Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

64
49ste joargang, nr. 1, januari 2005. Verschijnt 4x per jaar Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam A u s c h w i t z

description

Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam 49ste joargang, nr. 1, januari 2005. Verschijnt 4x per jaar Max Arian

Transcript of Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Page 1: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

49ste joargang, nr. 1, januari 2005 . Verschijnt 4x per jaar

Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam

A u s c h w i t z

Page 2: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Inhoudsopgave: Hans Fels, hoofdartikel 3 Auschwitz Herdenking 2005 4 Anet Bleich, bericht uit een gekkenhuis 5 Marijke Barend, afscheidsbrieven uit Westerbork 7 Judith Herzberg, gedichten 9 David Smalhout, Ins Kamin, ooggetuigenverslag 1 1 Bluma Scharrevoer, gedicht 16 Carry van Lakerveld, interview Ronnie Goldstein-van Cleef 1 7 Simon de Haas, met onbekende bestemming 22 Nienke Ledegang, interview Leny Boeken-Velleman 24 Kiki Amsberg, interview Celine van der Hoek 26 Bertje Leuw, boekbespreking Salka van Chaja Polak 29 Ida Vos, Bram 31 Jules Schelvis, Dorohucza 34 Jacques Furth, fragmenten uit Himmelfahrttransport 35 Max Arian, inrerview Leon Greenman 38 Carry van Lakerveld, interview Frieda Menco-Brommet 45 Theo van Praag, interview Jaap Bronkhorst 46 Marjon de Klijn, boekbespreking 18 adressen van Ed van Thijn 49 Bertje Leuw, interview Manja Pach 50 V'ad Vashem onderscheidingen 54 Bertje Leuw, symposium Doven Shoah 55 Bertje Leuw, boekbespreking Belgische onderduikkinderen 56 Imre Kertèsz 57 Mischa Kiek, Reis Polen 2004 58 Chawwa Wijnberg, gedichten 59 Polenreis 2005 59 Marjon de Klijn, recent verschenen boeken 60 Posteractie Auschwitz Comité 64

Laatste getuigenissen offers zelf verteld. Overlevenden van Auschwitz vertellen in interviews over hun jeugd, over hun oorlogservaring­en en over hun vaak inspirerende en moedgevende activiteiten daarna. Ze zijn nu oud geworden, maar vinden her belangrijk aan jongeren door te geven wat er toen is gebeurd, als waar-schuwing, zodat het deze jongere generaties nooit zal overkomen. We beleven een tijd waarin Neder­land snel polariseert, waarin groepen mensen uit elkaar worden gedreven door achterdocht, angst, haat, be­dreiging en geweld, maar waarin ook velen proberen deze tegenstellingen te doorbreken met hoopgevende

Zesüg jaar geleden, op 27 januari 1945 werd in Polen het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz bevrijd. Het is maar wat je bevrijding noemt. De Duitse Nazi's hadden getracht de bewijzen van hun misdaden te ver­nietigen. De bevolking van de kampen werd op mars gestuurd naar het

-S westen, de gevangenen spraken van De ^ Dodenmars.. Het Russische leger vond 5^ in Auschwitz en Auschwitz-Birkenau

^ slechts een handvol uitgemergelde s° gevangenen, die te ziek en te zwak

_§ waren om te lopen. & In dit nummer wordt het verhaal van "g de evacuarie en de bevrijding van O Auschwitz nog een keer door de slacht-

initiatieven en door mensen met elkaar in contact tc brengen. Het is riskant op zon moment over Ausch­witz te spreken. Zo erg is het toch niet? Zo erg wordt het toch niet? Nee, gelukkig niet, maar ook in de jaren dertig dacht men in Nederland dat het hier niet zo'n vaart zou lopen. In dit nummer van het Auschwitz Bullerin hebben we een groot aantal interviews bij elkaar gebracht en documenten die ons beschikbaar zijn gesteld en die deels een uniek karakter hebben. Als laatste getuigenissen. Opdat wij niet vergeten.

Max Arian

Page 3: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De taa l van de democratie Het nieuwste boek van Philip Roth heet Plot against America. Het is een "wat alt- roman". Opgesloten in bet boek zit een ander verhaal, dat, zoals de New York Times het uitdrukt, "schreeuwt om te worden verteld". Het boek beschrijft Amerika in 1940. Als. De presidentsverkiezingen staan voor de deur en Franklin D. Roosevelt moet het opnemen tegen Charles /{. Lindbergh, dc piloot die als eerste de Atlantische Oceaan over­vloog. Lindbergh is razend populair door zijn heldendaad en na de dood van zijn ontvoerde baby een haast mythische figuur. Maar hij is ook een felle antisemiet, aanhanger van Hitier en bewonderaar van maar­schalk doering. Roosevelt verliest de verkiezingen. Van nu af aan wordt het Witte Huis bewoond door Hirlers bondgenoten. Het antisemitisme en de rassenwaan worden, net als in Nazi Duitsland, ook in Amerika staatspolitiek. Als het aan president Lindbergh ligt, komt er geen Amerikaanse deelname aan de Tweede Wereldoorlog, geen Normandië , geen bevrijding van Bergen Belsen. Ook de Verenigde Staten worden een fascistisch, op de eigen "natio­naliteit" gericht land. Is dat fictie of zou het zo gegaan kunnen zijn? Of erger nog: Is dat fictie of kan het alsnog gebeuren? Ja, dat kan in Amerika of waar ook ter wereld, zo lijkt Philip Roth zijn lezers voor te houden.

Het andere verhaal dat in het boek opgesloten ligt gaat over demo­cratie, de democratie waarin u en ik leven cn die we beschouwen als een stevig verankerd principe dat tegen een stootje kan. Ik las de laatste bladzijde van 'Plot against America' op het moment dat Theo van Gogh werd vermoord. De terechte

verontwaardiging over deze schan­delijke daad mondde uit in allerlei hysterische beschouwingen over de vrijheid van meningsuiting tot en met de oorlogsverklaring van vice-premier Zalm. Tegen een geladen revolver en een broodmes, zo was de bewering, kan een democratie zich niet verdedigen.

Maar wat is democratie eigenlijk en waartegen kan democratie zich niet verdedigen? Tegen bruut geweld op straat, religieus fundamentalisme, misdaad en fraude? Onzin, de politie moet zijn werk doen, inlichtingen­diensten kunnen goed het oor te luisteren leggen, de fiscale recherche vat fraudeurs in de kraag, de douane pakt smokkelaars. Al die dingen vormen geen wezenlijke bedreiging voor de democratische samenleving.

Er is maar één ding waartegen de democratie zich niet kan verdedigen: tegen de democratie die zichzelf door verkiezingen om zeep helpt. In het geval van Roth's boek door een mateloos populaire anti-democraat tot president van Amerika te kiezen. In de Republiek van Weimar door de verkiezingsoverwinning in 1933 van de NSDAP. In de Filippijnen door Ferdinand Marcos te verkiezen. In Zimbabwe: Mugabe. Democratie — dat blijkt keer op keer - is niet opgewassen tegen volksmenners. Ophitsen, bang maken, halve waar­heden vertellen, alles vertaalt zich vroeg of laat in de verkiezingsuitslag en die is bepalend voor de gezond­heid van de democratie.

En dan: wat is democratie eigenlijk? Het is zeker niet een vaste zeker­heid, iets wat er altijd zal zijn en ons nooit zal verraden. Democratie is als een onvoorstelbaar kwetsbaar

orgaan, dat moet worden gekoesterd en bewaakt. Gezond gehouden en verpleegd. De democratie zal steeds weer moeten worden onderzocht en doorgelicht om te voorkomen dat zij zichzelf te gronde richt. Daarbij is de omgangstaal van de democratie van vitaal belang. Die taal - hoort u zelf maar - is bezig te verbasteren in gruwelijke platitudes en gene­raliseringen. Die taal horen we in het publieke debat, in de politiek en in de media. Een taal van angst voor de toekomst, verlangen naar het verleden. Angstige taal die beweert dat men zich alleen bij elkaar veilig kan wanen en taal die oproept om toch vooral te stemmen op degene die in weerwil van de huidige dag u die veiligheid kan bieden. Welke prijs u moet gaan betalen voor uw veiligheid is niet direct duidelijk, maar soms heeft de geschiedenis onomsto te l i jk vastgesteld dat die prijs verdomd hoog kan zijn.

Kor tom, de democra t ie moet onderhouden worden, door u en door mij. We leggen ons lot toch niet in handen van heelmeesters die s t inkende wonden maken . . . n i e t waar?

Hans Fels

Page 4: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Auschwitz herdenking 2005 O p zondag 30 januari organiseert het Nederlands Auschwitz Comité de jaarlijkse Auschwitz-herdenking bij het Spiegelmonument 'Nooit meer Auschwitz' van Jan Wolkers in het Wertheimpark in Amsterdam. Aan­sluitend vindt een lunchbijeenkomst plaats in de lounge van de RAI. Vanwege het bijzondere herdenkings­jaar, op 27 januari 2005 zal het zestig jaar geleden zijn dat het kamp Ausch­witz werd bevrijd, wordt bovendien 's middags in het Auditorium van de RAI een cultureel programma geboden. In verband met dit extra programma zijn de aanvangstijden van de onderdelen iets anders dan u gewend bent.

Verzamelpunt is het Stadhuis. Vanaf 10.00 uur is de Boekmanzaal van het Stadhuis open en bereikbaar via de hoofdingang aan de Amstelzijde. In de Boekmanzaal wordt koffie en thee geschonken. Om 11.00 uur vertrekt de Stille Tocht naar het Wertheimpark

De herdenking begint om 11.30 uur met een toespraak van burgemeester Job Cohen van Amsterdam, gevolgd door het Kaddisj cn Jizkor door rabbijn Sonny Herman. Hierna is er gelegen­heid voor particulieren en organisaties hun kransen en bloemen te (eggen bij het monument. Kransen en bloemen kunnen even­tueel op zaterdag 29 januari, tussen 10 en 14 uur, worden afgeleverd bij de Portiersloge van het Stadhuis, ingang Waterlooplein.

Bereikbaarheid U kunt het Stadhuis het beste bereiken met het openbaar vervoer: metro en sneltram 51 (halte Waterlooplein) of tramlijnen 9 en 14 (zelfde halte). Na de herdenking staan tegenover de uitgang van het Wertheimpark bussen klaar voor de mensen die kaarten aangevraagd hebben voor de lunchbijeenkomst en/of het cultureel

programma in de RAI. Van Stadhuis naar de RAI kunt u ook met sneltram 51 en verder is de RAI te bereiken met tramlijn 4 en bus 15.

Mocht u met de auto komen, dan kunt u parkeren in de parkeergarage onder het Stadhuis/Muziektheater, de parkeergarage op de hoek van de Joden Breestraat (onder Albert Heijn), de parkeergarage onder het woon­complex Valkenburgerstraat (ingang Anne Frankstraat) en het parkeer­terrein naast de hoofdingang van Artis. Deze parkeerplaatsen zijn niet gratis. Zij die in het bezit zijn van een invalidenparkeervergunning kunnen parkeren bij de hoofdingang van het Stadhuis/Muziektheater, maar alleen op vertoon van de vergunning! Rondom de RAI zijn voldoende par­keerplaatsen en u kunt ook parkeren in de RAI-parkeergarage

De restaurantlounge van de RAI gaat om 12.30 uur open. De lunchbijeen­

komst begin r om 13.00 uur met de jaarrede van Jacques Grishaver, voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité'. In dc restaurantloungc staat weer een boekentafel. Een deel van de opbrengst van de boekenverkoop komt ten goede aan het Auschwitz Comité. Voor de lunchbijeenkomst dient u in het bezit te zijn van toegangskaarten.

Het culturele programma wordt om 15.00 u u r gepresenteerd in het Auditorium van de RAI (zaal open vanaf 14.30 uur). Staatssecretaris mevrouw C. Ross-van Dorp zal een rede houden, gevolgd door optredens van Freek de Jonge, Louis de Wijze, het koor Musicians without Borders, The Jewish Musicband, de Paulus Schdfer Gipsyband Maarten Peters met pianobegeleiding van Co Vergouwen en er is de toezegging (onder voor­behoud) van Jeroen Krabbé voor enkele voordrachren. Ook voor het culturele programma dient u in het bezit te zijn van toegangskaarten.

Het programma samengevat:

10.00 uur: Verzamelen voor de Stille Tocht in de Boekmanzaal van het Stadhuis in Amsterdam, via de hoofdingang aan de Amstelzijde.

11.00 uur: Begin Stille Tocht naar het Wertheimpark. 11.30 uur: Herdenking bij het Auschwitz Monument.

Rede door burgemeester Cohen van Amsterdam. Kaddisj en Jizkor door rabbijn Sonny Herman.

12.00 uur: Vertrek bussen naar de RAI. 12.30 uur: Lounge/Auditorium van de RAI open. 13.00 uur: Begin lunchbijeenkomst

spreker: Jacques Grishaver, voorzitter N.A.C'. 14.30 uur Auditorium van de RAI open 15.00 uur Begin cultureel programma

spreker: Staatssecretaris mevrouw C. Ross-van Dorp optredens: Freek de Jonge

Louis de Wijze Jeroen Krabbé (onder voorbehoud)

muziek: Maarten Peters met pianobegeleiding van Co Vergouwen Musicians without Borders The Jewish Musicband Paulus Schafer Gipsyband

17.00 uur Einde cultureel programma

Tot ziens op 30 januari! Nederlands Auschwitz Comité

Page 5: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Bericht uit ec Hoe lang is het geleden, dat ik me voornam om voorlopig maar eens niet naar Antwerpen te gaan? Een jaar of drie, geloof ik. Aanleiding voor de troebelen in de Scheldestad was de moord op een Marokkaanse man. Woedende aanhangers van Aboe Jaja manifesteerden zich op straat; ze waren ervan overtuigd dat de moord een racistisch karakter droeg en zegden hun vertrouwen op in de locale ordehandhavers. Paniek onder de autochtone Vlaamse meer­derheid. De aanhang van de sterkste partij in de stad, het Vlaams Blok, dat later wegens racisme zou worden veroordeeld (wat resulteerde in een naamsverandering), nam verder toe.

O p de Nederlandse televisie was Aboe Jaja destijds veel te zien. Ook Filip de Winter, de oude en nieuwe voorman van de Vlaamse'Eigen volk eerst" club, kwam regelmatig in beeld. In het tolerante Nederland, waar iedereen zijn zegje mag doen, zagen we het wat meewarig aan. We hadden onze analyse klaar, een wat simpele verklaring, die daarom nog niet onjuist hoeft te zijn: de extremen lokken elkaar uit de tent en ver­sterken zodoende elkaar. Hoe invloed­rijker ze zijn, des te explosiever wordr dat kat-en-muis spel.

Drie jaar en rwec politieke moorden later heeft Nederland, zoals dat heet, zijn onschuld verloren. De laatste politieke moord vóór 2002 was immers die op de gebroeders De Wit, in de zeventiende eeuw. Een idiote redenering natuurlijk, want omwille van de dramatiek worden hierbij de jaren 1940-1945 even tussen haakjes gezet. Blijkbaar had Nederland zijn onschuld toen nog niet verloren. Maar dit terzijde. Hoewel? Het roept wel vragen op. Is Nederland nu definitief uitgekeken op de Tweede

ri gekkenhuis Wereldoorlog? Is onderduiken tegen­woordig een term die verwijst naar de door politie bewaakte safe houses waar Ayaan HirsiAli en Geert Wilders noodgedwongen verblijven? En is de holocausr een gebeurtenis die vooral tet sprake komt als Marokkaanse jongeren er niet over willen praren? Eén uitdrukking is vandaag de dag in elk geval taboe: "Dat nooit weer!" Arme vervolgden van toen, en dat geldt ook voor de leden van het Auschwitz Comité, jullie hebben blijkbaar regel-rechr aan de wieg gesraan van die vermaledijde "politieke correctheid", die "verkrampte angst voor elk type discriminatie", die in ons midden "een vijfde colonne van geiten neukers" heeft doen ontstaan, waardoor Neder­land nu in brand staat. Je zal de voormalig weldenkende Nederlanders niet de kost moeten geven, die deze gedachtengang volgen.

Deze woorden zijn een paar weken na de brute moord op Theo van Gogh geschreven, nog midden in een orkaan die als u dit leest hopelijk al weer flink wat aan krachr heeft verloren. Maar ook dan is het nuttig vast te houden dat Nederland enige tijd een waar gekkenhuis is geweest. Een paar momentopnames. Het schijnt (heb ik op de radio gehoord) dar veertig procent van de Neder­landse bevolking hoopt dat moslims z.ich hier niet langer thuis voelen. De virtuele aanhang van de groep Wilders (het zijn maar peilingen en de groep bestaat vooralsnog uit een afgescheiden W D - k a m e r l i d , die waarschijnlijk scoort op een uitspraak - "Ik lust die hoofddoekjes rauw" -waarvoor hij zich terecht geëxcuseerd heeft) staat op 28 kamerzerels. Poliriebronnen melden dat zich 129 gewelddadige incidenten hebben voorgedaan, waarbij moskeeën, islamitische scholen (97 maal), of

kerken (32 keer) doelwit waren. Er zijn ernstige doodsbedreigingen geuit aan het adres van Ayaan Hirsi Ali, Geert Wilders, Job Cohen, Ahmed Aboutaleb en de voorzitter van de moslimsom roep. In de media woeden alle mogelijke debatten over handen-schudden door imams, smadelijke godslastering en een tot de islam be­keerde Limburger die zegt wel blij te zijn met de dood van Theo van Gogh. Ondertussen schijnen vele Nederlanders, autochtoon en alloch­toon, zich af te vragen of het geen tijd wordt de koffers te pakken. En o ja, Pim Fortuyn is (misschien?) door de KRO-kijkers verkozen tot Grootste Nederlander aller tijden. Gek?

De vraag laar me niet los: is er een nieuw soorr fascisme is opkomst? Lees Philip Roths roman "Complot tegen Amerika", een fictieve vertelling over hoe Amerika veranderde door dc ver­kiezing van een fascist als president, en niet alleen de angst, ook de herkenning, grijpt je naar de keel. Tegelijkertijd denk ik dat de term fascisme te beladen en ook misleidend is. Dit is anders, ge­compliceerder. Een belangrijk verschil is dat er niet één, maar twee bronnen van politiek fanatisme actief zijn. Theo van Gogh is niet door de kaboutertjes vermoord, maar door een al dan niet in georganiseerd verband opererende moslim-extremist. Hirsi Ali, Wilders, Cohen en Abouraleb worden door diens geestverwanten bedreigd. Er bevindt zich onder de Nederlandse moslims een groep fanatici die tegen­standers in eigen kring en daarbuiten zonodig met geweld monddood tracht te maken. Dat is het ene verhaal en het is zeer bedreigend. Iedereen die zegt, dat het niet te dulden is dat Ayaan Hirsi Ali niet uit haar schuil­plaats tevoorschijn kan komen, heeft het grootste gelijk van de wereld.

Page 6: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Het andere verhaal is niet minder angstaanjagend. Onder brede lagen autochtonen is iedere rem weg aan het vallen om te generaliseren, te zeggen "waar het opstaat" ("en als het je niet bevalt, ga je toch terug..." enzovoorts) en zonder enige kennis van zaken gruwelverhalen over de islam en moslims de wereld in te slingeren. De moslimhaat, opgekomen na elf september en versterkt door de Fortuyn-beweging, vergiftigt de atmosfeer in politiek en media. Die haat uit zich vooralsnog vooral spon­taan, heeft geen organisatorische kern, zoekt steun bij opinieleiders, die grotendeels te goeder trouw, op grond van slechte ervaringen, ageren

tegen "de' islam. Maar "de" islam bestaat niet! De meeste moslims willen niets weten van de fanatieke sektariërs in hun gelederen die zich met geweld tegen afvalligen, joden en kruis­vaarders wensen te keren. Heel wat moslims geloven in een god die pal staat voor de vrede en het leven. Maar hoe moeten overtuigde demo­craten als Haci Karacer (directeur van de Turks Islamitische organisatie Milli Görüs), de Amsterdamse wethouder Ahmed Aboutaleb, het PvdA-kamerlid Chadidja Arib enzovoorts, enzovoorts de meerder­heid van hun geloofsgenoten aan hun kant houden, als ze van twee

kanten onder vuur liggen? Hoe kan iemand als Job Cohen dc boel bij elkaar houden, als hij door al Qaeda-achtige types wordt bedreigd en door de vrienden van Theo van Gogh voor leugenaar en slapjanus wordt uitge­maakt? De vraag waar het allemaal om draair, blijkt dus een zeer klassieke: hoe krijgen we de geest van fanatisme terug in de fles, hoe vormen we een front tegen geweld en onverdraag­zaamheid? Mijn hart gaat uit naar Job Cohen en Haci Karacer, die dappere, maar te eenzame strijders voor godsdienstige en maatschap­pelijke vrede.

Anet Bleich

Wilt u zich abonneren op dit blad of heeft u familie, vrienden of kennissen die op de hoogte willen blijven van de activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité?

Als u onderstaande bon invult en opstuurt naar: Het Nederlandse Auschwitz Comi té , Knoopkruid 5 4 , 1 1 1 2 PV D iemen ,

ontvangen u of uw bekenden vier maal per jaar het

Auschwitz Bulletin. Voor de verzend- en portokosten zijn wij echter genoodzaakt u om een minimale bij­drage te vragen. Deze bijdrage is voor binnenlandse abonnees € 8 , - , buitenlandse abonnees in Europa € 1 1 , - en buiten Europa € 1 6 , - . Tevens ontvangen a l le a b o n n e e s één m a a l per jaar een accept­girokaart voor een vri jwil l ige donatie ten behoeve van de voortgang van het werk van het Nederlands Auschwitz Comi té .

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Land:

Email:

Opsturen naar: Het Neder lands Auschwitz Comité, Knoopkruid 5 4 , 1 1 1 2 PV D iemen

Een abonnement kunt u ook opgeven via onze website: www.auschwitz .nl /bul let in.html.

Page 7: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Ontroerende afscheidsbrieven en -kaarten uit Westerbork "De tijd is er dat ik jullie voor het laatst moet schrijven" Er zijn soms tijden waarin je het niet al te nauw moet nemen met de waar­heid. Tijdens de Tweede Wereld­oorlog, in 1942, maakte de familie Van der Kar-Polak gebruik van een leugen om te kunnen overleven. De joodse familie kreeg daardoor de status van "gemengd gehuwd" en kon vanuit het eigen huis aan de Amsterdamse Molenbeekstraat mee­werken aan het verzet. Sophia Polak, Philip van der Kar, en hun kinderen Sieg en Mary hielpen onder meer joden onderduiken en bonkaarten vervalsen. Ook sftiurden ze pakketten en brieven naar hun joodse familie, vrienden en kennissen die gevangen zaten in Nederlandse kampen. Dit blijkt uit brieven en kaarten die zij en andere familieleden ontvingen, waaronder ook een aantal waarin afscheid wordt genomen door bewoners van Westerbork die te horen hadden gekregen dat ze met het eerstvolgende transport moesten vertrekken.

Op 17 mei 1943 was het weer schrijf-dag voor barak 6 5 . Eens in de veertien dagen mochten de bewoners van een bepaalde barak in Wester­bork - gecensureerd - één brief of twee kaarten sturen aan achter­gebleven vrienden of familie. Sara en Jaap de Lange-Godschalk schreven een briefkaart aan de oudste dochter van de familie Van der Kar, Betty, en haar man Philip Barend. Die waren in januari 1941 getrouwd en woon­den aanvankelijk in Groningen . Daar werd in september 1942 hun zoon Awraham ( roepnaam: Bert) geboren. Maar de familie Barend m o e s t zich op last van de bezetter naar Amsterdam begeven en op de

Tugelaweg in Oost gaan wonen. Vóór het gezin onderdook, ontving het daar een briefkaart van hun Groningse vrienden Jaap en Saar die een dag later met hun negen maanden oude zoontje Menachem op transport moesten:

Lieve mensen, De tijd is er dat ik jullie voor het laatst moet schrijven. Allereerst mijn heel hartelijke dank voor jullie buiten­gewone verzorging. Dank zij jullie dat onze schat zo fijn is geworden. De gebreide bal n e e m t hij mee in zijn knuistjes en als hij het begrijpt, zal ik hem steeds aan jullie doen herinneren. Moge de tijd nog eens komen, dat Bertie met de onze zzal spelen in onbezorgde jeugdjaren. Ik wens jullie alle goeds, kracht om alles te doorstaan. Veel, veel geluk en een goede toekomst. Omein! Groet Kee, Jo, Maxje, jullie families en een zoen van jullie altijd dank-bare Saar. Tot ziens!

O p de andere kant van de kaart schreef Jaap:

Lieve vrienden, Weer schri j fdag en zullen wij ju l l ie onze goede g e z o n d h e i d melden. Menachem is een schat en hij zal hopelijk de treinreis goed k u n n e n d o o r s t a a n . Mochten we hier zijn deze week, dan s t u r e n we e e n telegram voor levensmiddelen. Willen jullie ons dan brood sturen en graag boter. In ieder geval van harte bedankt voor alles w a t jullie voor ons hebt gedaan. Laten we hopen, dat we deze ware vriendschap later onder goede o m s t a n d i g h e d e n ve rde r mogen beleven. Wij zijn vol goede moed. Geef Bertie een zoen van ons. Hartelijke groeten ook voor Kathie en Jo + Maxje en voor jullie familie na tuur l i jk , jul l ie Jaap.

Sara Godschalk, 21 jaar oud, en haar baby werden onmiddell i jk na aankomst op 21 mei 1943 in Sobibor vermoord. Jaap de Lange stierf daar ruim vijl maanden later op 29- ja r ige leef t i jd . In h u n afscheidskaart doen ze ook de groeten aan Kee, Jo en Maxje. Daarmee bedoelen ze Keetje en Jozef de Vries-de Jongh en h u n vierjarig zoontje Meyer Salomon. O o k die o n t k w a m e n n ie t aan d e p o r t a t i e . O p 14 s e p t e m b e r 1 9 4 3 g ingen ze samen m e t diverse vrienden en bekenden op transport naar Auschwitz. In de trein schreven Jo en Keetje een kaa r t aan de o u d e r s van de i n m i d d e l s m e t man en k i n d ondergedoken Betty van der Kar.

Page 8: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Lieve allen,

Het is nu zoover in de trein met alle vrienden van vorig jaar zooals Jo en Leida en vele anderen een wagon, allen Groningers de zaak is in eigen natie. Wees allen hartelijk bedankt voor alle goede zorgen, wij kunnen jullie niet genoeg bedanken en het is jammer maar niets aan te doen, wij komen spoedig weer bij jullie terug. Vanochtend nog het pakje met 3 limonade ontvangen. Nu lieve allen voor jullie allen het allerbeste, voor jullie kind wensch ik jullie al wat goed is, wees flink en wij komen spoedig weer, hou ook goede moed. Ga eindigen veel mazzel en broche, van Volens zijn gelijkrijdig apart voor To toch vertrokken, jullie Jo

En Keetje schreef op de achterkant:

Lieve allen, Veelmaals dank voor alles want met jullie goede zorgen was het in W best uit te houden, groet familie J van ons. Bedank ze, gaat jullie goed, heden pakje ontvangen, zitten net de crackers re eten, vind het heel erg, Maxje is beter en dik geworden dank jullie allen, lieve menschen blijf flink wil het probeeren ook te zijn, dag menschen in gedachte gekust K

,«t*Qf£L ^ , • \ VA,

•>»*̂ «̂ f**.»̂ , t'f.yt.J

En omgekeerd in de marge, tussen de tekst van haar man, krabbelde zij:

Bertje de foto is snoezig heb erom gehuild, wist het afscheid dit zal wel het laatste zijn, dank dag nogmaals

Maxje en zijn moeder Keetje, 32 jaar oud, werden drie dagen later in Auschwitz vergast. De 33-jarige Jozef de Vries stierf drie maanden later. Voor de oorlog waren veel Duitse joden naar Nederland gevlucht. De familie Van der Kar had met enkelen kennisgemaakt. Bijvoorbeeld met Hermann Annspacher. Hij was samen met een grore groep andere Duitse joden in Westerbork ge­ïnterneerd voordat het kamp als doorgangskamp voor Nederlandse joden ging dienen. Deze Duitse joden bevonden zich in een 'geprivilegieerde' positie. Ook Hermann Annspacher ontving van de familie Van der Kar geregeld pakjes en brieven. Toen de broer van schoonzoon Philip Barend, Maurice, op 28 februari 1944 in Westerbork als strafgeval aankwam omdat hij in Den Haag op straat zonder ster was betrapt, moest hij met het eerstvolgende transport vertrekken en mocht hij geen brief meer schrijven. De 56-jarige heer Annspacher (oom Herman) had over Maurice van de familie echter al een brief ontvangen en de twee stelden zich met elkaar in verbinding. Annspacher schreef Philip van der Kar een Duirsralige brief terug, met af en toe een enkel woordje Neder­lands. Zn die - ook onder de censuur vallende - brief liet hij Maurice een verkapt afscheid schrijven aan de familie en zijn vrouw To. Maurice Barend en Cato van Volen, die in de brief van Jozef de Vries ook wordt genoemd, waren in juni 1942 ge­trouwd in de hoop dat die gehuwde status enige bescherming zou bieden.

De brief van Hermann Annspacher, met daarin dus 'verstopt' in bijna hetzelfde handschrift de brief van Maurice, is ongedateerd maar moet zijn geschreven tussen 28 februari en 3 maart, de dag van het transport naar Auschwitz. Om het lezen van de brief te verduidelijken zijn de woorden van Maurice hierna cursief weergegeven:

Beste Mensen.' Eueren brief ontvangen, und habe ich mich gleich mit Maurice in Verbindung gesetzt. Ich bin leider krank und muss in Bett liegen, sodass ich niets voor ihn tun kann, habe ihm von mir wollenes onder­goed und striimpfe und so weiter gegeben , was ich en tbeh ren konnre, ich bin froh mir etwas erkcnnt l ich zu zeigen. Met mij gaal het goed. Ik ben erg flink en heb toch nog wat bijelkaar gekregen. Ik heb Jopie en Helga gesproken. Ik was hier bij de barbier, die heeft mij veel pijn gedaan. Groet de huis­houdster voor mij en wensch haar sterkte voor een volledig herstel. Kussen voor Berrie. Oom Herman heeft mij goed geholpen. Jammer dat hij juist ziek is en te bed ligt. Maurice laat jullie hartelijk groeten, speciaal To, und ich mich etwas fiir euere güte revanchieren kann. Maurice is erg flink und wird auch alles gut machen, ich werde euch an meinem nachsten schreibtag wieder schreiben, fürchte alledings, dass er dann nicht mehr hier sein wird. Schreibe mir bald wieder und viele beste griisse von euren Hermann Anspacher

O p 5 maart 1944 werd de 28-jarige Maurice Barend in Auschwitz v e r m o o r d . Zijn schoonzus ter Betty van der Kar werd voorjaar 1945 op haar onderduikadres in Friesland opgepakt, haar man en zoontje konden vluchten en ont-

Page 9: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

kwamen. Betty kwam 14 maart 1945 in Westerbork aan, waar ze diverse oude bekenden ontmoette. Daar werd ze op 12 april bevrijd. Na de oorlog heelt de familie Van der Kar zoveel mogelijk brieven en kaarten aan overlevenden of familie­leden gegeven. De rest bleef tot op heden in familiebezit bewaard.

