THEATER ALS MULTISTABIEL BEELD - Ghent...

107
THEATER ALS MULTISTABIEL BEELD HET EFFECT VAN LIVE-VIDEOPROJECTIE OP SCÈNE Aantal woorden: 24.815 Itza Vervaet Studentennummer: 01303461 Promotor: dr. Jeroen Coppens Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Kunstwetenschappen Academiejaar: 2016 - 2017

Transcript of THEATER ALS MULTISTABIEL BEELD - Ghent...

THEATER ALS MULTISTABIEL BEELD HET EFFECT VAN LIVE-VIDEOPROJECTIE OP SCÈNE Aantal woorden: 24.815

Itza Vervaet Studentennummer: 01303461

Promotor: dr. Jeroen Coppens

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Kunstwetenschappen

Academiejaar: 2016 - 2017

2

3

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie

beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen

van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk

te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de

gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot

de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de

individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en

figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en

eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

4

Voorwoord

Graag zou ik eerst enkele mensen willen bedanken voor hun bijdrage aan deze masterthesis.

Eerst en vooral mijn promotor: Jeroen Coppens. Bedankt voor de steun, de tijd en de kritische

opvolging van mijn werkproces.

Ook bedank ik graag LOD, FC bergman en CAMPO voor de medewerking door de video-

opnames van de voorstellingen vrij te geven.

Mijn ouders, mijn vrienden en mijn kat voor het vele geduld, de continue steun en

vertrouwen. Ook John Van Thieghem en mijn mama verdienen hier zeker een grote

bedanking, om steeds en met veel geduld mijn thesis na te lezen en mij te helpen om mijn

schrijfstijl te optimaliseren.

Als laatste bedank ik ook Yann Tiersen, zijn muziek hield me gezelschap tijdens het

schrijfproces.

5

Inhoudsopgave

Voorwoord ................................................................................................................................. 4

1. Inleiding .............................................................................................................................. 7

1.1 Onderzoeksvraag en motivatie .................................................................................... 7

1.2 Methodologie ............................................................................................................... 9

1.3 Multistabiele beelden van Mitchell ........................................................................... 12

1.4 Context: discours rond (inter)medialiteit en liveness ................................................ 15

1.4.1 Van mediumspecificiteit tot intermedialiteit ...................................................... 15

1.4.2 Liveness .............................................................................................................. 24

2. Children of Nowhere: docu-theater? ................................................................................. 29

2.1 Inleiding ..................................................................................................................... 29

2.2 Intermedialiteit en visuele strategieën: een esthetisering van de geschiedenis ......... 32

2.2.1 Intermedialiteit ................................................................................................... 32

2.2.2 Esthetisering van de gruwelen in Chacabuco ..................................................... 36

2.3 De dramaturgie van het gaas: een waas over de geschiedenis................................... 39

2.4 Theater als beeldmachine? ......................................................................................... 43

2.5 Conclusie ................................................................................................................... 47

3. Five Easy Pieces: film of theater?..................................................................................... 49

3.1 Inleiding ..................................................................................................................... 49

3.2 Creatie van een machtsdynamiek door de positionering van het beeldscherm ......... 54

3.3 Re-enactments ........................................................................................................... 58

3.3.1 Processen van beeldvorming .............................................................................. 62

3.3.2 Collectief geheugen en trauma ........................................................................... 65

3.3.3 Fascinatie voor het onzichtbare .......................................................................... 67

3.3.4 De figuur van de getuige .................................................................................... 69

3.4 Conclusie ................................................................................................................... 70

6

4. 300 el x 50 el x 30 el : Reality-tv of theater? .................................................................... 73

4.1 Inleiding ..................................................................................................................... 73

4.2 Camera als focalisatiemiddel? ................................................................................... 75

4.3 Reality-tv of theater? ................................................................................................. 80

4.3.1 Spelen voor de camera ....................................................................................... 80

4.3.2 Theatre of the image ........................................................................................... 84

4.4 Conclusie ................................................................................................................... 88

5. Besluit ............................................................................................................................... 91

6. Bibliografie ....................................................................................................................... 95

6.1 Artikels ...................................................................................................................... 95

6.2 Boeken ....................................................................................................................... 96

6.3 Thesis ......................................................................................................................... 98

6.4 Webpagina’s .............................................................................................................. 98

6.5 Voorstellingen ........................................................................................................... 99

7. Bijlagen ........................................................................................................................... 100

8. Lijst van afbeeldingen ..................................................................................................... 105

7

1. Inleiding

1.1 Onderzoeksvraag en motivatie

De eerste theatervoorstelling die gebruik maakte van projectie is La Biche au Bois, opgevoerd

in Parijs in 1869. Op scène werden er film- en dia-projecties getoond in combinatie met live-

acties op het podium. Deze techniek kreeg de benaming: “The Laterna Magica techniek”.1

Een kleine 150 jaar later is er al heel wat veranderd op het vlak van het gebruik van

projectiestrategieën op het theater. Een recent fenomeen is dat de projecties een live-karakter

krijgen. Dit live-aspect ontstaat wanneer de projecties een simultane weergave zijn van iets

wat op dat moment plaatsvindt op het podium. Wanneer dit het geval is, is er sprake van live-

videoprojecties. Door het gebruik van live-videoprojecties en andere beeldstrategieën krijgt

het theater een volstrekt ander karakter. En leidt de complexe, interdisciplinaire samenstelling

van het theaterbeeld tot reflectie bij de toeschouwer. Het theater als een heterogeen

interdisciplinair speelveld is een zeer interessant gegeven en het onderzoeksveld van deze

thesis.

De focus ligt in deze paper op de live-versie van de videoprojectie. Maar ook deze soort

projectie kan verschillende vormen aannemen, dit blijkt onder meer uit de voor deze paper

geselecteerde casussen. Alle drie de casussen zijn recente producties die op een eigen manier

gebruik maken van live-videoprojectie.

Greg Giesekam schreef tien jaar geleden:

But there has been little systematic exploration of the variety of ways in which the

introduction of film or video into theatre may radically alter approaches to mise-en-

scène, dramaturgy, performance, modes of production and spectatorship. 2

Een decennia later is niet alles wat hij in dit citaat stelt nog accuraat. Er is reeds door

verschillende disciplines onderzoek gedaan naar de effecten van video en film op het theater,

de dramaturgie en de toeschouwer. Toch is dit citaat relevant binnen deze paper omdat het

duidelijk maakt waarop de nadruk ligt. Namelijk op het idee dat visuele strategieën zoals de

live-videoprojectie bepaalde opvattingen met betrekking tot theater beïnvloeden of

transformeren. Hier volgt geen onderzoek naar de invloed van film en video op de visuele

1 Graham Walne, Projection for the performing arts, (Oxford: Focal press, 1995), 11.

2 Greg Giesekam, Staging the screen, (Basingstoke: Palgrave Malcmillan, 2007), 8.

8

dramaturgie of op de toeschouwer.3 Wel wordt hier onderzocht wat live-videoprojectie kan

toevoegen aan het theater, op esthetisch en/of ethisch vlak.

De onderzoeksvraag van deze paper is: Hoe wordt live-videoprojectie in het hedendaags

theater gebruikt, welke invloed heeft dit op het DNA van theater als live-medium en leidt dit

tot een herpositionering van de functie van theater?

Door een analyse van drie casussen die live-videoprojectie gebruiken wordt de

onderzoeksvraag beantwoord. De structuur van het onderzoek is opgebouwd aan de hand van

deze casussen, iedere casus vormt een hoofdstuk waaraan casus-specifieke vragen of

onderwerpen verbonden zijn. Children of Nowhere van het theatergezelschap LOD gebruikt

live-videoprojectie als één element naast andere media. Five Easy Pieces van Milo Rau geeft

al een grotere rol aan de live-videoprojectie en theatraliseert het filmproces. In 300el x 50el

x30el van FC bergman, heeft de live-videoprojectie een centraal – niet te missen – aandeel in

de voorstelling maar het opnameproces wordt niet getheatraliseerd.

3 Bepaalde effecten op de toeschouwer of de dramaturgie worden wel onderzocht, maar dit gebeurt dan in functie

van het onderzoek naar de effecten van de live-videoprojectie.

9

1.2 Methodologie

De verschillende fasen van het onderzoek zijn gekoppeld aan verschillende methodologieën.

De werkwijze bij de start van dit onderzoek betreft voornamelijk literatuuronderzoek. Het

resultaat van dit literatuuronderzoek is terug te vinden in het onderdeel 1.4 omtrent het

discours van “liveness” en intermedialiteit.

De onderzoeksvraag wordt beantwoord door een analyse van de drie casussen.

Voorstellingsanalyse is een breed concept en bevat verschillende componenten (acteurs,

scenografie, geluid, ruimte, publiek). Hier wordt de voorstellingsanalyse gevoerd vanuit het

perspectief van de visuele en de virtuele dramaturgie. Deze twee concepten hebben elk hun

valkuilen en positieve elementen. Een schets van hun achtergrond en het perspectief hoe ze

hier gebruikt worden zorgt voor wat meer duidelijkheid.

De visuele dramaturgie ontstaat parallel met het postdramatisch theater. Het dramatisch

theater waarbij de tekst centraal staat moet vanaf de jaren’70 plaatsmaken voor het

postdramatisch theater. Binnen dit theater verliest de tekst zijn monopolistische positie. De

tekst hoeft niet langer de basis te vormen van een voorstelling, eender wat kan aan de basis

liggen. Door deze verschuiving krijgt ook de dramaturgie een andere invulling. De klassieke

dramaturgie waarbij de focus lag op de tekst en de dramaturg functioneerde als een soort van

tekst(ver)werker maakt plaats voor een nieuwe heterogene dramaturgie, de visuele

dramaturgie, de dansdramaturgie, de productiedramaturgie, de virtuele dramaturgie, … Ook

Hans-Thies Lehmann merkte deze verschuiving op:

“One thing is certain: today a Gotthold Ephraim Lessing, who could develop ‘the’

dramaturgy of a postdramatic theatre, is unthinkable.”4

In eerste instantie was de visuele dramaturgie een onderzoeksmethode die zich enkel bezig

hield met voorstellingen waarin de tekst afwezig was. Dit soort theater waar een voorstelling

bestaat uit een opeenvolging van beelden heet “theatre of images”5. Exemplarisch voor dit

soort theater is de opera Einstein on the beach van Robert Wilson.

4 Hans-Thies Lehmann, Postdramatic theatre, vert. Karen Jürs-Munby, (New York: Routledge, 2007), 25.

5 Bonnie Marranca, inleiding tot The theatre of images: pandering to the masses: a misinterpretation. A letter for

Queen Victoria. The red horse animation, door Richard Foreman et al., (New York: Drama book specialists,

1977) ix – xiv.

10

Figuur 1: Robert Wilson – Einstein on the beach (1975)

Deze opera is een vijf uur durend visueel schouwspel. Door het lage tempo van de

voorstelling, in combinatie met het lichtspel en optische effecten, treedt de visuele ervaring op

de voorgrond. Verder in deze paper zal blijken dat ook het theater van FC bergman en

specifiek hun voorstelling 300el x 50el x 30el past binnen het “theatre of images”. Er zijn dus

voorbeelden van voorstellingen waarop de klassieke invulling van de visuele dramaturgie

toepasbaar is. Maar al snel werd deze klassieke invulling gecorrigeerd. Onder meer door

Patrice Pavis.

The main characteristic of visual dramaturgy is not the absence of text on stage, but a

stage form in which visuality takes central stage, to the point of becoming the main

feature of aesthetic experience.6

Het gebruik van visuele dramaturgie bij een voorstellingsanalyse kent enkele valkuilen.

De eerste is de reductie van een voorstelling tot enkel een optisch verschijnsel. Een andere

valkuil zit in het brede aspect van de visuele dramaturgie. Door de enorme reikwijdte van het

concept visualiteit ontbreekt het de visuele dramaturgie aan concrete en bruikbare definities.

Als laatste is ook het subjectieve karakter van het visuele een obstakel.

Deze drie belemmeringen vormen geen excuus om de visuele dramaturgie links te laten

liggen. Wel vormen ze een uitdaging om als theaterwetenschapper, die zich bewust is van de

mogelijke valkuilen, de dramaturgie op een correcte manier in te zetten.

Een interessant concept dat een bruikbaar perspectief biedt is de visuele dramaturgie als een

6 Patrice Pavis, “Postdramaturgy,” in Dramaturgies in the New Millennium : Relationality, Performativity and

Potentiality, red. Katharina Pewny, Johan Callens, en Jeroen Coppens.

(Tübingen: Narr Francke Attempto Verlag, 2014), 21.

11

“in-between”.7 Deze “in-between” wijst op de positie van de visuele dramaturgie. De

dramaturgie bevindt zich niet aan de kant van het optische of het tekstuele maar tussen beide.

Deze tussenpositie maakt van de visuele dramaturgie een “mixed dramaturgy”. 8

Vanuit deze

benadering vormt de visuele dramaturgie een uitstekend perspectief om een heterogene

voorstelling te analyseren. De analyse legt hier de focus op de interactie tussen de

verschillende media en op hoe het theater een beeld op verschillende manieren ensceneert. De

interactie tussen de verschillende media en het theater als beeldmachine zijn twee aspecten die

cruciaal zijn voor de analyse van de casussen.

De virtuele dramaturgie focust op de virtuele aspecten van een voorstelling. Net als visualiteit

is virtualiteit een breed concept. De focus hier ligt op de invloed van de camera op het theater.

Een invloed op het spel van de acteur:

Virtuality leaves only some space to move around and turns the actor into a “barred”

actor, to put it in Zizek words. The live actor has to adapt to the theatrical machine.9

Door het gebruik van live-videoprojectie, speelt de acteur niet enkel voor het publiek maar

ook – en soms alleen – voor de camera. Dit is een rechtstreeks resultaat van het gebruik van

virtualiteit op scène, en wordt dus aan de hand van de virtuele dramaturgie onderzocht.

Een ander gevolg van de aanwezigheid van de camera op scène is de focalisatie. Focalisatie is

een begrip dat grote bekendheid verkreeg door de Franse literatuurwetenschapper Gerard

Genette. De focalisatie staat niet gelijk aan het verhaal maar is het perspectief van waaruit een

verhaal wordt verteld. Deze focalisatie kan intern of extern zijn. Bij de interne focalisatie is de

focalisator aanwezig binnen het verhaal, hij bezit dezelfde de kennis als de lezer. De externe

focalisator is niet aanwezig in het verhaal, waardoor je als lezer minder kennis hebt dan de

personages.10

Bij het gebruik van live-videoprojectie wordt de camera een focalisatiemiddel,

een standpunt van waaruit wij als toeschouwers het verhaal waarnemen. Hoe dit concreet

werkt wordt in de casus 300 el x 50 el x 30 el van FC bergman onderzocht.

7 Jeroen Coppens, “The In-between of Visual Dramaturgy,” in Dramaturgies in the New Millennium :

Relationality, Performativity and Potentiality, red. Katharina Pewny, Johan Callens, en Jeroen Coppens.

(Tübingen: Narr Francke Attempto Verlag, 2014), 147-161. 8 Jeroen Coppens, “The In-between of Visual Dramaturgy,” 147-161.

9 Kristof van Baarle, Christel Stalpaert en Kris Verdonck, “Virtual Dramaturgy: Finding Liberty in the Virtual

Machine,” Performance Research 18, nr.5 (2013) : 57. 10

“Focalization,” laatst geraadpleegd op 23 mei 2017, http://wikis.sub.uni-

hamburg.de/lhn/index.php/Focalization.

12

1.3 Multistabiele beelden van Mitchell

Mitchell schreef in 1994 zijn Picture Theory.11

Letterlijk hield dit in dat hij trachtte om naar

het beeld te kijken als naar een theorie. Mitchell wil beelden begrijpen en ze behandelen met

de ernst die ze verdienen. De focus in dit onderzoek ligt op één concept van Mitchell uit zijn

Picture Theory: “ de multistabiele metapicture”. “Metapictures” zijn:

Pictures that refer to themselves or to other pictures, pictures that are used to show

what a picture is. 12

Mitchell onderscheidt drie soorten metapictures. Drie categorieën die elk toepasbaar zijn op

het fenomeen van de live-videoprojectie op scène.

De eerste categorie is die van de formele zelfreferentie.13

De maker van het werk is binnen het

werk aanwezig. The Spiral van Steinberg is hiervoor exemplarisch.

Figuur 2: Paul Steinberg – The Spiral (1964)

Op deze tekening van Steinberg is de tekenaar aanwezig op de tekening. Net zoals bij onze

casussen, met live-videoprojectie, is hier het productiemechanisme en het resultaat simultaan

aanwezig. De categorie van de formele zelfreferentie is dus inzetbaar op de casussen.

Specifiek bij de scènes van live-videoprojectie waarbij de camera(man) aanwezig is op scène.

Deze “metapicture” doet ook denken aan het concept van de “mise-en-abyme”, dit komt nog

verder aan bod in 1.4.1 binnen de context van Jeff Wall.

11

W.J.T Mitchell, Picture Theory, (Chicago & London: The University of Chicago Press, 1994). 12

Ibid., 35. 13 Ibid., 56.

13

De tweede categorie is die van de generische zelfreferentie.14

Deze soort zelfreferentie handelt

meer over de conventies achter de beelden. Een concreet voorbeeld hiervoor is de Egyptian

life class.

Figuur 3: Alain – Egyptian life class (1955)

Binnen deze tekening is er sprake van twee verschillende representatiemethodes.

Enerzijds heb je het 2D-aspect van de tekening. Anderzijds lijkt het alsof ze een tekening met

perspectief trachtten te maken. Hierdoor wordt er aangetoond dat er achter elk beeld bepaalde

conventies zitten. Ook deze categorie is toepasbaar op onze casussen. Bij het gebruik en

combinatie van verschillende media ontstaan er beelden die niet binnen de conventies van het

theater passen. Juist doordat deze media afwijken van de theaterconventies worden beide

conventies, die van het theater en het ander medium, zichtbaar. Door de aanwezigheid van

live-videobeelden op het theater ontstaat er een reflectie over wat op het theater hoort

(volgens de conventies) en wat niet, en wat die conventies dan zijn.

14

Mitchell, Picture Theory, 56.

14

Als derde categorie zijn er de multistabiele beelden.

“(…) illustrate the co-existence of contrary or simply different readings in the single

image, a phenomenon called ‘multistability’.”15

Een voorbeeld hiervan is het eend-konijn.

Figuur 4: Joseph Jastrow – The Duck Rabbit (1900)

Wat Mitchell tracht aan te tonen met dit soort beelden is dat één beeld verschillende lezingen

kan hebben. Dit concept vormt de leidraad doorheen ons onderzoek. Elke casus heeft door een

eigen gebruik van live-videoprojectie een bepaald multistabiel theaterbeeld. De focus bij onze

casussen ligt op het onderzoek naar de inhoud van dit multistabiele beeld. Gaat het om een

documentaire of theater? (Children of Nowhere) over film of theater? (Five Easy Pieces) of

over reality-tv of theater? (300 el x 50el x 30el). De sterkte van een multistabiel beeld is dat er

verschillende lezingen mogelijk zijn en er dus niet sprake hoeft te zijn van een keuze. Zo

kunnen de casussen ook documentairetheater, filmisch theater en reality-tv – theater zijn. Of

dit het geval is wordt in de analyse onderzocht.

Het multistabiel beeld van Mitchell staat hier centraal, maar naast de concepten van Mitchell

zijn er nog heel wat begrippen en theorieën die van pas komen bij de analyses van de

casussen. Deze concepten, die behoren tot het discours van (inter)medialiteit en “liveness”,

behandelen we in het volgende onderdeel: 1.4 Context: discours rond (inter)medialiteit en

liveness.

15

Mitchell, Picture Theory, 45.

15

1.4 Context: discours rond (inter)medialiteit en liveness

Het discours rond medialiteit en “liveness” kende reeds een hele evolutie. Hier wordt hun

context geschetst om duidelijk te maken welke weg deze concepten hebben afgelegd.

1.4.1 Van mediumspecificiteit tot intermedialiteit

Het discours evolueerde van mediumspecificiteit naar intermedialiteit. De figuren die hier aan

bod komen zijn personen/theoretici die elk een belangrijke theorie of concept geïntroduceerd

hebben binnen het discours. Een theorie of concept dat ons van dienst kan zijn bij het

beantwoorden van onze onderzoeksvraag.

Clement Greenberg: “flatness”

Clement Greenberg is een Amerikaanse kunstcriticus en een centraal figuur binnen het

discours van mediumspecificiteit. Greenberg staat met zijn concept van mediumspecificiteit in

contrast met het interdisciplinaire karakter van dit onderzoek. Dit contrast vormt een

interessant gegeven om na te denken over hoe de casussen met live-video-projectie zich

verhouden tot deze mediumspecificiteit. Verder in dit onderzoek zal namelijk blijken dat juist

door het gebruik van verschillende media men reflecteert over het eigen medium en zo het

medium zelf in de verf zet.

Een belangrijke notie is dat Greenberg handelde over de discipline van de schilderkunst en dat

zijn oordeel over het theater niet gekend is. In de publicatie Modernist painting (1960) 16

geeft

Greenberg zijn visie over het medium van de schilderkunst. De schilderkunst definieert zich

als medium door het tweedimensionale karakter van het schilderdoek. Deze eigenschap

benoemt Greenberg met het concept van “flatness”, een vlakheid die ontstaat als de

kunstenaar elke vorm van perspectief vermijdt.17

De schilderkunst moet deze “flatness”

benadrukken, dit gebeurt in de modernistische schilderkunst.

16

Clement Greenberg en John O’Brian, The collected esssays and criticism. 4:Modernism with a Vengeance

1957-1969 (Chicago: University of Chicago Press, 1995), 85 – 93. 17

Ibid.

16

Exemplarisch hiervoor zijn de werken van Jackson Pollock en Mark Rothko.

Figuur 5 (links) :Jackson Pollock – Autumn Rhythm (number 30) (1950)

Figuur 6 (rechts): Mark Rothko - Orange and yellow (1956)

Realistische taferelen horen volgens Greenberg niet thuis op een schilderdoek. Zijn theorie is

zeer normatief. Dit houdt in dat werken die zich houden aan de “flatness” volgens Greenberg

tot het summum van de schilderkunst behoren. Werken die deze “flatness” niet benadrukken

vallen onder de categorie van slechte kunst.

Michael Fried – “objecthood”

Michael Fried is een duidelijke aanhanger van Greenberg. Met Fried zijn duidelijke visie

over theater komen we dichter bij onze casussen. Tegenover zijn voorkeur voor

modernistische kunst staat zijn afkeer voor minimalistische kunst. De minimalistische kunst

ontstond in de jaren ’60. Het minimalisme zette zich af tegen het abstract expressionisme

(Jackson Pollock) en gaat te werk met eenvoudige objecten. Een belangrijk aspect in de

minimalistische kunst is de wisselwerking tussen het kunstwerk en de ruimte. Zoals bij het

werk van Donald Judd.

Figuur 7: Donald Judd – Galvanized Iron (1967)

17

Een concept dat Fried introduceert om te praten over de communicatie tussen de ruimte en de

minimalistische kunst is “objecthood”.18

Het object-zijn van een kunstwerk houdt in dat deze

zichzelf benadrukt als bestaand object in de ruimte. Fried verbindt “objecthood” met

theatraliteit. Hij stelt dat kunst die zijn eigen object-zijn in de verf zet besmet is door het

theater. 19

De theatraliteit waar Fried het over heeft en die volgens hem de vijand van de kunst

is, ontstaat in volgend proces. Bij het bekijken van een minimalistisch kunstwerk zoals het

werk van Donald Judd is er een uitwisseling tussen het subject (toeschouwer) en het passieve

object (kunstwerk). Langs beide kanten ontstaat er een bewustzijn: het subject wordt zich

bewust van zijn lichamelijke aanwezigheid en het object krijgt een bepaalde “presence”.

Deze “presence” is een temporele aanwezigheid. Temporeel doordat minimalistische kunst

zich ontplooit in de tijd, net zoals theater. Door deze temporele aanwezigheid ontstaat er een

theatrale situatie waarbij het kunstwerk moet inboeten aan belang en de situatie belangrijker

wordt dan het kunstobject. Tegenover deze “presence” stelt Fried “presentness”.

