GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... ·...

23
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2011 2012 GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR HYPOTHYREOIDIE BIJ DE HOND door Hanne DIERICKX Promotor : Dr. Alenka Hrovat Literatuurstudie in het kader Medepromotor: Dr. Isabel Van de Maele van de Masterproef

Transcript of GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... ·...

Page 1: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2011 – 2012

GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR HYPOTHYREOIDIE BIJ DE HOND

door

Hanne DIERICKX

Promotor : Dr. Alenka Hrovat Literatuurstudie in het kader

Medepromotor: Dr. Isabel Van de Maele van de Masterproef

Page 2: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen
Page 3: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2011 – 2012

GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR HYPOTHYREOÏDIE BIJ DE HOND

door

Hanne DIERICKX

Promotor : Dr. Alenka Hrovat Literatuurstudie in het kader

Medepromotor: Dr. Isabel Van de Maele van de Masterproef

Page 4: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar

te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht,

in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen

van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het

auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft

benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de

individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.

De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele

doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 5: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

VOORWOORD

Deze masterproef zou nooit tot dit eindresultaat gekomen zijn zonder de hulp en steun van zovelen.

Daarom zou ik dit voorwoord willen gebruiken om een welgemeende dank je wel te zeggen.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Dr. Alenka Hrovat bedanken voor de vele nuttige tips die ze me

gaf bij het schrijven van deze masterproef. Het overlopen van de geschreven stukken was steeds heel

leerrijk, de vele opmerkingen en aanmoedigingen zetten me steeds goed op weg om verder te doen.

Thanks a lot! Ook mijn co-promotor Dr. Isabel Van de Maele wil ik bedanken voor het herlezen en

verbeteren van mijn masterproef.

Mijn moeder verdient hier zeker en vast ook een plaatsje. Bedankt ma om alles steeds opnieuw te

herlezen, verbeteren en met me te overlopen! Ook voor mijn vader een welgemeende dank je wel,

zonder hem was de lay-out nooit zo ordelijk geraakt.

Ook wil ik mijn familie en goede vrienden bedanken voor de steun en interesse die ze toonden in mijn

masterproef en studie. Als laatste wil ik mijn trouwe viervoeters hier een plaatsje geven, niets boven

een wandeling met hen om met een fris hoofd weer aan dit werk te beginnen.

Dank jullie wel allemaal!

Page 6: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING ................................................................................................................................ p. 1

INLEIDING ........................................................................................................................................... p. 2

LITERATUURSTUDIE ......................................................................................................................... p. 3

1. Hypothyreoïdie bij honden ............................................................................................................... p. 3

1.1 Definitie ........................................................................................................................................ p. 3

1.2 Etiologie ........................................................................................................................................p. 3

1.3 Symptomen ...................................................................................................................................p. 4

1.4 Diagnose .......................................................................................................................................p. 5

1.5 Therapie ........................................................................................................................................p. 6

2. Hypothyreoïdie en gedrag ............................................................................................................... p. 7

2.1 Invloed van schildklierhormonen op neurotransmitters ................................................................. p. 7

2.1.1 Serotonine .................................................................................................................................. p. 7

2.1.2 Noradrenaline ............................................................................................................................. p. 8

2.1.3 Dopamine ................................................................................................................................... p. 8

2.2 Invloed van schildklierhormonen op cortisol.................................................................................. p. 9

2.3 Gedragsveranderingen door hypothyreoïdie ................................................................................. p. 9

BESPREKING ................................................................................................................................... p. 12

REFERENTIELIJST .......................................................................................................................... p. 14

Page 7: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

SAMENVATTING

In deze masterproef wordt het thema gedragsveranderingen door hypothyreoïdie bestudeerd in de

literatuur. Deze literatuurstudie zal zich focussen op deze problematiek bij honden, maar doordat dit

thema uitgebreid bestudeerd is bij voornamelijk mensen en proefdieren, zullen zij als basis fungeren

doorheen dit werk.

Hypothyreoïdie is een veel voorkomende endocrinologische aandoening bij de hond. Door een tekort

aan de schildklierhormonen thyroxine en triiodothyronine, kan er zich een uitgebreide waaier van

symptomen voordoen. In deze literatuurstudie spitsen we onze aandacht op de veranderingen in

gedrag. Gedrag wordt beïnvloed door onder meer de inwerking van de neurotransmitters serotonine,

noradrenaline en dopamine, welke een heleboel schildklierhormoonreceptoren bevatten in het

centrale zenuwstelsel. Ook de cortisolspiegel ondergaat veranderingen bij wijziging van de

concentratie schildklierhormonen in de circulatie.

Een van de meest gekende symptomen van honden lijdend aan hypothyreoïdie is lethargie. Naarmate

er meer onderzoek verricht wordt naar veranderingen in gedrag bij honden als gevolg van

hypothyreoïdie, worden er ook heel wat andere gedragsveranderingen opgemerkt. Deze worden

voornamelijk gekenmerkt door agressie, stereotiep gedrag en angsttoename.

Page 8: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

2

INLEIDING

De vraag die in deze masterproef zal worden toegelicht is in hoeverre hypothyreoïdie bij honden

gedragsveranderingen met zich meebrengt.

In de humane geneeskunde worden gedragsveranderingen bij mensen lijdend aan hypothyreoïdie

vaak opgemerkt. Ook bleek dat het aandeel hypothyreoïde patiënten significant hoger is bij de groep

depressieve mensen ten opzichte van de controlegroep. Het toevoegen van schildklierhormonen

wordt dan ook vaak gecombineerd met andere antidepressiva in de therapie voor depressie (Bauer et

al., 2008).