Marijke Barend-van Haeften

Marijke Barend is als literatuur­historicus verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Zij is gespecialiseerd in egodocumenten.

' • H W ! T Z - W E S T '

Westerbork tijdens de Tweede Werebdoorlog. Tekening van Werner Löwenhardt uit het prachtig uitgegeven boek: Ik boud niet van reizen in oorlogstijd; Werner Löwenhardt's familiealbum 1919-1945. Uitgeverij René de Milliano, Alkmaar 2004. ISBN 9072810 414, € 16,50. Dit boek bevat vooral een schat aan foto's en tekeningen, vele gemaakt in Westerbork tijdens de oorlog. Het kan rechtstreeks bij de uitgever worden bestebd door overmaking van € 16,50 per exemplaar op postgiro 193 1946 van René de Milliano te Alkmaar onder vermelding van: #414/Westerbork.

Twee gedichten van Judith Herzberg In de trein langs de Rijn

In de trein langs de Rijn. Maar de mind's eye ziet ander terrein dan wat nu vorbei

of juist niet en was dat het wrede: sprookjeskastelen zonnige helling, gezien door de spleten, in bloei, sehr gepflegt, zeer revreden.

Zo mogelijk nog vrolijker

Zo vrolijk de vrouw met een spiksplinter nieuwe, lichtgewicht koffer. Nog leeg. Hoe moeiteloos ze zodra groen de straat oversteekt.

Een andere vrouw haalt een jas uit de kast vindt hem zwaar maar verwacht dat het koud zal zijn daar.

Twee gedichten uit de pas verschenen bundel van Judith Herzberg: Soms vaak. Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, ISBN 9061697328, € 12,50.

Page 10: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Voor al uw drukwerk

WmXSSSBSSSBS^ P E T E R S A M S T E R D A M BV.

Schepenbergweg 33 - 1105 AS Amsterdam - Z .0 .

Tel: 020 - 696 34 34 • F a x : 0 2 0 - 6 9 7 47 23 E-mail: [email protected]

AWBZ Toegelaten Vanuit ons kantoor in Amsterdam leveren wij zorgondersteuning in de breedste zin van het woord. Van begeleiding en huishoudelijke hulp tot specialistische verzorging en verpleging op maat!

Zorg Ondersteuning Nederland garandeert u een optimale verzorging in uw eigen vertrouwde leefomgeving. Welke vorm van zorgondersteuning u ook kiest; u bent altijd verzekerd van professionele betrokkenheid van deskundige en betrouwbare mensen die dag en nacht voor u klaarstaan

Zorg Ondersteuning Nederland is 24 uur per dag, 7 dagen per week DIRECT bereikbaar. U krijgt direct een van onze verpleegkundigen aan de telefoon.

Tel; 020-6720713 24 uur service 06-41692574/06-41692571

Het werk van het Nederlands Auschwitz Comité wordt mede mogelijk gemaakt door: DIAMOND POINT - DE JUWELIER IN DE BIJENKORF

STOFFENHANDEL A. BOEKEN

UITGEVERIJ VERBUM

MLNNESMA VAN CLEEF ADMINISTRATIEKANTOOR

Page 11: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Ooggetuigenverslag van David Smalhout over zijn aankomst in Auschwitz-Birkenau

Ins Kamin Er is nooit eerder uit gepubliceerd, uit het uitvoerige verslag dat David Smalbout zeer snel na zijn aankomst uit de kampen in juli 1945 is gaan opschrijven en dat daarna bijna zestig jaar verborgen is gebleven. Het is een indrukwekkend verhaal, van binnenuit en heel direct. Wij kozen het fragment waarin hij zijn aankomst per trein uit Westerbork in Auschwitz-Birkenau beschrijft. Loucky Content schreef de inleiding.

"David was een bescheiden man' , vertelt zijn vrouw Hansje. Hij was de zoon van een diamantslijper. Maar David mocht toch naar de HBS, omdat hij een goed verstand had. David Smalhout en Hansje Soester kregen vlak voor de oorlog verkering en trouwden in 1943 als een van de laatste joodse paren in de Nieuwe Synagoge aan wat nu het Jonas Daniël Meyerplein heet. Als door een wonder zijn ze allebei uit de kampen teruggekomen. David Smalhout overleed in 1989. Vlak voor de oorlog had Smalhout bij houthandel Jongeneel gewerkt. Na zijn terugkeer uit de kampen legde hij - terwijl zijn vrouw nog aansterkte - meteen in juli 1945 contact met zijn oude werkgever. Hij kon daar meteen weer terugkomen. "Maar vertel eens, war heb je allemaal meegemaakt?", vroeg zijn oude baas. "Dat is te veel om zo maar te venellen, maar ik zal het opschrijven, en dan moet u het maar lezen", zei Smalhour. En zo gebeurde het. In juli 1945 begon hij te schrijven, en op 14 april 1946 was het af "Hij liet het mij pas lezen toen het klaar was", zegt zijn vrouw. "Avonden lang zat hij te schrijven. Soms tot drie uur 's nachts. En pas daarna heb ik het gelezen, en toen stuurde hij het naar

de zaak. Daar waren ze onder de indruk. Ze stuurden het pas jaren larer terug, toen er brand was ge­weest. Ze waren bang dat er iets mee zou gebeuren". Het werd goed opgeborgen in een kast bij de Smalhouts. En nu liggen de 57 vergeelde pagina's voor ons op rafel omdat zoon Herman er het belang van inziet en het ook ziet als een eerbetoon aan zijn vader. Het is een minutieus ooggetuigen­verslag van de gebeurtenissen in de oorlog. Eerst het begin van de ver­volgingsmaatregelen in Amsterdam, dan Westerbork, Auschwitz, het werk in de fabriek bij Meuselwitz,

kamp Buchenwald, de evacuatie per trein toen het kamp volgens de kamp­leiding in "veiligheid" gebracht moest worden. En uiteindelijk de bevrijding en de aankomst in Nederland. Het verslag is heel direct geschreven. Het ademt de taal van die tijd. Gedetailleerd, maar zonder opsmuk. Zo vertelt hij hoe hij zijn schoenen weet te behouden door er een stuk vanaf te snijden, zodat niemand ze meer wil. Naast alle ellende is et ook relativerende humor. En woede, hoe zoiets met de Amsterdamse joden kon gebeuren.

Loucky Content

Page 12: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Eindelijk begonnen wij midden in de nacht weer te rijden en toen 's morgens het licht weer verscheen popelden wij van verlangen om maar te weten, waar we ons bevonden. Eindelijk kwam een stad in de verre opduiken. Bij het station aange­komen, lazen wij: Gorlitz. Nu wisten we waarheen we gingen, het eind­doel was Polen. Eindelijk zouden wc dan ook kennis maken met het oord, dat voor ons allen een groot vraag­teken was. Eindelijk zouden we zien, waarheen onze familie gegaan was. En terwijl de trein maar door­reed, trachtten we ons een voor­stelling te maken, wat onze vader en moeder zou zeggen, als we daar zo plotseling voor ze zouden staan. Zouden we nu werkelijk weer verenigd worden met hen, die we al zo lang niet meer gezien hadden en waarvan we al die tijd geen taal noch teken hadden gehoord.

I n de avond van deze gedenk­waardige vrijdag kwamen we aan in Kattowitz en nu zagen we voor het eerst een stad, waarvan we wel eens een foto hadden gezien, en waarbij we dan gedacht hadden : wat gelukkig dat ik daar niet woon. Men kan zich niet voorstellen wat een troosteloze indruk zon stad maakt in de avond. Toen we daar zo mer onze eigen gedachten stilletjes bij elkaar zaten, stond plotseling een Tsjechische jongen op, die ons vroeg of wij ons hoofd wilden bedekken. Hierna ging hij ons, ter gelegenheid van het ingaan van de sabbat voor in het gebed. Ot men nu vroom en gelovig is of nier, bij deze joodse manifestatie, terwijl wij allen het ongewisse ogen hadden, konden velen zich niet goed houden en men kon menige sterke flinke jonge kerel luid horen snikken. Dit moment zal ik nooit vergeten. Inmiddels waren we Gleiwitz ook gepasseerd en nu reden we heel langzaam tot we

aankwamen in Ja, we kwamen aan in het plaatsje waarvan de naam reeds vele malen in onze mond geweest is; we kwamen aan in AUSCHWITZ. Langzaam reed de trein nu, steeds langgerekte fluitsignalen uitstotend, totdat we plotseling overstroomd werden door een ware zee van licht. Zover onze ogen konden zien zagen we grote schijnwerpers, om de drie meter aangebracht bovenop een grote prikkeldraadversperring. Een en ander was zo groot en uit­gestrekt, dat men het beste kan vergelijken met een oppervlakte van een stad als Zaandam. Mijn eerste gedachte bij de aanblik van dit oord, gingen uit naar Dantes "Inferno". De zin 'Hij die hier binnenkomt, laat alle hoop varen' was hier absoluut op zijn plaats. Na veel heen en weer gerij, kwam de trein eindelijk tot stilstand. Waar we ook maar een blik heen wendden, overal zagen we prikkeldraad en grote lampen. Het was een onbeschrijflijk gezicht. Na enige tijd werden de deuren van de wagon opengegooid en hoorden we het bevel: "Allen uitstappen, bagage laren liggen." Dit was kortweg gezegd het afscheid van onze spulletjes.

Toen we, stijf van het 48 uur reizen, uit de wagen gestegen waren, onderscheidden we al gauw 55-mannen met gestreepte pakjes aan. Deze, voor het grootste gedeelte Polen, doch ook Hollanders, be­gonnen nu al gauw onze bagage op het perron te smijten op een grote hoop. Wij stelden ons nu allen in een grote file op, aan de trein en wachtten gelaten af de dingen, die komen zouden. Achter ons zagen we al gauw een hoge schoorsteen, waaruit een helrode vlam kwam. We dachten, dat dit een soort hoog-ovenbedrijf zou zijn en spraken hier niet verder over. Intussen waren de

mannen met de gestreepte pakjes klaar met de bagage en begonnen zij zich met ons te onderhouden. Zij vertelden, dat wij aangekomen waren in Birkenau concentratie­kamp, doch dat wij hier niet zouden blijven, maar doorgestuurd zouden worden op Arbeidstransport. Toen wij navraag deden naar onze familie hulden zij slechts de schouders op. Wij begrepen er niet veel van, doch drongen niet verder aan, daar deze mannen behept waren met een soort schuwheid, die wij nier konden begrijpen.

Plotseling kwam de file in beweging en heel langzaam gingen wij voor­waar ts . Toen kregen we van de bagagemensen de raad, om op alle vragen, die ons gesteld zouden worden, tc antwoorden dat wij kerngezond waren. Je mochten absoluut geen gebreken opgeven. Langzaam vorderden we, totdat we eindelijk in het licht van de vele schijnwerpers een SS-figuur konden onderscheiden, die bij een paar spoorbomen stond en van ieder van ons iets scheen te willen weten. Voor mij s tond een jongen van mijn leeftijd, hiervoor weer een oudere man. Eindelijk kwam de oude bij de SS-man. Ik hoorde het volgende vraaggesprek: "Wie alt sind Sie?" "Fünjzig Jabre alt" "Gehen Sie hierhin!" Met deze woorden wees de SS-man naar dc zijde van de spoorbomen. Vervolgens: mijn voorbuurman van mijn leeftijd: "Wie alt sind Sie?" "Sechs und Zwanzig Jabre alt. "Sind Sie gesund"? "Jawohl".

"Können Sie arbeiten?" "Jawohl". Hierna volgde het slotantwoord van de SS-man: "Gehen Sie hierhin". Hierbij wees hij de gevraagde de weg naar de hoofdingang.

Page 13: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De vragen, die hij mij srelde, zal ik hier niet herhalen, daar ze met de antwoorden gelijk waren aan de vorige. Achter mijn persoontje kwam een nog jonge man, die echter een hartkwaal voorwendde, immers, in Westerbork en Theresienstadt hadden wij kunnen zien, hoeveel moeite men nam, om de zieken weer gezond te maken. Deze persoon ging weer de kant van de spoor­bomen op, enz. enz. Inmiddels stelden wij ons weer op, die naar de hoofdingang verwezen waren, met vijven, natuurl i jk verschillende kameraden missende doch niet beter wetende dan dat zij, die naar dc spoorbomenzijde verwezen waren, zich wel weer spoedig bij ons zouden voegen. Onze rij zwol steeds meer en meer aan en na een paar uur zetten wij ons geflankeerd door gewapende SS-mannen op de grote weg die achter de hoofdingang lag, in beweging. Spoedig zetten wij ons figuurlijk en letterlijk gesproken in galop, want hardlopend moesten wij een groot stuk van de jonge hoofdweg afleggen, om ons heen, waar we maar konden zien, prikkel­draad met schijnwerpers ontwarende. Verder zagen we achter dit prikkeldraad maar steeds barakken.

Eindelijk sloegen we aan het einde van de hoofdweg gekomen rechtsaf en daar zagen we weer een grote weg, steeds maar onze ogen gericht op de grote schoorsteen, die maar aan een stuk door, vuur stond re spuwen. Eindelijk kwamen we aan een gebouwtje waar we in werden gestopt. Dit bleek een oude paarden­stal te zijn. Hier volgde nu een grote aanval van de S.S. op horloges en trouwringen en alle mogelijke andere snuisterijen. Hierna werden we aan ons lot overgelaten en strekten we onze vermoeide lichamen uit op de vloer, waar we direct in slaap vielen. Een paar uur later werden we weer

gewekt en weldra werden een vijftig mensen uit de stal gelaten. Wij, die overbleven, smachtten van de dorst, doch nergens konden we wat water bemachtigen. We voelden ons flauw en zwak, een en ander naar aanleiding van de doorgestane vermoeienissen, doch niets hielp ons. Wij moesten maar afwachten. Niemand bekom­merde zich om ons, van niemand kreeg je maar enige hulp.

Eindelijk werd de rest van de groep uit het gebouw gelaten en kwamen we eindelijk in een gebouw, waar we verschillende gevangenen zagen en S.S. Vele van de gevangenen waren prachtig gekleed, met laarzen, rijbroek en modern colbert. Dezen hadden gele banden aan, met het woord Capo er op. Dit was weer iets nieuws voor ons. Toen we allen bij elkaar stonden, kwam plotseling zon Capo naar voren en schreeuwde ons toe: "Alle kleren uitdoen en in het midden van de zaal op een hoop gooien!" Een van ons kwam op het lumineuze idee hierop te antwoor­den dat je dan weer heel moeilijk je eigendommen bij elkaar kon zoeken. Hierop lachte de Capo, hem een klap gevende en eraan toevoegend, dat dit juist de bedoeling was. Onze schoenen en bretels of broekriem mochten we behouden . Verder moesten we alles uitdoen.

Na een kwartier stonden we nu zoals God ons geschapen had, met in onze ene hand onze schoenen, in onze andere hand onze bretels en riemen. Velen hadden ook nog foto's en papieren uit hun zakken gehaald. Zij wilden vragen, of ze deze nog konden behouden. Eindelijk kwamen we weer voorbij een Capo, die ons alles afnam, wat we buiten schoenen en bretels in onze handen hadden. Geen foto werd gespaard. Ik had echter mijn foto's, die ik wilde bewaren vorige nacht aan een van

de bagagemenscn afgegeven. Zodoende had ik nog een kans deze terug te krijgen, hetgeen later ook gebeurde. Hierna stonden met z'n allen stijf tegen elkaar aangedrukt, geheel naakt. Onnodig hier te ver­melden wat dit voor ons, gezonde sterke jonge kerels voor een ver­nedering was. Af en toe, als een van de heren van de S.S. passeren moest, werd door hen lustig met de karwats op alle naakte lichamen geslagen.

Doch de grootste vernedering moest nog komen. We werden nu in een gang gedrongen. Hier zagen we mannen met tondeuses en scharen, die heel rustig onze hoofdharen begonnen af te scheren. Dit ging alles heel snel aan de lopende band. Ik moet toch nog even mededelen, dat velen, met tranen van woede en schaamte in de ogen, het toch niet konden nalaten te lachen, toen ze hun vrienden zagen met kor t ­geknipt haar. Dit is werkelijk een heel gek gezicht. Doch veel tijd om ons vrolijk te maken werd ons niet overgelaten, daar wij, steeds maar weer verder lopend weer bij kappers kwamen, die nu onze lichaamsharen begonnen af te scheren. Dat het hierbij niet lieflijk ging, behoef ik hierbij niet te vertel len. Welk lichaamsdeel ook maar eventjes met haar was, werd onder h a n d e n genomen. Vervolgens kwamen we aan in een lokaal waar verschillende douches tegen de zoldering be­vestigd waren. Nu moesten we ons wassen, hetgeen gelukkig een welkome verfrissing was. Men moet weten, we waren al drieënhalve dag niet uit de kleren geweest. Na het bad werden we besporen met een soorr vloeistof ter ontluizing, welke vloeistof vreselijk beet op de plaatsen, die kort daarvoor afgeschoren waren. Nog steeds drijfnat werden ons een voor een nu een paar kledingstukken toegeworpen, die we in een ijskoud

Page 14: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

vertrek moesten aantrekken. Drijfnat, gekomen in een tempe­ratuur van iets boven het vriespunt, moesten we nu de lompen aan­trekken. (Het was, zoals u weet begin oktober en dan is het in Polen in dc vroege ochtenduren al vreselijk koud.) Wij deden dan zo gauw mogelijk onze toebedeelde kleren aan. Deze bestonden uit: broek, hemd, vest, colbert, onderbroekje en een baret. Ook kregen we nog wat voetlappen.

N u werden we, aangekleed en wel het gebouw uitgeschopt, en stelden we ons op buiten in de kou. Nu kregen we de eerste aanblik van Birkenau bij daglichr. Onze ge­dachten gingen nu weer uit naar hen die we in Theresiënstad achter­gelaten hadden en we hoopten vurig dat zij nooit di t lot toebedeeld zouden worden. We dachten nu reeds veel van Polen te weten, doch we wisten nog niets. Nadat we een half uurtje hadden staan blauw­bekken, moesten we ons weer met vijven opstellen en nu gingen we weer de grootste weg, die we 's avonds reeds hadden afgelegd naar het door ons zojuist verlaten gebouw terug. Na een korte wandeling kwamen we aan een hek, waar S.S. stond. Nu werden we precies geteld en gingen het hek in, een groot plein over en wandelden weldra tussen barakken. Hierna werden we opgesteld aan het eind van dit barakkenkamp voor barak 25- Nu volgde door de barakkenleider een inspectie van onze schoenen en zij die te mooie schoenen of laarzen aan de benen hadden, werden hier al spoedig van "verlost" en kregen in vele gevallen een paar schoenen hiervoor terug, waarvan de ene bruin en de andere zwarr was, ofwel de ene een molière en de andere een hoge werkschoen. Steeds meer en meer oude kamp­ingezetenen deden aan deze razzia

Schets van het koop Birker.'*u-AU8Chwltz net gang v&n zulten b i j aankomst ir. het kamp.

mee, totdat op bevel van de barakken-leider wij ons in de barak konden begeven.

Wi j kwamen nu in een heel lange paardenstal, ja alle barakken in Bir­kenau waren oude paardenstallen, met aan weerszijden stellages, bestaande uit drie étages en iedere verdieping van twee maal twee merer, dus een oppervlakte van 4 m 2 . Deze 4 m 2 met als bodem losse planken, was onze bedden N u begon de barakkenleider te spreken. Hij zei dat hij de Blockalteste was, en dat de barakken in Birkenau Blocks werden genoemd. Voor alles moesten we ons s t reng aan de

Schets gemaakt door David Smalhout

discipline houden, hij die dit niet deed, ging "irisKarnt n". Hier begrepen we naruurlijk niets van. We wisten wel, dat Kamin schoorsteen betekende, doch de werkelijke betekenis van deze woorden zou pas later aan ons uitgelegd worden. Na nog een laatste opwekking van de Blockalteste om toch maar vooral onze eventuele binnengesmokkelde sieraden aan hem af re geven, moesten we blijven staan, tot een klein mannetje naar binnen kwam rennen, met om zijn linkerarm een band, waarop het woord "Arbeitszentrale". Deze kwam ons nu aan de lopende band onze beroepen vragen. Om maar ergens bij te zijn gaf de een timmerman,

Page 15: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

de ander metaalbewerker maar ook verscheidene gaven hulparbeider op. Ik kwam bij de metaalbewerkers, na welke selectie we weer naar buiten moesten, waar we ons spiernaakt moesten uitkleden. Ook geen pretje, zal men zeggen, doch deze uitkleed-partijen in de open lucht waren scheringen inslag in Birkenau. Nu wer­den we onderzocht op geslachrziekten.

Nadat deze formaliteit vervuld was, konden we ons even vrij buiten de barak bewegen. Nu spraken we al spoedig enige Hollanders, met wie we reeds eerder in Amsterdam gesproken hadden en die we hier terug zagen. Tegelijkertijd werd ons het hele geheim van Birkenau meegedeeld. De schoorsteen, die we nachts hadden vuur zien spuwen, was het c remato r ium, waaraan verbonden de gaskamers. Zij, die gisternacht bij de selectie door de reeds hiervoor gememoreerde Hauptsrurmführer naar de andere zijde gestuurd waren, zouden we nooit meer terug zien. Dezen waren allen vergast en verbrand. Op deze manier waren reeds enige miljoenen mensen vergast geworden. Moeders en kinderen, ouden van dagen, zieken, mageren en nog andere gevallen werden steeds direct bij aankomst vergast. Men kan zich enigszins voors te l len, wat deze verhalen voor ons betekenden. Weg waren de illusies ooit onze ouders meer terug te zien. Wij wisten nu waar ze gebleven waren. Een vreselijke angst maakte zich van ons meester, als we dachten aan onze vrouwen en kinderen, die nog in Theresienstadt waren en die mis­schien ook nog eens kennis met dit oord zouden maken . Verder hoorden we, dat eenmaal in de maand een zogenaamde selectie plaats vond in het hele kamp. Dan werden zij, die te mager en te zwak geworden waren, ook maar naar de

gaskamers gestuurd. De enige kans om eruit te komen, was op Arbeits-transport te gaan. Deze gingen geregeld uit Birkenau vandaan. Nadat we zo een uurtje met deze mensen, die al lang in Birkenau waren, gesproken hadden en we ons verwonderd hadden over de onge­voeligheid van deze lieden, die ons al deze verschrikkelijke dingen vertelden, of ze het over een voet-balwedsrrijd hadden, die ons gewoon vertelden, dat hun vrouwen en kinderen vergast waren en zij geen andere zorg hadden dan hun eigen leven te rekken, werd cr op een gong geslagen en begon her appel. Zij, die ook in een groot concen­tratiekamp gezeten hebben, weten wat zo'n appel wil zeggen. Uren stilstaan, tot een SS-man het ge­valletje komt tellen. En dan moet het niet kloppen. Dan blijf je maar staan, tot je blauw ziet van de kou.

Totdat het donker geworden was, en de schijnwerpers op het prikkel­draad weer brandden, duurde dit eerste appel. Toen moesten we ons opstellen, om ons avondbrood in ontvangst te nemen , hetgeen bestond uit 300 gram brood met een lik jam. Tenminste dat moest het zijn. Ik denk dat als men het brood dat men geregeld ontving na zou kunnen laten wegen, men nauwelijks aan een half pond zou komen. De mensen van de Stubedienst moesten toch ook leven.... Omdat ze het niet kregen, gapten ze het maar van de medegevangenen. Verder was er ook nog de Block­alteste, en die hield ook van lekkere dingen, zoals kip, sigaretten en boter. Dir moest natuurlijk ergens vandaan komen. Waarom dan niet gewoon gegapt van die " Saujuden"} Wat gaf het of een jood een week eerder of later van uitputting stierf? Wat gaf het of diezelfde jood wat eerder de gaskamer in geselecteerd werd? Als

Herr Blockalteste maar alles had, wat zijn hart begeerde; tenminste, als men veronderstelt, dat hij een hart in zijn donder had.

Dus , langzamerhand vorderden we naar de ingang van de barak, cn we kregen daar ons eerste avondmaal in Birkenau, hetgeen zoals reeds eerder vermeld is, hoofdzakelijk uit een homp kuch bestond. Nadat we het brood ontvangen hadden en we een stukje verder de barak ingelopen waren, klonk ineens het bevel: schoenen uit! Heel snel, deden we met een hand, in de andere hadden we ons kostbare voedsel, onze schoenen uit, waarna direct de order kwam: Hereiri1. Niemand van ons wist wat hier mee bedoeld werd, doch al spoedig zou het ons duide­lijk worden. We bleven natuurlijk allen stilstaan, tenminste, dat wilden we. Totdat we plotseling onthaald werden op een pak slaag, voort­gebracht door de Blockalteste en zijn helpers, gewapend met stokken en karwatsen, die ons de "bedden" injoegen. Nu moet men zich voor­stellen, in de ene hand het brood, in de andere de schoenen en nu moesten we klimmen in de bakken, die ik reeds vermeld heb . D r i e verdiepingen boven elkaar, in ruimten van ongeveer 4 m 2 . Moesten we nu op planken gaan liggen met zijn tienen. Ja, met zijn tienen op een oppervlakte, waar net drie mensen kunnen plaatsnemen. Hoe we boven gekomen zijn is me nu nog een raadsel. Ik weet wel, dat ik mijn schoenen in mijn mond gehouden heb aan de veters.

N u kregen we met ons tienen 2 dekens en spoedig sliepen we in, gekweld door dromen, waarbij we maar steeds een grote schoorsteen voor ons zagen.

David Smalhout

Page 16: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Gedicht Bluma Schaetevoel (43) is een sintezza (Sinti vrouw ) moeder van vijf kinderen tussen 23 en 8 jaar oud en inmiddels oma van een kleinkind.Zij vertelt zelf: "Schrijven heeft me altijd aan her hart gelegen. O p papier kon ik schrijven wat ik niet durfde zeggen. In de traditie van de Sinti is er weinig ruimte voor een schrijvende vrouw, er worden zoveel andere dingen van je verwacht. Door het uitgeven van mijn gedichten en verhalen wil ik mijn diepste gevoelens uiten en met de lezer delen. Het zijn verhalen van mijn vader, die mij tot diegene hebben laten worden die ik nu ben. Al schrijvende moest ik denken aan de dingen uir mijn leven die ik jarenlang had weggestopt. Het is mijn manier om afstand te scheppen tussen het trauma van mijn vader en mijn eigen belevenis."

Romeny jag

gelagerd aan duizend vuren, aan duizend vuren gedanst Romeny jag, Zigeuner vuur, leven, warmte, geluk en leed, ons onsterfelijk symbool...bestaan een trektocht

over duizend vuren gesprongen, duizend keer opnieuw ontvlamt vlammen omarmen zigeuner zielen onze adem is rook, ons bloed vloeibaar goud onze ogen sproeien vonken

duizend vuren werden door ons bezongen aan duizend vuren geboren ons thuis was het vuur bij de nooit uitgaande vlam leefden wij geborgen in de verwarmende gloed

duizend keer duizend vuren en nog duizend erbij, hebben de 'blinden' ontvlamt Gadje vuur... vuur van de anderen vlammen van het kwaad en het gruwel heilig symbool in het onheil beland

aan duizend vuren hebben wij gebeden duizend keer tevergeefs geschreeuwd vuur, vlam, rook en dood teken van vernietiging in Auschwitz, Birkenau, Treblinka, Sobibor, Namen en Kaïn tekens van anderen

in duizend vuren zijn wij overleden, duizend keer duizend waren wij toen de rook ons mee nam op zijn vleugels droeg naar boven in het licht, alleen de as is gebleven het vuur van de anderen kende geen genade

Haar bundels zijn: "De geur van de reis". ISBN 90-73180-72-4; "De geur van de reis"(2) ISBN 90-73180-74-0; "Schaduw Kinderen" ISBN 90-73180-75-9

kwaliteits slagerij

Beer

Hoofddorpweg 27

Amsterdam

Tel. 020 -615 81 76

KAPSALON V A N W E E R D E N B U R G

"Gewoon de beste"

Behandeling volgens afspraak

Zocherstraat 5 1054 LP Amsterdam Tel. 020 - 612 7354

Page 17: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De reddende gedichten en teken ingen v a n Ronnie Goldste in -van Cleef

" Ik d r a a g een hoed vol dode lijven Ronnie Goldstein-van Cleef maakte in de jaren vijftig tekeningen waarin zij spontaan alles wat haar in Ausch­witz diep had getroffen in één keer op papier zette, het lot van kinderen, het orkest, "wie spelen zij vandaag weer naar de dood", angst en ont­zetting "als dreigende roofdieren". Deze aangrijpende tekeningen zijn slechts 2elden tentoongesteld. Voor haar is het dichten nog belangrijker. Dat heeft haar geholpen haar angsten vóór de oorlog en zelfs de verschrik­kingen van Auschwitz te doorstaan. Ook na de oorlog heeft het schrijven haar overeind gehouden. Een gesprek met een vrouw die tegelijk breekbaar en onverwoestbaar lijkt.

"Schrijven was de enige manier waar­op ik als kind iets kon uiten", vertelt Ronnie Goldstein-van Cleef. "Mijn ouders waren zeer afstandelijk ten opzichte van mij. Ik kon niet bij ze terecht om met ze te praten. Ik ging lezen, ik las alles, en dan zei mijn moeder: 'Dat kind verleest haar verstand.' Van mijn tante kreeg ik gedichten, van de Tachtigers, van Bloem, van Clara Eggink, Hoornik, Marsman en Du Perron, en ja die gaf ik niet meer uit m'n handen. Toen ben ik zelf ook gaan schrijven, vooral door de verhalen van m'n vader hoe het in Duitsland toeging. Hij moest naar de Frankfurter Messe of de Leipziger Messe, en daar hoorde hij van mensen die in verschrikkelijke nood zaten en zich geen raad meer wisten. Hij kwam dan helemaal overstuur thuis. Ik moest altijd de kamer uit als er mensen waren, maar als daar over gesproken werd mocht ik blijven. Mijn vader zei steeds: 'Als het hier

maar niet komt, als wij daar maar voor gespaard worden.' Daardoor kreeg ik ook die angst, die beklem-

Ronnie Goldstein-van Cleef

ming. Toen heb ik - ik was zestien jaar - gedichten geschreven waarin die angst een enorme rol speelde."