“Presentness” is een aanwezigheid die reeds een gegeven is, die zich niet verder moet

ontwikkelen. Deze “presentness” is volgens Fried aanwezig binnen de modernistische

schilderkunst.

I want to claim that it is by virtue of their presentness and instantaneousness that

modernist painting and sculpture defeat theater.20

We kunnen concluderen dat beide theoretici, Greenberg en Fried, een orthodoxe visie over

mediumspecificiteit hanteren. Ze zien de mediumspecificiteit als een zeer strikte leer waar

niet van mag afgeweken worden. De casussen met live-videoprojectie stroken duidelijk niet

met deze visie. In de geselecteerde voorstellingen wijkt het theater, door een podium te geven

aan andere media, af van zijn mediumspecificiteit. Interessant is het om tegenover de

verheerlijking van de hedendaagse interdisciplinariteit en intermedialiteit deze orthodoxe visie

te plaatsen. Binnen ons onderzoek ligt de focus namelijk ook op de mediumspecifieke

kenmerken van het theater, bijvoorbeeld het theater als een medium van het hier en nu. Deze

eigenschap kan het theater uitspelen door het gebruik van andere live-media. Deze theorie

geeft meteen ook een mogelijk antwoord op de vraag waarom het theater overgaat tot het

gebruik van de live-videoprojecties. Misschien zet het theater zichzelf, via deze

18

Michael Fried, Art and objecthood, (Chicago: University of Chicago Press, 1998), 160. 19

Ibid.. 20

Ibid., 167.

18

beeldstrategieën, als medium juist in de verf. Of dit echt het geval is wordt verder, bij de

casusanalyses, onderzocht.

Jeff Wall – “mise-en-abyme”

Jeff Wall is een Canadese fotograaf, beeldend kunstenaar en kunstcriticus. Als kunstcriticus is

er binnen zijn werk vaak een reflecterend of kritisch aspect aanwezig. Hoe deze aspecten

terug komen in het werk van Jef Wall wordt aangetoond aan de hand van zijn werk: Picture

for women.

Figuur 8: Jeff Wall – Picture for women (1979)

Door de aanwezigheid van de camera krijgt dit kunstwerk een theoretische lading. De

weergave van de camera leidt tot een reflectie over hoe het zelfportret tot stand is gekomen,

maar ook tot reflectie over het medium van de fotografie zelf. De aanwezigheid van het

productiemechanisme benoemt men met “mise-en-abyme”, het concept dat eerder al ter

sprake kwam bij Mitchell. Dit aspect maakt het werk relevant binnen dit onderzoek en in het

discours rond (inter)medialiteit. Het tonen van het (re)productieproces en zo het creëren van

een situatie voor reflectie is iets wat zich ook voordoet in de casussen. Bij de casussen is de

camera vaak aanwezig op scène. De camera maakt live de videobeelden die geprojecteerd

worden, net zoals de camera hier live de foto maakt. Er is wel nog een verschil tussen beiden.

Bij Jeff Wall is er de aanwezigheid van een fotocamera op een foto. Bij ons is er de

aanwezigheid van een camera op het theater. Het interdisciplinaire aspect is bij Wall niet

aanwezig. Deze interdisciplinariteit zorgt voor een dubbele reflectie. Niet enkel wordt er

nagedacht over hoe de live-videoprojectie tot stand komt. De vraag, die daarnaast ook gesteld

wordt, is: waarom laat het theater de camera toe op het podium? Dit is een vraag die

gedurende de gehele paper nog vaak terugkomt.

19

De visuele wende

De visuele wende begint tien jaar na Picture for women. Het is een fenomeen dat gepaard gaat

met een groeiende aandacht voor het visuele, alsook met een emancipatie van de visuele

studies. Hierbij aansluitend ontstaat er, zoals Richard Rorty 21

vaststelt, een opeenvolging van

turns (“imagic turn”, “pictorial turn”, “visualistic turn” en “iconic turn”). Heel dit discours

van de zogenaamde “turns” heeft temporeel weinig relevantie, maar paradigmatisch zijn deze

wel een interessant gegeven. Zo kunnen we mede dankzij deze “turns” stellen dat er vanaf de

jaren ’90 een duidelijke verschuiving heeft plaatsgevonden waarbinnen het visuele sterk aan

belang wint. Ondanks de duidelijke toename van het visuele binnen de academische wereld,

waren de methodes niet actueel. Er waren voldoende theoretici die bezig waren met beelden

(cfr. Erwin Panofsky)22

maar deze ideeën waren niet bevredigend genoeg om een beeld echt te

begrijpen. De eerste persoon die hier wel in slaagde, is W. J. T. Mitchell.

21

Charles B Guignon en David R Hiley, Richard Rorty, (Cambridge: Cambridge university press, 2003). 22

“Erwin Panofsky,” laatst geraadpleegd op 6 mei 2017, https://dictionaryofarthistorians.org/panofskye.htm.

20

Bolter en Grusin – “immediacy”, “hypermediacy” en “window”

Jay David Bolter en Richard Grusin zijn de auteurs van het boek Remediation (1998)23

.

“Remediation” staat voor het proces waarbij eigenschappen van een oud medium opgenomen

worden in een nieuw medium. Dit concept is vergelijkbaar met het concept van

intertekstualiteit binnen de literatuur. Met de intertekstualiteit had Julia Kristeva het over het

feit dat elke tekst beïnvloed wordt door eerder geschreven teksten.24

Binnen de “remediation”

maken Bolter en Grusin een onderscheid tussen twee benaderingen. Enerzijds spreken ze van

“immediacy”, waarbij getracht wordt om de sporen van media volledig uit te wissen.

Anderzijds creëren ze het concept “hypermediacy” waarbij de verschillende media juist extra

in de verf worden gezet. Deze twee lijken tegengestelden en zijn dit grotendeels ook, maar

volgens Bolter en Grusin is er wel een gemeenschappelijk doel aanwezig:

Hypermediacy and immediacy are opposite manifestations indeed, but in the end […] of

the same desire, the desire to get past the limits of representation and to achieve the

real.25

Bij “immediacy” is er sprake van een “double logic of remediation”: het idee dat onze cultuur

enerzijds de media willen vermeerderen maar de sporen ervan wil uitwissen. Exemplarisch

hiervoor is de continuïteitsmontage. Bij dit soort montage wordt ervoor gezorgd dat de “cuts”

onzichtbaar zijn voor de kijker. In functie van het narratief wordt het technische aspect van

het medium onzichtbaar gemaakt, zodanig dat het medium een transparant medium wordt.

Volgens Bolter en Grusin is er sprake van een continu verlangen naar “immediacy”.26

De

publicatie van Bolter en Grusin dateert uit 1998 en sindsdien is er dus duidelijk heel wat

veranderd. Logisch ook, want zoals ze stellen:

Remediation always operates under the current cultural assumptions about immediacy and

hypermediacy.27

23

Jay David Bolter en Richard Grusin, Remediation: understanding new media (Cambridge (Mass.) : MIT press,

1998). 24

María Jesús Martínez Alfaro, “Intertextuality: origins and development of the concept,” Atlantis 18, nr.1/2

(1996): 268-285. 25

Bolter en Grusin, Remediation, 33-34. 26

Ibid., 24. 27

Ibid., 21.

21

Het is dus nu aan ons om te onderzoeken hoe er in onze cultuur omgegaan wordt met de

“immediacy” en “hypermediacy”. Hiervoor kan het gegeven van “immediacy” voornamelijk

interessant zijn om deze in contrast te brengen met de huidige tendens van “hypermediacy”.

Deze “hypermediacy” is massaal aanwezig in onze beeldcultuur. Bijvoorbeeld bij het spelen

van videogames.

Figuur 9: “split screen” bij de videogame Dirt 3 (2011)

Bij de videogames, zoals hier geïllustreerd, is er sprake van een gespleten scherm. Het scherm

tracht zichzelf hier niet uit te wissen, maar zet zijn eigen medialiteit juist in de verf. Ook op

televisie is deze verschuiving van “immediacy” naar “hypermediacy” merkbaar, steeds vaker

verschijnt de cameraman mee in beeld. Het concept van “hypermediacy” levert ons inzichten

over de representatiemogelijkheden van het theater:

Where immediacy suggests a unified visual space, contemporary hypermediacy offers a

heterogeneous space, in which representation is conceived of not as a window on to the

world, but rather as “windowed” itself – with windows that open on to other

representations or other media.28

Theater is hier niet langer een medium dat enkel personages of gebeurtenissen representeert.

maar creëert ook een platform waar andere media zichzelf kunnen presenteren. Deze

zogenaamde “window” kan duidelijk toegepast worden op het tonen van projecties op het

theater en is dus een bruikbaar concept binnen ons onderzoek.

Naast het illustreren van het concept “remediation”, denken Bolter en Grusin ook na over

welk effect dit concept kan hebben. Wanneer deze “remediation” op scène aanwezig is,

28

Bolter en Grusin, Remediation, 34.

22

ontstaat er een performance van een “acts of remediation”29

. Een performance die ervoor

zorgt dat je als toeschouwer geconfronteerd wordt met meerdere representaties en zo

uitgedaagd wordt om na te denken over de verschillende representatievormen. Deze

denkwijze lijkt sterk overeen te komen met het effect dat de multistabiele metapictures van

Mitchell teweeg brengen.

Maaike Bleeker – “the seer” en “subject of vision”

Maaike Bleeker is iemand die onderzoek voert naar de effecten van theater op de

toeschouwer. Dit doet ze in haar publicatie: Visuality of theatre: the locus of looking.30

Binnen ons onderzoek ligt het zwaartepunt meer op de voorstelling zelf dan op de kijker,

maar bij het analyseren van een voorstelling en de effecten hiervan is het onmogelijk om de

toeschouwer buiten beschouwing te laten. Het centraal concept van Bleeker is “the seer”. In

de plaats van het begrip toeschouwer prefereert Bleeker “de ziener”. Ze zocht naar een

alternatief voor de toeschouwer door de passiviteit die het woord met zich meedraagt. “The

seer” of de ziener daarentegen heeft verschillende associaties, zoals ze stelt:

The term ‘seer’ apart from meaning ‘the one who sees’ and ‘an overseer, an inspector’,

is also associated with insight, revelations, prophecy, second sight, and magic.31

Bleeker haalt deze term aan om te tonen dat we altijd meer zien dan hetgeen wat er is.

Deze veronderstelling past binnen de toon van deze paper: het idee dat we als kijker meer

doen dan kijken of dat dat kijken meer teweeg brengt. Maar ook dat een beeld verschillende

beelden in zich kan dragen, net zoals bij de multistabiele metapictures van Mitchell. Bij de

analyse van de casussen zal blijken dat het inzicht alsook de magie waar Bleeker van spreekt

nooit veraf is.

Een ander concept van Maaike Bleeker dat binnen de analyses van pas zal komen is haar

“subject of vision”.

Bleeker analyseert diverse modellen in verband met perspectief, absorptie en

theatraliteit en introduceert als theoretische architectuur een driehoeksmodel op basis

daarvan: in de verhouding tussen het beeld (theatervoorstelling, performer) en de kijker

29

Ibid.,44. 30

Maaike Bleeker, Visuality in the theatre: the locus of looking,(New York: Palgrave Macmillan, 2008), 18. 31

Ibid., 18.

23

als subject ontstaat een derde element, het ‘subject of vision’, namelijk de

‘kijkerspositie’ zoals geïmpliceerd in die verhouding. Die kijkerspositie is vergelijkbaar

met het ideale gezichtspunt in een perspectivische constructie. In het theater kan een

kijker geconfronteerd worden met zulke posities, diverse manieren van betrokkenheid.32

Deze kijkerspositie komt in de analyse van de casussen aan bod, via dit concept kan men

namelijk gaan nadenken over de positie van de toeschouwer die waarneemt via de camera.

Norman Bryson – “gaze” en “glance”

Norman Bryson33

voert onderzoek naar de kijkervaring van de toeschouwer. Hij zette in 1986

de twee concepten “gaze” en “glance” uiteen.34

Deze twee begrippen duiden op een verschil

in waarneming. Bij de “gaze” is er sprake van een duidelijke – starende – blik. Bij de

“glance” rusten de ogen tijdelijk op een object maar gaan dan weer verder naar het volgende,

de “glance” is eerder een oogopslag. Deze concepten omschrijven duidelijk waar de

toeschouwer mee te maken heeft bij de live-videoprojectie. De aanwezigheid van een

beeldscherm op het podium zorgt ervoor dat de kijker voor een keuze wordt geplaatst. 35

Kijkt hij naar de virtuele acteurs op het projectiescherm of kijkt hij naar de actuele acteurs op

scène? Bij het theater zonder uitgesproken visuele strategieën heeft de toeschouwer meestal

de keuzemogelijkheid waar hij zijn focus op legt. Dit verdwijnt bij het gebruik van live-

videoprojectie. De camera(man) beslist dan voor ons wat we te zien krijgen en waar de focus

komt te liggen. Anderzijds krijgen we dankzij de camera ook elementen te zien die we met het

blote oog gemist zouden hebben. De blik van de toeschouwer is duidelijk een complex

gegeven binnen een voorstelling met live-videoprojecties. Hoe dit speelt binnen de

verschillende casussen wordt in de analyses onderzocht, aan de hand van de concepten van

Bryson.

Het discours van (inter)medialiteit heeft een evolutie doorgemaakt. Wat hier vooral van

belang is, is om al deze concepten en theorieën niet achter ons te laten maar ze te gebruiken

om onze huidige theaterwereld te proberen begrijpen. Picture Theory van Mitchell is

32

Jeroen Peeters, “De choreografie van het kijken, bespreking van Maaike Bleeker, ‘The Locus of Looking’,”

TM 8, nr.5 (2004): 65. 33

“Norman Bryson”, laatst geraadpleegd op 6 mei 2016, https://dictionaryofarthistorians.org/brysonn.htm. 34

Norman Bryson, Vision and painting: the logic of the gaze, (Basingstoke: Macmillan, 1985). 35

Hierbij is wat nuancering nodig. Veel is afhankelijk van hoe het beeldscherm gepositioneerd is. Indien het

scherm zich als decorstuk over de gehele achtergrond van de scène bevindt is de keuze minder dwingend.

24

bijvoorbeeld al enkele jaren geleden geschreven, maar nog steeds relevant. Dit toont ook

Jeroen Coppens aan met zijn artikel: The New Media Trompe-l’oeil as a metapicture. Binnen

dit artikel gebruikt hij de metapictures van Mitchell om het fenomeen van de trompe-l’oeil

binnen de nieuwe mediastrategieën te onderzoeken.36

Coppens geeft hier de aanzet om een

reeds ingeworteld begrip zoals metapictures in te zetten in de studie naar nieuwe media.

1.4.2 Liveness

Één van de uiteindelijke doelen van deze paper is om te kijken naar wat de invloed van de

live-videoprojectie is op de “liveness” van theater. Deze “liveness” is in onze context

problematisch. Theater is zonder twijfel een live-kunst, projectie is dat niet. Er is dus een

mogelijkheid dat de introductie van videoprojecties op scène de live-situatie van theater

ontwricht. Maar door het live-aspect van de videoprojecties binnen deze casussen wordt het

hier en nu van het theater wel extra in de verf gezet. De “liveness” binnen ons onderzoek is

dus op zijn minst gezegd geen eenvoudig topic. Om hier toch enige duidelijkheid over te

krijgen roepen we de hulp in van enkele theoretici.

Peggy Phelan

Peggy Phelan schreef in 1993 Unmarked: The politics of performance.37

Daarin stelt ze:

Performance’s only life is in the present. Performance cannot be saved, recorded,

documented, or otherwise participate in the circulation of representations of

representations: once it does so, it becomes something other than performance.38

Phelan brengt hier meteen één van de problemen in beeld. Ook al zijn de videoprojecties live

toch is er nog steeds sprake van een opname. Binnen onze onderzoeksmaterie gaat het niet

enkel om voorstellingen die worden opgenomen in functie van archivering. Maar binnen de

geselecteerde casussen wordt, door het gebruik van live-videoprojectie, de reproductie meteen

zichtbaar op scène. Interessant is om na te denken hoe Phelan dit zou interpreteren. Phelan

spreekt over het hier en nu van performances als een cruciaal element. Aangezien de

videoprojecties binnen onze casussen zich wel live en dus in het hier en nu van de

voorstelling afspelen zou dit voor haar geen probleem vormen. Wel stelt ze dat wanneer een

36

Jeroen Coppens “The New Media Trompe-l’oeil as a metapicture. Visuality and Self-reference in Vincent

Dunoyer’s The Princess Project”, p. 1-10, laatst geraadpleegd op 23 mei 2017,

http://www.academia.edu/6988186/The_New_Media_Trompe-l_%C5%93il_as_a_metapicture . 37

Peggy Phelan, Unmarked: the politics of performance, (Londen: Routledge, 1993). 38

Ibid., 146.

25

performance wordt opgenomen het iets anders wordt dan een performance. Met de focus op

onze casussen valt dat ook niet te ontkennen: de opnames van wat er op scène gebeurt

transformeren naar videobeelden. Maar we zullen zien dat in bepaalde omstandigheden, zoals

bij FC bergman de videobeelden zich zodanig integreren in de voorstelling dit niet zo

vanzelfsprekend blijft. De performance wordt in het format van een videobeeld gegoten, maar

deze videobeelden zijn nog steeds onderdeel van de performance. Phelan geeft een mooie

aanzet om na te denken over hoe intermedialiteit en specifiek live-video-projectie een

obstakel of hulpmiddel vormt voor het theater als medium van het hier en nu.

Philip Auslander

Volgens Philip Auslander is het live-aspect pas een ontologisch kenmerk van theater

geworden door de komst van andere mediavormen zoals televisie en film. 39

Daardoor ervoer

het theater de nood om zich te herdefiniëren. Hij stelt dat de aanwezigheid van verschillende

media op het theater te herleiden is tot een imitatie-poging van theater op audiovisuele media,

zoals televisie en video. 40

Hoogstwaarschijnlijk zou Auslander de geselecteerde casussen

herleiden tot een imitatievorm van reality-tv, waarbij het live gegeven wordt gefilmd en

geprojecteerd. Het aspect van reality-tv komt aan bod bij de casus van FC bergman. Daaruit

zal blijken dat het topic van live-videoprojectie en reality-tv een complexer gegeven is dan

enkel een imitatie.

Greg Giesekam

Greg Giesekam schreef in 2007 Staging the screen. Daarin vinden we volgend citaat:

One could argue that on stage we see the real flesh and blood human beings, while on

screen we see the images of performers that have been mediated by the camera.41

Dit citaat creëert verschillende vragen over voorstellingen die gebruik maken van live-

videoprojecties. We kunnen namelijk de vraag stellen in hoeverre een acteur gemedieerd

wordt bij een live-videoprojectie? Door het live-gebeuren gaat er geen specifieke enscenering

vooraf aan de opname. Maar ondanks het live gegeven is een opname steeds een gemedieerde

weergave van de werkelijkheid. Vaak krijgt het beeld in de projectie een ander effect dan wat

op scène te zien is. Dit gebeurt door cameratechnieken zoals de close-up. Bij het live

39

Philip Auslander, Liveness: performance in a mediatized culture, (Londen: Routledge, (1999). 40

Chapple en Kattenbelt, Intermediality in Theatre and Performance, 16. 41

Greg Giesekam, Staging the screen, (Basingstoke: Palgrave Malcmillan, 2007), 6.

26

projecteren van een acteur op scène in close-up ontstaat een nieuwe versie van de acteur. Een

versie die meer of andere dingen communiceert dan de acteur op scène. De beelden, die

resulteren uit de live-videoprojectie, zijn dus naast een esthetisch middel ook een middel van

de regisseur om zijn boodschap te communiceren. Deze wisselwerking tussen esthetiek en

ethiek komt in dit onderzoek vaak terug.

Chapple en Kattenbelt – “stage of intermediality”

Freda Chapple en Chiel Kattenbelt stellen in hun boek Intermediality in Theatre and

Performance:

In the strict sense, it is generally accepted that live and mediatized stand for a binary

opposition: live means “absence of recording” and mediatized means “absence of

live”. However, often the concept “live” is used in a broader sense, namely for

audiovisual media as far as the recording and playing back are taking place at the same

time, that is to say without a perceivable time difference. In this broader sense,

television and video can be live. In the case of live television, the performer and

spectator are separated in space but not in time. 42

Wat zij hier stellen voor de acteur en de toeschouwer bij live-televisie geldt ook voor de

virtuele en de actuele acteur bij de live-videoprojectie op het theater. Een acteur op scène is

simultaan ook aanwezig op het beeldscherm, temporeel is de acteur één met zijn virtuele zelf.

Ruimtelijk bevindt de virtuele versie zich op een andere locatie dan de actuele acteur die zich

op het podium bevindt. Ook dit aspect van “liveness” komt terug in de analyses.

Een ander concept van Chapple en Kattenbelt dat van pas komt binnen onze analyse is hun

idee van de “stage of intermediality”. Chapple en Kattenbelt stellen:

Clearly, theatre is not a medium in the way that film, television and digital video are

media. However, althought theatre cannot record in the same way as the other media,

just as it can incorporate all the other arts, so it can incorporate alle media into its

performance space. It is in this capacity that I regard theatre as a hypermedium. 43

42

Chapple en Kattenbelt, Intermediality in Theatre and Performance, 23. 43

Freda Chapple en Chiel Kattenbelt, Intermediality in Theatre and Performance, (Amsterdam: Rodopi, 2006),

37.

27

Met dit citaat doelen Chapple en Kattenbelt op het idee dat andere media die geïntroduceerd

worden in het theater theatrale tekens worden. Dit idee is voor ons interessant in de context

van de enscenering van het filmproces op scène, zoals gebeurt bij Five Easy Pieces van Milo

Rau.

28

29

2. Children of Nowhere: docu-theater?

2.1 Inleiding

Children of Nowhere is een coproductie van het Vlaamse LOD muziektheater en het Waalse

Cie Artara. Cie Artara is een gezelschap opgericht door Fabrice Murgia. Het is een klein

gezelschap dat werkt met freelancers. Murgia maakt zijn eigen voorstellingen maar gaat ook

vaak collaboraties aan met andere gezelschappen zoals met LOD.44

LOD muziektheater is

een Gents productiehuis voor muziektheater en opera.45

LOD bestaat uit een vaste kern waar

onder andere componist Dominique Pauwels en regisseur Josse De Pauw toe behoren. Maar

voor veel producties steken ze de land- en taalgrens over. Dat leidt tot interessante

(inter)nationale samenwerkingen. Exemplarisch hiervoor is de samenwerking met de Waalse

regisseur Fabrice Murgia. Hij maakte in 2012 de voorstelling Ghost Road en in 2016 Children

of Nowhere (Ghost Road 2). De keuze voor een productie van LOD muziektheater binnen

deze thesis is te verantwoorden door het interessante en relevante theater dat LOD al decennia

lang maakt. Of hoe ze het zelf verwoorden:

Al 25 jaar creëren we producties die vaak toonaangevend bleken voor het hedendaagse

landschap van opera en muziektheater. The Woman who Walked into Doors en House

of the Sleeping Beauties (Kris Defoort, Guy Cassiers), Die Siel van die Mier, De

Gehangenen en HUIS (Josse De Pauw & Jan Kuijken), (…) zijn slechts enkele

voorstellingen die onze brede visie belichamen. De resultaten die voortvloeien uit de

artistieke samenwerkingen onder ons dak, laten zich niet in hokjes plaatsen en blijven

lang nazinderen.46

Het niet in hokjes denken en hun heterogene visie op wat theater kan zijn wordt duidelijk

weerspiegeld in de geselecteerde casus: Children of Nowhere. De voorstelling is geregisseerd

door Fabrice Murgia en gecomponeerd door Dominique Pauwels. De voorstelling ging in

première op 10 januari 2015 op het Internationale theaterfestival Santiago a Mil in Chili. Een

relevante locatie aangezien het verhaal van de voorstelling zich afspeelt in Chili. De

voorstelling zit vol met documentaire geschiedenis en vertelt het verhaal van de onderdrukte

44

“La compagnie”, laatst geraadpleegd op 15 april 2017, http://artara.be/?page_id=66. 45

“Over ons”, laatst geraadpleegd op 1 april 2017, http://www.lod.be/nl/over-ons. 46

Ibid.

