerde haat tegeneen ras! Waarom nooit éénwoord?Waaromnieteenmaal

een angstaanjagendepropagandategendemoffen?Toen deze mannendoodgeschoten waren,werdenwijerbijgehaald.Onslijdenwasnognietteneinde.Wij moesten deze mannenverbranden. Wij, uitverkorenvolk, wij vijftig meisjesbleven leven. Wij warenletterlijk en figuurlijk kapot.Wanneer kwamen de vijftigkogels voor ons? Waarom

leven wij toch? Moeder,vader,waaromlevenwij?

Elf

TWEE dagen na onze laatstelijkverbranding kregen wijgoddank andere arbeid. Debarakken moesten wordenleeggehaald. Voor dit werkkwamen twee kerels van deSD.Groteremisdadigers dandeze bestonden er niet. Zijkwamen speciaal uit Berlijn,kersvers van het AdolfHitlerkwartier. Onder deze

mensen kwamen wij tewerken.Een van hen woonde inLublin en had daar met zijnvrouw een villa. De andere,een oude, verlopen kerel, deman met de bontkraagnoemdenwij hem,droeg eenprachtige officiersjas,bontgevoerd en met eenbontkraag. Zijn werk bij onsin Travniki bestond uit hetvolgende:

’s Morgens arriveerde hijom halfnegen, stapte uit zijnauto, ging naar de barak encontroleerde het aantalzieken. Als er twee warenmet koorts, gromde hij wat,dochwanneer er drie of vierwaren, moesten alle ziekenopstaanenvoor straf aanhetwerkgaan.Ruthmocht hij niet zien enwijmoffeldenhaarwegondereenbergdekens.Wantalshij

haar toestand zou zien, zouzij gelijk de kogel krijgen.Gelukkig konden wij Ruthverbergen.Na controle in onze barak,begaf bontkraagje zich naarde barakken die wij leegmoesten maken. Hij haddaarbij altijd een soort lerentas met ritssluiting bij zich,die hij angstvallig onder dearm droeg. Dat was voor deping, het goud en de

briljanten.Tegen tien uur moesten hijen zijn kameraad koffiehebben. Zoals ik al schreef,mochtenwijalleswatwijaankleren en eten vondenbehouden. Vandaar dat wijdusookkoffiekondenzetten.Inonzebarakstondeensoortfornuis. Ook dat fornuishaddenwijgevonden.Hieropkonden wij ons eigen potjekoken. Wij kregen alleen

brood. Verder hadden wijnietsnodig.Na de koffie moest er daneen meisje, dat vroeger inWarschau kapster wasgeweest,bijhemkomen.Dieverzorgde zijn nagels,urenlang,tothettijdwasvoorde lunch. Bontkraagje en deandere SD-Oberscharführerbegaven zich dan naar eenbordeel in Travniki, waar zijuitgebreid lunchten. In die

tijd kregen wij ookgelegenheid om te eten. DeStube-diensten kookten vóórde middag eengemeenschappelijke pot,waarvoor wij wat moesteninleveren. Zonder zorg wasdietijd.Geenhongerenmaarmet twee of drie meisjes inéén bed, behoorlijke dekensengeenluizen.Een prettige tijd na dieontzettende arbeid. Wij

kwamen onder een beetjebetere omstandigheden teverkeren. Doch laat ikverdergaan. In de namiddagkwamen de heren danzatgevretenenvoldaan terug,en hun werk was dan ons tecontroleren.Wij werden helemaaluitgekleed, bevoeld en betastvoor het goud en debriljanten.Owee als ze geldvonden, dan was je nog niet

gelukkig.Geld!Daarginghetom! Wij vonden veel geld,dat wij aan bontkraagje enzijn maat moesten afgeven.Watgenoothijdanalshijzijntasmet rits openkonmaken,dicht en weer open konmaken. Wat waren de herenineengoedebui alswijveelgeld, goud en briljantenafgaven. Wij konden danallesvanzegedaankrijgen.Wijmoestenwelontzettend

veel afgeven, aangezien dezeheren heel goed wisten hoerijk het Lager was. Wijwerden met de kogelbedreigd, wanneer niet stukvoor stuk ieder meisjeafzonderlijk haar vondstafstond. Ja, de eerste wekenwarenwij nogonnozel, dochalgauw gaven wij onze ogengoed de kost en verstoptenwijeenflinkdeelvanhetgeenwij vonden. De latrine was

eenprachtigeplaats.Wij zochten dan een po,emmertje of pannetje,bevestigden er een touwaan,wikkeldenhet goud, het geldofdebriljantenindoekjesenlietenhetzakken.Tot drie uur hadden deheren dienst, dan stapten zijin hun wagen en reden naarhun eigen home. ’sMorgensomachtuurbegonnenzijdanweer met hun programma.

Naarmate zij zagen hoe wijwerkten en hoe verzorgd enhelderwijeruitzagen,werdenzij soepeler tegenover ons.Naarmate ermeer ping in detas kwam, nog veel soepelerenkneedbaarder.Wijvroegenomeen betere barak, een diewat gunstiger lag, omdat debarak waarin wij woondenvlak bij de latrine was. Wijkregen een betere barak; eenhelder,knus,kleinhuisje.Het

was net een zomerhuisje,natuurlijk van hout, metruitjes en een schoorsteenerbovenop. Erg gezellig zagheteruit.Wijbrachtenzelfuitdelegebarakken stukjes stof meevoor gordijntjes.Wij vondentafellakens, prachtig damastof mooie handbewerktekleden. Het geheel zag ervriendelijk en prettig uit.Onze familieleden moesten

eens zien hoe wij hier inTravniki leefden, zo dachtenwij vaak. Netjes gekleed,kaplaarzen, schoon, goedeten.Waaraanhaddenwijdattedanken?Ook de bewaking was langzostrengnietmeer.Maaréénpostvooronzebarakenvoorde rest zag je niemand. Diepostenwerden later ook veelgeschikter.Wij gaven zewatgoudengelden’savonds,als

het donker was, brachten zijvoor dat geld heerlijkwitbrood, spek, worst, melk,kortomvanalles.Wijkregenweerhoopendezewerdnoggroter toenwij op eenavondeenwitte duif voor het raamzagen zitten. Een vredesduif.Zouden wij dan toch bevrijdworden? Zou het voor onsnogmogelijkzijn?Lang was echter onzelijdensweg nog, maar ten

slotte moest toch eens debevrijding komen. Wijvoelden ons gelukkig inTravniki.MetRuthginghetdanweereens beter en dan weer eensslechter. Groot was haaraanhankelijkheid, en trouwkeken haar ogen je aan uithaarlievegezicht.’sMiddags tijdens etenstijdhaalde ik wat water bij depomp, zette een ketel op het

fornuis en wanneer om drieuur ons werk gedaan was,ging ik altijd vlug naar debarak. Het water was dan alwarm. Ikhaaldedeketelvanhet fornuis, haalde Ruth uitons bed, zette haar in eengemakkelijke stoel dicht bijhet fornuisje en waste haarelke dag met warm water.Danging ikmeteenstofkamdoor haar haren en trok haartweemaal in deweek schoon

goed aan. Wanneer zij zicheen beetje beter voelde enbeloofde wat te zullen eten,mocht ze nog wat opblijven.Maaralgauwwerdze temoevan al die meisjes, diewasten, plasten en kookten.Ik stopte Ruth dan met eenwarme kruik en slaapsokkenaan in bed. Als ze beloofdeietstezulleneten,zouikvlugvoortmaken en naast haarkomen liggen.Ruth kikkerde

op, en groot was mijn geluktoen ik merkte dat ze ’snachts beter sliep en geenwartaalmeersprak.Vaakhadze het over Menno. Dezedagenvanvooruitgangwareneen feest voor haar en mij.Janny, met wie ik nusamenwoon, zei: ‘Zeg,Mirjam, jij hebt het altijd zodruk. Laat mij voor jou enRuth koken.Watwij vinden,delenwij samen.Dan heb je

tenminste’s avonds ook een beetjerust.’Liefvond ikdat van Janny.OokTruuswaseenechtfijnemeid. Ikzat juist indeze tijdoveralonderdeschurft.Mijnbenen waren één rauwemassa en mijn kousenkleefden aan mijn wondenvast. Mijn lichaam was eenen al zweer. O, wanneer ikmijn lichaam bekeek, kon ik

hetweluitgillenvanverdriet!Zó erg! Het is niet tebeschrijven!Gelukkig vond ik in debarakzalf.Truuszorgdealtijdvoor verband en zinkzalf. ’sAvonds, wanneer allen naarbedwaren,maakteTruusmetwarm water mijn wondenschoon en deed er zalf op.Truus, de verpleegster in dedop.OokSonjahielpmij.Zijwas

een charmant, vlot, brutaal(maardan leukbrutaal)kind.Wijhaddeneenechtprettige,Hollandse clan. Natuurlijkhaddenwijookweleensruzieen werd er gekankerd. Maarja, gekankerd moest erworden, daarvoor waren wijHollanders.Het werk in de barakkenvlotte goed. Driemaal in deweekwerdendebundels, diewij daags tevoren gemaakt

hadden,opgrotevrachtauto’sgeladen, die dan weer naarDuitsland verdwenen,volgeladenmetLiebesgaben!December 1943. Het lieptegen Kerstmis. Sonja, DinaenBetty,diealleszogezelligkondenmaken,dedenonseenvoorstel. Jongens, wij zittennu eenmaal in deberoerdigheid, niks aan tedoen, maar laten wij het inelkgevalgezelligmaken.

Natuurlijk waren wijdaarvoor te vinden. Wijhadden afgesproken dat erpannenkoeken zoudenwordengebakken.Ookzouerpudding worden gemaakt.Hiervoor zouden wij iedervijfhonderd zloty’s afstaan.Manja, die met een paarOekraïners op goede voetstond, zou voor ons kip,worst, witbrood, bonbons,sigaretten,enfinvanalleswat

bestellen.AanDinaenBetty,die uit hetweeshuis kwamenen zo schattig kondenvoordragen, werd gevraagdiets te doen, en aan Jannywerdgevraagdomtedansen.Mijvroegenzeom te zingenenwattevertellen.Eerlijk gezegd, had ik nietveel zin in het feest, maaraangezien het allemaal zulkejonge kinderen waren, diezo’n geweldig leed

ondergingen,heb ikhetmaargedaan.Onze tweechefsverdwenenvoor drie dagen en Pateskokreeg weer het bevel overons. Hij trok zich van onsniets,maardanookhelemaalniets aan. Alleen kregen wijom de paar uren andereposten die, zoals ik schreef,aan ons gewend waren enveel aan ons verdienden.Allesbijelkaargenomen,zag

onze eersteKerstmis, diep inPolen, er nog niet zoontzettendberoerduit.Op eerste kerstdag zoudenwij dan een aparte tafelnemen. De Poolse meisjesdeden ook precies wat zijwilden.Aangezienhetbijonsgezelligerwas–bijdePoolsemeisjes werd er nietgemeenschappelijk gekookt,maar door ieder afzonderlijk– kwamen zij vaak na het

etentussenonsinzitten.De grote dag wasaangebroken en ieder voorzichhadalwatinzijnhoofd.Wij stonden die dag laat op.Alleen Sonja, Dina en Bettydraafden als gekken door debarak. Sonja vroeg: ‘Zeg,Mirjam, mag ik je peignoiraan?Hij iszoverschrikkelijkleuk,staatmijzogoedenzitmij zo lekker.’ Ik slingerdehaar eenvorknaarhet hoofd

en zei: ‘Lelijk koket kreng,trek aan dat ding.’ Zij vloogopmijafengafmijeenzoen.Wij wasten ons, en in eenmum van tijd was de barakéén drijvende massa. DeStube-diensten liepenhandenwringend heen enweer en gilden ‘Oi wajgeweldMame’, maar er wasniets aan te veranderen. Hetwas één bende in de barak.Haliena,eenPoolseJodin,die

onzeKapowas,kreeghetophaar zenuwen en in eenommezien van tijd was debarakeenhuishoudenvanJanSteen. Haliena smeet metpannen en gooide metstoelen, doch wij lieten onsooknietonbetuigdensmetenevenzovrolijkterug.Nanoggeenvijfminutenwasheteencomplete vechtpartij tussenPolen en Holland. Een deelvan de meisjes heulde met

Haliena en vleide haar omhaar positie. De Stube-diensten stondenvanzelfsprekend aan de kantvan Haliena. Wat werd ergeknokt!Plukkenhaarvlogendoor de ruimte, kussenswerden uit de bedden debarak in geslingerd, enongelooflijke hoeveelhedenklappenwerdeneruitgedeeld.Inéénwoord,eenontzettendepan!ToteindelijkClairyonze

gemoederen tot rust wist tebrengen door zichverdienstelijk te maken doorhelekruikenwateroveronzehoofden uit te gieten. ToengingenwijallentekeertegenClairy, wat ook haarbedoeling was. Nu wijafgeleid waren van hetgeenons bezighield en wij Clairyboven op een ladder zagenmet een kruik water in haarhanden, toen, toengildenwij

het uit en lachten ons gek.Tranen biggelden over onzewangen.De Oekraïners, die hetgejoel in hun posthuisjeshoorden, stormden in grotengetale binnen en zagen onzejonge meisjes, de meeste inonderklerenofpeignoirs,metverwilderde haren, brullenvanhet lachen.Zij begonnenook te lachen tot Baumann,de Unterscharführer,

eveneens het gebrul hoordeen onze barak binnenrende,maar ook hij kon zich nietgoedhoudenenbruldealsnelmee.Eindelijkmet horten enstoten werden wij weer eenbeetje normaal. De eerstekerstdag was door onsingeluid, diep in Polen, vervanonsvaderlandenvervanonzefamilieenvrienden.

Twaalf

EERSTE kerstavond. Hetdiner was prima geslaagd.Dina,SonjaenBettyalleeer!Ruthzatnaastmij.Eenklein,beverig vrouwtje. Was datdezelfdeRuthdieindertijddetrein kwam binnenvallen? Ikmoesthaarsteedsaankijken...zo vermagerd. Hoe krijg iktochhulp,ginghetdoormijnhoofd. Ik moet hulp krijgen.

Ik kreeg ook hulp, maar diekwamlater,toenhetaltelaatwas.Het diner bestond uit witteenbruinebonen,aardappelen,worst, pannenkoeken enpudding. Wij ploften zowat.Ruth at van dit alles niets.Met moeite kreeg ik er eenpaar aardappeltjes in, eenklein beetje pudding en eeneindjeworst. ’sNachts isheter weer uit gekomen. Hulp,

ginghetweerdoormijheen;Ruth gaat kapot. Ik kon hettochnietaandeSSvertellen,die wisten amper dat Ruthziekwas.Na ons dinertje – afwassenzouden wij pas de volgendedagdoen–werdertheegezet.Demeisjeshaddenvoornoga,borstplaat en ander spulgezorgd. Later op de avondkregen wij nog dunnesneetjes brood met worst.

Lekker was dat. Het feestzette goed in. Truus begonmetRussischedansen.Flinkestevige meid, ja, wij werdendaar weer flink en sterk,dedenweerkrachtenopvoornog anderhalf jaarconcentratiekampleven.Zwarte kaplaarzen had zeaan, een plooirokje (geleendvan Netty), een blauweshantoeng blouse van mij eneen hoofddoek vanKitty. Ze

zag er echt Russisch uit.Allemaal hebben wijnatuurlijk meegezongen. O,watwasdatgezellig.Onsbarakjezagerechtleukuit,overalkaarsenoptafelenstukjes karton waar hetprogramma op stond. Vijftigmeisjes, goedogende, helderemeisjes; dit had beslist eenfilmkunnenzijn.Het tweede optreden wasvan Dina en Sonja. Die

zongen leuke liedjes, zo van‘Zeg boertje, wil je dansen’en ‘Mijn tante heeft eenwaaiertje’.Ruthknaptezichtbaarop.Ikvroeg haar of ze niet temoewerd. ‘Nee, Mirjam, ikamuseer mij zo,’ zei ze, watons allen echt tevredenstemde.Als derde moest ikopkomen.Alsikdaarnogaandenk,moet iklachen.Iknam

een kandelaar, haalde dekaarsen eruit en deed net ofhet om een microfoon ging.‘Good evening, ladies andgentlemen, here is the BBC,inTravniki.I’llsingforyouavery old song: “I can’t giveyouanythingbutlove,baby”.Listen ladies.’ Ik zie nog delichtjesvanplezierindeogenvandemeisjeskomentoenikbegon, voeten die niet meerstil konden blijven en

fluisterende stemmen van:Mirjam, wat leuk, Mirjam,toe, ga verder. En ik verder,met leuke bekende songs. Inhet vuur van mijn gekreunwerddedeuropengegooidentwee van de Grüne Polizeistaan voor onze neuzen,lichtelijk aangeschoten. Wijschrokkenonsdoodenwistenmet onze houding geen raad.Ik,metdiekandelaar inmijnhand, wist niet uit de voeten

tekomen.‘Achso, jungeFrauen.WasmachenSiedennhier?’‘Wir feiern Weihnachten,HerrGrünePolizei.’‘Undwasmachst du denn,’opmijwijzend, ‘bist du eineSchauspielerin?’‘Nein, Herr Grüne Polizei,aber wir machen so etwas.Wirsingenundtanzen.’‘So,singstdu?’‘Jawohl, Herr Grüne

Polizei.’‘Wassingstdudenn?’‘Englisch, Herr GrünePolizei.’Dat smoel van Clairy enKittyvergeetiknooit.‘So,singstduEnglisch?’‘Jawohl, Herr GrünePolizei.’‘Komm und sing für michetwas.’‘Jawohl, Herr GrünePolizei.’

Ik neem mijn kandelaarweer voor m’n mond en gahet volgende zingen, halfEngels,halfNederlandsenopdewijsvan ‘Ican’tgiveyouanythingbutlove,baby’.I will give you so muchleed,rotzakThatiswhatIhaveplentyofforyou,rotzakEvery time and every day,kapotte benen, geen eten,terugtrekken

Allemaal voor uncleAdolfiusI will give your wholefamilyvergif,rotzakNooit meer thuiskomenwensikjoutoe,rotzakVoordat jij hier het huisverlaat,plebejerMoetjehierjepotenbreken,vlugDiegezichtenvandemeisjes.O,o,Clairy,deoudste,Sonja,Truus, Janny, Netry, ach,

kortomallemaal, omnooit tevergeten.‘Bravo, schön, wo hast duEnglischgelernt?’‘Ich,HerrGrünePolizei,aufder Schule, Deutsch,Französisch und etwasEnglisch, aber Deutsch sehrviel.’HieroplaatClairyplotselingkeihard een vork vallen, omdeboelafteleiden.Zekendemij enwisthoe ik somsecht

een kreng kon zijn en zijvoelde dus precies waar ikheen wilde. Ik dacht zo bijmijzelf, jullie zijn in eengoede stemming en ik hoorhier geen enkel bericht,misschien krijg ik jullie welaanhetspreken.Ikhadallangmijn smoes klaar. Ik zouzeggen: ‘Ja, weet u waaromwij zoveel Duits leerden?Omdatover eenkorte tijddeoorlog afgelopen is en alle

bezette gebieden, wat bijnaheelEuropa is,Duitsmoetenleren,aangezienDuitslanddeoorlogwint.Engelsisnietzobelangrijk, jullie fahren dochgegenEngland.Ermoetdaartoch ook Duits gesprokenworden.’ Maar Clairy,verdorie,metdierotvork,liethet niet zover komen. Eenechte rotstreek was dat toen.Clairy en een rotstreek, nee,eenmeiduitéénstukwashet.

Een moedertje voor ons, diezo vaak onze verhittegemoederenwisttekalmeren.Clairyheeftdeeindstreepooknietgehaald.Gedurendeonzevoettocht naar Lublin, waarwij toen dus voor de derdekeer kwamen, op weg naarAuschwitz, is zijdoodgeschoten omdat ze nietverder kon lopen. Ook ditkomtlater.Deherenmoestenappel afnemen. We werden

geteld en het aantal klopte.De heren verdwenen weer.Dat gejoel toen van diemeiden: hoe heb je de moedgehad. ‘Malle kinderen,’ zeiik,‘allereersthebiknognooiteen mof gezien die Engelskent enwanneer ik gebrokenHollands spreek, verstaan zemij onmogelijk. En dan nog,wat kan ons gebeuren, degaskamers staan voor onsopen. Dus leve de lol.

Jongens, we gaan verder.’Tijdens het pluisje blazen,eenspelletjewaarbijwijallenin een kring een pluisje ofwatjeover tafelbliezen,gingJanny zich verkleden. Zijkwam later tevoorschijn,helemaal ingesmeerd metzwarte schoensmeer en meteen bustehouder en een kortrokjeaan,enbegontezingenen te dansen van ‘O, mijnlievezwartkop,voeleenshoe

mijnhartklopt’.Ik dacht dat ik het bestierfen lag onder tafel van hetlachen. Janny, tengergebouwd, met dunnespillebeentjes,dieopdemaatvanhetwijsjedanste;hetwaseen echte voorstelling. Aanhet lachenkwamgeen einde.Natuurlijk moest zij verderdansen en zingen. O, o, watwas dat leuk. Hierna hieldenwij pauze en ging ik Ruth

naar bed brengen. Zij raaktevermoeidenzagergwitjesenwijvondenhetallemaalbeterdatzijnugingslapen.Zijzelf wilde niet omdat ikbeloofd had een boek tezullen vertellen en zij daarerg op gevlast had. Ziekenzijn vaak net kinderen. Ruthbegon jammerlijk te huilen,maarzijmoestnaarbedenikbeloofde dan ook mijn boekniet te vertellen maar dit te

bewaren voor de volgendeavond. Wij deden nog watspelletjes en gingen om tweeuurnaarbed.Ruth is deze eerstekerstnacht erg beroerdgeworden. Zij gaf over enbevuilde zich. Ik haalde haarzonder de anderenwakker temaken uit bed, verschoondede lakens, waste haarhelemaal, gelukkig stond ernog wat water op het

fornuisje, deed haar schoonondergoed aan, besprenkeldehaar met een beetje eau decologne en bracht haar weernaarbed.Ruthwashardziek.De tweede kerstdag wastenwijeerstnetjesdeboelafvandevorigedagenondertussenbaktenDinaenSonjanieuwepannenkoekjes voor deavond. Wij hadden beslotenomheteenbeetjekalmaantedoen in verband met Ruth.

TegenachtuurhaaldeikRuthuit bed, deed haar mijnpeignoir aan, kamde haarharennetjesenbrachthaarbijhet bed van Sonja, Netty enDina. Wij maakten voor onsallenruimteopdebeddenvandeanderemeisjes en zo,metRuth tussen ons in, verteldeikhunhetboekDeverlatenevanCarryvanBruggen.Ookdezeavondhaddenwijhet erg prettig en de meisjes

presten mij om opoudejaarsavond een anderboektevertellen.Ikbeloofdehet en op verzoek moest ikEenzomerzotheidvertellen.Aan Dina, Betty, Sonja,Netty, Zusje en Kitty, dejongstenvanons stelletje, zijwaren namelijk tegen detwintig jaar, zei ik dat ditboek voor hen het geschiktstwas. Ieder van onze meisjeskent nuDe verlatene en Een

zomerzotheid en kan hetprecies navertellen alsof zijhetzelfgelezenhebben.Laatik over de andere door mijvertelde boeken en filmsmaarzwijgen.Zehebbenmijelke zaterdagavond gekgezeurd,zoergdatikersomskwaadenkregeligvanwerd.De tweede kerstdag wasminstens zo prettig verlopenals de eerste. Waar zoudenwij het volgend jaar met

Kerstmis zitten? Bevrijd ofHimmelkommando?

Dertien

NAARMATE de barakkenleger werden, drong zichsteedsmeer de vraag opwater met ons gebeuren zouwanneer alles weg enopgeruimdwas.Watzouonsboven het hoofd hangen?Degrote angst kwam weer.Tussen Kerstmis enNieuwjaar gebeurde er nogiets onaangenaams voor ons

die achterbleven, en wel hetvolgende. Naast mij lagentwee nichtjes, PoolseJodinnen.Demeisjessprakenweinig en hielden zich nogalafzijdig. Wel merkte ik ’savonds wanneer ik nog laatbezig was, dat ze erggeheimzinnigdeden.Enalsikgoed luisterde, hoorde ik hetgerinkel van veel goud, heelveel goud, en ondertussenfluisterden ze voortdurend.

Zoopheteerstegezichtslajedaar niet zoveel acht op. Ikwist echter dat deze tweevrouwen erg goochemwarenen met hun geslepenheidontzettend veel vonden. Zijdoorzochten letterlijk alles:wekkers, breukbanden,stukjeszeep,kortomvanalleswaar wij in het begin geenerginhadden.Zovondendezetweeopheteerste gezicht onopvallende

vrouwen heel wat.‘Hittepetit,’ moest ikonwillekeurig terugdenkenaan het liedje, ‘wist ik maarwat er in je kopje zit.’ Dezevrouwen waren van plan tevluchten en het lukte ooknog, maar of zij er goeddoorgekomen zijn, weet ikniet, dat vertelt het verhaalniet.Op een avond, de avondvoorhunvlucht,gafikzenog

een paar briljantenoorknoppen, de enigebriljantendieikooitvond.Ikvroeg de oudste of ze watduurs, iets bijzonders voorRuth op de kop kondentikken.Allereerstwildeikeaude cologne hebben, dangekookte vis, tongbijvoorbeeld, wat lichtverteerbaar is.Dan nog fruit,al zou het nog zo kostbaarzijn. ‘Ja,’ zei ze, ‘ik zal een

maand lang tweemaal perweekvooreenbijzondergoedpakketje zorgen. Laat datmaar aan mij over. Wijhebben een Oekraïense post,die daar wel voor zorgenkan.’ Ik ging er natuurlijkdadelijk mee akkoord. Wathad ik toen nog eenvertrouwenindemensen!Devolgendemorgenomelfuur kreeg ik het eerstepakketje; het was tevens het

laatste. Er zat een prachtigefleseaudecologneinentweegrote tongen, keurig en goedverpaktinvetvrijpapier.’s Middags toen ikthuiskwam, zorgde ik voorRuths lunch. Twee flintertjesbrood en één tong. O, watwasRuthblij,en iknogveelmeer, dat ik dezebijzonderheden een maandlangtweemaalindeweekzoukrijgen. Ruth smikkelde het

lekker op. De twee Poolsemeisjes stonden erbij enzeiden gebeden envoorspeldenRutheenspoedigherstel.Omdie komedie zouikzenogkunnenslaanals ikze in mijn handen zoukrijgen.Zegniets,wanneerjeiets van plan bent, maar zeggeen gebeden en maak geenkomedie. Het tweede pakketkreegiknooit,want’savondswarendevrouwenverdwenen

en ze hadden de briljantennatuurlijkbijzich.Wathadikeenstrop.ArmeRuth,ookdatnog.Ruthhadniettemingeengebrek, doch alles wastevergeefs, Ruth was nietmeerteredden.’sAvondswerdenwijgetelddoor Haliena; dat was altijdzo als de SS zelf geen appelhield, en dan leverde zij hetbriefje met het aantal bijPatesko in. Maar wat, toen

die twee ontbraken? Weltwee uur lang hebben wijlopen zoeken, maar nietshoor, ze waren weg en zeblevenweg.O, die angst op die avond.Men had ons bedreigd, drieweken geleden in Travniki,dat wanneer een van ons demoedzouhebbentevluchten,wij onherroepelijkdoodgeschoten ofopgehangen zouden worden.

Watwarenwijbang.Halienaging ten slotte naar Pateskoen vertelde hakkelend enstotend dat er twee de benenhaddengenomen.Patesko gromde wat enbeduidde Haliena omweg tegaan. Toen kwam die nacht,die vreselijke angst.Wat zoudemorgenbrengen.Eindelijkbrak de dag aan en hetbekende gedichtje bleekwaarheid te bevatten: ‘Een

mens lijdt het meest, doorhetgeen hij vreest, zodat hijmeertelijdenheeft,danGodtedragengeeft.’Devolgendemorgengingenwij gewoon aan het werk,geen woord werd er tussenons gesproken, eenieder wasmet zijn eigen gedachtenbezig.Jannyenikzatenopdelatrine, wij losten elkaar af,zo nerveus waren wijallemaal. Het was negen uur

en we waren al ongeveeranderhalf uur aan het werk,toen Taba kwambinnenstormen. Alles moestaantreden! Alle vrouwen,zieken, Stube-diensten, allenmoesten naar het slagveld.Het bloed trok uit onzewangen weg. Dus toch dekogel.Ruth liet ik liggen, lopenkon ze niet meer en er wastoch niets meer aan te doen.

Wij gingen naar het slagveldwaar drie maanden geledenzoveellijkenhaddengelegen.Wij stonden er kaarsrecht,metbonzendhart.Toen kwamen‘bontkraagje’,deSD,Pateskoen nog een paar SS-mannen.Ik dacht: nu komt het bevelomteschieten.Enige ogenblikken was hetdoodstil, doch toen tradPatesko naar voren en begon

tespreken.O, wat waren wij inspanning en wat waren wijbang!‘Meisjes,’ zo begon hij.‘Jullie weten natuurlijk welwaarom jullie hier staan, hè.Twee van jullie zijngisteravond gevlucht, éénhebben wij al ter plaatsedoodgeschoten. De anderehebbenwijnogniet,maardatzal ook wel niet zo lang

duren. Als gevolg daarvanmoeten jullie eigenlijkdoodgeschoten worden.Aangezien wij jullie nodighebbenenjulliehetwerknaarbehorenverrichthebben, zijnwij, de heren van de SS, totde slotsom gekomen dat wijjulliezullenlatenleven.O,watkregenwijeenrustiggevoeloverons.Wegwasdieangstvoorlopig,evenkondenwijweer tot rust komen.Wij

gingen weer aan het werk.Pastoenwijweerindebarakwaren, kwamen onze tongenlos. Weet je waarom ze onsnaar het slagveld gestuurdhebben, om ons angst aan tejagen!Wij werkten metverdubbelde ijver.Washet ’twerken dat ons het levenredde?Ikweethetniet;inelkgeval, wij leefden nog. Voorhoelangnog?

Oudejaarsavond wasaangebroken. Ruth was delaatste paar dagen watopgekikkerd en ik beloofdehaar dat ik, wanneer zij watzoueten engoedzou slapen,met haar, keurig netjesaangekleed,opnieuwjaarsdageveneenheelkleineindjezouwandelen, tot de pomp. Depompwaarwijwaterhaalden,lag eenminuut van de barakaf.Natuurlijkmoesthetmooi

weerzijn.Oudejaarsavond was erggezellig. Wij maakten geenuitgebreidetafel.GingenallemaalweeropdebeddenzittenvanSonja,Dinaen Betty, met Ruth als eenkoninginnetje tussen demeisjesin.Ikzatinhetmiddenvoorop.Dina presenteerde noga enborstplaat en heerlijkeeigengebakken koekjes. Ik

vertelde hun het boek Eenzomerzotheid van Cissy vanMarxveldt. Wat genoten demeisjes en wat keken zeverruktnaarjeop.Klokslag twaalf uur wensteClairy, als oudste, ons eengelukkig nieuw jaar.Natuurlijk volgden hieropheel wat tranen, gekus enhandjes geven. Waar hetvolgend jaar..., zo dachteenieder van ons. Hierna

dronken wij koffie, waarbijClairyeengedichtvoordroeg.Mooiwas dat,Clairy. Ik, alsopéénnadeoudste,konnietachterblijven en gaf ook wattenbeste.Demeisjesvondenhetgoedwatikdeed.Om twee uur gingen wijnaar bed. Ruth sliep als eenroos, die had ik er al omhalfelf ingestopt. Heelzachtjes kroop ik bij haaronder de dekens en sliep

heerlijk tot ’smorgensnegenuur. Wij behoefden gelukkigop nieuwjaarsdag niet tewerken. Het was eengezegend moment geweesttoen wij Travnikibinnenreden, het was eenrusthuis voor ons en wijkonden weer krachtenverzamelenvoordekomendetijd.Waarheenzouhetlotonsvoeren? Naar Auschwitz,waarhonger,slaag, luizenen

vlooien bijmiljoenen zoudenzijn.Maarditisvoorlater.Op nieuwjaarsdag kleeddeikRuthkeurignetjesaan.Eendonkerrode, gebreide jurk,stevige zwarte schoenen, eenprachtige wollen pullover,warme kousen, een bontmutsen bonthandschoenen aan.Keurig zag ze eruit. Allemeisjes bewonderden haar,waarop ze vreselijk begon tehuilen. Ik begreep direct

waarom, het was hetmedelijden van de anderen.Het was ook erg, zovermagerd als ze was;uitgeteerd, net een geraamte.Zij kon echter weer helderdenken.Entoendachtikzo,alsleek:als de geest weer goed is,komt het lichaam vanzelf. Ikhad echter niet gerekend opeen algehele verzwakking,met als gevolg tbc. Zover

gingmijnkennisniet.Ikwasal blij dat zij weer normaalkon denken en voor de restzou het wel goed komen,dacht ik,maarhetkwamnietgoed.Schuifelend, voetje voorvoetje, ging ik met Ruth dewitte wereld tegemoet. Hetwas mooi buiten. Rondomons besneeuwde bossen envoor ons de lege, verlatenbarakken... dood. Ineens

kraste er een kraai. Het wasof die onze gedachten hadgeraden. Voetje voor voetjeging het verder. Ruth snoofde tintelende winterlucht op.Na vijf minuten gingen wijweer naar binnen en zette ikRuthbijhetfornuisje.Ik ging het bed extra mooiopmaken, legde er schonelakens op, sprenkelde overalwateaudecologneenbrachtdaarna Ruth weer naar bed.

Ze genoot merkbaar. In eenmum van tijd lag ze weerheerlijk te slapen. Nettyzorgdevooronsmiddagmaal.Na het eten deden wij nogwatspelletjes.Wij gingen vroeg naar bed.De nieuwjaarsdag was rustigzonder angstige momentenvoorbij. Na nieuwjaarsdaggebeurde het met Ruth. Hetbegonzo.Wanneer ik ’s middags vrij

was,haaldeikhaaruitbedenverzorgdehaar.Zelagdanalnaardedeurtekijkenofikernog niet aankwam. Een paardagen na Nieuwjaar, het zaldrie of vier januari geweestzijn, kwam ik ’s middagsthuis, ging eerst naar hetfornuisje om te kijken of hetwater al lekker warm was,toen ik Ruths kleine hoofdjenietzag.Onder de dekens

weggescholen,lagzedaaralseen klein, ziek en schuwvogeltje. ‘Ruth,wat iseraandehand,vrouwtje?’vroegik.‘Mirjam, ikwil vandaag nietgewassenworden.Ikvoelmijnietgoed,’washetantwoord.Van toen af waste ik haarmaar elke keer in bed. Zijging elke dag een stukjeverdervanonsweg.Ikkonenwilde het niet geloven, maarTruus, Saar en Clairy zeiden

het mij. ‘Mirjam, Ruth gaatde verkeerde kant uit.’ Toenkwam de hulp. Op eenmorgen, wij waren een stukstraataanhetijsvrijmakenenhakten kleren die ingevrorenwaren uit, kreeg ik eenkerkelijke bevlieging. WijstondenallemaalopeenhoekvaneenLager-straat, toen ik,opeensalseengekinhetrondrennend, met de schep in dehoogte, een stichtelijk lied

gingzingen.Plotskwamenertwee heren in uniform langs,in Wehrmachtuniform. Eenoudere man en een heeljonge. Ik zeg zo tegen demeisjes: ‘Ik laat me hangenals die oudere Piet geendokter is.’ Clairy zei: ‘Hoekomen die gasten ingodsnaam in het Lager, endan zomaar rondwandelen.’‘O,’ concludeerde ik, ‘deRussen komen natuurlijk

dichterbij en de moffenmoeten terugtrekken ennestelen zich nu in de legebarakkenwaarvroeger Jodenhebben geleefd. Heusjongens,anderskanhetniet.’Hetwasnogwaarook,wanttoen ik later wat meergesprekken had met dedokter, heb ik het hem eensopdemanafgevraagd.Ineens zeg ik tegenSaar enClairy: ‘Zal ik hem

aanspreken, hij is bij deWehrmachtengeenSS’er.Inelkgevalishijduseenmens.’En hij was een mens, zoalslater blijken zou. Saar enClairy zeiden: ‘Ga toch, watkan je gebeuren.’ Ik gooimijn schep neer, strijk mijnkleren een beetje glad enstevenopzeaf.‘HerrDoktor,’ zo begon ik,‘meineFreundinistkrank.’‘Achso,jungesMädel,sind

SieeineHolländerin?’‘Jawohl,HerrDoktor.’Daarop zei hij: ‘Spreek danmaarrustigHollandsmetmij.Ik ben de vorige oorlog van1914 tot 1918 in Vlaanderengeweest, en zodoende spreekikHollandsenVlaams.’Degodenwarenmetmij!Ikvervolgde toen mijn verhaal.HijinformeerdehoelangRuthal zo ziekwas en ik zei hemdat het ongeveer vier

maanden was. ‘Ik heb geenmedische hulp en misschienwilt u eens demoeite nemenom naar mijn vriendin tekomen kijken.’ ‘Ja, kindje,’zo sprak hij. Dat woordjedeed mij zo goed, zoontzettend goed.Hij had eenaardig gezicht en goedevertrouwenwekkende ogenachter zijn glinsterendebrillenglazen.‘Ja, kindje, ik ben van de

Wehrmacht en niet bij dieverdomde SS, dus lief kind,mag ik niet naar je vriendinkomen kijken. Jullie staanonderdeSSendankomteenvandeWehrmachternietaantepas.’‘Maar,dokter,’zeiik,‘hier is eenmens innood, ingrote nood, en u alsmedicusmoet helpen, dat is uwplicht.’ Hierop keek hij mijnog wat opmerkzamer aan,nietboos,onee, integendeel.

O, hoe goed herinner ik mijdie lieve ogen van hem,Oberstabsarzt.‘Nou, vooruit dan. Ik zal jevolgen,want het is verbodenom samen te lopen.’ Dejongere man, eenhospitaalsoldaat, ging zijneigenwegenzovolgdeHerrDoktormij naar de barak. Ikmaakte de deur open en wewarenbinnen.IkbeduiddedeStube-diensten even met

werken op te houden, haaldeeen schone handdoektevoorschijn met een stukjezeepenvroegdemeisjesomheetwater.Dedokterstondtewachten.Ik haalde Ruth uit bed enzei: ‘Ruth, ik heb hulp voorje, nu word je weer gauwbeter.’ Ik zette haar op eenstoel en de dokter ging haaronderzoeken. Achter de rugvanRuthbeduiddehijmijdat

het mis was. Hij vroeg haarnog een paar dingen: of zeeetlust had en of ze veelhoestte. Nee, eetlust had zeabsoluutnietenhoestendeedze erg veel, zo’n droge,benauwde hoest. O, wat washet toch eenmager figuurtje,geen kruimeltje vet of vleeszat eraan; het was eengeraamte. Hoe is hetmogelijk,vroegikmijzelfaf.’s Middags vroeg de dokter

mijnaarhetReviertekomen.Revier is de Duitse naamvoorziekenbarak.‘Graag, dokter, maar hoekom ik bij u?’ Een stenengebouwtjehaddeWehrmachtingericht alsRevier en ’t lagookinhetLager.Ikbehoefdehet Lager dus niet uit, maarkon er toch niet zondergeleidebinnenkomen.Ik ging naar Haliena, onzeKapo, en zei dat ik ’s

middags bij de dokter moestkomen. Kon zij mij niet eenpost meegeven. Omdat zijvloeiend Pools sprak, vroegzijhetaaneenpostenwasdezaakoké.Na het onderzoek liet ik dedokterzijnhandenwasseneniksprakmethemafdat ik’smiddags langs zou komen.Hierna verzorgde ik Ruth enik ging toen vlug naar deandere meisjes en aan het

werk.Van links en rechts werdenmijvragengesteld.Ikzeidatde arts nee had geschud endatermetRuthnietsmeer tebeginnen was. Om vier uurgingen Kitty en ik – Kittywasbijme,wantzewildezodolgraag mee – naar binnen.Onze post, die een geschiktejongen was, bleef buitenwachten. In de spreekkamerzatennog tweeandereheren.

De dokter liet ons zitten envroeg of wij trek hadden ineen glaasje advocaat. Kittykeekmijaanen ikhaar.Hoehaddenwijhet,werdonswatte drinken aangeboden,werden wij hier bij deWehrmacht als mensenbeschouwd en niet alsbeesten? Ja, we werden alsechte dames beschouwd.Hetwasdaarfijnbijdiemannen,die het zo goed met ons

meenden. In het begin washet gesprek zeer algemeen.Niettemin gaf ik Kitty eenwenk met mijn ogen dat hetbeterwasomnietslostelatenen zij begreep hetonmiddellijk. Geleidelijk aanbrachtikhetgesprekopRuth.‘Ja,’ zei de dokter, ‘uwvriendin is niet meer tehelpen, lang zal zij het nietmeermaken.’Ikantwoordde:‘Misschienzouumijdaneen

groot plezier kunnen doendoor de lijdensweg van mijnvriendin te verkorten en teverzachten. Geeft u haar eenspuitje zodat zij rustiginslaapt.’De dokter keek daarop detweeandereherenaanenzei:‘Meisje, daar moet ik nogeensevenoverdenken.Neemdezemedicijnenmee, ze zijnonschadelijk en ze slaapt errustig op. Slaapt u naast uw

vriendin?’vroeghijnog.‘Ja, dokter.’ ‘Kindje, dat jealles voor je vriendinoverhebt, vind ik prachtig,maar zij heeft zwaar tbc endat gekuch en opgeven vanslijm en zo is heel nadeligvoor je gezondheid. Je magnietmeernaasthaarslapen.’Ikdacht:ja,kletsjijmaar,ikblijf bij Ruth slapen; iemandbehoort ’s nachts bij haar tezijnendaarmeebasta.

Wij bleven nog een tijdjekletsen, probeerden watgewaar te worden over detoestand, doch helaas, deeerste middag lukte ons datniet.De tweede middag echterwel. Ik moest de dokterverslag uitbrengen van hoeRuth gereageerd had op demedicijnen en hoe zijgeslapen had. Dat wastamelijk goed. De dokter

beloofdemijdevolgendedagPatesko te spreken en tevragen of hij ons konbezoeken zonder er last meetekrijgen.Kittyenikzatenerweerenkregensigarettenenbonbons.Watgenotenwij.Toenbegonikmet de voorstelling. ‘Bentu lang niet thuis geweest,HerrDoktor.’‘Heellangniet,kind.Ikbenvan het oostfront

teruggekeerd, doch kon nietgemistworden.’‘Jammerisdat,hè,wanneereen mens zo dolgraag naarhuiswilenhetkanniet.’‘Nee,’zegtdieanderejongekerel,dehospitaalsoldaat,dieik ook de eerste keer samenmet de dokter ontmoette, ‘ikben in geen twee jaar thuisgeweest.Mijnvrouwheeft indietijdeenbabygekregenenik heb het kind nog niet

kunnenzien.’‘Ja,’zei ik, ‘plicht isplicht,hè.’ Ik keek schuin naarKitty, maar die zatgedachteloosaanhaar sigarette trekken. ‘Nou ja, zo langzal het toch niet meer durendatdeoorlogafgelopenis.’‘Ja, voor jullie, maar vooronsbeginthetnogmaar.’Ik vroeg zo onnozelmogelijk:‘Hoezo?’‘Nou, hoezo, laten wij er

alsjeblieft geen doekjes omwinden.Zoalswijhierzitten,zijnwij tevertrouwen.AdolfHitler heeft allang de oorlogverloren, al schoten wij inRusland hard op, nu trekkenwijmet rasse schreden terug.Nog één jaar, nog twee jaar,maar wij worden in de pangehakt.’‘Och,’ zei ik, ‘zo tragischmoetuhetnietbekijken,HerrDoktor. De Duitsers zijn

goedesoldaten.’Waarop hij antwoordde:‘Denk je nu heus dat ik nietweet dat jij ervan overtuigdbentdatwij deoorlog zullenverliezen? En denk je dat ikniet begrijp dat je hartjepopelt om te horen hoe hardDuitsland kapotgaat. Ik weetook wel wat de nazi’s metjullie ouders, kinderen enandere lieve verwantengedaanhebben.’Toenhijdat

zei, begon ik: ‘Weet u dan,Herr Doktor, dat hier in ditLager achttienduizend Jodenhebben gewoond ingezinsverbandenineensoortgettohebbengeleefd?Weetudanook,HerrDoktor,datwijdeze achttienduizend Jodenhebben moeten verbranden.Weet u dan ook dat eentweeënhalve maand geledenongeveer vier miljoen Jodenvergast of doodgeschoten

zijn. Weet u ook, HerrDoktor,datdezemenseneersthuneigengraven indevormvan loopgraven hebbenmoeten maken en is het ubekend dat al deze mensennaakt naar het slagveldmoesten gaan, aangezien ergeen bloed op de klerenmocht komen omdat al dezekleren naar Duitslandgestuurd werden alsLiebesgaben van de bezette

gebieden voor de armegebombardeerde gezinnen inDuitsland.Och,dokter,laatikaan dit lage beestachtigegedoe geen woorden meervuilmaken.U bent heel goedvoormijenikkan,alhaatikalles wat Duits is, toch eengoed en braaf menswaarderenenrespecteren.’De dokter vroeg mij of ikgetrouwdwas,waarmijnmanwas en mijn ouders waren,

waarop ik alleen maarantwoordde dat ik het nietwist. Ik wilde hem nietvertellen dat mijn moedermisschien nog wasondergedoken bij heel goedevrienden in Holland. Ik zei:‘Dokter, het spijt ons, maarwij moeten weg, een poststaat buiten. U weet zelf, ophet ogenblik zijn ze ergschappelijk tegenover ons,maar ikhebzeviermaanden

geledenookmeegemaakt,dusweet ikprecieswat ikaanzeheb. Voor geen cent tevertrouwen.’Kittyenikgingenterug.Dedokter had beloofd datwanneer Patesko het goedvond,hijdevolgendemiddagons beslist zou komenopzoeken. Ik sprak hemechteraldevolgendemorgen.Terug indebarakvertelde ikin geuren en kleuren wat de

dokter had gezegd. Ik deeddit zo rustigmogelijk, omdatwij het voor de Polen nietwilden weten. Deze zoudendirect met de handen naarOnze-Lieve-Heer hebbengewezen en een kabaalvanjewelste gemaakt hebben.Daar bedankte ik voor. Onsclubje was door het verhaalweer wat optimistischergeworden.’s Morgens, heel

onverwacht, sprak ik dedokter. Wij waren weer aanhet ijshakken en zongen eenHollands liedje toen Nettyzei: ‘Mirjam, daar heb je dedokter.’ Op dat momentkwam Zus, het zusje vanSaar,meteenketelhetethee.Zusje had Stube-dienst endacht: die meisjes zullen hetnatuurlijk erg koud hebben,laat ik ze wat te drinkengeven. Ik zeg tegen Kitty:

‘Vraag hem of hij ook eenkop echte hete thee wilhebben.’‘Herr Doktor, wilt umisschieneenkopechte theehebben?’‘Ja, Kitty,’ – hij had devorige middag naar onzenamen gevraagd – ‘doch laatMirjam het mij brengen. Ikwil Mirjam even onder vierogenspreken.’Kitty vertelde mij wat de

dokterhadgezegd.Onderhetthee inschenken maakte ikallerlei veronderstellingen.Waarom wilde hij mij ondervier ogen spreken. Mijnonzekerheidwerd niet langerop de proef gesteld. Toen ikhem de thee bracht, zei ikhem erbij dat wij deze theegevondenhaddenenwanneerik de dokter er een pleziermeekondoen, ik vanmiddagof morgen wat zou komen

brengen. De dokter kon hetdanopsturennaarzijnhuisinDuitsland. ‘U bent zo goedvoor ons, wij kunnen nietsterugdoen, maar wellichtwilde Herr Doktor wathebben voor zijn gezin.’ Hijantwoordde: ‘Graag,Mirjam.’ Dit was de eerstekeerdathijmijbijmijnnaamnoemde en hij keek mij bijhet uitspreken eng aan, zoleek het mij. Nee, het was

geen verbeelding, want toenkwamhetvolgende:‘Mirjam,kijkmijeensaan.’Ik voelde mij net als eenschoolkind dat voor deonderwijzer staat en bestraftwordt.Ikkijknatuurlijkhevigblozendnaardedokter.‘Zeg,Mirjam,weetjedatikvannacht over je gedroomdheb?’‘Hé, wat, u over mijgedroomd,dokter?’

‘Ja,Mirjam.Ikdroomdedatikjebevrijddeendatwijtoensamentrouwden.’Ikbegonmijzelf teknijpen,stiekemnatuurlijk,zonderdathijhetkonmerken.‘Mirjam, zou je dat willen.Nee,slanunietjeogenneer,maar kijk mij eens rustigaan.’Achtermijwarendemeisjesaan het hakken en onderwijlaan het fluisteren. Was ik

maarweerbijjullie,dachtik.Hoekomikhiervandaan?‘Mirjam, zou je een beetjevertrouwen in mij willenhebben; ik houd van je,meisje. Ik, als een man vanvijftigjaar,hebnajarenweerverliefdheidgekregen. Ikhebjezolief.Ikgajebevrijden.’Wat bevond ik mij weer ineenlastigparket.Enikwildenog wel medicijnen vragenvoormijn lichaam en benen,

maardurfdenuniet,uitangstdat ik hem mijn wondenmoest laten zien. Ook nietomdathijmijdezebekentenisdeed. Ik durfde hem niet tevertellen dat ik onder deschurftzat.Hijvroeg:‘Hebjehelemaalgeenwensen,kind?’Hetantwoordlashijinmijnogen, die zeiden: Vrijheid...Naar Holland... Naar mijnvaderland,waarmijnmoeder

ondergedokenzit.Hij vertelde mij zijnplannen. ‘Mirjam, luister. Ikwoonineenvilla,hierbuitenhet Lager. Ik zal zeggen dathet met het oog op depatiënten beter is om in hetLager te gaan wonen. Ikneem je dan als mijnhuishoudster en zeg dat diePoolse vrouw, die ik nu heb,mij niet bevalt en vraag jou,als heldereHollandse vrouw.

Wij kunnendan inmijn huisplannen maken voor detoekomst. Hoe vind je dat,Mirjam? Zeg niets tegen jevriendinnen, want je begrijptdat het, als er iets uitlekt,natuurlijknietdoorkangaan.Zegnu tegenzedatwijoverRuth gesproken hebben.Vanmiddagkom ikbij jullie.Dag, Mirjam, in gedachtengeef ik je een zoen als tekenvan mijn genegenheid voor

jouenoponzevrijheid.’De dokter salueerde enverdween met statige deftigestappen. Ik, als een hert, rennaar de meisjes terug.‘Mirjam, wat zei de dokter.Kom, vooruit, vertel op, jetrekt zo’n verheerlijktgezicht.’ Ik liet uit de grondvan mijn hart het woordje‘stik’ vallen. Clairy en Saarkrijgen een knikje als tekendat ik later, ’s avonds, in de

barak alles zou vertellen.Opdit moment moest iknatuurlijk een smoesjeverzinnen en zei dat wij hetaldoor over Ruth haddengehad. Ik had de zenuwen.Wat wilde deze oudere manvanmij?Was het spel?Wisthijwatervoorhemenmijophet spel stond? Hij, die eenJodin uit eenconcentratiekamp wil halenen deserteren! Hij is toch

geen kind meer, zo zei iksteedstegenmijzelf.Kaneenmanindriedagenzoverliefdwordenopeenmeisjedathijzulkerisico’sdurfttenemen?Watmoest ikervangeloven?Enfin, alles liep echter heelanders. De dokter verdweendoor eigen domme schuldlater onverwachts weer naarhet oostfront, iets watabsoluut niet nodig wasgeweest.

Ikzalhetallemaalvertellen.Eerst gebeurde er nog ietsanders, na Ruths dood ginghijpasweg.Dezelfde middag kwam hijnaarRuthkijkenenevenvoorhet weggaan legde hij eenpakjevoormijneer.Erzatenechtebonbonsin,tweepakjessigaretteneneenheelmooie,kostbarering,meteenbriefjeeraan.Er stond in dat hij elkogenblik van de dag aanmij

dachtenuitkeeknaarhetuurdatwijsamenbevrijdzoudenzijn. Alle meisjes zagennatuurlijk het cadeau. Ikschaamdemij,maarvondhetaan de andere kantreuzegrappig. Houden van,verliefd zijn op deze man,nee, dat bestond eenvoudigniet. Ik hechtte dan ookabsoluut geen waarde aanhetgeenhijmijzei.Ikkonmijop zo’n manier de vrijheid

niet indenken.Hethelegevalvond ik alleenmaar grappig,andersniet.Hijaandeanderekantmeendehetvoordevollehonderdprocent.Wij hebben elkaar na dieene keer nooit meer alleengesproken. Wanneer ik naarde ziekenbarak ging, nam ikKitty mee. Wij genoten alvoordat wij er kwamen. Wemaakten hele toneelstukkenen vertelden elkaar wat wij

zeggen zouden als wij erwaren. De middag dat dedokter bijRuthwasgeweest,ging ik nog even naar hemtoe. Hij beloofde mij dat hijover twee dagen Ruth eenspuitje zou geven en zeiverderdatzehetbeginvandevolgendeweeknietmeerzouhalen.ZowashetveelenveelbetervoorRuth.Zijgafbloedop en ging hard achteruit.Alleen haar geest, die

voordien zo in de war was,wasnugeweldighelder.Soms vroeg ze nog naarMenno enEddy.Wanneer ikhaar dan sprak, moest ik degroeten doen aan Menno.‘Want, Mirjam, ik hoop envoel ook dat ik je gauwverlaten ga. Misschien krijgik vlugmijn rust.’Watmoetje dan op zulke momentenzeggen. ‘Ach Ruth, wind jenietop,alleskomtimmersin

orde.’Ik kreeg vlak voor haardood nog vijfentwintigzweepslagen. Het kwam zo.De eau de cologne van Ruthwas op en ik wilde dolgraagnog wat hebben. ’sMorgensop het werk, toen we in debarak bezig waren, vondJanny een dameshorloge.Janny komt naar mij toe enzegt: ‘Mirjam,misschienkunje het verpatsen.’ Janny,met

wie ik alles samendoeendieook voor mij kookte, zeiverder:‘MisschienkunjedanwateaudecolognevoorRuthkrijgen.’Voor de barak waar wijwoonden, stond een post,Stefan genaamd. Voor zijndoen was hij aardig enaangezien hij veel aan demeisjesverdiende,vielerwelmet hem te praten.Langzamerhand kenden wij

de namen van dezeOekraïners, die geen balkenen sterren hadden. Dezemensen waren beslist nietmeer zo beroerd en erwarener zelfs bij die op een paarmeisjes verliefd warengeworden.ZoherinnerikmijNicolai, die gek op Rosiewas.HijwildezelfsRosiebijzijnzusterlatenonderduiken,maar Rosie had een nichtjebij zich (een kind van haar

oudste broer) – een echtJoods type – en het wasabsoluut te gevaarlijk samenmet haar onder te duiken.Nicolai hield echt van Rosieen zij ook van hem. Op dedag dat wij Travnikihalsoverkop moestenverlaten,stondhijbijdeautotehuilen.Echtalsiemanddiewerkelijk verdriet heeft.Stefan stond dus post vooronze barak en ik beduidde

hemdat ikhet horlogewildeverkopen voor eau decologne, spek en worst. Naevenheenenweergepraat tehebben sloten wij detransactie af. ’sMiddags zouikhetkrijgen.Hijhad totelfuur dienst en om twaalf uur,nog vóór wij naar de barakzouden gaan om te eten, zouhijhetbrengen.OmhalftwaalfkwamStefaner aan. Ik gaf hem het

horloge, tenminste, ik legdehet op het raamkozijn enbeduiddehemmetmijnogenwaar ik het had neergelegd.Stefanopzijnbeurtweesmijde plaats aan waar hij zijnpakketje had verstopt. Alleszouvoorelkaargeweestzijn,alsnietnetdeSDgezienhaddatikeenpakondereensteenvandaan haalde. Stefan wastoen allang verdwenen. Alsgewoonlijkgingiknietdirect

naar de plaats waar het pakverborgen lag, want je konnooit weten; er zou eensiemand langskunnenkomen.Die iemand kwam inderdaadlangs enwel in de vormvaneen SD’er. De goden warentoen niet met mij. ‘Hé, watdoejehierenhoekomjeaandatpak.’Ontkennenofzoietskon ik niet. ‘Vanwie heb jedat gekocht?’ ‘Weet ik niet,Herr Oberscharführer.’ ‘Zo,

weet je dat niet.’ ‘Nee, HerrOberscharführer.’ ‘Van wiekochtjedat?’‘Zie je wel,’ zo sprak hij,‘de Joden blijven slim. Hethandelen, smokkelen enverkwanselen zit hen in hetbloed. Het Suezkanaal zougedemptmoetenwordenmetJoden. Jullie deugen niet.Jodenzijneenonbetrouwbaarvolk.’Vergat deze man de

Liebesgabendan,vergatdezeman ‘bontkraagje’ met zijntas,waarinperdagduizendenennogeensduizendenzloty’sverdwenen, om niet tespreken van het goud en debriljanten. Vergat deze mandat in Travniki alleen alachttienduizend Jodengeleefd hadden. Vergat dezemansomswieonsdezediepeellende had aangedaan.Geensluwe Joden doch een flink

deel van het Kulturvolk derGermanen. Maar ja, je waseen gevangene, en je stondook op de lijst voor hetHimmelkommando. WasdezesmeerlapvandeSDdatvergeten?Graag zou ik hem nuhierover onderhouden. Graagzou ik hem vijfentwintigzweepslagenwillen geven enlijkenlatenwegdragen.Graagzou ik deze mensen willen

bewaken, bewaakster willenzijn. Revanche zou ik willennementerwillevanmijnmanenouders.Maarjuistvanonswordt gezegd dat wij eencultuurvolk zijn en dat wijnietzomoetenzijnalszij,datwij hun moeten leren watcultuur is. Valt deze mensenwel te leren wat cultuur is?Mensen, die levend kinderenverbranden omdatkinderbloeddevlamzomooi

hoog laat opflakkeren.Moetenwijmetdezemensenmedelijden hebben? Bah, ikspuw op deze leer. Nee, zemoeten voelen, dezelfdezweepslagen die wij gevoeldhebben;ookzijmoetenlijkenbij duizenden verbranden,ook zij moeten het goud uitde monden van de dodenhalen. Moeten wij dezemensen cultuur leren? Horendezemensennogthuisineen

beschaving, een beschavingdie op zichzelf al zo’n dunvernisjeis?Wat deze mensen wélgeleerd moet worden, is dateen dictatuur verfoeilijk is,dat een staatspartij en watdaaruit voortvloeit onder alleomstandigheden van de handgewezen moet worden.BrachtenSS,SDenNSBonsnognietgenoegvoorbeelden?Door die partijmensen is ons

alles aangedaan.Door hen ismijalleswatmijdierbaarwasontroofd. Maar laat ik nietafdwalen. Ik kan u toch nietaanhetverstandbrengenwater gebeurd is. Demassa kaneenvoudig niet begrijpenwatwij hebben gezien enmeegemaakt. Wie het nietheeft ondervonden, kan hetniet bevatten.Het is jammer:Europa, ja, heel de wereldzou er beter voorstaan. Oh,

zou ik dat nog eens mogenbeleven! Maar laat ik tochverdervertellen.DeSD-manraaddemijaan,om mijn eigen bestwil, tezeggen hoe die Oekraïnereruitziet. Hij wist natuurlijkheus wel hoe wij aan diepakjes kwamen; het was deeerste keer niet dat zoietsgebeurde en hij het merkte.Travnikiwasheteerstekampniet waar hij dienst had

gedaan. O nee, integendeel.In een zeer vertrouwelijkebui, toen een van demeisjeshem een behoorlijkehoeveelheid geld hadgegeven, vertelde hij onszelfs dat hij, en hij haaldedaarbij zijn revolvertevoorschijn,welvierduizendJoden zelf haddoodgeschoten. Had dezemandan zo’n dikke huid dathethemnietskonschelendit

alles aanons tevertellen?O,wathaatikdezeman,endante bedenken dat hij wellichtnu in een soort rusthuis zit,althans de kampen waar zijlater hebben gezeten, kunnendaarmee het best vergelekenworden en halen het niet bijde kampenwaarinwij zaten.Misschien heeft hij welbrieven gekregen van zijnvrouw en foto’s opgestuurdgekregenvanzijnkinderen.