Angst Ik ben zo bang, 't is allemaal zo duister. Geen lichtpunt is er, dat mij helpen kan. Herinneringen komen als gefluister tot mij, en ik beef ervan.

Er was eens, ja was, maar wat zal komen? De moed ontbreekt mij om vooruit te zien. Toekomstbeelden lijken boze dromen. Het geeft geen zekerheid, 'r is slechts misschien...

(september 1938)

Page 18: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

"Ik kwam in contact met een groep jonge dichters rond het maandblad Contact, waarin werd werk opge­nomen van jonge mensen, zo tussen de 17 -20. Van Duinkerken, Stuiveling en Victor van Vriesland zaten in de redactie. We konden werk insturen. Dat kreeg je terug met op- en aan­merkingen, hoe je een sonnet moest schrijven en dat soort dingen, heel strakke vormen. Maar als je een gedicht had geschreven dat zc goed vonden werd het gedrukt. Van mij werd wel steeds iets gepubliceerd' .

Ronnie van Cleef is van 1921, zij werd in Amersfoort geboren, in een geassimileerd, niet-religieus gezin. Haar vader was hoofdvertegen­woordiger van een bedrijf in hotel-benodigdheden en reisde veel, tot eind jaren dertig ook naar nazi-Duitsland. In 1928 werd er een broertje geboren en twee jaar later nog een zusje. De kinderen bleken zwaar gehandicapt en overleden beiden in 1 9 3 1 .

Ronnie's moeder kwam nooit meer over de dood van de kinderen heen en had met haar oudste dochter weinig affiniteit. Na de Duitse inval in 1940 pro­beerde Ronnie's vader met zijn gezin naar Zwitserland te ontkomen, maar dat was tevergeefs. Ook een onder­duikadres vinden leverde problemen op. Zijn zakenrelaties hadden altijd gezegd hadden, dar hij als er wat was bij ze kon komen,maar uit­eindelijk bleken ze allemaal terug te krabbelen.

10 mei 1940 De hemel is blauw en lacht. Waarom? O m die wereld met een gro te , donker rode, zieke plek? Om verwoesting en ellende. Neen, de hemel lacht niet. Hij is verbaasd en wij kijken en bidden mer gebalde vuisten tot God.

En elk schot dat gelost wordt, treft mij in het hart.

God, o god, laat die hemel niet kijken. Hij is te mooi, te rein om dat te zien. Hij moest zwart zijn en vuil, zoals deze wereld. Ik verbaas me, kijk, schreeuw, bal mijn vuisten. God dan toch...help!

In november 1942 dook de familie onder in Almelo via een ogen­schijnlijk betrouwbare verpleegster, die, zoals later bleek, voor dc SD {Sicherheitsdienst) werkte. Haat man was alcoholist en bonkte op een avond op alle deuren en riep "Rot­joden, ik krijg jullie wel". Dar was het sein om re venrekken. In Hengelo, bij een broer van dezelfde familie, die wel goed was, kregen Ronnie en haar ouders een tijdelijk adres. In maart 1943 werd Ronnie's vader gepakt. Ronnie en haar moeder werden tijdig gewaarschuwd en gingen kort daarop terug naar Den Haag. Ronnie's moeder kon onder­duiken bij vrienden. Haar vader werd naar Sobibor gedeporteerd.

Page 19: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Men zegt Men zegt dat je intens, zonder rancune, aan mij hebt gedacht in het laatste uur dat je mijn naam geroepen hebt terwijl je langzaam werd omgebracht,

Maar eigenlijk weet niemand of de dingen zo gegaan zijn als men zegt.

Sinds begin 1942 maakte Ronnie met vrienden uit haar jeugdvereniging

in Den Haag deel uit van een verzets­groep, die persoonsbewijzen vervalste en zorgde voor onderduikplekken. Een ogenschijnlijk betrouwbare, joodse jongen, bleek een infiltrant en heeft geleidelijk aan de hele groep verraden. Ronnie was de enige van de joodse leden van de groep die de oorlog overleefde. O p 26 juni 1944 werd zij ook gearresteerd, verraden door een joodse schoolvriendin. Via de gevangenis op de Weterings­chans werd Ronnie van Cleef met een aantal andere vrouwen begin juli naar Westerbork overgebracht. Daar werd zij in de strafbarak ge­

plaatst. Hoewel iedereen verwachtte dat het eind vande oorlog nabij was, ging er toch nog een transport, het laatste transport naar Auschwitz-Birkenau, op 3 september 1944.

Ronnie Goldstein-van Cleef: "We moesten stenen sjouwen, ontzettend ver, en heel zwaar. Ik sloot me hele­maal af van de realiteit. Ik hoorde muziek. Later deed ik dat bewust, dan dook ik gewoon weg in muziek. Na twee weken kreeg ik roodvonk. Ik moest naar het Revier, de zieken­barak. Daar mocht ik toen niet in. Ze zeiden, 'Leg haar maar in de goot, ze gaat toch wel dood.' Maar de Hollandse meisjes uit mijn groep hebben mij er toch in gekregen. Twee weken later kwam Frieda (Frieda Menco-Brommet, CvL) daar ook, hondsziek, die had ook rood­vonk, van mij gekregen. Ik was een paar weken in de ziekenbarak, en op een gegeven moment heeft dokter Julika, een Hongaarse arts ons er uit gehaald, Frieda en mij, en nog een paar. Zij bracht ons in de schurft-barak en zei: 'Hier is net een selectie geweest, voorlopig is het hier rustig.' Frieda was met haar ouders naar Auschwitz gekomen. Zij en haar moeder bleven samen in de vrouwen­barak. Haar moeder was een vrouw die zich nergens wat van aantrok. Als het linksom moest, ging zij rechtsom, en ook al kreeg ze slaag, het raakte haar niet. Want haar kind moest gered worden. Zij heeft Edith Frank bij de hand genomen en gezegd: 'Jouw kinderen liggen daar ook in de schurftbarak, en die moeten verzorgd worden." Zij heeft met Edith Frank eten gegapt, links en rechts en door een gat onder de deur trok ik het dan naar binnen. Dat hebben we met zijn vieren gedeeld. Anne en Margot, Frieda en ik'. Frieda's vader overleefde de doden­mars nier, Frieda en haar moeder kwamen terug.

Page 20: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Terug in de 'Hollandse barak' over­leefde Ronnie een selectie, hoewel zij een grote schurftwond had en er heel slecht uitzag. Daarna ging zij op transport naar Liebau, een buiten­kamp van Grosz Rosen. "In Libau heb ik ook een boekje

de t m + I h o f f / i y d e / »

gemaakt, van de gedichten die ik daar schreef, met een potloodje dat ik in de fabriek had gevonden. Onder onze strozakken lag van dat grauwe papier en dat heb ik ge­bruikt. Met een draad uit de deken heb ik er een boekje van gebonden' .

Achter de bergen Ik heb de vogels in hun vrije vlucht gezien en in gedachten ben ik met hen meegevlogen en even sta ik boven het prikkeldraad achter de bergen, tot het fluitje gaat en ik appèl moet staan, s tram, onbewogen. Dan zie ik iedere dag de zon weer ondergaan en in gedachten daal ik met haar mede achter de bergen, in mijn vaderland waar ik naar hunker, en waar moeders hand blijft wachten op mijn komst, en bid om vrede

Liebau 8 april 1945

"Tekenen ging ik in het begin van de jaren vijftig, niemand wist ervan. Mer die tekeningen kwam eigenlijk alles er in één keer uit.

Page 21: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Het schrijven heeft me overeind gehouden, ik ge loo f het wel , eigenlijk wel. Ik heb me eraan vastgeklampt en ik was me er als ik in de problemen zat van be­wust dat ik me daarmee kon uiten. Maar ik heb er weinig mee gedaan. Toen ik terugkwam uit het kamp heb ik eerst met tuber­culose in het sanatorium gelegen. Daarna heb ik bij het Haags Dagblad gewerkt . D a t waren heerlijke jaren. Het kamp had ik

toen helemaal verdrongen, daar sprak je met niemand over. Ik ben in 1949 getrouwd, maar ik had een heel slecht huwelijk. Ik heb veel gedichten geschreven, maar ik wist niet wat ik er mee doen moest. Uireindelijk ben ik gescheiden en in Amsterdam gaan wonen. Eind jaren zeventig heb ik Frits Goldstein ontmoet, en met hem ben ik heel gelukkig getrouwd geweest"

N o g Altijd Ik pendel door de nacht van uur naar uur. Slapend en wakend, huiverend van pijn. Dromen zijn korte monsters.

Huilend houd ik mijn handen voor het vuur van angst, verlies en dood en wonden van verdriet.

Dit moet overlevend leven zijn.

Maar door de lange jaren blijft de trein haar sporen kerven in mijn huid. Uitgeput schreeuw ik het daglicht wakker.

Dagelijks Ik draag een hoed vol dode lijven onder mijn schedel blijven de gezichten leven van alle ooms en tantes, grootmoeder, nichten en neven en vooraan boven mijn ogen mijn vader

Als ik hen groet dagelijks neem ik mijn hoed met dode lijven en nader het raam ik noem ze allen bij hun naam ik houd appèl dagelijks en tel weer o p mijn vingers met hoevelen wij waren.

Carry van Lakerveld

In januari 2005 verschijnt bij uitgeverij Ten Have: Saar Roelof, Nog Altijd. Ronnie Goldstein-van Cleef; over jeugd, verzet, concentratiekampen en het leven daarna.

Page 22: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Een waar verhaal van Simon de Haas Met onbekende bestemming Een donkere, wat kiJle ochtend. Eind februari 1944. In alle vroegte, een uur of zes. Vanuit een achter­ingang van het hoofdbureau van politie aan het Haagseveer in Rotter­dam komt een aangeslagen groepje joodse Nederlanders. Ik ben een van hen. Onder bewaking van Neder­landse politie begeven wij ons naar een wachtende bus. Deze brengt ons naar het Maasstation. Ik kom met één bewaker terecht in een van die ouderwetse coupés. De enige uitgang is de deur naar buiten. Met mijn gewapende begeleider tegenover mij is ontvluchten uitgesloten.

Wij gaan op weg naar Westerbork, het voorportaal tot de dood. Maar daar hebben wij vooralsnog geen notie van. Via een korte stop in Amersfoort gaat de trein naar het noorden. Buiten schuift het ver­t rouwde Hol landse landschap voorbij. Iedere kilometer, die de trein aflegt, brengt mij verder van Rotterdam. De stad, waar ik eens, wat lijkt het lang geleden, een veilig en warm thuis had. Het is stil in de coupé, zwijgend zitten wij tegen­over elkaar. Vermoedelijk heeft hij het strenge consigne zich niet met arrestanten in te laten. Overigens wèl zo gemakkelijk voor hem. Hij is verantwoordelijk voor de prompte aflevering van de jood tegenover hem. En dus is zo iets als het tonen van medegevoel uitgesloten.

Dan komen wij via Hooghalen in Westerbork aan. Ik ben een straf­geval naar mij wordt verteld. Dat houdt in: deportatie met het eerst­volgende transport. Er wordt mij een slaapplek aangewezen in een van de stapelbedden en na een korte nacht is het dan zover. Het is dinsdag, als

de wekelijkse trein naar ginds, die onbekende verte vertrekt.

Ik word voor dag en dauw gewekt. Niet lang daarna wordt mijn naam afgeroepen en moet ik mij naar het perron begeven, waar een rij vee­wagons al op ons wacht. Voor een enkele reis met onbekende be­stemming Op transport als redeloze dieren. Ik sta daar enige minuten op die sobere eerste maartdag 1944, temidden van het onwezenlijke gebeuren om mij heen. Aan de hand een koffer met een minimum aan bagage, waarbij een pakje brood met beleg, mij door een oude Duits-joodse vriend bij her afscheid in de hand gedrukt.

De "Joodse Ordedienst" doet z'n werk en nauwelijks drie minuten later word ik een volgestouwde wagon ingeduwd. Ais laatste wordt ik door een stem van buiten tegelijker­tijd tot "Wagonfuhrer" bestempeld. Ik voel mijn verantwoordelijkheid in deze noodlotsfase en neem mij voor er het beste van te maken. Zolang de deuren nog open zijn, zie ik naast cn achter mij mannen en vrouwen, waaronder enkele met een kind. En nog een paar jonge meisjes.

Kus De wagon is propvol. Dan worden de deuren met een klap gesloten en vergrendeld en staan we in het donker. Als onze ogen wat gewend zijn, zien we elkaar in het minieme licht van een luchtrooster. Eén aan weers­zijden van de wagon. Een fluitsignaal weerklinkt en de sleep wagons zet zich in beweging. Daar staan we, deels hangen we dan tegen eikaar aan, zo goed en zo kwaad als het gaat. Sommige boffers zitten op hun

bagage, de anderen moeten staan. De meeste onzer hebben een grotere of kleinere koffer bij zich met het hoognodige erin. Wij weten immers niet waar en in welke omstandig­heden wij te werk gesteld zullen worden. En dan de kou, die ons daar­ginds misschien wacht. Op de bodem van de wagen ligt een weinig stro. In het midden staat een ton voor de behoeften. Ik stel voor, dat, zodra er door de vrouwen gebruik van wordt gemaakt, de mannen een kring zullen formeren rondom de ton, met de rug ernaar toe. Uiteraard wanneer mannen zich moesten terug trekken, idem. Daar deze ton tijdens de rit niet werd geledigd wordt de lucht er in de overvolle ruimte niet beter op. Terwijl de wagons voortdenderen over eindeloze kilometers rails, is ieder alleen met zijn of haar ge­dachten. Tussendoor wordt er nu en dan wat gezegd, maar afgezien van een enkel huilend kind, heerst er een gelaten stilte in de wagon. Soms deelt iemand brood met een ander, die niets meer heeft. Driemaal stopt de trein en komt de 5.5. binnen. Om alles te vorderen wat wij aan bruikbare waarde bij ons hebben, inclusief sigaren en sigaretten. Na een rit waaraan geen einde schijnt te komen staan wij in dc kille nacht uren stil op een emplacement. Wij hebben alle begrip van tijd verloren, Maar we zien door de roosters dat her buiten donker is. Hoe lang zitten wij er nu al in? Het is bar koud in de wagon. Buiten moet het vriezen. In doffe gelatenheid wachten wij af en proberen, voor zover dar gaat, een oog dicht te doen. Dan opeens een schok, buiten wordt gerangeerd naar het schijnt. Dan zet zich de sleep weer in beweging.

Page 23: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De plaats waar ik mij bevind in de wagon is niet bepaald ruim bemeten en om mij heen staan mij onbe­kende reisgenoten. In deze benarde omstandigheden is ieder van ons aangewezen op het contact met diegenen waar hij of zij het dichtst bij staat. In mijn geval zijn het twee jonge meisjes, zusjes. Naarmate de uren verstrijken, komen wij elkaar nader. De oudste heet Liesbeth, haar zusje Miriam. Al spoedig zoekt Liesbeth wat troost bij mij. En ergens in mij ontwaakt een gevoel van "willen beschermen", hoe machte­loos ik mij in de gegeven situatie ook weet. Naarmate de reis zijn einde nadert, blijkt zij zich minder goed te voelen en op een gegeven moment neem ik haar in mijn armen. Dan, in een plotselinge impuls, kus ik haar. En zij beantwoordt die kus. De omgeving om ons heen, het trieste toneel, valt even weg. Even zijn we alleen te­midden van al die anderen. Twee jonge mensenkinderen, steun zoekend bij elkaar. Zich tot elkaar aan­getrokken voelend. Nooit was een kus zuiverder. En dan gaat de trein langzamer rijden en komt tot stilstand bij het perron, waar vandaan terugkeer onmogelijk is. "Konzentrationslager Auschwitz", eindstation voor miljoenen ongelukkigen. De deuren van de wagon worden ontgrende ld en geopend en wij kijken half verblind en verdoofd naar bui ten in de bevroren Poolse ochtend. Luide bevelen weerklinken. "AussteigenU" De Haftlinge van de OrdeDienst in hun blauwwitte streeppakken, met op de achtergrond de S.S. helpen ons van de voor velen te hoge wagon-vloer af. De koffers worden op het perron gegooid. Ik help Liesbeth en haar zusje uit de wagon te komen en spring er dan zelf achteraan. Omdat wij zeggen dat zij ziek is, mag Liesbeth met de vrachtauto, die verderop staat.

naar het kamp worden vervoerd. Het voertuig is kennelijk bestemd voor het vervoer van zieken, vrouwen met kinderen en ouderen. Ik neem nauwelijks notitie van het hectische gedoe om mij heen, maar breng Liesbeth, zonder te worden tegen gehouden, naar de achterzijde van de ginds wachtende vrachtwagen. Tot het laatst behulpzaam help ik haar de laadruimte van de auto in, onbekend met het feit, dat zij linea recta naar de gaskamer zal worden vervoerd en op afschuwelijke wijze aan haar einde zal komen.

Dan moet ik mij terug haasten naar waar de selectie plaatsvindt. Als ik viet uur later afgemat en ellendig

Tekening: Chaja Polak

in de zo genaamde Quarantaine­barak arriveer, waar ik met andere geselecteerden voorlopig zal moeten blijven, is van de mens, die ik voor­heen was, niets toonbaars meer over. Ik ben een naamloze geworden, een nummer, bestemd voor de dood. Evenals al degenen van mijn trans­port. De onvoorspelbare loop van het lot heeft mij op het nippertje doen overleven

Simon de Haas

De Groene Amsterdammer 19 november 1986

Page 24: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Het v e r h a a l v a n Leny Boeken-Ve l leman

"Zou ik of de wereld ooit nog normaal worden?" Zij was het poppetje van de familie, zegt zij zelf. "Een scharminkel." Dat alleen zij het overleefde en haar vader, moeder en broertje Andries het leven lieten in de concentratie­kampen, kan Leny Boeken nog steeds niet begrijpen. Nienke Ledegang in gesprek met een vrouw die niet kan stoppen met werken.

Leny Boeken is een bekend gezicht in Amsterdam. Met haar 82 jaar staat ze nog altijd zes dagen per week in de indrukwekkende stoffenzaak van Boeken aan de Nieuwe Hoogstraat. Klein van stuk is zij, maar haar ogen staan helder en zij is tamelijk kwiek ("maar op een ladder klim ik niet meer, hoor"). Het verhaal van Leny Boeken begint ook in Amsterdam, aan het einde van de jaren twintig van de votige eeuw. De kleine Leny Velleman (geboren op 22 november 1922) komt dan in de Amsterdamse Rivierenbuurt wonen. Tot die tijd woonde ze om en om in Zandvoort, waar haar moeder een winkeltje dreef, en bij haar opa en oma vlakbij de Amsterdamse Weesperstraar. In de Rivierenbuurt neemt het gezin Velleman zijn intrek in een nieuwbouwhuis: vader, moeder, Leny, Andries en een oom die weduwnaar is, met zijn zoon.

"Ik was door- en door verwend", herinnert Boeken zich. "Niet in ma­teriële zin, want we hadden niets. Nee, verwend met aandacht. Ik weet nog goed: ik was heel ziekelijk vroeger en toen ik een tijdje in het zieken­huis had gelegen, vroeg mijn vader wat ik wilde hebben. 'Een zilveren kapstel', zei ik. Toen ik thuis kwam, had hij die voor mij gekocht: een

zilveren borstel, een spiegel, een kam. . . " Leny Boeken kan weg­dromen bij de warme herinneringen aan haar jeugd: "Ik had ook veel vriendinnetjes. Toen ik acht was speelde ik veel met een tweeling uit de buurt. Een van de twee leeft nog steeds, ik spreek haar regelmatig."

Ik was nog een kind Grimmig wordt de sfeer voor het joodse gezin Velleman als de oorlog uitbreekt. Leny is dan 17 jaar oud. "Ik was nog een kind. Het was een grote domper dar her oorlog werd. In 1942 zijn we gaan onderduiken, vrij vroeg. Toen was mijn broertje al een keer opgepakt en weer vrij­gelaten, omdat hij nog geen vijftien was. Zelf had ik een oproep gekregen om mij vrijwillig te melden." Het gezin Velleman gaat eerst naar een adres in Amsterdam, Leny reist later door naar Zeist, waar zij bij een gescheiden moeder met twee kin­deren onderduikt. "Daar ben ik gepakt. O p 16 augusrus 1944 kwam daar een man aan de deur, etensbonnen brengen. Ik vertrouwde hem niet. Met een ander onder-duikmeisje ben ik direct naar een ander adres in Zeist gegaan. Maar de vrouw des huizes zag dat vrien­dinnetje en zei: jij bent te joods, als je het niet erg vindt, stuur ik jou weer terug. 'Samen uit, samen thuis', zei ik en we gingen terug naar ons oude adres. Daar zijn we die nacht opgepakt. Of eigenlijk: we werden met een hele groep opgepakte onderduikers uit Zeist naar zolder gebracht en de volgende ochtend gingen we in een open auto naar Amsterdam, naar de Euterpestraat." Leny Boeken krijgt de kans om te

vluchten, maar doet het niet. "Ik dorst niet. We werden naar het buis van bewaring aan de Wetering­schans gebracht. O p de tram zat een bekende van me. Hij fluisterde mij toe dat ik in de bank van de tram, die een soort bak met een deksel was, kon gaan liggen en dat hij me zou helpen ontsnappen. Maar ik was vreselijk bang, ik wilde niet nog een keer gepakt worden. Dus heb ik het niet gedaan."

Flauwekuldi ngen Zo komt Leny in Westerbork terecht, waar zij dertien dagen later, op 3 september 1944, op transport naar Auschwitz wordt gezet. Het laatste transport vanuit Nederland, hetzelfde als dat van Anne Frank — blijkt later. "Ook toen kreeg ik de kans om te ontsnappen, om uit de trein te springen. En weer dorst ik niet." Zij komt in Auschwitz-Birkenau. "Ze wisten daar geen raad met ons. Ze zetten ons aan allerlei karweitjes, f lauwekuldingen. We moesten graszoden van de ene naar de andere kant brengen, of een berg zand verplaatsen en die later weer terug­brengen. Maar ik dacht altijd: wie werkt, wordt niet vermoord. Dus stond ik altijd vooraan in de rij als er klusjes verdeeld werden. Als er echt niets meer te doen was, moesten we in een kuil naast de barakken gaan zitten." Na tweeënhalve maand, de Russen zijn in opmars , wordt zij naar Tsjechoslowakije gebracht. "Ik kwam in Ktatzau terecht, bij Gross Rosen. Niet echt een concentratie­kamp, maar een soort slot waar zon 250 meisjes uit allerlei landen

Page 25: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

samen waren. Direct bij aankomst werd gevraagd: wie wilde werken. Weer stond ik vooraan. Dat heeft mijn leven gered, dat weet ik zeker." Zij denkt, vertelt Leny Boeken nu, dat zij misschien daarom nog steeds zo veel werkt. "Ik kan et niet tegen om niets te doen. Ik heb mijn leven lang gewerkt. Waarom zou ik er dan nu ineens mee stoppen?"

Bloedende navel In Kratzau helpt Leny onder meer bij het lossen van aardappelen op her station. "Een droombaantje", herinnert zij zich. "De schil van een rauwe aardappel is geweldig tegen de honger." Ook wordt zij te werk gesteld in een munitiefabriek. "We werkten in drie ploegen en voor elke dienst werd wat eten uitgedeeld. Een vriendinnetje van me kwam op het idee om twee keer eten te halen. Vóór het werk en direct erna weer. Ik deed dat ook, maar werd gesnapt. Ik werd naar de ziekenboeg ge­bracht, waar ze een lila glimmende zalf op mijn buik smeerden. Eerst lachte ik nog. Wat zou een zalfje voor kwaad kunnen doen? Maar al snel groeide mijn navel naar buiten. Ik moest gewoon aan het werk, maar dat kon alleen met mijn handen onder mijn buik. Het deed onvoor­stelbaar veel pijn. O p een zeker moment kreeg ik te horen; 'Dokter Mengele komt je morgen opereren.' Hij was ner aangekomen uit Ausch­witz, waar hij was gevlucht voor de Russen en heeft mijn navel eraf geknipt. Het hevig bloedende ding hebben ze in closetpapier gewikkeld." "Ik heb niet gehuild, die lol gunde ik ze niet. Ook al werd naast mij een pasgeboren baby doodge­knepen. Omdat ik me groot had gehouden, kreeg ik van de hoofd­zuster een paar steunkousen. Ik kon meteen weer aan het werk. Dat heb ik volgehouden tot drie dagen voor de bevrijding. Toen ben ik ingestort.

Ik had vlektyfus gehad, was kaal­gevreten door de luizen, liep mer die harde buik rond en had achttien gaten in mijn billen door ver­etteringen. Je kunt de littekens nog zien. Ik was he-le-maal op. Pas toen mocht ik in de barak blijven." Terwijl zij in de barak ligt, wordt het kamp bevrijd. De burgemeester van Kratzau stuurt een ossenkar die de meisjes uit het slot weghaalt. Leny maakt nog een boel om­zwervingen via onder meer Praag en Pilzen. "Ik had te veel omzwervingen gemaakt om nog onder de joodse mensen te zijn, ik was in mijn eentje en sloot me aan bij een groep Hollandse jongens. Het was een bizarre tijd. Ik was doodziek en een beetje gek in mijn hoofd. Ik begon spullen te jatten. Allemaal spullen waar ik niets aan had, die ik alleen maar wilde hebben om het hebben: lepels, haarspelden (ik was kaal!) en kussenslopen. Ook de anderen

Foto Carla van Thijn

deden gekke dingen. Ik zal nooit het beeld vergeten van Amerikanen met wel veertig horloges om hun armen. Soms vroeg ik me af: zal ik of de wereld ooit nog normaal worden?'" Leny komt aan in Maastricht. "En t o e n begon de tweede ellende. Ik kon nog niet terug naar Holland, w a n t Holland was dicht. Ik werd naar Amersfoort gebracht, waar ik tussen de NSB'ers zat. Toen ik een­maal naar Amsterdam kon, ben ik gegaan. Wat een ellende: ik had niemand meer, geen dak boven mijn hoofd. En niemand die mij onder­dak aanbood. Soms kon ik ergens een nachtje slapen, maar dan moest ik weer weg. Het welkom was kil, ijskoud."

Voor een dubbeltje foto's Een troost was de enorme doos met foto's van haar familie, die zij via via in bezit krijgt. "Iemand had die

Page 26: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

doos voor een dubbeltje op de kop getikt. Onder meer zat er een foto in van mij met dar zilveren kapsrel van vroeger. Zo kon ik aantonen dat het van mij was. Dankzij die foto heb ik later mijn kapstel terug­gekregen. Het ligt nog altijd op mijn nachtkastje." Een vriendinnetje vroeg haar in januari 1946 mee naar een dans­avond in de IJsbreker. "Een jongen vroeg mij ten dans. Dat is goed, antwoordde ik, maar dan moet je me wel thuis brengen. Dat heeft hij gedaan — èn de 57 jaar daarna, tor hij doodging." Over haar man, Sven Boeken, met wie zij in mei 1947 trouwde, zegt Leny: "Pas toen ik hem leerde kennen, had ik weer iemand. Mijn man is drie jaar in Auschwitz geweest. Hij was van het eerste transport, ik van het laatste. Ik zeg wel eens: hij heeft

de deur open gezet, ik heb hem dicht gedaan. Maar moer je je in­denken: ik was tien maanden in Auschwitz, hij drie jaar. Je kunt je niet voorstellen wat iemand dan heeft overleefd."

Het echtpaar Boeken pakt zo goed en zo kwaad als het gaat de draad van het 'gewone' leven op. "Ik had wel naar Israei gewild, maar mijn man wilde niet. In Nederland was ik bang, in Israël gek genoeg niet. Ik was er in 1973, tijdens de Jom Kippoeroorlog en ik was helemaal nier bang. Nu ben ik blij dat ik niet gegaan ben. Daar is inmiddels ook alles anders." Haar man Sven had bovendien een bloeiende stoffenhandel op de Zwanenburgwal en Leny vond een baan bij IBM. "Toen ik pensioneerde, ging ook mijn man minder werken.

Vaak zaren we bij onze caravan in Loosdtecht. Maar toen hij overleed, bleef de eenzaamheid over. Ik redde het niet meer. Mijn zoon, André, had inmiddels dc/.aak overgenomen en vroeg me af en toe een dagje te helpen. Dat is steeds meer geworden en nu ben ik zes dagen per week in dc winkel." "Ik vind het leuk en ik houd het nog goed vol, al houd ik wel rekening met wat ik doe. Sjouwen of de trap op en af, dat doe ik niet meer. En het allerlekkerste is: ik hoef tegen­over niemand verantwoording af te leggen. AJs ik een keertje laat wil komen, dan kom ik laat. Niemand die daar iets van kan zeggen, want eigenlijk ben ik gepensioneerd. Ik voel me vrij. En dat is een heerlijk gevoel."

Nienke Ledegang

De s t r i jdbaarhe id v a n Celine v a n der H o e k - de Vries

"Het mag ze niet meer overkomen! "Ik heb in Duitsland een keer mee­gemaakt dat een jongen mij vroeg: 'Mevrouw, mag ik 6 nu wat vertellen? Ik heb mijn opa gevraagd wat hij in de oorlog gedaan had. En opa gaf geen antwoord. Ik bleef maar vragen. En op een dag zei mijn opa: 'Als je blijft doorzeuren, schrap ik je uit mijn testament.' Ik vind het vreemd. Als hij niks had gedaan, had hij me gewoon antwoord kunnen geven."

Celine van der Hoek-de Vries is één van de mensen van de Stichting Kinder­monument die scholen bezoekt om hun oorlogsverhaal te vertellen. De stichting heet naar het monument in de speeltuin aan de Gaaspstraat in Amsterdam (zie het Auschwitz-Bulletin van januari 2004). Celine van der Hoek: "In Duitsland waren we op 27 januari, de dag dat

Auschwitz is bevrijd, uitgenodigd op een scholengemeenschap in Essen. De kinderen waren goed voorbereid door de leerkrachten. Ze waren zelfs al in Auschwitz geweest. Ik heb twee dagen in de aula gesproken voor zo'n groep van vijfhonderd leer­lingen van veertien tot achttien jaar. De kinderen stellen vragen zoals: Hoe sliepen jullie? Hoe wasten jullie je? Wat kreeg je te eten? In het begin durfde ik nooit re vertellen dar de mensen in het kamp vergast werden. Ik was bang voor de arme kinder­hartjes. Tot een Israëlische vrouw, die met een groep naar Amsterdam kwam tegen mij zei: 'De Duitsers waren de eersten die hun vijand chemisch om het leven brachten, dat mogen ze echt wel weten.' Vanat die tijd vertel ik het ze en leg het verschil uit tussen concentratie­kampen en vernietigingskampen. Ik

benadruk dat we nu weer leven in een tijd van opkomend fascisme en racisme en dat er weer over buiten­landers als minderwaardig wordt gesproken. Maar dat we gelukkig wel vrij zijn, dat we in een democratie leven en niet in een fascistische staat."

