UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN...

79
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 2013 MANAGEMENT VAN BEDRIJFSKAPITAAL EN WINSTGEVENDHEID VAN BELGISCHE KMO’S TIJDENS DE FINANCIËLE CRISIS Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Evelyne Verhasselt Tessa Vertriest onder leiding van Prof. dr. Heidi Vander Bauwhede

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2012 – 2013

MANAGEMENT VAN BEDRIJFSKAPITAAL EN WINSTGEVENDHEID VAN BELGISCHE KMO’S

TIJDENS DE FINANCIËLE CRISIS

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Evelyne Verhasselt

Tessa Vertriest

onder leiding van

Prof. dr. Heidi Vander Bauwhede

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen
Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2012 – 2013

MANAGEMENT VAN BEDRIJFSKAPITAAL EN WINSTGEVENDHEID VAN BELGISCHE KMO’S

TIJDENS DE FINANCIËLE CRISIS

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen

Evelyne Verhasselt

Tessa Vertriest

onder leiding van

Prof. dr. Heidi Vander Bauwhede

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

TOELATING Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Evelyne Verhasselt Tessa Vertriest

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

I

Dankwoord Bij het schrijven van deze masterproef kregen wij de opportuniteit ons te verdiepen in de

actuele problematiek van de financiële crisis van 2008 – 2009 die wereldwijd chaos

veroorzaakte. Concreet hebben wij ons toegespitst op het management van

nettobedrijfskapitaal bij Belgische KMO’s tijdens deze moeilijke economische periode.

Hiervoor kregen wij hulp en steun van een ruim aantal personen die we daarom in dit

dankwoord expliciet willen bedanken voor het vlot en tijdig tot stand helpen komen van dit

eindwerk.

Eerst en vooral willen we onze promotor Prof. dr. Heidi Vander Bauwhede en begeleidende

assistent Stefaan Meersschaert bedanken voor hun deskundig advies en begeleiding bij het

realiseren van deze masterproef.

We zijn onze ouders, grootouders, zus en broer dankbaar voor hun steun tijdens onze

academische opleiding aan de universiteit van Gent. We appreciëren hun goede raad en

hulp bij het maken van belangrijke keuzes in ons leven.

We willen ook onze vrienden bedanken, in het bijzonder onze partners, Peter en Sven, voor

hun onvoorwaardelijke liefde en steun tijdens onze academische schoolcarrière en die

belangrijke voorbije maanden. Zij hebben ons bovendien bijgestaan bij het nalezen en

corrigeren van deze masterproef.

Ten slotte willen we alle anderen bedanken die ons direct of indirect geholpen hebben.

Evelyne Verhasselt

Tessa Vertriest

Mei 2013

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

II

Inhoudsopgave Dankwoord .................................................................................................................................. I

Gebruikte afkortingen ............................................................................................................... IV

Lijst van tabellen en figuren ....................................................................................................... V

1. Inleiding ............................................................................................................................. 1

2. Achtergrond ....................................................................................................................... 4

a. De Amerikaanse problematiek ........................................................................................ 4

b. De crisis in België ............................................................................................................. 6

c. KMO’s .............................................................................................................................. 8

3. Theoretisch kader ............................................................................................................ 12

4. Literatuuroverzicht en ontwikkeling hypothesen ........................................................... 15

a. Wat is nettobedrijfskapitaal? ........................................................................................ 15

b. De componenten van nettobedrijfskapitaal ................................................................. 18

c. De relatie tussen componenten van nettobedrijfskapitaal en winstgevendheid ........ 19

i. Klantenkrediet ........................................................................................................... 19

ii. Voorraad .................................................................................................................... 20

iii. Leverancierskrediet ................................................................................................... 20

d. De relatie tussen de cash conversion cycle en de winstgevendheid ............................ 21

e. Ontwikkeling hypothesen ............................................................................................. 21

i. Klantenkrediet ........................................................................................................... 23

ii. Voorraad .................................................................................................................... 25

iii. Leverancierskrediet ................................................................................................... 27

iv. Cash conversion cycle ................................................................................................ 28

5. Empirisch onderzoek ....................................................................................................... 30

a. Data ............................................................................................................................... 30

b. Methode en regressievergelijkingen ............................................................................. 36

c. Variabelen ..................................................................................................................... 38

i. Afhankelijke variabele ............................................................................................... 38

ii. Onafhankelijke variabelen ......................................................................................... 39

iii. Controlevariabelen .................................................................................................... 40

iv. Dummyvariabelen ..................................................................................................... 41

6. Resultaten ........................................................................................................................ 42

a. Statistische validering: T-test voor verschillen .............................................................. 42

b. Regressie: kleinste kwadratenmethode ........................................................................ 44

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

III

i. Het management van nettobedrijfskapitaal ............................................................. 44

ii. Effect op de winstgevendheid .................................................................................... 48

c. Controleanalyse ............................................................................................................. 53

7. Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek ........................................................ 57

8. Conclusie .......................................................................................................................... 59

9. Referenties ........................................................................................................................ VI

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

IV

Gebruikte afkortingen

Afkorting Betekenis

AIG American International Group CCC Cash conversion cycle CDO Collateralized debt obligation KeFiK Kenniscentrum voor Financiering van KMO

KK Klantenkrediet KMO Kleine en/of middelgrote onderneming LK Leverancierskrediet

ROA Return on assets

SBV Speciaal beleggingsvehikel VIF Variance Inflation Factor

VRD Voorraad

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

V

Lijst van tabellen en figuren

Figuur 1: Bancaire kredieten en conjuncturele evolutie ............................................................ 6

Figuur 2: 5 jaar crisis aan de hand van 12 sleutelmomenten .................................................... 8

Figuur 3: Schematische voorstelling van het nettobedrijfskapitaal ......................................... 16

Figuur 4: KMO-barometer als conjunctuurindicator bij KMO’s ............................................... 22

Tabel 1: Evolutie aantal KMO’s in België .................................................................................... 9

Tabel 2: Descriptieve resultaten over de onderzoeksperiode 2006-2009 ............................... 32

Tabel 3: Descriptieve resultaten per jaar van de onderzoeksperiode ..................................... 33

Tabel 4: Descriptieve resultaten vóór en tijdens de crisisperiode ........................................... 34

Tabel 5: Pearson correlatiecoëfficiënten met bijhorende significanties ................................. 35

Tabel 6: Berekeningswijze van de variabelen met bijhorende balansposten ......................... 41

Tabel 7: Resultaten T-test ........................................................................................................ 44

Tabel 8: Regressieresultaten invloed van de crisis op CCC en zijn componenten ................... 47

Tabel 9: Regressieresultaten invloed van de crisis en KK, VRD, LK, CCC op winstgevendheid 52

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

1

1. Inleiding De doelstelling van deze masterproef is te achterhalen of de financiële crisis, beschouwd als

de periode 2008 – 2009, een invloed heeft gehad op het management van

nettobedrijfskapitaal van Belgische KMO’s. We gaan tevens na of dit gevolgen heeft

teweeggebracht voor de winstgevendheid van de bedrijven die anders zijn dan de gevolgen

tijdens een niet-crisis gebonden periode, beschouwd als de periode 2006 – 2007.

Op basis van de conservatieve politiek omtrent het management van nettobedrijfskapitaal

ontwikkelen wij een aantal hypothesen om bovenstaande doelstelling te onderzoeken. We

splitsen de hypothesen daarbij op in twee delen: in de eerste set van de hypothesen spitsen

we het onderzoek louter toe op het management van nettobedrijfskapitaal tijdens de

financiële crisis, voor de tweede set van hypothesen onderzoeken we de relatie tussen de

winstgevendheid van de KMO’s en het nettobedrijfskapitaal tijdens de financiële crisis.

Concreet verwachten wij bij het eerste gedeelte van de hypothesen een toename van het

aantal dagen klantenkrediet, een toename van het aantal dagen voorraad, een afname van

het aantal dagen leverancierskrediet en een toename van de lengte van de cash conversion

cycle in de crisisperiode in vergelijking met de niet-crisisperiode. Uit de gevoerde analyse

bleek een significant verschil te bestaan tussen beide perioden voor elke variabele. De

coëfficiënt heeft het voorspelde teken voor het aantal dagen voorraad, het aantal dagen

leverancierskrediet en het aantal dagen cash conversion cycle. Voor het aantal dagen

klantenkrediet noteren wij echter een daling, terwijl een stijging verondersteld werd. De

lineaire regressie uitgevoerd met behulp van de kleinste kwadratenmethode (ordinary least

squares of OLS) toont echter dat de crisis enkel op het aantal dagen klantenkrediet en het

aantal dagen leverancierskrediet een significante impact heeft gehad.

In het tweede gedeelte van de hypothesen veronderstellen wij een meer uitgesproken

relatie tussen de winstgevendheid en het nettobedrijfskapitaal tijdens de financiële crisis in

vergelijking met de niet-crisisperiode. Concreet verwachten wij de in de literatuur reeds

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

2

aangetoonde negatieve relaties terug te vinden maar nog explicieter. Hiervoor is echter

volgens de kleinste kwadratenmethode geen statistische significantie gevonden.

Deze masterproef is in het bijzonder een bijdrage tot de bestaande literatuur door het

onderzoek te voeren naar de relatie tussen de winstgevendheid en het nettobedrijfskapitaal

in een specifieke omgeving: de financiële crisis in de jaren 2008 en 2009 bij Belgische KMO’s.

Uit het literatuuronderzoek dat wij voerden bleek er geen onderzoek te bestaan naar de

impact van deze crisis op de vernoemde relatie bij Belgische KMO’s. Het belang van KMO’s

voor de Belgische economie en de intense aard van de crisis waren dan ook een

doorslaggevende motivatie om dit onderzoek te voeren.

Als beperking van dit onderzoek wordt het gebruik van de kleinste kwadratenmethode

aangehaald aangezien het onderzoek longitudinale data bevat. Bovendien zijn wij

genoodzaakt enkel Belgische KMO's volgens de Europese definitie op te nemen die

rapporteren volgens het volledige schema aangezien wij informatie nodig hebben omtrent

de omzet en dit niet verplicht gerapporteerd dient te worden in de verkorte schema's.

Daarenboven was er de vereiste van opeenvolgende data voor de periode 2005 - 2009.

Daarnaast vinden we amper statistisch significante verschillen tussen de financiële crisis en

de niet-crisisperiode voor de impact van nettobedrijfskapitaal op de winstgevendheid. Enkel

voor het aantal dagen voorraad blijkt de invloed op de winstgevendheid tijdens de financiële

crisis significant te verschillen van de niet-crisis: tijdens de financiële crisis is de afname van

de winstgevendheid voor een extra dag voorraad minder uitgesproken dan tijdens de niet-

crisis, wat indruist tegen de verwachtingen. Dit zou kunnen verklaard worden door de korte

tijdspanne die in het onderzoek is opgenomen: de financiële crisis ontwikkelde zich na 2009

tot een heuse economische crisis die de KMO’s pas echt trof (www.unizo.be, geraadpleegd

op 10/04/2013). Een laatste belangrijke beperking van dit onderzoek is de lage verklarende

kracht van de gebruikte modellen, gemeten aan de hand van de determinatiecoëfficiënt R².

We willen dan ook een aantal suggesties doen voor verder onderzoek. Zo zou het interessant

kunnen zijn om de financiële crisisperiode 2008 – 2009 uit te breiden naar meerdere jaren

zodat ook de wereldwijde economische crisis opgenomen wordt in het onderzoek. Ten

tweede kan het nuttig zijn om een mogelijke concave relatie na te gaan tijdens de

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

3

crisisperiode in de plaats van een lineaire relatie tussen enerzijds de cash conversion cycle

en zijn componenten en anderzijds de winstgevendheid (Baños-Caballero, García-Teruel &

Martínez-Solano, 2011). Ten slotte kan het model anders opgesteld worden om de

verklarende kracht van de modellen te verhogen.

Het vervolg van het werkstuk is georganiseerd als volgt: vooreerst schetsen wij een beeld

van de macro - economische achtergrond waarin deze masterproef zich afspeelt. Vervolgens

zal het theoretisch kader aangehaald worden waarin het onderwerp zich situeert, gevolgd

door het literatuuroverzicht en de ontwikkeling van de hypothesen. Nadien wordt ingegaan

op de onderzoeksmethode en worden de resultaten voorgesteld. Ten slotte worden de

beperkingen en suggesties voor verder onderzoek aangehaald en er wordt afgesloten met

een conclusie.

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

4

2. Achtergrond

De economie werd wereldwijd getroffen door een financiële crisis in 2008 – 2009. Het is de

grootste monetaire schok sinds de crisis van de jaren ’30 (Cornett, McNutt, Strahan,

Tehranian, 2011; Foster & Magdoff, 2009). De eerste tekenen hiervan waren midden 2007

reeds zichtbaar in de Verenigde Staten met het faillissement van twee hedge funds die

eigendom waren van de grote Amerikaanse bank Bear Stearns. De bank ging uiteindelijk ten

onder ondanks kapitaalinjecties van de overheid en werd overgenomen door JP Morgan. De

liquiditeit van banken kwam onder enorme druk te staan en droogde uiteindelijk op (Cornett

et al., 2011). De oorzaken hiervan zijn tweeërlei: interbancaire markten bevroren en de

huizenmarkt stortte in (Cornett et al., 2011). Banken hadden te gretig risicovolle leningen

verstrekt aan klanten met een onvoldoende kredietwaardigheid. In de volgende paragraaf

gaan we dieper in op het proces dat hiertoe leidde.

a. De Amerikaanse problematiek

Wanneer iemand die een huis wil kopen een hypotheeklening afsluit bij een bank, ontstaat

een vordering op de balans van de bank. Banken hebben dan ook veel kapitaal nodig indien

massaal bij hen geleend wordt. Een bank moet echter voldoen aan de Basel-normen met

betrekking tot het verlenen van kredieten, waardoor ze kunnen gedwongen worden te

stoppen met het verschaffen van hypotheekleningen. Deze regels kunnen echter omzeild

worden. Door het oprichten van een speciaal beleggingsvehikel (SBV) wordt de balans van

de bank vrijgemaakt en de vorderingen worden overgedragen op het SBV. Dit SBV voorziet

de bank verder van kapitaal zodat ze toch verder leningen kan toestaan. Het SBV zelf

verkrijgt financiering door het uitgeven van asset backed securities, zijnde door activa

ondersteunde beleggingsproducten, met als onderpand de opbrengst van de hypotheken.

De meer specifieke vorm van asset backed securities dat werd gebruikt is de collateralized

debt obligation (CDO). Typerend voor deze vorm zijn de verschillende “lagen” waarin belegd

kan worden. Deze lagen variëren in termen van opbrengst en het risico dat eraan gekoppeld

is. Concreet vindt men lagen gaande van de laagste opbrengst gecombineerd met het

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

5

kleinste risico tot de combinatie hoogste opbrengst en hoogste risico (Heylen, hoorcollege

Macro-economie, academiejaar 2010 – 2011).

Banken hadden echter jarenlang te gretig risicovolle leningen verstrekt aan gezinnen die niet

aan de voorwaarden van een hypotheek zouden mogen voldoen. De hypotheekrente ging de

hoogte in en de huizenprijzen stortten in, met als gevolg dat deze gezinnen hun hypotheken

niet langer konden betalen. Hierdoor zagen banken zich genoodzaakt zware afschrijvingen

op deze hypotheken door te voeren. Dit tastte de liquiditeit van de banken zwaar aan.

Aangezien het op dat moment onduidelijk was welke instellingen hier problemen van

zouden ondervinden, stonden banken weigerachtig ten opzichte van elkaar en bevroren de

interbancaire markten. Banken sloegen huizen aan door onbetaalde hypotheken, waardoor

het aanbod van huizen op de markt steeg en de prijzen daalden. Bovendien was er door de

hogere hypotheekrente een extra overaanbod dat de prijzen alleen maar verder deed dalen.

Daarnaast probeerden vastgoedbeleggers verdere prijsdalingen voor te zijn door zo snel

mogelijk te verkopen en dit alles leidde tot een neerwaartse prijsspiraal en het instorten van

de huizenmarkt in de Verenigde Staten (Heylen, hoorcollege Macro-economie, academiejaar

2010 – 2011).

Bijgevolg brachten enorme liquiditeitstekorten de banken in noodlijdende situaties en

overheidstussenkomst was noodzakelijk om liquiditeiten in de markt te pompen (Heylen,

hoorcollege Macro-economie, academiejaar 2010 – 2011). Vanaf oktober 2008 werden

centrale banken genoodzaakt verscheidene financiële instellingen te ondersteunen. De

illiquiditeit bereikte toen een piek na het faillissement van Lehman Brothers en de

reddingsoperatie van AIG door de Amerikaanse Centrale Bank (Cornett et al., 2011).

De Amerikaanse crisis op de huizenmarkt breidde zich bovendien razendsnel uit naar andere

instituties, markten en landen. De wanbetaling van de hypotheekleningen bracht het hele

systeem van de hypotheeklening tot de CDO in gevaar aangezien wereldwijd in die CDO’s

was belegd. Hierdoor kwam de liquiditeit van instituties in verschillende landen sterk onder

druk te staan (Heylen, hoorcollege Macro-economie, academiejaar 2010 – 2011).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

6

b. De crisis in België

Ook Europa, waaronder België, werd zwaar getroffen door liquiditeitstekorten die de crisis

met zich meebracht. Figuur 1 toont de neerwaartse beweging van de bancaire kredieten aan

ondernemingen in België.

Figuur 1: Bancaire kredieten en conjuncturele evolutie

Figuur 1 toont de jaarlijkse wijziging van de kredietbedragen die opgenomen worden in combinatie met de conjunctuurcurve. Op de linker Y-as staat het groeipercentage van de opgenomen kredietbedragen, op de rechter Y-as het groeipercentage van de conjunctuur. De X-as geeft de jaren weer. De focus van de masterproef ligt op de periode 2008 – 2009 in vergelijking met 2006 – 2007 waarbij een neerwaartse beweging in de kredieten te zien is. Bron: www.nbb.be, geraadpleegd op 24/04/2013.

In België kreeg de crisis concreet voet aan wal met het Fortis - debacle. De Belgische

grootbank kondigde in 2007 aan samen met Royal Bank of Scotland en Banco Santander de

Nederlandse bankgroep ABN Amro over te nemen. Achteraf bleek dat Fortis zich deze grote

koopsom van 24 miljard euro niet kon veroorloven. De aandelenprijs daalde enorm door

groeiend wantrouwen van de beleggers na plotselinge geldnood om de balans te versterken

en alsmaar toenemende financieel onzekere tijden (www.demorgen.be, geraadpleegd op

5/02/2013; www.standaard.be, geraadpleegd op 5/02/2013).

Door de dalende aandelenkoersen en fors gestegen schulden zagen de Nederlandse, de

Belgische en de Luxemburgse overheid zich genoodzaakt staatsteun toe te kennen aan de

noodlijdende Fortis-groep. Aangezien de Belgische staat geen nieuwe staatsbank wou

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

7

oprichten maar een commerciële bank voor ogen had, werden de bankactiviteiten van Fortis

in de handen van de Belgische staat doorverkocht aan BNP Paribas. Hierna ging de bank

verder onder de naam BNP Paribas Fortis. De verzekeringsactiviteiten van Fortis (Fortis

Corporate Insurances) in handen van de Nederlandse staat werden verkocht aan de Britse

verzekeraar Amlin (www.tijd.be; geraadpleegd op 5/02/2013). De resterende

verzekeringsactiviteiten werden opgenomen onder de naam Ageas.

De crisis tekende ook de economische activiteit in België. Zo daalde het bruto binnenlands

product in 2009 met 2,8% ten opzichte van 2008 (www.nbb.be, geraadpleegd op

10/02/2013). Bovendien wakkerde de aanhoudende politieke malaise door de tot dan toe

langste regeringsformatie ooit in België de moeilijkheden verder aan. Deze masterproef wil

in het bijzonder nagaan of de financiële crisis van 2008 – 2009 de Belgische KMO’s heeft

beïnvloed in hun politiek aangaande nettobedrijfskapitaal met eventuele gevolgen voor de

winstgevendheid die afwijken van de relatie tussen nettobedrijfskapitaal en

winstgevendheid in een periode die niet door de financiële crisis gedomineerd werd.

We hebben de financiële crisis, die strikt genomen in de zomer van 2007 begon in de

Verenigde Staten, in dit werkstuk gedefinieerd als de periode 2008 – 2009. Onze focus ligt

immers op Belgische KMO’s en in België zijn de eerste gevolgen pas doorgedrongen in 2008.

