Magazine 2, 2010

32
1 Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 1, 1 mei 2010 Inhoud Gewone baan, voorwoord ........................................................................................................................2 Nieuws ......................................................................................................................................................3 Kwalificatie Structuur Sport, opleidingen ..................................................................................................6 Boeken......................................................................................................................................................7 Oud-fit, column .........................................................................................................................................9 Rugklachten, medisch ............................................................................................................................10 Goede aansluiting op atletiekaanbod, aan het woord ............................................................................13 Op een dag... begin je een eigen loopbedrijf (deel III, slot), arbozaken .................................................16 Meerjarenplan werpen, De aanpak ........................................................................................................19 ‘Talentontwikkeling begint bij de atletiekvereniging’, de kwestie............................................................22 65 kilometer per uur, voor u gelezen en beoordeeld ..............................................................................26 Werpen met de kleinsten, oefenstof .......................................................................................................28 Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, verschijnt 4x per jaar. Het infor- meert gediplomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwa- liteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een zogenaamde digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 3/2010 verschijnt 1 september. Redactie: Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected] , www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Kamiel Maase, Michiel van Dijk, Dennis Meens, Els Stolk Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Mail [email protected] voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen dit magazine per mail. Veranderingen van het e-mailadres graag doorgegeven via: [email protected] .

Transcript of Magazine 2, 2010

Page 1: Magazine 2, 2010

1

Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atlet iekunie, nummer 1, 1 mei 2010 Inhoud

Gewone baan, voorwoord ........................................................................................................................2

Nieuws ......................................................................................................................................................3

Kwalificatie Structuur Sport, opleidingen..................................................................................................6

Boeken......................................................................................................................................................7

Oud-fit, column .........................................................................................................................................9

Rugklachten, medisch ............................................................................................................................10

Goede aansluiting op atletiekaanbod, aan het woord ............................................................................13

Op een dag... begin je een eigen loopbedrijf (deel III, slot), arbozaken.................................................16

Meerjarenplan werpen, De aanpak ........................................................................................................19

‘Talentontwikkeling begint bij de atletiekvereniging’, de kwestie............................................................22

65 kilometer per uur, voor u gelezen en beoordeeld..............................................................................26

Werpen met de kleinsten, oefenstof .......................................................................................................28

Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, verschijnt 4x per jaar. Het infor-meert gediplomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwa-liteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een zogenaamde digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 3/2010 verschijnt 1 september. Redactie: Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Kamiel Maase, Michiel van Dijk, Dennis Meens, Els Stolk Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Mail [email protected] voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen dit magazine per mail. Veranderingen van het e-mailadres graag doorgegeven via: [email protected].

Page 2: Magazine 2, 2010

2

VOORWOORD

Gewone baan Gedurende vele jaren heb ik actief mogen zijn als atleet. Daarbij ben ik ondersteund door familie, vrienden, sponsoren, Atletiekunie en NOC*NSF. Na het afsluiten van die periode was het tijd om op een andere manier aan de slag te gaan, een ‘gewone’ baan te vinden. Voor mijn papiertjes had ik gezorgd, met een opleiding in de chemie en microbiologie in de jaren negentig en zeer recent een studie bedrijfskunde. Zelf was ik best benieuwd waar ik terecht zou komen. In de voedingsindustrie, waarbinnen ik eerder werkzaam was geweest, misschien? Het is de sport geworden, in een functie waarin ik mijn ervaringen uit topsportcarrière en opleidingen goed kan combineren, en ik vind het prachtig. Sinds de zomer van 2009 ben ik werkzaam bij NOC*NSF als coördinator wetenschappelijke onder-steuning topsport, een hele mond vol. Een functie vol uitdagingen die mij de kans geeft iets terug te doen voor de sport. Laat mij proberen die functie iets nader te verklaren. In de kern komt mijn werk neer op het samenbrengen van (sport)wetenschap en sportpraktijk. Dat klinkt eenvoudig, maar valt vaak tegen omdat doorgaans een vertaalslag nodig is – en die is lastig. Er bestaan bibliotheken vol met boeken en tijdschriften gevuld met wetenschappelijke kennis. Vaak is die kennis niet speciaal op sportspecifieke vragen gericht en bovendien is het meestal lastig om met die kennis praktisch aan de slag te gaan. Om die reden is een onderdeel van mijn taak wetenschappers te verleiden meer toepassingsgericht onderzoek te doen, gebaseerd op behoeften vanuit de topsport. Tegelijkertijd probeer ik coaches en sporters te prikkelen en in de gelegenheid te stellen hun praktijk-vragen zo concreet en begrijpelijk mogelijk te maken voor wetenschappers, opdat die weten wat onderzocht dient te worden. Eén manier om dat te doen is door wetenschappers aan te stellen die in het veld actief zijn, ook ‘embedded scientists’ genoemd. Deze doorgaans jonge academici, vaak ge-schoold in de bewegingswetenschappen en uiteraard met een passie voor sport, worden aangesteld in een sportomgeving die rijp is voor een volgende stap, klaar is voor wetenschappelijke input. Zo zijn nu dergelijke mensen aan de slag in het schaatsen, zwemmen en turnen. Deze personen zijn meer-dere dagen per week aanwezig op de sportvloer en stellen actief hun kennis en ideeën ter beschikking aan coaches. Tegelijkertijd dienen ze als vraagbaak voor die coaches en aldus fungeren ze als een brug tussen wetenschap en sportpraktijk. Deze manier van werken is voor beide partijen, coaches en wetenschappers, ongetwijfeld even wennen. Maar ik ben er van overtuigd dat na een ‘snuffelperiode’ het vertrouwen groeit en de samenwerking vruchten gaat afwerpen. Veel meer kan ik vertellen, over bijvoorbeeld het thema voeding, waar ik de afgelopen maanden veel aandacht aan heb besteed. Of over de innovatieprojecten bij InnoSportNL waaraan ik een steentje tracht bij te dragen. Maar een voorwoord moet niet te lang zijn. Ik hoop een tipje van de sluier opge-licht te hebben en u, lezer, nieuwsgierig gemaakt te hebben naar wat wetenschappelijke inzichten voor de sport kunnen betekenen. Leest u nu verder, want ook dit magazine staat vol met interessante thema’s! Kamiel Maase

Page 3: Magazine 2, 2010

3

NIEUWS

Winnaars

Onder de inzenders naar aanleiding van de enquête over dit Digitaal Magazine zijn twee gelukkigen. Elma Sandee en Bert Herrijgers hebben Asics kleding gewonnen en deze ondertussen ontvangen. Alle inzenders: nogmaals bedankt!

Lopen is niet slecht voor de knieën

Velen vermijden joggen of lopen omdat ze denken dat het slecht is voor de knieën of ze last gaan krij-gen van hun gewrichten. Maar recent onderzoek suggereert dat lopen de knieën beschermt tegen na-tuurlijke slijtage. Amerikaanse reumatologen verwachten dat volwassenen die regelmatig lopen 25 procent minder pijn en osteoartritis hebben, vooral in heup- en kniegewrichten, dan niet-lopers. Lopen versterkt immers de spieren en de botten. De wetenschappers wijzen er wel op dat alleen regelmatig lopen deze voordelen biedt. Eraan beginnen na jarenlang weinig te hebben gesport, heeft niet het-zelfde effect voor de gewrichten, zo blijkt uit het artikel uit het vakblad Arthritis Research and Therapy. Bron: AD, 2 februari 2010 Veerkracht verenigingen vangt grootste klappen op

De recessie heeft de sportverenigingen het afgelopen jaar niet onaangeroerd gelaten. Eind 2009 maakten meer verenigingen zich zorgen over hun financiën dan eind 2008. Het aandeel verenigingen dat zijn financiële positie als (zeer) goed ervaart, is gedaald van 73% in 2008 naar 64% in 2009. Bijna een kwart van de verenigingen (22%) zag de gemeentelijke bijdragen in 2009 afnemen. In 2008 was dit nog 14%. Verenigingen hebben echter op een creatieve wijze op veel posten weten te bezuinigen, om te compenseren voor de teruglopende inkomsten. Mede daardoor is er nog weinig bekend over verenigingen die daadwerkelijk ‘omvallen’. Waakzaamheid is echter geboden om er voor te zorgen dat de grootste investeerder in de sport, de lokale overheid, haar bezuinigingen niet op de sport afwentelt. Dit zijn de belangrijkste resultaten uit het rapport Tussen veerkracht en vrees. De impact van de re-cessie op de georganiseerde sport, dat het W.J.H. Mulier Instituut op verzoek van NOC*NSF heeft opgesteld. Aan het onderzoek namen 1.300 verenigingen deel, als onderdeel van de Verenigings-monitor 2009. De gegevens uit beide onderzoeken zijn aangevuld met gegevens over sportuitgaven bij gemeenten en bij sportconsumenten. Verdere resultaten uit dit onderzoek:

• 22% van de verenigingen heeft in 2009 moeten bezuinigen (2008: 13%). Voor 2010 verwacht 31% te moeten bezuinigen.

• 33% van de verenigingen meldt in 2009 een afname van sponsorinkomsten (2008: 20%). Voor 2010 verwacht 20% een verdere afname.

• Eind 2009 kenden sportverenigingen 184.000 vacatures voor vrijwilligers en 7.400 vacatures voor betaalde krachten.

• Gemiddeld telt een vereniging 40 vrijwilligers en 2,5 betaalde krachten. • Steeds meer verenigingen werken samen met een of meer andere organisaties (2008 80%,

2009 84%). Naschrift redactie: dit geldt voor alle sportverenigingen en niet uitsluitend voor atletiekverenigingen. Bron: sport.nl, maart 2010 Gezondere leefstijl blijkt voor velen moeilijk haal baar

Nederlanders boeken de laatste jaren nauwelijks winst bij het streven naar een gezondere leefstijl. Zo is er in 2009 geen verbetering in het aantal mensen dat voldoende gezond beweegt. Het percentage mannen met ernstig overgewicht was sinds het begin van de waarneming niet eerder zo hoog. De afname in de laatste jaren van het percentage zware drinkers stagneert nu. Een positieve ontwikkeling is dat over een wat langere periode bekeken het aantal rokers licht blijft dalen. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS. Het lijkt erop dat het steeds moeilijker wordt om meer Nederlanders in (gezonde) beweging te krijgen. In 2009 lag het percentage Nederlanders van 12 jaar of ouder dat voldoet aan de Nederlandse Norm

Page 4: Magazine 2, 2010

4

Gezond Bewegen op 56, evenveel als in 2007 en in 2008. De stagnatie is in alle leeftijdsgroepen zichtbaar, zowel bij mannen als bij vrouwen. De uitkomsten voor matig overgewicht bij volwassenen van 20 jaar of ouder waren in 2009 nagenoeg gelijk aan die van 2008. Vier op de tien mannen en drie op de tien vrouwen hebben matig overgewicht. Het percentage volwassenen met ernstig overgewicht neemt echter nog steeds toe. Bij mannen (11,2%) was het aandeel met ernstig overgewicht sinds het begin van de waarneming in 1981 niet eerder zo hoog. Ouderen kampen het meest met ernstig overgewicht. Bij vrouwen boven de 65 jaar is dat een op de zes. Overmatig alcoholgebruik onder Nederlanders van 12 jaar of ouder bleef in 2009 gelijk. Een op de tien wordt gerekend tot de zware drinkers. Deze mensen drinken op minimaal één dag in de week min-stens zes glazen alcoholhoudende drank. In de leeftijdsgroep van 12 tot 24 jaar komt zwaar drinken het meest voor. Ruim 1 op de 8 jongeren wordt gerekend tot de groep zware drinkers. De laatste twee jaar is echter sprake van een afname van het aandeel zware drinkers in deze leeftijdsgroep. Eén op de vijf Nederlanders drinkt geen alcohol en dat cijfer is al jarenlang constant. In 2009 rookte 27 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder. Dat is iets minder dan in 2008. De verklaring ligt vooral in het feit dat minder vrouwen van 25 jaar en ouder roken. Van alle vrouwen rookt 23 procent. Bij de mannen is dat 31 procent. In de jongste leeftijdsgroep (12-24 jaar) is de laatste vijf jaren het percentage rokers met 23 procent gelijk gebleven. In het algemeen is er over de laatste 10 jaar gezien sprake van een licht dalende tendens in het percentage rokers onder mannen en vrouwen. Dit geldt ook voor het percentage zware rokers (minstens 20 sigaretten per dag). Bron: www.cbs.nl, maart 2010 Woerden opent one-stop-shop voor sporters

De Maartenskliniek Woerden opende begin dit jaar een one-stop-shop. Binnen vier weken krijgen sporters en patiënten die voor dagbehandeling in aanmerking komen, een diagnose en behandeling, zoals een operatie. In de loop van 2010 wordt het traject verder verkort tot twee weken. De shop staat open voor iedereen met sportgerelateerde klachten. De one-stop-shop bij Maartenskliniek in Woerden werkt als volgt: 1. Na overleg met de huisarts, fysiotherapeut of specialist belt de patiënt voor een af-spraak en wordt deze uitgenodigd voor het ‘one-stop-shop’- spreekuur, 2. Tijdens het spreekuur wordt de patiënt onderzocht. Aansluitend wordt een foto gemaakt op de afdeling Radiologie, 3. De specialist beoordeelt nog op dezelfde dag de foto en stelt een behandeling vast, 4. Binnen vier werken na het bezoek aan het spreekuur wordt de patiënt geopereerd en op de dagbehandeling opgenomen. Bron: Maartensmagazine, winter 2010, meer informatie www.maartenskliniek.nl/mm MMC start unieke achillespoli