In de AJC Celine woont in een benedenhuis in Amsterdam-West. Zij is klein, een knap gezicht, donker haar, en een opvallend krachtige stem. Zij is vier en tachtig. Ik stel me haar voor als knap meisje van vieren­twintig, in Westerbork, in Auschwitz, in een fabriek in Tsjecho-Slowakije. "Ik ben geboren in Amsterdam in 1920. Mijn vader heb ik niet gekend want hij overleed toen ik twee jaar was aan tbc. Hij was handelsreiziger, half jood, half christen. Mijn moeder was wel helemaal joods, kwam uit

Page 27: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Celine van der Hoek-de Vries voor het kindermonument foto: Carla van Thijn

een zeer vroom gezin, maar toch deden wij niets aan de godsdienst. Mijn moeder moesr vanaf haar der­tiende werken, maar omdat zij heel slim was deed zij er in de avonduren de handelsschool bij. Zij heeft het mijn broer Jacques en mij nooit ver­geven d3t wij niet verder dan de Mulo kwamen. Toen mijn vader gestorven was moest zij alleen voor twee kinderen zorgen. Zij werd zakenvrouw, en beheerde, samen met een c o m ­pagnon, drie zaken in radio's en elektriciteit . W i j verkochten de eerste radio's. Mijn moeder was lid van de SDAPen ik bracht mijn vrije tijd door in de A/C. Er zaten veel joden in de afdeling waar ik zat. Ik vond het er heel gezellig. Toen ik vijftien werd ging ik over van de Rode

Valken naar de Rode Wacht, dat waren de ouderen die leiding moesten geven. Ons uniform was een blauwe bloes met een rode halsdoek. In die tijd schoof de SDAP zodanig naar rechts op dat mijn moeder uit de partij stapte. Zij vond ze niet revo­lutionair genoeg meer. Ik bleef nog gewoon in de AJC. Maar op een avond werd er gezegd: 'Onze strijd gaat tegen het fascisme dat n u op­komt. Wij moeten z o min mogelijk provoceren in het openbaar. Daarom m o e t e n wij wat onopvallender ge­kleed zijn.Wij willen dat jullie je rode halsdoeken verruilen voor e e n wit geknoopt koord.' Moet je je voor­stellen: rood mocht niet meer! Thuis vroeg mijn moeder: 'Wat trek jij een zuur gezicht, is er wat gebeurd?' 'Ik

ga er nier meer heen,' zei ik huilend en s tampend , 'we m o e t e n wi t te koorden dragen!'

"Ik was dertien toen Hitler aan het bewind kwam. Als kind dringt het niet erg tot je door. Maar bij mijn moeder kwamen nogal eens c o m ­munistische, sociaal democratische cn joodse emigranten uit Duitsland. Daardoor was zij goed geïnformeerd over wat daar onder Hitler gebeurde. Er was in Nederland ook antisemi­tisme, maar latent. Wat er bijvoorbeeld gebeurde was dat een joodse jongen of joods meisje als bakkersbediende ging solliciteren. Die kreeg dan als antwoord: Nee, we hebben al iemand. En als even later een niet joods vriendje of vriendinnetje op diezelfde baan ging solliciteren, kon hij of zij zo beginnen. Maar wij hebben in die jaren toch nog heel goed geleefd."

Iedereen w a s weg "Het eerst jaar dat de Duitsers Neder­land bezet hielden hebben we geen last gehad, de verordeningen kwamen pas na een jaar. Joden mochten niet in openbare gebouwen, niet in parken, fietsen moesten worden ingeleverd, je mocht als jood niet bij niet-joden in dienst zijn enzovoort. En meteen er achteraan kwam de verplichring een ster te dragen. Ik had een opleiding gevolgd als kinderverzorgster en werkte in een kindertehuis in het G o o i . Daar mocht ik dus niet blijven. Ik sol­liciteerde bij een joods gezin, vlak bij ons in de buurt, en werd aan­genomen. O p een dag werden mijn moeder en mijn broer betrapt bij het o n d e r b r e n g e n van een paar waardevol le spul len o p een ver­trouwd adres. Dat was abso luut verboden. Ze werden opgepakt door de Neder landse Sicherheitsdienst. Buren die dit zagen be lden een betrouwbare po l i t i eagent o m te zorgen dat ik z o u w o r d e n o p -

Page 28: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

gevangen. Ze wisten dat ik tussen de middag van mijn werk thuis kwam eten. Vlak voor ons huis zag ik een politieman staan. Ik schrok me dood, want ik had mijn ster niet opgenaaid, maar met een veilig­heidsspeld vastgezet. Dat mocht niet. Hij hield me aan en vroeg zachtjes: 'Ben jij Celine de Vries? Doe die ster maar af, dat kan makkelijk met zo'n veiligheidsspeld. Je moeder en je broer zijn net gearresteerd.' Ik was helemaal uit her veld geslagen. Ik kon niet meer naar huis, iedereen was weg. Die agent hielp me aan mijn eerste onderduikadres. Uit­eindelijk heb ik drie onderduik­adressen gehad. Ik ben twee keer in de Hollandse Schouwburg geweest en ben twee keer ontsnapt."

Het is even stil: "Toen mijn moeder in '42 werd weggehaald, samen met mijn broer, was zij vijftig jaar. Ik ben nu al 34 jaar ouder dan zij toen was, onbegrijpelijk. Zij was veel te jong!"

Celine: "Het was dinsdag, april of mei 1944. Elke dinsdag ging er een transport naar Westerbork en van­daar weer verder naar Auschwitz of Sobibor. Ik was met de laatste mensen in de Hollandse Schouwburg. De beheerder, die bij de Joodse Raad hoorde, Waker Süsskind, een gran­dioze vent, gaf me fluisterend in­structies. Ik moest de zaal ingaan en als mijn naam afgeroepen werd moest ik 'Ja' antwoorden. Dan moest ik gewoon met de anderen door de gang lopen. En opeens razendsnel een zijdeur inschieten. Want buiten controleerden ze de lijst niet meer. Dat deed ik dus. Toen iedereen weg was kwamen we in een kamer waar Süsskind zat, ik en nog drie jonge meiden, allemaal doodnerveus. Via de brandladder moesten we naar beneden en daar zou een vrachtauto ons meenemen. Zo ben ik de laatste keer uit de schouwburg ontsnapt.

Maar op het volgende onderduik­adres ben ik weer opgepakt, en kon ik niet meer ontsnappen."

Selecties Van Westerbork ging Celine naar Auschwitz: "Daar heb ik drie selecties moeten doormaken. En ik wist wat er gebeurde als je er uit gehaald werd. . . .En dat is gewoon ...Daar word ik ... maar de laatste jaren slaap ik toch eigenlijk wel goed, hoor. Als ik maar niet aan die selecties denk. Ik behoor tot de heel gelukkigen die het hebben overleefd."

In december 1944 is Celine de Vries met de andere overgebleven vrouwen, onder wie ook Leny Boeken, naar Tsjechoslowakije vervoerd om te werken in de munitiefabriek Kratzau II. Daar werkten ook Duitsers. "Eén van de Duitse arbeiders liep steeds achter ons langs, alsof hij naar de W C ging. Dan fluisterde hij: 'War­schau, Aken ' Hij kon naar de radio luisteren, dus hij wist dat de Duitsers waren verslagen. Toen we hoorden dat we bevrijd werden ging ik zitten. Maar ik kon daarna niet meer opstaan. Ik was 25 jaar en ik woog 24 kilo. Als het een week langer had geduurd, had ik her niet gehaald."

Zangpedagoge Na de oorlog kreeg Celine via vroegere Duitse emigranten, die weer waren teruggegaan naar Duitsland en die in Mecklenburg in Oost Duitsland woonden, een uitnodiging om daar een opleiding te komen volgen. Daar ging zij dankbaar op in: "Die mensen uit Mecklenburg waren schatten. Ik had hier niemand meer. En ik had geen cent. Ik wou zang­eres en koordirigent worden. Ik ging naar Mecklenburg, studeerde zang, en ging daarna naar Berlijn. Er was een nieuwe Hochschule in Oos t Berlijn. De docenten waren op één na allemaal joods. Er was ook een

Nederlander, Nuthan Notowicz, hij gaf college in muziekwetenschap. De directeur raadde me aan om zang­pedagoge te worden, want er was erg veel concurrentie en als zangeres was je op je 28"' al vrij oud. Ik vond het een goed idee. ik studeerde zang­pedagogie, ik heb daar ook koren gedirigeerd. Daarna ging ik terug naar Nederland. Mijn man had ik vóór de oorlog leren kennen op een feestje. Toen ik terugkwam uit Duits­land was hij ner Jan het scheiden. Hij was een communist die in '51 uit de partij is gegaan. Ik sloot me in 1957 aan bij het Auschwitz Comité. Maar echt strijdbaar werd ik met de geschiedenis van de Drie van Breda. Er werd toen een groep anti-fascisten gevormd en iedereen sloot zich daar bij aan. We gaven de Anti-fascist uit. Wij demonstreerden tegen de vrijlating van de Drie van Breda met alle panijen. Het was een enorme beweging."

Celine heeft haar strijdbaarheid, haar gevoel voor rechtvaardigheid en haar afkeer van fascisme vanaf 1991 ingezet om kinderen op scholen in Nederland en Duitsland over haar ervaringen te vertellen. Eén van die bezoeken was niet zo lang geleden in de Watergraafsmeer, op een scholen­gemeenschap met voornamelijk Turkse en Marokkaanse kinderen. Celine: "Daar begrijpen ze heel goed waar ik het over heb. En vooral het feit dat ik tijdgetuige ben, dat ik racisme heb meegemaakt, maakt veel indruk. Ik houd ze voor vooral goed op te letten dat fascisme en racisme geen kans meer krijgen door het te sig­naleren als ze het tegenkomen. Het mag ze niet meer overkomen wat ik heb meegemaakt. Op 27 januari, de herdenkingsdag van Auschwitz gaan wij naar de Gesamtschule in Ahlen, in Duitsland. Daar kijk ik naar uit, dit werk is mijn leven."

Kiki Amsberg

Page 29: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Boekbespreking Salka van Chaja Polak Geen gezin zoals andere gezinnen

In het nieuwste boek van Chaja Polak, Salka, gaat moeder Salka dood. Vrijwel onmiddellijk na haar dood komt boven tafel wat al die jaren on­bespreekbaar was: in dit gezin met drie kinderen zijn er twee vaders geweest. Er is een vader van vóór de oorlog, die omgekomen is, en een van erna en dus is er sprake van een halfzus en een halfbroer. Dat waren smerige Woorden in het gezin, woor­den die alleen werden uitgesproken door hen die er niets van begrepen. "Iemand die bij ons thuiskwam bij­voorbeeld, iemand die vroeg: is dat Fanny's halfbroer? Met dat woord wilden ze ons uit elkaar halen zeker, haar kinderen. Ons verbond ver­nietigen. Waren wij geen gezin zoals andere gezinnen?" Er was maar één "papa" voor alle drie de kinderen. Die andere vader, die van voor de oorlog, heette Leo Mandel en was een schilderij in de huiskamer. Sterke Salka die Auschwitz over­leefde, was met een enorme kracht de na-oorlogse wereld ingestapt, als overwinnaar en niet als slachtoffer. Wat Salka uit alle machr probeert te negeren, namelijk dat haar kinderen verschillende vaders hebben en dar er verdriet is bij het kind Fanny om die andere, eigen, vader - "je hebt Leo Mandel nauwelijks gekend, Fanny" -, komt tot een uitbarsting als zij dood is en er besloten moet worden welke tekst er op de grafzerk moet komen. Die grafzerk wordt metafoor voor de worsteling van Fanny — Chaja Polaks alter ego — met de geforceerde eenheid van het gezin, vanwege haar dringende behoefte om de naam van haar eigen vader, Salka's eerste man, in onuitwis­bare letters toe te voegen aan die van haar moeder en de na-oorlogse echt­genoot.

In Polaks boek Tweede Vader (1996), moest het kind Fanny het verdrier om wat en vooral wie er na de oorlog niet meer was beschermen en be­hoeden. Daarom verbood zij zich­zelf om zonder reserve van de nieuwe vader ce gaan houden, terwijl zij eigenlijk dol op hem was. In Salka kijkt de volwassen Fanny met meer

afstand naar hetzelfde gezin. De moeder kan nu kritischer bekeken worden, ook omdat zij er niet meer is, en Fanny voelt zich vrij om op eigen kracht de werkelijkheid te her­scheppen. Zij schrijft haar ouders als eenheid terug in de gezinsgeschiedenis. Zij beschrijft hun trouwdag, waar­van Salka zelf zegt dat zij zich die

Page 30: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

niet meer herinnert, hun blijdschap om de zwangerschap, de onderduik als gezinnetje en het verdriet van de vader die moest doen alsof het kind Fanny niet van hem was, toen hij ge­pakt werd op hun onderduikadres. Het is vooral de subtiele taal van Chaja Polak en wat zij niet expliciet benoemt, waardoor haar beelden zo indringend zijn. Bijvoorbeeld als zij de cesuur beschrijft in het gezin door de Tweede Wereldoorlog. Dat enorme verschil tussen ervoor en erna, dat door moeder Salka met kracht ver­doezeld wordt, en dat door Chaja Polak stelselmatig beschreven wordt als: 'Salka's naoorlogse huis, Salka's nieuwe man, Salka's nieuwe, naoor­logse kinderen'. Een heel ontroerend stuk gaat over een onrdekking die Fanny doer als zij met haar zus Debora de 80-jarige Salka achterna reist, die op vakantie in de Verenigde Staten door een herseninfarct is getroffen. In een ultra­orthodox joods café in Manhattan drinken de zussen een kop thee. Dat café zit stampvol: orthodoxe vrouwen in vormeloze jurken, kinderen op schoot die gesust moeten worden, morsige vrome obers, die van hun geloof de vrouwen niet aan niogen kijken: "We kregen thee met veel suiker, we dronken, handen om de glazen. Maar Debora zette met een ondeugende en schrikachtige blik in haar ogen het glas weer neer, plantte haar ellebogen op tafel, en schuin opkijkend vanonder haar pony zei ze (hoe ze daar zo ineens bij kwam heeft ze zelf nooit begrepen, ze flapte het eruit voor ze het wist): stel je voor, Fanny, dat wij hier - allemaal -, ze knikte wijzend met haar hoofd, allemaal samen naar een concentratie­kamp worden gevoerd. En pakte haar glas weer op." Op dat moment dringt het tot Fanny door dat zij het concentratiekamp was blijven zien door haar moeders ogen, door het mededogen en de

Chaja Polak

innigheid waarmee Salka over de mensen in het kamp sprak. Dat zij nooit zelf had durven denken. Hier is de volwassen Fanny aan het woord, die niet meer gevangen zit in het machteloze angstige oorlogs-verdriet dat niet onderzocht mag worden omdat het leven voorwaarts gericht hoort te zijn: "Maar toen ze het kamp waren binnengegaan, af­komstig uit al die verschillende landen, losgescheurd uit de vertrouwde om­geving, weg van hun eigen taal, weg van hun eigen geuren, toen ze nog helemaal niets samen hadden, zoals wij hier in het café niets samen hadden, en nog niets gedeelds, zoals wij hier niets gedeelds hadden, moet er een moment zijn gekomen waarop ze stilhielden, om zich heen keken en

Foto: Carla van Thijn

tot htm ontzetting voelden dat ze tot elkaar waren veroordeeld. Veroordeeld tot de naakte intimiteit van pijn en verterend heimwee en hoop cn angst. Tot de dood erop volgde."

Salka is een prachtige roman over een joods gezin in het naoorlogse Amsterdam, dat na het overlijden van de sterke, soms al te sterke moeder haar wonden likt. "Maar de onzichtbare oorlog was het middelpunt, de spil waar alles om draaide."

Bertje Leuw

Chaja Polak: Salka.

Page 31: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Kort v e r h a a l v a n Ida Vos

Bram "Voormalig Kamp Westerbork" Het staat er zo nuchter, op het witte ANWB bord dat ons de weg wijst naar de plaats waar we de jaarlijkse 4 mei herdenking zullen bijwonen. Ik zal daar enkele van mijn gedichten voor­lezen. Mijn gedichten zijn te klein en te intiem om ze voor te dragen. Voorlezen is precies het goede woord. "Pas op, voorzichtig!", zeg ik tegen Bert, onze jongste zoon, als we over de spoorrails rijden, "het zou toch wel heel wrang zijn als ons hier iets zou overkomen." Ik lach. Ik weet niet waarom. Gelukkig, Iefke, de vriendin van Bert geert me een klapje op mijn schouder. Ze begrijpt me. Wat ben ik dankbaar dat deze twee jonge mensen me vanavond begeleiden.

Ik ben vaak in Voormalig Kamp Westerbork geweest om gedichten te lezen. Vanavond wordt de eerste keer dat ik op het echte kampterrein zal zijn. Ik was Godzijdank geen gevangene. Ik was slechts onderge­doken. Vanavond zal mijn stem klinken over het laatste stukje Holland dat oma Ida, opa Heiman, Marga, Mientje, Johnny en zoveel "mensen van vroeger" hebben gezien.

"Nou tabé dan. Ik groet je mijn mooi Amsterdam."

"...Nee, nooit nog zag ik zoveel joden maar de Essenholers Ja, die zag ik graag..."

Novi tabé dan.. . Flarden van een liedje dat oma Essie, teruggekomen uit Theresienstadt, voor me zong. Wat voelde ik de weemoed van deze oorspronkelijk zo onschuldige tekst.

Ik wist ook dat het lied van de Essenholers uit de keuken van Westerbork kwam. Ik wil die herinnering niet. Nu niet.

Wat moet ik nu doen? Straks, even voor acht uur kan ik geen woord meer uitbrengen. Dat weet ik zeker. Dan maar een andet liedje van oma Essie. Dat schattige Groningse slaapliedje. Misschien helpt dat.

**t ls ernst mien jonkie. Moast sloap'n goan As sterrechies hoog aan de hemel stoan. Moeke holt bic dien bèrre de waacht . Sloap maar mien jonkie, sloap zaachr."

Buikpijn. Mijn hart springt uit mijn keel. Ik word boos op mezelf. Ik heb al zo vaak gedichten voorgelezen. "Maar niet op het kampterrein," zegt Bert.

Heb ik hardop gesproken?

We zijn er. Voorlopig op een bijna onschuldige plek, de coffeeshop. We worden allerhartelijkst ontvangen.

"Straks kunnen jullie nog wat eten," zegt Erik Eten? Hoe haalt een mens het in zijn hoofd. O p aandringen van Iefke pak ik toch een stuk stokbrood.

Ineens zie ik een jongetje . Ik kijk hem aan, hij kijkt terug, legt zijn handje in de mijne, klimt op de stoel naast me. Nog steeds zitten we hand in hand. Hoe komt dat kind hier? Wat moet zo'n klein jongetje bij een dodenherdenking?

"Hij heet Bram en hij is achttien maanden," zegt zijn vader, die straks een muzikale bijdrage zal leveren aan de herdenking. Ik mag Bram een stukje brood geven. De kaas gooit hij op de grond. En nog steeds ligt die kleine hand in de mijne.

Wat gebeurt er? Waarom kijkt dit kind me zo vol vertrouwen aan? Zijn wonderlijk grote ogen veranderen in duizenden andere kinderogen. Kinderogen van bijna zestig jaar geleden, vol vertrouwen kijkend naar de toekomst die kort was en zwart.

Lieve kleine Bram. Ik zal straks zo rustig mogelijk mijn gedichten voorlezen. Voor jou en voor de kinderen van lang geleden. Jij maakt me sterk. Jij geeft me moed. Ook jou zal ik niet vergeten.

Je bent als een engeltje op mijn pad gekomen.

© Ida Vos

Page 32: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

V E ^ U M . H O L O C A U S T B I B L I O T H E E K

ïct.FreltQf) I iC.dB7.

H0LLAt%ss£'

Een nieuwe serie onmisbare boeken! In januari 2005 is het zestig jaar geleden dat het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau is bevrijd. Later in het jaar zijn ook de andere SS-kampen bevrijd. Om dit historische feit te herdenken start Uitgeverij Verbum met een nieuwe reeks: Verbum Holocaust Bibliotheek.

De geschiedschrijving van de jodenvervolging is nog altijd actueel. Het onmenselijke karakter en de omvang van de holocaust behoren tot de grootste raadsels uit de wereldgeschiedenis. Door de huidige godsdienstige intolerantie en het groeiende antisemitisme staat het onderwerp meer dan ooit in de belangstelling.

In deze gevarieerde en luxe uitgegeven reeks worden monografieën, memoires, holocaust klassiekers, biografiën en jeugdboeken opgenomen die voor het Nederlandse taalgebied onbekend zijn gebleven. Alle facetten van de internationale holocaust komen aan bod, uitsluiting, demonisering, onteigening, deportatie en moord.

uitgeverij

Verbum

Torenlaan 1 9 a • Postbus 575 • 1250 AN Laren (NH) • tel 035 52 32 998 fax 035 52 32 999 • e-mail [email protected] • internet www.verbum.nl

Page 33: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

V E R B U M H O L O C A U S T B I B L I O T H E E K

Dieter Pohl, Holocaust

Massale moord op de Europese joden. Een goed toegankelijke en bondige introductie van cle internationale holocaust van een jonge en veelbelovende Duitse historicus.

Dieter Pohl Holocaust

Mdssate 'noord op cUt Europese joden

174 blz. - gebonden

I S B N 90-808858-1-9 - € 17,50

Olga Lengyel, Leven met de dood

Een aangrijpend verhaal van een vrouw die Birkenau overleeft. Een holocaust klassieker uit 1947 in de traditie van Primo Levi.

220 blz. - gebonden - I S B N 90-808858-5-1 - € 22,50

Olga Lengyel Leven met de dood

Een t'fouu1 ouerfceft Bfr&enati

Het Auschwitz Album, reportage van een transport

Het Auschwitz Album is een historisch waardevolle en schokkende collectie foto's van een Hongaars transport joden dat in Birkenau aankomt in mei 1944. Tot in detail is de hele procedure vastgelegd: de aankomst, de selectie en de weg naar de gaskamers of het kamp. Ook de vondst en de geschiedenis van deze zeldzame fotocollectie is gedenkwaardig.

252 blz. - gebonden

I S B N 90-808858-7-8 - € 24,50

Hanna Hammelburg-de Beer, Ontmoetingen in de hel

Persoonlijke en indringende verhalen van een jonge dappere vrouw in Auschwitz-Birkenau. Niet de gruwelen staan centraal, maar de

ontmoetingen met lotgenoten en omstanders.

Hanna Hammelburg-de Beer

Ontmoetingen in de hel Auschwilz • Gto& Rosttn

50 blz. - gebonden - I S B N 90-808858-3-5 - € 9,50

uitgeverij

LP V e r b u m

Bestel direct! www.verbum.nl Gratis thuisbezorgd! (ook verkrijgbaar bij de boekhandel)

Page 34: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Dorohucza Jules Schelvis is drukker en schrijver. Hij is overlevende van Sobibor en vele andere kampen en oprichter van de stichting Sobibor. In een klein boekje, in eigen beheer uitge­komen, beschrijft hij hoe hij samen met zijn zwager Ab Stodel en zijn vriend Leo de Vries in Sobibor aan de gaskamers kon ontkomen door­dat ze worden uitgekozen om in het gehucht Dorohucza in Oost-Polen turf te steken. In onderstaand frag­ment uit het boekje geeft hij een beeld van wat hen in het kamp Dorohucza overkwam. Een volstrekt onbekend verhaal.

Dorohucza is voor iedereen zo on­wezenlijk dat de meesten al direct bij aankomst beseffen dat ze in een beangstigende wereld zijn terecht­gekomen. Opeen fluitsignaal moeten we in de rij staan voor een stukje beschimmeld brood en een lepeltje smurrie dat ze marmolada noemen. Ook krijgen we een schepje bruin vocht in ons net verworven pannetje

dat een beetje aan koffie doet denken, maar neigens naar smaakt. We eten en drinken het staande op, of op onze hurken, omdat tafels, stoelen of banken ontbreken. Daarna gaan Leo en ik het kamp ver­kennen. Het bestaat uit drie barakken die in een hoefijzervorm zijn opge­steld. O p één plaats binnen her prikkeldraad staat een houten wacht­toren, waar Oekraïense bewakers ons voortdurend in de gaten houden. Even buiten het kamp liggen een kleine keukenbarak en twee barakken waar de SS'ets en bewakers zijn gelegerd. In één daarvan bevindt zich een apart onderkomen voor de commandant, de SS-Hauptscharfuhrer Gottjried Schwarz. Voor zijn deur, recht tegenover de ingang van het kamp, staat zijn mitrailleur opgesteld met de loop naar het kamp gericht. Als hij er zin in heeft kan hij daar­mee ieder moment schieten. Het was maar beter dat wij niet wisten, dat Schwarz in het vernietigings­kamp Belzec medeplichtig was aan

de dood van 600.000 joden. De duizenden lijken daar waren voor hem een alledaags schouwspel. Toen de sporen in het voorjaar van 1943 waren uitgewist trad hij als com­mandant aan in Dorohucza. Hij is dus een man met etvaring, die letterlijk over lijken gaat.

's Middags krijgen we weer een schep soep, die van dezelfde samen­stelling is, nu met een minuscuul stukje vlees. Wins vertelt dat het hondenvlees is. Hij zegt: 'Tot dan toe zit er alleen maar een dun schijfje worst in de soep. Ik heb gezien dat er gisteravond voor ieders ogen een hond werd doodgeschoten en het vlees dus in de soep zal zitten.' Alleen al de gedachte aan honden­vlees ontneemt mij de lust de soep aan re raken. Maar ik besef ook dat ik mijn onlustgevoelens opzij m o e t

ze t t en , omdat stamppot met wotst voorlopig niet op het menu zal staan.

1

1

_ A

Page 35: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Toen ik Wins naar zijn ervaringen in Dorohucza vroeg zei hij: 'Om eerlijk te wezen, die zijn nier best. 'Vertel daar eens wat meer over, wil je? Het is voor ons nieuwkomers belangrijk dit te weten.' 'Natuurlijk. Maar zeg liever Joop tegen me.' 'Ga door, ik wil het horen.' 'Het is geen leuk verhaal. Goed dan, ik kom uit Amsterdam. Mijn beroep is handzetter bij de bekende drukkerij Joachimsthal. Toen ik hier op 14 mei, dat is nu drie weken geleden, aan­kwam werden er nog kort tevoren, zo ik hoorde, tachtig mannen afge­voerd. Dat moest een heel gedoe zijn geweest. Nadat ze eerst door de bewakers werden afgerost moesten ze hun kleren en schoenen uit­trekken en verdwenen ze op blote voeten uit het kamp. D e achter­blijven stonden er ontsteld en als vastgenageld naar te kijken. Vooral toen ze, nadat er sommigen in het water waren gegooid, gewoon verder gingen mer slaan. Iedereen was er

kapot van. Dit verhaal hoorde ik dus toen ik eenmaal in het kamp was. Gisteravond, voor jullie kwamen, werd er weer een selectie doorgevoerd door de Lagerfuhrer, de Oekraieners en de kapo's, die een paar uur heeft geduurd. Wij stonden naakt in rijen van vijf aangetreden. Eerst moesten de voorsten uit het gelid komen. De zwaksten werden toen aangewezen en moesten aan de kant gaan staan. Toen ze, naar de inzichten van de SS, er nog niet genoeg naar hun zin hadden, begon hetzelfde ritueel weer van voren af aan, net zolang tot ze er tachtig hadden. Ik heb er geen dokter bij gezien. Ze deden dit alles op eigen houtje. Het is hier, war je noemen kunt, een echt wild kamp, omdat het vechten voor je leven is. Opvallend is dat de SS uit van die vervallen gedegenereerde types bestaat. Hoe vind je dit verhaal? Zoiets had je toch in Nederland niet kunnen bedenken?' 'Zo je het zegt zal het er wel aan toe zijn gegaan. Wat zouden ze in gods­

naam met die tachtig hebben gedaan? En hoelang hebben die mensen hier gewerkt?' 'Je kunt er naar gissen, maar leven zullen ze niet meer. Misschien waren ze hier vijf of zes weken, wellicht nog korter. Veel langer zullen ze het hier niet hebben uitgehouden. Ze waren al muzelmannen geworden.' 'Wat bedoel je met muzelmannen?' Dat is kampjargon. Het zijn ge­vangenen die zo zijn uitgeteerd dat ze vel over been zijn en waar iedere vitaliteit aan onrbreekt. Ze lopen letterlijk op hun laatste benen. Ze reageren niet meer op wat er om hen heen gebeurt, doen niets meer uir zichzelf, zijn dus volkomen apathisch. Pas maar op dat jullie geen muzel­mannen worden, al kun je daar zelf nauwelijks iets aan doen.'

Jules Schelvis

Uit: Jules Schelvis, Dorohucza, Elzenhorst, Amstelveen, 2004

Fragmenten van een tiendaagse tocht van Auschwitz naar Dachau

Himmelfahrttransport Jacques Furth was overlevende van Auschwitz en andere kampen, mede­oprichter en later erelid van het Nederlands Auschwitz Comité en hij heeft in talloze artikelen voor dit bulletin zijn oorlogstijd beschreven. Bij zijn dood liet hij vorig jaar een omvangrijk manuscript achter, zijn gedetailleerde verslag van de evacuarie van Auschwitz op 17 januari 1945, toen het Russische leger in aantocht was, en de daarop volgende Doden­mars ("Hirnmerlfahrttransport") van Auschwitz naar Dachau. Hieronder enige fragmenten uit dit indruk­wekkende verslag.