De crisis is anno 2013 nog steeds gaande en is uitgegroeid tot een wereldwijde economische

crisis. Figuur 2 geeft een overzicht van een aantal sleutelmomenten die de crisis tekenden.

We kiezen voor de twee voorafgaande jaren 2006 – 2007 als vergelijkingsperiode aangezien

deze jaren niet gedomineerd werden door een financiële crisis in België.

Wij sluiten de periode af in 2009 om twee redenen. Enerzijds was 2009 de grens in de

overgang van een louter financiële naar een globale economische crisis (Vanacker,

hoorcollege Onderzoeksmethoden in de bedrijfsfinanciering, academiejaar 2012 – 2013;

www.tijd.be, geraadpleegd op 28/04/2013). Anderzijds kunnen we tot en met 2009 over

volledige data beschikken.

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

8

Figuur 2: 5 jaar crisis aan de hand van 12 sleutelmomenten

Figuur 2 geeft een overzicht van 12 sleutelmomenten die de crisis illustreren en schetst de evolutie van een financiële crisis over een economische crisis naar een schuldencrisis. Waar het in 2007 begon met de centrale banken die de financiële crisis een eerste keer probeerden te bezweren, vrezen landen als Griekenland en Spanje anno 2013 voor het bankroet. Wij beperken ons in deze masterproef op de crisisjaren 2008 – 2009 in België. Bron: www.tijd.be, geraadpleegd op 28/04/2013.

c. KMO’s

De Belgische economie wordt gestuwd en gedomineerd door KMO’s (www.tijd.be,

geraadpleegd op 29/10/2012). Ze zijn een niet te onderschatten bron van welvaart en

werkgelegenheid. In Tabel 1 geven wij een overzicht van het aantal KMO’s in heel België en

per gewest tussen 2000 en 2010. Hieruit blijkt dat het aantal KMO’s in België sinds 2002

onophoudelijk toeneemt.

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

9

Tabel 1: Evolutie aantal KMO’s in België

2000 2001 2002 2003 2004 2005

Vlaanderen 452707 451419 451568 453500 458279 465387

Brussel 90284 89350 88970 88906 89952 91907

Wallonië 225797 223122 221208 220576 221538 223585

Onbekend 12462 13032 13616 14110 14417 14801

Totaal 781250 776923 775362 777092 784186 795680

2006 2007 2008 2009 2010

Vlaanderen 477948 489972 502803 514262 546879

Brussel 95013 99188 101748 103245 109123

Wallonië 227772 231823 236518 240984 259348

Onbekend 15268 15556 17127 20864 26251

Totaal 816001 836539 858196 879355 941601 Bron: www.unizo.be, geraadpleegd op 15/10/2012.

Er bestaan verschillende definities voor een KMO die elk door een bepaalde instantie

gehanteerd worden (bijvoorbeeld de Europese Unie, de Belgische wetgever, enzovoort). In

onderstaand onderzoek verkiezen wij gebruik te maken van de Europese definitie die te

vinden is in de informatiebrochure van de nieuwe definitie van een KMO, uitgegeven door

de Europese Commissie. Deze definitie is sinds 1 januari 2005 van kracht. Volgens artikel 2

van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG mag een KMO niet meer dan 250 werknemers

hebben en niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: een jaaromzet van 50

miljoen euro of een balanstotaal van 43 miljoen euro (www.europa.eu, geraadpleegd op

15/10/2012). We kozen de Europese definitie vanwege de vergelijkbaarheid met andere

onderzoeken zoals onder andere Baños-Caballero et al. (2011).

In deze masterproef onderzoeken we of de financiële crisis van 2008 – 2009 een invloed

gehad heeft op het beheer van nettobedrijfskapitaal bij Belgische KMO’s en wat de invloed

hiervan geweest is op de winstgevendheid van de ondernemingen. Wij komen verder in dit

stuk terug op de definitie en betekenis van nettobedrijfskapitaal maar gaan nu dieper in op

het belang ervan voor een onderneming en een KMO in het bijzonder.

Het belang van nettobedrijfskapitaal voor KMO’s uit zich op allerlei wijzen. Ten eerste heeft

onderzoek reeds aangetoond dat nettobedrijfskapitaal essentieel is vanwege de invloed op

de winstgevendheid en op het risico van een onderneming (Smith, 1980; Shin & Soenen,

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

10

1998; Deloof, 2003; Baños-Caballero et al, 2011; Bhunia & Das, 2012). De groei van een

onderneming kan ondermijnd worden wanneer onvoldoende nettobedrijfskapitaal

aangehouden wordt. Dit kan immers leiden tot tekorten en problemen bij de dagelijkse

operationele activiteiten van ondernemingen (Van Horne & Wachowicz, 2000).

Daarnaast worden KMO’s geconfronteerd met moeilijkheden bij het vinden van financiering

in vergelijking met grotere bedrijven (Petersen & Rajan, 1997). Vanaf 2008 zijn de

moeilijkheden bij het vinden van financiering nog versterkt, wat een belangrijke impact kan

hebben op het risicobeleid in een KMO. Dit benadrukt nogmaals het belang van

nettobedrijfskapitaal en de manier waarop het beheerd wordt aangezien verschillende

politieken met betrekking tot het beheer van nettobedrijfskapitaal verschillende

risiconiveaus met zich meebrengen. (Smith, 1980; Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza,

2009; Gallagher & Andrew, 2007; Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008; Watson & Head,

2010). Dat deze financieringsmoeilijkeden zijn versterkt, blijkt onder meer uit een enquête

van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFIK), afgenomen in 2009 in

samenwerking met de Management School van de Universiteit Luik. De resultaten houden

rekening met de crisis. De enquête onderzocht de beschikbaarheid van financiering en de

houding van de banken tegenover KMO’s, micro-ondernemingen en zelfstandigen. Uit het

onderzoek blijkt dat 45% van de ondernemingen krediet heeft aangevraagd bij banken in

2009, een daling van 7% ten opzichte van 2008. Ruim 18% kreeg de lening echter niet

toegekend. Bij de micro-ondernemingen is de situatie nog erger: ruim 26% kreeg geen lening

toegestaan, in 2008 was dit nog maar 10,1% (www.kefik.be, geraadpleegd op 14/11/2012).

De redenen voor het weigeren van leningen aan KMO’s zijn hoofdzakelijk het niet kunnen

geven van voldoende waarborgen, gevolgd door te weinig inbreng of eigen vermogen.

Daarnaast is de onvoldoende terugbetalingscapaciteit een derde belangrijke reden. Hieruit

blijkt dat de financiële crisis wel degelijk een impact heeft gehad op de financieringspolitiek

van KMO’s (www.unizo.be, geraadpleegd op 14/11/2012).

Uit recent cijfermateriaal blijkt dat de banksector nog steeds weinig leningen toestaat aan

ondernemingen waarbij vooral de kleinere bedrijven getroffen worden (www.trends.be,

geraadpleegd op 14/11/2012). Febelfin, de koepelorganisatie van de banksector in België,

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

11

bevestigt deze trend. Door de financiële crisis en de daaruit voortvloeiende economische

crisis is de financiële structuur van ondernemingen verslechterd. Bedrijven lopen aldus meer

kans op wanbetaling waardoor leningen hen ontzegd worden. De conjuncturele malaise

weegt ook op de kwaliteit van kredietdossiers die ingediend worden bij kredietverschaffers

(www.febelfin.be, geraadpleegd op 10/05/2013).

Bovendien blijkt de rendabiliteit van banken in België dramatische dieptepunten te kennen:

in 2012 bedroeg de rendabiliteit 4,5% gedurende de eerste negen maanden van het jaar,

terwijl die in het afgelopen decennium meer dan 10% bedroeg (www.trends.be,

geraadpleegd op 22/03/2013).

We merken echter dat de aanhoudende liquiditeitstekorten die ontstaan zijn tijdens de

financiële crisis voor lange termijn problemen zorgen. Als exportgericht KMO-land heeft

België nood aan projecten die op lange termijn gefinancierd worden. Om beter tegemoet te

komen aan de rijzende problematiek hebben Febelfin en de Vlaamse regering besloten zich

te engageren in het zogenaamde bankenplan (www.standaard.be, geraadpleegd op

14/11/2012). Hierbij werd onder meer consensus bereikt over het oprichten van een KMO-

fonds ter waarde van 1 miljard euro waarbij banken het kredietrisico dragen. Daarnaast

besliste men de toepassingsmogelijkheden van de Win-winlening uit te breiden

(www.vlaanderen.be, geraadpleegd op 22/03/2013) en de bedrijfsleiders te helpen bij het

opstellen van een kredietdossier (www.febelfin.be, geraadpleegd op 22/03/2013). Recent

kwam BNP Paribas Fortis ook met een zuurstofgevend initiatief: de bank biedt 50.000 KMO’s

proactief 1 miljard euro bedrijfskapitaal (www.demorgen.be, geraadpleegd op 13/05/2013).

In deze masterproef willen we de focus behouden op de financiële crisis van 2008 – 2009 en

welke de gevolgen geweest zijn voor het management van nettobedrijfskapitaal bij Belgische

KMO’s. Daarbij wensen wij na te gaan of investeringen in nettobedrijfskapitaal de

winstgevendheid zwaarder hebben getroffen tijdens de crisis in vergelijking met de niet-

crisisperiode 2006 – 2007.

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

12

3. Theoretisch kader Volgens de pecking order theory is handelskrediet, wat een deel is van het

nettobedrijfskapitaal van een onderneming, laag gepositioneerd in de hiërarchie der

financieringsmiddelen ten gevolge van de hoge impliciete intrestkost (Myers & Maljuf, 1984;

Petersen & Rajan, 1997). In vergelijking met bancaire kredieten zijn de intresten op

handelskrediet soms aanzienlijk hoger. De oorzaak hiervan is tweeërlei: aan de ene kant

wenst de leverancier een compensatie te verkrijgen in ruil voor het verlenen van krediet en

aan de andere kant wenst hij een verzekering tegen mogelijke wanbetaling (Kestens, Van

Cauwenberge, Vander Bauwhede, 2011). Toch speelt handelskrediet een zeer belangrijke rol

bij de financiering van ondernemingen (Kestens et al., 2011).

De herverdelingstheorie stelt voorop dat ondernemingen met minder beperkingen qua

kapitaal een deel van hun bankkredieten doorgeven aan hun klanten door meer

handelskrediet toe te staan (Meltzer, 1960; Petersen & Rajan, 1997; Niskanen & Niskanen,

2006). Kestens et al. (2011) vinden bewijs van het blijvend herverdelingseffect van

handelskrediet gedurende de financiële crisis van 2008 maar in mindere mate. De

verlammende liquiditeitstekorten dwingen zelfs de minder kapitaalbeperkte ondernemingen

tot het terugschroeven van hun kredieten aan de klanten. Bovendien wordt additioneel

leverancierskrediet moeilijker te verkrijgen. De resultaten van Kestens et al. (2011) duiden

echter op het blijvend herverdelingseffect van handelskrediet, ook al verminderde de

beschikbaarheid van handelskrediet gedurende de onderzochte periode.

Deze financiële crisis van 2008 was een externe factor waaraan de bedrijven blootgesteld

werden, geheel buiten hun wil om. De bank lending channel theory (Nilsen, 1999) stelt dat

banken tijdens monetaire crisissen het verlenen van sommige leningen ernstig

terugschroeven, hetgeen wij ook empirisch waargenomen hebben (zie Figuur 1). Ten gevolge

van de vermindering van leningen zouden kleine bedrijven zich volgens Nilsen (1999) aldus

gedwongen kunnen zien meer handelskrediet te gebruiken als financieringssubstituut.

Anderzijds draagt dit ook heel wat risico’s met zich mee, waardoor dit niet zo

vanzelfsprekend is.

In deze masterproef wensen we de focus te houden op het beheer van het

nettobedrijfskapitaal en de financiële crisis van 2008 – 2009. Zoals reeds eerder vermeld, is

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

13

het gebruik van nettobedrijfskapitaal belangrijk wegens de invloed ervan op de

winstgevendheid en het risico van een bedrijf (Smith, 1980; Shin & Soenen, 1998; Deloof,

2003; Baños-Caballero et al., 2011; Bhunia & Das, 2012).

Het optimaal beheren van nettobedrijfskapitaal vormt dan ook een cruciaal element binnen

het financieel management van een onderneming. De literatuur onderscheidt daarbij drie

vormen van beleid met betrekking tot nettobedrijfskapitaal (Gallagher & Andrew, 2007;

Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008; Watson & Head, 2010). Enerzijds is er agressief

management van nettobedrijfskapitaal, anderzijds conservatief management. De

middenweg tussen deze twee uitersten is het gematigd management van

nettobedrijfskapitaal. Hierbij probeert men een balans te vinden tussen risico en

winstgevendheid (Gallagher & Andrew, 2007).

Agressief management van nettobedrijfskapitaal impliceert dat er weinig investeringen

gedaan worden in nettobedrijfskapitaal. Een onderneming spoort zijn klanten aan zo snel

mogelijk te betalen, houdt minimale voorraden aan en maakt veel gebruik van

leverancierskrediet als korte termijn financieringsbron voor de tijdelijke en een deel van de

permanente vlottende activa (Gallagher & Andrew, 2007). Hier wordt een hogere

winstgevendheid verwacht dan bij gematigd management, aangezien minder cash wordt

vastgehouden in vlottende activa (Watson & Head, 2010). De keerzijde van de medaille is

echter wel dat hierdoor hogere risico’s gecreëerd worden. Deze bijhorende risico’s zijn de

volgende. Door het toekennen van minder klantenkrediet kan dit de klantenrelatie schaden.

Minder gebruik maken van voorraad verhoogt dan weer het risico op stock-outs en het niet

kunnen opvangen van onverwachte stijging in de vraag. Meer gebruik maken van

leverancierskrediet als korte termijn financiering voor de vlottende activa laat weinig tot

geen buffer voor onvoorziene omstandigheden aangezien er weinig tot geen verschil meer is

tussen de beschikbare liquide middelen en de korte termijn schuld die moet afbetaald

worden (Gallagher & Andrew, 2007). Bovendien is er dan ook een risico dat leveranciers de

kredietwaardigheid van de onderneming in vraag gaan stellen. Als we deze drie kenmerken

samenvoegen in de cash conversion cycle, zal een agressieve politiek met zich meebrengen

dat de cash conversion cycle korter zal zijn dan bij gematigd management van

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

14

nettobedrijfskapitaal (Smith, 1980; Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza, 2009; Gallagher

& Andrew, 2007; Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008; Watson & Head, 2010).

Daartegenover staat het conservatieve management omtrent het beheer van

nettobedrijfskapitaal. Deze politiek impliceert dat er veel investeringen gedaan worden in

nettobedrijfskapitaal. De onderneming kent veel klantenkrediet toe, houdt veel voorraad

aan en maakt zo weinig mogelijk gebruik van leverancierskrediet. Hier wordt een lagere

winstgevendheid verwacht, aangezien meer cash wordt vastgehouden in vlottende activa

(Watson & Head, 2010), maar daar staat dan ook een lager risico tegenover. Dit lagere

risiconiveau wordt ten eerste in de hand gewerkt door de investeringen in de klantenrelatie

door het verstrekken van klantenkrediet. Ten tweede staat een hoge voorraad garant voor

het opvangen van stock-outs en onverwachte gestegen vraag. Ten slotte wordt door het zo

weinig mogelijk gebruiken van leverancierskrediet als korte termijn financieringsbron voor

de vlottende activa een buffer aangelegd tussen de beschikbare liquide middelen en de

korte termijn schulden (Gallagher & Andrew, 2007). Ook behoudt de onderneming een

kredietwaardig imago ten opzichte van zijn leveranciers. Als we deze drie kenmerken

samenvoegen in de cash conversion cycle, zal een conservatieve politiek met zich

meebrengen dat de cash conversion cycle langer zal zijn dan bij gematigd management van

nettobedrijfskapitaal (Smith, 1980; Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza, 2009; Gallagher

& Andrew, 2007; Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008; Watson & Head, 2010).

In deze masterproef zal gebruik gemaakt worden van de conservatieve politiek om de

hypothesen omtrent het management van nettobedrijfskapitaal in de financiële crisis van

2008 – 2009 te funderen aangezien in Arnold (2008) aangegeven wordt dat in onzekere

tijden, zoals de financiële crisis van 2008 – 2009, conservatief beheer van

nettobedrijfskapitaal een passend beleid kan zijn.

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

15

4. Literatuuroverzicht en ontwikkeling hypothesen

In dit onderdeel van deze scriptie zal eerst een verduidelijking gegeven worden van het

begrip nettobedrijfskapitaal. Vervolgens worden de componenten besproken. Nadien volgt

een overzicht van de mogelijke gevolgen van een toename van die componenten en van de

lengte van de cash conversion cycle op de winstgevendheid van een onderneming. Deze

bevindingen fungeren samen met de resultaten uit vorige academische onderzoeken als

basis voor de ontwikkeling van de hypothesen uit deze masterproef.

a. Wat is nettobedrijfskapitaal?

Zoals reeds vermeld in de introductie is het nettobedrijfskapitaal een cruciaal element van

het financieel management van ondernemingen (Smith, 1980; Deloof, 2003; Kesimli &

Gunay, 2011). Er kan geïnvesteerd worden in nettobedrijfskapitaal als bron van financiering

(Deloof, 2003). Anderzijds zijn daar wel risico’s aan gebonden, wat verder zal besproken

worden.

Nettobedrijfskapitaal wordt volgens Ooghe & Van Wymeersch (2008) gedefinieerd als het

verschil tussen (beperkt) vlottende activa en vreemd vermogen op korte termijn. Deze

definiëring is schematisch voorgesteld in Figuur 3. Onder vlottende activa vallen de liquide

middelen, de voorraden en bestellingen in uitvoering, de handelsvorderingen op ten hoogste

één jaar, de geldbeleggingen en de overlopende rekeningen van het actief. Vreemd

vermogen op korte termijn omvat de schulden op ten hoogste één jaar en de overlopende

rekeningen van het passief (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Deze benadering van

nettobedrijfskapitaal wordt gebruikt als liquiditeitsmaatstaf: wanneer het vreemd vermogen

op korte termijn kleiner is dan de vlottende activa bestempelt men de liquiditeit van een

onderneming als voldoende (Ooghe & Van Wymeersch, 2008).

Een alternatieve definiëring van nettobedrijfskapitaal is het verschil tussen het permanent

vermogen en de (uitgebreide) vaste activa, schematisch voorgesteld in Figuur 3 (Ooghe &

Van Wymeersch, 2008). Het permanent vermogen bestaat uit het eigen vermogen en het

vreemd vermogen op lange termijn. De uitgebreide vaste activa bevatten de

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

16

oprichtingskosten, de immateriële vaste activa, de materiële vaste activa, de financiële vaste

activa verminderd met de handelsvorderingen op meer dan één jaar (Ooghe en Van

Wymeersch, 2008). Deze benadering koppelt de liquiditeit van een onderneming aan de

financieringswijze van de vaste activa waardoor een realistischer beeld gegeven wordt

(Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Nettobedrijfskapitaal is immers dat deel van het

permanent vermogen dat overblijft na de financiering van de vaste activa. Hiermee worden

de (beperkt) vlottende activa gefinancierd. Een onderneming bevindt zich echter in een

gevaarlijke situatie wanneer vaste activa niet langer kunnen gefinancierd worden door

permanent vermogen en aldus moeten gefinancierd worden met vreemd vermogen op korte

termijn. Dit is immers vermogen dat snel wordt verminderd of afgeschaft (Ooghe & Van

Wymeersch, 2008; Vander Bauwhede, hoorcollege Financiële Analyse van de Onderneming,

academiejaar 2010 – 2011; Keuleneer, hoorcollege Gevorderde bedrijfsfinanciering,

academiejaar 2012 – 2013).

Figuur 3: Schematische voorstelling van het nettobedrijfskapitaal

Bron: Ooghe, H., en Van Wymeersch, C. (2008). Handboek Financiële Analyse van de

Onderneming. Antwerpen, Intersentia.

Raheman & Nasr (2007) stellen dat efficiënt beheer van het nettobedrijfskapitaal essentieel

is voor een bedrijf, zeker voor handelsondernemingen, productie-, en distributiebedrijven.