Het Máxima Medisch Centrum in Eindhoven opende op 9 maart een poli speciaal voor achillespees-problemen. Patiënten worden gezien door een orthopeed, een sportarts én een fysiotherapeut. Deze aanpak, in combinatie met unieke behandelmogelijkheden, biedt patiënten de grootste garantie eindelijk verlost te worden van een pijnlijke achillespees. Met deze nieuwe poli, onder de naam TendoMáx, denkt MMC veel patiënten te kunnen helpen die al lang kampen met problemen aan de achillespees. Sportarts Bert van Essen: ‘Achillespeesklachten komen veel voor en zijn vaak hardnek-kig waardoor patiënten langdurig uitvallen in sport of werk. Conservatieve behandeling faalt regelmatig omdat oefeningen vaak niet goed worden uitgevoerd en ook de begeleiding vaak tekort schiet.’ Pa-tiënten kunnen terecht bij de poli van afdeling sportgeneeskunde (SportMáx) op Sportcomplex Eind-hoven Noord, Vijfkamplaan 8b, 040 888 86 88, 0800-BLESSURE, [email protected]. Bron: sportzorg.nl, 18 februari 2010

Page 5: Magazine 2, 2010

5

Dé Jeugdprijs is voor AV Valkenswaard

Tijdens de Dag van de Baanatletiek op 27 maart jl. werd Dé Jeugdprijs 2009 uitgereikt aan de atletiekvereniging met activiteiten die een positieve bijdrage leveren aan de jeugdleden (minipupillen tot en met A-junioren). De jury bestaande uit drie jeugdleden van verschillende verenigingen, een lid van het Jeugdplatform en een bondsmedewerker, beoordeelden in totaal 22 inzendingen aan de hand van vooraf opgestelde criteria. De eerste prijs ging naar Atletiekvereniging Valkenswaard dat in uitwisseling bij de Belgische zustervereniging RC Tienen, op bezoek ging. In het ochtendprogramma organiseerde AVV Fun Games en na de lunch organiseerde RC Tienen een levend Ganzenbord. ‘(AVV stak met kop en schouders boven de andere inzendingen uit. Een erg complete inzending die goed overdraagbaar is met het toegestuurde draaiboek met uitwerking van alle spellen. De samenwerking tussen Nederland en België werd als erg positief beoordeeld’, aldus de jury). De andere activiteiten zaten dicht bij elkaar.

AVV ontving hiervoor een cheque van 1000 euro. De tweede plaats was voor de drie succesvolle jeugdkampen die het jongerencomité van Prins Hendrik uit Vught jaarlijks organiseert, voor atleten, turners en gymnasiasten. Zij ontving 500 euro. Derde werd AV Phoenix uit Utrecht, dat met een grote bakfiets vol met speelse en echte atletiekmaterialen kansarme kinderen in achterstandwijken een kans geeft in contact te komen met atletiek. De Kipla’bak, zoals de bakfiets heet, is genoemd naar Lornah Kiplagat. Phoenix ontving 250 euro. De winnaars moeten het prijzengeld besteden aan de jeugd. Digitaal Magazine besteedt in de komende nummers aandacht aan de prijswinnaars. Start to Run op weg naar 8.000 á 10.000 deelnemers in 2010

Start to Run blijft verbazen. Het aantal lopers dat via dit initiatief kennis maakt met de loopsport komt in 2010 waarschijnlijk uit op 8 à 10.000. Op 110 locaties in Nederland wordt Start to Run aangeboden. De zes weken durende cursus is bedoeld voor beginnende hardlopers die nog geen lid zijn van een hardloopvereniging. Onder begeleiding van een deskundige trainer wordt er op een laagdrempelige manier kennis gemaakt met hardlopen. De kosten voor zes clinics bedragen 35 euro. Tachtig procent blijft ook na die eerste 6 weken hardlopen. Een aantal stroomt door naar een atletiekvereniging. De kwaliteit van de trainers die de deelnemers gezond en verantwoord hardlopen aan te leren, is voor de Atletiekunie belangrijker dan een zo groot mogelijk aantal deelnemers, zo liet André Hoogink namens de bond weten. Bron: NASB.nl, 6 april 2010

Starten met lopen is niet zonder risico Loopprogramma’s zoals Start to Run zijn een onverhoopt succes gebleken. Maar heel wat begin-nende lopers vergalopperen zich, met blessures tot gevolg. Nederlands en Belgisch onderzoek tonen aan dat 20 tot 30 procent van de beginnende lopers geblesseerd raakt. De helft tot 75 procent van alle loopkwetsuren zijn overbelastingsletsels. Die ontstaan doordat de loper ofwel te zwaar oefent voor zijn huidige conditie, niet voldoende oplet voor de eerste signalen van overbelasting, zijn trainingsschema niet aanpast aan de signalen, of te weinig variatie aanbrengt in zijn training. Sportarts Sam Moustie is een fan van het Start-to-Run-programma: weinig initiatieven maakten al zo veel mensen warm om te sporten. Maar zijn ervaringen vertellen dat zelfs een licht loopprogramma soms te zwaar is. ‘Vooral mensen met overgewicht lopen een grote kans op overbelastingsletsels’, zegt Moustie. ‘Hoe zwaarder je bent, hoe meer je pezen en gewrichten belast worden.’ Dikwijls is de conditie van deze mensen ook slecht, waardoor ze vlug in het rood gaan. Moustie raadt aan om eerst een sport te zoeken met minder grote piekkrachten, zoals fietsen, zwemmen, fitness of krachttraining. ‘ Overigens vormen ook erg magere mensen een risicogroep. Zij hebben vaak weinig spieren, lichte botten en kwetsbare gewrichten en dus onder meer een grotere kans op stressfracturen. Bron: www.gezondheidsnet.be, Liselotte AmpeBron: - 25 februari 2010

Page 6: Magazine 2, 2010

6

OPLEIDINGEN

Trainerstekort? Gewoon meer opleidingen organiseren!

Kwalificatie Structuur Sport Paul Peters Je zou denken dat het tekort aan trainers binnen de atletiek en loopsport simpelweg op te lossen is door meer opleidingen te gaan organiseren. Deze gedachtegang lijkt logisch en komt mij ook regelmatig ter ore. Echter de praktijk blijkt weerbarstiger dan je op het eerste gezicht denkt. Wat blijkt namelijk met enige regelmaat? Dat opleidingen niet door gaan omdat of onvoldoende cursisten zich inschrijven. Als in een aantal gevallen een vereniging de cursus heeft aangevraagd omdat zij een aantal cursisten met belangstelling hebben, dan snap ik het helemaal niet meer. Nader onderzoek levert dan het volgende beeld op: de cursisten hebben in principe wel belangstelling (soms worden ze trainer om de club van een probleem af te helpen) maar als het dan concreet wordt dan past het niet qua data, er blijkt toch te weinig tijd, ze gaan net op vakantie enz. Allerlei redenen die uiteindelijk het overgaan tot aanmelden in de weg staan. Jammer. Daarnaast blijkt vaak dat cursisten vooraf niet goed weten waar ze aan beginnen. De cursus die op korte termijn in de buurt plaats vindt, moet het worden. ‘Oh, is het een niveau 3 cursus, dan doe ik die toch’ zonder dat er voldoende besef is wat een niveau 3 cursus inhoudt. Misschien is het veel beter om een niveau 2 cursus te gaan doen, maar de kennis daarvoor ontbreekt! De bovenstaande problemen heeft de Atletiekunie aangepakt door in de maanden maart en april een achttal avonden met 2 thema’s te organiseren. Het eerste gedeelte van de avond worden de aanwezigen geïnformeerd over de nieuwe opleidingen. Wat houdt een niveau 2 of niveau 3 opleiding nu in? Wat is het verschil, bijvoorbeeld qua belasting? Hoe kun je een niveau 2 opleiding naar je vereniging halen? In het tweede gedeelte van de avond wordt er actief gewerkt met een Stappenplan voor werving, behoud en ‘ontwikkelen’ van trainers binnen de atletiekvereniging of loopgroep. Door opdrachten gaan de deelnemers van de workshop aan de slag met de verschillende stappen. In de stap Werving van trainers wordt er gesproken over motivaties van trainers, knelpunten bij werving en natuurlijk mogelijke oplossingen. In de stap Behoud van trainers wordt gesproken over knelpunten en oplossingen, over hoe je betrokkenheid en motivatie kunt vergroten. In de stap Structurele inbedding binnen de vereniging wordt gesproken over taakomschrijvingen, financiën, communicatie, trainerscoördinator. Aan het einde van de workshop kregen de deelnemers een reader die hen kan helpen bij het opstellen van een plan voor de vereniging. Al met al boeiende avonden waarvan de deelnemers via een evaluatieformulier hun waardering over ‘uitspraken’. Alle input vanuit de avonden wordt verwerkt in de reader. Deze wordt in mei naar alle deelnemers gemaild. Daarnaast wordt er een PDF versie op de website geplaatst. Ook een samen-vatting van de feedback van deelnemers wordt gepubliceerd. Door de positieve feedback op deze avonden gaat de afdeling Opleidingen in 2011 door met het organiseren van workshops die ertoe moeten leiden dat het kadertekort afneemt. Want één ding is zeker: het kadertekort kan alleen opgelost worden als vereniging en Atletiekunie samen optrekken.

Page 7: Magazine 2, 2010

7

BOEKEN De publicaties in deze rubriek zijn geen aanbevolen literatuur door de Atletiekunie of de digi-taal magazineredactie, tenzij expliciet vermeld. He t zijn recent verschenen werken op het inte-ressegebied van atletiektrainers. Fitness voor iedereen: Mensen besteden tijd, geld en energie aan het onderhouden van hun conditie en begaan almaar dezelfde trainingsfouten. Eric Heiden en Massimo Testa werken al jaren samen: als bewegingswetenschappers én in het begeleiden van mensen (vaak topsporters) die veel trainen. In Fitness voor iedereen ontvouwen zij hun wetenschappelijk onderbouwde methode, die iedereen in staat stelt binnen zijn eigen mogelijkheden een maximale fitheid te bereiken. Het eerste deel gaat in

op allerlei aspecten van training en hoe die te verbeteren, vanuit de ge-dachte dat ieder mens beter wordt als hij weet waarom en hoe het werkt. Het tweede deel helpt de lezer zijn eigen trainingsschema op te stellen. Heiden en Testa behandelen in hun boek conditie en basisconditie, doelstellingen en motivatie, kracht, beweging en versnelling, vooruitgang en rust, voeding en drank, het afwisselen van trainingsvormen en sporten, cardiovasculaire fitness, lenigheid, spierkracht, balans en coördinatie en conditietesten. Fitness voor iedereen. Sneller, beter, sterker in twaalf weken, 332 p. Auteurs: Eric Heiden en Massimo Testa Vertalers: Edwin Krijgsman, Ed van Eeden ISBN: 978 90 295 6481 6 Uitgever: Arbeiderspers Prijs: € 19,95

Fit! Bewegen voor een beter brein: Lichaamsbeweging is goed voor je conditie, maar uit recent onderzoek blijkt dat het ook goed is voor je brein. In FIT! gaat John Ratey in op de fascinerende relatie tussen fysieke activiteit en mentaal functioneren. Op basis van baanbrekend onderzoek en indrukwek-

kende voorbeelden laat Ratey zien waarom bewegen cruciaal is voor de manier waarop we denken. Door geregeld te sporten worden we minder gestrest, kunnen we geheugenproblemen verminderen, verbetert onze stemming en neemt ons concentratievermogen toe. Voldoende beweging is de beste verdediging tegen depressie, ADHD, verslaving, menopauze en Alzheimer. Door je geregeld in het zweet te trainen, verandert je brein en kun je – niet alleen fysiek, maar ook mentaal – op topniveau presteren. Fysieke activiteit is niet alleen nodig voor je conditie, maar zoals Ratey laat zien, bewegen is een medicijn. FIT! Bewegen voor een beter brein, 256 p. Auteurs: John Ratey, Eric Hagerman ISBN: 9789079729135 Prijs: € 24,50

Boven water: Jacco Verhaeren hoort bij de absolute wereldtop van succes-volle coaches. Onder zijn leiding behaalt het nationale zwemtalent al twintig jaar wereldwijd overwinningen. Met zijn methode leidde hij onder meer Pieter van den Hoogenband, Inge de Bruijn en de Nederlandse estafettedames naar Olympisch goud. Verhaeren’s leven leest als een avonturenroman. Zijn heldere kijk op tal van zaken brengt verfrissende ideeën aan het licht. Boven water is een eyeopener voor iedereen die streeft naar topprestaties. Boven water Auteur: Henk Verhaeren Uitgeverij: Tirion Uitgevers ISBN: 978 90 4391 33 00 Prijs: € 19,95

Page 8: Magazine 2, 2010

8

Het geheim van de Nederlandse topcoach: Het geheim van de Nederlandse topcoach is een boek

en dvd over het profiel van elf Nederlandse topcoaches. Wat maakt iemand een topcoach? Welke manieren van coachen gebruiken zij? Kun je iemand leren een topcoach te worden? En hoe ziet het trainersvak er over twintig jaar uit? Aan dit project werkten Neder-landse coaches uit verschillende sportdisciplines mee: Ton Boot, Bert Bouwer, Charles van Commenée, Louis van Gaal, Cor van der Geest, Gerard Kemkers, Jan Klerks, Charles Urbanus jr., Jacco Verhaeren, Peter Verlooy, Guido Vermeulen Het geheim van de Nederlandse topcoach, 120 p. Auteurs: Kees Hoogeveen & Jim Jansen Uitgeverij: Hogeschool van Amsterdam, ISBN: 9789081523219 Prijs: € 19,95 euro