30

Chileense bevolking onder Pinochet. Het verhaal speelt zich specifiek af binnen het stadje

Chacabuco. Dit is een mijnstad die onder Pinochet transformeerde in een concentratiekamp.

De voorstelling vertelt aan de hand van videogetuigenissen, gezangen, muziek, videobeelden

en monologen, gebracht door Viviane De Muynck, het verhaal van deze trieste periode uit de

Chileense geschiedenis. Hierdoor wordt de voorstelling een mengeling van muziek, theater,

poëzie en documentaire. De muziek is afkomstig van het cellokwartet Aton & Armide, de

gezangen van de sopraan Lore Binon, de gedichten van Pablo Neruda en de getuigenissen van

ex-gevangen en geëmigreerde Chilenen die nu in België verblijven. 47

Deze voorstelling vormt onze eerste casus, de keuze om het onderzoek te starten met Children

of nowhere ontstond door de aanwezigheid van de verschillende media binnen de voorstelling,

waarvan de live-videoprojectie slechts één element is. Dit in tegenstelling tot de andere

casussen waarbij de live-videoprojectie een steeds prominentere rol zal opeisen in de

voorstellingen.

Children of Nowhere roept verschillende vragen op met betrekking tot het gebruik van

intermedialiteit binnen een voorstelling die handelt over historische gebeurtenissen.

Een eerste aspect dat wordt onderzocht is hoe de verschillende media zorgen voor een

esthetisering van de geschiedenis. Als tweede aspect kijken we specifiek naar het

dramaturgisch middel van het gaas, terug in relatie tot het documentaire karakter van de

voorstelling. Als laatste bekijken we Children of Nowhere als exemplarisch voor het theater

als beeldmachine, met een focus op de relatie documentaire – theater.

Om de casusanalyse vlot te laten verlopen schetsen we even hoe de setting er in grote lijnen

uitziet. Indien nodig zal er bij bepaalde scènes nog een specifieke beschrijving en fotografisch

materiaal worden bijgevoegd. Maar hoofdzakelijk ziet het podium er de gehele voorstelling

hetzelfde uit.

47

“Children of Nowhere”, laatst geraadpleegd op 1 april 2017, http://www.lod.be/nl/producties/children-of-

nowhere-ghost-road-2/.

31

Figuur 10: scène uit LOD - Children of Nowhere (2015)

Achteraan staat het cellokwartet opgesteld, de muzikanten zitten in het midden van het

podium maar zijn, door het gaas dat voor het cellokwartet hangt, niet altijd zichtbaar. Op dat

gaas zijn documentaire-beelden of live-videoprojecties te zien. Voor het gaas staat rechts een

stoel waar Viviane De Muynck het grootste deel van de voorstelling op plaatsneemt. De

sopraan is de meest mobiele factor in de voorstelling, soms neemt ze plaats bij het

cellokwartet, op andere momenten staat ze bij De Muynck. Maar vaak is de sopraan ook

afwezig. Het podium is bestrooid met zand wat verwijst naar de woestijn van Chacabuco.

Verder zijn er geen uitgesproken decor - of kostuumstukken aanwezig. Later in de

voorstelling verschijnt er vooraan op scène een tweede gaas. Ook dat gaas wordt gebruikt als

projectiescherm. 48

48

Children of Nowhere, Cie Artara & LOD muziektheater, Fabrice Murgia, (Festival Santiago à Mil: Chili, 10

januari 2015).

32

2.2 Intermedialiteit en visuele strategieën: een esthetisering van de geschiedenis

2.2.1 Intermedialiteit

De live-videoprojectie is binnen Children of Nowhere slechts één van de verschillende

aanwezige media op het podium. Binnen dit hoofdstuk staat de intermedialiteit van de

voorstelling centraal. Om met dit concept te werk te gaan wordt even kort geschetst wat deze

intermedialiteit inhoudt en waarom we Children of Nowhere kunnen benoemen als een

intermediale voorstelling.

Er bestaan verschillende benamingen voor theatervoorstellingen die gebruik maken van

verschillende media. Een voorstelling kan multimediaal, intermediaal of transmediaal zijn. Bij

elk van deze categorieën is er sprake van een aanwezigheid van verschillende media. Het

onderscheidt tussen de verschillende categorieën wordt gemaakt op basis van hun eigen

omgang met de media. Deze categorieën zijn zeker geen vast gegeven. Veel voorstellingen

passen binnen geen van deze categorieën of bij alle drie.

Greg Giesekam is de persoon die ons helpt om de verschillende categorieën duidelijk te

stellen. Hij schreef het boek Staging the screen.49

De definities die hij daarin neerschreef

worden hier ingezet voor de analyse.

Een eerste categorie is die van de multimediale voorstellingen. Heel wat voorstellingen

worden – soms onterecht – meteen binnen deze categorie geplaatst. De voorstellingen die wel

terecht tot deze categorie behoren zijn voorstellingen die gebruik maken van media enkel om

te kunnen breken met het traditionele theater. Met het traditioneel theater wordt hier theater

bedoeld dat volledig is opgebouwd rond de tekst. Een voorbeeld dat Griesekam aanhaalt is

een traditionele opvoering van Shakespeare waarbij de setting wordt opgefleurd door een

video. Bij dit voorbeeld is de video dus niets meer dan een leuke aanvulling en staat de tekst

als medium nog steeds centraal.50

Children of Nowhere is meer dan enkel een multimediale

voorstelling, de videobeelden hebben een sterkere bijdrage aan de voorstelling dan enkel het

opfleuren van het geheel. De documentaire-beelden bevatten inhoudelijke informatie die

onmisbaar is voor de voorstelling. Dit geldt trouwens ook voor de andere media, het cello-

kwartet, de gezangen van de sopraan en de gedichten van Pablo Neruda hebben allemaal een

cruciaal aandeel in de voorstelling. Een reden om de voorstelling binnen de categorie van

multimedialiteit te plaatsen is het ontbreken van interactie tussen verschillende media bij

49

Greg Giesekam, Staging the screen, (Basingstoke: Palgrave Malcmillan, 2007). 50

Ibid., 8.

33

bepaalde scènes. Bijvoorbeeld wanneer er enkel muziek te horen is of we als publiek naar een

documentairefilm op groot scherm kijken. Als we dit soort scènes analyseren kunnen we de

voorstelling onder de noemer van een multimediale voorstelling plaatsen. Maar voor we dit

doen bekijken we eerst nog even de andere opties.

De tweede categorie zijn de transmediale voorstellingen. De etymologie leert ons dat het

Latijnse trans zoveel wil zeggen als ‘aan de andere kant’. Transmediaal kan men dus het best

vertalen als een oversteek van de ene mediavorm naar de andere. Een gekend voorbeeld

hiervan zijn adaptaties vanuit de literatuur, opvoeringen van Shakespeare, maar ook recenter

werk leent zich hiertoe. Zoals het theaterstuk Dit zijn de namen naar het boek van Tom

Wieringa. Children of Nowhere valt niet binnen deze categorie. Er is wel de historische

gebeurtenis van Chacabuco die in een theaterstuk wordt gegoten, maar dit komt niet overeen

met de specifieke transmedialiteit waarbij het ene medium word herwerkt naar het andere,

bijna elk medium binnen de voorstelling behoudt zijn eigen vorm. De enige uitzondering

hierop is de live-videoprojectie, hierbij wordt het spel – het theater – wel omgezet in

videomateriaal. Hier vindt dus wel een transmediale actie plaats. Maar deze acties zijn slechts

één van de vele aanwezig media en wegen dus niet genoeg door om echt te kunnen spreken

van een transmediale voorstelling.

De derde en laatste categorie is die van de intermediale voorstellingen. Nadat de verschillende

media toegang verkregen binnen het theater, krijgen ze binnen deze categorie nu ook een

grotere functie. Ook hier is het Giesekam die zorgt voor een bruikbare definitie, met een focus

op de interactie:

Type of production, where more extensive interaction between the performers and

various media reshapes notions of character and acting, where neither the live material

nor the recorded material would make much sense without the other, and where often

the interaction modifies how the respective media conventionally function and invites

reflection upon their nature and methods, I would suggest the term ‘intermedia’ is more

appropriate.51

In verschillende scènes is er een duidelijke samenwerking tussen de verschillende media

zichtbaar, deze intermediale relaties komen in 2.2.2 aan bod. Maar zoals de definitie stelt,

moet er naast interactie ook sprake zijn van een noodzakelijkheid. Een noodzakelijkheid die

51

Greg Giesekam, Staging the screen, (Basingstoke: Palgrave Malcmillan, 2007), 8.

34

inhoudt dat de verschillende media en specifiek het live en opgenomen materiaal los van de

andere media weinig relevantie hebben. Voor het grootste deel van de gebruikte media binnen

de voorbeelden (documentaire, zang, orkest) is dit niet het geval. Hun relevantie stijgt wel

door de context en zorgt voor heel wat toevoegingen (ethisch en esthetisch) aan de

voorstelling. Maar het zou zeker niet onmogelijk zijn, om los van de voorstelling, de

documentaire waar te nemen of om enkel naar de muziek van het cellokwartet te luisteren. Dit

gebeurt zelfs enkele keren binnen de voorstelling. Een medium, aanwezig in de voorstelling,

dat wel volledig aansluit bij de definitie, is de live-videoprojectie. De live-videoprojecties

hebben een noodzakelijke band met wat plaatsvindt op de scène. Er is dus sprake van een

intermediale relatie tussen de live-videoprojectie en de spelers die de scène bezetten. Op het

eerste zicht lijkt het of de noodzakelijkheid enkel bij de figuren op scène ligt: de projectie kan

niet bestaan zonder object om te projecteren. Maar in hoeverre blijft de acteur overeind

zonder de projectie? Neem nu de volgende scène (52:23):

Figuur 11: scène met live-videoprojectie van LOD – Children of Nowhere (2015)

Het cellokwartet is door de aanwezige projectie en gaas minder zichtbaar voor het publiek.

Maar door de intrede van het tweede gaas zijn ook De Muynck en de sopraan in deze fase van

de voorstelling niet langer duidelijk zichtbaar. Mede hierdoor en door de povere belichting in

deze fase wordt de live-videoprojectie van De Muynck en de sopraan een noodzakelijkheid

om hen zichtbaar te maken voor het publiek. Meer nog, doordat de camera zich rechts van het

podium bevindt, krijgt de toeschouwer dankzij de projectie een ander perspectief van de scène

te zien. De projectie staat hier duidelijk in dienst van het verhaal. De emotionele scène wint

aan kracht door de close-up van de camera. Door deze close-up te projecteren wordt de

35

mimiek en het fysiek contact van de twee spelers gecommuniceerd met de kijker. Met deze

scène is aangetoond dat Children of Nowhere dankzij de live-videoprojectie meer is dan een

amalgaam van verschillende media, maar dat deze media ook in een intermediale relatie tot

elkaar staan.

Christopher Balme geeft in zijn boek The Cambridge introduction to theatre studies52

een

driedelige invulling aan het begrip intermedialiteit.

Intermediality is thus understood to be:

(1) the transposition of diegetic content from one medium to another

(2) a particular form of intertextuality

(3) the attempt to realize in one medium the aesthetic conventions and/or patterns of

seeing and hearing in another medium. 53

De eerste invulling van Balme past voor ons meer binnen de categorie van de trans-

medialiteit. De tweede komt overeen met de intertekstualiteit, wat wij reeds behandelden bij

de “remediation” van Bolter en Grusin. Wat voor ons hier van belang is, is de derde definitie.

Balme stelt binnen deze definitie dat samen met de komst van de intermedialiteit er een

verandering plaatsvindt van de esthetische conventies van de aanwezige media. Een

bedenking die hieruit volgt, is hoe veranderen live-videoprojectie en de andere aanwezige

media de esthetische conventies van theater? Deze vraagt wordt in 2.2.2 beantwoord.

Children of Nowhere neemt verschillende media op die afwijken van de conventies eigen aan

theater. Dat blijkt onder andere ook door het gebruik van documentaire-beelden. Doordat deze

media niet voldoen aan de conventies van het theater, oefenen ze wel een invloed uit op deze

conventies. Deze documentaire-beelden en het gehele documentaire karakter van de

voorstelling zorgt voor de creatie van een multistabiel beeld in Children of Nowhere . Een

multistabiel beeld tussen documentaire en theater.

Wat betreft dit onderdeel kunnen we concluderen dat Children of Nowhere, als een gehele

voorstelling, voornamelijk past binnen de categorie van intermediale voorstellingen. En dat de

live-videoprojecties hierin een grote rol spelen.

52

Christopher Balme, The Cambridge introduction to theatre studies, (Cambridge New York: Cambridge

University Press, 2008). 53

Ibid., 206.

36

2.2.2 Esthetisering van de gruwelen in Chacabuco

Children of Nowhere is een intermediale voorstelling, want de verschillende media spelen een

cruciale rol binnen het verhaal. Hoe de verschillende media deze rol esthetisch en ethisch

invullen en zo de conventies van het theater aanpassen wordt hier onderzocht.

Een eerste analysepunt zijn de interacties tussen de live- en de opgenomen media. Vaak is er

een wisselwerking tussen de virtuele realiteit van de live-videoprojecties en de actuele

realiteit van de aanwezigen op scène. Een eerste interessante visuele scène vindt plaats na zes

minuten.

Figuur 12: scène van contact tussen virtuele en actuele aanwezigheid op het podium bij LOD

– Children of Nowhere (2015)

Waar het bij deze scène om gaat is hoe de live-videoprojectie van Viviane De Muynck

doorbroken wordt door de aanwezigheid van het cellokwartet. Gedurende de voorstelling

komt deze wisselwerking verschillende keren terug. Telkens als de sopraan of het

cellokwartet live te horen zijn verschijnt de live-videoprojectie van De Muynck en vice versa.

Door deze wisselwerking wordt het live-gegeven doorbroken door een live-projectie.

Opnieuw zorgt de live-videoprojectie hier voor een toevoeging, visueel maar ook inhoudelijk.

Children of Nowhere vertelt een documentair verhaal van de traumatische gebeurtenissen in

Chili onder Pinochet. Net zoals de live-videoprojecties van Viviane De Muynck zijn de

getuigenissen en de gedichten die gebruikt worden in de voorstelling om het verhaal te

vertellen geen live-gegeven, maar zijn ze geënsceneerd en geësthetiseerd. Door de muzikale

live-scènes te doorbreken door een gemedieerd gegeven, zoals de live-videoprojecties,

37

brengen de makers het geësthetiseerde en het gemedieerde aspect van de documentaire en de

geschiedenis onder de aandacht.

Esthetisch maakt de live-videoprojectie gebruik van verschillende filmtechnieken, technieken

die de esthetische conventies van het theater beïnvloeden. Bij de live-videoprojecties op de

scène van Children of Nowhere wordt voornamelijk de close-up toegepast. Deze close-up

zorgt ervoor dat de kijker een gevoel van nabijheid ervaart en dat de scène een

monumentalere vorm aanneemt. Het visueel effect van de close-up en daardoor het gevoel

van nabijheid is iets dat in een klassieke theatersetting niet aanwezig is en niet hoort bij de

esthetische conventies van theater. Deze toevoeging resulteert in een andere ervaring als

toeschouwer. Door de nabijheid en de monumentaliteit geraak je als kijker meer betrokken.

Deze betrokkenheid beperkt zit niet enkel tot de voorstelling, maar ook tot de slachtoffers en

de gruwelen die plaatsvonden in Chacabuco. Deze bewuste nabijheid en directheid doelt op

een betrokkenheid van de toeschouwer. Het esthetische raakt hier verweven met het ethische

omdat de live-videoprojecties met hun esthetische toevoegingen de toeschouwers aanspreken

op hun ethische positie. Hun positie als getuige van de gruwelen die plaatsvonden in

Chacabuco.

De poëzie en de muziek zijn twee andere esthetische vormen om over deze historische

gebeurtenis te communiceren. De gedichten zijn van de hand van de Chileense dichter Pablo

Neruda, en worden geprojecteerd op het gaas.

Figuur 13: scène met gedichten Pablo Neruda en cello-kwartet van LOD - Children of

Nowhere (2015)

38

Deze projectie van de poëzie wordt ondersteund door een dramatische compositie van het

cello-kwartet. De geschriften van Pablo Neruda zijn quasi onleesbaar door de projectie op het

gaas. Waaruit we kunnen afleiden dat het hier meer gaat over de vorm dan de inhoud. Deze

scène komt na een filmopname van een sterke getuigenis over de dood van Oscar Vega. In

combinatie met de zware, melodramatische muziek zijn de teksten een meer esthetische

toevoeging aan het beeld van een getuigenis. De tekstprojecties op zich zijn geen esthetische

meerwaarde, wel voegen ze enorm veel toe aan de sfeer van de voorstelling in combinatie met

de muziek. Zeker wanneer men als toeschouwer op de hoogte is dat het gaat om poëzie van de

Chileense Pablo Neruda.

De documentaire-beelden zijn een medium die door hun niet-live aspect niet stroken met het

hier en nu gebeuren van het theater. Onder meer door deze tegenstelling ontstaat het

multistabiel beeld van documentaire – theater. Dit wordt verder uitgewerkt binnen het

onderdeel 2.4 theater als beeldmachine?

De verschillende media worden allemaal ingezet voor éénzelfde doel: het brengen van een

verhaal over een gruwelijke gebeurtenis uit de geschiedenis. Dit resulteert in een esthetisering

van de geschiedenis. Deze esthetische toevoegingen zorgen ervoor dat de conventies van

theater beïnvloed worden, maar zorgen ook voor een ethische benadering van de toeschouwer.

Deze combinatie van esthetiek en ethiek staat ook in de volgende onderdelen centraal.

39

2.3 De dramaturgie van het gaas: een waas over de geschiedenis.

The past is conceived to include everything that ever happened, recorded or not;

history, in contrast, is what historians represent the past to have been. (…)Parallel to

the distinction between history and the past there exists a second, less frequently noted

distinction between evidence and the remains of the past.54

Een cruciaal middel voor de live-videoprojectie en de wisselwerking tussen de verschillende

media is het gaas. Het gaas fungeert enerzijds als een middel voor projectie maar wordt ook

ingezet door de makers om een ethische boodschap te verkondigen. Opnieuw is er sprake van

de combinatie esthetiek en ethiek. Om de dramaturgie van het gaas te onderzoeken wordt voor

de duidelijkheid nog even het decor op scène geschetst.

----- = gaas

Cellokwartet (+sopraan)

-------------------------------------------------------------------------------------------

Viviane De Muynck (+ sopraan)

------------------------------------------------------------------------------------------- (na 50 min.)

publiek

Wat zich tussen en op het gaas afspeelt varieert gedurende de voorstelling. Al zal het grootste

deel van de tijd het orkest achteraan geplaatst worden, De Muynck vooraan en wisselt de

sopraan tussen beide posities.

Voor een eerste analyse focussen we ons op de positionering van de muzikanten en Viviane

De Muynck. Het valt duidelijk vast te stellen dat zowel het cellokwartet als de actrice beiden

fysiek aanwezig zijn op het podium, gedurende de hele voorstelling. Maar toch is er ook al

tussen deze twee componenten een hiërarchische relatie ontstaan op vlak van zichtbaarheid.

Het gaas dat hen van elkaar scheidt, laten we het gaas nummer één noemen, zorgt voor een

opdeling. In samenwerking met de bediening van het licht beslist het gaas over de

zichtbaarheid van de muzikanten. Het gaas fungeert hier als een soort onzichtbaarheidsmantel

die beslist welk medium er zichtbaar wordt op scène en welk niet. Het gaas symboliseert hier

dezelfde methode die ook door de geschiedschrijving gehanteerd wordt. Zoals in het citaat

54

James Wilkinson, “A Choice of Fictions: Historians, Memory, and Evidence,” PMLA 111, nr.1(1996), 80.

40

van Wilkinson in het begin van dit onderdeel te lezen viel, is niet alles wat heeft

plaatsgevonden geschiedenis, net zoals niet alles wat plaatsvindt op het podium zichtbaar is.

We weten als publiek dat het cellokwartet continu aanwezig is maar slechts af en toe mag het

deelnemen aan het live-gebeuren op scène. Na de eerste 50 minuten maakt een tweede gaas

zijn intrede. Deze wordt op dezelfde manier gebruikt als het eerste gaas maar door de

positionering helemaal vooraan op het podium heeft dit gaas een ander effect. Dit gaas palmt

het podium in en heeft zo een grote invloed op de “liveness” van de voorstelling. Op een

bepaald moment (56:22) wordt het tweede gaas gebruikt voor het tonen van documentaire-

beelden. Al eerder in de voorstelling werd gebruikt gemaakt van documentaire maar door de

documentaire af te spelen op de tweede gaas, die dus het gehele podium bedekt, verdwijnt het

live-medium theater letterlijk achter het gaas. Gedurende een tiental minuten aanschouwt het

publiek een documentaire op een scherm zonder theatrale setting. Dit gebeurt doordat de

transparantie, die wel aanwezig is bij de live-videoprojectie, op dat moment verdwijnt.

Opnieuw is hier sprake van een conventie, die door middel van live-videoprojectie en

documentaire-beelden beïnvloed wordt. Het hier en nu gebeuren van het theater is één van

zijn centrale conventies, die door de introductie van documentaire-beelden onder druk komt te

staan. De hier en nu ervaring is namelijk helemaal afwezig bij het kijken naar vooraf

opgenomen getuigenissen. Maar de makers hebben met deze actie meer op het oog dan het

spelen met de conventies. Het teken dat de documentaire-beelden hier zo een prominente

plaats krijgen is ook inhoudelijk te verklaren. De beelden zorgen voor een afwisseling tussen

het ethische en het esthetische. Een documentaire is ook een esthetisch en gemedieerd

gegeven maar functioneert voornamelijk wel als een drager van informatie. Binnen het

medium van de documentaire gaat het vooral over het ethische aspect van de getuigenissen

van de overlevenden van Chacabuco, hoe deze esthetisch in beeld worden gebracht is slechts

van secundair belang.

41

Een zeer interessante passage met betrekking tot de werking van het gaas, is die van de

zangeres op 1:06:29.

Figuur 14: scène van sopraan met sluier, LOD – Children of Nowhere (2015)

Langzaam verschijnt de sopraan uit de schaduw op scène. Wanneer haar gezicht tevoorschijn

komt, blijkt ze een sluier te dragen. De keuze om de sopraan op scène te brengen als een

gesluierde vrouw is te verklaren aan de hand van de context. De sopraan verschijnt vanuit het

donker na de beklemmende documentaire-beelden van de ex-gevangen. De beelden handelden

over de martelingen die de gevangen moesten ondergaan en over de zelfmoord van Oscar

Vega, een gevangene in het kamp. Er is een getuige aan het woord die 40 jaar na de

zelfmoord van Oscar Vega wordt opgebeld met de vraag waar zich de resten van het lichaam

bevinden. Zijn lijk is nergens te vinden en het fragment eindigt met de vraag: ‘Waar is hij?’.

Na dit fragment klinkt kort (een tweetal minuten) dreigende muziek van het cello-kwartet in

combinatie met een projectie van de gedichten van Pablo Neruda. Hierna betreedt de sopraan

het podium. De gezangen die de sopraan produceert zijn klaaggezangen. De vrouw zakt met

de sluier over haar hoofd op haar knieën en begint met een schop te graven in het zand. Het

gehele podium is bestrooid met zand, een verwijzing naar de woestijn van Chacabuco. De

vrouw die graaft in het zand is een representatie van het zoeken naar het verloren lichaam van

Oscar Vega. Maar staat ook metafoor voor het opgraven van de geschiedenis, het zoeken naar

het verleden. De vraag die overblijft is van waar de sluier komt? Een mogelijk antwoord

hierop is dat het verbergen van haar gezicht gelijk staat aan de verdwenen Oscar Vega van

wie het gezicht ook niet langer zichtbaar is. De verdwenen Oscar Vega staat hier symbool

voor de onzichtbare elementen van de gebeurtenissen in Chacabuco. Hoogst waarschijnlijk

42

zal Oscar Vega niet de enige persoon geweest zijn die zomaar verdwenen is. Het gaas

representeert hierdoor de waas die er hangt over de geschiedenis. De geschiedenis die telkens

ook een selectie is van de werkelijkheid: een geësthetiseerde selectie. Net zoals het gaas zorgt

voor een waas over de documentaire-voorstelling, is de geschiedschrijving slechts een selectie

van de feitelijke gebeurtenissen. De sluier kan ook nog op een andere manier, met de hulp van

Hans Belting, geïnterpreteerd worden.