Het beheer in deze bedrijven heeft immers een onmiddellijke impact op de liquiditeit en de

winstgevendheid aangezien het nettobedrijfskapitaal meer dan de helft van het totaal actief

vertegenwoordigt. Als het management niet op een efficiënte manier gebeurt en het

beschikbare bedrag voor dagdagelijkse activiteiten dus niet voldoende hoog is, kunnen er

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

17

liquiditeitsproblemen ontstaan die in het ergste geval kunnen leiden tot een faillissement

(Kargar & Blumenthal, 1994).

Smith (1980) duidde ook op het belang van het beheer van nettobedrijfskapitaal. Het oefent

immers een effect uit op zowel de winstgevendheid als het risico van een onderneming.

Aldus wordt ook de waarde van een onderneming beïnvloed. De bestaande literatuur

(Smith, 1980; Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza, 2009; Gallagher & Andrew, 2007;

Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008; Watson & Head, 2010) onderscheidde drie manieren

van management van nettobedrijfskapitaal. Zoals reeds vermeld in het deel theoretisch

kader, kan er enerzijds agressief management zijn. Dit betekent een lage investering in

nettobedrijfskapitaal met potentieel een hogere winstgevendheid, maar aan de andere kant

ook een groter risico. Een lage investering betekent dat een onderneming weinig geld zal

opzij zetten voor nettobedrijfskapitaal. Het zal zijn klanten aanzetten om zo snel mogelijk te

betalen, er zal zo weinig mogelijk voorraad zijn en het bedrijf zal zo lang mogelijk wachten

om zijn leveranciers te betalen. Anderzijds kan het management van nettobedrijfskapitaal

eerder conservatief zijn, wat inhoudt dat er een hoge investering is in nettobedrijfskapitaal.

Dit leidt tot een lagere winstgevendheid maar eveneens een lager risico. De klant zal veel

betalingsuitstel krijgen, er zal veel voorraad aangehouden worden en leveranciers zullen zo

snel mogelijk betaald worden (Smith, 1980; Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza, 2009).

Ten slotte is er gematigd management van nettobedrijfskapitaal, wat de middenweg is

tussen de twee uitersten, agressief en conservatief management.

De motivatie voor deze studie wordt ingegeven door het duidelijk belang van het

nettobedrijfskapitaal voor de winstgevendheid van een bedrijf. Daar onze persoonlijke

interesse uitgaat naar de actuele financiële crisis, zullen wij de relatie tussen beiden nagaan

bij Belgische KMO’s in een specifieke omgeving die gevormd wordt door de financiële crisis

van 2008 – 2009.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

18

b. De componenten van nettobedrijfskapitaal

De componenten van nettobedrijfskapitaal die we in ons onderzoek gebruiken, zijn

gebaseerd op de variabele die gehanteerd wordt voor het meten van het management van

nettobedrijfskapitaal. Hiervoor is in de literatuur (Shin & Soenen, 1998) zowel de cash

conversion cycle als de net trade cycle terug te vinden als maatstaf.

In dit werkstuk zal gebruik gemaakt worden van de cash conversion cycle aangezien deze

meer gebruikt wordt dan de net trade cycle en het onderzoek van Raheman, Qayyum & Afza

(2011) bovendien aangetoond heeft dat geen significante impact op de resultaten te zien is

door hetzij de cash conversion cycle hetzij de net trade cycle te gebruiken.

De lengte van de cash conversion cycle is gelijk aan de som van het aantal dagen

klantenkrediet en het aantal dagen voorraad verminderd met het aantal dagen

leverancierskrediet (Shin & Soenen, 1998; Gentry, Vaidyanathan & Lee, 2001; Deloof, 2003;

Baños-Caballero et al., 2011; Raheman et al., 2011). De precieze berekeningswijzen van deze

elementen zullen aangehaald worden bij de bespreking van de variabelen. We beperken ons

momenteel tot de belangrijkste kenmerken uit de definities.

Onder aantal dagen klantenkrediet wordt het betalingsuitstel verstaan dat een bedrijf geeft

aan zijn klanten. Het kernelement in de berekening van aantal dagen klantenkrediet is het

bedrag dat uitstaat met betrekking tot handelsvorderingen. Concreet betreft het de

handelsvorderingen die bedrijven op korte termijn aan de klanten geven als korte termijn

lening. Het aantal dagen klantenkrediet berekent aldus de liquiditeit van de

handelsvorderingen op ten hoogste één jaar (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Het aantal

dagen voorraad is de tijd tussen de start van de productie van een bepaald product en het

moment dat het product verkocht wordt en het bedrijf verlaat. De belangrijkste component

in deze formule is de hoeveelheid voorraad. Het omvat alle goederen die nodig zijn om tot

gerede producten te komen maar nog niet zijn afgewerkt tot gereed product, de

zogenaamde bestellingen in uitvoering evenals gerede producten die nog niet zijn verkocht

(Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Het aantal dagen leverancierskrediet is op zijn beurt het

betalingsuitstel dat een bedrijf krijgt van zijn leveranciers. De hoofdcomponent in de formule

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

19

voor aantal dagen leverancierskrediet is het uitstaande bedrag voor handelsschulden.

Hiermee bedoelen wij de korte termijn leningen die bedrijven ontvangen van hun

leveranciers (Ooghe & Van Wymeersch, 2008).

Samenvattend kunnen we stellen dat, aangezien de cash conversion cycle bestaat uit

klantenkrediet, voorraad en leverancierskrediet, we ook deze componenten zullen opnemen

als variabelen in ons onderzoek en hypothesen opstellen over hun relatie met

winstgevendheid.

c. De relatie tussen componenten van nettobedrijfskapitaal en winstgevendheid

Meer investeren in klantenkrediet, leverancierskrediet en voorraad kan zowel positieve als

negatieve gevolgen hebben voor de winstgevendheid van een bedrijf. In volgende

paragrafen zullen we deze gevolgen verder toelichten.

i. Klantenkrediet

Volgens Smith (1987), Long, Malitz & Ravid (1993), Deloof & Jegers (1996), Petersen & Rajan

(1997) en Deloof (2003) is de mogelijkheid tot een kwaliteitscheck van het verhandelde

product van groot belang voor klanten van KMO’s. Meer klantenkrediet geeft daar meer

aanleiding toe door de langere periode om het product te testen waardoor, na bevrediging,

de verkopen toenemen en dus leiden tot een hogere winstgevendheid. Wanneer klanten

geconfronteerd worden met liquiditeitstekorten zullen de verkopen dalen bij gebrek aan

klantenkrediet (Biais & Gollier, 1997). Uit onderzoek blijkt overigens dat bedrijven die hun

klanten een helpende hand aanreiken meer kans maken op het realiseren van additionele

verkopen (Baños-Caballero et al., 2011). Daarnaast helpt het ook bij de relatieopbouw met

de klant (Wilner, 2000) en vermindert het de informatieasymmetrie en transactiekosten

(Petersen & Rajan, 1997).

Anderzijds zijn er ook een aantal minpunten verbonden aan het verhogen van

klantenkrediet. Enerzijds komt de liquiditeitspositie van de onderneming in het gedrang door

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

20

een verhoogde kans op onbetaalde kredieten (Deloof, 2003) wat negatief is voor de

winstgevendheid. Anderzijds zit meer cash opgeslagen in nettobedrijfskapitaal, waardoor

het niet meer voor andere doeleinden kan gebruikt worden. Bovendien kan deze ongunstige

positie in het slechtste geval leiden tot faillissement (Soenen, 1993).

ii. Voorraad

Meer investeren in voorraad kan volgens Long, Malitz & Ravid (1993) en Deloof & Jegers

(1996) onderbrekingen in het productieproces opvangen en het verlies van afzet door

onmogelijkheid om te produceren bij een onverwachte vraag voorkomen. Dit leidt dan tot

hogere verkopen en ook tot een betere service naar de klanten toe, waardoor ook de

winstgevendheid toeneemt. Bovendien worden ook de leverancierskosten de kop in gedrukt

en is het efficiënter bij prijsfluctuaties (Blinder & Maccini, 1991). Een cruciaal negatief gevolg

van toegenomen investeringen in voorraad op de winstgevendheid zijn de hoge

voorraadkosten voor opslag en verlies door bijvoorbeeld bederf van producten. Deloof

(2003) stelt dan ook dat het management van voorraad een afweging betekent van kosten

en verkopen. Bovendien is het ook sterk afhankelijk van de sector van de KMO, aangezien

sommige sectoren standaard geen gebruik maken van voorraad (dienstensectoren) en

andere verplicht zijn voorraad aan te houden, zoals bijvoorbeeld de productie- of

retailsector (Lovelock & Wright, 2002).

iii. Leverancierskrediet

Shipley & Davis (1991) en Deloof & Jegers (1996) vonden dat leverancierskrediet een

belangrijk selectiecriterium is bij weinig productdifferentiatie voor het bedrijf aangezien dit

het bedrijf meer ademruimte en vrijheid geeft om te beslissen wanneer ze hun facturen

betalen. Het is een vorm van krediet die bovendien als alternatief kan gebruikt worden bij

gebrek aan andere leningen die teruggeschroefd worden in mindere economische tijden.

De keerzijde van de medaille is echter wel dat het een enorm dure vorm van krediet is. Een

illustratie hiervan is het veel gebruikte concept “2/10, net 30” (Smith, 1987; Long, Malitz &

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

21

Ravid, 1993 en Petersen & Rajan, 1997). Deze regel stelt dat wanneer een bedrijf binnen de

tien dagen aan zijn leverancier betaalt, hij een korting ontvangt van twee procent. Wanneer

ze niet binnen deze tien dagen betaalt, moet de volledige rekening binnen de dertig dagen

betaald worden. Zo betaalt een bedrijf dus 2% voor 20 dagen. Om er een beter beeld van te

kunnen vormen kan dit percentage omgezet worden naar een percentage op jaarbasis van

ongeveer 43%. Dit hele hoge intrestpercentage kan de winstgevendheid hypothekeren

wanneer veel kortingen voor snelle betalingen gemist worden.

Bovendien kan het imago van een bedrijf ten opzichte van zijn leverancier aangetast worden

wanneer het bedrijf meer betalingskrediet gaat aanvragen. Het kan een teken van

liquiditeitstekort zijn en kan het vertrouwen van de leverancier in het bedrijf schaden.

Wanneer de leverancier zijn relatie met het bedrijf hierdoor annuleert, kan dit tot nefaste

gevolgen leiden voor de winstgevendheid van het bedrijf in kwestie (Petersen & Rajan,

1997).

d. De relatie tussen de cash conversion cycle en de winstgevendheid

Een langere cash conversion cycle met meer dagen klantenkrediet en investeringen in

voorraad kan om hiervoor genoemde redenen leiden tot hogere verkopen en eventueel een

hogere winstgevendheid. Minder leverancierskrediet en de voordelen van kortingen bij

snelle betaling dragen er ook toe bij. Daar tegenover bestaat de mogelijkheid dat de kosten

van veel investeringen in nettobedrijfskapitaal de opbrengsten van meer klantenkrediet en

de mogelijkheden van meer voorraad boven het hoofd groeien. Dit heeft dan een negatieve

impact op de winstgevendheid.

e. Ontwikkeling hypothesen

In deze masterproef gaan we na of de financiële crisis van 2008 – 2009 een invloed heeft

uitgeoefend op het management van nettobedrijfskapitaal bij Belgische KMO’s. Daarnaast

zijn we geïnteresseerd in de weerslag hiervan op de winstgevendheid van de

ondernemingen. Daartoe onderzoeken wij de drie componenten van nettobedrijfskapitaal

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

22

(klantenkrediet, voorraad en leverancierskrediet) en de lengte van de cash conversion cycle

als maatstaf voor het beheer van nettobedrijfskapitaal. Deze wordt uitvoerig behandeld bij

de bespreking van de onafhankelijke variabelen.

Het uitgangspunt voor de ontwikkeling van de hypothesen vormt de financiële crisis van

2008 – 2009 die als externe factor de ondernemingen bedreigde (en anno 2013 nog steeds

bedreigt). Het ineenstorten van enkele vooraanstaande financiële instellingen veroorzaakte

onrust op de markten. Figuur 4 illustreert dit wantrouwen bij KMO’s aan de hand van de

KMO-barometer. Deze geeft het KMO-vertrouwen in de economie weer en is de

conjunctuurindicator bij uitstek voor KMO’s. Het wordt op kwartaalbasis samengesteld door

een representatief KMO-panel te bevragen. De maatstaf is opgebouwd uit verschillende

deelindices waaronder het toekomstig werkvolume, de toekomstige financiële situatie en de

tevredenheid over de economie. Waarden boven de 100 duiden op een positieve evolutie in

de conjunctuur, waarden onder de 100 duiden op een negatieve evolutie in de conjunctuur

(www.unizo.be, geraadpleegd op 15/10/2012).

Figuur 4: KMO-barometer als conjunctuurindicator bij KMO’s

Bron: www.unizo.be, geraadpleegd op 15/05/2013.

Uit Figuur 4 blijkt dat de conjunctuurindex een dieptepunt bereikte in het eerste kwartaal

van 2009, diep in de financiële crisis. Het vertrouwen in de economie herstelde zich enigszins

weer maar bereikte pas in het derde kwartaal van 2010 de grens van 100. Sinds het derde

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

23

kwartaal van 2011 dook de barometer opnieuw onder de 100 om in het eerste kwartaal van

2012 een absoluut dieptepunt te bereiken. Anno eerste kwartaal van 2013 is de barometer

nog steeds niet boven de grens van 100 gekomen (www.unizo.be, geraadpleegd op

15/05/2013).

Uit deze conjunctuurindicator blijkt duidelijk dat KMO’s de toekomst van de economie

somber inzien. In onzekere tijden is het dus aannemelijk dat KMO’s er alles aan doen om hun

bedrijf veilig te stellen en hun operaties te kunnen blijven uitvoeren. Indien we dit gegeven

relateren aan nettobedrijfskapitaal, vinden wij aansluiting bij het conservatief beleid. Veel

investeringen gaan immers gepaard met lage risico’s. Dit wordt afgeleid uit het feit dat meer

investeren in nettobedrijfskapitaal betekent dat er vanuit het standpunt van de

onderneming meer klantenkrediet gegeven wordt, meer voorraad aangehouden wordt en

kortingen voor snelle betaling bij leveranciers zoveel mogelijk gegrepen worden. Daardoor

verkleint het risico op verlies van klanten, stock-outs of productieonderbrekingen en het

missen van cruciale leverancierskortingen. Daartegenover staat wel de verwachting van een

lager resultaat. Wij nemen aan dat KMO’s in financieel onzekere tijden hun omgeving zoveel

mogelijk onder controle willen houden en stabiliteit en zekerheid wensen in te bouwen om

de risico’s zo laag mogelijk te houden aan de hand van een conservatief beleid met

betrekking tot het nettobedrijfskapitaal (Arnold, 2008).

i. Klantenkrediet

Om de financiële onzekerheid en risico’s te beperken nemen wij aan dat KMO’s een

conservatieve politiek volgen. Investeringen in handelsvorderingen worden dan ook

opgetrokken. Wij vermoeden dat KMO’s op die manier hun klanten een helpende hand

willen aanreiken en de klantenbinding wensen te optimaliseren. Uit het KMO-rapport van

Unizo, jaargang 2008, blijkt immers dat KMO’s tussen 2000 en 2007 voldoende financiële

buffers hebben kunnen aanleggen om de crisis te kunnen overleven (www.tijd.be,

geraadpleegd op 6/11/2012). Dit versterkt het vermoeden dat er middelen beschikbaar zijn

om de investering in handelsvorderingen op ten hoogste één jaar te kunnen realiseren.

Kenmerkend voor deze handelsvorderingen is dat ze liquide zijn binnen een tijdspanne van

minder dan één jaar. Om de liquiditeit van de handelsvorderingen te meten, maken wij

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

24

gebruik van de gemiddelde inningsperiode van de handelsvorderingen in aantal dagen,

namelijk het aantal dagen klantenkrediet (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Deze periode is

het gemiddeld aantal dagen tussen de dag van verkoop en de dag van ontvangst van betaling

door de klant.

Hypothese 1a: In vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 is het aantal dagen

klantenkrediet gestegen gedurende de financiële crisis van 2008 – 2009 bij Belgische KMO’s.

Daarnaast onderzoeken we of een bijkomende eenheid investering in handelsvorderingen

tijdens de financiële crisis de winstgevendheid van de KMO’s meer of minder heeft

aangetast in vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007. De focus ligt opnieuw op het

aantal dagen klantenkrediet. Klantenkrediet vormt samen met leverancierskrediet het

algemene handelskrediet en net zoals in veel industriële landen behoort het handelskrediet

ook in België tot de belangrijkste financieringsbronnen (Kestens et al., 2011 ; Deloof, 2003).

Voorgaande literatuur hieromtrent vindt bewijs van een negatieve relatie gedurende niet-

crisisperioden. Deloof (2003) vond in zijn studie naar grote Belgische bedrijven dat deze hun

winstgevendheid kunnen verhogen door het aantal dagen klantenkrediet te reduceren.

García-Teruel & Martínez-Solano (2007) vonden gelijkaardige resultaten voor kleine en

middelgrote Spaanse ondernemingen. Lazaridis & Tryfonidis (2006) focusten dan weer op

Atheense beursgenoteerde ondernemingen en vonden tevens een negatieve relatie.

Raheman & Nasr (2007) stelden diezelfde negatieve relatie vast tussen klantenkrediet en

winstgevendheid in hun onderzoek bij Pakistaanse beursgenoteerde bedrijven. Uit onze

literatuurstudie blijkt het onderzoek van Sharma & Kumar (2011) het enige dat een positieve

relatie aanbrengt. Zij bestudeerden beursgenoteerde bedrijven in India. Typerend voor

bovenstaande studies is dat ze gevoerd werden gedurende niet-crisisperioden.

Daarentegen focussen Love & Zaidi (2010) in hun studie op handelskrediet en bankkrediet

zowel voor als na de financiële crisis in Azië van 1998. Zij vinden dat bedrijven met

beperkingen aangaande bankfinanciering meer kopen en verkopen op krediet. Zij

concluderen dat handelskrediet geen volledige substituut kan zijn voor bankkredieten.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

25

Wij vermoeden dat de investeringen in handelsvorderingen toegenomen zijn: KMO’s

verschaffen hun klanten meer betalingsuitstel (zie hypothese 1a). Maar aangezien de

financiële crisis van 2008 – 2009 een wereldwijde crisis is en zowel bedrijven als

huishoudens getroffen heeft, verwachten wij dat deze investering de winstgevendheid van

de KMO’s heeft aangetast. Ondanks een verlaagd risico op klantenverloop en meer kansen

op verkopen, verhoogt het risico op wanbetaling aanzienlijk tijdens de financiële crisis.

Aangezien KMO’s gedurende de financiële crisis geconfronteerd werden met aanzienlijke

beperkingen aangaande het verkrijgen van bancaire kredieten (www.febelfin.be,

geraadpleegd op 10/05/2013), nemen wij aan dat het belang van klantenkrediet

toegenomen is. Aan de ene kant blijft investeren in klantenkrediet belangrijk om de

verkopen te blijven stimuleren en klantenbinding te bevorderen (Wilner, 2000). Elke

bijkomende verkoop, weliswaar op krediet, opent mogelijkheden om lange termijn relaties

aan te knopen met klanten (Baños-Caballero et al., 2011). Aan de andere kant dient men

rekening te houden met mogelijke wanbetalingen vanwege de klant. Dit risico is ten gevolge

van de crisis toegenomen (Deloof, 2003; Soenen, 1993). Bij het nemen van de

investeringsbeslissing moet deze tweespalt in rekenschap genomen worden. In lijn met

reeds verschenen onderzoek veronderstellen wij een negatieve relatie tussen de

winstgevendheid van Belgische KMO’s en klantenkrediet tijdens de financiële crisis van 2008

– 2009, die meer uitgesproken is dan tijdens de niet-crisisperiode vanuit de overtuiging dat

het risico op wanbetaling de voordelen van extra verkopen overtreft. Opnieuw wensen wij

deze hypothese te toetsen aan de hand van het aantal dagen klantenkrediet.

Hypothese 1b: Tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009 is de negatieve relatie tussen de

winstgevendheid en het aantal dagen klantenkrediet meer uitgesproken in vergelijking met

de niet-crisisperiode 2006 – 2007 voor Belgische KMO’s.

ii. Voorraad

Uit onze literatuurstudie blijkt dat voorraadmanagement in vergelijking met klantenkrediet

en leverancierskrediet het minst onderzocht is. In het algemeen wijst de literatuur op

volgende voordelen: vermijden van een stock-out, opvangen van productie-onderbrekingen

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

26

en de vorming van een buffer voor een variabele vraag (Cuthbertson & Gasparro, 1993).