Niets dan goeds over onzebevrijders, maar zij zijn tégoed geweest. EenAmerikaan zegt eenvoudig:‘AGerman is a good soldierand that is all and nomore.’Ook zij weten niet wat eenvervolging heeft betekend.Misschien alleen een neger,wantookeennegerzalwetenwat het betekent van eenander ras te zijn. Bladzijdenvolzouikoverditonderwerp

kunnenschrijven,maarikzoueenboekschrijvenovermijnbelevenisseninPolen.Laatikdusverdergaan.‘Ik raad je aan,’ zovervolgde de SD’er, ‘in jeeigen belang, te zeggen wiedieOekraïneris.’‘Ikkenhemniet, Herr Oberscharführer.’‘Gadanmaarmee,danlaatikdeOekraïners appel staan endanmoet jij debewustemanaanwijzen.’ Ik mee, met een

kloppend hart. Wij kwamenbij het posthuisje van deOekraïnersenonsopperhoofdging naar de leider van dezemensen. EenOberwachtsmann,die in ranggelijk is aan eenUnterscharführer bij de SS.Hij beduidde hem wat ermoestgebeuren.Alles stond aangetreden endriehonderdvijftigOekraïnersstonden voor mijn neus. In

één oogopslag had ik Stefangezien, maar ik gaf geenteken van herkenning. Hijookniet.Hijvoeldenatuurlijkdirect wat er gaande was.Alle Oekraïners stondennetjesnaastelkaarinhetgelidin rijen van vijf.DeSD-manriepmij:‘Hé,Jodenwijf,komeens hier.’ Ik kwam naarvoren.‘Wijsmijdemanaan,’zeihij,meteengeweldigbarsgezicht.Ikgingderijenlangs

enzei:‘HerrOberscharführer,ik weet niet wie het isgeweest,ikhebhemmaareentelgezienenhebzijngezichtnietkunnenzien.’‘Zo,jeherkenthemdusniet,hè, jij geraffineerdJodenwijf.’ Klets, met al dekracht die hij bezat, gaf hijmijdeeersteklappalopmijnneus.Eenbloedneushadikalbinnen. ‘Wanneer je nietbinnen een paar seconden

aanwijst wie het is geweest,ga je tegendemuur.’ Ik trokweer een erg bedenkelijkgezicht. ‘Maar ik weetabsoluut niet hoe hijeruitziet.’WatdachtdezeSS-manwel,dat ikaanhemzouzeggen wie of het wasgeweest? Ik tegenover eenSS-man verraad plegen? Alzijn deze Oekraïners ookhonderd keren mijn vijandenen per slot van rekening

vrijwillig bij de SS gekomenen net zulke smerigeverraders als de rest, rijkgeworden van de Joden, alwaren ook zij groteantisemietenenalhaddenzijJoden geslagen endoodgeschoten, ik kon henniet tegenover de SSverraden. Ik kon heteenvoudigniet.‘Zo, weet je het niet,’bulderdehij. ‘Jewilt hetniet

zeggen,hè?’Knots, wéér een, keihardtegen mijn oor. Ik moeteerlijkbekennendatikmijopdat moment niet op mijngemakvoelde.‘Ga daar staan,’ beval hijmij.Kaarsrecht stond ik daaren ik voelde mij op datogenblik net een jonkvrouwdiehaarmannenhadgeredenvoordatfeitnaarhetschavotgeleid werd. O, romantische

geest, die ik toen was. Derauwewerkelijkheidwasheelanders,ozoanders.EenpaarSS-mannen waren het,gewapend met zwepen, endriehonderdvijftigOekraïners. Hartje winter enkoud en een paar flinkemeppen al te pakken. Heteind,zodachtik,isdekogel.Plotseling, ik stond al tegendemuur – het was kennelijkmijn tijdnogniet–kwamer

in ’smansbreinnog iets op.Er waren bij deze transactienatuurlijknoganderemeisjesgetuigen geweest, zo dachthij. Een van hen zal hetgezicht wel herkennen. Hijstuurde een Oekraïner naaronzebarakmetdeboodschapeen van de meisjes die indezelfde barak haddengewerkt als ik, bij hem telaten komen. Janny sprongnaarvorenenzeidatzijerbij

wasgeweest.Jannygingmee.Zewistnatuurlijknietwatzezou zien. Ik, die tegen demuur stond, en alleOekraïners op appel. Wat ishier aan de hand, moet zegedachthebben.‘Kom hier, met welkeOekraïner heeft zijgehandeld,’ vroeg de SD’erhaar, wijzend op mij. Jannygingde rijen langs enhoe ikook met mijn ogen trachtte

haar te beduiden niets tezeggen, Janny begreep hetniet. Janny ziet Stefan staanen zegt: ‘Deze, HerrOberscharführer.’‘Goed, verdwijn.’ De manwerdvantoptot teeninmijnbijzijn uitgekleed en menvond in zijn kaplaarzen hetbewuste horloge, goudendollars, zloty’s, kortom eenheel kapitaaltje. Van wie hijdit had. Gevonden toen alle

Joden hier kapotgeschotenwaren. Stefan kreeg voormijn ogen vijfentwintigkeihardezweepslagenopzijnblotelichaam.Meerdooddanlevend kleedde Stefan zichweer aan en alles werd hemafgenomen. Het verdween inde zak van het opperhoofd.AlsLiebesgabe,ofzouhijhetgeldnaarAdolfHitlersturen?Ikdenkdathijhetrustigzelfheeft behouden en voor

zichzelfenzijnvrouwmooiespullen heeft gekocht.Eigenlijk had hij het nietnodig,wanthijzocht immerszelf in de barakken hetmodernste en chicsteondergoed, schoenen enlaarzen voor zijn vrouw envoorzichzelfuit,hetmooistevan het mooiste. Hij behieldnatuurlijkaldatgeldvoornade oorlog.MogeGodmakendat hij het niet met plezier

heeft kunnen verteren. Ikdacht zo bij mijzelf: als hetnu geen Oekraïner zou zijngeweest, wat zou er danmetmij gebeurd zijn. De kogel?Nee, stellig niet. Onsopperhoofdhadvastenzekernog iets ergers bedacht. Hijzou deze dood voor mij temak hebben gevonden. O,wathaattehijmijen ikhem.Wanneer wij elkaarontmoetten, zou hij in mijn

ogen de haat hebben moetenlezen; het zou niet andersgekundhebben.Trouwens,ikkreegtochaltijdalveelmeerslaag dan de anderen. Ik koneenvoudig niet voor een SS-vrouw of een SS-man mijnogen neerslaan. Ik kon hetniet. Ik vond mij te waardigom voor deze mensen mijnogen neer te slaan. Wanneereenouder iemandmijopeenfout opmerkzaam maakt,

beken ik deze ronduit en slamijn ogen neer wanneer hetwerkelijk iets bijzonders is.Maarvoordit tuigmijnogenneerslaan,nooit!Ditwasmijnmorele kracht, die demoffenernietuitkondenkrijgen.Het opperhoofd beduiddemij om mee te gaan.Waarheen? Ondervoortdurend trappen en slaangingen wij naar onze barak.Allemeisjeswaren aanwezig

omdat het etenstijd was. Zijkekenonsangstigaan.‘Zo,’zeihetopperhoofd,‘erwordt hier gesmokkeld metde Oekraïners, hè? Er wordthier ruilhandel gedreven, hè?De posten goud en briljantengeven die ons, de SS,toebehoren, goud dat jullie,smerig Jodentuig,verkwanselen. Ik behoor hettehebben.OnzeFührerAdolfHitlerheeftmijgezondenom

hetJoodsekapitaalinhandente krijgen, en ik als SD- enSS-man kan de Führer nietsaanbieden, want jullieovergebleven Joden kopeneten van ons geld.’ Het waseen redevoering van een voluur. Een en ander ginggepaardmetdreigementendiewerkelijkkraswaren.Nuwasik nog aan de beurt,wat zouer met mij gebeuren? Hetwerd mij gauw aan het

verstandgebracht.‘Hé, kom jij eens hier.’ Ikstap naar voren. ‘Kleed jeuit.’ Ik gehoorzaam en kleedmij uit. Naakt sta ik daar.Och,datdoetgeenpijnmeer.De eerste keer toen ik mijmoest uitkleden om te latenbekijken of ik helder enstevig gebouwd was, toenvond ik het erg om mij alsvee te laten bekijken. Maarlater, och, aan alles wen je,

ookaandit.Nu,daarstondikdan. Saar, die geen vliegkwaad kon doen, werduitgezocht om mijvijfentwintig zweepslagen tegeven.Het doodschietenwasdus van de baan, dan maarvijfentwintigzweepslagen.O,dat gezicht van Saar toen zijmij die slagen moesttoedienen.Deeersteslagwaseenheelzachteende tweedewas nog bedeesder. Het

gevolg was dat de SD’er dezweep uit haar handen namen eerst haarzelf vijf hardemeppen toedeelde, omdat zijmijnietslaankon.Toennamde held mij onderhanden. Ikheb ze gevoeld, dezevijfentwintig op mijnderrière. Keihard, het bloedstroomde van verschillendekantenlangsmijnlichaam.Ikwas in een mum van tijdblauw en stijf. Toch heb ik

geen kik gegeven. Deabcessen op mijn rugsprongen open en behoefdendoorTruus,diemijnwondenaltijd verzorgde, niet meeruitgedrukt te worden.Ondanks alles heb ik geenverraad gepleegd en voordeze man mijn ogen nietneergeslagen. Mijn strafmaatwas echter nog niet vol. Ikmoest mij onmiddellijk weeraankleden. Die lieve,

verschrikte gezichten van demeisjes om mij heen dedenmij goed. Verstandig warenze door niets tegen mij tezeggen omdat dan, ja, danhad ik het uitgegild vanellende. Ruth, die goddankversuft enweggescholen lag,merkte gelukkig niets. In detijd dat ik mij aankleedde,verteldehijmijhetvolgende.Ikmoest, zo zei hij, een pasdoodgeschoten Jodenfamilie

in lakenswikkelenenopeenkarretjesmijten.Watvond ikdat erg! Maar ja, jammerenen klagen helpt niets en hoevluggerikklaarzouzijn,desteeerderwasikervanaf.Hij nam mij mee naar eenvies en luguber schuurtje.Daar zag ik het volgendetoneel.Eenmanenvrouw,ikdenk zo’n vijfendertig jaar,doodgeschoten,maaropzulkeen gruwelijke wijze dat de

darmen van beidenblootlagen.Ikmoestditwerkhelemaal alleen doen.Alleenmetdebruutnaastmij,moestik vier mensen, vader,moeder en twee kinderen inkledenofzakkenhullenenopde wagen doen. Zou op ditmoment de kogel niet beterzijngeweest?Vastwel.Kom,dronghijaan,toenhijzagdatik aarzelde. Kom snel, dielijken moeten hier weg, ze

stinken naar Jodenbloed.Voordat ik met deontzettende arbeid begon,haaldeikeerstvierdekensuiteen van de leegstaandebarakken. Toen begon ik.Eerst de vader. Ik spreiddeeerst de deken uit en paktehembijdeschoudersenroldehem zo op de deken.Daarnavouwdeikdezetoeensleeptehem, want dragen wasonmogelijk, tot voor het

karretje. Eerst het hoofdprobeerde ik en toen debenen. De vlammen sloegenmijuit.Zowarmkreegikhet.Hetontzettendevanalleswasechter dat ik het lijk niet opde kar kon krijgen. Wat ikookprobeerde,hetgingniet.O, ik zal die ogenblikkennooitvergeten.Deheldstonder rustig een sigaret bij terokenenlachte.Zoueropditmoment in Westerbork

toneelgespeeld worden enmuziekgemaakt?Alszedaareens wisten. Gelukkigkwamen enkele Oekraïnersmet een paard om de lijkenweg te halen. Deze hielpenmijenkwaktendemanopdewagen.Toenkwamdevrouwaan de beurt. Dit ginggemakkelijker. Ze was ergmager en dus gemakkelijkerte verslepen. Ook hiermeehielpendeOekraïners.

Daarna nog de tweekinderen. Ook dat wasontzettend. Ik vond hetonderlichaampje van hetmeisje indeenehoekvandeschuur en hetbovenlichaampje in deandere.Hoewashetmogelijkdat zoiets wreeds kon enmocht gebeuren. Hoe dezemensen daar in die schuurkwamen, wist ik niet. Ikvermoedde dat deze man,

vrouw en kinderenondergedoken, ontdekt enverradenwaren.InPolenzelfwashetmoeilijkomonder teduiken,omdateengrootdeelvan de bevolking verre vanpro-Joods was. Polen, hetwoord zegt het al. In Polenwasmen altijd antisemitisch.Hierna was gelukkig mijnstrafmaat vol. Ik konvertrekken en konweer gaanwerken. Ik waste vlug mijn

handen en ging zo goed enkwaad als ik kon naar deanderen. Rechtop lopen konik natuurlijk niet, doch datwas minder erg. Ik vond hetbelangrijker dat mijn puistenopenwaren.‘Zozieje,’zeiiktegen de meisjes, ‘zo’n SS-kerel is tenminstenogergensgoed voor.’ Het pus kwamalweer door mijn kleren enTruusbeloofdemij’savondste helpen. Ik had natuurlijk

geen gelegenheid gehad omte eten,maarSonja en Jannyhadden warm eten in eenpannetjemeegenomen en datvoormij verstopt. Toen allesevenrustigwas,gavenzemijhet eten. ‘Jullie zijn echthartelijk,’ zei ikbinnensmonds,waaropikvanallen een zoen kreeg. ‘Zeg,beginnen jullie Polen teworden,’zeiik,‘geengezoen,hoor! Vandaag of morgen,

dan hebben wij weer ruziemet elkaar.’ Ach, wijHollanders zoenen nueenmaalnietzograag.De volgende dag kwamechter de grootste mop. Hetwas ongeveer elf uur. DeSS’er zag mij in een barakaan het werk. Hij had ’savonds het geval aan zijncollega-bandiet verteld. Hetgevolg was dat ik bij hemmoest komen. Ik ging

natuurlijk naar hem toe endacht:watzalernuweerzijn.Dochnee,hetwasietsanders.‘Hé jij, kom hier.’ ‘Jawohl,HerrOberscharführer.’‘Ditisdat Jodenwijf dat ik gisterenvijfentwintig zweepslagenheb gegeven,’ zegt de enetegen de andere. Wat eengentleman, niet? Zou je zeniet met de koppen tegenelkaar slaan. Wat eenmentaliteit,hè?Datisdatwijf

dat ik gisteren vijfentwintigzweepslagenhebgegeven. Ikheb de kerel strakaangekeken, zonder mijnogen ook maar even neer teslaan; het gevolg was dat iknogeenklapopmijngezichtkreeg en een bloedneusopliep. Maar ik wist dat ikgewonnenhad.Wantwaaromkreeg ik die klap in mijngezicht?Omdat ikmijnogenvastindezijneboorde.Louis,

wat ben ik trots dat ik eenkindvanjouben.

Veertien

’s MIDDAGS toen ik op hetwerk was, werd ik door deStube-diensten Netty enJanny naar de barakgeroepen. Ruth deed zo raaren riep steedsmijn naam. Ikrende natuurlijk naar debarak, nadat ik Halienagevraagd had of het goedwas. Ruth lag inderdaad tekreunen en te rochelen. Nog

nooit had ik de dood van zonabij gezien. Ik vroeg aanNetty om Kitty tewaarschuwen en eenboodschapaftegevenaandedokterofdehospitaalsoldaat.Kittygingnatuurlijkdirecteneen paar minuten laterstonden de dokter en desoldaat voor het bed. Dedokter beduidde mij van hetbed af te komen en samenzijn ze op de brits van Ruth

geklauterd. Arme Ruth, nogeen paar uurtjes en dan zulook jij uit je lijden zijn. Dedokter gaf haar een spuitjewaar ze ogenblikkelijkrustigervanwerd.‘Vanavondkom ik terug,’ zei hij. ‘Ikdenkweldatdanallesvoorbijzal zijn.’ Hij beduidde mijverder, hem te volgen. Ikzorgde eerst voor warmwater, gaf zeep en eenhanddoekenhielpheminzijn

jas. Ik zei hem dat ik niethelemaal met hem naar deziekenbarak wilde, omdat ikdan weer een post bij mijmoest hebben en ook durfdeik Ruth niet alleen te laten.‘Mirjam,’ zo sprak hij. ‘Hetwas eigenlijk onverantwoordom maandenlang naast Ruthte liggen, aangezien zij inhevige mate tbc heeft.Desondanks heb je hetgedaan. Neem je in acht. Ik

zalvanavondmedicijnenvoorje meenemen, gebruik dezegeregeld. Zodra Ruthgestorven is, verbrand dan aljulliebeddengoedenmaakdeplanken van je brits schoonmet lysol. Ik zal ook lysolmeebrengen. Denk erom, ditis noodzakelijk.Weer zag ikdie trouweenaardigeblik inzijn ogen. Deze dag kon ikhem echter niet sympathiekvinden; het gebeurde van

gisterenlagmijnogteversinhet geheugen. Hij was tochookeenmofenofhijnuwélof géén nazi was, een mofbleef hij. Ondanks alles washij een prachtmens. Ook datzal ik vertellen. O, nee, nietomdat hij mij graag mocht,maar door de wijze waarophij mij hielp. Ik heb er heusveel last van gehad. Demeisjes, die het merkten,noemdenmij alFrauDoktor.

IkwerddanzogiftigdatFrauDoktor direct haar knuistenliet zien en erop lostrommelde.Ik,diezoveelhebmoeten lijden met het besefalles kwijt te zijn, kon tocheengoedeDuitserwaarderen.Al ishetdaneenDuitsemanofvrouw,voormijisheteenmensdieikrespecteer.Ruth stierf op een vrijdag.Het was de zevende januari1944. ’sAvonds om tien uur

blies zij de laatste adem uit.Ik was natuurlijk de geheledagbijhaar.Toendemeisjesomvijfuurthuiskwamen, beduidde ikhen om rustig te zijn. Ik lagnaast haar in bed, met haarhanden in demijne.Zij keekmij vaak diep in de ogen ennoemdemijnnaam. ‘Mirjam,Mirjam, als ik jou niet hadgehad...,’waarop ikhaardanalleen maar even over de

harenstreek.LieveRuth,ookjoumoestikmissen.De meisjes hadden uit debarakken kaarsenmeegenomen, die zij vastklaarzetten. Kitty nam eenbijbeltje en begon te bidden.Steedsmoeilijker ging Ruthsademen, steeds mattermurmelde zij, tot zij opeenshaar ogen wijd opensperde,mij aankeek en zei: ‘Mirjam,jijkomtdevrijheidin.’

Dit was het laatste. Kittylegde eenwatje op demond.Nogevenginghetopenneer,toenhieldhetopenRuthwasoverleden. Op dat ogenblikkwam de dokter binnen. Hijzag ons bidden.Negenenveertig meisjesstondenomRuth.Dekaarsenstonden voor het bed enbrandden. Hij ontblootte zijnhoofd en bad met ons mee.Ditlijktnietmogelijktezijn,

toch was het de vollewaarheid. NegenenveertigJodinnen die baden en eenDuitser die meedeed. Hijsprak geenwoord, doch toenwij klaar waren, zei hij,wijzendopRuth:‘Zij is gelukkiger dan wij.Treur niet, kinderen, enonthoudhet.’Toenverdweenhij.’s Nachts waakten Clairy,Sonja, Saar, Janny en ik bij

Ruth. ’s Morgens maakteHaliena rapport op van hetoverlijden van Ruth en ’smiddags, in onze dekensgewikkeld, werd zeweggehaald en verbrand ofbegraven. Maar dat weet ikniet,want ikmochtnietmee.De meisjes, Betty en Clairy,vonden voor mij in een derbarakken een matras endekens. Volgens afspraakmaakte ik alles met lysol

schoon. Na de vierde nachtkwamJannynaastmij liggenen zo werd Janny eigenlijkeenbeetjederemplaçantevanRuth. Vaak, o zo vaak,spraken wij over Ruth, wantRuth was de enige van onsdie echt damewas gebleven.Dikwijlsdachtikaanhaarenherinnerde ikmijhoe zij ietszodeftigkonzeggen.‘O,zeg,Mirjam,kijknutocheens,nuheb ik alweer een luisje in

mijnhemd.’Wijdaarentegenzeiden altijd: ‘Verdomme,alweer zo’n rotluis in m’nhemd.’ Nee, Ruth was eendame en bleef een dame.Meiske,wathebikjedikwijlsgemist. De tijd ging echterverder en aangezien men ineenLagervoorzichzelfmoetknokken om er te komen,vervagen de dingen eigenlijkvlug. Je leeftvandeenedagin de andere. Hoe zal het

morgenzijn?Leef ikmorgennogomdeze tijd?Ons levengingverder.Opeendag,niet langnadedood van Ruth, kreeg ik eenboodschap, door eenWehrmachtsoldaat gebracht,of ik naar de ziekenbarakwilde komen. Met Kittygewapend, ging ik nawerktijd ernaartoe. Wijkwamen de artsenkamerbinnenenzagendedokterer

al zitten. ‘Zo,’ begon hij,‘Mirjam, ik heb je latenroepen omdat ik iets met jemoet bespreken.’ Op Kittywijzend, zei hij: ‘Ga jij evennaar de kamer hiernaast.Mirjamiszoklaar.’‘Mirjam,’ zo begon hij, ‘ikben bij Patesko geweest enheb gevraagd of jij alshuishoudster bij mij magkomen, maar Patesko heefthetafgewezen.’

‘Ja, dokter, dat is ookreuzedom van u geweest omspeciaal naar één persoon tevragen. Wanneer u hadgezegd: “Ik moet een meisjehebbendathelderisenikhebhiervoor graag eenHollandse,” goed, dan had ueen kans. Maar wanneer uzegt: “Ik moet dat en datmeisje hebben...” Patesko isook geen kind, die voelt dandirect dat het geen zuivere

koffieis.’‘Je hebt gelijk,’ zei hij.‘Vanmiddag hoorde iktoevallig dat er bij jullie eenSturmbahnführer komt. Dezemoet zeer geschikt zijn. Alshij komt, vraag ik het hem.’Ik zei: ‘Begaat u dan nietdezelfde fout als bij Patesko.Zeg alleen: “Ik wil, als hetmogelijk is, een Hollandsmeisjehebben.”’Hijbeloofdehet mij. Ik riep toen Kitty

binnenenweblevennogwatpraten.Even later vertrokkenwij. Ikmoest natuurlijkweerallesingeurenenkleurenaanKitty vertellen wat de grotemij gezegd had.Mirjam,watleuk, knal zeg. Die Kitty,zeventien, and never beenkissed.Mijn aandacht werd echterdoor wat anders in beslaggenomen.Erwarennogmaarweinig barakken die

leeggemaakt moestenworden. De SD, die metbontkraagje nog elke dagtrouw kwam, zei dat er nogvier barakken gedaanmoesten worden en dat wedaar nog veertien dagen detijd voor kregen. Wanneerdeze barakken leeg zoudenzijn,moestenwijaanderandvanhetLagereengrootvuurmaken en daar moesten wijdan het zogenaamde mist

opgooien. Wat wij vondenaan erwten, bonen,blikgroenten en aardappelenbehielden wij zelf, maarbrood dat aangevreten wasdoor de ratten enbeschimmeld was, moest ophet vuur gegooid worden.Evenzo Joodse bijbels,boeken, foto’s, enfin vanalles. Wij deden het dan inlakensenbrachtendatnaardemisthoop.Fijnvondenwijdit

werk. Ik liep voornamelijkmet Zusje, afgewisseld doorDina. Laat ik echter Sonjaniet vergeten. Je liep iederaan een kant en hield dedeken aan de punten vast enzo sleepten wij alles watvroeger de Joden zo vanbelangachtten,naarhetvuur.Bij het vuur stonden tweemeisjes, Netty en Mascha.Wanneerwijdanzometonzedeken met rommel liepen,

hadden wij het vaak overvroeger,overthuis,zodatwijop het laatst elkaars familiehelemaal kenden. Fijn washet vooral om met Zusje tepraten; fijn, onbedorvenzieltje, meisje van achttienjaar en demooiste van allen.Zij en Dina waren tweeprachtmeisjes, netfilmsterretjes.DinakwamuiteenweeshuisinAmsterdamenwaszestien

jaar toen ze weggehaaldwerd. Opgevoed als zij was,enorm! Ze kende leukegedichtjes en grappigeliedjes;mijncomplimentvoorde directrice van dezeinstelling.Zou zenog leven?Zusje was een zeerrechtschapen meisje uit DenHaag, de jongste telg uit eengroot gezin. Als er enigonrechtwerdgedaan,wat bijde Polen vaak voorkwam,

wasZusjeeralsdekippenbijen sprong ze voor je in debres.EenfijnkindwasZusje.Leeftzenog?Een paar dagen latergebeurde er iets wat onzegedachtenhelemaal inbeslagnam.Wij waren van de boelweer pakketten aan hetmaken, toen Janny terwijl zijeen deken onder een bed uittrok,duidelijkhoorderoepen:‘Hallo, hallo.’ Was het een

kinderstemmetje? Wijschrokkenenvlogendebarakuit. Janny niet, die was nietbang,zijkroophetbed inenja hoor, daar zat een jochievan een jaar of vijf. ‘Hallo,hallo!’ Onzenieuwsgierigheid dreef onsweer de barak in en daarontwaarden wij Janny,midden in de rommel, meteen jongetje op haar schoot.O, wat een lieve jongen,

zeiden wij in het Duits. DePolen begonnen directJiddisch met hem te praten,hieven hun handen weer tenhemel, gilden weer ‘Oi najkewaldmama’ enwilden hetkind bij zich nemen, maarJanny zei: ‘Het gebeurt niet,ik heb het kind gevonden endaarmeeuit.’Het jongetje was ongeveervijf jaar oud, tenminste, datbeweerdehij.Markheettehij,

maarzijnachternaamwisthijnietmeerenhoelanghijzichhierverstopthad,konhijzichook niet meer herinneren.Mark zag er ontzettend uit,een klein schriel ventje. Hetwas een geraamte geworden,zo vermagerd als hij was.Zijn gezichtje zat onder hetvuilenzijn lichaampjeonderde luizen. Het was in éénwoord ontzettend. Hoe wasdat kind hier in dat bed

verzeild geraakt en hoelangzat hij daar al? Wij stondenvoor een raadsel en nu nogweetikniethoedatkinddaargekomenis.Wij waren, toen wij hemvonden, al tweeënhalvemaand in Travniki; dat kindmoet dus al die tijd alleen indie barak geleefd hebben.Eten lag overal, dus de kansom te verhongeren wasuitgesloten. Maar kon een

kindvanvijf jaar, tweeënhalfà drie maanden zonderverzorging leven? Wijkondenernietachterkomen.Mark vertelde ons dat hijmet zijn pappie en mammievan Warschau naar Travnikiwasgebracht.InTravnikizelfhaddenpappieenmammieenhijinéénbedgeslapen.Beidemensen waren de hele dagaandearbeid;mammiemoestaardappelen schillen in de

grote Jodenkeuken en pappiemoest schoenen maken voorde Duitsers in de grotebarakken. Wij hadden laterdiebarakkenzelfgesloopt,naallemachineseruitgehaaldtehebben.Diemoesten toenopvrachtauto’s geladen wordenenwaren natuurlijk ook naarDuitslandgegaan.’s Avonds, zo vertelde hij,kwamendanaldepappiesenmammiesvanhetwerk,ende

kinderen, die overdag ondertoezicht stonden van deStube-diensten, vonden hetdan fijn hun eigen pappie enmammie weer bij zich tehebben.Op een dag echter moestenallemensenaantreden terwijlzij nietsmochtenmeenemen.Zij werden, zo vervolgdeMark, op een grote plaatssamengedreven metontzettend veel Oekraïners

eromheen. Toen mammiehoorde dat zij moestenaantreden, werd zij bang enzei tegen hem: ‘Hier heb jeeten en wanneer je hongerhebt en niets meer overhebt,neem je het maar uit debedden van de anderemensen.Het duurtmisschiennog wel een poosje voor jemij weer ziet.’ ‘Ik heb mijnmammie niet meer gezien.Toenallemensenwegwaren,

hoorde ik van heel dichtbijmuziek en Duitsersschreeuwen en daardoorheeneen geweldig lawaai. Ik wisttoen niet wat het was, maarnuweetikhet.DeDuitsersenOekraïners hebben mijnpappieenmammievermoord,doodgeschoten. Ik weet nualles.’Zelden heb ik zo’nintelligentkindontmoet.Zo’nverstandalsdat jochhad;het

was ongelooflijk. Hij sprakover de dingen met zo’nzekerheid dat twijfelenonmogelijkwas.Zoalshijhetvertelde, was het ookgebeurd.Hoe zouden wij Mark bijons kunnen houden, was devraag die op onze gezichtenstond. Hoe? Wij haddengeluk. Onze nieuweSturmbahnführer, waar dedokter het met mij al over

gehad had, was inmiddelsgekomen. Wij hadden hemweliswaar nog niet gezien,maar hoorden over en weergeruchten. Het geluk wasinderdaad met ons. JannybrachtMarknaardebarakenwijzochtenallemaalkleertjesvoorhem.Het kind werd door NettymetwarmwatergewassenenJanny deed haar pleegzoonnieuwe kleren aan. Verder

werd er eten voor hemgemaakt en werd Mark eenbeetjemeermens. ’sAvondskwam de nieuweSturmbahnführer. Hij vielmee, wat zeg ik, hij wasenorm. Hij was een SS’er,een nazi, datmoest je steedsvoor ogen houden, maarondanks alles was hij eenmoordknul. Groot, charmantmet een innemend gezicht.Een feitwas het, dat hij niet

slecht voor ons was,integendeel, zelfs zeer goed.Ik zal het jullie allemaalvertellen.Wanneer dezemandrie maanden eerder bij onswas geweest, had ik voorRuth medische hulpgekregen. Bij de anderen alsPatesko, die SD’er enbontkraagje was datonmogelijk.’s Avonds om zeven uurkwamhijvoordeeerstekeer

de barak binnen; wij haddenhem nog nooit gezien. Hijstond in onze barak, keekeens rond en vond dat het erhelder uitzag. Hij sprak onsaanmetu!Hijvroegwaarwijvandaan kwamen. UitHollandenPolen.Holland, zegt hij?Wie zijnde Holländerinnen hier? Wijtraden naar voren en zijnogenblevenongelooflijklangopZusjerusten;zijkreegnog

eenspecialegoedkeuringvanhem. ‘Zo,’ zegt hij, ‘Hollandismooi,helder,endemensenuit Holland mag ik graag.Zijnookerganti-Duits.’Ik kneepmijzelf in de arm.Hoorden wij het goed?Holland is anti-Duits en datzegteenSturmbahnführer,dehoogstemanmetviersterren,en nog diverse ijzeren enzilveren kruisen, plus delintjes die op ’s mans borst

hingen.‘Ondanksdat,’zovervolgdehij, ‘mag ik de Hollandersgraag, aangezien het eeneerlijkenbetrouwbaarvolkisdat absoluutnietgeraffineerdiszoalsdePolen.’Warenwijnugekofwasdézemanhet?Hij liet ons geen tijd totnadenken,wanthijbegoneenredevoering te houden en tesprekenoverdekomendetijd.‘Meisjes, zoals jullie

misschien nog niet weten, ikben de baas hier. Julliekomen onder mijn directeleiding te werken. Debarakken zijn bijna leeg enhet Lager is bijna ontruimd.De lege barakken wordeneerdaagsafgebroken.Ookditzaljulliewerkzijn.Voorlopigzal dit echter nog nietgebeuren, aangezien onzesoldaten,wanneerzijnaarhetoostfront trekken, deze

barakken nodig hebben. Naveertien dagen komen dieandere heren, die hier metjullie gewerkt hebben, ookniet meer. Deze gaan weerandere Lagers helpenontruimen. De heren wildenjullie meenemen naar eenander Lager, naar Radom,doch ik heb jullie ook hardnodig.Latendezetweeherenmaar een stelletje Poolsemeisjes nemen. In Radom

kunnen zij naar hetarbeidsbureau gaan en danstaat er een macht Poolsemeisjes tot hun beschikking.Ik heb genoeg van de Polen.Het spijt mij dat hier ookPoolse vrouwen bij zijn. Ikhad liever Hollandse ofFranse meisjes hier gehad.Jullie werk bestaat,’ zovervolgde hij, ‘wanneer debarakken leeg zijn uit hetvolgende.Wie is jullieKapo

hier?’Haliena,diealpopeldevanongeduld,tradlachendenmet een verheerlijkt gezichtnaar voren. ‘Ik, HerrSturmbahnführer.’ ‘Goed.Luister.Over veertien dagen,wanneer de barakken leegzijn,hebikvanjulliemeisjeseen gedeelte nodig voor deOekraïense keuken. Dezestaat onder leiding van eenUnterscharführer,diedaardebaas zal zijn. Verder werken

daar Oekraïners. Jullie werkdaar zal bestaan uit heledagen aardappelen schillen.Daar zal ik tien à twaalfmeisjes voor nodig hebben.Dan moet ik een meisjehebben dat goed Duits kanlezen en schrijven en ooktypen. Dat zal wel eenHolländerinworden,want dePolenzijndaar te stomvoor,die kunnen alleen maarhandeldrijven en hoe.’ Nee,

op de Polen had hij hetabsoluut niet begrepen. ‘Danheb ik vijftien meisjes voorde SS-wasserij nodig. Daarwordt alleen voor de SSgewassen en niet voor deOekraïners; wij willen geenluizen van de Oekraïnersoplopen.’ De Oekraïnerswaren nota bene zijnkameraden. Heerlijk vond ikhetomdezedingentehoren.‘Vervolgens staat hier nog

een heel groot magazijn, dattot de nok toe vol zit metkleren. Het is met zwaresloten afgesloten en voor deramen zijn traliesaangebracht. Verder zit hetrondom zwaar in hetprikkeldraad. Ook ditmagazijn moet leeg. Grotevrachtauto’s zullen de boelkomenweghalen.Voordatditleegzalzijn,zalerwelweereen maand voorbijgaan. Ook

voor dit werk heb ik vijftienmeisjesnodig.De overige meisjes moetenlandarbeid verrichten en tenslotte op z’n hoogst éénmeisjealsStube-dienstenéénmeisje in de keuken. Ik zalvoor jullie een grotere baraklaten bouwenmet een kamereraan vast als keuken. Danbehoefthet fornuisniet indeslaapbarak te staan; dat isschadelijk voor jullie

gezondheid.’Hè, schadelijk voor onzegezondheid? Wat wil dezehercules met ons? Ik streekautomatisch over mijnzitvlak, voelde tastend naarmijn rug. Ik voel nog destriemenvandezweepslagen,littekensvanaldat slaan,diena twee jaar nog duidelijkzichtbaar zijn. Dat slaan isheus niet maar eenmaalgebeurd, o jee, nee. Onze

lijdensweg was toen nogmaar voor een kwartafgelegd.Schadelijk voor onzegezondheid, eten koken opeenandereplaatsdanwaarjesliep... Waren wij gek,werden wij het of wasmisschien deze man gek?Ook zei hij dat als hetstrakjes, over een paarmaanden zou gaan zomeren,hij achter onze nieuwe barak

wat grasplaggen zou latenleggen,waaropwij ’savondsna onze dagtaak wat zoudenkunnen uitrusten! ‘Heus,jullie komen nog weleens inPalestina terecht; wat erechtermetmij gebeurt, weetik niet.’ Was dat eenopenlijke bekentenis van hetverliezen van Duitsland?Clairyenikkekenelkaaraanen begrepen het direct. Dezeman wist al in januari,

februari 1944, dus in hetbegin van ’44 toen deDuitsers nog in Ruslandwaren,datdeoorlogvoorhenverlorenzouzijn.‘Kinderen, maak het je zogoed mogelijk. Ik kom elkeavond persoonlijk appelafnemen.Wanneer er iets is,zeghetmijengeneer jeniet.Mijn dochter is net zo grootals jullie en die geneert zichooknietvoormij.Haliena,jij

regelt wel over veertiendagen de nieuwewerkindeling.’ ‘Jawohl, HerrSturmbahnführer.’‘HerrSturmbahnführer,magik u iets zeggen.Wij vindenhet prettig om voor u tewerken en nog prettigervinden wij het dat u ons zovriendelijk hebttoegesproken.’ ‘O, dat isniets, kinderen. Ik ken julliesmart en pijn, het hunkeren

naar de vrijheid. Helaas hebik daar geen zeggenschapover, anders hadden jullieallangbuitenhetprikkeldraadgestaan. Maar heus, er komtvoorjullienogweleenbeteretijd. Houd goede moed; wijsprekennogweleens samen.’Halienatradechterweernaarvoren en vertelde dat Janny,eenmeisje, eineHolländerin,dezemiddageenjongetjehadgevonden.Halienahaaldehet

kind uit het bed van Janny.Mark, zich van geen kwaadbewust,lagheerlijkteslapen,wreef zijn oogjes uit enschrok bij het zien van zo’nhoge ome. Haliena maaktehem in het Pools echterduidelijkdatditeenheellievemeneeris,waarophetkindinhet Jiddisch antwoordde datook deze hoge meneer zijnouders had vermoord. DeSturmbahnführerverstondhet

gelukkig niet, aangezien eenen ander zich fluisterendafspeelde.Mark werd op de grondgezet, durfde niet goed enzocht bescherming bij Jannyenhieldhaarhandvast.De Sturmbahnführer vroegbijzonderheden. Wijvertelden hem alles wat wijwisten en wij bemerkten datook hij wist dat in dit Lagerachttienduizend Joden waren

geweest.Hijwisterdusallesvan.Latertoenhijeens’snachtsstom-enstomdronkenbijonsbinnenkwam, om zogenaamdappelaf tenemen, toenwerdons bij die gelegenheidduidelijk met wat vooriemandwij temaken haddenen hoorden wij het een enander.Met zijn bezopen kopvertelde hij ons veel en wijgenoten van zijn verhalen.

Graag offerden wij daarvooronze nachtrust op, doch datverhaalkomtpasveellater.Mark mocht voorlopig bijonsblijven.Hijzeionsechterdat weleens de kans konbestaandateroverenige tijdeen nieuwe Sturmbahnführerzou komen. Wat deze zoubeslissen, wist hij niet, maarzolang hij hier was, mochtMark bij ons blijven.Voorlopig bestond er dus

voor Mark geen gevaar.Hoera voor Mark en hoeravoor onze nieuweSturmbahnführer. Evenvoordat hij wegging, vroeghijnogwievanonseigenlijkMirjamwas.Wat zal iknuweerhebben,dacht ik. Ik trad naar voren.‘Ik ben Mirjam, HerrSturmbahnführer.’ ‘Zo, benjij nu dat meisje waar dieWehrmachtdokter het over

gehadheeft.Weetjedatjebijhem zou moeten werken endat ik dat absoluut niet hebgoedgekeurd. Deze man isgek.’ Ikdeednatuurlijkof ikhem niet begreep. ‘Waaromzegt u dat, HerrSturmbahnführer?’ ‘Dat zijnmijn zaken.’ Zo, daar kon ikhet mee doen. ‘Ik wil je ditechter wel zeggen, Mirjam.Wanneerikjeeenkeermochtbetrappen dat je met deze

man spreekt, sta ik voor degevolgennietin.Zogauwalshetmogelijkis,latenwijdezeWehrmachtdokter naar hetfrontgaan.’O, wat was er in zijn stemeenhaat,toenhijhetwoordje‘Wehrmacht’ uitsprak; ditwasdezelfdehaatals toendedokter het woordje ‘SS’ zei.Heerlijk, in het machtigeDuitse leger is het dus ookgeen koek en ei. Nog lang

niet. Zelfs in de benauwdsteogenblikken is deze haatgebleven,dathebbenwijzelfkunnenondervinden.Ditwasookweerveelenveellater.Ikantwoordde: ‘Jawohl, HerrSturmbahnführer,’enmeteenkeurig saluut wenste hij onseengoedenachtenverdween.De krankzinnige uitbarstingvan vreugde, die na zijnverdwijnen volgde, was metgeenpentebeschrijven.Mark

werd van de een naar deander gegooid, geknepen engezoend.Toen dit hysterische gedoewat bedaard was, gingenwijover de Sturmbahnführerpraten. Praten is het juistewoord niet, krijsen was het,menhiefdehandentenhemelenmen zei gebeden op voorhem. Hoe haatte ik dezevertoning. Wat waren hettoch een stommeriken, wat

verafschuwde ik hunhysterischekrankzinnigheden. De manwas goed, ongetwijfeld, wijhadden het duizendmaalslechterkunnen treffen,maardaar hoef je toch niet zo’nophefvantemaken,dat je jehanden voor hem gaatvouwen.Ookdezemandeedmee aan de uitroeiing vanallen die ons dierbaarwaren.HijwaseenSturmbahnführer

vandeSS.Voelde dezemannualnattigheid?Wildehijnualietsgoedmakenvanwathijmiljoenen had misdaan.Moest hij enmoest zijn helefamilie gezegend worden opgrond van een paar goededingen die hij gezegd had.Konden wij dan zo snelvergeten,datééngoedwoordonzehartenzoverweektedatwij hem niets dan goedsgunden?Nee,schreeuwdehet

inmij;ookhij,die inderdaadgoed voor ons bleek te zijn,moestlijden.Enhoe!Dienachtgingenwijslapenmeteenrustiggevoel,methetgevoel van: een poosje geenangstmeervoordedood,meteen gevoel weer een beetjeals mens behandeld teworden. Het gaf ons eendankbaargevoel,zodathet jekeel bijna dichtkneep vanemotie. In een dergelijke

stemmingwenstenwijelkaar,lang na middernacht,welterusten.

Vijftien

MARK groeide als kool. Naveertien dagen was hij eenstevige gezonde knulgeworden, schoon, handig enflink verwend. Hij kendealgauw enkele zinnetjesNederlands. Zoals ik al zei,Mark was een bijdehantejongen en Mark werd onzedictator. Voor zijnhuilstemmetje zwichtten wij

een voor een en wanneer erweer eens eenmeningsverschil tussenHolland en Polen was,wondenwijonsnietmeerzoop als vroeger, dochfluisterden alleen nog maaropdat Mark het niet zoumerken.Markwasdespilwaarallesomdraaide.Parelka verzorgde MarkbeterdanJanny,aangeziende

eerste zelf een kindje hadgehad dat zo oud was alsMark en zo werd de zorgvoor Mark aan Parelkaovergedragen. Janny werkteharden’savondskonzenietzoveelgeduldopbrengen.Hetbleefhaarpleegzoontje,maarParelka bleef het verzorgen.Parelkawerdtevensbenoemdals Stube-dienst en kondaardoor het meest ooghoudenophetkind.

Opeendagzagenwijinhetkamp een echte straathondrondlopen.Sonjagilde:‘VoorMark.’Zeloktehetarmelijkehondje naar zich toe en jahoor, na twee dagen was dehondalskindbijonsinhuis,werdgroterenvetterenMarkhad er een prachtigespeelkameraad aan.Wat wasditeenmooietijdinTravniki.Het leeghalen van debarakken naderde

langzamerhand zijnvoltooiing.BontkraagjeendeSD-man zouden nog tweedagenkomen en dan zou hetwerkvoordezetweegoddankafgedaanzijn.DeSD’erzongdeze tweedagennietsandersdan ‘Sag’ beim AbschiedleiseServus’,waarbijhijdannaar de hemel keek.Aanvankelijk wisten wij nietwat hij ermee bedoelde. Wijdachtendathijwegging,maar

datwashetniet.Metdatnaarde hemel kijken bedoelde hijons. ‘Sag’ beim Abschiedleise Servus’ zong hij nietzozeer omdat hij wegging,maar omdat hij dacht: julliewerk zal eerdaags afgelopenzijnendanzullenjullieopdeeen of andere wijzevernietigd worden. Julliegaan eerdaags ook door depijp.Zoudenernogslechteremensen dan deze man zijn?

Nee,ikgeloofvanniet.Delaatstedagbrakgelukkigaan en wij kregen alsafscheidsgroet van hem eenzweepslag.Goddank,datwasafgelopen! De gouden tijdbraktoenvooronsaan.Nudebarakken dus helemaal leegwaren, hadden wij nog geengeregeldwerk.Op een goede dag kreeg ikeen paar handschoenen vande dokter. Of Fräulein

Mirjam deze handschoenenvoor de dokter zou willenmaken. In de handschoenenvond ik een liefdesbrief, volmet mooie voorspiegelingenen verwijten aan mijn adreswegens mijn stugheid. Dochikkonenwildenietanders.TweemaalishijnognaardeSturmbahnführer gegaan ommij bij zich te krijgen entweemaal is het verzoekafgewezen.

Plotselingkreegikeenbriefgebracht met de mededelingdat hij naar het front wasvertrokken. ‘Mirjam, jou zalik nooit vergeten.’ Deliefdesgeschiedenis met dedokter was daarmeeafgelopen. Intussen was deindeling van ons werk nogniethelemaalgeregeld.Wijkregeneerstwerkineenheel grote fabriek waarvroeger bontvesten voor de

Wehrmacht gemaakt werden,dochaangezienergeenJodenmeer waren, draaide defabriek niet meer. Het waseen mooie, grote fabriek. Erwerdenooknogsneeuwcapesgemaakt, en wat voor eenvoorraad! Waarom had mentoch zoveel bruikbarekrachten opzettelijkvermoord? Ons werk in defabriek bestond uit hetsorteren van complete

soldatenuitrustingen. Dezekwamen per trein van hetoostfrontenwijmoestenalleswat bij elkaar hoordesamenvoegen. Met eensadistisch genoegen hield ikde kleren in mijn hand waarhet bloed en de ingewandennoginzaten.Ikkanhetaantalkeren niet opnoemen dat ikvingers in de kleren vond enwat kregen wij een boelverbrande kleren in onze

handen.Hetgaatgoed,dachtikdanbijmijzelf.Heletreinenmetwagonsvolklerenkwamen terugvanhetoostfront. Wanneer wij alleshadden gesorteerd, moestalles precies genoteerdworden. Er werden danbundels van tien stuksgemaakt, in dekens verpakt,endezewerdendaninanderetreinen naar Duitslandgebracht, waar ze

waarschijnlijk ontluisd,gewassen en gerepareerdwerden om daarna opnieuwuitgegeven te worden voorandereslachtoffers.Wanneer een van ons zo’nkapot SS-uniform in handenhad, genoten wij. Heerlijk!Minder leuk vonden wij hetals wijWehrmachtuniformenin handen kregen, want hetgeval-Ruthzatonsnoginhetgeheugen.

In deze fabriek hadden wijte maken met drieOberscharführers van wie ertweebeslistaardigwaren.Dederde was een kreng.Herman, een van de tweeaardige, had zelfs zijn hartaan Dina verloren en elkekeer als hij gelegenheid had,stopte hij haar stiekem wattoe. Het waren koekjes,bonbons of sigaretten. Hijwasechterdoodsbangdathet

ontdektzouworden.In ’t middelpunt van debelangstelling stond echteronzeSturmbahnführer.Groot,charmant en knap, dochdesondanks onze vijand, eenSS’er.Driewekenhebbenwijons in deze fabriek kapotgewerkt, vaak tot ’s avondsachtuur.Truusverzorgde trouwmijnwonden; gelukkig begonnener al heel wat op te drogen.

Janny was een schat in dietijd. Sonja zal ik echter ooknietvergeten.Vaak was ik verdrietigwanneer ik mijn geschondenlichaam zag, maar Sonja enJanny zeiden dan altijd:‘Meid,trekhetjenietaan.Opjegezichtzitgeen spikkeltje,je handen gaan prachtigvooruit en wat de restaangaat, dat is toch bedekt.Tegen de tijd dat Mausje de

Rus komt, ben je van allemisèreverlost.’Prachtmeidenwarenhet!Toen het sorteerwerk klaarwas, werden wij weer opander werk uitgestuurd. Wijkwamen toen op het landterecht. Daar moesten wijaardappelen uit de kuilenhalen. Koud was het, maarniethinderlijkkouden indietijd waren wij er behoorlijkopgekleedengoeddoorvoed.

Fijn was dat werken op hetland. Daar hadden wij alschefeenUnterscharführerdieuit Hamburg kwam, geenkwadekerel.Hij had ook graagHollanders, zeihij. ‘Vandaagof morgen heb ik meisjesnodig in de tuinderij endaarvoor wil ik Hollandsemeisjes hebben.’Hijwees alaan wie. Netty, Sonja, Dina,Betty, Janny en ik. Ik

bedankte er echter voor,wilde liever in de keuken.Ons geld was aardiggeslonken, wij hadden bijnanietsmeer,dewinterwasnoglang,hetvoorjaarnogniet inzicht en, zo dacht ik bijmijzelf, in een keuken valtnog weleens wat achteroverte drukken, organiserennoemtmendat.Toen al de aardappelen uitdekuilenwaren,kwamenwij

in een soort kelder,waarwijhele dagen achterelkaar dieaardappelen moestensorteren: de goede in kistenendeslechteopdemesthoop.In die kelder hebben wijprettig gewerkt. Het was erweliswaar donker, koud, nat,en het stonk er, maardesondankshaddenwijhetergoed. Onze gesprekkenwerden weer intiem en wezaten knus onder elkaar en

waren voorlopig vrij vanzorgenenangst.Wijdedenindie kelder allerlei spelletjesalshersengymnastiek,boekenen filmen vertellen, kortom,zoals gezegd, we hadden hetergezelligonderelkaar.Driewekenheeftdatgeduurd.De drang naar eten werdsterker; goud of geld haddenwij niet meer. Wel kleren,badhanddoeken, ondergoed,lakens en slopen, en dit alles

was gelukkig gemakkelijkaan de man te brengen. O,wat smokkelden wij in diekelder.Dat gingnamelijk alsvolgt.De vrouwen van deOekraïnerswoondenmethunmannen in het Lager van deSS.HetSS-kampbestonduitvier à vijf stenenkazernewoningen, gebouwendie wel zo groot waren alseen warenhuis. Deze waren

verdeeld in appartementen.Drie grote gebouwen warenbestemd voor de SS en deoverige voor de Oekraïners.Ik vermoed dat dezegebouwen vroeger aan dearbeidersbehoordendieindegrote fabriek werkten en datzij daarmet hun vrouwen enkinderen woonden. Er waseen prachtige grote keukenbij, en een wasserij, en omhet gebouw was een mooi

park aangelegd. In dezekeuken en wasserij zoudenwij komen te werken. Eeneindje verder stonden tien oftwaalf barakken waaropbordjes stonden met hetopschrift Magazijn, en inhetzelfdeLagerwas ook nogeengebouwtjedathetkantoorwas voor deze magazijnen.Daar had men alles in eenkaartsysteem geadministreerden daar zou Kitty komen te

werken.Wij kregen inderdaad eenspiksplinternieuwe baraktoegewezen, niet in het SS-kamp, maar vlak bij hetposthuisjevandeOekraïners.Inderdaad was er eengrasveldje bij, zoals onzenieuwe baas had gezegd; hetwaswerkelijkenorm.Erwaseen flinke keuken met eenstenenvloer en inhet anderevertrek, dat een stuk groter

was,warenrondomstellingengemaakt, voor drie beddenboven elkaar. Aan de kantvan het raam waren langetafels gezet met stoeleneromheen. Op de grond lageen kleed, evenals op detafels; het geheel zag er ergprettig uit. Zouden wij dantochbevrijdworden,jekreegweereenbeetjehoop,jewerdweer een beetje als mensbehandeld.Hetwasvoor ons

die al zoveel haddenmeegemaakt soms eendroom. Wie had gedacht datditmogelijkzouzijngeweest;viermaandengeledenhaddenwij nog lijken moetenverbranden en nu werd erdoor de Oekraïners eenspeciale barak voor onsgemaakt. Er kwam eenUnterscharführer bij als chefendiegingvooralgoednaofde daken wel goed gebouwd

waren.Wijkondenermetonsverstandnietbij.Intussen werkten wij,maakten grapjes, zongen endansten. Wij genoten vanonze betrekkelijke vrijheid.Doordat wij niet meer zoalsvroeger onder druk zaten,voelden wij eerst nu deeenzaamheid en het gemisvan degenen die ons zodierbaarwaren.Toen al dat losse werk

gedaan was, kwamen wij opdeverschillendeafdelingentewerken die ons al tevorenwaren toegewezen. Doordatwij nu voor de SS gingenwerken, behoefden er geenposten meer met ons mee,wat een groot voordeel wasomdat wij dan weer kondenstelen.Zoalsikalverteldheb,kwam Kitty op het kantoorvan de magazijnen. Dina,Sonja, Netty en nog wat

Poolsemeisjeskwamenindetuinderij, Clairy, Saar, Zusje,Janny, Betty, Truus en ik indekeuken.AlleoverigePolengingen naar de wasserij enmagazijnen. Een paar blevener nog achter voor het etenkokenendeStube-dienst.Voor het gemak noemdenwij Haliena verder Kaatje,omdat wij gemerkt haddendat als wij het over Halienahadden, de Poolse meisjes

ons haar naam hoordennoemen en dit direct aanHaliena overbriefden. Hethuis was dan te klein, zijgooide met stoelen en wierpmetpannetjes.Omditallestevermijden noemden wijHaliena dus Kaatje. Ze wasinderdaad een Ka. Ze kwamuitWarschau, was charmant,met geblondeerde haren, dienatuurlijk begonnen uit tegroeien, doch een van de

Oekraïners, die een oogje ophaar had, bezorgde haarwaterstof en zodoende werdKaatje weer mooi blond.Verder had ze grote bruineogen;ja,Kaatjehadcharme.Kaatje en ik hadden vaakgrote ruzie. Ik liet mijabsoluut niets door haarzeggen, omdat ik ouder wasdan zij; bovendien vond ikhaar erg kinderachtig en datirriteerde mij. Zij was onze

cheffin, had deverantwoording over ons endanmoestzewetenwatvoorplaats zij innam. Toch,ondankshet feitdatwijvaakkibbelden, had ik aan Kaatjegeen hekel. Trouwens, wijmochtenKaatjeallemaalwel.Wij hadden een echtonbezorgde tijd totdat deRussendichterbijkwamenenwijTravnikimoestenverlatenen weer naar het

concentratiekamp Lublinwerden gestuurd. Maar datkomtlateraandebeurt.Nu onze nieuweSturmbahnführer er was,kregen wij geen slaag meer.Integendeel, wij werden metfatsoen behandeld. Alleen indekeukenvandeOekraïnerswaren er een paar die onsslechtbehandelden,onsdoderatten in het gezicht gooidenenonsuitjouwden,maaroch,

ditwastedragen.Deeerstemorgendatwij inde keuken aan hetaardappelen schillen waren,kwam onze nieuwe chefbinnen.Normalegrootte,nietknap, doch wanneer hijlachte, kregen zijn ogen zo’nkinderlijke uitdrukking dat jedirect bij jezelf dacht: dezemankannietslechtzijn.HoeishetmogelijkdathijeenSS-man is. Datwerdenwij later

gewaar.De eerste morgen haddenwij een gezellig vertrek, eenflinke kamer was het, in hetmidden een kachel meteromheenbanken.Wij zettennaastonsgrotehoutenvaten.Wij moesten drie grotetonnen per dag schillen,natuurlijkperpersoon.Wij zaten een halfuurtjetoen onze ‘nieuwe’ debijkeuken binnenkwam.

