Inzicht in de pensioenbeheer-, vermogensbeheer- en ... · Belanghebbenden bij het pensioenfonds...
-
Upload
nguyenmien -
Category
Documents
-
view
218 -
download
0
Transcript of Inzicht in de pensioenbeheer-, vermogensbeheer- en ... · Belanghebbenden bij het pensioenfonds...
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. Pension Fund Consulting ALM Consulting Actuarial Services Corporate Consulting Training Communication www.lcpnl.com
Inzicht in de pensioenbeheer-, vermogensbeheer- en transactiekosten van Nederlandse pensioenfondsen.
LCP NETHERLANDS WERK IN UITVOERING BIJ PENSIOENFONDSEN 2016
Insight Clarity Advice
Actuarieel adviesbureau Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. adviseert
pensioenfondsen, (internationale) ondernemingen, ondernemingsraden
en verzekeraars. Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. is onderdeel van
Lane Clark & Peacock LLP (LCP). LCP heeft eigen kantoren in Nederland
(Utrecht), Engeland (Londen en Winchester) en Ierland (Dublin).
Wij bedanken de mensen van LCP die dit rapport mogelijk hebben
gemaakt:
Linda van Houten
Jeroen Koopmans
Bram van den Langenberg
Evert van Ling
Johan van Soest
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jeroen Koopmans,
Evert van Ling of Johan van Soest van ons kantoor te Utrecht.
Dit rapport mag gereproduceerd worden in zijn geheel of in delen, zonder
toestemming vooraf, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Bekijk een volledige lijst van onze diensten op www.lcpnl.com.
Utrecht, oktober 2016
©Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
2
3
Inhoud
p5 Voorwoord
p7 1. Management samenvattingp7 1.1. Ontwikkelingen
p7 1.2. Aantal pensioenfondsen
p7 1.3. Pensioenbeheerkosten
p8 1.4. Vermogensbeheerkosten, transactiekosten
en rendement
p9 1.5. Kostenverantwoording door de
pensioenfondsen
p11 2. Aanbevelingen
p12 3. Inleidingp12 3.1. Ontwikkelingen in pensioenland
p12 3.2. Kostenverantwoording in de wet
p13 3.3. Individuele gegevens van pensioenfondsen
gepubliceerd door DNB
p13 3.4. BTW-heffingen
p14 4. Opzet van het onderzoekp14 4.1. Algemene gegevens geanalyseerde
pensioenfondsen
p15 4.2. Kostensoorten
p17 4.3 Kwalitatieve analyse
p18 5. Pensioenbeheerkostenp19 5.1. Totale pensioenbeheerkosten
p24 5.2. Administratiekosten
p25 5.3. Controle- en advieskosten
p25 5.4. Accountantskosten
p26 5.5. Overige kosten
p29 6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
p30 6.1. Vermogensbeheerkosten en
transactiekosten
p33 6.2. Beleggingsrendement
p36 6.3. Conclusies kosten versus rendement
p38 7. Kostenverantwoordingp38 7.1 Kwalitatieve beoordeling
bestuursverslagen
p43 7.2 Bevindingen
p44 7.3 Best practices
p46 8. Tot slot
5LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
Voorwoord
Vo
orw
oo
rd
VoorwoordEr is steeds meer aandacht voor de uitvoeringskosten en rendementen bij
pensioenfondsen. Deze aandacht zal verder toenemen, mede onder druk
van de lage dekkingsgraden en het achterblijven van toeslagverlening.
Belanghebbenden bij het pensioenfonds willen weten of efficiënt wordt
omgegaan met de middelen van het fonds.
LCP doet al jaren onderzoek naar de uitvoeringskosten bij
pensioenfondsen. Dit jaar brengen wij ons vijfde rapport uit met
een analyse van de door Nederlandse pensioenfondsen gemaakte
uitvoeringskosten, nu over de jaren 2013 tot en met 2015. Dit rapport
bevat de resultaten op basis van 232 jaarverslagen, waarmee bijna 100%
van de pensioenfondsen is bereikt.
We kunnen in dit rapport alleen op hoofdlijnen inzicht geven in de kosten
die door pensioenfondsen gemaakt worden. Individuele pensioenfondsen
kunnen hiermee een indruk krijgen van hun resultaten ten opzichte van
andere fondsen. Daarmee verkrijgt het fonds echter nog geen compleet
inzicht. Daarvoor is een goede objectieve benchmark nodig. De sector
heeft daar behoefte aan, maar ook de overheid en niet in de laatste plaats
de deelnemers aan de pensioenfondsen. LCP heeft daarom het initiatief
genomen voor een zeer kostenefficiënte pensioenfondskostenbenchmark,
waaraan inmiddels tientallen pensioenfondsen deelnemen. Hopelijk zullen
nog meer pensioenfondsen zich hierbij aansluiten, zodat elk pensioenfonds
zich binnen de eigen peergroup met andere fondsen kan meten.
Utrecht, oktober 2016
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
Het is belangrijk dat pensioenfondsen laten zien dat ze kostenbewust omgaan met de middelen van het fonds. Dat is niet hetzelfde als het rapporteren van zo laag mogelijke kosten. Het bestuur van een pensioenfonds moet aangeven hoe zij denkt over het kostenniveau in relatie tot de daarmee bereikte resultaten. Een externe benchmark, zoals de LCP Kostenbenchmark, kan daarbij helpen.
Jeroen Koopmans
Partner LCP Netherlands
7
Man
agem
ent
sam
enva
ttin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
1. Management samenvatting
1.1. OntwikkelingenDe kosten van pensioenfondsen zijn mede afhankelijk van externe
ontwikkelingen. In 2015 hebben de pensioenfondsen onder andere
te maken gekregen met een omvangrijke wijziging van het Financieel
Toetsingskader (FTK). Dit bracht de nodige advieskosten met zich
mee, onder andere voor het vaststellen van de risicohouding en het
uitvoeren van de aanvangshaalbaarheidstoets. Bovendien moesten veel
pensioenfondsen een (aangepast) herstelplan indienen dat voldeed aan
de eisen van het nieuwe FTK.
Bovendien verviel per 1 januari 2015 de BTW-koepelvrijstelling,
waardoor veel pensioenfondsen vanaf 2015 BTW verschuldigd waren
voor de aan hen verrichte dienstverlening. Dit leidde tot een structurele
kostenverhoging voor deze pensioenfondsen.
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de diverse ontwikkelingen
in 2015.
1.2. Aantal pensioenfondsenIn 2015 is het aantal onder toezicht staande pensioenfondsen met
45 afgenomen. Wederom werden vooral pensioenfondsen met minder
dan 10.000 deelnemers opgeheven. De 232 door ons geanalyseerde
pensioenfondsen beslaan ruim 99% van de
Nederlandse pensioenfondsenmarkt.
In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van de huidige
pensioenfondsenmarkt en de door ons onderzochte pensioenfondsen.
1.3. PensioenbeheerkostenRuim 99% van de 232 fondsen heeft in het jaarverslag 2015 de
pensioenbeheerkosten als bedrag per deelnemer gepubliceerd.
Al jaren spenderen deze pensioenfondsen circa € 1.0 miljard per jaar aan
pensioenbeheerkosten. Dit komt neer op € 119 per deelnemer per jaar,
gemeten over een 3-jaarsperiode. Vorig jaar was dit 3-jaarsgemiddelde
voor deze groep pensioenfondsen ook € 119. Zonder het ABP en PFZW
bedroegen de kosten per deelnemer € 145 per jaar.
De gemiddelde kosten per deelnemer in boekjaar 2015 waren met
€ 117 per deelnemer lager dan het 3-jarig gemiddelde. Dit wordt voor
een groot deel verklaard doordat meer pensioenfondsen een deel
van de pensioenbeheerkosten hebben aangemerkt als
vermogensbeheerkosten. De vergelijkende cijfers 2014 zijn daarop
aangepast door de pensioenfondsen.
€ 119De 3-jaarsgemiddelde
uitvoeringskosten bedragen
€ 119 per deelnemer.
8 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
1. Management samenvatting
De variatie in het niveau van de uitvoeringskosten tussen pensioenfondsen
van vergelijkbare omvang is bijzonder groot. Bovendien hebben
we geconstateerd dat de pensioenbeheerkosten per deelnemer
in de afgelopen drie jaren sterk zijn toegenomen voor de kleinere
pensioenfondsen. Gemiddeld hebben alleen de 13 grootste fondsen
in 2015 lagere pensioenbeheerkosten per deelnemer dan in 2012.
Ten opzichte van 2014 blijkt dat bijna 2/3e van alle pensioenfondsen
in 2015 hogere pensioenbeheerkosten per deelnemer rapporteerde.
Tientallen keren werd de oorzaak voornamelijk gelegd bij de BTW-
maatregelen die sinds 1 januari 2015 van kracht zijn.
Ongeveer 80% van de pensioenbeheerkosten wordt besteed aan
administratie. Een andere grote kostenpost betreft de controle-
en advieskosten (exclusief de kosten voor de accountantscontrole).
In hoofdstuk 5 wordt in meer detail ingegaan op de pensioenbeheerkosten.
1.4. Vermogensbeheerkosten, transactiekosten en rendementVermogensbeheerkosten worden door ruim 97% van de onderzochte
pensioenfondsen gerapporteerd, en 82% rapporteert ook
de transactiekosten.
De gewogen gemiddelde vermogensbeheerkosten waren in 2015 gelijk
aan 0,47% van het gemiddelde pensioenvermogen. In vergelijking met
2014 zijn de kosten met 5 basispunten gedaald. De transactiekosten
kwamen uit op 0,09% van het gemiddelde pensioenvermogen,
1 basispunt meer dan in 2014.
De totale kosten gerelateerd aan vermogensbeheer zijn met 4 basispunten
gedaald. Op het eerste oog lijkt dit een mooie prestatie van de sector,
nadat in 2014 de totale kosten al met 3 basispunten gedaald waren.
Daarbij moet wel bedacht worden dat de daling in 2015 vooral het
gevolg is van lagere vermogensbeheerkosten bij ABP en PFZW, met
name door significant lagere prestatieafhankelijke vergoedingen.
De vermogensbeheerkosten van de 230 overige fondsen zijn gemiddeld
namelijk met 1 basispunt toegenomen. In absolute termen zijn de totale
kosten overigens gestegen, van € 6.3 miljard naar € 6.4 miljard, doordat
het totale gemiddelde pensioenvermogen in 2015 toenam van bijna
€ 1.050 miljard tot ongeveer € 1.150 miljard.
Het over 2015 gerapporteerde rendement kwam gemiddeld uit op 1,4%.
In 2014 was dit nog 18,0%. Er is over de 4-jaarsperiode 2012 tot en met
2015 geen waarneembaar verband tussen vermogensbeheerkosten en
Bijna 2/3e van de
pensioenfondsen had in 2015
hogere pensioenbeheerkosten
per deelnemer dan in 2014.
0,47%De vermogensbeheer-
kosten bedroegen in 2015
gemiddeld 0,47% van het
pensioenvermogen.
0,09%De transactiekosten
bedroegen in 2015
gemiddeld 0,09% van
het pensioenvermogen.
1,4%Gemiddeld behaalden de
pensioenfondsen in 2015
een beleggingsrendement
van 1,4%.
9
Man
agem
ent
sam
enva
ttin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
1. Management samenvatting
behaalde rendementen. Wel zien we opnieuw duidelijke verschillen
tussen de bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen,
waarbij de OPF’en gemiddeld minder kosten kwijt zijn, maar het
gemiddeld behaalde rendement fractioneel hoger is dan het door de
BPF’en gemiddeld behaalde rendement. We hebben ook geconstateerd
dat het meerjarig rendement van kleinere pensioenfondsen, met een
pensioenvermogen tot € 100 miljoen, achterblijft bij de fondsen die
groter zijn.
De kosten die verband houden met vermogensbeheer en de behaalde
beleggingsrendementen worden behandeld in hoofdstuk 6.