“Der Schleier der heute zu einem Symbol für die Unterdrückung der Frau in

islamischen Gesellschaften wird, war einmal Teil einer fein abgestuften Blickkultur,

welche beide Geschlechter in Pflicht nahm und die Grenze zwischen privatem und

öffentlichem Raum regelte."55

Een interpretatie die bij ons opkomt bij het zien van de sluier is die van de hoofddoek bij de

moslimvrouwen. In onze maatschappij hangt deze klederdracht samen met een idee van

onderdrukking. Deze connotatie van onderdrukking sluit uiteraard aan bij het topic van de

voorstelling: de onderdrukking van de Chileense bevolking onder Pinochet. Maar een andere

interpretatie is de sluier als een onderscheidingsmiddel tussen privaat en publiek, tussen wat

geheim is en wat naar buiten wordt gebracht. Hier komen we terug bij het functioneren van de

berichtgeving, van het samenstellen van de geschiedenis. Hoe dat bepaalde dingen publiek

gemaakt worden en zo deel uitmaken van onze geschiedenis en andere elementen zoals het

lijk van Oscar Vega nooit zullen uitkomen en voor altijd achter de sluier zullen blijven zitten.

55

Hans Belting, Florenz und Bagdad : eine westöstliche Geschichte des Blicks, (München: C.H. Beck, 2012)

,285.

43

2.4 Theater als beeldmachine?

Als intermediale voorstelling integreert Children of Nowhere verschillende media in het

theater. Binnen die media is er een duidelijke tweedeling aanwezig. Er zijn media die binnen

de podiumkunsten vallen zoals de muziek (het cellokwartet), de zang (de sopraan) en de

acteerprestaties van Viviane De Muynck. Interessant is de andere groep media die eigenlijk

niet binnen de podiumkunsten vallen en die dus ook niet voldoen aan de conventies die men

gewend is binnen het theater. Onder deze media vallen de live-videoprojecties en de

documentaire-beelden. De live-videoprojecties voldoen niet aan de conventies van het theater

door het virtuele aspect. Dit wordt wel nog gecompenseerd door het live-aspect dat wel

aanwezig is maar dit is niet meer het geval bij de documentaire-beelden. Bij beiden speelt ook

de enscenering een niet te onderschatten rol. Zoals hier in het vorige deel al uitgebreid werd

besproken, wordt er een gaas gebruikt als visueel dramaturgisch middel. In het begin worden

de live-videoprojecties en de documentaire-beelden hoofdzakelijk in de achtergrond

weergegeven. Dit verandert gedurende het verloop van de voorstelling wanneer een tweede

gaas zijn intrede maakt op de voorgrond van het podium. Hierdoor verandert de intentie en

interpretatie van de andere media, waardoor men op een bepaald moment (56:22) enkel naar

een documentaire op doek zit te kijken. Deze specifieke setting, waar het theater lijkt te

transformeren naar een tv- of cinemascherm, is een topic waar reeds veel over geschreven is.

Voor een theoreticus als Philip Auslander zou de conclusie reeds gemaakt zijn en is dit

gebeuren binnen het theater enkel het resultaat van een gepoogde imitatie van de televisie.

Wij geloven dat er meer achter de motivatie voor het gebruik van documentaire in Children of

Nowhere zit dan enkel de drang naar imitatie. Hoe het documentaire en theater zich binnen

deze voorstelling wel verhouden tegenover elkaar wordt onderzocht aan de hand van Hans-

Thies Lehmann en Bolter en Grusin.

Bolter en Grusin kwamen in de inleiding reeds aan bod en zullen met hun theorie over

“hypermediacy” verder in deze thesis nog enkele keren opduiken. Ze creëerden een concept

om over de intrede van de verschillende media op scène na te denken: het concept van de

“window”. Het theater als “window” gaat er vanuit dat het theater meer dan enkel

verschillende media te integreren ze ook tracht om de verschillende media te presenteren. Het

theater is niet langer enkel een representatie van de wereld, de werkelijkheid, maar werkt als

een raam dat verschillende media en hun representatiestrategieën presenteert. Deze theorie

44

valt letterlijk toe te passen op Children of Nowhere. Als toeschouwer ben je getuige van een

voorstelling waarin getoond wordt hoe verschillende media éénzelfde verhaal kunnen

vertellen en hoe ze dit elk op hun eigen manier en met verschillende strategieën doen. Dus

wanneer het theater fungeert als een beeldmachine creëert het theater een situatie waarbij het

podium een plaats wordt waar verschillende media zich kunnen presenteren. Via deze weg

definieert het theater zichzelf ook als meer dan één medium. Het presenteert zichzelf als een

soort van laboratorium dat experimenteert en samen met het publiek op ontdekking gaat over

wat er allemaal aan het gebeuren is in ons mediaal landschap. De theaterzaal wordt zo een

plek waar je als toeschouwer kan reflecteren over hoe we de verschillende media

aanschouwen en beleven. Over deze reflectie en de relatie met de toeschouwer bij het theater

als beeldmachine heeft Lehmann reeds nagedacht.

Hans-Thies Lehmann is de schrijver van Postdramatisches Theater.56

Hier wordt er enkel

gefocust op één onderdeel van deze publicatie: de “politics of perception”. In dat onderdeel

stelt hij :

The politics of theatre, however, is to be sought in the manner of its sign usage. The

politics of theatre is a politics of perception57

De politiek van het theater hangt volgens Lehmann samen met hoe wij als toeschouwers

kijken: de politiek van het waarnemen. Dit waarnemingsproces is volgens Lehmann door de

komst van de nieuwe media onderbroken, er is sprake van een gebroken relatie tussen de

zender en de ontvanger. Deze onderbroken relatie resulteert in vervreemding. Hij ziet het als

een opgave voor het theater om deze vervreemding niet toe te laten. Het theater is voor hem

een medium dat een correcte relatie met te toeschouwer onderhoudt. Deze specifieke relatie

met de toeschouwer benoemt Lehmann met zijn “politics of perception”.58

Het

vervreemdingsdiscours van de jaren ’90 speelt hierin duidelijk nog een grote rol. Met de

kennis van vandaag kunnen we de visie van Lehmann reeds nuanceren en stellen we vast dat

bepaalde nieuwe media, zoals het internet, kunnen zorgen voor juist een heel directe

verbinding tussen zender en ontvanger. Maar ook binnen de voorstelling bleek de live-

videoprojectie door bepaalde strategieën zoals de close-up, de toeschouwer juist directer te

56

Hans-Thies Lehmann, Postdramatisches Theater, (Frankfurt: Verlag der Autoren, 1999). 57

Lehmann, Postdramatic theatre, 185. 58

Ibid.

45

benaderen. De nadruk op de vervreemding is bij ons reeds verdwenen. Vandaag is er meer

sprake van een politisering van het beeld. De centrale vraag hier is meer: ‘hoe kijk je naar een

beeld?’ Door deze vraag is er binnen het theater een mogelijkheid om kritiek te geven op de

hedendaagse beeldcultuur, maar ook om te reflecteren over het eigen medium. Deze

zelfreflexiviteit is ook al aanwezig bij Hans-Thies Lehmann, met zijn concept van “de

esthetiek van verantwoordelijkheid”. Zo stelt hij:

Theatre can respond to this only with a politics of perception, which could at the same

time be called an aesthetic of responsibility (or response-ability). Instead of the

deceptively comforting duality of here and there, inside and outside, it can move the

mutual implication of actors and spectators in the theatrical production of images into

the centre and thus make visible the broken thread between personal experience and

perception. Such an experience would be not only aesthetic but therein at the same time

ethico-political.59

Lehmann bedoelt hier dat het de taak is van het theater om de (verbroken) relatie tussen de

toeschouwer en de acteurs zichtbaar te maken. Wat voor ons in deze denkbeweging van

Lehmann relevant is, is het brede idee van het zichtbaar maken van problemen of

bedenkingen op het theater. Dit is nu net wat vandaag gebeurt wanneer het theater film of

andere media, die niet voldoen aan de theatrale conventies, introduceert op het podium.

Hierdoor maakt men meteen zichtbaar wat de conventies van theater zijn en creëert men een

plaats om na te denken over hoe die conventies zouden moeten veranderen. Wat deze reflectie

specifiek inhoudt over de aanwezigheid van documentaire op theater, en welk effect deze

reflectie binnen Children of Nowhere heeft, bekijken we hier. Opnieuw is er sprake van een

combinatie van ethiek en esthetiek. De esthetische reflectie ontstaat door de afwijkende

conventies en de verschillende beeld - en kijkstrategieën. De esthetische bedenkingen hangen

samen met het documentaire karakter van de voorstelling. Children of Nowhere fungeert als

een beeldmachine en geeft zo de live-videoprojectie en de documentaire-beelden een

gelegenheid om zich als medium te presenteren op het podium. Zo wordt het theaterbeeld van

deze voorstelling een multistabiel beeld. Een beeld dat op twee verschillende manieren kan

gelezen worden. Enerzijds is de voorstelling intermediaal theater, anderzijds is er ook sprake

van een documentaire. Een documentaire over de gebeurtenissen van Chacabuco door

59

Lehmann, Postdramatic theatre, 185-186.

46

Pinochet. Er zijn bepaalde scènes die wijzen op documentaire en anderzijds op theater. Het is

zeker geen of/of verhaal. Dit blijkt ook uit de eindscène waarbij het gaas, dat onder meer

ingezet wordt om projectiebeelden op scène te brengen, zich gedraagt als het doek van het

theater. Wanneer het einde nadert opent het voorste gaas, langs beide kanten van het podium

wordt het gaas opgetrokken, net zoals gebeurt bij de start van een klassiek theaterstuk.

Het gaas, dat ervoor zorgt dat media die niet voldoen aan de theaterconventies hun intrede

maken in het theater, zorgt hier voor één van de meest theatrale acties uit de voorstelling. De

makers spelen hier met de conventies tussen theater en documentairefilm. Door de

aanwezigheid van de documentaire en de videostrategieën van de live-videoprojectie gaat de

toeschouwer ook over tot een ethische reflectie. Bij de gebruikte visuele technieken zoals de

close-up of de videobeelden van getuigenissen wordt men als toeschouwer direct

aangesproken. De focalisatie van de verteller speelt hierin een rol. Er is een afwisseling tussen

Viviane De Muynck die een getuige speelt en de echte getuigen op de beelden. Door deze

getuigenissen verliest de voorstelling een stukje van het hier en nu van theater maar wint het

aan feitelijke communicatie. Een communicatievorm die bij de toeschouwers de gruwelen van

Chacabuco direct binnenbrengt zonder een geësthetiseerde of gemedieerde omweg.

De voorstelling als beeldmachine is een multistabiel beeld waar zowel documentaire als

theater aanwezig zijn. Docu-theater lijkt hier een correcte term.

47

2.5 Conclusie

De centrale focus binnen deze casus was de relatie tussen documentaire en theater. Om deze

relatie onder de loep te nemen werden drie aspecten onderzocht.

Ten eerste werd er gekeken hoe de verschillende media zorgen voor een esthetisering van de

Chileense gruwelen onder Pinochet. Als tweede aspect werd het dramaturgisch middel van het

gaas gezien als een metafoor voor de werking van de geschiedenis. En als laatste zagen we

Children of Nowhere als exemplarisch voor het theater als beeldmachine en het theaterbeeld

als een multistabiel beeld van documentaire en theater.

Uit het eerste analysepunt bleek dat er binnen Children of Nowhere, mede door de live-

videoprojectie, duidelijk sprake is van een intermedialiteit. Een intermedialiteit die ervoor

zorgt dat het Chileense verhaal op verschillen geësthetiseerde manieren kan worden

gecommuniceerd: door muziek in combinatie met poëzie, de virtualiteit van de live-

videoprojecties in combinatie met de live-gebeurtenissen op scène en de filmbeelden. Een

esthetiek die wordt ingezet voor de communicatie van een ethisch onderwerp.

Bij het tweede onderzoek kwam de focus op het gaas te liggen. Ook bij het gaas is er sprake

van een sterke combinatie esthetiek en ethiek. Esthetisch fungeert het gaas als een visueel

dramaturgisch middel dat er eigenlijk voor zorgt dat de scène letterlijk opgedeeld wordt in

verschillende niveaus die de zichtbaarheid van sommige media vaak doelbewust in gedrang

brengt. Het troebel maken van de communicatie over een historische gebeurtenis zoals die

van Chacabuco, staat synoniem voor de troebelheid in de geschiedenis over deze gruwelijke

feiten zelf. Net zoals het gaas een selectie maakt over wat zichtbaar is en wat niet, is ook de

berichtgeving over Chacabuco slechts een selectie van de gehele gebeurtenissen. En zijn er

ook heel wat onzichtbaarheden, zoals blijkt uit de zoektocht naar het lijk van Oscar Vega.

Het derde aspect, het theater als beeldmachine, speelt een grote rol tot het algemeen

theaterbeeld van de voorstelling. Children of Nowhere biedt een podium aan de verschillende

media. Onder meer aan media die niet voldoen aan de conventies van theater, de

documentaire-beelden en de live-videoprojecties. Dat deze zorgen voor een beïnvloeding van

de conventies van het theater ontdekten we reeds, maar hun aanwezigheid leidt ook tot

reflectie. Reflectie over de verschillende visuele strategieën, maar ook over wat de

voorstelling nu precies is. Reflectie over Children of Nowhere als een multistabiel beeld,

doordat de voorstelling enerzijds gelezen kan worden als documentaire en anderzijds als

theater. Hier konden we besluiten dat het gaat om een docu-theater, waarbij ook de focus ligt

48

op het overbrengen van de feiten aan de hand van getuigenissen maar waar er net zo goed

plaats is voor esthetische experimenten op het theater.

Ook hier is de eindconclusie een combinatie van ethiek en esthetiek.

We kunnen dus concluderen dat Children of Nowhere een intermediale voorstelling is, die

speelt en gebruikt maakt van de aanwezigheid van verschillende media en zo de toeschouwer

en het theater zelf aanzet tot reflectie. Reflectie over de presentatiemogelijkheden van de

verschillende media in relatie tot de bijhorende conventies. Maar de verschillende media

hebben ook een versterkend effect op het inhoudelijke aspect van de voorstelling, zoals

wanneer je als toeschouwer geconfronteerd wordt met getuigenissen van mensen die de

gruwelijkheden in Chacabuco hebben overleefd, of wanneer de sopraan een klaagzang brengt.

Al deze elementen zorgen ervoor dat je ook reflecteert over het politieke verhaal achter de

voorstelling. De verschillende media maken de overdracht van de boodschap indirecter dan

het geval is bij een documentaire. Door deze indirecte communicatie ontstaat er ruimte voor

reflectie over de gruwelen van Pinochet in Chili. Dit zal ook blijken bij de volgende casus:

Five Easy Pieces.

Binnen deze casus was de live-video projectie slechts één van de verschillende media. Bij de

volgende casus wordt de focus op deze beeldstrategie steeds verder uitgediept. Met de

volgende casus : Five Easy Pieces waar de live-videoprojectie een centrale rol opeist en het

enige medium naast het acteerspel is. Om dan af te sluiten met 300 el x 50 el x 30 el van FC

bergman waar het stuk niet zou bestaan zonder de live-videoprojectie.

49

3. Five Easy Pieces: film of theater?

3.1 Inleiding

Five Easy Pieces is een coproductie van Milo Rau IIPM en het Gentse CAMPO.

Milo Rau is een Zwitserse theater- en filmmaker. In 2007 richtte hij IIPM op: International

Institute of Political Murder. Dit is zijn productiebedrijf voor film en theater. Het politieke

aspect in de benaming van zijn productiebedrijf is niet toevallig. Milo Rau maakt

voornamelijk politiek geïnspireerd theater, zijn stukken handelen vaak over historische of

socio-politieke conflicten.60

The Moscow Trials is een film gemaakt naar aanleiding van de

veroordeling van de Russische Pussy Riots61

. In Breivik’s statement ensceneert hij het

pleidooi dat Anders Breivik, de extreemrechtse terrorist en massamoordenaar, hield op zijn

proces. Ook Five Easy Pieces, dat het leven van Marc Dutroux vertelt, sluit aan bij het

politiek theater van Milo Rau. Over het genre van het politiek theater wordt binnen deze

thesis niet dieper ingegaan. Wel houden we dit in ons achterhoofd bij het reflecteren over de

mogelijke motivering van het gebruik van live-videoprojectie. Rau is reeds een gevierd en

bekend regisseur over heel Europa en viel dan ook al verschillende keren in de prijzen.

De voorstelling Five Easy Pieces ging op 14 mei 2016 in première op het

Kunstenfestivaldesarts in Brussel. De voorstelling vertelt het verhaal van Marc Dutroux, met

kinderen als acteurs. Het stuk is opgedeeld in vijf specifieke scènes, die eigenlijk theater – of

filmoefeningen zijn die de kinderen moeten volbrengen. Dit gebeurt allemaal onder leiding

van de zogenaamde regisseur op scène, gespeeld door Peter Seynaeve, de kinderen spelen

zichzelf. Rachel, Maurice, Pepijn, Willem, Polly, Elle Liza en Winne zijn kinderen die door

de auditie geraakt zijn en dus mogen participeren in een voorstelling. De vijf delen hebben elk

een aparte titel en ook een specifiek onderwerp. Na de eerste 20 minuten, waar de kinderen

zichzelf voorstellen, begint de eerste oefening, deze is getiteld: ‘Vader en zoon’. In deze

oefening spelen de kinderen eerst de onafhankelijkheidsverklaring van Congo na. Daarna

tonen ze ook wat er na de verklaring gebeurde: de moord op Patrice Lumumba. Deze

historische gebeurtenissen worden gebruikt om een sprong te maken naar de vader van Marc

Dutroux: Victor Dutroux. Victor Dutroux was een leraar in Oost-Congo. Deze vader wordt

vertolkt door Maurice. Deze scène speelt zich af in het heden. In de scène reflecteert de vader

60

“Milo Rau”, laatst geraadpleegd op 18 april 2017, http://www.campo.nu/nl/artist/1187/milo-rau. 61

De Pussy Riots zijn een Russische punkactivisten die een lied hadden gemaakt dat het beleid van Poetin

bekritiseerde, hiervoor werden ze veroordeeld.

50

over hoe het zo ver is kunnen komen met zijn zoon en hoe het nu met hem en zijn

familienaam verder moet.

In het tweede deel: ‘Wat is acteren?’ volgt een re-enactment van de reconstructie die Dutroux

moest doen op de plaats delict samen met de Belgische politie. Na deze re-enactment volgt

een scène waarin een politieman, gespeeld door Willem, vertelt over hoe het onderzoek

verliep.

Het derde deel: ‘Essay over onderwerping’ speelt zich af in het huis/gevangenis van Dutroux.

Rachel neemt de rol van Sabine op zich. De scène toont hoe Dutroux de meisjes brieven liet

schrijven naar hun ouders, die nooit bezorgd werden. Rachel spreekt de inhoud van zo een

brief uit.

Deel vier: ‘Alleen in de nacht’ brengt het lijden van de ouders in beeld. Ouders die wachten –

na een maandenlange verdwijning van hun dochter – op een verlossend telefoontje. Nadien

volgt een scène waarin de ouders vertellen over Julie. Over de dagen van haar leven voor ze

ontvoerd werd door Dutroux en het moment van de ontvoering, toen ze had afgesproken met

Melissa. Maar ook over de 14 lange maanden in onzekerheid en de uiteindelijke ontdekking

dat hun kind vermoord is.

Het laatste, vijfde deel heet ‘Wat zijn Wolken?’. In dit deel ensceneren de kinderen de

begrafenis van Julie. Na deze scène volgt een algemeen reflectiemoment met de kinderen over

hoe het is om deze rollen te spelen. De voorstelling eindigt met een verhaal, vertelt door

Winne, over poppen die de lucht nog niet hebben gezien en zich afvragen wat wolken zijn.62

Deze vijf delen fungeren voornamelijk als een inhoudelijke opdeling van de voorstelling. In

de vijf delen zien we verschillende beeldstrategieën terugkeren. Het verhaal wordt binnen de

voorstelling op drie verschillende wijzen gebracht.

Een eerste techniek is dat Peter Seynaeve de kinderen toespreekt via de camera. Seynaeve

neemt bij deze scènes plaats aan een tafel rechts achteraan op het podium, aan de tafel is een

camera geconstrueerd die verbonden is met het beeldscherm.

62

Five easy pieces, IIPM & CAMPO, Milo Rau, (Kunstenfesitvaldesarts: Brussel, 14 mei 2016).

51

Figuur 15: scène van live-videoprojectie van Seynaeve van Milo Rau – Seven Easy Pieces

(2016)

Op het beeldscherm zijn dus aan de hand van de live-videoprojecties de handeling van

Seynaeve in close-up te volgen.

Een tweede weergave is die van de re-enactments. Bij deze scènes verschijnt er op het

beeldscherm een eerste re-enactment gespeeld door volwassen acteurs. De kinderen op scène

spelen simultaan met het beeldscherm dezelfde gebeurtenis na, er is dus sprake van een re-

enactment van een re-enactment.

Figuur 16: scène van de re-enactment van onafhankelijkheidsspeech Congo, Milo Rau –

Seven Easy Pieces (2016)

De derde weergavetechniek, is dat de kinderen een filmscène ensceneren, het onderwerp van

deze scènes is ook een re-enactment. Een re-enactment die geënsceneerd wordt als

filmopname en weergegeven wordt op het beeldscherm aan de hand van live-videoprojectie.

52

Figuur 17: scène van enscenering filmsscène van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016)

Uit deze korte schets van de verschillende visuele strategieën blijkt al de relevantie van deze

casus binnen deze thesis. Opnieuw is er sprake van het gebruik van live-videoprojectie maar

deze keer nog een stap verder dan bij Children of Nowhere. De (live)-videoprojectie is

gedurende bijna heel de voorstelling aanwezig en speelt een grote rol binnen de vormgeving

van de voorstelling. Terug staat hier de combinatie esthetiek en ethiek centraal. Daarom wordt

het gebruik van de live-videoprojecties en het fenomeen van de re-enactments behandeld in

teken van bepaalde thema’s die aan bod komen dankzij deze visuele strategieën. Deze

thema’s zijn: machtsdynamiek, beeldvorming, collectief geheugen, de fascinatie voor het

onzichtbare en de figuur van de getuige.

Gedurende heel het stuk is er sprake van een dubbele lading in de communicatie. Binnen de

context van Dutroux zijn kinderen die geregisseerd worden door een volwassen man geen

neutraal gegeven. De reflectie is hier terug op verschillende niveaus aanwezig. Als

toeschouwer reflecteer je over de zaak Dutroux, over hoe ver je kan gaan met kinderen als

acteurs maar ook over de verschillende beeldstrategieën. Tijdens en na de verschillende

delen/oefeningen wordt er telkens ook gereflecteerd samen met de kinderen. Dat kan gaan

over de inhoud: wie al eens iets heeft vermoord? Maar ook over acteren zelf: hoe speel je

iemand die dood is? De verschillende strategieën zorgen voor reflectie, deze kan inhoudelijk

zijn maar kan over het medium theater en zijn esthetische conventies in het algemeen gaan.

53

In functie van de analyse wordt hier al kort de scène, hoe deze er hoofdzakelijk uit ziet, even

geschetst. Het podium zelf kent geen vaste decorstukken. Enkel de tafel die rechts achteraan

staat waar Peter Seynaeve plaatsneemt in het begin en aan het einde van het stuk is een vast

rekwisiet. Maar de tafel is gedurende de andere scènes niet zichtbaar. Het decor wisselt

tijdens de verschillende delen: een politiebureau, een huiskamer, een veld, …

Wat wel een statisch verschijnsel is op het podium is het beeldscherm. Het beeldscherm hangt

in het midden bovenaan. Verder zijn alle kinderen en Seynaeve continu aanwezig op scène en

dient de zijkant van het podium zo af en toe als een vervanging van de coulissen.63

63

Five Easy Pieces.