O p transport! De jobst i jding ontwikkelt een enorme spanning. Vooral de laatste dagen is dit hét onderwerp van gesprek geweest. Aan de opgedragen taak om een pad rond de mestvaalt beter begaanbaar re maken werken wij bijna niet meer. "De Russen zullen dat toch niet gebruiken als ze ons komen bevrijden", spotten wij. Het is voor niemand geheim gebleven, dat de Russen dichterbij komen. Dagelijks hebben wij de laatste weken minstens eenmaal luchtalarm gehad. Ongehinderd komen zij overvliegen. Of het Amerikanen, Engelsen dan

wel Russen zijn, weten wij niet. Ze zoemen allen een kostelijk lied. Al zijn bij het bombarderen van SS-verblijven in Monowirz op ongeveer drie kilometer afstand ook veel Hafi-linge dodelijk getroffen. De volgende morgen wordt het trans­port een beangstigende realiteit.We beginnen voorbereidingen te treffen om brood en betere kleding te ver­schaffen. Mannen oud en jong krioelen dooreen. Behalve de kleding, die van alle dag, hebben wij een grauw-groene deken en een gloednieuw etensbakje gekregen. Lappen, riempjes en touwtjes komen nu goed van pas

Page 36: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

evenals doeken. Wij maken er zakken en tassen van. Voor de deur van blok elf, het beruchte Bunkerblock, wordt door enige kapo's een vuurtje gestookt met kaarten die zij uit een doos strooien. Werd onze identiteit vernietigd of misschien het strafdossier van de Haftlinge? Een Blockalteste probeert een lonk of lach met de vrouwen van her tegenover ons gelegen blok, de Puf te wisselen. Maar alleen de ruiten weerkaatsten zijn blikken. De vogeltjes waren ge­vlogen, het bordeel leeg en verlaten. De klanten, uitsluitend "Reicbs-deutscher", kunnen er niet terecht. Het straatje is naargeestig verlaten. Laatstleden zondag hebben enkele jongens een beetje gevoetbald met een van papier en papier touw samengestelde prop. In de vrouwenbarakken treffen wij een chaotische wanorde aan. Er is tijd om ervaringen uit te wisselen. Arie, een van de heel weinige Hollandse christenen in Auschwitz, vertelt van een eerder door hem meegemaakt transport. De aftocht had hen langs brandende dorpen gevoerd terwijl de Russen aanrukten. Als de gevangenen de minste neiging vertoonden om achter te blijven, om contact met hun vijand te krijgen of omdat zij

moeilijk verder konden, schoten de SS-posten hen dood.

"De start" Het was een uur of vijf in de middag geworden. Wij moesten vanuit de blokken naar de poort en vormden al meteen een stuwende massa. Bij de poort werd ons vanuit een paar vrachtwagens mondvoorraad uitge­deeld. 1/3 pond margarine, een bus gezouten ossen- of varkensvlees en twee heerlijke verse hardgebakken kuggen. Met deze kostelijkheden voor de laatste maai onder het tergende opschrift door: Arbeit Macht Frei \ De marsmuziek ontbrak thans. Wij werden het kamp uit en een afgerasterd pad opgeperst. Steeds opdringend sloten zich nieuwe groepen achter bij ons aan. Het bieek dat het kamp radicaal ontruimd werd. Niemand kwam meer in aanmerking voor dis­pensatie. Levensmiddelen lagen weggesmeten langs de weg. Aard­appels, erwten en nog vele andere rauwe eetwaren. Graag had ik het voedsel opgeraapt. Ik had er geen plaats meer voor. Ondanks dat de weg breder werd, verwijderde wij ons voetje voor voetje van de poort, opgestuwd door de massa. Moeite-vol moesten wij ruimte maken voor

een colonne SS-ers om hen langs te laten marcheren. Met volle uitrusting gingen zij dus ook verdwijnen. Zij hadden voor de bewaking van het kamp gediend en konden elders voor het front worden ingezet. Er kwam meer ruimte en er begon meer beweging in de stroom van mensen te komen. Onze stoet, een menigte van vele duizenden was niet te overzien. Op de open weg gekomen, lieten de commandanten hun aanwezigheid duidelijk merken. Zij deden alle moeite ons in rijen van vijf te laten wringen. Hun be­velen "Vorderntan und Seiterichtung gierden langs onze hoofden. Alsof het een parade gold. Langzamerhand lieten wij het kamp achter ons. Buiten lag dik de sneeuw. Omringende kazernes en entrepot-gebouwen, zwarter dan de nacht, staken somber af tegen de groezelig witte sneeuw. Op de emplacementen stonden de goederenwagons duister en verlaten. Het vroor enige graden, maar het weer was vrij goed en windstil. De sneeuw kraakte onder de voeten. De maan kwam voor de dag en wij kregen wat ruimer zicht. Al lopende raakten wij door het ritme ook de spanning wat kwijt en gingen wij pratend verder. Geen van ons wist waarheen. Plotseling werd ons gecomman­deerd halt te houden .Vrouwen uit Auschwitz passeerden. Uit beleefd­heid moesten wij hen voor laten gaan. O p korte afstand liepen zij ons luid kwebbelend voorbij. Luid riepen zij groeten naar ons over en infor­meerden naar eventuele bekenden. Nadat de vrouwen voorbijgetrokken waren, moesten wij ook weer in be­weging komen.

Voorlopig gaat de tocht over begaan­bare wegen. De vorst heeft van de sneeuw een stevig wegdek gemaakt. Maar als ik op of in een knobbelig wagenspoor stap worden mijn enkels dat pijnlijk gewaar. Voor de slecht

Page 37: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

geschoeiden is het al bezig een martel­gang te worden. Naar gelang het dieper nacht wordt, gaat het steeds harder vriezen. Hoog opgeladen hooi­wagens achterhalen ons vanaf het kamp en passeren. Op de bok, voor, hoog boven deze rijdende hooibergen zitten popperig klein de Haftlinge-koetsiers. Koud weggedoken in aardappelzakken. Hun schreeuwen, misschien vloeken tegen hun paarden of in de weg lopende mannen klinken rauw door de nacht. Een der wagens wordt weer door ons ingehaald. Als een gestrand schip is het blijven steken. Een dood paard ligt er uitgestrekt naast.

We trekken door een stadje. De stoet moet zich door de straatjes wringen, tot wij op een groot plein terecht­komen. Wij treffen er de vrouwen weer aan. Samengeschoold, zitten zij er tegen elkaar geklit om de kou te weren. Met een paar Hollandse dames onder hen, kunnen wij een praatje maken. Ze weten niet hoe lang zij er al zitten te wachten, even­min waarom of waarop. Zij bibberen

BLOEMSIERKUNST

FWERS Diemen Kmidenhot 121 tal. 020-6998975

Bloemist van het Auschwitz Comité

Vertolkt ook uw gevoelens van waardering en medeleven.

van ellende. Een van de Hollandse jongens treft onder hen het meisje dat hij regelmatig, zij het vaak maar even, op her werk had ontmoet. Hij vrijt even met haar en onrvangt zo terloops liefde, warmte en een boter­ham met worst.

Stond er maar een deur open Wij werden weer bijeen getrommeld en moesten verder. Het volgende soortgelijke plaatsje stroomden wij door en vulden er de srraatjes geheel op. "Stond er maar een deur open", de gedachte speelde door je hoofd, maar je liet je willoos verder voeren. Her stadje leek uitgestorven, onbe­woond. Waren de bewoners geëvacueerd? De kou werd heviger en onverdraaglijker. Een sterk aan­wakkerende wind drong ijzig door onze kleren. We moesten een steppeachtige vlakte door en kregen het erg te verduren, al zat ik er warmpjes in mer flanellen onderkleren, geschonken door de was-vrouwtjes en door mij het kamp binnengesmokkeld. Tot nu toe hadden wij aaneengesloten gelopen, met vijf tot zeven naast elkaar. Nu gingen wij hoogstens met twee. Wij waaierden uiteen als elkaar najagende coureurs. Omdat de wind van links kwam, gingen wij rechts en achter elkaar lopen. Niemand wilde voor wind­

vanger dienen, maar nu kregen wij stuk voor stuk de volle laag. We sloegen de dekens dicht om en over het hoofd, want de wind stak naaldscherp. Ons ploegje bleef bijeen. Om niet achter te geraken hielden wij er flink de pas in. Wij haalden een ploegje Hollandse jongens in. Ondanks dat het tempo opgevoerd werd, deed ontbering zich meer gelden. Hoe meer vermoeid wij raakten, des te sneller wij voortjoegen om het onbekende einddoel te bereiken. Door snellere beweging hoopten wij de kou beter te weerstaan en voor het moment de ergste vijand, de als zware mist opdoemende slaap te verdrijven. Slecht schoeisel, ouderdom en zwakte door ziekten, ondervoeding en verslechterde conditie begonnen na vele nachtelijke uren slachtoffers te maken. Verwanten en waarachtige vrienden probeerden achtergeraakten en gevallenen weer op de been te helpen.Achterbli jven be tekende sneuvelen, langs de kant van de weg speelden zich dramatische taferelen af welke verreweg de meesten van ons stompzinnig egoïstisch passeerden. Geweer- en revolverschoten klonken herhaaldelijk. Degene die in elkaar gezakt aan de sommatie: "opstaan" niet kon gehoorzamen werd mee­dogenloos afgemaakt. Wij passeerden vele gedode slachtoffers.

Page 38: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Leon G r e e n m a n , over levende v a n Auschwitz:

'We zeiden tegen elkaar: we spreken niet meer over onze vrouwen en kinderen, want dat maakt ons gek 7

Op reis met het Nederlands Ausch­witz Comité, enige jaren geleden. Auschwitz-Birkenau. We gaan de bus uit. De hoge hekken met prikkel­draad. Het stenen poortgebouw. Treinrails, één enkel spoor, dat recht door de poort heen het kamp in leidt. Een kleine man uit ons reis­gezelschap, Leon Greenman, staat stil voor dat gebouw. Hij heeft een ouderwetse gleufhoed op en een stevige wandelstok in zijn hand. Hij mompelt iets. "Hier kwamen we aan. M'n vrouw en kind gingen die kant uit, ik deze kant."

We lopen de poort door. Het kamp in. "Zie je wel, modder", zegt hij. Meteen rechts is een lange rij houten barakken. Hij zoekt naar iets dat hij niet kan vinden. Een emaillen plaat waarop stond dat dit stallen waren van de Poolse cavalerie (de Polen waren beroemd om hun cavalerie, maar in de Tweede Wereldoorlog bleek dat geen sterk wapen). Die emaillen platen zijn weg, maar in sommige barakken zitten nog de ijzeren ringen in de muur, waaraan de paarden werden vastgemaakt.

Tot zijn verrassing en ontroering is een aantal van die barakken nog zoals ze in die winter, begin ' 43 , waren. Een stenen oven bij de in­gang; een lange, ontmantelde buis die de warmte door de tientallen meters lange barak moest voeren. Links en rechts, waar ooit de paarden waren gestald de grote, houten drie­dubbele bedden. In elk bed sliepen 24 mannen, driemaal acht boven elkaar. Het kost niet veel moeite om

te zien dat waar tijdens de oorlog 24 mannen sliepen eerder één, hoog­uit twee paarden hebben gestaan. Leon Greenman loopt barak in, barak uit. Op elke plek komen ver­halen bij hem op, gezichten, namen van jongens en mannen die er niet meer zijn. Wreedheden van kapo's en SS'ers. Twee jongens met wie hij, muziek makend, de barakken langs ging in de hoop op een extra lepeltje soep.

Blonde krullen Ik kan zijn verhalen niet allemaal zo snel noteren, daarom zoek ik hem later op, in het huis van een vriend in Rotterdam. Hij laat me foto's zien van zijn vrouw en van zijn kindje, een jongetje met prachtige, blonde krullen, nog geen drie jaar oud als ze naar Birkenau op transport gaan. Zijn geboortedatum is 17 maart 1940, een dag nadat ik zelf ben geboren, en minder dan twee maanden voor het begin van de oorlog in Nederland en het bombardement van Rotterdam waarbij de papieren werden ver­brand die hem en zijn moeder het leven zouden kosten.

Leon Greenman spreekt met een eigenaardig mengsel van een Engels en een Rottetdams accent. Hij is in Londen geboren waar hij ook nu weer woont. Zowel zijn vader als zijn moeder waren Engels, maar hij had het ongeluk met zijn vrouw en kind in Nederland te wonen toen de oorlog ui tbrak: "Voor de Hollandse wet ben je Hollands, als je vader dat is. Mijn vader is in Londen geboren, maar zijn vader

kwam uit Amsterdam. Ik zou mijn papieren krijgen van het Zwitserse consulaat, dat de zaken voor de Engelsen waarnam, maar inspecteur Roos van de vreemdelingenpolitie zei: "Ik weet wel dat je Engelsman bent, maar ik ga voor jou niet tegen de muur." Dus werden we 8 oktober 1942 uit huis gehaald en met de andere joodse mensen uit Rotter­dam naar een groot, houten gebouw gedreven, Loods 24 werd het geloof ik genoemd, en daarvandaan werden we twee dagen later naar Westerbork verstuurd.'

Sofort auf Transport Ook in Westerbork bleef Greenman hopen op de papieren die konden bewijzen dat hij Engelsman was. Hij weigerde voor de SS te werken en werd Essenholer in dc Engelse barak. Maar de papieren kwamen niet, en op een dag in januari '43 werden ook zij opgeroepen om naar Polen te gaan. Kurt Schlesinger, een Duitse jood, die door de Duitsers met de leiding van het kamp was belast, stond voordat de trein wegging bij het hek te praten met SS-comman-dant Gemmeker. Leons vrouw sprak hem aan, in een laatste poging: "We hoeven niet op transport, meneer Schlesinger, onze papieren zijn onder­weg." Maar hij antwoordde alleen: "Dos ist abgewiesen im Haag und Sie mussen sofort auf Transport" en draaide hun zijn rug toe. Maanden later ontmoet Greenman in Ausch­witz iemand die op de administratie in Westerbork had gewerkt en die hem vertelde dat zijn papieren op dat moment net gearriveerd waren in een

Page 39: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Leon Greenman bij zijn bezoek aan Birkenau.

enveloppe die Schlesinger pas opende toen de trein net was vertrokken.

Dat transport van 17/18 januari 1943 omvatte 800 personen en vond nog in een gewone personentrein plaats, acht mensen in een coupé. Leon Greenman: "Nou, daar zat ik met m'n vrouw en kind. Zesendertig uur rijden en niets te eten en te drinken. Doodmoe kwamen we in Birkenau aan, het was twee uur, half drie in de nacht. We werden de trein uitge­bulderd: "Aussteigen, alles liegen lassen. " We staan daar misschien vijl minuten bij dat perron op die plek, dan komt er een SS-officier die ons van elkaar haalt. De vrouwen rechts, mer de kinderen, en de mannen links. Daar stonden we. Twee minuten later loopt een vrouw van de vrouwen weg naar ons toe, naar haar man. Halverwege wordt zij tegengehouden door die SS'er. Die heeft een stok in z'n hand en die laat hij op haar hoofd neerkomen. Zij valt en hij geeft haar een trap in de buik. Toen draaide hij zich ineens bliksemsnel

om en telde, "Du, du, du", mer z'n stok vijftig mannen af en wij moesten linksom weg marcheren. Met vijftig man waren we, we liepen een klein eindje op die weg, toen moesten we stoppen, omdat er een wagen vol vrouwen en kinderen aan kwam. Wie niet lopen kon, kon op die wagen klimmen, naar het badhuis, was er gezegd. Als de auto voorbij komt, kijk ik naar boven en zie m'n vrouw daar staan, met het kind in de arm. Hoe wéét ik dat nou in het donker? M'n vrouw had van dikke, pluche gordijnen die we in ons huis hadden puntcapes gesneden. Voor haar en ook voor het kind. Ik riep nog haar naam, Eb, maar zij hoorde het mis­schien niet, want de motor van de auto ging. Zij reden door, en wij gingen naar links, en dat is het laatste wat ik van m'n vrouw en kind heb gezien."

Wieviel? "We kwamen bij een houten barak. Er stond een hek voor met prikkeldraad en dat werd opengemaakt. Iemand

Foto: Eduard Bergman

riep, in het halfdonker: 'Wieviel?' Toen zei de man die met ons mee was: 'Fünjzig.' De ander zegt: 'Aber ich hab doch 300 gefragt. Nun, wir nehmen 250 mehr van het volgende transport.' Toentertijd verstond ik nog niet goed Duits, maar dat bedoelden ze.

We lopen door naar een andere barak, moeten ons helemaal uitkleden, ons haar gaat er af, van onderen, onder je armen, van je hoofd. We krijgen een emmer met petroleum en een srok met een doek erom, daarmee kon je je zogenaamd ont lu izen. Daarna een hete douche en toen moesten we op de houten vloer gaan liggen wachten. Er kwam een man naar binnen toe en een van onze jongens vroeg hem: "Waar zijn onze vrouwen en kinderen?' Als antwoord steekt hij z'n vinger recht omhoog. We snapten niet wat hij bedoelde, pas naderhand begrepen we het: door de pijp; als je gecremeerd wordt gaat de rook naar boven roe. Maar toen begreep ik dat nog niet, niemand begreep iets, er werd gezegd dat we

Page 40: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

onze vrouwen en kinderen in de weekends zouden zien."

Schot "We lagen daar enige uren en toen werden we naar buiten gejaagd. H e t was januari, e e n donkere morgen. We stonden daar, duizenden van ons, en toen werd er geroepen: 'Zu fiinf, met z'n vijven, maar dat wisten we nog niet. We bleven m e t die vijf­tig jongens zoveel mogelijk bij elkaar want we konden elkaar tenminste verstaan. Hij telde: 'Een, twee, drie, vier vijf' en wie er achter stond werd weggetrapt. Dat duurde een hele tijd. Toen hoorden we ineens een schot, we keken allemaal op, alles was stil en we zagen regen het licht een man die werd weggedragen. Die hadden ze doodgeschoten , misschien was hij tegen het prikkeldraad gelopen of verder gegaan dan hij mocht. Z e lieten hem echt zien en er werd gezegd: 'Wie volgt? ' . Je wist dan de consequenties. We gingen de barak in, kregen een civiel jasje, een broek, een hemdje en een pet en in een andere barak werden we getatoeëerd mer ons nummer. Je naam hoorde je nooit meer. Als je nummer werd genoemd, moest je goed luisteren en te voor­schijn komen; als her twee keer moest gebeuren werden ze kwaad en kreeg je slaag."

"Ik was zeven a acht weken in Birkenau. Dat gedeelte van het kamp waar die houten barakken stonden, dat was de quarantaineafdeling. Werken deden we daar niet, we stonden maar buiten te trappelen van de kou, de hele dag lang. 's Morgens om vier uur, half vijf stond je op, dan werd je naar buiten gejaagd, geteld en gedisciplineerd. De tweede dag, nog vóór we werden ingedeeld in die barakken, stonden we voor een grote tafel in een van

de barakken en hoorden we een geschreeuw. Toen droegen ze een man naar binnen die overal uit z'n hoofd bloedde. Hij was even uit de barak gegaan, zonder toestemming. Toen haalde die kapo een revolver te voor­schijn en zei: 'Ik kan hem nu dood­schieten, ik kan hem laten leven. Dat staat jullie ook te wachten als je niet naar me luistert. Doe wat wij zeggen, dan heb je hier een goed' leven.' Dus we keken elkaar aan en zeiden: 'Nou vooruit, laten we proberen er het beste van te maken. Laten we zorgen dat die schoenen goed staan, anders krijgen we slaag en dat is niet nodig. En laten we niet meer spreken over onze vrouwen en kinderen, want dat maakt ons gek.'"

Kapper "Na drie weken mochten we ons gezicht wassen. Of we ons in die drie weken schoren kan ik me niet herinneren. Er werd in elk geval gevraagd: "Wie zijn defriseurs. 'Ik was ook kapper geweest, dus ik meldde me, want als je aan het einde van de week zo'n 1000, 1200 man had geschoren dan kreeg , je nier altijd maar toch zo goed als altijd, een beetje soep, daar deed je het voor. Er was een Poolse jood, een kapper, die zei tegen me: 'Jij bent geen friseur'." Ik zeg: 'Jawel. 'Toen zei hij: 'Nou, pak die schaar dan op.' Dat deed ik en toen zei hij: 'Ja, je bent een friseur, want je pakt die schaar op zoals een kapper dat doet.' Voor dat scheren kreeg ik een beetje soep. Ik zei: 'Jongens, kom met je lepels, allemaal twee lepeltjes.' Nou, toen kwam de dag dat Burger­boer, een Haagse kapper uit een van onze barakken een pak slaag moet hebben gehad. Hij kon niet meer leven; hij leek wel een konijn dat was doodgevroren. Toen hij dood ging in de nacht, hebben we hem 's morgens naar buiten gedragen, want

dan moest je toch worden geteld, pas na de telling werd je afgeschreven. Hij was de eerste die had gezegd: 'Jongens, we ptaten niet meer over onze vrouwen en kinderen, we zullen ze wel zien, dit weekend, een volgend weekend'" en hij was de eerste die dood ging."

Zigeuners "Op een nacht kregen we maar een half rantsoen aardappelen; in plaats van vier of vijf kregen we er maar twee, geloof ik. Wat was er gebeurd? Er waren 2 0 . 0 0 0 zigeuners aange­komen in de barakken achter het prikkeldraad en die hadden van ons eten gekregen. Ik herinner me dat er op een avond een SS-officier bij ons kwam staan: 'Sind Sie zufrieden, haben Sie Klachten' en dat we m e t z'n allen riepen: 'Wir haben Hunger, £ssen.'"vVc kregen niet eens straf. De volgende dag kropen we, ieder op z'n beurt, onder het prikkeldraad door naar de barakken van de zigeuners. Dar waren knappe mannen, knappe vrouwen, knappe kinderen. En in een hoek lagen hopen aardappel­schillen, daar stopten we onze zakken en perten mee vol en die deelden we dan onder elkaar. Schoon of niet schoon, we aten ze zo op, want we hadden honger. Vluchten, daar hebben we toenter­tijd niet aan gedacht. Om ons heen was prikkeldraad en er was niets te zien in de verte, het was koud, sneeuw, vriezen. En we hoopten dat de oorlog binnen een paar maanden afgelopen zou zijn. We hebben misgerekend, maar het is de enige hoop die we hadden.

Ik bleef zoveel mogelijk samen met wat er nog van de Hollandse jongens over was. We werden in een andere barak gehuisvest en ik deelde het bed met Eddie Hamel, Amerikaan van geboorte, maar hij leefde in Amsterdam, een fijne jongen was

Page 41: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

dat. Ik was altijd koud, en hij was warm, dus we lagen rug tegen rug en we waren maar aan het spreken. Waarover? Over het eten natuurlijk, over het eten. Zo ging het leven door rot we, na zeven of acht weken een barak in moesten en ons moesten uitkleden. Er stonden twee tafels, en op één daar­van stond een SS'er, daar moesten we allemaal nakend aan voorbij lopen en dan keek hij naar je lichaam. Als je te mager was, ging je naar links, dat was puur voor de gaskamer, en had je nog een beetje spieren, dan ging je naar rechts, om te werken. Er stond een rij, ik werd uit die rij gestoten door de jongens achter me en ik viel. Die SS'er springt van die tafel af, komt naar me toe en geeft een trap tussen m'n benen. Ik val en denk, als ik blijf liggen, dan ga ik links, dus ik sta ineens weer op en doe net of er niks aan de hand is, Er zijn nog een stuk of tien voor me, en als ik aan de beurt ben kan ik rechts gaan, dus ik leefde. Eddie Hamel is links gegaan. In Westerbork was hij binnengekomen als een sterke man, een voetballer. Daar was hij toen helemaal hopeloos, dus hij is links gegaan.'

Duizend-commando "Die avond werden 1500 mannen uitgezocht. We moesten in galop, non-stop naar Auschwitz lopen om daar te werken. Veel van de Hollandse jongens waren er toen niet meer over, alleen Leon Borstrok heb ik in Ausch­witz nog gezien, maar hij was tekenaar en werkte daar in een ander com­mando. Ik werd ingelijfd bij een Duizend-commando, we moesten graven, stukken barak dragen, trein­wagons lossen, met cement, kolen, stenen, alles voor het bouwwerk, want het kamp moest groter worden ge­maakt. De treinen kwamen binnen zonder locomotief, die werd vlak buiten het kamp afgehaakt, en dan

moesten we met 400, 500 man op commando met onze schouders die treinen duwen. We woonden in die stenen barakken, die je nog in Auschwitz kunt zien. De joodse gevangenen van alle natio-naliteiten, en enkele niet-joodse, sliepen boven, op de zolder. Maar beneden had je de prominenten, meestal Polen denk ik, generaals, dokters, burgemeesters, advocaten misschien, die eventjes door de Duitsers teruggehouden werden. Daar stonden ook die mooie, betegelde kachels."

"Ik had kapotte hielen en voelde me niet goed, maar ik walde niet het ziekenhuis in. Maar op een avond kwamen er dokters langs, ook ge­vangenen. Een van hen voelde m'n pols en zei: 'Du bist krank.' En ik dacht: 'In Godsnaam dan maar', want het was rotwerk, ik had honger en ik voelde me werkelijk ziek. Toen ik in de ziekenbarak kwam hoorde ik iemand zeggen: 'Hé, Engelsman, hé!' Het was de kapper van Westerbork, ik herkende hem niet, hij was van boven zijn schouders tot voorbij zijn kont groen, blauw, zwart en geel geslagen door de kapo, omdat hij op het werk cement had laten vallen.

Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Toen moest ik plotseling weg uit het ziekenhuis en weer werken. In m'n barak lag ik onderop, daarboven lag een Pool, een niet-jood. Hij was ziek geweest, maar mocht in een gewone barak bijkomen. O p een morgen zei ik 'Ich grüsse dich, bis zum heute Abend' En we zijn die morgen aan het werk op het land en dan zien we een colonne mannen aankomen, ver­band om de arm, verband om het hoofd, en ook die Pool, met z'n kartonnen doos onder z'n arm. We stonden allemaal te kijken en er werd onder elkaar gezegd: 'Die worden allemaal vergast.' Want we begonnen te begrijpen dat ze als je te zwak was om te werken niets aan je hadden.'

Monowitz "Ik ben ongeveer zes maanden in Auschwitz geweest. 15 september 1943 werden we weer geselecteerd en werden enige honderden mannen, waaronder ik met een auto naar Monowitz gereden, onder bewaking van de SS, met mitrailleurs, dus je kon niet vluchten. In Monowitz was ik zeventien maanden, dat was een kleiner kamp, 10.000 mannen. We deden hetzelfde soort werk: graven

Page 42: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

op het land en zware kabels trekken in die loopgraven. Er werden grote fabrieken gebouwd voor de Buna, dat was ÏG-Farben. Contact met mensen buiten het prikkeldraad had je ook hier niet. Alleen als je op appèl stond en er werden een of twee van ons opge­hangen, dan zag je, achter de barak een weg, waar wel eens iemand op de fiets over reed. Maar die stopte nooit. En dan dachten wij: 'Kon je het maar zien. Kon je maar vertellen wat hier gebeurt... 'Er werden vaker mensen opgehangen. Soms, twee, soms een, soms drie, soms vier: Als je wegliep en ze pakten je, dan werd je ook opgehangen. Een paar keer, als we naar binnen marcheerden, stond iemand op een karretje, met een groot bord om, 'kb bin wieder dd en dat moest hij hard blijven uit­schreeuwen, tot hij bij de galg stond.

In Auschwitz, op een zomerdag, marcheerden wij met 28.000 man door dat hek met 'Arbeit macht freï naar binnen, en er stonden twaalf galgen gereed. Ik dacht dat het was om ons bang te maken, maar dat was niet zo. Omdat ik klein ben moest ik voorop staan, voor mijn barak, dus ik kon vrij zien. Links zag ik een colonne aankomen met twaalf flinke, gezond uitziende Polen, schoon geschoren en met schone streeppakjes aan. Een SS-officier las een papier voor. Om de galg stonden SS'ers met mitrailleurs, je kon niets doen, alleen maar kijken. De eerste man stond op een kistje, de kampkapo deed de strop om zijn hals en schopte het bankje weg en hij hing. De tweede zag dat gebeuren, toen was het zijn beurt en zo het hele rijtje af. Niet allemaal stierven ze direcr, je zag de lichamen draaien, knokken regen de dood. Na twintig minuten , toen ze allemaal dood waren, werden ze afgesneden en weggereden op een karretje. Toen

werd er geroepen: "Allemaal de barakken in' en je stond in de rij voor je soep en je vergat het maar, je kon er niets aan doen."

Evacuatie "In januari '45 werden we geëva­cueerd uit Monowitz. De Russen waren misschien nog twee dagen van ons vandaan. Maar ik had ze al de hele zomer horen schieten, en ik zag de treinen terugkomen van het front met kapotte wapens, tanks en vliegtuigen. Ik was altijd blij als ik een wagon zag met NS, Nederlandse Spoorwegen, dan nam ik m'n pet af als een groet aan Holland. De anderen zeiden: 'Du bist verrückt, Hollander', maar ik zag me in m'n verbeelding over het prikkeldraad gaan, onder die wagon kruipen en zo Nederland binnenrijden. Met je fantasie hield je je levend.

O p die dag in januari '45 kregen we het bevel niet meer uit te rukken en ons gereed te maken voor een reis, waarheen wisten we niet. We zijn vanaf Monowitz eerst door de sneeuw naar Auschwitz gelopen, dat is maar drie of vier kilometer, maar vandaar naar Gleiwitz, vijftig kilo­meter westelijk. O p die tocht naar Gleiwitz zijn er heel veel dood­geschoten die niet konden lopen. Ik kon ook niet meer lopen, maar ik heb m'n leven te danken aan een jonge Fransman die me heeft meegetrokken tot ik weer tot bezinning kwam, en roen wilde ik weer leven.

Van een dokter begreep ik dat ik niet in Gleiwitz moest blijven en ik wist me bij een groep jongens te voegen die met de trein doorgingen naar Buchenwald. We zaten met 145 man in onze wagon, vier, vijf man lagen boven op elkaar. De reis duurde vijf dagen, we kregen één keer een stuk brood en op een nacht werd er soep uitgedeeld, maar de

meeste bakken waren gebruikt om te urineren, dus daar hadden we niet veel aan. Ik had een Amster­dammer naast me. Barend Dinsdag, en ik zei tegen hem: 'Als je naar Rotterdam kan komen, zeg dan tegen m'n vader dat ik heb gevochten om te blijven leven.' want dat was de afspraak met m'n vader, dat ik wat er ook gebeurt zou proberen in leven te blijven. In Buchenwald kon ik niet meer uit de trein springen, want ik had olifantsvoeten gekregen. Ze hebben me naar beneden geholpen en ik vroeg Barend Dinsdag ot hij me rechtop tegen de muur wilde zetten, zodat ik kon staan. En dat is het laatste wat ik van Barend heb gezien. Hij moet toch nog zijn dood­geschoten, want Barend was een gezonde, sterke jongen."

Bevuild "In Buchenwald werd ik een barak binnengelaten, ik was van boven tot onder bevuild. Ik moest alles uit­trekken en toen ik om me heen keek zag ik al die levende geraamtes van mannen. Als verse paling in een bak, zo kropen al die mensen lang­zaam naar een lekkende kraan om een paar druppels te drinken en dan werden ze in een hoek van de barak neergelegd. Eerst kwam ik in een barak die hart­stikke vol met mensen was, de een moest z'n hoofd naar buiten steken, de volgende moest met z'n hoofd naar binnen liggen. Beneden lagen de mensen te sterven. Ik kwam daarna in een ziekenbarak terecht, waar ik voor het eerst een echt bed vond, met schone lakens en kussens. De meeste mannen hadden ro t tende voeten, dat was dan Abschneiden, abschneiden.' Maar roen ze bij mij kwamen riep ik: 'Niet snijden, dat zijn wintervoeten, die heb ik elk jaar.' Het is gelukt, m'n voeten heelden een beetje, maar elke winter heb ik er nog last van.