1.5. Kostenverantwoording door de pensioenfondsenIn ons rapport over 2014 hebben wij voor het eerst ook een analyse
beschreven van de mate waarin de pensioenfondsen een eigen oordeel
geven over de hoogte van de gemaakte kosten. Deze analyse hebben
wij ook over 2015 gemaakt. Daaruit komt onder andere naar voren dat in
minder dan 10% van de jaarverslagen door het bestuur oordeel is gegeven
over de pensioenbeheerkosten. Voor de vermogensbeheerkosten ligt dat
percentage slechts fractioneel hoger.
Gemiddeld voldoen de pensioenfondsen aan minder dan 6 van de
14 gehanteerde criteria. Het valt op dat grote pensioenfondsen, met
deelnemersaantallen vanaf 100.000, aanmerkelijk meer verantwoording
afleggen dan de kleinere pensioenfondsen. De 13 grootste
pensioenfondsen scoorden gemiddeld 61%.
Onderdeel van de kostenverantwoording kan een vergelijking met een
externe kostenbenchmark zijn. De AFM heeft in recente aanbevelingen
hier ook aan gerefereerd. Het aantal pensioenfondsen dat in het
jaarverslag melding maakte van een externe benchmark is in 2015 fors
gestegen ten opzichte van 2014. Desondanks blijft het percentage steken
op 25% van de fondsen met betrekking tot de vermogensbeheerkosten,
en 22% met betrekking tot de pensioenbeheerkosten. In de jaarverslagen
wordt met 37% het vaakst gerefereerd aan de LCP Kostenbenchmark.
Voorbeelden van een goede kostenverantwoording zijn naar onze
mening te vinden in de jaarverslagen van Stichting Pensioenfonds
SNS REAAL, Stichting Pensioenfonds DSM Nederland, Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en Stichting
Pensioenfonds UWV.
In hoofdstuk 7 gaan we nader op deze kwalitatieve analyse in.
10 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
2. Aanbevelingen
11
Aan
bev
elin
gen
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
2. Aanbevelingen
De afgelopen jaren hebben wij diverse keren aanbevelingen opgenomen
die naar onze mening bijdragen aan verbetering van de transparantie
en de vergelijkbaarheid van de kosten van pensioenfondsen, en meer
inzicht kunnen geven in de beweegredenen van pensioenfondsen om
deze kosten te maken. Het is goed om te constateren dat over 2015
vrijwel alle pensioenfondsen cijfermatig inzicht hebben gegeven in de
uitvoeringskosten. Een tweetal aanbevelingen willen wij nogmaals onder
de aandacht brengen, aangezien het merendeel van de jaarverslagen
onvoldoende duidelijk blijven op deze aspecten. Wij nodigen u graag
uit de onderbouwing ervan in het vervolg van dit rapport te lezen.
� Uniformeer inzicht in beleggingsrendementen Uit de jaarverslagen van veel pensioenfondsen is niet op te maken of
het gerapporteerde rendement een bruto of netto rendement is, noch of
het inclusief of exclusief het rendement op renteafdekking is. Naar onze
mening dient het jaarverslag hierover heldere en complete informatie te
geven, hetgeen bereikt kan worden door alle vier rendementen te laten
zien. Het verdient ook aanbeveling om inzichtelijk te maken in hoeverre
de beoogde risicoafdekking gerealiseerd werd met het behaalde resultaat
uit renteafdekking.
� Geef oordeel over kosten in bestuursverslagHet cijfermatige inzicht in kosten is de laatste jaren enorm vergroot.
Toch wordt in het bestuursverslag nog zelden een oordeel van het bestuur
gegeven over het niveau van en de ontwikkeling in de pensioenbeheer-
en vermogensbeheerkosten.
Een eerste stap kan daarbij zijn om de eigen kosten af te zetten tegen
een externe benchmark. Daarmee kan het pensioenfonds onderbouwd
beoordelen of de geconstateerde verschillen acceptabel zijn, gegeven
de kwaliteit van de dienstverlening, of dat maatregelen gewenst zijn.
12 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
3. Inleiding
3.1. Ontwikkelingen in pensioenlandOok in 2015 zijn er volop nieuwe ontwikkelingen geweest. Een kleine
greep uit de onderwerpen die om aandacht vroegen: het inwerkingtreden
van het nieuwe FTK per 1 januari 2015, de aanpassing van de UFR
door DNB per 15 juli 2015, de versnelde verhoging van de AOW-datum
vanaf 1 januari 2016 en het (gefaseerd) inwerkingtreden van de Wet
Pensioencommunicatie per 1 juli 2015. Daarnaast is gedurende 2015
uitgebreid gediscussieerd over de Wet Algemeen Pensioenfonds
(ingevoerd per 1 januari 2016) en de Wet Verbeterde premieregeling
(ingevoerd per 1 oktober 2016).
Naast deze formele trajecten zijn er discussies over de toekomst van
het pensioenstelsel. Wordt het stelsel gebaseerd op persoonlijke
pensioenrekeningen, al of niet in combinatie met collectieve risicodeling?
Wat te doen met de doorsneepremie-systematiek en wat betekent dat
voor de verplichtstelling? Hoe om te gaan met de alsmaar dalende
rekenrente? Kunnen bedrijfstakpensioenfondsen ook opgaan in een
APF? Bij de verzekerde pensioenregelingen zien we dat de overgang
van defined benefit regelingen naar defined contribution regelingen zich
onverminderd voortzet. Niet in het minst omdat zich, als gevolg van de
lage markrente, bij nieuwe uitvoeringsovereenkomsten premieverhogingen
van 50-100% voordoen.
In ons vorige rapport hebben wij aangegeven dat enkele verzekeraars
in de loop van 2016 met een eigen APF zouden komen. Het verkrijgen
van de vergunningen heeft langer geduurd dan verwacht. Pas eind
juni 2016 is de eerste vergunning door DNB afgegeven. Op dit
moment (halverwege oktober 2016) zijn drie APF’en in het bezit van
een vergunning. Met name de beoordeling door DNB van de mate van
onafhankelijkheid van (het bestuur van) het APF neemt veel tijd in beslag.
Uit de eerste door de APF’en gepubliceerde tarieven lijkt af te leiden
dat de pensioenbeheerkosten over het algemeen bezien lager zijn dan
bij de bestaande pensioenfondsen. De vermogensbeheerkosten lijken
op vrijwel hetzelfde niveau te liggen als het gemiddelde bij de andere
pensioenfondsen. Het is evenwel te vroeg om hieruit nu al conclusies te
trekken. Het is wachten tot er meer spelers op de markt komen.
Eind 2017 zal hier meer over te zeggen zijn.
3.2. Kostenverantwoording in de wetMet ingang van boekjaar 2015 zijn pensioenfondsen op grond van artikel
45a van de Pensioenwet verplicht in hun jaarverslag opgave te doen van
de uitvoeringskosten. In het Besluit uitvoering Pensioenwet is nader
bepaald dat daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen de kosten
van administratieve uitvoeringskosten (pensioenbeheer), de kosten van
vermogensbeheer en de transactiekosten. Deze kosten dienen te worden
gepresenteerd conform de richtlijnen van de Pensioenfederatie.
13
Inle
idin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
3. Inleiding
De wet beperkt zich tot deze cijfermatige rapportering. Naar onze mening
is het nodig dat pensioenfondsen daarnaast ook verantwoording afleggen
over de gemaakte kosten. Zoals wij in onze vorige rapporten aangegeven
hebben, zijn we geen voorstander van ranglijstjes. Een pensioenfonds dat
niet of nauwelijks communiceert heeft wellicht lage uitvoeringskosten,
maar het is twijfelachtig of dat in het belang van deelnemers is. Het gaat
juist om de balans tussen kosten en ondernomen activiteiten ten bate
van de deelnemers. Op grond van welke beleidskeuzes zijn de kosten
gemaakt en wat was het resultaat? Hoe verhouden de uitgaven zich tot
die bij andere vergelijkbare pensioenfondsen? Wat is de oorzaak van
geconstateerde afwijkingen? Op deze manier wordt niet alleen inzicht
gegeven in het niveau van de uitvoeringskosten, maar ook in
de onderliggende overwegingen om die uitgaven te doen en het
bereikte resultaat.
Vorig jaar hebben wij het initiatief genomen om ook te kijken in hoeverre
de pensioenfondsen, naast de cijfermatige rapportage, inhoudelijk
verantwoording afleggen over de gemaakte uitvoeringskosten.
De conclusie daarvan was dat er nog veel verbetering mogelijk is.
Dit jaar hebben wij dit onderzoek herhaald. Zie hiervoor hoofdstuk 7.
3.3. Individuele gegevens van pensioenfondsen gepubliceerd door DNBVanaf 2016 publiceert DNB op haar website ook de uitvoeringskosten en
rendementen van de individuele pensioenfondsen. Het gevolg hiervan
is geweest dat niet veel later “ranglijstjes” in de media verschenen.
Wij vinden dat geen vooruitgang, mede omdat de kostencijfers bezien
moeten worden in relatie met “wat deelnemers ervoor terug krijgen”.
Bovendien worden de door de pensioenfondsen aan DNB opgegeven
cijfers ongecorrigeerd door DNB gepubliceerd. Uit ons onderzoek over
2015 is opnieuw gebleken dat de pensioenbeheerkosten per deelnemer
niet altijd correct zijn vastgesteld.
3.4. BTW-heffingen
Sinds 1 januari 2015 is voor de pensioenfondsen de koepelvrijstelling voor
de BTW vervallen. Tientallen pensioenfondsen hebben in de jaarverslagen
aangegeven dat dit tot hogere uitvoeringskosten heeft geleid.
Omdat in de jaarverslagen geen specificatie te vinden is van de betaalde
BTW kan hier niet kwantitatief aangegeven worden hoeveel invloed dit
heeft gehad op bijvoorbeeld de kosten per deelnemer. Wel merken we
op dat de pensioenbeheerkosten juist bij de kleinere pensioenfondsen
fors zijn gestegen. Door de staatssecretaris van Financiën is in een eerder stadium aangegeven dat met de BTW-heffingen structureel
€ 110 miljoen is gemoeid. Dit zou neerkomen op circa 10% van de totale
pensioenbeheerkosten van de pensioenfondsen.
14 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
4. Opzet van het onderzoek
4.1. Algemene gegevens geanalyseerde pensioenfondsen DNB publiceert op haar website statistische gegevens over alle
pensioenfondsen die onder haar toezicht staan. Per 31 december 2015
stonden er in totaal nog 320 pensioenfondsen onder toezicht van DNB,
45 minder dan een jaar eerder. In de eerste negen maanden van 2016
is het aantal onder toezicht staande pensioenfondsen met 26 verder
afgenomen tot 294.
Sinds september 2015 publiceert DNB meer gedetailleerde gegevens
van individuele pensioenfondsen. Daarbij wordt de focus gelegd
op pensioenfondsen met ten minste 100 deelnemers, die niet in een
vergevorderd stadium van liquidatie zijn. Per eind 2015 betroffen dit
250 pensioenfondsen. Volgens onze gegevens hadden echter 9 van deze
fondsen al voorgenomen om te liquideren, zodat we die niet meegenomen
hebben in ons onderzoek. Van 8 andere fondsen hebben wij geen
jaarverslag 2015 kunnen verkrijgen. Daarnaast hebben wij 2 fondsen
buiten beschouwing gelaten, omdat dit een Vroegpensioen- of
Anw-fonds betrof. Daarentegen hebben wij een pensioenfonds
meegenomen dat niet in de gepubliceerde gegevens van DNB te vinden is.
Wij hebben ons onderzoek derhalve gebaseerd op de jaarverslagen van
232 pensioenfondsen. In ons onderzoek van vorig jaar hadden we 241
fondsen meegenomen. De karakteristieken van de 232 pensioenfondsen
worden getoond in onderstaande figuren.