Hypothyreoïdie is een endocrinologische aandoening waarbij er een tekort is aan schildklierhormonen

in het lichaam (Scott-Moncrieff, 2010). Schildklierhormonen hebben een invloed op tal van

neurotransmitters in het centraal zenuwstelsel, zoals serotonine, noradrenaline en dopamine. Deze

oefenen een invloed uit op talrijke gedragingen, waardoor veranderingen in deze stelsels

gedragsveranderingen met zich meebrengen (Bauer et al., 2008). Ook cortisol, het stresshormoon,

wordt beïnvloed door schildklierhormonen, wat ook een verandering van gedrag impliceert (Dodds en

Aronson, 1999; Aronson en Dodds, 2005).

Er zijn in de loop van de jaren heel wat gevallen gerapporteerd van honden die een plotse

gedragsverandering vertonen, waarbij bleek dat deze honden vaak een verlaagde concentratiespiegel

van schildklierhormonen in het bloed hadden (Aronson en Dodds, 2005). Meerdere studies werden

opgezet en daaruit leidde men af dat de groep honden met gedragsproblemen, waarbij agressie de

meest naar voor komende problematiek was, een significant hoger aandeel hadden van honden

lijdend aan hypothyreoïdie (Hamilton Andrews, 1998; Beaveren Haug, 2003; Radosta, 2011). Deze

bevindingen komen overeen met de bevindingen in de humane geneeskunde.

Page 9: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

3

LITERATUURSTUDIE

1. Hypothyreoïdie bij honden

1.1 Definitie

Hypothyreoïdie is een endocriene stoornis waarbij de schildklier te weinig schildklierhormonen, zijnde

thyroxine (T4) en triiodothyronine (T3), produceert (Scott-Moncrieff, 2010).

1.2 Etiologie Een tekort aan schildklierhormonen kan het gevolg zijn van elke soort verstoring van de

hypothalamus-hypofyse-schildklier as. De hypothalamus scheidt thyrothropine-releasing hormoon

(TRH) af, wat een positieve feedback geeft aan de hypofyse. De hypofyse zal thyrothropine (TSH)

afscheiden, wat op zijn beurt zorgt voor een positieve feedback naar de schildklier. De schildklier

produceert T4 en T3, echter kan T3 ook bekomen worden door een 5’-deiodinatie van T4, wat gebeurt

buiten de schildklier. Door deiodinatie wordt er niet alleen het actieve T3 gevormd, maar ook het

biologisch inactieve reverse T3 (rT3). T3 en T4 zorgen voor een negatieve feedback naar de

hypothalamus en de hypofyse, waardoor de concentratie schildklierhormoon bij gezonde dieren

binnen bepaalde fysiologische grenzen wordt gehouden. Bij hypothyreoïdie loopt deze cyclus niet

meer normaal en zullen er te lage T4 en T3 waarden aangetroffen worden in het bloed (Cunningham

en Klein, 2007).

Hypothyreoïdie kan verworven zijn of congenitaal. Congenitale hypothyreoïdie is zeldzaam en geeft

aanleiding tot een dwerggroei met verlies van de normale lichaamsverhoudingen. Deze congenitale

vorm kan het resultaat zijn van schildklierhypoplasie of –aplasie, dysgenesie of dyshormonogenese.

Primair verworven hypothyreoïdie is meestal het resultaat van ofwel een lymfocytaire ontsteking van

de schildklier ofwel van een idiopathische schildklieratrofie. Een agressieve neoplasie van de

schildklier of een hoge dosis van gepotentialiseerde sulfonamiden kunnen in zeldzame gevallen

eveneens aan de basis liggen van hypothyreoïdie. Naast de primaire hypothyreoïdie kan

hypothyreoïdie ook secundair ontwikkelen, door een defect in de hypofyse, of tertiair, door een defect

in de hypothalamus (Mooney, 2011).

Er wordt verondersteld dat hypothyreoïdie ook een erfelijke component heeft. Bij bepaalde rassen en

lijnen worden er namelijk meer gevallen van hypothyreoïdie gemeld dan bij andere. Meestal gaat het

over stamboomhonden die een middelmatige schofthoogte hebben tot vrij grote rassen (Mooney,

2011). Hypothyreoïdie wordt voornamelijk opgemerkt bij jonge honden en honden van middelbare

leeftijd, waarbij castraten en rashonden een groter risico lijken te hebben tot het ontstaan van

hypothyreoïdie (Panciera, 1994; Scott-Moncrieff, 2009, 2010).

Page 10: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

4

1.3 Symptomen

Schildklierhormonen werken in op heel wat orgaansystemen. Dat zorgt ervoor dat een tekort aan

schildklierhormonen een verscheidenheid van symptomen met zich kan meebrengen, wat het stellen

van een diagnose niet bevordert. De meest voorkomende symptomen bij honden gediagnostiseerd

met hypothyreoïdie zullen kort aangehaald worden, echter is deze lijst niet limiterend.

Gewichtstoename, lethargie en lusteloosheid zijn de klinische symptomen die het vaakst aan

hypothyreoïdie gelinkt worden, als gevolg van een vertraagd metabolisme (Feldman en Nelson, 2004;

Scott-Moncrieff, 2009, 2010).

Dermatologische veranderingen worden regelmatig waargenomen. Bilaterale symmetrische alopecie

waarbij kop en ledematen vaak normaal zijn, hyperkeratose en een dunne vacht zijn de meest

voorkomende problemen op dermatologisch vlak bij honden lijdend aan hypothyreoïdie. Deze honden

zijn gepredisponeerd voor recidiverende bacteriële huidinfecties en vertonen een slechte wondheling

(Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2009, 2010; Mooney, 2011).

Neuromusculaire problemen zijn niet abnormaal bij hypothyreoïde honden, wat verklaard kan worden

doordat schildklierhormonen onmisbaar zijn voor de normale groei en ontwikkeling van het

neurologisch systeem. Zwakte en inspanningsintolerantie kunnen opgemerkt worden. Diffuse perifere

neuropathie is de best gedocumenteerde aandoening, maar ook vestibulaire stoornissen en een al

dan niet subklinische (neuro)myopathie zijn mogelijk (Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff,

2009, 2010).