Page 43: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Ik lag in een bed naast Appie /'er/s, z'n been moest eraf. Een aardige jongen, hij is na de oorlog getrouwd en in Canada geloof ik overleden. We lagen daar in Buchenwald over van alles en nog wat te praten, en toen zei hij: 'Ik zie m'n ouders en m'n zuster niet meer terug.' Ik zei: 'Hoezo?' 'Nee, jongen, die zijn alle­maal vergast.' Ik zei: 'Maar ik gelooi dat ik m'n vrouw en m'n kind nog wel terug zal zien.' Toen zegt hij: 'Nou, jij hoopt maar jongen. Vertel nou eens hoe jullie daar zijn aan­gekomen.' En toen ik vertelde dat m'n vrouw op die wagen stond met het kindje, toen zei hij: 'Stop maar, die gingen naar de badkamer? Dat was de gaskamer.' Hij had bij die gaskamer gewerkt, maar nog wilde ik het niet geloven. Ik dacht maar: 'Als ze niet te hard moeten werken en niet teveel slaag hebben gehad...' Maar later heb ik hem wel moeten geloven, toen ik in Den Haag het bewijs kreeg: 'Omgekomen in Ausch­witz door vetgassing.'"

Bevrijding "Ik moest weer naar een andere barak. Er werd omgeroepen, dat alle joden en homoseksuelen naar de appèl­plaats moesten komen. Dat gebeurde niet en ik heb SS'ers hun revolvers zien afschieten in de barakken, mensen die elkaar vertrapten op de trappen. Maar de 1 l c april 1945 sta ik 's middags om vier uur voor het raam, doodse stilre, geen SS te zien, niemand op de wachttorens. En toen zie ik ineens onze mannen te voor­schijn komen. Ik zei tegen Oscar Rotschild, die daar met dysenterie lag en die ik verzorgd had: 'We zijn vrij.' De derde of vierde dag kwamen de Amerikanen kijken. Het stonk natuur­lijk bij ons naar dood en dysenterie, wij roken het niet meer, maar zij zeiden: 'We hebben het al gezien.' 'Nee' , zei ik, 'jullie hebben nog niets gezien' en ik trok ze mee van

bed tot bed: 'Allemaal levende ge­raamtes, dat moet je fotograferen, je moet vertellen wat ze hier hebben gedaan.' Ik heb nog een orkestje opgetrommeld we hebben muziek gemaakt voor de Amerikanen en we kregen tien, rwaalf blikken legerrantsoen. De hekken gingen dicht, want er waren jongens die in de dorpen gingen plunderen. Ik wilde naar huis en ging naar het vliegveld, een Engelse journaliste kwam met een jeep naast me rijden

LEON GREENMAN AUSCHWITZ SURVIVOR 9 8 2 8 8 v\ txniBrnos os mi un O F L E O N G R E E N M A N

BRIIISH CmZEN «ND H O I OCAt S T S I R V I V O R

Uitnodiging voor een tentoonstelling over het leven van Leon Greenman

in The Jewish Museum, Londen.

en zij heeft een artikel geschreven, waardoor m'n zuster en rwee broers in Engeland hoorden dat ik nog leefde. In Parijs werd ik in een Engels zieken­huis opgenomen voor een operatie aan m'n voeten en om aan te sterken. Pas in oktober kwam ik in Rotter­dam aan. M'n vader was voor de tweede keer getrouwd met een niet-joodse vrouw, een Amerikaanse, en de Duitsers hadden hem na twaalf maanden Westerbork weer naar Rotterdam gestuurd. We gingen naar Londen en ik vertelde aan mijn

familie en kennissen wat er was gebeurd. Zc geloofden het niet of ze geloofden het wel, maar ze wisten niet waar ik het over had. Het leek allemaal zo onwaarschijnlijk.

Maar ik vind dat de mensen het moeten weten. Vanaf dat ik ze die vrouw zag neerknuppelen en die man slaan heb ik in mijn idee een verbond gesloten met God, en ik zei iedere avond: 'Bescherm mij van slaag, pro­beer mij te beschermen van honger, houd mijn vrouw en kind in leven en die en die', daar riep ik dan de namen van kennissen, vrienden, de hele familie, 'en als ik eruit kom, dan zal ik dc buitenwereld vertellen wat er - hier is gebeurd.' Eerst was dat moeilijk, de mensen wilden je niet geloven en ik moest op de markten gaan staan om wat te verdienen, maar toen in 1961 de fascisten van het Nationaal Front in Engeland gingen optreden ben ik alles op gaan schrijven. Er zijn verschil lende t en toon ­stellingen geweest waar de dingen die ik uit het kamp mee heb kunnen nemen zijn tentoongesteld en waar ik toelichtingen heb gegeven. Pas in 1986 was ik voor het eerst in de gelegenheid naar Auschwitz en Birkenau terug tc gaan, ik had er helemaal geen idee van dat die houten barakken in Birkenau er nog stonden. Ik begon daar weer te leven, want ik was daar geweest, ik heb daar ge­leden, ik ben daar geslagen, ik heb daar gestaan. Dc dingen hebben mij gegroet en ik heb hen gegroet."

Max Arian

Het boek van Leon Greenman is in 2001 uitgekomen onder de titel: An Englishman in Auschwitz. ISBN 0 8530 3424 9

Page 44: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Dames-, heren- en kindermode

A m s t e l p l e i n 19 Uithoorn

te l . 0297 -561353

v r i j dag k o o p a v o n d

Dames- en herenmode

Ge lde r l andp le i n 25

Amsterdam-Buiten veldert te l . 0 2 0 - 6 4 6 2 6 5 6

www.modehuisblok.nl [email protected]

Hergo De slager met 'n koksmuts

Beethovenstraat 4 9 Amsterdam

Buitenveldertselaan 4 0 Amsterdam

Buitenveldertselaan 1 6 6 Amsterdam

Maasstraat 53 Amsterdam

Partyservice Amsterdam

Binnenhof 6 C Amstelveen

De slager met 'n koksmuts www.hergo.nl

centrum informatie en documentatie

ISRAËL Centrum voor Informatie

en Documentatie

Israël

2502 AP Den Haag, Postbus 11646,

tel. 070-3 64 68 62 [email protected]

pegasus boekhandel

Singel 367

I 0 I 2 W L Amsterdam

www.pegasusboek.nl

Specialisten in Slavistiek & Oost-Europa • proza en poëzie • taal- en letterkunde • woordenboeken • leerboeken • geannoteerde/

tweetalige uitgaven • kinderboeken

proza en poëzie in vertaling secundaire literatuur

i oosteuropa-kunde

kunst i reisgidsen tijdschriften

> video & cd

tel (020) 623 I I 38

fax (020) 620 34 78

e-mail [email protected]

Page 45: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Doodziek bevr i jd in Auschwitz

In een zwarte wolk Frieda Menco-Brommet maakte, dood­ziek, de bevrijding van Auschwitz mee, samen met haar moeder. Haar vader moest mee met de dodenmars. Hij stierf officieel op 9 mei 1945. Eerder vertelde Frieda Menco in dit bulletin over haar oorlogservaringen. Nu vroeg Carry van Lakerveld haar uitvoeriger naar de bevrijding van Auschwtiz in januari 1945.

Frieda Menco-Brommet: "Op 17 januari kwamen de Duitsers binnen, in de barak in Auschwitz-Birkenau. We moesten weg. Ze schreeuwden: 'Jeder der zurück bleibt, wird erschossen.' Ik was nergens. Roodvonk had ik, en later kwam daar typhus bij. Ik leefde in een zwarte wolk. En ik had helemaal geen kleren. Mijn moeder ging kleren organiseren en brood halen, en ik probeerde uit m'n kot te komen. Ik was zo zwak dat ik omviel. Iedereen» liep daar op en over elkaar. Mijn moeder kon me niet meer vinden. Een Hollandse dokter had mij gezien en waar­schuwde mijn moeder. Ze hebben me met z'n tweeën naar bed terug­gesleept. Ik zei tegen m'n moeder: 'Jij moet weggaan, anders word je doodgeschoten en ik blijf hier.' Maar zij is bij me gebleven en ze hebben ons dus niet doodgeschoten. Wel hebben de Duitsers nog een barak in brand gestoken, naast de onze, maar de wind was de andere kant op. Mijn moeder heeft ons in leven gehouden met een heel klein kooltje en wat sneeuw. Tot 27 januari. In de verte werd geschoten. We hoorden lawaai tegen de muur van de barak. De eerste Russische soldaten, ver­kenners, kwamen op ski's, in witte camouflagepakken. Zij waren op ons gestuit, en hadden hun ski's tegen die houten barakken gezet.

Ze kwamen binnen met kaarsen. Ik kan me het gevoel van opluchting herinneren, wanr dat is wat, als je van die grote kerels in het wit ziet binnenkomen. Dat is niet niks. Eentje keek naar mij, en zei: 'Du Kind, du wirst das erste Stück Chokolade bekornmen'. Ik heb het gekregen, maar toen was het al 1 mei, van een Rus, maar niet van hem natuurlijk. We kregen toen wel iets te eten, maar ze waren niet het echte leger, dus kregen we wat ze voor zichzelf bij zich hadden: gort en zuurkool.

Bijzonder geval Later brachren de Russen ons naar Auschwitz I. Ze droegen me en gooiden ons op een vrachtwagen, we lagen allemaal boven op elkaar. Ik kwam boven op een Hongaarse vrouw terecht. Zij zei: ' Bitte, bitte, weggeben', maar ik kon nier. In Auschwitz I waren stenen barakken, dat was een grote vooruitgang omdat het minder koud was. Ze dachten dat ik tbc had, en legden mij met drie andere vrouwen in een apart kamertje. Toen bleek dat ik pleuritis had en geen tbc mocht ik op de zaal bij mijn moeder liggen. Aan één gebeurtenis ben ik mijn hele leven blijven denken. Er lag ook een Neder­lands meisje van mijn leeftijd. Midden in de nacht, in die dood­stille zaal, hoorde ik een ijle stem, van haar. Ze zei sjeimes, het gebed voor de stervenden, voor zichzelf, en toen ging ze dood.

Misschien een week later heeft mijn moeder op de Lagersuasse van Ausch­witz een medicus uit Praag ontmoet. Ik kon niet meer eten en iedereen dacht dat ik doodging. Hij ging naar de Russen en kreeg gedaan dat hij mij iedere dag twee injecties kon

geven, één insuline en één glucose. Daardoor ging ik weer eten. Ik leerde weer lopen. Maar ik zal er wel niet leuk hebben uitgezien, want er kwam een Kommission, een groepje Russen, en ik werd op een stoel neergezet als voorbeeld van wat de Duitsers hadden gedaan, ik werd tentoon­gesteld als bijzonder geval.

Eind mei 1945 werden we naar Bielsko gebracht. Daar was een sanatorium­achtig iets. Beneden was een eetzaal, maar zover kon ik nog niet lopen. Dan kwamen er rwee mannen die hun armen over elkaar kruisten, zodat ik daar op kon zitten. Zo brachten zij me naar de eetzaal. Heel bij­zonder was dat de Poolse mannen die ons het eten kwamen brengen allemaal een bloem in hun mond hadden. We konden elkaar natuur­lijk niet verstaan. Ze lieten ons zien: 'Wij zijn blij dat we dit voor jullie kunnen doen.' Toen we een week later in Nederland aankwamen, had niemand een bloem in z'n mond.

(cvl)

Page 46: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De " o n n o z e l h e i d " v a n J a a p Bronkhorst

Onderduiken in Auschwitz Tien jaar geleden vertelde Jaap Bronkhorst (1916) zijn oorlogsver­haal in het kader van het Spielberg-project. Aan het eind zei hij pessi­mistisch "Over pakweg 50 jaar komt er wel ergens een dr. Mengelelaan." Als Theo van Praag hem opzoekt, één dag na de moord op Theo van Gogh in november 2004, zegt hij "Misschien was ik wat te optimis­tisch en komt die straat er al over 20 jaar." Het levensverhaal van een man die met veel humor Auschwitz heeft overleefd.

Jaap Bronkhorst: "Ik leef gewoon door. Ik schaam me voor alles, vooral voor de onnozelheid die ik had, vóór de oorlog. Ik luisterde naar de radio. Duits was m'n beste vak. Ik vond het prachtig naar de redevoeringen van Hitier tc luisteren. Maar m'n vader zat er mer een strak gezicht bij. Die zag het gevaar heel duidelijk. We hadden sinds 1933 Duitse vluchtelingen in huis, daar kon ik Duits mee spreken. Ik was 16, 17 jaar. Toen ik de HBS te vlug verliet, werd ik jongste bediende in Amsterdam voor zes gulden per week. Mijn vader ging naar de directeur en vroeg of ik hier wel toekomst had. Ik werkte bij een bananen impor t maa tschappi j . Langzaam maakte ik daar promotie. Er was kans op dat ik vertegen­woordiger zou worden in Brazilië waar de bananen vandaan kwamen.

Toen de oorlog uitbrak, werd ik na negen maanden ontslagen, want er kwamen geen schepen meer uit Brazilië. Ik had zes of zeven jaar op dat kantoor gewerkt en kreeg een jaar salaris mee. Dat kwam goed uit want ik had trouwplannen. Want Seys Inquart zei het toch zelf: 'Er

gebeurt niks.' Angstig was ik niet. Zelfs niet toen de gele sterren kwamen, die haalde ik van mijn kleren af en ging op reis om de kost te verdienen. Ik ben heel lang zo onnozel geweest. Ach, die oorlog was toch zo afge­lopen, dachten we. En die verhalen: Greuelmdrchen. Ik leidde een gewoon leven.

In 1941 ben ik met mijn jeugd­vriendin Selma getrouwd. Ik was, zoals dat toen heette, vijf jaar met haar gegaan. Na mijn trouwen zijn we in de Vechtstraat gaan wonen. Dat was heel duur: het kostte 29 gulden per maand. Ik heb de meest krank­zinnige dingen gedaan. Kennelijk was ik een koopman. Eerst wilde ik ceintuurtjes en kraagjes importeren, daar zou wel behoefte aan zijn. Later werd ik vertegenwoordiger in gezel­schapsspelen, variété. En ik zat in her verzet.

Opgedoken en ondergedoken tegelijk Juni 1942 kreeg ik een oproep in de Euterpestraat te komen. Ik kreeg een formulier mee en men zei dat ik me de volgende dag moest melden op het Centraal Station. Toen ben ik samen met mijn vrouw onder­gedoken in Berghem. We kregen elk 1000 gulden van mijn vader. Dat moet je heden ten dage minstens met 25 vermenigvuldigen. En ik betaalde overal waar ik verbleef kostgeld. Niemand deed het voor niks. Na enige tijd zijn we van Brabant verhuisd naar Den Haag. Daar ben ik opgedoken en ondergedoken tegelijkertijd. Ik zag er vol-Arisch uit. Ik had een vals persoonsbewijs. Dat heb ik zelf ingevuld; Ik heb mezelf toen Bronkhorst genoemd. Met opzet, voor het geval mensen me herkenden. En, alfabetisch dan,

zat dat achterin het kaartsysteem. Selma, mijn vrouw had ook die naam, zij zag er wel joods uit. Maar ik had een kaartje van de Joodsche Raad dat zij halfjoods was, een stamkaart. Ik vertelde mensen: je moet ergens anders gaan wonen en niet vertellen dat je joods bent. Ik heb talloze mensen ondergebracht. Op De Kring, de sociëteit voor kunstenaars en in­tellectuelen in Amsterdam, ging ik van hand tot hand. Niet alleen dat ik kamers verzorgde, er zeiden ook mensen: wil je niet een pamflet ver­spreiden. Zo kwam ik in de illegaliteit terecht. Ik veranderde persoons­bewijzen van nummer, daar was ik heel handig in geworden. Ik kreeg zegeltjes van burgemeesters die ik kende. Zo werd ik een echte vervalser. Ik kreeg er een hele werkkring bij. Mijn broer was met zijn vrouw en dochrerrje ondergedoken in de Haar­lemmermeer. Alleen mijn nichtje heeft het overleefd, mijn broer en schoonzus zijn vermoord. Mijn eigen ouders wilden niet mee. Die hadden een Sperre, dus ze waren veilig, dachten ze. Men heeft vaak gevraagd: Heb je daar geen schuldgevoel van? Het antwoord is nee, ik heb er spijt van. Ik moet ook zogenoemd survivors guilt hebben dat ik teruggekomen ben en zoveel honderdduizenden niet, maar dat heb ik niet. Die doden, dat heb ik toch niet gedaan.

Verraden Ik woonde in Den Haag en ik kwam vaak in Amsterdam, persoonsbewijzen brengen. O p een bepaald moment vertelde de verhuurder dat een andere kamer in dat huis aan een echtpaat ver­huurd was met gebruik van keuken. Ze bleken ook onderduikers te zijn en dat moesten we natuurlijk niet

Page 47: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

hebben. Ze hadden helemaal geen persooasbewijs. Ik heb toen per­soonsbewijzen voor ze verzorgd. Het liefsr vilde ik dat ze verhuisden, maar dat ging niet meer. In 1943, Italië had net gecapituleerd, kwam op een kwade avond de SD binnen­vallen. Toen gebeurde waar ik bang voor was. Zij waren verraden, door de mensen die de bonnen verzorgden.

Ik zei tegen de SD'er: u kunt bellen naar het Rijksbureau voor Ijzer en Staal. Want daar werkte ik zoge­naamd. Hoewel het toen voor mij nog goed afliep, kwam ik enkele dagen later die SD-man weer tegen op een vluchtheuvel. Dat was meneer Nagel. Maar ik wist toen z'n naam nog niet, hij had zich niet voor­gesteld. Of ik toch niet meer wist van die opgepakte joden, vroeg Nagel. Blödsinn, zei ik. „ Was Blödsinn ist werde ich bestirnmen. " Hij trok zijn revolver en we werden gearresteerd. Ik heb een maand in Scheveningen gevangen gezeten. Toen pas ontdek­ten ze dat ik helemaal niet bij dat Rijksbureau voor Ijzer en Staal werkte.

Mazzel In ben in juli gearresteerd. Ik heb twee weken in Westerbork gezeten. In de strafbarak natuurlijk: 67. Toen was ik gauw aan de beurt. Want dat deden ze met strafgevallen. O p 23 augustus 1943 ben ik op transport gegaan. Ik had de enorme mazzel dat ze toen niemand meer naar Sobibor stuurden, dus dat ik naar Auschwitz ging. Ik was nog heel onschuldig, ik was jood maar ik had toch niks op m'n kerfstok. Ik was wel alert. Toen we in de wagons zaten naar - tsja - de eindbestemming werd er niet bij genoemd, zagen we onderweg Bremen. Dat was helemaal niet kapotgebombardeerd zoals wij dachten. Er zat een ouwe man in een hoek, van misschien wel een jaar of 45, die zei: 'Ze maken ons bij

Jaap Bronkhorst

aankomst allemaal dood.' Toen zeiden we: 'Houd toch je mond, pessimist.' Wie werkt zal eten, was de slagzin.

Ze gingen bij aankomst in Auschwitz-Birkenau door met liegen. Na de selectie in rijen van vijf, de Duitsers zijn gek op rijen, gingen wij op een open vrachtauto naar Monowitz. Er stond een SS'er op de auto met een geweer over zijn schouder, die zei: 'Jullie zien je vrouwen nog iedere week, jullie zijn alleen nu niet samen. Als je werkt, gebeurt er niks. Maar hebben jullie nog een horloge? Dat mag je niet hebben, dat km je aan mij geven.' Dus de hele vrachtauto gaf uit dankbaarheid voor de informatie zijn horloge. Zo werd je tot het einde aan toe besodemieterd. Als je uitge­zocht werd voor de gaskamer werd er gezegd: 'voor transport'. Er waren wel mensen die zeiden dat er gas­kamers waren. Dan dachten we: 'kampkolder'. Maar toen ik steeds meer mensen dat hoorde zeggen, moest ik het wel geloven. Maar het was niet om te geloven.

Ik was alleen bezig me in stand te houden. Ik kom uit een onschuldige

Foto: Bronja Seijnen

wereld. Dat kan je je toch niet voor­stellen. Ik ben ook niet in die gas­kamer gekomen. Die heb ik pas na de oorlog gezien.

Vertellen Ik had zoveel levensdrift. Ik dacht wel: ik zal het iedereen vertellen, maar dat heb ik later helemaal niet gedaan. Er zijn geen woorden meer voor. Dat ik een overlevende ben, daar heb ik me nooit op laten voor­staan. Als je niet meer wilde leven, dan was het gauw gepiept. Ik heb praktisch geen bijdrage geleverd om eruit te komen. Maar ik heb wel her geluk opgenomen. Zoals Goethe zei: Gluck ist eine Eigenschaft. Er werd bijvoorbeeld gevraagd: Wie is dokter? Wie is advocaat? Steeds weer vingers. Die advocaten kregen het zwaarsre commando en van de doktoren wer­den er een of twee uitgekozen. Ik heb me dat gerealiseerd. Mijn vinger ging omhoog bij het beroep schilder. Ik dacht: dan sta ik binnen. Als ik zag dat iemand mishandeld werd, was ik steeds verbaasd. Ik heb mezelf nooit los gezien van de andere wereld. Ik was handig genoeg om nooit aan de kop of de staart te staan.

Page 48: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Ook in Auschwitz ben ik onder­gedoken. Daar had je wei wat fantasie voor nodig. Ik ben de helft van de tijd in het ziekenhuis ondergedoken geweest, simulerend of niet simu­lerend. Dan was er Blockschonung: als je ziek was, meer dan 38 graden koorts, moest je je 's avonds melden bij de arts, daar zat Eli Cohen. Dan werd je de volgende dag onderzocht, en je mocht legaal binnen blijven. Alles werd geregistreerd op een kaart. Als je dan de volgende dag naar de hogere arts moest komen, moest je eerst je kaart halen. Dus wat deed ik? Als ik twee keer op de kaart stond, haalde ik ook die kaart, verscheurde die en ging weer het kamp in. Want je mocht niet te vaak ziek zijn. Daar stond zelfs Eli Cohen perplex van, dat ik op het idee kwam die kaart weg te gooien. Ik bedacht wel dingetjes. Als ik het blok binnenkwam, en er was een se­lectie, dan ging ik er in en emit zonder die man te passeren. Je moest wel je fantasie gebniiken. Later in Buchen­wald hadden de Duitsers een geintje. Daar zat je met z'n duizenden in een blok. Ze zetten een var soep middenin. Dan ging iedereen er op af. Ik pro­beerde dat helemaal niet. Je moest lang in de rij staan om eten te krijgen. Dat deed ik niet, ik ging op de grond zinen. Ik kreeg wel af en toe een trap onder m'n kont, maar ik meende dat ik daar toch krachten mee spaarde. Ik ken mensen die niet anders deden dan zich beklagen, die gingen snel kapot. Je smeerde je in met groene kampzeep. Na her werk rende je mar je blok, want dan was het uitdelen van het brood. Dan ging ik eerst naar het badhuis om te douchen. Dat was een enorme zelf­discipline. Dat deed haast niemand.

21 kilo? Ik ben heel erg ziek geweest, ik ben ook niet-gesimuleerd in het zieken­huis gekomen. Toen de Russen Ausch­witz naderden, ben ik toch meege­

gaan met de zogenoemde dodenmars. De eerste dag liepen we 80 km in de sneeuw. Na dagen lopen en vele kam­pen zijn we in de kou in een open trein in zes dagen naar Buchenwald gereden zonder eren en drinken. Toen de oorlog afgelopen was, kreeg ik vlek-ryfus, dat is een aardige ziekte, hoor. Er is mij verteld dat ik aan het eind van de oorlog toen ik me voortsleepte in Buchenwald 21 kilo woog. Dat is zo weinig dat ik het zelf betwijfel.

Ik zal en moet eruit komen om dit te verteilen, dacht ik, maar niemand zal me geloven. Het was zo afschuwelijk en zo absurd. Het ontbreekt me aan woorden om dit gevoelig over te brengen. Ik denk nu, na zesrig jaar, dat de Auschwitz-lüge steeds weer de kop zal opsteken, omdat mensen het niet toelaten dit te geloven. Op 15 april 1945 ben ik in Buchen­wald bevrijd. Een Amerikaanse soldaat tilde me in zijn armen. Ik dacht tot dat m o m e n t niet echt aan familie en vrienden. Je was behoorlijk met jezelf bezig. Die gevoelens over mijn vader of mijn vrouw, daar kan ik na de oorlog nier over praten zonder re huilen.

Na terugkomst was er 0,0 opvang, ach, het bekende verhaal. Mijn on­

schuld heb ik in de oorlog wel verloren. Na terugkomst heb ik de eerste vijf jaar enorm verdriet gehad over Selma, mijn ouders, mijn broer en schoonzus. Om mezelf te verzetten, kocht ik soms een kaartje voor een film in Tuschinsky. Tegen de tijd dat ik erin moest, legde ik het kaartje op de trap neer, ging ik niet. Dat gunde ik mezelf niet. Ik stond er niet voor open. Feestelijk­heden kon ik een groot aantal jaren niet aan. Ik ontmoette één jongen die in Dachau gezeten had, die ik had helpen onderduiken, die zei: 'Wij zijn mesjoche, wij hebben in een kamp gezeten.' Dat vond ik dwaasheid, maar dat was de enige met wie ik over de oorlog praatte. Toen ben ik hertrouwd, ik was bezig mij een carrière te verschaffen en ik ben directeur van een grote onderneming geworden. Alles is pas naar boven gekomen nadat ik m e t werken ben opgehouden, na mijn zestigste. Door een reis met het Auschwitz-comité ben ik gaan praten. Daarvóór heb ik er nooit be­hoefte t oe gehad. Alleen als iemand mij schuchrer wat vroeg. Ik werd in beslag genomen door het werk, mijn huwelijk, mijn kinderen. Het ene heeft het andere in die tijd verdrongen."

Theo van Praag

STICHTING ICODO Informatie- en Coördinatieorgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen

Voor vragen op het gebied van wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen,maar ook voor vragen over zelfhulpgroepen,

therapeutische hulp of maatschappelijk werk, en voor literatuur over de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen

kunt it terecht bij de Stichting Icodo.

Oorlogsgetroffenen, hun partners en kinderen (ook de naoorlogse generatie zijn welkom bij

STICHTING I C O D O Maliebaan 83, 3581 CG Utrecht

tel. 030-2 .34 34 36 (9-13 uur; bibliotheek 9-17 uur) Bezoek is - na telefonische afspraak - iedere dag mogelijk.

Page 49: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Achttien adressen v a n Ed v a n Thijn

Onhandelbaar In zijn nieuwste boek, Achttien adressen, beschrijft Ed van Thijn zijn oorlogservaringen in de tijd dat hij als 'onhandelbaar' kind dat aan astma lijdt van adres naar adres wordt ge­bracht. In het begin doordat zijn vader opgeeft dat hij een besmet­telijke ziekte heeft en later doordat de verzetsmensen van de NV-groep hem iedere keer naar een ander onder-duikadres weten te helpen.

Het is voor hem niet gemakkelijk dit verhaal te vertellen. Typerend is dat hij al jarenlang een van zijn moeder geërfd kistje met papieren heeft dat hij niet wil open maken. Als hij er in 1999 eindelijk toe komt, zijn de sleutels zoek. Wanneer het kistje open is, blijken de brieven en andere pa­pieren die het bevat werkelijk zo confronterend als, hij had gevreesd. Hoewel hij zich nog maar weinig precies kan herinneren van zijn onder­duiktijd en er vele lege plekken zijn in zijn herinnering, is deze ervaring onuitwisbaar. Het zijn existentiële gebeurtenissen en die blijven je altijd bij. O f je wilt o f niet.

Soms zijn het ook verrassende her­inneringen. Bijvoorbeeld: de eerste maal dat hij in Westerbork aankomt voelt dat als een bevrijding, omdat de treinreis verschrikkelijk was. Vrij lang ligt hij daar in de ziekenbarak, wat min of meer zijn redding is. Zo­lang hij ziek is hoeven zijn moeder en hij niet op transport. Wonderlijk genoeg ontspringen Eddy en zijn moeder de dans, zij mogen terug­keren naar Amsterdam, omdar zijn vader uit de trein was gesprongen en een baantje heeft gekregen bij de Joodse Raad. Uiteraard kunnen ze nu niet lang meer in Amsterdam blijven en dan komt dc list met de besmet­telijke ziekte weer van pas. Na een

korte rit in een ambulance met gillende sirenes, wordt hij overgedragen aan een van de vrouwen van de NV-groep (Truus Vermeer) en zij brengr Ed naar Limburg. Vanaf dat moment begint zijn onder­duiktijd en vertelt Van Thijn in soms koele bewoordingen over datgene wat hij zich daar nog van kan herinneren of later heeft gehoord. Hij laat ons kijken met de ogen van een kleine jongen. De onderduikadressen zijn niet allemaal zo prettig als in het huis van de familie Vermeer in Brunssum. Hij krijgt schurft en heeft veel last van zijn astma, waardoor hij vaak moet hoesten en altijd een spuitje bij zich moet dragen. Soms gaat het een tijdje goed, maar als de dochter van een mijnwerkersgezin te aanhalig wordt, is het mis en wordt Eddy (dan Jantje genoemd) als 'onhandelbaar' naar een volgend adres gebracht. Ook in een gezin waar hij in eerste instantie katholiek wil worden, geldt Eddy weer als onhandelbaar. Als hij hoort dat katholieken niet aan verjaardagen doen (maar aan naamdagen) en hij op zijn verjaardag geen cadeautje krijgt, moet hij niets meer van dat rotgeloof hebben. Op een boerderij in Oud-leusen leidt hij even een onbe­kommerd bestaan, maar dan blijkt er verraad in het spel. Twee keer kan hij zich een kast verstoppen, dan wordt hij ontdekt en ook al houdt hij bij hoog en bij laag vol dat zijn ouders zijn omgekomen bij een bom­bardement in Rottetdam en dat hij Jantje heet, men gelooft hem niet en hij belandt, hoe jong hij ook is, in het huis van bewaring in Zwolle. In Zwolle is hij de jongsre gevangene en zijn medegevangen zorgen erg goed voor hem. Overdag is het nog wel te doen, maar 's nachts speelt zijn astma weer op. Uiteindelijk moet hij naar Westerbork.

I )c sim.me is daar nu heel anders. Van wege de treinstaking zijn de deportaties naar het Oosten stopgezet. Het is daar nu een leven zonder angst en hij is blij dat hij uiteindelijk niet meer van hot naar her hoeft. Ook na de bevrijding wil hij er pas weg, als zijn eigen ouders hem komen halen.