Verdeling naar soort pensioenfonds
Ondernemingspensioenfonds (OPF)
Bedrijfstakpensioenfonds (BPF)
Beroepspensioenfonds (BRF)
164
57
11
Verdeling naar aantal deelnemers (actief + pensioengerechtigd)
kleiner dan 1.000
1.000 - 10.000
10.000 - 100.000
100.000 - 1.000.000
groter dan 1.000.000
47
122
50
11 2
232Ons onderzoek is
gebaseerd op de
jaarverslagen van
232 pensioenfondsen.
15
Op
zet
van
het
ond
erzo
ek
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
4. Opzet van het onderzoek
De representativiteit van de pensioenfondsen in ons onderzoek is
groot. De 232 door ons geanalyseerde pensioenfondsen hebben,
gemeten naar pensioenvermogen, betrekking op ruim 99% van de totale
pensioenfondsenmarkt. Ook gemeten naar aantal deelnemers is de
representativiteit 99%.
In de volgende tabel staan de ongewogen gemiddelde actuele
dekkingsgraden ultimo 2015, per fondsgrootte en fondstype. Hierbij telt de
dekkingsgraad van ieder pensioenfonds even zwaar mee, onafhankelijk van
de grootte van het fonds. Tussen haakjes staat de wijziging in %-punten ten
opzichte van de gemiddelde actuele dekkingsgraad ultimo 2014.
In 2015 is de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen
gedaald. In het algemeen was het behaalde beleggingsrendement
niet voldoende om de gedaalde marktrente te compenseren.
Het is opvallend om te zien dat de dekkingsgraad van relatief kleinere
bedrijfstakpensioenfondsen aanmerkelijk meer is gedaald dan die van
vergelijkbare ondernemingspensioenfondsen. Dit is ten dele te verklaren
door een lager beleggingsrendement (zie hoofdstuk 6.2).
De gewogen gemiddelde dekkingsgraad kan berekend worden als het
totale pensioenvermogen gedeeld door de totale pensioenverplichtingen.
Bij dit gemiddelde tellen grote pensioenfondsen zwaarder mee.
De gewogen gemiddelde dekkingsgraad komt dan uit op 102% (vorig jaar:
108%). De drie grootste pensioenfondsen van Nederland (ABP, PFZW
en PMT) bepalen al ongeveer de helft van deze gewogen dekkingsgraad.
Voor deze drie komt de gewogen dekkingsgraad eind 2015 uit op 97%
(2014: 102%) en voor de overige pensioenfondsen op 108% (2014: 115%).
4.2. KostensoortenOns onderzoek is gericht op de pensioenbeheerkosten en
vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) zoals die
door pensioenuitvoerders in hun jaarverslagen 2013 tot en met 2015
zijn gepubliceerd.
Gemiddelde actuele dekkingsgraad per 31 december 2015
Aantl deelnemers OPF BPF BRF Totaal
Kleiner dan 1.000 107% (-5%) n.v.t. 109% (-15%) 107% (-5%)
1.000 - 10.000 110% (-4%) 102% (-10%) 103% (-5%) 109% (-5%)
10.000 - 100.000 112% (-6%) 102% (-8%) 115% (-6%) 107% (-6%)
100.000 - 1.000.000 n.v.t. 103% (-7%) n.v.t. 103% (-7%)
Groter dan 1.000.000 n.v.t. 96% (-6%) n.v.t. 96% (-6%)
Totaal 109% (-5%) 102% (-8%) 107% (-6%) 107% (-6%)
99%De geanalyseerde
jaarverslagen hebben
betrekking op 99% van
de pensioenfondsenmarkt.
16 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
4. Opzet van het onderzoek
4.2.1. PensioenbeheerkostenMet betrekking tot de pensioenbeheerkosten hebben wij ervoor gekozen
om, conform voorgaande jaren, als basis een 3-jaarsgemiddelde te
hanteren, zodat eventuele eenmalige kosten bij een pensioenfonds het
algemene beeld niet onnodig vertekenen. Uiteraard gaan we ook in op
de kostenniveaus van 2015 zelf en de ontwikkeling in de loop der jaren.
Daar waar kosten gerelateerd worden aan aantallen deelnemers,
is in dit onderzoek de deelnemerdefinitie uit de “Aanbevelingen
Uitvoeringskosten” van de Pensioenfederatie toegepast. Het aantal
deelnemers is daarbij gelijk aan het aantal actieve deelnemers plus
het aantal pensioengerechtigden. In deze definitie worden gewezen
deelnemers derhalve niet meegenomen.
Het detail waarin deze pensioenbeheerkosten inzichtelijk gemaakt worden
in de jaarverslagen, varieert aanzienlijk tussen de pensioenfondsen.
Waar diverse fondsen uitgebreid inzicht geven in de verschillende kosten
die gemaakt zijn, gebeurt dat bij een aantal andere pensioenfondsen in het
geheel niet. Om de totale kosten toch enigszins te verbijzonderen, hebben
wij in ons onderzoek de diverse kosten zoveel mogelijk gerubriceerd naar
de volgende kostensoorten:
� AdministratiekostenDit betreft in ons onderzoek een ruim begrip, waaronder ook
personeelskosten en huisvesting van een eventueel pensioenbureau vallen.
� Controle- en advieskostenDeze kosten betreffen voornamelijk actuarieel en juridisch advies.
Hieronder vallen ook de controlekosten van de waarmerkend actuaris,
aangezien deze vaak niet separaat inzichtelijk zijn. De advieskosten met
betrekking tot de beleggingen zijn zoveel mogelijk buiten beschouwing
gelaten bij deze rubriek.
� AccountantskostenDit betreft voornamelijk de accountantskosten die betrekking hebben
op de controle van de jaarrekening, welke kosten verplicht separaat
verantwoord dienen te worden in de jaarrekening. De advieskosten van
de accountant worden, voor zover dit inzichtelijk is gemaakt door de
pensioenfondsen, geschaard onder de rubriek “Controle- en advieskosten”.
� Overige kostenOnder overige kosten vallen bijvoorbeeld de bestuurskosten, de kosten
voor intern toezicht en de verschuldigde kosten aan toezichthouders
DNB en AFM. Ook indien een pensioenfonds de pensioenbeheerkosten
niet nader heeft gespecificeerd, zijn deze verwerkt onder overige
kosten. Indien een deel van de pensioenbeheerkosten zichtbaar wordt
17
Op
zet
van
het
ond
erzo
ek
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
4. Opzet van het onderzoek
toegerekend aan de vermogensbeheerkosten, dan is deze aftrek meestal
ook op deze plek verwerkt.
In hoofdstuk 5 wordt cijfermatig ingegaan op de pensioenbeheerkosten
van pensioenfondsen in de jaren 2013, 2014 en 2015.
4.2.2. Kosten van vermogensbeheer en transactiekostenIn de door de Pensioenfederatie opgestelde “Aanbevelingen
Uitvoeringskosten” (laatste versie gepubliceerd op 3 februari 2016) worden
met betrekking tot de kosten van vermogensbeheer op hoofdlijnen de
volgende kosten onderscheiden:
� vergoeding voor fiduciair beheer;
� beheerkosten managers;
� kosten bewaarloon;
� overige kosten; en
� prestatieafhankelijke vergoedingen.
In de vorige edities van de Aanbevelingen werden de eerste twee
kostensoorten nog samengevoegd als “vaste beheerkosten van
beleggingen”, en ook werden “belastingen” separaat genoemd. De meeste
pensioenfondsen hebben in 2015 nog conform deze oude Aanbevelingen
gerapporteerd, hetgeen wij hebben overgenomen in onze analyse.
In de aanbevelingen worden daarnaast transactiekosten
separaat gerubriceerd.
In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de kosten van vermogensbeheer
bij de pensioenfondsen. Tevens wordt aandacht besteed aan (de relatie
met) de behaalde beleggingsrendementen, zowel voor 2015 als voor de
4-jaarsperiode 2012 tot en met 2015.
4.3. Kwalitatieve analyseNaast de kwantitatieve analyse van de kosten en beleggingsrendementen
van pensioenfondsen hebben wij dit jaar wederom aandacht besteed aan
de kwalitatieve beoordeling van de verantwoording die de besturen van
pensioenfondsen in de jaarverslagen hebben gegeven. Daarbij hebben
we getoetst of de kostenratio’s zijn vastgesteld conform de richtlijnen,
of de kostenverantwoording een eigen plek heeft gekregen in het
bestuursverslag, of de gemaakte kosten worden toegelicht et cetera.
In hoofdstuk 7 wordt deze kwalitatieve analyse nader beschreven en
maken we de resultaten inzichtelijk.
18 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
De totale pensioenbeheerkosten zijn onderverdeeld in administratiekosten,
controle- en advieskosten, accountantskosten en overige kosten.
In onderstaande figuren wordt globaal inzicht gegeven in de verdeling
van de totale pensioenbeheerkosten in deze kostensoorten. Hierbij maken
wij onderscheid in pensioenfondsen tot 1.000 deelnemers, van 1.000
tot 10.000 deelnemers, van 10.000 tot 100.000 deelnemers en van
100.000 tot 1.000.000 deelnemers. Dit betreft 230 van de 232
geanalyseerde pensioenfondsen.
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, tot 1.000 deelnemers (47x)
Administratie
Controle en advies
Accountant
Overig
43%
32%
6%
19%
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 1.000 tot 10.000 deelnemers (122x)
Administratie
Controle en advies
Accountant
Overig61% 18%
3%
18%
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 10.000 tot 100.000 deelnemers (50x)
Administratie
Controle en advies
Accountant
Overig
81%
7% 2%
10%
19
Pen
sio
enb
ehee
rko
sten
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
Controle en advieskosten, accountantskosten en overige kosten zijn niet
per definitie afhankelijk van het aantal deelnemers. Deze kosten maken
daardoor bij de kleinere pensioenfondsen een groter deel (39-57%) uit
van de totale pensioenbeheerkosten dan bij de grotere pensioenfondsen
(14-19%). De onderverdeling van de kosten is in de loop der jaren relatief
gelijk gebleven.
Hierna wordt eerst in detail ingegaan op de omvang van de totale
pensioenbeheerkosten. In de daaropvolgende onderdelen 5.2 tot en
met 5.5 gaan wij nader in op de diverse kostensoorten.
5.1. Totale pensioenbeheerkostenDe 232 geanalyseerde pensioenfondsen hebben in de jaren 2013,
2014 en 2015 in totaal gemiddeld circa € 1,0 miljard per jaar betaald aan
pensioenbeheerkosten. Overigens rapporteerden deze fondsen over
2010, 2011 en 2012 ook al dezelfde pensioenbeheerkosten. Dit bedrag is
exclusief vermogensbeheer- en transactiekosten, die in hoofdstuk 6 aan
de orde komen.
In totaal ontvingen de 232 onderzochte pensioenfondsen in de laatste drie
jaar gemiddeld circa € 29,9 miljard per jaar aan premie. De kosten ten
behoeve van pensioenbeheer zijn bijna 3,4% van de ontvangen bijdragen.
Dit is een stijging ten opzichte van het vorig jaar (3,2%), veroorzaakt door
lagere premie-inkomsten.
Gemiddelde kosten 2013-2015Het 3-jaarsgemiddelde van de totale pensioenbeheerkosten van de
onderzochte pensioenfondsen is gelijk aan € 119 per deelnemer, € 1 minder
dan vorig jaar. Dit betreft een met aantallen gewogen gemiddelde,
waardoor de twee grootste fondsen, ABP en PFZW, een grote invloed op
het gemiddelde hebben. De gewogen gemiddelde pensioenbeheerkosten
van deze twee pensioenfondsen zijn gelijk aan € 81 per deelnemer (vorig
jaar: € 83), terwijl de kosten voor de 230 overige fondsen gelijk zijn aan €
145 per deelnemer (vorig jaar: € 146). Omdat beide fondsen samen, zowel
naar belegd vermogen als naar aantal deelnemers, bijna de helft van het
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 100.000 tot 1.000.000 deelnemers (11x)
Administratie
Controle en advies
Accountant
Overig
86%
2% 1%
11%
€ 1,0mrdDe kosten van pensioenbeheer
bedragen gemiddeld € 1,0
miljard per jaar.