Zowel reuen als teven lijdend aan hypothyreoïdie kunnen te kampen hebben met

voortplantingsproblemen. Teven kunnen last hebben van een verlengde cyclus en een lagere fertiliteit.

Ze hebben een grotere kans op een spontane abortus en krijgen vaker kleinere nesten met zwakke of

doodgeboren puppy’s. Bij reuen met hypothyreoïdie wordt een verlaagde spermakwantiteit en –

kwaliteit opgemerkt (Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2009, 2010, Mooney, 2011).

Schildklierhormonen hebben een positief inotroop en chronotroop effect op het hart. Hypothyreoïdie bij

honden kan dus leiden tot een sinus bradycardie. Gedilateerde cardiomyopathie is een afwijking die

ook samen met hypothyreoïdie kan gezien worden (Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2009,

2010; Mooney, 2011).

Een causaal verband tussen oogproblemen en hypothyreoïdie is nog niet bewezen, echter worden

oogproblemen bij honden met hypothyreoïdie in de literatuur soms beschreven. Vooral letsels aan de

cornea en retina, uveitis, secundair glaucoom en keratoconjunctivitis sicca werden gerapporteerd

(Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2009, 2010; Mooney, 2011).

Page 11: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

5

Anekdotisch worden er gedragsproblemen gemeld. Bij honden is er melding van een associatie

tussen hypothyreoïdie en agressie, onderdanig en angstig gedrag, sufheid, zwaarmoedigheid en

onstabiel karakter (Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2010). In deze literatuurstudie zullen

we de relatie tussen hypothyreoïdie en het gedrag van naderbij bekijken.

1.4 Diagnose

Indien de hond verdacht wordt van hypothyreoïdie op basis van de anamnese en klinische

symptomen, moeten we dit bevestigen om tot een uiteindelijke diagnose te komen.

De eerste stap is vaak een hematologisch en biochemisch bloedonderzoek. De meest voorkomende

afwijkingen van het bloedbeeld zijn een milde normochrome en normocytische anemie, een stijging

van aspartaat aminotransferase, creatine kinase en gamma-glutamyl transferase,

hypercholesterolemie en een daling van het aantal neutrofielen. Deze afwijkingen in het bloedbeeld

zijn echter niet specifiek voor hypothyreoïdie, waardoor er zeker verder getest moet worden voor een

uiteindelijke diagnose (Mooney, 2011).

De eerste keus voor schildklierfunctietesten zijn vandaag de dag de bepaling van de concentratie van

totaal thyroxine (TT4) en canine thyrothropine (TSH). Bij een concentratiebepaling van TT4 zal een

daling van TT4 opgemerkt worden. Deze test heeft een hoge sensitiviteit (tussen 90 en 100%) maar

de specificiteit is vrij laag (75%), aangezien er heel wat factoren op de TT4 concentratie inspelen die

niet-schildklierafhankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld toenemende leeftijd, ziekte, overgewicht en

medicatie. Ook rasverschillen worden opgemerkt, zo hebben windhonden en sledehonden lagere TT4

normaalwaarden. Af en toe zullen hypothyreoïde honden als vals negatief beschouwd worden,

vermoedelijk door T4-autoantistoffen (Scott-Moncrieff, 2010; Mooney, 2011). Daarom is een

combinatie van de TT4 concentratie test met een bepaling van canine TSH concentratie aan te

bevelen. De TSH concentratie bij hypothyreoïde honden dient hoog te zijn. Deze test heeft een lage

sensitiviteit (75%), waardoor de bepaling van TSH niet als alleenstaand diagnostisch middel mag

gebruikt worden, maar een hoge specificiteit (tussen 80 en 90%). Honden met een verlaagde TT4

concentratie gecombineerd met een gestegen concentratie van canine TSH kunnen met een hoge

zekerheid gediagnosticeerd worden voor primaire hypothyreoïdie (Daminet, 2006; Mooney, 2011).

Indien bovenstaande testen geen zekerheid geven over de diagnose van hypothyreoïdie kan men

overgaan naar zogenaamde tweedelijns diagnostische testen. De thryotropine (TSH) stimulatie test

werd lang als “gouden standaard” aanzien, maar deze test heeft toch een paar belangrijke nadelen.

Het is namelijk een langdurige test (4 tot 6 uur) die vrij duur geworden is, aangezien bovine TSH niet

meer commercieel beschikbaar is en er nu moet gewerkt worden met recombinant human TSH

(rhTSH). Maar ondanks deze nadelen behoudt de TSH stimulatie test vandaag de dag nog steeds zijn

waarde, zeker in die gevallen waar er door andere testen geen definitieve diagnose kan gesteld

worden wegens tegengestelde resultaten. Concentratiebepaling van vrij thyroxine (T4) gebeurt door

evenwichtsdialyse (ED) en is een dure en niet algemeen beschikbare test die een laag gehalte aan vrij

Page 12: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

6

T4 zal aanduiden met een hoge specificiteit. Vrij T4 is minder afhankelijk van niet-

schildklierafhankelijke factoren en het bepalen ervan is de meest accurate test op dit ogenblik die men

voor handen heeft (Daminet, 2006; Scott-Moncrieff, 2010; Mooney, 2011). Thyroglobuline

autoantistoffen (TgAA) kunnen in geval van twijfel ook bepaald worden en honden met positieve

resultaten voor deze test zijn sterk verdacht voor lymfocytische thryreoïditis (Daminet, 2006; Mooney,

2011).