‘Goedemorgen,meisjes.’Wijkeken op en zagen directhoeveel sterren de man had:één. ‘Goedemorgen, HerrUnterscharführer.’Unterscharführer Paul, wantzo heette hij, keek de kringeensrondenzei:‘Eénmeisjemoet ik hebben om mijnkamer schoon te houden enmijn eten te verzorgen,kortom een meisje, dat flinken geschikt is. Hij keek ons

allemaaleensaanenzijnblikbleef op mij rusten. Iknatuurlijk een kop als vuur;had ik dan zo’ndienstbodegezicht? ‘Jou wilik hebben. Hoe heet je?’‘Mirjam, HerrUnterscharführer.’ ‘Zo, jewerk begint morgen om zesuur, je wekt mij dan, maaktmijn ontbijt klaar en zetkoffie voor mij. Dan,’ zovervolgde hij, ‘maak je mijn

kamer schoon, je verzorgt debloemen en planten, poetstmijnkaplaarzenendeanderelaarzen en maakt de kachelaan, zodat mijn kameraangenaam warm is als ikkomlunchen.Dankomjebijmij om vlees, vet enaardappelen tehalenenga jenaar de tuinderij om aan dechef verse groenten voormijte vragen. Je moet dus eenwelverzorgde lunch voor mij

klaarmaken. Je neemt maaruitdekastwatjenodigdenktte hebben, hier zijn desleutels. Als ik geluncht heben mijn kamer is weerschoongemaakt,moet jemijnonderkleren en overhemdenwassen; lakens, slopen enhanddoeken geef je aan dewasserij, de restmoet je zelfdoenenwanneererietskapotis, moet je dit verstellen.Hiernamag je naar de barak

gaan en ben je vrij tot ’smiddagsvijfuur,danmoetjevoor de avondboterhamzorgen, goed en uitgebreidwil ik dat hebben. Somszullen er andere heren metmijmeekomenendanmoetjevoor een behoorlijke borrelzorgen. Enfin, je ziet maarhoe je het doet, wanneer hetmij niet bevalt, neem ik eenander.‘Jawohl, Herr

Unterscharführer.’ Ik deedhetgoedeneenprachtigetijdbrak voor ons allen en voormijaan.Er werd bij mijn chef nietgegeten maar gevreten, alleswat er overbleef, mocht ikhebben en kon ikmeenemennaardebarak.’s Middags wanneer ik eenpaaruurtjesvrijhad,wipteikstiekem het magazijn binnenen organiseerde

badhanddoeken, lakens,slopen en kleren. Nam allesonder mijn kleren mee naarbuiten en verstopte het inmijn bed. Omdat ik bij dechef van de keuken werkte,kon ik verder aan vers vleesen lever komen. Wanneer iknu aan een van de Poolsemeisjeswatgebradenvleesoflever gaf, liet ze mij in hetmagazijn en kon ik gaanorganiseren. Kitty moest

echter alles noteren, maarkreegdehelft als zij dekluithielp oplichten. Prachtig isdatgegaan.Hoewelmijnchefgetrouwd was, en zelf grotekinderenhad,dieookaanhetfront waren, had hij eenPoolseArischevriendin.Metdeze vriendin handelden wij.Wij ruilden met haar jurken,pullovers,lakens,kortomvanalles. Wij kregenbijvoorbeeld voor één jurk,

vijfentwintig eieren, een kilospek en een kip. Voor eenmooie hoofddoek kregen wijtwintigeieren,eenkiloworsteneenkilospek.Wijhebbenons die winter lekker dikgegeten.Geen zorgen, geen hongermeer, het leven begon weereenbeetjemeerzintekrijgenvoor ons. Allemaal werdenwij weer dikker en er kwamweer wat kleur op onze

wangen.Iedereeninhetkamphadeenmeisjemetwie alleswerdgedeeld.Zowas Janny,sedert het overlijden vanRuth, mijn kampzustergeworden. Ook deden wijveelincombinatie.Sonja,dieook lekker kon roven uit detuinderij,versegroentenvoorde Poolse meisjes, kreeg inhet magazijn pas goed dekansom tepikken.DePolenop hun beurt lieten de

Oekraïners in het magazijn,en zo stroomde dus vooriedereen het eten binnen; incombinatie met elkaar vielheel wat te bereiken, datbleek hier duidelijk. Hoemeer wij stalen, hoe minderernaarDuitslandgingenhoebeter het voor onze maagwas.Tweemaalindeweekkwamer een Poolse slager uit hetdorp die een oogje had op

mij. Elke keer nu als hijkwam, legde hij voor mij inde keuken waar de meisjesaanhetschillenwaren,lappenvlees, ponden gehakt, heleworsten neer. Wat eenheerlijkheid.Ikopmijnbeurtgaf hem dan een fles goedewijn,die ikuitdekamervanmijn chef had gehaald,tenminste als het niet te linkvoormijwas.Mark groeide als kool en

werd een echte fijne jongendieonshielpmetaardappelenschillen. Wat hebben wij indie keuken gelachen. Clairyliepsomsblauwaanenmenigkeertjededenwijhet inonzebroekvanhetlachen.Datwasniet zo heel erg, want hetwassen in Travniki was eengenot. Wij hadden zeep inovervloed, verkwanseldenzelfszeepvoorversekaasenmelk. Warm water was er

voldoende en onze klerenzagen er dus smetteloos wituit. Zelfs toen wij later naarhet concentratiekamp Lublinmoesten, zei de nieuweFeldführer, toen wij daaraankwamen,dathijnietvaakzo’n helder stelletje meisjeshadgezien.Ja,indiekeukenhebbenwijwel het meest gelachen.Wanneer ikdanzo tussendemeisjes zat,maaktenwij een

raampjeopenenClairyen ikgingendaniederaaneenkantzittenendedenalsofwijtweebuurvrouwen waren die eenpraatje gingen maken. Ik zeidan bijvoorbeeld:‘Goedemorgen, mevrouwSchuurman.’ Haar verloofdeheette zo, en dan zei Clairy:‘Goedemorgen, mevrouwPendief.’ Mijn man heettePenha, maar omdat ik hiermijnhandennietzothuiskon

houden en altijd roofde enpikte wat er te halen viel,noemde Clairy mij mevrouwPendief. De gesprekken diewij dan hadden, waren demoeitewaard.‘Morgen, juffrouwSchuurman.’‘Morgen,mevrouwPendief.Vertelt u eens, hebt u hemvan de SS zien lopen methaarvandeOekraïners?’Dit ging natuurlijk op een

spottendeJoodsemanier.‘O, God, hebt u het algehoord, de partizanenkomendichterbij.’‘Ja?Vanwiehebtudat?’‘Ach, moet u horen,juffrouw Schuurman, ik bentoch in dienst bij die SS’ervan de keuken. Nou, u weetwelhoedatgaat,erkomtdaarveel geteisemover de grond,geen adel hoor, nee, echtgeteisem. Nou, en als ze

weleens een glaasje ophebben,luisterikweleensaande deur, begrijpt u, juffrouwSchuurman,nou,endanhoorje weleens het een en ander.Ja, bijvoorbeeld in Rusland,daargaathetooknietvaneenleiendakje,envanvarennaarEngeland hoor ik ook nietsmeer.GodzalMausjedeRusen Leip Partizaan met rustlaten, maar winnen doen zeenwieweethoevlugikweer

ophetRembrandtpleinloop.’‘Ikhebanderseenprachtigereis achter de rug.Mijnmanhield het niet langer uit inHolland en vond het prettigom wat te reizen. Nou, wijhebben de sleutels maarafgegeven en lekker onzemeubelenweggedaan,och ja,die geef je zolang af inDuitsland en al wat je aansieraden hebt, geef je aankennissen; en dan maar

afwachten of er nogwat vanoveris,nietwaar?’Dit was het soort gesprekdat wij hielden en in onzefantasie leefden wij weertussendemensen.Wij hebben om onze eigenellende gelachen en dat wasmijn morele kracht. Neemalles met een lach en denk:zolang zij mijn kop nog opmijnromplaten,lachik,wanthet zou hun het grootste

genoegen gedaan hebben onsmoreelteknakken.Datnooit!Lach! De Engelsman zegt:smile, and the world smileswith you; cry, and you cryalone.De avonden dat wij cakebakten of honingkoekenmaakten, waren altijdgeweldig. Zo verraste SonjaeensJannyenmij;hetwasopeen zaterdagavond. Sonjavroegofzijmijnpeignoiraan

mochthebben.‘Ja,pakmaar,’zei ik. Janny en ik gingennaarbed,werooktennogeensigaretje en gingen slapen.Om twaalf uurmaakte Sonjaons wakker. ‘Zeg, jongens,hebben jullie nog trek inhoningkoek? Ik heb er eenvoor jullie gemaakt.’ EchtSonja,zijvondhetleukominmijn peignoir rond te lopen,en vond het nóg leuker omonsteverrassenmeteengrote

honingkoek. Zo zaten wijHollandse meisjes ’s nachtsom twaalf uur lekkerhoningkoek te smikkelen.Derest werd door mij bewaard,zodatwijdiezondagnogwatbij het kopje koffie zoudenhebben.Zoalsikalvertelde,delentebrak aan. ’s Zondags gingenwij heerlijk op het grasveldliggen. Truus, Dina en Bettykookten op zondag

gezamenlijk. De keukenmoest maar een halve dagwerken en we waren om 1uurvrij.Wijkregendansoepuitdekeukenmeeenmeestalwas er ’s zondags voor deOekraïners pudding met vlagemaakt, wat wij dan ookkregen. De meisjes, die opzondag vrij waren, haddenvoor verse groenten uit detuinderij gezorgd en ik voorspuitwater, witbrood en

gehakt.Zowerderopzondagheerlijkenkostelijkgegeten.Ik moest ’s morgens naarPaul en ’s avonds zo tegeneenuurofzevenmoestikdanterugkomen. Meestal nam ikJanny, Netty of Clairy mee.Zijzatendanindekeukenengenotenvandeheerlijkhedendie ik uit de kamer van Paulmeebracht. Ik gaf wijn,zorgde voor gebak ensigaretten en vertelde hun

precies hoe er binnen gekustengevrijdwerd.Op zondag kon Paul zijnvriendinnetje zekergemakkelijk alleen laten enzodoende was er dan altijdfeest op de kamer van mijnchefPaul.OndanksalleswasPaul een fijne knul. Op eenkeer toen hij lichtelijkaangeschoten binnenkwam,hetwasPasen,zeihij:‘Zodrade Russen komen, schiet ik

mijeenkogeldoormijnkop.Ik wilde,’ zo vervolgde hij,‘geen SS’er worden, maaraangezien ikpolitieagentwasinDuitslandwasikverplicht,ja niet vrijwillig, maar zehebben me verplicht om SS-man te worden. Ik spuug opAdolf Hitler en op de heleSS.’Opdatmoment namhijeen volle fles wijn en smeetdehele flesmet inhoudenalnaar het portret van Hitler.

Wat genoot ik enwat had ikeen plezier. Ik popelde vanongeduldomnaardemeisjestegaanomhunhetnieuwstevertellen. Dus de Russentrokken op, er was gevaarvoordeSS.Dochdanlieperplotseling een rilling overmijn rug en schoot het doormijn hoofd: wat gebeurt erdanmetons?

Zestien

ER gebeurden weer een paarprettigedingenmaarookeenpaar minder prettige. Paul,mijn chef, ging naar huis,veertien dagen met vakantie.Ikkwamopeen idee.Stel jevoordatik,hoewelikalruimeen jaar weg was, een briefzou kunnen schrijven en datmijn moedertje deze brief inhanden zou kunnen krijgen.

Ik sprak er met de vriendinvan mijn chef over. Zij konmij namelijk helemaalvertrouwen; ik wist immersallesvanhaarverhoudingmetmijn chef. Ik vroeg toen alstegenprestatie van mijnzwijgenofzijhaarvriend,dienaar Duitsland ging, wildevragen daar een brief voormij te posten omdat ik zodolgraag een brief naarHollandzouwillensturen.Zij

stemdeerin toe en ik schreefeenbriefaaneenvriendinvanmij in Amsterdam, die dezedan zou kunnen doorsturennaar mijn moedertje. Helaas,mijn lieve moeder had,hoewel ze ondergedoken zat,zich ter wille van mijvrijwillig opgegeven omdatzij dacht dat zij mij danmisschienergenszoukunnenzien. InAuschwitz hoorde iklatervaneenkennisjedatook

mijn moeder daar ‘door depijp’wasgegaan.Lieve moeder, waarom benjetochzodomgeweest.Mijnbriefdie ik toenschreef,waseen en al optimisme. Je wastoen allang dood, ingedeeldbij het Himmelkommando.Lieveling, ik vraag mij nunog af, waarom heb je datgedaan. Was je liefde voormij dan zo groot? Ik wisteigenlijk al toen ik in Polen

was, dat jij het zonder mijniet zou uithouden. Zeidenwij niet altijd tegen elkaar,vader, moeder, tante Rachel,wijhoudenteveelvanelkaar.En overal waar het woordje‘te’voorstaat,deugthetniet.Mijn schrijven was dustevergeefs.Mijn vader hadden ze aleerder weggehaald. Ik hebgezien wat ze met onzemannenhebbengedaan,enik

wist dat hij niet zouterugkomen.Mijn chef was dus metvakantie. In die tussentijdmaakteGeorga,zijnvriendin,zich verdienstelijk dooroveralderuiteneruittehalen.Ze haalde ze overal weg, uitdekamervanmijnchefenbijons in de bijkeuken. Zijpeuterde de stopverf los enhaaldeijskoudderuiteneruit.‘Ikhebdie ruitennodigvoor

mijn eigen huis.Mijn ramenzijn kapot en ik neem dezemaar mee.’ Ik vond hetprachtig en natuurlijkmoedigden wij haar aan.Ondertussen verzorgde zijonseten.Wijgavenhaardande spullen uit het magazijn.Ik ging alleen naar de kamerom stof af te nemen en deplantenteverzorgen.Op een keer bracht Georgaeen levende kip mee, voor

een paar kousen, geloof ik.OpdekamervanPaulhebbenwij hem geslacht en directgeplukt.Hijwasnogwarmendus nog gemakkelijk schoontemaken. Op het elektrischefornuis hebben wij de kiptoenklaargemaakt.Opeendag,hetwasnog inde vakantie van onze chef,zaten wij krap in het vlees.Georga kon niets krijgen,aangezien de partizanen

vlakbij zaten en alle winkelsinhetdorpgeslotenwaren.Erwas niets te krijgen. Totovermaat van ramp ruimdenonze vrienden nog een paarSS-mannenenOekraïnersuitde weg. De meisjes uit detuinderij moesten toenkransen maken. Wat werdendeze met een ijver ensadistischgenoegengemaakt.Zouden wij vlug bevrijdworden?Nee,onzebevrijding

kwampas een jaar later, nietdoor de partizanen, niet doorMausjedeRus,maardoordeAmerikanen. Wij moestendus weer uit de keukenpikken. Hemelse goedheid.Betty en ik deden de eersteaanval.Hetvleeslagingrotetonnenopgeslagen.Betty,jongalszijwas,wasmijncompagnon.‘Betty, je weet dat ik nietvoor niets mevrouw Pendief

genoemdword;doedusmaarprecieswat ik zeg, dan komthet wel in orde. Jij gaat degrote keuken in en wast jehanden heel langzaam.’ Detonnenstondennamelijkindenabijheidvandekraan,omdathet vlees voor het gebruikafgespoeld moest worden.Wij wisten ook wanneer hetprecies de tijd was dat ditvleesgewassenwerd.Betty ging dus haar handen

wassen en terwijl zij daar zoonder de weldadige stralenvan de kraan stond, keek zijscherpuit.Iksneedonderwijlviergrote lappenvleesaf.O,wat beefden mijn handen enwattrildeiktoen.Maarvleeshadden wij. Twee lappenvlees moesten nog wordenafgesneden; wij moesten onshaasten, want hoewel deremplaçantvandechefopdatmoment zijn siësta hield en

deandereOekraïnersooknietindenabijheidwaren,kondenzij toch elk ogenblik komen.Betty sneed toch de tweestukken af. Wij hadden duszes stukken vlees, diegemakkelijk over twaalfmeisjes verdeeld kondenworden.Wijwikkeldende lappen ineenpapierenBettybrachthetweg. Ik zou dan voor Bettygaan schillen, terwijl zij het

vleeszoubraden.Wijkregenna onze diefstal natuurlijkgrote lof toegezwaaid enhadden dan ook praats voorzes.Wijverkneuterdenonsalop het avondeten.Grootwasechter de teleurstelling toenbleek dat het vlees bedorvenwasenabsoluutnietgeschiktwas om te eten. Het huilenstondBettyenmijnaderdanhetlachen.Smile,and theworldsmiles

with you. Niets aan te doen,Betty, wij hebben pechgehad. Nadien pikten Bettyen ikgeregelduitdekeuken.Naast het zout stond, achtereen stelling, de suiker. Eerstwisten wij dit niet, dochNetty had het in de gatengekregen.Het foefjewas omeen beetje zout voor de soeptevragenopeenmomentdathet heel erg druk was in dekeuken van de Oekraïners.

Datwas als aan hen de soepwerduitgereikt.Aan de grote keuken waseenenormekantinegebouwd.Iedere soldaat moest dan inderijzijnnummertjeafgevenwaarvoor hij dan een litersoepkreeg.Wanneerhijdezeop had, kon hij tegeninlevering van zijnetenspannetje,zijnnummertjeweer terugkrijgen. Op dezemomenten hadden de

Oekraïners het erg druk enkonden wij onze slag slaan.Hele pannen suikerverdwenen naar onzeschillenkeuken, waar wij desuiker verstopten.Alswij dekans schoon zagen, brachtenwe deze als de weerga naaronze barak, waar wij desuiker in onze beddenverstopten. Nooit hebben deOekraïners iets gemerkt.Limonadesirooppiktenwijin

hetgroot.Hetwasnogechte,geen surrogaat. Bij diegelegenheden morsten wijnogal eens en lieten dan eenrood spoor achter. Janny ofZusjeliepdanachteronsaanmet een emmertje water omde sporen van onze misdaaduit te wissen. Een mooie,prettige tijd haddenwij toen.Ondanks de ellende die iktoen heb meegemaakt, moetik tochnogwel lachenals ik

aan die tijd terugdenk. Toentrof ons een geweldige slag.Het gebeurde als ik het mijgoed herinner op een Joodsefeestdag. Wij zouden het ’savondswatgezelligmakenenhadden alles al voor elkaar.Jannyzouweerdansen,Dinaen Betty zouden voordragen,Truus zou Russische dansenten beste geven en ik hadbeloofd een pantomime voortedragen,toenplotseling,als

een donderslag bij helderehemel, het bevel kwam datMark ons zou moetenverlaten.DeSturmbahnführerkwam het ons zeggen. Pertelefoon was er een bevelgegeven. Hoe en waaromwisten wij niet. Mark moestop staande voet weg.Waarheen? Vergast? NaarDuitsland voor deHitlerjugend? Waarom? Wiehad het doorgegeven aan de

hoge pieten? Wij stondenvoor een raadsel. Moest hetsoms als een voortekenworden beschouwd, dat ookwij zouden weggaan? Inplaats van een knalavond,werd het een ontzettendakelige avond.Angst om dielieve Mark en angst omonszelf.Mark, die wist wat angstwas, en het ook van onzegezichten moest kunnen

aflezen, begon te huilen toenhij door Parelka werdaangekleed. Lieve jongen,wat is je lot geworden?Tienminuten later werd hijweggehaald en wij hebbennooit meer iets van Markgezien of gehoord. Leef jenog,Mark?Ofbenjeookdegaskamer in gegaan? Dezevraag is onbeantwoordgebleven; wij zijn nooit ietsgewaargeworden.

Ik vrees dat het ergstegebeurdis.ArmeMark.Wij waren down enverdrietig,watwasons levenwaard en wat konden wij ernogvanverwachten.Zouhetdan toch waar zijn, wat m’nvriend de dokter had gezegdbij het overlijden van Ruth?Zij is gelukkiger dan wij.Vaak heb ik nog aan diewoorden gedacht. Ik geloofhaast dat het zalig moet zijn

omonwetendtezijn.Zijnwijgelukkig,deweinigendienogovergeblevenzijn?Nu,bijhetgaandoordebekendestratenkomen weer allerleiherinneringen op, van deliefde die je ondervondenhebt van je man, van jeouders en naaste familie. Isdit dan ons geluk? Er gaatbijna geen dag voorbij of ikword weer herinnerd aan hetleeddat ik hebdoorgemaakt,

en om dit te vergeten wil ikaltijd mensen om mij heenhebben;ikverafschuwalleen-zijn en zoek gezelligheid. Ikhaak naar aanhankelijkheid,naar echte trouwe liefde, diealleen ouders kunnen gevenofeenmanofvrouw,diehetechtmenen.In de dagen die hieropvolgden,kwamerechterweerietsandersvoormijwaardoorik geheel in beslag genomen

werd. Het gebeurde op eenmiddag; wij zaten juistaardappelen te schillen enrustig over thuis te kletsen,toen wij plotseling, eerstzachtjes, maar later duidelijkhoordenfluiten:‘IkhoudvanHolland, landje aan deZuiderzee’. ‘Jongens,’schreeuwik,‘hoortocheens,er fluit daar iemand eenHollands liedje, wie kan datingodsnaamzijn.’Ikgavlug

naar de keuken omzogenaamd mijn handen tewassen en ja hoor, daar staatde man die daarnet hetdeuntje floot. Ik durfde nietste zeggen, want rondom mijwaren niets anders danvijandige ogen die mijaanstaarden en mij kondenverraden.Toen begon ik ookte fluiten en samen ging hetvan‘IkhoudvanHolland’.Isdit nu een Duitser of een

Hollander? Ik kon ook nietzienofhijvandeWehrmachtwas of een SS’er. Was hetinderdaad eenHollander? Ja,het was een Hollander maardan een van de SS. Ik geefhem een knipoog in derichtingvandedeurwaarwijaardappelenzaten teschillen.Ik hol naar binnen en zeg:‘Jongens, ik heb eenverrassing,hetisabsoluuteenHollander, want niemand

anders dan een Hollanderheeft zulkeblauweogen,eenrode kop en blonde haren.Het kanmij niets schelen, alis hij een SS’er, toch is heteen uit ons dierbare landje.Wijhaddeningeenanderhalfjaar een Hollander gezien,laat staan gesproken. Op ditmomentkomtonzeHollanderbinnen. Wat een toeval.‘Goedemiddag, dames.’ Wijwaren perplex. Hij droeg

lintjes op zijn uniform alsteken dat hij naar Ruslandwas geweest. Rottenführer,nog één onderscheiding erbijen dan zou hijUnterscharführer zijn. Hoewas het mogelijk, eenbuitenlander in het SS-legeren dan nog wel een metonderscheidingen. Zou datweleens meer kunnenvoorkomen?Ik kon eenvoudig mijn

mond niet houden. Ikreageerde niet op Clairy’sblikken, ikmoestwatzeggenensprak.‘Ja,wijzittenhieralanderhalf jaar en u bent deeerste Hollander die wij hierspreken. Wij hebben nognooit een Hollander ontmoetmet zo’nuniformaan.’Onzeblikken ontmoetten elkaar,even slechts, maar toen wisthij hoe ik over hem dacht.‘Ja,’antwoorddehij, ‘ikkom

uit Venlo. Ik ben antisemiet.Een Jood heeft mij gemeenbehandeld, nou, toen ben ikbij de SS gegaan. Hebtweemaal Rusland achter derug.’Voor ik hetwist, flapteik eruit: ‘En nog niet kapot,misschien de derde keer.’‘Nou, jij bent ook eenbrutaaltje.’ ‘Daarvoor ben ikuwtegenstandsterenJodin.Ubegrijpt waarschijnlijk nietdat als je door een hel van

ellende gaat en daarbij alleswat je dierbaar is, ontnomenwordt, jeeenafkeerhebtvandeze niet-Joden. De Jodenhebben hier geenachttienduizend mannen envrouwen omgebracht. Nee,datwarenchristenen.’Clairy,waarommoetikjeaankijken.Kitty haar grote kinderogenkijkenmijsmekendaan,alsofzij zeggen wilden: houd jebek, idioot, hij verraadt je.

MaarMichael, zo bleek laterdat hij heette, verraadde mijniet.Integendeel.‘Weetuwatleed is, mijnheer? Ja of nee.Enfin, antwoordt u mij maarniet op deze vraag. U isantisemiet. U bent eenHollanderinSS-uniform,danweet ikalgenoeg.Eensdeedeen Jood iets onaangenaamstegen u. Misschien was hetgemeen wat hij deed,misschien niet, ik weet het

niet,hetdoeterookniet toe.Maar omdat één keer eenJood inuwogenu ietsdeed,bent u SS-man geworden,landverrader! Het blijkt,onechte Nederlander, dat ugeen ruggengraat bezit.Waaromdenktunieteensaanuwjongensjarenterug,toenunog in de schoolbanken zat.Bent u toen nooit eensthuisgekomen met dewoorden: “Moeder, de

jongens hebben mij gepest,”of: “Moeder, ze hebben mijdit of dat gedaan, echtgemeen, moeder.” Hebt utoen niet bij uw moederuitgehuild om al dat onrechtdat die vriendjes u haddenaangedaan? En later toen ugroter was, heeft toen nooitiemand een gemene streekuitgehaald,heeftu toennooitdebehoeftegevoeldomweereens bij uw moeder uit te

kunnenhuilen?“Moeder,watzijn de mensen gemeen.” Isdat dan nooit voorgekomen?Was uw pad dan altijd zomooi geëffend, nooit eens instommeverslagenheidvoorjeuitgestaard om zoveelonrecht? Deden dat alleenJoden of was er misschienonder uw vrienden enkennissen geen enkele Jood?Bah, ik zoumij schamen alsik een jonge kerel als u was

met een hopelijk gezondverstand. Dan zou ik nietzulke redenen als argumentaanvoeren.Ofuboosbentofniet, dat laat mij koud, mijkan toch niets ergers meeroverkomen.Mijnmanben ikkwijt, mijn vader is altweeënhalf jaar geleden naareen of anderconcentratiekamp gestuurd,ophemrekeniknietmeerenvan mijn moeder weet ik

niets,graagwil ikalhet leeddatmij is aangedaan, en nietalleen mij maar ook deduizenden anderen, naar uwblonde Germaanse kopslingeren. Kent u het liedje“Eens”?Eenskomtdetijd,ofwij het halen zullen, weet ikniet, maar eens zal het uurvan de vergelding slaan, datstaatzovastalseenhuis.’De man keek mijstomverbaasd aan, of ik een

ofandervreemddierwas.‘Ja,kijktumijmaaraan,ikvondhet fijn een Hollander teontmoeten, maar vind het ozo rot een landverrader voormijn ogen te zien. Denkt umisschien datDuitsland dezeoorlog zal winnen? Nee,mijnheer, nooit. Het kan éénjaar, twee jaar, tien jaarduren, dat kunnen wij nietweten, maar tegen eenovermacht valt niet te

vechten.’Ja,zogingikmaardoor.‘Ikben maar een kind uit eenarbeidersgezin, mijn vaderwas gewoon een stoffeerder,maar eerlijk en trouw. Mijnvader was een held. Overmijn vader zal nooit éénwoord gerept worden, maarhijwaseenkereluitéénstuk.Naar mijn vader wordt geenstraatgenoemdenerzalgeengedenkteken voor hem

worden opgericht. Mijnoudershaddenallesvooronsover. Wanneer mijn vaderthuiskwamvanz’nwerk,moeenergvuil,waarvoorhijzichnooit en voor niemandschaamde, ging hij nog eensaan de gang. Hij en mijnmoeder gingen dankinderbedjes maken voorSint-Nicolaas of Kerstmis endanzatenzesamentotdiepinde nacht te knutselen. ’s

Zomers organiseerde hijboottochtenenwandeltochtenvoor de jeugd, want die hadhet zo hard nodig, vond hij.Heus,mijnheer,datgingnietzonder moeite of kosten.Kostenvooral,eenkwartje isvoor arme mensen een hoopgeld,mijnheer.’Ik kon bijna niet meerpraten, mijn mond waskurkdroog. Flink zijn, zei ikbij mijzelf, doorgaan, niet

toegeven,nogevenmaar.‘Enbentunuplotselingpro-Jood geworden? Ja, éénmaalheeft een Jood u iets slechtsaangedaan en bent u SS’ergeworden.Nuhoortuvanmijdat een Jood ook wel ietsgoeds kan doen. Trekt u nuuw uniform uit? Of gaat datniet meer? Misschien is hetwel te laat. Ik hoop het vooru.Want zo naïef bent u tochniet om te weten dat u in

Holland niet meerterechtkunt;uhebtafgedaan.’Lieve, lieve Clairy, beste,braveKitty, ik hebmijn hartlucht gegeven, het is eruit.Schreeuwen jullie strakjesmaar tegen mij, doen julliemaar wat je wilt, ik ben hetkwijt.De man stond perplex. Ikzagietsvannadenkenopzijngezicht en het enigecommentaarwas: ‘Ikwil jou

vanavond zien.’ ‘Ja, dat zallastig gaan,’ antwoordde ik.‘Erbestaatgrootgevaarvoormij.Weetuwat,vanavondgaik met mijn waterkruik naardepomp,vlakbijde fabriek,als de kust veilig is.’ Hijantwoordde:‘Graag.Zeg,nogeven, hebben jullie somshonger?’ ‘Nee,gelukkigniet,wij krijgen hier soep, en wijnemen hier aardappelen.Wijhebben er wel acht maanden

hongeropzitten.’Dit alles gebeurde om eenuur of vier. Michael gingweg.Om vijf uur bracht hij onsgebak, wodka, bonbons ensigaretten, die hij zorgvuldigonder zijn kleren hadverborgen. Op dat momentwasikerevenniet;ikkonopdatogenblikdeverwijtenvande meisjes, die ongetwijfeldnamijntiradezoudenkomen,

niet hebben. Ik zou zestrakjeswel antwoorden, danzou ik wel weer wat flinkerzijn.Ik ging naar de kamer vanPaul, die verlaten was, enhuilde daar eens goed uit.ToenikmijuitspraktegendeSS’er, zag ik weer duidelijkhetgezichtvanmijnvader.Ikzaghemweervoormijstaan,mijn lieve, goeie, bravevader. Jij zult, voor je de

dood hier in Polen inging,nog meer verdriet gehadhebben dan de anderen,omdat juist jijonrechtzoergvond. Ik weet dat je vaak inopstandgekomenzultzijnalszij je met een zweepbewerkten.Ondanksdat ik jenooitmeersprekenzal,kanikmij zo goed indenken hoe jeonderhetjukvandeslavernijhebt geleden. Louis, iknoemdejelater,toenikgroter

was, nooit vader maar altijdbij je naam, ook ik hebdatzelfde als jij. Ik kantegenovereenSS-manofSS-vrouwdeogennietneerslaan,ik kan geen angstig gezichttrekken. Integendeel, het isjuist een zekere strijdlust. Ikkan er niets aan doen,ondanks het feit dat ik meerslaag krijg en meer wondenop mijn lichaam opdoe. Ikben er trots op dat ik met

dezelfde gedachten bezieldbenalsjij,Louis.Jewasmijnvader, je was mijn vriend,grotere liefde tussen eenvader en zijn dochter was erniet mogelijk. Rust zacht,Louis. Altijd zal je bij mijzijn.Jou,moederenEdzaliknooit meer spreken, maar ikzal tochaltijd julliedrieën inmijnnabijheidvoelen.Michael bracht al hetheerlijks met de boodschap

dat dit voor zijn Hollandsevriendinnetje was. Geef haardit en zeg haar dat zijvanavond komen moet. Demeisjes deden een sprong indeluchtomaldatheerlijks.Bij mijn terugkomst in debarak zag Clairy mijnbehuilde ogen en ze gaf mijeenzoen.Vandeweeromstuitbegonnen wij toen allemaalmaar te huilen, tot plotselingJannyaanhetdansensloegen

onderwijl, op de wijs van‘Piet Hein’, zong van‘Mirjam maakt van een SS-maneenJood’,malleJanny.Michaels buit werd eerlijkonder alle Hollandse meisjesverdeeld. De geschiedenismet Michael was echter nognietafgelopen.Natuurlijkbenik ’s avonds naar de pompgegaan. Janny, Netty, Sonja,Dina,enfinbijnahethelestelgingmetmijmee.

Michael vertelde mij toenvoor het eerst hoe hij heetteen dat hij uit Venlo kwam.Hij vroeg mij ook hoe ikheette.Hoekomthettochdatje een blonde Jodin bent. Ikantwoordde dat ik eenNederlandse was. Verderbedankte ik hem voor alles,vond het erg vriendelijk vanhem om ons zo te verrassenmetlekkers.Michael vroeg mij om de

volgende avond alleen tekomen,waariniktoestemde.’sNachtstoenallessliepenik het gebeurde van de dagnog eens naging, rijpte er bijmijeenplan.Je moet hier wegkomen,ging het steeds in mij om.Michael kan jou en zichzelfredden.Michaelkanzichnietmeer in Holland vertonen,wel wanneer hij mij uit hetconcentratiekamp haalt, ja,

dan zou hetwel kunnen.Hetplan, dat eerst watonwezenlijk scheen, kreegallengs vastere vorm. Als ikmijnueenszouverkleden ineen uniform van mijn chef.Alleshaddieimmersdubbel.Buitenmodeluniform, pet,laarzen,riemmetrevolver.’sAvonds, Michael reedaardappelen met een grotevrachtauto, dan zou ik eensmoes kunnen verzinnen,

zoietsvandatPaul,mijnchef,terugzoukomen,endanzouikzokunnenverdwijnen.Dienachtkoniknietslapen.Het plannetje leekmij steedsbeter. Zou het lukken? Departizanen zaten drie,hoogstens vijf kilometer vanons vandaan... Als ik eensgeluk zou hebben. Als ditgeluk mij toch eens te beurtzouvallen...Vrijheid! Ik zoudan tegen ze kunnen zeggen:

‘Daar en daar zittenmeisjes.Latenwijdezevijftigmeisjesverlossen en voorkomen datzijdegaskameringaan.’Dezelfde dag kreeg ik vanMichaelweereenpakket,nogmooier dan het eerste. ’sAvondsging ikweernaardepomp,dochditmaalalleen.’sMorgenshadikbijnadeheledag in de kamer van Paulvoor de spiegel gestaan. Ikhadalleklerenalaangehaden

ze pasten uitstekend. ’sAvondsbijdepompbedankteik Michael weer voor delekkernijen. Toen kwam ikmetmijnplanopdeproppen.Ik deed het gehaast, want o,als er eens iemand voorbijzoukomendieonszouhoren.Hetwas echter etenstijd, dusgrootwas de kans niet,maarje kon toch niet weten. Ikvertelde Michael kort enbondig wat ik wilde.

‘Michael, als je mij helpenwilt, kun je weer terug naarHolland,wantjehebtmijdanimmers gered. Ik zal je inHolland alles geven wat ikheb, indien natuurlijk nietalleswegis.Doejehet,jaofnee?’‘Ja,Mirjam,ikdoehet.’Wij spraken weer af voorvrijdagavond negen uur; hetwas toen woensdag. Wijzoudenelkaartotvrijdagniet

meerzien.Hijzouomnegenuur komen als hetpikkedonker zou zijn. Alleswasvoorelkaarenwijgavenelkaareenhand.Gelukentotkijk!Vrijdagmorgen schreeuwteenvandemeisjes: ‘Mirjam,kijk eens, Michael.’ Ik stoofnaarhetraamenzagMichaelonder zware bewakingweggebracht worden. Bij hetvoorbijgaan vlogen zijn ogen

naar het raamwaarachterwijzaten, hij zagmij, wij kekenelkaar maar een ogenblikrechtindeogen,toenwashijvoorbij.Michaelheb iknooitmeergezien.Vaneensoldaathoorden wij, dat een blondeHollander bezopen wasgeweest en een Oberführermet zijn vrouw doodgeredenhad. En een vrouw die methaarkoeliep,zwaarverwondhad.Daargingmijnplannetje

envervloogmijnhoop.Ookdithadblijkbaarnietzomogenzijn.Nuonderneemikook niets meer, zei ik bijmijzelf.Eerst was het de zwartepolitie in Holland, toen eenDuitse dokter en nu eenHollandseSS’er.

Zeventien

WIJ hebben eens geweldigpret gehad om onzeSturmbahnführer. Het begonzo.Deeerstekeerdatwijhetmeemaakten, kondenwij onsnietgoedvoorstellendatzo’nkerel, voor wie je ondanksalles toch respect had omdathij het inderdaad goed metonsvoorhad,zichzotebuitenkongaan.

Hij had het inderdaad goedmet ons voor. Om eens eenvoorbeeld te geven: Saarvoeldezichaleenpaardagennietzoergprettig.Zijbleefindebarak.Naeenweekechter,het werd maar niet beter,kreeg ze het benauwd en gafbloed op. Wat waren wijontdaan. Een dokter was erniet, want de ene die wijhadden, was naar hetoostfront.IkzegtegenZusje,

de zuster van Saar: ‘Ga tocheens naar deSturmbahnführer. Toe, mallemeid, hij kan je immers tochnietsdoen.Totaalniets,heusniet.’ Zusje is gegaan en hetresultaat was dat er eendokter uit de stad kwam.Verder kreeg Saar eenverpleegster, een PoolsJodinnetjeuitonsmidden,dievroeger verpleegster wasgeweest in een ziekenhuis in

Warschau.Zijbehoefdegeenanderwerktedoendanalleenmaar Saar te verzorgen, watzijergslechtdeed.Nee,onzeHollandse verpleegsterswaren beslist beter, maarenfin, dat doet aan de zaakniets af. Hij zorgde er tochmaar voor. Elke dag mochtZusje bij de Kommandanturanderhalve liter melk halen.De meisjes in de keukengaven Zusje heerlijke dingen

mee,zoalsgebak,broodjesensoms prachtig vers fruit. Ditkon toch allemaal dankzijhem!Saarwerdgelukkigbeter,alduurde het maanden. Nooitbehoefde Saar te werken enelke keer vroeg onzeSturmbahnführer hoe hetermeewas.Hijkwam,alshijnuchterwas,vier,vijfkeerinde week en altijd vroeg hijdan naar haar toestand.

Wanneer het heerlijk zonnigweerwas, raadde hij aan datSaar buiten ging liggen. Hijzorgdezelfsvooreenligstoelenwas in éénwoord enorm.Nunogdenkikvaakaandezeman. Hoe is het inhemelsnaam mogelijk datzo’nmanSS’erisgeworden.Allereerstwasdezemannietstom.HijsprakFrans,Engels,verstond Pools en sprak ooknogRussisch.

Als hij dronken was,declameerde hij prachtiggedichten van bekendedichters. Kortom, deze manwashelemaalnietstom.Hoe komt het dan toch datdeze man een SS’er was.Deze vraag brandde mijsteeds op de lippen, maar ikdurfdehethemniettevragen.Wist deze man toen hij zeidatwij nog eens inPalestinazouden komen, op het

momentdathetdeDuitsersinRusland nog voor de windging, dat de nazi’s dezeoorlog verliezen zouden? Ikvond het jammer dat dezeman een mof was; het waszonde,doodzonde.De eerste keer dat hijdronkenwas en onsmet eenbezoek vereerde, schrokkenwij geweldig. Het wasmidden in de nacht, het zalongeveer drie uur geweest

zijn,toenerhevigopdedeurgebonsd werd. Wij maaktenKaatje wakker, omdat zij desleutel van de deur had.Kaatjespronghaarbeduitenzei: ‘Kinderen,wat zal er nuweer zijn. Zouden wijweggevoerd worden omvergast te worden.’ Wijverklaarden haar voor gek,maarwarenzelftochookniethelemaalgerust.Kaatjemaakte lichtendeed

dedeuropen.Wiekwamdaarstom- en stomdronkenbinnen... onzeSturmbahnführer. Wij wistenniet wat wij zagen. Wijhadden dit nog nooit gezien.Wijkendenhemalsdeidealeman, groot,breedgeschouderd, eenherculesvaneenkerel.Ennustond daar onze prachtman,dronken, met een roodaangelopen gezicht, zijn pet

scheefopzijnkop,debrilophetpuntjevanzijnneus.Wegwashetprestige,wegwashetrespect dat wij voor hemhadden.Als ik nog eens aan dezeavondendenk,vindikdatzijniet tevergelijkenwarenmeteen voorstelling in deschouwburg.Wathaddenwijeenplezieromdeheren.Wateen vertoning was dat.Zwaaiend op zijn benen

begon hij dan te zingen,daarbij altijd bijgestaan dooréén, twee SS’ers ofOekraïners,dienatuurlijkookstomdronkenwaren.O,wijmaaktenookweleensangstige momenten mee,vooral als zij met hunrevolvers begonnen te spelenen in de lucht begonnen teschieten. Op een avond toenze weer eens bezig waren,begon Rolf, onze hond die

wij nog altijd hadden en dieindertijd het speelkameraadjewasvanMark,teblaffen.EenbezopenOekraïnerheefthemtoen neergeknald. Dat wasgemeen, maar ja, dat kon jevan zulk volk welverwachten.Op een avond konden wijbijna niet meer van hetlachen. Kaatje, onze Kapo,was een erg preciezejongedame. De Stube-dienst

moestspeciaalhaarlakensendergelijke wassen; alles wasbij haar brandschoon. Zijbehoefde niet te werken engedroeg zich als een echtegrandedame.Opdiebewustenacht kwam deSturmbahnführer binnen, inhet gezelschap van eenUnterscharführer; ze warenstomdronken.Onze ideale man, van wienu niet veel meer over was,

begon eerst te zingen, tedansenentedeclameren.Datschouwspel alleen al was demoeite waard. Stel je eensvoor. Een barak metnegenenveertig meisjes,allemaal in nachtgewaad uitde britsen hangend, aan hetkijkenhoeinhetmiddentweeSS’ers stonden te dansen.SS’ers, vanwie één een heelhoge piet, in eenconcentratiekamp,inhetholst

van de nacht en in het hartjevan Polen. Ongelooflijkgewoonweg.Alsbijtoverslagveranderdehet toneel. Onze Sturmbahn-führer pakte een waterkruiken gooide die in het bed vanKaatje.Wat een gezicht wasdat. Ze kon wel in haar bedzwemmen, die Kaatje, hetwas ontzettend. Wij bruldenvan het lachen. Toenbegonnen de heren met een

ander spelletje. Stoelenwerden van links naar rechtsgeslingerd en geschopt. Hetwaseenpanvanjewelsteeninéénwoordeenbende.Toen dit begon te vervelen,moesten zij een ladderhebben.Ja,maarwaarhaaljezomaar een ladder vandaan.Wie niet sterk is, moet slimzijnenwijverzonnenietsomdeherentevredentestellen.Tegen onze bedden waren

kleine laddertjes gespijkerdom respectievelijk één, tweeen drie hoog te komen. Metvereende krachten werdendezegeslooptenzokregendeherenhunladder.Zeplaatstendeze tegen de kachelpijp,want zewilden deze zoenen.Och, och, wat een gezichtwas dat, ze zagen roetzwart.Pietermanknecht was er niksbij. En hunbuitenmodeluniformen!

Devoorstellingwasnognietafgelopen. Op een gegevenogenblik zagen zij onsondergoedaandelijnhangenindebarak.Dewaterkruiken,die zij ook ontdekten,gooiden zij leeg tegen hetgoed.De barak leekwel eenzwembad. Nooit hebben wijzo gelachen als toen. Toendat afgelopen was, moestenwij allemaal uit bed voorappel.Hijbegononstetellen,

maarinplaatsvandathijonszelf telde, wees hij met eenstokje op onze busten. Hetgevolg was dat hij op hetdubbele kwam en het aantaldus inhetgeheelniet klopte.‘Haliena, kom jij eens hier.Hoe komt het dat jeachtennegentig meisjes hebtinplaatsvannegenenveertig?Waarom heb je mij dat nietdoorgegeven?Alsstrafzal ikjeneerschieten.’Kaatjemoest

dantegendemuurgaanstaanenonzechefhaaldeeenknotsvan een revolvertevoorschijn.Zo’n scènewaswel wat angstig, maargelukkig gebeurde er nietsernstigs.Na het appel, dat zo’nhalfuur duurde, moesten wijbinnentweetellenweeronderdedekensliggenenwildehijgeen geluid meer horen.Wanneer het dan niet naar

zijnzinwas,moestenwijhetopnieuwdoen.Na deze voorstellingverdwenen de heren en bijdezegelegenhedenwarendanaltijd zijn laatste woorden:‘Het ga je goed, meisjes. Ikben op het ogenblikongelukkig,maarjulliezullennog eens gelukkig worden.Dag meisjes, slaap rustig engoedenacht.’‘Goedenacht,’ brulden wij

dan terug.Natuurlijkwerdernazijnverdwijnenlekkernogeens een uurtje nagekletst entegen de ochtend vielen wijdaninslaap.Dit gebeurde vier- totvijfmaal in deweek en nooithebben wij het vervelendgevonden,wantelkekeerwaser weer een anderevoorstelling.Vaakhebbenwijdaar in Travniki gelachen,meer gelachen dan gehuild;

de tranen kwamen pas later,toen wij in Auschwitz zaten,waar de lucht altijd rood zagdoor de ovens van onzemensen, die ingedeeldwarenvoor het Himmelkommando.Waar het, toen de ovens hetniet meer aankonden, stonkvan de lijken. O, dieverschrikkelijke lijkenstank,die elk Lager bij zich had.Lijken, lijken van diesmerige,sluweJoden.

Naarmate wij langer inTravniki waren, werd deangst voor transport steedsgroter.Wijwistenniets,dochbegrepen genoeg. ’s Avondshoorden wij van verre hetkanongebulder en ’s nachtsvaak de vliegtuigen van deRussen. Partizanen dooddenvele Poolse inwoners. OnzeSturmbahnführer begon ookvreemdenafwezigtedoenensprakvanoverenigetijdnaar

eenanderLagergaan.Indezedagen waren wij weer bang,wantwatzoueenanderLagerbetekenen: gaskamers,selecties, zwepen, geenvoedsel, luizen? Tot op eengoede, of liever slechte daginderdaadhetbevelkwamdatalleswegmoest.Eerst de negenenveertigvrouwen en dan later de SS.Het was ongeveer middenmei 1944. De Oekraïners

vertelden ons dat de RussenPolen warenbinnengedrongen. Zou Eddantochgelijkgehadhebbentoen hij, voordat wij uitHollandwerdenweggevoerd,zei dat het eerste land datgenomen zou worden, Polenzou zijn. Dan zijn wij vasteerder vrij dan Holland. Ja,Polen was ook eerder vrij,allang,toenerinHollandnoggeen spoor van de Engelsen

of Amerikanen te bespeurenviel. Maar wat zouden demoffen met ons doen? Hetantwoord is bekend: degaskamers. Het bevel was erdus en het moest uitgevoerdworden.Devrouwenmoestennaar een ander kamp.Waarheen?’sMorgens,wijwarenallennaaronswerk,Paulwasweerterug en ik was zijn kameraan het schoonmaken, kwam

Sonja de kamerbinnenstormen. ‘Mirjam,weg. Wij moeten weg. DeSturmbahnführeriserenzegtdat wij weer teruggaan naarLublin. Naar Lublin, weernaar dat ontzettende kamp,waar die pijpen staan.Mirjam, nu is het gebeurdmetons.Ditisheteinde.’‘Sonja, stel je nu niet aan,alsjeblieft. Geenpaniekstemming hier. Wij

weten nog niets. Je weettoch,’ zo vervolgde ik, ‘allekampen zijn geliquideerd, erzijn tochgeen Jodenmeer indeze omgeving.Misschien ishet Lager waar wij komenwel net zo goed als hier.Kom,Sonja,denkeraan,kopop!Denkaanmijnvader,diezeidatookaltijd;dus,Sonja,kopop!’ Ja,watmoest ik, ikwas toch een van de oudstenen steunden deze jonge

meisjes niet altijd op ons,Clairy,Saarenik.Iksloothethuis af, ging naar Paul ennamafscheid.Hijgafmijeenhand, bedankte mij, gaf mijhoop op de toekomst. Zoscheidden wij, niet alsvijanden maar als vrienden.Zag ik het goed, had hijtranen in zijn ogen? Maarach, een Duitser is nueenmaal een Duitser, nogalsentimenteel. Toch was hij

eenpuikeventenwashijookgoedvooronsgeweest.In de barak heerste eenbegrafenisstemming. Alswildenliependemeisjesheenen weer en midden in diechaos stond daar, met eensigaret in de hand, breed,groot en charmant, deSturmbahnführer. Hij vroegom stilte,want hijwilde onswat zeggen. Stikmaar, dachtikbijmijzelf.

Hij begon: ‘Meisjes, ookvoor mij valt het zwaarafscheid van jullie te nemen.Julliewarenhelder,vlijtigengehoorzaam. Nooit behoefdeik jullie te bestraffen,integendeel. IJverig hebbenjullie je werk gedaan. Julliegaan nu naar hetconcentratiekamp Lublin;daar zijn alleen nog maartweeduizend mannen enhonderdvijftig vrouwen. Als

julliedaarkomen,zijnerdustweehonderdvrouwen.Slechtzullen jullie het er niethebben. Voordat ik jullie ditallemaal moest doorgeven,benikperautozelfdaareenseen kijkje gaan nemen, hoeheteruitzag.Nietgek,schonebarakken, gelegenheid totbaden, niet veel maar tochvoldoende voedsel. Allesloopt er in gestreeptegevangeniskleren, behalve de

politieken, die lopen inburger, maar hebben op derugvanhunklereneenanderstuk goed ingenaaid, alsonderscheid. Ook heb ikpersoonlijkmetdeFeldführergesproken en ik heb hemgezegd dat hij een prachtstelmeisjeszoukrijgen.’Zoiets als vee, dacht ik bijmezelf, doch ik heb hetwoordnietdurvennoemen.‘Jullie zullen er met egards

behandeld worden. Heus,jullie komen nog weleens inPalestina. Neem niets mee,’zo vervolgde hij, ‘want alleszal je worden afgenomen.Laat dus alles achter aankleren, jullie krijgengestreepte jurken. Ook watjullie nog aan goud enbriljanten hebben. Julliewordengrondignagekeken.’O,watwerd hem toen veeltoegestopt, bij elkaar een

kapitaal aan waarde. WijHollanders hadden nietsmeer, behalve Sonja enClairy. Sonja had nog eengrote waardevolle briljant enClairyhadFransgoudgeldenRussisch geld. Clairy naaidehet nog vlug in haar jas,terwijl Sonja haar briljantverstopte op een plaats diealleenaanvrouweneigenis.Toen kwam het afscheid.Een stel verdwaasdemeisjes,

treurigentimide,klomopdevrachtauto’s. Rondom warener weer Oekraïners, maarditmaal was er geenscheldpartijbij. Jalik,NicolaienStefanwarenerookbijenzagen ons met lede ogenweggaan. Rosita en Jalikhielden echt veel van elkaar.Hij wilde haar zelfs reddendoor haar bij zijn zuster telaten onderduiken. Maar zijkon niet onderduiken omdat

zijhetkindvanhaarbroerbijzichhad,datachttienjaarwasen van wie zij niet wildescheiden.Nicolai, die van Kaatjehield, moest ook van haarafscheid nemen. AlleenStefan nam van niemandpersoonlijk afscheid omdathij getrouwd was. Ook deandereOekraïners betreurdenhet dat wij weggingen: hunbronvaninkomstenverdween

metonsweggaan.Toenzettendeauto’szichinbeweging. ‘Dowieshenja’werd er geroepen, tot ziens!Wat zou hetworden,werkenofdepijpdoor?

Achttien

WIJ redendooreenprachtigestreek van Polen. Groenwarendebomenengoudgeelwas het veld. Het leek eenbeetje op Holland, alleenzagenwijhutten,armoedigenverwaarloosd; het land zelfechter zag er schoon uit.Maar de mensen warenslecht.Overal waar wij doordorpjes reden, kwamen de

mensen naar buiten enscholden ons uit voorJodentuig. Doch het deerdeonsniet enwij zongen lustigonze liedjes. Hollandseschoolliedjes. Ook de Poolsemeisjes deden mee, want zijkenden die ook zolangzamerhand. Wij haddenze al ontelbare malengezongen, op het werk en ’savonds in de barak. Watwaren wij toch gek op

Holland.Holland,wat ben jetochmooi, en hoe goed is jenuchtere bevolking, mensenmeteenwarmkloppendhart.Ik persoonlijk heb altijdHolland wat geïdealiseerd,omdat ik er van de mensennooit iets slechts hebondervonden. In het kort: ikhoudvanHolland!Daar,diep inPolen,zongenwij onze liedjes, waardezelfde zon haar gouden

stralen liet schijnen over deprachtigekorenvelden,terwijldebevolkingonsuitjouwde.Na tweeuur rijdenkwamenwij in het concentratiekampaan.Hetwaserveranderd,enweer ondergingen wij diekrankzinnige stilte. De autoreed ons door de poort, diezichweerachteronssloot.Overal omons heenwas erweer dat prikkeldraad, indubbele rijen, en weer die

witte isolatoren voor hetdraaddatonderstroomstond.Rondom het Lager stond,om de vijftig meter, eenuitzichttoren, waarin SS-soldaten zaten. Overalbarakkenenindevertezagjede gaskamers met de pijpen.Alles leek zo onschuldig inhet gouden licht van deondergaande zon. Alles wasvredig. Het leek wel op eenkampvoorrekruten.Wanneer

jehetprikkeldraadernietbijdacht, leekhetgeheelnietzogek. De gaskamers lekenvriendelijke stenengebouwtjes waar gekooktwerd, want uit de pijpenkwamrook.Dewerkelijkheidwasechtereentikjeanders.En de zon bleef maarschijnen. Na regen komtzonneschijn, volgens hetgezegde. Welnu, als het danzo hoort, laat die regen dan

komen, alsjeblieft! Endesnoods, omdat alles zointensvuil is,ookdemodderdie door die regen ontstaat;maar dan, als we geleerdhebben die modder op teruimen, de zon, eindelijk dezon, die dan doorbreekt vooronsallen.‘Uitstappen’ werd ergeroepen, los, los, schnell,Mensch, tempo, doch erkwamen geen zwepen bij te

pas,hoeweldeSSzebijzichdroeg. Alles ging volkomennormaal. Wij sprongen dewagenuitenwerdennaareensoortbinnenplaatsgeleid.Hethartklopteons indekeel. Ikwas bijna zeker dat ik degaskamerzouingaan.Ikhadnog wat schurft, niet veelmeer,maarikwasertochnogniet helemaal vanaf. Angstvalt geloof ik niet tebeschrijven,laatikerdusniet

verderoveruitweiden.Wij moesten ons opstellenin rijen van vijf en na vijfminuten wachten verscheenonze nieuwe leider, deFeldführer.Hijwasnogjong,hoogstens zesentwintig jaar,en had een prachtig uniformvan Egyptisch katoen,windjack, met op de kraagaandeenekanteendoodskopen aan de andere kant tweesterren, een Oberscharführer.