54

3.2 Creatie van een machtsdynamiek door de positionering van het beeldscherm

Het projectiescherm presenteert zichzelf als een beeldscherm. Het hangt bovenaan het podium

en onderscheidt zichzelf duidelijk van de scène. In tegenstelling tot bij Children of Nowhere

gaan de beelden niet op in de voorstelling zelf. Er is een duidelijk onderscheid tussen scherm

en podium. Door de projecties te presenteren op een beeldscherm krijgen de beelden een

associatie van tv – filmbeeld. Deze beelden hebben een link met vooraf opgenomen beelden.

In die zin gaan ze in tegen het live-aspect van het theater. Hoe de live-videoprojecties de

“liveness” van het theater beïnvloeden, specifiek bij het gebruik van een afgelijnd

beeldscherm, wordt hier onderzocht. Deze dichotomie tussen beeldscherm en scène resulteert

in een keuze voor de kijker. Bij elke scène kan de toeschouwer de keuze maken tussen wat op

het beeld te zien is en wat er op de scène gebeurt. De aard van deze keuze is afhankelijk van

de visuele strategie, van wat er geprojecteerd wordt op scène. De drie visuele strategieën die

Milo Rau hanteert werden in de inleiding reeds geïllustreerd. In dit onderdeel bekijken we

elke strategie en analyseren hoe de relatie is tussen wat zich afspeelt op het scherm en op het

podium. We bekijken ook hoe dit de kijkervaring van de toeschouwer beïnvloedt, aan de hand

van de concepten van Norman Bryson: “gaze” en “glance”. Net zoals bij de vorige casus ligt

hier terug de focus op wat de live-videoprojecties en de manier waarop ze worden ingezet,

toevoegen aan de voorstelling. Waarom Milo Rau kiest voor de re-enactments en de live-

videoprojecties, hoe ze werken en wat dit doet met de voorstelling. De eerste visuele strategie

is die van de live-videoprojectie, specifiek de gesprekken tussen Peter Seynaeve, de regisseur

en de kinderen. Visueel zien deze gesprekken er zo uit64

:

Figuur 18: scène van machtsrelatie Seynaeve en de kinderen van Milo Rau – Seven Easy

Pieces (2016)

64

De ondertitels onderaan in beeld zijn een toevoeging van de video-opname.

55

Deze projectie gebeurt in het begin en het einde van de voorstelling. Telkens is dit het

moment waarop hij de kinderen aanspreekt. Binnen deze scènes is er geen oogcontact tussen

de kinderen en Seynaeve. Het contact met de kinderen verloopt op indirecte wijze, het

gesprek gebeurt in een interviewstructuur en er is sprake van een dialoog. Seynaeve stelt een

vraag en één van de kinderen antwoordt. Hierdoor kan je als toeschouwer het gesprek

duidelijk volgen. Als Seynaeve aan het woord is, kijk je naar het scherm. Als de kinderen aan

het woord zijn, volg je mee op het podium. Door de prominente aanwezigheid van Seynaeve

op het scherm zouden we haast vergeten dat hij echt aanwezig is op het podium. Seynaeve zit

aan een bureau rechts in de hoek. Als toeschouwer heb je de keuze om het beeldscherm te

negeren en enkel de Seynaeve op scène te volgen. Een keuze die eigenlijk geen keuze is

aangezien de live-videoprojectie van Seynaeve een close-up is, die ervoor zorgt dat Seynaeve

visueel interessanter in beeld komt. Zonder deze close-up zie je enkel een man in de hoek aan

een bureau zitten. Dankzij de live-videoprojectie met zijn esthetische effecten komt het

personage van Seynaeve veel meer tot zijn recht. Deze manier van communiceren draagt bij

tot de sfeer die Milo Rau wil creëren rond de regisseur. Een regisseur die kinderen bevelen

geeft en ze in bepaalde posities en handelingen dwingt. Deze regisseur dringt via de close-up

letterlijk bij de toeschouwers binnen. Als een alziend oog, een machtig figuur tegenover deze

onschuldige kinderen. Er is hier sprake van een machtsdynamiek. De positionering van

Seynaeve op het beeldscherm roept gelijkenissen op met de werking van het panopticon van

Jeremy Bentham en wat Michel Foucault hierover schreef.

Figuur 19: visualisatie van Bentham’s panopticon

http://www.viavia.ch/industrie/uploads/Tour2/panopticum.jpg

56

Het panopticon was een architecturale uitvinding van Bentham, voor in de gevangenis.65

Het

centrale idee hierbij was dat men vanuit de toren iedereen kon overzien, maar dat de gevangen

niet konden zien of er iemand in de toren aanwezig was. Dit resulteerde uiteindelijk in

zelfdisciplinering en in een gevoel van onder continue supervisie te staan. Het is deze

supervisie, dit compleet overzicht, dat het beeldscherm tegenover de kinderen ook oproept.

Zeker wanneer we er de lezing van Foucault bij nemen.

The Panopticon is a machine for dissociating the see/being seen dyad: in the peripheric

ring, one is totally seen, without ever seeing; in the central tower, one sees everything

without ever being seen.66

De machtsrelatie komt hier tot stand door de relatie van de blik. Degene die mag kijken en

degene die bekeken wordt. Als we met dit in ons achterhoofd terug naar de compositie van

Seynaeve en de kinderen kijken kunnen we aan de hand van de blikken een duidelijke

machtsdynamiek identificeren. Seynaeve kijkt neer op de kinderen en de kinderen hun blik is

zelden of nooit op hem gericht. De machtsrelatie komt ook nog binnen een andere visuele

strategie tot uiting, bij de re-enactments waar gebruik wordt gemaakt van live-videoprojectie

en het filmproces geënsceneerd wordt op scène. In deze situaties moet Peter Seynaeve als

regisseur concrete aanwijzingen geven. Zoals het uitkleden van Rachel, voor de rol van

Sabine. Via de enscenering van het filmproces krijgt de regisseur een grotere rol, waardoor de

spanningsrelatie tussen de kinderen en de regisseur meer naar boven komt. Deze relatie

accumuleert doorheen de voorstelling, de jonge kinderen geraken vermoeid en steeds vaker

wordt het gevoel gecreëerd dat de Seynaeve de kinderen dwingt of ze bespeelt zoals een

poppenspeler met zijn poppen.

Hoe de live-videoprojectie en de verhouding beeldscherm – scène in deze voorstelling worden

gebruikt zijn nu duidelijk. We spraken reeds over de kijkbeweging van Seynaeve en de

kinderen, maar nog niet over de blik van de toeschouwer. Door de positionering van het

projectiescherm als beeldscherm wordt het beeld vanuit het standpunt van de toeschouwer in

twee gedeeld. Met de concepten van Norman Bryson: “gaze” en “glance” onderzoeken we

wat dit concreet doet met de kijkervaring van de toeschouwer. Norman Bryson kwam met zijn

65

Janet Semple, Bentham’s prison: a study of the panopticon penitentiary, (Oxford: Clarendon Press, 1993) 66

Michel Foucault, Discipline and punish: the birth of the prison, vert. Alan Sheridan (New York: Pantheon

Books, 1977), 201-202.

57

duo concepten al aan bod bij de discoursstudie in deel 1.4. We frissen ze hier nog even kort

op. De “gaze” staat voor de starende blik. Een blik die gedurende een hele tijd op hetzelfde

object rust. De “glance” daarentegen staat voor een blik die afwisselt en van het ene object

naar het andere springt. Bij de drie visuele strategieën is er telkens sprake van een verschil

tussen wat op scène en op het beeldscherm te zien is. Door de positionering van het

beeldscherm word je als kijker niet verplicht om radicaal te kiezen tussen het beeldscherm en

de scène. Ook de inhoud van wat op scène en op het beeldscherm te zien is, leidt ertoe dat je

als kijker afwisselt tussen het beeldscherm en de scène. Bijvoorbeeld bij de interviews tussen

Seynaeve en de kinderen. Wat ons hier nu voornamelijk interesseert is het effect dat achter

deze blikwisselingen zit in relatie tot één van de grote conventies van het theater: de

“liveness”. Deze wisselwerking scène – beeldscherm is dus noodzakelijk als toeschouwer om

mee de verhaallijn te volgen. Indien we ons enkel zouden focussen met een “gaze” op het

beeldscherm of op de scène, missen we de esthetische en ethische toevoegingen die de live-

videoprojecties hier met zich meebrengen. Wanneer men bijvoorbeeld bij de besproken scène

van Seynaeve en de kinderen het beeldscherm links zou laten liggen en zich met een “gaze”

zou richten op het podium, verlies je de machtsdynamiek die door de makers gecreëerd werd.

Als men de voorstelling aanschouwt vanuit de “glance” beweging tussen scherm en scène

ervaart men de voorstelling in zijn geheel. Door een afwisseling tussen beide media kan men

als toeschouwer een vergelijking maken tussen het live-gebeuren op scène en de projecties te

zien op het beeldscherm. Hierdoor ontstaat er reflectie over het productieproces, voornamelijk

bij de scènes met enscenering van het filmproces. Reflectie over de esthetiek van een beeld en

de bijdrage hiervan voor het verhaal. Maar ook een reflectie over de “liveness” van het

medium theater. Het live-gebeuren op scène staat hier tegenover de opname op het

beeldscherm. Deze reflectie wisselt naargelang de visuele strategie. Vooral bij de strategie

van de enscenering van het filmproces krijgt de “liveness” een interessante invulling. Als

toeschouwer aanschouw je hier een live creatieproces. Je zit live mee in de creatie van een

filmbeeld. Zeker ook omdat men het resultaat ook meteen live kan waarnemen op het

beeldscherm. Alleen blijkt het beeld op het beeldscherm wel reeds aangepast door onder meer

de toevoeging van de esthetische effecten. Zoals het omzetten van het beeld in grijstinten en

de close-up. Door deze vergelijking bij de “glance” krijgt het theater de connotatie van puur

live-medium, een medium van het hier en nu. Waarbij men als toeschouwer zonder een

esthetische laag of filmische effecten de werkelijkheid kan aanschouwen. Maar waar men

58

eveneens getuige kan zijn van het creatieproces van een filmopname. De live-videoprojectie

in combinatie met de “glance” zorgt voor een bestendiging van het imago van het theater als

live-medium.

3.3 Re-enactments

“Reenactment” is a term that has entered into increased circulation in late twentieth-

and early twenty-first-century art, theatre, and performance circles. The practice of

re-playing or re-doing a precedent event, artwork, or act has exploded in

performance-based art alongside the burgeoning of historical reenactment and

“living history” in various history museums, theme parks, and preservation

societies.67

Binnen de voorstelling zijn er re-enactments van gebeurtenissen in de zaak Dutroux met

gebruik van live-videoprojectie. Maar ook re-enactments van re-enactments door vooraf

opgenomen beelden, gespeeld door acteurs.

De eerste categorie zijn de re-enactments met gebruik van live-videoprojectie, waarbij het

creatieproces geënsceneerd wordt op scène. Om deze enscenering te analyseren, maken we

gebruik van het concept “stage of intermediality” van Chapple en Kattenbelt. Dit concept

werd reeds besproken in het onderdeel van discours. Concreet gaat het hier om het feit dat bij

een enscenering van een filmproces op scène de rekwisieten etc. transformeren tot theatrale

tekens. Doordat de filmsetting aanwezig is op het podium ondergaat deze een “staging” en

worden de filmrekwisieten ook theatrale tekens. Via deze redenering concluderen Chapple en

Kattenbelt dat bij het theater, een podiumkunst, het podium functioneert als een “stage of

intermediality”.68

Dit concept is vergelijkbaar met de “window” die we eerder zagen, het idee

dat het theater een podium geeft aan andere media. Alleen gaan Chapple en Kattenbelt hier

een deel verder door te stellen dat deze media transformeren naar theatrale tekens. Om het

ontstaan van de “stage of intermediality” te verklaren grijpen we terug naar de concepten van

Bolter en Grusin, specifiek naar het concept van “hypermediacy”. Bij dit concept, dat reeds

werd behandeld in de discoursstudie, zijn de sporen van de verschillende media zichtbaar op

67

Rebecca Schneider, Performing remains: Art and War in Times of Theatrical Reenactment, (Londen, New

York: Routledge, 2011), 2. 68

Ibid.

59

scène. Wanneer we de scène van één van deze filmensceneringen bekijken is dit duidelijk het

geval.

Figuur 20: enscenering van filmopname op scène van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016)

Dit is de scène waarbij de getuigenis van Victor Dutroux, de vader van Marc Dutroux wordt

opgenomen. Voor de scène start wordt alles voorbereid. Op scène zien we de camera, de

microfoon en een “clapperboard”69

. De gehele filmset wordt geënsceneerd op het podium. Pas

wanneer het filmen van start gaat wordt het camerabeeld geprojecteerd op het beeldscherm.

Dit beeld is exemplarisch voor de “hypermediacy”. Door de aanwezige rekwisieten en de

enscenering van een filmset wordt het medium film in de verf gezet. Door het filmproces te

ensceneren, biedt het theater letterlijk een podium aan een ander medium. En worden deze

filmrekwisieten onderdeel van het decor van de voorstelling en transformeren dus in theatrale

tekens, vandaar de “stage of intermediality”. Wat doet dit met de “liveness” van het theater?

In de discoursstudie werd deze “liveness” in relatie met de live-videoprojectie

geproblematiseerd. De enscenering van het filmproces lijkt minder problematisch voor het

live-aspect van het theater. Door de creatie van een filmset, waarbij regieaanwijzingen

worden gegeven, de make-up wordt bijgewerkt en bepaalde scènes worden onderbroken,

profileert het theater zich als een medium waar we als toeschouwer getuige zijn van een live-

gebeuren. We wonen een situatie bij in het hier en nu. Dit gehele creatieproces maakt deze

live-videoprojectie dan ook meer “live” dan wanneer het creatieproces niet zichtbaar zou zijn.

69

Het zwarte bord dat gebruikt wordt om de scène, de take en andere gegevens over de filmopname op te

noteren. Voor het filmproces van start gaat wordt dat bord toe geklapt.

60

Als toeschouwer ervaar je live, in het hier en nu, hoe het beeld dat je te zien krijgt op het

beeldscherm tot stand komt. In deze scènes zijn het creatieproces en het resultaat ervan

aanwezig. Dit doet ons meteen denken aan de mise-en-abyme zoals bij Jeff Wall en aan de

formele zelfreferentie bij de “metapictures” van Mitchell.70

Bij beide concepten was er sprake

van de aanwezigheid van de maker in het beeld. Volgens Wall en Mitchell leidde deze visuele

strategie tot reflectie. Een reflectie die op esthetisch niveau voor de eerste keer gaat over hoe

de live-videoprojectie tot stand komt, maar ook over wat een live-videoprojectie is. De grens

tussen een live-videoprojectie of een filmopname wordt kleiner Het theaterbeeld dat bij deze

scènes zichtbaar wordt, is een multistabiel beeld. Enerzijds kan men deze scène zien als een

theaterscène waarbij er gebruik wordt gemaakt van een camera en live-videoprojectie.

Anderzijds is deze scène ook een filmscène waarvan het resultaat rechtstreeks te volgen is op

een beeldscherm. Hierdoor ontstaat er een reflectie over tot hoever iets theater is, en door wat

dit bepaald wordt.

Een tweede categorie zijn de re-enactments van re-enactments. Er zijn de re-enactments die

op het beeldscherm te zien zijn, deze beelden zijn opnames met volwassen acteurs die

bepaalde scènes uit de geschiedenis en uit de zaak Dutroux naspelen. Terwijl deze

opgenomen re-enactments worden afgespeeld op het podium, spelen de kinderen simultaan

ook deze re-enactment na.

70

Beide concepten en figuren zijn terug te vinden in het onderdeel 1.4.1 (Inter)Medialiteit

61

Figuur 21: re-enactment van de begrafenis Julie van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016)

Als toeschouwer zijn we dus getuige van een dubbele re-enactment, hier bijvoorbeeld van de

begrafenis van Julie. Één op beeldscherm, gespeeld door volwassenen en één op het podium

gespeeld door de kinderen. De vraag die binnen dit deel van de re-enactments centraal staat

is: Waarom maakt Milo Rau gebruik van de visuele strategie van re-enactment? Opnieuw

geloven we dat het antwoord ligt in de combinatie van ethiek en esthetiek. Aan de hand van

vier thema’s die voor ons een antwoord bieden op de vraag worden de re-enactments en de re-

enactments van re-enactments hier behandeld. De processen van beeldvorming, het collectief

geheugen/trauma, de fascinatie voor het onzichtbare en de figuur van de getuige. Deze

thema’s zijn allemaal wat met elkaar verbonden maar er zijn toch bepaalde scènes die

specifiek bij bepaalde thema’s kunnen worden ondergebracht.

62

3.3.1 Processen van beeldvorming

De koorts die de grote dagen kenmerkte hing in de lucht. Hier zou een nieuwe,

onvergetelijke episode worden geschreven in het verhaal waar geen film of feuilleton

tegenop kon: de werkelijkheid.71

De beeldvorming in de media is vaak problematisch en zeker bij de berichtgeving over

delicate zaken zoals de zaak Dutroux. De zaak Dutroux staat gekend als één van de eerste

zaken waarbij justitie zo uitgebreid gecontroleerd, gevolgd en bekritiseerd werd door de

media. Dit leidde onder meer tot het spaghetti-arrest. De onderzoeksrechter Connerotte was

aanwezig op een spaghetti-avond om geld in te zamelen voor de verdediging van Laetitia.

Zijn aanwezigheid werd gedocumenteerd en na het uitlekken van foto’s werd de

onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte ontslagen omdat hij niet langer als neutraal kon

worden beschouwd.72

Het gehele proces werd op de voet gevolgd en gedocumenteerd. De beeldvorming over

Dutroux werd complex.

Het beeld van Dutroux – geproduceerd door Dutroux, de slachtoffers, de nabestaanden,

het gerecht, de journalisten, de commentatoren en de consumenten van de pers – zal in

de loop van het proces opnieuw sterk worden bijgesteld. Eerder dan hoekig als een

keldertrap, is het ondertussen warrig, wazig, overgedetermineerd: het effect van

duizenden foto’s die boven elkaar worden geplaats. Dutroux is een opeenstapeling:

monster, psychopaat, slachtoffer, bekende Belg, genie, verkrachter, sekssymbool,

verdachte, brein, dader, handlanger.73

De opeenstapeling van re-enactments lijkt hier symbool te staan voor de opeenstapeling van

beelden over de zaak Dutroux. Dutroux werd als gevolg van deze beeldvorming en de gehele

berichtgeving ook een pars pro toto: hij werd meer dan enkel een verkrachter, hij stond

symbool voor een groter geheel.

71

Tom Lanoye, Zwarte tranen, (Amsterdam: Prometheus, 1999), 513. 72

Elien Selis, “De mediatisering van justitie: de delicate verhouding tussen de media en de

magistratuur/advocatuur,” (Master Thesis, Universiteit Gent, 2011), 22. 73

Bert Bultinck, “ ‘Ik zal u geven wat u zoekt’. Notities over Dutroux in de Vlaamse verbeelding,” Ons Erfdeel

47, nr.2 (2004): 242.

63

Als een fictief verhaal over of met Dutroux ook altijd over België en zijn slordigheden,

corruptie, wanbeleid enzoverder gaat, dan komt dat omdat Dutroux te belangrijk is

geweest voor de contemporaine geschiedenis van België – wat hier betekent: te snel tot

een groot icoon is uitgegroeid – om hem te herleiden tot een schandvlek in een verder

gezonde samenleving. 74

Dat Dutroux als beeld samenhangt met België en zijn geschiedenis blijkt uit de eerste scène

van re-enactment: de onafhankelijkheidsverklaring van Congo. (Fig.16) In deze scène kijken

we naar Lumumba en koning Boudewijn die in het teken van de onafhankelijk speechen. Het

is de speech van Lumumba die nagespeeld wordt, op het beeldscherm door volwassen acteurs

en op het podium door de kinderen. De keuze voor de re-enactment van zo een belangrijke

gebeurtenis uit de Belgische geschiedenis in een stuk over Dutroux is veelzeggend.

Enerzijds speelt Milo Rau hier met de beeldvorming door een beeld dat in ons collectief

geheugen zit herop te voeren en dit te laten naspelen door kinderen, wijst hij er op hoe dit

beeld een deel is van onze geschiedenis, en dat dus ook de kinderen dit moeten meekrijgen.

Anderzijds stelt hij hiermee ook de gruwelen van Dutroux gelijk aan de misdaden die Leopold

in Congo heeft begaan. Twee donkere pagina’s uit de geschiedenis van België. Meer dan

spelen met de beeldvorming komt ook het politieke aspect van Milo Rau’s theater hier naar

boven. De speech van Lumumba wordt in de Belgische politiek niet goed ontvangen. Na de

scène met het beeldscherm wordt ook de moord op Lumumba nagespeeld. Deze scène past

beter onder de categorie 3.3.3 de fascinatie voor het onzichtbare en zal daar nog terugkomen.

Maar ook bij dit deel van de scène is de beeldvorming aanwezig, namelijk meer als een kritiek

op de beeldvorming. Hoe de speech van Lumumba en Leopold wel toegang verkreeg tot de

Belgische geschiedenis, maar hoe de moord op Lumumba ontsnapte aan onze collectieve

geschiedenis. Een andere scène waarmee Milou Rau handelt over de processen van

beeldvorming is de reconstructie van de daden van Dutroux, met Dutroux en de politie tijdens

het proces. Tijdens het proces werd er in het dorp van Dutroux, Marcinelle, een reconstructie

gehouden. Deze foto’s en beelden kwamen in de kranten en bereikten zo ook het publiek, dat

zich nu nog beter een beeld kon vormen van wat zich moet afgespeeld hebben in de kelder

van Dutroux. De scène die hier wordt nagespeeld is de scène van de plaats delict, waar hij

moet naspelen hoe hij de meisjes heeft begraven in de tuin.

74

Bultinck, “ ‘Ik zal u geven wat u zoekt’. Notities over Dutroux in de Vlaamse verbeelding,” 245.

64

Figuur 22: scène van re-enactment van de reconstructie van de zaak Dutroux van Milo Rau –

Seven Easy Pieces (2016)

Doordat we hier zitten met een reconstructie en Dutroux zelf eigenlijk al een re-enactment

uitvoerde, wordt de beeldvorming hier nog complexer. Hier zitten we dus eigenlijk met de

oorspronkelijke actie: Dutroux die de kinderen begroef. Als tweede hebben we de

reconstructie met de politie in functie van het proces Dutroux. Als derde hebben we de re-

enactment van deze reconstructie te zien op het beeldscherm. En als laatste zien we op scène

ook een re-enactment van deze re-enactment. Wat bij deze beeldvorming duidelijk naar boven

komt is dat we bij elke volgende stap verder verwijderd geraken van de oorspronkelijke actie.

In de laatste scène is er bijvoorbeeld zelfs niet langer sprake van een locatie die overeenkomt

met de oorspronkelijke locatie. Op scène vindt een poging tot imitatie plaats, maar wat opvalt

zijn toch de verschillen.

Een eerste verschil is de locatie. Bij een projectie op een beeldscherm is altijd sprake van een

verschil in locatie. Ook bij de live-videoprojectie, die simultaan plaatsvindt en weergeeft wat

op scène te zien is, is er sprake van een temporele gelijktijdigheid met een spatiaal verschil.

Bij deze re-enactments wordt dit verschil in spatialiteit nog duidelijker doordat de beelden

ook gefilmd zijn op een andere locatie.

Een ander verschil is de esthetisering. Op scène zie je als toeschouwer live wat er staat. Er

wordt ook gebruik gemaakt van licht. Dit is bij deze scène het enige esthetische effect. Deze

effecten zijn wel aanwezig op het beeldscherm. Het beeldscherm geeft een geësthetiseerde

65

versie van wat op scène te zien is, door het gebruik van opnamemateriaal, licht en bewerking

achteraf. Concreet krijgen we bij deze visuele strategie, die werkt met vooraf opgenomen

beelden, te maken met de keuze tussen een film of theater, en is er dus weer sprake van een

multistabiel beeld. Als toeschouwer heb je dus de keuze hoe je de scènes, die met deze

strategie op scène worden gebracht, wil beleven: als film, theater, als een proces, maar ook als

een reconstructie van een moordzaak. Door de verschillen tussen beide re-enactments zegt

Milo Rau terug iets over de beeldvorming bij zaken zoals Dutroux. Het beeld heeft soms nog

weinig te maken met het origineel, waardoor de opeenstapeling van berichten van elkaar kan

verschillen.