In de humane geneeskunde wordt vaak gebruik gemaakt van scintigrafie voor de diagnose van

hypothyreoïdie. Scintigrafie kan ook bij honden toegepast worden voor de diagnostiek, vooral voor de

differentiatie tussen honden met hypothyreoïdie en honden met euthyroïd sick syndroom, maar in

eerste instantie worden best de schildklierfunctietesten gebruikt (Daminet, 2006; Mooney, 2011).

1.5 Therapie

De behandeling van hypothyreoïdie bij honden bestaat uit orale toediening van synthetische sodium L-

thyroxine (T4), wat best gegeven wordt met voedsel. De startdosis is 0.02 mg/kg tweemaal daags.

Controle dient te gebeuren 4 tot 8 weken na aanvang van de behandeling en de dosis wordt indien

nodig aangepast. Indien er onvoldoende gastro-intestinale absorptie is van het synthetische T4 kan

men overgaan tot een toediening van T3. T3 moet driemaal daags toegediend worden en heeft een

hogere kans voor het ontwikkelen van een iatrogene hyperthyreoïdie. Deze nevenwerking vormt een

rariteit bij honden, daar ze vrij ongevoelig blijken te zijn voor het ontwikkelen van een iatrogene

hyperthyreoïdie (Scott-Moncrieff, 2010).

Reeds na een tweetal weken dient er een duidelijke verbetering te zijn in activiteit van de honden.

Neurologische problemen en gewichtsverlies dienen duidelijk beter te zijn binnen 8 weken na aanvang

van de therapie, net zoals er over het algemeen een verbetering van de hartfunctie wordt

waargenomen in deze periode, echter kan het tot een jaar duren vooraleer de hartfunctie volledig

hersteld is (Scott-Moncrieff, 2010).

Page 13: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

7

2. Hypothyreoïdie en gedrag

In deze literatuurstudie willen we nagaan of hypothyreoïdie bij honden aanleiding kan geven tot

gedragsveranderingen. Dit fenomeen is uitgebreid beschreven in de humane geneeskunde en bij

proefdieren zoals ratten.

2.1 Invloed van schildklierhormonen op neurotransmitters

Receptoren voor schildklierhormonen zijn uitgebreid verspreid in het centraal zenuwstelsel. Heel wat

van deze receptoren bevinden zich in het limbisch systeem, waar ze invloed hebben op het gedrag.

De belangrijkste inwerking van schildklierhormonen vinden we op het serotonerg systeem en op de

catecholamines noradrenaline en dopamine (Bauer et al., 2008). Deze zaken zijn vooral bestudeerd in

de humane geneeskunde, waarbij dieren (voornamelijk ratten) vaak als model worden gebruikt, maar

de laatste jaren gebeurt er ook meer en meer onderzoek bij honden.

2.1.1 Serotonine

Serotonine is een monoamine neurotransmitter die verschillende invloeden uitoefent op het gedrag.

De serotonerge neuronen bevinden zich voornamelijk in de raphe nuclei en beïnvloeden voornamelijk

de zones van de hersenen die emotioneel gedrag sturen, zoals de prefrontale cortex, de

hippocampus, de thalamus en het limbisch systeem. Humaan heeft serotonine een effect op onder

meer agressie, depressie, impulsiviteit, obsessioneel en seksueel gedrag, angst en vrees, het

eetgedrag en pijngewaarwording (Lucki, 1998; Vermeire et al., 2011). Ook heeft serotonine een

invloed op het circadiaans ritme en op het leerproces (Lucki, 1998).

Onderzoek bij ratten toont aan dat hypothyreoïdie een significante stijging in de hersenen veroorzaakt

van serotonine (ook gekend als 5-hydroxytryptamine, afgekort als 5-HT) en van 5-HIAA (5-

hydroxyindol-azijnzuur), de belangrijkste 5-HT metaboliet. De serotonine precursor 5-

hyrdroxytryptofaan (5-HTP) is significant verlaagd, wat duidelijker naar voor kwam in studies bij

neonatale ratten dan bij volwassen ratten (Bauer et al., 2002).

Verdere studies bij adulte ratten met hypothyreoïdie tonen echter een verschil aan in veranderingen

van serotonine, diens metabolieten en precursoren, afhankelijk van het deel van de hersenen dat

bestudeerd wordt. In de hersenstam wordt een stijging van de 5-HT metabolieten opgemerkt, maar de

concentraties van serotonine in de cortex zijn daarentegen verlaagd (Bauer et al., 2002).

Op vlak van de serotoninereceptoren 5-HT1A (autoinhibitorische serotoninereceptor) en 5-HT2

(excitatorische serotoninereceptor) zijn er ook een aantal veranderingen te vinden door

hypothyreoïdie. Hypothyreoïdie zorgt voor een significante verlaging van de 5-HT2A receptor densiteit

in de cortex (Bauer et al., 2002). De 5-HT2A receptor agonist heeft een anxioloytisch effect (Vermeire

Page 14: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

8

et al., 2011). In de raphe nucleus van de hersenen is er een stijging van de 5-HT1A autoreceptor

activiteit. Door toevoeging van schildklierhormonen aan de patiënt zullen er twee mechanismen in

werking treden. Zo zal er een daling van de sensitiviteit van de 5-HT1A autoreceptor plaatsvinden, met

een stijgende serotoninevrijzetting tot gevolg door de cortex en de hippocampus, wat een rol speelt in

de uiting van vrees bij mensen (Bauer et al., 2002; Vermeire et al., 2011). Daarnaast zal de

sensitiviteit voor de corticale 5-HT2A receptor stijgen, wat een verhoogde serotonine neurotransmissie

met zich meebrengt. Deze verhoogde 5-HT2A receptor sensitiviteit versterkt tevens ook het effect van

een behandeling met antidepressiva die inwerken op deze receptor (Bauer et al., 2002).

