De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse...

102
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2006-2007 Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009 De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk. Een onderzoek naar de persoonlijke beleving van orthopedagogen en leefgroepbegeleiders in enkele voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking. Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove Begeleiding: Lien Claes Greet Hendryckx – studentennummer 19803527 Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Pedagogische Wetenschappen, optie Orthopedagogiek

Transcript of De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse...

Page 1: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2006-2007

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009

De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk. Een onderzoek naar de persoonlijke beleving van orthopedagogen en

leefgroepbegeleiders in enkele voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking.

Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove Begeleiding: Lien Claes

Greet Hendryckx – studentennummer 19803527

Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Pedagogische Wetenschappen, optie Orthopedagogiek

Page 2: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Dankwoord

Hoe oeder hoe vroeder (West-Vlaams spreekwoord) Soms is het goed dat je niet weet waar je aan begint dan kun je achteraf zeggen: ‘Had ik het geweten dan was ik er niet aan begonnen’. Maar kijk, dit was de laatste etappe en nu ben ik blij dat ik het gehaald heb. Natuurlijk is een dergelijke studie op mijn leeftijd, met een gezin en een baan onmogelijk zonder de steun van heel wat mensen. Met het gevaar iemand te vergeten, een gemeende dank je wel aan Ambroos, Servaes, Pa, Els, An en Peter, Koen en Annick, Veerle en Karl, Hilde, alle collega’s, alle stagebegeleiders, gasten, proffen, vrienden en vriendinnen, respondenten en iedereen die bewust of onbewust een duw in mijn rug gegeven heeft. De tegenwind was dikwijls hard en de wil om door te zetten soms een beetje zoek. In het bijzonder dank ik mijn promotor, Geert Van Hove, voor de kansen en de ondersteuning, niet alleen nu, maar tijdens de ganse opleiding. Een extra dank aan mijn kersverse man Robin, die het destijds tof vond dat zijn vriendin aan ‘de unief’ studeerde in plaats van aan zijde schilderen of bloemschikken te doen (wat misschien toch wel gemakkelijker zou geweest zijn) en op alle mogelijke manieren, gaande van het oplossen van computerproblemen (vele) tot het sturen van een sms net voor een examen, een steunpilaar gebleken is. Ook voor Lien, mijn scriptiebegeleidster, past een extra woordje dank voor de goede en vlotte samenwerking. Ik hoop voor de toekomstige studenten dat zij nog veel scripties mag begeleiden. Marij, mijn compagnon de route, we hebben samen afgezien maar ook dubbel gelegen van het lachen. Studeren moet niet altijd serieus zijn. Samen afstuderen was onze droom. En kijk, dromen zijn toch niet altijd bedrog. Jammer genoeg is mijn grootste fan, mijn trouwste supporter, mijn thuiswachter, mijn strijkster, mijn luisterend oor, mijn oplosser van problemen, mijn spiegel, kortom mijn moeder, er niet meer bij aan deze eindmeet. Wat zouden we daar samen van genoten hebben. Nu valt er nog één iets te doen en dat is met zijn allen ‘ne goeien’ drinken. De rest komt later wel.

1

Page 3: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Inhoudsopgave Dankwoord.............................................................................................................. 1 Introductie................................................................................................................ 4 Deel 1: Literatuurstudie 1. Planmatig handelen 1.1. methodisch handelen.............................................................................. 6 1.2. planmatig handelen................................................................................. 7 1.2.1. De empirische cyclus van De Groot........................................ 8 1.2.2. De regulatieve cyclus van Van Strien...................................... 9 1.2.3. Modellen voor Planmatig handelen........................................ 11

A. Planmatig handelen volgens Knorth en Smit................... 11 B. Planmatig handelen volgens Došen.................................. 12 C. Essential Lifestyle Planning............................................. 13 1.2.4. Synthese................................................................................... 14 1.3. Voorwaarden voor planmatig handelen................................................. 15 2. Handelingsplanning............................................................................................ 16 2.1. Betrokkenheid van de professional........................................................ 16

2.2. Betrokkenheid van de cliënt en zijn vertegenwoordigers....................... 18

3. Het handelingsplan.............................................................................................. 19 3.1. Wat is een handelingsplan...................................................................... 19 3.2. Hoe ziet een handelingsplan er uit.......................................................... 21 3.3. Bedenkingen bij het gebruik van handelingsplannen............................. 21 3.4. Onderzoeksvragen.................................................................................. 25 4. Methodologisch kader......................................................................................... 27 4.1. Stromingen in het orthopedagogisch onderzoek..................................... 27 4.2. De agogische taak van een postmoderne orthopedagogiek.................... 28 4.3. De keuze voor kwalitatief onderzoek..................................................... 28 4.4. Vormen van dataverzameling in kwalitatief onderzoek......................... 30 4.5. Interviews als databron........................................................................... 30 4.5.1. Soorten open interviews........................................................... 31 4.5.2. Tacit knowledge....................................................................... 31 4.6. Kwaliteitseisen........................................................................................ 32 4.6.1. Betrouwbaarheid...................................................................... 32 4.6.2. Validiteit.................................................................................. 33

2

Page 4: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Deel 2: praktijkonderzoek 1. Onderzoeksopzet................................................................................................. 34

1.1. Onderzoeksmethode............................................................................... 34 1.2. Onderzoeksgroep.................................................................................... 34 1.3. Onderzoeksproces................................................................................... 35 1.3.1. Opstellen van de vragenlijst..................................................... 35 1.3.2. Verloop van het interview........................................................ 36 1.3.3. Analysetechniek....................................................................... 36

2. Resultaten............................................................................................................. 38 2.1. Respondenten......................................................................................... 38 2.2. onderzoeksvragen................................................................................... 39 2.2.1. De terminologie....................................................................... 39 2.2.2. De persoonlijke inbreng ten aanzien van het handelingsplan.. 40 2.2.3. De achterliggende visie............................................................ 42 2.2.4. Het potentiële belang voor de hulpverlener............................. 44 2.2.5. De verbondenheid met het dagelijkse werk............................. 44 2.2.6. De relatie tussen het handelingsplan en de hulpverlening....... 46 2.2.7. De discretionnaire ruimte......................................................... 50 2.2.8. De erkenning door het VAPH.................................................. 52 3. Algemeen besluit.................................................................................................. 54 3.1. Inleiding...................................................................................... 54 3.2. Beperkingen van dit onderzoek.................................................. 55 3.3. Discussie..................................................................................... 55 4. Aanbevelingen...................................................................................................... 61 Literatuurlijst............................................................................................................ 63 Bijlage 1..................................................................................................................... 67 Bijlage 2..................................................................................................................... 68 Bijlage 3..................................................................................................................... 69 Bijlage 4..................................................................................................................... 72

3

Page 5: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Introductie De orthopedagogiek is werkzaam als een praktische wetenschap. Het agogisch perspectief onderscheidt de orthopedagogiek van verklaringsgerichte sociale wetenschappen. De praktijk verwacht namelijk dat een orthopedagoog en zijn team denken, voelen en willen in hun handelen integreren. De orthopedagoog onderzoekt daarom niet enkel feiten maar de totaliteit van het opvoedingsgebeuren. Creatief zoeken naar planmatigheid in het handelen is een deel van deze wetenschap geworden (Broekaert, 1997). Deze ‘bemoeienis’ met de praktijk vraagt ook een bezinning op de doelstellingen en werkwijzen die binnen deze praktijk nagestreefd en gehanteerd worden. Keuzen moeten verantwoord worden in het licht van normen en waarden (Schoorl, Van den Bergh & Ruijssenaars, 2000) Of zoals Langeveld (1997) het stelt: “In de orthopedagogiek betekent handelen steeds een optreden waarin een ’denkmoment’ zit”. Handelingsplanning is bijgevolg een belangrijk en centraal begrip in de orthopedagogische hulpverlening, dat tegemoet komt aan de door van Strien gevraagde verwetenschappelijking van de praktijk (Vanderplasschen, 2006). Van Strien probeerde de discussie tussen theorie en praktijk uit de impasse te halen met de introductie van een allesomvattend denk- en handelingsplan, dat hij de regulatieve cyclus noemt (Van Strien, 1984). Systematisch, planmatig en methodisch handelen is momenteel niet meer weg te denken in de orthopedagogische praktijk. In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is volgens Buntinx (2007) in toenemende mate sprake van consumentisme (marktdenken), economisering (gelimiteerde budgetten) en juridisering (wet- en regelgeving). Zorg wordt steeds meer een product waarvan zoveel mogelijk tegen een zo laag mogelijke prijs moet geleverd worden. Tevens is het, onder impuls van het kwaliteitsdenken en het, in 1997 door het Vlaamse Parlement goedgekeurd decreet betreffende de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen (Brandt & Slembrouck, 2000), zo dat elke hulp- en dienstverlening van een voorziening erkend door het VAPH1 individueel voor elke betrokkene moet beschreven worden rekening houdend met zijn specifieke wensen, behoeften en mogelijkheden (SMK’S OPH 1.4.2 Vlaams Welzijnsverbond VZW). Dit leidde tot een formalisering van de hulpverlening. De toenemende roep naar het bewijzen van kwaliteit, openbaarheid en transparantie, eigen aan het marktdenken waar de burger klant is geworden (Tonkens, 2008), heeft binnen de hulpverlening een belangrijke plaats ingenomen.

1 Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap

4

Page 6: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Jammer genoeg is daarbij niet steeds ‘het beraden over de manier waarop de leefsituatie van de cliënt verbeterd kan worden ten gevolge van het eigen optreden’(Rink & Van Lokven in Vanderplasschen, 2006) belangrijk. Het handelingsplan als geformaliseerd document is dus niet enkel belangrijk als ondersteuning van het hulpverleningsproces maar kan ook een bureaucratische manier worden om het handelen te verantwoorden en als professional rekenschap af te leggen voor je handelen. In de praktijk werken naast de orthopedagogen, vooral begeleiders met de handelingsplannen. In het kader van dit masterproefonderzoek wens ik, uitgaande van enkele belangrijke gegevens en bedenkingen in de literatuur, mijn eigen ervaring en diepte- interviews met een twintigtal orthopedagogen, psychologen en begeleiders uit (semi-)residentiële voorzieningen in en rond Brugge een antwoord te vinden op de volgende vraag: “Wat is de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk?” Deze masterproef bestaat uit twee delen: een literatuurstudie en een praktijkgedeelte. In het eerste deel verdiep ik mij in de begrippen planmatig handelen, handelingsplanning en handelingsplan. Daarvoor baseer ik mij op de inzichten die een wetenschappelijke literatuurstudie hieromtrent opleveren. Daarnaast schets ik het methodologische kader van dit onderzoek. In het praktijkgedeelte licht ik eerst de opzet van mijn onderzoek toe alvorens over te gaan tot een beschrijving van de resultaten. Vervolgens voer ik een discussie om af te sluiten met enkele aanbevelingen voor de praktijk.

5

Page 7: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

1. Planmatig handelen Handelen is menselijk en verschilt daardoor van gedrag. Om van handelen te kunnen spreken moeten we over onze handelingen kunnen nadenken en er eventueel sturing aan geven. Tevens handelen we in een geïnterpreteerde context, waarin we onszelf en onze daden een plaats toedenken (Rispens en Bosmans, 1985). Moeten handelen is niet steeds een gemakkelijke opgave. De doelen die we nastreven zijn niet steeds helder. We beschikken zelden over objectieve gegevens. We stellen ons dikwijls vragen over het kunnen én het aankunnen van de cliënt. Soms lopen we eens vast. We reflecteren vaak over onze eigen positie tegenover onze cliënt. Het kan voorkomen dat onze handelingen balanceren op het randje van het moreel of ethisch aanvaardbare en daardoor zeer discutabel zijn. Onze eigen morele en ethische waarden en normen en onze eigen emotionele ingesteldheid kunnen we niet steeds zomaar buitensluiten. En toch moeten we proberen een evenwicht te vinden tussen al die onbepaalde en ongrijpbare factoren om ons handelen te verantwoorden en te leiden. Bijgevolg proberen we ons een bepaalde zekerheid te verschaffen. Enerzijds doen we dat door kennis na te streven en proberen we te overzien met welke feiten we moeten rekening houden. Anderzijds proberen we in ons handelen efficiënt en effectief te zijn. Dat is een vaardigheid. Tenslotte zullen we ons handelen rechtvaardigen door een goede afweging te maken van al deze factoren. Het is dus niet verwonderlijk dat orthopedagogen pogingen hebben ondernomen om het proces van hulpverlening in een methodisch en planmatig kader te gieten (Schoorl, Van den Bergh & Ruijssenaars, 2000). 1.1. Methodisch handelen Een hulpverlener handelt methodisch wanneer hij in voldoende mate gebruik maakt van een methodiek. De Ruyter (1993) omschrijft methodiek als volgt: ‘Een schriftelijk vastgelegd samenhangend geheel van op effectiviteit en bruikbaarheid beproefde richtlijnen.’ De kenmerken van een methodiek die uit deze definitie volgen zijn de volgende:

- Het gaat om een samenhangend geheel. De richtlijnen moeten gebaseerd zijn op een theorie.

- Het effect dat methodiek teweegbrengt moet samenhangen met het gebruik ervan. - Je moet de methodiek kunnen eigen maken en gebruiken.

(Aalberts in Baartman, Van Der Leij en Stolk, 1999)

6

Page 8: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

1.2. Planmatig handelen Volgens Knorth en Smit (1999) is planmatig handelen ‘doordacht, doelgericht handelen waarop geregeld reflectie plaats vindt.’ Er wordt sturend ingegrepen in de praktijk met de bedoeling de gewenste situatie te bereiken of op zijn minst te benaderen.

- Doordacht handelen is handelen dat berust op een welbewuste keuze in een specifieke situatie. Uitgaande van een analyse van de beginsituatie wordt dan ‘bedacht’ wat men het beste kan doen om met de beschikbare middelen één of meerdere vooropgestelde doelen kan bereiken.

- Doelgericht handelen is in één of meer doelstellingen de gewenste toestand bij een cliënt realiseren.

- Geregelde reflectie betekent nagaan of het handelen wel verloopt zoals ‘bedacht’ en of de doelstellingen wel het vooropgestelde doel naderbij brengen. Afhankelijk van de bevindingen kan men besluiten de ingeslagen weg te blijven volgen of een nieuwe aanpak overwegen.

In de orthopedagogiek worden twee methodologische werkwijzen vaak gebruikt; de empirische cyclus van De Groot en de regulatieve cyclus van Van Strien. Omdat de orthopedagoog instaat voor diagnose én handelen, heeft van Strien de empirische cyclus van De Groot, die zich richt op de diagnostische fase, omgezet in de regulatieve cyclus (Vanderplasschen en Schittekatte, 2006). De regulatieve cyclus is een methodologische grondfiguur van het praktijkdenken en het handelen. Van Strien noemt het regulatief omdat er sturend wordt ingegrepen in een praktijk met de bedoeling een meer gewenste toestand te bereiken. De praktijk heeft in vergelijking met de theoriegerichte wetenschap, een eigen karakter. Het gaat namelijk om denkprocessen gericht op het individu over beslissingen en veranderingen in de werkelijkheid. Daarbij spelen normatieve elementen in het handelen een belangrijke rol. Tevens is het doel van het proces bij De Groot het versterken van een theorie terwijl het in de regulatieve cyclus duidelijk gaat om het bijsturen van een onbevredigende situatie, beslissingen nemen en het ontwerpen van een toekomst, ook al heeft die een utopisch karakter. (Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000).