3.3.2 Collectief geheugen en trauma

De uitvoerige beeldvorming, die gepaard ging met de zaak Dutroux, bepaalde mee welke

scènes in het collectief geheugen van de Belgen gegrift werden. Doordat deze beelden tot ons

collectief geheugen behoren, hebben we reeds een beeld van wat er gebeurd is, of denken we

dat we dit weten:

De foto’s van Sabine Dardenne en Laetitia Delhez die uit het huis van Marc Dutroux in

Marcinelle worden bevrijd, staan sinds de gruwelzomer van 1996 in ons collectieve

geheugen gegrift. Niemand zal echter ooit de blinde paniek kennen van de meisjes

tijdens hun gevangenschap. De foto’s die tijdens de reconstructie in de kelder van het

huis werden genomen, geven ons echter een beklemmende impressie van die

afschuwelijke tijd.75

Waarom dan een re-enactment doen van deze gebeurtenissen en scènes die toch reeds in ons

hoofd aanwezig zijn? Wat voegt dit toe aan de voorstelling of aan de beeldvorming in het

algemeen? Door het gebruik van de live-videoprojectie en de re-enactment speelt men met dit

collectief geheugen. Door de selectie van bepaalde fases van het onderzoek selecteert Milo

Rau welke scènes er cruciaal zijn binnen de zaak Dutroux. Door deze beelden aan de hand

van dubbel re-enactments te herhalen, is op het podium eigenlijk het creatieproces van ons

collectief geheugen te zien. Net zoals we zagen bij het gaas in Children of Nowhere, speelt

ook bij het collectief geheugen het proces van selectie.

75

Bultinck, “ ‘Ik zal u geven wat u zoekt’. Notities over Dutroux in de Vlaamse verbeelding,” 241.

66

'Wij kunnen dingen in ons geheugen zetten die we niet zelf hebben meegemaakt,

maar wel op een manier opslaan dat het lijkt of we er wel zelf bij

waren. Dat blijkt wel eens bij getuigen die bij hoog en bij laag zweren dat

ze iets hebben gezien, wat ze alleen maar hebben gehoord. Het verschil

tussen het niet meemaken, maar wel als een persoonlijke herinnering

opslaan, noemen we source amnesia. De herinneringen zijn niet voorzien

van een label waarop staat hoe je aan die herinnering komt. We kunnen

niet onderscheiden of we het zelf hebben meegemaakt of dat we het hebben

gehoord van een ander. Bij sterke verhalen vormen we ons beelden.76

Volgens van der Lubben hebben we een menselijke drang om ons dingen te gaan verbeelden,

ook dingen waarvan we zelf geen getuigen zijn of waren. Dit is ook wat Milo Rau doet met

zijn Five Easy Pieces. Enerzijds zijn er wel visualisaties van getuigenissen van echte

getuigen: Victor Dutroux, de politieman en de ouders van Julie, maar anderzijds zijn er ook

visualisaties die wij in ons hoofd creëren, bijvoorbeeld wat zich afspeelde in de kelder.

“And who should remember? Whose trauma should be heard? What should be recorded

as history? Prosecuted as crime? Legally amended? Compensated? These are the

questions that every post-conflict reconciliation commission has had to face, and in

every case the commissions have had to begin their work in political compromise.

Stories are left out. It is here that culture takes up the work of social reconciliation and

personal restoration. It is here, especially through theatre and film, that the omissions

and compromises can be put on view, re-examined and even archived as a paradoxical

means of remembering and forgetting. These memories, both precise and imprecise,

linger and, however insubstantial, ghost the present.”77

Via de re-enactments doet Milo Rau met zijn Five Easy Pieces waar theater volgens dit citaat

van Weaver en Colleran toe instaat is: het herbekijken van de geschiedenis.

76

Sebastiaan van der Lubben, “Collectief geheugen. Functie, werking en de angst voor slangen”, Skript

Historisch tijdschrift 24.4, (2014) : 6. 77

James Weaver en Jeanne Colleran, “Whose Memory? Whose Justice?: Personal and political trauma in Ariel

Dorfman’s Death and the Maiden,” Performance Research 16, nr.1 (2011) : 31.

67

3.3.3 Fascinatie voor het onzichtbare

Het ging er dus niet om de juistheid van het ware vast te stellen tegenover een

onwaarheid die weerlegd en uitgesloten werd. Het kwam er in essentie op aan het ware

zelf te doen ontstaan, tegen de achtergrond van het onbekende, tegen de achtergrond

van het verborgene, tegen de achtergrond van het onzichtbare, tegen de achtergrond

van het onvoorspelbare.78

Naast spelen met de beeldvorming en het collectief geheugen heeft theater ook het talent om

inzicht te geven in wat eigenlijk onzichtbaar is. Hier leeft er een fascinatie om het onzichtbare

op scène te brengen. Bij een politieke gebeurtenis zijn er – dat zagen we al bij Children of

Nowhere – telkens zaken die onzichtbaar blijven. Ondanks dat de zaak Dutroux reeds

helemaal werd uitgespit, is het grootste deel van de zaak voor altijd onzichtbaar gebleven.

Wat er zich allemaal heeft afgespeeld in de kelder, voornamelijk dan wat er met de overleden

meisjes is gebeurd, zal nooit helemaal geweten zijn. Deze ontoegankelijkheid vormt een

prikkel om over te gaan tot een visualisatie van deze feiten. Een scène uit Five Easy Pieces

die deze fascinatie voor het onzichtbare illustreert is de enscenering van een filmopname van

Sabine Dardenne in de kelder van Dutroux.

Figuur 23: scène van enscenering van Sabine in de kelder van Dutroux van Milo Rau – Five

Easy Pieces (2016)

78

Michel Foucault, “Het kwam erop aan het ware te doen ontstaan,” in The time we share. Reflecties op de

podiumkunsten, red. Daniel Blanga-Gubbay en Lars Kwakkenbos. (Brussel: Mercatorfonds en

Kunstenfestivaldesarts, 2015), 37.

68

Deze scène toont hoe Sabine Dardenne in de kelder van Dutroux een brief voorleest die ze

geschreven heeft voor haar ouders. Dutroux liet de kinderen in de waan dat hij deze brieven

ging bezorgen, wat nooit gebeurde. Uiteraard vond deze scène nooit plaats, in de zin dat

Sabine nooit voor een camera haar brief heeft voorgelezen. Deze scène is ontstaan uit een

drang om een beeld te krijgen van wat voor ons onzichtbaar is gebleven. Buiten de fascinatie

voor het onzichtbare is deze scène terug een toonbeeld van hoe Milo Rau de live-

videoprojectie en de esthetische effecten hiervan inzet om zijn verhaal over te brengen. Voor

de filmscène van start gaat, wordt door kleine opmerkingen en gedragingen van Rachel (het

kind dat Sabine speelt) al duidelijk gemaakt dat ze er niet helemaal bij is, en geen zin heeft

om de scène te spelen. Hierbij volgt nog eens dat Seynaeve in zijn regie-aanwijzingen Rachel

verplicht om haar deels uit te kleden. Enerzijds speelt hier terug de communicatie van de

machtsdynamiek, maar anderzijds gaat Milo Rau hier ook mee in de verbeelden van het

ontoegankelijke. Doordat we niet exact weten wat er daar gebeurde, is er ook een vrijheid om

daar een eigen artistieke aanvulling aan te geven.

Een andere scène die de fascinatie voor het onzichtbare belichaamt en ook de doden tot leven

wekt, is de beginscène waarbij de moord op Lumumba wordt geënsceneerd. Na de dubbel re-

enactment van de speeches bij de onafhankelijkheidsverklaring gaat het beeldscherm uit en

blijven enkel de kinderen op scène over. Daar spelen ze onder begeleiding van een vertelstem

na hoe Lumumba gekidnapt wordt, verplicht wordt om zijn eigen speech op te eten en later

vermoord wordt. Ook hier komt de drang van het theater naar boven om het ontoegankelijke,

toegankelijk te maken. De moord op Lumumba is net als Dutroux een donkere pagina in de

geschiedenis. Maar in tegenstelling tot de zaak Dutroux die leidde tot een opeenstapeling van

beeldvorming, bleef het kolonialisme en de Belgische daden hierin lang weg uit de media en

de beeldvorming.

69

3.3.4 De figuur van de getuige

Hoezeer de expert ook ‘een stem wil geven aan de stomme gebeente van de

gruweldaden van de geschiedenis’, hij of zij is van niets getuige geweest, maar geeft

alleen informatie door over wat na het geweld overblijft (sporen, tekens, afval, puin).

(…) Getuigen blijft essentieel- omdat het leidt naar een volkomen actieve relatie met de

toekomstige historiciteit van de gebeurtenis.79

Wat opvalt binnen Five Easy Pieces is de hoeveelheid scènes die een getuigenis met zich

meedragen. De scène van de politieman, de getuigenis van Victor Dutroux en de ouders van

Julie. Deze drie scènes, zijn drie weergaven van getuigenissen die plaatsvonden na de

gruwelen van Dutroux. Ook hier speelt terug de combinatie van ethiek en esthetiek.

De getuigenissen zijn elk inhoudelijk van belang voor het verhaal, maar aan de hand van de

esthetische strategieën wordt er eigenlijk nog meer gezegd. Deze drie scènes worden elk op

beeld gebracht met live-videoprojectie en met een filmenscenering op scène, dus met

regieaanwijzingen en met sommige scènes die opnieuw moeten gespeeld worden. Zoals

bijvoorbeeld de scène waarin Pepijn, die de vader van Julie speelt, er niet in slaagt om te

huilen. Deze scène wordt opnieuw gedaan, tot de tranen goed zijn. Door dit op deze manier op

scène te zetten, speelt Milo Rau terug met de beeldvorming, maar ook terug met de relatie

regisseur – kinderen.

De getuigenissen worden ook ingezet als figuren die zicht- en kenbaar maken wat voor ons in

eerste instantie onzichtbaar is. Zelf zijn we namelijk enkel getuige van de gevolgen van de

feiten, maar niet van de feiten zelf. De belangstelling voor de echte getuigenissen en de echte

feiten achter gebeurtenissen zoals de zaak Dutroux, blijkt uit het commerciële succes van

publicaties van echte getuigen. Exemplarisch hiervoor is het boek “Ik was twaalf en ik fietste

naar school” van Sabine Dardenne. Via deze getuigenissen krijgen mensen inzicht in wat er

zich allemaal in de kelder afspeelde, net zoals Milo Rau ons inzicht tracht te geven in deze

onzichtbare en toegankelijke gebeurtenissen.

79

André Lepecki, “Vier aantekeningen over getuige zijn van performances in deze tijd van non-ervaring,” in The

time we share. Reflecties op de podiumkunsten, red. Daniel Blanga-Gubbay en Lars Kwakkenbos. (Brussel:

Mercatorfonds en Kunstenfestivaldesarts, 2015), 20.

70

3.4 Conclusie

Binnen deze casus stond terug de live-videoprojectie centraal, specifiek twee wijzen waarin

de projectie werd ingezet: de positionering van het beeldscherm en de re-enactment.

Bij het stuk over het beeldscherm werd onderzoek gedaan naar hoe de positionering van het

projectiescherm als beeldscherm de kijkervaring, de opvattingen rond theater als live-medium

en de thematiek van de voorstelling beïnvloedt. Een eerste conclusie hierbij was dat de live-

ervaring afhankelijk is van de blik van de toeschouwer. Door het beeldscherm ervaart de

toeschouwer een gespleten blik. Het is voornamelijk deze “glance” tussen beeldscherm en

scène die het interessantste perspectief oplevert voor de “liveness” van theater. Bij deze

beweging ontstaat er, door het contrast tussen scène en beeldscherm, een interessante reflectie

over het hier en nu van theater. Deze “liveness” bleek ook nog aanwezig bij de re-enactments

die gebruik maakten van filmenscenering op het podium. Doordat de media op het podium

worden gebracht ondergaan deze een proces van “staging”. Dit bleek vooral het geval te zijn

bij de scènes waar het filmproces werd geënsceneerd. Hierbij waren de rekwisieten: camera,

geluid, “clappboard” zichtbaar voor de toeschouwer. Deze setting in combinatie met het

beeldscherm is exemplarisch voor de “hypermediacy” van Bolter en Grusin. Hierbij is de

conclusie dat het live tonen van het creatieproces de “liveness” van het theater kracht bij zet.

We zijn getuige van iets wat hier en nu op het podium gebeurt. Naast deze esthetische

aspecten bekeken we het beeldscherm ook binnen het ethische aspect van het verhaal. Hieruit

kwam de creatie van een machtsdynamiek naar boven. Door de positionering van het

beeldscherm ontstond er een machtsrelatie gelijkend op deze van het “panopticon” van

Bentham, waarbij de macht bepaald wordt door de relatie tussen degene die kijkt en degene

die bekeken wordt.

Ook bij de re-enactments namen we het ethische onder de loep, dit deden we aan de hand van

vier onderdelen: de processen van beeldvorming, het collectief geheugen, de fascinatie voor

het onzichtbare en de figuur van de getuige. We zagen dat de re-enactment en de live-

videoprojectie op elk van deze gebieden iets toevoegde aan de voorstelling. De processen van

beeldvorming werden letterlijk in beeld gebracht, onder meer door de dubbele re-enactments

en werden via deze weg ook bekritiseerd. De re-enactments toonden ook hoe ons collectief

geheugen tot stand komt. Interessant zijn ook de scènes die tonen hoe we verlangen naar een

weergave van het onzichtbare. Het onzichtbare binnen de zaak Dutroux speelt zich

voornamelijk af in de kelder, wat Milo Rau invulde door de scène met Sabine. Naast het

71

onzichtbare kwam ook het kritische aspect van het ontoelaatbare naar boven, dit door de

enscenering van de moord op Lumumba.

Als laatste bekeken we de figuur van de getuige. Al snel bleek dat het personage van de

getuige verschillende keren werd ingezet. Dit ook in functie om de kennis te vergaren

waarover we zelf niet beschikken.

Over de drie componenten heen kunnen we concluderen dat Milo Rau op een zeer inventieve

manier gebruik maakt van visuele effecten. Deze beïnvloeden de “liveness” en zetten aan tot

reflectie. Maar de gebruikte visuele strategieën dragen ook bij tot de sfeer en de communicatie

van de voorstelling. Door bepaalde technieken wordt de positie van de regisseur in relatie tot

de kinderen uitgespeeld en wordt de historische zware materie verlicht. Met Five Easy Pieces

toont Milo Rau aan hoe visuele strategieën in het theater een enorme meerwaarde kunnen zijn

voor een voorstelling. Niet enkel esthetisch maar ook inhoudelijk is de live-videoprojectie een

sterke factor binnen de voorstelling.

72

73

4. 300 el x 50 el x 30 el : Reality-tv of theater?

4.1 Inleiding

FC bergman is een theatergezelschap dat ontstond in 2008. Het gezelschap werd opgericht

door zes acteurs/theatermakers/kunstenaars die samen op Herman Teirlinck Instituut zaten:

Bart Hollanders, Matteo Simoni, Marie Vinck, Thomas Verstraeten, Joé Agemans en Stef

Aerts. Het is een jong gezelschap dat toch reeds een eigen theatertaal ontwikkelde. Hun

theater legt de nadruk op het beeldende en poëtische. Dit resulteert in visueel theater van hoog

niveau. Één jaar na de oprichting van het gezelschap wonnen ze de Jong Theater Prijs op

Theater Aan Zee. Het gezelschap creëert uiteindelijk tien voorstellingen.80

Vaak worden in het prille oeuvre van FC Bergman twee ‘sporen’ van elkaar

onderscheiden. Maar of de voorstellingen nu gedragen worden door tekst (De

thuiskomst, Het verjaardagsfeest) of door beeld (Wandelen op de Champs-

Elysees…, 300 el x 50 el x 30 el), steeds ligt aan de voorstellingen eenzelfde tragisch

existentialisme ten grondslag: een wereldbeeld waarin de mens zonder kans op slagen

vecht tegen de windmolens van zijn bestaan. Toch blijft die naïeve mens proberen om

zijn lot te bevechten, tegen beter weten in. De schoonheid van die

(ontspnappings)poging is iets wat de Bergmannen fascineert; het is een essentiële

component van hun werk en een noodzakelijke pendant die het donkere mensbeeld

draaglijk maakt.81

Het succes van de voorstelling 300 el x 50 el x 30 el leidt tot gesprekken over de

samenwerking met Toneelhuis. Vanaf januari 2013 werken de makers van FC bergman voor

vier jaar lang bij Toneelhuis. In 2015 maakte FC bergman hun laatste voorstelling: Het Land

Nod. Sinds 2016 maken Matteo Simoni en Bart Hollanders niet langer deel uit van het

gezelschap. Alle leden van het gezelschap zijn op individuele basis bezig met

kunstprojecten.82

80

“Gedetailleerde biografie”, laatst geraadpleegd op 3 mei 2017, https://toneelhuis.be/nl/profile/fc-

bergman/detailed-bio. 81

Ibid. 82

Ibid.

74

De voorstelling 300 el x 50 el x 30 el ging in première op 28 januari 2011 in Toneelhuis.

Deze casus is hiermee de oudste van de drie. Maar de voorstelling toerde internationaal rond

en was in december 2016 nog eens terug in ons land, voor een voorstellingsreeks in

Toneelhuis. 300 el x 50 el x 30 el is inhoudelijk en esthetisch duidelijk een FC bergman –

voorstelling. De voorstelling toont een dorp dat leeft met de angst voor de komst van een

zondvloed. Het existentialisme, dat de producties van FC bergman kenmerkt, is hier ook

duidelijk aanwezig. De keuze voor deze casus is niet gebaseerd op dit inhoudelijk aspect. Wel

is 300 el x 50 el x 30 el de perfecte casus om ons onderzoek over live-videoprojectie mee af te

sluiten. De projectiebeelden van de camera maken het verhaal. De live-videoprojectie is hier

geen onderdeel van verschillende media (Children of Nohwere) of een enscenering (Five Easy

Pieces). De live-videoprojecties binnen deze voorstelling zijn de voorstelling.

Het decor van 300 el x 50 el x 30 el blijft gedurende de gehele voorstelling identiek.

Figuur 20: scène van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)

Midden op scène zit een man te vissen in een kleine waterplas, zijn enige vangst is een

schaap. Deze waterplas staat symbool voor de dreigende overstroming die het dorp staat te

wachten. Achter hem staan in een halve cirkel huizen opgesteld. Deze huizen zijn langs de

kant van de toeschouwer gesloten, maar open langs de achterkant. Rondom het decor ligt een

baan waarop de camera rondjes rijdt. Door de live-videoprojectie van de camerabeelden

krijgen we als toeschouwer inkijk in de huizen. Deze beelden worden geprojecteerd op het

projectiescherm dat zich bovenaan bevindt.

Net zoals bij de andere twee casussen gaan we hier op zoek naar wat deze live-videoprojecties

75

bijbrengen aan de voorstelling. Specifiek het topic van de aanwezigheid van de camera en zijn

functie als focalisatiemiddel en de spanning tussen reality-tv of theater krijgen hier onze

aandacht.

4.2 Camera als focalisatiemiddel?

Als toeschouwer kunnen we enkel op de hoogte zijn van wat er plaatsvindt in de huizen via de

camera. De camera en de live-videoprojectie zijn cruciaal voor de vorming van de

voorstelling, aangezien er op scène verder bijna niets gebeurt. Alle communicatie verloopt via

de camera, waardoor de camera(man) ook beslist wat de toeschouwer te zien krijgt. De

camera fungeert zo als een focalisatiemiddel. Hij beslist wat wij wanneer te zien krijgen en

dus vanuit welk standpunt wij het verhaal gecommuniceerd krijgen. Doordat de camera deze

macht in handen krijgt, bepaalt hij het standpunt van waaruit wij de voorstelling waarnemen.

Dit heeft gevolgen voor de positie waarin wij ons bevinden.

Bij voorstellingen die gebruik maken van live-videoprojectie zijn er verschillende focalisaties

mogelijk. Een eerste mogelijkheid is de panoptische blik hierbij zien we als kijker de gehele

scène, inclusief de beeldprojectie, vanop een afstand. Deze positie wordt gevisualiseerd op de

afbeeldingen van de scènes hier bijgevoegd. Vanuit deze positie zien we een heel overzicht

van het dorp en wat er in de huizen gebeurt. We kijken binnen maar behouden toch een

bepaalde afstandelijkheid. De kijker wordt hier een getuige vanop afstand.

Een andere focalisatie ontstaat doordat de camera de gehele tijd rondom de huizen draait en

stilstaat bij wat er zich in de huizen afspeelt. Wanneer je als kijker de panoptische blik verlaat

en je toespitst op wat er op het beeldscherm te zien is, kijk je via de camera binnen in het

leven van mensen. Meer dan een getuige ben je een gluurder. Dit gevoel wordt nog meer in de

hand gewerkt door de aard van de scènes die zich in de huizen afspelen. De scènes bevatten

voornamelijk geweld en seks. Als voorbeeld volgende scène:

76

Figuur 21: seksuele scène van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)

Bij deze scène komen we als toeschouwer in de positie van een ongewenste getuige. We

kijken naar een man die op zijn kamer, in aanwezigheid van zijn vrouw, masturbeert tijdens

een telefoongesprek. Hiermee wordt meteen de toon gezet. Als toeschouwer kijk je binnen in

de huizen van mensen die hun gedrag niet aanpassen. Hun gedrag is niet aangepast omdat ze

niet door hebben dat er een hele groep mensen meekijkt met wat zich binnen hun huis

afspeelt. De makers creëren hiermee een sfeer gelijkend op het concept van “Big Brother is

watching you”. Als toeschouwer worden we in plaats van een afstandelijke getuige een

medeplichtige van Big Brother die mee geniet van het gebrek aan privacy. De keuze voor de

camera en live-videoprojectie draagt duidelijk bij tot de creatie van een sfeer van een

maatschappij waar privacy niet langer bestaat. Het dorp is letterlijk omsingeld door de camera

die alles vastlegt wat er gebeurt. De makers representeren hier duidelijk onze gemedialiseerde

maatschappij. De leefwereld van dit dorp komt enkel via camerabeelden tot ons, wat bij

sommige momenten vreemd en indringerig aanvoelt. Nochtans verschilt dit niet van hoe we

andere informatie over de wereld vergaren. Dit is net het punt: er is in onze tijd nooit meer

sprake van een directe ongemedieerde toegang tot de werkelijkheid. Door het gebruik van de

live-videoprojectie wordt dit element door de makers aangekaart. Er is dus terug sprake van

een combinatie van ethiek en esthetiek. Door deze werkwijze komt de gelijkenis tussen 300 el

x 50 el x 30 el en reality-tv enkele keren naar boven. Deze spanning tussen theater en reality-

tv wordt in deel 4.3 verder uitgewerkt. Niet enkel de positie van de kijker wordt bepaald door

de camera. De camera verwisselt verschillende keren van tempo. Bij een spannende scène zal

de camera versnellen, waardoor de gehele spanningssfeer stijgt. De camera dient niet enkel

77

om wat onzichtbaar is voor ons zichtbaar te maken, maar dient als focalisatiemiddel ook te

bepalen waar we onze focus moeten opleggen. Bij bepaalde scènes zal de camera stoppen met

ronddraaien en zal hij zich onbeweeglijk focussen op één element op scène. Bijvoorbeeld op

het moment wanneer er een dood schaap uit de vijver wordt gehaald.

Figuur 22: scène met focalisatie van de camera op schaap van FC bergman – 300 el x 50 el x

30 el (2011)

Bij deze momenten vestigt de camera de aandacht op wat belangrijk is. Dit zijn vaak ook

momenten waarvoor de dorpsbewoners uit hun huizen komen. Bij deze scènes is de camera en

de cameraploeg wel centraal op het podium aanwezig. Toch is er zeker geen sprake van een

enscenering zoals bij Five Easy Pieces. De cameraploeg is in het zwart gekleed en zal indien

mogelijk onzichtbaar trachten te blijven. Behalve op één moment, tegen het einde filmen de

cameramensen zichzelf.