Eerbetoon Lange tijd heeft Van Thi jn ge­probeerd zijn oorlogsherinneringen te verdringen. Wat heeft hij nou helemaal meegemaakt? Hij leeft nog en is niet eens in Auschwitz geweest. Waarom zou hij er na de oorlog dan heen gaan? Als iemand hem zegt dat het een eerberoon aan de omgekomen familie is, geeft hij zich toch gewonnen. In het een na laatste hoofdstuk beschrijft hij een reis met het Auschwitz Comité naar Auschwitz en Sobibor. Zijn be­wondering voor de overlevenden van Auschwitz, zoals Annetje Fels en Jacques Furth, en voor de verzetsmensen die hem hebben gered, sreekt hij niet onder stoelen of banken. In het joodse paviljoen te Auschwitz leest hij het kaddisj-gebed ter ere van Wimmetje, zijn neef, die de oorlog niet heeft over­leefd. Hij heeft dan al beschreven hoe zijn oom na de oorlog naar Wes­terbork kwam, daar zijn zoontje niet vond en geen aandacht had voor het neefje, Ed, dat er wel was. Waarom ben ik wel gered? is een vraag die Ed van Thijn steeds stelt. Het is een vraag die zijn politieke loopbaan heeft geïnspireerd. En vanuit deze vraag heeft hij dit mooie boekje over de ervaringen van een kind in de oorlog geschreven.

Marjon de Klijn

Ed van Thijn, Achttien adressen'. Uitgeverij Augustus. 2004, (95 blz.) ISBN 90-457-0083-2, € 13,50

Page 50: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

De actie v a n M a n j a Pach voor het behoud v a n Westerbork

"Ik moest iets doen!" Dat er in Westerbork nu een her­inneringscentrum staat is in niet geringe mate te danken aan Manja Pach die vanaf 1971 streed tegen de afbraak van de resten van het voormalige doorgangskamp. Zij kon de afbraak niet voorkomen, maar de herinnering is niet verloren gegaan. En in Deventer is er nu een Etty Hillesum Centrum om de her­innering aan de joodse gemeen­schap levend te houden en te waarschuwen tegen de gevaren van racisme en discriminatie.

Het was Manja Pach door haar beide ouders met de paplepel ingegoten: strijden voor een goede zaak en op­komen voor mensen die dat zelf niet meer kunnen. Manja Pach werd in december 1945, dus zeven maanden na de Tweede Wereldoorlog, geboren

als dochter van twee joodse idealisten. Zij woont nu in Deventer en is rechter in Zwolle. Zij vertelde in Deventer over haar jarenlange activiteiten om de resten van het kamp Westerbork in Drenthe te behoeden voor sloop en vergetelheid. Dat kamp was aanvankelijk (vanaf 1938) een soort asielzoekerscenrrum en van 1942 tot 1945 het voorportaal van de dood, waar joden uit het hele land werden verzameld om gedeporteerd te worden naar de concentratie- en vernietigingskampen in Oost Europa.

Communisme Werner Stertzenbach, de vader van Manja Pach, vluchtte eind 1933 naar Nederland omdat hij als jood en communist in Duitsland gevaar liep. Hij zocht hier Stella Pach op, die hij in 1928 had ontmoet op een Inter­

nationaal Esperantocongres. Beiden waren op zoek naar een betere wereld. Stella Pach kwam uit een politiek bewust sociaal-democratisch Am­sterdams diamantbewerkergezin. Stertzenbach was kind van een kleine zelfstandige huisschilder in Essen. Hij koos al als jonge man voor het communisme, voor de strijd tegen onderdrukking en uitbuiting van de economisch zwakkeren. In Nederland zocht hij aansluiting bij politieke medestanders. Hij werd in het Werkdorp Wieringermcer opge­leid tot metselaar. Door zijn kritische houd ing ten opzichte van het zionisme moest hij daar weg. Daarna zwierf hij van onderduikadres naar onderduikadres, omdat het te gevaar­lijk was als vreemdeling zonder papieren te lang op een plek te blijven. In 1937 werd hij aangehouden bij

Page 51: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

een toevallige fïetscontrole. Zijn accent verraadde hem. Hij werd eerst in het Huis van Bewaring in Rotter­dam ingesloten en later geïnterneerd in Nicuwersluis en na de Duitse inval in Nederland, in mei 1940, aan de bezetters overgedragen. Hij kwam in een Duitse gevangenis terecht. In mei '41 werd een aantal van zijn medegevangenen naar Buchenwald gedeporteerd, maar Stertzenbach moest als stateloze terug naar Nederland. Hij werd als illegale vluchteling in het kamp Westerbork geplaatst.

Stclla Pach stuurde hem daar brieven, boeken en eten en geleidelijk ont­stond een innige band. Ze besloten te trouwen om, als het ergste zou gebeuren, in ieder geval samen te kunnen blijven. Stella Pach kocht in Amsterdam t rouwringen en zorgde er voor dat er een bij haar vriend in kamp Westerbork kwam. Als lerares van een joodse school in Amsterdam had zij uitstel van de­portatie, maar in '43 dook zij onder, toen duidelijk werd dat de Sperre -het uitstel — haar niet meer kon beschermen.

Vluchtlijn uit Westerbork Vanaf juli '42 werd Westerbork een doorgangskamp voor alle joden die op transport gingen naar Oosr-Europa. Stertzenbach zette samen met anderen, ook van buiten het kamp, een vluchtlijn op waarmee hij een aantal medegevangenen hielp ontvluchten en, in september 1943, verdween hij zelf, toen hij wist dat ook hij op transport moest. Hij dook onder in Amsterdam en sloot zich aan bij de verzetsgroep van Dien, waarin ook Stella Pach actief was. Ze waren soms samen, soms los van elkaar ondergedoken. Toen, vlak na de oorlog, Manja geboren werd, was Stertzenbach al weer tetuggekeerd naar Duitsland om tc

helpen dat land weer in het - naar zijn overtuiging goede - spoor te krijgen. Van een huwelijk was het nog niet gekomen en meegaan naar Duitsland, na alles wat er gebeurd was, wilde Stella Pach onder geen beding. Manja Pach: "Mijn moeder kwam zeer beschadigd uit de oorlog. Zij heeft niet kunnen verwerken dat helemaal niemand van haar familie is teruggekeerd. Haar ouders, haar broers met hun vrouwen, haar hele familie, zij had niemand meer. En toen ook nog mijn vader wegging... Er kon thuis niet gepraat worden over mijn vader, de omgekomen familie en ook niet over het joods zijn.

Manja Pach gaat naar het gym­nasium en studeert Rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is politiek zeer actief: lid van de studen ten vakbeweging, voorzitter van de pacifistisch Socialistische Jongeren Werkgroepen in de PSP en in haar laatste studiejaar voorzitter van de faculteitsvereniging. Manja Pach: "De studie deed ik er zo'n beetje bij". In 1969, na haar doctoraal, gaat zij een jaar in Duitsland studeren. "Eigenlijk omdat ik bij mijn vader wilde wonen. Ik zocht zielsverwant­schap en ouderliefde en vond dat bij hem en zijn vrouw. In Duitsland was het de tijd van 'de studenten aan de macht'. De tijd van Rudi Dutschke en Cohn Bendie. Duitsland was 'gewoon' voor mij. Ik verkeerde altijd in linkse, anti-nazistische kringen en ik vond de atmosfeer bij dc Duitse communistische partij veel prettiger dan bij de CPN. Ik voelde me thuis in dat klimaat."

Troosteloze bende Manja Pach's eigen geschiedenis met Westerbork begint op vier mei 1971. Zij is inmiddels 25 jaar, juriste en wetenschappelijk medewerker bij de Groningse Universiteit. Met haar

vader en zijn vrouw Ali was zij in december 1970 gaan kijken wat er over was van het kamp Westerbork. Alleen het monument van Ralph Prins uit 1970 staat er om te herinneren aan het verleden: het stuk spoor met de dramatisch omhoog gebogen rails die naar de hemel wijzen. Verder is het er een troosreloze bende, met barakken die op instorten staan. Manja Pach besluit de daarop volgende vier Mei- herdenking, in 1971, haar twee minuten stilte te houden bij het monument op het kampterrein. Manja Pach: "Er stonden zes a zeven mensen en er waren slopers bezig. Niets stilte om acht uur, ze gingen gewoon door met slopen! Ik geloof niet dat ik van mijn leven zo kwaad ben geweest als toen. Ik ben als een gek op de fiets terug­gereden en het maalde maar in mijn hoofd: ik moet iets doen." De volgende dag schrijft Manja Pach een uitgebreide brief naar Doortje van Albada, PS P-afgevaardigde voor de Provinciale Staten van Drenthe. In de brief pleit zij voor opschorting van de afbraak van het voormalige kamp Westerbork, zodat de mogelijk­heden om van het kamp een herken­bare herdenkingsplaats te maken opnieuw kunnen worden overwogen, want het is nodig "die plaatsen die tot herdenking dwingen, te laten bestaan. Zo'n plaats is het kamp Westerbork, met zijn barakken, met het monument.(...) Het monument verkrijgt zijn zeggingskracht door dc ambiance en het wordt steriel op het m o m e n t dat die ambiance ver­dwenen is." Zij wil ook dat op de hoofdwegen rond die plek richting­aanduidingen worden geplaatst . Manja Pach: "Als je niet wist waar het was dan kon je her nier vinden. Je moest weten welke afslag je moest nemen en welke zijweg en dan stond er zo'n bordje van Staatsbosbeheer: 'Herinneringsteken, 2 kilomerer', zonder toelichting"

Page 52: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Een paar dagen later krijgt Manja Pach een telefoontje. Zij wordt uit­genodigd door de Commissaris der Koningin re Drenthe. Manja Pach: "In mijn herinnering was de toon zo'n beetje van 'kind, ik zal jou eens uitleggen hoe het allemaal in elkaar zit' ". Er wordt haar verteld dat er al een heel proces van besluitvorming is gepasseerd, dat er is overlegd met vertegenwoordigers van de ]oodsc Gemeente en andere organisaties, dat er al een uiterst gevoelige radio­telescoop staat en dat de barakken aan een sloper zijn verkocht.

Manja Pach haalt in Groningen een club mensen bij elkaar, onder wie journalisten van de Winschoter Couran t , de polemoloog Hylke Tromp en zijn broer Bart, Laurens

Jan Brinkhorst, die toen net benoemd was als hoogleraar Europees recht: "Het was een actiegroep van een man of twintig. De intentie was: die plek mocht niet in het bos opgaan. Het monument van Ralph Prins was niet genoeg. Mensen moesten op die plek kunnen leren wat er gebeurd was." De groep stuurt een uitgebreid voorstel over de inrichting van het kampterre in naar de Gedeputeerde Staten van Drenthe. Intussen gaat de sloop door, er is geen barak meer over en de burge­meester van Westerbork laar weten dat deze zwarte bladzijde uit onze geschiedenis maar snel vergeten moest worden. De Groningse actie­groep valt uit elkaar, Manja Pach verhuist naar Den Haag, maar Wester­bork laat haar niet los. In 1978 komt er onverwacht een uitnodiging uit Assen van de nieuwe Drentse Commissaris van de Koningin. Of zij wil meedenken over de beweg­wijzering en een 'stiltecentrum' in het voormalige Kamp Wesrerbork. Manja Pach neemt zitting in de Werkgroep Westerbork: "Toen wij in 1980 - na twee jaar vergaderen -

van het Rijksinstituut voor Oorlogs­documentatie hoorden dat ze net een tentoonstel l ing over de joden­vervolging in Nederland hadden gemaakt voor het museum in Ausch­wirz, vielen de puzzelsnikjes in elkaar. Voor een kopie van die tentoonstelling was er eigenlijk maar één plek in Nederland en dat was daar. In die tentoonstelling zat ook nog een treinbord Westerbork-Auschwitz..."

Uiteindelijk wordt, twaalf jaar na het eerste protest tegen de sloop van het kamp, op 12 april 1983, het 'Herinneringscentrum Kamp Wester­bork' door Koningin Beatrix geopend. Het was gelukt! Manja Pach: "Ik heb tot 1992 in verschillende functies meebestuurd. Toen ben ik gesropt. Ik had m'n aandeel geleverd."

Etty Hillesum Manja Pach is inmiddels rechter bij de Raad van Beroep in Den Haag. In 1988 wordt zij lid van de Centrale Raad van beroep en daar uitgenodigd om zitting te nemen in de kamer waar beroepszaken van de WUV (de Wet Uitkering VervolgingsslachtofTers) en de Buitengewone Pensioenwet werden behandeld. Manja Pach: "Ik dacht: dat komt goed uit, want daar weet ik alles van. Maar ik heb her niet lang volgehouden. Gebrek aan distantie. Ik zat re huilen boven mijn dossiers. Was binnen een halfjaar totaal afgebrand. Ik moest mijn eigen tweede generatie-problematiek onder ogen zien." Nu werkt zij als rechter bij de recht­bank in Zwolle: "Ik ben nog steeds specialist op het gebied van de sociale zekerheid. Het gaat altijd over de zwakkeren in de samenleving, de mensen die het minder goed getroffen hebben."

Tien jaar geleden begon zij aan een nieuw avontuur. Zij had een mediation opleiding gedaan, een methode voor

conflictbemiddeling. Manja Pach: "Het gaat, zeker bij arbeidsconflicten, vaak helemaal niet om juridische kwesties, maar om conflicten die daar achter liggen. Ik trok mijn toga uit en kwam van het podium en zette in de rechtszaal de stoeltjes bij elkaar zodat er gepraat kon worden. Het werd een groot succes, ook lan­delijk. Maar minister Donner wil het niet meer binnen dc Rechtbank want 'Rechters zijn er om Recht te spreken'. Ik ben het daar niet mee eens: de privatisering zal de zaak duur maken en mensen moeten het zelf gaan betalen."

In 1988 was zij naar Deventer ver­huisd, naar haarvriend Frits Grimmelik-huizen, componist, bespeler van een papieren theater en zeer betrokken bij de (joodse)geschiedenis van de stad Deventer. In die stad heeft Etty Hillesum haar vroege jeugd door­bracht. Zij werd op negenentwin­tigjarige leeftijd, samen met haar ouders en broers in Auschwitz om­gebracht "Als je wilt weten hoe het in Westerbork was, dan moet je de brieven van Etty Hillesum lezen", had Pach's vader al jaren eerder tegen haar gezegd. Hij kende Hillesum uit Westerbork. Die brieven werden al in de oorlog illegaal gedrukt en verspreid. Brieven en dagboeken werden na veertig jaar herontdekt en uitgegeven en brachten een schokgolf teweeg bij het Nederlandse lezerspubliek.

"Doen jullie 30 november nog iets aan de vijftigste stetfdag van Etty?" vroeg Stertzenbach twaalf jaar geleden aan zijn dochter. Zij haalde weer een groep mensen bij elkaar: "Binnen de kortste keren was er een programma van een week. De belangstelling was enorm. Dat werd het draagvlak voor het Etty Hillesum Centrum in de oude synagoge." Op vijf mei 1996 werd het Centrum officieel geopend. Manja Pach: "Er zijn drie doelstel-

Page 53: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

lingen: het levend houden van de herinnering aan het vooroorlogse joodse leven in Deventer, een per­manente tentoonstelling over Etty Hillesum en aandacht voor vreem­delingenhaat en racisme vandaag. Er is een opvouwbare tentoon­stelling over racisme die een keer per jaar in het Centrum wordt uitgezet en dan worden alle brugklassers van Deventer daar naartoe gehaald".

De geschiedenis van Manja Pach is doordrenkt van oorlog, vervolging en verzet, maar pas bij het 'Tweede generatie-congres' in Woudschoren en bij de gespreksgroepen van Joods Maatschappelijk Werk kon zij voor het eerst praten over haar joods-zijn. Zij geniet van de verbondenheid en wordt zelfs lid van de Liberaal Joodse Gemeente in Gelderland. Manja Pach: "Ik moet eerlijk zeggen dat ik het nooit aan mijn vader heb verreld -mijn moeder was al overleden. Hij had er niets van gesnapt, of... nee, hij had het een béétje gesnapt, maar

I 0

7 ^

«3

niet helemaal." Ze citeert een joods spreekwoord: "Een zoon wil zich herinneren wat zijn vader het liefst wil vergeten". Manja Pach de mediator liet het symbool van wat haar ouders had moeten samenbinden, hun trouw­ringen, omsmelten tot prachtige oorbellen die zij dagelijks draagt: "Dat spreekwoord vind ik nou mooi. Dat het geen afzetten tégen hoeft te zijn, maar dóórgaan..."

Bertje Leuw

Naschrift bij het interview met Manja Pach

Etty HilUsum Centrum, Roggestraat 3, 7411 EP Deventer. Tel. 0570 641003. e-mail: etty.centrumGPplanet.nl

Meer informatie over Manja Pach en Werner Stertzenbach:

Je eigen plek in de geschiedenis. Een interview met Manja Pach' door bert Vu ijsje Westerbork Cahiers nr. 1. ISBN 90 232 2813-8

Beroep: gevangene. De lotgevallen van de Duitse jood en communist Werner Stertzenbach in de jaren 1909 tot 1945'. Doctoraahcriptie van Sophie Molema. Nijmegen 2004.

'Good or bad my country'. Werner Stertzenbach ging terug om in Duitsland verder te vechten voor zijn ideaal'. Westerbork Cahiers nr.6. ISBN 90 232 3376 X.

Page 54: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Yad Vashem

Gaslampen De boerderij van de familie Wassink bij Apeldoorn was een ouderwetse woning, met een pronkkamer die bijna nooit werd gebruikt. Electri-citeit en waterleiding waren er niet. Wel een pomp en gaslampen. Het echtpaar Wassink had acht kinderen, van wie een zoon overleed. Daar kon nogwel een joods jongetje bij, Maxje Groenteman uit Amsterdam, die door­ging voor het evacueetje Maarten. Ondanks allerlei moeilijkheden en de dood van vader Wassink in 1944, wist mevrouw Wassink haar gezin en Maxje de oorlog door te slepen. Gelukkig bleek na de bevrijding dat diens ouders en broertje Loekie de oorlog hadden overleefd. Het af­scheid was in eerste instantie zwaar, maar het warme contact tussen Max Groenteman en de familie Wassink is altijd blijven bestaan. Op 30 novem­ber is in de Synagoge van Zwolle de Yad Vashem-onderscheiding voor Rechtvaardigen onder de Volkeren postuum verleend aan de heer en mevrouw Wassink. Het broertje van Maxje, Levie Groente­man, had al verschillende onderduik­adressen gehad waar hij zich niet op zijn gemak voelde, toen hij bij het echtpaar Visser-van der Zeem Echten werd ondergebracht. Zij woonden

Op zoek Louis Cats is voor zijn genealogie op zoek naar informatie oven Eleonora Mirjam Cats, geboren 26-01-1921 te Amsterdam. Haar ouders waren: Louis Cats en Rozette Suzanna Leonora Nabaro. Haar broer was Ronnie Cats geboren, 14-10-1924 overleden 30-04-1942. Informatie graag naar: Louis Cats, telefoon 0320 261518, E-mail [email protected]

in een huisje aan de vaart, dat een kamer bevatte met twee bedsteden. Levie (onderduiknaam Loekie) voelde zich direct thuis bij tante Hielke en oom Siemen, die met hem om­gingen alsof hij hun eigen kind was. Bij een razzia, toen zij de soldaten met honden al aan zagen komen, schoven zij het vloerkleed opzij, maakten een luik open en lieten Loekie in het gat zakken. Luik weer dicht, kleed er over. De soldaten onder­zochten het huis, maar hebben het jongetje niet gevonden. Zelfs de honden roken hem niet (misschien door de geur van de turf die naast de kachel lag). Ook aan Hielke en Siemen Visser is op 30 november de Yad Vashem-onderscheiding postuum toegekend. Eerder al, op 13 oktober 2004, werd de onderscheiding uitgereikt aan de families Gieben, Scheele en Schrier, die in de oorlog Annette Roco hebben gered, die een meisje van vier jaar was toen zijn moest onderduiken.

O p 26 oktober werd in Rotterdam de onderscheiding uitgereikt aan Professor Jan Hendrik Buiter, die als student de door de bezetter opgelegde loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen, zijn persoonsbewijs als ver­loren opgaf en ter beschikking stelde van een joodse medestudent. Daarna ging hij naar Overijssel en sloot daar aan bij het verzet. Hij heeft in Overijssel veel joodse kinderen uit Amsterdam weten onder tc brengen, (m.a.)

I m p o r t v a n dames- h e r e n ­

e n k i n d e r k l e d i n g

Touwbaan 38 P.O. Box 180 tel. 071 - 589 92 45 2350 AD Leiderdorp fax 071 - 589 63 53 Holland telex 39265 teidw nl

Page 55: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Symposium Doven Shoah

"Dove joden vormen een dubbele minderheid" Er leven op dit moment vijftien vol­wassen dove joden in Nederland en een handjevol dove joodse kinderen. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat er 900. Vooral in het Amsterdam van vóór 1940 bestond een bloeiend verenigingsleven voor doven. De Algemeene doofstommen Vereeniging Guyot was bestemd voor alle doven maar opgericht en gedragen door een grote groep joodse doven. Na de oorlog bleek dat vrijwel de gehele doof-joodse gemeenschap in de kam­pen was omgebracht. Het heeft veertig jaar geduurd voor er opnieuw sprake is van een dovenverenigingscultuur. In 1996 is de werkgroep Amsterdamse Doven Historie opgericht.

Op 28 oktober 2004 vond in Amster­dam het Symposium Doven Shoah plaats over de (joodse) geschiedenis van de dovencultuur en over het plan van de Commissie Doven Shoah een monument op te richten ter herinner­ing aan de omgekomen dove joden in Nederland met een gedenkteken, boek, film en educatief materiaal voor Internet en scholen.

Het symposium is geheel door doven georganiseerd en ook alle inleiders zijn doof Zij houden hun verhaal in de Nederlandse Gebarentaal. Voor de horende aanwezigen wordt getolkt. Een aantal sprekers heeft een univer­sitaire graad. Zoals Mark Zaurov, een dove jood, geboren in Moskou. Hij studeerde in 2001 af aan de Uni­versiteit van Hamburg, in gebaren­

taal, geschiedenis en onderwijs. Onlangs publiceerde hij het boek "Dove Joden, een dubbele culturele minderheid"'(uitgeverij Peter Lange). Jan Backer houdt een voordracht over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog op de dovenschool in Amsterdam, waar hij vanaf 1937 leerling was: "De school stond in het Hortusplantsoen, midden in de joden­buurt van Amsterdam. Er waren in 1942 veertien joodse leerlingen en enkele joodse leerkrachten.Tien leer­lingen en alle leerkrachten werden vermoord". Hij herinnert zich een gesprek met een joodse medeleerling over de joden die uit Amsterdam werden weggehaald. Maar zij wisten het zeker: dat gold alleen voor de grote mensen. De volgende dag was het vriendje weg. Backer wil dit soort verhalen verzamelen, verhalen van doven die getuige waren.

Extra verdriet Drie dove joodse 'onderduikkinderen', Elly Muller-Engelsman, Flip Delmonte en Eduard Leuw, alle drie lid van de commissie Doven Shoah, vertellen hoe zij tijdens de oorlog als baby of peuter bij een pleeggezin waren onder-gebrachr. De combinatie van commu­nicatieproblemen en informatieachter­stand waar doven per definitie mee te maken hebben, leidde tot extra ver­driet. Bijvoorbeeld de enorme ver­warring over (weer) weg moeten bij pleegouders en meegenomen worden door - onbekende - eigen ouders, die emotioneel gezien niet tot uitleggen

in staat waren. Of na de oorlog van omstanders moeten horen dat de echte ouders vermoord waren. Of pas na jaren horen dat er een doof zusje was geweest dat het niet overleefd had - nóg een dove in het gezin, iets waar ieder doof kind in een horend gezin naar verlangt.

In de pauze spreek ik dc horende moeder van een van dc andere com­missieleden. Zij zat samen met haar dove moeder in het concentratie­kamp. Doordat zij alle bevelen voor haar moeder 'vertaalde' en haar voort­durend in het oog hield en seinde als ze rechtop moest staan of zich juist on­zichtbaar maken, kon haar moeder het redden. Tot ze uit elkaar werden gehaald en in verschillende kampen terecht kwamen. Toen was het snel af­gelopen met haar moeder. Dit verhaal maakt pij nl ijk duidelijk waarom er van de groep dove joden nauwelijks een overlevende uit de kampen terug­keerde.

Dove joden zijn een dubbele culturele minderheid. Nadat in de oorlog vrij­wel de gehele Nederlandse doof-joodse gemeenschap was uitgeroeid, is er hier eigenlijk geen sprake meer van een groep van betekenis. Het is daarom bewonderenswaardig dat het gelukt is door dit symposium de geschiedenis van de verdwenen dove joden onder de aandacht te brengen.

Bertje Leuw

Page 56: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Boekbesprek ing : G e h e i m e routes en ne twerken

Hoe België joodse kinderen redde Het begon allemaal met Jacky Borzykotvski uit Israël, collega journalist en Israëlische bron voor Joost Loncin, die destijds buiten­landredacteur was bij de Belgische krant Het Volk. Jacky was een Belgische oorlogswees, kind van joodse ouders die beiden in Auschwitz omkwamen. Jacky's onderduikgeschiedenis begon eind 1942 — hij was toen viereneenhalf jaar oud. De herinnering aan her laatste af­scheid van zijn moeder bleef hij in zijn volwassen leven als een repe­terende film zien: 'zijn moeder brengt hem naar een gebouw waar veel mensen druk heen en weer lopen en zet hem daar met zijn koffertje en een nieuw houten speelgoedhondje op een bankje. Dan ziet hij zijn moeder de lange gang uitlopen. Ze kijkt niet meer om'. War daarna kwam, vanaf dat dramatische afscheid tot begin 1944, bleef een storend gat in zijn geheugen. Alleen aan zijn laatste onderduik, in het boerengezin in Bruggenhout, hield hij levendige herinneringen. Borzykowski riep de hulp in van zijn Belgische collega Loncin. Deze plaatste een oproep in Het Volk en kwam zo de Brugse familie op het spoor waar Jacky in 1943 onder­gedoken had gezeten. Bij diezelfde familie bleken nog vier kinderen ondergedoken te zijn geweest, alle vier uit de Brusselse volkswijk de Maroden. Loncin raakt gefascineerd door wat hij te horen kreeg en duikt in de Belgische bezettingsgeschiedenis. Hij ontdekt archieven, spreekt met oud-verzetsmensen en reconstrueert uiteindelijk, rond de vier geredde joodse k inderen , het Belgische

verhaal van de jodenvervolging en het verzet daartegen. Een groot deel van het verhaal speelt zich af in die Brusselse Marollen, met zijn grote internationale joodse gemeenschap van mensen die de armoede en het antisemitisme van Midden en Oost-Europese landen waren ontvlucht. Ook Karl Marx, blijkt er, van 1845 tot 1848 gewoond te hebben. Loncin beschrijft met sociologische nauwkeurigheid waar de joodse gezinnen vandaan kwamen, welke beroepen zij uitoefenden en wat hun relatie was tot de niet-joodse bevolking. Hij beschrijft ook de volkse ge­zelligheid binnen de wijk en de 'gewone' antisemitische visie daarop van deftiger Brusselaars, zoals blijkt uit een citaat uit een weten­schappelijk artikel uit 1933, in het tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Aardrijkskunde: ". . .die krioelende bevolking met zijn overdreven gebaren, zijn on­gewone taaltje en zijn typische gelaatstrekken. Maar wie een beetje op zijn hoede is zal zich door hun manier van doen niet in de luren laten leggen". Loncin geeft gedetailleerd de familie­geschiedenis van de vier kinderen weer en ook die van hun redders. Hij beschrijft de joodse verzets­organisatie het joods Verdedigingcomité, hoe dat georganiseerd was en samenwerkte met niet- joodse verzetsgroepen om joodse kinderen in veiligheid te brengen. Ook acties als van de individuele onderpastoor Bruylandts van een parochie in de buur t bij de Marol len worden beschreven. Samen met zijn zus redde deze man een tacht igtal joodse kinderen. Het geld dat hij daarvoor nodig had haalde hij af en

I Joost Loncin firn

EHEIME ROUTES

en NETVVÉRKEf Joodse kinderen op d'ïyluchtvüat du -loloedus:

toe uit de opbrengst van het offerblok 'Voor de Afwezigen', die bedoeld was voor de krijgs­gevangenen in Duitsland. Bruylandts vond dat ook andere 'afwezigen' daar recht op hadden, schrijft Loncin. De onderpastoor hield zijn activiteiten voor zijn kerkelijke collega's geheim, zeker toen hij merkte dat zijn noodkreet over de situatie van de joden in Brussel door dc kardinaal met wie hij daar over sprak, genegeerd werd.

Vergelijking Loncin maakt interessante ver­gelijkingen van de situatie van de joden in België met die in Neder­land. Het percentage overlevenden was in België aanmerkelijk hoger. Hij verklaart dat onder andere uit de Belgische volksaard, die in het algemeen meer eigengereid en minder tot gehoorzaamheid aan de autoriteiten geneigd zou zijn dan de Nederlandse, waardoor meer joden konden verdwijnen. De mate van ' ongeordendheid ' bij de Belgen speelt volgens hem ook een be­langrijke rol. Als voorbeeld geeft hij

Page 57: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

de verplaatsing naar het platteland van grote groepen kinderen - in '43 waren dat rond 150 .000 — die vanwege de koude winters van 1941 en '42, met steenkoolschaarste en mislukte oogsten, aan ondervoeding leden. Vooral in de stad was er toen sprake van s terk toenemende kindersterfte. Door dc onoverzich­telijke hoeveelheid, elkaar becon­currerende organisaties die kinderen wilden redden en de drukte van die volksverhuizingen, konden veel joodse onderduikertjes eenvoudig­weg in de massa opgaan.

Jacky Borzykowski bleek na afloop van de oorlog wees te zijn. Een uit Dachau teruggekeerde oom haalt hem weg uit zijn pleeggezin en plaatst hem in een orthodox joods tehuis voor oorlogswezen. Van daaruit wordt hij in 1949 met een grote groep joodse weeskinderen uit andere Europese landen naar het kersverse Israël gebracht. Juist door die lappendeken van onderduik­adressen en religieuze en culturele identiteiten die zijn leven tot dan toe geweest is, was het vinden van het ontbrekende stuk, het vergeten

jaar 1943 , voor hem van grote emotionele betekenis. "Jij hebt van de leegte een berg gemaakt", zegt Borzykowski tegen Loncin, na afloop van hun speurtocht.