Wij moesten hem echterFeldführernoemen.Alsechtevrouwen keken wij hemmonsterend aan. Hij wasknap, dat moet gezegdworden, maar hadonoprechte, brutale ogen.Verder had hij een prachtigemond met tanden, blondeharen en een goed figuur.Overhetgeheelgenomenwashet een leuk type. Zocharmantechtervanuiterlijk,

zo slecht was hij innerlijk.Wij hadden het in het beginslecht bij hem, laterwerd hijbeter. Vreemd was dat, datwas altijd bij die gasten zo.Overal ondervonden wij datzeeerstslechtvooronswarenenlaterbijtrokken.Wij werden weertoegesproken. ‘Hier,’ zobegon hij, ‘worden julliegebaad en zal ik persoonlijknagaan of jullie schurft of

luizen hebben. Dan wordtnagekeken of jullie goud ofandere dingen bij julliehebben. Wie goud ofbriljanten heeft, zijverstandig, want als ik ietsmocht vinden, zijn jullieallemaalnognietgelukkig.Ikheb mijn zweep hier niet bijmij,maarmetmijn schoenenkan ik het heel goed af.Willen julliehetgoedbijmijhebben, dan dragen jullie de

kostbaarhedenaanmijaf.Tentweede,weeshelderopjezelf.Jullie krijgen een schone,grotebarakdieverdeeldis inmooie ruime kamers. Iedermeisje krijgt een bed metstrozak en twee gereinigdedekens.In de barak is een grootwasruim gemaakt, waarvande ene helft wasgelegenheidisendeanderehelftwc.Gooinooit stukjes stof of andere

onoplosbaredingenindewc,want dan raakt de boelverstopt. Als dat gebeurenmocht, laat ik jullie als strafde wc’s met jullie handenuithalenenkrijgenjullietweedagen geen eten. Ik zal mijabsoluut hieraan houden. Ikeis van jullie netheid enproperheid. Wij van de SSzullenjullie,Joden,wellerenwat reinheid betekent. Enindien dit niet goedschiks

kan,dankwaadschiks.’Hè,kon ikmaarnaarvorentreden en zeggen: ‘HerrFeldführer, ikheb inHollandnog nooit luizen gezien, laatstaan wandluizen. Nooit hebik iets geweten van schurft.Nu zit ik er volmee.Zou ikdat soms uit Hollandmeegenomenhebbenofheeftde SSmij dit bezorgd.’Nee,dit ging natuurlijk niet; ikmoestmijnmond houden. Je

wasslaaf,eneenslaafmochtnu eenmaal niet uit eigenbeweging praten. Ik moestonwillekeurigaanMultatuli’sMax Havelaar denken, maardat was nog veel te hooggedachtvoordezeploert.‘Zijn jullie van dit allesgoeddoordrongen?’vroegdeFeldführer. ‘Jawohl, HerrFeldführer.’ ‘Wie van julliewas in Travniki Kapo?’Kaatje treedt naar voren. ‘Ik,

HerrFeldführer.’ ‘Zo,PoolseJodin zeker?’ ‘Jawohl, HerrFeldführer.’‘Jij wordt hier van jouwgroep Blockälteste. Zorgervoor dat de barakkentadellos helder zijn. Elkemorgen moeten drie of viermeisjes, voordat er naar hetwerk gegaan wordt, deslaapkamers schoonmaken.Dit moet op toerbeurt gaan.De bedden moeten strak en

recht liggen en er mag geenenkel strootje te bespeurenzijn. Voor elke barakmogentweemeisjes thuisblijven omdegangen,hetwashokendewc’s schoon temaken. Julliezien,wanneerjulliewillen,ishethierweluittehouden.Alsjulliegebaadzijn,danwordenjullie van kleren voorzien engeregistreerd, daarna zal ikjullie naar de barak brengen.Ik zal jullie voor het diverse

werkuitzoekenna jegrondigte hebben onderzocht.Morgenvroeggaanjulliedan,na het appel, met jullienieuwe werkcommando’snaarhetwerk.Begrepen?’‘Jawohl,HerrFeldführer.’De eerste vijf meisjesmoesten mee. Zou alles wathijgezegdhadwelwaarzijn,ofzouhijliegenomonsmaarrustigtehoudenenonszodegaskamer in te laten gaan

zonderveelmoeilijkheden.Kaatje bleef nogwat dralenen frommelde nog wat aanhaar kleren. Op dat momentzagen wij een man inburgerkleren met een kaalhoofd en een rode driehoekop zijnmouw.Dit betekendedat hij een politiekegevangenewas.Kaatjevroeghem wat water. Toen hij aldie meisjes zag, klaarde zijngezicht helemaal op. Hij

heette Julius en bleek eenleuke vent te zijn. Hij gafKaatje een beker met wateren na eerst heel goedrondgekeken te hebbendeponeerde zij haar goud ensieraden, die ze uit de klerenhad gehaald, in de beker.JuliusbeduiddeKaatjedathijalles voor haar zou bewaren.AlsKaatjewilde,konhijweleten voor haar krijgen alsspek, worst, eieren, enfin,

alles wat zij maar wildehebben.Julius, die vloeiend Duitssprak en wegens zijncommunistische overtuigingal acht jaar gevangenzat, haddirect zijn hart aan Kaatjeverloren.Laterhierovermeer.De spulletjes van Kaatjewaren veiliggesteld en datwas voor haar voorlopig dehoofdzaak.Wij kwamen een voor een

aan de beurt, ook deHollanders. Ons stelletjekwamalslaatsteaandebeurten kon gelijk weer gaan.Toen kwamen wij in dekleedkamer en moesten wijons uitkleden.Truus had eenaanbevelingsbrief van deSturmbahnführer waarinstond dat zij op kantoorgewerkt had. ‘Mooi,’ zei deFeldführer, ‘morgen kan jegelijk beginnen met de

administratie van hetnaaiatelier.’ Truus was trotsalseenpauw.Ik had een heel kleinfotootje van mijn ouders bijmij.Ikhadhetuitgekniptvaneen grotere foto. Omdat hetzo klein was, ongeveer zogroot als een kwartje, had ikhet elke keer nog weten tebehouden.DeFeldführerzagdatikietsinmijnhandenhieldenvroeg

wat het was. Ik liet hem hetportretje zien en vroeg of ikhet behouden mocht. Alsantwoord scheurde hij het intweeën. ‘Hier worden geenfoto’s gehouden.’ Ik heb vanmijnoudersookgeenfoto.O, wat haatte ik deze man.Hij zag het blijkbaar inmijnogen en ik kreeg daarvoortweeontzettendhardetrappentegen mijn naakte lichaam.Wat deed dat pijn, maar in

vergelijkingmetdepijnoverhet verlies van het fotootjewashetniets.Zouzulksoortmensennadeoorlog nog bestraft worden?Althans de straf krijgen diezij verdienen? Ik twijfel ersterk aan, als ik nu, na deoorlog, zie wat ervanterechtgekomen is. Engelandverbroedert zich alweer metDuitsland. En deconcentratiekampen, zijn die

nuinderdaadafgeschaft...?Naditvoorvalginghijmijnlichaam onderzoeken. ‘Zo,schurft gehad, hè? Je hebtnogwatlittekens.Vanmiddagword je ingewreven met eenteerzalfennadriedagenbenjeeraf.’Toenhijonsdaarzozag staan, zei hij: ‘GeenPolen zeker, hè. Daarvoorzijn jullie teblond.’Nee,wijwarengeenPolen,wijwarenHollanders. ‘O zo,

Hollanders.Holland ishelderenmooi.IkhebeenmeisjeinHollandennadeKrieggaanwij trouwen. Ze woont inLimburg,inMaastricht.’Zoudat danmisschien zo’nzelfde meisje zijn dat inoorlogstijd met de moffenheulde en direct daarna zichindrong bij onze bevrijders?Ikweet het niet, ikmoet hetantwoord hierop schuldigblijven.Wel weet ik dat een

‘legermatras’ een matrasblijft,welkesoldaaterookopligt.Na de controle werden wijinderdaad gebaad en na onzeharen met eenantiluizenmiddel te hebbenbehandeld, kregen wij iedereen gestreepte directoire, eengestreept hemd enklompschoenen. Het warenmooie nieuwe schoenen, vanonderen hout en van boven

witlinnen,metzwartafgezet.Ik heb nog vaak aan dezeprachtige stevigeklompschoenen gedacht. Eengestreepte jurk van lila endonkerblauweneenkortjasjevan dezelfde kleur voltooidehet geheel. Wij kregen ooknog witte hoofddoeken bijons toilet. Wat hebben wijgebruld van het lachen toenwijelkaardaarzoaangekleedzagenstaan.Hetwarenechte

soepjurken,erzatgeenmodelin. De schoenen waren naaronze kampbegrippendenderend, maar jammergenoeg veel te groot.Ondanks alles waren wetevreden.Alswijelkaarweeraankeken,begonnenwijweertelachenzodatdetranenoveronze wangen biggelden.Clairy had een jurk die tothaar enkels kwam. Demouwen van Kitty waren zo

kortdathetwelpofmouwtjesleken.Voorhetoverigezagenwij er als echte dames uit.IJdel alswij vrouwenwaren,zettenwij’s avonds papillotten vanstukjesstof,’smorgenszatdekrulerdanin.De witte hoofddoeken, dietegelijk met ons ondergoedelke week in eenhypermoderne wasserijwerden gewassen, waren

beslistnietonmodieus.Nahetbaden en het kleden, werdenwijnaardebarakkengebrachtwaar drie heren achterschrijfmachines zaten. Hetbleken politieke gevangenente zijn. Ook zij droegennamelijk kleine rodedriehoekjes op hun jassen enopdenaadvanhunbroek.Aldeze mensen droegenburgerkleren, behalve wij ende Joodse mannen, die een

maandnaonskwamen.Wijgavenvoordezoveelstekeer weer onze namen op.Leeftijd, plaats van geboorte,beroep, enfin van alles. Ookik kwam natuurlijk aan debeurtendemandiemijallesvroeg, keek mij, dat merkteik, nauwkeurig aan en erkwamachtermijnnaam,metpotlood, o zo klein, eenkruisje te staan. Wat ditbetekende,kwam ikpas later

teweten.Hetzelfde gebeurdemet Kitty, die door eenandere man werdondervraagd. Ikvroegaandeandere meisjes of er bij henookeenkruisjewasgeplaatst,maar nee, alleen bijKitty enbijmij.Wijkondengeenwoordmetde mannen praten, omdat deSS nauwkeurig allesgadesloeg. Toen wij allenklaarwaren,werdenwijnaar

de barakken gebracht. Hetzagerveelbeteruitdantoenwij er de vorige keer waren.Er waren tuintjes voor debarakken aangelegd, metprachtige bloemen erin,afgewisseld door keurigonderhouden grindpaadjes.De barakken zelf leken welweekendhuisjes metbloembakkenervoor.Opelkebarak waren een paar pijpjesaangebracht en die zorgden

ervoordatalleservriendelijkuitzag,datmenzichnietkonvoorstellen dat hier nu eenconcentratiekamp was. Entoch was ook de bevolkingvan dit kamp indertijduitgeroeid, vergast ofdoodgeschoten.Wij en de duizend anderenwaren nog de enigeovergeblevenen en warensamengeraapt van de andereomringende kampen,

overgebracht naar hier inverband met het optrekkenvan de Russen. Zoals ik algeschreven heb, de meestemannenwarenDuitse,Franseen Poolse communisten.Tussen dezen waren noghonderd misdadigers, voorzover je in oorlogstijd vanmisdadigers kunt spreken, endie droegen zwartedriehoeken. Over hetalgemeen prima kerels, die

vooral door hun leven in hetconcentratiekamp fanatiekcommunistwarengeworden.Een van deze kerelsnoemden wij ‘Popeye theSailorman’, omdat hij altijdmet een donkerblauwe pet,zeilbroek, zeiltrui en met demouwen opgestroopt liep,zijnarmenvolmettatoeages.Hij was een flinke, stevige,robuuste kerel, het echtezeemanstype. Popeye was

prima voor ons. Hij werktenamelijk in de keuken enbracht eten rond, en menigkeernamhijbrodenvooronsmee,diehijuitdeSS-keukenpikte. Vaak bracht hij zelfseen hele ketelmet soep vooronsmee. Zoals ik al zei, hetwaseenkereluitéénstuk.Inhetgeheelwarener tweevrouwenbarakken. Wijkonden ’s avonds in detuintjes rondlopen en om

negenuurmoestenwijdaninbed liggen.Hetmannenkamplagnaasthetonze.Erwaseengrote promenade gemaaktmet fonteinen waaruit hetwaterlustigomhoogspoot.Demannenmochtenooktot’s avonds negen uur buitenblijven en er werden in dezetijdheelwatbriefjesoverhetprikkeldraad gegooid. Ja,wantomonzebarakwasnogeens extra prikkeldraad

aangebracht.Dit overgooien van briefjeswasontzettend leuk.Hetwaseigenlijk een pakje,want omgoed te kunnen gooien werdhet briefje om een steengewikkeld. Zo kregen wijonzeliefdesverklaringen.De meisjes die uitverkorenwaren door de mannen –waartoe ik ook behoorde –kregen met behulp vanPopeye,diezogenaamdaltijd

de etensketel moest brengen,extra eten van hun vrienden.Hetleekwelsinterklaas.Ik zal eens vertellen hoe ikkennismaakte met Ludwig,eerst nog iets anders. Mijnschurft werd primabehandeld.LudwigNo. I, ditwas zijn gevangenisnummer,wasdokterenhijbehandeldemij uitstekend. De eersteavond werd ik van top totteen met een soort teerzalf

ingesmeerd.Detweedeavondeveneensennaeenweekvannietwassenwasmijn schurftverdwenen. De crematoriakekenmijvantoenafmindervijandig aan. Wat was ikweer trots op mijn schonelichaam. Nooit zou ik meerschurftkrijgen.Alseentrotsepauwstondikmij,gelijkmetdeanderevrouwen,tewassenen er was niemand meer dievol afschuw bij mij vandaan

bleef. Integendeel, mijnlichaamwasweermooiblankgeworden. Ik kon mij nietmeer indenken, dat ook ikeensbijnagekwerdvandezeschurft en die vernederinghad moeten ondergaan vaniemand die schurft heeft. Ik,die nota bene altijd zo mijnbestgedaanhebomschoonteblijven en die de meisjesaltijdaangespoordhadzichteblijvenwassenenhetlichaam

schoon te houden. Doorwassenenschoonhoudenkunje er weer beter tegen en dedag lijkt niet zograuwmeer.Niettemin kreeg juist ikschurft en ik vond het toenniet fijngevoelig dat demeisjes met mij niet eenbeetje rekening hebbengehouden. Gelukkig heb ikmij erdoorheen kunnen slaanen nu was mijn schurftverdwenen.

De eerste paar weken werdik ingedeeld op het atelier,samen met Clairy, Sonja,Janny,ZusjeenSaartje.Kittykreegdeadministratievandenaaierij. De rest van onsclubje ging op het landwerken. De eerste avond datwij terugkwamen van hetatelier,kregenKittyenikeenpakket. De afzenders warenonbekend. Wij zetten groteogen op. Van wie zou dit

komen? De Poolse meisjesscholdenonsaluitvoorhoer,waaropikalleenmaarzeidatze gelijk hadden: wij krijgende eerste de beste avond alpakketten, dus hebben jullievolkomen gelijk, maar het isnog altijd beter om van eengevangene iets tekrijgendanje aan de Oekraïners tevergooien, dezelfde mensendie meegeholpen hebben omje familie om zeep te

brengen. ‘Frau Dokter’noemdenzemijal. ‘Jijendeanderen zijn christenen, wijzullen het aan de SSoverbrengen dat jullie nietwerkenkunnenzoalswij.’Debom was gebarsten en deeerste avond al dat wij inonze barak zaten, werd dezeingewijd met een geweldigeknokpartij. Krabben werdener uitgedeeld en haren bijbosjes uitgetrokken; het was

weer eens een van dieprachtige vechtpartijen,tussen Polen en Nederland.WijHollandsemeisjeswarengeweldig solidair. Als er éénof twee heibel hadden,stonden wij direct als éénmanachterhen.De pakketten waarom deheibel begonnen was,bevatten wat zeep, eentandenborstel, schaartje,tandpasta, wat brood, een

stukje kaas en dergelijke.Depolitieke gevangenenmochtennamelijkeenmaal inde maand een pakketontvangen en zodoendehaddenzijnogeenswatwegtegeven.In het begin toen nog bijnaniemand een weldoener had,werd de tandenborstel vanKitty en mij gebruikt doormaar liefst twaalf anderemeisjes, ’s Avonds kwamen

demeisjes al bij ons aan omeen plaats te bespreken. Wijhebben daarover natuurlijkgrotelolgehad.Het leven in Lublin wasvoor ons gemakkelijker danin Travniki. Hier werd heteten door anderen gekookt,maar in Travniki hadden wijmeerenbetereten.’sNachtsbehoefden wij niet naarbuiten om je behoefte tedoen,wantdewc’swarenbij

de wasgelegenheid in debarakzelf.Demedischehulpwasookprimageregeld,wantLudwig I, die als communistgevangenzat, was dokter enhet was net of hij ons alsparticulier patiëntbehandelde. In Travniki wasdatanders.Ookhetlevenzelfviel voor ons wel mee. Decrematoriateldentweepijpen,die echter bijna nooitbrandden. Dat gaf de burger

weermoed.In het atelier hebben wijnatuurlijk weer gesaboteerd.Clairy en Janny verpesttenalle machines. Clairy, dievroeger in demuziek zat, enJanny, als kapster, kondengeen steek naaien. Saar enZusje waren nu ook niet ergbedreven in de naaikunst enmaakten van SS-hemdenplooirokjes.Verder zatenwijurenopdewc.

De controle op het atelierwasgeensnarswaard.Erwaseen Roemeense chef, ookSS’er, die ons zelfsaanspoorde om te saboteren.Hij liet toe dat wij onder dewerktafelswatgingenslapen.Wanneer een meisje er watslecht uitzag, bracht hijwitbrood, spek en anderelekkernijenmee.Watmaakjeineenconcentratiekamp tochraredingenmee.

Ons eerste contact metRussische krijgsgevangenenhadden wij via de wc. Onsatelier grensde namelijk aande barak waar deze mensenmoesten werken. Onze wcgrensde ook aan de hunne.Natuurlijkwashetdeweinigegevangenen bekend dat ernieuwe meisjes warenaangekomen en was menerachter gekomen in welkewerkcommando’sdezewaren

ingedeeld.Zo ontstond dus het eerstecontactviadewcendeeerstesigaret kregen wij door eengaatjeinhetschot.DeRussenwaren er erg aan toe. Na desigaretten werden de gaatjeswat groter gemaakt en deeerste briefjes metnieuwsberichten bereiktenons. Wat zijn er een hooptranen van geluk op dezewc’s vergoten, omdat nu

eindelijk de Duitse troepenzeer snel moestenterugtrekken.Wijkondenhetbijnanietgeloven,zosnelenvlotruktendeRussenop;zouhetgeenfantasiezijn?Ze schreven met zo’novertuiging dat wij nachtenniet konden slapen van despanning. Zou het dan tocheens waar worden. WanneerdeFeldführereen slechtebuihad,wistenwijwaarom.Ons

optimismekendeindiedagengeen grenzen door deberichtenvandeRussen.Helaas werden door eenongelukkige samenloop vanomstandighedendegaatjes inhet schot ontdekt door eenSS’er die als chef van demetselarijfungeerde.De stroom vannieuwsberichten werdhierdoor echter nietstopgezet.Integendeel.

Toen ik ongeveer drieweken op het atelier gewerkthad, nu, werken is het juistewoord niet omdat er meergeluierdengesaboteerdwerd,kregen wij ander werk tedoen. Ik denk echter nogaltijd met plezier terug aandie tijdophetatelier.Clairy,Janny, Truus, Betty, Saar enik lagen soms krom van hetlachen.OpeendagkwamenClairy,

Janny en Netty bij ons aanmet een doodongelukkiggezicht. Er bleek weer eenhemd of broek tussen demachine te zitten. Hoe wijook trokken er was geenbeweging in de machine tekrijgen; hij was weer eensvakkundiggemold.Monteurs,ook gevangenen, moestenherhaaldemalen eraan te paskomen. Maar ook dezemensen liepen er de kantjes

af; in een uur werkten zijmaareenkwartier.Clairy en Janny staptendanmaar weer vol goede moednaar een andere machine alsdie beschikbaar was om ookdeze vakkundig te vernielen.Och,och,wathebbenwijeenpleziergehad.Aan dit alles kwam echtervoormijeeneinde.’sAvondsna het appel moesten wijplotselingaantreden.Wathad

dit nu weer te betekenen.Weer kwam dat angstigeafwachten en wij kekentersluiks naar de crematoria.Zou dit het einde voor onsbetekenen? Het bleekgoddanknietzotezijn.De Feldführer en eenOberscharführer zochtennieuwe krachten voor hetwerk op het land. Er warennamelijk diverse meisjes diedoor het lange werken in de

brandende zon gezwollenvoeten hadden gekregen endezemoestennudoormeisjesvan het atelier vervangenworden.Truusenikwarendesigaar; beroerd vonden wijhet echter niet.Alhoewel hetwerk in het atelier erg naaronze zin was en niet zwaar,zagen wij in die tien langeuren datwij erwerkten geenspoortjezonlicht.Wijkwamendusophetland

tewerkenenNettywerdonzeKapo.Zijdeedhetuitstekend.Zij kreeg de bevelen van dechefvande tuinderij, diewijdan moesten uitvoeren. Wijmoesten om zes uur ’smorgens naar hetwerk gaan.Er was een zware bewakingvan vier posten met grotehondeneneenhogeSS-man.Als wij dan zo in demorgen, als de zon haargoudenstralenoverdevelden

liet schijnen, naar het werkgingen en het koren op develden zich ruisend boogdoordewind,ach,dankreegjeweermoed en dacht je bijjezelf: mij krijgen ze er nietonder, ondanks dit treurigebestaan.Opeendagtoenwijvanonswerk naar huis gingen,kwamen wij een boerenkarmet nonnen erop tegen. Eenvandenonnenwierponseen

stuk witbrood toe. DeOberscharführer, die het zag,riep haar toe dit te latenomdatwijmaarJodenwaren;wij mochten het stuk broodniet oprapen. Zo bleef datkostelijke brood vertrapt aandekantvandewegliggen.Ikzagietsoneindigtedersinhaarogenenikgeloofdatzijbloosde.Bloosdedezevrouwom zoveel haat, om zoveelonrechtvaardiglijden?

Op een andere stralendezomerdag, toen de posten enook de Oberscharführer doorhet heerlijke weer in eenmilde stemming waren,vroegen demeisjesmij of ikwat zingenwilde.Wijwarenop onze knieën op eenbietenveldaanhetwiedenenonderwijlzongikweerdemijbekende Engelse enAmerikaanse songs. Onderhet zingen verschenen er

weer beelden van langvervlogen tijden. Mijn flatjein Amsterdam, gezellig enmodern ingericht. Sportievejonge mensen die om eenkoffergrammofoon stonden,enikmetmijndienbladindeweer. O, wat kreeg ik eenheimwee naar die heerlijkedagen op dat flatje inAmsterdam.De meisjes spoorden mijtelkens weer aan om wat te

zingen.Vaakzongikdanmettranen in mijn ogen vanheimwee. Een van de SS-posten stond toen die keerook te luisteren naar mijngezangenbegonplotselinginvloeiend Engels tegen mij tepraten.‘DoyouspeakEnglish?’‘Yes,Ido.’‘IlivedinLondon.’Dat was nu weer eens echtiets voor mij om mee te

maken. Ik vroeg hem nu opdeman af hoe hij in het SS-leger terechtgekomen was,waarophijantwoorddedathijeen Germaan was, het edeleblonderas.Hieropglimlachteik schamper. Ik had op datmomentgeenClairyenKittybij mij, om mij te verbiedenmij op dit gevaarlijke terreintebegeven.‘Mijnouders,’zovervolgdehij, ‘hebben jaren in Londen

gewoond en omdat wijDuitsers zijn en Adolf Hitleronze God is, zijn wij bij hetuitbreken van de oorlog naarDuitslandgegaanomvoorhetGroot-Duitse Rijk te vechtenen voor onze Führer AdolfHitler.’Ik begon met te zeggen:‘WasmaarrustiginEngelandgebleven, daar is alles tochoké.Ugeloofttochnietdateriets van fahren gegen

England komt? Of wilde ugelijk na het oversteken inEngelandblijvenendaarmetuw ouders rustig verderleven. O, wat haalt u zichtocheendommedingeninhethoofd, Herr Posten.’ Helaaskon onze conversatie nietlanger doorgaan, aangeziende Oberscharführer te vaakhet woordje ‘Engelsen’hoorde en het hem trouwensbegontevervelen.

Die dag kreeg ik, naongeveer tweemaandennietsgehad te hebben, weer eensflinkopmijndonder.Ieder van de meisjes moesthaar eigen stukje landverzorgen.Gewoonlijk,alsereenpaarmeisjesklaarwaren,gingen die wat rusten tot deandere meisjes hen met hetwerk hadden ingehaald endan gingen wij gezamenlijkweerverder,inweerenwind,

tienlangeuren.Ikwasdiemiddagmetdrieofviermeisjesklaarenwildejuistwat rusten toen een vande posten mij beval op testaanendeanderemeisjes tegaanhelpen.Omdat ik vreselijk hardgewerkthadenmoewas,hadik dus niet veel zin. Ik konechtermijnmondniethoudenen zei kort en bondig dat ikhetnietdeed.

Voor ik mij echter van ietsbewust was, had ik eenontzettende klap midden inmijn gezicht te pakken. Zoergdatiktoldeopmijnbenenen het bloed uit mijn neusstroomde. Iknamdirectmijnhoofddoek en probeerdehiermee het bloed te stelpen.Ditwasechternietvoldoendeen Sonja gaf mij dan ookmeteen haar hoofddoek. Diedagwerkteiknietmeer.

De andere posten, die ditschouwspel hadden gezien,zeiden niets. Ik kon echtermerken dat zij het beroerdvoor mij vonden. Ik ging inhet gras liggen en nog watoverstuur plukte ikkorenbloemen die om mijheen stonden, en zo lag ikdaar mijn verdriet uit tehuilen, met een bosjebloemen in de hand.En toengingen mijn gedachten naar

huis; ik zagmij als kindmetmijn poëziealbum. Ik hadnamelijk eens een bosjekorenbloemen van mijnmoeder gekregen, met eengedichtje erbij. Het luiddealdus:

Inditalbum,opelkblad,vindt men poëziegeschreven,in schone taal en fraaiestijl,met heel veel wenken

voorhetleven;ook ik wil dus nietachterblijvenen voldoe gaarne aan jeverzoekom een rijmsel neer teschrijveninditdichterlijkeboek.Eén dingwil ’k je echterzeggen,wanneer je deze poëziebeziet,denk dan aan je moeders

raden,vergeet het proza van hetlevenniet.Je innig liefhebbendemoeder.

Moeder, was dit het prozavan het leven, dit was dewerkelijkheid toch niet,moedertje? Waren debloemen de poëzie, en hetsadismedatikopditogenblikmeemaakte en waaraan geeneinde scheen te komen, het

proza?Toen ik ongeveer eenuur zo inhetgrashad liggendromen, en mij onderhandstukken beter voelde, hoordeik in de verte dat de Lager-commandantopzijnpaard inaantocht was. Hij stopte envroeg met een opgewektestem aan de meisjes hoe hetwerken beviel. ‘Uitstekend,Herr Kommandant.’ Hij zagmijdaarliggeninhetgrasenvroegwateraandehandwas.

IkhadechtergeenzinomietstezeggenenNettylegdehemhet geval uit. Nu haddenwijvan andere gevangenengehoord,ookvan‘PopeyetheSailorman’, dat het de SSverboden was ons langer teslaan; dat was in november1943 afgekondigd. Ik stonddus vrij sterk in mijnschoenen.In juli, toen dit gebeurde,kreeg ik de eerste

genoegdoening in hetconcentratiekamp Lublin. Depost die mij geslagen had,moest namelijk verschijnenen kreeg een geweldigeschrobbering, bunkerstraf enwerd meteen gewipt. Ik hebhemnooitweergezien.Na dit voorval kregen wijweer een geweldigvertrouwen in de toekomst.Zouden onze bevrijders, deRussen of de Amerikanen,

waarschuwingen aanDuitslandgerichthebbenmetbetrekkingtotonslotenonzebehandeling in deconcentratiekampen? Zoudende moffen bang gewordenzijn, omdat ook het frontdichter bij huis kwam teliggen? Ach, je kon ereigenlijk geen peil optrekken. Aan de ene kantmochten zij ons niet slaan,maar toen in november

hebben zij toch maarduizendenJodenverbrand, indezelfde tijd dat de bepalingkwamdatmenonsnietmochtslaan. Hoe is het toch terijmendateenintelligentvolkzich tot dergelijkebeestachtige daden kan latenverleiden.Wijkregendezelfdedagvandecommandanteenextraatje.Wij konden wat extra broodgaan halen, omdat hij zo

tevreden was over ons werkophetland.Begrijpjezoiets?Het waren tien broden extravooronsenjebegrijptdatditeven een buitenkansje was.Mijnbloedneuswasvergetenen mijn duizeligheid wasverdwenen.Begrepen deze stommeidioten dan niet waarom wijzo hard werkten in detuinderij. De Russen stondentochvoordedeurenaanhen

kwamdezedooronszogoedonderhouden tuinderij toe.Aan hen behoorden dezeveldenmetgoudgeelkorenenroggeenwatnogmeerophetveld stond. Aan onzebevrijders, van wie wij elkedag droomden. O, heerlijkevrijheid. ‘Nur in TräumendarfichmeineHeimatsehen’.

Negentien

IK heb ongeveer drie wekenin de tuinderij gewerkt, toenik hetzelfde kreeg als devoorgangers:opgezettebenenen gezwollen handen. Ookwist iknietmeerwaar ikhetzoeken moest van dezonnebrand.’sAvondshadikkoorts en toen de dokter mijzag,verboodhijmijlangerinde tuinderij te gaan werken.

Ikvondhetjammer,wanthetwerk beviel mij wel en ikvoelde mij er fit bij. Hetwerken op het land vond ikheerlijk. Bloemen te zien enmidden in de natuur tekunnenwerken,hetwasvoormijeengenot.AlsenigeNederlandsewerdikindeSS-wasserijgeplaatst.Toen ikmet de commandantmeeging, voelde ik mij weldown. De andere meisjes

werktenindetuinderijenhetatelier, en ik moest daaralleen in die wasserij gaanwerken. Toen ik echter dezebrandschone wasserij zag,verdween eensklaps mijntegenzin. De wanden warenbetegeldmetwitte en zwartetegels, eenbetonnenvloerenoveral heldere elektrischewasketels. Rondom warenstellingen gemaakt voor hetschone wasgoed, allemaal

keurigopnummergesorteerd.Midden in dewasruimtewaseenkantoorgebouwdmeteenbureau en stoelen. Het leekwel een film: midden in eengrauw en viesconcentratiekamp zoietshelders en blinkends te zien.Hoeveelmensenlevenszoudebouw van deze wasserijgekost hebben? HoeveelJodenbloed zou hiervoorvergotenzijn?Erwasnogeen

andere zaal waar demangelmachines stonden. IkzagdaterenkeleuitHollandkwamen. Ik was er trots op.Overalwaarjeookzat,zagjeietswatuitHollandkwam.Mijn taak was het goed uitdewasketels tehalenennaarde mangel- en droogzaal tebrengen. Daar stond eenbende meisjes die het goedaan de lijnen hingen om tedrogen. Als het regende,

moest het goed indroogkasten wordengehangen, waar het danelektrischgedroogdwerd.Het verbaasde mij geenOberscharführer als chef tezien. Wel zag ik diversemannen,ookgevangenen,aande wasmachines staan. Hetwaren communisten, die tienof twaalf jaar geledengevangengenomenwaren.Demeestenwarenafgestudeerde,

beschaafde mensen. Een vanhen bleek de chef te zijn enover ons allen deverantwoordingtehebben.Toen ik dus daar zo bezigwas met de natte was naarbuitentebrengen,liepikhemplotseling tegen het lijf. Hijhield mij staande en vroegwaar ik vandaan kwam. VoltrotsverteldeikhemdatikuitHolland kwam. ‘Zo Holland,Amsterdam.’ ‘Ja,

Amsterdam.’ Van het eenkwam het ander en zonoemde hij bekende namenals Dam en Rembrandtplein.‘Ja, kind,’ zo vervolgde hij,‘ikzitalachtjaarvast.IkbeneenFransespionenacht jaargeleden hebben ze mij tepakkengekregen.’Hijhadeenprettigestemensprak een aardig mondjeHollands.Hij heetteHans enhadeenopen,prettiggezicht.

Depezenvanzijnhandwarendoorgesneden en zijn handenzouden dus nooit meernormaal worden. Algauwvroeg hij mij hoe ik heette.Hij vertelde mij dat hij dealgehele leiding had van dewasserijendatdeSSzicherhelemaal nietmee bemoeide.Men kwam weleensbinnenlopen, maar de heleverantwoording was toch inzijnhandengelegd.

Hanswerdweggeroepen enhij beloofde mij, als hij tijdhad, nog eens te komenbabbelen. Hij had nog geenHollands meisje ontmoet envond het leuk eensNederlandsmeteenvrouwtekunnenpraten.Aangegaaptdoordeanderenenuitgehoorddoor dePolen,vervolgde ik mijn werk,zonder enige uitleg te gevenover wat wij hadden

gesproken.Toen ikweer eens zobezigwas, zag ik een stel manneneenwasmachinereparerenendaar ontmoette ik Herman.Herman was hoofdingenieuren belast met de leiding vandereparatieafdeling.Hijhieldmij tegen en begon ingebroken Russisch-Duits eengesprekmetmij.Hijverteldedat hij ook al acht jaarvastzat.Waspilootenhadop

Duits grondgebied pech metzijnmachinegehad.Menhadbij hem antifascistischepapieren gevonden. Wanneerik deze mensen zo hoordevertellenwat zij alzo haddenmeegemaakt en nogmoestendoorstaan, dan werd het mijkoud om het hart. Ik had zegraagwillentroosten,maarinplaats daarvan troostten zijons.Wijkregenvanhen,dezeidealisten, de

nieuwsberichten. Hoe zij datversierden,weetikniet,maarin dewasserijwas ik preciesopdehoogtevandepolitieketoestand in de hele wereld.Herman zei dat het niet langmeer zou kunnen duren. ‘DeDuitsers trekken met rasseschreden terug, houd maargoede moed. Wees ervanovertuigd dat wij heus welweten dat er zoveel Jodenvergast worden. Wij zullen

jullie helpen, al kost het onshetleven.’Ook Herman was een fijnekerel en menig jong meisjeverloor haar hart aan hem.Nadat wij zo’n tien minutenaanhetpratenwarengeweest,moest ik halsoverkop weeraanhetwerk.De derde of de vierde dag,ik weet het niet meer zoprecies, hield Herman mijweer staande. ‘Zeg, hoe heet

je eigenlijk?’ ‘Mirjam, enjij?’ ‘Herman. Zeg, wijmoesten op onzekennismaking eens watwodka gaan drinken, voel jedaarwatvoor?’Inhetkampwerdontzettendveel gesmokkeld. De SS-mannen,diehunschonegoedkwamen halen, handeldenmet de gevangenen uit dewasserij en zo brachten zijvoor deze mensen de

heerlijkste dingenmee uit destad. Ik vond het eengeweldig voorstel en ’savonds zijn wij stiekemsamen wodka gaan drinken.Verder kreeg ik er sigarettenbij en Herman gaf mij ooknog twee dikke sneeënwitbrood, lekker met spekbelegd.Datwasmeevenwat!Herman vroeg mij of ikgeen andere schoenen had,waarop ik natuurlijk

ontkennend antwoordde.‘Vanmiddagkrijgjijeenpaarecht leren sandalen, denk erechteromdatjezealleenhierin dewasserij draagt.Als deSS jemetdezeschoenenzietlopen, dan ben je nog nietjarig.’Hermanvroegmijverderofik soms al een vriend had,waarop ik hem verbaasdaankeek. ‘Een vriend?’ ‘Ja,’zeihij, ‘alsdatniethetgeval

is,wordikjevriend.Jekrijgtdandriemaalperweeklekkerte eten van mij.’ Het begonmij te draaien voor de ogen.Als ik zo gemakkelijk aaneten kon komen, vooruit danmaar.Voor het twaalf uur was,werdiknogeenkeerbijHansgeroepen die mij hetvolgende meedeelde: ‘Zeg,Mirjam, schrijf je ook eenbeetje Duits?’ ‘Ja, Hans.’

‘Sprekengaatjeookwelvlotaf,hè?Nou,danwordjehierKapo van de wasserij. Denkerom: je krijgt een heelverantwoordelijke post. Zorgdat er absoluut nietswegraakt, want je bent erverantwoordelijkvoordatallebundelsmetklerenvandeSSniet wegraken. Zorg dus datde meisjes niets stelen,controleer ze zwaar en als jeookmaar ietsmist, laat jeze

zich eenvoudig poedelnaaktuitkleden.Denk erom: de SSnoemthetsabotagealserietswegraakt. En je weet wat eropsabotagevolgt:dekogelofhangen. Je krijgt hier extrawarmetenvandeSSennogeenkwartbroodmee.’Ikwashierverzeildgeraaktin een eldorado vanheerlijkheden. IkKapo, extraeten, nieuwe schoenen vanHerman, gelaatscrème voor

mijn verbrande huid en deRussen die met rasseschreden dichterbij kwamen.Ikwerd er bang van enmijnhartkloptemij indekeel. IkkreegvanHanseenprachtigewitte jas; een rood-wit-blauwzakdoekjedat ikvond,stopteikindeborstzakvanmijnjas.Om twaalf uur, bij hetmiddageten, vertelde Hansaan demeisjes, het waren ervijfenzeventig, dat ik hun

nieuwe Kapo was.‘Gehoorzaam haar en volgstrikthaarbevelenop.Weejegebeenteals ikklachtenoverjullievanhaar tehorenkrijg,ik zal dan heus niet malszijn.’Hans was streng, maareerlijk en oprecht. Ik had ereen moeilijke leermeesteraan,maarjuistdaaromwasikzo op Hans gesteld. Hijkafferde mij vaak ontzettend

uit, zodatmij demoed in deschoenen zonk. Aan deandere kant prees hij ook degoeiedingendieikdeed.Hijwasechtertevredenovermij.Herman verwende mij deeerste paar dagen enorm.Overal waar ik was, liep hijachter mij aan. Hij was neteen grote jongen die verliefdwasopeenmeisjeuitdeklas.De liefde van Herman was

echter niet zo jongensachtigenonschuldig.Nee,langniet.Na een paar dagen deedHerman mij onomwondeneen voorstel, eerlijk enopenhartig: ‘Ikben jevriend,weesdusmijnvriendin indewarezindeswoords.Wij, jijen ik, levenhierdusalsmanenvrouw.Hierindewasserijis een kamer waar ik eensleutelvanheb,enalswijdusbehoefte aan elkaar hebben,

gaanwijnaardezekamer. Jemoet mij verder beloven datik jeenigevriendzalzijn; ikkan niet toestaan dat je jeinlaatmetanderemannen. Jebent dus mijn vrouw en ikvan mijn kant zal goed voorje zorgen. Je krijgt van mijgoed eten en als je eens ziekmocht zijn, zal ik zorgen datje medicijnen uit de stadkrijgt.Zolangwijhier samenzijn,zuljegeengebreklijden.

Je hebt hier eenverantwoordelijke baan en ikalshoofdingenieurzal jemetraadendaadbijstaan.’Zo openhartig als Hermanmij zijn voorstel deed, zoonomwonden antwoordde ikhem dat ik hem teleurstellenmoest. Allereerst had ik opdat moment totaal geenbehoefte aan een man endaarbij kon ik echt nietverliefd op hemworden.Het

was gekmaarwaar.Hoeveelmeisjes zouden er in dewasserijnietopzo’nvoorstelzijn ingegaan. Ik kon hetechter niet. Het was jammeren zielig voor Herman. HetetenkrijgenvanHermanwasnaditgesprekernietmeerbijen ik kreeg zelfs geenvriendelijk woord meer vanhem, terwijl ik juist hieraanzo’n grote behoefte had. Datwas dom van hem. Als hij

zichsportieverhadgedragen,had hij mij misschienveroverd.Hijbegreepnietdatik niet de vrouw was diezomaartoteendergelijkestapzou overgaan. DevriendschapmetHermanwashiermededusuit.Intussenwerkte ikmijgoedinengelukkigvlottehetwerkbovenmijnverwachtingen.Ikwerdaleenbekendefiguurinde wasserij. Ook de SS-

mannen die steeds hun waskwamen afhalen, kenden mijvanzelfsprekend. Als zij hetgoeddanheldergewassenengestrekenterugkregen,zeidenzij: ‘Ach, daar heeft dieHolländerin natuurlijk weervoor gezorgd.’ En, hoezeerhet mij ook tegenstond, ikmoet bekennen dat ik veelgeschenken als spek,sigaretten en bonbons vanhenkreeg,maarja,hoehadik

kunnenweigeren...Alle Hollandse meisjeswilden, toen ik Kapo wasgeworden,ook indewasserijwerken.Sonja,SaarenZusjezijn ook inderdaad bij mijgekomen. Wat hebben wijeenlolgehad.Het kamp Lublin, dat vóórde ‘niet-slaan’-actie vannovember 1943 zo’n helwasgeweest, was nu een waareldorado geworden. Het was

er in één woord enorm. Erwaren geen brandendecrematoriumpijpen en geenluizen, er was nu goedevoeding; proper en helderwas het er, een heerlijkekamermeteenlekkerfrisbedzonderwandluizen.Ikkonmij,omdatiknueenbevoorrechte positie innam,elke dag met warm waterdouchen. Tweemaal in deweek liet ik mijn ondergoed

wassen en eenmaal in deveertiendagenmijnjurk.Demooistetijdkwamechtertoen ik Ludwig II leerdekennen. In mijn werkkamerwas een ruit kapot en Hansvond dat ik er te tochtig zatenbeldeomeen timmerman.Het timmermannetjewas eenjongePoolseJoodenLudwigII,diedebaaswasoveralles– Lager-Kapo – ging vaakmetdejongenmeeopkarwei.

Ik zie Ludwig nogbinnenkomen. Hij had eenvriendelijkblozendgezichtenlieve ogen. Men zegt dat deogen de spiegel zijn van deziel. Welnu, Ludwigs ogenwaren prachtig blauw enhadden zo’n bekoring dat ikbijzijnbinnenkomendeogenneersloeg en mij bedwingenmoest niet te gaan huilen.Waarom, ja waarom?Misschien vanwege het feit

dat ondanks de ellende dieook hij moest hebbenmeegemaakt, zijn ogen nogzo zuiver en onbevangen dewereld in keken.Wij steldenonsaanelkaarvoor.Ikkreegeen stevige handdruk endaarmee werd onzevriendschap beklonken. Hijbegonmij tevragenof ikdieHolländerin was, die Kapowas in de wasserij. Ja, datwas ik. In eenmum van tijd

waren wij in een aangenameconversatie gewikkeld envergatenwegeheeldetijdenhetdoelvanzijnkomst.Ludwig was communist enhijwasredacteurgeweestvaneenDuitsekrant.NogvoordatHitleraandemachtwas,hadmen hem algevangengenomen. Twaalfjaar zat hij nu al vast.Hoeveel ellende had hijmeegemaakt en wat voor

vernederingen had hij nietmoeten ondergaan. Ook hijkon één hand niet meergebruiken. Maar zijnoptimisme had hij behouden.Het was zo groot dat je erbang van werd. Hij wasgewoon bezeten van zijnovertuiging.Laternamhijmijsoms op als een klein kind,hield mij in zijn armen enovertuigdemijopdiemaniervan de zwakheid van het

fascisme en de sterkte vanzijn communistische ideaal.IkhoopvanhartedatLudwigde eindstreep gehaald heeft.Ikhebmijnlevenaanhemtedanken;ikzalwelnooitmeerzo’n edel mens ontmoeten.Hijwasniethettypevaneenladykiller.Ludwigwas in ditopzicht maar een gewoonmens,maar dan eenmet eengave ziel. Het leek wel ofdeze man geen fouten bezat.

Iedereen was erg op hemgesteld. Bij Ludwig kwammen om raad. Ludwig losteruzies op. Ludwig was zelfsbij de SS een gezien man,zonder ook maar enigszinsvan zijn beginselen af tewijken. Kortom, hij was erggetapt.Op Ludwig werd iksmoorverliefd. Tweemaanden van geluk heb ikdaarinhetkampgekend;een

droomkonnietzomooizijn.Na enige gesprekken overen weer vroeg hij mij of hijmij schrijven mocht. Ikstemdeonmiddellijktoe.In zijn eerste brief schreefhij mij over zijn leven. Hijwasgetrouwdgeweestenhadtwee dochters. Zijn vrouwhadhem,toenhijmaarampergevangenzat,verlatenentoenHitler aan de regering kwamen Duitsland rijp gemaakt

werd voor het fascisme, hadhijindegevangeniseenbriefvan een advocaat gekregen,waarin hem medegedeeldwerd dat zijn vrouwmet eenSS-man wilde trouwen. Watmoetdezemaninzijnvrouwteleurgesteld zijn geweest!Eén dochter werd hemtoegewezen en één aan zijnvrouw.Beide dochters, die nu zo’nachttien en vijftien jaar

waren, bleven hem echtertrouw en schreven hem elkeweek een opgewekte brief.Zijgavenhemelkekeerweermoed en hoop op beteretijden. Ludwig schreef mijallesenhetwasnetofikhemaljarenkende.Hijkwamelkedag even aan en toenwij natwee maanden op transportmoestenomdatdeRussendeDuitsers op de hielen zaten,was het ruitje in mijn kamer

nog niet gemaakt. Elke keeralsereennieuwruitje inzat,maakte ik het met mijnschoen weer kapot. OokLudwigdeedaanditspelletjemee.Drie-àviermaalindeweekkreeg ik de prachtigstebloemen van hem en vaakbrachthijdeduursteparfumsmee. Dat liet hij dan uit destadkomendooreenSS-man,die vroeger een oude

schoolvriendwasgeweest.Zoliethijeenseenprachtigeringkopen. Ja, Ludwig wist eenvrouwtewaarderen.’sMorgens liet hij om achtuur, verstopt in eentimmermanskist, een ontbijtbrengen, dat bestond uit eenhalf brood, een half pondspek,gebradengehakteneenei.’sMiddagsherhaaldezichditenbestonddelunchuitslaof

verse groenten, aardappelen,heerlijke stokvis of kip,pudding,fruit,somseengrotedoosbonbonsensigaretten.Om een uur of drie kwamhij dan zelf, zogenaamd omhet ruitje te maken. Danbracht hij ook het avondetenmee,dat bestonduit eenhalfwitbrood,eenhalfpondboterenvierflinkebiefstukken.Ditdeed hij elke dag weer ensteeds was het eten anders.

Mijnbodybegonprachtigbijtekomen.De Hollandse meisjesbegonnen dit door te krijgenen doormijn toedoen kregenzij ook een extraatje. Naverloop van enige tijd hadiederevrouwdieerhelderenschoonuitzageenvriend.Eenmaal, hoogstenstweemaalindeweekkwamende mannen clandestien ’savonds het vrouwenkamp

bezoeken.Datgingalsvolgt.Wanneerereenomkoopbarepost dienst had, konden demannen onder hetprikkeldraad bij ons komen.Iedere post had twee uurdienst en dusmoest iedereenvóór het wisselen van dewachtziendathijterugkwaminzijneigenbarak.Och,wateenvertoningwasdatsoms.Ludwig kwam ook op dezemanier bij mij. Ik stond dan

duizend angsten uit, maarvond het aan de andere kanttoch wel heerlijk als hij erwas.Op eenmiddag toen hijweer bij mij was omzogenaamd het ruitje tekomen maken, beduidde hijmij de andere meisjes uit dekamertesturen.‘Kijk eens door het raam,Mirjam.Kijkeensindeverte,dan zie je daar tanks enauto’s. Dat zijn de Duitsers,

kind, die terugtrekken. Wijzullen nu wel gauw bevrijdworden. Hier heb je eentwintigdollarstuk. Houd hetbij je, je kunt niet weten.Misschien raken wij elkaarwel kwijt en dan heb je hierwatgeldzodatjejevoorlopigreddenkunt.Ga zodra je bevrijd bentnaareenRussischeofficierenvraag hem of hij je naar dekapiteinbrengt.Zeghemdan

dat je de vrouw bent vanLudwig Doëkel. Geef hemmijn adres en ik ben ervanovertuigd dat hij zorgen zaldat je bij mijn familie enmoederkomt.Mijn moeder weet van jekomst, ik heb haar algeschreven dat ik eenmeisjeinhetkampheblerenkennenen dat ik met jou samen inDuitslandwilleven.’Arme Ludwig, alles is wel

heelandersgelopen.Naallesnogeensbesprokentehebbenzei hij: ‘Mirjam, vanavondkunnenwijalbevrijdzijn.’Ik kon het niet geloven,maar hij praatte mijvolkomen omver. Ten slottebegonikooktefantaseren.De Russen kwameninderdaad,maarpasnadatwijaloptransportgesteldwaren.Volverwachtingkloptemijnhart en ’s avonds vertelde ik

demeisjeswatikvanLudwiggehoord had. Intussenhoorden wij ook andereberichten. Bijna elke dagkwam er een gevangenebinnenmetdemededelingdatwij op transport gesteldzouden worden. De anderekeer was het dat wij vergastzouden worden. Wij dedenals een opgejaagde kudde,angstig maar toch benieuwdnaarwaterzougebeuren,ons

werk. Op een dag kreeg ikvan een Oberscharführer eenprachtigewastedoen.Iknamhet aan en beloofde de wasnetjes en ongeschonden,gestoptennagekeken,vrijdagvoorhemklaartehebben.Hijvroegmijdringend,alhoewelbeleefd, het per se klaar tehebben omdat hij die dag opreis moest gaan. Toen ikdonderdag de was aan hetnatellenwas, kwam ik tot de

ontzettendeontdekkingdatdelosse boord van zijn bruineoverhemd spoorloosverdwenenwas. In het beginmaakte ik mij niet zo ergongerustomdat iknog totdevolgende dag de tijd had,maar toen de boord wegbleef,begoniktochwelbangteworden.IkmoesthetHansvertellen.Ikverteldehethemdan ook. Er was eenmogelijkheid dat een van de

meisjes het boordjegeorganiseerd had of dat eenSS-man bij het binnenkomenvan mijn kamertje, de boordgezien – het was prachtigestof–enmeegenomenhad.Ikwas ten einde raad. ’sMiddags bracht Ludwig mijnogeenbosprachtigeanjers,die hij zorgvuldig verstopthad.Ikkonechternietaardigtegen hem zijn, zo nerveuswas ik, naderhand schaamde

ikmijdanook.Hans zei tegenmij: ‘Ja, datwordt op z’n minststraftransportofheteinde.’Ikrendevandeenekantnaardeandere. Onderzocht allemeisjes, haalde allesondersteboven, zonder iets tevinden.Ludwig troostte mij bij hetweggaan met de mededelingdat alles wel terecht zoukomen,maarikhaderechter

nietzo’ngrootvertrouwenin.Ik maakte mij alwaanvoorstellingenvandatik’s avonds op de appelplaatsaaneenpaalzoubengelen.Ikwist niet meer waar ik hetzoekenmoest.Demeisjeshielpenookmetzoeken en net toen ik op degrond een vuilnisbak hadleeggegooid om deze teonderzoeken,kwamHanshetkantoortje binnenstormen en

zegt: ‘Mirjam, sta op, vlug.Weet je wie vanmorgenvermoord is, deOberscharführer, van wie jijhet boordje kwijt bent.’‘Hemelse goedheid, weet jedat zeker?’ ‘Ja, ja, honderdprocentzeker.’Hanswasevenblijalsikensamen hebbenwij een borrelgedronken en geklonken opde dood van onzeOberscharführer en tevensde

hoopuitgesprokendaternogvelen zouden volgen. GauwschreefikLudwigeenbriefjeenvroeghemnietboostezijndat ik zo zenuwachtig wasgeweest. Ik was nu erg blijdat er ten minste weer éénmof minder op de wereldrondliep.Anderhalve week vóór wijop transport moesten,overkwam mij nog ietsprettigs. Elke vrijdagmorgen

mochten de mensen van dewasserij een douche nemenmetwarmwaterenwerdonshaar behandeld met eenantiluismiddel.Ik liepmetmijnploegdoorhetkampenaangezien ikalsKaponaastderij liep,liepiknaast Sonja, Saar en Zusje.Wijwarenwataanhetpratentoeneengrotevrachtautoonspasseerde en vlak bij hetwaslokaal bleef staan.Op de

vrachtauto zaten gevangenenmeteenroodkentekenophunkleren. Het waren dusbepaald communisten. Demannen hoorden onsblijkbaarpraten,wanteenvanhenriepplotseling:‘Hé,hoorikhierHollandspraten?’‘Ja,’gilden wij terug, ‘wij zijnHollanders uit Den Haag,Rotterdam en Amsterdam.’Wat kan een gezicht tochvlug veranderen. Eerst zagen

de mannen er down enverdrietig uit, maar toen zijhoorden dat wij Hollanderswaren, klaarde hun gezichtineens op. Een blijde glanskwam in hun ogen, het leekwelofwijgoedevriendenofzelfsfamilieledenwaren.Waren wij dan eigenlijkgeen familie van elkaar.Kwamen wij niet uithetzelfde Holland. Iemanddie nooit verbannen is

geweest,weet nietwat het iseen vaderland te bezitten.Vooralals je indenvreemdegeslagenenvernederdwordt.Zij vroegen direct of wijgeen honger hadden. Watdoet het je toch goed, zoiets;ikwastrotsopdezemannen,die wegens hun idealengedeporteerd waren, net alswij. Zij vroegen niet of wijJoden waren, nee, hetallereerste wat zij vroegen,

was of wij honger hadden.Dit waren tenminste mensenvanhetgoedesoort.Wildenwij soms geen zeephebben? Nee, gelukkighadden wij van beidevoldoende. ‘Waar zittenjullie. Willen jullie ons eensschrijven, wij zitten in dePonjatovastrasse.’ Vroegerwas dat een groot JoodsLager, maar in november1943 zijn alle Joden daar

vermoord;wijwistenerallesvan.Tijdomverdertepratenwas er niet meer, maar zekonden nog zeggen dat zijstenen moesten brengen endat zij de volgende dagzouden terugkomen. ZijzoudendandebrievengevenaanLudwig. Zij kenden hemal jaren en zagen hem hiernog altijd rondlopen in hetkamp. Omdat zij hem eenfijneventvonden,zoudenzij

de brieven dus aan hemgeven. Ludwig scheen dusdeze mensen ook te kennen;ik was daar wel een beetjetrotsop.Door bemiddeling vanLudwig kregen wijdenderende brieven van dezemensen, brieven boordevoloptimisme en die getuigdenvan een ontzettende haattegenalleswatnaziwas.Tenslotte,dieheerlijkeafkeervan

werken,sabotagedus.Wij kregen tranen in deogen toen wij al ditmedelevenmetons lot lazen.We waren trots dat wijHollanderswaren.Debrievenwaren net alsof wij broer enzuswaren.Jammer dat ik deze brievenna ontvangst altijd directmoestverscheuren. Ikhadzegraag als aandenken willenbehouden. Het was echter te

gevaarlijkenwijzoudenonzevrienden maar onnodig ingevaar brengen. Toen wijzowat eenweekmethenaanhet corresponderen waren,schreven zij ons dat zijvoorlopig ook in ons kampzouden komen. Ook deandere kampen in deomgeving zouden ontruimdworden en die bewonerszouden evenzo bij onswordenondergebracht. Ja,de

Russenkwamenaldichterbij,vandaardezemaatregel.De eerste de beste dag datzij in ons kamp kwamen,kregen wij direct al echte,onvervalste Hollandseontbijtkoek. Zij hadden dezevan hun vrouwen gekregen,die regelmatig pakkettenmochtensturen.OmePietenOmeArie,tweerasechte Jordanezen, wistennietwatzemoestendoenom

hetonsnaardezintemaken.Wijwildengraagmetaldezemensenpraten,wantzogoedals dezeHollanders voor onswaren, waren er weinig. Zolangzamerhand zagen wijveranderingen komen. Erwerd geen vuile was meeraangenomen en wat klaarwas,moestwordenafgehaald.Alles wees erop dat er ietsging gebeuren. Angstige,spannende dagen volgden.

Ontelbare vliegtuigen vlogenover ons Lager en verafhoorden wij hetkanongebulder.Verder zagenwij een menigte auto’s,vrachtauto’s, motoren enpaardenterugtrekken.Het was ons vreemd temoede.VanuithetLagerleekdewegwaardetroepenlangstrokken onwezenlijk klein.HetLagerlagimmersvervande weg af. Ondertussen

zorgde de stralende zonervoor dat het landschap ernog mooier uitzag. Zij rijptehet graan en zorgde ervoordat de vogels uitbundigerzongendanooithetgevalwasgeweest.De slag waarop wij allenwachtten, kwam; wij haddenhet al horen mompelen enverwachttenheteigenlijkwel:wij zouden op transportgesteld worden. Ja, de heren

maaktenonslieverkapotdanons de bevrijding door deRussentegunnen.’s Middags kwam hetnieuws.Wijwarenrustigaanhetwerk,toeneenSS-mandewasserij binnen kwamstormen. ‘Schnell, schnell,los,allesaantreden.Wijgaanoptransport.DeRussenzittenonsopdehielen,wijmoetenverdwijnen.’ Het was duswaar.Hetwasaugustus1944.

WijgingenlopendvanLublinnaarAuschwitz.In grote haast werden wijnaar onze barakken geleid,waar alle anderecommandanten reeds van hetwerkwarenteruggekeerd.Erkwameengrotekistlerenschoenen en eenieder mochteen passend paar uitzoeken;laterblekenzenaeendageneen nacht gelopen te hebbenalvolkomenversletentezijn.

Van Ludwig kreeg ik eenbrief: ‘Lieveling, houd jehoofd koel. Onze bevrijders,mijn mannen, staan voor dedeur. Hier is twintig dollar,verstophetgoed.Drieduizendzloty’sdoeikerookbij,stopalles goed weg en verdwijnzodrajedekansziet.Jemoetje maar één dag zien teverbergen. Dan zijn m’nmannen bij je. Zie dan zovlugmogelijk naarDuitsland

te komen.Mijnmoederweetvan je komst. Bekommer jenietommij.Doejehet?Godzegene je. Je innigliefhebbende Ludwig. Geluken tot in de vrede en onzewelverdiendebevrijding.’Wij moesten ons allengereedmaken. Onze dekensmochten wij meenemen.Verder kregen wij eenontzettende hoeveelheid etenmee.Brood,boter,kaas,spek,

blikken met vlees, kortomvan alles, ook sigaretten.Ludwigstuurdemijeengrotedoos en touw, en zo kon ikmijn hele hebben en houweninpakken.Depolitiekegevangenendieaanvankelijk in burgerklerenmochten rondlopen met eenmerkteken, moesten nu ook,net als wij, gestreepte klerenaantrekken.Ikmoesterglachen,toenik

Ludwig in die kleren zagstaan. Hij hadmij nota benenog een paar prachtige roderozengestuurd,dieikopmijnjurkmoestspelden.Hetrood-wit-blauwe zakdoekjeknoopte ik in het knoopsgatvanm’njas.Bang waren wij ook nietmeer, want het mooiste watwij ooit hadden durvenhopen, gebeurde: decrematoriavlogendeluchtin

en de cartotheken werdenverbrand. Dat was eenprachtig gezicht. Hetavontuur trok mij eigenlijkwel aan en een blij gevoelkwam over mij. Na diversekerengeteld tezijnwerdonshet volgende medegedeeld:zijdielopenkonden,moestenzich gereedhouden. Ziekenzouden ter plaatse wordendoodgeschoten. Treinenliepenernietmeerenhetkon

weldagendurenvoorwijeenonderdak zouden hebben.DetochtzougeleidwordendoordeWehrmacht en de SS. DeWehrmacht zou het transportleiden.De vrouwen zouden vooropmoeten lopen en daarachterdemannen.Ludwig, met wie ik nuongestoord kon praten, zeimij achter in de rij te gaanlopen. Hij als Rijks-Duitser

mochtbijdemannenvooraanlopen en zodoende zoudenwijdusvlakbijelkaarzijn.‘Ik kan je dan helpen,Mirjam,wantdetochtzalnietgemakkelijk worden. Toch,kindlief, heb ik goede hoop.Vannacht, uiterlijk morgenzullen wij bevrijd zijn. DeRussen zitten maar vijfkilometer van ons vandaan.’Helaas, ons uur vanbevrijding was nog lang niet

gekomen. Wij zouden onsnog door vijfconcentratiekampen moetenworstelen. Onze eerstebestemming was Auschwitz.Dat wisten wij echter nogniet, toenwijopweggingen.Het is gelukkig zo dat eenmensnietvoorafweetwaternogtelijdenvalt.

Twintig

DE aftocht werd dusgeblazen. Interessantwas hette zien hoe zo’n tochtgeorganiseerd werd. Aan delinkerkant liepen de SS-mannenenaanderechterkantde Wehrmacht en in hetmidden liepen wij dan. Aanhethoofdvande stoet liependrieOberfeldwebels.Eerst gingen dus de

vrouwen en vervolgenskwamen de mannen. Ik liepvlakvoorLudwig.Klokslag vijf verlieten wijhet kamp, dat wij in wolkenrook van de opgeblazencrematoriaachterlieten.Toen gebeurde er iets zoonverwachts dat het net leekof wij het zelf niet haddenmeegemaakt.Ophetmomentdat wij het Lager verlieten,kwamereenmassaRussische

vliegtuigen boven onzehoofden vliegen. Duidelijkzagen wij de rode sikkel ende hamer schitteren in destralende zon. Hun doelwitwas om de terugtrekkendeDuitsers, die in auto’s, opmotoreneninpaardenwagensop de weg reden tebeschieten. Onze bevrijdersvlogen zo laag dat het welleek of zij ergens wildenlanden.Wijmoestenonsplat

op de grond gooien, docheerstgingendemoffenopdegrond liggen en wij moestenbovenophengaanliggenmetonze gestreeptegevangeniskleren om hen tebeschermenmetonslichaam.Velen van ons werdengetroffen. Toen de Russeneindelijk onze gestreepteklerenzagen,vlogenzeweg.Helaaskwamenzijnietmeerterug.