De eenzaamheid van de langeafstandsloper: Voor de naamloze verteller in Sillitoe’s ultieme hard-loopverhaal, een working class hero, is hardlopen een tegenprestatie. Op de tuchtschool waar hij

terechtkomt, wordt het victoriaanse ideaal uitgedragen dat hardlopen opvoedende waarde heeft. Maar aan hem is die les niet besteed. Weliswaar wordt zijn karakter versterkt dor de eenzaamheid van het lopen, maar dit inspireert juist tot keiharde weigering. Hij verzet zich tegen de burgermoraal die men hem probeert op te dringen en zijn zelfvertrouwen wordt door het hardlopen steeds groter. Tijdens de wedstrijd komt hij tot een even opzienba-rende als bizarre daad die voor zijn leraren een raadsel is, maar voor hem een glorieuze vorm van verzet. De eenzaamheid van de langeafstandsloper, 96 p. Auteur: Alan Sillitoe Uitgeverij: De Arbeiderspers ISBN: 978 90 295 7148 7 Prijs: € 17,95

Overwonnen: Als topsporter ben je 24 uur per dag, 7 dagen in de week, 52 weken per jaar bezig met één doel: de beste worden. Wat is de impact als de dagelijkse structuur die topsport vergt, verandert? Als je geen doel meer hebt? Als je niet meer de beste bent en niet meer in de schijnwerpers staat. In Overwonnen spreken sporters openhartig over het zwarte gat in of na hun sportcarrière. Onder meer wereldkampioen boksen Esther Schouten, de Olympische kampioenen Kirsten van der Kolk en Simone Koot, ex-atleet Simon Vroemen en oud triatlete en hardloopster Irma Heeren komen aan het woord. Overwonnen. Topsporters over het zwarte gat, 208 p. Auteur: Wieneke van Vucht Uitgeverij: De Boekenmakers ISBN: 978-90-7774059-0 Prijs: € 17,95

Page 9: Magazine 2, 2010

9

COLUMN

Oud-fit

En daar wandel ik dan. Achter een groep van zo’n 15 figuren in trainingspak aan, rondom die pijnlijk

blauwe kunststofbaan op Papendal. De aanvoerder van de groep heeft op zijn rug de tekst ‘trainers-

consulent’ staan. Ik heb zelf geen tekst op mijn rug, maar áls er al iets zou staan zou dat waarschijnlijk

‘ongetraind’ zijn. Of ‘vreemde eend’. En dat zou best begrijpelijk zijn met mijn outfit, bestaande uit een

paar hippe schoenen, een spijkerbroek, een geruit overhemd én een donkerbruin colbertje.

Over outfit gesproken: dat is ook meteen zo’n beetje de reden dat ik hier wandel. Het is de Dag van de

Baanatletiek en ik heb me, als dagvoorzitter, aangesloten bij de workshop met de titel ‘de master is

een fitte atleet’. De mensen voor me zijn allemaal 40+, een term waarbij ik lang alleen maar aan kaas

gedacht heb. Maar nu ik zelf inmiddels 40+(2) ben, merk ik dat het allemaal niet meer zo soepel gaat

als pakweg 20 jaar geleden. En toen ging het óók al niet zo soepel, bedenk ik me nu.

‘Vanaf je 35ste wordt het allemaal minder’, heeft de workshopleider ons zojuist voorgehouden. Daarna

wilde hij weten wát er dan allemaal minder wordt. Een bloemlezing: spieren worden strammer, de

belastbaarheid wordt minder, herstel duurt langer en het gewicht neemt toe. Tja, dat laatste: daar was

ik ook al achter. Maar er is goed nieuws. ‘Je lichaam kan voortdurend leren, of je nu 20 bent of 80’,

klinkt het al prettiger uit de mond van de trainersconsulent. Die traint hier de trainers, én mij. En bij het

trainen van een wat ouder gezelschap mag je van hem commando’s gebruiken. ‘Links-rechts, links-

rechts’ en het tempo gaat omhoog.

We gaan huppelen op commando: eerst slordig, dan verzorgd. Huppelende 40-plussers: ik ga me er

niet jonger van voelen, laat staan fitter. ‘Gebruik je oren bij de oefening’, krijgen we als advies mee.

Huh: huppelen met je oren? Ik val stil. Wanneer ik opkijk staan we bij een akelig steil ogende trap.

‘Links-rechts, links-rechts’, klinkt het weer. Ik kijk wanhopig om me heen. Maar nee: er is geen lift …

Ton de Kort

Page 10: Magazine 2, 2010

10

SPORTMEDISCH

Rugklachten Els Stolk Lage rugklachten komen relatief veel voor bij atlet en. Deze pijnklachten kunnen door verschillende oorzaken ontstaan .

Meestal is de houding waarmee gesport wordt niet correct of is er sprake van één of meerdere verkorte spiergroepen of een tekort aan kracht van de buik- en rugspieren. In een aantal gevallen worden de klachten echter (mede) veroorzaakt worden door versmalde tussenwervelschijven, door een instabiliteit van de gewrichtjes tussen de wervels of juist door een blokkade hiervan. In dit artikel zal de meest voorkomende vorm be-sproken worden, waarbij er wel spierklachten zijn maar geen andere structuren pijnlijk zijn. Bij deze vorm zullen de pijnklachten vaak alleen tijdens of na het sporten optreden. Soms treden de klachten ook op bij lang staan of zitten en kan de rug 's ochtends uitgesproken stijf zijn, waarbij er uit-stralende pijn kan optreden naar de bil en naar de achter-/buitenzijde van het bovenbeen.

Oorzaken van deze rugklachten

Meestal is een samenspel van factoren verantwoordelijk voor het ontstaan van deze rugklachten. zware en/of eenzijdige belasting in de sport- of werksituatie;

• een te snelle trainingsopbouw. Rugklachten treden frequenter op als er in een korte tijd te veel, te vaak en te hard wordt getraind. Vooral heuveltraining en sprongkrachttraining zijn be-rucht. Als er spierversterkende oefeningen of krachttraining wordt uitgevoerd, is een juiste techniek hierbij zeer belangrijk;

• lopen of springen op een harde ondergrond (asfalt, beton) met onvoldoende schokdempende en/of onvoldoende steunende schoenen;

• verkorte spiergroepen. Bij het voorkomen van lage rugklachten is het vooral van belang dat de rugspieren, de heupbuigers en de bovenbeenspieren (hamstrings en Quadriceps) goed op lengte zijn;

• te zwakke spiergroepen. Bij het voorkomen van lage rugklachten is het van belang dat de rugspieren, buikspieren, bilspieren en bovenbeenspieren goed op kracht zijn;

• houdingsafwijking. Zo is er vaak sprake van een versterkte holle stand (lordose) van de lage rug terwijl de bovenrug juist overmatig bol (hyperkyfose) staat. Hierbij kan echter ook gedacht worden aan een verkeerde techniek bij het afzetten of werpen, als de rug te sterk holgetrok-ken wordt;

• standafwijking van bekken of de lage rug, meestal op basis van een beenlengteverschil; • (geringe) standafwijkingen van de voeten (bijvoorbeeld knik-plat voeten).

Page 11: Magazine 2, 2010

11

Hoe voorkom je deze rugklachten?

Om deze blessure te voorkomen, is het raadzaam om onderstaande 'preventietips' na te leven bij het sporten. Warming-up

Begin altijd met een goede warming-up. Loop 5 tot 10 minuten rustig in. Voer zeker als je al eens eerder rugklachten hebt gehad, rekoefeningen uit voor de rugspieren, de spieren die de heup buigen en de bovenbeenspieren (zie tekeningen). Let goed op de aangegeven uitgangshouding en de wijze waarop de rekoefening moeten worden uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de rekoefening mag er geen pijn optreden. Houd de rekoefening zo'n 5-10 seconden vol en herhaal iedere oefening 2 tot 3 maal.

Goede trainingsopbouw Zorg voor een goede trainingsopbouw. Voer de intensiteit en de om-vang van de trainingen geleidelijk op. Bij verandering van trainings-belasting past de belastbaarheid van het lichaam zich slechts lang-zaam aan. Ook na een blessure- of ziekteperiode moet de training in de loop van meerdere weken weer geleidelijk tot het oude niveau worden opgevoerd. Spierversterkende oefeningen In een verantwoorde trainingsopbouw wordt er tevens voldoende aandacht besteed aan spierversterkende oefeningen voor de buik-, rug-, bil- en bovenbeenspieren. Zie de tekeningen voor enige voor-

beelden. Bij de uitvoering van deze spierversterkende oefeningen moet goed op de juiste techniek gelet worden. Het is vooral van belang dat de rug bij deze oefeningen niet holgetrokken wordt. Ondergrond

Loop en spring zoveel mogelijk op een zachte ondergrond, zoals gras of bos. Goede techniek

Zorg ervoor dat je bij de (kracht)training de oefeningen uitvoert met een correcte houding en techniek. Let ook in het dagelijks leven op een juiste houding bij het staan, zitten en tillen. Sportschoenen

Draag goed passende loopschoenen met een schokdempende zool en een stevige hielsteun. Train zo weinig mogelijk op spikes. Als er standafwijkingen van de voeten aanwezig zijn (bijvoorbeeld knik-plat-voeten) moet daar rekening mee gehouden worden bij het kopen van sportschoenen. Zo zijn schoe-nen met een anti-pronatie wig aan te bevelen als de voeten te veel naar binnen wegzakken bij de voetafwikkeling. Laat je in een goede sportspeciaalzaak hierover adviseren. Soms is het noodzakelijk om bij voetafwijkingen of een beenlengteverschil speciale aanpassingen in of onder de loopschoenen te laten maken. Dit moet dan wel door een orthopedisch schoenmaker op maat worden gemaakt. Cooling-down

Beëindig de training altijd met een cooling-down. Deze bestaat uit enkele minuten rustig uitlopen en bij voorkeur ook met het uitvoeren van de beschreven rekoefeningen.

Wat kun je doen als deze rugklachten (toch) zijn ontstaan?

Wees alert op het begin van deze blessure. Een zeurende pijn tijdens of vlak na de sportbeoefening is niet normaal! Volg, om erger te voorkomen, de hier onderstaande regels op. Voer bovenstaande preventietips uit

Voer in ieder geval alle bovenstaande preventietips uit. Voer meerdere malen per dag de beschreven rekoefeningen en spierversterkende oefeningen voor de buik- en rugspieren uit.

Page 12: Magazine 2, 2010

12

Pas de training aan

Vaak kan het tijdig verminderen van belastende trainingsvormen al voldoende zijn om beginnende rugklachten te laten verdwijnen. Besteed extra aandacht aan spierversterkende oefeningen voor buik-, rug, bil- en bovenbeenspieren. Zoek alternatieve trainingsvormen. Vaak kun je toch nog goed in con-ditie blijven door andere bewegingsvormen op te zoeken waarbij de rug niet te zwaar belast wordt, zoals fietsen, zwemmen en aquajoggen. Let (ook) in het dagelijks leven extra op een juiste houding bij het staan, zitten en tillen. Ondersteunt je stoel voldoende de lage rug en is de matras waarop je slaapt niet te zacht? Massage

Als de spieren van de rug stijf zijn, kan massage helpen om (eerder) van de pijnklachten af te komen. Vraag sportmedisch advies

Als bovenstaande maatregelen niet binnen twee tot vier weken leiden tot een duidelijke vermindering van de klachten, ga dan naar de huisarts of naar een (geregistreerd) sportarts. Deze kan de rug dan lichamelijk onderzoeken, wat vaak al voldoende is om de juiste diagnose en oorzaak aan het licht te brengen. Soms kan het echter nodig zijn om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren (bijvoorbeeld laten maken van röntgenfoto's) om andere oorzaken van lage rugklachten uit te sluiten. De (sport)arts kan dan beoordelen of fysiotherapeutische behandeling voor jou zinvol is. Je kunt op de website www.sportzorg.nl opzoeken waar bij jou in de buurt een sportarts werkt. Els Stolk is sportarts

Page 13: Magazine 2, 2010

13

AAN HET WOORD

Regge Survival Atletics

‘Goede aansluiting op atletiekaanbod’ Clemens Vollebergh Jongeren tussen 7 en 16 jaar uitdagend en spannend hun fysieke, mentale en sociale grenzen laten verkennen. Dat is het doel van de Regge Survi val op 19 juni a.s.. Het Digitaal Magazine in gesprek met Jan Veldkamp die, samen met andere vrij willigers van atletiekvereniging Atletics uit Nijverdal, tekent voor de organisatie.

In 2010 wordt de Regge Survival (die zijn naam ontleent aan rivier De Regge), voor de 14e keer ge-organiseerd door Atletics. Veldkamp, in het dagelijks leven onder meer werkzaam als militair sport-instructeur: ‘Ik ben de laatste vijf jaar bij de organisatie betrokken en het is hartstikke mooi het succes te zien van dit evenement. Afgelopen jaar hadden we 800 kinderen aan de start, dat is echt een groot deel van de jeugd in Nijverdal en omgeving. We maken daarvoor ook flink reclame: met spandoeken, posters bij bibliotheken, folders op scholen, persberichten voor de media enzovoorts.’ Ook de speelse website (www.reggesurvival.nl) met leuke foto’s en korte teksten, speelt een belangrijke rol bij de werving van deelnemers. Veldkamp laat weten: ‘Kinderen wil-len zich nu al (februari, CV) inschrijven, dus we moe-ten de site snel up-to-date maken.’ Bij de totstandko-ming van de Regge Survival zijn veel organisaties be-trokken: Veldkamp: ‘Materialen zoals netten, palen en touwen lenen of huren we van survival verenigingen, defensie en de plaatselijke scoutingvereniging. Dui-kers regelen de beveiliging bij de waterhindernissen en het bedrijfsleven sponsort de drankjes en lunch-

Page 14: Magazine 2, 2010

14

pakketten voor de vrijwilligers en regelt een aardigheidje na afloop voor de deelnemers. De gemeente Hellendoorn geeft ons elk jaar een evenementensubsidie. De inzet van meer dan 100 vrijwilligers, me-rendeels leden van Atletics, maakt deze dag mogelijk.’