Maar daartegenover staan hoge voorraadkosten.

Bij een conservatief beleid aangaande het nettobedrijfskapitaal worden de investeringen in

voorraad de hoogte in gedreven. Wij volgen deze lijn vanuit de overtuiging dat de financiële

crisis als externe factor de KMO’s hiertoe gedreven heeft. De financiële crisis heeft immers

een negatieve invloed gehad op de winstgevendheid van Belgische bedrijven (Kestens et al.,

2011). Dit doet het vermoeden rijzen dat de verkopen gedaald zijn waardoor bedrijven

gedwongen zijn meer gebruik te maken van voorraden. We komen dan ook tot volgende

hypothese:

Hypothese 2a: In vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 is het aantal dagen

voorraad gestegen gedurende de financiële crisis van 2008 – 2009 bij Belgische KMO’s.

Deloof (2003) wees erop dat men voor het management van de voorraad een afweging

moet maken tussen enerzijds de verkopen die vloeien uit de voorraad en de kosten die

ermee gepaard gaan. Hoe meer voorraad een bedrijf aanhoudt, hoe meer verkopen kunnen

gerealiseerd worden maar ook hoe hoger de kosten. Deloof (2003) vond een negatieve

relatie tussen de voorraad en de winstgevendheid, net zoals García-Teruel & Martínez-

Solano (2007) en Lazaridis & Tryfonidis (2006).

Wij vermoeden eenzelfde negatieve relatie aan te treffen tussen enerzijds de voorraad en

anderzijds de winstgevendheid van Belgische KMO’s en dit zowel voor als tijdens de

financiële crisis. Door de crisis verwachten we echter dat de negatieve relatie sterker is.

Aangezien de gevolgen van de financiële crisis zich verspreid hebben over menig sector en

huishouden, verwachten wij een toename van onverkochte voorraden met een nefaste

invloed voor de winstgevendheid van de onderneming. Aldus formuleren wij de tweede

hypothese als volgt:

Hypothese 2b: Tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009 is de negatieve relatie tussen de

winstgevendheid en het aantal dagen voorraad meer uitgesproken in vergelijking met de

niet-crisisperiode 2006 – 2007 voor Belgische KMO’s.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

27

iii. Leverancierskrediet

Aangezien de conservatieve politiek aangaande het nettobedrijfskapitaal stelt dat bedrijven

meer gaan investeren in nettobedrijfskapitaal (Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza,

2009), stellen we dat het gebruik van leverancierskrediet is gedaald. In moeilijke

economische tijden is het belangrijk om de kosten zoveel mogelijk te drukken en het risico te

beperken. Voor het leverancierskrediet betekent dit dat KMO’s er alles zullen aan doen om

de kortingen voor snelle betaling te verkrijgen, gezien de hoge kost in verhouding met het

mislopen ervan. Zoals reeds eerder aangehaald hadden Belgische KMO’s in de jaren voor

2008 reeds buffers aangelegd (KMO-rapport Unizo, 2008; www.tijd.be, geraadpleegd op

6/11/2012) die ze tijdens de financiële crisis zouden kunnen gebruiken om facturen snel te

betalen. Dit betekent dat het aantal dagen leverancierskrediet zal dalen in tijden van crisis

en we bekomen dan ook volgende hypothese:

Hypothese 3a: In vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 is het aantal dagen

leverancierskrediet gedaald gedurende de financiële crisis van 2008 – 2009 bij Belgische

KMO’s.

Vorige onderzoeken waren grotendeels consistent in de relatie die ze vaststelden tussen het

aantal dagen leverancierskrediet en de winstgevendheid van een onderneming. De reeds bij

hypothese 1 besproken onderzoeken van Sharma & Kumar (2011), García-Teruel &

Martínez-Solano (2007), Raheman & Nasr (2007), Lazaridis & Tryfonidis (2006) en Deloof

(2003) toonden een negatieve relatie aan tussen het aantal dagen leverancierskrediet en de

winstgevendheid van een onderneming, grotendeels te wijten aan de hoge kosten bij het

missen van kortingen voor snel betalen.

Ook wij gaan deze negatieve relatie veronderstellen voor zowel de periode voor de

financiële crisis als tijdens de financiële crisis zelf. We verwachten dat het mislopen van

kortingen voor snelle betalingen de liquiditeit van KMO’s in de moeilijke economische tijden

van 2008 – 2009 alleen nog verder in gevaar brengt, waardoor de winstgevendheid sterker

in dalende lijn gaat. Het gebruik van leverancierskrediet tijdens de crisis is aldus nefaster

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

28

voor de winst dan tijdens de niet-crisisperiode. We formuleren het tweede deel van de

derde hypothese dus als volgt:

Hypothese 3b: Tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009 is de negatieve relatie tussen de

winstgevendheid en het aantal dagen leverancierskrediet meer uitgesproken in vergelijking

met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 voor Belgische KMO’s.

iv. Cash conversion cycle

Wanneer we de conservatieve aanpak van het beheer van nettobedrijfskapitaal toepassen

op de lengte van de cash conversion cycle gedurende de financiële crisis, betekent dit dat de

cash conversion cycle in lengte zal toenemen (Weinraub & Visscher, 1998; Nazir & Afza,

2009). Ook wanneer we de formule van de lengte van de cash conversion cycle toepassen

komen we tot dit resultaat. De som van het aantal dagen klantenkrediet en het aantal dagen

voorraad zal toenemen aangezien we verwachten dat beide delen toenemen in verhouding

met de jaren voor de crisis (hypothese 1a en 2a). Wanneer we hiervan een lager aantal

dagen leverancierskrediet aftrekken (hypothese 3a), neemt de lengte van de cash conversion

cycle toe. Onderstaande hypothese kan dan geformuleerd worden.

Hypothese 4a: In vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 is de lengte van de cash

conversion cycle toegenomen gedurende de financiële crisis van 2008 – 2009 bij Belgische

KMO’s.

In vorig onderzoek vonden onder andere Shin & Soenen (1998) een sterk negatieve relatie

tussen de lengte van de cash conversion cycle en de winstgevendheid van Amerikaanse

beursgenoteerde bedrijven in de periode van 1975 tot 1994. Daarentegen hebben Baños-

Caballero et al. (2011) als eerste een kwadratische relatie aangetoond tussen het

management van nettobedrijfskapitaal en winstgevendheid van Spaanse KMO’s voor de

periode 2002 – 2007. Zij stellen dat KMO’s een optimaal nettobedrijfskapitaalniveau hebben

waarbij hun winstgevendheid gemaximaliseerd wordt door een afweging van opbrengsten

en kosten.

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

29

Wegens het ontbreken van voldoende onderzoek ter bewijs van een concave relatie, nemen

we de richting aan die de meerderheid van de onderzoeken aangetoond heeft, namelijk een

negatieve relatie tussen de lengte van de cash conversion cycle en de winstgevendheid. Op

basis van onze vermoedens dat de relatie tussen de winstgevendheid en respectievelijk het

aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad en het aantal dagen

leverancierskrediet nog meer uitgesproken negatief is tijdens de financiële crisis, leiden wij

af dat de relatie tussen de winstgevendheid en de lengte van de cash conversion cycle

tevens meer uitgesproken negatief is tijdens de financiële crisis. Zo komen we tot de

volgende hypothese:

Hypothese 4b: Tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009 is de negatieve relatie tussen de

winstgevendheid en de lengte van de cash conversion cycle meer uitgesproken in

vergelijking met de niet-crisisperiode 2006 – 2007 voor Belgische KMO’s.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

30

5. Empirisch onderzoek

In het vervolg van dit werkstuk wordt het onderzoek verder uiteengezet. Eerst komen de

gebruikte data en de gebruikte methode aan bod. Daarna volgt een beschrijving van de

verschillende variabelen en het gebruikte model.

a. Data Voor dit onderzoek worden data van de database Bel-first gebruikt. Hiervoor legden we een

aantal voorwaarden op. Het gaat om Belgische KMO’s die geselecteerd zijn volgens de

Europese definitie gedurende de periode 2005 – 2009. Op basis van de bijlage bij

Aanbeveling 2003/361/EG weerhouden we dus enkel die bedrijven met een

werknemersbestand dat groter is dan 0, maar niet groter is dan 250 en met een jaaromzet

van maximaal 50 miljoen euro of een balanstotaal van maximaal 43 miljoen euro. Het gaat

om niet-beursgenoteerde bedrijven die niet-geconsolideerde jaarrekeningen hebben

neergelegd volgens het volledige schema. Wij hebben immers nood aan informatie omtrent

de omzet om de winstgevendheid van de bedrijven te kunnen bepalen. Deze informatie is

niet vereist in het verkorte schema, maar wel in het volledige schema. Bovendien sluiten we,

in overeenstemming met vorig onderzoek (Kestens et al., 2011; Deloof & Jegers, 1996)

bedrijven met nacebelcode 1 (nutsvoorzieningen) en 8 (banking and finance, insurance,

business services, renting) uit omwille van hun specifieke activiteit (Deloof, 2003). KMO’s die

voor vijf (2005, 2006, 2007, 2008, 2009) opeenvolgende jaren data missen elimineren we

eveneens. De data van 2005 hebben we immers nodig om de groei, die we insluiten als

controlevariabele, te kunnen berekenen voor het jaar 2006. Indien de ondernemingen voor

een bepaalde variabele opgenomen in ons onderzoek geen informatie hebben vrijgegeven in

hun jaarrekening, elimineren wij ze tevens uit de dataset.

We bekomen op die manier 27400 observaties uit de Bel-first database. In totaal zijn dit

5480 KMO’s waarvan we voor vijf opeenvolgende jaren observaties meten. Na de

berekening van de onafhankelijke variabelen en controlevariabelen verwijderen we het jaar

2005 voor het vervolg van het onderzoek. Zo hebben we voor de jaren 2006, 2007, 2008 en

2009 nog 21920 observaties voor 5480 KMO’s. We nemen al deze KMO’s op in onze dataset

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

31

om de representativiteit van het onderzoek te vergroten (De Pelsmacker & Van Kenhove,

2010).

We zijn ons ervan bewust dat we in dit onderzoek geen rekening houden met bedrijven die

failliet gegaan zijn tijdens de jaren 2005 – 2009 door volledige data te eisen over de jaren

2005 – 2009. We zien dit dan ook als een beperking aangezien dit een survivorship bias

teweegbrengt: door de focus te behouden op de KMO’s die overleven gedurende de

bestudeerde periode, worden de resultaten wellicht beïnvloed. Wij halen dan ook de

suggestie aan om hiermee in verder onderzoek rekening te houden.

Om inzicht te verkrijgen in de samenstelling van de steekproef van Belgische KMO’s

opgenomen in dit onderzoek, reduceren we het geheel aan gegevens tot een beperkt aantal

kengetallen, met name het gemiddelde, de standaardafwijking, de minimale observatie en

de maximale observatie van de variabelen. Daarnaast bekijken we de Pearson

correlatiecoëfficiënt tussen de verschillende variabelen. De dataset werd onderworpen aan

de techniek van winsorizing: de 1% extreme observaties worden aan beide zijden van de

dataset vervangen door respectievelijk de waarde van het eerste en 99e percentiel.

Hieronder volgt een korte bespreking van de belangrijkste parameters.

De parameters werden zowel over de volledige tijdshorizon 2006 – 2009 als voor elk jaar

afzonderlijk berekend. Een overzicht hiervan is terug te vinden in respectievelijk Tabel 2 en

Tabel 3. In wat volgt bespreken wij enkel de kengetallen gemeten voor de volledige

tijdsspanne. De gemiddelde KMO is 25 jaar oud en stelt 35 werknemers te werk. De bruto

operationele winst over de vier opeenvolgende jaren is gemiddeld 1,43% met een

standaardafwijking van 17,12%.

In het bijzonder gaat onze interesse uit naar de kenmerken van de KMO’s met betrekking tot

het aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het aantal dagen

leverancierskrediet en de lengte van de CCC. Over de volledige tijdsspanne voor de

steekproef bedraagt het gemiddeld aantal dagen klantenkrediet 84 dagen, het gemiddeld

aantal dagen voorraad 36 dagen, het gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet 94 dagen

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

32

en de gemiddelde lengte van de CCC 28 dagen. De standaardafwijking van de variabelen is

echter heel groot.

Tabel 2: Descriptieve resultaten over de onderzoeksperiode 2006-2009

2006-2009

Variabele

Gemiddelde

Standaard-afwijking

Minimum

Maximum

Leeftijd (jaar)

25

16,645

1

109

Werknemers (aantal voltijdse equivalenten)

35

36,705

1

249

Aantal dagen klantenkrediet

84

88,384

0

612

Aantal dagen voorraad

36

53,029

0

332

Aantal dagen leverancierskrediet

94

127,267

2

979

Lengte cash conversion cycle

28

135,457

-685

593

Bruto-operationeel resultaat (% totaal actief)

1,43

17,117

-77,18

45,45

Omzet (euro)

10856

9739,171

1

49688

Aantal observaties

21920

Bovenstaande kengetallen geven een eerste inzicht in de grootteorde van de onafhankelijke

variabelen. In het bijzonder wensen wij de invloed van de financiële crisis na te gaan op de

grootteorde van de kengetallen. Daartoe berekenen we de gemiddelden zowel vóór (2006 –

2007) als tijdens de crisis (2008 – 2009). De resultaten daarvan zijn terug te vinden in Tabel

4.

Uit Tabel 4 valt het volgende af te leiden: tijdens de financiële crisis is het aantal dagen

klantenkrediet gedaald, het aantal dagen voorraad gestegen, het aantal dagen

leverancierskrediet gedaald en de lengte van de CCC toegenomen. Of de geconstateerde

tendensen louter toe te schrijven zijn aan het toeval dan wel statistisch significant zijn, gaan

we na bij het testen van de hypothesen aan de hand van de statistische toets T-test voor

verschillen en aan de hand van de lineaire regressiemethode.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

33

Tabel 3: Descriptieve resultaten per jaar van de onderzoeksperiode

Variabele

Gemiddelde

Standaard- afwijking

Minimum

Maximum

Leeftijd (jaar) 2006

24

16,609

1

106 2007

25

16,609

2

107

2008

26

16,609

3

108 2009

27

16,609

4

109

Werknemers (voltijdse equivalenten) 2006

34

35,469

1

246 2007

35

36,616

1

241

2008

36

37,751

1

249 2009

35

36,934

1

247

Aantal dagen klantenkrediet 2006

86

86,137

0

612 2007

86

89,536

0

612

2008

82

88,462

0

612 2009

82

89,304

0

612

Aantal dagen voorraad 2006

35

51,084

0

332 2007

36

51,259

0

332

2008

37

53,744

0

332 2009

37

55,875

0

332

Aantal dagen leverancierskrediet 2006

94

127,267

2

979 2007

97

127,860

2

979

2008

96

127,693

2

979 2009

91

123,703

2

979

Lengte cash conversion cycle 2006

28

135,457

-685

593 2007

26

133,360

-685

593

2008

27

133,973

-685

593 2009

30

133,898

-685

593

Bruto-operationeel resultaat (% van actief) 2006

2,45

16,564

-77,18

45,45 2007

3,09

16,418

-77,18

45,45

2008

1,39

17,071

-77,18

45,45 2009

-1,2

18,056

-77,18

45,45

Omzet (in euro) 2006

10376

9260,985

1

48102 2007

11090

9844,928

2

49688

2008

11501

10252,971

1

49476 2009

10456

9528,063

1

48625

Aantal observaties 2006

5480

2007

5480 2008

5480

2009

5480

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

34

Tabel 4: Descriptieve resultaten vóór en tijdens de crisisperiode

Variabele

Gemiddelde

Standaard- afwijking

Minimum

Maximum

Leeftijd (jaar) 2006-2007

24

16,615

1

107

2008-2009

26

16,615

3

109

Werknemers (voltijdse equivalenten) 2006-2007

35

36,049

1

246

2008-2009

36

37,345

1

249

Aantal dagen klantenkrediet 2006-2007

86

87,849

0

612

2008-2009

82

88,88

0

612

Aantal dagen voorraad 2006-2007

35

51,169

0

332

2008-2009

37

54,817

0

332

Aantal dagen leverancierskrediet 2006-2007

97

127,773

2

979

2008-2009

92

126,728

2

979

Lengte cash conversion cycle 2006-2007

27

133,662

-685

593

2008-2009

29

137,222

-685

593

Bruto-operationeel resultaat (% van actief) 2006-2007

2,77

16,494

-77,18

45,45

2008-2009

0,09

17,617

-77,18

45,45

Omzet (in euro) 2006-2007

10773

9563,652

1

49688

2008-2009

10978

9910,497

1

49476

Aantal observaties

2006-2007

10960 2008-2009 10960

Met betrekking tot de correlatiematrix, die terug te vinden is in Tabel 5, kunnen we stellen

dat er globaal gezien geen hoge correlatiecoëfficiënten terug te vinden zijn. De hoogste

Pearson correlatiecoëfficiënten vinden we terug bij de correlatie tussen de cash conversion

cycle en de componenten ervan, respectievelijk het aantal dagen klantenkrediet, het aantal

dagen voorraad en het aantal dagen leverancierskrediet. Aangezien deze variabelen nooit

samen in een regressierechte opgenomen worden, speelt dit effect geen beïnvloedende rol

voor de resultaten.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

35

Var

iab

ele

Bru

to-

OR

Aan

tal

dag

en

KK

Aan

tal

dag

en

VR

D

Aan

tal

dag

en

LK

Len

gte

CC

CG

roo

tte

Lee

ftij

d

Sch

uld

-

graa

dG

roe

i

Au

to-

mo

bie

lB

ou

w

Co

mm

.

en

IT

De

tail

-

han

de

l

Fin

.

die

nst

Ge

zon

d-

he

ids-

zorg

Gro

ot-

han

de

lH

ore

caIn

du

stri

e

Ove

rige

ind

.