7

Page 9: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

1.2.1. De empirische cyclus van De Groot

Observatie Inductie Deductie Toetsing Evaluatie

Context of discovery Context of justification

- Observatie: het empirische feitenmateriaal wordt systematisch verzameld en gegroepeerd. Het gaat over concrete, bijzondere gevallen.

- Inductie: ontwerpen van theorieën of hypothesen worden zodanig geformuleerd dat

een algemene veronderstelling over de samenhang tussen waargenomen aspecten in de realiteit te toetsen is.

o Context of Discovery: het uitdrukken van een vermoeden van een

verband in een hypothese.

- Deductie: uit de hypothesen worden, onder de vorm van toetsbare voorspellingen, consequenties afgeleid.

- Toetsing: de voorspellingen worden getoetst in de empirische realiteit op hun

effectiviteit. De hypothesen zijn zo geformuleerd dat een betrouwbare en valide meting mogelijk is.

- Evaluatie: de uitkomsten worden geëvalueerd wat betreft hun relatie tot de

vooropgestelde hypothesen en de achterliggende theorieën.

o Context of justification: toetsing of de uitspraak over het verband houdbaar is.

Deze methodologie werd na de empirische wending met open armen ontvangen. De methodologen richtten zich aanvankelijk sterk op de context of justification: het correct afleiden van toetsbare hypothesen, statistische toetsing op fouten, een betrouwbare en valide operationalisering werd gezien als het echte wetenschappelijke werk. De context of discovery bevatte weinig methodologische regels en men genoot van een grote mate aan vrijheid en creativiteit. De Groot pleitte echter zelf voor meer aandacht voor de context of discovery. Het gaat dan wel over de kwaliteit van theorie-ontwerpen die via argumentatie tot een consensus zouden moeten leiden. Voor Van Strien(1986) is een gedegen argumentatie voor de klinische praktijk echter van groot belang.

8

Page 10: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

1.2.2. De regulatieve cyclus volgens Van Strien (1975). A. De regulatieve cyclus

Eerste reflexieve pauze Tweede reflexieve pauze

- Probleemstelling: Hier formuleert men het probleem wat op zich al een normatief element inhoudt, namelijk opvattingen over normaal/abnormaal en gewenst/ongewenst. De theorie heeft hier een zoeklichtfunctie.

o Eerste reflectieve pauze: op dit moment neemt men een besluit rond de

vraag door welke bril men het probleem zal bekijken. Het probleem wordt onder woorden gebracht met begrippen eigen aan de theorie of stroming die men kiest. Een dergelijk besluit impliceert ook een stellingname wat betreft waarden. Tevens zijn de keuzes voor technieken en methoden voor verdere informatieverzameling hiermee ook voor een groot deel bepaald.

- Diagnostiek: Van Strien gebruikt deze term in een ruime betekenis. De

verwoording van de stand van zaken, oorzaken of verklaringen, inter-acterende factoren enz. passen in het gekozen theoretisch kader. De onderzoeker wordt verondersteld ook eens van theoretische bril te wisselen om het probleem vanuit een andere invalshoek te bekijken.

Probleemstelling

Diagnose

Plan

Ingreep

Evaluatie

9

Page 11: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

- Plan: De diagnose, die handelingsgericht is, wordt uitgewerkt in een handelingsplan.

o Tweede reflectieve pauze: Strategieën voor een aanpak worden hier

tegenover elkaar afgewogen. Een uitgewerkt model is niet steeds voorhanden, dikwijls zijn er enkel richtlijnen die creativiteit en vaardigheid vereisen om ze in de praktijk toe te passen.

- Ingreep: Men voert de handeling die men voor ogen heeft uit. Er kan telkens

bijgestuurd worden als er zich nieuwe bevindingen voordoen. Fasen worden tijdens het planmatig handelen niet éénmaal maar dikwijls verschillende keren doorlopen wat het cyclisch karakter van het model in de verf zet.

- Evaluatie: Er is een terugkoppeling naar de beginsituatie om na te gaan in hoeverre

de gewenste situatie bereikt is. Ofwel wordt een nieuwe probleemstelling naar voor gebracht ofwel wordt het plan bijgestuurd.

(Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000)

Volgens Kievit en Tak (1996) kan dit eenvoudige model van de regulatieve cyclus, zoals reeds gezegd, niet éénmaal maar verschillende keren doorlopen worden. Daarnaast is het ook op deelproblemen van toepassing. Het proces kan beter als een spiraal voorgesteld worden; in een eerste analyse wordt helder dat er verschillende deelproblemen zijn die op hun beurt op een professionele manier moeten worden opgelost. Ook Knorth en Smit (1999) stellen de regulatieve cyclus voor als een spiraal, maar dan één die zich voortzet in de tijd. De start van het proces is een analyse en beoordeling van de probleemsituatie zonder interventie. Een winding verder is er opnieuw een beoordeling maar nu zijn er reeds stappen in het hulpverleningsproces gezet. De beoordeling is nu verschoven van de diagnostiek naar het handelen. Dit werpt een nieuw licht op het probleem en zo blijft de spiraal zich verder zetten. De regulatieve cyclus als wijze van aanpakken wordt in vakkringen als een gezaghebbende regel gezien (Broekaert, eigen notities). Volgens Knorth en Smit (1999) is de regulatieve cyclus een prototype waarop professionals zich veelal beroepen in hun methodisch handelen. Verschillende auteurs (Knorth en Smit 1999, Baartman, 1986, Broekaert 1988, Van Lokven 1986, Van Hove 1992, Došen 2008) integreren de regulatieve cyclus in een eigen model van planmatig handelen. In paragraaf 2.2.3. geef ik drie modellen weer namelijk planmatig handelen volgens Knorth en Smith, volgens Došen en Essential Lifestyle Planning.

10

Page 12: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

B. Theorieniveaus Om een onbevredigende situatie bij te sturen, want daar gaat het meestal over, worden er beschrijvingen en verklaringen gegeven die op dit individuele geval van toepassing zijn. Schoorl, Van den Bergh en Ruijssenaars (2000) stellen zich de vraag of je dan wel van een theorie kunt spreken. Van Strien doet dit wel en noemt het de idiografische theorie. Binnen één casus worden variabelen getoetst die dan dienen als basis voor een interventie. De idiografische theorie is vaak hermeneutisch van oorsprong en probeert dus de verschijnselen die zich voordoen zorgvuldig te interpreteren en in een verband te plaatsen. Op die manier worden ze voor de hulpverlener begrijpelijk gemaakt. Het inzicht in de samenhang tussen verschillende factoren is immers de basis van een plan voor de aanpak van het probleem. Bij het ontwerpen van een idiografische theorie staat de professional echter niet alleen. Er zijn binnen zijn discipline probleemgerichte theorieën voorhanden. Deze theorieën zijn gebaseerd op ervaringskennis bij soortgelijke problemen. Ze zijn wel ontwikkeld binnen het begrippenkader van de grote theorieën maar hun uitspraken zijn meer specifiek gericht. Ten slotte werkt de professional ook meestal binnen een groot theoretisch kader dat een richting geeft aan het handelen. Een gedragstherapeutisch kader zal andere accenten leggen in de behandeling dan bijvoorbeeld een ontwikkelingsgerichte theorie. Van Strien (1984) noemt dit het nomologisch theorieniveau. In de praktijk laten deze theorieën zich niet zo gemakkelijk schematiseren. Dikwijls is de kloof tussen een concrete vraagstelling en een theorie ook groter naarmate de theorie meer algemeen is en zich dus op een groter abstractieniveau bevindt. Schematische voorstelling: zie bijlage 1

1.2.3. modellen voor planmatig handelen A. Planmatig handelen volgens Knorth en Smit Dit cyclische proces dat bestaat uit 5 fasen namelijk diagnostiek, besluitvorming, planning uitvoering en evaluatie is een variant op de hierboven beschreven regulatieve cyclus van Van Strien.

Diagnostiek

11

Page 13: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Besluitvorming

Planning

Uitvoering

Evaluatie

- diagnostiek: analyse en beoordeling van de (aanvankelijke) stand van zaken, inbegrepen de probleemsituatie.

- besluitvorming: bepaling van mogelijke interventies en keuze voor bepaalde

wijze/methode van hulpverlening.

- planning: uitwerking van de gekozen wijze van hulpverlenen in een hulpverleningsplan.

- uitvoering: implementatie van het hulpverleningsplan.

- evaluatie: analyse en beoordeling van de (nieuwe) stand van zaken en het verloop

van de hulpverlening in relatie tot de probleemsituatie.

B. Planmatig handelen volgens Došen. Een andere invalshoek, die in de praktijk bij het werken met mensen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen meer en meer (gedeeltelijk) aan bod komt, is het planmatig handelen uitgewerkt door Došen (2008). Došen (2008) heeft het over 5 richtlijnen die in een handelingsplan moeten worden opgenomen:

12

Page 14: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

- Beoordeling: met als doel de veroorzakende condities van probleemgedrag te achterhalen. Het betreft zowel een beoordeling van het gedrag op zich, de persoon die het gedrag stelt en de omgevingsfactoren. - Integratieve diagnose: ‘Formulering van de diagnostische overwegingen, met een descriptieve terminologie van het probleemgedrag en een schets van de onderliggende condities. Als er tevens sprake is van (een) psychiatrische stoornis(sen) moeten die genoemd worden. Het ontstaansmechanisme van het probleemgedrag moet worden geschetst. Ten slotte is er een diagnostische formulering van het probleemgedrag. - Behandeling: daar zijn twee componenten van groot belang nl. een holistische behandeling van de persoon in kwestie: de persoon en zijn omgeving vormen de focus van behandeling en ondersteuning en een integratieve behandeling van condities die leiden tot het probleemgedrag. Er worden geschikte behandelingsstrategieën bedacht en de behandelingsmethoden worden geselecteerd. - Omgaan met gedragscrisis: Dit onderdeel van de handelingsplanning moet na een gedetailleerde analyse van elke voorgekomen crisis gecontroleerd en eventueel aangepast worden. - Beoordeling van effectiviteit: met behulp van een objectief systeem voor observatie, registratie en evaluatie wordt de voortgang en effectiviteit van de onderdelen van het handelingsplan bewaakt. C. Persoonlijke Toekomst Planning ‘Persoonlijke toekomstplanning is een strategie om mensen en organisaties te ondersteunen bij het uitstippelen en vormgeven van hun toekomst. De persoon met een handicap en diens netwerk staan daarin centraal. Zij vormen het startpunt van de persoonlijke toekomstplanning, sturen het proces en bepalen de uitkomsten. Er is een gemeenschappelijk doel, namelijk het ondersteunen van de persoon met een handicap bij het formuleren van de gewenste toekomst. De groep zal een belangrijke rol kunnen spelen bij het helpen realiseren van deze toekomstdromen’ (Kröber & Van Dongenen in Boone en Marichal, 1999). Essential Lifestyle Planning is één van de dertien strategieën van Persoonlijke Toekomst Planning. Het proces van persoonlijke toekomst planning bestaat in essentie uit een drietal fasen, namelijk:

13

Page 15: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Opstartfase

De implementatiefase

Constante evaluatie en bijsturing - De opstartfase: In deze fase wordt een persoonlijk profiel opgesteld van de deelnemer. Tevens wordt er een eerste toekomstplan opgesteld. - De implementatiefase: in deze fase is het belangrijk om wat neergeschreven is ook daadwerkelijk in actie om te zetten. - Constante evaluatie en bijsturing: het gaat hier zowel om een product als om een procesevaluatie. Het PTP kan worden bijgestuurd om het levend te houden. Nieuwe zaken kunnen worden voorgesteld. Acties kunnen worden afgesloten. 1.2.4. Synthese Deze drie bovenstaande cycli van planmatig handelen leggen elk hun eigen accent. De eerste cyclus, die van Knorth en Smit, benadert de regulatieve cyclus (Van Strien, 1975) heel sterk . Het grote verschil is dat bij hen de fase van besluitvorming een aparte stap vormt in het proces. Het nemen van beslissingen over het handelen wordt zo een scharnierpunt waarrond het hulpverlenen draait. Immers, meer en meer moet de hulpverlener zijn ingrepen verantwoorden. Daarbij moeten soms moeilijke beslissingen worden genomen. Zij kiezen er daarom voor dit scharnierpunt expliciet zichtbaar te maken en niet te integreren in een andere fase. Ook in het planmatig handelen zoals Došen het omschrijft vinden we de regulatieve cyclus terug. Došen vertrekt wel van een eigen, duidelijk theoretisch kader, met het ontwikkelings- en biopsychosociaal perspectief als de kernelementen. Hij focust vooral op het zoeken naar manieren om probleemgedrag te benaderen. Daarnaast steunt hij, volgens de onderzoeker, erg sterk op het deskundigheidsmodel (zie 2.1.). De diagnose en behandelingsstrategieën worden door psychologen, orthopedagogen en psychiaters geformuleerd. Hij hamert sterk op de professionaliteit van de diagnostische staf en het begeleidingsteam en situeert zich volgens mij heel sterk in een medisch-psychiatrische hoek. De inbreng van de leefgroepbegeleider in het proces, is in zijn laatste boek (richtlijnen en principes voor de praktijk, 2008) niet beschreven.

14

Page 16: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

In de benadering van de persoonlijke toekomstplanning tenslotte, staat de cliënt centraal. Hij neemt zelf zoveel mogelijk de touwtjes in eigen handen. De verandering is niet zozeer gericht op de persoon met een handicap maar op sociale rollen, reacties en bestaande structuren. Er wordt gewerkt vanuit een sterk emancipatorische visie. Het is niet de bedoeling van de onderzoeker om deze drie modellen van planmatig handelen op één lijn te plaatsen. Daarvoor is de invalshoek té uiteenlopend. 1.3.Voorwaarden voor planmatig handelen De belangrijkste voorwaarde heeft volgen De Ruyter (1997) betrekking op de onderlinge samenwerking van de hulpverleners. Ze moeten willen en kunnen samenwerken. Het willen verwijst dan naar attitudes en de grondhouding die hulpverleners bezitten om hun werk uit te voeren. Het kunnen heeft meer te maken met voorwaarden in de voorziening om die samenwerking ook effectief vorm te geven. Er zijn verschillende voorwaarden waar aan moet voldaan worden om van planmatig handelen te kunnen spreken. Hulpverleners moeten ondermeer kunnen beschikken over mogelijkheden om het hulpverleningsproces neer te schrijven (Knorth en Smit, 1999). De organisatie van de communicatie tussen de betrokkenen is ook een belangrijke voorwaarde. Van Veen en Verheij (1991) spreken in dit verband over de overlegstructuur van een voorziening. Het moet duidelijk zijn wat het doel van een overleg is, wie er zal aan deelnemen en wat de taak en verantwoordelijkheid van de betrokkenen precies inhoudt. Het spreekt voor zich dat een goede coördinatie daarbij nodig is. In dit verband wordt de term ‘case management’ de laatste decennia naar voor geschoven. (Vanderplasschen & Schittekatte, 2006). Het betreft ‘een cliëntgerichte interventie met de bedoeling de coördinatie en continuïteit van de zorg te verbeteren, in het bijzonder voor mensen met meervoudige en complexe zorgbehoeften’ (Vanderplasschen, 2004 in Vanderplasschen & Schittekatte, 2006). Deze methodiek wordt de laatste jaren meer en meer geïntroduceerd in de hulpverlening onder andere door de stijgende complexiteit van de hulpvragen die zich aandienen. Een andere belangrijke voorwaarde om van planmatig handelen te kunnen spreken is volgens De Ruyter (1997) een goed functionerend systeem van rapportage en registratie. Een andere factor die zeker van belang is om planmatig te handelen is de factor tijd. Hulpverleners zien dit veelal als een knelpunt in hun werk. Er dient echter meer onderzoek, naar het verband tussen de hoeveelheid tijd die besteedt wordt aan werkzaamheden die de hulpverlening ondersteunen en de resultaten die daar dan mee worden bereikt, te gebeuren om het effect daarvan te kennen (Knorth & Kruse, 1998 in Knorth en Smit, 1999).