2.1.2 Noradrenaline

Noradrenaline (NA) is een catecholamine die in het centraal zenuwstelsel werkzaam is als monoamine

neurotransmitter. Het noradrenerg systeem beïnvloedt zowel direct als indirect het gedrag. De

noradrenerge neuronen ontspringen ter hoogte van de locus coeruleus en innerveren de cerebrale

cortex en de limbische regio’s, zones die stemming en emotie regelen. Indien er een wijziging optreedt

in het noradrenerg systeem kunnen dus gedragsveranderingen opgemerkt worden. Beschreven

gedragsveranderingen onder invloed van noradrenaline zijn depressie, angsttoename, agressie en

agitatie (Herrmann et al., 2004; Vermeire et al., 2011). Noradrenaline speelt ook een rol in klassieke

symptomen opgemerkt bij patiënten lijdend aan hypothyreoïdie, zoals myxoedeem en cerebellaire

ataxie. Deze kunnen verklaard worden door een onderdrukking van de sympathicus (Mano et al.,

1998).

Hypothyreoïdie beïnvloedt tal van catecholamines, waarbij de verandering van noradrenaline in het

centraal zenuwstelsel de grootste blijkt. Door een tekort aan schildklierhormonen wordt er een

significante stijging van de noradrenalineconcentratie opgemerkt in de cerebrale cortex in studies bij

ratten. Ook een plasmastijging van catecholamines, vooral van NA, wordt opgemerkt bij

hypothyreoïdie (Mano et al., 1998). Er is een vermoeden dat een gestegen noradrenaline activiteit een

rol speelt bij angststoornissen (Vermeire et al., 2011).

Noradrenaline beïnvloedt het sympatisch systeem, waarbij schildklierhormonen vooral de beta-

receptoren beïnvloeden. De affiniteit van de beta-receptor wordt beïnvloed door de

membraanveranderingen die gebeuren onder invloed van schildklierhormonen. In het cerebellum

wordt een verlaging opgemerkt van het aantal beta-receptoren bij hypothyreoïde ratten (Mason et al.,

1987).

2.1.3 Dopamine

Dopamine is net als noradrenaline een catecholamine die in het centraal zenuwstelsel werkzaam is

als monoamine neurotransmitter. Er zijn 5 verschillende dopaminerge wegen, die ontspringen vanuit

het ventrale tegmentum en de de substantia nigra en eindigen ter hoogte van het striatum, de

Page 15: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

9

limbische en corticale zone’s. Dit zijn de zones die het emotioneel gedrag sturen (Vermeire et al.,

2011).

Er is een sterke serotonine-dopamine interactie, waarbij een inwerking op de ene neurotransmitter de

andere mede beïnvloedt (Vermeire et al., 2011). Zo speelt dopamine, samen met serotonine, een rol

bij schizofrenie bij mensen (Liemburg et al., 2012). Ook bij dwangneurose (OCD; obsessive-

compulsive disorder) heeft dopamine een belangrijke functie, net zo bij patiënten lijdende aan sociale

fobieën (SAD; social anxiety disorder) (Vermeire et al., 2011).

Ratten met hypothyreoïdie vertonen een gestegen sensitiviteit voor agonisten van de dopamine

receptor (Cameron en Crocker, 1990). Bij gebruik van dopamine agonisten in de humane

geneeskunde vertonen de patiënten stereotiep gedrag dat overeenkomt met OCD symptomen.

Dopamine agonisten zijn ook gekend voor hun angstopwekkend effect (Vermeire et al., 2011). De

concentratie van dopamine in de cerebrale cortex is bij ratten lijdend aan hypothyreoïdie significant

gedaald (Mano et al., 1998).

2.2 Invloed van schildklierhormonen op cortisol

Cortisol is een corticosteroïde die aangemaakt wordt in de bijnierschors. Hormonen afkomstig van de

bijnierschors hebben een directe invloed op het gedrag en op het leervermogen. Zo wordt er bij een

tekort van deze hormonen bij ratten een significante daling opgemerkt van de bewegingsactiviteit en

een duidelijke verslechtering van het leervermogen en geheugen (Fedotova, 2000).

Hypothyreoïdie zorgt voor een verlaagde cortisolklaring in het lichaam. Daardoor krijgt men hogere

cortisolconcentraties, die op hun beurt inwerken op de schildklier zelf en op de omzetting van T4 naar

T3. Door de verhoging van de cortisolspiegel zal er ook minder TSH vrijgesteld worden uit de

hypofyse (Dodds en Aronson, 1999; Aronson en Dodds, 2005).

Hogere concentratie van cortisol in het lichaam zien we als reactie op stress. Door hypothyreoïdie

komt het individu dus als het ware in een chronische stresstoestand. Hoge basale cortisolwaarden

hebben een inhiberend effect op agressie (Montoya et al., 2012). Bij mensen is stress een gekende

factor bij verschillende gedragsveranderingen, zoals bij depressies. Honden zullen vaker een

stereotypisch gedrag gaan vertonen in stresstoestand, in een poging om beter te kunnen omgaan met

deze stressvolle situatie (Dodds en Aronson, 1999).

2.3 Gedragsveranderingen door hypothyreoïdie

In de humane geneeskunde worden tal van gedragsveranderingen opgemerkt door hypothyreoïdie.

Cognitieve veranderingen bij mensen met hypothyreoïdie uiten zich vooral in geheugenstoornissen,

psychomotorische en visueel-ruimtelijke problemen. Hetgeen vooral bestudeerd wordt is de invloed

Page 16: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

10

van schildklierhormonen op neuro-psychiatrisch vlak. Manie, bipolaire stoornissen, dementie, en

vooral depressie door hypothyreoïdie worden beschreven. Er gebeuren uitgebreide studies om de

invloed van toevoeging van schildklierhormonen aan te tonen bij depressies bij mensen lijdend aan

(subklinische) hypothyreoïdie (Bauer et al., 2008).