Het belang van de camera blijkt voornamelijk uit de eindscène.

78

Figuur 23: eindscène waarbij camera contact verliest van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el

(2011)

Op het einde van de voorstelling ziet men op het projectiescherm dat de camera steeds verder

afdaalt van het dorp. Ondertussen zijn reeds alle mensen uit hun huizen, mogelijks voor de

overstroming die eraan zit te komen. Het einde is nabij. En dat wordt weerspiegeld door de

camera, de camera daalt te ver af waardoor de verbinding uitvalt en het scherm na de storing

zwart wordt. Het dorp wordt verlaten, de huizen zijn leeg dus de camera is niet langer nodig,

en verlaat de scène. Deze actie insinueert het idee dat er geen verhaal is zonder de camera en

vice versa. Hierdoor reflecteren de makers over onze visuele cultuur, een cultuur waarbinnen

alles wat plaatsvindt moet worden vastgelegd op beelden. Iemand heeft pas een interessant

leven wanneer dit zichtbaar wordt gemaakt op zijn Instagramprofiel, politieke gebeurtenissen

blijven pas hangen als er schokkende beelden bij getoond worden, enzovoort.

Wij als modern subject komen door deze visuele communicatie vaak in de positie van getuige.

Iedereen die beseft dat hij of zij niet alleen onvermijdelijk getuige is, maar ook door een

soort medeplichtigheid deel gaat uitmaken van deze nieuwe monstruositeit (de door

mensen in het leven geroepen moderniteit), is een modern subject.83

Deze spanning tussen getuige en medeplichtige komt onder meer naar boven bij het aspect

van de reality-tv, dit wordt in het volgende onderdeel uitgewerkt.

83

Peter Sloterdijk, L’heure du crime et le temps de l’oeuvre d’art, (Parijs: Calmann – Lévy, 2000), 9.

79

Naast de positie van de getuige komen we als toeschouwer ook in de positie van voyeur.

Een voyeur heeft nog meer de connotatie van het heimelijke, op een stiekeme manier naar

iemand kijken, terwijl de getuige nog een neutraler concept is. De toeschouwer als voyeur

komt tot stand door de kijkpositie en door de live-videoprojectie. Om ons te focussen op het

kijkproces en de blik van de toeschouwer, beroepen we ons terug op Maaike Bleeker haar

concept van “subject of vision” dat al eerder in het discours aan bod kwam.

Het is deze “subject of vision” die in samenwerking met de live-videoprojectie zorgt voor de

creatie van een voyeuristische blik als toeschouwer. We kunnen eigenlijk stellen dat dit

voyeurisme mediaal georganiseerd wordt. Het is interessant om te kijken hoe dit gebeurt en te

kijken naar wat hiervan de gevolgen zijn voor het subject dat wordt bekeken. Het voyeurisme

komt tot stand door de kijkerspositie die wij als toeschouwer innemen en deze positie wordt

bepaald door het medium van de live-videoprojectie. Door de setting van het decor zien wij

niet wat er zich binnen de huizen afspeelt. Je bevindt je als toeschouwer in dezelfde positie als

wanneer je door een straat wandelt waarin alle ramen en deuren gesloten zijn. Maar deze

positie transformeert door de aanwezigheid van de camera die gedurende de voorstelling

langs de achterkant filmt wat er in de huizen gebeurt. Wat door de camera gefilmd wordt,

krijgen wij als toeschouwer meteen live op het beeldscherm te zien. We krijgen dus iets te

zien, wat we eigenlijk niet horen te zien. Dit gevoel wordt gecreëerd doordat we geen directe

kijk hebben op wat er in de huizen plaatsvindt, maar we kijken via een gemedieerde weg.

Deze gemedieerde communicatie draagt bij tot de creatie van ons als voyeurs. Deze

gemedieerde manier van informatie vergaren leidt ook tot een transformatie van het subject

dat wordt bekeken. Doordat we het subject/de acteurs niet direct waarnemen op scène en we

ze bekijken vanuit een voyeuristisch perspectief ondergaat het subject een objectivering. Wij,

als toeschouwers ervaren de inwoners van het dorp niet als bestaande individuen, maar voor

ons worden ze objecten. Het worden objecten die we volgen en die volgens een ritmisch

systeem voor ons in beeld worden gebracht.

80

4.3 Reality-tv of theater?

Net zoals bij de andere twee casussen wordt het theater door de toevoeging van de live-

videoprojectie een multistabiel beeld. Deze keer draait de multistabiliteit om de spanning

tussen reality-tv of theater. Ben je getuige van een reality-tv programma die binnenkijkt in het

leven van de gewone mens. Of kijk je naar een voorstelling die de gemedialiseerde

maatschappij bekritiseert?

4.3.1 Spelen voor de camera

De camera draait gedurende de voorstelling rond het dorp, vaak in een verschillend tempo.

Door de opstelling van het decor spelen de acteurs niet voor een rechtstreeks publiek. Ze

spelen voor de camera, die hun beelden rechtstreeks projecteert op het beeldscherm. De

camera blijft telkens maar enkele tellen bij hun huis stilstaan. Een vraag die hierbij opkomt is

of wat zich in de huizen afspeelt gedurende de hele voorstelling doorloopt of zijn het eerder

een soort van acts die opgevoerd worden door de acteurs wanneer de camera voor hen staat.

Voor de kijkervaring is dit niet van belang, wel heeft dit een invloed voor de acteur.

Deze invloed van virtuele strategieën op de acteur kwam reeds aan bod in het deel 1.3

methodologie. Binnen de virtuele dramaturgie spreekt men van de “barred actor” een acteur

die belemmerd wordt in zijn bewegingsvrijheid. Fysiek is de acteur verplicht om zich te

positioneren voor de camera. Het letterlijk spelen voor de camera komt enkel keren terug in

300 el x 50 el x 30 el, maar vooral in volgende scène.

Figuur 24: scène van actrice die speelt voor de camera van FC bergman – 300 el x 50 el x 30

el (2011)

81

Bij deze scène is het helemaal donker in de zaal en in het dorp. De jonge vrouw volgt de

camera. De camera en zij bewegen in dezelfde richting waardoor zij in beweging is maar toch

continu vanuit hetzelfde standpunt wordt gefilmd en geprojecteerd. Doordat er niets anders op

scène te zien is, krijgt deze scène een zeer filmisch karakter dat het theater beïnvloedt. We

bekijken verder in dit hoofdstuk hoe dit filmische aspect het theater beïnvloedt, maar eerst

focussen we ons, met de hulp van Walter Benjamin, op de positie van de acteur.

Benjamin maakt, in zijn publicatie: The work of art in the age of mechanical reproduction,

een vergelijking tussen de toneelacteur en de filmacteur. Deze vergelijking maakt Benjamin

oorspronkelijk in de context van het verlies van de aura. Het aura zoals Benjamin het gebruikt

kan best vergeleken worden met een ervaring van het sublieme, een gevoel van nabijheid ook

al is iets ver weg. Zoals de ervaring bij het kijken naar een berglandschap, deze bergen zijn

kilometers van jou verwijderd maar toch voel je deze omgeving in je directe nabijheid. Door

de film, een vorm van reproductie, verdwijnt deze aura. Het aura dat verdwijnt bij de

filmacteur wordt volgens Benjamin gecompenseerd door de sterrencultus die gepaard gaat

met de filmsector. Uit deze vergelijking komen enkele cruciale verschillen tussen de film- en

de toneelacteur naar boven:

- Door het gebruik van de camera krijg je een gefragmenteerde performance.

- De beweging is niet afkomstig van de acteur maar wel van de camera.

- De performance of hetgeen wat gefilmd wordt ondergaat een fixatie.

- Als toeschouwer identificeer je je met de camera en niet met de acteur.

- De camera vervangt het publiek, de acteur speelt voor de camera en niet voor de

toeschouwers. 84

Al deze aspecten blijken aanwezig te zijn in de voorstelling van FC bergman. De fragmentatie

waar Benjamin van spreekt ontstaat hier niet door de verschillende shots, aangezien er bij de

live-videoprojectie geen sprake is van een montageproces. Wel ervaar je een gefragmenteerd

beeld, doordat er continu van de ene huiskamer naar de andere wordt gegaan. In bepaalde

scènes (zoals die met het schaap fig.26), waar de camera zich positioneert en gedurende een

bepaalde tijd hetzelfde beeld vasthoudt, is er sprake van een fixatie. Je beleeft als toeschouwer

het grootste deel van de voorstelling vanuit het perspectief van de camera. Dit resulteert in

een identificatie met de camera of met de manier waarop de camera de personages in beeld

84

Walter Benjamin, “ The work of art in the age of mechanical reproduction,” in Illuminations, red. Hannah

Arendt. (Londen: Fontana Press, 1992), 217 – 251.

82

brengt. Deze non-identificatie met de personages hangt ook samen met de objectivering van

de subjecten, zoals we eerder zagen in dit hoofdstuk.

Benjamin toont ook aan dat het acteren voor de camera niet enkel gevolgen heeft voor de

toeschouwer en de kijkervaring, maar ook voor de acteur. De acteur speelt niet voor een

publiek, maar voor een camera zoals te zien is op fig.28. Dit spelen voor de camera heeft

naast een invloed op de acteur en de toeschouwer ook een invloed op het medium theater in

het algemeen.

Film also 're-mediates' theatre or, more correctly, acting. Starting with Stanislavski,

this led to a counter-movement that promoted directing and dramaturgy to the position

of cornerstones of the performing arts. But there was a second reaction too. This

backed the physical presence of the actor - or liveness and performance. Theatre

becomes contemporary whenever it finds its own medial identity in the direct

relationship between stage and auditorium, actors and audience.85

Het is net deze mediale identiteit van theater, zijn DNA dat hier onder vuur komt te liggen. De

directe communicatie, die plaatsvindt in het hier en nu is hier niet aanwezig. Doordat het

DNA van theater wankel staat ontstaat het multistabiel beeld. Een multistabiele metapicture

waarbij de spanning eend-konijn in dit geval reality-tv – theater is. Door de live-

videoprojectie krijgt deze voorstelling een dubbele dimensie. Indien de voorstelling zou

gespeeld worden met de huizen gericht naar de publiek, zonder camera en projectie, dan kijkt

men naar een voorstelling die handelt over de gebeurtenissen in een dorp, waarbij men

aanschouwt hoe verschillende huishoudens leven en omgaan met de dreiging van de

overstroming. Door het decor om te draaien en de directe communicatie tussen toeschouwer

en acteur zo goed als uit te schakelen, creëren de makers een extra lading binnen het verhaal

en de voorstelling, die van de multistabiliteit van het theaterbeeld. In sommige fragmenten

lijkt het op een imitatie van reality-tv: een scène uit Komen Eten of uit Temptation Island.

85 Rudi Laermans, “ Media Magic”, laatst geraadpleegd op 8 mei 2017, http://sarma.be/docs/1229.

83

Figuur 25 (links): scène van reality-tv van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)

Figuur 26 (rechts): scène van reality-tv van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)

Met andere woorden, fragmenten van mensen die doen alsof ze niet gefilmd worden en

inzicht geven aan de buitenwereld van wat zich binnenshuis afspeelt. Via deze weg treedt de

reality-tv het theater letterlijk binnen. Het treedt het theater binnen maar neemt het theater niet

over, daardoor ontstaat het multistabiele beeld. Zoals Mitchell stelde gaat het er hier om dat

één beeld verschillende lezingen kan hebben. Bij de twee bovenstaande scènes valt het beeld

te lezen als reality-tv, maar de voorstelling kan ook gelezen worden als theater. Het theater

blijft aanwezig door het decor, de acteurs op scène en uiteraard ook de theatersetting van

podium en publiek. Door het binnenlaten van de live-videoprojectie, die gemaakt is als

reality-tv, ontstaat een samensmelting van theater en reality-tv. Het dorp is omringt door een

camera die alles registreert en deze gemedieerde informatie bereikt de toeschouwer.

Verschillende focalisatiemethoden en media worden ingezet om ons als toeschouwer te doen

nadenken. Het onderwerp van deze gedachten kan gaan over de verschillende kijkprocessen

maar zeker ook over de ethische posities.

Deze conditie heeft de aarde gemaakt tot een alomvattende plaats delict, crime scene in

het Engels. Op deze scene zijn slechts drie rollen mogelijk: slachtoffer (gesneuvelde,

gefolterde, verdwenene, tot slaaf gemaakte, …), dader (folteraar, moordenaar,

verkrachter, dief, …) of medeplichtige (alle anderen, ook u en ik).86

Door mee te kijken in de huizen, word je zelf ook medeplichtig aan de Big Brother praktijken

en denk je na over je positie als toeschouwer. Deze mentale activering krijgt hier een

duidelijke invulling. Het geënsceneerde dorp staat metafoor voor onze gemedieerde

86

André Lepecki, “Vier aantekeningen over getuige zijn van performances in deze tijd van non-ervaring,” 17.

84

maatschappij. Dit wordt aan de kijker duidelijk gemaakt dankzij het gebruik van live-

videoprojectie die reality-tv imiteert.

4.3.2 Theatre of the image

Het effect van de aanwezigheid van de reality-tv wordt ook zichtbaar in de

communicatiestrategieën van de makers. In de voorstelling wordt geen enkele keer verbaal

gecommuniceerd, waarmee bedoeld wordt: een communicatie die verloopt aan de hand van

volledige zinnen en conversaties. Elke communicatie gebeurt via beelden, muziek, fysieke

communicatie of verbale communicatie in de vorm van geroep. De voorstelling brengt de

boodschap over zonder complexe dialogen of monologen. Er is een eenvoudige verhaallijn,

de camera keert in exact dezelfde volgorde steeds opnieuw terug naar de huizen. Net zoals bij

een soap volg je de levens van de personages, maar kan je perfect volgen als je het even

gemist hebt. Deze manier van communiceren imiteert de eenvoudige toegang voor de kijker

die ook aanwezig is bij reality-tv of de binge watching series. Het visuele neemt je als

toeschouwer mee op pad, het begeleidt je van begin tot einde zonder enige mogelijke

verwarring. Deze eenvoudige communicatie blijkt bijvoorbeeld uit de scène van de

vogeltjesdans. Bij de eerste ronde krijg je als kijker een woonkamer te zien waar alle

huisgenoten verkleed zijn in vogels. Wat later, voordat de camera terug deze kamer bereikt,

begint in de achtergrond de muziek van de vogeltjesdans te spelen. Meteen leg je als kijker de

link met de – in vogels verkleedde – personages. Wanneer de camera uiteindelijk terug de

huiskamer bereikt is het gehele gezelschap de vogeltjesdans aan het dansen. Voor verdere

analyse halen we er even een definitie van reality-tv bij:

(a) the recording, ‘on the wing’, and frequently with the help of lightweight video

equipment, of events in the lives of individuals or groups, (b) the attempt to simulate

such real-life events through various forms of dramatized reconstruction and (c) the

incorporation of this material, in suitably edited form, into an attractively packaged

television programma which can be promoted on the strength of its ‘reality’

credentials.87

Deze definitie duidt op de amusementswaarde en de lichtheid die reality-tv met zich

meedraagt. Aan de hand van deze definitie worden ook de gelijkenissen tussen 300 el x 50 el

87

Richard Kilborn, “How real can you get? Recent developoments in ‘Reality’ television,” European Journal of

Communication 9, nr. 4 (1994) : 423.

85

x 30 el en reality-tv duidelijk. Alle drie de aspecten zijn in de voorstelling aanwezig: de

mobiele camera, de dramatische reconstructie van het dagelijks leven en de vlotte verpakking

van het gehele concept.

Voor we overgaan naar de ‘verpakking’ in de vorm van het “theatre of the image”, staan we

even stil bij het aspect van reality-tv als dramatische (re)constructie. Ondanks dat de term

reality-tv het niet doet vermoeden, is alles wat op televisie (en op het theater) getoond wordt

uiteraard een constructie. Interessant is om te kijken via welke technieken deze realiteit wordt

geïnsinueerd en over welk soort realiteit men dan nog kan spreken. In alle verschillende

formats die onder de noemer van reality-tv vallen zijn er twee grote claims aanwezig: de

realiteitsclaim en de authenticiteitsclaim.88

De realiteitsclaim is het prominents aanwezig binnen het genre van de “scripted reality”,

exemplarisch hiervoor is de serie De Buurtpolitie. Een andere techniek hiervoor is het gebruik

van een handcamera, zoals gebruikt wordt bij films als Project X.

De authenticiteitsclaim is voornamelijk te herkennen aan het gebruik van feitelijke informatie,

subjectieve emoties en het idee van de “fly on the wall”. Al deze kenmerken lijken ook, min

of meer, toepasbaar op onze casus. Voornamelijk het idee dat je als toeschouwer een soort

vlieg op de muur bent, die binnenkijkt in de huizen zonder dat deze mensen jouw

aanwezigheid doorhebben, is sterk aanwezig. Door deze verschillende strategieën blijkt een

reconstructie van de realiteit duidelijk mogelijk. Als gevolg hiervan ontstaan er verschillende

realiteiten: er is een “scripted reality”, een “virtual reality” enzovoort. Maar wanneer we het

concept realiteit gebruiken, is het wel nog steeds duidelijk dat het gaat over onze

werkelijkheid die we dagdagelijks rondom ons ervaren. Naast de constructie van de realiteit

ging het in de definitie ook over de “attractively packaging”. We zien dat ook dit aspect

binnen de voorstelling aanwezig is. Doordat de makers de vlotte beeldende communicatie

willen overnemen valt de voorstelling binnen de categorie van “theatre of the image”, een

voorstelling die hoofdzakelijk bestaat uit een opeenvolging van beelden. In deze “theatre of

the image” wordt er op andere manieren gecommuniceerd. Binnen 300 el x 30 el x 50 el heeft

de muziek of de geluiden in het algemeen een grote communicatieve functie. De gesloten

gemeenschap van het dorp, waar niemand uit mag vertrekken, wordt hierdoor versterkt. Door

samen een choreografie te dansen en door samen te zingen wordt een sfeer van geslotenheid

88

Sofie Van Bauwel, Daniël Biltereyst en Philippe Meers, “Echter dan echt: de fictie van reality-tv,” De Tijd, 5 december 2000, n.p.

86

en eenheid gecreëerd. Dit is voornamelijk aanwezig bij de eindscène, waarbij iedereen zijn

huis verlaat en op het dorpsplein dezelfde choreografie uitvoert.

Figuur 27: massa-scène met figuranten van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)

Voor deze scène komt er ook een hele groep figuranten als dorpsbewoners het podium op. Dit

om de massa en het groepsgevoel nog te versterken. De choreografie start met de emmer, alle

acteurs steken op een bepaald ritme hun hoofd in een emmer met water en halen hem er weer

uit. Na deze acties beginnen ze te springen samen met de figuranten. Deze choreografie lijkt

men ook te kunnen interpreteren als een soort van omgekeerde regendans. In plaats van het

oproepen van regen, tracht het volk hier de regen tegen te houden. Het hele dorp komt samen

om zich te verzetten tegen de komende zondvloed.

Naast de choreografie wordt er ook gecommuniceerd aan de hand van geluiden. In het dorp is

er een geheime relatie tussen het meisje dat piano speelt en de jongen die als legerfiguur

experimenteert met bommetjes etc. De communicatie tussen beide wordt op een bepaald

moment auditief. De pianotoetsen van het meisje worden afgewisseld met de geweerschoten

van de jongen. Deze muzikale interactie leidt tot de melodie van Fur Elise van Beethoven.

Door deze eenvoudige scène tonen de makers meteen de band tussen deze twee personages.

De relatie tussen deze twee jongeren wordt ook nog verder ingezet om de werking van het

dorp te illustreren. Het lijkt erop dat beide jongeren het dorp willen ontvluchten. Ze spreken af

om er ’s nachts vandoor te gaan. De jongen staat het meisje op te wachten maar zij beslist om

87

hem te verklikken aan de gehele dorpsgemeenschap. Het dorp reageert hard. Hij wordt in zijn

huis opgesloten. Later pleegt de jongen zelfmoord. Dit wordt niet getoond maar de kijker kan

dit afleiden door een geweerschot waarna het licht uitgaat in het huis. Hiermee wordt een

duidelijk statement gesteld: niemand verlaat het dorp. Ze zitten allemaal vast in het

cirkelvormige dorp omringt door de camera. En wie de druk van de sterke gemeenschap niet

aankan, bekoopt het met de dood. Deze sterke metafoor kan teruggekoppeld worden op onze

gemedieerde maatschappij, waarbij iedereen voortdurend mee moet met de stroom van

vernieuwingen, continu aanwezig en bereikbaar moet zijn op de sociale media en ook

gecontroleerd wordt door een soort van alziend oog, maar ook zijn eigen leven uitstalt op

Instagram en Facebook.

Een andere vorm van communicatie gebeurt door de muziekkeuze. Op een bepaald moment

klinkt er vanuit alle huizen hetzelfde gezang. Samen zingen de dorpsbewoners Oh heavenly

salvation van The Persuasions.

O heavenly salvation

Our precious city has been spared

The storm has passed

And vanished above us

The storm has ended

And death steps back

into the waters Once more (bijlage 1)

Door deze tekst is verdere communicatie niet nodig. De dorpsbewoners die in de donker deze

tekst samen zingen vertelt het hele verhaal waaronder het dorp aan het lijden is: de angst om

door een zondvloed te verdwijnen.

De muziek van waarop de choreografie van het einde op wordt gedanst is al even sprekend:

Sinnerman van Nina Simone.

So I run to the river

It was bleedin', I run to the sea

It was bleedin', I run to the sea

It was bleedin', all on that day (bijlage 2)

88

De muziek is binnen deze “theatre of the image” een belangrijk communicatiemiddel en

sfeerbepaler. Via een bepaald lied kan men de toeschouwer meenemen in een bepaalde

boodschap zonder dat deze onderworpen wordt aan moeilijke dialogen en verhaallijnen.

300 el x 50 el x 30 el is door de vorm van “theatre of the image” terug sterk gelijkend op de

makkelijke toegang voor de kijker die ook aanwezig is bij de reality-tv.

Het visueel theater van FC bergman zorgt naast een esthetisch schouwspel, door te fungeren

als een spiegel op onze samenleving, ook voor een ethisch aspect binnen de voorstelling.

4.4 Conclusie

Opnieuw werd onderzocht wat de live-videoprojectie toevoegt aan het theater. Bij 300 el x 50

el x 30 el resulteert het gebruik van de camera in een creatie van een multistabiel beeld. Valt

het beeld te lezen als reality-tv of als theater?

Een eerste topic binnen deze casusanalyse was de camera als focalisatiemiddel. De camera

fungeert hier meer dan in de andere casussen als focalisatiemiddel doordat deze voornamelijk

het onzichtbare zichtbaar maakt en we dus voor de voorstelling afhankelijk zijn van wat de

camera(man) beslist om te tonen. We kunnen concluderen dat de positie van ons als kijker

bepaald wordt door deze focalisatiemacht, die de camera met zich meedraagt. Deze

kijkerspositie of de ‘subject of vision’ is tweeledig. Enerzijds ervaren we het geheel van

scènes als een afstandelijke getuige, dit gebeurt bij de panoptische blik. Anderzijds komen we

dichter als we ons focussen op de camerabeelden zelf en worden we in de positie van voyeur/

Big Brother gestoken. De manier waarop de camera fungeert is vergelijkbaar met het

cameragebruik in reality-tv. Afhankelijk van het format word je ook daar een voyeur of

geraak je in een iets ongemakkelijkere soms zelf medeplichtige positie. De camera als

focalisatiemiddel bepaalt mee de sfeer die de makers willen creëren. Namelijk het idee dat

alle informatie die tot ons komt reeds gemedieerd is en we leven in een samenleving waar

privacy niet meer aanwezig is. De ‘subject of vision’ die gecreëerd wordt door de live-

videoprojectie zorgt voor een voyeuristische sfeer waar we als subject toekijken op het

geobjectiveerde leven van anderen.