15

Page 17: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

2. handelingsplanning

Het begrip handelingsplanning verwijst naar de activiteiten die hulpverleners verrichten om een algemene lijn in hulpverlening vast te stellen (Klomp in Jongejan, 1981). Het doel is uniformiteit te scheppen in het denken en handelen van de medewerkers met betrekking tot het verzorgen, opvoeden, handelen met en behandelen van de individuele cliënt. In feite impliceert hulpverleningsplanning dus een besluitvorming over de te volgen aanpak. Handelingsplanning voor een orthopedagoog kun je dan, volgens mij, als volgt omschrijven: handelingsplanning is besluiten welk model van planmatig handelen men zal kiezen zowel naar inhoud als naar betrokkenheid van de professional. Het impliceert dus: ‘besluitvorming over de te volgen aanpak.’ (Verheij, 1997) 2.1. Betrokkenheid van de professional Klomp en Oeffelt (1978) maken in dit verband onderscheid tussen drie modellen: het deskundigheidsmodel, het betrokkenheidsmodel en het participatiemodel (tabel zie bijlage 2). De verschillen tussen deze drie betreffen volgende items:

- Veronderstellingen waar bij de planning wordt van uitgegaan - De deelnemers aan de hulpverleningsplanning - De gegevens op grond waarvan wordt gepland - De werkwijze en manier van samenwerken tijdens de planning - De wijze van besluitvorming

Modellen voor hulpverleningsplanning volgens Klomp en Oeffelt (1978). Klomp en Oeffelt zijn voorstanders van het participatiemodel. Ook volgens Van Hove (1992) ligt de keuze voor dit model voor de hand. Er wordt vertrokken van het dagdagelijkse handelen op de werkvloer en dit handelen wordt dan geëvalueerd vanuit verschillende disciplines en theoretische invalshoeken. De ene visie is daarbij niet belangrijker dan de andere en iedereen kan participeren aan het tot stand komen van het handelingsplan. Bij Klomp en Oeffelt is de inbreng van de cliënt niet duidelijk. Van Hove (in Vanderplasschen en Schittekatte, 2006) pleit er voor het perspectief van de individuele cliënt en/of zijn sociaal netwerk niet te vergeten. In het participatiemodel wordt gewag gemaakt van eventuele andere betrokkenen maar ook hier is er, volgens mij, ook niet echt sprake van een grote betrokkenheid van de cliënt in de handelingsplanning.

16

Page 18: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Wanneer uitgegaan wordt van deskundigheid dan zal de groepsopvoeder slechts deels in de planning betrokken worden, namelijk als informant. Een staflid stelt het handelingsplan op. Het gevaar is aanwezig dat de planning teveel gericht is op de individuele cliënt en dat er te weinig rekening wordt gehouden met de leefgroepsetting. Groepsbegeleiders dienen deze plannen wel binnen de leefgroep vorm te geven. Geringe participatie van het begeleiderteam kan er bovendien toe leiden dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van diegenen die het plan uit dienen te voeren. Uitgaan van het betrokkenheidsmodel biedt volop de mogelijkheden om de planning aan te laten sluiten bij de leefgroep. Immers, de ervaringen van groepsopvoeders staan centraal. Deze vorm biedt vooral mogelijkheden wanneer de teamleden over een hoog niveau van professionaliteit beschikken. Een te grote betrokkenheid en het meespelen van persoonlijke gevoelens en belangen van groepsopvoeders kan een belemmering zijn om voldoende afstand te nemen bij het opstellen van het handelingsplan. Ook kunnen sommige problemen als onoplosbaar voorkomen omdat ze binnen een te beperkt kader geformuleerd worden. Een staflid kan hier vanuit een ander referentiekader nieuwe inzichtpunten aanbieden. Uit de kanttekeningen bij voorgaande vormen valt al min of meer af te leiden dat participatie van zowel groepsbegeleiders als orthopedagogen het meest voor de hand ligt. De planning heeft een inductief vertrekpunt. Er wordt uitgegaan van de ervaringen van groepsbegeleiders in de leefgroep. Orthopedagogen leveren een bijdrage vanuit hun eigen referentiekader. Door deze verschillende bijdragen in het perspectief van de behandeling te plaatsen is integratie mogelijk. Groepsbegeleiders hebben een duidelijke inbreng in het planningsproces wat betere condities schept om in de planning rekening te houden met realiseringsmogelijkheden en voldoende ruimte laat voor eigen vormgeving aan de (be)handeling. Een bruikbare variant van de voorgaande vorm is de werkwijze waarbij de mentor van de cliënt een centrale rol heeft. We komen deze vorm de laatste jaren in het werkveld steeds frequenter tegen. In veel voorzieningen (zoniet de meeste) wordt vandaag de dag gewerkt met een mentorsysteem. Dit houdt in dat de mentor specifieke verantwoordelijkheden heeft voor een of bepaalde cliënt(en). Het team als geheel behoudt echter de verantwoordelijkheid voor de behandeling. Omdat groepsverantwoordelijkheid nogal een diffuus gegeven blijkt te zijn is het niet steeds duidelijk wie aangesproken kan worden op genomen beslissingen. Het is daarom zinvol de mentor daar rond een specifieke verantwoordelijkheid te geven binnen het team. De mentor heeft daar naast een bewakende rol en neemt bepaalde regelzaken ten aanzien van zijn ‘mentor-cliënt’ voor zijn rekening. Het mentorsysteem biedt dus mogelijkheden om groepsverantwoordelijkheid op individueel niveau helder en controleerbaar te maken. Het opstellen van een hulpverleningsplan voor een bepaalde cliënt vindt in dit systeem meestal plaats in een gezamenlijk overleg tussen de mentor en de orthopedagoog of de behandelingscoördinator. Op basis van dit overleg schrijft de mentor het hulpverleningsplan, uitmondend in concrete afspraken. Dit plan wordt in de teamvergadering besproken, mogelijk bijgesteld en op gezette tijden geëvalueerd. Door

17

Page 19: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

de mentor een centrale rol te geven in dit proces ontstaan er gunstige condities om het hulpverleningsplan ook het plan van en voor het team te laten zijn. 2.2. Betrokkenheid van de cliënt en zijn vertegenwoordigers Over de rol die de cliënt speelt in voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking in het proces van de handelingsplanning blijkt weinig informatie voorhanden. Hierbij zijn mijn geraadpleegde bronnen uiteraard beperkt. Knorth en Smit (1999) hebben het er kort over maar dit gaat over de jeugdzorg. Ook De Ruyter (De Ruyter in Jumelet & Teunis, 1999) is voorstander om cliënten maximaal te betrekken bij de hulpverleningsplanning, tenzij de cliënt dit niet wil. In zijn keuze voor het gebruik van het participatiemodel bij de handelingsplanning, pleit ook Van Hove (1992) er voor om het perspectief van de cliënt en/of zijn vertegenwoordigers niet te vergeten. Toch moet ik ook vaststellen dat in dit model, zoals voorgesteld in het schema in bijlage 1, het woord cliënt simpelweg niet voorkomt. Blijkbaar is de paradigmaomslag van de jaren negentig2, waar de vooraanstaande rol die het individu zou spelen bij het bepalen van zijn eigen levenskwaliteit, in de handelingsplanning toch nog dikwijls ondergeschikt. Een uitzondering is het gebruik van de methode van Essential Lifestyle Planning (zie supra). 2 Van normalisatie naar Quality of Life. (Van Hove in Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove & Wuyts, 1997)

18

Page 20: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

3. Het handelingsplan Het schrijven van een handelingsplan is geen doel op zich. Het moet er toe bijdragen dat hulpverleners planmatig werken. (De Ruyter, 1999) Het handelingsplan is de neerslag van datgene dat besproken en beslist is tijdens de fase van handelingsplanning. In de literatuur vinden we verschillende beschrijvingen van het begrip terug. Tevens worden allerlei termen gebruikt om de planningsresultaten te benoemen zoals blijkt uit onderstaande beschrijvingen uit de literatuur 3.1.Wat is een handelingsplan Het (be)handelingsplan is een document, de schriftelijke representatie van het proces van behandelingsplanning (Verheij in Knorth & Smit, 1999). Het is een ontwerp van zorg voor een persoon dat bestaat uit een beeld van die persoon, een perspectief voor die persoon en een handelingsplan om dat perspectief te bereiken. (Nakken, Vriesema & Van Gemert in Van Gemert & Minderaa, 1993). Het begrip zorgplan komt men vaak tegen in de sector van de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Het staat voor ‘een ontwerp van zorg voor een individu dat bestaat uit een beeld van de persoon, een perspectief voor de persoon en een handelingsplan om dat perspectief te bereiken. Het zorgplan geeft dus een kader aan dat voor ieder individu en de zorg beschikbaar moet zijn. Een handelingsplan wordt opgevat als een deel van het zorgplan waarin voor een cliënt doelen worden geformuleerd, gebaseerd op de hulpvraag van de cliënt…’ (Nakken ea, 1993) Een hulpverleningsplan, is een beschrijving van het met betrekking tot een individuele cliënt voorgenomen hulpverleningsproces. Het bevat de motivering en uitwerking van de voorgenomen aanpak, mede in relatie tot de diagnostiek van de gesignaleerde problematiek (Jongejan, Smit & knorth, 2000). Een persoonlijk plan kiest voor het voordurend in gesprek zijn met de cliënt en levert hierdoor een directe bijdrage aan het beter begrijpen, ondersteunen en realiseren van de wensen van de cliënt. Het biedt hierdoor een betere kwaliteit van bestaan en zorgverlening. In het ondersteuningsprofiel zoekt men uit hoe een persoon met de nodige ondersteuning onafhankelijker en maatschappelijk meer geïntegreerd kan zijn. Het is een essentieel onderdeel van het persoonlijk plan.(Depuydt & Van Loon, 2002)

19

Page 21: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Het gebruik van de verschillende benamingen zou kunnen verwijzen naar een bepaalde achterliggende visie met betrekking tot personen met een verstandelijke handicap. Het woord zorg bijvoorbeeld verwijst naar veel verschillende handelingen en gebeurtenissen die betrokkenheid, beschaving en solidariteit veronderstellen. Het woord heeft twee betekenissen (Knipscheer, 1996 in Van Gemert, 1997) namelijk informele zorg: zorgzaamheid vanuit verbondenheid met iemand en formele zorg: het systeem van activiteiten en organisaties die de verhoging van de kwaliteit van het bestaan van een cliënt tot doel hebben. Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap bevat beide aspecten. De term ondersteuning komt vanuit de nieuwe visie op verstandelijke handicap die het AAMR3 in 1992 introduceerde. De classificatie van ernst van een verstandelijke handicap werd overboord gegooid om plaats te maken voor de mate van ondersteuningdie een persoon nodig heeft om optimaal te functioneren in de samenleving (Buntinx & Bernard, 1996). Het grote verschil met het zorgplan ligt in het feit dat hier veel meer nadruk wordt gelegd op de mogelijkheden en veel minder op de beperkingen (Depuydt &Van Loon, 2002). In die zin is de term ondersteuning een heel bewus

te keuze.

Hulpverlening gaat over het plannen van menselijk handelen in een bijzondere opvoedingssituatie. Een hulpverleningsplan staat eerder los van één bepaalde visie. De gekozen visie speelt in het hulpverleningsproces dan echter wel een belangrijke rol. (Klomp en Vandenbergh in Knorth & Smit, 1999) Volgens Knorth en Smit (1999) is het beter de term behandelingsplanning niet meer te gebruiken omdat deze term een nogal medische connotatie met zich meebrengt. Wij kiezen voor de term handelingsplan omdat het de term handelen bevat. Het begrip handelen wordt in de orthopedagogiek op drie niveaus gebruikt4 en houdt geen keuze naar een bepaalde visie rond dit handelen in. Ook kan volgens Klomp en Van den Bergh (1999) een handelingsplan verschillen naargelang de doelgroep waarvoor het opgesteld is. Omdat het gaat om het plannen van menselijk handelen in een bijzondere opvoedingssituatie heeft ook de visie op hulpverlening (cfr nomologisch theorieniveau bij Van Strien) consequenties op de inhoud van het plan en de werkwijze tijdens de planning. Nakken, Vriesema & Van Gemert (1993) beklemtonen dat de behandelingsplanning altijd moet plaatsvinden vanuit een ‘geëxpliciteerde visie’. Deze visie moet in het handelingsplan in algemene termen worden beschreven. In de praktijk maakt men dikwijls een onderscheid tussen algemene en specifieke handelingsplannen. In het algemene plan worden de algemene gegevens en de hoofdlijnen van de behandeling vastgelegd. Dit plan heeft het karakter van een lange termijn planning. Het specifieke plan geeft concrete handelingsaanwijzingen voor de

3 American Association on Mental Retardation 4 Deze drie niveaus zijn: de cliënt die moet leren effectief en verantwoord te handelen. De leefgroepsbegeleider die in verlegenheid raakt omdat hij niet weet hoe te handelen om in een moeilijke situatie dat doel te bereiken. Er is de orthopedagoog die zich afvraagt welke aanpak kan gevonden worden die een dergelijk opvoedingsimpasse doorbreekt. (Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000)

20

Page 22: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

hulpverleners en zijn meer gericht op de korte termijn (Klomp & Van den Bergh in Knorth & Smit, 1999). Ook Verheij (1997) onderscheidt algemene en specifieke behandelingsplannen. In het algemeen behandelingsplan zijn de gegevens van onderzoek en diagnostiek omgezet in gedragstermen en vervolgens in gedragsbeïnvloeding. In de specifieke hulpverleningsplannen vindt dan de uitwerking en concretisering plaats per discipline. Maar hoe je het nu ook noemt, of hoe het ook ingedeeld of opgesteld is, handelingsplannen (algemene en specifieke) doorlopen allen de regulatieve cyclus zoals die door Van Strien (1986) is geïntroduceerd. 3.2. De discretionnaire ruimte ‘Het meest wezenlijke kenmerk van hulpverlening aan mensen met beperkte verstandelijke mogelijkheden is, dat het mensenwerk is. Dit werk wordt uitgevoerd door mensen die er hun beroep van hebben gemaakt om andere mensen te helpen: zij worden daarom professionals genoemd.’(Freidson , 2007) Eén van de kenmerken van professioneel hulpverlenen is volgens Freidson (2001) dat het gespecialiseerd werk is dat officieel als beroep is erkend; dit beroep bestaat uit een geheel van kennis en kunde, dat is gebaseerd op abstracte begrippen en theorieën. Het vereist daarnaast een grote discretionnaire bevoegdheid. Deze discretionnaire bevoegdheid of ruimte, ‘dat wil zeggen ruimte om naar eigen inzichten te handelen en beslissingen te nemen (die hun, dankzij hun opleiding en ervaring en uitwisseling met collega’s ook kan worden toevertrouwd)’ is cruciaal voor de professional. (Tonkens, 2008). Volgens haar laat ons werk zich daarom niet ‘persen in vaste protocollen en van tevoren beschreven producten en processen. Richtlijnen kunnen heel bruikbaar zijn, maar als advies, niet als keurslijf. Professionals moeten de vrijheid houden om ervan af te wijken.’ 3.3. Bedenkingen bij het gebruik van handelingsplannen.