Bij honden worden er naar analogie van de mens en de rat ook gedragsveranderingen opgemerkt te

wijten aan een tekort van schildklierhormoon. Lethargie is een van de hoofdsymptomen van

hypothyreoïdie, maar er wordt hoe langer hoe meer aandacht besteed aan andere mogelijke

gedragsveranderingen (Beaver en Haug, 2003).

Puppy’s en jonge honden met hypothyreoïdie zijn vaak moeilijk te trainen deels doordat ze weinig

aandacht hebben voor hun eigenaar maar soms ook omdat ze extreem gefixeerd zijn op een

bepaalde activiteit of speelgoed. De gedragingen kunnen sterk individueel verschillen. Eenmaal in de

puberteit of als jong volwassen hond beginnen de gedragsveranderingen duidelijker te worden

(Aronson en Dodds, 2005).

Agressietoename is één van de meest onderzochte verandering in gedrag bij honden lijdend aan

hypothyreoïdie. De agressie kan van uiteenlopende aard zijn, zowel agressie tegenover mensen als

tegenover andere honden en/of territoriaal gedrag kunnen opgemerkt worden. Er zijn in de literatuur

nogal wat tegenstrijdigheden of hypothyreoïdie een significante rol speelt bij agressieproblemen bij

honden. In de studie van Radosta (2011) werd er onderzoek verricht naar agressie tegenover familiale

personen bij honden en hierbij werd de rol van schildklierhormonen bestudeerd. Daaruit bleek dat er

een significante verhoging is van enkel serum thyroxine autoantistoffen (T4AA) bij de agressieve

groep. Een verhoging van T4AA kan wijzen op een thryreoïditis, echter moet er worden opgemerkt dat

de verhoogde T4AA waarden nog steeds binnen de referentiewaarden vallen. Andere studies, zoals

de studie van Hamilton Andrews (1998) bij bearded collies, toonden aan dat honden met

gedragsveranderingen significant lagere T4 waarden hadden ten opzichte van de controlegroep, maar

ze hadden wel normale TSH waarden. De Bearded collies met gedragsproblemen vertoonden alle

mogelijke vormen van agressie, dus zowel agressie ten opzichte van andere honden, maar ook

agressie naar mensen en territoriale agressie. De onderzoekers Beaver en Haug (2003) gaan een

stap verder met hun bevindingen omtrent de link tussen agressie en hypothyreoïdie. Zij vinden dat

agressie bij honden lijdend aan hypothyreoïdie een uniek type van agressie is, gekenmerkt door het in

episodes voorkomen van agressieve gedragingen afgewisseld met normaal gedrag.

Soms wordt er bij hypothyreoïde honden een toename van angst opgemerkt, die al dan niet leidt tot

agressief gedrag. Sommige honden worden nerveuzer, vertonen stereotiep gedrag of gaan meer

beginnen janken. Naast al deze gedragsveranderingen worden bij volwassen en oudere honden

lijdend aan hypothyreoïdie ook een plotse verlatingsangst opgemerkt, voedselnijd of geluidsfobieën

(Aronson en Dodds, 2005).

Page 17: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

11

In de literatuur zijn er een aantal vermeldingen over gedragsveranderingen bij honden terug te vinden

die men kon linken met hypothyreoïdie.

Dodds (1992) en Dodman et al. (1995) beschreven elk 2 gevallen uit de kliniek, waarbij de patiënten

agressie vertoonden tegenover mensen en soms tegenover andere honden. Alle honden bleken te

lijden aan hypothyreoïdie en een behandeling werd gestart. De agressie verminderde bij alle patiënten

duidelijk op korte termijn na de start van de behandeling.

Door Fatjo et al. (2002, 2003) werden in totaal 5 patiënten beschreven met agressie tegenover

mensen. Sommige van deze honden vertoonden ook agressie tegenover soortgenoten. Ook deze

patiënten werden gediagnosticeerd met hypothyreoïdie. Een langdurige behandeling tegen

hypothyreoïdie bleek een vermindering van het agressief gedrag met zich mee te brengen, echter

verdween de agressie bij geen enkele hond volledig.

Een ander gevalsbeschrijving van Dodman en Cottam (2004) ging over twee honden met episodes

van obsessief snuffelgedrag, waarbij 1 hond een suboptimale schildklierfunctie bleek te hebben. Deze

hond was agressief indien de eigenaars probeerden dit gedrag te doorbreken en vertoonde ook een

vorm van omgerichte angstagressie bij aanwezigheid van harde geluiden. Na gerichte hulp bij de

training van deze hond gedurende maanden en een behandeling tegen hypothyreoïdie was er een

duidelijke verbetering merkbaar in zijn agressief gedrag.

De diagnose van hypothyreoïdie werd in de meeste gevallen gesteld door een TSH stimulatietest,

waarbij men verwacht dat honden met hypothyreoïdie een verlaagde TT4 concentratie hebben

gecombineerd met een verhoogde TSH concentratie (Dodman et al., 1995; Fatjo et al., 2002, 2003).

De hond besproken in de gevalsbeschrijving door Fatjo et al. (2003) vertoonde een verhoogde

serumconcentratie van TSH, echter waren zijn waarden van serum T4 aan de lage kant, maar nog

steeds binnen de referentiewaarden. Diagnose door de bepaling van TT4, TT3, vrij T4, vrij T3, T4

autoantistoffen en T3 autoantistoffen werd ook beschreven in sommige gevallenbesprekingen (Dodds,

1992; Dodman et al., 1995). Bij één hond werd met de bepaling van TT4, TT3, vrij T4 en TSH de

diagnose van hypothyreoïdie gesteld (Dodman et al., 2004). Opvallend in al deze

gevallenbesprekingen is dat de patiënten, buiten het afwijkend gedrag, weinig tot soms zelfs geen

andere symptomen vertoonden die verklaard kunnen worden door hypothyreoïdie.