Waarom waren wij toch zoongelukkig? Wij hebbengebeden om hun terugkeer,doch onze hoop enverwachtingen werd debodemingeslagen.In de verwarring dieontstaan was door dezeonverhoedse aanval van deRussen waren wij onzedekens kwijtgeraakt,schoenen verloren en velenhaddenzelfshunpakofdoos

metvoedselverloren.Voorwaarts ging het. Naongeveertweeuurinvrijsneltempo gelopen te hebben,opgejaagd door de SS methun honden, kwamen wij inde stad Lublin aan. Lublin,diegrote stad,oud,vervallenen verwaarloosd, bleek éénvuurzee te zijn. Je zag nietsanders dan huizenhogevlammen, overal in het rondstortten huizen in elkaar en

vlogensteneninhetrond.Debevolkingliepluidgillenddehuizenuitmetbundelsklerenop hun rug. Overal zag jeboerenkarren met een paardervoor, waarop een hele ofhalve huishouding wasgegooid. Moeders vluchttenmetzuigelingenopdearmenkleine kinderen bij zich. Dedoodsangst zag je in hunogen. Moffen waren er nietmeer te bekennen. Ook

Lublinzougauwvallen.Indehachelijke positie waarin wijonsnubevonden,voeldenwijonstochgelukkig.Wijwistennuabsoluutzekerdathetmetde moffen snel bergafwaartsging, in een niet te stuitenvaart.Ludwig sterkte mijnoptimisme. ‘Zie je wel,Mirjam, hoe dicht deRussenachter ons aan zitten.Vanavond in het

stikkedonker, wanneer alleszogenaamd slaapt, wordenwij verlost. Het kanhoogstens nog maar een dagduren.Maakjenietongerust,komen doen ze zeker envlucht in elk geval. Je weetonze afspraak. Kop op enhoofd koel.’ Zei Eddy nietaltijd, wanneer ik met mijnhuishoudelijkemoeilijkheidjes, die ikvroeger zo belangrijk vond,

bij hem kwam:‘Moeilijkheden zijn er omoverwonnenteworden.’Deze moeilijkheden heb ikinderdaad overwonnen, maarvelen heb ik achter moetenlaten in de strijd. Eigenlijkwarenditgeenmoeilijkhedendie een mens konoverwinnen. Het waslevensverdriet, maar dan zoontzettendgrootdatditnietteoverwinnenvalt.

Voort moesten wij echter,en voort ging het. Enkelenbegonnenal teklagenenomrust te vragen. Men kreegdorst en men werd moe.Naarmate het donkerderwerd, werd het klagen oververmoeidheidsterker.Niemandwist toen wat onsnog te wachten stond. Dezeberuchte en vreselijke marsdwars door Polen, overonbegaanbare wegen, door

dichtbegroeide bossen, velenbarrevoets, zonder eten endrinken.Om negen uur ’s avonds,toen wij bijna uitgeput vanvermoeidheidwaren,werddelucht plotseling heel donkeren stapeldenzichwolkenop;wij kregen een ontzettendweer.Stormenregen,hetwasbijnaondoenlijkomverdertegaan. Toch moesten wij ineen ontzettend tempo

verdergaan. De SS-mannenrendenmet onsmee, sloegenmensen die niet goed meekonden komen. ‘Los, los,schnell,deWeichselover.DeRussen zitten ons op dehielen... los, schnell, anderswordenwijvermoord.’De eerste dag liepen wij ineen voortdurende regen dehelenachtdoor.Onzenieuweschoenen, die velen al bij devliegtuigaanval hadden

verloren, werden nuweggegooid.Hetschurenvanhet natte leer zorgde ervoordat wij bijna niet kondenlopen door de blaren dieontstaan waren. Onze klerenwaren kletsnat; ook onzedekens waren door- endoornat en niet meer tetorsen, zo doorweekt als zewaren. Ook die gooiden wijdusweg.Hetvoedseldatwijgekregen hadden, was

eveneens door- en doornatgeworden. Enige honderdenvielen de eerste dag al afomdat zij niet meer verderkonden. Elke keer dat ereentjeaandekantvandewegbleef liggen, werd dezedoodgeschoten. Opeenshoorde je dan een schot, eengil en dan stilte. Weer waseen mooi jong leven, volidealen, door de moffenvermoord. Verder moesten

wij, steeds verder. Zorgenvoor een ander kon je nietmeeromdat je zelf bijnanietmeer kon.Het uitzicht op devrijheidhieldonsopdebeen,datbezieldeons.Voorwaarts,ennietvergetendat de vrijheid voor de deurstaat, eens zal de vergeldingkomen...Van een Oberfeldwebel diehet transport leidde, kreeg ikwat wodka. Ik bewaarde een

slok voor Ludwig. Ik voeldemij weer een stuk fitterworden.Ook aan deze eerste nachtvol verschrikkingen kwameeneinde.’sMorgensomvijfuurmochtenwijtienminutenuitrusten. Ikgooidemijbijnadol van moeheid enverslagenheid in het gras. Ikhad geen schoenen en geendekenmeerenookmijn jurkhad ik moeten weggooien

omdat hij mij door de regente zwaar was geworden. Hetbleefmaar plenzen, er kwamgeeneindeaan.Velenwerdenziekenstiervendiedagdooralgehele uitputting. Ludwigzorgdevoormijalseenkloekvoorhaarjongen.Hijdiezelfbijna niet meer kon, er wasgeen blos meer op zijnwangen, verzorgde mijnvoeten,kniptedeblarendoor,waarvan sommige reeds aan

het etterenwaren, endeederjodium op. Pleisters hielpenniet meer, omdat de wegendoorweektwarenenwijvaaktotonzekuiten indemoddermoesten lopen. Ludwig trokzijn trui uit en gaf hem mij,bezorgdalshijwasdatikkouzouvatten.Ikvondhetzoliefvan hem dat ik niet dorst tezeggen dat ik al tot op mijngebeentenat enkoudwas ennumoestikooknogdienatte

trui van hem aandoen. Hetwater droop ervan af, daarzou ik juist ziekvanworden.Lievejongen,watwasjetochgoedvoormij.Jijenniemandanders hielp mij dezekomende vijf nachten endagen door te komen. Jijalleenreddemijnleven.Natienminutenmoestenwijweer verder trekken. Onzebenenweigerdenbijnadienst,maar na een minuut of vijf

wendenonze ledematenweeraan het lopen en voorwaartsginghetweer.Nadat wij Lublin voorbijwaren getrokken, was hetdoodstil geworden. Wijhoorden niets meer van hetkrijgsgewoel.Waarblevenzenu?Waaromstaaktenzijhunopmars?Clairy, onze oudste en eenvan de sympathiekstemeisjes,werd de tweede dag

doodgeschoten. Zij kon nietverdermeerlopen.Onsclubjewerd weer wat kleiner. Detweede dag werden er meermannen dan vrouwendoodgeschoten. Zoudenvrouwendantochsterkerzijndan mannen? Ik geloof datvrouwen een groteruithoudingsvermogenhebben. Diezelfde dagwerden de SS-hondendoodgeschoten. Ze waren

uitgeput van honger envermoeidheid. Ze waren dolgeworden en bleken zelfsvoorhunmeesterseengevaargeworden te zijn.Maar liefstvijfhonderd werden erdoodgeschoten. Alles wentechter. Ook ontbering enellende.Ludwig gooide een takmeteen steen eraan in eenkersenboom. Er vielen erenkele af en zo kreeg ik van

hem nu en dan een kerstoegestopt. Wanneer mijnkeel wel dicht leek te zittenen mijn tong meer op eenzeemleer leek, kreeg ikweereen kers van hem en dieverfriste mij zo dat ik weermoed kreeg om verder tegaan.Onze Hollandse mannengedroegen zich als echtedappereNederlanders.Wijkregen, toenookdeSS

nietmeerverderkon,drieuurrust.Wijgooidenons languitin het mos. Wij waren zoontzettend moe dat wij nietmeer aan eten en drinkendachten. Rust wilden wijhebbenenandersniet.Onze Hollandse broersnamen zelf geen rust. Dezebrave kerels gingen elkegevangene af en keken naarde voeten. Geen ogenblikdachten zij aan zichzelf.

Legden hier een verband,knipten daar een blaar door.Nee,hetwarenkerelsuitéénstuk. Het hart klopte onssoms in de keel als wij eengevangene of een SS’er henhoorden prijzen. Ik was temoe en te uitgeput om metdezemenseneendebataantegaan, want overal waar wijook kwamen, werden wijHollanders met de nekaangekeken. Ludwig depte

mijn voeten met koudslootwater, strooide er laterpoeder op en legde een oudekist die hij gevonden hadondermijn voeten, zodat diewat hoger zouden liggen.Drie uren van zalige rustwaren het. Toen het fluitjeklonk, wenste ik mij dood.Allesstondweeraangetredenen zo ging onze martelgangverder.Deze nacht werden er wel

honderd doodgeschoten. Demare ging dat als wij maareenmaal over de Weichselwaren, de Russen ons welmet rust zouden laten. ‘Nietver van deWeichsel ligt eenklein Lager en daar kunnenjullie met ons een paarmaanden blijven,’ zo zeidende Duitsers. ‘De Weichsel,daar komen de Russen nooitover.’ Zou de wens in ditgeval de vader van de

gedachte zijn? Ik geloof vanwel, ik weet het haast welzeker. Ik liep aan het hoofdvanonze treurige stoet,naasttwee Oberfeldwebels van deWehrmacht,enpalachtermijliep Ludwig. In de aanvangwas alles prachtig geregeld,maar nu liep alles doorelkaar, wat vroeger strengverboden zou zijn geweest.Deze tweeFeldwebelswarenbeste mensen en zij zijn erg

aardig voor mij geweest. Zijgaven mij telkens moed envertrouwen. Zij vonden mijgeweldig dapper dat ik geengil gaf als ik met mijn blotevoeten in een stuk glas ofscherpe steen trapte. Ik opmijn beurt probeerde deanderen ook moed in tespreken.‘Jongens,wijkomenerdoorheen. Heus, wanneerde Russen nu niet komen,komen ze morgen. Houd

goede moed. Vergeet niet:“Kop op!” was mijn vadersleusaltijd.’Eindelijk,navierdagen en vier nachtendoorgelopen te hebben,kwamen wij in de morgenvan de vijfde dag aan deWeichsel. Ik kan onzevreugde niet beschrijven,maarookonzeontgoochelingniet, dat wij niet door deRussen bevrijd warengeworden. Aan de ene kant

kregen wij eindelijk rust,maar wat zou ons nog tewachten staan nu de Russenonsnognietbevrijdhadden.Ik kon de moed nietopbrengenomtevluchten.Ikdurfdenietenzagerookhetnutnietvanin.AlleendaarinPolen te moetenrondzwerven. Ik was de taalvoor driekwart niet machtig.Gestreepte kleren, geenschoenen aan je voeten en

dan nog in aanmerkinggenomen dat Polen eenantisemitischlandwasendatde mensen zo slecht tevertrouwen waren. Ik durfdewel veel, maar dit was mijtochwattebar.InNederlandzou het nog wat anders zijngeweest, zelfs in Duitsland.Bijna iedere gevangene heeftDuits leren spreken, maar inPolen, nee, ik dorst hetwerkelijk niet. Ludwig was

boosopmijenzeidatiknietflinkgenoegwas. Ikverteldehem daarop mijn meningwaarop hij het antwoordschuldigbleef.De Weichsel was dus inzicht.Eenprachtigeboogbrugverbonddeeneoevermetdeandere. Eindelijk, eindelijkbegon ons groepje, dat in deafgelopen dagen daniguitgedund was, wat op tevrolijken.Zostrompeldenwij

demorgen van de vijfde dagover de brug. Het prachtigewater stroomde kalm onderde brug door en heel evenkwamdegedachtebijmijopom mij heerlijk met destroom te laten meedrijven.Waarheen, och, dat maakteop dat ogenblik niets uit.Waarheen voerde het lot mijnu. Waarschijnlijk degaskamer. Onze lichamenwaren skeletten geworden,

wijhaddenopenwondenaanvoeten en benen en warenvoorlopig niet meer geschiktvoor enige arbeid. Waarzouden wij vergast worden?Het was zo klaar als eenklontje dat dit gebeuren zou.De laatste dagen waren vooronsaangebroken.Hetkonmijallemaal niets meer schelen,ik verlangde zelfs naar dedood.Nognooitheb ikerzonaar verlangd als toen.

Gebedenhebikzelfsenvurigop deze verlossing gehoopt.Op onze bevrijding behoefdeik niet meer te hopen. Wegwaren alle mooievoorstellingendie jegemaakthad. Wat is het leven tochmoeilijk, maar tevens is hetmooi. Elke dag verwacht jevan het leven mooie enprettigedingenenwanneerje’s avonds in je bed ligt, zijner maar zo bitter weinig

wensen, envaakgeen enkelewens,invervullinggegaan.Toen wij de Weichselalweer een uur of vier lopenachteronshadden,begonhetontzettend te regenen. Hetwas haast niet te geloven,maar deze keer kregen wijrust en wel in een kleinplaatsje.Daarstondeengrotesteenbakkerij en daarmochtenwij in.Wijmochtenop een soort zolder gaan

rusten.Diezolderbestonduiteen aantal ovens, dieuitkwamen in debenedenverdieping.Aangezien wij doornat enhuiverig van de kou waren,was deze steenbakkerij eenware uitkomst. Ludwigspandevandeenemuurnaarde andere een touw en zodroogde hij al mijn kleren.Buiten stonden Polen ombrood,spek,eieren,sigaretten

en wodka aan ons teverkopen. Ludwig ging eropafenineenhalfuurtjehadhijeen waar dinersamengeflanst. Eigenlijk wasiktemoeenteziekomwatteeten, maar ik wilde Ludwig,die ook doodmoe was, nietteleurstellen. Ik at van alleseenbeetje.Ludwig zorgde toen voorwatwarmwaterenikkonmijevenlekkerwassen.Ikvoelde

mij toenweereenstukbeter.Ik heb ’s nachts niet op dedroogzolder mogen slapen.Ludwig en zijn vriendenverbodenhetmij.Hetpraatjeging namelijk dat de SS dezolder in brand wilde stekenmet ons allemaal erin. DeWehrmacht was er echtersterktegen.Diezelfde avond kwam hettussen die twee tot eenuitbarsting en er vielen aan

beide kanten zeer veelslachtoffers.GelukkigwasdeWehrmacht met meermensen, want anders haddenwij die avond toch de doodgevonden. Ik had mij metsteneneensoortverschansinggebouwd en zo heb ik dienacht op de koude stenenvloer geslapen. De volgendemorgen om vijf uur ging hetweer verder. De dorst wassoms zo groot dat wij zelfs

dronken uit een sloot waarvelenvanonshunbehoefteindeden.Het werd een ontzettendetocht; midden door hetkreupelhout moesten wij onseen weg banen. Mijn voetenbrandden en mijn wondenetterden. Toch moesten wijmoedhoudenenalsikdacht:nu gaat het niet langer, danwas Ludwig er weer die mijopmonterdeenmoedinsprak.

Wanneer ik op dezeontzettendetochtLudwignietgehad had, had ik zeker hetbijltje erbij neergelegd.Nogmaals, Ludwig, aan jouheb ikmijn leven te danken.Vaak,bijnaelkedag,denkiknogaanjeenvraagikmijafofjenogleeft.Zo langzamerhandwerdhetde SS en de Wehrmachteveneens te machtig. DeSturmbahnführer liep nu ook

met zijn kaplaarzen in dehand en kreunde even hardalswij.Ditgafonsweereenbeetje moed. Toen de avondviel, werd er weer haltgeblazen. Ontelbaren warenin de loop van de dagneergeknald. De WehrmachtendeSSwarennetalswijzodoodmoeenuitgeputdatookzij niet verder meer konden.Er werd beraadslaagd en hetresultaatwasdatervoorlopig

niet verdergegaan zouworden. Aan de kant van deweg waar een wachthuisjestond, werd opgebeld of ergeen trein of vrachtauto’skondenkomenomonsverderte transporteren. DeWehrmacht, SS en ook wijzouden de eindstreep niethalen.Wat was ik opgeluchttoen de Feldwebel mij ditvertelde. Wij moesten onsnaar een klein station

begevenendaarzoudaneentrein zijn om ons verder tevervoeren. Goddank! Hetstationnetje was nog eenanderhalf uur lopen. Dit koner nogwel bij, omdatwij nuheteindinzichthadden.Ik liep weer tussen deFeldwebel en mijn trouweLudwig in. Plotselingontstond er een nerveuzestemming toen eenOberfeldwebelmeteenmotor

oponzemanafkwamenhemeen telegram overhandigde.Alles ging er ontzettendgejaagd aan toe. Ik konnatuurlijk niet zienwat er inhet telegram stond, maarwerd het uiteindelijk tochgewaar.Eerstdeed ikallerleigissingen. Adolf Hitlerdood...capitulatie...Duitslandgeeft zich over. Van allesschootmijdoorhethoofd.Iknam de Oberfeldwebel

nauwkeurig van terzijde op,dochkonnietsbijzondersaanhemzien.Watzouer tochinhettelegramstaan.Onderhetlopen begon ik mijn aanval.‘Berichtvanthuisgehad?’zobegonik.Geenantwoord.Navijf minuten begon ik weer.‘Vervelend, hè, zo ver vanhuis te zitten en dan eentelegramtekrijgen.Jezouzowel naar huiswillen vliegen,vindt u niet, Herr

Oberfeldwebel?’ Gelukkig,hierop reageerde hij.Alvorens hij begon tespreken, keek hij mij heellang aan. ‘Wat ik jou gavertellen, is en blijft onderons.Wathetookis,hetblijftonder ons, dat moet je mijbeloven,denkerom!Laathetgeen derde teweten komen.’Wat brandde ik vannieuwsgierigheid. ‘Ja,’ gildeik en mijn stem sloeg over

door de emotie. ‘Heus, HerrOberfeldwebel, niemandmaardanookniemandzalhetvanmijgewaarworden.’Toenstak hij van wal. Zonderenigeinleidingbegonhij.‘Eris een aanslag op de Führergepleegd!’EenaanslagopdeFührer, zo schoot het doormijnhoofd. Ik herhaaldewathijgezegdhad,nietéénmaal,maarwelduizendkeer.Hitleris vermoord, zo ging het op

demaatvanhet lopen.Hitleris vermoord! Zou dat heteinde van de oorlogbetekenen? Ludwig, waar zitje.Tegenhemzeg ikhet, hijmoethetweten.Danverbreekikmaarmijnbelofte,maarhijmoethetweten.Ikvroegnogom nadere bijzonderheden,maar daar was niets overbekend.Paslaterhoordenwijdatdeaanslagmisluktwas.Dit gebeurde in juli 1944.

De oorlog was pas in mei1945 afgelopen. Door ditnieuws begon ik weer watveerkrachtiger te lopen entrokmijnschoudersweerwatrechter.Ikhadweermoedendurf om verder te gaan. Deafstand die ons nog van hetstation scheidde, nam ikmeteen lach.Het station bestonduit een perronnetje met tweekleine wachthuisjes. Hetgeheelmaakte eenHollandse

indruk. Wij gingen bijaankomstinhetgraszittenentoen vertelde ik Ludwig hetnieuwsdatikdaarnetgehoordhad. Groot was ook zijnverwondering en blijdschap.‘Ziejewel,kindje,heus,alleshangt nog maar aan eenzijdendraadje.’Mijn voeten werden weerdoor Ludwig verzorgd. Hetwachtenduurdelang,urenenurenlagenwijinhetgras.

Wat was dat een zaligheid.Heerlijk sliep ik op mijnPools-Hollands perronnetje.Tegen middernacht werd ikdoor Ludwig wakkergemaakt.‘Meiske,hoorjehetniet,de trein isvlakbij,hoor,je kunt het fluiten van delocomotief horen. Maak jegereed.Alleszalnuwelvlugvoor elkaar zijn. Vrouwtje,’hoe lief en teder klonk z’nstem, ‘wij moeten zo

langzamerhand afscheidnemen, want mannen envrouwen mogen natuurlijkniet bij elkaar in één wagonzitten.’Aan deze mogelijkheid hadik nog niet gedacht.Verdrietkwam in mij. Moest ik nudeze man ook nog vaarwelzeggen? Moest ik nu ookdezeliefdemissen?Mochtikdan niets behouden?Kan hetleven dan zowreed zijn? Ja,

het leven was inderdaad zowreed. Hard enmeedogenloos was het levenen ik moest mij daaraanonderwerpen.Leed was mij niet vreemd.Aan leed was ik gewendgeraakt en ook dit moest ikdragen. De trein kwamdichterbij. Ik verwenste dietrein.Voormijbetekendehet‘einde Ludwig’. Ludwig gafmij de verzekering dat wij

allen bij elkaar in één Lagerzoudenwordengestopt.‘Dan,Mirjam, kan ik weer voor jezorgenendangaanwijsamende vrijheid in.’ Mooieillusies, die helaas op ietsheelandersuitliepen.Oorspronkelijk was dit ookhet doel van de tocht, onsvlak bij de Duitse grens ineen klein Lageronderbrengen, doch deRussen rukten zo snelopdat

daargeentijdvoorrestte.Detocht werd beslist en wijwerden gewaar dat onseinddoel Opper-Silezië,Auschwitz, betekende. Helderconcentratiekampen.Daarwaar de lucht rood was vande vlammen die uit decrematoria oplaaiden. Daarwaar je kapotging aanbuikloop, tyfus, luizen,enzovoort. Daar waar jeomkwam van honger. Naar

Auschwitz gingen wij.Auschwitz, hel der smarten.Daar was het ook waar mijndierbare moeder enschoonouders de doodvonden en honderdduizendenanderen.Het ging inderdaad zoalsLudwig mij voorspeld had.Mannen en vrouwen apart.Roerend nam ik van Ludwigafscheid. Ik kreeg van hemeenprachtigering,noguitde

tijd vóór z’n gevangenschap,die hij eens van zijn moederhad gekregen. Zijngevangenenummer,nr.5,metgouden halsketting, deed hijmijom.Woordenkondenwijbeidennietzeggen.Daarvoorwas het afscheid nemen tépijnlijk, té moeilijk. Eenhanddruk, een kus, sterkte.Hij werd een wagoningeduwd. Nog even zag ikzijn voor mij zo dierbare

gezicht. De deuren werdendichtgeklapt;debeestenindeveewagens. En dit was heteinde van mijn liefdesdroomuit m’nconcentratiekampleven inLublin.

Eenentwintig

DE locomotief zette zich inbewegingenvoorwaartsginghet in de donkere nacht.Räder rollen für den Sieg...AdolfHitler isvermoord.Opde maat van het bonzen derwielen. Räder rollen für denSieg. Adolf Hitler isvermoord.De Oberfeldwebel zattoevallig, of misschien met

opzet, in mijn wagen. En ’savonds, toen de meestemeisjes van uitputtingsliepen, openbaarde mij deOberfeldwebel nog hetvolgende. ‘Eens,’ zo begonhijopeenfluistertoon, ‘eens,voor jaren terug, was ik metvakantie naar Parijs gegaan.InParijs leerde ikeenmeisjekennen. Zij was veel jongerdan ik. Zij was als de lente,zonnig, mooi en met zo’n

overgrote levensblijheid datik,dieeenstukouderwasdanzij, door haar grotelevensmoed en levensblijheidwerd meegesleept endolverliefd op haarwerd. Zijwaszoalsjij,wantalziejeernu afgemat, vervuild,vermoeidenweet ikwatnogmeer uit, toch was zij zoongeveer jouw type. Jij hebtook dat sprankelende,levendige in je. Behoud dit,

zolangjekunt.Hethelptjeopje moeilijke levenspad. Jegelooft het misschien niet,kind, maar ook zij was eenJodin.Nee,’ vervolgde hij, ‘zetgeen ongelovig gezicht, nietiedere Duitser is antisemiet.Jaren zijn wij met elkaaromgegaan. Zij kwam inDuitsland en ik bij haar inFrankrijk. Zij studeerde nog.Dolgraag wilde ik met haar

trouwen, maar zij wilde ditnog niet; zijwilde eerst haarstudievoltooienenik,ikwaszo stom en tevens zo razendverliefd dat ik alles goedvond,als ikhaarmaarmochtbehouden.Deoorlogkwammetalz’nverschrikkingen en ik benhaarkwijtgeraakt.Nooitnamikeenanderevrouw.Zijwasde enige en nu, tot op hedenis zij nog de enige. Toen ik

het bevel uit Berlijn ontvingomeen transportgevangenente begeleiden had ik goedehoop haar te vinden, wantnatuurlijk is ook zij hetslachtoffer van dezebarbaarsetijdengeworden.’Ik kon mijn oren nietgeloven. Was dat allemaalmogelijk? Ik twijfelde erechter geen moment aan.Dezemanloogniet.Wanneerje deze Oberfeldwebel zag

lopen in zijn groenebuitenmodeluniformmetveelonderscheidingen op zijnborst, zijn officierspet rechten vast op zijn hoofd, eenmanvanongeveervijftigjaar,zou je absoluut nietvermoeden dat deze manrondliep met de illusiemisschienzijngeliefdeonderde gedeporteerde Jodinnen tevinden. Hij, een man diemoest vechten voor zijn

vaderland en van wie je alsvaststaand feit zouaannemendat hij antisemiet was. Dezeman trouwde niet en zal ooknooit trouwen omdat hij eenJodinliefhad.Stil en diep ontroerd zat ikvoor mij uit te staren.Woorden waren hieroverbodig. Ik was zelf noggeheel overrompeld doormijn eigen leed en verdrietomLudwigenmij.Dezeman

deed mij op dit moment eenbekentenis.Ikgreepzijnhanden drukte die. Dit was hetenige wat ik deed. Erkwamentraneninonzeogen.‘Veel geluk,’ fluisterde ikhem toe, ‘vlucht wanneer dereddingindenoodvooruhetmeest nabij is. Misschienkrijgt u nogweleens de kansomgelukkigteworden.’‘Kind, voor jou is hetnoodlot Jodin te zijn envoor

mij is het noodlot Duitser tezijn.’ Dit waren zijn laatstewoorden.Nogmaals gaven wij elkaarde hand. Hij wenste mijsterkte, de vrijheid en hetweerzienvanmijnvaderland.Dit was dan ook het laatstecontact dat ik met dezeOberfeldwebel hebben kon.Toen was het uit. Plotseling,zoalseenvlamdooftwanneermenerwateropgooit.

Tegen de morgen bereikteonze trein de plaats vanbestemming. Wij werden erechter niet uitgelaten. Hetwas stikdonker. Na uren vangespannen wachten, waarbijelk kwartier uren duurde,moestenwijdetreinverlaten.‘Los, los, draus, Mensch.’Deze woorden beroerden denacht. Wij hadden geenbagage en waren dus vlugklaar. Wij liepen het perron

af. Een schuifelende rijongelukkige mensen. Voetjevoor voetje. Mijn ogenwenden aan de duisternis. Ikonderscheidde barakken.Veel, heel veel barakken. Ikhoordezelfs stemmen.Pools.Ikhoordezeduidelijk.Zo liepen wij voort. Hetperronaf,eenbosdoor.Hinghiergeenlijkenlucht?IkfluisterdetegenSonja,dienaast mij liep: ‘Sonja, het

stinkt hier naar Travniki. Ikruik lijken.’ Ook Sonja rookde lijkenlucht. Ik werdmisselijk, onpasselijk enmoest denken aan Travniki.Hoe wij, levenden, zelf naarde lijken stonken. Onzehanden, ja zelfs onze haren.Alles was doordrenkt vanlijkenlucht.Wij liepen door het bos.Heel in de verte hoorde ikgillen: ‘Opstaan.’ Voort

liepen wij. Wij wisten:Auschwitz, Opper-Silezië,bestond er erger? Wijkwamenopeensoortpleintje.Daar brandde licht en zoontwaarde ik de lijnen vanLudwigs figuur. Zijn gezichtkon ik niet zien. Daarvoorwas het licht niet sterkgenoeg. Ook hij zocht mij.Maar, te laat. De mannenwerden een stenen gebouwbinnengeleid en de vrouwen

eveneens, doch allen apart.De rug gekromd, vermoeid,datwashetlaatstewatikvanLudwigzag.Wij werden door Joden ende SS de Sonne(zuiveringslokaal)binnengebracht. Mijn ogen,die nog niet gewend warenaan het elektrische licht,moesten zich eerst evenaanpassen. Vóórdat ik echtergewend was, werd m’n

aandenken van Ludwig vanmijn vinger gehaald. Iksparteldenogwattegenenzeidat dit een aandenken wasvan een vriend, waarom ikhartelijk werd uitgelachen.‘Allemaal hebben wij eenaandenken van mannen,moeders en vrienden gehad.Kijk wat wij hebben. Ookniets. Stomme idioot.BestimmteineHolländerin.’Verrek, dacht ik, sterf,

kreng. Inderdaad, ik wasstom. Ik kende nu toch zolangzamerhand de tactiekwel. Ik was alleen nog watbeduusd, anders niet.Voorwaarts ging het. Wijkwamen in een grote hal,waar wij eerstgeadministreerd werden. Naonze namen opgegeven tehebben moesten wij onsontkleden. SS-mannen liepenrond. Ook waren er mannen

aanwezig, gevangenen zoalswij.Allesliepdoorelkaar,enjij als vrouw moest jeuitkleden, weer, voor dezoveelste maal, naakt staan.Weerjebodylatenkeurenenbekijken. EenOberscharführer, tevensdokter, was bij onze selectieaanwezig.Er was echter een bevelgekomen dat niet één vanonzevrouwendegaskamerin

mocht.Hettransportmoestinzijngeheelblijvenbestaan.Wanneer dit bevel er nietwasgeweest,warenwijallende pijp doorgegaan.Geraamteswarenwij, andersniet.Ookonzeharenmochtennietafgeschorenworden.Hetbevel luidde: geen koppenkaal, geen selectie en ookgeenvivisectie.Onstransportmoest, voor zover het Jodenbetrof,met egards behandeld

worden.Wij hadden gewerkten waren zuiver. Het bevelkwam van onzeOberfeldwebel.IseenDuitserwelnormaal?Vrouwendiekersversuithunvaderland kwamen, dieweldoorvoed, helder en sterkde concentratiekampenbinnenkwamen, gingen bijduizenden de pijp door, enwij, die niets meer waardwaren,moestenblijvenleven.

Een groot vraagteken is hetleven.Hetberustopgeluk.Naonderzochttezijngingenwij baden. Wij kregen zeep,dochgeenhanddoek.Eenuurbleven wij onder het warmewaterstaan.Heerlijkwasdat.Schoonwarenwijechternogniet. Afdrogen konden wijonsniet, denatuurmoestdatmaar doen. Velen van onswerden dan ook ziek, vattenkou en kregen koorts. Ik

gelukkigniet.Deharenonderonze armen en op onzevrouwelijkheid werdenafgeschoren en ingesmeerdmet cuprex, ook onshoofdhaar. Wat brandde datop de afgeschoren plaatsen.Tranenkwameninmijnogenvan de pijn. Onze martelingwas daarmee nog lang nietten einde. Toen wij danzogenaamd zuiver waren,werden wij weer in een

andere hal gebracht. Geenraamwasertebekennen.Hetwasertochtigenakeligkoud.Daarkregenwijonzenieuwekleren,eenhemdeneenjurk.Vodden, anders niet. Eendirectoire was niet nodig enschoenen waren eveneensoverbodig. Ik kreeg eenonderjurk,dielangerwasdanm’njurk.Mijngarderobeleekop een deftig complet.Ondanks onze sjofele kledij

moesten wij lachen als wijelkaar aankeken. Ja, je wasjong en bekeek nu eenmaalallesvandevrolijkekant,dusookdit,wattochonbelangrijkwas,namenwijmeteenlach.Hetgeheelginggepaardmetschelden van de Poolsemeiden, die er dik en goeddoorvoed uitzagen en primagekleed waren. Deze Poolsemeiden hadden de baantjes.Zijkondenpraatshebben.Zij

hadden vrienden, hunmannen, die ook weerbaantjes hadden en die dusook teetenhadden.Wanneerje teetenhad,konje immerspraats hebben en je fittervoelen, want niets werkt zodeprimerend als honger,vuiligheidengeenkleren.Heteten, dat is echter dehoofdzaak.Toenwij allen klaarwaren,moesten wij ons opstellen in

rijenvanvijf.Demorgenwasreeds lang aangebroken entoenwijdeSonneuitgingen,lietdezonhaarwarmestralenoponzeverkleumdelichamenneerdalen. Heerlijk was diezon.Voorheteerst,nalangetijdzagen wij weer SS-vrouwen.Detrouwezwepenenhondenwarenerookweer.Watdoeteen nazi zonder datmateriaal? Schreeuwen

kunnen zij, denk ik. Hunminderwaardigheidsgevoelmet bluf overschreeuwen.Wij werden geteld envoorwaarts ging het toen.Weer door een bos.Was dathetzelfde bos van deafgelopen nacht? Ik snoof delucht op en ja hoor,lijkenlucht. Ging het niet indezelfdecadans:AdolfHitleris vermoord, lijkenlucht,Räder rollen für den Sieg!

Lijkenlucht.Ditalleswaseenpotpourri van niet-begrijpen.Toenwijdoorhetbosliepen,ontmoetten wij HollandseJoden, die als kenteken eengeel driehoekje met een Herop op de kleren droegen.Holland. Ik zag een bekendeenvroeghemluidenvlug,inhet bijzijn van de SS, naarnamen. Ik vroeg naar mijnman en naar mijn ouders,enfin, het ging alles

krankzinnigvlug.Heb je ietsvandiegehoord?Weetjeietsvan die? Een paarbevestigendeantwoordenkonhij mij geven. Een van mijnbeste vrienden was pasoverleden.Hij vroeg hoelangik vastzat. ‘Anderhalf jaar.’Hij ook, anderhalf jaarAuschwitz.‘Ikhebhethiernietgek,hebeen baantje. Houd je flink,want denk erom: voor

duizenden is het leven hiermoeilijkenniettedoorstaan.’Dat was het laatste wat wijtegen elkaar konden zeggen,aangezien het voor mij envoor hem te gevaarlijkwerd.Na ongeveer een halfuurgelopen te hebben kwamenwij dan in het origineleLager. Wat een oppervlakte.Een dorp leek het. Overalrondom, vlak naast elkaar enin dikke rijen, stonden

barakken: groene, lelijke,houten barakken. Alles wasafgerasterd met prikkeldraaddat onder stroom stond. Dedikke witte isolatorenverraadden dat. Er liependuizendenmeisjes,inlompenen kaalgeschoren. Stenendroegen zij boven hun kalehoofden en emmers sleeptenzij weg. Arme kinderen.Beroofd van vrijheid, vanliefde, van haren, van geld.

Och, laat ik niet in detailstreden. Het geheel was zódiep en diep treurig, zóonmenselijk. Waarom moestik dit lijden nu ook weermeemaken?WaaromgafGodmijdekrachtverder tegaan?Was ik maar verrekt tussenLublin en Auschwitz. WijkwamenvoordeTortestaan.Dit was een wachthuisje,waarin SS-vrouwen zaten.Als je aankwam, of met een

commandouitging,moestdatdoordeSSdiejebegeleidde,gemeld worden. Datgeschieddedanineenvandiehuisjes. Tientallen van dezehuisjes waren er inAuschwitz. Het Auschwitz-Lager was weeronderverdeeld in andereLagers: A, B, C, zigeuner-Lager, familie-Lager,enzovoort. Dat waren deLagerswaarwijwoonden en

waarwij sliepen.Dan had jenog dewerk-Lagers, die ookuit barakken bestonden,weverij, naaierij, Canada,bekledingskamer,kortomeenwerkstadopzichzelf.Wanneer’smorgensomzesuur de vrouwen uitrukten,moestalleskeuriggeteldzijnenwerdhiervooreenbewijsjeafgegeven. Dan passeerde jedeTor,dewachthuisjes,waarje door speciale SS-vrouwen

weer werd geteld, en bijnaelke dag werd gecontroleerdof je lapjes of bandjes bij jedroeg. Zo kon je dan naar jewerkgaan.Datgebeurdeook’s avonds wanneer dewerkdag ten einde was.Ditzelfde gold ook voor demannen. Er was dusadministratie genoeg voor deDuitsers.Wijwerdenonderzeergrotebelangstelling weer naar een

Sonne gebracht. De Sonnevan het A-Lager. Wéérwerdenwijnagekekenofwijluizen hadden en wéérmoestenwijonsuitkledenenwéér kregenwij een douche.Dit ging echter zónder zeep.Wéér kregen wij cuprex.Toen wij gebaad hadden,werden wij getatoeëerd.Achterelkaar ineen lange rij.Naamenleeftijdwerdenweeropgeschreven. Ook het adres

endeplaatswaar jevandaankwam. Vóór je het eigenlijkwist en tot bezinning kwam,werd jedoormeisjesgeprikt.Alles ging onder leiding vanSS-vrouwen, die natuurlijkvolgens het oude recept methun zwepen rondliepen enhardopdegrondstampten.Owee, wanneer je stem eenbeetje hard klonk. O wee,wanneer er geen volkomenrust was. Dan werd je gelijk

zó geslagen dat je geen lusthad om nog boe of bah tezeggen.MijnnummerwasA,dat betekent Jodin, geschiktals werkvee, nr. 13917. Pijndeed het, maar wat was pijnbijalleswatwijreedshaddendoorgemaakt en nogdoormaken moesten. Na aldeze verschrikkingen gingenwij naar een barak. HetnummerwasA 18,A-Lager.BijLaurakwamenwij.Laura,

een Poolse Jodin, was onzeBlockälteste. Slecht was zevoor ons. Trouwens, deStube-diensten, de kliek diehaar naar de ogen keek, haarverwende en bang was eruitgegooid te worden en dan,wanneer deze op de keienstond, geen kansenmeer hadom van ons eten teorganiseren, likten Laura totje er misselijk van werd. ZowerdLaura,misschienwasze

tweeëntwintig jaar, over hetpaard getild. Zij sloeg enschopte, kreeg hysterischeaanvallenenlietonsurenmetde handen boven ons hoofdgeknield zitten. En waar, bijwie kon je je beklagen? Bijwie kon je voor je rechtopkomen? Nergens, bijniemand. Naar SS’ers gaanwas uitgesloten. Dezebegrepenhetnietenwanneerze het zoudenweten, zouden

zij het prachtig gevondenhebben.Trouwens,konjealsJodinbijdeSSgaanklagen?Nee, dat deed je eenvoudigniet. Daarvoor was je tenetjes. In Auschwitz warenals Blockälteste Lager-Kapo’s aangesteld. Lager-Kapo’s, slecht, smerig engemeen. InAuschwitzmoestje slecht en vuil zijn, andersverrekte je. Ook dechristenen, die in Auschwitz

allen bevoorrecht waren,bleken anti-Joods te zijn. Zijkonden praats hebben, diechristenen, zij hadden geenhonger. Zij kregen pakkettenvan thuis en zelfs kleren enpost.Zij gingendegaskamernietin.Ikspreeknatuurlijkin’t algemeen. Erwaren er dieonsniet sloegenwanneerwijde latrines in kwamen, dochdemeesten pikten zomaar inde latrine het zuinig

gespaardestukjebrood,datjeineenvodjebewaardhad,uitjehandenenatenhetopwaarjebijstond.Watkonjedoen?Waar kon je je als Jodinbeklagen?Er waren washokken metkraantjes, die onder leidingstonden van Arischeschoonmaaksters. Denk nietenmaakjegeenillusiesdatjemet je gele driehoek hetwaslokaal binnenkwam.Nee,

in het begin was er haat ennijd in mij en begon ik tescheldenofteknokken,maaral spoedig was mijn energiegebroken, totaal verlamdvanonmacht, omdat er tochnietstegen tedoenwas.Zijwarensterker dan ik, omdat zetweemaal in de veertiendagen pakketten kregen.Daartegen vechten wasonbegonnenwerk.’sAvondswashetappelen

wanneer alles vrij vlotverlopen was, vroegen demeisjes mij weleens om eenEngelse song te zingen,waarin ik in Auschwitzwerkelijk geen zin had, dochde meisjes, onze Hollandsekinderendietochalzoweinighadden, wilde ik nietteleurstellen,enzachtzongikenkele Amerikaanse ofEngelse songs. Dan kwamenzij luisteren. Zij waren jong

en hielden van jazz. Zijvroegen of dit misschienEngels was en wanneer zedan een bevestigendantwoord kregen, keken zijmij soms verbaasd aan, alsofik de een of anderevermomdeEngelsemisswas.Zij holden dan weg enkwamen met grote drommenterugenelkekeervroegenzijmij:‘Hallopanienka,Englishrezoemus?’ (‘Hallo meisje,

spreek je Engels?’). Ikantwoorddedan:‘Tak’(‘Ja’),waarop zij dan weerantwoordden: ‘Dobrepanienka, gotsche chleb’(‘Goed meisje, hier heb jebrood’).Dit ondervond ik als hetenigegoedevandePolen. Ikkon mij eenvoudig nietindenken dat er zoveelafgunst onder de gevangenenwas. InAuschwitz kwamdat

zo sterk naar voren dat ikdacht: wat is ons vernisjebeschaving toch dun. Het isgeen kunst om in vrijheidleuk, goed en prettig in deomgang te zijn, wanneerhiervoor alle middelenaanwezig zijn.Nee,het is dekunst om in een Lager,waarindenoodvaakzógrootis dat er aan slagen geendenken kan zijn, dat vernisjebeschaving te behouden. Dat

komt o zo weinig, ik zoubijnazeggennooit,voor.Hetvechtenvoor jehap eten,hetvechten voor ‘laat mij nietziek worden’, het vechtenvoor hetweinigewat je hebtaan kledingstukken. Om dattebehouden.Altijdenoveralvechten, vierentwintig urenlang, ja zelfs in je slaap,wanneer de moeheid jeovermant,wanneerjemeteenbandje om je pols, waaraan

eenzakjemet jehelehebbenenhouden,moetgaanliggen,met de gedachte: vannachtkan alles van mij gestolenworden. En dan ’s morgenswakker worden en tot deervaring komen dat alleennog maar het bandje om jepols zit. De rest afgeknipt.Weg. Waar is dan onzebeschaving wanneer eenmens innoodzit?Stelenvanjeeigenmensen!

Zeg mij nooit: een Jood issluw, gemeen. Het antwoordspuwikeruit.Wat?EenJoodsluw?Watisdaardeoorzaakvan? Waarom is hijuitgeslapen?Waardoor?Dooreeuwenoude vervolging.OveralwaseenJoodhetkindvan de rekening. Zo ook nuweer. De wereld was kapot,een algemeen economischdebacle, een oorlogonvermijdelijk. Wie werd er

lamgeslagen indezeoorlog?Van wie werd het kapitaalingerekend? Wie werden ervermoord, in massa’s, bijhonderdduizenden, ja bijmiljoenen? De Joden! DeJoden hebben de oorloggewild. Het Joodse kapitaalwil meer verdienen. DeJoden, zij zijn inderdaad nietgewenst, over de gehelewereldniet!Toenikbevrijdwas,maakte

ik mij de prettige illusie: ikben een Hollandse, geen ras,niets. In Holland ben ikgeboren, in Holland hoor ikthuis. Het antisemitisme isgefokt, kunstmatigaangewakkerd door demoffen. Uit, wanneer deoorlog voorbij is. Hettegendeel is waar. Nooiteerder is er zo’n anti-Joodsestemming geweest. Hebbenwijnognietgenoeggeleden.

Ik persoonlijk sta helemaalalleen; van een overgrotefamilie ben ik alleenteruggekeerd en nóg is menafgunstig op ons Joden!Waarom? Het antwoordhierop blijft hangen.Waarom?Zo zijn ermetmijontelbaren die evenals ik opeen zolderkamer wonen. Ennóg is men afgunstig! Meerwoorden wil ik niet over ditdeel van onze Nederlanders

neerschrijven. Het antwoordisbekend.HetleveninAuschwitzgingverder. Wij sliepen er metveertienmeisjes in één kooi.Flesgewijs legden wij ons teruste. Voldoende nachtrusthad ik niet. De soep die wijkregen, bevatte geen vet enook geen boter. ’s Nachtsmoest je acht, negen keernaar de Kubel rennen. Danmaakte je de andere meisjes

wakker,waarjenietsaankondoen. Net doezelde je danweer even in, of een andermeisje moest eruit. Denachtwaaksters sloegen jemet stokken de kooien uit.Elke ochtend om halfviermoestomdebeurteenanderekooieruitomkoffietehalen.Grote, houten vaten metlauw, zwart koffiesurrogaat,zondersuikerenzondermelk.Brood had je meestal niet

meer. Dat had je de vorigeavondalopgegeten,wantwiekan zich bedwingenwanneerde honger nijpt. In hetstikkedonker stond je op.Geen licht, geen warmte,niets. Tochtige barakken,waarvangeenraamheelwas.De een miste een directoire,deandereenbandje,dieweereen vodje, enzovoort. Enondertussen moest je zorgeneen slok lauwe koffieprut te

krijgen,wantandersmoest jenuchterblijventot’smiddagstwaalfuur.Wanneer jegelukhad, kreeg je in je bekertjekoffiedik.Dat vulde jemaageen beetje, en helemaalnuchterwas je dan niet.Danmoest je, wanneer dit alleszonder kleerscheurenverlopen was, je in jebundeltjekleren,waarinjedegehele nacht haddoorgebracht,gaanwassen.

Hetwaslokaal lag ongeveertien minuten van deslaapbarakken verwijderd. Indedonkerenacht,metvoddenomjebenentegendekou,totje kuiten in de drek enmodder liep je dan,strompelde je dan naar hetwaslokaal. Licht brandde erniet. De schoonmaaksterskwamen pas om halfvijf.Kwaadaardig snauwendzettenzijdandekranenopen,

en zo ging je je wassen.Zonder zeep, zonderhanddoek, geentandenborstel,geentandpasta.Metjehemd,datvuilenvieswas en onder de luizen zat,droogde je je af. Het nattehemd deed je weer op jeverkleumde body. Velenmisten demoedomzich aandeze verschrikking teonderwerpen. De massa liethet wassen en vervuilde. Er

was ook een groteinspanning, een groteoverwinning voor nodig omte zeggen: kom, ik ga mijwassen. Ikdeedhet altijd. Ikspoorde de meisjes hiertoeaan en zei: ‘Ik wil ’s nachtsniet naast jullie smerigelichamen liggen.’ Praten enovertuigen moest ik onsanders zo helder stelletjemeisjes. Meiden, kom mee,heus, de dag lijkt niet zo

troosteloos,wanneer jewatergevoeldhebt.Saar, Zusje, Sonja, Truus,Kitty en Janny waren altijdvan de partij. De rest vanonze oude Hollandse clubgeloofdehetwel.Naveertiendagen waren wij allenvervuild. Hoe moet je jekleren wassen? Zonder zeep,geen warm water. Waar enhoe moet je deze drogen?Oktober, november,

Auschwitz.Barkoud,vinnig,akelig weer. Wie vond demoed om zonder hemd ofbroek drie tot vier dagen telopen tot alles een beetjedroogwas?Niemand!Deeerstedriewekenkregenwijquarantaine.Eerstkregenwij tweeuurappelendaarnamochten wij weer terug naarde barak. Tijdens het appelwerden wij in rijen van vijfopgesteld. Zo stond je dan

tweeurentewachten.Tijdenshet appel zag je het ochtendworden, zag je hoe eennieuwe dag geboren werd.Voorwat?Omtelijden!God,laat mij sterven! Elke daghoopte ik op het einde.Alvorens wij de barak weerbinnen mochten, moest deStube-dienstechtereerstallesschoonmaken, hetgeen tweeuren duurde. Verkleumd vande kou gingen wij dan naar

binnen. Wij mochten echterniet op de bedden gaanliggen, nee, in een soortstenen schuur werden wijgelaten. Geen bankje, geenstoeltje,niets,enzozatenwijtot ’s middags twaalf uur,tegenelkaaraan,tehuilen,tejammeren en te klagen. Dankregen wij eten.Korenbloemensoep metorigineelkorenbloemenblauw, een

beetje gort, doordrenkt vanbroom om je gevoelens enongesteldheid te doden. Datwashetmiddageten.InAuschwitz heb ikwekenniet kunnen eten, kreegbuikloop en voelde mij alseen hond zo ziek en zwak.Janny verkocht m’n soepvoor een sneetje brood. Ikkon eenvoudig niet eten. Nahet middageten moesten deketels afgedragen worden.

Deze gingen dan naar dekeuken.Omhetafdragenvande ketels was altijd ruzie.Niemand had hier interessein.Bijdevolleketelswasdatwatanders.Wanneerjegelukhad en vliegensvlug te werkging, kon je een kleinemaillen bekertje in de keteldie je droeg,wippen en vlugleegslurpen.Oweealszehetdoorhadden. Danwas je nogniet jarig. De SS-vrouwen

waren daarbij niet aanwezig.Het eten dragen geschieddeonder controle van de Stube-dienstenvanjebarak.Als je erge honger had,riskeerde je zweepslagen vandiemeiden.Vijfzweepslagenmeer of minder maakt nietveel uit wanneer je maagbromt en om eten vraagt. ’sMiddagslagenwijweeropdestenengrondtotvijfuur.Danwaserweerappeltotzevenà

acht uur. Wanneer het appelniet klopte, stond je vaak tottienuur,zonderkousen,geenbehoorlijkekleren.Novemberweer in Opper-Silezië. Na afloop van hetappelkreegjevrijgeregeldjerantsoen brood. Eenmaal inde week kreeg je een plakjeworstentweemaalindeweekeenreepjeboter,voorderesteen theelepeltje honing ofmarmelade.Naafloopvanhet

brood uitdelen ging je op jekooi. De officiële tijd vankamprust was negen uur. Erwerd echter altijddoorgekletst tot elf uur. Dankwameindelijkderustenomvier ging dan weer detergendegong.Weeropstaan.‘Los,los,schnell,Mensch.’Een van de eerste avondenontdekten wij de pijpen vande crematoria. De meisjeshadden ons al ingelicht.

Wachtmaar. Drie nachten iser niets geweest, dochwachtmaar.Ik,dienogoptimistischgestemd was en nog aanLudwigs woorden denkenmoest, erwordengeen Jodenmeer vergast, zei: ‘Nee, depijpen zullen ook niet meerroken. Ik heb gehoord vaneen vriend van mij, dat hijvan deSSvernomenhad dater geen Joden meer zoudenworden vergast. Ja,’ zo

vervolgdeik,‘er iseenbeveluit Berlijn gekomen. Jodenvergassen stopgezet.’ ArmeLudwig, vertrouwde jij nogeen SS’er of nazimannetje!Nietsiserwaarvanditalles.Bijhonderdduizendenzijn zegegaan. De meisjes die ikmijn geheimpje verklapte,lachten mij ook uit. ‘Wachtmaar. Eerdaags roken depijpen weer. Op ’t ogenblikworden ze schoongemaakt.

Kijk maar, zie je diemannetjesdaaropdiepijpen?In de verte? Dat zijn Joden,gevangenen, die deschoorstenen waar onzedierbareouders,familieleden,enzovoort doorheen gaan,schoon moeten maken. Hetleek alles zo onschuldig,eenvoudig nietmogelijk.Hetwas echter inderdaad denuchtere,hardewaarheid.Deschoorstenen werden

geveegd.De tweedeofderdenacht dat ik in Auschwitzwas, zag ik de pijpen in hunglorieuze pracht branden. Ikmoest op de emmer, diebuiten de barak stond,spiernaakt. Doordat het in jeklerenkrioeldevande luizenmoest je je ’s nachts welspiernaakt uitkleden, anderskon je niet slapen van dejeuk. Weliswaar lag jebundeltje kleren onder je

hoofd, doch doordat je metzoveel meisjes in één kooisliep,was dit verschoven, enje wilde de andere meisjesnietwakkermaken.Derhalveliep je ’snachtsdanmaardebarak uit zoals God jegeschapen had. Buiten stonddus de ‘piesemmer’ enongeveer vijf meter verderstond de ‘poepemmer’.Wanneer je de barak verliet,liep de nachtwaakster, die

ook een gevangene was, jeachterna. Ook stond zij vaakter controle bij de emmers.Plassen mocht je niet op depoepemmerenpoepenmochtjenietopdepiesemmer.Methaar neus erbovenop en meteen dikke wandelstokgewapend stond zij te kijkenof je alles wel volgens devoorschriftendeed.Hetmoestje niet overkomen dat jedarmeneenbenauwdgeluidje

maakten wanneer je op depiesemmer zat. Met haardikke stok kreeg je danminstens drie of vier tikkenop je naakte lijf.Wanneer jehaar dan op je erewoordbezwoerdathetslechtsbijhetgeluidje gebleven was, gingze met haar wandelstokcontrolerenofjedewaarheidgesproken had en o wee, alsje voorgangster dan wel ietsin de piesemmer had

achtergelaten. Omdat hetonbegonnenwerk was dit denachtwaakster aan haarverstand tebrengen, liet je jedan maar slaan en siste danbinnensmonds van ‘krijg depestpokkenmaar,lelijkPoolskreng’. Hierna stoof je maarweernaarbinnen.Opeenkeer, ikwaser toenal ongeveer twee maanden,gebeurde mij iets tragisch,hoewel ik er achteraf toch

nogwelomlachenmoet.Vansoep moest je nu eenmaalveel plassen. Op een nachtwerdikwakker;ikmoestzeerdringend naar de emmer.Aangezien het die nacht barkoud was, alle ramen zoalsgewoonlijk uit de vensterswaren en we maar tweedekens hadden voor veertienmeisjes, hield ik mijnonderjurk aan. Ikmanoeuvreerde over de

anderemeisjes en holde naarde emmer.Daar de drang zogrootwas,keekiknietwelkeemmerikhad,dochplaste.Iktrof het echter slecht, ik hadde verkeerde emmer en dezewas zelfs zo vol dat dezeoverliep.De juffrouwvanderetirade stond er zoalsgewoonlijk met haar neusweer bovenop en zei in hetPools: ‘Hallo meisje, deemmer vlug naar de latrine

brengen.’ Het hele gevalletjestondmijnatuurlijk tegen. Ikmocht niet naar binnen ommijn houten schoenen aan tetrekken. De emmer wasboordevolenhethengselwasbesmeurd.TotjeenkelszaktejewegindemodderdieopdeLager-straten lag. Nee, veelzinhad ik er niet in, doch ikmoest. Het was nu eenmaalonmogelijk hieraan teontkomen. Met de moed der

wanhoop, verkleumd van dekou, doodmoe en slaperigstrompelde ik met de volleemmer naar de latrine. Hetwaspikkedonker,erwasgeenlichtje te zien. De windspeelde door mijn dunnehemdje. Voetje voor voetjeging ik voorwaarts, doch ikkonzovoorzichtigniet lopenof bij elke stap die ik deed,spatte het op m’n handen.Plotseling struikelde ik over

eensteendieikinhetdonkerniet gezien had. Languit lagik. Mijn gezicht, lichaam,armen en benen besmeurdmet modder en poep. Nooithebikmijzodiepongelukkiggevoeldalsdienacht.Terwijlde lucht rood was van devlammen, die uit de pasgeveegde schoorstenenomhoog stegen, enhetLagernaar de lijken stonk, bad ikvoordezoveelstemaal:God,

laat mij sterven, ik wil nietverder.Laatmij ook door depijp gaan. Lieve God, ik wilniet meer. Tranen liepen mijovermijnbesmeurdegezicht.Waarom moest ik weeropstaan?Ikmoestopstaan.Ikkon toch niet blijven liggen.Ik stond op. De emmerhoefde ik niet meer naar delatrine te brengen, alles waser toch al uit. Ik strompeldeweer terug naar mijn barak,

zettedeemmerneerenzochtm’nkooiop.Ophetmomentdat ik mijn kooi in klom,werden de meisjes wakker.Zij werden wakker van degemene stank. In eenminimumvantijdwasdehelekooiwakker.Allenrokenmeenbegonnentevloekenenteketteren: ‘Mirjam, jekomterniet in,’ waarop ik weer ineen hevige huilbui uitbarstte.Demeisjes,dieweinigtranen

van mij gewend waren,kregen desondanksmedelijdenmetmij.Wegwasm’n flinkheid, weg m’nmorele sterkte, niets was ikdezenachtwaard.Zijtrokkenmijn hemduit enwastenmijzo goed en zo kwaad als hetging met een beetje koffie,dat gelukkig een van demeisjes in een verscholenhoekje voor de nacht hadstaan. Zo ging ik weer naar

bed. Ik kon echter niet meerslapen, ik wilde sterven,wilde niet verder, voeldemijziek, wanhopig en zag geeneinde en geen uitkomst. Ikzag alleen de vier pijpen diezonder ophouden, dag ennacht, brandden. Lievemoeder,waaromlevenwij?