Een handelingsplan is er zowel voor de persoon met een verstandelijke beperking als voor diegenen die hem begeleiden. Aan het werken ermee zijn, zoals reeds uitvoerig beschreven, voordelen verbonden. Deze worden volgens mij goed samengevat door Rijksen et al (2002). Ten eerste verbeteren handelingsplannen de professionaliteit omdat begeleiders automatisch worden uitgenodigd om doelgericht en systematisch te werken.

21

Page 23: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Daarnaast bevorderen ze het gesprek en de samenwerking tussen professionals betreffende doelen, uitgangspunten en werkwijzen met betrekking tot de cliënt. Als derde pluspunt wordt de samenhang in de zorg aangehaald. De verschillende betrokkenen zullen hun ‘zorgonderdelen’ moeten integreren in het totale handelingsplan en op elkaar moeten afstemmen. Dit geldt ook voor het bejegenen van de cliënt en de planning van zijn toekomst, waardoor een continuïteit in de zorg ontstaat. Ten slotte is een handelingsplan een uitstekende manier om verantwoording af te leggen aan alle betrokkenen. Deze verantwoording betreft zowel de waarden, uitgangspunten, wensen als beperkte middelen die men heeft en waarbinnen bepaalde keuzen gemaakt worden. Toch formuleren heel wat auteurs bedenkingen bij de implementatie van het handelingsplan. Volgens Kok ((1993) is een goede werkbegeleiding van de groepsleiding een belangrijke voorwaarde om het handelingsplan goed te kunnen uitvoeren. Werkbegeleiding is de relatie tussen de orthopedagoog en de begeleider, deze laatste wordt daarbij ondersteund in zijn zelfvorming met betrekking tot de werkuitvoering. Om een plan te kunnen realiseren in de praktijk moet er ook aan een aantal structurele randvoorwaarden worden voldaan. Een absolute randvoorwaarde is tijd. Er moet tijd zijn om te overleggen over de handelingsplanning, tijd om deze uit te werken en tijd om kennis te nemen van de plannen Daarnaast moet er tijd zijn voor feedback bij de uitvoering van het plan (Verheij & Rietdijk, 1991). Een tweede voorwaarde is de bereikbaarheid en aanwezigheid van de begeleider voor de cliënt. Als je er vanuit gaat dat de relatie tussen jeugdige en begeleider hét middel bij uitstek is in de orthopedagogische hulpverlening, dan moet de groep ook zo georganiseerd zijn dat die relatievorming optimaal kans krijgt (Spierings, 1995 in Verheij & Rietdijk) Ten derde is de realisering van een plan voor een belangrijk deel afhankelijk van de mogelijkheden van de instelling. De volgende factoren spelen hierbij een rol (Klomp en Van Oeffelt, 1981a)

- de functie en doelstelling van de instelling. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan de populatie waarop de instelling is gericht en de wijze waarop men het opvoedend handelen gestalte wil geven.

- De materiële situatie, bijvoorbeeld financiën, subsidieverschaffing en faciliteiten - De levens- en wereldbeschouwing van waaruit wordt gedacht en gewerkt. - De formele structuren: aan wie moet verantwoording worden afgelegd? - De organisatorische structurering van taken, functies en overlegvormen en de plaats

die de groepsopvoeder in dit geheel inneemt. Uit mijn eigen praktijkervaring en uit wat ik in de literatuur terugvond blijken toch ook nog heel wat praktische problemen te bestaan bij het gebruik van handelingsplannen in de dagelijkse praktijk. Een handelingsplan dat er op papier ideaal uitziet betekent niet automatisch dat er kwaliteitsvol gewerkt wordt. (Vanderplasschen en Schittekatte, 2006). Volgens Kok (1988) moet een handelingsplan rekening houden met de draagkracht van zowel cliënt, ouders en begeleiders of is het anders waardeloos.

22

Page 24: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Het doel van het planmatig handelen is het verbeteren van de ‘leefsituatie van cliënten’. Hulpverleners hebben volgens Van Hove (1992) echter dikwijls de neiging zich te veel op cliëntgerelateerde factoren te focussen en het totaalplaatje uit het oog te verliezen. De opvoedingssituatie omvat naast de cliënt ook het sociale netwerk en andere situatievariabelen. Er moet dan ook rekening gehouden worden met diegenen die deze begeleiding, behandeling of ondersteuning bieden en de context waarin dit gebeurt. De individuele vaardigheden van begeleiders kunnen bijvoorbeeld een grote rol spelen in het hulpverleningsproces inbegrepen het opstellen van het handelingsplan (De Ruyter, 1997). Nakken (in Van Gemert,1993) stelt dat het opstellen van een handelingsplan en in het bijzonder het bekomen van een persoonsbeeld vastloopt als men niet beschikt over een gedeelde visie of interpretatiekader ten aanzien van het functioneren van personen met een verstandelijke beperking. De Ruyter (1997) heeft het in dit verband over de onderlinge samenwerking van de hulpverleners. Hulpverleners moeten kunnen en willen samenwerken. Het willen verwijst naar de attitude, grondhouding en visie waarmee ze hun werkzaamheden verrichten binnen een organisatie. Indien in de voorzieningen geen mogelijkheden gecreëerd worden om aan die samenwerking vorm te geven kan het planmatig handelen onder druk komen te staan. Klomp en Van Oeffelt (1978) signaleerden dertig jaar geleden diverse knelpunten met betrekking tot het werken met handelingsplannen die volgens Rietdijk (1993) nu nog duidelijk in het werkveld herkenbaar zijn. In de eerste plaats zouden begeleiders te weinig betrokken zijn bij het tot stand komen van het handelingsplan. Daardoor zouden zij zich er onvoldoende verantwoordelijk voor voelen. Een ander punt van kritiek betreft de diagnose. Die zou zich te veel zou richten op het zoeken naar oorzaken en weinig indicaties bevat voor de behandeling. Een derde knelpunt is de constatering dat handelingsplannen vaak te vaag en te abstract zijn en weinig handelingsaanwijzingen voor de begeleiders bevatten. Ten slotte wordt er te weinig rekening gehouden met de betekenis van de leefgroep en hoe deze groep als orthopedagogisch middel in de behandeling gehanteerd wordt. Volgens Kok (1973) dient (semi)residentiële hulpverlening analoog gezien te worden aan opvoeding. Opvoeden kent echter een element dat in wezen niet methodisch is: het samenleven. De begeleider neemt deel aan het leven van de cliënt en doet dit op zo’n manier dat er op verschillende levensdomeinen optimale kansen ontstaan. De relatie tussen de cliënt en de begeleider is hierbij essentieel: het is de basis van waaruit al het andere mogelijk wordt. Dit betekent dat de begeleider meestal meer als persoon dan als professioneel in het werk staat. We worden hier als het ware geconfronteerd met de paradox van de planning: er wordt een plan gemaakt, dat vervolgens op een zo natuurlijk mogelijke wijze vorm moet krijgen. De leefgroep is echter een turbulente situatie vol onzekerheden en wisselende omstandigheden. De rationele beheersbaarheid van het handelen is dus beperkt. Een consequentie hiervan is dat hulpverleningsplanning een tentatief karakter heeft. Dit wil zeggen dat vooraf niet steeds te voorspellen valt wat de beste handelingslijn is. Het

23

Page 25: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

proces van hulpverlening wordt dan ook gekenmerkt door een voortdurend ontwikkelen en toetsen van hypothesen over die te volgen handelingslijn (Van der Ploeg, 1984). Uit eigen ervaring kan ik ook stellen dat de intuïtie en ervaring van de begeleider hier een rol kan spelen. Rink (1980) spreekt in dit verband over een inductieproces: zinvolle elementen voor de behandeling worden ontwikkeld vanuit de ervaringen die hulpverleners, en vooral begeleiders, met de cliënt hebben. Maar dat het ook soms misloopt is inherent aan de opvoedingspraktijk. Ook Schoorl en Van Den Bergh (1995) benadrukken het belang van de persoon van de begeleider bij het uitvoeren van het handelingsplan net omdat de hulpverlening in sterke mate interpersoonlijk van aard is. De persoon van de begeleider beïnvloedt het handelen in de dagelijkse praktijk heel sterk. Hij staat voor de opgave om ‘tussen factoren als zijn energie, emotionele belevenis van de eigen toestand, impulsen, stemming, betekenisgeving en waarderingen een evenwicht te vinden om zijn optreden te verantwoorden.’ Van Gemert & Vlaskamp (in Van Gemert & Minderaa, 1997)) stellen daarbij dat handelingsplannen een noodzakelijke maar zeker geen voldoende voorwaarde zijn voor een goede hulpverlening. Zonder goede dragende cultuur bijvoorbeeld kunnen handelingsplannen door begeleiders gebruikt worden als machtsmiddel ten aanzien van diegenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd. Respect en bejegening zijn in dit geval ver te zoeken. Een ander punt van kritiek is het volgende. Zorgvuldige planning vereist een heel circuit van besprekingen, overleg met vele betrokkenen en een moeizaam streven naar een consensus. Dit circuit kan echter een eigen leven gaan leiden, compleet met een hele papierwinkel en bureaucratie die losstaat van de dagdagelijkse hulpverlening. De cyclische ontwikkelmethode zou dit dan moeten tegengaan. Om zorgvuldig te handelen is het dan niet nodig om alles van vooraf na te gaan of op te schrijven. De zorgvuldigheid zit eerder in de samenhang tussen de onderdelen van het handelingsplan en de evaluatieprocedure. Van Gemert en Vlaskamp (1997) trekken het nut van het plannen van informele en reguliere zorg in twijfel omdat men al snel komt tot het formuleren van triviale doelen. ‘De cliënt gaat elke dag onder de douche.’ hoort eigenlijk niet in een handelingsplan omdat het zo ook wel zal gebeuren. Een andere bedenking is dat in veel handelingsplannen de individualiteit ver te zoeken is. Mensen worden gezien als vertegenwoordigers van categorieën waarin ze, meestal op grond van hun beperkingen, worden ingedeeld. Men veronderstelt dat er iets als een categorale aanpak bestaat om zorg te verlenen. Dit leidt dan misschien tot een individuele aanpak maar dan zonder dat het persoonlijke belang van de cliënt de leidraad is. Volgens Verberk en De Kuiper (1995) hebben handelingsplannen ook allerlei bij-effecten die niet direct te maken hebben met hun individuele uitgangspunt. Ze bieden bijvoorbeeld

24

Page 26: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

goede mogelijkheden tot emancipatie en professionalisering van beroepsgroepen. De neiging bestaat in die gevallen om vooral te investeren in handelingsplannen omdat daaruit duidelijker spreekt wat de specifieke bijdrage van elke discipline is. Ook Klomp en Van Oeffelt (1981b) wijzen erop dat de werkbaarheid van een handelingsplan van een aantal voorwaarden afhankelijk is. De begeleiders moeten zich in het plan kunnen vinden. In de besluitvorming moet daarom rekening worden gehouden met hun mogelijkheden en beperkingen (zie ook supra). Begeleiders verschillen in de wijze waarop zij het handelingsplan uitvoeren. Het is belangrijk rekening te houden met deze persoonlijke factor. Begeleiders moeten de mogelijkheid hebben op hun eigen, maar verantwoorde manier, het handelingsplan uit te voeren. 3.4. Onderzoeksvragen De bedoeling van deze masterproef is de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk te leren kennen. Om dit te weten te komen heb ik mensen die professioneel met handelingsplannen bezig zijn geïnterviewd op de plaats waar ze werken. Uit literatuur blijkt dat het werken met deze plannen niet meer weg te denken is in de hedendaagse hulpverlening. Dit geldt zeker ook voor de (semi-)residentiële hulpverlening voor personen met een verstandelijke beperking. Er zijn enkele redenen waarom ik dit onderzoeksonderwerp heb gekozen. Ten eerste werk ik zelf al meer dan twintig jaar in een voorziening voor personen met een verstandelijke beperking. Ik heb de opmars van de handelingplannen van dichtbij meegemaakt en stel me zelf soms de vraag of het nu echt zo veel beter gaat dan vroeger. Zijn er nog factoren die (minstens) een even belangrijke rol spelen in een goede hulpverlening? Daarnaast bestaat er heel veel literatuur over het theoretische luik van de handelingsplannen. Hoe moeten die eruit zien? Hoe moeten ze worden opgemaakt? Wat is de geschiedenis er achter? Wie moet ze opmaken? Wat zijn de randvoorwaarden? Enzovoort. In de literatuur vond ik ook heel wat bedenkingen rond het werken met handelingsplannen. De meeste heb ik in bovenstaande paragraaf neergeschreven. Ik was wel benieuwd of deze bedenkingen ook leven in het praktijkveld. En ten slotte ben ik erg verbaasd dat er rond dit onderwerp, waar tijdens onze studies toch wel grote nadruk op wordt gelegd, zo weinig praktijkgericht onderzoek gebeurt (volgens mij heeft niemand vorig jaar dit thema als onderwerp voor zijn masterproef gekozen). Ten slotte zal elke orthopedagoog die in dit werkveld terecht komt er mee te maken krijgen. En zoals het aloude spreekwoord zegt: tussen droom en daad staan wetten in de weg en vooral praktische bezwaren.

25

Page 27: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Daarom stel ik als algemene onderzoeksvraag in dit onderzoek: ‘Wat is de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk?’ Daarbij probeer ik me onder andere te focussen op volgende onderwerpen:

1. Hoe wordt een handelingsplan genoemd en waarom? 2. Wat is de persoonlijke inbreng van de hulpverleners in het tot stand komen van

het handelingsplan? 3. Vertrekt het handelingsplan vanuit een bepaalde visie op hulpverlening? 4. Wat vinden hulpverleners nu belangrijk aan het handelingsplan. 5. De verbondenheid van het handelingsplan met het dagelijkse werk. 6. Wat is de relatie tussen het handelingsplan en hulpverlening.

7. Wat is de relatie tussen eigen initiatief/vrijheid van handelen en het handelingsplan (discretionnaire ruimte).

8. De erkenning van een voorziening hangt onder andere af van de handelingsplannen. Wat is de mening van hulpverleners in dit verband.

26

Page 28: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4. Methodologisch kader ‘Wat is de tijd? Als niemand het mij vraagt weet ik het. Als ik het iemand wil uitleggen, is het me een raadsel.’ (Augustinus)5 4.1. Stromingen in het orthopedagogisch onderzoek.

Wetenschappelijk orthopedagogisch onderzoek blijkt in veel gevallen niet zo eenvoudig te bepalen. De oorzaak van deze vaststelling is volgens De Fever (1997) een gevolg van de methodestrijd in de sociale wetenschappen die ook de orthopedagogiek niet onberoerd liet. In dit verband heeft men het soms over het driestromenland. We kunnen drie stromen bevaren, maar omdat de monding zich op drie totaal verschillende plaatsen bevindt moeten we een stroom kiezen. Miedema en Biesta (1989), hebben het over de geesteswetenschappelijke oriëntatie, de empirisch-analytische oriëntatie en de kritische orthopedagogiek. De geesteswetenschappelijke oriëntatie of hermeneutische stroom (Popkewitz in De Fever, 1997) heeft de langste geschiedenis. De pedagogen in deze stroming willen de mens als een geheel benaderen. Naast de waarneming van feiten is vooral het kennen van ‘het geheel’ achter die feiten van belang. In het kunnen begrijpen van een ander spelen empathie en intuïtie een grote rol. Binnen deze oriëntatie hebben hermeneutische methoden een grote voorkeur. Men wil immers het unieke verhaal en de problemen van mensen zo goed mogelijk begrijpen. Voor de operationalisering gebruikt men bij voorkeur de middelen die hermeneutisch bruikbare informatie opleveren zoals gesprekken. Een minpunt binnen deze stroming is de beperkte generaliseerbaarheid van de ‘resultaten’. (Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000) In de empirisch-analytische oriëntatie staat betrouwbare en onbetwijfelbare kennis voorop. Tevens moet het wetenschappelijke debat waardevrij gevoerd worden. In het waarneembare gedrag van mensen wordt gezocht naar algemene wetmatigheden. Een theorie bevat samenhangende en toetsbare uitspraken over (een deel van) de werkelijkheid en is weer te geven in een model. Het nagaan van betrouwbaarheid en validiteit is binnen deze stroming een eerste voor de hand liggende stap. Het nadeel van de empirisch-analytische benadering is dat de suggestie wordt gewekt dat opvoeding een beheersbaar proces is. (Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000) De kritische orthopedagogiek moet uitmonden in rechtvaardigheid. Onderzoek dient om de onrechtvaardige maatschappij te veranderen en het moet menselijk welzijn op het oog hebben (De Fever, 1997). Opvoeding kan een belangrijke rol spelen in de emancipatie en bewustwording. De kritische orthopedagoog voelt zich meer gesteund door theorieën die

5 Deze boutade van Augustinus vond ik bij De Fever in Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove en Wuyts. (1997).