€ 119De 3-jaarsgemiddelde
pensioenbeheerkosten zijn
€ 119 per deelnemer.
20 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
onderzochte universum uitmaken, geeft een totaalresultaat vaak
een verkeerd beeld, zowel van deze twee pensioenfondsen als van
de andere pensioenfondsen. Daarom worden in het vervolg van dit
rapport de resultaten bij de twee grootste pensioenfondsen regelmatig
separaat vermeld.
Gewijzigde vergelijkende cijfersDe pensioenbeheerkosten in 2015 zijn, voor de nu onderzochte
pensioenfondsen, met € 117 per deelnemer wat lager dan in 2014 (€ 118).
Voor deze fondsen bedroegen de pensioenbeheerkosten in 2013 nog
€ 121 per deelnemer.
Een opvallende constatering is dat de gemiddelde pensioenbeheerkosten
over 2014 in onze vorige analyse nog € 122 bedroegen, terwijl de fondsen
in de jaarverslagen 2015 over het jaar 2014 nu € 118 rapporteren. De daling
wordt voornamelijk verklaard doordat een groot aantal pensioenfondsen,
waaronder enkele grote, in 2015 een aanpassing heeft doorgevoerd in
de kostenrapportage. Deze pensioenfondsen hebben, in lijn met de
aanbevelingen van de Pensioenfederatie, een deel van de kosten nu
aangemerkt als vermogensbeheerkosten terwijl deze eerder onderdeel
waren van de pensioenbeheerkosten. De vergelijkende cijfers 2014 zijn
hierop aangepast door de pensioenfondsen.
Afnemende pensioenbeheerkosten bij toenemende fondsgrootteDe totale pensioenbeheerkosten nemen in euro’s toe naarmate
een pensioenfonds meer deelnemers heeft, maar de gemiddelde
pensioenbeheerkosten per deelnemer dalen dan over het algemeen.
Van de 122 pensioenfondsen met 1.000 tot 10.000 deelnemers bedragen
de 3-jaarsgemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer € 353 per jaar
(vorig jaar: € 344). De onderlinge variatie is echter groot, zoals uit
de volgende grafiek blijkt.
Pensioenbeheerkosten per deelnemer, fondsgrootte 1.000 – 10.000 deelnemers
-
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 8.000 9.000 10.000
Aantal deelnemers
pensioenfondsen
Ko
sten
(€
)
gemiddelde: € 353
21
Pen
sio
enb
ehee
rko
sten
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
De 3-jaarsgemiddelde kosten liggen voor deze pensioenfondsen tussen
€ 136 en € 1.076 per deelnemer. De dalende lijn geeft de lineaire trend1
weer. Hieruit blijkt dat schaalgrootte van belang is voor het verkleinen
van de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer. Toch moet de
nodige voorzichtigheid betracht worden bij het trekken van conclusies.
Uit de figuur is af te lezen dat een behoorlijk aantal kleinere
pensioenfondsen in staat is de pensioenbeheerkosten te beperken tot een
niveau dat bij de grotere fondsen wordt gezien.
Tussen pensioenfondsen met vergelijkbare aantallen deelnemers
verschillen de gemiddelde kosten per deelnemer soms aanzienlijk.
Het is belangrijk dat besturen, deelnemersraden, belanghebbenden- en
verantwoordingsorganen van de pensioenfondsen met relatief hogere
kosten zich bewust zijn van deze verschillen, nagaan waar deze verschillen
door veroorzaakt worden en zich een oordeel vormen over de vraag of
deze gerechtvaardigd zijn en dat toelichten in het jaarverslag.
Trend in pensioenbeheerkostenOnderstaande figuur toont het verloop van de gemiddelde
pensioenbeheerkosten in de periode 2010 tot en met 2015.
In de figuur is onder andere te zien dat de gemiddelde
pensioenbeheerkosten per deelnemer van de relatief kleine
pensioenfondsen sinds 2012 een forse stijging hebben gekend. De kosten
per deelnemer van de fondsen tot 1.000 deelnemers zijn in de periode
vanaf 2012 in totaal met 57% gestegen. De kostenstijging was 13% voor
de fondsen met 1.000 tot 10.000 deelnemers en 5% voor de fondsen met
10.000 tot 100.000 deelnemers. Voor de grotere pensioenfondsen is zelfs
een daling van de kosten waarneembaar, van circa 6 à 7% in drie jaar tijd.
Historisch verloop pensioenbeheerkosten per deelnemer
Ko
sten
per
dee
lnem
er (
€)
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
2010 2011 2012 2013 2014 2015 Jaar
< 1.000 deelnemers 1.000 - 10.000 deelnemers 10.000 - 100.000 deelnemers 100.000 - 1.000.000 deelnemers > 1.000.000 deelnemers
1 In dit rapport worden de resultaten
in een aantal figuren getoond tezamen
met een lineaire trendlijn, welke door
middel van de zogenoemde “kleinste
kwadratenmethode” is geschat.
Deze trendlijn is bedoeld om een
mogelijk verband tussen het aantal
deelnemers en de kosten te tonen.
Vooral door de grote kostenverschillen
tussen in omvang vergelijkbare
pensioenfondsen is het lineaire
verband tussen deze twee variabelen
echter relatief zwak.
22 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
De (met aantallen) gewogen gemiddelde pensioenbeheerkosten per
deelnemer waren in 2015 gelijk aan € 117, terwijl deze in 2014 nog € 118
waren. Deze daling wordt vooral veroorzaakt door kostendalingen bij
de grotere pensioenfondsen. Daartegenover staat dat ongeveer 2/3e
van de pensioenfondsen over 2015 hogere kosten per deelnemer heeft
gerapporteerd dan over 2014. Er werd vooral meer uitgegeven aan
administratiekosten en advieskosten. Tientallen pensioenfondsen hebben
in het jaarverslag gemeld dat de stijging van de kosten per deelnemer
deels of zelfs volledig veroorzaakt is doordat zij geraakt worden door de
BTW-maatregelen die vanaf 1 januari 2015 van kracht zijn.
TransparantieDe Pensioenfederatie had tot doel gesteld om 100% van de
pensioenfondsen te bewegen om de pensioenbeheerkosten per deelnemer
inzichtelijk te maken in het jaarverslag over boekjaar 2014. Dit percentage
betrof een weging naar pensioenvermogen, waardoor dit doel makkelijker
gehaald wordt indien de grootste fondsen hieraan zouden voldoen.
Uit ons onderzoek blijkt dat ruim 99% van de 232 geanalyseerde
pensioenfondsen kosten per deelnemer in het jaarverslag 2015
hebben gepubliceerd, waaronder alle bedrijfstakpensioenfondsen en
beroepspensioenfondsen. Vorig jaar was dit nog 96%. Wanneer wij
een met het pensioenvermogen gewogen percentage berekenen, dan
komt dit uit op bijna 100%. Daarmee geven vrijwel alle pensioenfondsen
cijfermatig inzicht in de pensioenbeheerkosten. Uit de volgende grafiek
blijkt dat alleen bij de kleinste fondsen er enkele fondsen zijn die hier nog
onvoldoende aandacht aan besteden.
De in de jaarverslagen opgenomen informatie blijft echter vaak beperkt
tot een cijfermatige specificatie. Het is belangrijk dat een bestuur aan de
belanghebbenden bij het pensioenfonds uitlegt welke overwegingen zij
Publicatie van pensioenbeheerkosten per deelnemer, verdeling naar aantal deelnemers
96%
100%
100%
100%
100%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
kleiner dan 1.000
1.000 - 10.000
10.000 - 100.000
100.000 - 1.000.000
groter dan 1.000.000
99%Over 2015 rapporteerde ruim
99% van de pensioenfondsen
de kosten per deelnemer.
23
Pen
sio
enb
ehee
rko
sten
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
heeft gehad bij genomen beleidsbesluiten, om de daaruit voortvloeiende
pensioenbeheerkosten te accepteren. Hiermee voorkomen de
pensioenfondsen dat zij door de buitenwereld alleen vergeleken worden
op de kale cijfers. Ook voor de pensioenfondsen gaat het uiteindelijk om
de prijs-kwaliteitverhouding. In hoofdstuk 7 gaan we nader in op de mate
waarin door besturen in het jaarverslag verantwoording wordt afgelegd
over de uitvoeringskosten.
Bijzonderheden met betrekking tot kosten 2015De door ons berekende kosten per deelnemer in 2015 zijn gelijk aan
€ 117. Hierbij worden de totaal door de pensioenfondsen gepubliceerde
pensioenbeheerkosten gedeeld door de som van het totaal aantal
actieve deelnemers en pensioengerechtigden. Tot en met 2014 waren
de door de pensioenfondsen zelf gepubliceerde kosten per deelnemer
structureel lager dan de kosten die wij hadden vastgesteld op basis van
de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. In 2015 is dit voor het eerst
gelijk, en komt ook het gemiddelde van de door de pensioenfondsen zelf
vastgestelde kostenratio uit op € 117 per deelnemer.
Desondanks wordt nog door ruim 10% (relatief kleinere) pensioenfondsen
een afwijkende kostenratio gehanteerd. In voorgaande jaren hebben we
hier uitgebreid aandacht aan besteed. De volgende twee oorzaken komen
we nog vaak tegen:
� Andere deelnemerdefinitieDiverse pensioenfondsen hanteren een andere definitie ter bepaling van
het aantal deelnemers. Elf fondsen berekenen de kosten per deelnemer
nog steeds over het totale aantal deelnemers, inclusief de slapers.
� Onvolledige of overvolledige kostenMeerdere pensioenfondsen komen zelf op andere kosten per deelnemer
doordat zij een deel van de pensioenbeheerkosten niet meetellen bij
de berekening (zoals “eenmalige projectkosten”) of juist te veel kosten
meenemen (bijvoorbeeld garantiekosten die verschuldigd zijn aan
een verzekeraar).
We vinden het opvallend dat we dergelijke afwijkingen nog steeds
zien. Vanaf boekjaar 2015 zijn pensioenfondsen immers verplicht om
de drie kostenratio’s aan DNB te rapporteren in de jaarverslagstaten,
die gecontroleerd worden door accountants. We hadden verwacht
dat dit ertoe zou leiden dat alle pensioenfondsen de kostenratio’s op
dezelfde wijze vaststellen. Ook hebben we bij enkele fondsen een
verschil geconstateerd in gerapporteerde kostencijfers tussen de
DNB-jaarverslagstaten en het jaarverslag.
24 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
5.2. AdministratiekostenDe administratiekosten vormen voor pensioenfondsen het grootste
deel van de pensioenbeheerkosten, al hebben we in de inleiding
van dit hoofdstuk al geschreven dat dit niet altijd geldt voor de
kleine pensioenfondsen.
Het ABP vermeldt in haar jaarverslag nagenoeg alle pensioenbeheerkosten
als “overige kosten”, zodat deze in ons onderzoek ook bij de
“overige kosten” zijn opgenomen. Door alle andere pensioenfondsen
werd in de jaren 2013 tot en met 2015 gemiddeld € 674 miljoen
besteed aan administratiekosten. Dit is gelijk aan 81% van de totale
pensioenbeheerkosten van deze fondsen. Indien deze 81% ook voor
het ABP maatgevend zou zijn, dan komen de totale 3-jaars gemiddelde
administratiekosten voor de pensioenfondsen uit op circa € 810 miljoen
per jaar.
Voor pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen de 10.000
en 100.000 zijn de 3-jaars gemiddelde administratiekosten € 133 per
deelnemer (vorig jaar: € 125). Pensioenfondsen met deelnemersaantallen
tussen 1.000 en 10.000 waren, net als vorig jaar, gemiddeld € 218 per
deelnemer kwijt aan administratiekosten. Voor pensioenfondsen met
minder dan 1.000 deelnemers lopen de gemiddelde administratiekosten
per deelnemer op tot € 373 per deelnemer, waarbij deze variëren tussen
€ 43 en bijna € 1.200. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in de volgende figuur.