Ove

rige

pe

rs.

die

nst

Ve

rvo

er

& lo

g

Zake

l.

die

nst

Ove

rige

Bru

to-O

R1

Aan

tal d

age

n K

K-0

,112

*1

Aan

tal d

age

n V

RD

0,02

9*-0

,022

*1

Aan

tal d

age

n L

K-0

,078

*0,

416*

0,00

51

Len

gte

CC

C0,

001

0,25

4*0,

430*

-0,6

33*

1

Gro

ott

e (

ln)

0,07

6*0,

057*

0,21

3*0,

025*

0,10

5*1

Lee

ftij

d (

ln)

0,02

7*-0

,013

**0,

118*

-0,0

55*

0,09

1*0,

198*

1

Sch

uld

graa

d-0

,005

0,00

60,

000

0,02

2*-0

,016

**0,

032*

-0,0

031

Gro

ei

-0,0

050,

001

0,00

50,

003

0,00

10,

014*

*0,

000

0,00

01

Au

tom

ob

iel

-0,0

70*

-0,1

22*

0,07

9*-0

,071

*0,

014*

*0,

003

0,02

5*-0

,007

-0,0

011

Bo

uw

0,03

9*0,

033*

0,10

1*0,

013*

*0,

063*

0,06

7*0,

085*

-0,0

17**

0,00

1-0

,087

*1

Co

mm

un

icat

ie e

n IT

-0,0

28*

0,08

2*-0

,087

*0,

036*

-0,0

11-0

,064

*-0

,134

*0,

004

-0,0

01-0

,057

*-0

,069

*1

De

tail

han

de

l0,

005

-0,1

31*

0,06

3*-0

,056

*-0

,009

-0,1

09*

-0,0

30*

-0,0

08-0

,002

-0,0

67*

-0,0

81*

-0,0

52*

1

Fin

anci

ële

die

nst

en

0,01

00,

159*

-0,0

86*

0,15

7*-0

,071

*0,

048*

-0,0

52*

0,01

5**

0,00

4-0

,042

*-0

,051

*-0

,033

*-0

,039

*1

Ge

zon

dh

eid

szo

rg0,

016*

*-0

,004

-0,0

09-0

,003

-0,0

040,

010

-0,0

07-0

,001

0,00

0-0

,004

-0,0

04-0

,003

-0,0

03-0

,002

1

Gro

oth

and

el

0,06

6*-0

,050

*0,

068*

-0,0

96*

0,07

4*-0

,023

*0,

049*

-0,0

01-0

,007

-0,1

66*

-0,2

01*

-0,1

30*

-0,1

54*

-0,0

98*

-0,0

081

Ho

reca

-0,0

31*

-0,0

60*

-0,0

49*

-0,0

06-0

,054

*0,

006

-0,0

20*

-0,0

05-0

,001

-0,0

28*

-0,0

34*

-0,0

22*

-0,0

26*

-0,0

17**

-0,0

01-0

,064

*1

Ind

ust

rie

0,03

6*-0

,020

*0,

098*

-0,0

43*

0,06

3*0,

111*

0,05

9*-0

,001

-0,0

04-0

,105

*-0

,127

*-0

,082

*-0

,097

*-0

,062

*-0

,005

-0,2

42*

-0,0

41*

1

Ove

rige

ind

ust

rie

0,00

50,

026*

0,13

2*0,

003

0,06

5*0,

016*

*0,

013

-0,0

06-0

,003

-0,0

58*

0-,0

71*

-0,0

46*

-0,0

54*

-0,0

34*

-0,0

03-0

,134

*-0

,023

*-0

,085

*1

Ove

rige

pe

rs. d

ien

ste

n-0

,026

*-0

,002

-0,0

34*

0,01

7*-0

,030

*0,

015*

*-0

,011

0,07

7*0,

000

-0,0

19*

-0,0

23*

-0,0

15**

-0,0

18*

-0,0

11-0

,001

-0,0

44*

-0,0

07-0

,028

*-0

,016

**1

Ve

rvo

er

en

logi

stie

k-0

,038

*0,

040*

-0,2

18*

0,06

7*-0

,129

*-0

,085

*0,

032*

0,00

00,

019*

-0,0

92*

-0,1

12*

-0,0

73*

-0,0

86*

-0,0

55*

-0,0

05-0

,213

*-0

,036

*-0

,135

*-0

,075

*-0

,025

*1

Zake

lijk

e d

ien

ste

n-0

,028

*0,

083*

-0,1

23*

0,08

8*-0

,065

*0,

004

-0,0

92*

0,01

00,

000

-0,0

96*

-0,1

17*

-0,0

76*

-0,0

89*

-0,0

57*

-0,0

05-0

,221

*-0

,037

*-0

,140

*-0

,078

*-0

,026

*-0

,124

*1

Ove

rige

-0,0

57*

0,01

5**

-0,0

74*

0,02

2*-0

,041

*0,

017*

-0,0

77*

-0,0

060,

001

-0,0

40*

-0,0

49*

-0,0

32*

-0,0

37*

-0,0

24*

-0,0

02-0

,093

*-0

,016

**-0

,059

*-0

,033

*-0

,011

-0,0

52*

-0,0

54*

1

Co

rre

lati

es

aan

ged

uid

me

t *

du

ide

n o

p e

en

tw

ee

zijd

ige

sig

nif

ican

tie

op

1%

.

Co

rre

lati

es

aan

ged

uid

me

t **

du

ide

n o

p e

en

tw

ee

zijd

ige

sig

nif

ican

tie

op

5%

.

Tab

el 5

: Pe

arso

n c

orr

ela

tie

coë

ffic

iën

ten

me

t b

ijh

ore

nd

e s

ign

ific

anti

es

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

36

b. Methode en regressievergelijkingen

Om de eerste set van de vooropgestelde hypothesen 1a, 2a, 3a en 4a (hierna behandeld als

het a-gedeelte van de hypothesen) te onderzoeken, maken wij eerst gebruik van de

univariate analysetechniek T-test voor verschillen voor gepaarde observaties. Nadien

wensen we nog na te gaan of de significante verschillen die resulteren uit de T-test effectief

hun oorsprong vinden in een effect van de crisis of het gevolg zijn van veranderingen in

andere controlevariabelen. Hiervoor gebruiken we de lineaire regressieanalyse die we

schatten aan de hand van de kleinste kwadratenmethode. Het aantal dagen klantenkrediet

wordt voorgesteld als KK, het aantal dagen voorraad als VRD, het aantal dagen

leverancierskrediet als LK en de lengte van de cash conversion cycle als CCC. Er werden

tevens, naast de controlevariabelen, dummyvariabelen ‘crisis’ en ‘sector’ aangemaakt, welke

verder worden toegelicht bij de bespreking van de variabelen.

H1a: KKi,t,s = β0 + β1 CRISIS t + β2 GROOTTE i,t,s + β3 LEEFTIJD i,t,s + β4 SCHULDGRAAD i,t,s +

β5 GROEI i,t,s + β6 SECTOR s + ε i,t,s (1.1)

H2a: VRD i,t,s = β0 + β1 CRISIS t + β2 GROOTTE i,t,s + β3 LEEFTIJD i,t,s + β4 SCHULDGRAAD i,t,s +

β5 GROEI i,t,s + β6 SECTOR s + ε i,t,s (1.2)

H3a: LK i,t,s = β0 + β1 CRISIS t + β2 GROOTTE i,t,s + β3 LEEFTIJD i,t,s + β4 SCHULDGRAAD i,t,s +

β5 GROEI i,t,s + β6 SECTOR s + ε i,t,s (1.3)

H4a: CCC i,t,s = β0 + β1 CRISIS t + β2 GROOTTE i,t,s + β3 LEEFTIJD i,t,s + β4 SCHULDGRAAD i,t,s +

β5 GROEI i,t,s + β6 SECTOR s + ε i,t,s (1.4)

De tweede set van de vooropgestelde hypothesen 1b, 2b, 3b en 4b (hierna behandeld als het

b-gedeelte van de hypothesen) die de relatie tussen winstgevendheid en de componenten

van de cash conversion cycle en de cash conversion cycle zelf onderzoekt, zullen we

eveneens testen met een lineaire regressieanalyse aan de hand van de kleinste

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

37

kwadratenmethode. Shin & Soenen (1998), Deloof (2003), Lazaridis & Tryfonidis (2006),

Baños-Caballero et al. (2010) en Sharma & Kumar (2011) gebruiken in hun studies dezelfde

methode om een dergelijk verband te onderzoeken.

Opnieuw wordt het aantal dagen klantenkrediet voorgesteld als KK, het aantal dagen

voorraad als VRD, het aantal dagen leverancierskrediet als LK en de lengte van de cash

conversion cycle als CCC. Voor deze regressie werden tevens, naast de controlevariabelen,

dummyvariabelen ‘crisis’ en ‘sector’ aangemaakt, welke verder worden toegelicht bij de

bespreking van de variabelen. Er zijn ook interactievariabelen opgenomen in de

regressievergelijkingen bestaande uit een crisiscomponent in combinatie met respectievelijk

het aantal dagen klantenkrediet, voorraad, leverancierskrediet en cash conversion cycle om

de winstgevendheid te onderzoeken.

Met behulp van de onderstaande regressievergelijkingen gaan we in dit onderzoek na of de

financiële crisis het effect van nettobedrijfskapitaal op de winstgevendheid heeft aangetast

in vergelijking met de niet-crisisperiode. We willen immers te weten komen of tijdens de

financiële crisis de relatie tussen het nettobedrijfskapitaal en de winstgevendheid meer

uitgesproken negatief werd voor Belgische KMO’s.

H1b: WINST i,t,s = β0 + β1 KK i,t,s + β2 KK*CRISIS i,t,s + β3 CRISIS t + β4 GROOTTE i,t,s +

β5 LEEFTIJD i,t,s + β6 SCHULDGRAAD i,t,s + β7 GROEI i,t,s + β8 SECTOR s + ε i,t,s (1.5)

H2b: WINST i,t,s = β0 + β1 VR i,t,s + β2 VR*CRISIS i,t,s + β3 CRISIS t + β4 GROOTTE i,t,s +

β5 LEEFTIJD i,t,s + β6 SCHULDGRAAD i,t,s + β7 GROEI i,t,s + β8 SECTOR s + ε i,t,s (1.6)

H3b: WINST i,t,s = β0 + β1 LK i,t,s + β2 LK*CRISIS i,t,s + β3 CRISIS t + β4 GROOTTE i,t,s +

β5 LEEFTIJD i,t,s + β6 SCHULDGRAAD i,t,s + β7 GROEI i,t,s + β8 SECTOR i,t,s + ε i,t,s (1.7)

H4b: WINST i,t,s = β0 + β1 CCC i,t,s + β2 CCC*CRISIS i,t,s + β3 CRISIS t + β4 GROOTTE i,t,s +

β5 LEEFTIJD i,t,s + β6 SCHULDGRAAD i,t,s + β7 GROEI i,t,s + β8 SECTOR i,t,s + ε i,t,s (1.8)

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

38

c. Variabelen

i. Afhankelijke variabele

In deze masterproef wensen we twee zaken te onderzoeken, namelijk het management van

nettobedrijfskapitaal en de relatie hiervan tot de winstgevendheid van de ondernemingen

tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009. We wensen na te gaan of de financiële crisis een

invloed heeft uitgeoefend op dit management met eventuele gevolgen voor de

winstgevendheid die afwijken van een niet-crisisperiode.

In het b-gedeelte van de hypothesen wensen wij dus de winstgevendheid in kaart te

brengen. Om deze afhankelijke variabele te meten kiezen wij voor de bruto operationele

winst als maatstaf. Om deze variabele te schalen, delen we door het totaal der activa. De

maatstaf wordt in de bestaande literatuur gebruikt door een hele reeks auteurs waaronder

Deloof (2003), Raheman & Nasr (2007) en Lazaridis & Tryfonidis (2006). Concreet berekenen

we de variabele als de omzet verminderd met de kosten van verkopen en dit gedeeld door

het totaal der activa. Wij kiezen ervoor de financiële vaste activa in het totaal der activa te

behouden aangezien deze slechts een heel kleine fractie van de totale activa uitmaken,

namelijk gemiddeld 7%. De kosten van verkopen hebben wij berekend als de bedrijfskosten

verminderd met de toename (afname) van de voorraad goederen in bewerking, gereed

product en bestellingen in uivoering, verminderd met de geproduceerde vaste activa,

verminderd met de andere bedrijfsopbrengsten, verminderd met de kapitaalsubsidies

(Ooghe & Van Wymeersch, 2008). De kapitaalsubsidies worden echter uit de analyse

gehouden aangezien wij niet over het benodigde cijfermateriaal beschikten.

Naast de bruto operationele winst vinden we ook het veelvuldig gebruik van de rendabiliteit

van het totale vermogen terug als maatstaf voor de winstgevendheid. Deze variabele

gebruiken we bij het testen van de robuustheid van onze resultaten. De bruto operationele

winst is immers een meer betrouwbare maatstaf voor het bestuderen van het effect van

nettobedrijfskapitaal op de winst (Lazaridis & Tryfonidis, 2006). Het belangrijkste argument

hiervoor is de focus op de operationele activiteiten van de onderneming waaraan de

prestaties gelinkt worden.

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

39

ii. Onafhankelijke variabelen

Dit onderzoek maakt gebruik van vier onafhankelijke variabelen namelijk het aantal dagen

klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het aantal dagen leverancierskrediet en de lengte

van de cash conversion cycle. De berekeningen zijn afkomstig uit de formularia van de

algemene financiële analyse met betrekking tot nettobedrijfskapitaal. In Tabel 6 is de exacte

berekeningswijze van elke variabele opgenomen (Ooghe en Van Wymeersch, 2008). Aantal

dagen klantenkrediet wordt berekend als 365*(handelsvorderingen op ten hoogste 1

jaar/verkopen). Aantal dagen voorraad heeft als formule 365*(voorraad/kost van

materialen). Aantal dagen leverancierskrediet zullen we berekenen als

365*(leverancierskrediet/kost van verkopen) (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). De cash

conversion cycle wordt gebruikt als maatstaf voor nettobedrijfskapitaalmanagement. Het

reflecteert beslissingen omtrent hoeveel te investeren in klantenkrediet en voorraad en

beslissingen omtrent hoeveel krediet te aanvaarden van de leverancier. Dit wordt berekend

als (aantal dagen klantenkrediet + aantal dagen voorraad - aantal dagen leverancierskrediet).

Op die manier verkrijgt men het gemiddeld aantal dagen tussen de dag waarop de

grondstoffen aangekocht worden en de dag waarop men betaling van het verkochte product

ontvangt van de klant. In voorgaand onderzoek naar de cash conversion cycle ontwikkelden

Gentry, Vaidyanathan & Lee (1990) de “gewogen cash conversion cycle”. Hierin werd naast

de timing bij de cash conversion cycle ook rekening gehouden met de grootte van het

bedrag. In de literatuur omtrent het management van nettobedrijfskapitaal is er grotendeels

gebruik gemaakt van de gewone cash conversion cycle en is niet verder ingegaan op de

gewogen cash conversion cycle. Deze laatste heeft nettobedrijfskapitaal ook licht

verschillend onderverdeeld, is meer gecompliceerd om te berekenen en zou ons te ver

leiden. Daarom verkiezen we in dit onderzoek te werken met de gewone cash conversion

cycle.

Het aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het aantal dagen

leverancierskrediet en de lengte van de cash conversion cycle worden als onafhankelijke

variabelen gebruikt bij de regressieanalyse die de relatie nagaat tussen enerzijds de

winstgevendheid en anderzijds het nettobedrijfskapitaal (supra, p. 36). Om echter na te gaan

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

40

of de financiële crisis een invloed uitoefent op het niveau van de variabelen, worden ze

gebruikt als afhankelijke variabelen bij het a-gedeelte van de hypothesen (supra, p. 35).

iii. Controlevariabelen De keuze voor de controlevariabelen is gebaseerd op bestaande literatuur met betrekking

tot het management van nettobedrijfskapitaal (Baños-Caballero et al., 2011; Kestens et al.,

2011; Baños-Caballero et al., 2010; Deloof, 2003). Voor het a-gedeelte van de hypothesen

konden we geen voorspellingen maken met betrekking tot de relatie tussen de

controlevariabelen en de elementen van nettobedrijfskapitaal en de cash conversion cycle.

We stellen echter wel een verwachte relatie tussen de controlevariabelen en de

winstgevendheid voor het b-gedeelte van de hypothesen.

Om te beginnen zal de grootte van het bedrijf gemeten worden als de natuurlijke logaritme

van de totale activa zoals bij de onderzoeken van Deloof (2003), Raheman & Nasr (2007) en

Kestens et al. (2011). We vermoeden dat een groter bedrijf een hogere winstgevendheid

heeft in vergelijking met een kleiner bedrijf, gezien de omvang en de mogelijkheid van

schaaleffecten. Zo veronderstellen we een positieve relatie tussen de controlevariabele

‘grootte’ en de afhankelijke variabele ‘winstgevendheid’.

Vervolgens nemen we de leeftijd van het bedrijf op als de natuurlijke logaritme van de

leeftijd waarbij leeftijd berekend wordt als het jaar dat onderzocht wordt verminderd met

het jaar van opstart. Dit wordt ook gebruikt bij Baños-Caballero et al. (2010). Opnieuw

vermoeden we een positieve relatie met de winstgevendheid, gezien een gevestigde waarde

potentieel meer zekerheid kent dan een jong bedrijf.

Daarnaast zal de groei van het bedrijf opgenomen worden als (omzett – omzett-1)/omzett-1

zoals Shin & Soenen (1998), Deloof (2003), Sharma & Kumar (2011), Baños-Caballero et al.

(2011). Daarbij wordt de groei van de omzet geschaald door het te delen door de omzet om

de vergelijkbaarheid met andere bedrijven te vergroten. Hier verwachten we een negatieve

relatie met winstgevendheid, aangezien groeien veel investeringen vergt en zijn stempel

drukt op de winstgevendheid.

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

41

De algemene schuldgraad wordt weergegeven als (vreemd vermogen/eigen vermogen)

volgens Ooghe & Van Wymeersch (2008). Zo wordt de proportie van vreemd vermogen ten

opzichte van eigen vermogen in kaart gebracht. We vermoeden een negatieve relatie met

winstgevendheid aangezien een hogere schuldgraad meer kosten met zich meebrengt en

daarmee ook de winstgevendheid naar beneden haalt.

iv. Dummyvariabelen

Er werd een dummyvariabele ‘crisis’ aangemaakt waarbij de waarde 0 op de niet-

crisisperiode 2006 – 2007 slaat en de waarde 1 op de financiële crisis van 2008 en 2009.

Bovendien is een dummy ‘sector’ opgenomen. De classificatie hiervoor is gebaseerd op het

KMO-rapport (2011) die volgende onderverdeling hanteert op basis van nacebelcodes:

automobielsector, bouwnijverheid, communicatie & IT, detailhandel, financiële diensten

(met nacebelcode verschillend van 8), gezondheidszorg, groothandel, handelsbemiddeling,

horeca, industrie (agro, chemie en vervaardiging hout, ICT, metaal, papier, textiel en

voedingsmiddelen), overige industrie, overige persoonlijke diensten, vervoer & logistiek en

overige activiteiten (wetenschappelijk onderzoek, kunst, recreatie, entertainment,

gokactiviteiten, sport, bibliotheken en andere diensten).

Variabele Formule Balansposten

Afhankelijke variabele

Bruto-operationeel resultaat (Omzet-kost van verkopen) / totaal actief (|70|-(<60/64> - <71> -|72|-|740|)/|20/58|)

Onafhankelijke variabelen

Aantal dagen klantenkrediet 365*(handelsvorderingen / omzet) 365*((|40|+|9150|)/|70|)

Aantal dagen voorraad 365*(voorraad / kost van materialen) 365*(|3|/(|60/61| + <62> + |630| + <631/4> + <635/7> + |640/8|-|649|))

Aantal dagen leverancierskrediet 365*(handelsschulden / kost van verkopen) 365*(|44|/(<60/64> - <71> -|72|-|740|))

Aantal dagen CCC

Aantal dagen klantenkrediet + aantal dagen

voorraad - aantal dagen leverancierskrediet[365*((|40|+|9150|)/|70|)] + [365*(|3|/(|60/61|+ <62> +|630|+

<631/4> + <635/7> + |640/8|-|649|))] - [365*(|44|/|60/61|)]

Controlevariabelen

Grootte Ln(totaal actief) Ln(|20/58|)

Groei (Verkopent - verkopent-1)/verkopent-1 (|70|t -|70|t-1)/|70|t-1

Schuldgraad Vreemd vermogen / eigen vermogen (|16|+|17/49|)/<10/15>

Tabel 6: Berekeningswijze van de variabelen met bijhorende balansposten

Bron: Ooghe & Van Wymeersch, 2008

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

42

6. Resultaten

a. Statistische validering: T-test voor verschillen De hypothesen 1a, 2a, 3a en 4a testen we in eerste instantie aan de hand van een T-test

voor verschillen. We willen immers nagaan of de financiële crisis van 2008 – 2009 een

invloed heeft uitgeoefend op het aantal dagen klantenkrediet, voorraad, leverancierskrediet

en de lengte van de CCC in vergelijking met de periode 2006 – 2007. Om dit te onderzoeken

vergelijken we vooreerst de gemiddelden van de variabelen in beide perioden. We kijken of

enig statistisch verschil bestaat tussen de perioden.

De T-test voor verschillen is geschikt voor twee afhankelijke steekproeven op interval- of

rationiveau (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Aangezien wij de Belgische KMO’s

gedurende twee periodes willen analyseren aan de hand van intervalgeschaalde variabelen,

voldoet onze onderzoeksopzet aan de voorwaarden van een T-test voor verschillen. De

resultaten zijn samengevat in Tabel 7.

Indien niet specifiek vermeld, testen wij op 5% significantieniveau. Wij testen deze

hypothesen vanuit een éénzijdig standpunt aangezien wij een richting vooropstellen in de

hypothesen.

Ten eerste analyseren we het aantal dagen klantenkrediet. In hypothese 1a veronderstellen

wij een toename hiervan. Met behulp van een T-test voor verschillen constateren wij een

gemiddeld aantal dagen klantenkrediet van 85,58 voor 2006 – 2007 en 81,85 voor 2008 –

2009. Dit betekent een daling van bijna 4 dagen gemiddeld. Wij vinden dat deze daling

statistisch significant is op het 1% significantieniveau. De p-waarde bedraagt immers 0,000.

Hieruit concluderen we dat het niveau van het aantal dagen klantenkrediet statistisch

significant gedaald is tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009. Wij kunnen hypothese 1a

dan ook verwerpen op 1% significantie: het aantal dagen klantenkrediet is niet toegenomen

zoals verondersteld, maar gedaald gedurende de financiële crisis van 2008-2009. In het

Page 52: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

43

gedeelte omtrent de regressieanalyse gaan we in detail na of de daling gerelateerd is aan de

financiële crisis en/of andere variabelen.