27

Page 29: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

maatschappelijke factoren belichten. De kritische orthopedagogiek heeft geen aangepaste onderzoeksmethodologie uitgewerkt. Uit verschillende benaderingen wordt, afhankelijk van het doel, een aanpak gekozen. 4.2. De agogische taak van een postmoderne orthopedagogiek. ‘De orthopedagogiek die met haar eclecticisme en haar gebruik van fenomenologische en hermeneutische methoden zo vaak als onwetenschappelijk is afgeschilderd, is wellicht verder gevorderd dan de psychologie in het tijdperk van het postmodernisme. (De Fever, 1994 in Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove en Wuyts (1997). Postmoderne denkers trekken de vooronderstellingen in twijfel. Volgens Kunneman (1994) zijn ‘niet alleen religieuze en politieke kaders beroofd van hun ankers en hun gezag, ook de wetenschappen hebben hun geloofwaardigheid als leveranciers van objectieve kennis verloren. Van die kennis werd verondersteld dat ze ons in staat zou stellen om voor elk probleem een rationele oplossing te vinden.’ De betekenis daarvan voor de orthopedagoog was voor hem ook een onderwerp van reflectie. In een concrete situatie moet de orthopedagoog rekening houden met een complex samenlopen van verschillende denkkaders. Niet enkel rationaliteit in het licht van wetenschappelijke kennis is hierbij belangrijk, maar ook de verantwoording van het handelen in het licht van waarden en normen (Kunneman, 1994 in Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove en Wuyts (1997). Geen enkele benadering kan dus de pretentie hebben de enige juiste visie op de aanpak van een probleem te leveren. Om een probleem praktisch aan te pakken staan net verschillende waarheden naast elkaar. Dit pleit echter niet voor een té sterk relativisme. Een orthopedagoog moet niet blijven steken in een relativerend debat over problemen maar de handen uit de mouwen steken en handelen naar de beste inzichten die op dit moment ter beschikking zijn. De pluralistische visie op de werkelijkheid maakt ’het eclectisch hanteren van theorieën en het telkens weer creatief vorm geven aan de hulpverlening’ noodzakelijk. In deze benadering wordt dus gekozen voor de sterke kanten uit de verschillende stromingen. (Broekaert, 1988 in Schoorl, Van Den Bergh & Ruijssenaars, 2000) 4.3. De keuze voor kwalitatief onderzoek De sporen die de methodestrijd naliet in de verschillende stromen binnen de orthopedagogiek (zie supra) zijn dus nog steeds aanwijsbaar. De verschillende posities

28

Page 30: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

worden dikwijls gecatalogiseerd als kwantitatief onderzoek versus kwalitatief onderzoek. De kwantitatieve onderzoeksmethoden zouden dan aansluiten bij de empirisch-analytische stroming, de hermeneutische en de kritische stroming maken gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Dit eenzijdige beeld dient gerelativeerd en feitelijk bestaat er geen driestromenland. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek kunnen we beschouwen als zijrivieren van 1 stroom en de keuze om voor een bepaalde zijrivier te kiezen wordt eerder bepaald door de aard van de vraagstelling (Boeije, 2005) Het uitgangspunt van de fenomenologie is de visie op de aard van de sociale realiteit. Daarin staat betekenisverlening centraal, de betekenissen die mensen in het dagelijkse leven aan hun omgeving toekennen. Deze betekenissen zijn echter vaak beperkt. Daarom moet de onderzoeker volgens De Fever (1997) herinterpreteren. De onderzoeker moet leren de gedragssituatie te definiëren volgens de betekenissen die de actoren zelf aan die situatie toeschrijven (Wester, 2000). Mijn keuze voor kwalitatief onderzoek is niet gebaseerd op de superioriteit van één van beide maar op de aard van de probleemstelling. Ik hoop een beschrijving te geven van de betekenisverlening van de betrokkenen. De probleemstelling is gericht op de rol van handelingsplannen in de dagdagelijkse praktijk en specifiek wat dit voor begeleiders, orthopedagogen en psychologen kan betekenen. Naast mijn beperkte gegevens uit de literatuur (over dit onderwerp is nog niet zoveel geschreven) wil ik van de actoren in het veld zelf de betekenis horen. Tevens ligt het accent op het verkrijgen van kennis die ons in staat stelt de werkelijkheid te beïnvloeden en te veranderen. De verbanden die eventueel gevonden worden tussen de beleving van de verschillende ondervraagden kunnen misschien bijdragen aan een andere (betere) invulling van de rol van het specifieke object van mijn onderzoek namelijk de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk. Daarnaast kan mogelijks een discussie ontstaan over de rol van de verschillende actoren in het handelingsplan en kan er eventueel gekozen worden om die rol aan te passen in functie van een verbetering van het gebruik. (zie ook verder) Er is nog maar weinig onderzoek verricht waaruit valt af te leiden welke meerwaarde een handelingsplan nu precies heeft voor de begeleiders van cliënten in (semi)residentiële voorzieningen voor personen met een handicap. Ook naar knelpunten bij het gebruik van handelingsplannen bij deze doelgroep in is nog weinig onderzoek verricht. Nochtans is dit volgens mij als ervaringsdeskundige in deze sector, een belangrijk gegeven voor toekomstige orthopedagogen. Het succes van een handelingsplan staat of valt immers met de mensen die het op de werkvloer moeten uitvoeren. Daar zou in onze opleiding best wat meer aandacht mogen aan besteed worden. Daarom hoop ik dat dit beperkt onderzoek kan leiden tot een uitgebreider onderzoek over dit, in de orthopedagogische praktijk, belangrijk onderwerp.

29

Page 31: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4.4. Vormen van dataverzameling in kwalitatief onderzoek Volgens Cambré en Waege (2005) zijn er in kwalitatief onderzoek drie dominante databronnen te onderscheiden: de participerende observatie, het diepte-interview en de analyse van documenten. We spreken van een participerende observatie als de onderzoeker zelf het veld ingaat om zijn data te verzamelen. Dit kan verborgen gebeuren of met medeweten van de betrokkenen. Bij deze methode moet men rekening houden met ethische en juridische problemen die goed moeten opgevolgd worden. Een van de basisprincipes van de wetenschappelijke ethiek is de ‘informed consent’. De personen die meedoen aan het onderzoek moeten ingelicht worden en toestemming geven voor de aanwezigheid van de onderzoeker. Daarnaast moeten de onderzoeksresultaten zo anoniem mogelijk gerapporteerd worden, wat niet steeds zo eenvoudig is. Een tweede bron van dataverzameling is het raadplegen van bestaande bronnen zoals beeldmateriaal, geschreven of gesproken bronnen, gebruiksvoorwerpen enz. Een derde dataverzamelingstechniek in het kwalitatief onderzoek is het open interview. Er wordt hier geen gebruik gemaakt van een voorgestructureerde vragenlijst met vooral gesloten vragen. Integendeel, men wil antwoorden op vragen maar dan wel in de bewoordingen van de geïnterviewde. Het is aan de respondent om aan te duiden wat belangrijk is. De subjectieve ervaringen, opinies en houdingen zijn beschreven in termen die de respondent belangrijk vindt. Deze methode laat ook toe nuances aan te brengen en eigen voorbeelden mee te delen, in discussie te gaan enz. 4.5. Interviews als databron Om een antwoord te vinden op mijn onderzoeksvraag kies ik voor een methode die volgens mij, binnen de mogelijkheden die ik heb (ik kan geen jaar uittrekken om bijvoorbeeld in verschillende voorzieningen zelf mee te maken wat de rol van de handelingsplannen daar zijn in de dagelijkse praktijk), het best aansluit bij wat ik wil te weten komen. Ik wil de persoonlijke betekenissen van de verschillende actoren in hun eigen woorden met voorbeelden, ervaringen, opinies enz. achterhalen. Daarom maak ik gebruik van het open interview als manier om mijn data te verzamelen. Volgens Cambré en Waege (2005) is interviewen in de praktijk in de eerste plaats een gesprek hebben. Hoe dat gesprek wordt gevoerd leer je niet maar doe je gewoon. Het is een vaardigheid die te maken heeft met stelregels maar ook met sociale vaardigheden, aanvoelen en intuïtie.

30

Page 32: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4.5.1. Soorten open interviews Er zijn verschillende types van interviews. Bij de meeste auteurs worden er 5 onderscheiden (Flick, 1998 in Billiet en Waege, 2005). De keuze voor een bepaald type van interview hangt van de onderzoeksvraag af: ‘ Determine what type of interview is practical and will net the most information to answer research questions.’ (Creswell, 1998 in Billiet & Waege, 2005) Baarda (1996) onderscheidt verschillende soorten open interviews waarin twee dimensies belangrijk zijn. De eerste dimensie gaat van ongestructureerde tot semi-gestructureerde interviews. De tweede dimensie gaat van een interview van één persoon tot cognitieve groepsinterviews. Een vrije-attitude interview is volledig ongestructureerd is en vertrekt van één beginvraag waar de ondervraagde zijn of haar mening over kwijt kan. In een halfgestructureerd interview wordt gewerkt met een topiclijst. De onderwerpen liggen vast maar de juiste vraag- en antwoordformulering niet. De interviewer brengt telkens een volgend onderwerp aan in een logische volgorde rekening houdend met het verloop van het gevoerde gesprek. Bij een focused interview hebben de deelnemers dezelfde voorgeschiedenis of een bepaalde ervaring meegemaakt (bv. Een brand). Ze worden bevraagd om reacties op specifieke gebeurtenissen na te gaan. Bij het expertinterview worden sleutelfiguren, die goed geïnformeerd zijn over een bepaald onderwerp, aan een gesprek onderworpen. Bij een retrospectief interview ligt de nadruk op het nagaan van de levensgeschiedenis van de respondent. In het kader van dit onderwerp, rekening houdend met beide dimensies, kozen we voor halfgestructureerde interviews met ‘experten’. 4.5.2. Tacit Knowledge Tacit knowledge of onbewuste, intuïtieve, ontastbare kennis is een concept dat ontwikkeld werd door Michael Polyani en uitvoerig beschreven wordt in zijn boek ‘Personal knowledge (Thorpe, 2001). ‘Polanyi wanted a theory of knowledge which would treat the thinker as a ‘whole man’, uniting the emotional with the rational in a worldview.’ (Thorpe, 2001) Als we het hebben over handelingsplannen dan zijn we vaak heel rationeel bezig. Er is vaak niet veel aandacht voor gevoelens, intuïties, aanvoelen en ervaringskennis zowel van professionelen als van cliënten en hun sociaal netwerk. Deze vorm van kennis is

31

Page 33: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

volgens Polyani nochtans ook belangrijk maar komt soms helemaal niet aan bod. Nochtans is deze, volgens mij, een niet te onderschatten bron van kennis. Soms doe ik in mijn eigen praktijk ook dingen waarvan ik niet altijd kan uitleggen waarom ik ze precies doe, maar waarvan ik voel dat het goed zit. Ook collega’s kunnen mij niet steeds uitleggen waarom ze bij die cliënt zo handelen en bij een andere dan weer zo. Ik heb in mijn interviews expliciet naar deze vorm van kennis gevraagd in relatie tot het handelingsplan. Meer bepaald of daar wel rekening mee wordt gehouden. 4.6. Kwaliteitscriteria De vraag of kwalitatief onderzoek in conflict is met kwantitatief onderzoek heeft eerder te maken met methodologische methoden als objectiviteit, betrouwbaarheid en validiteit dan met het gebruik van statistische of wiskundige methoden en cijfers (De Fever, 1997). 4.6.1. Objectiviteit Het objectiviteitsbeginsel houdt in dat de methode die in een bepaalde wetenschap wordt gehanteerd afhankelijk is van het object van die wetenschap. Dit object wordt door de wetenschappers zelf bepaald, wat kan leiden tot verschillende benaderingen en tegenstellingen. Albinski (1983) onderscheidt twee verschillende benaderingen. Allereerst is er de objectiverende benadering. In deze benadering neemt de onderzoeker zoveel mogelijk afstand van het object van zijn onderzoek. Hij is als het ware een buitenstaander die waarnemingen verricht, analyseert en conclusies trekt. De interpretatieve benadering gaat er van uit dat mensen subjecten zijn die iets doen vanuit zichzelf en niet als het gevolg van externe krachten. De realiteit is een menselijke realiteit die een betekenis heeft en die men voor een gedeelte zelf maakt. In deze benadering heeft de term ‘objectiviteit’ een andere betekenis. Men zal zich zoveel mogelijk proberen te identificeren met het object van zijn onderzoek. Objectiviteit betekent hier recht doen aan de interpretatie van de situatie door de onderzochten (Albinski in Wester, Smaling & Mulder, 2000). Wardekker (2005) voegt daaraan toe dat objectiviteit betekent dat de onderzoeker aan de interpretaties van de onderzochten niets toevoegt of wijzigt. In deze scriptie heb ik dit ook niet gedaan. Daarnaast heb ik de subjectiviteit proberen te verwoorden door mijn eigen situatie als onderzoeker te expliciteren6 en de uitgangspunten (postmodernisme, regulatieve cyclus, verklaring van termen) van mijn onderzoek te proberen schetsen.