‘Survival is geweldig veelzijdig.’

Modderpoel ‘Survival is geweldig veelzijdig’, benadrukt Veld-kamp. ‘Het doet een beroep op alle basis-motorische vaardigheden en vraagt van de deel-nemers snelle oplossingen in lastige situaties. Aan de ‘wedstrijd’ over zo’n 5 kilometer, kunnen leden en niet-leden deelnemen. Snel na de start volgt een enorme modderpoel, waar de kinderen bijna tot aan hun middel in verdwijnen. Daarmee is direct alle schroom verdwenen om vies te worden.’ Op de site staat de uitdaging heel mooi omschreven: ‘De deelnemers moeten rennen, klimmen, kruipen, zwemmen, zweten, doorzetten en elkaar helpen. De Regge Survival is geen wedstrijd, er is geen uitslag met tijden, deel-

nemen is belangrijker dan winnen.‘ Veldkamp beaamt dat survival goed aansluit bij vaardigheden die ook in het crossen gevraagd worden en op die manier het crossen ook kan promoten bij de jeugd. Veldkamp vervolgt: ‘Het is leuk om te constateren dat er in voorbereiding op de Regge Survival groepjes kinderen onder begeleiding al bepaalde gedeelten trainen die wij hebben aangelegd. Op die manier zie je dat het leeft. Ook binnen onze vereniging is het draagvlak groot: het heeft uitstraling voor de club en bijna iedereen die niet deelneemt, wordt betrokken bij de voorbereiding of op de dag zelf.

Rennen, klimmen, kruipen, zwemmen, zweten,

doorzetten en elkaar helpen. Prijzen

De Regge Survival viel diverse keren in de prijzen, die Atletcis opgeteld ook een aardig bedrag opleverden: In 2008 behaalde het evenement een tweede plaats bij de Richard Krajicek Award, goed voor 6000 euro. Dé Jeugdprijs, de verkiezing voor atletiekverenigingen met activiteiten voor de jeugd (minipupillen tot en met A-junioren) die een positieve impact hebben, leverde 1000 euro op. In het najaar van 2009 won de Regge Survival 3000 euro verbon-den aan de tweede prijs bij de Rabo projectprijs verkiezing. NB: Ook in 2010 wordt Dé Jeugdprijs uitgereikt. De inschrijving hiervoor is reeds gesloten. Meer informatie: [email protected], www.atletiekunie.nl/jeugdprijs. Permanente survivalbaan Dankzij het gewonnen prijzengeld kan Atletics binnenkort een eigen, permanente survivalbaan bou-wen nabij de atletiekbaan. Het ontwerp ziet er als volgt uit:

Page 15: Magazine 2, 2010

15

‘Vanzelfsprekend moeten we de voorschriften en veiligheid in acht nemen. Daar worden we ook elke twee jaar op gecontroleerd volgens de richtlijnen voor speeltoestellen’. Hangjongeren ‘Het mes snijdt echt aan meerdere kanten’ klinkt Veldkamp enthousiast: ‘Atletics profiteert van de steeds populairder wordende survivalsport, het ledenbestand groeit, ook door toetreding van een be-staande survivalvereniging. We spreken nieuwe doelgroepen aan, onder meer hangjongeren voor wie lid worden van de atletiekvereniging zoiets is als op ballet gaan en survival als een echte uitdaging zien. Bovendien kan Atletics survivalclinics aanbieden aan verenigingen en bedrijven. Want een survi-val kun je zo zwaar maken als je wilt en daarmee afstemmen op elke doelgroep. Wij bieden faciliteiten en deskundige begeleiding. Onze trainers worden in een halve dag bijgeschoold over de vereiste survivalvaardigheden, de risico’s en hoe je deze als deelnemer en begeleider kunt verminderen.’

‘Want een survival kun je zo zwaar maken als je wil t en

daarmee afstemmen op elke doelgroep.’ Dat willen wij ook? Veldkamp kan zich voorstellen dat andere verenigingen op het idee voor een survival worden ge-bracht of de realisatie van een survivalbaan: ‘Die mogen vanzelfsprekend een beroep doen op de ken-nis en ervaring van Atletics. Het is meer dan organisatie en motiveren van deelnemers, het gaat ook over veiligheid en het betrekken van veel partijen die willen meedoen of, in het geval van de ge-meente, de verrijking van het sport- en beweegaanbod zien zitten om daarmee jongeren van de straat te houden.’

Clemens Vollebergh is hoofdredacteur van dit Digitaal Magazine

Page 16: Magazine 2, 2010

16

ARBOZAKEN

Op een dag… begin je een eigen loopbedrijf (deel III)

En nu de praktijk!

Mr. Michiel van Dijk Eerder verschenen in dit Magazine, in september 200 9 en januari 2010, twee bijdragen over het starten van een (loop)bedrijf. In deze artikelen is toen ingegaan op het kiezen van een rechts-vorm en andere wettelijke eisen en juridische verpl ichtingen. In het onderhavige artikel worden meer praktische zaken besproken. U heeft besloten een zelfstandige trainer te worden, de rechtsvorm is gekozen, u heeft zich aan-gemeld bij de belastingdienst als ondernemer en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Maar hoe nu verder? Hoe werft u nieuw lopers/klanten, welk tarief moet u hanteren en hoe zit het fiscaal? Werven van klanten Klanten werven kunt u op verschillende manieren. Hieronder volgen een paar suggesties maar in het algemeen geldt dat u het beste kunt concentreren op enkele ‘technieken’. De wijze waarop een ondernemer de markt benadert, is natuurlijk ook afhankelijk van de doelgroep. Als u zich wil richten op het geven van bedrijfstrainingen dan moet u zich op een andere manier profileren dan als uw doelgroep particulieren of sportverenigingen zijn. En voor breedtesporters of recreanten geldt een andere benadering dan voor topatleten.

• Wees niet bang een keer onderuit te gaan! Verkopen is een talent dat de één meer heeft dan de ander, maar uiteindelijk is het overgrote deel gewoonweg ervaring. Practice makes perfect! Investeer dan ook in uw kwaliteiten. Neem eens deel aan een workshop of verkooptraining om nieuwe klanten te werven.

• De snelste en goedkoopste manier om aan nieuwe klanten te komen is door zelf bedrijven en

verenigingen (telefonisch) te benaderen, de zogenaamde koude acquisitie. Let er wel op dat het wettelijk niet meer is toegestaan consumenten, die in het zogenaamde bel-me-niet register zijn ingeschreven, ongevraagd telefonisch te benaderen.

• Een eenvoudige wijze is tevreden klanten zelf de marketing te laten doen. Houd contact met

tevreden klanten en vraag of ze als referentie willen dienen. Zet ze in uw portfolio. Geef klan-ten een ‘wervingspremie’ bij nieuwe klanten zodat ze actief nieuwe klanten voor u werven.

• Ga netwerken. Bezoek lokale wedstrijden of verenigingen. Probeer een rol in de organisatie

van een loopevent te vervullen. Word lid van beroepsverenigingen zoals Hardlooptrainers Ne-derland en/of NLcoach en bezoek landelijke bijeenkomsten als het ‘Nationaal Coach Con-gres’, ‘De looptrainersdag’ of ‘De Dag van de Baanatletiek’.

• Stuur alle lokale media regelmatig persberichten. Laat een reclame folder (of zelf geprint

A4tje) achter bij alle instanties die u kent, lokale sportverenigingen, publieke prikborden etc.

• Televisie- en radioreclame inzetten voor het werven van klanten is vaak erg duur, maar er zijn goedkopere vormen van reclame maken. Met een relatief laag bedrag kan al een start worden gemaakt. Zo valt er te denken aan adverteren in een lokaal nieuwsblad, op internet zoals de site Marktplaats.nl of op sites die zich specifiek richten op de doelgroep zoals Hardlopen.nl, Runinfo.nl en/of Hardloopnieuws.nl.

• Last but not least. Werk aan online zichtbaarheid. Zorg voor een goede website. Zorg dat de

website bekend wordt door deze aan te melden op alle relevante sites. Maak online profielen op linkedin.nl, hyves etc., reageer op discussies op websites, start een weblog.

Page 17: Magazine 2, 2010

17

Tarief Als de eerste klanten zich aandienen dan komt de vraag aan de orde welk tarief u moet hanteren. Een uurtarief bepalen is niet eenvoudig. Een standaard uurtarief bestaat niet. Een uurtarief hangt af van verschillende factoren zoals uw specialisatie, de duur of omvang van een opdracht, de aanwezige concurrentie, het verwachtingspatroon van uw opdrachtgever en uw onderhandelingskwaliteiten. De meest directe manier tariefinformatie te achterhalen is uw vakgenoten te vragen wat ze in rekening brengen. Informatie over freelancetarieven kunt u bijvoorbeeld krijgen bij collega-freelancers die u ontmoet op trainersbijeenkomsten, bij seminars en themabijeenkomsten, in discussiegroepen, fora, mailinglijsten e.d. op internet. De eerste stap is te bepalen op welke manier u uw tarief wilt berekenen. Tarieven worden meestal be-paald op basis van de bestede tijd (bijvoorbeeld een uurtarief of een tarief per dagdeel) of het aantal eenheden (bijvoorbeeld de prijs per training). Ook kunnen tarieven worden gekoppeld aan de waarde van de transactie. Berekening De hoogte van uw tarief stelt u vast door middel van de volgende rekensom. Tel het gewenste basis-inkomen (bruto), de bedrijfskosten en de (verzekerings)premies bij elkaar op. Deel dit bedrag door de uren/eenheden die u in een jaar verwacht te kunnen leveren. De uitkomst is het standaardtarief. Op het internet zijn diverse handige hulpmiddelen te vinden die kunnen worden gebruikt bij het berekenen van dit standaardtarief. Het standaardtarief is een basis. Wat u werkelijk kunt vragen, hangt voor een groot deel af van wat een klant voor uw product of dienst wil geven. Let op dat u bij het uitbrengen van een offerte ook nog btw in rekening brengt! Factureren / BTW berekenen Over alle diensten en leveringen die u verricht dient u btw te berekenen. In principe moet een onder-nemer 19 % btw of omzetbelasting berekenen. Maar op basis van een speciale regeling is het gelegenheid bieden tot sportbeoefening in een accommodatie belast met 6% btw. Een voorbeeld: een trainer huurt een atletiekbaan. Op deze baan geeft hij looptrainingen aan zijn klanten. In dit geval is het 6%-tarief van toepassing. Het 6%-tarief is echter niet van toepassing als een zelfstandig werkende trainer trainingen geeft aan zijn klanten die lid zijn van een atletiekvereniging. De leden maken in dit geval op grond van hun lidmaatschap gebruik van de atletiekbaan. Ook wanneer een trainer op de openbare weg of in het bos hardlooptrainingen geeft, is het 6 %-tarief niet van toepassing. Er moet, om het 6%-tarief te hanteren, daarom een duidelijke koppeling zijn tussen de looptraining en de sport-beoefening op de baan. Dus als u een training verzorgt voor het bedrag van € 100, vermeldt u dit bedrag op de factuur en vervolgens berekent u daar 6% of 19 % btw bij. Op uw factuur moet minimaal worden vermeld:

• een factuurnummer; • uw bedrijfsnaam en adres; • uw btw-nummer dat u bij de Belastingdienst heeft aangevraagd; • naam en adres van uw opdrachtgever, samen met zijn of haar btw-nummer; • een gespecificeerde omschrijving van de diensten en/of geleverde goederen

Zelfs bij een geringe omzet heeft u toch te maken met deze verplichtingen. De kleine-ondernemers-regeling kan dan een oplossing zijn. Deze regeling houdt in dat een ondernemer in aanmerking kan komen voor vermindering van het aan de Belastingdienst te betalen btw-bedrag. Hiervoor gelden drie voorwaarden:

• U heeft een eenmanszaak, een maatschap, een vennootschap onder firma of een man/vrouw-firma.

• U moet na aftrek van de voorbelasting € 1.883, - (hoogte 2010) of minder btw betalen in een jaar.

• U voldoet aan uw administratieve verplichtingen voor de btw. Als u door de kleine ondernemersregeling, structureel geen btw meer hoeft te betalen kunt u bij de Belastingdienst een ontheffing van de administratieve verplichtingen voor de btw aanvragen. Belastingen Naast btw moet een ondernemer, net als iedere Nederlander, ook andere belastingen betalen maar er zijn ook aftrekposten. In principe zijn alle kosten die een ondernemer maakt voor een onderneming aftrekbaar van de gemaakte winst. De Belastingdienst zal daar geen oordeel over geven. U bepaalt zelf welke kosten u wilt maken, zolang dit zakelijk is zijn deze aftrekbaar.