Bertje Leuw

Joost Loncin, Geheime routes en netwerken; Joodse kinderen op de vlucht voor de holocaust, uitgeverij Davidsfonds NV, Leuven, ISBN: 90-5826-225-1, prijs € 17,25

Imre Kertèsz over Auschwitz en de toekomst In 2002 won de Hongaarse schrijver Imre Kertèsz (1929) de Nobelprijs voor de Literatuur. De sjoa is het kernthema in het werk van Kertèsz, zelf een overlevende van Auschwitz. Onlangs verscheen in de zoge­noemde 'Gouden Bijtjes reeks', een serie van twintig boekjes die ter gelegenheid van her zesrigjarig jubileum van De Bezige Bij zijn uitgegeven, een boekje van Kerrész getiteld De verbannen taal. In dit kleine, verzorgd uitgegeven boekje, is ook de rede opgenomen die Kertèsz op 7 december 2002 in Stockholm ui tsprak na het in onrvangst nemen van de Nobelprijs. Kertèsz zegt hierin een aantal in­teressante dingen over de betekenis van Auschwitz — niet alleen voor zijn eigen werk, maar voor de ge­schiedenis. Zo zei hij: Tk heb nooit geprobeerd de problematiek die Holocaust wordt genoemd als een of ander onoplosbaar conflict tussen Duitsers en joden voor te stellen; ik heb nooit geloofd dat de Holocaust

het nieuwste hoofdstuk was van de joodse lijdensgeschiedenis die logischerwijze volgt op de eerdere beproevingen; nooit heb ik er een eenmalige ontsporing van de zo­genaamde geschiedenis in gezien, of een pogrom op grotere schaal dan voorheen, of een voorwaarde van de totstandkoming van de joodse sraat. Ik zag in de Holocaust de menselijke toestand, het eindstation van het grote avontuur, waar na rweeduizend jaar ethische en morele cultuur de Europese mens is beland.' 'Nu moeten we alleen nog be­denken', vervolgt hij, in de vertaling van Mari Alfóldy, 'hoe we vanaf hier een volgende stap kunnen zetten. Het probleem van Auschwitz is niet of er, zoals men zegt, een streep onder gezet moet worden of niet; of we de herinnering eraan levend moeten houden of alles in de juiste lade van de geschiedenis zullen stoppen; of er een monument voor de vermoorde miljoenen opgericht moet worden en hoe dit monument

eruit moet zien. Het werkelijke probleem van Auschwitz is dat het gebeurd is, en aan dit feit kunnen we met de beste wil - maar ook met de kwaadste - niets veranderen.' Moeten we inderdaad een streep trekken onder Auschwitz? Nee, zegt Kertèsz, maar niet alleen omdat het goed is om terug re kijken. Wat dit betreft sluiten de slorwoorden die hij in 2002 in Stockholm uitsprak goed aan bij her morto van het Auschwitz Bulletin: Nooit meer Auschwitz. Kertèsz zei: 'Want ik denk dat ik, wanneer ik nadenk over de traumatische gevolgen van Ausch-wirz, daarmee bij de fundamentele vragen van de mens van vandaag kom; en wanneer ik dus over Auschwitz nadenk, denk ik, misschien paradoxaal, meer na over de toekomst dan over het verleden.' (ES)

Imre Kertèsz: De verbannen taal. Amsterdam, De Bezige Bij. ISBN 90-234-1607-4. Prijs (slechts) 3 euro.

Page 58: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Een reis d ie mi jn leven heeft v e r a n d e r d

"Juden raus" op Mi la 18 Mischa Kiek is zestien jaar. Hij is de kleinzoon van oud-Auschwitz-gevangene Sonja Kiek. Mischa ging in november 2004 mee met de reis van het Nederlands Auschwitz Comité naar Polen. Hij schreef voor ons direct na terugkomst dit verslag.

Het is een gek idee dat ik anderhalf jaar naar deze reis heb toegeleefd, en dat het na zes dagen al voorbij was. Maar alle zes dagen zijn het waard geweest, al was het wel ontzettend heftig (misschien wel heftiger dan dat ik had verwacht). Maandag 1 november verzamelden we op Schiphol en vlogen we naar Warschau. Daar reden we naar het hotel, lunchten we en vertrokken we naar een ontzettend grote joodse be­graafplaats. Daarna gingen we naar het voormalige getto van Warschau, waar overigens alleen nog maar twee stukjes muur van over zijn. De volgende dag reden we naar Auschwitz waar we, denk ik, rond 14.30 uur aankwamen. Ik voelde me een ontzettende aansteller, want ik werd, als een van de weinigen, bij de Arbeit macht frei-poon al emotio­neel. In het kamp zelf gingen we voornamelijk barakken in met dingen als mensenhaar, brillen, schoenen enzovoorts. Daarna ging ik via de executiemuur naar de strafbarakken mer daarin de ruimte waar ze voor het eerst met ïyclon B (het gifgas) hadden geëxperimenteerd. Daarna hielden we een herdenking in het joodse paviljoen. Toen gingen we door naar een nieuw hotel. Woensdag 3 november gingen we 's ochtends weer naar Auschwitz waar we eerst naar een gebouwtje gingen, dat in de oorlog functioneerde als gaskamer en tevens als crematorium. Alles was nog goed te zien, maar op

-1

dat moment deed me dat niet zo­veel, want ik kon het niet bevatten. Maar ik werd af en toe gevolgd door een cameraploeg van de NOS voor een reportage van deze reis die wordt uitgezonden op donderdag 27 januari. En toen we in het crematorium ston­den vroeg iemand van die camera­ploeg of ik mee naar buiten ging voor een interview. Toen ik terug wilde gaan was de groep al door gelopen, en ging ik in m'n eentje nog even terug naar binnen, en toen deed het me stukken meer.

Sehr toll Na de lunch gingen we naat Auschwitz-Birkenau. Daar zie je bijna niks meer, behalve de ruines van de gaskamers en crematoria, de schoor­stenen van de barakken, het sauna­gebouw (waar mensen werden geschoren en gereinigd) en de poort waar de trein onderdoor ging. Ook staan er nog een paar barakken, een daarvan is exact hetzelfde als waar mijn oma Sonja Kiek in leefde, daar ben ik binnen geweest. Ook dat was heel erg pijnlijk. We hebben ook een herdenking gehouden bij het monument.

Toen ik in de uitkijkpost in de poort stond voelde ik een onvoorstelbare woede op de moffen van toen, zo erg dat ik gewoon vuisten stond te maken, en net op dat moment kwam er een groep Duitsers binnen. Ik hoorde: "Ah, es ist toll, sehr gross" of zoiets. Ik ben naar beneden gerend, ik dacht even dat ik gek werd. 's Avonds bezochten we nog een joodse wijk en de dag daarna zaten we alleen maar in de bus. Vrijdag 5 november, wat denk ik nog de heftigste dag was, gingen we 's ochtends naar Majdanek. Ook daar gingen wc gas­kamers en barakken mer tentoon­stellingen in. Op de uniformen van SS-ers en poppen van kleine kindjes na deed het me vrij weinig. Ik zat in een soort roes, alles ging een beetje langs me heen en ik bevatte niks meer. Aan het einde van Majdanek was een crematorium met daarnaast een bad, tijdens de oorlog voor de officier van dat kamp of zo, dat warm bleef op dc hitte van de crematoria, en toen voelde ik weer dezelfde woede als in Birkenau. Die woede werd nog veel erger toen ik zag dat er in het monument aan het eind van het kamp (een gigantische bak

Page 59: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

vol met mensenas) gewoon sigaretten­peuken lagen.

Ashoop in Sobibor Na de lunch, waar ik met een paar vrienden ontzertend hatd heb ge­lachen over de communicatie tussen de obei en mij, gingen we naar Sobibor, het kamp waar mijn hele familie is omgebracht. Ik kan eigen­lijk heel erg kort zijn over Sobibor, er is namelijk niks meer: behalve een monument, het oorspronkelijke per­ron, de treinrails, een museumpje en een gigantische ashoop (waarvan ik weet dat mijn hele familie er tussen ligt)-Sobibor ligt midden in de bossen, maar het is er doodstil, je hoort er niet één vogel, niks. En dat vond ik, mis­schien wel door het niks, het indruk­wekkendste kamp. Ook hier hielden

we een herdenking. Toen we weg­gingen draaiden we een soort van psychische knop om, er gingen flessen alcohol door de bus heen, we toastten op het leven en het werd opeens heel erg gezellig. Toen hebben we in een synagoge de kaarsen aangestoken voor sabbat, en gedanst op de door Ron Dotsch gespeelde klezmer-muziek.

's Avonds reden we terug naar het hotel in Warschau. Zaterdag konden we kiezen of we naar een synagogen­dienst gingen of deelnamen aan een tour langs Mila 18 en de Umslag-platz. Ik koos voor dat laatste. Ik schrok heel erg dat op het monument van Mila 18 met stift geschreven stond: "juden raus". Maar na die tour ging de schrik al snel weer weg, want we kregen nog tijd om te gaan shoppen... En aan het eind van de middag vlogen

we weer terug. O p Schiphol nam iedereen heel erg uitgebreid afscheid, en dat vond ik heel erg fijn. Dat was voor mij nog een extra bewijs dat ik niet de enige was die een emotionele week achter de rug had gehad, en dat we het samen als een groep hadden gedaan. Gelukkig was niet de hele reis emo­tioneel, we hebben buiten de kampen heel erg veel en heel erg hard ge­lachen. En het was een ontzettend leuke en gezellige groep. Ook heb ik me tijdens de reis steeds weer verbaasd over hoe snel alles ging omdat alles zo goed geregeld was. Dit is een week geweest die mijn hele leven voor een gedeelte verandert, en die ik nooit ga vergeten.

Mischa Kiek

van Chavvwa Wijnberg

is naar Polen 2005

De handdruk

Er moet nog zoveel uitgesproken en verzwegen

een landkaart vreemden stapelhuizen, villawijken republieken koninkrijken

dichtbij de hand huid op huid verweg de schouder en verlegen

er moet nog zoveel uitgesproken

Ballast

Er zitten zoveel woorden in me opgesloten en slechts zelden zweten ze eruit zoveel als hondenkeffen in een kennel als zandkorrels aan zee wat eigenaardig dat ze meestal kibbelen die woorden en al die woorden sleep ik mee

Uit: Echo van de roos van Chawwa Wijnberg, Uitg. In de Knipscheer, Haarlem. € 13,50. ISBN 90 6265 552 1

De jaarlijkse reis die het Nederlands Auschwitz Comité organiseert naar Auschwitz, Birkenau, Majdanek en Sobibor zal dit jaar plaatsvinden van maandag 31 oktober t/m zaterdag 5 november 2005. De reissom bedraagt 895 euro per persoon op basis van een tweepersoonskamer. Een éénpersoons kamer is beperkt mogelijk met bijbetaling van 170 euro. De prijs is inclusief vliegreis Amsterdam-Warschau v.v., transfers per luxe touringcar (waarin roken NIET toe­gestaan is), verblijf in uitstekende hotels in Warschau, Krakow en Lublin, alle maaltijden gedurende de reis en toegangsprijzen museums. N.B.: deze prijsopgave is onder voorbehoud van gelijkblijvende horel- en vliegtarieven.

Belangstellenden kunnen zich vóór 1 mei 2005 schriftelijk opgeven bij het Nederlands Auschwitz Comité t.a.v. dhr. J. Grishaver, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen. (fax 020-6003455, e-mail [email protected]). Er is slechts een beperkt aantal plaatsen, aanmelding betekent der­halve niet automatisch dat u deel kunt nemen aan de reis.

Voor eventuele nadere informatie kunt u contact op­nemen met Jacques Grishaver tel. 020-6003455.

Page 60: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Boeken:

Recent verschenen BrZSCtiËVehJ

'Rafael Gerstenfeld (1900-1976)' Een man van goede daden. In deze bio­grafie beschrijft Isaac Lipschits het leven van Rafael Gerstenfeld. Dr. Gerstenfeld werd geboren in Kolomea (Oost-Galicié), studeerde in Wenen en vluchtte in 1938 met zijn vrouw en zoon naar Nederland. Hier aan­gekomen, moest hij echter onder­duiken en tijdens deze moeilijke periode legr hij een eed af: als hij met zijn gezin de oorlog overleeft, zal hij zijn leven in dienst stellen van de joodse gemeenschap in Nederland. Vanaf de bevrijding heeft Gersten­feld zich gewijd aan het sociaal werk voor joden in Nederland. Met het st ichten van joodse bejaarden­sociëteiten en het organiseren van het sociaal toerisme was hij zijn tijd ver vooruit. Hij stierf in 1976 in Jeruzalem. Isaac Lipschits, 'Rafael Gerstenfeld (1900-1976) 'Een man van goede daden. Uitgeverij Walburg Pers, Zutphen, 2004, (192 blz.) ISBN 90-5730-300-0, € 19,95

'Rondom Westerbork'. Fritz Tauber, die in 1938 als legale joodse emigrant uit Oostenrijk naar Nederland kwam, werd mer zijn vrouw op 18 november 1942 opgepakt en naar kamp Westet-bork gestuurd. De hectische herfst van 1942 was een tijd waarin het kamp Westerbork overbevolkt was. Er heerste een enorme chaos en gebrek aan veel. Hun gevangenschap was niet van lange duur, deTaubers werden gedwongen in Amsterdam te gaan wonen. Er volgden twee onderduikadressen, op zijn eerste onderduikadres schreef Fritz Tauber zijn herinneringen op.

Tauber geeft een beeld van de joden­vervolging en hoe daarop werd ge­reageerd. De houding van de over­grote meerderheid van de bevolking kan bij hem op weinig sympathie rekenen. In zijn oordeel spaart hij noch de joden noch de niet-joden. Fritz Tauber, 'Rondom Westerbork'. Uitgeverij Herinneringscentrum Kamp Westerbork. 2004, (87 blz.) ISBN 90-7248-631-5, € 9,95

'De stille slag'. Joodse Arnhemmers 1933- 1945. Margo Klijn sprak met een aantal overlevenden en enkele nier-joodse ooggetuigen. De weer­slag van hun verhalen en materiaal uit archieven vormen de basis voor 'De stille slag'. De slag begint in 1933, het jaar waarin Hitier aan de macht kwam, Arnhem haar 700-jarig bestaan vierde en de synagoge aan de Pastoorstraat 80 jaar bestond. Na dit jaar groeit het aantal joodse vluchtelingen. Terwijl de meeste doorreisden naar andere landen, blijft er ook een aantal omdat er bijvoorbeeld familie was of kans op werk. O p 10 mei 1940 wordt iedereen overvallen door de oorlog. Dan volgt een beschrijving van de reactie op de Duitse inval en de isolatie van de niet-joodse stads­genoten. Hoewel men op alle mogelijke manieren probeerde te on tkomen aan depor ta t ie , had niemand een adequaat antwoord op de nazi-terreur. Ook wordt aan­dacht besteed aan evacuatie van de Arnhemse bevolking. Het boek eindigt met de terugkeer van overlevenden na de oorlog. Margo Klijn, 'De stille slag', joodse Arnhemmers 1933-1945- Uitgeverij Van Gruting, Westervoort. 2003,

(238 blz.) ISBN 90-7587-920-2 € 26,00

'Jood zonder ster'. Albert Heymans overleefde de jodenvervolging tijdens de Duitse bezetting door zijn sterke persoonlijkheid. Hij weigerde een ster te dragen en verschafte zichzelf steeds een alibi in een vijandige omgeving. Heymans, zoon van een orthodox-joodse winkelier uit Groen!o een liberaal-joodse moeder uit Keulen, herinnert zich zijn jeugd in Borken (Duitsland), zijn zionistische op­voeding, de komst van het nazisme, de vlucht van zijn familie naar Groenlo en ten slotte de laatste twee oorlogsjaren onder valse naam. In het boek zwerft Heymans daldoos door Arnhem, brengt een tijd door in de natuur (parken en bossen) en werkt als knecht op een boerderij. Hij weet twee zustets in veiligheid te brengen en in geëvacueetd Arnhem verricht hij hand- en spandiensten voor het Rode Kruis. Na de oorlog vestigt Albert zich in Israël. Albert Heymans, 'Jood zonder ster'. Uitgeverij Van Gruting, Westervoort. 2004, (126 blz.) ISBN 90-7587-924-5 € 15,90

'De vreemde waarheid'. Herinner­ingen van een joodse jongen (1921-1948). Isidoor de Vries is opgegroeid in een socialistisch niet-godsdienstig joods gezin. Als 13-jarige gaat hij van school en pakt van alles aan om wat te verdienen. Hij wordt uiteindelijk fotograaf en publicist. In het begin van de oorlog kopieert hij foto's van de koninklijke familie die door geallieerde vliegers zijn uit­geworpen, anti-Duitse spotprenten en (verboden) opnamen van de

Page 61: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

verwoesting van Rot terdam. In 1941 duikt het g c 2 Ï n De Vries onder en via oude vrienden van de AJC krijgt Isidoor een vals per­soonsbewijs met zijn eigen pasfoto. Door zijn blauwe ogen en blonde haren v<ekt zijn nieuwe identiteit geen argwaan. Hij werkt een tijdje als kantoorbediende in Den Haag, maar in 1944 wordt hij bij een razzia gepakt en per rijnaak naar Amsterdam vervoerd. Hij weet te ontsnappen en duikt onder in Steenwijk. Daar wordt hij door de Canadezen bevrijd. Zijn ouders en talrijke familieleden hebben de oorlog niet overleefd Isidoor voelt zich onthecht, eenzaam en verlaten cn verlaat in 1948 Nederland op een tanker naar Aruba. In 1950 begint hij op Curacao een eigen foto- en filmhandel en wordt correspondent/columnist voor diverse bladen. Dit alles wordt door hem helder, nuchter cn met milde humor beschreven. Isidoor de Vries, 'De vreemde waarheid', herinneringen van een

joodse jongen 1921-1948. Uitgeverij De Ramshorst, Apeldoorn. 1995, (144 blz.) ISBN 90-7279-005-7 De prijs is niet bekend, aangezien het boek alleen nog antiquarisch verkrijgbaar is.

'De nieuwe engel' In zijn rot dusver verschenen werk is Klaus Siegel autobiografische verwijzingen uit de weg gegaan. Enige jaren geleden kwam hij in een oude schoenendoos een vergeelde brief uit 1956 tegen die hem zo nijdig maakte, dat hij zijn schroom opgaf. In het Frankrijk van vlak voor de Tweede Wereldoorlog staat de ge­vluchte Duitse jood Otto Edelstein gedurende enkele maanden de dood­zieke cultuurfilosoof Walter Benjamin terzijde. Deze bezit een aquarel, 'de Nieuwe Engel', van Paul Klee, waar­mee Otto een opvallende gelijkenis

vertoont. Benjamin kent daar een mystieke betekenis aan toe en beseft dat hij in de jongeman zijn noodlot heeft ontmoet. Nadat Otto inder­daad betrokken is geraakt bij de tragische dood van Benjamin, wordt hij geïnterneerd in kamp Wester­bork in Drenthe. Hij wordt admini­strateur van het ziekenhuis en vormt een uitzondering op de andere Duitse vluchtelingen die er op weinig ver­heffende wijze de dienst uitmaken als de deportaties op gang komen. Hij geeft zichzelf de opdracht vast te leggen wat hem en de anderen overkomt en hij verzamelt gegevens over de vervolgingen. Een tegen­wicht biedt zijn liefdesrelatie met een fascinerende vrouw, Waldy Weisz. Na de oorlog heeft Otto een literaire boekhandel in Amsterdam. In het Centrum '45 voor oorlogsgetrauma-tiseerden ondergaat hij begin jaren tachtig met weerzin groepstherapie. Zijn mensbeeld, bepaald door zijn invaliditeit, wordt er niet beter op wanneer sommige patiënten elkaar naar het leven staan. Otto beschouwt het als zijn plicht de ouders van een jongen die hij een brute moord heeft zien begaan te liquideren. Hij wordt opgenomen in een observatie­kliniek, waar hij gedwongen wordr te spreken over zijn verleden en over de engelen die hem al zijn leven lang omringen. Hij ontmoet opnieuw Waldy, die hem vertelt over haar ervaringen in Auschwitz. In deze documentaire roman zijn veel feitelijke gegevens verwerkt over de vervolging van de joden en zigeuners in Nederland in de Tweede Wereld­oorlog. Klaus Siegel, 'De nieuwe engel'. Uitgeverij Van Gruting, Westervoort. 2002 (576 blz.) ISBN 90-75879-172, €27,00.

'Harvest of Despair'. Karei C. Berk-hoff beschrijft in Harvest of Despair een kwellend relaas van het leven in

de grootste kolonie van het Derde Rijk, de Oekraïne. De Duitse nazi­bezettingsmacht wordt in de hele periode van 1941 tot 1944 beheerst door een mengel ing van Dui ts nat ional isme, ant isemit isme en racisme ten opzichte van dc Slavische bevolking. H ie rdoo r ontstaat een regering van terreur en genocide. De reactie hierop van de Oekrainsche bevolking is alleen te begrijpen tegen de achtergrond van de decennialange onderdrukking door het Sovjetregime. Volgens Berkhoff kon er door de alom­tegenwoordige Sovjermentaliteit geen sol idari tei t on ts taan . Di t verklaart waarom een enorme meerderheid van de Oekraieners zich niet verzette tegen de Duitsers. Van verschillende kanten belicht Berkhoff de beestachtige aard van de nazi's, de genocide op de joden en de Roma's, de weloverwogen uitroeiing van de bevolking van Kiev cn de verschillende massade­portaties in en buiten de Oekraïne. Daarbij betrekt hij ook de rol van de Volksduitsers, de religie en de nationale cultuur, de partizanen en de reactie van de Duitsers, alsmede het desperaat zwoegen om te overleven van de plaatselijke bevolking. Harvest of Despair (Oogst van de wanhoop) is een aangr i jpende beschrijving van gewone mensen die abnormale geheimenissen meemaken. Karei C. Berkhoff, 'Harvest of Despair; Life and Death in Ukraine under Nazi Rule'. Uitg. The Belknap Press of Harvard University Press, Cam-bridgelLondon, 2004, (480 blz.) ISBN 0-674-01313-1, € 27,70

Marjon de Kli jn

Page 62: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Joods Historisch Museum komt tot leven Het Joods Historisch Museum in Amsterdam is bezig aan een grootscheepse herinrichting, waarvan de eerste fase net klaar is. De transformatie is verrassend. De Grote Synagoge, die altijd een belangrijk onderdeel van het museumcomplex is geweest is voor een groot deel in ere hersteld. Na 1988 was het een gesloten museumzaal geworden. Nu zijn de prachtige boogramen weer vrij gemaakt, wordt de prominente plaats van de heilige ark weer benadrukt en heeft de ruimte met een aantal bankjes en andere ingrepen weer het aanzien van een grote sjoel gekregen. In deze synagoge worden aspecten van het joodse reli­gieuze leven belicht, door fraaie voorwerpen, maar vooral doordat op filmpjes allerlei mensen vertellen wat bepaalde joodse rituelen, zoals huwelijk, besnijdenis en de feest­dagen, in hun leven voor betekenis hebben. Het is een ruimtelijk fraaie, maar vooral levende en menselijke presentatie geworden. O p de vrouwengalerijen boven is nu plaars voor de geschiedenis van het Nederlandse

Concerten Leo Smit Stichting Leo Smit-WAS een Nederlandse componist van Portugees-joodse afkomst. Hij werd in 1900 geboren, in 1927 vertrok hij naar Parijs, waar hij zijn eigen stijl van componeren vond: intelligent, licht, doorzichtig. In 1937 keerde hij terug naar Amsterdam, vanwaar hij in 1943 werd gedeporteerd naar Sobibor. Daar is hij, zoals zoveel andere Nederlandse joden, onmiddellijk vermoord. Jurjen Vis schreef enige jaren geleden een biografie over Leo Smit en door Eleonore Pameijer en Frans van Ruth werd in 1996 de Leo Smit Stichting opgericht. Deze organiseert en serie concerten van moderne muziek in de Uilenburger Synagoge, Nieuwe Uilenburgerstraat 9 1 , Amsterdam. O p maandag 17 januari wordt een concert getiteld Belgrado-Amsterdam gewijd aan werken van Marius Flothuis, Bertus van Lier, Ljubica Maric en Guillaume Landré. Het concert van 14 februari heet: Een nieuwe school in St. Petersburg. 14 maart is gewijd aan Suite Hébraique, met werk van o.m. Henriétre Bosmans, Lex van Delden, Ernest Bloch en Gideon Klein. Verdere concerten zijn er op 11 april en 9 mei 2005. Losse kaarten kosten € 15 (met korting € 12). Meer informatie en een folder bij: Leo Smit Stichting, Postbus 15165, 1001 M D Amsterdam, email: [email protected]

jodendom. Die geschiedenis wordt wel wat afstandelijk met schilderijen en documenten weergegeven. Maar dit wordt aangevuld door het prachtige uitzicht door de hoge ramen op het Jonas Daniël Meijerplein, dc Portugese Snoge en de verdwenen Jodenbuurt (helaas staat het lelijke gebouw van de Filmacademie daar dwars voor). De meer recente historie moet overigens in een volgende fase zijn vorm krijgen. (m.O.)

Herdenk de Februaristaking Op vrijdag 25 februari wordt in Amsterdam de Februari­staking 1941 herdacht, het wijdverbreid protest tegen het onmenselijke optreden van de Duitse bezetters en hun Nederlandse handlangers jegens de joodse mede­burgers. De herdenking staat in het teken van onderlinge solidariteit tegen discriminatie en antisemitisme. De staking van toen is een baken tegen onderdrukking en voor vrijheid. De herdenking van de Februaristaking vindt plaats op vrijdag 25 februari bij de Dokwerker op het Jonas Daniël Meijerplein te Amsterdam, aanvang: 16.45 uur.

Joods verzet Zoals ook vorig jaar wordt voorafgaand aan de herdenking van de Februaristaking het joods verzet herdacht. Deze herdenking vindt plaats bij het monument voor het Joods Verzet op de hoek van Amstel en Zwanenburgwal, bij Café Dantzig aan de Amstel. Deze herdenking op 25 februari 2005 begint om 15.30 uur.

Page 63: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

In blijvende herinnering aan de overlevenden van Auschwitz, die het Nederlands Auschwitz Comité hebben opgericht.

Nederlands Auschwitz Comité

Ere-lid: drs. Eva Tas Voorzitter: Jacques Grishaver Vice-voorzitter: Carry van Lakerveld Secretaris: Herbert Sarfatij 2e Secretaris: Ruud Wolff Pen n ingm eest er: Ronald van den Berg 2e penningmeester: John van Cleef Financiële administratie: telefoonnummer: 020-4287684 E-mail: [email protected]

Secretariaat: Postbus 74131 1070 BC Amsterdam tel/fax 020-67 233 88 website: www.auschwitz.nl E-mail: [email protected]

Bankrekening: ABN/AMRO: 414.646.282 Postbank: 29.30.87

AUSCHWITZ BULLETIN:

Eindredactie: Clairy Polak

Redactie: Max Arian Nienke Ledegang Theo van Praag Bertje Leuw Carry van Lakerveld Emilie Kuijt

Red. secr.: Marjon de Klijn E-mail: [email protected]

Redactieadres: Postbus 74131 1070 BC Amsterdam

Voor de inhoud van de artikelen die ondertekend zijn is alleen de auteur verantwoordelijk.

Abonnementenadministratie: Knoopkruid 54 1112 PV Diemen tel./fax: 020-600 34 55

Druk: Drukkerij Peters Amsterdam bv

Fondsen Buiten de jaarlijkse bijdrage bestaat er ook de mogelijkheid om donaties aan onze fondsen over te maken. Voor deze giften kunt u ook in aanmerking komen voor aftrek bij uw aangifte inkomstenbelasting. De rekeningnummers waarop u extra gifren kunt storren zijn:

Steunfonds 47.02.27.621, t.n.v. de Stichting Steunfonds Nederlands Auschwitz Comité, Amsterdam. Doelstelling: het ondersteunen van projecten van derden die vallen binnen het kader van onze doelstellingen.

Reisfonds 62.41.91.850, t.n.v. het Nederlands Auschwirz Comité, Amsterdam In de toelichting bij de Jaarcijfers over 2002, heeft u reeds enige informatie over het doel en onze intentie met betrekking tot dit fonds kunnen vernemen. Mocht u geïnteresseerd zijn en meer informatie over her reisfonds willen hebben, dan kunt u contact met ons op nemen op nummer 020-4287683. Wij kennen de noden en kunnen u op de hoogte brengen van de voorwaarden en mogelijkheden.

Voor het honoreren van verzoeken om in aanmerking te komen voor ondersteuning zal de aanvraag aan een neutraal adviescollege worden voorgelegd teneinde iedere vorm van belangenverstrengeling te voorkomen.

Legaten en nalatenschappen Het Nederlands Auschwitz Comité streeft ernaar extra inkomsten te gebruiken voor nieuwe projecten - met name voor educatie op het gebied van de herinnering van de shoah - en om de toekomsr van het Nederlands Auschwitz Comi té als organisatie veilig te s tel len. Legaten en nalatenschappen kunnen daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Mocht u over dit onderwerp of over de fiscale aspecten meer willen weten, dan nodigen wij u uit contact met ons op te nemen op 020-4287683.

Het doel van de Stichting Nederlands Auschwitz Comiré is:

* het realiseren van de zinspreuk "Nooit meer Auschwitz"; * het ageren tegen alle vormen van fascisme, racisme en antisemitisme; * het bevorderen van het welzijn van de in de tweede wereldoorlog

vervolgden en hun nabestaanden; * het verrichten van alles wat met het voorgaande verband houdt,

alles in de ruimsre zin

Page 64: Auschwitz Bulletin, 2005, nr. 01 Januari

Posteractie N e d e r l a n d s Auschwitz Comité

Nooit meer Racisme. Nooit meer Auschwitz, ln Amsterdam zullen in de weken voorafgaand aan de jaarlijkse Auschwitz Herdenking opvallende affiches verschijnen. Het zijn posters die in eerste instantie vragen zullen oproepen. We zien foto's van allerlei verschillende mensen. En de tekst: Racisme raakt ook mijt^aslater verschijnteen poster die expliciet oproept tot bijwonen van de Auschwitz Herdenking op 30 januari. Een moslimmeisje, een zwarte jongen die oproepen voor de Auschwitz Herdenking, is dat niet raar? Helemaal niet, zegt Fred Cohen, die deze campagne voor het Auschwitz Comité ontwierp. Hij wil niet alleen naar het verleden kijken, maar ook naar de jonge voorhoede van nu. Zijn doelstelling is: lering trekken uit het verleden en bewustwording en verdraagzaamheid bewerkstelligen bij alle groepen uit de hedendaagse samenleving. De campagne is ontwikkeld vóór de dramatische gebeurtenissen van november 2004, de moord op Theo van Gogh en de bedreigende en gewelddadige reacties daarop over en weer. Deze oproep tot verdraagzaamheid is helaas wel erg actueel geworden. Vandaar de leuzen op de laatste poster: Nooit meer racisme. Nooit meer Auschwitz. (m.a.)

ófer AAKT OOK RACISME RAAKT OOK MIJ

HERDENKING 60 JAAR NA AUSCHWITZ

ZONDAG 30 JANUARI

AMSTERDAM 11 .00 UUR STILLE TOC

NAAR WERTHEIMPARK 1 1 .30 UUR

AUSCHWITZ HERDENKING WERTHEIMPARK