Tweeëntwintig

NA drie weken van ellendegingen we of, liever gezegd,moestenwewerken.Erkwameen Arbeitsführer. Wijmoestenopappelstaanenzowerden wij uitgezocht voorwerk. Onze Hollandse ploegkwam in aanmerking om bijhet schijtcommando te gaanwerken. Wat betekende dateigenlijk? Dit werden wij de

volgende dag gewaar. ’sMorgensnahetochtendappelmoesten wij aantreden.Halfzeven.Eenmeisjekwamonshalen.Zijdroegeenbandom haar arm met Kapo. Zijwaseenchristen,eenPoolse.Een slechter wezen heb iknooit in mijn leven ontmoet.Uit een gevangenis voorzedenmisdrijven ontslagen,werd zij op de Jodinnenlosgelaten.Haartaakdeedzij

buitengewoon. Met haarzweep, voeten en handensloeg zij je murw. Op hetmoment dat ik haar zag,begreep ik reeds dat wij nietop sympathie hoefden terekenen.Bijzulkeenrapaillekon je je lachenwel houden.Zij joeg ons voort naar depoepkar.Wijwistentoennognietwat onswerkwas, dochbemerkten dit spoedig. Depoepkar stond aan de andere

kant van het Lager bij deRevier-barakken(ziekenbarakken). In dezebarakken lagen meestal deRijks-Duitse vrouwen enPolen, de christenvrouwenapart.Eenkwartgedeeltewasvoor de Jodinnen. Dechristenvrouwen kregentweemaal in de veertiendagen mooie pakketten vanthuis. Tevens mochten zijpakketten ontvangen van het

Rode Kruis. De Jodinnendaarentegen kregen niets.Van wie pakketten? Van deouders, die de gaskamersreeds waren in gegaan? Vanhet Rode Kruis mochten deJodinnen geen pakkettenontvangen. Zij die inAuschwitz baantjes hadden,Joden of Jodinnen diebijvoorbeeldbijdemuziekindebandzaten,kregenvandemoffen extra eten, of iemand

die op kantoor zat, eenuitverkorene die uitblonk.Een groot gedeelte van dePoolse Jodinnen wasingedeeld bij dekledingbarakken. Die haddenhet enorm goed. In de eersteplaats waren zij goed, warmgekleed, want in dekledingbarakken werden vanalle transporten de kleren opéén centraal punt gebracht.Toen wij in Polen

aankwamen, waren wij noggroen en we verondersteldendat ze je bagage niet zoudenafnemen.Nou,zenamendezewelaf,hoor.Perdagkwamener in Auschwitz zestientransportenaan.Datgafwerken daarvoor waren dekledingkamers ingericht.Barakken voor jurken,barakken vol met mantels,barakken volmet ondergoed,schoenen, kaplaarzen, hoge

schoenen, kousen,sportkousen,teveelomoptenoemen. Uit alle bezettegebieden van EuropawerdenJoden gedeporteerd en zijbrachten hun bagage mee.Daarvoor waren uitgestrektevelden met barakken nodigom daar alles keurig tekunnen regelen en de klerenals Liebesgaben extra fijnverzorgd naar Duitsland tekunnen verzenden. Voor dit

werk waren er veel meisjesnodig, doch niet éénHollandse kwam hiervoor inaanmerking. Zestigduizendvrouwen telde Auschwitz. Inverhouding tot andereLagerswaren de meeste HollandseJoden in Auschwitz enmisschien hadden er tien eenbaantje.Voorderestwashetknudde.EenPoolsehielpeenPoolse, een Française hielpeen Française en een

Hongaarse hielp eenHongaarse aan de baantjes.AangeziendeHollandersnietgeraffineerdgenoegwarenenniet sluw en link genoeg,waren wij de slechtstbedeelden, die in lompenliepen, ziek werden enstierven. Waarom gingen inAuschwitz naar verhoudingde meeste Hollanders kapot?Omdat ze geen baantjeshadden, te gaaf waren. Ik

geloof wel te mogenveronderstellen dat degemiddelde NederlandsemeerweetdandegemiddeldePoolse,Française,Hongaarse,enzovoort, doch eenHollandsekonnietvleien,diekon niet naar een SS-vrouwlopen en zeggen: ‘FrauOffizier, uhebt een stofjeopuwuniform.’Alwashetnouwel of niet waar, eenHollandse kon dit niet. Zij

kon bijvoorbeeld ook niettegen een SS-vrouw zeggen,wanneerjedekanskreegommet haar te spreken: ‘Zal ikuw haren eens mooionduleren?’ of: ‘Mag ikalstublieft uw nageltjesmanicuren?’Al had ze harendie op touw leken en nagelsdie in een Chinees foedraalthuishoorden. Naar een SS-vrouw lopen en vleien, datdeed geen Hollandse vrouw.

Nederland is alleen maar zogekenzogoedomtegenelkenationaliteit maar te zeggen:‘Kom maar binnen. Probeerjebroodjemaarteverdienen.’Steeds hebben wijgastvrijheid betoond, dochnimmer hebben wij dezeterugontvangen. ‘BlödeHolländerinnen’, zo werdenwijinalleLagers betiteld.Wij, onze Travnikiploeg,werden dus bij het

schijtcommando ingedeeld,met Jirka als Kapo. Onzepoepkar stond reeds tetrappelenvanongeduld.Nee!Wij waren de paarden, deslaven, ja zelfs nog minderdan een slaaf.Voddenwarenwij,andersniet.Dekarzageralsvolgtuit:eengrotetrekkarvan hout, met daarbovenopeengrotetankwaarinvroegerbenzine gezeten had. HetgeheelleekopeenShell-auto,

dochdaninhetklein.Aandevoorzijde van de kar warentwee disselbomen bevestigd,waartussen de paardeneigenlijk behoorden tewordengespannen,dochdezewarenvrij.Ons commando telde dertigmeisjes, van wie twaalfHollandse, onze oude ploeg,en de rest Poolse. Jirkamaakte ons het volgendeduidelijk. De kar moest

gevuld worden uit een groteput. ‘Met een pan ofemmertje halen jullie het uitdeputengooien julliehet inde tank. De tank moetboordevol zijn. Wanneer dievol is, moet elke keer eenander meisje de karschoonmaken door steedsemmerswatertegendekartegooien. Denk erom, jullieJodinnen, jullie Mistbienen(strontmeiden): tadellos

sauber!’Dat was vrijwel het enigeDuits dat ze kende. Mijnvoorgevoelens bleken bij deeersteoogopslag juist tezijn.Jirkawaseenzwijn.Wanneerde kar met poep, dat dus uitdeziekenbarakkenkwam,volwas,moestenwijmet de karhet Lager uit. Ongeveer vierkilometer van het Lager,tussen de bossen, was eengrote mesthoop. Daar

werkten ongeveer vijftigmannen, Belgen, Fransen,Hongaren, Hollanders,kortom van alles wat. HunKapo was, evenals de onze,een ontslagen tuchthuisboef.Wat hadden Jirka en haarmedeploert een lol, wanneerde Joden, tot aanhunmiddelonder de poep, stonden tewerken. Lachen deden ze,wanneer een Jood door degladheid languit viel. Tranen

kwamen dan in hun ogen enhunpleziervierdehoogtijbijhet zien van deze heerlijkeHochkultur.Demannenopdemesthoop warenMuselmänner, eenAuschwitz-woord dat goldvoor afgemartelde skeletten.Deze Muselmänner, die hunkrachten dagelijks zagenslinken, wisten: vandaag ofmorgeniserweereenselectieendanga ikdegaskamer in.

Hun gestalten en hun ogendrukten gelatenheid uit. Ingodsnaam, liever vandaagdanmorgen.Hoeeerder,hoebeter. Zou Eddy ook zo’nlijdensweg achter de rughebben? Was ook dit jouwlot, Eddy? Kersvers uit detrein en onmiddellijk degaskamer,geenmarteling,datishetbeste,ineenskapot.Wij moesten de tank weerleeghalen. Uit een sloot

moestenwij emmertjeswaterhalen voor de kar, die weertadellos moest zijn. Envoorwaarts ging het weer,terug naar het Lager. Ditdeden wij viermaal per dag.Vullen, lopen, leeghalen,lopen, in regen en wind,aldoormaarweer van de putnaar de mesthoop, heen enweer. Je body, kleren enhanden stonken; zeep enhanddoek had je niet.

Wanneer er water was,maakte je je handen schoonendroogdezeaanjehemdaf.Als nu de regen tegenmijnzolderraam tikt, voel ik mijveilig. Mijn kleren wordennietnat.Ikhebeenkamertje.Ikslaakdaneenzuchtenbentevreden, want dan denk ikterug aan Auschwitz achterdepoepkar.Hoewijliepentetrekken, hoe, wanneer wijover een oneffenheid liepen,

dekarbegontedansenendeinhoudoponzeklerenspatte.Wanneerderegenplensdeoponze sjofele, magere lijven.Wanneer je tien lange uren,door- en doornat, moestblijvenlopen.Hoejejenahetappelnietkonafdrogen,wantje had niets. Wanneer debarakken tochtig zijn omdatergeenraampjestebespeurenzijn,enjejegaatuitkleden,tezieken tekoortsigomiets te

eten, je natte kleren tot eenbundeltjemaakt, omdat je zeniet durft uit te hangen uitvrees dat het dan gestolenwordt. Wanneer je er dan ’smorgensomvieruurweeruitmoet, je natte, viezeluizenkleren weer moetaantrekken en je weer opappelmoet staan enwanneerde wind giert en je staat terillen in jekletsnattevodden,de pijpen van de crematoria

rood ziet staan, rood van hetJodenbloed, dan ben jetevreden en dan kun jegenieten vier hoog op eenzolderkamertje met geleendemeubeltjes van vrienden. Ja,dan neem je alles met eenlach. Dan denk je niet meerterugaanjegezelligeflatjeineengezelligebuurt.Dandenkje niet aan jemeubeltjes, dieeens je trotswaren.Nee,danbenjetevreden!InAuschwitz

was het een hel, de hel derconcentratiekampen.Het uitgaan van hetvrouwen-Lager was ook eenstraf. ’sMorgenswanneerdecommando’suitrukten,moestalleslangshetgebouwtjevande Kommandoführerin. Vóórdatgebouwtje stondenachtàtienSS-vrouwenen-mannen.Je Kapo moest meldenhoeveel gevangenen er meeuitgingen.DeKapokreegdan

een bewijsje, waarop hetaantal vermeld stond. Datdroeg zij dan de gehele dagbijzichen’savondswanneerdewerkdag teneindewasenwanneer allen weer naar hetLager terugkeerden, moestenallebewijsjesweerafgegevenworden aan deKommandoführerin.WanneerwijmetdekarvanhetLagernaardemesthoopliepen,waseraltijd feestmetonzeKapo

Jirka.Voor het SS-gebouwtjestond een groot damesorkestopgesteld,datdeprettigsteenleukste Duitseoperettemuziek speelde. ’sMorgensvroegomzevenuurzongeenmeisjeuithetorkestWeense liederen. Ik voeldemijneteenclown,invodden,verkleumd,blauwgezichtvande kou, duwend achter depoepkar, doodsbenauwd dat

de boel zou gaan klotsenwanneer je hetcommandohuisje passeerde.Demuziekgalmtendepijpenbranden, actiever danvoorheen.BijJirkawerktenaldeze symptomen op haarzenuwen. Muziek. Allesmoest gelijk gaan. Wanneerde Kommandoführerinwenkte, moesten wijvoorkomen, moesten wij dekarlatenstaanenwerdenwij

geteldengecontroleerdofwijgeen stukje brood of voddenbij ons hadden. Jirka moestdan gaan melden: zoveelgevangenen.Datalleswerkteop Jirka’s zo overgevoeligegestel. Zij liep dan als eenwild dier. Wanneer wij hetLager met goed gevolgverlaten hadden, gilde zij:‘Iietschdecholera’(‘Krijgdecholera’). De pret washiermee nog niet ten einde.

Bij het commandohuisjekregenwij postenmee, somsdrie en soms weleens vier,alsmede een SS-vrouw alstoegift. Voor dertig meisjesvierpostenenéénvrouw.Dieposten werden weervergezeld van groteherdershonden. Hoe vaak ikgebeten werd door deze SS-honden is ongelooflijk. Deposten riepen ons steeds toe:‘Vlugger, vlugger, anders

latenwij de hondenop jullielos.’ O, wat een rothondenwaren dat!Al liepenwij danalshazen,nooitwashetvluggenoeg en dan lieten zeevengoed de honden op jelos.De SS-vrouwen diemeegingen, werden eveneensgekenmerktdoorhetwoordje‘vuilnis’. Wanneer ze eenavond bezopen warengeweest of iets anders

schunnigshaddenuitgevoerd,moestenzijvoorstrafmetdepoepkar mee. Het is tebegrijpen dat dezelegermatrassen in eenallesbehalve prettige buimeeliepen.Destemmingwasdus ver beneden peil. MetZusje liep ik graag op deplaatswaardepaardenplegente lopen. Je liep dan vooraanenhaddannietzo’n lastvandepostenendeSS-vrouwen.

Jemoestwelhardtrekken.Ja,want zo’n kar is zwaar.Wanneer Zusje en ik danvooraan liepen, verteldenwijvan thuis en haalden oudeherinneringen op. Ik verteldeZus van mijn kennismakingmet Eddy. Zij, die nog geenjongenhad,eenkindnogtoenzij ons vaderland verliet,vertelde dan van thuis, vanhaar ouders, zusters enbroers. Wij verplaatsten ons

danweerindeoudetijd,onzegouden en onbekommerdejeugd.Wijzagendanweerdegezichten voor ons van allendie ons lief waren;onwillekeurig gingen onzeogen dan de kant van decrematoriauit.Wekekennaarde vlammen en onze ogenspraken dan weer dezelfdebegrijpende taal: misschienzijn deze vlammen wel onzeouders, zusters, broers... Dan

brandde de vraag weer oponze lippen:wanneerwij? Jeogengingendanvanzelfnaarbeneden en je taxeerde jebodymetdegedachte:benikalzover?Jirka sloeg mij groen, geelenblauw.Ikweetnietpreciesmeer waarom het was. Ikmoest, meen ik, dertigemmersuitdeputhalenenindetankgooien.Ikhadechterreedsdrieëndertigemmersuit

deputgehaaldenduswasnudebeurtaaneenander.Toenik zei: ‘Ik heb er aldrieëndertig gedaan en nunietmeer,’werdzijzokwaaderover dat ik iets durfde tezeggen dat zij mij met haarzweep dusdanig begon tebewerken dat ik er bijna bijneerviel, doch plotselinggilde ik: ‘En nu houd je jepoten bij je, lelijk Poolszwijn. Wat denk je eigenlijk

wel wie je bent. Thuis inHolland had jij bij mij nieteens de wc mogenschoonmaken. Wacht maar,madam Jirka, wij komen devrijheid in en jij misschienook, als je inmiddels nietverrektbent,maareenszaljehetbezuren.Jezultm’nogenen body zien. Mijn ogenzullen je verwijtend aanzienen je tonen hoe ik je verachten mijn lichaam zul je

herkennen aan de littekensdiejijerbijgemaakthebt.’Toen,nadezewelgemeendespeech, sloeg ze mij murw.De meisjes brachten mij bijmetwater. Toen ikweer eenbeetje opgeknaptwas, zei ik:‘Meiden, laat ze depestpokkengenieten.Meiden,wanneerhet koud is, is slaagkrijgen de enige manier omwarm te lopen. Voelen jullieeens hoe lekker ik gloei,’

waarop de hele Hollandseploeg weer begon te lachen.‘Jongens, kop op, laat demoffendepestmaarkrijgen.’Dochhetlachengingnietvanharte.Met de Franse meisjes hebik mij weleens geamuseerd.Wanneerikdekanskreegomer een dag tussenuit teknijpen, deed ik dat zonderenig gewetensbezwaar. Danzei ikdat ikbuikloophaden

naardeziekenbarakmoest,ofdatikplotselingkeelpijnhad.Je heimelijke vrije dag waseigenlijk ook geen pretje. Injebarakmochtjenietblijven.Je moest zwerven van delatrine naar het washok envan het washok naar delatrine. De SS wist verdomdgoed dat er een honderdtalmeisjesrondliepdatzichvoorhetwerk gedrukt had en danwerdereenrazziagehouden.

Delatrinewerdomsingeldenalle meisjes die erop zaten,moesten dan mee voorbloedtransfusie. Of ze zetteneen Lager-straat af.Wanneerjegelukhad,gliptejeweg,zoniet, dan had je pech gehad.Wanneer het dan weer eenpoosje rustig was, kwamenwijweer uit onze hoekjes engaatjes. Op een middag hadik mij gedrukt en ikontmoette voor de latrine,

waar de lucht allesbehalveFrans parfum was, enkeleFranse meisjes. Elegantekinderen.Wij gingen op eensteenzittenenbabbeldeneenbeetje. Ik meen dat wij metons vijven waren. Ik vroeghun naar bekende chansonsen in een minimum van tijdwerden er liedjes vanMaurice Chevalier, LysGauty, Lucienne Boyer,CharlesTrenet,enfinnogvan

vele anderen gezongen. Wijverplaatsten ons weer in desfeer van vroeger. Ik zagmijzelf weer gaan, netjesaangekleed, voor de spiegeldraaiendopmijntenenenopmijn hakken, bekritiseerddoorvaderenmoeder.‘Kind,amuseer je, maar weesvoorzichtig.’ Ik zag mijzelfweergaandoordestadeneencabaret binnenwippen, in hettoilet gezeild, haren gekamd,

neus gepoederd en hup, dedansvloerop.Genotenhebiktoen.Ook deze Franse kinderen,vlotte types, ook zij moetenongetwijfeld aan vroegergedacht hebben. Het meisjedatzong,gingerzoinopdatze opstond en Mistinguettimiteerde. Een groteweemoed en medelijden metonszelf kreeg ik bij dittafereeltje. Meisjes, hoe oud

helemaal, twintig,vijfentwintig jaar, in lompenvoor de latrine op een kei,Franse chansons zingend.Parlez-moi d’amour. Toenineens, als de duvel uit eendoosje, kwam er een SS-vrouwmet een zweep op deproppen, die onze mooieherinneringen aan gruissmeet. Weg renden wij. Eenherinneringwasvervlogen.De luizencontrole was ook

altijd eenwaar feest, doch ikschitterde altijd doorafwezigheid.Hoeikhetlapte,ik weet het niet, maar opzondagmiddag wanneer erluizencontrole was, was ikgevlogen.Demeisjesvroegendanweleenshoeikdatflikte,dochdanmoestikeerlijkzijnen zeggen: ‘Je kans schoonzien, weglopen, verstoppen,that’sall.’’sZondagswerdertot één uur gewerkt, appel

gestaan tot drie uur en vanafdrie uur de luizencontrole.Dan kwamen er van allekanten zusters, die ookgevangenen waren.Christinnen, politiekegevangenen.Elkebarakkreegdrieofvierverpleegsters.Debarakwaarinjewoonde,werdafgezet. Acht Stube-dienstenstonden dan voor de ingangen iedereen moest zich danbuiten uitkleden, regen of

geen regen, uitkleden moestje je. Je haren werdenonderzocht door deverpleegstersenvooralachterje oren werd je goednagekeken. Dan werd onderje armen en tussen jevrouwelijkheid gekeken envan wie luizen had ofluizeneitjes werd de naamopgeschreven. Degenen dieluizen hadden of Krätze,schurft,gingenogenblikkelijk

debarakuit.Deharenwerdenweer afgeschoren en zij dieKrätzehadden,gingen ineenspeciaal Krätzeblock. HetKrätzeblock was eenontzetting, zóvies en zóvuildat ik ervanwalgdewanneerik naar binnen wasgesmokkeld. Vaak lagen erHollandse vrouwen enaangezien je in hetKrätzeblock geïsoleerd wasvan alles en je morele steun

van buitenaf nodig had, gingik er weleens met een paarmeisjes in.Alles stonk inhetKrätzeblocknaarKrätzesalbe(schurftzalf). De dekenswarenvetenklefvandiezalf.Alleswat je vastpakte, stonknaar de zalf. Duister, koud,smerig en wel duizendmeisjes in een houten barak.Meisjes die niet in aanrakingmochten komen met deanderen. Hele dagen en

weken moesten zebinnenblijven en op dekooien liggen inhunvunzigehol.Naardelatrinesmochtenzij niet. Voor de barakstonden grote emmers. Debarak was echter omringddoor een hoge, brede, stenenmuur. Niets was er te zienwanneer je het Krätzeblockuit ging om je behoefte tedoen.Alleenzagjedepijpendie brandden. Drie dagen

werd je in het Krätzeblockmet zalf ingesmeerd enwanneer je je beheersen konen niet krabde, had je eenkansdat jenadriedageneenstuk beter was. Wanneer jeinderdaadweinigKrätzemeerhad, had je kans binnenveertien dagen ontslagen teworden. Dan ging je baden,weer zonder zeep ofhanddoek. Daarna kreeg jeweer vieze, vuile vodden en

zokeerdejedanweernaarjewerk-Lager terug, genezenvandeschurft.Velenkondenzich echter moeilijkbeheersen en voelden zichnog eens zo ziek.Zij haddenhet warm en wanneerschurftvlekkenwarmworden,moet je je vreselijk goedkunnenbedwingenomniettekrabben, hetgeen bijnaonmenselijk is. Hun kuurduurdemaandenendeschurft

werd soms zo erg dat zeongeneeslijk waren en degaskamersingingen.Ongeveer eens per driemaanden kwamen er SS-doktersendangingenzijdieer beroerd aan toe waren depijpen door. Hun nummerswerden dan opgeschreven enna twee dagen kwamen er ’snachts grote vrachtauto’s endan werden al dezestakkertjes naakt op deze

vrachtauto’s gesmeten, metals einddoelHimmelkommando.Radeloos, waanzinnig vanangstwarendezemeisjesvanwie het nummer werdopgeschreven, want zijwisten: wanneer ikopgeschreven ben, ga ik depijp door. ’sNachtswanneerzij werden weggevoerd,gilden zij dat het door mergen been ging.Wij lagen dan

wakker en konden nietslapen. Dan lagen wij metangstigegezichtenteluisterenendachtenwij:wanneerwij?ErwasooknogeenSolennBlock. Wanneer de meisjesdieergziekwarengeweestinhetwerk-Lagerterugkwamen,gingen zij eerst nog naar hetSolenn Block. De meestenlagen met tyfus en buikloopen als skeletten kwamen zijdan in het Solenn Block. Ik

ontmoette daar mijn nichtjepasnahaartyfus.Ikwistnietdatzijerwasenooknietdatzij ziek was. Op een avondging ik nog even naar hetSolennBlockomtekijkenofer soms bekenden uit deziekenbarak warenaangekomen. De ziekengingen namelijk eenmaal perweekuitdeziekenbaraknaarhetSolennBlock.Mijn nichtje, een kind van

zeventien jaar, stond vlak bijmij. Ik herkende haar niet,doch zij mij wel. ‘Dag,Mirjam,’ zei ze toen ze meontdekte, ‘fijn dat ik jeontmoet.’ Ik vroeg, erg stomen onbeholpen: ‘Wie ben jeeigenlijk?’ waarop zijantwoordde: ‘Ik ben Kea.’‘Wat, ben jij Kea?’ zei ikongelovig, doch toen ik haaroplettend aankeek, herkendeik haar gezichtje. Hoe is het

mogelijk! Hoe kon zoietstoch bestaan! Haar harenwaren eraf, door de tyfus.Geenvleesmeerophaareenszo mooie jonge lichaam enalletandenuithaarmond.Er stond een oud vrouwtjevoor mij, voorovergebogen,nietinstaatomrechttestaan,in vodden. Dat was eennichtje van mij. Ik kon hetniet geloven en vroeg naarhaar ouders. Zijwaren gelijk

met haar gekomen. Haarmoeder, haar zustermet haarkindje en de beide mannengingen de verkeerde kant uiten Kea was nog de enigeoverlevende. Voor hoelangnog?Ik ging naar een Stube-dienst, die een Hollandsebleek te zijn enDollyheette.Ikvroeghaarofzeeenbeetjewilde opletten en beloofdehaar de volgende dag een

bezemvantakkenbossenvoorhaar te zullen maken. Dezetakkenbossen pikte ik bij demesthoopenhiervanbond ikeen bezem. Als vergoedingmoest zij dan elke middageen pannetje eten aan mijnnichtje geven. Ik zou dandriemaaleenbezemvoorhaarmaken.Dezekonzijnamelijkgoed gebruiken om de barakschoon te houden.Dolly, dieeen goeie vrouw was, zei:

‘Meid,wanneerjeéénbezemmaakt,ishetalgoed.Zoniet,dankrijgt jenichtje tochwelextra eten van mij.’ Dollywerd na dit gesprek eenvriendin.Zijdeedwatzijkon.Ikvondhaargeweldig.Dollyverteldemij van thuis en zeidat zij in Limburgondergedoken kindertjes had.Kortom,wanneerik’savondswat brood, een vod of ietsanders naar mijn nichtje

bracht,ging ikaltijdevenbijDollyaan.MetDollygingiklaterookdevrijheidin.Op een avond was ik uitmijnbarakgeslipt enging ikvlug even naar mijn nichtje.Ik trof haar in eenontzettende, razende angstaan. Haar angst bleekgegrond.’sMiddagswarenerin het Block SS-doktersgeweestenzehaddenselectiegehouden.

Mijn nichtje, een geraamte,werdopgeschreven.‘Ikgadegaskamer in, Mirjam, mijnnummer isopgeschreven,hetismetmijgedaan.’Wat moest ik zeggen?Watmoest ik doen? Verdwaasdstond ik te kijken en ik wistgeen uitkomst. De volgendemorgen rende ik naar deziekenbarakenzochtnaardeSS-dokter. Ik smeekte hemmijn nichtje te redden. Hij

beloofde het mij en zei: ‘Jenichtjegaatnietdegaskamerin.’ Doch het was niet waar.Mijnnichtjegingweldepijpdoor. De dokter had hetgezegdomvanmijaftezijn.Twee dagen laterwerd zij ’snachtsweggehaald.Ikhoordehet gillen van al die meisjesen weer kon ik mij nietindenken,nietvoorstellen,datde wereld, de mensen, zoslecht konden zijn. Dolly

troostte mij, hetgeen ik ergliefvanhaarvond.Zo verliepen onze dagen inAuschwitz. De poepkar ennog eens de poepkar. Deenige afleiding die wijhadden,warendemannendiewij passeerden tijdens hetlopen naar de mesthoop.Lange rijen mannen. Zijkwamen uit het mannen-Lagerengingenooknaarhunwerk.

Wij keken naar dezemannen, die ons bijduizenden passeerden. Wijkeken naar hun geledriehoekjes, of daar een ‘H’instond.WijzagenHollandsemannen in groten getale.Tijdens het passeren vroegenwij naar bekenden en naaronze eigen mannen en altijdwas het antwoord negatief.Ook ontmoetten wijduizenden naakte mannen,

die geselecteerd waren,muzelmannetjes, die in langerijendegaskamersingingen.Jirka, onze Kapo, en ookonze Blockälteste en Stube-dienstsloegenonsblauw.Mijnatuurlijk in het bijzonder,omdat ik tegenover degevangenen zelfs helemaalmijn mond niet kon houden.OpzekeredagkreegZus,dieeen meid was uit één stuk,ruzie met een Poolse Stube-

dienst. De Poolse scholdnatuurlijk weer op diesmerige Hollanders. Jullieschuldishetdatwijhierzijn,enfin, het gebruikelijkerecept. Zus wordt kwaad enbegint teknokken.Saar,haarzusje, knokte ook mee envanzelfsprekend rosten ookwij,Kitty,Truus,Sonjaenik,erop los. Wij lieten onseenvoudig niets door diemeiden zeggen. In een

minimumvantijdwashetéénkluwen van vechtendemeisjes. Een groterebrutaliteit dan knokken vanondergeschikten met Stube-diensten is niet mogelijk enals straf moesten wij van ’savonds tien uur tot ’s nachtsdrie uur buiten op onzeknieënliggen.Wijnamenhetmet groot genoegen enschepten onder elkaar op datwijzofijngerosthadden.Wij

waren opgewonden over deknock-outs, die wij links enrechts hadden uitgedeeld envoelden ons echte, trotse,smerige Holländerinnen. Wijwerdengelijkgedoopttot‘deknokploeg’. En toch haddendiemeidennadievechtpartijangst voor ons, hetgeen onsnog strijdlustiger stemde.Evenvoordatwijweggingen,kreeg ik nog eenmaal eenflink pak op m’n duvel. Het

gebeurdeopeenochtend.Wijliepen natuurlijk weer metonze kar naar de mesthoop,toen ons enige karretjespasseerden, hoog opgeladenmet aardappelen.Aardappelen! Als in eendroom zag ik mooie blankeaardappelen op tafel komen.Dezeaardappelengingennaarde SS-keuken. In een mumvan tijd wist ik wat mij tedoen stond. Ik liep vanmijn

karweg, strektemijuit,gingaan een karretje hangen enpikte een paar aardappeleneraf. De meisjes gilden nog:‘Mirjam,denkomdeposten.Mirjam,denkomJirka,’maarik hoorde niets, wist alleen:vijf aardappelen betekenenéén rantsoen brood.Aardappelen ruilen met eenStube-dienst die van onsbroodjatte.Ikhoordenietsenzag niets, doch de post die

bovenopdeaardappelenzat,zag het wél. Hij sprong vande wagen, commandeerde‘halt’,gooidemijopdegronden sloeg en trapte mij zoontzettend met zijn grotelaarzen dat ik bewusteloosbleef liggen. Onze postenhielpen ook nog een handjemet trappen. Kapot was ik.Toenikgenoeggeslagenwas,staptehijweeropz’nkarretjeen ging verder. De meisjes

brachtenmijbijmetwaterentoenikweerkonstaan,moestik verder duwen aan depoepkar. M’n aardappelenhad ik toch nog inmijn jurkzitten.Hetpakslaagwasdusniet voor niets geweest. Drieweken lang liep ik met eenkrommerugennunóghebikpijn op de plaatsen waar ikeens zo ontzettend geslagenwerd. Ook kregen wijongeveer één maand voordat

wijweggingen een vaste SS-vrouw mee. Zij wasuitstekend.Zijverzorgdeelkedag een grote volle emmereten voor ons. Vaak nam zijlekkers voor ons mee enstopte ons dit stiekem toe.Haar naam was Erika. Ophaar cape stond eennummertje met haar naameronder. Er bestonden dustoch ook nogwelmenselijkeSS-officieren.

Erikaisongeveereenmaandbij ons geweest, toen zij opeen goede dag zei: ‘Ik gahiervandaan, waarheen weetik niet, en jullie worden ookeerdaags op transportgesteld.’Wij kondenhet nietgeloven, doch ’s avonds inhet Lager hoorden wij vanalleanderemeisjes:‘Vandaagof morgen gaan er grotetransporten weg naarDuitsland, in grote

oorlogsfabrieken werken.’Wat was de reden? Kwamende Russen dichterbij? Hadmen ons nodig inDuitsland?Was dan alles naar het frontgestuurd en waren er dangeen vrouwen meer inDuitsland over? HeerlijkvondikhetomuitAuschwitztegaan.Dewinterkwam,metalle ellende van dien.Ongetwijfeld. Honger en debrandendepijpen.

Wanneer wij inderdaad ingrote fabrieken kwamen tewerken,moest men ons tocheten geven, behoorlijkeslaapplaatsen en zorgen vooreen bepaalde hygiëne. Natwee à drie dagen van groteonzekerheid kregen wij danplotseling General-appel.General-appel wil zeggen:alles aantreden, ook dezieken. Wij stonden allenopgesteld toen wij zomaar

plompverloren afgeteldwerden.Gelukkig bleef ons oudevertrouwde ploegje helemaalbij elkaar met nog ongeveerhonderdvijftig andereHollandse vrouwen. Wijwerden naar de Sonnegebracht. Na uren in deplenzende regen te hebbengestaanmoesten wij ons daneindelijk ontkleden. Voetjevoor voetje ging het, en een

voor een werden wij deSonneingeduwd.Wijdachtenluizencontrole, doch het wasselectie. Voordat ik mij konrealiseren wat er gebeurde,stond ik voor twee SS-dokters; ikkreegeenklapopm’n rug, in orde, ik kondoorgaan. Onze ploeg wasechter niet meer compleet.Sonja, Dina en Betty warenuitgevallen. Betty was témager en Sonja en Dina

hadden een paarschurftpuistjes. Verslagenstonden wij bij elkaar. Driekinderen die zo flink warengeweest! Drie vriendinnetjesmet wie wij lief en leedhadden gedeeld, gingen depijp door. Machteloosstondenwijenwewistennietwat te doen. Onze meisjes,die geselecteerd waren,werdenineenkamergelaten.Verder zagen wij niets meer

vanhen.Wijwerdenechterinbeslag genomen en moestenons baden. Weer hetzelfde.Geenzeepengeenhanddoek.Onze kleren waren onsinmiddels afgenomen en denatuur moest ons maar weerdrogen. Wij hadden eenonbehaaglijk gevoel, koud,nat en naakt.Naweer drie àvier uur gewacht te hebbenkregenwijanderekleren.Mijvielen ten deel: een hemd,

geschikt als avondjapon enmeteenzeerlaaguitgesnedenrug,eneenbroekdiezogrootwas dat het een golfbroekleek. Ook kreeg ik eenprachtige zijde japon en eenbijzonder rijke modelmantel.De jurk zat mij tot op mijnhielen en mijn mantel totbovenm’nknieën.Hetgeheelwas een grote sof. Eén grotetroost had ik: van dedrieduizend vrouwen zagen

negenentwintighonderdnegenennegentiger even beroerd uit als ik.Onzemeisjes, die het andersbij dergelijke gelegenhedenuitbrulden, waren down.Sonja, Dina en Betty. Drievanons.Onsclubjeteldetoennog maar zeven meisjes.Truus, Kitty, Janny, Netty,Saar, Zusje en ik. Alleshadden wij verloren!Wanneergingalleskapot?Toenwijaangekleedwaren,

werden wij weer nagekekenof wij geen luizen hadden.Luizenvrij en vogelvrijwerdenwij’savondslaateenstikdonkere barak ingeduwd.De hele dag geen hap brooden geen druppel koffie. Wijzochten al tastend een paarkooienopengildenomonzeeigen Hollandse meisjes. Zolegdenweonsteruste,opdeplanken, in het stikkedonkerenzonderdekens. Ikbedacht

echter deze nacht hetvolgende: wanneer ik nuopsta en voorzichtig op m’ntenen de barak uit ga,zogenaamd omop de emmerte gaan, kan ikmisschien bijde Sonne komen waar wijvanmiddag geweest zijn omtebaden.Daar in de Sonne lagen alonzeoudekleren.Wanneeriknu eens wat van die klerenkon bemachtigen, verstoppen

en op transport meenemen,misschien kreeg ik dan eensde kans om ze te wassen endan had ik tenminste watmeer. Zo gezegd, zo gedaan.Ik waarschuwde Saar, TruusenJanny.Achterelkaar liepen wij debarak uit en deden alsof wijop de emmer moesten, dochgingen in de stikdonkerenacht onze strooptochtondernemen. Ik liep voorop

enzei:‘Meiden,ikklimdooreen kapot venster en jat.Julliemoetenalles aannemenenéénkijktofergeenonraadis. Onze harten bonsden bijhet bereiken van de Sonne.Alles was klaar, geen vuiltjeaandelucht. Ikwistnogvan’s middags waar het kapotteruitjewas,vondhetenineenmumvantijdwasikdoorhetraam verdwenen. Ik graaidenaar links en rechts en reikte

Saardekledingdoorhetraamaan. Toen ik voor ieder vanalles wat had, klom ik weerdoor het raam en kreeg ookmijndeel.Eenvooreenginghetweervoorwaarts, de barak in.Gelukkig was alles goedgegaan. Wij waren ergnieuwsgierig doch moestenonsgeduldopdeproefstellentotdemorgen.Onzebuitvielmee. Mijn deel bestond uit

tweejurkenentweebroeken.Hiervan was dus voor Jannyeenbroekeneenjurkenvoormij eveneens. IedervanonzeoudeHollandseploeghad, alwas het vies en vuil en alstonk het nog zo erg, ietsextra. Om zeven uur werdenwij de zogenoemdetransportbarak uitgeslagendoor de Kapo’s enBlockältesten, die zichspeciaal voor het transport

disponibel gesteld hadden.Natuurlijk heerste in zulkebarakken grote wanorde enwas dat vaak de oorzaak dater geslagen werd. Wijmoesten tot ongeveer elf uurstaan in de stromende regen.In rijen van vijf.Wij kregeneen rantsoen brood en eenplakje worst. Ons rijtje,helemaal achteraan, kreeggeen worst. De Stube-diensten, die dachten: er

vallen wel tien à twintig uit,laten wij maar van de worstgenieten,haddenonsrantsoenreeds verslonden. Hetworstprobleem ging gepaardmet schreeuwen en vloekenvanonsrijtjemeisjes.Wij,deHollanders, waren natuurlijkweer de sigaar. Vuile rot-Polen,stelletjeoplichters.OmtwaalfuurkregenwijdeSS-vrouwen in zicht, die oponsafstevenden.Daargingen

wij dan, weer naar debadruimte. Wij kregen weereenseenbad.Ikhadhetkoudtotopmijngebeenteendachtwerkelijk dat ik nooit meerwarm zou worden. Onzekletsnatte klerenmoestenwijnatuurlijk aanhouden. Degestolen kleren trok ik overelkaar aan. Wat waren wijdaar blij mee. Menigeafgunstige blik wierpen deandere meisjes op ons en zij

vroegen ons hoe wij daaraankwamen. Wij haalden onzeschouders op en mompeldenzoietsvan:‘Gekregen.’Eindelijk, om twee uurkregenwij soep, die lauw enzuurwas.Wijhaddenhongerals leeuwen. Hoe ik hetklaarspeelde, weet ik niet,doch ik duwde mijn legepannetje in de volle ketel enJannyenikhaddenreedseenflinke hoeveelheid naar

binnengewerkttoenwijonzeportie nog moestenontvangen. Met mijn hemdmaakte ik het pannetjeschoon, want de sporen vande diefstalmoesten uitgewistworden. In lange rijenstonden wij te wachten opeten,waarbijhetnummerdatop je arm geprikt was, werdafgeroepen.Ookikkwamaande beurt. Toen wij allemaalgegeten hadden,moestenwij

onsweeropstellenenwerdenwij toegesproken door eenSS-Oberoffizierin.Wij, die uit Auschwitzkwamen,wij,diehetzogoedbij de SS hadden gehad, wijwaren de Duitsers veelverschuldigd. Zij, de SS, diede Joden helderheid, fatsoen,enzovoort geleerd hadden,eisten als dank hard werkenin de fabrieken, waar wijaanstonds naartoe zouden

reizen. ‘Het duurt niet langmeer,’ zo vervolgde zij, ‘ofde Duitsers zijn in Engelandenweer terug inRusland, enhet is jullie plicht onzeoverwinningtedoenslagen.’Ik geloof niet dat dezevrouw ooit zo stom geweestisalsopdatmoment,toenzijzo sprak.Wij, een handjevolzwakke Joodse meisjes,moesten helpen bij deoverwinning van Duitsland.

DeDuitsers riepenonzehulpin voor het slagen van deoorlog. Begreep deze vrouw,die met lintjes, sterretjes enstreepjes behangen was, danniet hoe rotDuitsland ervoorstond?Mijnogenglinsterdenweer,en wéér, voor de zoveelstemaal, kreeg ik kracht enmoed.Tegelijkbesefte ikdatwanneer ik werkelijk in eenfabriek kwam te werken, ik

eindelijk eens echt saboterenkon.Na de speech waren allenzeer optimistisch.Wijwistendat men ons nodig had voorde fabrieken en niet voorconcentratiekampwerk,hetgeen voor ons zeerbelangrijk was. Hetbetekende waarschijnlijk eenveel betere behandeling engeen slaag, doch bedden enhygiëne. Als afscheid kreeg

ik nog van de Lagerältesteeenontzettendhardeklapmeteen stok, zo hard dat hetbloed eruit spoot. Waaromweet ik niet, maar ongeveeriedere tiende kreeg zo’nhengst. Jannydurfdemijnietaantekijken;zóhardwasdieklapdatikinderdaadstondtetollen.Toenikopkeek,zagikJanny’s gezicht, rood vaningehouden lachen. Jannymoest altijd lachen als ik op

m’nkopkreeg.Janny’s zenuwen ontpoptenzich altijd in lachen.Toen ikhaar gezicht zag, moest ikvan de weeromstuitmeelachen en onder eenonderdruktgeproestvanonzeeigen Hollandse meisjesgingenwijhetbadhokuit.DeSS en Lagerältesten brachtenonsnaardetreinen.Toenwijdezogenoemdesuitesvandegaskamers passeerden,

hoorde ik plotseling over hetdoodstille perron gillen:‘Mirjam, Mirjam, ik wordvergast. Mijn nummer isopgeschreven, ikheb schurft,Mirjam, ik ga dood, redmij,Mirjam,ikhoudzoveelvanjeen nooit zien wij elkaarweer!’Door een roostertje dataangelegd was in degaskamersuitezagSonjaonzelange rij meisjes passeren.

‘Betty en Dina zijn ook bijmij, wij worden allemaalvergast,Mirjam,redmij!’Wat kon ik doen, ik,nummer13917,diezelfdoorhet oog van de naaldgekropen was. Wat kon ikhelpen? Ik stond te trillenopmijnbenen,spierwit.Ikgildeterug: ‘Sonja, ik voel het, jegaat de gaskamer niet in,houd goede moed, jij blijftleven.’ Dat gekerm, dat

gejammer,dieangstige jongestemklinktmij nu nog in deoren. Mijn bede werdverhoord. Sonja, Dina enBetty werden niet vergast,want er was inmiddels eenbeveluitBerlijngekomendatalles wat nog staan en lopenkon, op transport gesteldmoestwordennaarDuitsland.Datwist ik toenechterniet.Nee, toen niet. Toen ikbevrijd was en allang in

Holland teruggekeerdwas eninformeerde naar al onzemeisjes, werd ik toevalliggewaar dat Sonja, Dina enBettybevrijdwaren,dochdatSonja in Hellendoorn in eensanatorium lagmet tbc.Er isechter weer een kans op eennieuw, jong, doch niet mooileven.Wij gingen de treinen in,doch kregen eerst ieder eenheel brood.Wat een weelde.

Een flink stuk boter en eengrote plak worst. Een grotevrachtauto stond op hetperronenrappehandengavenons een heerlijk grootrantsoen. Zie je wel, zeidenwijtegenelkaar,hetbegintalbetervooronsteworden.Zijhebbenonsnodig.’s Avonds toen alles rustigwas en wij in debeestenwagens zaten, hoordeikopeens een fluit envoelde

een schok. De wielendraaiden en wij gingen. Nogeenmaal stond ik op mijntenenomdooreenspleetvande goederenwagen alles nogeensgoedinmeoptenemenom nooit te vergeten.Barakken, bij duizenden,prikkeldraad, wachttorensmet SS-soldaten en hetallesoverheersende, de pijpenvan de crematoria, die grooten ongenaakbaar stonden te

roken.

Drieëntwintig

DE trein die ons vanAuschwitz wegvoerde, hadreeds zijn bestemming, dochwij wisten deze bestemmingniet. Wij mochten nietsweten. In onze wagenwarentwee SS-soldaten, geen hogemaar gewone soldaten. Wijtroffen het. Geen slechte.Toen de trein zo ongeveertwee uur gereden had, begon

ik algauw een gesprek. Hetwasmijn bedoeling te wetente komen waarheen wijgingen. Ik werd het gewaar.NaarBergen-Belsen.Waar isdat?Zijndaarfabrieken?Zijndaar crematoria? Is datwerkelijk een Lager, vanwaaruit men gaat werken inmunitiefabrieken? Krijgenwij slaag?Watvoor eten? Ikstelde deze vragen, dochkreeg een negatief antwoord.

Onzepostenwistenniets,nietwaarheen,enookniethoezij’t zelf zouden krijgen. Hetenigewat zijwisten,wasdatBergen-Belsen dicht bijHannover lag. Hannoverklonk, dit wist ik nog vanschool, belangrijk. Dus tochfijninfabrieken.Drienachtenen drie dagen hebben wijgereisd. Honger hadden wijniet. Een heel brood isvoldoende. Warme soep was

niet aanwezig, doch wijkonden ons redden. In denamiddagkwamenwijophetstation Bergen-Belsen aan.Twee Sturmbahnführers ennog diverse Ober- enUnterscharführerswarendaaraanwezig.Wij moesten ons weer inrijen van vijf opstellen. Stijfvan ’t zitten, smerig enverkreukeld stonden wij ophet station van Bergen-

Belsen.Tegenoveronze treinstond een Rode Kruistreinvan de Duitsers. Velegewonden lagen erin envrachtauto’s reden af en aanom nieuwe gewonden in deRodeKruistreinoptenemen.Hoofd, armen, benen, allesstijf in verband. Hoe meer,hoe beter.Watwaren enwatzijn wij toch slechte mensengeworden.Deenejongemensgunde de andere jonge mens

ongeluk en invaliditeit. Hoeinslecht waren dezegedachten en dezeverwensingen. Wanneer ikmij indergelijkeogenblikkenrealiseerde hoezeer ikgedemoraliseerd was enmijzelf op mijn gemenegedachtenbetrapte,zagikhetbeeld van mijn ouders voormij en dat vanmijnman, endan kneep ik mijn lippenvenijnig op elkaar, alleen

maar van genoegen.Ook zij,de Duitsers, warenongelukkig. Toen ons aantalklopte, gingen wijvoorwaarts. Prachtige villa’sen mooie boerderijen. Doormooie dennenbossen gingenwij. ‘Duitsland is mooi,’zeidenwijtegenelkaar.De voorbijgangers kekenons vreemd aan en vaakhoordenwijzeggen:‘Joden?’Het plaatsje Bergen-Belsen

ligt tussen de bossen en hei.Zeg, als wij hier in de buurtkomen,hebbenwijhetwatdenatuurbetreftnietkwaad.Eengezonde lucht, dat geeft ookvitaminen.Naongeveer tweeuur gelopen te hebben, zelfsaf en toe eenHollands liedjeertussendoor, bereikten wijhetconcentratiekampBergen-Belsen.HetLagerlagmiddenin de bossen. Maar was heteigenlijk eenLager?Watwij

zagen, waren grote tenten.Een dermate gegil en lawaaikwamen uit deze verblijvendat horen en zien je verging.Woonden daar meisjes?Wasdit dan nog erger danAuschwitz? Onze ogenzochten naar de pijpen, naarde crematoria, doch nee,nergens rook, geenvergassingskamers. Zoudenwij dan toch de vrijheidhalen?

ToenwijdeTorpasseerden,werden wij door vier à vijfSS’ers geteld. Een voor eengingenwij,entoendelaatstede Tor binnenging, ging dedeurweerdichtenwarenwijweer opgesloten, weerberoofd van onze vrijheid.Toen wij een voor eenvooruitliepen, kregen wijieder twee prachtige wollenlegerdekens en een pannetjemet een lepel. Wat een

weelde. Wollen dekens, eenschone lepel en een schonepan.Menbrachtonsnaareengroteoppervlaktemethierendaar een plukje hei. Uren enurenhebbenwijdaargestaan,zonder eten en zonderdrinken, doodmoe, koud enverdrietig. Het geloei in detenten vóór ons hield aan enop een gegeven ogenblikscheen het gebrul teverdubbelen. Wij begrepen

hetniet.In de verte droeg mengamellenmet eten.Was hierdan ook zo’n grote honger?Voor het eerst zagen wij demeisjes die inBergen-Belsenleefden. Toen wijaankwamen, was het tenstrengsteverbodenmetonsincontact te komen. Alles wasafgezet door de SS-politie.Nu, tijdens het eten dragen,zagenwij demeisjes.O,wat

schrokken wij. In gestreeptejurken en halve manteltjesliepen deze arme schapenrond, geen sokken, geenkousen, geen schoenen, geenhoofddoekje, niets. Hungezichten warenuitgemergeld, holle ogen vande honger.Wat voor een helgingenwijnuweertegemoet?Dus toch hadden de moffenons weer voorgelogen. Hierwaren geen fabrieken. Hier

waren geen behoorlijkebarakken. Hier waren geenbadgelegenheden. Nee, hierwas ellende, honger ensmerigheid. Weg onzeillusies.Groot,ozogrootwasonze desillusie. Als een stelangstigevogeltjesstondenwijbij elkaar. Waarom werdenwij niet ondergebracht?Moesten wij in de opennatuur, op de koude grondslapen? Werden wij zonder

etengelaten?Toen het stikdonker was,moesten wij ons misschienwel voor de twintigste maalopstellenenweerwerdenwijgeteld. Ik moest eenzaklantaarnvasthoudenenzode hele boel bijlichten.Eindelijk, tweeuur nadatwijweer geteld waren, werdenwij het eigenlijke Lagerbinnengeleid. Wij kregentwee tenten toegewezen door

een paar Unterscharführers.Hiermoestenwijslapenen’smorgens zou er geflotenworden.Danmoestenwijonsweer opnieuw opstellen endan zouden wij warme soepkrijgen. Schuifelend gingenwij de ons aangewezen tentbinnen. Het stonk er naarmenselijk vuil. In het donkerkonden wij echter niet zienwaar deze smeerboel zichbevond.OnseigenHollandse

clubje was bij elkaar en deeen zorgde voor de andervooreenslaapplaats.Strowaser niet aanwezig. Ditinteresseerdeonsookniet,hetliet ons koud. Slaap haddenwij, wij waren dood- endoodmoe van het urenlangestaan.Hoewijnaardelatrinemoesten gaan, wisten wijniet; wij wisten de weg nieteens.Na nog even gekibbeldte hebben met een paar

Poolse meiden vielen wijeindelijk in diepe rust. Deeerste nacht van Bergen-Belsenwasingeluid.Watzoude dag vanmorgen brengen?Misschien tochfabrieken. ‘Inelk geval,’ zo sprak ik tegenJanny, ‘al hebben wij hierhonger, ellende en slaag,pijpen zijn hier niet,’waaropJanny antwoordde: ‘Wijkunnen ook nog de kogelkrijgenendieziejeniet.’Met

eenzuchteneenbedesliepikin.OGod,laatmijdevrijheidingaan!De volgende morgenwerdenwijinderdaadgewekt,dochnietmeteenfluitje,nee,met gummistokken. De SSkwam onze tent binnen met:‘Wat stinkt het hier,wat eensmeerlappen,wateenzwijnenzijn de Joden toch. Los, los,draus,Mensch,’ en in blindewoede die hen plotseling

overmande, sloegen zij eroplos. Los, los, draus. Slagenmet de gummistok zijn nietprettig.Nee,demeppendiejeermee krijgt, doen heel veelpijn.Velenvergatendoorhunangst hun dekens, pannetjesen nogwat vodden, waaraanje toch zo’n ontzettend grotewaarde hechtte. Ons clubjewas gelukkig niets vergeten.Wijhielpenelkaarengilden:‘Benjenietsvergeten,hebje

je dekens, je lappen van jebenen,jepannetje?’Allemaalkregen wij op onze rug eenflinke slag. Hieraanontkomen was onmogelijk,omdat in de ingang van detent een SS-man stond eniedereen eruit moest en duseen slag kreeg. Toen wij alseenstelletjevervuildebeestenwaren opgedreven en zo opde hei aankwamen, zeidenwij: ‘Heerlijk ontbijt, hè,

jongens, kop op, ben jemal,nogmaar vijf, hoogstens zesmaanden en de moffen zijnkapot en wij ook. Kommeiden, kop op, hoor, wijgaan eraan, maar zij ook,denken jullie maar aan dieRode Kruistrein, vol metkapottemoffen.’Maar,hoejeelkaar ook opmonterde, jemaaglietnietmetzichspelenendehongerknaagde.Voorheteerstkregenwijde

commandant van Bergen-Belsen te zien. Op zijngezicht waren sporen vansympathie te zien en ikvergiste mij niet. Prima wasdeze Sturmbahnführer. Wijwerden voor de honderdstemaalgeteldentoensprakookhijonstoe.‘Zoalsjulliezien,is dit Lager hier eigenlijkgeen Lager. Wij hebbenabsoluutdemiddelennietomhier duizenden en duizenden

meisjes te herbergen. Dekeuken, hygiëne en liggingzijnhieropooknietberekenden ondanks dat sturen ze uitAuschwitz elke keertransporten. Wij weten onshier werkelijk geen raad.Achter dit prikkeldraad enbamboezienjullieindeverteeen uitruil-Lager. Dit uitruil-Lagerishieropwelberekend.Ikmoet echter roeienmetderiemendieikheb.Heballeen

watgeduldmeteten.Zovlugmogelijk wordt er eten voorjullie gebracht, want ik hebdekeukensopdrachtgegevendag en nacht te werken. Jeziet jongelui, m’n bedoelingis goed. Uit Auschwitzmoesten jullie, ten eersteomdat de Russen dichterbijkomen, en ten tweede omdatjulliemoetenwerkeningrotemunitiefabrieken. Van hier,uit het Lager Bergen-Belsen,

gaan meisjes in dezeomgeving werken. Overalzijn hier Lagers, geenconcentratiekampen, dochwerkkampen. Elke keerkomen er aanvragen vanbelangrijke fabrieken voorduizend of tweeduizendmeisjes. Hebben jullie dusgoede moed en een beetjegeduld en gedragen jullie jebehoorlijk. Mijn mensenkrijgen van mij orders om

jullie behoorlijk tebehandelen en vooral geenslaagtegeven.’Na deze speech verdweenhij.Deenergiesprakuitonzeogen.‘Eenkeivaneenvent,’was de uitspraak van allemeisjes. Na een debat overdezetoespraakwerdeindelijkhet etengebracht.Ontzettendwas het. Water, een halverotte aardappel en een paarstukjes koolraap.Wij hadden

echter zo’n krankzinnigehonger enwijwaren zodooren door koud dat wij allesbest vonden. Toen wij onzesoep opgegeten hadden,hetgeen gepaard ging metschreeuwen, stelen,enzovoort, gingen wij weernaar onze tent terug. Daarvroegen wij aan de anderemeisjesmetwiewij,naweerhonderdmaal geteld te zijn,spreken mochten, waar een

gelegenheid was om je tewassen. Zij namen ons meenaar een andere open vlakte,een stuk hei. Daar had meneen ijzeren pijp aangelegd,waarin op tien centimeterafstand gaatjes warenaangebracht.Uitdezegaatjeskwam water, dat loodrechtnaarbenedenliep.Wiebezatdemoedomzichbij deze barre novemberwinduit te kleden en te gaan

wassen?Eenhanddoekhadjeniet, dus afdrogen kon je jeniet. Over zeep spraken wijnieteens.Ikvoeldemijechterzo vuil en goor en de luizenkrioelden zó over mijnlichaamdat ikdemoedvondom mij poedelnaakt uit tekleden en me te wassen metijskoudwater.Intussenmoestikoppassendatm’nbroekenhemd niet klepsy klepsygemaakt werden (klepsy is

afgeleid van het Grieksewoord voor stelen). Blauwvan de kou en met dooievingerskwam ikuit de strijden toch voelde ikmij fit.Dehonger maakte mij echterdown en vervelend. Ik gafmijnogenoveralgoeddekosten nam alles goed inmij op.Ik moest echter constaterendat er in Bergen-Belsen niettepikkenviel.Ditstemdemijecht verdrietig. De andere

meisjes opperden ook hetplan omzich te gaanwassenen ik moedigde hen daartoeaan. ‘Jongens,doen,wantalswij ons niet behoorlijkwassen, gaan wij kapot. Deluizen bezorgen ons tyfus enwegzijnwij.’OnsHollandseploegje, twee of drieuitgezonderd, ging zichwassen. Het verblijf en hetslapen in die tenten, dieoveralgatenvertoonden,was

ontzettend, en wij zeiden totelkaar: ‘Bergen-Belsen iserger dan Auschwitz.’ Ja,inderdaad. InAuschwitzwasalles berekend op een grootkamp.Dochdanbezagenwijook weer de voordelen vanBergen-Belsen. Allereerstgeen dwangarbeid, tentweede geen appel en tenderde,hetbelangrijkste,géénpijpen.Demeisjeswildenmijin Bergen-Belsen

Blockälteste ofKapomaken,dochikbedanktehiervoor.Ikhadergeenzinin.OmKapote zijn moet je geenmedelijdenkennenendatwasvoor mij te moeilijk.‘Meiden,’zei ik, ‘wanneereriets is, heibel ofmoeilijkheden, zeg het mijdan. Wij zullen het dangezamenlijk oplossen, maarvoorKapobedankik.’De derde dag dat wij in

Bergen-Belsen waren, kwamer een storm opzetten, eenstorm wel zó ontzettend dathoren en zien je verging. ’sNachtswashetwelzóergdatalletentenaanflardenwerdengescheurd en alles uit elkaarvloog.Hetistebegrijpenwateen paniek het was toenduizenden en duizendenmeisjes dakloos stonden.Waar moesten wij heen enwaarkondenwijonsbergen?