Page 18: Magazine 2, 2010

18

Voor startende ondernemers gelden dezelfde aftrekposten als een eenmanszaak. De Belastingdienst ziet iemand als ondernemer wanneer hij ten minste 1225 uur en 50% van zijn arbeidstijd aan een bedrijf besteedt. Hiernaast kunt u als startende ondernemer ook recht hebben op de startersaftrek en de zelfstandigenaftrek voor ondernemers. Wilt u weten of u recht heeft op deze aftrekposten dan kunt u het beste hierover fiscaal advies inwinnen. Afsluiting In drie artikelen is ingegaan op diverse aspecten die van belang zijn bij het starten van een onderneming. Maar het is begrijpelijk dat er vragen blijven bestaan. Wilt u meer informatie en begeleiding neem dan contact op met ondergetekende. Michiel van Dijk, gespecialiseerd in sport- en arbeidsrecht, maakt deel uit van de gespecialiseerde sportsectie van CMS Derks Star Busmann N.V. Michiel is als bestuurder en sporter actief in de sportwereld. Michiel is voormalig rugby-international en loopt sinds enige jaren meerdere marathons per jaar. In 2009 nam hij deel aan het NK Marathon en werd in zijn leeftijdscategorie 14e. Meer informatie: www.cms-dsb.com of [email protected]

Page 19: Magazine 2, 2010

19

DE AANPAK

Meerjaren Opleidingsplan Werpen Betty Hofmeijer De bondscoaches van de diverse vakgroepen bij de At letiek Unie hebben voor hun atletiek-disciplines meerjaren opleidingsplannen geschreven. In deze plannen worden onder meer in-houdelijke richtlijnen gegeven voor de trainingsinh oud en opbouw van jonge junioren tot se-nioren van topniveau. De disciplines springen, hord elopen en midden- en lange afstand wer-den in voorgaande edities van het Digitale Magazine onder de aandacht gebracht. In dit maga-zine staat het werpen centraal. Wie meer wil weten over de opleidingsplannen kan hiervoor te-recht op www.atletiekunie.nl Klik op topatletiek en vervolgens op de desbetreffende vakgroep. Voor de werpdisciplines is bonds-coach Gert Damkat verantwoordelijk. Damkat is sinds 2006 fulltime bondscoach van de vakgroep werpen van de technische staf van de Atletiek Unie. In 1994 startte hij samen met Joop Tervoort een succesvolle werpgroep in Groningen waarvan later onder andere kogelstoter en discuswerper Rutger Smith deel uitmaakte. Met Rutger Smith behaalde Damkat grote successen waaronder 2e plaatsen op kogel op het EK indoor in Madrid, het WK outdoor in Helsinki in 2005 en brons met de discus op het WK in Osaka in 2007. Andere werpers die Damkat momenteel op Nationaal Sportcentrum Papendal begeleidt zijn de discuswerpers Eric Cadée en Monique Jansen en kogelstootster Melissa Boekelman. Beslissingen in belang atleet Damkat is in zijn meerjaren opleidingsplan zeer compleet. In het plan komt duidelijk naar voren dat het in de ontwikkeling/begeleiding van de talentvolle, oudere junior en (neo-) senior niet enkel de trainer-coach op trainingstechnisch gebied is, die een belangrijke rol heeft. Ook goede specialisten op (para)medisch vlak, voeding, psychologie, manager(s) en sponsors en niet op de laatste plaats de ouders. Een zin die in dit verband hout snijdt, is de volgende: ‘de trainer draagt in het proces van de groei van een atleet naar de internationale top er zorg voor dat de beslissingen die worden genomen in het belang zijn van de atleet’. Zo’n zin is snel uitgesproken en gelezen, maar heeft, dunkt mij, veel meer impact dan op het eerste oog het geval is. Wat zijn de valkuilen waar een trainer in dit verband op moet letten en die een streep door de rekening kunnen halen van het plannings- en trainings-proces. Wat gebruikt Damkat zelf als belangrijke uitgangspunten om hiermee om te gaan. Damkat: ‘Wil je een atleet het beste uit zichzelf laten halen, dan moet je zo weinig mogelijk aan het toeval over-laten. In de trainingsperiode van junior tot topper vindt als het goed is een (bewustwordings-) proces plaats waarin gewerkt wordt aan een gedisciplineerde levensstijl en een sterke focus ondanks on-vermijdelijke tegenslagen, ondersteund door keuzes die progressie nastreven. Daar horen acties en opofferingen bij die niet altijd even gemakkelijk zijn en soms een duwtje in de goede richting nodig hebben. Ik zie dat als een onderneming die klein begint en steeds groter groeit: het ‘productieproces’ kan bijvoorbeeld in het gedrang komen doordat niet iedere betrokkene hetzelfde doel voor ogen heeft of genoeg (tijd, inzet, geld) investeert en soms blijkt een andere vestigingsplaats een betere keuze. Dus is het nodig dat iemand het (groei-) proces bewaakt als een directeur van een professionele on-derneming. Deze ziet er op toe dat het doel niet uit het oog wordt verloren, zodat het maximale uit de atleet wordt gehaald. Een trainer is daarvoor de meest aangewezen persoon omdat hij of zij het proces het beste kan overzien.’ Linkshandigheid Na deze uiteenzetting door Damkat komen we bij hoofdstuk 2 ‘De vier werponderdelen’. In dit hoofdstuk wordt van alle werponderdelen een globale techniekbeschrijving gegeven zonder daarbij in te gaan op mogelijke techniek- en stijlvarianten. De essentie ervan is dat de beweging (de grove eindvorm) zoveel mogelijk wordt weergegeven. De diverse techniekbeschrijvingen gaan uit van rechtshandige werpers en dat laatste is aanleiding voor de volgende vraag: Hoe moeilijk is het om als trainer-coach de kwaliteit van een linkshandige, jeugdige werper evenzeer te onderkennen als die van een rechtshandige en hoe stem je in dat verband de trainingstechnische begeleiding daarop af. Zijn er op internationaal niveau ook voorbeelden van linkshandige werpers?

Page 20: Magazine 2, 2010

20

Damkat: ‘Als trainer heb je ervaring nodig om de puntjes op de technische ‘i’ te kunnen zetten. Aangezien de grote meerderheid van het aantal atleten rechtshandig is, kan het even wennen zijn een linkshandige beweging ‘in spiegelbeeld’ te bekijken en dit te vertalen naar een optimale techniek. Tegenwoordig is dat vrij gemakkelijk op te lossen door een atleet te filmen en het filmpje op de computer te spiegelen (bijvoorbeeld in het freeware computer programma ‘Free Video Flip and Rotate’). Sommige linkshandige atleten hebben een linkshandig voorbeeld nodig maar veel linkshandigen kunnen een rechtshandig voorbeeld aardig goed vertalen naar een linkshandige beweging. Als de manier van communiceren goed op de atleet is afgestemd, hoeft linkshandigheid geen belemmering te zijn om te top te halen. Voorbeelden van internationaal succesvolle linkshandige werpers zijn voormalig wereldkampioen speerwerpen Detlef Michel en Olympisch zilveren medaille winnaar Lance Deal met de slingerkogel.’

Linkshandig wereldkampioen speerwerpen Detlef Michel In hoofdstuk 2 heeft Damkat bij het kogelstoten zowel het ‘stoten uit aanglij’ beschreven als het ‘stoten uit draai’. Wat zijn, naar het inzicht van Damkat, de kwaliteiten waarover een atleet moet beschikken voor het zich toeleggen op stoten vanuit aanglijden respectievelijk zich te concentreren op het stoten vanuit draai? De visie van Damkat hierop is als volgt: ‘Na het aanleren van een standstoot hoeft kogel-stoten niet meteen uit de hele beweging plaats te vinden maar kan ook heel goed door deeloefe-ningen worden opgebouwd en geoefend. Een brede bewegingservaring opbouwen door te stoten uit verschillende houdingen en posities komt de bewegingsintelligentie ten goede. Deze conclusie wordt ondersteund door onderzoek van Schöllhorn (zie ook: http://de.wikipedia.org/wiki/Differenzielles Ler-nen). Vooral in de aanleerfase heeft de draaitechniek een grotere kans op fouten en nogal wisselende resultaten waardoor een grotere emotionele stabiliteit wordt gevraagd van de stoter. Een goede draai-stoter heeft een bovengemiddeld gevoel voor balans en ritme. Aanglijden stelt -op den duur- hogere eisen aan het krachtniveau van de atleet. Alleen door beide techniekvarianten regelmatig toe te passen in de training, kan een atleet voldoende bewegingservaring opdoen om een goede vergelijking te kunnen maken. Al doende kan een afgewogen keuze worden gemaakt voor de variant die tot de beste resultaten leidt en waar de atleet zich het beste bij voelt.’ Blessurepreventie De aanleiding voor de afsluitende vraag bevindt zich in hoofdstuk 6.3 ‘Blessurepreventie en beweeg-lijkheid’. Atletiek is een blessuregevoelige sport. Bij werpers is dat niet anders. Dat betekent echter naar de mening van Damkat niet dat blessures impliciet deel uit maken van het (top)atleet zijn. Inte-gendeel, de verantwoording van de trainer om een goed evenwicht aan te brengen tussen belast-

Page 21: Magazine 2, 2010

21

baarheid en herstel is essentieel. Zeker bij jonge, junioren, atleten is het naar zijn mening niet nodig de grens van belastbaarheid op te zoeken (de contraproductiviteit ervan is zelfs groter) om het beste uit een atleet te halen. Beweeglijkheid en lenigheid zijn voor een werper van groot belang, zeker in combinatie met (veel) krachttraining. Olympische lifts en kniebuigen In dit verband: hoe en hoe vaak ziet hij dit onderdeel het liefst in trainingen van jonge werpspecialisten (vanaf 15 jaar) ingepland anders dan dat het een (klein) onderdeel is van de warming-up en hoe be-langrijk hij in dit verband de afstemming op persoonlijke tekortkomingen vindt. Damkat hierover: ‘Als een atleet specialiseert, is het voordelig als hij of zij voldoet aan een bepaalde ‘standaard lenigheid’ om als atleet optimaal te kunnen functioneren. De lenigheidstest in de testbatterij voor clubs biedt daarbij een goede leidraad. Daarnaast vraagt ieder werponderdeel een specifiekere lenigheid en bewegelijkheid die geoptimaliseerd dient te worden (te lenig is ook niet goed!). Afhankelijk van de atleet en het werponderdeel zal dus meer of minder tijd moeten worden besteed aan het wegwerken van tekortkomingen als de bewegelijkheid een beperkende factor is. Daarnaast moet voorkomen worden dat de atleet zijn bewegelijkheid verliest. Behalve werpen, vragen ook krachtoefeningen zoals kniebuigen, voorslaan en trekken om een bepaalde lenigheid en mobiliteit die ook voor werpers van belang is. Juist door bepaalde krachtoefeningen zoals de zgn. Olympische lifts en kniebuigen goed uitgevoerd regelmatig te doen, zal de bewegelijkheid op niveau blijven of zelfs toenemen. Over het algemeen zijn 1 á 2 momenten in de week genoeg om aan de lenigheid en beweeglijkheid te werken. ‘ Nadat Damkat de hoop uitspreekt dat veel trainers de inhoud van het plan ook via de website van de Atletiekunie weten te vinden en hem bij eventuele vragen mailen ([email protected]) ronden we het gesprek af. Betty Hofmeijer is regiotrainer Horden Atletiek Unie/Atletiekschool Aventus/Hortas

Page 22: Magazine 2, 2010

22

DE KWESTIE

Talentontwikkeling begint bij de

atletiekvereniging.

Talentontwikkeling is een belangrijk speerpunt in het NOC*NSF-beleid om het verschil te maken aan de (wereld)top. De laatste jaren heeft talentontwikkeling ook bij de Atletiekunie veel aandacht. Op bondsniveau zijn er trainings- en woonfaciliteiten (ondermeer op Papendal en in Sittard) en bondscoaches om talenten tot ontwikkeling te laten komen. Elke atleet begint echter bij een club en is daar afhankelijk van de voorzieningen en de kwaliteiten van de trainers. Dat is reden voor de Atletiekunie te werken met regiocoaches maar die hebben te weinig tijd en middelen in verhouding tot wat van ze wordt gevraagd en in vergelijking met de fulltime aangesteld bondscoaches. Dat leidt tot het tweede deel van de stelling:

Het gat tussen regio-, verenigings- en

bondstrainers is te groot. Dat belemmert de trainer in zijn ontwikkeling en vormt een belemmering voor de Atletiekunie haar doelen te bereiken. Johan Voogd:

‘Ik ben het helemaal eens met de stelling’ Als regio trainer MiLa Oost-Nederland ben ik, na eerder regiotrainer geweest te zijn, nu weer voor het 3e jaar bezig met een groep regioatleten die tot de nationale top behoren in hun leeftijdscategorie. Zeker bij de nieuwkomers zie je grote verschillen in ervaring en trainingsomvang en intensiteit. De een traint bij een algemene trainer en moet alle nummers nog mee doen en een aantal zit bij al wat meer gespecialiseerde groep. Maar over het algemeen wordt er weinig in omvang geïnvesteerd en veel in snelheid en tempo hardheid. De totale trainingsbelasting en dus ook effect is (te) laag. Wat ik vooral zie is dat de omgeving van de talenten niet aanzet tot het doen van meer trainingen, ze doen immers al veel meer dan de andere atleten uit de groep. 30km/w in plaats van 15-20km/w. 3x en soms 4x per week trainen waarvan dan 2x op de baan in intervallen zorgt niet voor een stabiele opbouw van het loopvermogen. Een twintigtal regiotrainingen kan wel bijdragen aan het gevoel dat er meer en vaak ook anders moet worden getraind, maar je blijft wel afhankelijk van de persoonlijke trainer en zijn groep. De overgang naar een nationaal trainingscentrum waar je gaat wonen, trainen en naar school is dan wel een hele grote. Gelukkig zie ik op diverse plaatsen groepen ontstaan waarin duidelijk meer aandacht aan de ont-wikkeling van de atleet wordt gegeven. Een probleem voor de clubatleet is inzicht te krijgen in de kennis en het niveau van de groep met de trainer. Daar waar bij de ene groep een mooi trainingspak de enige meerwaarde is, is de andere groep bezig op veel fronten: rompstabiliteit, stages en veel kilometers maken. Aan de buitenkant is het niet gemakkelijk te zien wat de toegevoegde waarde van groep en trainer is, dit geldt zeker voor een nog jonge atleet.