Daarnaast vermoeden wij een toename van het aantal dagen voorraad, zoals vooropgesteld

in hypothese 2a. Wij vinden een gemiddeld aantal dagen voorraad van 35,41 voor 2006-

2007 en 36,94 voor 2008 – 2009. Dit betekent een stijging van meer dan 1 dag gemiddeld.

Deze toename is bovendien statistisch significant op het 1% significantieniveau aangezien na

het uitvoeren van de T-test voor verschillen de p-waarde 0,000 bedraagt. De stijging van het

aantal dagen voorraad is met andere woorden niet louter aan het toeval toe te schrijven. We

aanvaarden dan ook hypothese 2a op 1% significantie. Wij vermoeden dat de financiële crisis

hier een aanzienlijke invloed heeft op gehad, wat we verder onderzoeken met een lineaire

regressieanalyse.

Ten derde onderzoeken wij in hypothese 3a het niveau van het aantal dagen

leverancierskrediet waarbij wij een daling veronderstellen gedurende de financiële crisis van

2008 – 2009. Uit de T-test voor verschillen blijkt het aantal dagen leverancierskrediet voor

2006 – 2007 gelijk te zijn aan 96,59 en voor 2008 – 2009 92,21. Dit betekent een daling van

bijna vijf dagen gemiddeld. Deze daling is daarenboven statistisch significant op het 1%

significantieniveau met een p-waarde van 0,000. Wij aanvaarden bijgevolg hypothese 3a op

1% significantie. Ook hier vermoeden wij een impact van de financiële crisis op deze

significante daling. In het gedeelte omtrent de regressieanalyse gaan we in detail na of de

daling toe te schrijven is aan de financiële crisis en/of andere variabelen.

Als laatste onderzoeken we in hypothese 4a de beweging van de lengte van de cash

conversion cycle. Wij vermoeden dat deze zal toenemen gedurende de financiële crisis van

2008 – 2009. De cijfers bevestigen ons vermoeden: in 2006 – 2007 was de gemiddelde

lengte van de CCC 26,59 dagen en in 2008 – 2009 bedroeg deze 29,30 dagen, een toename

van bijna 3 dagen gemiddeld. Uit de T-test voor verschillen blijkt deze toename significant te

zijn op het 1% significantieniveau. De p-waarde bedraagt immers 0,000. Hieruit kunnen wij

concluderen dat de lengte van de cash conversion cycle significant toegenomen is. Op 1%

significantie aanvaarden wij hypothese 4a.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

44

Het aantal dagen klantenkrediet, voorraad, leverancierskrediet en de lengte van de CCC

blijken significant van elkaar te verschillen in de periode voor de crisis en tijdens de crisis.

Deze T-test laat echter niet toe een oorzakelijk verband aan te tonen. Om erachter te komen

of de financiële crisis wel degelijk een invloed heeft uitgeoefend op het niveau van de

variabelen, onderzoeken wij deze relatie aan de hand van een lineaire regressieanalyse.

Tabel 7: Resultaten T-test

Gemiddelde t

Verschil aantal dagen klantenkrediet 2006-2007 en 2008-2009

3,736*

8,467

Verschil aantal dagen voorraad 2006-2007 en 2008-2009

-1,527*

-8,066

Verschil aantal dagen leverancierskrediet 2006-2007 en 2008-2009

4,378*

6,736

Verschil aantal dagen CCC 2006-2007 en 2008-2009

-2,708*

-4,032

In deze tabel zijn de resultaten van de t-test voor verschillen weergegeven.

Eenzijdige significantie op 1% is weergegeven als *.

b. Regressie: kleinste kwadratenmethode

i. Het management van nettobedrijfskapitaal

Zoals reeds vermeld onderzoeken wij het a-gedeelte van de hypothesen meer in detail door

het uitvoeren van een lineaire regressie. Met deze methode wensen wij de eerste

doelstelling van deze masterproef na te gaan met name in hoeverre de financiële crisis van

2008 – 2009 een significante invloed heeft gehad op het niveau van het

nettobedrijfskapitaal. Wij creëren daarvoor een dummyvariabele ‘crisis’ die de waarde 0

aanneemt voor observaties in de jaren 2006 en 2007 en de waarde 1 aanneemt voor

observaties in de jaren 2008 en 2009. Ook bij de lineaire regressie nemen wij besluiten op

het 5% significantieniveau indien niet anders vermeld en werken we met eenzijdige

significantie indien een teken voor de coëfficiënt vooropgesteld werd. Er blijken voorts geen

problemen van multicollineariteit te zijn: de gebruikte maatstaf variance inflation factor,

afgekort VIF, bleek voor elke variabele kleiner te zijn dan 10 waardoor de problematiek van

multicollineariteit uitgesloten is (Kutner, 2004).

Page 54: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

45

Bovendien hebben we getest voor het fenomeen heteroscedasticiteit aan de hand van de

Breusch-Pagan/Cook-Weisberg test voor heteroscedasticiteit in het statistische

verwerkingsprogramma Stata. Voor elke regressievergelijking bleek deze immers significant

aanwezig te zijn. Wij maken gebruik van de robuuste standaardfouten om het probleem van

heteroscedasticiteit op te vangen. De resultaten van de lineaire regressie zijn terug te vinden

in Tabel 8.

Door het uitvoeren van een T-test voor verschillen vinden we een significante daling van het

aantal dagen klantenkrediet tijdens de financiële crisis op het 1% significantieniveau. Uit de

lineaire regressieanalyse, met R² gelijk aan 0,0784, blijkt de impact van de financiële crisis

tevens significant te zijn met een p-waarde van 0,001. Alle andere variabelen constant, daalt

het aantal dagen klantenkrediet voor elke Belgische KMO tijdens de financiële crisis van

2008 – 2009 met 3,995 dagen in vergelijking met de periode 2006 – 2007. Daarnaast

oefenen een bepaald aantal sectoren waaronder de automobielsector en detailhandel een

statistisch negatieve significante invloed uit op het niveau van het aantal dagen

klantenkrediet.

Het aantal dagen voorraad verschilt significant tussen de perioden 2006 – 2007 en 2008 –

2009 zoals bleek uit de T-test voor verschillen. Met behulp van de lineaire regressie, waarbij

het model een R² van 0,1649 heeft, kunnen we besluiten dat de financiële crisis echter geen

statistisch significante invloed uitoefent op het niveau van het aantal dagen voorraad. De

dummyvariabele ‘crisis’ heeft immers een p-waarde van 0,154 wat te groot is om op 5% of

10% significantieniveau van een statistisch significante invloed te spreken.

Ook het aantal dagen leverancierskrediet verschilt significant tussen de perioden 2006 –

2007 en 2008 – 2009 zoals bleek uit de T-test voor verschillen. Uit de lineaire

regressieanalyse waarbij het model een R² van 0,0554 bedraagt, leiden we eveneens af dat

de financiële crisis een statistisch significante invloed uitoefent op het aantal dagen

leverancierskrediet (p-waarde = 0,015). Belgische KMO’s kennen tijdens de financiële crisis

een daling van het aantal dagen leverancierskrediet met 3,637 dagen, alle andere variabelen

constant. Ook hier blijft de negatieve statistische significantie van een aantal sectoren

waaronder de automobielsector en de detailhandel niet onopgemerkt.

Page 55: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

46

Ten laatste bekijken we de financiële crisis en andere variabelen in relatie tot de lengte van

de cash conversion cycle. Uit de T-test voor verschillen concluderen we dat de toename van

de lengte statistisch significant is. Maar uit de lineaire regressieanalyse leiden we af dat de

financiële crisis geen statistisch significante invloed heeft op de lengte van de cash

conversion cycle. De R² van het model bedraagt 0,0557. De p-waarde van 0,325 levert het

bewijs van een uitblijvende impact op het 5% significantieniveau. De financiële crisis is met

andere woorden geen bepalende factor voor de lengte van de cash conversion cycle bij

Belgische KMO’s.

Met betrekking tot de significantie van de controlevariabelen kunnen we volgende

conclusies trekken. Bij hypothese 1a zien we dat ‘grootte’ naast ‘crisis’ ook een significante

impact heeft op 1% significantieniveau op het niveau van het aantal dagen klantenkrediet.

De resultaten van hypothese 2a stellen dat ‘grootte’ en ‘leeftijd’ beide op 1%

significantieniveau een significante impact hebben op het aantal dagen voorraad. Bij

hypothese 3a hebben naast ‘crisis’ ook de controlevariabelen ‘grootte’, ‘leeftijd’ en

‘schuldgraad’ een significante invloed op respectievelijk 1%, 1% en 5% significantieniveau op

het niveau van het aantal dagen leverancierskrediet. De resultaten van hypothese 4a tonen

dat opnieuw de controlevariabelen ‘grootte’, ‘leeftijd’ en ‘schuldgraad’ op dezelfde

significantieniveaus als bij hypothese 3a significant zijn voor de lengte van de cash

conversion cycle.

Met betrekking tot de tekens van de coëfficiënten van de controlevariabelen kunnen we

stellen dat ‘grootte’ in hypothese 1a, 2a, 3a en 4a een positief teken heeft. Dit betekent dat,

alle andere variabelen constant, bedrijven die een eenheid groter zijn een hoger aantal

dagen klantenkrediet, voorraad en leverancierskrediet en een langere cash conversion cycle

hebben. De controlevariabele ‘leeftijd’ heeft eveneens een positief teken in hypothese 1a,

2a en 4a, maar een negatief teken in hypothese 3a. Alle andere variabelen constant, hebben

bedrijven die een eenheid groter zijn een hoger aantal dagen klantenkrediet en voorraad,

een langere cash conversion cycle en een lager aantal dagen leverancierskrediet. De

controlevariabele ‘schuldgraad’ is negatief in hypothese 1a en 4a en positief in hypothese 2a

en 3a. De controlevariabele ‘groei’ is negatief in hypothese 1a en 3a en positief in hypothese

2a en 4a. De interpretatie is gelijkaardig aan de controlevariabelen ‘grootte’ en ‘leeftijd’.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

47

Ve

rwac

ht

Ve

rwac

ht

Ve

rwac

ht

Ve

rwac

ht

Var

iab

ele

nte

ken

Hyp

.1te

ken

Hyp

.2te

ken

Hyp

.3te

ken

Hyp

.4

Co

nst

ante

+/-

61,8

30*

+/-

-76,

695*

+/-

104,

052*

+/-

-124

,554

*

(9,1

4)(-

24,7

5)(1

0,00

)(-

11,5

6)

Cri

sis

+-3

,995

*+

0,67

0-

-3,6

37**

+0,

811

(-3,

47)

(1,0

2)(-

2,16

)(0

,45)

Gro

ott

e+/

-3,

639*

+/-

9,10

1*+/

-3,

222*

+/-

10,1

75*

(6,0

4)(2

8,15

)(3

,27)

(10,

06)

Lee

ftij

d+/

-0,

472

+/-

3,12

6*+/

--6

,563

*+/

-10

,434

*

(0,5

1)(6

,54)

(-4,

98)

(7,2

9)

Sch

uld

graa

d+/

--0

,001

+/-

0,00

1+/

-0,

032*

*+/

--0

,030

**

(-0,

07)

(0,3

5)(2

,33)

(-2,

43)

Gro

ei

+/-

-0,0

25+/

-0,

045

+/-

-0,0

01+/

-0,

046

(-0,

75)

(0,6

7)(-

0,02

)(0

,52)

Ind

ust

rie

-du

mm

yja

jaja

ja

Ad

just

ed

0,07

840,

1649

0,05

540,

0557

Ob

serv

atie

s21

920

2192

021

920

2192

0

Tab

el 8

: Re

gre

ssie

resu

ltat

en

invl

oe

d v

an d

e c

risi

s o

p C

CC

en

zij

n c

om

po

ne

nte

n

In d

eze

tab

el z

ijn

de

ge

sch

atte

co

ëff

icië

nte

n w

ee

rge

geve

n, d

e t

-sta

tist

iek

is g

era

pp

ort

ee

rd t

uss

en

haa

kje

s.

Ve

tge

dru

kte

co

ëff

icië

nte

n m

et

aan

du

idin

g *,

**,

***

du

ide

n o

p e

en

ee

nzi

jdig

e s

ign

ific

anti

e o

p r

esp

ect

ieve

lijk

1%

, 5%

en

10%

.

Nie

t-ve

tge

dru

kte

co

ëff

icië

nte

n m

et

aan

du

idin

g *,

**,

***

du

ide

n o

p e

en

tw

ee

zijd

ige

sig

nif

ican

tie

op

re

spe

ctie

veli

jk 1

%, 5

% e

n 1

0%.

Aan

tal d

age

n K

KA

anta

l dag

en

VR

DA

anta

l dag

en

LK

Aan

tal d

age

n C

CC

Page 57: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

48

ii. Effect op de winstgevendheid

De tweede doelstelling van deze masterproef is te achterhalen of het management van het

nettobedrijfskapitaal een meer uitgesproken relatie vertoont met de winstgevendheid

tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009. Met behulp van de regressievergelijkingen voor

het b-gedeelte van de hypothesen onderzoeken we de potentiële invloed van de financiële

crisis. Hiervoor voerden wij een lineaire regressie uit aan de hand van de kleinste

kwadratenmethode. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in Tabel 9.

Bovendien hebben we getest op het fenomeen heteroscedasticteit met behulp van de

Breusch-Pagan/Cook-Weisberg test voor heteroscedasticiteit in het statistische

verwerkingsprogramma Stata. Voor elke regressievergelijking bleek dit immers significant

aanwezig te zijn. Om het probleem van heteroscedasticiteit op te lossen maken we gebruik

van robuuste standaardfouten.

We interpreteren de resultaten ook hier op het 5% significantieniveau indien niet specifiek

vermeld en werken we met eenzijdige significantie indien een teken voor de coëfficiënt

vooropgesteld werd. In het bijzonder leggen we de focus op de interpretatie van de

onafhankelijke variabelen (het aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het

aantal dagen leverancierskrediet en de lengte van de cash conversion cycle), de

dummyvariabele ‘crisis’ (met waarde 0 voor de jaren 2006 – 2007 en waarde 1 voor de jaren

2008 – 2009) en de interactievariabelen. We zijn immers geïnteresseerd in een potentieel

verschil tussen de periode voor de financiële crisis en de financiële crisis zelf voor wat

betreft de invloed van het nettobedrijfskapitaal op de winstgevendheid. Daartoe creëren we

de interactievariabelen tussen enerzijds de dummyvariabele ‘crisis’ en anderzijds de

onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele bruto operationele winst werd

vermenigvuldigd met 100 opdat de coëfficiënt dan als een percentage te interpreteren valt.

Er blijken voorts geen problemen van multicollineariteit te zijn: de gebruikte maatstaf

variance inflation factor, afgekort VIF, bleek voor elke variabele kleiner te zijn dan 10

waardoor de problematiek van multicollineariteit uitgesloten is (Kutner, 2004).

Page 58: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

49

Om te beginnen bespreken we het aantal dagen klantenkrediet in relatie tot de

winstgevendheid. In hypothese 1b veronderstellen wij dat een bijkomende dag

klantenkrediet tijdens de financiële crisis de winstgevendheid meer doet dalen dan tijdens

de niet-crisisperiode. Uit de lineaire regressie halen wij volgende resultaten: het model heeft

een R² van 0,0449. Het aantal dagen klantenkrediet en de dummyvariabele crisis zijn

significant op 1% met een p-waarde van 0,000 maar de interactie van beiden is niet

significant. De coëfficiënt van het aantal dagen klantenkrediet is -0,026. Alle andere

variabelen constant gehouden zal de winstgevendheid met 0,026% dalen indien één extra

dag klantenkrediet verstrekt wordt. De negatieve relatie tussen het aantal dagen

klantenkrediet en de winstgevendheid is met andere woorden bevestigd. De

dummyvariabele ‘crisis’ heeft daarentegen een coëfficiënt van -3,027. Belgische KMO’s zien

hun winst tijdens de financiële crisis met 3,027% dalen ten opzichte van de niet-

crisisperiode, alle andere variabelen constant. Met een p-waarde van 0,264 haalt de

interactievariabele het gewenste significantieniveau niet. Er is met andere woorden geen

significant verschil tussen de financiële crisis en de niet-crisisperiode voor wat betreft de

invloed van een extra dag klantenkrediet op de winstgevendheid. Wij verwerpen hypothese

1b dan ook op 5% significantie.

Ten tweede onderzoeken we of de relatie tussen de winstgevendheid en het aantal dagen

voorraad tijdens de financiële crisis voor Belgische KMO’s meer uitgesproken negatief was

dan tijdens de niet-crisisperiode. Het model heeft een R² van 0,0296. Het aantal dagen

voorraad en de dummyvariabele ‘crisis’ zijn significant met een respectievelijke p-waarde

van 0,003 en 0,000. De interactievariabele is tevens significant met een p-waarde van 0,012.

De coëfficiënt van het aantal dagen voorraad is -0,007. Alle andere variabelen constant zal

een bijkomende dag voorraad de winstgevendheid met 0,007% reduceren. De negatieve

relatie tussen het aantal dagen voorraad en de winstgevendheid is met andere woorden

bevestigd. De economische relevantie blijft echter beperkt. De coëfficiënt van de

dummyvariabele ‘crisis’ is hier -3,012. Immers, alle andere variabelen constant ondervinden

de ondernemingen een daling van hun winstgevendheid met 3,012% tijdens de periode van

de financiële crisis ten opzicht van de niet-crisisperiode. Onze interesse gaat voornamelijk

naar het interactie-effect. De coëfficiënt is echter positief en duidt bijgevolg op een

verzwakking van de negatieve hoofdeffecten. Ondernemingen zien hun winst minder

Page 59: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

50

uitgesproken afnemen wanneer het aantal dagen voorraad met één toeneemt tijdens de

financiële crisis in vergelijking met de niet-crisisperiode. Dit verzwakkende effect hadden we

niet verondersteld in hypothese 2b. De invloed van het aantal dagen voorraad op de

winstgevendheid tijdens de financiële crisis is met andere woorden significant verschillend

van de niet-crisisperiode.

De analyse van het aantal dagen leverancierskrediet levert de volgende resultaten op. Wij

veronderstellen in hypothese 3b dat een bijkomende dag investering in leverancierskrediet

de winstgevendheid nog meer doet dalen gedurende de financiële crisis ten opzichte van de

niet-crisisperiode. Uit de resultaten van de lineaire regressie kunnen we het volgende

besluiten: het model heeft een R² van 0,0352. Het aantal dagen leverancierskrediet en de

dummyvariabele ‘crisis’ zijn met een p-waarde van 0,000 statistisch significant. De

coëfficiënt van het aantal dagen leverancierskrediet is -0,011. Een bijkomende dag

investering in leverancierskrediet beïnvloedt de winstgevendheid op een negatieve manier:

een daling van 0,011%, alle andere variabelen constant. De negatieve relatie tussen het

aantal dagen leverancierskrediet en de winstgevendheid is met andere woorden bevestigd.

De coëfficiënt van de variabele ‘crisis’ is -2,827. Tijdens de financiële crisis ondervindt elke

Belgische KMO een daling van de winstgevendheid van bijna 3 procent, alle andere

variabelen constant. De interactievariabele is daarentegen niet statistisch significant met

een p-waarde van 0,431. We kunnen met andere woorden geen conclusies trekken over een

significant verschil tussen de financiële crisis en de niet-crisisperiode omtrent de relatie

tussen het aantal dagen leverancierskrediet en de winstgevendheid. Hypothese 3b dienen

we aldus te verwerpen op 5% significantie.

Als laatste bespreken we de cash conversion cycle. In hypothese 4b veronderstellen we dat

de daling van de winstgevendheid voor een bijkomende dag cash conversion cycle tijdens de

financiële crisis sterker is dan tijdens de niet-crisisperiode. De resultaten van de lineaire

regressie zijn als volgt: het model heeft een R² van 0,0300. De onafhankelijke variabele ‘cash

conversion cycle’ is significant op het 5% significantieniveau, met een p-waarde van 0,005.

De coëfficiënt van de variabele heeft een waarde van -0,004. alle andere variabelen constant

leidt een extra dag cash conversion cycle tot een afname van de winst met 0,004%. De

negatieve relatie tussen de lengte van de cash conversion cycle en de winstgevendheid is

Page 60: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

51

met andere woorden bevestigd maar de economisch relevantie is echter beperkt. De

dummyvariabele ‘crisis’ is tevens significant maar dan wel op het 5% significantieniveau met

een p-waarde van 0,000. De coëfficiënt is -2,791 wat betekent dat Belgische KMO’s tijdens

de financiële crisis de winst met bijna 3% zagen dalen ten opzichte van de niet-crisisperiode.