Een tweede topic binnen deze analyse is het multistabiel beeld van reality-tv en theater. Dit

topic werd behandeld aan de hand van twee aspecten: het spelen voor de camera en de

“theatre of the image”. Uit de analyse van het spelen voor de camera blijkt dat de acteurs zich

moeten aanpassen aan de camera, doordat ze niet de kans krijgen om te spelen voor een

89

publiek. Ze kunnen enkel communiceren aan de hand van de camera. Dit gegeven beïnvloedt

het DNA van theater als een medium van het hier en nu. Het filmische sluipt het theater

binnen en creëert het multistabiele beeld. Maar door de setting blijft het theater ook

standhouden.

300 el x 50 el x 30 el is duidelijk een voorbeeld van het “theatre of the image” : in de gehele

voorstelling wordt geen woord gezegd. De communicatie verloopt via muziek, visualiteit,

choreografieën en geluiden. Ook dit staat in teken van de reality-tv : de makkelijke

communicatie met de toeschouwer. Naast deze communicatiestrategie komen ook andere

technieken van de reality-tv duidelijk aan bod. Bijvoorbeeld het concept van “the fly on the

wall” dat bijdraagt tot de authenticiteit, wordt hier ook duidelijk toegepast. Deze strategieën

staan niet enkel in het teken van de communicatie tussen de dorpsbewoners. Het is duidelijk

dat de makers via deze werkwijzen ook een sfeer communiceren naar de toeschouwer toe. Een

sfeer van geslotenheid en eenheid van de dorpsgemeenschap. Deze sfeer komt onder meer tot

stand door het samen zingen en het uitvoeren van groepschoreografieën.

Het antwoord op de vraag of we bij 300 el x 50 el x 30 el te maken hebben met reality-tv of

theater is niet éénduidig. Er zijn duidelijke aspecten van reality-tv aanwezig, maar toch blijft

het een theatervoorstelling. Een theatervoorstelling die door een vernuft gebruik van live-

videoprojectie ons leven in de gemedieerde samenleving schetst en hierdoor ook bekritiseert.

Dit is allemaal mogelijk door de live-videoprojectie op theater te brengen. De conclusie is dus

dat 300 el x 50 el x 30 el een voorstelling is die we het best kunnen benoemen als reality-tv –

theater.

90

91

5. Besluit

De onderzoeksvraag van deze thesis is: Hoe wordt live-videoprojectie in het hedendaags

theater gebruikt, welke invloed heeft dit op het DNA van het theater als live-medium en leidt

dit tot een herpositionering van de functie van theater?

Om deze vraag te beantwoorden analyseerden we drie casussen, Children of Nowhere, Five

Easy Pieces en 300 el x 50 el x 30 el , die gebruik maken van live-videoprojectie. De live-

videoprojectie is bij elk van de casussen aanwezig, maar steeds op een andere manier. Door

deze differentiatie van de casussen, ontstonden er per casus verschillende

vragen/onderzoeksobjecten. Eerst overlopen we even de casus-specifieke conclusies, waarna

we kijken wat deze casussen verbindt. Uiteindelijk formuleren we een antwoord op onze

onderzoeksvraag en denken we na over enkele aanzetten voor toekomstig onderzoek.

Children of Nowhere van LOD kwam als eerste casus aan bod. De focus binnen deze analyse

lag op de spanning tussen het multistabiel beeld van documentaire en theater. We keken naar

hoe de verschillende media van de voorstelling de conventies van het theater beïnvloedden en

hoe aan de hand van visuele strategieën de geschiedenis een esthetisering onderging. Eerst en

vooral konden we concluderen dat de live-videoprojectie binnen de voorstelling zorgde voor

de creatie van intermedialiteit op scène. Één aspect dat meteen naar boven kwam – en bij alle

casussen prominent aanwezig bleek te zijn – was de wisselwerking tussen esthetiek en ethiek.

Esthetisch werd er gespeeld met de conventies van het theater, dit gebeurde doordat het

theater hier functioneerde als een beeldmachine. Door de aanwezigheid van de live-

videoprojecties en de documentaire-beelden gaf het theater toegang aan media die niet

voldoen aan de conventies van theater. Deze media beïnvloedden de conventies, door onder

meer het gebruik van close-up en het tonen van reeds opgenomen beelden. Naast het spelen

met de esthetische conventies resulteerde de aanwezigheid van de live-videoprojectie en

specifiek het gaas voor een ethische toevoeging aan de voorstelling. Het gaas, waarop de live-

videoprojecties getoond werden, stond symbool voor de werking en constructie van de

geschiedenis.

92

Five Easy Pieces van Milo Rau vormde onze tweede casus. Hierbij kwam de focus op twee

aspecten te liggen: de positionering van het beeldscherm en het gebruik van de re-enactments.

Opnieuw resulteert het gebruik van live-videoprojecties in een reeks toevoegingen, esthetisch

en ethisch. Het gebruik van live-videoprojecties in combinatie met de positionering van het

beeldscherm zorgde enerzijds voor een esthetische meerwaarde voor het personage van

Seynaeve. Anderzijds creëerde deze projecties in combinatie met de inhoud van het stuk een

sterke machtsdynamiek. Ook bij de re-enactments zien we deze tweedeling: de re-enactments

beïnvloedden het DNA van theater als live-medium, door het multistabiel beeld tussen film en

theater, maar zorgen ook voor het in beeld brengen van enkele ethische topics. Deze ethische

topics zijn: de beeldvorming, het collectief geheugen en trauma, de fascinatie voor het

onzichtbare en de figuur van de getuige. De re-enactment in de vorm van live-videoprojectie

draagt bij tot elk van deze onderwerpen. De vaak dubbele re-enactments staan symbool voor

de overdaad aan beeldvorming rond Dutroux, en illustreren hoe men steeds verder verwijderd

geraakt van het origineel en geven de selectie weer die vooraf gaat aan de beeldvorming.

Door deze selectie performen de re-enactments ook het ontstaan van het collectief geheugen.

Bij de beelden van de kelder en de dood van Lumumba geven de re-enactments de drang voor

het onzichtbare weer, dit in combinatie met de figuur van de getuige die ons moet helpen om

inzicht te krijgen in situaties die voor ons ontoegankelijk zijn.

Als laatste kwam 300 el x 50 el x 30 el van FC bergman aan bod. Hier lag de focus op de

camera als focalisatiemiddel en het multistabiel beeld van reality-tv en theater. Opnieuw bleek

er sprake te zijn van een wisselwerking tussen ethiek en esthetiek. Dit bleek uit het gebruik

van de camera, die esthetische live-videoprojecties produceert, maar ook mee de sfeer en het

verhaal creëert. De aanwezigheid van de camera en de communicatie enkel via live-

videoprojectie creëerde een sfeer van voyeurisme en zetten aan tot reflectie over onze

gemedieerde samenleving. De aanwezigheid van de camera bleek ook een invloed te hebben

op de figuur van de acteur, die meer een filmacteur werd, wat dan weer een invloed had op

het DNA van het theater als live-medium. Om mee te gaan in de sfeer van reality-tv maakten

de makers gebruik van visuele strategieën uit dit televisiegenre, dit resulteerde in een “theatre

of the image”.

De drie casussen kennen een sterke verbintenis door het gemeenschappelijk gebruik van live-

videoprojectie en de visuele middelen die hierbij horen. Al snel bleek ook dat heel wat van de

93

effecten van het gebruik van live-videoprojectie overeen kwamen. Zo kunnen we stellen dat

op de vraag wat live-videoprojectie toevoegt aan theater er een duidelijk antwoord naar voren

kwam: esthetische aanvullingen die resulteren in ethische toevoegingen. Bij elk van de

casussen creëert de live-videoprojectie, in verschillende vormen (op een gaas, via een re-

enactment of op een beeldscherm), een ethische sfeer waar er plaats was voor reflectie.

Daarnaast oefent de live-videoprojectie ook een duidelijke invloed uit op het DNA van het

theater. Door te spelen met de conventies en door het creatieproces op het podium weer te

geven zet de live-videoprojectie het theater als medium van het hier en nu extra in de verf. Bij

de drie casussen nam het theater verschillende functies aan: een beeldmachine, een

reconstructiemiddel en een tv. Wat uit al deze functies blijkt is dat het hedendaags theater een

drang voelt om zich te herpositionering op esthetisch en ethisch vlak, het toont aan dat ook

live-videoprojectie een plaats binnen het theater kan hebben en hoe het theater kan fungeren

als een medium dat aanzet tot reflectie, over zichzelf, maar ook over onze samenleving en

over ons verleden. Het theater positioneert zich als een soort laboratorium waar men kan

experimenteren met heterogeniteit op het podium en men zo kan ontdekken welke

meerwaarde iets als live-videoprojectie kan hebben.

Onze onderzoeksvraag is beantwoord, maar gedurende het onderzoek bleek als snel dat er nog

ruimte is voor toekomstig onderzoek. Verschillende aspecten van live-videoprojectie kwamen

hier aan bod, maar de focus lag steeds op wat er zich op het podium afspeelde en wat hiervan

de invloed was voor het theater. Enkele keren kwam het aspect van de toeschouwer wel naar

voren, maar gezien de beperkte omvang van deze masterthesis werd hier niet dieper om

ingegaan. Interessant zou zijn om nog verder onderzoek te voeren naar de kijkervaring van de

toeschouwer bij live-videoprojectie, een aanzet hiervoor werd reeds gegeven bij de casus van

FC bergman waar het voyeurisme een grote rol speelde. Dit aspect van de toeschouwer

gecombineerd met het politiek theater en de theorieën rond focalisatie en de toeschouwer als

getuige, vormen zeker interessante materie voor verder onderzoek.

94

95

6. Bibliografie

6.1 Artikels

Bultinck, Bert.“ ‘Ik zal u geven wat u zoekt’. Notities over Dutroux in de Vlaamse

verbeelding.” Ons Erfdeel 47, nr.2 (2004): 241 – 249.

Coppens, Jeroen. “The New Media Trompe-l’oeil as a metapicture. Visuality and Self-

reference in Vincent Dunoyer’s The Princess Project”, p. 1-10. Laatst geraadpleegd op 23 mei

2017. http://www.academia.edu/6988186/The_New_Media_Trompe-

l_%C5%93il_as_a_metapicture.

Edwards, Steve. “Jeff Wall: Introduction.” Oxford Art Journal 30, nr. 1 (2007): 3-5.

Gedi, Noa en Yigal Elam. “Collective Memory – What is it?” History and Memory 8, nr. 1

(1996), 30 – 50.

Kilborn, Richard. “How real can you get? Recent developoments in ‘Reality’ television.”

European Journal of Communication 9, nr. 4 (1994) : 421-439.

Laermans, Rudi. “ Media Magic”. Laatst geraadpleegd op 8 mei 2017,

http://sarma.be/docs/1229.

Martínez Alfaro, María Jesús . “Intertextuality: origins and development of the concept.”

Atlantis 18, nr.1/2 (1996): 268-285.

Peeters, Jeroen. “De choreografie van het kijken, bespreking van Maaike Bleeker, ‘The Locus

of Looking’.” TM 8, nr.5 (2004): 65.

van Baarle, Kristof, Christel Stalpaert en Kris Verdonck. “Virtual Dramaturgy: Finding

Liberty in the Virtual Machine.” Performance Research 18, nr.5 (2013) : 54–62.

Van Bauwel, Sofie, Daniël Biltereyst en Philippe Meers. “Echter dan echt: de fictie van

reality-tv.” De Tijd, 5 december 2000.

van der Lubben, Sebastiaan. “Collectief geheugen. Functie, werking en de angst voor

slangen.” Skript Historisch tijdschrift 24.4, (2014) : 5 – 12.

96

Weaver, James en Jeanne Colleran. “Whose Memory? Whose Justice?: Personal and political

trauma in Ariel Dorfman’s Death and the Maiden.” Performance Research 16, nr.1 (2011) :

31-42.

Wilkinson, James. “A Choice of Fictions: Historians, Memory, and Evidence,” PMLA 111,

nr.1(1996), 80 – 92.

6.2 Boeken

Balme, Christopher. The Cambridge introduction to theatre studies. Cambridge New York:

Cambridge University Press, 2008.

Hans Belting. Florenz und Bagdad : eine westöstliche Geschichte des Blicks. München: C.H.

Beck, 2012.

Benjamin, Walter.“ The work of art in the age of mechanical reproduction.” In Illuminations,

onder redactie van Hannah Arendt, 217 – 251. Londen: Fontana Press, 1992.

Bleeker, Maaike. Visuality in the theatre: the locus of looking. New York: Palgrave

Macmillan, 2008.

Bolter, Jay David en Richard Grusin. Remediation: understanding new media Cambridge

(Mass.) : MIT press, 1998.

Bryson, Norman. Vision and painting: the logic of the gaze. Basingstoke: Macmillan, 1985.

Chapple, Freda en Chiel Kattenbelt. Intermediality in Theatre and Performance. Amsterdam:

Rodopi, 2006.

Coppens, Jeroen. “The In-between of Visual Dramaturgy.” In Dramaturgies in the New

Millennium : Relationality, Performativity and Potentiality, onder redactie van Katharina

Pewny, Johan Callens, en Jeroen Coppens, 147-161. Tübingen: Narr Francke Attempto

Verlag, 2014.

Foucault, Michel. Discipline and punish: the birth of the prison. Vertaald door Alan Sheridan.

New York: Pantheon Books, 1977.

97

Foucault, Michel. “Het kwam erop aan het ware te doen ontstaan.” In The time we share.

Reflecties op de podiumkunsten, onder redactie van Daniel Blanga-Gubbay en Lars

Kwakkenbos, 37. Brussel: Mercatorfonds en Kunstenfestivaldesarts, 2015.

Fried, Michael. Art and objecthood. Chicago: University of Chicago Press, 1998.

Giesekam, Greg. Staging the screen. Basingstoke: Palgrave Malcmillan, 2007.

Greenberg, Clement en John O’Brian. The collected esssays and criticism. 1: Perceptions and

judgments 1939-1944. Chicago: University of Chicago Press, 1988.

Greenberg, Clement en John O’Brian. The collected esssays and criticism. 4:Modernism with

a Vengeance 1957-1969. Chicago: University of Chicago Press, 1995.

Guignon, Charles B en David R Hiley. Richard Rorty. Cambridge: Cambridge university

press, 2003.

Lanoye, Tom. Zwarte tranen. Amsterdam: Prometheus, 1999.

Lehmann, Hans-Thies. Postdramatisches Theater. Frankfurt: Verlag der Autoren, 1999.

Lehmann, Hans-Thies. Postdramatic theatre. Vertaald door Karen Jürs-Munby. New York:

Routledge, 2007.

Lepecki, André. “Vier aantekeningen over getuige zijn van performances in deze tijd van non-

ervaring.”In The time we share. Reflecties op de podiumkunsten, onder redactie van Daniel

Blanga-Gubbay en Lars Kwakkenbos, 15-20. Brussel: Mercatorfonds en

Kunstenfestivaldesarts, 2015.

Marranca, Bonnie. Inleiding tot The theatre of images: pandering to the masses: a

misinterpretation. A letter for Queen Victoria. The red horse animation, door Richard

Foreman et al., ix - xiv. New York: Drama book specialists, 1977.

Mitchell, W.J.T. Picture Theory. Chicago & Londen: The University of Chicago Press, 1994.

Pavis, Patrice. “Postdramaturgy.” In Dramaturgies in the New Millennium : Relationality,

Performativity and Potentiality, onder redactie van Katharina Pewny, Johan Callens, en

Jeroen Coppens, 21, Tübingen: Narr Francke Attempto Verlag, 2014.

98

Phelan, Peggy. Unmarked: the politics of performance. Londen: Routledge, 1993.

Sloterdijk, Peter. L’heure du crime et le temps de l’oeuvre d’art. Parijs: Calmann – Lévy,

2000.

Schneider, Rebecca. Performing remains: Art and War in Times of Theatrical Reenactment.

Londen, New York: Routledge, 2011.

Semple, Janet. Bentham’s prison: a study of the panopticon penitentiary. Oxford: Clarendon

Press, 1993.

Walne, Graham. Projection for the performing arts. Oxford: Focal press, 1995.

6.3 Thesis

Selis, Elien. “De mediatisering van justitie: de delicate verhouding tussen de media en de

magistratuur/advocatuur.” Master Thesis, Universiteit Gent, 2011.

6.4 Webpagina’s

“Children of Nowhere”. Laatst geraadpleegd op 1 april 2017.

http://www.lod.be/nl/producties/children-of-nowhere-ghost-road-2/.

“Children of Nowhere”. Laatst geraadpleegd op 1 mei 2017.

https://vimeo.com/124803745.

“Erwin Panofsky.” Laatst geraadpleegd op 6 mei 2017.

https://dictionaryofarthistorians.org/panofskye.htm.

“Focalization,” laatst geraadpleegd op 23 mei 2017, http://wikis.sub.uni-

hamburg.de/lhn/index.php/Focalization.

“Gedetailleerde biografie”. Laatst geraadpleegd op 3 mei 2017.

https://toneelhuis.be/nl/profile/fc-bergman/detailed-bio.

“La compagnie”. Laatst geraadpleegd op 15 april 2017. http://artara.be/?page_id=66.

“Milo Rau”. Laatst geraadpleegd op 18 april 2017. http://www.campo.nu/nl/artist/1187/milo-

rau.

99

“Norman Bryson”. Laatst geraadpleegd op 6 mei 2016.

https://dictionaryofarthistorians.org/brysonn.htm.

“Over CAMPO”. Laatst geraadpleegd op 18 april 2017. http://www.campo.nu/nl/over-campo.

“Over ons”. Laatst geraadpleegd op 1 april 2017. http://www.lod.be/nl/over-ons.

6.5 Voorstellingen

Children of Nowhere. Door Cie Artara & LOD muziektheater, onder regie van Fabrice

Murgia. Festival Santiago à Mil: Chili, 10 januari 2015.

Five easy pieces. Door IIPM & CAMPO, onder regie van Milo Rau. Kunstenfesitvaldesarts:

Brussel, 14 mei 2016.

300 el x 50 el x 30 el. Door FC bergman, onder regie van Stef Aerts, Joé Agemans, Bart

Hollanders, Matteo Simoni, Thomas Verstraeten en Marie Vinck. Toneelhuis: Antwerpen, 28

januari 2011.

100

7. Bijlagen

Bijlage 1:

(http://members.ziggo.nl/kornetm/ujw/pdf/heavenly_salvation.pdf)

101

Bijlage 2: Sinnerman – Nina Simone

Oh, sinnerman, where you gonna run to?

Sinnerman where you gonna run to?

Where you gonna run to?

All on that day

We got to run to the rock

Please hide me, I run to the rock

Please hide me, run to the rock

Please hide here

All on that day

But the rock cried out

I can't hide you, the rock cried out

I can't hide you, the rock cried out

I ain't gonna hide you there

All on that day

I said rock

What's the matter with you rock?

Don't you see I need you, rock?

Good Lord, Lord

All on that day

So I run to the river

It was bleedin', I run to the sea

It was bleedin', I run to the sea

It was bleedin', all on that day

So I run to the river

It was boilin', I run to the sea

It was boilin', I run to the sea

It was boilin', all on that day

So I run to the Lord

Please hide me, Lord

Don't you see me prayin'?

Don't you see me down here prayin'?

102

But the Lord said

Go to the Devil, the Lord said

Go to the Devil

He said go to the Devil

All on that day

So I ran to the Devil

He was waitin', I ran to the Devil

He was waitin', ran to the Devil

He was waitin', all on that day

I cried, power, power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Kingdom (power, Lord)

Kingdom (power, Lord)

Kingdom (power, Lord)

Kingdom (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Oh yeah

Oh yeah

103

Oh yeah

Well, I run to the river

It was boilin', I run to the sea

It was boilin', I run to the sea

It was boilin', all on that day

So I ran to the Lord

I said Lord, hide me

Please hide me

Please help me, all on that day

He said, hide?

Where were you?

When you oughta have been prayin'

I said Lord, Lord

Hear me prayin', Lord, Lord

Hear me prayin', Lord, Lord

Hear me prayin', all on that day

Sinnerman, you oughta be prayin'

Outghta be prayin', sinnerman

Oughta be prayin', all on that day

Up come power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

(Power, Lord)

Hold down (power, Lord)

Go down (power, Lord)

104

Kingdom (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Power (power, Lord)

Na-na-na, na-na-na-na

Na-na-na, na-na-na-na

Na-na-na, na-na-na-na

Woah, ho

Ha-ha-ha-ha

Ha-ha-ha-ha, oh Lord

Nu, nu, nu

No-no-no-no, ma-na-na-na-na, don't you know I need you Lord?

Don't you know that I need you?

Don't you know that I need you?

Oh, Lord

Wait

Oh, Lord

Oh, Lord, Lord

(https://play.google.com/music/preview/Tjtdao5fsjsa2nymaploxxozuve?lyrics=1&utm_source

=google&utm_medium=search&utm_campaign=lyrics&pcampaignid=kp-lyrics)

105

8. Lijst van afbeeldingen

Figuur 1: Robert Wilson – Einstein on the beach (1975) ......................................................... 10

Figuur 2:Jackson Pollock – Autumn Rhythm (number 30) (1950)…………………………..16

Figuur 3: Mark Rothko - Orange and yellow (1956) .............................................................. 16

Figuur 4: Donald Judd – Galvanized Iron (1967) .................................................................... 16

Figuur 5: Jeff Wall – Picture for women (1979) ...................................................................... 18

Figuur 6: Paul Steinberg – The Spiral (1964) .......................................................................... 12

Figuur 7: Alain – Egyptian life class (1955) ............................................................................ 13

Figuur 8: Joseph Jastrow – The Duck Rabbit (1900) ............................................................... 14

Figuur 9: “split screen” bij de videogame Dirt 3 (2011) ......................................................... 21

Figuur 10: scène uit LOD - Children of Nowhere (2015) ....................................................... 30

Figuur 11: scène met live-videoprojectie van LOD – Children of Nowhere (2015) ............... 33

Figuur 12: scène van contact tussen virtuele en actuele aanwezigheid op het podium bij LOD

– Children of Nowhere (2015) ................................................................................................. 36

Figuur 13: scène met gedichten Pablo Neruda en cello-kwartet van LOD - Children of

Nowhere (2015) ........................................................................................................................ 37

Figuur 14: scène van sopraan met hoofd bedekt door gaas, LOD – Children of Nowhere

(2015) ....................................................................................................................................... 39

Figuur 15: scène van live-videoproject van Seynaeve van Milo Rau – Seven Easy Pieces

(2016) ....................................................................................................................................... 49

Figuur 16: scène van re-enactment van onafhankelijkheidsspeech van Milo Rau – Seven Easy

Pieces (2016) ............................................................................................................................ 51

Figuur 17: scène van enscenering filmsscène van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016)......... 51

Figuur 18: scène van machtsrelatie Seynaeve en de kinderen van Milo Rau – Seven Easy

Pieces (2016) ............................................................................................................................ 54

Figuur 19: visualisatie van Bentham’s panopticon

http://www.viavia.ch/industrie/uploads/Tour2/panopticum.jpg .............................................. 55

Figuur 20: enscenering van filmopname op scène van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016) . 59

Figuur 21: re-enactment begrafenis Julie van Milo Rau – Five Easy Pieces (2016) ............... 61

Figuur 22: scène van re-enactment van de reconstructie van de zaak Dutroux van Milo Rau –

Seven Easy Pieces (2016) ........................................................................................................ 64

106

Figuur 23: scène van enscenering van Sabine in de kelder van Dutroux van Milo Rau – Five

Easy Pieces (2016) ................................................................................................................... 67

Figuur 24: scène van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011) .......................................... 74

Figuur 25: seksuele scène van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011) ............................ 76

Figuur 26: scène met focalisatie van de camera op schaap van FC bergman – 300 el x 50 el x

30 el (2011) .............................................................................................................................. 77

Figuur 27: eindscène waarbij camera contact verliest van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el

(2011) ....................................................................................................................................... 78

Figuur 28: scène van actrice die speelt voor de camera van FC bergman – 300 el x 50 el x 30

el (2011) ................................................................................................................................... 80

Figuur 29: scène van reality-tv van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011)……………82

Figuur 30: scène van reality-tv van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011) .................... 82

Figuur 31: massa-scène met figuranten van FC bergman – 300 el x 50 el x 30 el (2011) ....... 86

107