Page 23: Magazine 2, 2010

23

Ik pleit ervoor te komen tot een soort keurmerk van trainers/groepen waaraan je kunt zien wat je mag verwachten. Ik noem duidelijk trainer en groep omdat mijn ervaringen met mijn groep in Apeldoorn met een rijke leeromgeving (lees atleten met internationale ervaring) en een omgeving waarin alle atleten zeer gemotiveerd tot tweemaal per dag trainen deel uitmaken van de kwaliteit. Juist de verhalen en ervaringen van andere atleten worden snel overgenomen. Johan Voogd (59), Atletiekschool Aventus Apeldoorn Niels Kruller

‘Investeren in de ontwikkeling van regiokader’ Talentontwikkeling cq scouting begint bij de club. Dit zijn de mensen die het eerste contact zijn met de atleet en ook de basis moeten leggen voor verdere groei. Het is dus zaak om een goed opgeleide trainersgroep te hebben en een nog betere opgeleide trainingcoördinator te hebben die het scouten en talent ontwikkeling in goede banen kan leiden. Denk aan extra ondersteuning van de trainers om een kwalitatieve slag te maken in de oefenstof etc. Het aantal bondstrainers is nog te beperkt hierdoor zal een groot deel van de talenten bij de regio-trainers terecht komen. Op dit moment is deze laag qua structuur en continuïteit nog niet optimaal geregeld. Wil de Atletiekunie topsportdoelen bereiken dan moet er meer geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van het regiokader voor een constante stroom van talenten. Ik denk dat het gat tussen regiotrainers en bondstrainers kwalitatief niet te groot is, het verschil is de beschikbare tijd. Sommige regiotrainers maken wel tijd voor aanvullende begeleiding. Daarnaast moet heel snel het opleidingskader voor niveau 4 opgestart worden zodat clubtrainers een talentvolle atleet meer oefenstof te kunnen geven dat aansluit op training van regio niveau. Niels Kruller (35), Zaandam, Regiotrainer Horizontaal springen en clubtrainer bij AAC

Bart Bennema

‘Stop met het rijtje voor de verspringbak’ Stelling 1: ben ik het mee eens, de corebusiness van een atletiekvereniging is talentontwikkeling. Maar dan wel ieders talent, daarmee bedoel ik: Elke atleet heeft een bepaalde hoeveelheid talent, ont-wikkel dit zo goed mogelijk van iedereen en je krijgt een sterke vereniging. Atleten leren wat hun sport inhoudt en de uitstroom is denk ik minder op de cruciale leeftijd dan nu. De vraag is hoe ontwikkel je talent, daar hebben we tijdens de Dag van de Baanatletiek mooie workshops over gehouden. Train allround en algemeen, ontwikkel atleten fysiek en motorisch op de juiste manier. Zorg dat als je een uur traint je van dat uur ook daadwerkelijk minimaal 50min aan het bewegen bent! Zorg dat atleten elke training iets kunnen leren en stop met het specifieke trainen. Dus stop met het rijtje voor de verspringbak, hoogspringkussen, kogelring enz. Wil je dit bereiken dan moeten de clubtrainers anders gaan denken, De Dag van de Baanatletiek en opleidingen zijn daar een goed middel voor. Daarnaast moeten de verenigingen van nu zich realiseren dat investeren in kader en opleidingen loont op de lange termijn. Een trainer 2x1,5 uur voor de groep zetten zet geen zoden aan de dijk. Als je wat wilt bereiken moet er meer en beter getraind worden, ook op de club. Daarnaast is een trainer altijd zelf verantwoordelijk voor zijn niveau, hij moet nieuws-gierig zijn, creatief en zijn tekortkomingen erkennen. Het tegenargument zal zijn, daar is geen geld voor! Voor de plaatselijke sportschool betaal je al snel het dubbele als voor het gemiddelde lidmaat-schap bij een vereniging, terwijl een vereniging soms meer te bieden heeft! Mijn antwoord op de tweede stelling sluit hierbij misschien aan. Alle bondscoaches zijn gestart op clubniveau en hebben zich door opleidingen, en zelfstudie (op bezoek gaan bij de bondscoaches) ont-wikkeld, daarvoor hebben ze soms lastige keuzes moeten maken. De meeste regiocoaches zijn op eenzelfde manier bezig en door de interactie stijgt het niveau. En kijk eens naar de ontwikkeling in Sittard waar nu 3x per week regiotrainingen aangeboden worden tegen een kleine vergoeding van de atleten. Dat er een gat is tussen regio-/verenigingstrainers en bondstrainers, klopt denk ik wel. Maar dat heeft te maken met tijdsinvestering die coaches en trainers maken. Het grote voordeel voor de

Page 24: Magazine 2, 2010

24

bondscoaches is dat ze fulltime aan het werk zijn, dus kun je je automatisch beter ontwikkelen, maar zij stopten er ook al meer tijd in toen ze bij een club training gaven. Ik ben het eens met de stelling dat het de Atletiekunie belemmert bij het bereiken van doelen, maar ik denk dat er al veel gedaan wordt vanuit de Atletiekunie met de middelen die er zijn. De verandering in investeringen moet komen vanuit de verenigingen en trainers. Dit geld niet voor het hele land, want er worden op verschillende plekken goede dingen gedaan. Ik denk dat er een goede ontwikkeling bezig is, maar dat er tijd nodig is om het rendement te vergroten. Bart Bennema Bondscoach talentontwikkeling meerkamp Dico Rouw

‘Vereniging moet beleidsplan voor wedstrijdatletiek hebben’

In reactie op het eerste deel van de stelling: Een atleet zal inderdaad als eerste binnenkomen bij een vereniging. Als daar niet aan talentontwikkeling gedaan wordt, heb je al meteen een zeer gedreven atleet nodig die vanuit zichzelf op zoek gaat naar een vereniging verder uit de buurt die daar wel aan doet. Een vereniging moet dus ten eerste een beleidsplan voor de wedstrijdatletiek hebben en dit vervol-gens uitdragen. Dit uitdragen betekent het bieden van randvoorwaarden als trainingsmaatjes, trai-ningen, trainingsmiddelen en ten slotte trainers. In reactie op het tweede deel van de stelling: Ik weet dat meerdere trainers nog nooit contact hebben gehad met de bondstrainer maar wel intensief contact met de regiotrainer. Dat is in het geval van de technische springnummers nog niet zo’n pro-bleem, daar ik uit ervaring spreek dat de regiotrainers springen geregeld contact met elkaar hebben en een aantal keer per jaar overleggen. Indien het contact tussen de bondscoaches en regiotrainers frequent is, hoeft het dus geen enkel pro-bleem te zijn dat het gat tussen de verenigingstrainers en bondstrainers te groot is. Als het contact met de regiotrainer dan maar goed en regelmatig is. Dico Rouw (37 jaar), Lent, Regiotrainer ver/hss te Papendal Momenteel geen verenigingstrainer meer door juist dit gebrek aan beleid bij de vereniging

Ted Altena

Blijf dicht bij de werkvloer! Wat we in ieder geval kunnen constateren is dat de atleet een eerste stap zet door lid te worden van een atletiekvereniging. Vervolgens doet zich de vraag voor of er binnen die betreffende atletiekvere-niging voldoende kwalitatief geschoold kader is atleten optimaal te begeleiden. Hier zit volgens mij namelijk het zwakke punt. Ik heb het idee dat er steeds minder goed opgeleide technische trainers bij verenigingen te vinden zijn. De Atletiekunie kan dit wellicht met cijfers onderbouwen of tegenspreken. Dat rechtvaardigt wellicht mijn visie dat de talentontwikkeling bij de atletiekvereniging kan beginnen, maar dat dit zeker niet altijd het geval is. De regiotrainers spelen hierin een grote rol door de clubtrainers bij hun regiotrainingen te betrekken. Daarmee kun je aan kennisoverdracht doen, kun je meedenken in een goede opbouw en dit komt uiteindelijk de atleet ten goede. Dit brengt mij dan ook bij de reactie op de tweede stelling: Het gat tussen regio-/verenigingstrainers en bondstrainers is te groot. De regiotrainer is een verlengstuk van de bondcoach. De bondscoach heeft immers een meerjarenplan geschreven voor zijn discipline en de regiotrainer geeft uitvoering aan dit plan. Hier ligt naar mijn mening de sterkte van de huidige opzet. De bondscoach kan onmogelijk dicht bij de clubtrainer staan, omdat daar gewoonweg niet voldoende tijd voor is. De bondscoach zal zijn regiotrainers dan ook als ‘verlengstuk’ in moeten zetten richting de clubtrainers.

Page 25: Magazine 2, 2010

25

In het RTC-Sittard/Geleen doen we dat door een contract aan te gaan met de regiotrainers, waarin on-der meer opgenomen dat zij één of meerdere clinics verzorgen bij verenigingen in de regio, als een vereniging daarom vraagt. Een goede afstemming tussen het betreffende RTC en de verenigingen in de regio is dan ook van eminent belang. Als coördinator van het NTC-polsstokhoogspringen en het RTC-Sitard/Geleen heb ik dan ook het voorzittersoverleg van de omliggende regio’s bezocht en voorlichting gegeven over doel, opzet en werkwijze van het RTC. Blijf dicht bij de werkvloer! Ted Altena, coördinator NTC-polsstokhoogspringen en RTC Sittard/Geleen

Ben Callemeijn

Regiotrainers leggen de basis voor atleet Ik ben met de stelling oneens want ik vind dat wij als regiotrainers, de basis leggen voor een atleet die later nationaal zal trainen en zal doorbreken. De clubs zullen veel opener moeten toetreden tot de regiocoaches en ook de collega trainers zijn te bang voor eigen hachje dus zijn te sceptisch voor anderen. Ben Callemeijn, Atletiek Maastricht, regiotrainer Zuid te Sittard

Evghenia Dubnova

De stellingen zijn wel juist Wat te doen is niet in 200 woorden samen te vatten en is ook niet mogelijk zonder een grote reorgani-satie. Je zou heel veel kunnen doen als je resultaatgericht zou kunnen werken en verbeteren maar hier zit niemand op te wachten. Dat kost te veel inspanning en mogelijk is er geen geld voor beschik-baar om het hiervoor te besteden. De prioriteiten liggen anders. We hebben wel verantwoordelijken maar deze kunnen alleen maar beperkingen opleggen. De keuzevrijheid zorgt er voor dat zij geen macht hebben. Evghenia Dubnova (61), Unitas Sittard.

Nieuwe stelling

Training geven aan jonge junioren is de

laatste tien jaar complexer geworden.

Onze vraag: Wat is uw mening en wat zijn uw argumenten? • Mail uw reactie (in maximaal 200 woorden) naar [email protected] en doe dat vóór 20 augustus

2010. • Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het

recht voor bijdragen in te korten.