Gedragsveranderingen door hypothyreoïdie wordt ook beschreven bij katten en paarden (Dodds en

Aronson, 1999).

Page 18: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

12

BESPREKING

Hypothyreoïdie is een van de meest voorkomende endocriene stoornis bij de hond. Daarom is het

belangrijk om deze aandoening in al zijn facetten goed te bestuderen. Doordat hypothyreoïdie klinisch

op heel veel vlakken tot uiting kan komen of aan de andere kant zelfs een subklinische aandoening

kan zijn (Feldman en Nelson, 2004; Scott-Moncrieff, 2009, 2010), kunnen gedragsveranderingen als

symptoom voor hypothyreoïdie een extra hulpmiddel zijn voor de vluggere herkenning van deze

ziekte.

Veranderingen in gedrag kunnen door heel wat factoren bewerkstelligd worden, waaruit men echter

niet mag besluiten dat alle honden met gedragsproblemen een tekort aan schildklierhormonen

hebben, net zoals niet alle honden lijdend aan hypothyreoïdie gedragsveranderingen vertonen. Dit

bijkomend symptoom kan dan wel een meerwaarde hebben in de diagnostiek van deze aandoening,

maar mag dus ook niet overdreven worden. In deze literatuurstudie werd vooral belicht hoe

schildklierhormonen hun invloed kunnen hebben op gedrag. Heel duidelijk naar voor kwam serotonine

(Bauer et al., 2002), maar ook de catecholamines dopamine (Cameron en Crocker, 1990; Mano et al.,

1998) en noradrenaline (Mason et al., 1987; Mano et al., 1998; Herrmann et al., 2004) hebben geen

onbelangrijke rol in deze problematiek. Af en toe werd ook cortisol aangehaald als een mogelijke

beïnvloedende factor (Dodds en Aronson, 1999; Aronson en Dodds, 2005), waardoor dit ook werd

besproken in deze masterproef. Onderzoek in de relatie tussen hypothyreoïdie en

gedragsveranderingen gebeurt volop in de humane geneeskunde, waarbij ratten vaak als model

fungeren. Gelijkaardig onderzoek wordt ook meer en meer verricht bij honden (Aronson en Dodds,

2005; Vermeire et al., 2011).

Een nadeel is dat veranderingen in gedrag veroorzaakt door hypothyreoïdie zich op heel wat

manieren kunnen manifesteren (Beaver en Haug, 2003). Agressie wordt het meest opgemerkt bij

honden, maar ook andere uitingen zoals stereotypische gedragingen of angsttoename behoren tot de

mogelijkheden (Dodds en Aronson, 1999), waardoor het moeilijk is om een duidelijke lijn te trekken in

gedragsveranderingen als symptoom bij hypothyreoïdie. Dit bleek duidelijk als de verschillende

gevalsbeschrijvingen uit de kliniek bestudeerd werden.

Studies of gevallenbesprekingen die een duidelijk verband tussen hypothyreoïdie en

gedragsveranderingen bij honden moesten aantonen, hebben vaak de beperking dat er weinig

significante verschillen aan te tonen waren tussen de aangetaste- en de controlegroep. Ook waren

niet steeds dezelfde merkers afwijkend in de verschillende studies. Zo werd in de studie van Radosta

(2011) een significante verhoging opgemerkt van enkel serum thyroxine autoantistoffen (T4AA) bij de

agressieve groep maar vielen deze verhoogde T4AA waarden nog steeds binnen de

referentiewaarden. Een andere studie van Hamilton Andrews (1998), toonde aan dat honden met

gedragsveranderingen significant lagere T4 waarden hadden ten opzichte van de controlegroep, maar

ze hadden wel normale TSH waarden.

Page 19: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

13

In de literatuur zijn er tal van studies en gevallen beschreven bij mensen die gedragsveranderingen

ondergingen door hypothyreoïdie. Depressie is de aandoening die het vaakst geassocieerd wordt met

mogelijke veranderingen in de schildklierhormoonspiegel (Bauer et al., 2008; Vermeire et al., 2011). Er

gebeuren dan ook tal van onderzoeken naar de toevoeging van schildklierhormonen in combinatie

met andere antidepressiva (Bauer et al., 2008). Deze bevindingen zou men ook kunnen verder

onderzoeken voor diergeneeskundige toepassingen. Behandeling van honden lijdend aan

hypothyreoïdie die gedragsveranderingen vertoonden zijn reeds beschreven in verschillende

gevallenbesprekingen. Meestal ging dit om honden die agressief gedrag ontwikkelden naar mensen

toe, soms gecombineerd met agressie tegenover andere honden. Het volledige verdwijnen van de

agressie na behandeling van deze dieren werd er veelal niet opgemerkt, echter bleek wel dat

behandeling een duidelijk merkbare verbetering van het gedrag met zich mee bracht (Dodds, 1992;

Dodman et al., 1995; Fatjo, 2002, 2003; Dodman en Cottam, 2004).

Over dit onderwerp is duidelijk nog niet alles gekend, nochtans zou het een extra hulp kunnen vormen

voor het stellen van de diagnose hypothyreoïdie maar ook voor de behandeling ervan. Verder

onderzoek omtrent deze problematiek bij honden is dan ook sterk aan te raden.

Page 20: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

14

REFERENTIELIJST

Aronson L.P., Dodds W.J. (2005). The effect of hypothyroid function on canine behavior.

Internetreferentie: http://www.animalfriend.co.uk/PDF/THYROID%20AND%20BEHAVIOUR%20BY

%20JEAN%20DODDS.pdf (geconsulteerd op 31 januari 2012).