6 Zie voorwoord

32

Page 34: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4.6.2. Betrouwbaarheid en validiteit. Een vaak aangehaalde kritiek op het kwalitatieve onderzoek is volgens Cambré en Waege (2005) het gebrek aan betrouwbaarheid en geldigheid of aan objectieve manieren om dit te bewijzen. Volgens hen berusten validiteit en betrouwbaarheid van diepte-interviews (waartoe mijn interviews behoren) echter niet op objectiviteit en verifieerbaarheid. Elk persoonlijk verhaal is subjectief, ook als de ondervraagde zich niet probeert in een beter of slechter daglicht te plaatsen. Het verhaal van de respondent blijft een product van een gecontextualiseerde interpretatie. Het verkrijgen van geldige en betrouwbare informatie is voor een groot deel echter afhankelijk van de interviewer (Cambré & Waege, 2005). Ik zal wel op een andere manier geïnterviewd hebben dan iemand die nog op de schoolbanken zit bijvoorbeeld. Ik ben mij daar natuurlijk ook wel van bewust. Mogelijks heeft de respondent het enthousiasme van mij, de interviewer, in verband met dit onderwerp aangevoeld en heeft zij/hij de rol van ‘goede’ ondervraagde in mijn richting gekleurd. Het is voor mij natuurlijk ook niet zo gemakkelijk om vanuit een extern standpunt op de materie van mijn onderzoek te kijken aangezien ik er zelf al jaren midden in zit. In verband met de validiteit en betrouwbaarheid van interviews vermelden Cambré en Waege (2005) ook het probleem met sturende vragen. Het antwoord van een respondent kan bijvoorbeeld gekleurd worden door argumenten die in de vraag verweven zitten. Anderzijds nuanceren ze het gevaar van sturende vragen enigszins. Volgens hen kunnen sturende vragen ook een essentieel onderdeel zijn om te confronteren, grenzen te ontdekken, achtergehouden informatie te ontrafelen, bevestiging of ontkenning te zoeken. Ik denk dat dit in mijn interviews toch ook wel het geval is. De sturende vragen kunnen trouwens ook dienen om na te gaan hoe betrouwbaar de antwoorden van de geïnterviewde zijn. Ook de eigen interpretaties kunnen met deze vragen nagegaan worden. Ze kunnen de betrouwbaarheid dus ook bevorderen. Het belangrijkste blijft ze te kunnen ontmaskeren en het doel ervan te expliciteren en zelf kritisch te blijven met betrekking tot de analyse van de gevonden resultaten. De generaliseerbaarheid of externe validiteit betreft bij empirisch onderzoek ‘de vraag in hoeverre onderzoeksresultaten en –conclusies ook voor andere personen, groepen, organisaties, situaties, sociale processen, hulpverleningsprogramma’s et cetera opgaan.’ (Smaling, 2005) Aangezien mijn onderzoek redelijk beperkt is gebleven qua aantal geïnterviewden en qua inplanting van de voorzieningen (Brugge en Torhout) is hier wel nog ruimte om dit verder uit te diepen. Ik zou het zelf heel interessant vinden. Toch pleiten Baarda, De Goede & Van der Meer-Middelburg (1996) er wel voor om de betrouwbaarheid van de interviewsituatie toch zoveel mogelijk te standaardiseren. Het gebruik van dataregistratie-apparatuur zoals een audio-recorder is een hulpmiddel om de betrouwbaarheid te verhogen. Ik maakte voor mijn interviews gebruik van een sony IC recorder ICD-B500. Ik heb al mijn interviews letterlijk uitgetypt en maak gebruik van letterlijke citaten in deze scriptie.

33

Page 35: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

1. Onderzoeksopzet 1.1. Onderzoeksmethode

Omdat kwalitatief onderzoek dikwijls in verband gebracht wordt met inleving in het veld proberen we als onderzoeker het veld van binnenuit te begrijpen. Enerzijds voeren we als onderzoeker zelf de dataverzameling uit wegens de empathie die we hebben met het veld. Anderzijds kunnen we onszelf dit onderzoeksveld pas eigen maken als we bereid zijn met een open geest de ervaringswereld en de zienswijze van de betrokkenen tegemoet te treden. Ook bij kwantitatief onderzoek probeert men het contact met en de kennis van het onderzoeksveld te verzorgen maar een kwalitatief onderzoek gaat doorgaans veel verder in deze inleving. Het geconcentreerde, veelomvattende karakter van de dataverzameling leent zich hier ook veel beter toe dan de meer afstandelijke, kwantitatieve dataverzameling. Als onderzoeker kozen we, zoals eerder gezegd, voor het afnemen van halfgestructureerde interviews met mensen die ervaring hebben met mijn onderzoeksonderwerp. We kozen voor een zekere structuur omdat er zeker een reeks onderwerpen ter sprake moesten komen maar dan wel in de woorden van de respondent, met zijn/haar eigen definities, met wat zij/hij als belangrijk aanduidt. De subjectieve ervaringen, opinies en houdingen die daarbij loskomen, zijn op die manier ook beschreven in termen die de respondent belangrijk vindt. Het laat ook toe dat de respondent al dan niet nuances aanbrengt, eigen voorbeelden geeft, eigen variaties aangeeft, enzovoort.(Cambré & Waege in Billiet en Waege 2005) 1.2. Onderzoeksgroep Het veld van de hulpverlening in Vlaanderen dat gebruik maakt van één of andere vorm van handelingsplan is natuurlijk immens groot. Mijn interesse binnen dit veld ging vooral uit naar de voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking. Ik werk er zelf al jaren in en wilde voor een stuk mijn eigen ervaring en bedenkingen, die ik ook in de literatuur terugvond, toetsen aan deze van collega’s binnen die specifieke sector. Omdat de onderzoeker toch een zekere variatie wilde werden volgende voorzieningen uitgekozen:

- 1 grote voorziening voor personen met een ernstig verstandelijke beperking (en probleemgedrag in sommige groepen).

- 1 voorziening voor mensen met een autismespectrumstoornis.

34

Page 36: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

- 1 voorziening voor mensen met een matig verstandelijke beperking. - 1 voorziening waar men pas gestart is met een groep personen met matige

verstandelijke beperkingen maar veel probleemgedrag. - 1 dagcentrum voor personen met een licht/matig verstandelijke beperking.7

Omdat ik als onderzoeker vertrouwd ben met verschillende rollen binnen dit hulpverlenerveld; ik werk al jaren als begeleider in een leefgroep maar deed ook stages als orthopedagoog, wilde ik graag de beide partijen aan het woord laten. Het eerste contact gebeurde telefonisch met de verschillende directies uit enkele voorzieningen in en rond Brugge. De vraag voor medewerking werd eigenlijk overal, met uitzondering van één voorziening, positief onthaald. Meestal was er een doorverwijzing naar een ortho-agoog of psycholoog waarmee dan verdere concrete afspraken gemaakt werden via mail. Omdat het aantal ortho-agogen per voorziening erg beperkt is werden ze allemaal geïnterviewd. De begeleiders voor de interviews werden dan door de ortho-agogen aangeduid. In elke voorziening werden evenveel ortho-agogen als begeleiders geïnterviewd. Alle interviews vonden plaats in de voorzieningen zelf. 1.3. Onderzoeksproces Een eerste stap in het onderzoek bestond uit het formuleren van de vragen. Rond dit onderzoeksonderwerp blijkt maar weinig onderzoek te bestaan. Daarom stelde de onderzoeker, aan de hand van relevante onderwerpen gevonden in de literatuurstudie, zelf een vragenlijst samen. Deze vragenlijst was dan de leidraad voor het afnemen van de eigenlijke interviews. Ten slotte werden de gegevens aan een analyse onderworpen. 1.3.1. Opstellen van de vragenlijst De keuze van de vragen gebeurde voorafgaandelijk aan het interview op basis van literatuur, theorie en onderzoek. Bij de opbouw en de structurering van de lijst werd rekening gehouden met de uiteindelijke analyse. Hoe meer gestructureerd de vragenlijst hoe eenvoudiger de analyse. Daarnaast geldt ook dat een eenvoudige en open vragenlijst vaak tot een meer spontane conversatie en onverwachte gesprekswendingen leidt. De keuze voor de één of andere vorm (of tussenvorm) werd behalve door de onderzoeksvraag en de analysewensen ook 7 Deze indeling in soorten beperkingen wordt door de voorzieningen zelf gehanteerd en heeft niets te maken met mijn eigen mening rond dit onderwerp.

35

Page 37: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

mee bepaald door de verbale en sociale mogelijkheden van de interviewer en de geïnterviewde. De interviewer moet soepel genoeg zijn om een onderwerp te bespreken op het moment dat het zich aandient. Vermits er echter zoveel zaken gespecificeerd dienen te worden was het goed enige orde te brengen in het soort vragen waar de interviewer een antwoord op wilde. (Cambré & Waege in Billiet en Waege 2005) In ons onderzoek deden we dit door de onderzoeksvraag als het ware op te splitsen in acht onderwerpen. Om een antwoord te vinden op elk van deze onderwerpen stelden we steeds enkele vragen die naar onze mening relevant waren. Deze vragenlijst is terug te vinden in bijlage 3. Omdat de onderzoeker in dit geval zelf niet echt onderlegd is in het afnemen van interviews werd vertrokken van een gestructureerde vragenlijst. Naarmate de onderzoeker meer interviews aflegde en de vragen beter kende werd de volgorde van de lijst eigenlijk niet meer zo strikt gevolgd. De respondent bepaalde dan eigenlijk voor een stuk de volgorde waarin de onderwerpen besproken werden. Als die in het begin iets aanhaalde dat onderaan de vragenlijst stond, kon het gesprek zo de gedachtegang van de respondent blijven volgen. Onderbreken of van onderwerp veranderen was dan niet echt nodig. (Cambré & Waege in Billiet en Waege 2005) Om de respondent vertrouwd te maken met de interviewsituatie vroeg de onderzoeker steeds eerst naar de persoonsgegevens. Daarna volgden gemakkelijke en pas later de moeilijke onderwerpen. Om een zicht te krijgen op hoe bepaalde feiten persoonlijk werden beleefd werden ook veel waarom vragen gesteld. Ten slotte nam de onderzoeker eerst een proefinterview af. 1.3.2. Verloop van het interview De interviews duurden allen ongeveer een uur. De onderzoeker stelde zich eerst voor. Daarna werd de bedoeling van de vragen uitgelegd en het belang van de eigen mening en de noodzaak van hun expertise met betrekking tot dit onderzoek benadrukt. Er werden inlichtingen gegeven over het verloop, het doel en het verdere gebruik van het interview. Daarna volgde het eigenlijke interview dat, na toestemming van de respondenten, op band werd opgenomen. Ter afronding volgde na de opname een kort gesprekje. 1.3.3. Analysetechniek De interviews werden volledig uitgetypt. Daarna werden de vraagjes, indien nodig, geclusterd volgens de onderwerpen die ik in mijn vraagstelling naar voor bracht. Deze clustering brengt volgens Maso en Smaling (1998) een zekere objectivering met zich mee in de betekenisvolle werkelijkheid van de respondenten.

36

Page 38: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Om de interne betrouwbaarheid te verhogen werden veel citaten van de respondenten weergegeven. Deze zijn echter onderscheiden van de eigen interpretaties van de onderzoeker. Omdat het om een kleinschalig verkennend onderzoek gaat worden de resultaten in geen geval veralgemeend.

37

Page 39: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

2. Resultaten In dit hoofdstuk willen we de resultaten van de diepte-interviews op een gestructureerde manier weergeven. Alle interviews zorgden voor authentieke, genuanceerde, soms gelijklopende maar dikwijls totaal verschillende verhalen. De resultaten waren voor de onderzoeker soms zeer herkenbaar maar soms ook enorm verrassend. Om een goed beeld te krijgen van de respondenten worden kort enkele persoonlijke gegevens zoals leeftijd, geslacht, opleiding en jaren ervaring weergegeven. Daarna schakelen we over naar de eigenlijke vraagstelling over de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk. Dit gebeurde aan de hand van enkele vragen die systematisch behandeld werden. 2.1. Respondenten In totaal interviewde de onderzoeker 19 respondenten, 17 vrouwen en 2 mannen. Je zou dus kunnen stellen dat in dit type voorzieningen overwegend vrouwen tewerkgesteld zijn. Er werden 9 leefgroepbegeleiders, 1 persoonlijke coach, 6 orthopedagogen en 3 psychologen geïnterviewd. Alle psychologen zijn tewerkgesteld in de voorziening voor mensen met autismespectrumstoornissen. In de andere voorzieningen werken mensen met een diploma orthopedagogiek. De persoonlijke coach werkt in de voorziening met de nieuw opgestarte leefgroep. Alle begeleiders, uitgezonderd 1 persoon die een A2 diploma behaalde, bezitten een graduaatdiploma. Dit gaat van orthopedagogiek (4), regentes huishoudkunde (1), kleuterleidster (1) tot informaticus (1). 3 personen zijn nog bezig dit diploma te behalen. 2 personen studeren aan het VSPW8 in Kortrijk en de informaticus volgt een opleiding maatschappelijk werk aan de KATHO-IPSOC eveneens in Kortrijk. De persoonlijke coach is maatschappelijk werkster. Alle voorzieningen voorzien interne of externe bijscholingen. De leeftijd van de respondenten varieert tussen de 25 en de 48 jaar met een gemiddelde van 34 jaar. Het aantal jaar ervaring schommelt tussen de 3 en de 24 jaar met een gemiddelde van 12 jaar. Het aantal jaar tewerkstelling in dezelfde voorziening bevindt zich tussen 1 en 20 jaar met een gemiddelde van 9 jaar. (Het zijn wel de drie psychologen die het gemiddelde naar beneden halen.) We zouden hier kunnen veronderstellen dat het verloop tussen voorzieningen nogal meevalt. Het zou ook kunnen dat orthopedagogen/psychologen voor dit onderzoek begeleiders uitgekozen hebben met een lange(re) staat van dienst.

8 Vormingsleergang voor sociaal en Pedagogisch Werk

38

Page 40: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

2.2. Onderzoeksvragen De diepte-interviews geven ons een schat aan informatie, die veel verder gaat dan de thema’s die we in dit onderzoek nader willen exploreren. Wat we in dit onderzoek proberen te doen, is tweeërlei. We proberen de eventuele verschillen in mening tussen de respondenten met eenzelfde functie weer te geven. Daarnaast doen we tevens een poging om het verschil in die de rol van het handelingsplan voor orthopedagogen enerzijds en leefgroepbegeleiders anderzijds, naar voor te brengen. Een uitgebreide weergave van de interviews kan de geïnteresseerde lezer vinden in bijlage 4. 2.2.1. De terminologie Uit de bevraging blijkt dat er verschillende benamingen gebruikt worden voor de term handelingsplan, gaande van persoonlijk plan, ondersteuningsplan, ondersteuningsaanbod, zorgtrajectplan tot Essential Lifestyle Planning. Voor leefgroepbegeleiders is het niet steeds duidelijk waarom in de voorziening een specifieke term gebruikt wordt voor het handelingsplan. Eén begeleider verwoordt het als volgt:

“[…] Ik weet niet wat de reden is, maar er zit een reden achter. […]” Er worden rond die benaming ook niet veel vragen gesteld zoals blijkt uit volgend citaat:

“[…] Dat is erfgoed zeker, je neemt dat over omdat dat al jaren rond jou zo genoemd wordt. […]”

Orthopedagogen9 hebben wel een verklaring voor de benaming van het handelingsplan. Soms is er een link met een bepaalde hulpverleningsvisie

“[…] Een kader aangeboden eigenlijk volgens de nieuwe definitie. […]”

Maar dit is zeker niet steeds het geval, getuige deze orthopedagoge: 9 Voor de vlotheid van het lezen maak ik geen onderscheid tussen orthopedagogen, ortho-agogen en psychologen.

39

Page 41: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] Het is ooit een keuze geweest. […]”

2.2.2. De persoonlijke inbreng ten aanzien van het handelingsplan Binnen een voorziening bestaat zowel voor leefgroepbegeleiders als orthopedagogen duidelijkheid over het tot stand komen van het handelingsplan. Dit gebeurt voor de bevraagde voorzieningen op dezelfde manier, met uitzondering van één voorziening.10 Dit geven we kort in deze citaten weer:

“[…] We maken dat op, op basis van gegevens die we van de verschillende diensten krijgen, vanuit de woonbegeleiding, vanuit de werkbegeleiding, vanuit specialistische

diensten, vanuit familie of sociaal netwerk. […]” (orthopedagoog)

“[…] Het is de bedoeling dat de orthopedagogen het startsein geven en het is de aandachtsopvoeder die dit met 1 collega opmaakt. […]”

(leefgroepbegeleider) In bijna alle gevallen is een belangrijke rol weggelegd voor één begeleider ten aanzien van één of meerdere cliënt(en). Deze mentor, aandachtsbegeleider of aandachtsopvoeder11 krijgt een grote verantwoordelijkheid in het opstarten en tot stand brengen van het handelingsplan.