De interactieterm is daarentegen niet significant (p-waarde = 0,252). We kunnen aldus geen

statistisch significante conclusies trekken met betrekking tot het effect van de cash

conversion cycle op de winstgevendheid gedurende de financiële crisis. We verwerpen

hypothese 4b dan ook op 5% significantie.

Naast de bespreking van de onafhankelijke variabelen, de dummyvariabele ‘crisis’ en de

interactievariabele, interpreteren we nog even kort de controlevariabelen. Voor elke

regressierechte blijken de controlevariabelen ‘grootte’ en ‘groei’ eenzijdig significant te zijn

op respectievelijk 1% en 5% significantieniveau. De coëfficiënten van ‘grootte’ hebben elk

een positief teken wat duidt op een positieve relatie: alle andere variabelen constant,

ondervinden ondernemingen die één eenheid groter zijn een stijging van de

winstgevendheid. Dit hadden we ook voorspeld. De coëfficiënten van ‘groei’ zijn , zoals

vooropgesteld, negatief. Met alle andere variabelen constant ondervinden ondernemingen

die één eenheid meer groei kennen, een daling van de winstgevendheid. Voor de regressie

met het aantal dagen klantenkrediet, het aantal voorraad en de lengte van de cash

conversion cycle is de schuldgraad eenzijdig significant op 10% significantieniveau.

Bovendien hebben de coëfficiënten een negatief teken, zoals verwacht. De controlevariabele

‘leeftijd’ is bij geen enkele regressie significant. Het positieve teken van de coëfficiënten is

opnieuw zoals vooropgesteld.

Daarnaast zijn ook alle sectoren telkens statistisch significant op 5% significantie op drie

uitzonderingen na1: de automobielsector, de horeca en de overige persoonlijke diensten.

1 De interpretatie van de sectordummy’s dient te gebeuren ten opzicht van de sector ‘overige activiteiten’

waarvoor geen dummyvariabele werd gecreëerd.

Page 61: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

52

Var

iab

ele

nV

erw

ach

t te

ken

Hyp

oth

ese

1H

ypo

the

se 2

Hyp

oth

ese

3H

ypo

the

se 4

Co

nst

ante

+/-

-12,

140*

-13,

900*

-12,

661*

-14,

142*

(-7,

15)

(-8,

19)

(-7,

52)

(-8,

38)

Aan

tal d

age

n k

lan

ten

kre

die

t-

-0,0

26*

(-11

,28)

Aan

tal d

age

n k

lan

ten

kre

die

t*C

risi

s+

0,00

2

(0,6

3)

Aan

tal d

age

n v

oo

rraa

d-

-0,0

07*

(-3,

00)

Aan

tal d

age

n v

oo

rraa

d*C

risi

s+

0,00

7**

(2,2

7)

Aan

tal d

age

n le

vera

nci

ers

kre

die

t-

-0,0

11*

(-8,

84)

Aan

tal d

age

n le

vera

nci

ers

kre

die

t*C

risi

s+

0,00

0

(0,1

7)

Aan

tal d

age

n C

CC

--0

,004

*

(-2,

81)

Aan

tal d

age

n C

CC

*Cri

sis

+0,

001

(0,6

7)

Cri

sis

--3

,027

*-3

,012

*-2

,827

*-2

,791

*

(-8,

94)

(-10

,28)

(-9,

95)

(-11

,90)

Gro

ott

e+

1,21

5*1,

153*

1,15

7*1,

154*

(8,7

8)(8

,19)

(8,3

3)(8

,32)

Lee

ftij

d+

0,18

50,

185

0,10

30,

206

(1,0

2)(1

,02)

(0,5

7)(1

,13)

Sch

uld

graa

d-

-0,0

02**

*-0

,002

***

-0,0

01-0

,002

***

(-1,

37)

(-1,

36)

(-1,

11)

(-1,

45)

Gro

ei

--0

,013

**-0

,013

**-0

,012

**-0

,012

**

(-2,

24)

(-2,

10)

(-2,

04)

(-2,

08)

Ind

ust

rie

-du

mm

yja

jaja

ja

Ad

just

ed

0,04

490,

0296

0,03

520,

0300

Ob

serv

atie

s21

920

2192

021

920

2192

0

Tab

el 9

: Re

gre

ssie

resu

ltat

en

invl

oe

d v

an d

e c

risi

s e

n K

K, V

RD

, LK

, CC

C o

p w

inst

geve

nd

he

id

Bru

to-o

pe

rati

on

ee

l re

sult

aat

In d

eze

tab

el z

ijn

de

ge

sch

atte

co

ëff

icië

nte

n w

ee

rge

geve

n, d

e t

-sta

tist

iek

is g

era

pp

ort

ee

rd t

uss

en

haa

kje

s.

Co

ëff

icië

nte

n m

et

aan

du

idin

g *,

**,

***

du

ide

n o

p e

en

ee

nzi

jdig

e s

ign

ific

anti

e o

p r

esp

ect

ieve

lijk

1%

, 5%

en

10%

.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

53

c. Controleanalyse

In bovenstaande paragraaf b. Regressie: kleinste kwadratenmethode hebben we gebruik

gemaakt van de meest toegepaste lineaire regressiemethode, namelijk de methode van de

kleinste kwadraten. Om te verifiëren of de bekomen resultaten robuust zijn en om

potentiële inconsistenties bloot te leggen, voeren we in deze paragraaf een tweetal

controles uit. Vooreerst voegen we een aantal controlevariabelen toe aan de

regressievergelijkingen. Vervolgens testen we de hypothesen van het b-gedeelte door

gebruik te maken van een andere definiëring van de afhankelijke variabele winstgevendheid.

We hebben de tabellen met resultaten niet opgenomen in dit werkstuk, de resultaten

worden hierna echter wel kort samengevat.

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat de controlevariabelen ‘grootte’, ‘groei’, ‘schuldgraad’

en ‘leeftijd’ het meest voorkomen in verwante onderzoeken. Maar daarnaast vonden wij een

aantal controlevariabelen terug die bijkomende verklarende kracht in zich kunnen hebben.

Zo werken Shin & Soenen (1998), Lazaridis & Tryfonidis (2006), Raheman & Nasr (2007),

Baños-Caballero et al. (2011) en Sharma & Kumar (2011) met de controlevariabele van de

schuldgraad gedefinieerd als de totale schuld gedeeld door het totaal van de activa. Deloof

(2003) en Raheman & Nasr (2007) betrekken er tevens de financieel vaste activa bij door de

controlevariabele financieel vaste activa gedeeld door het totaal van de activa op te nemen.

Shin & Soenen (1998) en Sharma & Kumar (2011) nemen bovendien een liquiditeitsratio op,

namelijk de current ratio.

Wanneer wij deze drie extra controlevariabelen opnemen in de regressievergelijkingen 1.1,

1.2, 1.3 en 1.4 bekomen wij analoge resultaten op 5% significantieniveau. Wij zien een

significante invloed van de financiële crisis op het aantal dagen klantenkrediet en het aantal

dagen leverancierskrediet. Belgische KMO’s zien tijdens de financiële crisis hun aantal dagen

klantenkrediet met ongeveer 4 afnemen ten opzichte van de periode 2006 – 2007, en het

aantal dagen leverancierskrediet met ongeveer 3 ten opzichte van de periode 2006 – 2007,

alle andere variabelen constant. De bijkomende controlevariabelen hebben bovendien alle

drie een statistisch significante invloed op het aantal dagen klantenkrediet en het aantal

dagen leverancierskrediet met uitzondering van de current ratio bij het aantal dagen

Page 63: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

54

leverancierskrediet die op 10% significant is. Voor het aantal dagen voorraad en de lengte

van de cash conversion cycle speelt de crisis geen statistisch significante rol. Doch hebben

ook hier de extra controlevariabelen een statistisch significante invloed op 5%.

Wij voegen deze extra controlevariabelen tevens toe in de regressievergelijkingen 1.5, 1.6,

1.7 en 1.8 waarbij de relatie tussen de winstgevendheid van de Belgische KMO’s en het

nettobedrijfskapitaal getest wordt. Ook hier zijn de resultaten analoog aan de

oorspronkelijke regressieanalyse wat betreft de significantie van de crisis, de onafhankelijke

variabele en het interactie-effect.

De winstgevendheid wordt negatief beïnvloed tijdens de financiële crisis ten opzichte van de

niet-crisisperiode 2006 – 2007, en dit in elke regressievergelijking. Deze invloed is bovendien

statistisch significant op 5%. De onafhankelijke variabelen ‘aantal dagen klantenkrediet’,

‘aantal dagen voorraad’, ‘aantal dagen leverancierskrediet’ en de ‘lengte van de cash

conversion cycle’ hebben tevens een significante negatieve invloed op de winstgevendheid.

Een toename in de onafhankelijke variabele resulteert aldus in een afname van de

winstgevendheid.

Het interactie-effect van de crisis met de onafhankelijke variabele ‘aantal dagen voorraad’ is

significant op 5% significantie. De coëfficiënt heeft echter een positief teken wat duidt op

een verzachtend effect: Belgische KMO’s die tijdens de financiële crisis het aantal dagen

voorraad met één dag verlengen, zien de winstgevendheid minder uitgesproken dalen in

vergelijking met de niet-crisisperiode. De interactie-effecten van de crisis met de andere

onafhankelijke variabelen, namelijk ‘aantal dagen klantenkrediet’, ‘aantal dagen

leverancierskrediet’ en ‘lengte van de cash conversion cycle’, zijn echter niet significant op

het 5% significantieniveau. De extra controlevariabelen zijn alle drie telkens significant, voor

hypothese 1b, 2b en 3b behalve de current ratio bij hypothese 1b. Voor hypothese 4b heeft

geen enkele van de extra controlevariabelen een significante invloed.

Een tweede manier om de robuustheid van onze resultaten te verifiëren is het nemen van

een andere afhankelijke variabele om de winstgevendheid te meten in vergelijkingen 1.5,

1.6, 1.7 en 1.8. Wij kiezen voor de alternatieve maatstaf ‘rendabiliteit van het totale

Page 64: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

55

vermogen’ (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). De Engelse term hiervoor luidt ‘return on

assets’, afgekort ROA, maar wij kiezen ervoor de Engelse benaming te blijven gebruiken voor

de bespreking van de resultaten. De variabele is berekend als de nettowinst gedeeld door

het totaal van de activa. De resultaten worden analoog geïnterpreteerd op het 5%

significantieniveau.

Ten eerste bekijken we de relatie tussen de winstgevendheid en het aantal dagen

klantenkrediet tijdens de financiële crisis. Wij bemerken een significante negatieve relatie

tussen enerzijds het aantal dagen klantenkrediet en de financiële crisis en anderzijds de

winstgevendheid. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de eerder uitgevoerde

regressieanalyse. Het interactie-effect is, in tegenstelling tot eerder gevonden resultaten,

significant maar verzwakt de hoofdeffecten: de winstgevendheid zakt 0,003% minder tijdens

de financiële crisis in vergelijking met de periode 2006 – 2007 indien de Belgische KMO’s het

aantal dagen klantenkrediet met één dag vermeerderen. De negatieve relatie tussen het

aantal dagen klantenkrediet en de winstgevendheid van de Belgische KMO’s is tijdens de

financiële crisis aldus minder uitgesproken.

De conclusies voor het aantal dagen voorraad en het aantal dagen leverancierskrediet

verlopen gelijkaardig. We bemerken een significante negatieve relatie tussen enerzijds het

aantal dagen voorraad, respectievelijk het aantal dagen leverancierskrediet, en de financiële

crisis en anderzijds de winstgevendheid. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de

eerder uitgevoerde regressieanalyse. De interactie-effecten zijn daarentegen niet significant

op het 5% significantieniveau. Het interactie-effect van de crisis met het aantal dagen

voorraad is echter wel significant op 10%. Het teken van de coëfficiënt is echter positief en

doet tevens een verzwakkend effect vermoeden. Ook deze resultaten liggen in de lijn van de

eerder uitgevoerde regressieanalyse.

Voor de cash conversion cycle zien wij enkel een significante invloed uitgaan van de

financiële crisis op de winstgevendheid van de Belgische KMO’s. De relatie tussen de

variabelen is daarbij negatief, in overeenstemming met de reeds eerder uitgevoerde

regressieanalyse. De invloed van de lengte van de cash conversion cycle en van het

interactie-effect is echter niet significant.

Page 65: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

56

Om de controleanalyse te vervolledigen kijken we of de toevoeging van de drie extra

controlevariabelen aan de regressievergelijkingen met als afhankelijke variabele de return

on assets de resultaten beïnvloedt. Enkel de current ratio blijkt in de vier

regressievergelijkingen geen significante invloed uit te oefenen op de winstgevendheid.

Bovendien wordt de onafhankelijke variabele ‘lengte van de cash conversion cycle’ wel

significant en blijkt tevens een negatieve invloed te hebben op de return on assets.

Uit de controleanalyse blijkt dat de resultaten, op een aantal uitzonderingen na, quasi

volledig overeenstemmen met de oorspronkelijke regressieanalyse. Door het toevoegen van

de extra controlevariabelen aan de oorspronkelijke regressievergelijkingen bekomen wij

analoge resultaten. Door het nemen van een andere definitie voor de winstgevendheid als

afhankelijke variabele bekomen we niet alleen significantie voor het interactie-effect van de

financiële crisis en ‘aantal dagen voorraad’ maar ook voor het interactie-effect van de

financiële crisis en ‘aantal dagen klantenkrediet’. De waarde van deze extra significantie is

echter beperkt. We besluiten dan ook dat de resultaten van het onderzoek de

controleanalyse overleven en robuust zijn.

Page 66: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

57

7. Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek

Na de uitvoering van het onderzoek zijn we ons bewust van een aantal limitaties die

verbonden zijn aan deze studie. De regressieanalyse is toegepast aan de hand van een

lineaire regressie met gebruik van de kleinste kwadratenmethode. Onze data zijn echter

longitudinaal: we bekijken eenzelfde KMO gedurende vier opeenvolgende jaren. Het

onderzoek voldoet aldus niet aan de voorwaarde van ongecorreleerde fouttermen voor het

gebruik van deze methode. Desondanks kozen we ervoor de kleinste kwadratenmethode toe

te passen aangezien de data betrekking hebben op amper vier jaar wat relatief gezien een

korte periode is voor longitudinaal onderzoek (deskundig advies van Prof. dr. Vander

Bauwhede, 15/02/2013, Gent).

Bovendien is de dataset van Belgische KMO’s volgens de Europese definitie nog eens

beperkt tot de bedrijven die rapporteren volgens het volledige schema omwille van de nood

aan data omtrent omzet als maatstaf voor winstgevendheid. Daarnaast zijn enkel de

bedrijven met beschikbare data voor de vijf opeenvolgende jaren 2005 – 2009 behouden.

Data omtrent het jaar 2005 was nodig om de maatstaf [(omzett1-omzett0)/omzett0] voor de

controlevariabele groei te kunnen berekenen. Hierdoor hebben we bedrijven die failliet

gingen in deze periode niet in overweging genomen, wat onze resultaten had kunnen

beïnvloeden.

Als laatste limitatie halen we de beperkt verklarende kracht van de gebruikte modellen aan,

gemeten aan de hand van de determinatiecoëfficiënt R². Deze ligt laag, wat niet in lijn ligt

met bestaande literatuur (Kestens et al., 2011).

De doelstelling van deze masterproef is te achterhalen of de financiële crisis van 2008 – 2009

een invloed uitgeoefend heeft op het management van nettobedrijfskapitaal met gevolgen

voor de winstgevendheid die afwijken van een niet-crisisperiode. Wij verwachtten daarbij

een meer uitgesproken negatieve relatie tussen de winstgevendheid en het

nettobedrijfskapitaal tijdens de financiële crisis. Maar dit effect blijkt niet te bestaan: de

gevolgen voor de winstgevendheid verschillen niet significant tussen de niet-crisisperiode en

Page 67: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

58

de crisisperiode, met uitzondering voor het aantal dagen voorraad. Vermoedelijk kan dit

verklaard worden door de korte tijdspanne van vier jaar die in het onderzoek is opgenomen.

We willen dan ook een aantal suggesties doen voor verder onderzoek.

Ten eerste zou het interessant zijn om de crisisperiode uit te breiden aangezien vele

gevolgen pas na 2009 zichtbaar werden (www.unizo.be, geraadpleegd op 10/04/2013).

Daarbij zou het onderzoeksdomein dan uitgebreid worden tot de wereldwijde economische

crisis. Hierdoor verwachten we wel degelijk een invloed te zien uitgaan van het

nettobedrijfskapitaal op de winstgevendheid gedurende de crisis.

Ten tweede kan het nuttig zijn om een mogelijke concave relatie bij Belgische KMO’s na te

gaan tijdens de crisisperiode in de plaats van een lineaire relatie tussen enerzijds de cash

conversion cycle en zijn componenten en anderzijds de winstgevendheid. Dit hebben we

afgeleid uit de recente paper van Baños-Caballero et al. (2011) die een concave relatie

bewijst tussen de lengte van de cash conversion cycle en de winstgevendheid bij Spaanse

KMO’s tijdens niet-crisisperiode.

Ten derde doen we de suggestie om bij verder onderzoek rekening te houden met bedrijven

die failliet gegaan zijn gedurende de onderzochte periode.

Page 68: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

59

8. Conclusie

De doelstelling van deze masterproef is te achterhalen of de financiële crisis van 2008 – 2009

een invloed heeft gehad op het management van het nettobedrijfskapitaal bij Belgische

KMO’s met gevolgen voor de winstgevendheid die afwijken van een niet-crisisperiode.

Hierbij definieerden wij de jaren 2006 en 2007 als niet-crisisperiode.

Aan de hand van twee soorten hypothesen streven we de doelstelling van deze masterproef

na. In het eerste gedeelte, deel a, van de hypothesen geven we een antwoord op de vraag of

het beheer van het nettobedrijfskapitaal tijdens de financiële crisis significant verschilt van

de niet-crisisperiode 2006 – 2007. In het tweede gedeelte, deel b, van de hypothesen gaan

we na of dit beheer tijdens de financiële crisis gevolgen heeft voor de winstgevendheid die

anders zijn dan de gevolgen tijdens de niet-crisisperiode. Wij onderzoeken zowel de

afzonderlijke componenten van het nettobedrijfskapitaal, namelijk het aantal dagen

klantenkrediet, het aantal dagen voorraad en het aantal dagen leverancierskrediet, als de

variabele die het management van nettobedrijfskapitaal in zijn geheel meet, namelijk de

lengte van de cash conversion cycle.

Wij veronderstellen een conservatief beleid aangaande het management van

nettobedrijfskapitaal tijdens de financiële crisis. Veel investeren in nettobedrijfskapitaal

verkleint immers de operationele risico’s aanzienlijk (Smith, 1980; Weinraub & Visscher,

1998; Nazir & Afza, 2009; Gallagher & Andrew, 2007; Arnold, 2008; Besley & Brigham, 2008;

Watson & Head, 2010). Concreet verwachten wij een toename van het aantal dagen

klantenkrediet en van het aantal dagen voorraad, een afname van het aantal dagen

leverancierskrediet en een toename van de lengte van de cash conversion cycle. Deze

veronderstellingen worden onderzocht in respectievelijk hypothese 1a, 2a, 3a en 4a.

Na het uitvoeren van een T-test voor verschillen vonden wij bevestiging voor hypothese 2a,

3a en 4a. Tijdens de financiële crisis van 2008 – 2009 is het aantal dagen voorraad significant

toegenomen, het aantal dagen leverancierskrediet significant afgenomen en de lengte van

de cash conversion cycle eveneens significant toegenomen. Hypothese 1a dienen we echter

Page 69: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

60

te verwerpen: het aantal dagen klantenkrediet is significant afgenomen, tegen onze

verwachtingen in. Om de analyse compleet te maken en de invloed van de financiële crisis

op het niveau van de variabelen na te gaan, voerden we een lineaire regressieanalyse uit.