Gemiddeld genomen geldt dat de administratiekosten per deelnemer
afnemen naarmate het aantal deelnemers toeneemt. Het blijkt echter
dat grotere pensioenfondsen lang niet altijd lagere administratiekosten
per deelnemer hebben dan de kleinere fondsen.
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1.000Aantal deelnemers
Ko
sten
(€
)
- -
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
Administratiekosten per deelnemer, fondsgrootte tot 1.000 deelnemers
pensioenfondsen gemiddelde: € 373
25
Pen
sio
enb
ehee
rko
sten
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
5.3. Controle- en advieskostenDe controle- en advieskosten vormen een tweede belangrijke kostenpost
voor een pensioenfonds. Een kleine 8% van de pensioenfondsen vermeldt
de controle- en advieskosten echter niet separaat. De pensioenfondsen
die deze kosten wel apart hebben vermeld, besteden hier de afgelopen
drie jaren gemiddeld ongeveer € 255.000 per jaar aan. Vorig jaar
was dat nog € 236.000. Ook hier is de variëteit groot. Zo is het
3-jaarsgemiddelde van de pensioenfondsen met deelnemersaantallen
tussen 10.000 en 100.000 gelijk aan € 342.000, uiteenlopend van € 7.000
tot ruim € 2.5 miljoen per jaar. Zie ook de volgende figuur.
Vier van de 50 pensioenfondsen (8%) in deze categorie hebben geen
uitsplitsing gemaakt naar deze controle- en advieskosten. Naar onze
mening is op dit punt nog verbetering van de verslaglegging nodig.
Dit geldt ook voor de getoonde controle- en advieskosten aan de
onderkant van de range, die niet in alle gevallen realistisch ogen.
Overigens dient te worden bedacht dat voor de grote pensioenfondsen
er een verschuiving kan optreden tussen administratiekosten en
advieskosten, omdat daar minder gebruik wordt gemaakt van externe
adviseurs en meer van een interne adviesafdeling.
5.4. Accountantskosten De gemiddeld gerapporteerde accountantskosten bedragen € 58.000
per jaar (vorig jaar: € 61.000). Voor de 122 pensioenfondsen met
deelnemersaantallen tussen 1.000 en 10.000 komt het 3-jaars gemiddelde
van de accountantskosten uit op circa € 46.000. Ook hier zijn grote
verschillen tussen de fondsen te constateren. Één pensioenfonds heeft,
ondanks de wettelijke verplichting hiertoe, geen accountantskosten
gepubliceerd in het jaarverslag. Van de overige 121 fondsen worden de
accountantskosten getoond in de volgende figuur.
10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000 90.000 100.000
Aantal deelnemers
Ko
sten
(€
1.0
00
)
-
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
Totale controle- en advieskosten, fondsgrootte 10.000 tot 100.000 deelnemers
pensioenfondsen gemiddelde: € 342
26 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
In de figuur is een trend waarneembaar dat grotere pensioenfondsen
hogere accountantskosten hebben dan kleinere pensioenfondsen.
Net als voorgaande jaren hebben bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld
aanmerkelijk lagere accountantskosten dan de ondernemings- en
beroepspensioenfondsen, bij vergelijkbare omvang. Gemiddeld zijn de
kleine BPF’en 15% minder kwijt voor de accountantscontrole, oplopend tot
gemiddeld ruim 30% voor middelgrote BPF’en.
5.5. Overige kostenDe overige kosten bedragen gemiddeld 25% van de totale
pensioenbeheerkosten. Het relatief hoge percentage wordt mede
veroorzaakt doordat het ABP nagenoeg alle pensioenbeheerkosten
als “overige kosten” heeft gerubriceerd. Zonder dit fonds is het totale
aandeel van de overige kosten circa 12%.
Tot de overige kosten behoren onder andere contributies aan de
toezichthouders en bestuurskosten, maar regelmatig zijn deze
kosten niet nader gespecificeerd in de jaarverslagen. Voor zover een
pensioenfonds niet of nauwelijks een uitsplitsing heeft gemaakt van de
pensioenbeheerkosten, hebben wij de kosten gerubriceerd onder “overige
kosten”. Hierin zitten dan waarschijnlijk ook de administratiekosten en
de advieskosten.
Verschuiving naar vermogensbeheerkostenIn de aanbevelingen van de Pensioenfederatie wordt de mogelijkheid
geboden om een deel van de pensioenbeheerkosten aan te merken als
vermogensbeheerkosten. Zo kan een deel van de advieskosten immers
betrekking hebben op het vermogensbeheer (bijvoorbeeld de ALM-
studie) en kan een deel van de bestuurskosten toegerekend worden aan
vermogensbeheer, bijvoorbeeld de Beleggingsadviescommissie.
Totale accountantskosten, fondsgrootte 1.000 tot 10.000 deelnemers
pensioenfondsen gemiddelde: € 46
-
20
40
60
80
100
120
140
1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 8.000 9.000 10.000
Ko
sten
(x€
1.0
00
)
Aantal deelnemers
27
Pen
sio
enb
ehee
rko
sten
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
5. Pensioenbeheerkosten
Ook administratiekosten en zelfs accountantskosten worden deels
toegerekend aan het vermogensbeheer. Voor zover deze kosten niet
direct ten dienste van het vermogensbeheer zijn gemaakt, kan hier wel
een vraagteken bij gezet worden. Het gegeven dat bepaalde kosten
gerelateerd zijn aan het beheren van het vermogen, maakt deze kosten
namelijk niet direct tot vermogensbeheerkosten.
In het jaarverslag 2015 is deze verschuiving aanmerkelijk meer inzichtelijk
gemaakt dan in voorgaande jaren. Desondanks is een splitsing
waarneembaar tussen fondsen die “vooraf” de kosten al alloceren aan
vermogensbeheer en fondsen die eerst de totale pensioenbeheerkosten
tonen en deze vervolgens deels alloceren aan vermogensbeheer.
We hebben geconstateerd dat in de jaarverslagen 2015 ruim 25% van
de pensioenfondsen laatstgenoemde methode gehanteerd heeft om
een deel van de kosten toe te rekenen aan vermogensbeheerkosten.
Voor de betreffende pensioenfondsen had dit een verlagend effect van
gemiddeld € 58 op de pensioenbeheerkosten per deelnemer. Het hiermee
samenhangende verhogende effect op de vermogensbeheerkosten
bedroeg voor deze fondsen circa 0,01%.
Omdat een verschuiving van kosten een significant effect kan hebben op
de pensioenbeheerkosten per deelnemer, en een minimaal effect op het
percentage vermogensbeheer, kan het voor een fonds aantrekkelijk zijn om
kosten door te schuiven. Juist daarom vinden wij het belangrijk dat inzicht
wordt gegeven welk deel van de kosten wordt doorgeschoven en waarom.
29
Ko
sten
van
ver
mo
gen
sbeh
eer,
tran
sact
ieko
sten
en
rend
emen
t
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
De eerste versie van de “Aanbevelingen Uitvoeringskosten” dateert uit
november 2011 en viert bij het verschijnen van deze rapportage alweer
het eerste lustrum. Na de “Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer”
(maart 2012) en de herziene uitwerking van de aanbevelingen (oktober
2013), is op 3 februari van dit jaar de nieuwste editie van de Aanbevelingen
gepubliceerd. Dit alles met als doel om pensioenfondsen houvast te geven
bij het eenduidig rapporteren van kosten.
Pensioenfondsen zijn verreweg de meeste kosten verschuldigd aan het
beheer van het belegde vermogen. Deze kosten van vermogensbeheer
wil de Pensioenfederatie graag als percentage van het gemiddeld belegde
vermogen zien. Tevens wordt aanbevolen om inzicht te geven in de
transactiekosten, eveneens als percentage van het gemiddeld belegde
vermogen. Onder transactiekosten worden onder andere de kosten van
aan- en verkoop van beleggingstitels begrepen.
Vermogensbeheerders waren in het verleden niet gewend om deze kosten
inzichtelijk te maken. De pensioenfondsen en hun vermogensbeheerders
hebben de laatste jaren grote slagen gemaakt. In het jaarverslag over
2011 had ongeveer 2/3e van de pensioenfondsen inzicht gegeven in
de vermogensbeheerkosten. Ruim 25% had zich toen gewaagd aan
een inschatting van de transactiekosten. Vijf jaar later, over 2015,
heeft ruim 97% van de pensioenfondsen een opgave gedaan van de
vermogensbeheerkosten en heeft 82% van de fondsen ook een inschatting
gegeven van de transactiekosten.
Gewogen naar het pensioenvermogen, zoals de Pensioenfederatie
toetst, zijn deze percentages zelfs 100% respectievelijk 98%. In de
volgende figuur geven wij inzicht in de mate waarin pensioenfondsen de
vermogensbeheerkosten hebben gepubliceerd in 2015, onderverdeeld naar
vermogensklassen.
Publicatie van vermogensbeheerkosten, verdeling naar pensioenvermogen
groter dan€ 100 miljard
€ 10 miljard -€ 100 miljard
€ 1 miljard -€ 10 miljard
€ 100 miljoen -€ 1 miljard
kleiner dan€ 100 miljoen
Vermogensbeheerkosten
Transactiekosten
74%
75% 81%
92%
98%
100% 100%
100%
100% 100%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
97%/82% Van de 232 pensioenfondsen
rapporteert 97% de
vermogensbeheerkosten.
82% geeft ook inzicht in
transactiekosten.
30 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
In lijn met voorgaande jaren is in de figuur te zien dat met name de
kleinste pensioenfondsen wat achterblijven. Bij de fondsen tot
€ 100 miljoen maakt ongeveer 80% de kosten van vermogensbeheer
inzichtelijk, terwijl nagenoeg alle pensioenfondsen met een
pensioenvermogen van meer dan € 100 miljoen dat doen. Bij de
pensioenfondsen met een vermogen tot € 1 miljard kan ook de
rapportage van transactiekosten nog verbeterd te worden.
6.1. Vermogensbeheerkosten en transactiekostenVan de 226 pensioenfondsen die de vermogensbeheerkosten als
percentage van het gemiddeld belegd vermogen hebben gerapporteerd,
komen de met het vermogen gewogen kosten uit op circa 0,47% van het
gemiddelde pensioenvermogen in 2015. Dit percentage is 5 basispunten
lager dan in 2014. Bij een gemiddeld belegd pensioenvermogen in 2015
ter grootte van circa € 1.150 miljard, komt deze kostenverlaging neer op
€ 575 miljoen. De gerapporteerde kosten variëren wederom sterk,
tussen 0,06% en 1,50%.
In lijn met onze bevindingen van voorgaande jaren geldt dat voor de
twee grootste pensioenfondsen van Nederland het totale
kostenpercentage significant hoger ligt dan het gemiddelde van alle
andere pensioenfondsen, al is hier een grote daling zichtbaar. Deze twee
fondsen rapporteren gemiddeld 0,57% aan vermogensbeheerkosten
(2014: 0,68%), terwijl dit voor de overige fondsen 0,39% van het
gemiddelde pensioenvermogen is (2014: 0,38%). Dit maakt meteen
duidelijk dat de geconstateerde daling van de vermogensbeheerkosten
ter grootte van 0,05%-punt met name toe te rekenen is aan de
kostendalingen bij ABP en PFZW, zonder daarmee een aantal kleinere
fondsen tekort te willen doen die ook grote kostenverlagingen laten zien.
Opvallend zijn de kosten van de relatief kleine pensioenfondsen met
een pensioenvermogen tot € 100 miljoen. Voor deze fondsen waren de
gemiddelde vermogensbeheerkosten in 2015 0,46%, aanmerkelijk hoger
dan voor pensioenfondsen met vermogens tussen € 100 miljoen en
€ 100 miljard. In voorgaande jaren bestond dit verschil niet.