“[…] Dat start eigenlijk vanuit de aandachtsbegeleider die in eerste instantie informatie verzamelt in het team en vanuit de logboeken die hier aanwezig zijn en die ook een moment plant waarop dat al de betrokkenen aanwezig zijn. Dat zijn de ouders in de

eerste plaats. […]”

De inbreng in het handelingsplan van de cliënten waar je geen mentor van bent is dan veel geringer, maar wel mogelijk, dixit deze respondent:

10 Zie bijlage 4 11 In het vervolg van de analyse, met uitzondering van de citaten, gebruik ik voor de vlotheid van het lezen enkel nog het begrip ‘mentor’.

40

Page 42: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] Maar waar ik geen aandachtsopvoeder van ben is de inbreng veel beperkter. Maar toch kan ik altijd mijn gedacht zeggen. Als ik echt vind dat er aan iets moet gewerkt

worden kan ik dat gemakkelijk aan het team zeggen. […]”

De verantwoordelijkheid die de mentor heeft, wordt wel gedeeld met de rest van het team, de orthopedagoog en andere diensten binnen de voorziening. Enkele leefgroepbegeleiders verwoorden het als volgt:

“[…] De mentor is eigenlijk eindverantwoordelijke voor zijn zorgtrajectplan en stelt het op. Maar dat gebeurt ook in teamverband met de gezinswerker en de psycholoog. […]”

“[…] Het is natuurlijk wel multidisciplinair. […]”

De persoonlijke inbreng van de orthopedagoog in functie van de handelingsplannen is velerlei. Deze komt in de bevraagde voorzieningen grosso modo op hetzelfde neer en behelst ondermeer het bewaken van de inhoud en de lay-out, het coördineren van de opmaak en de evaluaties, het behouden van het overzicht, het interpreteren van schalen, het verwerken van teksten, het maken van syntheses en diagnoses en het aanreiken van hulpmiddelen. De rol van de mentor situeert zich op een ander vlak. Ten eerste zijn zij voor veel minder cliënten verantwoordelijk dan de orthopedagoog. Voor hen zijn vooral het helpen maken en bewaken en evalueren van de doelstellingen, die in een bestaand handelingsplan omschreven zijn, belangrijk. Ze sturen de plannen bij na een bespreking en zijn eindverantwoordelijke voor het handelingsplan op zich.

“[…] Na een evolutiebespreking wordt het zorgtrajectplan eigenlijk bijgestuurd. De mentor werkt dan bij van wat het team vond, van neen, ik vind dat niet zo en of dat is té

positief of té negatief uitgedrukt. Dat wordt dan aangepast en dan komt er een definitieve versie waar er mee gewerkt wordt gedurende het hele jaar. […]”

Evengoed kunnen ze ook de grote lijnen uitzetten. Bij nieuwe cliënten hebben ze een grote inbreng in het maken van een beeldvorming. Eén begeleider verwoordt dit als volgt:

“[…] De aandachtsopvoeder neemt de verantwoordelijkheid en je hebt een tweede persoon ter ondersteuning, meestal de woondeskundige.12De aandachtsopvoeder aakt ook de evaluatie en de beeldvorming of maakt een beeldvorming op bij nieu

bewoners.[…]” bew we

12 hoofdopvoeder

41

Page 43: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Iedereen is het er over eens dat een grote inspraak van begeleiders bij de opmaak en aanpassing van een handelingsplan een betere garantie biedt voor het gebruik ervan. Volgens één orthopedagoog hangt echter wel veel af van de betrokkenheid van de mentor en het sociale netwerk.

“[…] ‘ Mensen moeten daar erg gemotiveerd voor worden, ik vind zelf dat je daar ontzettend grote verschillen ziet in de betrokkenheid zowel van de aandachtsbegeleider

als van het sociaal netwerk. […]”

De redenen betreffende die inspraak kunnen voor begeleiders wel verschillen. Het kan gaan van een gemis of éénzijdigheid

“[…] ‘Het is logisch als je er niet zelf aan werkt dat je het niet vast hebt hé, ja, een gemis.’ […]”

engagement

“[…] ‘ja ja, natuurlijk, als je mee opstart van in het begin ben je meer geëngageerd daarin. […]”

en voorwaarden, zoals het aan bod komen van verschillende visies, om het als een echt werkdocument te zien.

“[…] ‘Ik vind dat heel belangrijk dat er verschillende visies aan bod komen. Moest de ortho dat alleen opstellen vind ik dat een veel te éénzijdig dinges. Je kunt niet zeggen van

één iemand kent de bewoner door en door.’ […]”

2.2.3. De achterliggende visie De meeste voorzieningen integreren, afhankelijk van de doelgroep, meerdere theoretische inzichten of methodieken in hun handelingsplannen. Dit wordt door zowel orthopedagogen:

“[…] Wij volgen niet één of ander theoretisch kader, je hebt wel verschillende. […]”

42

Page 44: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Als leefgroepbegeleiders benadrukt.

“[…] Systeemtheorie is één van de rugzakken hé, eigenlijk wordt er hier niet strikt met één theorie gewerkt. Heel veel theorieën worden meegenomen. […]”

De bevraagde begeleiders zijn over het algemeen goed op de hoogte van de achterliggende theorieën en methodieken, een uitzondering niet te na gesproken. Op de vraag of dan ook explicieter met theorieën en achtergronden gewerkt wordt, geven de orthopedagogen een positief antwoord. Leefgroepbegeleiders hebben daar toch wel wat bedenkingen bij:

“[…] Ik wel, maar ik kan niet voor anderen spreken. […]”

Of antwoorden eerder voorzichtig:

“[…] Eigenlijk zou dat meer mogen gebeuren. […]”

Zowel orthopedagogen als begeleiders vinden dat hun persoonlijke visie rond hulpverlening in het verlengde ligt van de visie van de voorziening, die tot uiting komt in het handelingsplan. Dit wil niet zeggen dat dit dan ook altijd tot uiting komt in de uitspraken en daden van hulpverleners. “[…] Over het algemeen wel, maar het is toch een aantal keer dat je zegt; eigenlijk doen

mensen uitspraken die niet stroken met wat er in het ondersteuningsboek staat.[…]” Ook blijkt dat er binnen de teams toch nog begeleiders zijn voor wie de visie niet duidelijk is. Een reden kan zijn dat de visie niet echt gekend is of dat men er niet echt mee bezig is. Verdieping en interne vorming zijn een manier om daaraan te werken.

“[…] ‘Voor mij persoonlijk wel. Binnen de teams denk ik dat de visies niet volledig gekend zijn. Daar moet nog een stuk energie in gestoken worden. Er wordt vrij veel

vorming gegeven maar het is moeilijk om iedereen te bereiken omwille van arbeidsduurvermindering, vervangingen en die zaken. […]”

43

Page 45: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

2.2.4. Het potentiële belang voor de hulpverlener

De redenen waarom hulpverleners een handelingsplan belangrijk vinden, en dit geldt zowel voor orthopedagogen als voor begeleiders zijn de volgende: ‘Je kunt vertrekken vanuit een gemeenschappelijk beeld. Je blijft zicht hebben op je cliënt en je kunt regelmatig bijsturen. Je hebt een objectief instrument om te evalueren. Je bent bewuster bezig en niet alleen als het slecht gaat. Je hebt een document waar alle belangrijke zaken in staan. Het biedt structuur en nieuwe inzichten. Je kent een stuk het verleden van je cliënt en kunt daardoor in de toekomst zien. Je kijkt veel gerichter. Je kunt concreter en op het niveau van de bewoner werken. Je kunt goed zien wat je met je cliënt (niet) hebt bereikt. Het is uniform. Het is vraaggestuurd. Je werkt professioneler en minder vanuit de buik.’ Kortom:

“[…] Het is een leidraad in het handelen. […]”

2.2.5. De verbondenheid met het dagelijkse werk

Het handelingsplan is geen instrument dat mensen dagelijks ter hand nemen. Toch weten orthopedagogen en begeleiders in grote mate wel wat er in staat. Soms is het nog zoeken hoe het nog meer kan geïntegreerd worden. Deze leefgroepbegeleider geeft het als volgt weer:

“[…] Dat voel je wel dikwijls dat het soms een beetje iets is dat een stukje naast de algemene werking loopt en dat het een beetje zoeken is. Ook van hoe gaan we dat nu

integreren zodat dat echt een werkinstrument wordt hé? Dat is wel zoeken hoor. […]” Maar we kunnen toch stellen dat het handelingsplan over het algemeen geëvolueerd is van een kastdocument naar een dynamisch werkdocument. Maar toch loopt het niet in iedere leefgroep, zoals deze begeleider verwoordt, even vlot:

“[…] ‘Tot mijn grote schaamte moet ik nee zeggen. Ik probeer dat wel een beetje te bewerkstelligen…Het zou in feite gewoon een werkinstrument moeten worden. […]”

Al hoewel er volgens sommige hulpverleners wel naar gestreefd zou moeten worden, blijkt het in de praktijk toch niet zo eenvoudig het handelen aan te passen aan wat je

44

Page 46: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

formuleert in je handelingsplan. Daarom is er eerder sprake van een wisselwerking. Een orthopedagoge formuleert het als volgt:

‘“[…]Na verloop van tijd merk je dat die handelingsplannen niet ideaal waren. Dan is het een beetje een wisselwerking. Maar het is wel de bedoeling dat je je handelen aanpast

aan wat je eigenlijk formuleert hé. […]”

Dit is echter niet steeds mogelijk. Soms blijkt dat een doelstelling rapper gehaald wordt dan voorzien is. Het kan echter ook dat een doelstelling helemaal niet haalbaar blijkt te zijn: “[…] Het is niet omdat er iets in het zorgtrajectplan staat en je tijdens het jaar merkt dat

is hier totaal niet haalbaar dat daar niet van afgeweken kan worden. […]” Ook gebeurt het dat iemand iets uitprobeert dat door anderen wordt overgenomen.

“[…] Als we met iets veel bezig zijn komt dat ook in het handelingsplan. […]”

Om het handelingsplan nog beter bij de dagelijkse werking te laten aansluiten, zou het volgens een orthopedagoog nog meer als een gebruiksinstrument mogen gezien worden. Ook de mentortaak zou nog meer kunnen benadrukt worden, in die zin dat mentorcliënten regelmatiger op het team zouden mogen komen, vooral dan de ‘gemakkelijke’ cliënten. Daarnaast staat het gebruik van de computer nog dikwijls in de kinderschoenen. Ook rond terminologie kan nog het één en ander verbeteren.

“[…] En ook het onderscheid tussen perspectief, algemene doelen en concrete doelen. Die terminologie, dat is het moeilijkste. […]”

Begeleiders verwachten soms wel nog meer sturing en hulp van hun orthopedagoog. Het handelingsplan moet ook volgens hen nog meer gelinkt worden aan de teamvergaderingen. De sterktes van ‘zwakke’ cliënten zouden meer uit de verf moeten komen. Ook de terugkoppeling naar de praktijk is niet altijd evident.

“[…] Ik weet niet wat jouw ervaring is, maar als je in een woonoverleg al je cliënten hebt overlopen en stel dat je van tien bewoners drie doelstellingen hebt. Dat zijn dertig

45

Page 47: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

doelstellingen. Hoe onthoud je al die dertig doelstellingen? Dat vond ik een heel moeilijk punt. De terugkoppeling van het handelingsplan op papier naar de praktijk. En dan vind

ik het belangrijk dat je zoekt. Dat je een middel hebt om dat zo kort mogelijk naast je handelingsplan toch op papier te hebben. Dat je ook aan een interim kunt zeggen: ‘Hier die map, lees dat blad over die bewoner en je weet de kern.’ Maar dat vind ik toch nog

altijd een punt dat niet gemakkelijk is om dan effectief, als je je doelstelling geëvalueerd hebt, te weten wat pakken we nu verder op en hoe pakken we het op. Tien bewoners, drie

doelstellingen, dertig doelen die je moet onthouden. […]” 2.2.6. Relatie tussen het handelingsplan en de hulpverlening Niemand denkt dat een goed handelingsplan automatisch een garantie biedt op een goede hulpverlening. De teamwerking, je grondhouding als begeleider, je infrastructuur, de werking van de voorziening, de mogelijkheid om eens stoom te kunnen afblazen, een beleid die je ondersteunt, de relatie orthopedagoog/begeleider, het soort handelingsplan, ouders, collega’s, vorming spelen allemaal hun rol. Een begeleider verwoordde het als volgt: “[…] Een goed team en de grondhouding als begeleider, naast een goed team, naast een goede organisatie van boven uit. Naast kanalen ook, vind ik, waar je zelf kunt bijtanken

in je opvoeder zijn. Allé, moest ik die vorming naast mijn werk niet volgen dan zou ik nooit die gelukkige opvoeder zijn die ik nu ben. Dus, ik vind een handelingsplan een

deeltje. Ja, zelfs de materiële accommodatie en bijvoorbeeld de visie rond vrijheidsbeperkende maatregelen, grensoverschrijdend gedrag, rond budgetbeheer.Ik

vind een handelingsplan zit ingebed in een totaalpakket. […]” De grote meerderheid denkt echter wel dat men sinds het gebruik van de handelingsplannen een betere hulpverlener is geworden. Men vindt dat men bewuster stilstaat bij het handelen. Men gelooft dat men doelgerichter werkt. Volgens anderen houdt het handelingsplan je wakker en alert. Ook het samen naar oplossingen zoeken met collega’s gebeurt volgens hulpverleners beter als er een handelingsplan is. Daarnaast weet je als begeleider en als cliënt waar je aan toe bent. Maar niet iedereen is het daar mee eens. Twee begeleiders die op dit ogenblik een opleiding volgen aan het VSPW denken dat ze door opnieuw een opleiding te volgen een betere hulpverlener zijn geworden en dat het handelingsplan daar weinig mee te maken heeft:

“[…] Nee, dat vind ik niet. Het is altijd een verplichting geweest. Ik heb het altijd zo geweten. Het is maar met opnieuw naar school te gaan en bij te studeren en theoretische

46

Page 48: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

kaders aangereikt te krijgen en er dan een werk te moeten over maken. Dan moet je het zelf concretiseren en dan moet je er zelf over nadenken en dan valt je frank. […]”

“[…] Ik ga er graag van uit dat ik door mijn opleiding, zo lang werk ik nog niet, verbeterd ben. […]”

Wat motivatie betreft, antwoordde maar één persoon negatief op de vraag of zijn/haar motivatie groter is door het werken met een handelingsplan. De anderen hebben zo elk hun redenen om aan te nemen dat een handelingsplan hun motivatie verhoogt. Een orthopedagoog vond het volgende: “[…] Ik denk toch dat je professioneler werkt. Dat je bewuster stil staat bij wat je doet of niet doet. Ik denk dat automatisch je motivatie dan ook wel sterker is dan dat je naar een

werk gaat waar je mag doen wat je wilt. […]”

Anderen hebben meer houvast omdat iedereen het handelingsplan heeft goedgekeurd of omdat je ziet dat je doelstellingen zijn gehaald. Iemand anders vindt het prettig dat zij/hij kan meewerken aan een kwaliteitsvoller leven van de cliënt. Weten waar men moet aan werken en evolutie zien blijkt ook een bron van motivatie te zijn. Succeservaringen maar ook negatieve ervaringen kunnen eveneens een positieve invloed hebben op de motivatie van hulpverleners.