Page 26: Magazine 2, 2010

26

VOOR U GELEZEN EN BEOORDEELD

De contacttijd is niet het knelpunt

De onzin van de 65 km per uur Jan Heusinkveld U als trainer hebt dat vast wel gelezen: de mens zo u 65 km per uur kunnen lopen (1). Daar steekt zelfs Usain Bolt met zijn topsnelheid van zo ’n 45 km per uur erg mager tegen af. De (kranten-)artikelen die deze of een vergelijkbare k op hadden, haalden dat nieuws uit het onder (2) genoemde artikel. Maar om te beginnen: de koppen boven de in noot 1 bedoelde stukken geven de inhoud niet helemaal (misschien beter: helemaal niet) goed weer. Ook de schrijvers van het onder 2 genoemde artikel zeg-gen dat die 65 km per uur niet reëel is. Hun argument daarvoor is dat de contacttijd, dat is de tijd dat de voet aan de grond is, te kort is om deze snelheid te halen. Echter: hun redenering, en dan vooral de opbouw ervan, klopt niet. Daarom, en ook omdat er nog meer interessante dingen aan kunnen worden opgehangen, gaat deze bijdrage in de rubriek ‘voor u gelezen en beoordeeld’ er dieper op in. Paslengte, pasfrequentie en staplengte De begrippen paslengte en pasfrequentie bij hardlopen zijn algemeen bekend. Paslengte is de af-stand tussen twee opeenvolgende landings- of afzetpunten. Pasfrequentie is het aantal passen per seconde of per minuut (3). De Engelstalige begrippen voor paslengte en pasfrequentie zijn (meestal) stridelength and stridefrequency. Naast paslengte en pasfrequentie is er ook het begrip staplengte. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Stel dat u met een snelheid van 10 meter per seconde loopt. En dat de contacttijd ééntiende (0,1) seconde is. In die 0,1 seconde dat de voet aan de grond is, legt het lichaam 1 meter af. Dat wordt door de meeste wetenschappers als ‘staplengte’ betiteld, in het Engels (meestal) steplength.(4) Over de staplengte De paslengte kan bij het hardlopen erg groot worden, zeker naarmate de snelheid hoger is. Voor de staplengte ligt dat heel anders: een voorbeeld. Stel, u wandelt en u wilt dat met zo groot mogelijke passen doen. Bij wandelen is er altijd grondcontact. Als je dan een hele lange pas wilt maken, moet je met je lichaam heel laag over de grond gaan. De in de atletiek gebruikte oefening ‘wandelen in gan-zenpas’ lijkt daar wel een beetje op. Het is duidelijk, dat de pas aldus niet ongelimiteerd lang kan wor-den. Datzelfde is ook bij hardlopen het geval. De redenering daarachter is echter wat ingewikkelder. Laten wij weer het voorbeeld nemen van de loper die 10 meter per seconde aflegt (5). Bij een contact-tijd van 0,1 seconde was de staplengte 1 meter. Stel dat hij 20 cm vóór het lichaamszwaartepunt landt, dan blijven er 80 cm over na het verticaalmoment (6). Via een rekensom met behulp van de rechthoekige driehoek kun je berekenen, dat de romp op het moment van het afzetten zo’n 25 cm lager is dan wanneer de loper gewoon rechtop staat. Op zich is dat mogelijk zonder dat je dat gek moet vinden: op het verticaalmoment is de romp altijd al wat lager, omdat de knie altijd een beetje gebogen is. Dus: bij 10 meter per seconde is een contacttijd van 0,1 seconde passend. Maar stel dat de contacttijd 0,12 seconde is. Dan is de staplengte 120cm, waarvan 100cm ná het verticaalmoment. Om dat te kunnen, moet het lichaam zo’n 55 cm zakken. En dat is wél erg veel, zo veel dat het niet langer reëel is. De loper van ons rekenvoorbeeld kan dan wel 10 meter per seconde lopen, maar dat kan hij niet met een contacttijd van 0,12 seconde. Zelfs 0,11 seconde is dan nog erg lang: het lichaam moet dan 37 cm zakken. De onafwendbare conclusie is dat de contacttijd niet ongelimiteerd lang kan zijn. En de staplengte dus evenmin (7). De contacttijd is niet de (enige/echte) beperkende factor Naarmate de snelheid hoger is, moet de contacttijd korter zijn. Dat is de conclusie uit de vorige paragraaf. Maar, naarmate de snelheid hoger is, heb je méér kracht nodig om die snelheid nog verder te verhogen. Terwijl de contacttijd korter wordt. Logisch dat het dan een keer ophoudt. De snelheid is

Page 27: Magazine 2, 2010

27

dan zo hoog, dat je in die korte contacttijd niet nog meer kracht kunt stoppen om nog sneller te gaan. Welnu, dat is voor de auteurs reden om te stellen, dat je niet ongelimiteerd sneller kunt. Achter hun redenering schuilt een andere redenering. Kijk, zeggen ze, wij hebben gemeten, dat de kracht die je met hinken kunt uitoefenen veel groter is dan bij hardlopen. Bij hinken is die kracht 2,71 maal het lichaamsgewicht, bij hardlopen is dat maar 2,08. De piekkracht is bij hinken zelfs 4,40 maal het lichaamsgewicht, en bij hardlopen maar 3,20 (8). En als je dan in rekening brengt, dat de contacttijd bij het hinken 0,160 seconden is en bij hardlopen 0,108, dan is het verband (te) snel gelegd: het komt door de korte contacttijd bij het hardlopen, dat er minder kracht kan worden uitgeoefend. Overigens: bij dat hinken kon de contacttijd langer zijn, omdat de snelheid daarbij ‘maar’ zo’n 20km per uur was (voor hinken is dat best wel snel eigenlijk!), terwijl die bij het hardlopen op 33km per uur lag. Alleen gelijk als de piek niet in het begin ligt Het lijkt allemaal erg logisch. Immers: naarmate je meer tijd hebt, kun je meer kracht ontwikkelen en kan de piek ook hoger zijn. Maar als je naar de grafieken kijkt, dan blijkt dat bij hinken de piek direct na de landing al zijn maximum bereikt. En dat maximum ligt hoger dan bij hardlopen. En dat betekent, dat de redenering niet opgaat: je hebt geen langere contacttijd nodig om een hoog piekvermogen te bereiken. Er moet dus wat anders aan de hand zijn. De draaimolen in de speeltuin U kent ‘hem’ wel: de draaimolen in de speeltuin bij de dierentuin of het pannenkoekenrestaurant. Zo’n molen moet je met handkracht op snelheid brengen. Aan de hand van deze draaimolen kan duidelijk worden gemaakt, waar de bottleneck dan wél zit. Als de molen langzaam ronddraait, kun je hem iedere keer dat je hem vastpakt, een flinke zwiep geven. Maar als de molen een hoge snelheid heeft, lukt dat nauwelijks meer. De molen gaat zo snel, dat je al moeite hebt om die snelheid bij te houden, laat staan, dat je hem nog een extra zetje kunt geven. Zo ongeveer moet je ook het spiergebruik zien bij hoge snelheid. De grond gaat zo snel onder je voeten door naar achteren, dat je je spieren alleen al daarom heel snel moet aanspannen voordat je überhaupt nog een beetje kracht kunt uitoefenen. Het is dus puur de hoge snelheid die het moeilijk maakt om alsmaar meer kracht op te bouwen. Het is, denk ik, ook min of meer een bevestiging van de juistheid van het kaatsend lopen bij de BK-techniek, zeker bij hoge snelheid: de voorspanning moet het mogelijk maken om je lichaam ook dan nog een zwiep(je) naar voren te geven. Conclusie: die 65km per uur is utopie. Dat ligt echter niet aan de (korte) contacttijd maar aan de hoge snelheid: hoe hoger de snelheid is, hoe minder extra kracht je kunt opbouwen. Misschien dat je met meer nadruk op voorspanning het vermogen bij hoge snelheid verder kunt vergroten. Noten:

1. Onder andere www.nu.nl en (vrijwel alle?) landelijke en regionale dagbladen. 2. Weyand et al, The biological limits to running speed are imposed from the ground up, J Appl Physiol,

January 2010 3. Er zijn wetenschappers, die een dubbelpas, dus de combinatie van links-op-rechts en van rechts-op-

links nemen. De pasfrequentie is dan de helft van de omschrijving die de meesten, daaronder ook wij-atletiekliefhebbers/trainers, nemen. En de paslengte het dubbele.

4. In deze paragraaf zijn ook de Engelse vertaling van paslengte, pasfrequentie en staplengte genoemd, te weten stridelength, stridefrequency en steplength. Dit zijn de meestal gebruikte woorden. Er zijn echter ook auteurs, waaronder die van het onder 2 genoemd artikel, die in plaats van stridefrequency en stride-length over stepfrequency en steplength spreken. Het woord steplength hebben wij zo-even gebruikt om aan te geven hoeveel afstand het lichaam aflegt tijdens de contacttijd. Voor wat de meesten steplength noemen, gebruiken de desbetreffende auteurs de naam contactlength.

5. Bij het berekenen van de in deze paragraaf genoemde getallen is het volgende fictieve voorbeeld geno-men: de beenlengte van de loper is 100cm als hij gewoon op de hele voet staat. Bij het afzetten strekt hij de enkel, waardoor het been 110 cm lang is. En het landen vindt standaard 20cm vóór het verticaal moment plaats (zie noot 6).

6. Verticaalmoment: wanneer het lichaamszwaartepunt (lzp) zich loodrecht boven de standvoet bevindt. 7. Over de staplengte als fenomeen zijn nog veel meer interessante dingen te zeggen, onder meer dat

deze bij elke snelheid praktisch gelijk blijft. Daarover wellicht een andere keer. 8. De piekkrachten heb ik afgeleid uit een grafiek in het onder 2 genoemde artikel, omdat die in de tekst

fout zijn weergegeven. Jan Heusinkveld (1938), loopverslaafd na het zien van de eerste sub-4 minute-mile op 6 mei 1954, volgde zowel de A-B als C-cursus en specialisaties sprint horden en middenlange afstand. Jan was, bijna vanaf de aftrap, be-trokken bij het opzetten van de TLG-cursus (huidige LT3). Hij was trainer voor afstanden vanaf 400m t/m de ma-rathon in Enschede, Harderwijk, Amersfoort, Utrecht, Soest en nu weer in Enschede bij de studentenatletiek-vereniging Kronos.

Page 28: Magazine 2, 2010

28

OEFENSTOF

Gevarieerde en veelzijdige werpopleiding!

Werpen met de kleinsten Dennis Meens Ik ben groot voorstander van een veelzijdige en gev arieerde atletiekopleiding bij de jongsten in deze eeuwenoude sport. Deze denkwijze heeft in Nede rland voldoende voeten in de aarde, maar ik hoor steeds meer geluiden vroeger te beginn en met de scholing van de doeltechnieken en het aanleren van de specifieke coördinatieve (do el)vaardigheden in het lopen, springen en werpen. Daarom mijn pleidooi voor gevarieerde en ve elzijdige werpopleiding. In 1957 schreef Möckelmann in ‘Lebeserziehung und jugendliche Entwicklung’ over de atletiek van de 10 tot 12–jarigen: ‘Man hüte sich vor den leichtathletischen Schulungsmethoden der Erwachsenen, die schematisch in die Schulung der Jungen übertragen werden […] Auch den Wurf der Jungen übt man nicht mit den Bandmass, sondern durch Werfen mit verschiedenen geräten unter den verschie-densten Bedingungen. In 1982 gaf Joch in het boek ‘Schülerleichtathletik aan dat: ‘kindertraining veel-zijdig-gedifferentieerd moet zijn’. Katsenbogner schreef vervolgens in 1994, samen met Mark Medler in ‘Spielleichtathletik 1’: ‘men kan ervan uitgaan dat de ontwikkeling in een positieve interesse in de atletiek verstoord is als men niet erin slaagt om in de sport zichtbaar te maken dat: • niet eenzijdig en genormeerd maar veelzijdig en bewegingservaring op de voorgrond staan; • niet alleen de gemeten prestatie maar ook het spel met de beweging beleefbaar gemaakt word,

en • indien niet ieder individu niet alleen zijn grenzen maar vooral ook zijn mogelijkheden getoond

krijgt.’ Weineck (2007) schreef in ‘optimales training’: kindertraining, in de vereniging alsook in de school is een veelzijdigheidtraining. Kinderen zijn van huis uit ‘allrounders’, die op basis van hun bewegings-drang en nieuwsgierigheid naar afwisseling, nieuwe bewegingsvormen met open ogen voor lief nemen’. Veelzijdigheid en variabiliteit Deze voorbeelden uit de vakliteratuur tonen aan dat de begrippen veelzijdigheid en variabiliteit niet in de moderne sportwetenschap ontstonden maar al vele jaren gepredikt worden. Maar ook in de atletiek geldt dat ervaren trainers / praktijkmensen vaak al een goede en toekomstgerichte weg gevonden hebben voordat de wetenschap deze kon bewijzen. In Nederland noemen we dit speels-prestatief onderwijzen! De wetenschap toonde de waarde van het gevarieerd trainen in motorische grondvaar-digheden aan en werkt dit verder uit. Onderzoekers wijzen met nadruk erop dat eenzijdige training de kinderen in een fuik vangt die een latere topprestatie in de weg staat en zelfs verhinderd. De begrip-pen veelzijdigheid en variabiliteit staan inmiddels in samenhang met, en aan de voet van het woord kwaliteit. Alleen door het gevarieerd aanbieden van verschillende beweegvormen en trainingsinhoud wordt ‘een kwaliteit van het in staat zijn tot leren’ bereikt die het bereiken van een doel (op latere leeftijd) ‘optimaal mogelijk maakt’. Door de toenemende bewegingsarmoede en beperkte bewegingsdiversiteit van kinderen moeten de coördinatieve tekortkomingen in de vereniging gecompenseerd worden. Veelal wordt er geconstateerd dat de kinderen in het vrij spelen vroeger meer bewegingscoördinatieve vaardigheden meekregen dan tegenwoordig (daarbij laat ik links liggen waar de schuld van deze tekortkoming ligt: ouders, onderwijs, vereniging of samenleving). Dit tekort aan aandacht voor deze coördinatieve tekortkomingen heeft ook invloed op de invulling en oefenstof van de atletiektrainingen en het scholen van atletiekvaardigheden. In dit artikel beperk ik me tot het werpen in de pupillenperiode. Daarbij had ik voor ieder onderdeel kunnen kiezen maar uit de ervaring die ik met het opleiden en begeleiden van trainers heb, en terug-kijkend op mijn eigen ontwikkeling constateer ik dat men voornamelijk moeite heeft met het veelzijdig en creatief, gevarieerd en gedifferentieerd aanbieden van (hoog)spring- en werponderdelen. Aan de grondvaardigheden van het werpen is ook het stoten en slingeren verbonden. Uit deze grondvaar-digheden ontwikkelen zich later de sportspecifieke atletiekdisciplines in de juniorenperiode.

Page 29: Magazine 2, 2010

29

‘…dat men voornamelijk moeite heeft met het veelzij dig en creatief,

gevarieerd en gedifferentieerd aanbieden van (hoog) spring- en werponderdelen.’