Het gewogen gemiddelde van de gepubliceerde transactiekosten komt
uit op 0,09% van het gemiddelde pensioenvermogen in 2015, in lijn met
2014 (0,08%). Ook hier is de variatie enorm, waarbij een pensioenfonds
transactiekosten publiceert van 0,01% en een ander fonds aangeeft
0,35% van het belegde vermogen hieraan besteed te hebben. Bij de
transactiekosten geldt dat de twee grootste fondsen van Nederland
het gemiddelde juist enigszins verlagen. Daar waar de “kleinere”
pensioenfondsen (tot € 10 miljard pensioenvermogen) gemiddeld circa
0,11% transactiekosten rapporteren, komen de twee grootste fondsen uit
op gemiddeld 0,07%.
0,47%De gewogen gemiddelde
vermogensbeheerkosten
bedragen 0,47%
van het gemiddelde
pensioenvermogen.
0,09%De gewogen gemiddelde
transactiekosten bedragen
0,09% van het gemiddelde
pensioenvermogen.
31
Ko
sten
van
ver
mo
gen
sbeh
eer,
tran
sact
ieko
sten
en
rend
emen
t
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Het totaal van de in de jaarverslagen 2015 gerapporteerde kosten van
vermogensbeheer bedroeg € 5,4 miljard en de transactiekosten waren
€ 1,0 miljard. Daarmee komen de totale kosten die gemoeid waren met
vermogensbeheer in 2015 neer op € 6,4 miljard, circa € 100 miljoen meer
dan in 2014.
Zoals we hiervoor hebben geconstateerd, zijn de vermogensbeheerkosten
in 2015, als percentage van het gemiddelde pensioenvermogen, lager dan
in 2014. Doordat het totaal gemiddeld pensioenvermogen van de 232
onderzochte pensioenfondsen in 2015 met ruim € 100 miljard gestegen is,
worden de lagere kostenratio’s niet vertaald in lagere kosten in euro’s.
Net als vorig jaar lezen we regelmatig in de jaarverslagen dat
pensioenfondsen er in geslaagd zijn om de vermogensbeheerkosten
te verminderen door nieuwe afspraken met de beheerders te maken.
Ongeveer de helft van alle pensioenfondsen heeft in 2015 lagere
vermogensbeheerkosten gerapporteerd dan in 2014, en voor bijna
20% van alle pensioenfondsen was deze daling 5 basispunten of
meer. Bij 15% van de pensioenfondsen werd echter een stijging van de
vermogensbeheerkosten gerapporteerd van 5 basispunten of meer.
In hoofdstuk 4 schreven wij al dat de Pensioenfederatie in haar jongste
Aanbevelingen de totale vermogensbeheerkosten onderscheidt in
vergoeding voor fiduciair beheer, beheerkosten managers, bewaarloon,
overige kosten en prestatieafhankelijke vergoedingen. Hoewel de
aanbevelingen niet voorschrijven dat deze kostensoorten afzonderlijk
worden gerapporteerd, hebben wij wel geanalyseerd in hoeverre de
pensioenfondsen deze rubricering gehanteerd hebben. Het onderscheid
tussen de twee eerstgenoemde kostensoorten werd minimaal toegepast.
Dit kan mogelijk verklaard worden doordat de meeste fondsen nog
gerapporteerd hebben op basis van de voorgaande Aanbevelingen, waarin
dit onderscheid niet gemaakt werd. De categorie “bewaarloon”, die tot en
met vorig jaar nauwelijks gevuld werd in de jaarverslagen, wordt in 2015
door bijna de helft van de pensioenfondsen gevuld. Prestatieafhankelijke
vergoedingen lijken, voor zover wij kunnen nagaan, wel altijd apart
benoemd te worden. In verband met de relatief beperkte bedragen
hebben wij in ons onderzoek het bewaarloon, samen met de vergoedingen
voor fiduciair beheer en de beheerkosten managers, gerubriceerd onder
de “beheer- en bewaarkosten”. Na deze herrubricering blijkt dat in
2015 gemiddeld circa 68% van de vermogensbeheerkosten (exclusief
transactiekosten) is besteed aan de beheer- en bewaarkosten. Circa 26%
werd besteed aan prestatieafhankelijke vergoedingen.
In 2015 hebben 68 pensioenfondsen (circa 30%) prestatieafhankelijke
vergoedingen betaald. In totaal was met de gerapporteerde
prestatieafhankelijke vergoedingen € 1,4 miljard gemoeid. In 2014 was dit
nog € 1,7 miljard. Zoals reeds beschreven is dit verschil nagenoeg volledig
€ 6,4mrdHet totaal van
vermogensbeheer- en
transactiekosten kwam in
2015 uit op € 6,4 miljard.
32 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
De hogere vermogensbeheerkosten bij de BPF’en ten opzichte van de
OPF’en worden voor een groot deel veroorzaakt door het verschil in
prestatieafhankelijke vergoedingen. Wanneer de vermogensbeheerkosten
exclusief de prestatieafhankelijke vergoedingen vergeleken worden,
te verklaren door de lagere prestatieafhankelijke vergoedingen die ABP
en PFZW verschuldigd waren.
In lijn met voorgaande jaren zijn er duidelijke verschillen waarneembaar
tussen de verschillende soorten pensioenfondsen. Dit is ook in
de volgende figuren te zien, waarin per type pensioenfonds de
vermogensbeheerkosten 2015 vermeld zijn als percentage van het
gemiddelde pensioenvermogen (exclusief transactiekosten).
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Ondernemingspensioenfondsen
Beheer- en bewaarkosten
Prestatieafhankelijke vergoedingen
Overig
85%
9% 6%
0,35%
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Bedrijfstakpensioenfondsen
Beheer- en bewaarkosten
Prestatieafhankelijke vergoedingen
Overig
0,51%64%
30%
6%
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Beroepspensioenfondsen
Beheer- en bewaarkosten
Prestatieafhankelijke vergoedingen
Overig
80%
15%
5%
0,50%
33
Ko
sten
van
ver
mo
gen
sbeh
eer,
tran
sact
ieko
sten
en
rend
emen
t
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
dan komen deze voor de BPF’en uit op 0,36% en voor de OPF’en op
0,32%. Als we bovendien ABP en PFZW buiten beschouwing zouden
laten, dan komen ook de BPF’en op 0,32% vermogensbeheerkosten.
De prestatieafhankelijke vergoedingen van de resterende BPF’en zijn
nog wel circa 5 basispunten hoger dan bij de OPF’en.
Verder valt het op dat beroepspensioenfondsen, bij nagenoeg
gelijkblijvende vermogensbeheerkosten, in 2015 veel meer
prestatieafhankelijke vergoedingen hebben gepubliceerd. In 2014
werd nog slechts 0,01% hieraan betaald, terwijl dat in 2015 gegroeid is
naar 8 basispunten. Het is ons niet bekend of dit werkelijk een stijging
van de prestatieafhankelijke vergoedingen in 2015 betreft of dat deze
kosten nu voor het eerst beter inzichtelijk zijn geworden.
6.2. BeleggingsrendementHet beheren van geld kost geld. Tussen de pensioenfondsen is
grote variatie zichtbaar in de omvang van de beheerkosten.
Soms is daarvoor een goede reden aan te wijzen. Bovengemiddelde
vermogensbeheerkosten kunnen bijvoorbeeld gerechtvaardigd
worden indien hiervoor, op de lange termijn, ook bovengemiddelde
beleggingsrendementen behaald worden. Hieraan worden soms ook
prestatieafhankelijke vergoedingen gekoppeld.
De afgelopen jaren hebben wij tijdens ons onderzoek getracht om inzicht
te krijgen in enerzijds de kosten van vermogensbeheer en anderzijds
de behaalde beleggingsrendementen. Hierbij moeten de nodige
kanttekeningen gezet worden. De eerste is dat wij alleen hebben gekeken
naar de kosten en beleggingsrendementen vanaf 2012, door gebrek
aan detailinformatie over eerdere jaren. Wij onderkennen meteen dat
hiermee het lange termijn karakter van de door pensioenfondsen gekozen
beleggingsstrategieën niet meegenomen wordt.
Om vervolgens een goede vergelijking tussen behaalde
beleggingsrendementen te kunnen maken, is het essentieel dat de
gepubliceerde beleggingsrendementen vergelijkbaar zijn. Wij hebben,
net als voorgaande jaren, geconstateerd dat dit lang niet altijd het geval is.
Om enerzijds de performance van de beleggingsportefeuille en anderzijds
het effect van de strategische renteafdekking goed te kunnen monitoren
en vergelijken, zijn de volgende onderdelen van belang:
� Rendement inclusief en exclusief renteafdekkingHet beleggingsrendement van een pensioenfonds wordt bepaald door
strategische en tactische beleggingskeuzes. Onderdeel hiervan is de
keuze om een deel van het renterisico af te dekken. Het resultaat dat
behaald wordt op deze renteafdekking is dan ook onderdeel van het
totale beleggingsrendement van een pensioenfonds.
34 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Tijdens onze analyse hebben wij net als vorige jaren geconstateerd dat het
merendeel van de pensioenfondsen niet inzichtelijk heeft gemaakt of het
gerapporteerde beleggingsrendement inclusief of exclusief renteafdekking
is. Wij vermoeden dat in de meeste gevallen het totale rendement
(inclusief renteafdekking) getoond wordt. Wij hebben echter gezien dat
dit niet altijd gebeurt.
� Bruto en netto rendement Vervolgens blijkt bij de meeste pensioenfondsen niet duidelijk
of het getoonde beleggingsrendement vóór of ná aftrek van de
beleggingskosten is. Pensioenfondsen die dit wel inzichtelijk maken in
het jaarverslag, zitten niet op één lijn, zodat het ene pensioenfonds bruto
rendementen publiceert en het andere pensioenfonds netto rendementen.
Het merendeel van de pensioenfondsen blijft onduidelijk rapporteren
over de essentiële ratio beleggingsrendement. De vier verschillende
rendementen moeten bekend zijn bij de besturen van pensioenfondsen.
Wij bevelen pensioenfondsen dan ook aan om vanaf boekjaar 2016 het
bruto èn het netto rendement, inclusief èn exclusief renteafdekking te
tonen in de kerncijfers van het jaarverslag.
Rendementen en kosten 2012 - 2015In de volgende figuur worden de door de pensioenfondsen behaalde
rendementen, berekend als het gemiddelde van de over de jaren 2012
tot en met 2015 gepubliceerde rendementspercentages, afgezet tegen
de gemiddeld verschuldigde kosten van vermogensbeheer (inclusief
transactiekosten) in dezelfde 4-jaars periode. Om de cijfers zo
vergelijkbaar mogelijk te houden, tonen we alleen de 188 pensioenfondsen
die over alle vier jaren zowel het rendement als de kosten hebben
gepubliceerd. Wij hebben zoveel mogelijk het rendement na kosten en
inclusief renteafdekking gehanteerd. Hierbij hebben wij onderscheid
gemaakt tussen de drie soorten pensioenfondsen.
Gemiddelde vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) ten opzichte van gemiddeld beleggingsrendement over 2012 tot en met 2015
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
0,0% 0,1% 0,2% 0,3% 0,4% 0,5% 0,6% 0,7% 0,8% 0,9% 1,0% 1,1% 1,2%
Gem
idd
eld
bel
egg
ing
sren
dem
ent
Gemiddelde vermogensbeheerkosten
OPF BRF BPF
Dringende oproep:
Wees transparant over
behaalde rendementen!
35
Ko
sten
van
ver
mo
gen
sbeh
eer,
tran
sact
ieko
sten
en
rend
emen
t
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
In de afgelopen vier jaren is het (met pensioenvermogen gewogen)
gemiddelde beleggingsrendement van de pensioenfondsen gelijk
geweest aan 8,8%. Het ongewogen rendement in deze periode was 9,0%,
wat inhoudt dat de kleinere pensioenfondsen een (fractioneel) hoger
rendement behaald hebben. Het 4-jaarsgemiddelde rendement van
bedrijfstakpensioenfondsen was 8,8%, van ondernemingspensioenfondsen
8,9% en van beroepspensioenfondsen 9,2%.