Hieruit blijkt de invloed van de financiële crisis enkel significant te zijn voor het aantal dagen

klantenkrediet en het aantal dagen leverancierskrediet. Het aantal dagen klantenkrediet

neemt significant af. KMO’s geven minder betalingsuitstel aan hun klanten. Door de

financiële crisis worden handelstransacties immers risicovoller: de kans op wanbetaling

stijgt. Een mogelijke verklaring voor de negatieve relatie zou kunnen zijn dat KMO’s hun

klanten aansporen sneller te betalen zodat ze sneller over cash inflow beschikken en

zekerheid verwerven omtrent de kredietwaardigheid van de klanten. Het aantal dagen

leverancierskrediet is tevens significant afgenomen tijdens de financiële crisis.

Leverancierskrediet is immers een zeer dure vorm van krediet. In financiële crisistijden

worden de KMO’s aldus aangezet tot het onmiddellijk betalen van hun uitstaande facturen

waardoor optimaal kan genoten worden van de voorziene kortingen. Uit de lineaire

regressieanalyse blijkt de invloed van de financiële crisis op het aantal dagen voorraad en de

lengte van de cash conversion cycle niet significant te zijn. Beide variabelen zijn weliswaar

significant toegenomen tijdens de financiële crisis maar de oorzaak van die toename moet

elders gezocht worden. Dit is een mogelijke nieuwe onderzoekspiste voor verder onderzoek.

We vinden dus geen significant bewijs voor een conservatieve aanpak in tijden van crisis.

Het tweede luik van deze masterproef onderzoekt de relatie van het nettobedrijfskapitaal

met de winstgevendheid van de Belgische KMO’s. Concreet verwachten wij de reeds

aangetoonde negatieve relaties tussen enerzijds de winstgevendheid en anderzijds het

aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het aantal dagen

leverancierskrediet en de lengte van de cash conversion cycle terug te vinden tijdens de

financiële crisis van 2008 – 2009, maar meer uitgesproken.

In tegenstelling tot onze veronderstellingen vinden wij deze meer uitgesproken negatieve

relaties niet terug. Uit de lineaire regressieanalyse blijkt de financiële crisis de

winstgevendheid negatief te beïnvloeden. Evenals de onafhankelijke variabelen ‘aantal

dagen klantenkrediet’, ‘aantal dagen voorraad’, ‘aantal dagen leverancierskrediet’ en ‘lengte

van de cash conversion cycle’. Deze resultaten liggen in de lijn van reeds eerder gepubliceerd

Page 70: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

61

onderzoek. De interactie van deze twee hoofdeffecten, namelijk de financiële crisis en de

componenten van nettobedrijfskapitaal inclusief de cash conversion cycle, speelt echter

geen significante rol. Tijdens de financiële crisis blijkt de winstgevendheid niet meer dan

tijdens de niet-crisisperiode aangetast te worden door een bijkomende dag klantenkrediet,

een bijkomende dag voorraad, een bijkomende dag leverancierskrediet of een bijkomende

dag cash conversion cycle. Enkel voor het aantal dagen voorraad kunnen we op 5%

significantieniveau besluiten dat er een significant verschil bestaat tussen de niet-

crisisperiode en de financiële crisis van 2008 – 2009 met betrekking tot het effect van het

aantal dagen voorraad op de winstgevendheid van Belgische KMO’s: in tegenstelling tot onze

veronderstellingen blijkt de negatieve relatie tussen het aantal dagen klantenkrediet en de

winstgevendheid minder uitgesproken negatief te zijn tijdens de financiële crisis. Dit kan

verklaard worden doordat de KMO’s voor de crisis financiële buffers aangelegd hebben en

deze tijdens de crisis kunnen aanwenden voor het beheren van de voorraadkosten.

Uit dit onderzoek kunnen we aldus besluiten dat het management van het

nettobedrijfskapitaal bij Belgische KMO’s tijdens de financiële crisis aangepast werd. De

crisis had echter alleen een significante invloed op het aantal dagen klantenkrediet en het

aantal dagen leverancierskrediet die beiden afnamen. In tegenstelling tot wat we

veronderstelden, wordt de winstgevendheid van de Belgische KMO’s tijdens de financiële

crisis niet meer uitgesproken aangetast dan tijdens de niet-crisisperiode 2006 – 2007 door

eenzelfde wijziging in het aantal dagen klantenkrediet, het aantal dagen voorraad, het aantal

dagen leverancierskrediet en de lengte van de cash conversion cycle. Er is met andere

woorden geen bewijs van een meer uitgesproken negatieve relatie tijdens de financiële

crisis. Voor het aantal dagen voorraad nemen we daarentegen een verzachtend effect waar.

De beperkingen van deze masterproef zijn de strenge voorwaarden die gesteld zijn aan de

dataset, het niet voldoen aan de voorwaarde van ongecorreleerde fouttermen bij gebruik

van de kleinste kwadratenmethode en de relatief kleine onderzoeksperiode. We willen

daarom als suggestie voor verder onderzoek aanhalen om de tijdspanne van de financiële

crisis verder uit te breiden en een mogelijke concave relatie te onderzoeken omtrent het

effect van de financiële crisis op het gebruik van nettobedrijfskapitaal en zijn impact op de

winstgevendheid van de Belgische KMO’s.

Page 71: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

VI

9. Referenties

Al-Mwalla, M. (2012). The impact of working capital management policies on firm’s

profitability and value: The case of Jordan. International Research Journal of Finance and

Economics, nr. 85, p. 147.

Arnold, G. (2008). Corporate financial management. Harlow: Pearson Education Limited.

Attari, M. A., en Raza, K. (2012). The optimal relationship of cash conversion cycle with firm

size and profitability. International Journal of Academic Research in Business and Social

Sciences, vol. 2, nr. 4, pp. 189-203.

Baños-Caballero, S., García-Teruel, P. J., en Martínez-Solano, P. (2011). How does working

capital management affect the profitability of Spanish SMEs? Small Business Economics, vol.

39, nr. 2, pp. 517-529.

Baños-Caballero, S., Garcia-Teruel, P. J. en Martínez-Solano, P. (2010). Working capital

management in SMEs. Accounting and Finance, vol. 50, nr. 3, pp. 511-527.

Besley, S., en Brigham, E. F. (2008). Essentials of managerial finance. Mason, Ohio: Thomson

One.

Biais, B., en Gollier, C. (1997). Trade credit and credit rationing. The Review of Financial

Studies, vol. 10 (winter), nr. 4, pp. 903-937.

Bhunia, A., en Das, A. (2012). Affiliation between working capital management and

profitability. Interdisciplinary Journal of Contemporary Research in Business, vol. 3, nr. 9, pp.

957-968.

Blinder, A. S., en Maccini, L. J. (1991). The Resurgence of Inventory Research: What Have We

Learned? Journal of Economic Surveys, vol. 5, nr. 4, pp. 291-328.

Page 72: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

VII

Burkart, M., Ellingsen, T., en Giannetti, M. (2011). What you sell is what you lend? Explaining

trade credit contracts. Review of Financial Studies, vol. 24, nr. 4, pp. 1261-1298.

Burkart, M., en Ellingsen T. (2004). In-kind finance: a theory of trade credit. The American

Economic Review, vol. 94, nr. 3, pp. 569-590.

Campello, M., Graham, J. R., en Harvey, C.R. (2010). The real effects of financial constraints:

Evidence from a financial crisis. Journal of Financial Economics, vol. 97, nr. 3, pp. 470-487.

Cornett, M. M., McNutt, J. J., Strahan, P.E., en Tehranian, H. (2011). Liquidity risk

management and credit supply in the financial crisis. Journal of Financial Economics, vol.

101, nr. 2, pp. 297-312.

Cuthbertson, K., en Gasparro, D. (1993). The Determinants of Manufacturing Inventories in

the UK. Economic Journal, vol. 103, nr. 421, pp. 1479 –1492.

Deloof, M. (2003). Does working capital management affect profitability of Belgian firms?

Journal of Business, Finance and Accounting, vol. 30, nr. 3-4, pp. 573-588.

De Pelsmacker, P., en Van Kenhove, P. (2010). Marktonderzoek. Amsterdam: Pearson

Education.

Fabbri, D., en Klapper, L.F. (2009). Trade credit and the supply chain. Working paper.

Fazzari, S. M., en Petersen, B.C. (1993). Working Capital and Fixed Investment: New Evidence

on Financing Constraints. The RAND Journal of Economics, vol. 24, nr. 3, pp. 328-342.

Foster, J. B., en Magdoff, F. (2009). The Great Financial Crisis: Causes and Consequences.

Verenigd Koninkrijk: Monthly Review Press, U.S.

Gallagher, T. J., en Andrew, J. D. (2007). Financial Management: Principles and Practice.

Colorado: Freeload Press.

Page 73: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

VIII

Ganesan, V. (2007). An analysis of working capital management efficiency in

telecommunication equipment industry. Rivier Academic Journal, vol. 3, nr. 2, pp. 1-10.

García-Teruel, P. J., en Martínez-Solano, P. (2007). Effects of working capital management on

SME profitability. International Journal of Managerial Finance, vol. 3, nr. 2, pp. 164-177.

Gentry, J. A., Vaidyanathan, R., en Lee, H. W. (1990). A weighted cash conversion cycle.

Financial Management, vol. 19, nr. 1, pp. 90-99.

Hill, M. D., Wayne Kelly, G., en Highfield, M. J. (2010). Net operating working capital

behavior: a first look. Financial Management, vol. 39, nr. 2, pp. 783-805.

Howorth, C., en Westhead, P. (2003). The focus of working capital management in UK small

firms. Management Accounting Research, vol. 14, nr. 2, pp. 94-111.

Ivashina, V., en Scharfstein, D. (2010). Bank lending during the financial crisis of 2008.

Journal of Financial Economics, vol. 97, nr. 3, pp. 319-338.

Kesimli, I. G. en Gunay, S. G. (2011). The impact of the global economic crisis on working

capital of real sector in Turkey. Business and Economic Horizons, vol. 4, nr. 1, pp. 52-69.

Kestens, K., Van Cauwenberge, P., en Vander Bauwhede, H. (2011). Trade credit and

company performance during the 2008 financial crisis. Accounting and Finance, vol. 52, nr. 4,

pp. 1121-1151.

Kutner, M. H., Nachtsheim, C.J., en Neter, J. (2004). Applied Linear Regression Models. Irwin:

Mcgraw-Hill.

Lazaridis, I. en Tryfonidis, D. (2006). Relationship between working capital management and

profitability of listed companies in the Athens stock exchange. Journal of Financial

Management and Analysis, vol. 19, nr. 1, pp. 26-35.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

IX

Long, M. S., Malitz, I. B. en Ravid, S. A. (1993). Trade credit, quality guarantees and product

marketability. Financial Managemen, vol. 22, nr. 4, pp. 117-127.

Love, I., Preve, L. A., en Sarria-Allende, V. (2007). Trade credit and bank credit: Evidence from

recent financial crisis. Journal of Financial Economics, vol. 83, nr. 2, pp. 453-469.

Love, I., en Zaidi, R. (2010). Trade Credit, Bank Credit and Financial Crisis. International

Review of Finance, vol. 10, nr. 1, pp. 125-147.

Lovelock, C. H., en Wright, L. (2002). Principles of service marketing and management. Upper

Saddle River, New Jersey: Prentice Hall.

Meuleman, M., en De Maeseneire, W. (2012). Do R&D subsidies affect SMEs’ access to

external finance? Research Policy, vol. 41, nr. 3, pp. 580-591.

Moussawi, R., LaPlante, M., Kieschnick, R., en Baranchuk, N. (2006). Corporate working

capital management: determinants and consequences. Working paper.

Myers, S. C., en Majluf, N.S. (1984). Corporate Financing and Investment Decisions When

Firms Have InformationThat Investors Do Not Have. Journal of Financial Economics, vol. 13,

nr. 2, pp. 187-221.

Nazir, M. S., en Afza, T. (2007). Is it better to be aggressive or conservative in managing

working capital? Journal of Quality and Technology Management, vol. 3, nr. 2, pp. 11-21.

Nazir, M. S., en Afza, T. (2009). Impact of aggressive working capital management policy on

firms’ profitability. The IUP Journal of Applied Finance, vol. 15, nr. 8, pp. 19-30.

Ooghe, H., en Van Wymeersch, C. (2008). Handboek Financiële Analyse van de Onderneming.

Antwerpen: Intersentia.

Page 75: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

X

Peterson, M. A., en Rajan, R. G. (1997). Trade credit: Theories and Evidence. The Review of

Financial Studies, vol. 10, nr. 3, pp. 661-691.

Rafuse, M. E. (1996). Working capital management: an urgent need to refocus. Management

Decision, vol. 34, nr. 2, pp. 59-63.

Raheman, A., Qayyum, A., en Afza, T. (2011). Sector-wise performance of working capital

management measures and profitability using ratio analysis. Interdisciplinary Journal of

Contemporary Research in Business, vol. 3, nr. 8, pp. 285-297.

Raheman, A., en Nasr, M. (2007). Working capital management and profitability – Case of

Pakistani firms. International Review of Business Research Papers, vol. 3, nr. 1, pp. 279-300.

Sadiamajeed, Majidmakki, M. A., Saleem, S., en Aziz, T. (2012). The relationship of cash

conversion cycle and firm’s profitability: an empirical investigation of Pakistani firms.

International Journal of Financial Management, vol. 1, nr. 1, pp. 80-96.

Scholleova, H. (2012). The economic crisis and working capital management of companies.

Theoretical and Applied Economics, vol. 18, nr. 4, pp. 79-92.

Sharma, A. K. en Kumar, S. (2011). Effect of working capital management on firm

profitability: empirical evidence from India. Global Business Review, vol. 12, nr. 1, pp. 159-

173.

Shin, H. H., en Soenen, L. (1998). Efficiency of working capital and corporate profitability.

Financial Practice and Education, vol. 8, nr. 2 pp. 37–45.

Shipley, D., en Davis, L. (1991). The role and burden-allocation of credit in distribution

channels. Journal of Marketing Channels, vol. 1, nr. 1 , pp. 3–22.

Smith, J. K. (1987). Trade credit and informational asymmetry. Journal of Finance, vol. 42, nr.

4 , pp. 863–872.

Page 76: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

XI

Smith, K. (1980). Readings on the management of working capital. Saint Paul – Minnesota:

West Publishing Company.

Soenen, L. (1993). Cash conversion cycle and corporate profitability. Journal of Cash

Management, vol. 13, nr. 4 pp. 53–57

Van Horne, J. C., en Wachowicz, J. M. (2000). Fundamentals of Financial Management,

Upper Saddle River, New Jersey: Prentice Hall.

Vermoesen, V., Deloof, M., en Laveren, E. (2012). Long-term debt maturity and financing

constraints of SMEs during the Global Financial Crisis. Small Business Economics,

Forthcoming.

Weinraub, H. J., en Visscher, S. (1998). Industry practice relating to aggressive conservative

working capital policies. Journal of Financial and Strategic Decisions, vol. 11, nr. 2, pp. 11-18.

Wilner, B. S. (2000). The exploitation of relationship in financial distress: the case of trade

credit. Journal of Finance, vol. 55, nr. 1 , pp. 153–178.

Internetbronnen:

Unizo, 2011, KMO-rapport 2011 Unizo, URL:

<http://www.unizo.be/images/res381886_8.pdf>. Geraadpleegd op 15/10/2012

Europese Commissie, 2006, De nieuwe definitie van KMO’s: informatiebrochure en

modelverklaren, Publicaties van “Ondernemingen en Industrie”, URL:

<http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sme_definition/sme_user_guide_nl.pdf.

>. Geraadpleegd op 15/10/2012

Vervenne W., 2010, KMO’s sterkste motor Belgische economie, De Tijd, URL:

<http://www.tijd.be/nieuws/archief/Kmo_s_sterkste_motor_Belgische_economie.8985162-

1615.art?highlight=belgische%20economie%20kmo%20motor>. Geraadpleegd op

29/10/2012

Page 77: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

XII

De Tijd, 2008, KMO’s houden bloedbad berperkt, URL:

<http://www.tijd.be/nieuws/archief/Kmo_s_houden_bloedbad_beperkt.8119448-

1615.art?highlight=kmo%20buffer>. Geraadpleegd op 6/11/2012

Dendooven P., 2012, Peeters lanceert bankenplan, De Standaard, URL:

<http://www.standaard.be/cnt/DMF20120913_00295461>. Geraadpleegd op 14/11/2012

Sougné D. & Van Rysselberghe J., 2009, KeFiK-enquête KMO-financiering 2009, URL:

<http://www.cefip.be/FILES/Documenten/NL/KMO-financiering_%20rapport%20NL.pdf>.

Geraadpleegd op 14/11/2012

Trends, 2012, Banken weigerachtig om geld te lenen aan KMO’s, URL:

<http://trends.knack.be/economie/nieuws/finance/banken-weigerachtig-om-geld-te-lenen-

aan-kmo-s/article-4000025551521.htm>. Geraadpleegd op 14/11/2012

Unizo, 2009, KMO’s: 18% krijgt geen bankkrediet, URL:

<http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=429281>. Geraadpleegd op 14/11/2012

De Morgen, 2009, Fortis Corporate Insurance wordt Amlin, URL:

<http://www.demorgen.be/dm/nl/3324/Financiele-

crisis/article/detail/939537/2009/07/22/Fortis-Corporate-Insurance-wordt-Amlin.dhtml>.

Geraadpleegd op 5/02/2013

De Morgen, 2008, Overname ABN Amro valt Fortis zwaar, URL:

<http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/418396/2008/09/16/Overn

ame-ABN-Amro-valt-Fortis-zwaar.dhtml>. Geraadpleegd op 5/02/2013

De Standaard, 2008, Sleutelmomenten in de Fortis-crisis, URL:

<http://www.standaard.be/cnt/DMF18112008_093>. Geraadpleegd op 5/02/2013

Page 78: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

XIII

Cijfermateriaal Nationale Bank van Beglië, 2012, BBP naar volume, URL:

<http://www.nbb.be/belgostat/DataAccesLinker?Lang=N&Dom=2&Table=30>.

Geraadpleegd op 10/02/2013

Febelfin, 2012, Febelfin en Vlaamse regering engageren zich met bankenplan, URL:

<http://2012.febelfin.be/nl/febelfin-en-vlaamse-regering-engageren-zich-met-bankenplan>.

Geraadpleegd op 22/03/2013

Trends, 2013, Febelfin: ‘Rentabiliteit banken onvoldoende’, URL:

<http://trends.knack.be/economie/nieuws/bedrijven/febelfin-rendabiliteit-banken-

onvoldoende/article-4000257163340.htm>. Geraadpleegd op 22/03/2013

Vlaamse overheid, 2012, Voordelige lening voor startende onderneming (Win-winlening),

URL: <http://www.vlaanderen.be/nl/economie-en-werk/economische-steun-en-

financiering/voordelige-lening-voor-startende-onderneming-win-winlening>. Geraadpleegd

op 22/03/2013

Vanleenhove S., 2011, 1/3 van de ondernemers voelt huidige crisis meer dan de financiële

crisis van 2008, URL: <http://www.unizo.be/uwzaakleiden/viewobj.jsp?id=4805344>.

Geraadpleegd op 10/04/2013

Nationale Bank van België, 2013, Observatorium voor krediet aan niet-financiële

vennootschappen: belangrijkste ontwikkelingen, URL: <http://www.nbb.be/doc

/dq/kredobs/nl/developments/KO_quarter.htm>. Geraadpleegd op 24/04/2013

Dossier De Tijd, 2012, 5 jaar financiële crisis, De Tijd, URL:

<http://www.tijd.be/dossier/5jaarcrisis>. Geraadpleegd op 28/04/2013

Febelfin, 2012, Economische context weegt op kredietverlening aan ondernemingen, URL:

<http://febelfin.be/nl/economische-context-weegt-op-kredietverlening-aan-

ondernemingen>. Geraadpleegd op 10/05/2013

Page 79: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN …lib.ugent.be/.../RUG01/002/062/349/RUG01-002062349_2013_0001_AC.pdf · eindwerk. Eerst en vooral ... De economie werd wereldwijd getroffen

XIV

De Morgen, 2013, BNP Paribas Fortis biedt 50.000 KMO’s proactief 1 miljard euro

bedrijfskapitaal, URL:<http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/

1620266/2013/04/23/BNP-Paribas-Fortis-biedt-50-000-kmo-s-proactief-1-miljard-euro-

bedrijfskapitaal.dhtml>. Geraadpleegd op 13/05/2013

Unizo Statistieken, 2013, Zes op tien ondernemers negatief over huidige toestand economie,

URL: <http://www.unizo.be/statistieken/viewobj.jsp?&id=4833014>. Geraadpleegd op

15/05/2013