Bauer M., Goetz T., Glenn T., Whybrow P.C. (2008). The thyroid-brain interaction in thyroid disorders

and mood disorders. Journal of Neuroendocrinology 20, 1101-1114.

Bauer M., Heinz A., Whybrow P.C. (2002). Thyroid hormones, serotonin and mood: of synergy and

significance in the adult brain. Molecular Psychiatry 7, 140-156.

Beaver B.V., Haug L.I. (2003). Canine behaviors associated with hypothyroidism. Journal of the

American Animal Hospital Association 39, 431-434.

Cameron D.L., Crocker D. (1990). The hypothyroid rat as a model of increased sensitivity to dopamine

receptor agonists. Pharmacology, Biochemistry & Behavior 37, 627-632.

Cunningham J.C., Klein B.G. (2007). The thyroid gland. In: Textbook of veterinary physiology, 4th

edition, Saunders Elsevier, Missouri, p. 429-436.

Daminet S. (2006). Diagnosis of canine hypothyroidism. Proceedings. World Small Animal Veterinary

Association, Praag, 13 oktober 2006, p. 312-314.

Dodds W.J. (1992). Thyroid can alter behavior. DVM Newsmagazine 23 (5), 22-23.

Dodds W.J., Aronson L.P. (1999). Behavioral changes associated with thyroid dysfunction in dogs.

Proceedings. American Holistic Veterinary Medical Association Annual Conference, Kauai, oktober

1999, p. 80-82.

Dodman N.H., Cottam N. (2004). Animal behavior case of the month. Journal of the American

Veterinary Medical Association 225, 1339-1341.

Dodman N.H., Mertens P.A., Aronson L.P. (1995). Animal behavior case of the month. Journal of the

American Veterinary Medical Association 207, 1168-1171.

Fatjo J., Amat M., Manteca X. (2003). Animal behavior case of the month. Journal of the American

Veterinary Medical Association 223, 623-626.

Fatjo J., Stub C., Manteca X. (2002). Four cases of aggression and hypothyroidism in dogs. The veter-

inary record 151, 547-548.

Page 21: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

15

Fedotova Y. O. (2000). The effects of peripheral endocrine hormone deficiencies on the processes of

behavior, learning, and memory. Neuroscience and Behavioral Physiology 30, 373-378.

Feldman E.C., Nelson R.W. (2004). Canine hypothyroidism. In: Canine and feline endocrinology and

reproduction, 3rd edition, Saunders Elsevier, Missouri, p. 88-142.

Hamilton Andrews S., McBride E.A., Brown I. (1998). Hypothyroidism and aberrant behavior in the

Bearded Collie. Internetreferentie: http://www.animalfriend.co.uk/PDF/Hypothyroidism%20and%20

aberrant%20behaviours%20in%20the%20Bearded%20Collie.pdf (geconsulteerd op 2 februari 2012).

Herrmann N., Lanctôt K.L., Khan L.R. (2004). The role of norepinephrine in the behavioral and

psychological symptoms of dementia. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences 16,

261-276.

Liemburg E.J., Knegtering H., Klein H.C., Kortekaas R., Aleman A. (2012). Antipsychotic medication

and prefrontal cortex activation: a review of neuroimaging findings. European

Neuropsychopharmacology (in druk).

Lucki I. (1998). The spectrum of behaviors influenced by serotonin. Biological Psychiatry 44, 151 –

162.

Mano T., Sakamoto H., Fujita K., Makino M., Kakizawa H., Nagata M., Kotake M. Hamada M.,

Uchimura K., Hayakawa N., Hayashi R., Nakai A., Itoh M., Kuzuya H., Nagasaka A. (1998). Effect of

thyroid hormone on catecholamine and its metabolite concentrations in rat cardiac muscle and

cerebral cortex. Thyroid 8, 353-358.

Mason G.A., Bondy S.C., Nemeroff C.B., Walker C.H., Prange A.J. (1987). The effects of thyroid state

on beta-adrenergic and serotonergic receptors in rat brain. Psychoneuroendocrinology 12, 261-270.

Montaya E.R., Terburg D., Bos P.A., van Honk J. (2012). Testosterone, cortisol, and serotonin as key

regulators of social aggression: A review and theoretical perspective. Motivation and Emotion 36, 65-

73.

Mooney C.T. (2011). Canine hypothyroidism: A review of aetiology and diagnosis. New Zealand

Veterinary Journal 59, 105-112.

Panciera D.L. (1994). Hypothyroidism in dogs: 66 cases (1987–1992). Journal of the American

veterinary medical association 204, 761-767.

Radosta L.A., Shofer F.S., Reisner I.R. (2011). Comparison of thyroid analytes in dogs aggressive to

familiar people and in non-aggressive dogs. The Veterinary Journal (in druk).

Page 22: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen

16

Scott-Moncrieff J.C.R. (2009). Hypothyroidism. In: Bonagura J.D., Twedt D.C. (Editors) Kirk’s Current

veterinary therapy XIV, 14th edition, Saunders Elsevier, Missouri, p. 185-191.

Scott-Moncrieff J.C.R. (2010). Hypothyroidism. In: Ettinger S.J., Feldman E.C. (Editors) Textbook of

veterinary internal medicine volume 2, 7th edition, Saunders Elsevier, Missouri, p. 1751-1761.

Vermeire S., Audenaert K., Vandermeulen E., De Meester R., van Bree H., Dobbeleir A., Peremans K.

(2011). What’s in a brain: neuroanatomy and neurochemistry of anxiety disorders in dogs. Vlaams

Diergeneeskundig Tijdschrift 80, 175-184.

Page 23: GEDRAGSVERANDERINGEN DOOR …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/650/RUG01-001893650_2012_0001... · universiteit gent faculteit diergeneeskunde academiejaar 2011 – 2012 gedragsveranderingen