Meerjarenplan werpen In het meerjarenopleidingsplan (zie in dit magazine Meerjarenplan werpen, rubriek De Aanpak) van de atletiekunie wordt de techniek van het werpen als volgt omschreven: ‘de techniek van het werpen is erop gericht het werptuig via een optimaal lange versnellingsweg zo ver mogelijk te slingeren, te werpen of te stoten. ‘Optimaal lang’ slaat in dit verband niet alleen terug op de natuurkundige wetten geformuleerd door sir Isaac Newton maar ook op de coördinatieve en fysieke capaciteiten en het technische niveau van degene die de kogel, discus, slingerkogel of speer werpt (atletiekunie 2009).’ Deze doelen in het achterhoofd is het voldoende zich tijdens de pupillenperiode te beperken tot de volgende definitie: ‘Werpen in zijn verschillende uitvoeringsvormen (werpen, stoten en slingeren) be-staat uit zogenaamde totaalbewegingen. Daarbij probeert men energie over te dragen via een bewe-gingsverloop bestaande uit de benen, de heupen, de romp, de schouders, de armen en de handen op een voorwerp (Eberle, 2010)’. Basisvaardigheid uitbouwen Ieder kind beheerst al enige vorm werpen als het een begin maakt met atletiek! Vele parameters in de opvoeding en beweegervaring van de kinderen beïnvloeden deze vaardigheden positief of negatief. Het is de uitdaging voor de trainers maar vooral voor het kind zelf deze basisvaardigheid uit te bouwen tot veelzijdige werpcompetenties. Kinderen die hierover bezitten zijn in staat zich in iedere werpsituatie te ontwikkelen. Tot aan het elfde levensjaar moeten de kinderen… …

• met verschillende materialen…(tennisballen, softballen, schuimsperen, staafjes, fietsban-den, schuimsperen, vortexballen, met verschillende gewichten en vluchtkenmerken, etc…)

• op verschillende manieren…(recht vooruit & ingedraaid, duwen, onderhands & bovenhands werpen, over het hoofd, slingeren, één en tweehandig stoten, voorwaarts en achterwaarts, rechts en links etc…)

• uit verschillende posities…(uit stand, met aanloop, uit een driepas, met een kruispas, uit zit, uit kniestand, met verschillende grepen, etc…)

• met verschillende intenties…(in de verte, in de hoogte, naar elkaar toe, van iemand af, om iets heen, tegen iets aan, met verschillende afwerphoeken, etc…)

• met verschillende ritmes…(tweepas, driepas, vierpas, vijfpas…) geworpen, gestoten en ge-slingerd kunnen worden (Katzenbogner, 2000).

In de werptrainingen van de pupillenatletiek worden de doeltechnieken vaak gebaseerd op de strek-werp- en slingertechniek zoals deze later ook tot uiting komen in het speerwerpen en discuswerpen. Deze technieken kunnen echter alleen optimaal ontwikkeld worden als men de daarvoor benodigde coördinatieve basisvaardigheden verbetert. Sinds ‘Weineck’ staat het aanleren en beheersen van nieuwe, veelzijdige bewegingsvaardigheden en verschillende bewegingscomponenten in het midden-punt van de scholing van coördinatieve vaardigheden. Bij het uitzoeken van de trainingsinhoud, en –middelen geldt dat er alleen coördinatieve aanpassingen (leren!) plaats kunnen vinden als men nieu-we prikkels, afwisselingsrijk en in de verschillende methodische stappen toedient. En op die manier ‘het werpgevoel’ bij de jongsten ontwikkelt. In deze samenhang wil ik het begrip werpgevoel voor de pupillen definiëren als ‘een harmonisch samenspel van coördinatieve vaardigheden nodig voor de uit-voering van een optimale kindgerichte werptechniek’. Verbetert zich het samenspel tussen de ver-schillende coördinatieve vaardigheden in de voeten, benen, romp, schouders en armen dan verbetert ook de werptechniek en de werpprestatie! Afbeelding 1: een weergave van de verschillende mogelijkheden te variëren in de werptraining tijdens de pupillenperiode. In de buitenste rand worden voorbeelden voor de plaats van handelen en organi-satievormen gegeven. De andere vakken geven een verdere uitwerking aan het handelingsveld van het werpen: de werpmaterialen, de werprichting, de werpdoelen, de werpbeweging, de versnelling van het werpen, de uitgangspositie en verschillende werpspelen.

Page 30: Magazine 2, 2010

30

Sportveld Sporthal Grasveld Bos Werpring Stootring Muur In een rij In een straatje Naar een lijn In een vierkant In een ring In een half rondje Werpvoorwerpen Tennisballen Ringen Vortexballen Werpstokjes en staafjes Slagballen Handballen Fietsbanden Frisbee Diskus Speer Voetballen Medicinballen Sneeuwballen Schoenen Gymnastiekballen Basketballen Schuimsperen Kegels Golfballen Werpspelen Jagerbal Trefbal Startbal Neckbal Tchoukbal Harry Potter spel Tienbal Basketbal Iemand = hem, niemand = hem! Spel Oefening Competitie Wedstrijd Individueel Tweetallen Groepsgewijs Nadat de pupillen in de vroegtijdige pupillenperiode (5,6 en 7-jarigen) en aan het begin van de C – pupillen periode bezig zijn geweest met het opdoen van werpervaringen in de meest uiteenlopende variaties kan er begonnen worden met het aanleren en ontwikkelen van de meer atletiek-gerelateerde werptechnieken. In eerste instantie gebeurt dit op een speelse wijze via een natuurlijke ontwikkeling zonder technische details in te bouwen. Pas vanaf het bereiken van het tiende levensjaar (A - pupil) worden de technische vaardigheden verdiept en de technieken met details uitgebreid. Katsenbogner beschrijf de ontwikkeling van de werptechnieken in ‘das rahmentrainingsplan des Deutschen Leichtathletik’ (2000) als volgt:

• De strekworp ontwikkelt zich via een frontale en een zijwaartse worp naar een driepas techniek tijdens de periode bij de C en B - pupillen. Eenmaal in de A - pupillen periode heeft het kind de coördinatieve, cognitieve en conditionele vaardigheden ontwikkeld om ook meer passen in zijn aanloop te gaan maken. Dit betekent: 2 + 3 schuine of uiteindelijk 4 rechte + 3 schuine passen. Tijdens de gehele pupillen - periode wordt er nooit met een

Werpbeweging

• Strekworp • Duwstoot • Bovenwaartse

worp • Slingerworp

Werprichting

• In de hoogte • In de verte • Door iets heen • Opzij • Ergens overheen • Ergens in • Naar beneden

Werpdoelen

• Door de basket / korf • Tegen kegels en dozen • Op geulen of ballen • Door kastdelen of banden • Door tussenruimtes van klimtouwen /

klimstangen of ringenstellen • Door klimwandvelden • Op rollende ballen • Op bewegende voorwerpen • Op / tegen matten • Tegen kranten • Op watervlaktes (met kiezels) • In emmers en tonnen • Tegen boomstammen • Op doelschijven • Op een goal

Werpversnelling

• Uit ruststand • Uit een draai • Uit een

voorwaartse beweging

• Met verschillende aanlooplengtes

Uitgangspositie

• Uit langzit • Uit stand • In parallelstand • Uit kniezit • In werpstand

Page 31: Magazine 2, 2010

31

speer geworpen. Let op: de ontwikkeling van de werptechniek gaat altijd voor de ontwikkeling van het aantal passen.

• Voor de slingerworp, de voorloper van het discuswerpen, geldt ook dat er tijdens de pupillenperiode nooit met een discus geworpen wordt. Een fietsband is een goed alter-natief. De ontwikkeling verloopt ook hier weer vanuit stilstand doelgericht (C - pupillen), naar vanuit stilstand met draai doelgericht (B - pupillen) naar uiteindelijk een draai met een worp in het vrije.

• De ontwikkeling van het stoten ligt anders dan die van het werpen en slingeren. Deze techniek ontwikkelt zich, tijdens de C - pupillen, met een frontale stoot (van tweehandig naar eenhandig) met in eerste instantie alternatieve voorwerpen, naar een frontale stoot met een kogel van 2 kg. Tijdens de B - pupillen periode blijft het gewicht van de kogel gelijk maat ontwikkeld de techniek zich langzaam aan van een stoot uit een voorwaartse ver-plaatsing naar een stoot uit een draai (op de plaats) en achterwaartse aanschuif die in de A - pupillen periode verder verdiept zal worden. Het gewicht van de kogel kan pas verhoogd worden als ook de techniek en de conditionele mogelijkheden zich tijdens de A - pupillen periode zich zodanig ontwikkeld hebben dat dit ook verantwoord is.

De leerdoelen zijn weergegeven in afbeelding 2. Daarbij merk ik op dat dit een schematische weer-gave is en niet als volledig gezien kan worden. Het gaat om de ‘nieuwe leerdoelstellingen’ voor een algemene leeftijdscategorie op basis van de biologische leeftijd, niet de ontwikkelingsleeftijd. Tij-dens iedere periode is herhaling van de coördinatieve vaardigheden uit de reeds doorlopende pe-riode van cruciaal belang voor het slagen van het ontwikkelingsproces en het aanleren van de werp-, stoot- en slingervaardigheden! Afbeelding 2: schematische weergave doelstellingen tijdens de pupillenperiode voor het werpen. Mini - pupil C - pupil B - pupil À - pupil 5, 6 & 7 jaar.

8 jaar. 9 jaar. 10 & 11 jaar.

Wer

pen

(str

ekw

orp)

Z

onde

r sp

eer!

De

ontw

ikke

ling

van

het f

ront

ale

wer

pen

naar

het

zijw

aart

s w

erpe

n en

he

t opd

oen

van

wer

perv

arin

gen

staa

t ce

ntra

al. E

r zi

jn n

u al

gro

te in

divi

duel

e en

ges

lach

tsve

rsch

illen

te z

ien

De

coör

dina

tieve

mog

elijk

hede

n zi

jn

aanw

ezig

om

de

pupi

l een

zijw

aart

se

drie

pas

met

een

kru

ispa

s er

in te

late

n ui

tvoe

ren.

Dit

verg

t wel

vee

l oef

enin

g en

vee

lvul

dige

her

halin

g. D

e st

rekw

orpt

echn

iek

kan

al v

erde

r on

twik

keld

wor

den

De

zijw

aart

se d

riepa

s w

ordt

uitg

ebre

id

naar

een

zijw

aart

se v

ijfpa

s en

af

hank

elijk

van

de

pupi

l eve

ntue

el a

l na

ar 4

rec

hte

en 3

sch

uine

pas

sen.

T

even

s is

een

ver

diep

ing

en

ontw

ikke

ling

van

de w

erpt

echn

iek

mog

elijk

.

wer

pen

met

voo

rwer

pen

naar

toes

telle

n, a

ppar

aten

, and

ere

voor

wer

pen

en

elka

ar s

taat

cen

traa

l. D

e pu

pille

n m

oete

n on

tdek

ken

wel

ke m

ogel

ijkhe

den

ze

hebb

en. H

et w

erpe

n be

leve

n en

wer

perv

arin

gen

opdo

en.

Slin

gere

n Z

onde

r di

scus

, met

fiet

sban

d!

Stil

staa

nd, d

oelg

eric

ht w

erpe

n m

et

als

doel

rom

prot

atie

te o

ntw

ikke

len

en e

en z

o la

ng m

ogel

ijk s

linge

r

Doe

lger

icht

blij

ven

wer

pen,

kra

cht

neem

t toe

, afs

tand

ook

, doe

l blij

ft he

t ont

wik

kele

n va

n de

bee

nact

ie

en d

e ro

mpr

otat

ie.

De

slin

gert

echn

iek

wor

dt te

chni

sch

verd

iept

hie

rdoo

r is

de

wor

p ni

et

mee

r st

ilsta

nd. T

even

s w

ordt

de

wor

p in

het

vrij

e ho

ofdd

oel.

Page 32: Magazine 2, 2010

32

Sto

ten

M

et 1

/2kg

kog

el!

Een

fron

tale

sto

ot, z

owel

één

als

ook

twee

hand

ig m

et a

ltern

atie

ve

voor

wer

pen,

en

late

r de

1 k

g -

koge

l vo

or e

rvar

ing

en b

elev

ing.

Lang

zam

e on

twik

kelin

g na

ar e

en 2

kg -

ko

gel s

toot

uit

een

stan

dsto

ot o

p de

pl

aats

. Bas

ispr

inci

pes

van

de d

raai

w

orde

n aa

ngel

eerd

.

De

stan

dsto

ot w

ordt

lang

zaam

een

sc

huif,

maa

r ge

wic

ht b

lijft

2 kg

. B

asis

prin

cipe

s ve

rder

ver

diep

en e

n te

chni

ek v

erde

r aa

nler

en.

Met dit artikel wil ik trainers inspireren veelzijdig en gevarieerd met de juiste doelstellingen te trainen. Ik wil een denkproces op gang brengen in de atletiekverenigingen ons niet te beperken tot een training gebaseerd op de uiteindelijke doeltechnieken van de volwassenenatletiek maar voor een gevarieerde en veelzijdige trainingsinhoud te kiezen.

‘…ons niet te beperken tot een training gebaseerd op doeltechnieken van volwassenenatletiek maar op geva rieerde

en veelzijdige trainingsinhoud.’ Dit is niet de enige manier voor het bereiken van doelen en atletiek te onderwijzen maar ik heb goede ervaringen met wat ik hierboven beschreven heb. Ook pretendeer ik niet volledig te zijn, daarvoor biedt het artikel te weinig ruimte. Ik houd me altijd aanbevolen voor nieuwe ideeën, aanvullingen of andere meningen! Dennis Meens is combinatiefunctionaris, sportconsulent Vrijenhoek in Venlo, gespecialiseerd in pupillentrainingen & kader- en expertiseontwikkeling binnen de atletiekvereniging