Alles was open. Alles waskapot. De storm gierde ensloeg alles stuk. Eindelijkwerdhetochtenden toenwijde SS zagen komen, warenwij blij en dachten: nu komter tenminste hulp. Men wistniet wat men zag. DeSturmbahnführer werdinmiddels gehaald en toendezedetentenruïnezag,sloeghijzijnhandeninelkaar.Watmoest men daarmee

beginnen? Wij zagen deSS’ers beraadslagen. Ook zijwaren opgewonden. Wijliepen alswilden door elkaarenhaddenhetkoud.Voordezoveelste maal zagen wijweergeenuitkomst.Naurenenurenwachtenenhopen zagen wijchristengevangenen. Watzagen ook zij er ontzettenduit. Het leed was op hungezichten te lezen, met ogen

vol ingehouden, niet uit tespreken smart. Dezechristenen waren in eennabijgelegen Lager in deplaats Bergen-Belsen. Zijmoesten voor ons de tentenmaken, doch hoe er ookgeslagen werd en hoe ergesproken werd, de tentenkonden niet meer gemaaktworden. Na twee dagen entwee nachten onder de blotehemel te hebben geslapen,

kregen wij eindelijkbarakken.Dezebarakkenhadmen reeds lang gebouwd,doch zij stonden vlak bij hetzogenoemdeuitruilkamp.Wijmochten oorspronkelijk nietbij dit uitruilkamp komen,doch daar er thans geenandere oplossing mogelijkwas,moestenwijwel.In het uitruilkamp zatenbevoorrechte Joden. In hetbijzonder diamanthandelaars,

die door de een of anderehogerelatieinBergen-Belsenwerden opgehouden. In hetuitruilkamp mochten deJoden hun eigen klerenbehoudenenerwerdabsoluutniet geslagen. Behoorlijkefunctieswarenechterschaars,aangezien Bergen-Belsengeen arbeidskamp was. InBergen-Belsen werd nietgewerkt. Misschien hier ofdaareenrioleringscommando

of Stube-diensten, maarwerkelijk dagelijks gewerkt,werderniet.Wie echter relaties bij SS-mannen had, kon smokkelen,watweliswaarzeergevaarlijkwas voor de betrokken SS-mannen en nóg gevaarlijkervoor jezelf als Jood, dochwanneerdehongerknaagtenjemaagrammelt,denkjenietaangevaar.Danmoetjeeten.Op de dag dat wij onze

barak kregen, werden wijtoegesproken door de Lager-commandant.Slechtwasdezeman,toenikerwas,niet.Hijsprak ons allen toe. Wijmoesten de barakschoonhouden en onzebedden geregeld uitkloppen.Nietdegrondbevuilen,dochbehoorlijk naar de latrinegaan. Eenieder moest hetvertalen in z’n eigenmoedertaal. Zijn oog viel op

mij en ik moest het in hetHollandsvertalen.‘Lievemeiden,’zobegonik,‘latenwijhopendathetonzelaatstebarakmagzijnwaarinwijnuondergebrachtworden.Denken jullie erom, houdallesschoonenmaakergeenzwijnenstal van. Jullie wetentoch,onzevriendenzijnindebuurt, laat hen behoorlijkebarakken zien. Dus onthoudhet goed, ga naar de latrines

en nogmaals “leve” jullieweten wel wie ik bedoel en“weg met” jullie weten nogbeterwieikbedoel.’Onder gedrang en gestompbemachtigden wij een bed.Janny en ik moesten in éénbed slapen,want het bed datik had uitgezocht, was beterdan dat van Janny. Dat wasdus voor elkaar. Nu haaldenwijallenonzestrozakken,diein andere grote

opslagplaatsen opgestapeldlagen.Wijverheugdenonsalopdenacht.Eenbed!Ditwaseenongekendeweeldeenwijsliepen dan ook alsprinsessen. Alles ging al eenklein beetje beter. Het broodwerd behoorlijk verdeeld ende soep kreeg je nu ookwatmeer op tijd. Wij haddenangst voor de nieuwetransporten, die na onskwamen. Nieuwe transporten

betekenden minder eten eneenmindergunstigeligging.Onze angst kon echter nietverhinderen dat Auschwitzmeer verse transportenstuurde.ElkedagkwamenernieuwegevangenenhetLagerbinnen: Polen, Hongaren,Grieken,Fransen,Hollanders,enzovoort,enzovoort.Opeenzekeredagmoestenwij allenin de barakken blijven. Erwas weer een transport

geweest en er waren veelHollandse vrouwen bij. Wijinformeerden links en rechtsnaar de namen van onzefamilieleden en vrienden.Ook zij kwamen uit Ausch-witz, doch waren daarondergebracht geweest in hetC-Lager.Wij,dieallenuitdeA- en B-Lagers kwamen,kenden deze vrouwen dusniet. Op een gegevenogenblik komt een van de

nieuwelingen op mij toe envraagtmij:‘Zeg,benjijgeendochter van Marianne vanZanten,’ waarop ik uitgilde:‘Ja, kent u mijn moeder?’Toen, toen ik deze vrouwbijna fijnkneep van geluk,toen wist ik dat zij mijnmoeder kende. Toen ik inhaarogenkeek,washetvoormij een uitgemaakte zaak.Mijn moedertje was ook hetHimmelkommando

gepasseerd.‘Ja,Mirjam,wantzoheetjetoch,jemoederwaseenoudevriendinvanmijentoen ik in Westerbork zat,hernieuwden wij onzevriendschap. Je begrijpt,kindlief, wij spraken overonzewederzijdsekinderen.Jemoederlietmijfoto’svanjouen jemanzien.Trotsalseenpauw was ze op je.Krankzinnigliefhadzeje.Ja,Mirjam,jemoederdiejouzo

zielslief had, is naar deEuterpestraat gegaan en gafzich vrijwillig aan, met degedachte: misschien zie ikm’n kind ergens in Polen endan vind ik m’n rust, wantalleen bij haar voel ik mijveiligengoed.Jemoeder,’zovervolgde de vrouw, ‘jemoeder is gelijk met mij inAuschwitz gekomen, entoen...’‘Achmevrouw,vertelmijmaar nietsmeer, ikweet

al genoeg, want anders wasmijn moeder toch bij ugeweest.’Verslagen was ik. Nee,verslagen is het woord niet,geenwoord past bij dit leed,bij dit verdriet dat ik toenhad. Lieve, lieve schat, hoegroot was jouw liefde voormij. Wij aanbaden elkaar.Dacht je mij te vinden,trouwe ziel? Was je zóvermagerd en zó vervallen

dat je de gaskamer in ging?Wat moet je geleden hebbenophetmomentdat jehoordedat Eddy en ik weg waren!Vader, die je ook al zo langmiste! Juist jij, die zoongecompliceerd lief konhebben.Onze meisjes waren zo liefvoor mij en trachtten mij tetroosten met de woorden:‘Misschien is ze niet degaskamer in gegaan,

misschienheeftdiemevrouwwel een verkeerdevoorgehad.’Och, zij deden hun best,dochhethielpniet. Ik lietzemaar praten en zat alleen,totaal verslagen, voormij uitte kijken en huilde, huildetotdatikgeloofikgeentranenmeer had. Ik sprak niet, atniet, wist alleen maar: dusm’nillegalebriefuitTravnikiwas voor niets. M’n hoop,

m’n illusie was tevergeefs.Waarom nog hopen? Op eenterugkeer? Een week was ikzo kapot dat de meisjesvreesden voor totalekrankzinnigheid, doch m’ngeest was zo sterk dat allesweernormaalging.Toennamikmijvoor:zodraik de kans krijg, ga ik optransport, weg, weg van diemevrouw, die alles wist endieikelkekeeropnieuwweer

aansprak, endie ikverveeldemetmijnvragen.Die gelegenheid kwam.Tochmoest ik eerst nog eentijdje de hel van Bergen-Belsenmeemaken.Zoverlieper ongeveer een maandBergen-Belsen met al haarsmerigheden: luizen, stelen,enzovoort.Op een zekere dagmoestenwij allen aantreden.Gekwasdat, toch geen transport,

zeiden wij, want wij haddenhierover niet één enkelberichtje van deze of genegehad. Zeker doodgeschoten,was de algemene gedachte.Zulk soort dingen konden zijnatuurlijk heel gemakkelijkstiekem doen. Juist datstiekeme gedoe bevalt mijniet.Wijwerdeninrijenvanvijfopgesteld en honderd keergeteld. Alles hadden wij bij

ons, pannetjes, dekens,vodden, enzovoort. Zomoesten wij het Lager uit.Ons clubje liep bij elkaar,angstig stil, in elkaars ogenlezende: ja, tóchhoor,kogel!Ik persoonlijk was kalm enhadnu,nahetwetenomtrentmoeder, geen moment angstmeer.Inwendigwasikkwaadom de natuurlijke angst vanonze meisjes. Zo liepen wijallen, in lange rijen, allemaal

verschillende nationaliteiten,debossendoor.Ik geloof niet dat iemand,behalveik,deschoonheidvande natuur zag. Zelfs dekleinste bijzonderheden zagik. Ik zag de prachtigeverschillende kleuren groenvanbomenenmos.Ikhoordede vogels zingen, hun taaltjespreken.Alles nam ik inmijop. Misschien voor deafleiding, ikweethetniet. Ik

realiseerde mij niets. Mijnmoeder was dood. Ik zagalleen de kleinebijzonderheden tijdens hetgaandoorhetbos.Na een uur flinkdoorgelopen te hebbenkwamen wij bij het beruchtegebouwtje. ‘Dus toch!’ ginghet fluisterend, in hetHongaars, Duits, Pools,enzovoort. Ook hiercrematoria; verscholen in de

bossen en geraffineerdopgesteld, stonden dus tochweerdepijpen.Hoe bang ik anders ookwas, zo rustig was ik nu.Koud, ijskoud liet mij alles.Ik brulde van: ‘Meiden vanniets zijn jullie.Wisten julliedan niet dat ook wij degaskamers in gaan?’Begrijpen deden zij mij niet.De eerste honderd meisjeswerden afgeteld en

verdwenen in het stenengebouwtje met pijp. Na tienminuten gingen de volgendemeisjes. Er volgde een grotepaniekstemming. Wij lietenons niet gedwee hetgebouwtje in brengen, wijgilden en brulden en holdenweg. Wij riepen: ‘Wij gaande gaskamers niet in.’ DeSS’ers, die absoluut geenvermoedenhaddenwaaromerzo’n overgrote

angststemming heerste,hoorden van gaskamers,waarop zij op onzevoorhoofdenwezen. ‘Idioten,jullie gaan baden, wordeneerst ontluisd. Hier is geengaskamer.’ Toen barsttenallenineenontzettendhuilenlos. Hysterisch waren allemeisjes. Van geluk!Inderdaad werden wij allengebaad en ontluisd. Heerlijkwas dat. Warm water.

Behoorlijk verwarmdelokaleneneenhanddoekmetzeep.Er werd gezongen tijdenshet baden. Nog nooit heb ikeen dergelijk grote reactiegezienalsopdezemiddag.Ikdie zo sceptisch tegenoveralles stond. In een uitgelatenstemming wandelden wijweer terug naar onze barak.In het Lager zelf werd destemming honderd procent

beter toen de eerste groepterugkwam en de volgendeduizend meisjes moestenbaden. ‘Geen angst, jongens.Hetcrematoriumbestaatniet,hetiseenbadgelegenheid.’Diezelfde avond maaktenwijonsmeestervaneenheelgrote ketel soep, die wijontvreemdden met hetnormale gevaar van gesnaptte worden. Wij stoorden onsechter aan niets. Dit speelde

zichinhetdonkerafenonzeeigen meisjes, ons oudeclubje Lubliners, haddenfeest.Eenheleketel.Jannyis’s nachts ontzettend beroerdhiervan geweest en brulde albrakend: ‘O,had ikhetmaarniet gedaan, ik ben toch zoziek, Mirjam,’ waarop weereen nieuwe golfkoolrapensoep de grondbesmeurde.DehongerinBergen-Belsen

was bijna niet te dragen.Vaak hadden wij het overlekkereschotelsdiewijeens,heel lang geleden, gegetenhadden, en wij gaven elkaarallen de heerlijkste recepten.Het is absoluut eennatuurlijke reactie dat,wanneer je honger hebt, jeoverdefijnstegerechtenwiltspreken. Het was eenkwelling.Toen dan eindelijk de nood

het hoogst was en ik steedsmaar dacht: ik houd het hierniet uit, ik ga kapot, ikmoetop transport, weg van alles,toen kwam door eentoevallige omstandigheid dekansomoptransporttegaan.Sandra, een van denieuwelingen,dienietbijonsgroepje hoorde, informeerdevia een relatie, die het etenvan het uitruilkamp naar onskampbracht,naarhaarvriend

dienaarzijvermoeddeinhetuitruilkamp moest zijn. Ditbleek inderdaad juist te zijn;Max, haar vriend,was in hetuitruilkamp. Doorbemiddeling van deetensbrenger spraken zij af.Zij zou ’s nachts bij hetprikkeldraad gaan staan enMax erachter. Een SS’er diealles zag, verraadde dat ergepraatwerdendatzijpakjeskreeg. Het gevolg was

straftransport.’sMorgensomongeveer tien uur werd hethaar gezegd. Ontkennen wasonmogelijk. Als een getergddier liep zij in onze barakrond. ‘O, God, ik moet opstraftransport. Ik alleen. Bijhogeuitzonderingmagikdrieandere Hollandse vrouwenmeenemen, maar wie durft.O, Mirjam, wil jij meegaan?Toe,Mirjam,met jou ben ikflink en sterk, laat mij niet

alleen!’ Veel contact had ikmet Sandra nooit. Ik vondhaar betrekkelijk aardig enbetrekkelijk geraffineerd.Later wist ik dat het nietbetrekkelijk, maar uitsluitendgeraffineerdheid was. Ik hadmij echter voorgenomen tegaan zodra zich hiervoor degelegenheidzouvoordoenendacht niet aan onze eigenmeisjes. Ik gaf Sandra mijnerewoord: ik ga. Even dacht

ikna.Straftransport.Maar ikwastochwijsgeworden.Watbetekende straftransport.Duizendenguldenswerdenerin Westerbork weggegooidomalsstrafgevaleengewoongeval te worden en alsgewoon geval naar Polengedeporteerdteworden.LaterbleekdandaterinPolenzelfgeenstrafgevallenbestonden.Daar werd je de trein uitgegooid en zo tippelden de

strafgevallen tussen de niet-strafgevallen en geen haankraaide ernaar. Nee, hetwoordje ‘strafgeval’ schriktemij niet af. Tegen Janny zeiik niets. Ik wilde haar nietaanraden: ‘Ga mee’ of:‘Blijf.’ Ik wenste geenverwijten, wanneer het laterslechter zou blijken te zijndan inBergen-Belsen. Janny,diemij hielpmijn deken omte slaan en mijn pannetje op

m’n rug te binden, kneep inm’n arm en zei: ‘Mirjam, ikwil met je mee.’ ‘Janny,meid,fijnvindikhetwanneerje meegaat, doch maak mijgeen verwijten van: “O, watis het hier slecht, had ik hetmaar niet gedaan.” Geenwoord, Janny, houd daarrekeningmee.’Janny ging mee. Allenriepen: ‘Janny, ga je metSandra enMirjammee?Hoe

durf je!’ Waarop ik opJanny’s gezicht eentwijfelende trek bespeurde.‘Janny, nogmaals, je kunt ernunogvanaf,directmoet jemee en kun je niet meerterug.’Janny bleek flink te zijn engingmetonsmee.Ergensuitderuimteklonkplotselingdestem van Dolly: ‘Mirjam, ikga ook.Mirjam, met jou wilik mee.’ Het kwam als een

donderslag.Plotselingwildenallenmee,datkonechterniet.ZesenveertigHongarenenbijuitzondering vier Hollandsemeisjes, in totaal vijftig. EenOberscharführer kwam debarak binnen met een boekonderz’narmenriepomdieHolländerin die straf had enop transport moest. Sandrakwam tevoorschijn, gevolgddoorJanny,Dollyenik.Onzenamen werden genoteerd en

onze leeftijd werd ookopgenomen.Ik vroeg aan deOberscharführer of dit eenbehoorlijk transport was,waarop hij mij antwoordde:‘Ja,julliegaannaareengrotemunitiefabriekenheus,slechtisheterabsoluutniet.’Wij namen afscheid. Onzemeisjes huilden en klamptenzichaanonsvast.‘Gaanjullietoch niet. Mirjam en Janny

weg; ook dit nog.’ ‘Meiden,jullie weten, ik wil, houdenjullie je flink, het einde isheus in zicht. Tot ziens inHolland. Huilen jullie niet.Eén of twee dagen is hetvreemdendanvergetenjulliehet.’De nood hier in Bergen-Belsen was zó groot en hetvechten om te blijven levenzóafmattenddatnietsjemeerinteresseerde, en zo gingen

wij. Eerst bracht men ons ineenlegebarak.Uitkledenwashet bevel. In onze naaktebody’s stonden wij voor eenpaar SS-dokters.Wij werdengekeurd; gelukkiggoedgekeurd. Sandra diereeds oudwas, tweeënvijftig,docheruitzagalsevendertig,koketteerde met haar nietmeer veerkrachtige lichaam.Hatendeed ikhaar.Bah,eengetrouwde vrouw, die een

dochterhadvanzesentwintig,diverse liaisonsachterderughad en zich alsmens aan deSS-kerels te koop aanbood.Sandra, wanneer je met mijgeen ruzie wilt hebben, doedan gewoon, want andersgeefikjevandaagofmorgeneen opdonder. Sandra, dienog een beetje angst had endacht: misschien wil ze nogterug, beloofde mij plechtignietmeerzoidioottedoen.

Naenigekerengeteldtezijnkregen wij een paar pakken,waar brood in zat. Watemmertjes met koffiemaaktenhetgeheelcompleet.Wij werdenweggeleid en zogingenwij,met onze pakkenbrood tussen ons in, debossen door. Wij haddenweinig bewaking. Na tweeuur te hebben gelopenkwamen wij op het station.Dit was hetzelfde station

waarop wij warenaangekomenenwaarwij eenRode Kruistrein haddengezien. Er was nu niets.Waarheen zou die RodeKruistrein gegaan zijn? Och,laat ik mij daar maar niet inverdiepen, dacht ik voor dezoveelste maal, alle moffenmoeten kapot. Wij kregennatuurlijk een beestenwagen,zonder stro, niets. Door endoor koud, november, geen

kousen aanmijnbenen, geenwintermantel of vestje, niets,in een onverwarmde wagen,met onze behoefte aanwarmte en warm eten.Urenlang wachtten wijgelaten, tegenelkaargedrukt,ophetseinvanvertrek.Tweeposten en eenOberscharführer gingen metons mee. Het was inmiddelsal stikdonker geworden toende trein eindelijk een

fluitsignaal liet horen. Deposten staken een paarkaarsenaan.Daar gingen wij. Sandraklaagde elkmoment van: ‘Ikben zo koud en ik heb zo’npijn,m’nhart,o,ikgadood.’Niemand irriteerde ze zo ergals de Oberscharführer.VoordatSandrahetwist,hadze een buitengewoon hardeklapophaarwangtepakken.Aan het kermen kwam toen

helemaal geen einde meer.Als straf moest ze bij onsvandaanenalseenstoutkindineenverhoekjegaanzitten,zo ver mogelijk verwijderdvan de Oberscharführer. Hijduldde haar niet in zijngezichtskring. Ook onsmaakte zij nerveus. Totovermaat van rampsimuleerde zij eenzenuwaanval,waarbijzijgingtrappenenslaan.Ikhielphaar

met een beetje koffie enschold haar uit voor os. ‘Jemaakt het nog veel erger,denkerom:jekrijgtnogmeerzo,’ waarop zij onmiddellijkveel kalmer werd. Bij Dollyen Janny teruggekomen,vroegen ze mij: ‘Zeg, vraagjij of wij ons rantsoen broodkunnen krijgen.’ ‘Janny, ikdoe het niet. ZesenveertigHongaarse meisjes metdezelfde honger en dan de

scènediewij netmetSandragehad hebben, laten zij hetmaarvragen.’Naeenhalfuur,toenonzemagenbegonnenteknorrenvandehonger,vroegeen van de Hongaarsemeisjes: ‘Zeg, Holländerin,wil een van jullie misschienbrood vragen, wij sprekengeen Duits, alleen Jiddisch.’Ik stootte Janny aan:‘Vooruit, Janny, steek vanwal en vraag het hem,’ naar

de Oberscharführer wijzend,dieinmiddelsingedutwas,ennaar de posten, die ook nietvrij van slaap waren en eenbeetje aan het snurkengeslagen waren. Het decorloktewerkelijknietuitomhette vragen. Janny miste demoed en Dolly, die andersook niet voor een kleintjevervaard was, durfde ookniet. Nou, vooruit dan maar.Ikkuchteeenmaal,tweemaal,

zodat hij opschrok, en toenstak ik danmaar,weer zoalsvanouds, van wal. ‘HerrOberscharführer, mag ik umisschieneenvraag stellen?’Zijnogenkekenstreng,dochnietbestraffend.Iksteldem’nvraagenkreegmijn zin.Eénpak werd opengemaakt enDolly mocht uitdelen. Allesging keurig geregeld. Deposten ontpopten zich alsniet-kwaad en de

Oberscharführerwasooknieteen van de vele slechten.Dekoffie, die weliswaar koudgeworden was, maakte demaaltijd compleet. Hetlekkerste gebak kan niet zosmaken als dit stukje brood,dat niet meer was dan eendikke boterham. Na eenkwartier, toenallesverorberdwas, gingen de meisjesslapen, behalve Dolly en ik,tegen elkaar aangeleund,

ieder met haar eigengedachten. Zo rolden wij denacht door. Zal dit nu onzelaatste reis zijn in eenbeestentrein?Zaldevolgendeons naar Holland brengen?Wanneer? Al die vragenbestormden niet alleen mij,doch ook Dolly. Wij wistenhet zonder te spreken. Onzewensen waren zo ver en zoeenvoudig.De Oberscharführer en een

van de posten bleken vast teslapen.Deanderepostmoestwakker blijven en onsbewaken. Na wat heen enweer gescharreld te hebbenhaalde de post een witbroodtevoorschijn, bestreek hetrijkelijkmetboterenbelegdeviersneeënmetheerlijkehamen hoofdkaas. Dit was vooronseentantaluskwelling.Hetbroodwerd keurig in tweeëngesneden en in papier

gewikkeld. Mijn conclusiewas: zeker voor laat op deavond. Dolly en ik stoottenelkaar aan. Nooit heb ikgeweten wat eentantaluskwelling was, dochnuwist ikhet.Depost stondopenvoorwijhetwisten,laghet heerlijke, begeerlijkebrood op onze schoot.Droomde ik? Was ditwerkelijkheid? Kon het waarzijn? De post, die wij direct

promoveerdentot‘onzepost’,legde alleen zijn vinger opzijn lippen en beduidde:mond houden, niets zeggenen vlug opeten, zodat deOberscharführerendeanderepost niets zouden merken.Wij bedankten met gebarenen smulden. Janny, dieingedut was, werd wakkergestompt en zij wasabnormaal van verrukking.Sandra kreeg niets. Zij, die

zich zo hysterisch aanstelde,haar vertrouwden wij niet,wantmethaargekkekopwaszij in staat onze post teverraden.Wathaddenwijeenheerlijk voldaan gevoel.‘Dolly en Janny,’ zei ik,‘wanneer alles zo begint,komt alles voor elkaar. Puiktransport.’ En wij scheptenweer voor de zoveelste maalmoed. Het was echter nogniet gedaan met de goede

gaven. Onze post werd natwee uren posten, dat wilzeggen: af en toe kijken ofallesrustigwas,afgelost.Postnummer twee komt en deeerstegaatliggenendektzichtoe met zijn heerlijke, metbont gevoerde jas.Vervolgens doet de nieuwepost hetzelfde wat de eerstereeds had gedaan. Hij pakteen witbrood, besmeert hetmet boter, belegt het met

kaas, snijdt het in tweeën,kijkt of post één slaapt enbrengt het naar ons toe,fluisterend: ‘Voorzichtig, deOberscharführer en post één,eten jullie vlug op.’ Feesthadden wij. Geen razendehonger. Een hele nachtzonder honger. Hoelanggeleden.Auschwitz,’s nachts wanneer je plassenmoest en je maag jeherinnerde aan de honger.

Bergen-Belsen, waar je ziek,ja, gek werd van de honger.En voor de zoveelste maalzeiden wij: ‘Waar ze onsbrengen, laatmij koud,maargoedishet.’Engoedwashet.Devolgendedag,ikhadgeenoog dichtgedaan en mij meteen beetje koffie gewassen,kon ik wat praten met deOberscharführer. Het waskoud,dochde zon scheenende grote deuren mochten

open. Wij raasden doorprachtige dorpjes, doch allesbleekuitgestorven.Geenmanop het land, geen auto langsde weg. Een uitgestorvenland. Deutschland,Deutschland über alles. Inmijnvaderlandisgeenvretenmeer.Eens klonken jullie liedjesvrolijk, monter, met zin totoverwinnen. Waar liepen nujullie soldaten? Nee, nu

zongen zij niet meer van‘gegenEngland’.Weg, niets,geen sterveling te bekennen!Dood en leeg was datgenewat ik van Duitsland zag innovember1944.‘Weet u ook waarheen wijgaan?’ ‘Ja, naar Fallersleben.Jullie komen in grotefabrieken te werken.Behoorlijke gezonde ligging,hygiëneenveeleten.’Ikkonhet niet geloven. ‘Wordt er

ook geslagen,’ waagde ik.‘Nee, want hier, hier hebbenwij jullie nodig, hard nodig,en als er gewerkt wordt,resteert er geen tijd om teslaan. Nee, spijt behoevenjullie in geen geval tehebben.’IkverteldeDollyenJanny het nieuws en ookSandra, die zogenaamd sliep,hardopsprakenmetarmenenbenen sloeg, vertelde ik watikgehoordhad.

Plotseling begon de treinveel langzamer te rijden.Wijontdekten ontelbarecomplexen fabrieken. Helverlicht waren de ramen vande afdelingen, en er warenkarretjes waarop mensenzaten,elektrischekarretjesdievan het ene eind naar hetandereeindvlogenmetgroteketels, waaruit warme dampopsteeg, en in de fabriekenverdwenen. Eten? Was dit

eten?Huilen, lachen, alles kon iktegelijk. Janny, meid, wijhebben goed geboerd. Janny,zeg toch wat. Dolly, doe jebek open. Straftransport. IkzegendeSandradatzij inhetdonker met haar vriend hadgesproken, en de post, dieeigenlijk vervloekt moestworden omdat hij Sandraverraden had, wenste ik allegoeds. Hemelse goedheid.

Geenpijpen,geengaskamers.Pijpen die branden door dearbeid endaar, daarmochtenwij werken. Wat was m’ngelukgrootenwatadoreerdeikFallersleben.

Vierentwintig

VIJFTIG meisjes,inrijenvanvijf, gingen de trein uit enhierwachtteonsgeenSSmetzwepen.Nee,hierwerdenwijdoor de posten overgegevenaan twee civiele Duitsers.Geen uniformen, geen SS.ZoudenhiergeenSS-mannenof -vrouwen zijn? Zijbeduiddenonshen tevolgen.Wij keken onze ogen uit. Zo

grootwasdeoppervlakte.Zozwaarwasergebombardeerd.Als koek lagen de percelen,auto’s, motoren envliegtuigen op de puinhopen.Inde treinkondenwijvanuitdevertenietzienhoestukenhoe rot die kolossale fabriekeruitzag.Hoe is hetmogelijkdat zo’n hypermodernefabriek, die toch zo massiefleek, zo kapot kon zijn. Insommige gedeelten werkte

menonderdeblotehemel.Ikkon er niet genoeg vankrijgen.Onzedagwasbeslistvoor honderd procentgeslaagd. Onze bevrijdershadden hun best gedaan. Ikkon het wel uitgillen vangenot. Dolly, Janny, Sandraen ik stootten elkaar aan,knipoogden en kekenveelbetekenend naar elkaar,metdegedachte:hetkannietlangmeerduren.

Na ongeveer een halfuurdoordepuinhopengelopentehebben kwamen wij bij eenniet zo erg gebombardeerdgedeelte. Hier moesten wijstilhouden voor een parterrevan een fabrieksgedeelte. Erbrandde volop licht. Voordatwijhetechterwisten,stondener ongeveer tien SS-vrouwenvooronzeneus.O,wathaatteikdiemeiden.Heteerstewateen van die SS-vrouwen zei,

was: ‘Uittrekken en strak enstram staan.’ Toen wij allendoor de SS-vrouwen geteldwaren, konden wij naarbinnen gaan. Schuifelendgingen wij de SS-vrouwenachterna.Watwijdaartezienkregen,was een droom. De hal waszwart-wit betegeld en aanweerskanten van die hal,ongeveer in het midden,ontdekten wij prachtige

grijsgeverfde deuren metnikkelen handvatten. Dedeuren bleven echterhardnekkig gesloten. Welhoorden wij vele stemmen,doch wij konden nietsverstaan.In die prachtige mooie hal,waarinooknoggrijsgeverfdecentrale verwarmingaanwezig was, moesten wijweer geteld worden. Allesklopte. Een van de SS-

vrouwen,diehethoofdbleekte zijn, haalde eenHauptscharführer. Weerwerden wij geteld. DeHauptscharführer moest eentafel en een stoel hebben endaar werden weer onzenamen, leeftijd ennationaliteit genoteerd. Eenstom handschrift had hij.Kinderlijk, ongeschoold.Grof. Een uniform met velestrepen, sterren en medailles

doetveel.Toenditklaarwas,moestenwijonseenvooreenopstellen. Wij kregen toenvoor het eerst onzeLagerälteste en Blockältestete zien. Hongaarse vrouwen,prachtvrouwen, beschaafd enintelligent.Huninteressegingnatuurlijk naar hun eigennationaliteit uit. Eerstinformeerden zij bij onzenieuwe groep of wij zusters,broers, vaders of moeders

haddenontdekt,diezusofzoheetten. Toen kwamen zijnaar ons en vroegen onzenamen. ‘O, dus jullie zijnHollanders.’Ik vroeg: ‘Krijgen jullieslaag?’‘Nee, nooit van gehoord,’was het antwoord. ‘Hebbenjullie dan weleens slaaggehad?’washunwedervraag.Wat moest ik nog veelvertellen. Nee, ik vertelde

niets. Natuurlijk hadden zijhun familie in andereconcentratiekampen moetenachterlaten. Nee, geenonnodig verdriet bezorgenwasmijnoordeel.Laatheninde waan dat de SS ons nietgeslagenheeft.Na die conversatie vanongeveereenhalfuurkwamende bewuste karretjes de halbinnenrijden, met heerlijkedampende koffie en nog

heerlijker dampende soep.Grote ketels werdenneergezet. Witte schalenkregen wij en tevens eenkopje. Een prachtigeverchroomde lepel vormdehetgeheel.Enzokregenwij,zonder nog iets gewerkt tehebben, heerlijke dampendegortesoepenhetekoffie.EenvooreenuitgedeelddooreenvandeBlockältesten.De Kommandoführerin

vroeg ons of het smaakte.Met gloeiende gezichten enhollevermoeideogenbruldenwij in koor: ‘Ja, FrauKommandoführerin.’Daarna,toen dat verorberd was,werdendehaldeurenvooronsopengezet. Die aanblikovertrof de hal. Zalen voleenpersoonsbedden,strozakken en dekens, wit-zwarte tegelvloeren en wittetegelmuren, overal centrale

verwarming en boven op diebedden, meisjes die zongenen er helder en fris uitzagen.Hoorde ik geen stromendwater lopen?Beddenwerdenons aangewezen. Tweemeisjes in één bed. Janny enik samen. Dolly met Sandra.De Kommandoführerinraaddeonsaantegaanbaden.‘Hier aan de kant van dezezaal,’ zo wees zij ons, ‘zijngrote douchecellen. Wassen

jullie je goed met warmwater. Morgen worden jullieontluisd. Neem morgenvroegnog eens een bad. Na deontluizing,dieeendagduurt,moeten jullie werken, twaalfuren per dag. Hard werken,mannenwerk. Rusten jullieom te beginnen dus maareerst goed uit. Er wordt hierheel veel van jullie krachtengevergd. Gehoorzaam enhoud je schoon. Wanneer je

het een of ander nodig hebt,ga dan naar de ziekenbarak,daar zijn medicijnen.Wanneer je koorts hebt,behoef je niet te werken.’Mooi,dacht ik,koortsheb ikover een maand wel. Eersteven de kat uit de boomkijken.Toen alles gezegd was,konden wij gaan slapen.Janny, Dolly en ik gingenbaden.Baden!Bestonderiets

heerlijkers dan een gevuldemaag en baden met warmwater,zeepeneenhanddoek?Heteerstestortbadzettenwijin onder gezang vanHollandse liedjes. Joelen enbrullen, van alles deden wij.Zo moesten wij aan ons pasverworven geluk uitinggeven. ‘Meiden, wat eenmooie, goeie gokhebbenwijgedaan. Blij, Janny?’ vroegik,terwijlikhaarrugboende.

‘Ja, Mir, happy,’ was hetantwoord. ‘Van hieruit devrijheid zien, dat is wat ikwil, Janny. Geen appel.’Slapen konden wij. Wijkropenmetz’nbeideninonsbed en sliepen in met dewens: God, laat ons ditbehouden.De volgende dag moestenwij om vier uur opstaan. Deanderen, die hier reeds viermaanden werkten, beduidden

ons dat er aan de overkantvandehalnogzo’ngrotehalwaseneengelegenheidomjete wassen. Hier openbaardenzich weer nieuweheerlijkheden. Vastewastafelsmet warm en koudwater. Alles weer zwart enwit betegeld en overaldezelfde mooie verwarming.Janny,Dolly,Sandra,wateenfeest. Na van de heerlijkeluxe te hebben geprofiteerd

om ons van top tot teen tewassen, moesten wij weernaar onze eigen zaal terug,waar wij ons moestenopstellen,keurignetjesachterelkaar, enzowerdonsbrooduitgedeeld, vierhonderdvijftiggram brood, gesneden, meteenkluitjebotereneenplakjesmeerworst. Wat eenzaligheid!Hetwas inmiddelsreeds halfzes geworden toenwij onze bedden moesten

bouwen. Dit was wel hetmoeilijkste werk dat er inFallersleben van je gevergdwerd.Debeddenmoestenalsbankenwordenopgemaaktenermochtengeenrimpeltjesindedekens zichtbaar zijn.Hetwas het werk van deHauptscharführer om debedden te inspecteren en oweewanneerjebednietvoorhonderdprocent inordewas.Dan kreeg je een geducht

standje en moest je alsschuldige bij je bed gaanstaan, omringd door SS-vrouwen, Blockältesten enLagerältesten. Wanneer jebed niet tadellos gebouwdwas, was je de gehele dagdoodongelukkig.Om zes uurmoest hetArbeitskommando,de dagploeg, aantreden. Dangingen driehonderdHongaarse meisjes, heerlijkschoon gewassen en niet-

hongerig,naarhetwerk.Hunwerkdagwasvan ’smorgenshalfzeven tot ’s avondshalfzeven. De nachtploegkwam’s morgens thuis. Dezewerkte van ’s avondshalfzeventot’s morgens halfzeven. Hetvoordeel voor de nachtploegwas dat er ’s nachts omtwaalf uur heerlijke, dikke,warme soepwerduitgedeeld.

Eten was daar in november1944 genoeg. De eerste daghoefdenwijniettewerken.Wijgingenheerlijkonsbedin en sliepen tot ’s middagstwaalf uur. Klokslag twaalfuur kregen wij aardappelen,een flinke lepel rodekool,heerlijke echte vleesjus eneenplakjevlees.Hoewasditmogelijk, zo’n heerlijkheid.Kon dat bestaan? Ik had erverdriet om dat Saar, Zus,

Truus enKitty en zo niet bijons waren. Wat zouden zijniet gegeven hebben voorzulk een luxe. Bedden,badcellen, wastafels,verwarming en heerlijk eten.Na ons maal te hebbenverorberd, gingen wij onzeschotel omwassen.Weermetwarmwater.Dan konden wij weer gaanslapen tot ’s avonds vijf uur.De nachtploeg ging baden.

Om zes uur werd aan denachtploeg en ook aan onsheerlijke, dampendeerwtensoep uitgereikt. Toenkwam de dagploeg en dezeging eveneens baden. Omzeven uur kregen ook zijerwtensoep. ’s Middags omtwaalf uur werd door deLagerälteste aan de dagploeghet middageten uitgereikt.Alles ging keuriggeorganiseerd,rustigenkalm.

Wanneer het eten werdverstrekt, stond er altijd eenSS-vrouwbijomtekijkenofalles wel volgens de regelsging.Detweededagmoestenookwij werken. Wij werdeningedeeldbijdedagploeg;bijdriehonderd meisjes kwamenwij,denieuwelingen.Aandeoverkant van onzewoonplaats was onzeafdeling. Nog nooit heb ik

een dergelijke oppervlaktegezien. Bij de entree, devoorhal, liepen rails, waaropgrote goederenwagons af enaan reden, beladen metmunitie, die bestemd wasvoor het front en die wijmoestenfabriceren.Eengrotehijskraan tilde de kisten dewagons in. Toen wij hetzogenoemde perronoverstaken, kwamen wij oponze afdeling. Ook hier was

het weer overweldigendgroot. Grote boormachines,persmachines en wat al nietmeer stonden inonafgebroken rijen tedraaienen te stampen. Het was erheerlijkwarm.Er liepenveelmannen rond, van wie ikdirect de Duitsers herkende,die als heer en meesterrondliepen, en de zogehetenciviele arbeiders, Fransen,Polen, Russen, Belgen,

Italianen, die evenals wijopgepiktwaren.Allenwarenchristenen. Alleen wij, devrouwen, waren Joden. DeDuitsers droegen allenhakenkruisspeldjes. Demeestenwarenoud-militairendie een arm, been of anderlichaamsdeel misten enongeschikt waren voor hetleger. Zij waren onzemeesters. Onze ploeg, devijftig nieuwelingen, had

geluk. Er was een nieuwwapen uitgevonden en wijnieuwelingen moestenhiervoor worden ingewerkt.Wij zouden onze meesterhouden.Hijwasdeenigediegeen hakenkruisspeldjedroeg.Ikhebnooitgeziendathij de Hitlergroet bracht, alsdeeenofanderehogepietdefabriek kwam bezichtigen.Dollyenikkregensamenéénmachine, want twaalf uur

achterelkaar alleen aan eenmachine is onhoudbaar,vooralwanneerjezwakbent.Derhalve moesten wij elkaaraflossen.Onzemachinesloegalleenmaartweenageltjesin;de andere machines dedenweer ander werk. Het eindvan alles was een lopendeband waarop de door onsgemaakte granaten bovenonze hoofden de fabriekverlieten,ingepaktwerdenen

voor verzending klaargezet.Het werk beviel ons. Wijvondenhetzelfsprettigomtegaan werken. Janny was‘schilderes’. Haar werkbestondnamelijkuitstreepjesop de bussen zetten, zodatDolly en ik duidelijk kondenzien waar de nageltjesmoesten worden ingeslagen.Janny kreeg elke dag eenhalve litermelk extra, die zijbroederlijkmetonsdeelde.

Na een week was hetafgelopen met ons prettigebaantje, want er was geenijzer meer voorradig. Onzeploeg moest nu, in dedecemberkou en zonderhandschoenen,van’s morgens halfzeven tot ’savonds halfzeven, ijzertrekken uit degebombardeerdefabriekscomplexen. Het wasontzettend. Doch ik behield

mijn optimisme. Op hetkritiekste moment van deoorlog, toen allesophet spelstond,wasergeenijzermeervoorradig en moest dit zelfsuit de puinhopen verzameldworden. Het kon niet langmeerduren.Ikwasernogtekortommetdemannencontact tekunnenopnemen, ook al omdat iknog niet wist wie van henopgepikte arbeiders waren.

Ook aan de speldjes die zijdroegen, kon ik hen nietthuisbrengen. Ik moest hiereerst nog even een beetjethuis raken. Ik zou echtercontactkrijgen, tenkostevanalles!Wetenmoestik!Wetenzouik!Ikhadsedertenige tijdpijnin mijn arm, die begon tezwellen. Derhalve ging ik ’savonds naar de ziekenbarak,een tamelijk kleine zaal,met

bovenelkaartweebedden.Inhetmiddenvandezaalstondeen tafel, waardoor menenigszins het idee kreeg vaneen ziekenhuis. Op de tafellagen een paar medischeinstrumenten. Het was erheerlijk rustig. In de barakhielpen een vrouwelijkeHongaarse dokter en tweezogenaamde verpleegsters,ook Hongaars. Toen ik mijnarmlietzien,zeimenmijdat

ik geopereerdmoestworden.Er zou de volgende dag eendokterkomendieinmijnarmzousnijden.Heerlijkvond ikhetomdatikdannietmeerinde kou hoefde te staan enzalig inm’nbedkonblijven.Inderdaadkwamdevolgendemorgen de dokter. Hij waseen Italiaan, geen gevangenedoch een nazi, maar hij wasgeen beroerde kerel en wistniets van antisemitisme. Ik

werdtweemaalgeopereerdenm’n wond werd direct weerkeurig netjes dichtgenaaid.Drie weken lang hoefde ikniet te werken, drie wekenvan heerlijke rust. Tochverlangde ik vaak naar mijnwerk en ik was dan ook blijtoen mijn arm genezen was.Volgoedemoedgingikweerijzer trekken uit depuinhopen.Ikvatteechtereenzware kou en kreeg veertig

graden koorts, waardoor ikonmiddellijk weer in deziekenbarak werdopgenomen.Na een week had ik geenkoortsmeer.Dekoutrokmijechterin’tgeheelnietaan.Ikvondhetheerlijkwarm indebarakenikkreegprachtigoptijdm’n eten. Toen kwam ikop het idee om dethermometer,dieiktweemaalper dag kreeg, warm te

wrijven, wat mijbuitengewoongoedgelukte.Driewekenlangbleefikdatdoen, doch toen de zonweerbegon te schijnen wilde ikweer werken. Ik wreef dethermometer dus niet meeromhoog en drie dagen laterliepikweerinhetgareel.Hetijzer trekken buiten wasafgelopen en het werk in defabriekhadmenweerhervat.Ik voelde mij fit en gezond.

Ik kwam weer bij m’n oudemeester, dochkreeg eenheelmoeilijke machine. Ditvergde ontzettend veel vanm’ngezondheid.Hetleekweleen film. Ikwerdaangekleedin een rubber pak, kreeghandschoenen, kaplaarzen,een rubber shirt, een rubberzuidwestertje en een brilmetblauwe glazen. Toen werdmij door een Italiaan demachine geïnstrueerd. Het

waseigenlijkmannenwerkenbestondhieruitdatikvaneensoort rond ijzeren busje driecentimeter moest afdraaien.Het wasmoeilijk werk en ikmoest goed opletten. Alspoedig werkte m’nmachinenietmeerprecies.Wanneeriknietopletteenhetbusjeteverafdraaide, moest dit in eenkokend sodabad wordengestopt. Door mijnonoplettendheid liep dan het

lopendebandwerk, datbestond uit het verderbewerkenvanhetbusjedatikhad afgedraaid, geheel in dewar. Hierdoor kwamen dandriehonderd meisjes stil tezitten. Per dag moest ikvijfduizend busjes afdraaien.Er stonden twee van dezemachines; aan de anderemachine werkte een Italiaan.Deondermeester,dieoponzemachines moest letten, was

ook een Italiaan. Het eerstewat ikmij afvroeg,was: zijnzij betrouwbaar ofonbetrouwbaar? Ik moest enzoudatweten.Eerst even dekat uit de boom kijken. Deeerste paar dagen liep allesprachtig. Ik vond het ergvervelend voor onzebevrijders dat ik als Jodingranaten stond te maken.Saboteren moest ik ensaboteren deed ik. Ik moest

echter voorzichtig zijn.Hoe?Elke avond werden wij doorde meesters gecontroleerd ofwij geen stukjes ijzer,waarvan wij messen ofhaarspeldjes konden maken,bij ons hadden. Ik kwam ophet idee om schroefjes uitm’nmachinetehalen,tweeàdrie per dag, en deze in teslikken.Hetgevolgwastweeà drie uur oponthoud. Mijnmachine moest weer worden

gerepareerd door een Belg,Robertgenaamd.Ookhijwasopgepiktenmetnog tienduizendandere jongemensen het slachtoffergeworden. Wij praatten metelkaar zo goed en zo kwaadals het ging, want er warenniet alleen Duitse enItaliaanse meesters, doch erliepen ook verraders, SS-mannenenSS-vrouwenrond.Wij spraken af dat ik

driemaal per week demachine onklaar zou maken.Deze zou dan door mijnBelgische vriend langzaam,zo langzaam mogelijk,worden gerepareerd. Hij zoumij schrijven en ik hem.Hetgevolgwas:geenvijfduizendhandgranaten per dag, dochvierduizendofdrieduizend.Voortskwamikinhetbezitvan de nieuwste Engelseberichten, die Robert door

bemiddeling van een Duitserclandestien beluisterde.Saboteren en Engelseberichten,daarvoor leefde ik.Ik las de berichten op dewcen leerde ze goed uit m’nhoofd; ’s avonds in deslaapzalen kwamen danzeshonderd Hongaarsemeisjes luisteren naar hetmooie nieuws dat onzebevrijders elke dag weerdichterbij kwamen. ‘Moed

houden,’ stond onder al zijnbriefjes, ‘de Russen zijnvijftig kilometer van Berlijnen de Amerikanenhonderdvijftig kilometer vanHannover,’ enzovoort,enzovoort.Naarmate de Amerikanendichterbij kwamen, werd hetvoedsel minder. Na viermaanden was ons dagelijkserantsoen brood vanvierhonderdvijftig gram

gedaald tot één dikke snee.Alleen ’s middags kwam ersoep of kwamen eraardappelen. ’s Avonds waser niets meer. Vanwege devele schroefjes die ik slikte,moest ik elke avond naar deziekenbarak omlaxeermiddelen, waardoor iknatuurlijkergverzwakte.Toenkwamde tijdvanvieràvijfkeerluchtalarmperdag,waarbij wij dan uren- en

urenlangindebunkerszaten,die zeer benauwd enondoelmatigwaren.Ikvoeldemij doodmoe. Ik kreegvreselijke ruzie met mijnItaliaanse meester omdat ikde verloren bunkeruren inmoest halen. Op een zekeredagwerdde ruzie zo ergdatik het niet meer laten konhem uit te schelden voorsmerige landverrader. Ik wilniettempowerken.Voorwie?

Voor wat? Voor iedere dodeben niet alleen ik, doch ookjij schuldig. Begrijp je datwel, smerige Mussolinikop.Geeneten inm’n lichaamentwaalf uur lang mannenwerkverrichten. En trouwens, deRussen en Amerikanen zijnreeds kilometers diepDuitsland binnengedrongen.Waarvoordantempo?Het gevolg was dat hij mijsloeg. Dat viel mij echter

mee, want ik verwachtte dathij mij aan de Duitsers zouverraden. Wij waren als katen hond, Antonio en ik, totaan het moment dat ikFallerslebenverliet.Dolly kwam naast mij aande andere machine werken.Deweinigemannenhadmennodig, broodnodig. Toen zijreeds twee dagen naast mijwerkte, zei ik: ‘Dolly, wijmoeten wat extra te bikken

hebben, anders gaan wijkapot, ondanks het feit datwij geen slaag krijgen enondanks de hygiëne. Wijkunnen dit werk nietvolhouden.’Wij beraadslaagden. ‘Ganaar onze hoofdmeester, datis een goeie,’ raadde Dollymij aan. ‘Nee, Dolly, deallerhoogste moeten wijhebben, de Herr Direktor,’antwoordde ik. ‘Dat kun je

nietdoen,Mirjam,diemagjeniet aanspreken. Je krijgt erlast mee, malle idioot,vijfentwintig zweepslagen opz’n minst.’ ‘Zodra hij in defabriek komt, vraag ik hethem, Dolly. Wie niet waagt,dienietwint.’‘Och,meid,jijbent gek,’ waren Dolly’slaatste woorden.‘Afwachten,’ brulde ik terug.En de baas kwam. Onzemachineswarenvoorzienvan

tellers en elke keer wanneerer een busje gedraaid was,versprong de teller. Wijwerdenvaakgecontroleerdofersnelgenoeggewerktwerd.ErkwamdaneenDuitsermeteen chronometer en o weewanneer je er niet uit haaldewat eruit te halen was. OokHerr Direktor controleerde.ToenopdebewustedagHerrDirektor bij mij stond en ikm’nuiterste best deed, vroeg

ikhemzomaaropdemanaf:‘Herr Direktor,’ tegelijkertijdbetreurde ik het dat er nogniet zoiets als eenOberdirektor bestond, ‘wijdoen mannenwerk. Demannen krijgen extra eten,meerbrood,melkenéénlitersoep, enwijvrouwenkrijgenniets.Ualsdirecteurkuntonshelpen. Wanneer u voor onsnaar de Lagerälteste gaat,krijgen wij meer. Zou u dan

ookzovriendelijkwillenzijnom naar degevangenenkeukentegaaneneen halve of een kwart keteletenvooronsbijtevragen?Ubegrijpt, van u hangt alles afen hoe meer wij te etenkrijgen,des teharderkunnenwijwerken.’Het lukte. Het slaagde nietvoor honderd procent, dochvoor tweehonderd procent.Melk en extra voeding. Als

waanzinnigenwarenwij.Diedag was absoluut eengeluksdag, want wij haddennietalleenextraeten,dochdeRussen trokken op en deBerlijners konden dekanonnen reeds horenbulderen. Robertje, Robertje,wat was jij een steun, temidden van gestamp, gesis,vette lucht,enzovoort. Jijgafzeshonderdmeisjesdemorelemoed om verder te gaan. Jij

waseen redder inonzegrotenood.Doch het goede eten hieldniet aan. Elke dag kwamenonze bevrijders dichterbij enhoe meer zij naderbijkwamen, des te nijpenderwerddevoedselvoorziening.

Vijfentwintig

VAN de SS-posten haddenwijweinig last. Vaak kregenDollyenik,omdatwijbijdeingang van de fabriekwerkten en de posten aan deingang de wacht hadden,hompen brood. Dan was jeeen hele dag gelukkiggestemd, omdat je dan eendikke snee brood had en dusweer een dag langer kon

leven.Ook hadden wij geluk metkoffieprut. Tweemaal daags,’s morgens en ’s middags,werd er koffie gebracht. Deketels stonden dan vlak bijons enwij lieten allen koffienemen, doch de prut haaldenDollyenikeruitenatendezeop. In die tijd heb ik nooitiemand zozeer gehaat alsonzeItaliaansenazi,Antonio.Uitm’nogenstraaldedehaat

hem tegen. In ons bijzijn,wanneer wij niet meerkonden staan vanvermoeidheid en van dehonger, at hij witbrood metspek en eieren. Hol en bolwarenonzehongerogenenhijvrat als een zwijn. Wanneerdetranenonsoverdewangenliepen, begon hij Italiaanseliederen te zingen, met eenprachtige,diepe, innigestem.Haten deed ik hem en graag

had ik hem persoonlijkvermoord. Het lot wildeechter anders. Toen deAmerikanen dichterbijkwamen, moesten wij weg,doch ik ben ervan overtuigddat anderen het voor mijgedaan hebben,want hijwasnietalleentegenonsgemeen,nee, tegen iedere arbeiderstuk voor stuk deed hij vuilenslecht.Van onze hoofdmeester

haddenwijdaarentegenmeerplezier. Al was hij eenDuitser,hij sprongvoor je inde bres, vaak ten koste vanzijneigengoedenaamentenkostevandegoedenaamdernazi’s. Hij kreeg van zijnantisemitische vrienden encollega’s de bijnaam‘Jodenvriend’, hetgeen voorhem zeer gevaarlijk was.Ondanksallesstoordehijzichechternietaandepraatjesen

hij deed z’n best met eenvriendelijkwoordofgezegdeje even aan het lachen tekrijgen. Ook voor Dolly enmijdeedhijietsergliefs.Wijnoemden hem de rooie. Ditwasomdathijeenrodekleuropzijnwangenhad.Derooiewas leuk, slank en knap, enhadeenopen,prettiggezicht.Menig meisjeshart bracht hijonregelmatig aan het tikkenwanneer hij langskwam en

een praatje maakte. Voor deHollanders had hij een grootzwak.Hettoevalwildedatoponze afdeling een NSB’sterwerkte,voordeadministratie.Razend verliefd waren derooie en zij op elkaar,ondanks het feit dat hij eentrouwring en zij eenverlovingsring droeg. Inoorlogstijd is echter allesgeoorloofd en zij werktenslechts voor één doel, hun

Führer.Wijhebbenechternognooitzóveel slechte verhoudingengezienalsindefabriekenvanFallersleben. De SS-vrouwenmet demeesters.Meisjes dieuit alle delen van Europavrijwillig naar Duitslandwaren gekomen, hielden hetmet onze posten. Het geheelwas zo’n rommeltje dat wijvanhenmoestenspuwen.Zijdurfden wat van ons te

zeggen,zij zoudendewereldverbeteren!Opeendaghaddenwijweereenspech.Elkedagvielenerstukjes ijzer van m’nmachine.Wanneer je die lietslijpen, had je tenminste eenmes. Ik ging ’s middags omtwaalf uur naar de rooie envroeg of ik twee mesjesmocht laten slijpen.De rooievond het goed. ‘Vanavondom zes uur ga je ze maar

terughalen,’ zei hij. Ik kreeginderdaad twee keurigemesjes, die de Russen voormijhaddengemaakt.Dollyenik waren dolblij met onzeaanwinst. In m’n geluk-stemmingholdeiknaarDollyen toonde hetmesje. Ik letteechternietopenzagnietwatzich rondom mij afspeelde.Een SS-vrouw had hetprachtig geslepen mesjegezien en als een furie stoof

zij op ons af, vroeg wat wijhadden en voordat wij hetwisten, had zij het mesje tepakken. ‘Zo, wie heeft jullietoestemming gegeven eenmesje te bezitten. Zeg op,smerige Jodinnen, zwijnen.’Dolly en ik zwegen als hetgraf. Dolly had nog degoddelijke moed om te gaanzingen, en wel ‘In hetvaderland is geen vretenmeer’, waarop zij diverse

zweepslagen en trappenmoest incasseren. De rooie,die het drama zag gebeuren,kwam naar ons toe en vroegwateraandehandwas.‘Diezwijnhonden,’ legde onzebeminnelijke eremoeder uit,‘hebbennotabeneeenmesinhunbezit.Vierdagenbunkeren vijfentwintigzweepslagen.’ Onze lieverooie begreep onmiddellijkonze benarde positie en zei:

‘Zeg, hoor eens, die tweevrouwen kan ik onmogelijkmissen. Ik heb er niet veelmeerdiezoflinkzijnalsdezetwee. Geef ze een standje,maar geen slaag ofbunkerstraf, want ik geloofdat handgranaten makenbelangrijker is dan eenmiezerig stukje ijzer ofgeslepen staal.’ De rooiekreeg het voor elkaar. Wijkregeneenuitbranderenonze

messen kwamen in het bezitvanonzerooie.‘Gelukgehad,Dolly, die rooie is een kei.’Hiermee was het nog nietafgelopen.Devolgendemorgenomzesuurkwamenwijweerterugindefabriekenomvijfoverzeswas de rooie bij mij. Hijkwamachtermijstaantoenikmijn harnas aantrok enfluisterde: ‘Hier heb je jemessen weer terug, maar

waarom ben je toch zo’nkleindomgansje.Heus,kind,je moet overal ogen hebben,wees voorzichtig, wantvrouwen kunnen valser enwrederzijndanmannen.’Eénmoment keek ik in z’n ogenen toen wist ik voor dezoveelstemaaldatookhijhetregime haatte. Ik kreeg eenkleur, hetgeen ik alleenmaaruit m’n meisjesjaren kende,en nog zonder m’n uniform

haastte ikmij naar het toilet,waar ik in grienen uitbarstte,alleen maar om het kleinezinnetje ‘waaromben je tochzo’nkleindomgansje’.Hardgeworden noemt men ons,door het leed dat men onsheeft aangedaan. Nee, mis!Nog nooit deed een liefgebaar of een vriendelijkwoordmijzogoedalstoen!Het eten begon elke dagberoerder te worden en wij

werden weer zwak en heelgauwdoodmoe.Entóchginghetwerk door, nacht, dag entwaalf uren lang. Ongeveerdriemaandenmetgoedekostmaken je lichaam nog niethelemaal sterk ennadiedriemaanden was het eten zoslecht en weinig gewordendat het uitgesloten was sterkte blijven. Niet alleen hetweinige en slechte etenmaakte ons zwak, doch ook

de vele bunkeruren, somshele nachten, die je in deongezonde schuilkeldersmoest doorbrengen, speeldenhierbijeengroterol.Onze hoofdman was eenHauptscharführer, een man,wel zó onbehouwen en zóburgerlijk dat zelfs zijnprachtige SS-uniform metlintjes en medailles endergelijke hem niet eensflatteerde. Hij liep als een

vorst en had ongeveer vierSS-vrouwen. Ontzettenderuzies hebben wijmeegemaakt met zijn harem.De één gunde de ander hetlicht in de ogen niet. Vaakvroeg ik mij af of dievrouwenwel normaalwaren.Zijwarenzelfknapenzagenergoedverzorgduit, en tochgaven zij zich af met zo’noude, afgeleefde kerel. Ikschudde m’n hoofd over

zoveelvunzigheid.Onze Hauptscharführer isechter van een koude kermisthuisgekomen met zijn veleingewikkeldeavonturen.EenszouerindefabriekeenhogeSS-commissie uit Berlijnkomen.Defabriekwerdextraschoongeboend en de SS-vrouwen liepen gejaagd enopgedoft rond, want decommissie uit Berlijn zoukomen. Dagen van tevoren

hoorden wij het gerucht, opde wc’s, in de slaapzalen,kortomoveral.Decommissiekomt.Als eenmare deed hetde ronde. Als idioten, zonerveuswerdenwijgemaakt.Wij bekeken onszelf weereens. Misschien werden wijweggevoerd of vermoord, nuop het moment dat het voorons zogoedging.Warenwijte mager? Zal ik nogvijfentachtigpondwegen?Zo

sprakenwijtegenelkaar.Eindelijk, en nógonverwacht en in alle stilte,kwamdecommissie.Bijelkemachine werd stilgehoudenen iedere gevangene moestvertellen hoe de machinewerkteenwatzijfabriceerde.Rustig en kalm gingen dehoge SS-heren weg. Zijgingen echter eerst nog inonze slaapzalen kijken enkeurden diverse dingen af en

vonden dat wij te tochtiglagen en te weinig dekenshadden. Toen verdwenen zeweer, ons perplexachterlatend.Dusniets.Geenmoord.Tweewekennadatdecommissie bij ons wasgeweest, werden er klerenvoor ons gebracht, prachtigondergoed, jurken, jumpers,mantels en kousen. Wijhoorden dat de commissiedaarvoor gezorgd had.