Onze conclusie van vorig jaar is nog steeds van kracht. Ook op
basis van de gegevens over een 4-jaarsperiode is er geen verband
tussen de gemaakte vermogensbeheerkosten en de gerealiseerde
beleggingsrendementen te constateren. Hogere beleggingskosten leiden
– op totaalniveau – niet tot hogere rendementen. Bij de pensioenfondsen
met kostenniveaus tot 0,5% zien we vergelijkbare rendementen als bij de
fondsen met hogere kosten. Dit beeld verandert niet als we alleen kijken
naar de vermogensbeheerkosten, dus exclusief de transactiekosten.
Wel zien we een significant verschil in rendement wanneer gekeken wordt
naar de omvang van het pensioenfonds. In het begin van dit hoofdstuk
hebben we de pensioenfondsen gesplitst in vijf groepen, afhankelijk van
het pensioenvermogen. Het valt op dat de pensioenfondsen met een
pensioenvermogen kleiner dan € 100 miljoen in de afgelopen vier jaar
aanmerkelijk lagere beleggingsrendementen hebben gerapporteerd dan
de vier groepen pensioenfondsen met een pensioenvermogen groter dan
€ 100 miljoen. De eerste groep zit gemiddeld op 6,1% rendement per jaar,
terwijl de overige vier groepen allemaal rond het gemiddelde niveau van
8,8% zitten.
Men dient er echter bewust van te blijven dat de getoonde rendementen
voor een groot deel afhankelijk zijn van de mate van renteafdekking,
die voor elk fonds anders is. Voor een goede vergelijking van gemaakte
kosten en behaalde rendementen dient gekeken te worden naar de
afzonderlijke beleggingscategorieën. Dit inzicht is onvoldoende te halen
uit de jaarverslagen. In onze vernieuwde LCP Kostenbenchmark, die we
eerder dit jaar gelanceerd hebben voor pensioenfondsen, wordt dit inzicht
wel gegeven. Zie hierover meer in hoofdstuk 7.1.6 en op onze website.
Beleggingsrendement 2015Van de 232 geanalyseerde pensioenfondsen heeft 96% in 2015
een beleggingsrendement gepubliceerd. Gewogen met het
pensioenvermogen is dit nagenoeg 100%. Het totaal behaalde
beleggingsrendement in 2015 bedraagt 1,4% (2014: 18,0%). Het laagste
gepubliceerde rendement in 2015 is -20,5% en het hoogste 7,0%.
LCP Kostenbenchmark
geeft inzicht in kosten
en rendement per
beleggings-categorie.
1,4%Het gemiddelde
beleggingsrendement in
2015 bedraagt 1,4%.
36 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Vorig jaar hadden we geconstateerd dat de twee grootste
pensioenfondsen in 2014 een aanmerkelijk lager rendement behaald
hadden dan de rest, met een verschil van 6,7%-punt. In 2013 presteerden
deze fondsen echter gemiddeld 3,6%-punt beter. Ook in 2015 behaalden
deze twee fondsen met 1,8% een beter rendement dan de overige fondsen
(1,0%), al is het verschil dit jaar een stuk kleiner dan in 2013.
6.3. Conclusies kosten versus rendementEr is nog steeds geen directe relatie te vinden tussen de
vermogensbeheerkosten van pensioenfondsen en het behaalde
beleggingsrendement. Wel laten de onderzoeksresultaten een beperkt
verband zien tussen de omvang van het pensioenvermogen en de
behaalde rendementen. Pensioenfondsen met een vermogen tot € 100
miljoen hebben in de laatste vier jaren namelijk een significant lager
rendement gepubliceerd. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat er
lagere rendementen zijn behaald op de individuele beleggingscategorieën.
Wellicht is het strategisch beleggingsbeleid voor deze fondsen
defensiever ingestoken, waardoor minder risico’s gelopen worden en
(dus) lagere rendementen verwacht worden. Gemiddeld hebben deze
kleinere pensioenfondsen per 31 december 2015 namelijk een hogere
dekkingsgraad dan de overige groepen (111% versus 107%).
In paragraaf 6.1 hebben we verder geconstateerd dat OPF’en gemiddeld
aanmerkelijk lagere vermogensbeheerkosten hebben dan BPF’en en
BRF’en. We hebben echter ook gezien dat dit voor een groot deel te
verklaren is door het gewicht dat ABP en PFZW op het totaal van de
BPF’en drukken. Als we verder ook de prestatieafhankelijke vergoedingen
buiten beschouwing zouden laten, zien we dat de vermogensbeheerkosten
van OPF’en en BPF’en vergelijkbaar zijn.
Op basis van onze historische gegevens lijkt het redelijk om te verwachten
dat er meer ruimte voor besparingen is, zonder dat dit ten koste hoeft te
gaan van de performance. Deze besparingen moeten in eerste instantie
bereikt worden door te optimaliseren binnen het bestaande (beleggings)
beleid, omdat sturen op enkel de kosten voorbij zou gaan aan de eisen van
goed risicomanagement.
Ko
sten
vera
ntw
oo
rdin
g
38 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
KostenverantwoordingDe pensioenfondsen hebben zich de afgelopen jaren in toenemende
mate geconformeerd aan de door de Pensioenfederatie gepubliceerde
“Aanbevelingen Uitvoeringskosten”. De afgelopen jaren hebben
pensioenfondsen vooral inspanningen verricht om cijfermatig te
voldoen aan deze richtlijnen. Naar onze mening gaat verantwoording
over de gemaakte kosten echter verder dan het louter rapporteren van
kostenratio’s. In eerste instantie verwachten we een toelichting op de
getoonde kosten, maar vervolgens zou het bestuur ook een oordeel
moeten geven over de omvang van de gemaakte kosten.
In onze analyse van de jaarverslagen hebben wij in 2014 en 2015
daarom meer aandacht gegeven aan een kwalitatieve toetsing
van de jaarverslagen. Hiertoe hebben we een 14-tal aspecten
geformuleerd die naar onze mening een positieve bijdrage kunnen
leveren aan de verantwoording van de kosten die door pensioenfondsen
gemaakt worden.
Alle aspecten wegen in onze beoordeling even zwaar en scoren een
1 of een 0, waarna de totaalscore is gedeeld door 14. De meeste
aspecten zijn eenvoudig te constateren, maar voor andere aspecten
is dat lastiger en is een zeker arbitrair oordeel onvermijdelijk.
Niettemin geeft de totaalscore naar onze mening wel een goede indruk
van de mate waarin de jaarverslagen de gewenste informatie geven.
Op basis van de opgedane ervaringen in ons onderzoek van vorig jaar en
onze diverse overleggen met pensioenfondsen in de afgelopen maanden,
hebben wij de 14 aspecten bovendien nader geconcretiseerd waardoor
de mate van arbitrage verminderd is.
We beseffen ons dat onze ongewogen scoringswijze van de jaarverslagen
op deze 14 aspecten niet altijd recht doet aan de aandacht die een aantal
fondsen heeft besteed aan een beperkt aantal van deze aspecten.
Wij moedigen deze pensioenfondsen aan om daarmee door te gaan,
maar in volgende jaren ook rekening te houden met de overige aspecten.
7.1. Kwalitatieve beoordeling bestuursverslagenIn deze paragraaf geven we een korte toelichting op ieder getoetst aspect
en tonen we de gemiddelde score van de pensioenfondsen op
dat onderdeel. In paragraaf 7.2 volgen enkele algemene conclusies.
7.1.1. Kostenratio’s conform aanbevelingenHet eerste aspect betreft de vraag of het pensioenfonds de drie
kostenratio’s (kosten per deelnemer, en de vermogensbeheerkosten en
transactiekosten, beide als percentage van gemiddeld belegd vermogen)
heeft berekend conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie en
die ook zodanig hebben gerapporteerd.
39
Ko
sten
vera
ntw
oo
rdin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
Pensioenfondsen die de slapers hebben meegenomen bij de kosten per
deelnemer, of die (alleen) de kosten per normdeelnemer hebben getoond,
kregen voor dit onderdeel een 0. Datzelfde geldt voor pensioenfondsen
die alleen de administratiekosten per deelnemer hebben gerapporteerd,
of die geen inschatting hebben gegeven van de transactiekosten (als
percentage van het gemiddeld belegd vermogen). In afwijking met
vorig jaar hebben fondsen die een percentage vermogensbeheerkosten
inclusief en exclusief transactiekosten hebben gerapporteerd, maar de
transactiekosten niet conform de aanbevelingen separaat vermelden,
in 2015 een 0 gekregen.
Van de 232 onderzochte pensioenfondsen voldeed slechts 58% aan
onze vereisten op dit aspect. Vorig jaar was dit nog 68%, mede omdat
we destijds minder kritisch waren met betrekking tot de rapportage
over transactiekosten. Bedrijfstakpensioenfondsen deden het met 70%
aanmerkelijk beter dan ondernemingspensioenfondsen (52%).
7.1.2. Kostenratio’s in kerncijfersHet is niet verplicht om de drie kostenratio’s op te nemen in de
kerncijfers van het jaarverslag. Het staat ook niet in de aanbevelingen
van de Pensioenfederatie. Niettemin zijn wij van mening dat de
kostenratio’s daar thuishoren, het liefste samen met de bruto en netto
beleggingsrendementen (inclusief en exclusief renteafdekking).
Het opnemen van de kostenratio’s in de kerncijfers kan er bovendien
toe leiden dat deze nauwkeuriger getoetst worden door de accountant,
waardoor de eerder beschreven verschillen in berekeningswijze mogelijk
ingeperkt kunnen worden.
Slechts in 12% van de jaarverslagen 2015 waren alle drie kostenratio’s
in de kerncijfers opgenomen (vorig jaar: 11%), waarbij OPF’en het met
13% net iets beter deden dan BPF’en (9%).
7.1.3. Kostenverantwoording op één plek in jaarverslagBij een goede verantwoording van de kosten staan deze op een logische
en direct vindbare plek in het jaarverslag. Het is natuurlijk mogelijk om
de verantwoording over pensioenbeheerkosten op een andere plek te
doen dan de verantwoording over vermogensbeheerkosten, zolang de
kostenverantwoording maar op een voor de hand liggende plek wordt
gegeven. Daarbij denken wij aan een separaat hoofdstuk of een separate
paragraaf in het bestuursverslag die gewijd is aan kostenverantwoording.
Gezien de vanzelfsprekendheid van dit aspect, hadden we verwacht dat
de pensioenfondsen hier het hoogste op zouden scoren en dat is met 94%
ook het geval (in 2014: 81%). BPF’en (98%) doen het hierbij beter dan
OPF’en (92%).
40 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
7.1.4. Pensioenbeheerkosten: algemene toelichting Dit criterium ziet alleen toe op de vraag of pensioenfondsen een
toelichting geven op de pensioenbeheerkosten en de berekening van de
pensioenbeheerkosten per deelnemer. Wij zouden graag zien dat hierbij
toelichting gegeven wordt op de teller en de noemer van de kostenratio.
In het jaarverslag 2015 geeft 55% van de pensioenfondsen het gewenste
inzicht in de kostenratio. In 2014 waren we minder kritisch en was dit
percentage nog 70%. BPF’en doen het in 2015 met 68% weer beter dan
OPF’en (51%).
7.1.5. Pensioenbeheerkosten: vergelijking met vorig jaarDe meeste pensioenfondsen die de kosten per deelnemer rapporteren,
laten ook weten wat die kosten in een voorgaand jaar waren. Als het
gaat om verantwoording over kosten, lijkt het ons voor de hand te liggen
dat een verklaring gegeven wordt waarom de kosten per deelnemer
hoger, lager of hetzelfde zijn ten opzichte van het voorgaande jaar.
Indien hiervoor een verklaring werd gegeven, heeft een pensioenfonds een
punt gekregen.