Natuurlijk maakten wij weergissingen. Zouden de SS’erswetendatdeoorlogvoorhenverloren was? Zou dat dereden zijn waarom zeplotseling zo goed voor onswerden? Het stemde ons inelk geval blij en gelukkig.Van de kleren kregen wijniets, nog geen hemd. OnzeHauptscharführer had dezekleren nodig voor zijn SS-vrouwen en voor zijn grote

gezin ergens in Duitsland.Meisjesgevangenen diehandig waren, moesten vande fabriek thuisblijven omalle kleren zogenoemdkruisvrijtemaken.Opderugwas namelijk een groot geelkruis geschilderd en metwater en zeep kon datverwijderd worden. Al diehonderden kledingstukkengingenaanonzeneusvoorbijen al naargelang het feit of

z’n maintenee een eerste ofslechts een goede plaats bijhem had, kreeg zij óf demooiste óf de minder mooiekleren.De gulle gaven van deHauptscharführer kwamenhem echter duur te staan,zelfs zeer duur. Een SS-vrouw, die door hemafgedankt was en dus ookniets van al datmoois kreeg,verraadde hem toen aan de

Gestapo. Haar woede flaptezijeruit.HetgevolgwasdatalleSS-vrouwenslaagkregenvandeheren van de SD en dat dehoofdvrouwen onmiddellijkuitonzeomgevingverwijderdwerden.DeHauptscharführerwerd gevangengenomenwegens sabotage.Wat van aldie smeerlappenterechtgekomenis,wistenwijniet en zijn wij ook nooit te

weten gekomen. Van deklerenkwamverderooknietsterecht.DezewerdendoordeSDinbeslaggenomenenwijbleveninonzevoddenlopen.Doch, ondanks onzeschamele plunje vonden wijdit hele gebeuren alsvanzelfsprekend heerlijk.Toen dit achter de rug was,vierden wij Kerstmis 1944.Heerlijk vrij waren wij toen.Geen Hauptscharführer en

bijnageenbewaaksters.OnzeLagerälteste nodigde Janny,Dollyenmijuit.Wijkregeneenheerlijkbordkerstmissoep uit de SS-keuken van onzeLagerälteste, die voor haarbestemdwasdochdiezeaanons gaf. Van alle Kapo’s,Blockältesten, enzovoortvond ik onze HongaarseLagerältestehetbest.Iksprakgraag met haar. Zij was

intelligent, beschaafd eneerlijk, en wat ikbuitengewoon in haarapprecieerde, was dat zijabsoluut geennationaliteitsverschil maakte.Kwam je bij haar voor heteen of ander, dan had je bijhaar altijd dezelfde rechtenalshaarlandgenoten,hetgeenwijvóórdietijdnooithebbengehad, want overal wasHollandindeminderheid.Zij

liet ons dit nooit voelen.AlleenaanSandrahadzijeenhekel. Persoonlijk had ikverdriet om Sandra. Eenintelligentere vrouw danSandra heb ik maar zeldenontmoet. Een beschaafd, fijntype, met een overgrootnationaliteitsgevoel. Aan deandere kant was zij zoschandelijk geraffineerd, bijhet slechte af. En juist hetweten dat zij zo intelligent

was, stemde mij verdrietig.Zij ging met een bedeesdgezichtje naar demeesters inde fabriek en klaagde dat demeisjes bij haar aan de tafelzich schuldig maakten aansabotage en niet wildenwerken.Gelukkigwasderooievoordit soort dingen niettoegankelijk; hij beschouwdehaar als een verraadster enverplaatste haar naar een

andere werktafel, met dewoorden: ‘Als je je nu nietbehoorlijk gedraagt, ga iknaardeSSenzegikdatjij,inplaats van jouwmedegevangenen, niet wiltwerken.’ Natuurlijk kreegSandraeenberoerdenaamenhetgevolgwasdatdemeisjeshaar verraadden wanneer zijstiekemvoorde tweedemaalin de rij stond voor eten,hetgeenzeertebegrijpenwas.

Wanneer de soep eens eenextra hoeveelheid waterbevatte, gingen wij weleenseen keermeer in de rij staanomzodoendeeenextraportiete krijgen. Iedereen hieldhierover dan z’nmond, dochSandra gunden zij dit niet.Onze Lagerälteste, dienatuurlijk van de meisjeshoorde wat Sandra op defabriek gedaan had, haattehaar zo ontzettend dat ik er

weleens bang van werd.‘Sandra,’ zei ik dan, ‘weesverstandig. Je wint het tochniet bijBranie (de naam vanonzeLagerälteste).TeneerstestaatzijbijdeSS-vrouwenenSS-mannen als goed enbetrouwbaar aangeschrevenen ten tweede zijn deHongaren hier metzeshonderd en wij met vier.Nu ga jij bij een Duitserverraden dat de Hongaarse

meisjes saboteren of nietwillen werken. Je begrijpttochweldat zij danover jougaan klagen bij de SSwanneer je voor de tweedemaalinderijstaatvooreten.’‘Wacht maar, Mirjam,’ zeizij dan, ‘Branie krijg ik wel.IkpersoonlijkhebgeziendatzemeteenFransegevangenecorrespondeert. Bij het etenbrengen spreekt zemet hem,ze ontvangt post en krijgt

pakketjesmetetendathijvanons steelt. Ik,’ zo vervolgdezij, ‘weet ook waar zich diebriefjes, die zij ontvangt,bevinden.OokBranieverraadik.’Bij die gelegenheid heb ikeen plank uit m’n bedgenomen en die op Sandra’skopstukgeslagen.Hetgevolgwasslaan,stompenengillen,waarbij ik in de strijd eenstuk tand verloor en zij een

pluk haar. Niet te temmenwas ik. ‘Lelijke vuilak dat jebent, schamendoe ikmijdatjij net als ik een Hollandsebent.’ Meisjes, die ons uitelkaarwilden trekken, gildenenbrulden,metalsgevolgdatBranie erbij kwam.Groot ensterk als zij was, kreeg zijons, die moegeknokt waren,uit elkaar. Ik verteldeBraniekort en bondig dat dit m’ngewoonte niet was, maar zo

en zo was het geval. DatSandra wist dat zij briefjeskreeg, haar bespioneerd haden wist waar ze geblevenwaren en dat Sandra haarverraden wilde. Ook wist zenog van andere meisjes diecorrespondeerden metjongens.Alles zou ze aan deSS vertellen en niet BraniezouLagerältesteblijven,nee,zij, Sandra, zou Lagerältesteworden. Zij zou de leiding

krijgen.Ikhebnognooiteenvrouwzo kwaad en tevens zobeheerst gezien. Als eenvorstin stond zij tegenoverSandra. ‘Gameemetmij,nuonmiddellijk, naar de SS, envertel wat je van mij weet.’Perplexstondik.Datwaseenvrouw.Toenwist ikvoorheteerst de juiste en rechtebetekenis van het woord‘eigenwaarde’.Natuurlijkzijn

beiden niet naar de SSgegaan, maar vanaf die tijdbestond er een nóg groterehaatdanvoorheen.Onder al deze situatiesgingenwijverderenelkedagwerd het eten minder enwerden de berichten beter.‘Kopop’wasm’nvadersleusen ‘kop op’ werd in hetHollands geleerd aan deHongaren.Robert gaf ons deberichten, die zo angstig

optimistischwarendatwijhethaast niet konden geloven.Helenachtenwarenwijindebunkers.Urenenurenhebbenwij in die benauwde holendoorgebrachtenaltijdhebbenwijgezongen.Dedeurenvande bunkers moesten geslotenblijven en er was alleen eenkijkgaatje voor de SS, die afen toe eens poolshoogtemoest nemen. Dus zingenkonden wij. Bijvoorbeeld

‘Godsavetheking’en‘It’salong way to Tipperary’, enliedjeszoals‘NietmeervarentegenEngeland’.Ookzongenwij vaak het kamplied uitLublin,‘SehedasLagerstehtso tief in Polenland’, en ‘OBuchenwald, ich kann dichnichtvergessen,weildumeinSchicksalbist’,enzovoort.Toenwij,deHollanders,dieliedjesvoorheteerstzongen,hebben wij geen leven meer

gehad. Iedereen, iederHongaarsmeisje,wildezeuithet hoofd leren en andersomheb ik zo onbarmhartiggehuild om ‘m’n Jiddischemamme’,datdeHongarenzobuitengewoon mooi zongendatikerkippenvelvankreeg.Hoe langer wij in de bunkermoestenblijven,desteharderginghetzingeneraantoe.Dedeurenvandebunkerstrildenvaakinhunvoegen.

De SS-meiden liepen methun koffers. Koffers metgrammofoonplaten,bontmantels, enzovoort. Zijliepen als tijgers door delange gangen en trilden vanangst, wanneer er boven hunhoofden zo geschoten werd.Bijhetblazenvanhetsignaaldat alles veilig was, stondende koffers van onze SS-bewaaksters, voorzien vanlabels, keurig achterelkaar.

Wanneer alle gevangenen uitdebunkerswaren,volgdenzijons met hun hele hebben enhouwen,docheersthadikdenamen op de labels gelezenen deze goed in mijn hoofdgeprent. Ik dacht: misschienkom ik vrij en dan zal ikrevanche nemen! Dolly deedhetzelfdealsik.Namenleren.Wij wisten het niet vanelkaar. Ik dacht: niemanddenkt daaraan, en Dolly

dacht:niemandiszolink.Devolgende morgen op defabriek begon ik erover metDolly. ‘Zeg, Dolly, ken jijUrsula Gotenberg uitHannover?’ ‘Ja,’ antwoorddeDolly, ‘die ken ik.’ Toenvroeg zij: ‘Ken jij Erika vanMaalen, uit Kleef?’ ‘Ja,’ zeiik. Toen wisten wij beidendatwijtweezielenwarenmetééngedachte.Nooitvergeten,Dolly,misschienzalvoorons

hetwoordje‘eens’komen.Ensteeds, elke dag weer,draaiden de machines,vierentwintiguurlang,dagennacht, en lazen wij de groteDuitse opschriften: Jedermacht was er will. Es istschön zu arbeiten für unsereHeimat und für unserenFührer.Doch het ijzer raakteop en wij hoefden ’s nachtsniet meer te werken. Denachtploeg moest weer ijzer

gaan trekken en weermoestendemeisjesdekouin.Flinkwarenwij. Hetwerkenin de kou was erg, doch wijhadden één troost, namelijkde gedachte dat het niet langmeer kon duren. Toen in deomliggende plaatsen de boelkapot werd gegooid enhonderden geallieerdetoestellen overvlogen,was ergeen ijzermeer voorradig enwerderalleennogmaaracht

uur per dag gewerkt. ’sZaterdags en ’s zondagswarenwijdegeheledagvrij.Ditallesgebeurdeinfebruari1945.Indefabriekzagenwijde meesters drukconverseren, daarbijopgewondenmethunhandengebarend. De diverseliefdesverhoudingen werdenstopgezet. Aanstonds moestiedereenweer terugnaar zijneigenvrouwendeliefdewas

maar een doodgewoneminderwaardigefabrieksverhouding geweest.Want na de val, die komenzou, zouden de interessanteSS-uniformenmetdeschuinesoldatenmutsjes, de prachtiggepoetste kaplaarzen en dezwepen die zo heerlijk tegende stiefels konden kletsen,verdwijnen, en bleef alleenhunminderwaardigheidsgevoel

nog over, dat nu tocheerdaags terug moest komenwanneer een SS-vrouw maareen doodgewoonverkoopstertje was ofwerkster bij deftigeDuitsers.Nadat onzeHauptscharführerweg was en wij een paarweken rust hadden, vingenwijhetgeruchtopdatwijeencommandantezoudenkrijgen.Dit gerucht bleek waar tezijn.Zij kwam,met een hele

staf SS-vrouwen. Watveranderde de bewaking nu.Alleswerdzoontzettendvoorons, dat ik elke dag diarreehad van angst. Hoe kon eenjonge vrouw zo slecht zijn.Eenvampier,eenxantippeeneen moordenares. Zij kwamvoor in een auto, die zij zelfbestuurde.Hetwasopzondagen wij stonden buiten onzedekens te kloppen. Zij werdbegeleid door een

Sturmbahnführer. Het wasprecies een stel uit een film,zómooi en zó elegant dat ikmijzelf haatte om debewonderingwaarmee ikhenbekeek.Zijkeeknietlinksofrechts. Strak en statig betradzij onze afdeling.Ondertussen maakten wijopmerkingen zoals: ‘Zou zegoed zijn’, ‘Zou ze slaan’,enzovoort.Tienminutenlatermoesten wij allen aantreden

in rijen van vijf. OnzeLagerälteste,dieandersnooitgejaagd of nerveus was, liepnu met een rood hoofd ronden snelde van de ene kantnaar de andere. Al spoedigwerden wij gewaar dat onzefilmster slecht was. Doodstilmoesten wij staan en de SS-vrouwen, een hele collectiehad zij meegebracht,commandeerden ons:‘Handen recht langs het

lichaam.’ Er mocht geenwoordjegesprokenwordenenzodra de commandante dezaalbetrad,moestenwijindehouding staan en onzehoofden naar rechts draaien.Dat hadden wij nog nooitmeegemaakt, zoietskrankzinnigs. Na minstenseen uur stram gestaan tehebben kwam zij, in al haarglorieuze pracht. Er was eennieuwe verblijfplaats voor

haaringericht,dieuitkwaminonzeslaapzalen.Doodstil stondenwij en alseen koningin liep zij haartroepen te inspecteren. Ikkreegdeeersteklapvanhaar.Keihardmethaarslankehandin m’n gezicht. De redenhiervoor was dat ikmetm’nlinkervoet twee centimetervoor m’n rechtervoet stond.Dat kon nog mooi wordenmet zo’n commandante. Ons

leven vergalde zij vanaf dedagdatzijgekomenwas.Zijvoerde appel in; ’s morgensvan vier tot zes uur en ’savonds van zeven tot negenuur. Baden mochten wij onsmaar eenmaal in de week,waarvoor een speciale dagwerd uitgekozen. Tweedekensmochtenwijnietmeerbezitten. Eén deken moestenwij inleveren. ’s Morgenswanneer wij naar de fabriek

gingen, moesten wij in eenlange rij een voor eenachterelkaar lopen. Ik voeldemij dan als een schoolkind,doch onder moeilijkereomstandigheden. Eten ’savonds werd afgeschaft. Zijging naar de keuken enstookte de SS-chef, die voordegevangenenkookte,opomonsnogminderetentegeven.Kregenwij’smorgensof’s avonds weleens zwarte

zoetekoffie,zijzorgdeerwelvoor dat wij bittere koffiekregen. Alles werd grauwzodrazekwam.Angst leerdezijonsweerkennen.Geen kik was er te horensinds zij bij ons haar entreemaakte. Doch ondanks alles,ondanks haar pesterijen enhaar geniepigheidjes,kwamen onze bevrijdersnaderbij, de Russen van deene kant en de Amerikanen

van de andere kant. Robertbleefmijtrouwenz’nvodjespapier, z’n briefjes, werdensteeds beter. Toen barstteplotselingdebom.Reedseenpaar dagen lang deed hetgeruchtweerderondevanoptransportgaan,dochelkekeerwerd dit weer gesust, totdateindelijk als een schot hetbevel klonk: ‘Allesaantreden.’ Er mocht geencommando meer naar de

fabriek.NognooittevorenhebikdeSS-vrouwen zo nerveusgezien als op die beruchtemiddag. De posten, ouderenvan zeventig, vijfenzeventigjaar, fluisterden ons in hetoor: ‘Wij gaan, julliebevrijders komen. Wijhebben onze tijd gehad enjullie zijn nog jong. Houdenjullie je maar kalm.Doodschieten doen wij jullie

nietmeer.’Na wel twintig keer geteldtezijnwerdonsmedegedeelddatwijzo snelmogelijkwegmoesten. Wanneer er geentreinwas,danmaarlopen.Envoorwaarts ging het weer,‘los, los’, maar nu voor deAmerikanen. Geen afscheidvan Robert, geen enkelberichtje. Alleen de heerlijkezekerheid dat wij weer eenpaar stappen dichter bij de

bevrijdingkwamen.Toenwijongeveereenhalfuurgelopenhadden, kregen wijvluchtende Duitsers te zien.Mannen, vrouwen enkinderen op karretjes methuisraad en eten, alles inovergrote haast eropgesmeten. Moeders metbaby’sholdenlangsonsenophun gezichten was angst engeenwildoptimismetelezen.‘DeAmerikanenkomen.’Dat

wist ik, maar wat had ik teverwachten?Voor deRusseneenpaarmaaloptransportennu voor de Amerikanen.‘Meiden,wijkomennogeensin Holland terecht.Wij gaanin elk geval de goeie kantuit.’ Koud hadden wij hetgelukkig niet, want het wasvoorjaar. Alles begonprachtig uit te lopen en zelfsin Duitsland, waar allesbevuild was door het

nazileven,pieptenentsjilptendevogelsenbouwdenzehunnestjes.Goddank,wij kregeneen trein. Honderdvijftigmeisjes in eengoederenwagon. Deurendicht, geen kiertje, geenlichtstreepje, geen druppeldrinkenengeenemmeromjebehoefte te doen. Het watergutste langs de wanden naarbeneden en na twee urenhangen, want zitten konden

wij niet, daarvoor was geenplaats, kregen wij het zokrankzinnig benauwd datallesaanonsbegontestinkenvanhetzweet.Hoelangmoestdat nog zo. ‘Janny, wanneerik dat twee dagen moetvolhouden, sterf ik. Daar gajekapotvan.’De eerste doch tevens delaatste nacht werden er inonze wagon vijf meisjeskrankzinnigenstiktenvande

ontzettende hitte. ’s Avondsin het stikkedonker kregenwij brood. Wie er niet vlugbijwas en het brood niet uitde handen van de meisjesgraaidediedoordeSSwarenaangesteld om het onder onsteverdelen,kreegniets.Nooitheb ik zo’n aangrijpendtumult gezien toen enigemeisjes niets hadden.Natuurlijk was het doorandere meisjes uit onze

wagon gestolen, doch dedaderskwamennooitaanhetlicht omdat alles zich in hetduister afspeelde. Wat wasonze nood toen hoog! Zijsloegen, trapten en gildenvan:‘M’nbroodisgestolen’;even later barstten zij uit ineen hysterisch gehuil. Altijdwas het hetzelfde genremeisje dat de dupewerd vandeze gemene dieveggen.Dezemeisjeswaren te netjes

ondanks hun vechten vooreen karig stukje brood. Tebeschaafd bleven diekinderen. Jammer, want zijhadden hiervan zelf zo’ngrotehinder.Toen alles een beetjegeluwdwasenaf en toenogeen snikkend geluid te horenwas en de trein voortraasde,dreigde er een nieuwe scène.Sandra, die zich voor haardoen bijna niet had laten

horen, wilde onze stemmingnog een beetje verhogen.Plotseling gooide zij zichneer, scheurde haar klerenvanhaarlichaamenbegonteschreeuwen, te slaan en testompen. De Hongaarsemeisjeswistenmethaargeenraad, schrokken en begonnenook te gillen. Ik kreeg directin de gaten dat het Sandrawas en strompelend overmeisjesbenen belandde ik bij

haar. Ik kon haar niet zien,want zoals ik reeds zei, washet nacht. ‘Zeg, Sandra,’ enik gaf haar een flinke duw,‘zeg,Sandra,doegewoon, ikkanophetmomentniettegenal die aanstellerij. Doegewoon, je bent hier niet inHolland waar je man ofminnaar als een gek heen enweerrentomjebijtebrengenmet wijn of champagne. Ikheb hoogstens een pannetje

voorjedatalspodienstheeftgedaan en dat ik met alleplezier in je gezicht leegwilgooien.’Alseenbladaaneenboom veranderde zij, werdstil en zei geenwoordmeer.Zij sloegalseen filmstereenpaarlodderogenop,deedeenbeetje verdwaasd en wasweerbeter.‘Idioot,gek,’riepikhaarnogtoe.Wat hebben wij geleden indie zesendertig uur toen wij

in die goederenwagenopgepakt stonden. Eindelijkwerden de deurenopengegooid en zagen wijzonlicht.Wijwarenverblind.Daglicht, zonlicht zagenwij!Toen wij langs de wegstonden, keken wij elkaareens aan en schrokken vanelkaar door de oude trekkendiewijinonsgezichthaddengekregen.Indezezesendertiguur waren wij mager

geworden. Hoe was datmogelijk? Janny en ik kekenelkaar nog eens aan. ‘Heb jezoveel geleden in die trein?’was de vraag die wij elkaarstelden. Gelukkig kregen weafleiding. Wij moesten onsweeropstellen,werdengeteldenvoorwaarts ginghet,weernaar een ander Lager. Wijzagen een bordje met‘Salzwedel’erop.‘Salzwedel? Nooit van

gehoord, zal wel bijHannover liggen,’ zei iktegen Janny en Dolly. Toenwijongeveereenuurgelopenhadden, hoorden wij in deverte stemmen. Ookontwaarden wij barakken. Jahoor, dichterbij, steedsdichterbij hoorden wij nuduidelijk stemmen, diversetalen, diverse nationaliteiten.Ik spitste mijn oren om tehoren of er ook Hollands

gesproken werd, doch nee,geen Hollands. Onze SS-vrouwen namen afscheid vanons met de woorden: ‘Totziens, Jodenwijven,’ en wegwaren zij. Toen betradenwijhet Lager Salzwedel. HetLager leek in ’t geheel nietvijandig. Er waren geenwachten, geen posthuisjes enook niet veel SS’ers. Wijkregen onmiddellijk eenbaraktoegewezenenmoesten

op de houten vloer slapen,zondereten.‘JannyenDolly,houden jullie m’n plaatsjevrij,ikkomzoterug,’enwegwas ik. Ik begon dezelfdeoude tactiek toe tepassenalsin Lublin en in de andereLagers en pikte uit degloeiend hete gamellen; iknam een duik met m’npannetje, schepte dit vol enverdween op een holletje.Hijgend kwam ik dan bij

Dolly en Janny aan en metz’n drieën aten wij dan desoep op. Ik raadde de anderemeisjes aan om ook te gaanstelen. Slechts het risico vaneen paar zweepslagen liepenzij,allright,best,maarinelkgeval geen nijpende honger.Dollygingerookopuitenhetlukte haar ook. Janny durfdeniet.Nuhaddenwijtenminsteiets inonzemaag,alwashetslechtswatermetkoolraap.Je

had iets. Doodmoe enuitgeputgingenwijslapen.Ineen donzen bed kon het nietzo heerlijk zijn als op dievieze houten vloer van diebarakinSalzwedel.

Zesentwintig

IN Salzwedel hoefden wijniettewerkenenooknietopappel te staan. Er warendrieduizend meisjes en allenverkeerden in dezelfdeverwaarloosde en verluisdetoestandalswij.Allenhaddenzij dezelfde krankzinnigehonger,vermagerdelichamenen holle hongerogen. Velemeisjeswerktenevenvoorbij

hetLager ineenkabelfabriekenzijkwamen’savondsterugmetdemeestfantastische verhalen. In dehuizen van de Duitsers inSalzwedelisgeenwater,geenlichtengeengasmeer.Allenrekenen op nog hoogstensdrieweken.Het enemomentmaakte het mij wild vangeluk, doch het volgendemomentwasikweerdownendacht ik: als de Amerikanen

inderdaad komen, slepen deDuitsersonswelweerergensanders naartoe. Dan dacht ikechter weer logisch: waar,waarheen, waarnaartoe? InHolland zijn de Tommy’s envóór,achterenopzijvanonsdeRussenenAmerikanen.Ja,er was nog één oplossing:Neuengamme,gaskamers.Demeisjes scholden mij uit enzeiden dat ik rijp was vooreen gekkenhuis. Ja, nu nog

vergast?Daarhebbenzetochgeentijdmeervoor!Ochwat,demoffenengeentijd. Voor ons hebben zealtijddetijd.Ikliethetgraaguit m’n hoofd praten. Zoverliepen de dagen. Wijzagen er vuiler en viezer uitdan ooit tevoren enverluisden met de dag. Dehonger werd nijpender enonze ogen puilden steedsmeer uit. Er kwam geen

berichtje binnen, want demeisjesgingennietmeernaarde fabriek. Geen geluidjedrong totonsdoor enerwasgeen vliegmachine te horen.Alles leek dood enuitgestorven.Destiltedieaande storm voorafgaat. Alleende zon stond hoog aan dehemelenverwarmdeonsmethaargoudgelestralen.Op eenmiddag zatenDollyen Janny achter onze barak

een beetje te zonnen toen ikzei dat ik op roof uitging.‘Meid,’ zei Dolly, ‘hier lukthetjetochniet.Heus,jeweet,ikbenerooknietviesvanomiets achterover te drukken,maar hier is daar geen kansop.’ Ik liet mij nietafschrikken en ging toch.‘Janny, in elk geval blijf jijhier.Alsikwatheb,ziejemijwel verschijnen.’ Ikverdween en slenterde

ongemerkt, met m’n handenop m’n rug, naar deachterkantvandekeuken.Zononchalantmogelijkwierp ikeen blik door de ruiten waarnog dikke tralies voor zaten.De goden waren echter metmij. Het raam stond op eenkier. Vlug nog even kijkennaar eventueel loslopendeSS’ers. Toen wrong ik mijgedeeltelijk door de tralies,duwdehet raamverderopen,

keeknaarbinnenenontdekteeen grote kist metansjovispasta. Ik bedachtmijnietlangenineenommezienvan tijd had ik tien tubes inmijn kleren gestopt. Ik zettehetraamweeropeenkierenachteloos, met m’n handenweeropm’nrug,slenterdeikterug. Het was enorm. Toenik eenmaal de gevaarlijkezonevoorbijwas,zetteikhetop een lopen naar Janny en

Dolly.Mijnmantel, die ik inFallersleben een stuk korterhad gemaakt voor eencapuchon,endieiklaterweerveranderde in een handtas,deed dienst om de tubeszolang veilig onder Janny’shoede achter te laten. Toenging Dolly ook mee en wijpikten met zijn tweeën welhonderdvijftig tubes. ’sAvonds verkochten wij detubes voor twee porties soep

ofeenstukrauwekoolraapengedroogde suikerbieten, diewij in onze soep moestenkrijgen,dochdieweergepiktwerden door de meisjes diede ketels met eten moestenwegdragen. Honger haddenwij dus niet meer, want ikverkocht per dag drie tubes.Zodoende kregen wij iederéén liter (dat zijn tweeporties)soepperdagmeer.Na ongeveer drie weken

Salzwedelwarenwijzozwartalsroetenikvattehetideeopom met het watercommandowater te gaan tappen in hetdorpje. Ik nam drie flesjesmee en ging, op goed geluk.TegenJannyenDollyzei ik:‘Wachtenjulliebijdeingang,dan kan ik ongemerktbinnenwippen.’ Zo gezegd,zogedaan.Het luktemijmetde flesjes uit het Lager tekomen. Toen ik eenmaal op

weg was, zeiden de vastewaterhaalsters: ‘Hé, dat is ereentje die er niet bij hoort.Hoekandat?Danhebbenwijzeker niet goed geteld.’ Wijwerden begeleid door tweeSS-vrouwen en drie postenmet hun trouweherdershonden. Het was eenprachtige omgeving. Watgenoot ik op deze mooie,zachtevoorjaarsavond.Ikzouechternogveel enveelmeer

gaan genieten. Niet echtervan de mooie, zachtevoorjaarsavond, nee, van deberichten die ik bij de pompte horen kreeg. Na ongeveertwintig minuten te hebbengelopen kwamen wij bij depomp.Degrotevatenwerdenklaargezet en vooruit maarjongens, pompen maar.Doodstil en uitgestorvenwashet op die prachtigeaprilavond. Geen jongetje of

meisje dat op straat speelde.Erwasgeenmilitairofburgerte zien en de huisjes warenpotdicht.De stilte die aan destorm voorafging? Toenineenszagenwijderamenendeuren van een grotekazernewoning openvliegenen kwamen Fransekrijgsgevangenen, hunzakken uitpuilend van brood,spek en kaas, op ons af. Zijstoorden zich niet aan onze

begeleidersengavenonshunlekkernijen. Tegelijkertijdechterwerden deze traktatiesuitonzehandengeslagenmetde woorden: ‘Wat brood,Jodenhoeren!’ Ik zag hoe deFransen hun vuisten baldenen zag ook in hun ogen dieziekelijke haat, die menalleen maar bij aartsvijandenkanaantreffen.Ikwaagdeheter toch op om met hen tespreken en vroeg: ‘Zeg,

mijnheer,hoelangenhoevernog zijn de Amerikanen vanhier?’ ‘Nog tien kilometer,machérie.Morgenomtwaalfuur zijn jullie vrij. Wij, alonze jongens, gaan aan degrote verkeersweg staan enwachten de yankees op. Wijzullenhunvertellendat julliemet drieduizend vrouwen ingrote angst en nood zitten.Morgen om twaalf uur zijnjullievrij.’

O God, laat het waar zijn!Helpons,lieveGod!Laatonsniet de ovens in gaan! Laatonsditbeleven!‘Totziens,Hollandsmeisje,totmorgen,zeghettegenalleandere meisjes.’ Ik had telang gesproken met m’nFranse held. Een SS-vrouwzaghet en sloegmij linksenrechts om m’n oren, gooidem’nflesjesuitm’nhandenenschimpte en schold dat het

eenlustwasomtehoren.Het kon mij echter nietschelen.Laatzeslaan,laatzeschelden,morgenben ikvrij.Zou het woordje ‘eens’ nudanvanbetekeniszijn?Meergegooid en getrapt dangelopen, kwam ik zonderwater in het Lager terug.Toen Janny mij zag, riep zijal: ‘O, natuurlijk, je flesjeslaten vallen!’ ‘Och, meid,barst voormijnpart.Morgen

zijn wij vrij en laat nu diemoffen de pestmaar krijgen,tra-la-la-la.Ichbinjaheut’soglücklich!’AlsgekkenkekenJanny en Dolly mij aan. Ikverteldehethuningeurenenkleuren.Morgenzijnwijvrij.Totinalledetails,zondereenenkel woordje te hebbenovergeslagen, vertelde ik hethun, en voordat het donkerwas, wisten drieduizendmeisjesvanm’ngesprekmet

m’n Franse krijgsgevangene.Als een mare deed het deronde: morgen zijn wij vrij.Eerst werd eraan getwijfeld,doch toen ’s avonds om achtuur onze commandant inWehrmachtuniformennietinSS-uniform de barakkenlangskwam, hetgeen andersnooit gedaan werd, toenbegon zelfs de ergstepessimist het te geloven. Totovermaat van ramp

verstopten de SS-vrouwenzich in onze vieze barakkenen sliepen die nachtmet onsop de grond. Gedanst,gehuild, gevloekt en gegildhebben wij. Wij waren alswilden en ik ben ervanovertuigddatmenonsgejoelheelwat kilometers verderopgehoord moet hebben. Dienachtkwamvanslapenniets.Als honden lagen wij teluisteren naar elk geluid dat

wijkondenhoren,dochniets.Stil, doodstil was het. Metdichte ogen lag ik tefantaseren. Vrij, ouders zien,manzieneninHollandterug.Kon het waar zijn? Ja,Holland zag ik terug, dochgeen ouders en geen man.Simpelklinkthet:Auschwitz,gaskamers, doch groot is hetleed. Niet alleen ikfantaseerde. Drieduizendmeisjes maakten zich

dezelfde illusie, die echtereenverreillusiebleef.’s Morgens, het wasongeveer vijf uur, hoordenwij plotseling overal gegil.Wij liepen onze slaaphokkenuit en zagen meisjes enBlockältestenhandenwringend alswaanzinnigenrondlopen.Wijvroegen wat er aan de handwas. ‘Weten jullie dat dannog niet? Over een uur gaan

wij naar Neuengamme. Wijworden vergast! Er is eencommandant uitNeuengamme gekomen,stomdronken,enhijisbijonsin de barakken geweest! Hijvertelde ons dat deAmerikanen vijf kilometervan hier zijn en dat wij wegmoeten!’ Neuengamme,vernietigingskamp, weg allehoopenookwijbruldenmee.Janny, die altijd zeer

pessimistischwas,zei:‘Ziejewel, Mirjam, de moffengunnen ons de vrijheid niet.’Kriegel antwoordde ik: ‘Hadje daar tweeënhalf jaar voornodig om dat te begrijpen?Janny, Dolly, als wijinderdaad naar Neuengammegetransporteerd worden,neem ik elke kans waar enprobeeriktenkostevanalleste vluchten. Janny, het spijtmijvoorjou,maardankanik

je nietmeenemen.Danmoetje zelf het initiatief nemen.Denk erom, zorg op diemomenten alleen maar voorjezelf.’Een uur later stonden wijopgesteld, allen metontstellend angstigegezichten. Oud wordt menvan al dat lijden. Waar wasNeuengammes commandant?Nergens te vinden. Hetantwoord kregen wij

plotseling van onze eigencommandant, die onsmededeelde: ‘Kinderen, hebtgeenangst,julliegaannietdeovens in. De commandantvanNeuengammeligtbijmijthuisteslapenendedeurhebik op slot gedaan. Hebvertrouwen, want over eenuur zijn deAmerikanen hier.Ik maak persoonlijk de deuropen en jullie zijn vrij enkunnen gaan en staan waar

julliewillen.’Die reactie! Wij scheurdenelkaar de vodden van het lijfentrokkendeboompjesuitdegrond en brulden van ‘Levede commandant!’ Alles liepals een wilde horde doorelkaar.Wijmaaktenvanonzeluizenonderjurken vlaggenvoordeAmerikanen.Nogéénuur.Wijdrongennaarhethekengingenophetprikkeldraadstaan en jouwden naar de

Duitse kinderen dievoorbijliepen. Op eengegevenogenblikkwamenerhele colonnes vliegmachinesrakelings overvliegen. Desterren schitterden in de zon.Tochdevrijheid!‘Janny, Dolly, wij blijvenleven!Wij komen eruit!Wijgaan naar Holland! Dolly, jegaat je kinderen zien!’ Naveel langer dan een uurgestaan tehebbenennaarde

tanks te hebben uitgekeken,kreeg ik een idee. Evenkijken waar zich de keukenvan de SS bevond. Vlakbij.Nu er geen SS-man of SS-vrouwtebekennenwas,klomik indebarak, sloegeen ruitin en verdween. Ik stal zoalsik nog nooit gestolen had.Brood,boter,kaas.Ikzageenstuk varken liggen, nam eenmes en sneed drie heerlijke,grote stukken vlees af. Ik

deed m’n jurk uit en deedalleservliegensvlugin,klomweer uit het raam en gingover het dak naar onzeafdeling. Ik gilde om Jannyen vond haar zielig enapathisch liggend op eengrasveldje vlak bij detoiletten. ‘Janny, meid,waarom ben je hier? Hier,pak aan en verstop ’t inm’nhoofdtas.Gooi die tubesmetansjovis maar weg. Laat de

moffen die maar opvreten.Meid, vlees, brood, boter,spek. Hé, Janny, wat is er,huil je?’ ‘Mir, ik geloof hetniet.Ikstaaltweeuuraanhethek en zie nog niets.’ ‘Och,houd je kop, je ziet toch devliegmachinesenjeweettochwat de commandant gezegdheeft en ook wat die Fransejongens tegen mij gezegdhebben! Janny, je bent eenos!’ Floep, ik was weer weg

en ging het voor de tweedemaal proberen. Ik deedhetzelfde spelletje weer,kwambinnenenzageenheletroep meisjes. In het middenstond Dolly, die gilde,schopteenvloekte.Dollyhadeen kist voor haar buik,waarin allerlei heerlijkhedenlagen.Demeisjesstalenalleswat Dolly had bemachtigd.Dolly zag mij en riep:‘Mirjam, ik word vermoord,

helpmij!’Iknameenzweep,die eigenlijk voor onsbestemdwas,enknaldehoogboven hun hoofden, hetgeengepaard ging met een soortindianengebrul. Het mochtniet baten. Dolly raakte haarvoorraad kwijt en kon alleennog een pak boter en eenbrood redden. ‘Meid, komvlug voordat je dat ook nogkwijt bent. Ik heb ook al. Ikwas al vóór jou hier, toen er

nog niemand was.’ Wijholden weer naar Janny, dievoorover lag te huilen enmaargalmdevan:‘Zekomenniet!’Stik,ikgakijken,misschienkomt er wat! Janny lette opde bullen en Dolly en ikgingen naar het draad enklommen zo hoog mogelijk.Na een halfuur gespannenwachten gilde ik: ‘Dolly, ikzie tanks.’ Als speelgoed

kwamen ze dichterbij,kruipend langsdeweg.Allesbegon weer te gillen. Steedsdichterbij kwamen onzebevrijders en hoog aan dehemel straalde de zon, diegetuigewasvanonzemooie,heerlijke en gave vrijheid.Toenikhetzekerwist,rendeik naar Janny en brulde:‘Janny, de Amerikanen zijner. Janny,wij zijn vrij.’ Nogeen uur duurde het en toen

kwamen ze, onze bevrijders.Met onze onderjurken aanboomtakken,dienstdoendealsvlaggen, versperden wij deingang van ons Lager. Onzecommandant, spierwit, deedde poort open en daarkwamen ze. De tanks lietenze aan de kant van de wegstaanentweeAmericanboyskwamen het Lager binnen,kauwend op kauwgom. Metde revolver in de aanslag,

zonder notitie van ons tenemen, gingen zij naar onzecommandant. De wapenswerden afgenomen en, zoalshethoort,metgebogenhoofdwerdhijweggevoerd.Aanhetgejoel en gebrul kwam geeneinde.Dolly en ik holden naarJanny, die ondanks haaropwinding zich nietverwijderdevanhaarspullen,die wij even tevoren uit de

SS-keuken haddenweggenomen. ‘Janny, geengaskamers meer. Janny, wijzijn kampioen. Meid, wijhebben het gewonnen.’ Wijbegonnen te grienen, telachen, kusten elkaar enwensten elkaar nog iets vanonze ouders en man terug tezien. ‘Dolly, wij moeten zovlug mogelijk naar Hollanden jouw kinderen zien tevinden.’ Weer werd er

gezoend, gebruld engelachen. Hongaren kwamennaaronstoe.Allenwarenalsgekken, compleet dol. Toenwij heel even tot rustkwamen, stelde ik voor:‘Jongens, ga mee het Lageruit. Zo vlugmogelijk uit dierotzooi en luizenbende ennaar Holland.’ Als muziekklonk dat: Holland. Ik konweer naar m’n vaderland,daarheen waar ik thuishoor.

Ikmochtweervrijoverstraatlopen, in trams komen, cafésen bioscopen bezoeken. Ikwasweervrij,vrij,vrij!‘Beseffen jullie het toch.Janny, Dolly, wij zijn gered!Wij zijn vrij!’ Nog evengingen wij naar onzeHongaarse Lagerälteste,namen afscheid en beloofdendat, wanneer wij niet verderzouden kunnen, wij weer bijhaar terug zouden komen.

Wij zoenden elkaar alsafscheid en zo verlieten wijhet Lager. Met ons drietjes.Hetmomentdatwijdepoortmet prikkeldraad achter onslieten, zo vrij als een vogel,was het mooiste van m’nleven. Drie magere meisjessjokten langs Salzwedelswegen. Overal stonden grotetanks met Amerikanen enFranse krijgsgevangenen. DeAmerikanen riepen ons.

‘Hello, you like to eatsomething?’ ‘Oh yes!’ Heteerste wat wij kregen, waseen grote bus met vlees. Ikdachtdaterbenzineinzatenzeitegenmijnbevrijder:‘HeyAmerican,you’rea fool,yougive me oil.’ ‘No baby, it’smeat, eat it, it’s very good.’‘Oh, I’m very sorry, I thankyou so much!’ Wij kregennogmeer.Brood, spek,kaas,chocolade, sigaretten en

sigaren. Alles aten wij doorelkaar, totdat wij zo beroerdwerden als een hond en aande kant van de weg gingenzitten en begonnen over tegeven. Toen wij een poosjerustigblevenliggen,kwamenwij weer bij. Wij gingenverder. Voordat Janny en ikhet beseften, was Dollyverdwenen. Wij blevenwachtenenvijfminutenlaterkwam zij met een grote zak

metminstenstweekilosuikerterug. ‘Dolly, wat wil jedaarmee?’ ‘Bemoei je er nietmee, die suiker gaan wijruilen voor kleren.’ ‘Ochmeid, je bent gek, die suikerhouden wij. Ik krijg zo welkleren.’Enverdergingenwij.Drie Duitse meisjespasseerden ons op fietsen.Een van hen had prachtigebruine kaplaarzen aan. ‘Zegmoffen, stap af! Ik wil die

fietsen en kaplaarzen. Hier,trek mijn klompen aan, dankun je ook eens voelen hoedat loopt.’ ‘Och, lievejuffrouw, mijn mooiekaplaarzen en mijn mooiefiets!Kletsniet!’Ikliepnaarde Amerikanen, die langs deweg stonden, en riep: ‘Heyfellow,Iwanttheseshoesandbicycles!’ ‘O.K. baby, takeeverything!’ ‘Please comewithme,theseGermanwives

don’t want to give me that.’‘All right, I’ll come withyou.’ Tienminuten later hadik de kaplaarzen en defietsen, en de dames kondenlopen, een van hen op mijnklompen. Wij verdwenen opde fietsen onder het zingenvan ‘It’s a long way toTipperary’.Heerlijkevrijheid!Eindelijkrevanchenemen!Numoestenwij kleren hebben. Overal

werdgeroofd.Polen,Russen,Belgen, Fransen, alles watvrijgekomen was, arbeidersen krijgsgevangenen,plunderde.Wijontdekteneenschoenenwinkel, waarvan deruiten ingedrukt waren enwaarin de gevangenen alsmuizen rondtrippelden enschoenen pasten. Ik gaf m’nfietsoveraanJannyenDollyen wipte naar binnen. Evenlater kwam ik met prachtige

surrogaatschoenen de winkeluit. Kaplaarzen uit enschoenen met doorlopendehakken aan. Prachtig vondenwij ze. Kleren moesten wij.Schonekleren,zonderluizen.Ikstaptenaareen‘negerboy’en zei: ‘Hey fellow, I comefrom a concentration campand I want to have clothesnow. Perhaps you can helpme.’ ‘O.K., go with meupstairs. I’ll give you what

youwant.’Hup,ikgingmee.Ik kwam in een prachtigekamer terecht, opende eenkast en stoorde mij niet aanhet geklaag van de moffen,diehuildenvan:‘Wijzijnnietvoor Adolf Hitler geweest,laat ons alstublieft onzekleren behouden. Wij zijngeenantisemieten.’‘Wat,nietvoorAdolfHitler,geen antisemieten. Hier,zwijnen, dit zijn jullie

vergeten te verstoppen!’ Ikhaalde een prachtig bruinuniformtevoorschijn,waaropde rood-zwarte hakenkruisenin volle glorie prijkten. ‘Watniet voor Adolf Hitler! Hier,smeerlappen! Nu vlug warmwater, schoon ondergoed enbovenkleren!’‘And now, you boy, leavethis roomandwait. I’llwashmyselfandintenminutesI’mready.’ De negerboy

verdween.Mevrouwzelfgafmijwarmwater, zeep, een handdoek,prachtig ondergoed en leukemooie bovenkleren. Ikkleeddemij uit. De vrouwenmoestendekameruitenevenlater was ik mij heerlijk aanhet poedelen. M’nluizenkleren legde ik keuriguitgespreid op het bed. Toenik in m’n ondergoed stond,riep ik demoffinnen binnen.

‘Hier, zo heb ik gelopen,tweeënhalf jaarlang!Hier, inzulke onderkleren en zulkebovenkleren! In tweeënhalfjaar heb ik de weelde nietgekend van zeep en eenhanddoek! Hier, krengen!Niet voor Adolf Hitlergeweest, hè, wij zullen jullieleren!Anderhalfjaargeleden,toen alles goed ging inRusland,hebben julliegegildvan:“NooitkomendeRussen

hier, puinhopen maken wijvan Moskou!” Jullie hebbenpech gehad, en geef mij nueen mooie shawl, een hoed,poeder en een nieuwelippenstift, want dat hebbenjullie natuurlijk allemaalvoorradig. Vlug! Snel! Los,los!’Alslammetjeswarenze.Ik behoefde maar te bevelenen zij kwamen aangerend.Vijftienminuten laterwas ikaangekleed en zag ik er vast

niet uit als een vrouw diezoveel leedhadmeegemaakt.Zo stond ik klaar, met eenleuke zwarte sporthoed opm’nhoofd enm’n haren, dienooit afgeknipt waren,eronderuit, en met klerenvoorDollyenJannyoverm’narm.Ik riep de negerboy: ‘Heyfellow, come on, I’m ready!’Hij keek mij aan en vroegwoedend: ‘Where’s that girl

fromtheconcentrationcamp?You’re a German wife, andyou will tell me that you’refrom the concentrationcamp?’‘No.’‘Hear, come with me andI’llmakeyouaprisoner.’‘No, no, sure I’m from thecamp. Look at my arm, mynumberA13917.’‘Nobaby,areyouthesame?Ican’tbelieveit.You,you’re

a lady. Tell me the name ofthe street where you staytonight, than I’ll come to seeyouandwedrinkwhiskyandmakemuchlove.’Ik bracht hem aan hetverstanddatikeendamewasenbleef,waarophijeerstergsip keek, doch even later zeihij: ‘Sorry, I’m a gentlemantoo.’Zo kwam ik bij Dolly enJanny, die reeds stonden te

mopperen van ongeduld.Toen liet ik hun echter m’nvangst zien. Voor een grotewinkelruit pasten zij dekleren, hetgeen gepaard gingmetkretenals‘O,watmooi!’en‘Watprachtig!’Ikstondtedraaien op m’n schoenen enbekeek mijzelf in despiegelruit. Alles in mijjuichte en ik straalde vangeluk.Ikwasweereenmeisjedat bekeken kon worden. Ik

zag het toch! Men riep mijtoe: ‘Hey blondie, nice hat!’Eenhoedopm’nhoofd!Eenechte hoed! Lippenstift enzijden kousen! God, wat eengenot! Honderdmaal trok ikaanm’nkousenenliefkozendgleden mijn handen langsm’n rok en trui, langs m’nprachtige colbertjasje. Eenhandtas en een kam! Enmetwarm water en zeep had ikmij gewassen en ik had mij

afgedroogd met een schoneruige handdoek! Zij, diegevangenen zijn geweest,zullen dit genot en mijnvreugdebegrijpen.Toenwijalledrieeenbeetjebedaard waren en onzevreugde een beetje geluwdwas,staptenwijweeroponzefietsen en zochten we eenrustig plekje op, waar Jannyen Dolly zich van hunsmerige kleren konden

ontdoen.Zijkleeddenzichuiten trokken hun pasverworvennieuweklerenaan.Wat maken kleren toch deman! Opnieuw begon hetgedraai en weermoesten wijelkaar van alle kantenbekijken, hetgeen wederomgeschiedde onder de grootstepret en blijdschap. Wijfietsten weer verder. Onzemagen begonnen weer tebrommen.BijdeAmerikanen

gekomen, stapten wij af envroegen om brood. Wijkregen van alles, te veel omoptenoemen.Daar wij ook eenontzettende dorst hadden,vroegen wij de Amerikanenofzijietsvooronstedrinkenhadden. Een grote blondeman gaf ons een veldfles,doch er zat geen water ofkoffie in. Nee, pure whisky.In een minimum van tijd

waggelden Dolly en Jannylangs de weg. Toen ben ikrazend geworden. ‘Eenschande! Moeten jullie je navier uur vrijheid reedsbezuipen? Jasses, eerstmoeten jullie hete, zwartekoffie hebben! Evenals wijontberingenhebbengehad,zohebben de soldaten behoefteaan een vrouw en wanneerwijnualledriebezopenzijn,is het zo met ons gepiept.

Tweeënhalf jaarlangzijnwijergoeddoorheengekomenennu,nuwijvrijzijn,zullenwijons overgeven? Daar komtnietsvanin!’Zokwamenwij,ik met de waggelende Dollyen Janny, in een boerderijterecht. Ik vroeg om hete,zwarte koffie en drie bakkenwarm water met zeep enhanddoeken. Alles werdprimaverzorgd.Na de koffie knaptenDolly

en Janny op. Toen wij onsalle drie gewassen hadden,glommenwij en voelden wijons weer fit genoeg om tegaan eten. Het gestolenvarkensvlees werdtevoorschijn gehaald en eenhalfuurlaterzatenwijheerlijkaardappelen met groente envlees te eten. Wij vroegenonderdak voor de nacht, watwij onmiddellijk kregen.Onze slaapplaatsen werden

ons aangewezen en net toenwij half uitgekleed op bedzaten, hoorden wij mensennaar boven komen.Voorwijhet wisten, stonden er tiengrote Amerikanen voor ons.Wij wisten niet wat wijzagen, en zij evenmin. Deboeren hadden zich in hetEngels niet verstaanbaarkunnenmakenenhaddendusniet kunnen vertellen dat ermeisjesbovenwaren.

Ook zij moesten onderdakhebben. Alles bij elkaargenomen, veroorzaakte ditnatuurlijk weer de grootstepret. Eerst moesten zij etenhebben.Dolly kleedde zichonmiddellijk aan. Trouwens,Janny en ik deden dat ook.Even later stond Dolly weerals vanouds te koketteren.EenvandeAmerikanen,Lou,haddirecteenpraatjemetmij

en vroeg mij of ik meegingop ‘egg patrol’, waar ikonmiddellijk in toestemde.Floep, weg waren wij. Wijgingen naar de omliggendeboerderijen en vroegen omeggs. O, heerlijke goedheid!Bevend en bibberendkwamen de moffen meteieren en vroegen of jungeFraunogmeerwenste,terwijlLou mij goedkeurendaankeek om deze prachtige

eierenvangst. Moedertje, zohad je mij moeten zien, watzoujehebbengenoten!Lieveschatten, Eddy, vader,waarom jullie niet? Ik wilnaarHollandenwetenwaternogoveris!Wij gingen weer naar deboerderijterugenwerdenmetluid gejuich ontvangen. Deeieren werden door Dollyheerlijkbruingebakken.Toende magen eindelijk weer

behoorlijkgevuldwarenenerwat sigaretten gerookt warenen er wat gedronken was,moesten wij slapen. Louvoelde er onmiddellijk veelvoor om bij elkaar te slapen,doch dit drukte ik direct dekop in en ik verzocht hemzich als een gentleman tegedragen, hetgeen onsgoddankvoordetweedemaaldie dag gelukte. Van elf uurtotéénuur

’s nachts moest Lou posten.Zijn tank, waarover hij deleidinghad,wasz’ntrots.Hijvroeg mij met hem mee tegaan. Ik ging mee en daarzaten wij, samen boven opeen echte Amerikaanse tank,Engelse songs zingend engenietend van de heerlijkechocolade. Ik gilde hetplotselingweeruitvanloutergeluk. ’s Morgens nog invodden, op weg naar de

gaskameren’savondsopeentank met een Amerikaan,Engelse songs zingend. Innog geen vierentwintig uur!Het leek wel een sprookje,doch het was de waarheid.Om één uur verlieten wij detank en werd Lou afgelostdoor andere Amerikanen.Bengelend aan zijn arm gingik weer naar de boerderijterug. Dolly en Jannywachtten ons op met

ongeduldenweergingenwijeten. Doodmoe zochten wijonze kamer op, sloten die afen sliepen heerlijk in fijneDuitse bedden met helderewitte lakens. Geen luizen,geen wantsen. Leve deyankees,levedevrijheid!

Zevenentwintig

DE volgende dag moestenonze vrienden vroeg weg enwijmaaktenplannenomnaarHolland te gaan. Lou en deanderen raadden ons dit tensterkste af en zeiden datHollandnognietbevrijdwas.Dat niet alleen, doch overalwerd nog op Duitsersgeschoten en overal warennog zwaarbewapende

Duitsers verscholen. Wijzouden daardoor in een zeermoeilijk parket kunnenkomen, want wij waren tochnog hun vijanden en wijmoesten ons wel degelijkonderAmerikaansebewakingstellen. Zodra de oorlogvoorbij was en Holland vrijwas, zouden de yankees welvoortransportenzorgen.‘Heus,’ zo vervolgde Lou,‘gaan jullie weer terug naar

Salzwedel en ga naar decommandant.Hijzorgtverdervoorjullie.’Nahierovergoedte hebben nagedacht, gavenwij Lou gelijk. Wij namenafscheid. Ik kreeg van Loueen prachtig, klein, goudenmedaillon waarin ik foto’svanm’n ouders en m’nmankondoen.Goodluck.Enzostaptenwijweeropdefietsen en reden terug naarSalzwedel.Inmiddelswashet

twaalf uur geworden enoveral reden MP’s, dieschreeuwden: ‘Go into yourhouse.’ Overal werdgeschotenenvaakhebbenwijDuitsers voor onze ogendoodgeschoten zien worden.Op verscheidene plaatsenzaten nog Duitsers in doorhengebouwdenesten.Ik vroeg een MP omonderdak. Hij ging eenwillekeurig huis binnen en

verzorgde het voor ons.Tevens eistehij datwij goedeten zouden krijgen, goedebedden, enzovoort. ‘Wanneerhet niet naar wens zou zijn,’zosprakdeMP,‘moestendeDuitsers onmiddellijk huneigen huis verlaten.’ Primahebben wij het in dat huisgehad. Deze Duitsers, oudemensen, hadden naar mijnmening niet veel met AdolfHitler opgehad en groot was

hetverdrietomhunzoon,diedokter was en aan hetoostfront de dood vond.Wijmoesten op de grond slapen,want slaapplaats was er nietvoor ons. Dit was voor onsgemakkelijk. Wij werdenechteralledrieergziekvanaldatheerlijkeetendatwijvande Amerikanen haddengekregen; onze maag eningewandenwarengeheelvanstreek.Zo goed en zo kwaad

alshetging,zijnwijtoennaarde Amerikaanse ziekenbarakgegaan, waar wij werdendoorgelicht en pillen kregen.Vantbcwasgeensprake.Dedoktorenvroegenonsoferbijons vivisectie was toegepast.Nee, goddank niet. Ookvroegenzijonsofwijmetdemoffen hadden moetensamenleven.Nee,ookditwasons bespaard gebleven.Hiervoor hoefden wij ons

echter niet op de borst teslaan, want als ze voor jestaan, bezopen en met eenrevolver, moet je wel.Trouwens, hiervoor haddenzij ons niet nodig.Wij zatendik onder de schurft enhadden plenty luizen. Onzekleren waren vodden en wijwaren totaal vervuild, te viesomaantezien,laatstaanaante raken. Ons hadden deheren van de SS niet nodig,

nee, hiervoor hadden zij hunSS-vrouwen.Nee, gelooft u diefantastische verhalen niet,van SS-mannen die meisjesredden omdat zij verliefd ophen waren. Nee, lacht u ergerust om, want een SS’ermet een Jodin kwamsporadisch voor of, lievergezegd,helemaalniet.Nanogeenuurtjegebabbelden nog het een en ander van

ons leven verteld te hebbenwipten de doktoren en hunassistenten weg en zekwamenevenlatermetklerenover hun armen voor onsterug. Leuke sportjurkjes,voor ieder wat onderkleren,kousen en andere kleinedingetjes zoals naaizijde enstopwol. Ook namen ze onsmee naar de kelders, waarontzettend veel ingemaaktekip, konijn, groenten en

vruchten in lange rijenstonden opgeslagen. Wijkonden meenemen wat wijwilden. ‘De moffen,’ zovertelden ons de doktoren,‘mochten toch nooit meer inhunhuisterugkomen.Nemenjullie dus maar wat je wilt.’Wijlietenonsnietonbetuigd.De volgende morgenbrachtenwijonzeweldoenerseen prachtige taart, waarop‘U.S.A.’ stond. Dolly had

even haar bakkunstengetoond. Dolblij waren zijmetdeheerlijke taart.Helaasmoesten zij naar het front.Verdertrekkenwashetbevel.Weer was er een hoofdstukvanonzebevrijdingvoorbij.Een week na ons medischonderzoekkreegikplotselingeen idee. ‘Jongens, ik voelmij oké. Jullie ook? VoelenjullieerietsvooromvoordeAmerikanen te gaanwerken?

Gaan jullie mee?’ Janny enDolly keken mijstomverbaasd aan. Ik gingnaar de Amerikaanse C.I.C.en vroeg de captain tespreken. Ik legde hem onsgeval uit en zei hem: ‘Wijmoesten voor de moffenwerken en nu willen wijgraag voor jullie werken.’‘Okay, baby.’ Ik werdonmiddellijkalstolkgeplaatstenJannyenDollykwamenin

dekeuken.Groot was mijn plezierwanneer er SS’ers binnenwerden gebracht en ik alsJodin hen kon ondervragen.Ikbegondanaltijdmet:‘Nietvoor de partij geweest, hè?Ontkleed jedanmaar.’En jahoor,hetSS-tekenwaskeuriggetatoeëerd onder z’n arm ofonder z’n voet. Ondervragenhoefde ik dan niet meer.Onmiddellijkwerdhijdan in

gevangenschapgebracht.Vaak tikte Dolly keurig opdedeurvandekamerwaardeAmerikanen en ik zaten teondervragen, en met eenglunderend gezicht kregenwij dan heerlijk geurendekoffie met cake. Eindelijk!Als een pauw voelde ik mij,wanneer ik in een prachtigeauto stapte met Amerikanen,om SS-mannen of SS-vrouwen te halen. Het was

werkelijkjammerdat ikgeenstaart had, want dan had ikdeze minstenstentoongespreid.Na vier weken plezier endansen hoorden wij van dekapitein bij wie wij werktendat er een transport naarHolland ging. Wij kondenkiezen: óf blijven met eengoed salaris óf terug naarHolland. Hierover hoefdenwij niet lang na te denken.

Naar Holland terugnatuurlijk.Enwijgingen.Met een grote, echte trein,geen beestenwagen, werdenwij vervoerd. Op een avond,het was op vijf mei 1945,toen onze trein om vijfminuten voor acht stopte inhet plaatsje Biesterfeld,hoorden wij schieten, zingenen brullen. Amerikanen,negers, overrompelden onzetrein en brulden: ‘Thewar is

over, we go back to ourparents,wives and children!’Toen dachten wij beslist datwij gek werden. Als eenhorde ging alles de trein uit.Waardemuziekzoplotselingvandaan kwam, is mij altijdeenraadselgebleven,dochzewas er.Wij zongen, dronkenen hadden plezier. Wijklonken op Churchill enStalin en brulden van ‘Langzullenzeleven’.Naeenpaar

uurmoestenwijdetreinweerin, totaal afgejakkerd endoodmoe.ZobrachtmenonssteedsdichterbijHolland.DeDuitsers, die ons passeerden,gilden wij toe: ‘Heil Hitler,heil Schweinehunde!’Kilometer na kilometer werdverslonden en steeds dichterkwamen wij bij Holland.Toen, eindelijk, na uren enuren te hebben gereden envele malen tegen elkaar te

hebben gezegd: ‘Zo ver zijnwij nog van Limburg’, toenbruldendejongensdiebovenop de trein zaten plotseling:‘Meiden, mannen, wij zienonzevlaggen!’Wij hingen uit de raampjesen weer begonnen wijHollandse liedjes te zingen.Zo stoomden wij Limburgbinnen. Overal stondenmannen, vrouwen enkinderen. ‘Welkom in

Holland’warenhunwoorden.Welkom!Mijn ogen zochten enzochten, doch vonden niets.Geen moeder, geen vader,geen man. Welkom inHolland!Holland, wat heb ik je liefenwatbenjemijdierbaar!