In 2014 gaf 54% van de pensioenfondsen een verklaring en in 2015 is dit
gestegen naar 65%. BPF’en deden dit met 81% aanmerkelijk vaker dan
OPF’en (60%).
7.1.6. Pensioenbeheerkosten: vergelijking met externe benchmarkOnderdeel van de kostenverantwoording kan een vergelijking met
een externe kostenbenchmark zijn. De AFM heeft in haar recente
aanbevelingen hier ook aan gerefereerd.
In 2015 heeft slechts 22% van de pensioenfondsen de kosten vergeleken
met een externe benchmark. Dit is weliswaar een forse stijging ten
opzichte van 2014 (14%), maar op dit aspect valt nog veel te winnen.
De BPF’en vermelden net iets vaker de resultaten uit een benchmark
dan de OPF’en (26% versus 21%). Opvallend is dat slechts 9% van de
beroepspensioenfondsen dit deed, terwijl dit percentage in 2014 nog
27% was.
De LCP Kostenbenchmark wort het vaakst genoemd (37%), gevolgd door
de benchmark van CEM (31%).
7.1.7. Pensioenbeheerkosten: oordeel bestuur over kostenniveauUiteindelijk gaat het er bij kostenverantwoording ook om dat het bestuur
van het pensioenfonds een eigen oordeel geeft over de hoogte van de
kosten. Waarom vindt het bestuur het huidige niveau acceptabel?
Op welke onderdelen is het bestuur bereid om hogere kosten te maken,
LCP Kostenbenchmark
wordt vaakst gehanteerd
door de pensioenfondsen.
41
Ko
sten
vera
ntw
oo
rdin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
en om welke reden? Pensioenfondsen krijgen een punt als een eigen
oordeel wordt gegeven.
In 2015 waagde minder dan 9% van de pensioenfondsen zich aan een
eigen oordeel over de pensioenbeheerkosten. In 2014 was dit nog 6%.
Op dit criterium hebben de fondsen het slechts gepresteerd.
7.1.8. Toelichting op toerekening van pensioenbeheerkosten aan vermogensbeheerkostenHet is mogelijk om een deel van de pensioenbeheerkosten toe te rekenen
aan de vermogensbeheerkosten, bijvoorbeeld als een pensioenfonds een
eigen vermogensbeheerafdeling heeft. Dit wordt ook toegelicht in de
nieuwste Aanbevelingen Uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie.
Pensioenfondsen konden een punt scoren op dit criterium als werd
toegelicht òf en welk deel van de pensioenbeheerkosten is toegerekend
aan vermogensbeheer. Een onderbouwing van de verdeelsleutel verdient
voorkeur, maar is niet noodzakelijk om een punt te scoren.
Ook indien een pensioenfonds geen pensioenbeheerkosten heeft
toegerekend aan vermogensbeheer, dan zouden wij hierover een
opmerking verwachten in het bestuursverslag. Vermogensbeheer is
immers een kerntaak van ieder pensioenfonds, zodat het voor de hand ligt
daaraan een deel van de personele en/of bestuurskosten toe te rekenen.
In 2015 heeft 26% van de pensioenfondsen een dergelijke toerekening
cijfermatig onderbouwd (2014: 23%). Daarbij zat er weinig verschil tussen
OPF’en en BPF’en.
7.1.9. Vermogensbeheerkosten: vermelding kosten per beleggingscategorieNaast het rapporteren van de vermogensbeheerkosten op totaalniveau,
wordt het inzicht vergroot als pensioenfondsen de kosten per
beleggingscategorie vermelden. In 2014 hebben we geconstateerd dat
in de jaarrekening vaak dergelijke uitsplitsingen van een deel van de
vermogensbeheerkosten vermeld worden, waarbij de aansluiting met
de totale vermogensbeheerkosten echter niet altijd niet te vinden is.
Deze fondsen kregen in 2014 nog een punt, maar in 2015 niet meer.
Op dit criterium kon nu een punt behaald worden indien in
het bestuursverslag inzicht wordt gegeven in de kosten per
beleggingscategorie, die vervolgens aansluiten bij de totale
vermogensbeheerkosten.
In de jaarverslagen 2015 heeft 63% van de pensioenfondsen dit gedaan
(in 2014: 73%). BPF’en scoorden 81% en OPF’en 58%.
42 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
7.1.10. Vermogensbeheerkosten: algemene toelichtingDit criterium is vergelijkbaar met criterium 4, maar nu met betrekking
tot de vermogensbeheerkosten. Ook dit criterium hebben we nader
geobjectiveerd. Een punt wordt behaald indien inzicht gegeven wordt
in de totstandkoming van de kostenratio’s (teller en noemer).
De aanscherping van dit criterium heeft ertoe geleid dat pensioenfondsen
in 2015 met 57% aanmerkelijk minder goed scoorden dan in 2014
(79%). Wederom scoorden BPF’en met 68% beter dan OPF’en (54%).
7.1.11. Vermogensbeheerkosten: vergelijking met vorig jaarDit criterium is vergelijkbaar met criterium 5, maar nu met betrekking
tot de vermogensbeheerkosten.
In 2015 gaf 49% van de pensioenfondsen een verklaring voor het verschil
met de vermogensbeheerkosten van vorig jaar, ten opzichte van 46% in
2014. Het verschil tussen BPF’en en OPF’en is weer groot: 70% om 42%.
7.1.12. Vermogensbeheerkosten: vergelijking met externe benchmarkDit criterium is vergelijkbaar met criterium 6, maar nu met betrekking
tot de vermogensbeheerkosten.
In 2015 heeft 25% van de pensioenfondsen de kosten vergeleken met
een externe benchmark (in 2014: 16%). BPF’en scoorden weer beter
dan OPF’en en BRF’en.
7.1.13. Vermogensbeheerkosten: oordeel bestuur over kostenniveauDit criterium is vergelijkbaar met criterium 7, maar nu met betrekking
tot de vermogensbeheerkosten.
Slechts 9% van de pensioenfondsen heeft zich in 2015 gewaagd
aan een oordeel over de vermogensbeheerkosten (12% in 2014).
Gegeven de omvang van de vermogensbeheerkosten is op dit aspect
duidelijke verbetering gewenst.
7.1.14. Vermogensbeheerkosten: toelichting relatie met gerealiseerde rendementen en/of risicobeheersingWe horen regelmatig dat de verschuldigde vermogensbeheerkosten
moeten worden gezien in relatie met de behaalde beleggingsrendementen
en/of de risicobeheersing. Dit onderschrijven wij. We verwachten dan wel
dat in de toelichting in de jaarverslagen ook een dergelijke relatie gelegd
wordt. Een pensioenfonds dat meldt dat het in private equity belegt,
met een kostenniveau van 4%, en aangeeft dat het in relatie moet worden
gezien met het behaalde rendement zonder dat nader toe te lichten,
scoort op dit aspect geen punten. Als dit inzicht cijfermatig ook echt
gegeven wordt, dan krijgt het 1 punt.
43
Ko
sten
vera
ntw
oo
rdin
g
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
Op dit aspect hebben we een flinke verbetering gezien in 2015, waarbij
23% van de pensioenfondsen een relatie tussen kosten, rendement en
risico heeft gelegd en toegelicht. In 2014 was dit nog 9%.
7.2. BevindingenDe gemiddelde score per pensioenfonds in 2015 was 40%, hetzelfde als
in 2014. Omgerekend is dit minder dan 6 van de 14 genoemde criteria.
Ruim 25 fondsen hebben een score van minder dan 20%. Dat betekent
dat zij aan slechts maximaal twee onderdelen voldoen. Gelukkig zijn er
ook bijna net zoveel fondsen die meer dan 70% scoren.
De 13 grootste pensioenfondsen van Nederland, dit zijn de fondsen met
100.000 deelnemers en meer, scoorden gemiddeld met 61% aanmerkelijk
beter dan de overige pensioenfondsen. De 47 pensioenfondsen met
minder dan 1.000 deelnemers scoorden gemiddeld 26%, gelijk aan 2014.
De mate waarin inzicht wordt gegeven en verantwoording wordt afgelegd
over de gemaakte kosten lijkt dus positief gerelateerd aan het aantal
mensen aan wie verantwoording moet worden afgelegd. Niettemin is
een duidelijke verbetering nodig.
In de figuur maken we de totale resultaten uit de vorige paragraaf
inzichtelijk.
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
VB-kn: relatie met rendement
VB-kn: oordeel bestuur
VB-kn: vergelijking benchmark
VB-kn: vergelijking vorig jaar
VB-kn: algemene toelichting
VB-kn: per categorie
Toerekening PB naar VB-kn
PB-kn: oordeel bestuur
PB-kn: vergelijking benchmark
PB-kn: vergelijking vorig jaar
PB-kn: algemene toelichting
Verantwoording vindbaar
Ratio's in kerncijfers
Ratio's conform aanbevelingen
2015
2014
Score kwalitatieve analyse per onderdeel
40%Op de kwalitatieve analyse
over de verantwoording van
de gemaakte kosten scoorden
de fondsen 40% van de
maximale score.
44 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
7. Kostenverantwoording
De pensioenfondsen die zich hebben aangemeld voor de LCP
Kostenbenchmark ontvangen, naast de kwantitatieve benchmark,
ook inzicht in de mate waarin zij kwalitatieve verantwoording afleggen.
Daarbij is het prettig om te constateren dat de pensioenfondsen die zich
reeds hebben ingeschreven voor de benchmark 2016 met 53% gemiddeld
aanmerkelijk beter scoren dan het gemiddelde pensioenfonds.
7.3. Best practicesNet als vorig jaar scoorde een vijftal pensioenfondsen in ons kwalitatieve
onderzoek een 0. Zelfs de drie kostenratio’s worden dus niet, of niet
correct, in het jaarverslag vermeld. Zij hebben dus aan geen enkel door
ons gedefinieerd criterium voldaan. Wij zijn benieuwd naar de afwegingen
van de betreffende pensioenfondsen om niet of nauwelijks te rapporteren
over de kosten die zij maken.
Een aantal pensioenfondsen heeft zich naar onze mening echter weten
te onderscheiden met de mate en wijze waarop zij om zijn gegaan
met kostentransparantie en kostenverantwoording. Uitstekende
voorbeelden vinden wij in de jaarverslagen 2015 van Stichting
Pensioenfonds SNS REAAL, Stichting Pensioenfonds DSM Nederland,
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en Stichting
Pensioenfonds UWV.
Kwalitatieve analyse is
onderdeel van de LCP
Kostenbenchmark.
Tot
Slo
t
46 LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
8. Tot slot
De informatie in dit rapport en de daaruit getrokken conclusies zijn
gebaseerd op wat een geïnformeerde lezer kan halen uit de jaarverslagen
van de pensioenfondsen. Geen van de pensioenfondsen is benaderd voor
extra uitleg of om nadere gegevens te verstrekken.
Hoewel alles in het werk is gesteld om ervoor te zorgen dat de informatie
in dit rapport nauwkeurig is, aanvaardt LCP geen enkele aansprakelijkheid
voor eventuele fouten of voor handelingen van derden.
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. Pension Fund Consulting ALM Consulting Actuarial Services Corporate Consulting Training Communication www.lcpnl.com NL
1016
/10
16
Lane Clark & Peacock (LCP) is een Europees actuarieel adviesbureau. LCP heeft vestigingen in Londen,
Winchester, Dublin en Utrecht.
Lane Clark & Peacock LLP
London, UK
Tel: +44 (0)20 7439 2266
Lane Clark & Peacock LLP
Winchester, UK
Tel: +44 (0)1962 870060
Lane Clark & Peacock Ireland Limited
Dublin, Ireland
Tel: +353 (0)1 614 43 93
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
Utrecht, Netherlands
Tel: +31 (0)30 256 76 30
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2016
Evert van Ling
+31 (0)6 2453 3001
Johan van Soest
Senior Consultant - [email protected]
+31 (0)6 5373 3998
Jeroen Koopmans
Partner [email protected]
+31 (0)6 5099 9120