Ondanks het feit dat niemand denkt dat een goed handelingsplan automatisch een goede hulpverlening garandeert, zijn hulpverleners toch nog bescheiden wat hun professionele capaciteiten betreft. Men is er niet van overtuigd dat men zelf over genoeg professionele kwaliteiten beschikt om ook zonder handelingsplan een even goede hulpverlening te bieden. Het handelingsplan is een ondersteuning van die kwaliteiten en dus een goed instrument. Als reden geeft men aan dat het hulpverleners een gedragen visie en beeld van de cliënt biedt. Daarnaast is een cliënt minder afhankelijk van de mentor die hij krijgt. Eén iemand geeft het zo aan: “[…] Als je een goede aandachtsbegeleider had, dan had je geluk en had je een minder

goede dan had je pech hé. […]”

De hulpverlening zou ook minder chaotisch en minder afhankelijk zijn van het personeel dat op dienst is. Men beschikt over een betere opvolging en over een totaalbeeld van de cliënt zoals door deze begeleider naar voor gebracht wordt:

47

Page 49: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] Ook al de totaliteit van het kind. Zeker ook een kind met gedragsproblemen. Soms is het alleen nog gedragsproblemen die je ziet. Als je dan eigenlijk, dat je echt op

verschillende domeinen, als je al die domeinen overloopt, dan heb je een veel gelijkmatiger beeld. […]”

Omdat men als hulpverlener verplicht is de cliënt te bevragen, weet men ook dat men dezelfde doelstellingen belangrijk en haalbaar vindt. Hulpverleners vinden over het algemeen dat er rekening gehouden wordt met hun eigen ervaring, kennis en intuïties. Of ze hebben op zijn minst het gevoel dat dit zo is omdat er bijvoorbeeld vertrokken wordt van de mening van de begeleider. Maar eigenlijk bleek deze vraag nogal moeilijk te beantwoorden. Multidisciplinair bezig zijn om zo te vermijden dat mensen met minder ervaring een ‘slechter’ handelingsplan zouden maken was één antwoord van een orthopedagoge. Men antwoordde ook dat de handelingsplannen er qua inhoud eigenlijk wel gelijkaardig uitzien omdat dat verwacht wordt. Een begeleider vond dat men aan de handelingsplannen kon zien wie van de collega’s die had gemaakt. Daardoor lag er toch een zeker accent van die begeleider in het handelen met die bepaalde cliënt Ze verwoordde dit als volgt:

“[…] ‘Wel hoe iemand is bijvoorbeeld. Wij hebben hier een opvoedster die echt gevoelsmatig bezig is, heel emotioneel kan zijn en heel dinges. Ik vind dat je dat terug ziet

in het handelingsplan. Dat dat accent veel groter is. En iemand die een beetje meer praktisch ingesteld is; dat zal je ook zien.) […]”

Een andere begeleider vond dan weer dat met deze ervaring, kennis en intuïtie minder rekening wordt gehouden:

“[…] ‘Ik vind niet dat er daar echt rekening mee gehouden wordt. Bepaalde mensen krijgen iemand toegewezen, dus je aandachtsbewoner en daarmee moet je verder. Maar

niet iedereen heeft dezelfde kennis […]”

Met de uitspraak dat handelingsplannen alles té theoretisch en té planmatig willen vastleggen zonder rekening te houden met relaties, kennis van begeleiders, ervaring van cliënten, onverwachte menselijke gebeurtenissen en individuele voorkeuren zijn zowel orthopedagogen als begeleiders het niet echt eens. Begeleiders maken zelf de plannen op en houden met deze zaken dus rekening. Het is wel zo dat deze zaken niet steeds in een handelingsplan beschreven staat zoals deze begeleider weer geeft:

48

Page 50: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] Ik ben ervan overtuigd dat de ene begeleider met een bepaalde gast veel verder zal geraken ooit dan dat jij bijvoorbeeld ooit zult geraken. Dat gaat niet over goed zijn of

slecht zijn maar dat klikt soms beter. Je voelt dat gaat hier en je kunt dit niet steeds in een handelingsplan zetten. […]”

Toch haalt iemand aan dat dit soms nog een tekort is. Het relationele kan soms erg bedreigend overkomen. “[…] Er wordt daar te weinig rekening mee gehouden, vind ik. Want ik vind eigenlijk dat

je de relatie met de bewoner, de sterktes die daar in zijn bij bepaalde collega’s, dat we dat veel meer zouden moeten kunnen uitspelen en gebruiken. Terwijl dat nu vaak heel

bedreigend is. Ik vind dat het relationele veel meer aan bod zou mogen komen. Maar ik denk in onze sector dat we daar een beetje bang van zijn. Je bent soms bang van als die

begeleider weg valt dan zal hij in een zak vallen maar moet je dat niet meer differentiëren? Ik vind dat in heel weinig handelingsplannen terug. […]”

Iemand vindt dat je jezelf als persoon van begeleider voor een stuk moet kunnen uitschakelen en met ‘het compromis’ moet leren leven. Maar deze mening zou waarschijnlijk op heel wat kritiek van collega’s stuiten. “[…] Ik denk dat de persoon van de opvoeder meer en meer moet kunnen uitgeschakeld worden. Nu ja, uitgeschakeld worden is misschien te cru. Maar als persoon moet je je eigenlijk op de achtergrond kunnen zetten. Hetzelfde met normen en waarden, wat je persoonlijk van iets denkt, als dat een probleem is in het team dan doe je dat op die

manier, en als je daar niet mee akkoord bent dan moet je toch jezelf ervan overtuigen dat dit op dit moment het beste is voor die gast. Ik denk je persoonlijkheid, je werkt hier nog

altijd met je persoonlijkheid hé, en je bent er nauw bij betrokken. Maar toch moet je minder denken in dat wat jij goed vindt en met het compromis leren leven. […]”

Naast het handelingsplan blijkt een samenhangend team voor leefgroepbegeleiders een voorwaarde om tot een goede hulpverlening te komen. Een handelingsplan kan volgens hen dan ook een slecht functionerend team zelden terug op het goede spoor brengen. Een begeleider verwoordt het als volgt:

“[…] Een goed team en geen handelingsplan is misschien beter dan een heel goed handelingsplan en een team dat niet draait. […]”

49

Page 51: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Nog een begeleider vertolkt daar volgende mening over:

“[…] ‘Ik heb een slechte ervaring als je met twee groepen bent binnen je team en de één zegt ‘wit’ als de andere ‘zwart’ zegt en omgekeerd dan geraak je gewoon weg niet

vooruit. Je mag dat draaien en keren zoals je wilt. Natuurlijk iedereen mag zijn eigen invalshoek hebben en zijn eigen inbreng en zijn eigen ideeën maar dan geraak je wel vooruit hé en je werkt elkaar niet tegen. Als ze achter je gat zeggen dat je een slechte

bent, ja. […]”

Ook orthopedagogen zijn ervan overtuigd dat een samenhangend team enorm belangrijk is in de (semi-)residentiële hulpverlening. Een goed draaiend team wordt als de basis gezien van het welbevinden van de cliënt. Maar een zekere wisselwerking is hier volgens hen ook mogelijk. Een handelingsplan kan mensen ook wel samenbrengen. Een orthopedagoge heeft daar de volgende mening over:

“[…] Het werken aan de hand van een handelingsplan kan de coherentie ook wel versterken omdat je aan de gemeenschappelijke doelstellingen werkt. Maar als er geen

samenhangende begeleiding is dan kun je 25 handelingsplannen maken hé. […]”

2.2.7. De discretionnaire ruimte. Niemand ziet de handelingsplannen als een beperking van zijn discretionnaire ruimte. En ook al doen ze dat misschien een beetje dan hebben hulpverleners toch niet het gevoel dat ze beknot worden. Er is ruimte om te praten en om dingen te doen. Begeleiders vinden het eerder een ondersteuning en een leidraad voor het handelen.

“[…] ‘Ik vind je moet een zekere ruimte hebben en met die handelingsplannen die wij hebben heb je zeker die ruimte. Ik heb zeker ruimte om te praten en om dingen te doen.

Maar er is geen één handelingsplan die niet beperkt is in uw zijn als opvoeder. Dat is een aanpassing en een groeien. Het is voor mij geen beperking maar eerder een

ondersteuning.’ […]”

Verantwoording af leggen hoort er bij maar dit wordt eerder als iets positief ervaren als het aan collega’s, cliënten en het sociale netwerk is.

50

Page 52: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] ‘Ik vind wel dat het meer moet verantwoord worden maar aan de andere kant vind ik dat ook goed. Maar ik vind ook dat we aan elkaar de ruimte geven. […]”

Het zelf kunnen inhoud geven aan het handelingsplan zou daar wel eens de oorzaak kunnen van zijn zoals deze begeleider ons vertelde:

“[…] ‘Ik denk niet dat er zich iemand strikt gebonden voelt omdat hij zelf het heeft opgemaakt. […]”

Ook vinden begeleiders het positief dat hun handelen enigszins gestuurd wordt. Men is voorstander om te werken binnen bepaalde lijnen en binnen een visie zolang men binnen deze maar over een zekere vrijheid van handelen beschikt.

“[…] ‘Door het handelingsplan wordt het meer gestuurd, maar het wordt niet aan banden gelegd. Ik heb zeker niet het gevoel dat ik beknot wordt. […]”

Ook orthopedagogen zijn deze mening toegedaan.

“[…] Voor begeleiders is het een leidraad en het is meer van binnen die lijnen maar eigenlijk is er nog vrij veel vrijheid binnen de gekende visie dan wel om een stuk het

handelen te gaan invullen. Zo bindend strikt, zo en niets anders is het zeker niet. […]”

Orthopedagogen vinden dat begeleiders nog over de vrijheid moeten beschikken om op eigen initiatief te handelen. De voorwaarde is dat het teruggekoppeld wordt naar het team. Ook moet de problematiek van de cliënt niet uit het oog verloren worden. Deze orthopedagoog beschreef het als volgt: “[…] Ik denk dat die mogelijkheid daar moet inzitten met uitzondering van enkele gasten waarvan je zegt daar doe je het beter niet. Dat staat dan ook wel duidelijk beschreven dat dat een structuur is die we volgen en daar niet gaan van afwijken voor we het op het team

hebben gebracht. Het is wel belangrijk dat mensen terugkoppelen naar elkaar zeker bij die moeilijke gasten. […]”

Tevens vindt men dat het goed dat begeleiders hun eigen stijl hanteren.

51

Page 53: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Begeleiders vinden ook dat je vrijheid moet hebben maar dat die toch binnen de visie van de voorziening moet blijven. Het hebben van een handelingsplan is zeker geen garantie dat dit steeds zo is: “[…] Ik vind theoretische kaders en zo dat is één iets maar je bent nog altijd mens hé, en dat is je instrument, jezelf. Het moet natuurlijk een beetje binnen de perken blijven met

die vrijheid. Het moet binnen de leefgroepsvisie en zeker binnen de visie van de voorziening blijven. Maar ik zie soms dingen waarvan ik zeg dat hoort toch niet binnen

de visie hier. […]”

Sturing geven aan die persoonlijke vrijheid blijkt in de praktijk niet altijd zo gemakkelijk. “[…] Als je als collega vindt ‘dat vind ik er nu toch over’ is dat heel moeilijk om dat in te

brengen in een handelingsplan. Een handelingplan zou eigenlijk moeten zorgen dat je ook collega’s weer op de juiste weg krijgt maar in de praktijk vind ik dat zeer moeilijk. Ik heb het zelf meegemaakt iets dat zich herhaaldelijk voordoet waarvan je van jezelf weet

het is niet juist. Dat je er zelf sommige keren in meeging om toch maar te blijven overeen komen in jouw team met die bepaalde collega. Dat je dan achter zoveel jaar een kater hebt van ik heb mezelf verloochend. Maar je moet daar eens proberen sturing aan te

geven. Dat vind ik niet gemakkelijk. […]”

Begeleiders pleiten toch om ‘het gezond verstand’ te gebruiken en ‘de gulden middenweg’ te bewandelen. Iemand vindt dat er in een handelingsplan veel mag staan als je er maar niet te star mee moet omgaan. Het handelingsplan moet een ‘richtinggever’ en geen ‘dwingend keurslijf’ zijn.

2.2.8. De erkenning door het VAPH Het hebben van een handelingsplan is de dag van vandaag een voorwaarde voor een voorziening om een erkenning van het VPAH te krijgen. De meeste orthopedagogen en begeleiden kijken, op zijn zachtst gezegd, met een kritische blik naar de kwaliteitsaudits van het Vlaams Agentschap. Dit heeft verschillende redenen. Er wordt te veel op details gevit.

52

Page 54: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

“[…] Ze vitten enorm op details en vooral naar onze ondersteuningsboeken. We hebben hier eigenlijk veel procedures die veel slechter in elkaar zitten en waar ze dan eigenlijk niets rond zeggen. Ik denk dat het is omdat het zo goed in elkaar zit dat ze over details

beginnen te muggenziften. […]”

Volgens andere orthopedagogen is het enkel het papier dat telt, wat je echt doet met je cliënt daar zijn ze niet in geïnteresseerd. Vaak komen er auditeurs die niet vertrouwd zijn met de sector. Maar ook hier enkele positieve klanken. Er worden soms toch wel pijnpunten blootgelegd. Een orthopedagoog aan het woord: “[…] Je kunt er nu soms heel hard op vloeken op die kwaliteitsaudits maar op een aantal momenten heeft dat wel een aantal punten blootgelegd die inderdaad niet goed in elkaar

zaten naar evaluatie bijvoorbeeld. […]”

Er heerst in één voorziening ook het gevoel dat men toch wel verder keek dan ‘puur papier’ en ook oog had voor bijvoorbeeld het relationele. “[…] We hebben dit jaar nog zo’n doorlichting gehad en oké die plannen zijn uitgehaald. De objectieve dingen zijn bekeken maar daar is het niet bij gebleven. Ik denk dat ze daar

ondertussen ook mee bezig zijn, had ik het gevoel. […]”

In de meeste voorzieningen wordt er toch wel ‘in actie geschoten’ als er een audit aankomt. Vooral begeleiders hebben het hier moeilijk mee. Zij willen liever niet beoordeeld worden op wat ze schrijven, maar op wat ze doen:

“[…] Dat is lucht verkopen vind ik. De externe audit komt en iedereen vliegt op die dingen en we krijgen daarna een dikke pluim. Nu, natuurlijk goed, maar ik denk dat er toch niet echt verdiend. Dat is mooi op papier maar die erkenning kan er ergens ook

maar komen als je zegt van kijk, dat waren mijn doelstellingen en kijk eens wat ik bereikt heb met hen. Wat je met die gast bereikt hebt, dan verdien je een erkenning, niet omdat

het mooi op papier staat. […]”

53

Page 55: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

3. ALGEMEEN BESLUIT 3.1. Inleiding In dit onderzoek probeerden we de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk nader te bekijken. Daarbij concentreerden we ons op de persoonlijke beleving van orthopedagogen en leefgroepbegeleiders in enkele (semi-)residentiële voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking in het Brugse. Deze invalshoek is zelden omschreven in de literatuur. Daarom vonden we het belangrijk orthopedagogen en begeleiders via diepte-interviews zelf aan het woord te laten. Dit eerste verkennende onderzoek heeft ongetwijfeld een aantal beperkingen maar toch kan het een aanzet zijn tot verder onderzoek, reflectie en discussie. In een beknopte literatuurstudie over methodisch en planmatig handelen, handelingsplanning en handelingsplan wilden we duidelijk maken wat we onder deze verschillende begrippen verstaan. Het blijkt dat handelen binnen een hulpverleningscontext, door het voorkomen van tal van onbepaalde en ongrijpbare factoren, niet steeds een gemakkelijke opgave is. Daarom is het niet verwonderlijk dat vooral orthopedagogen pogingen ondernomen hebben om een bepaalde zekerheid in het hulpverleningsproces in te bouwen door methodisch en planmatig te handelen. Hulpverleners, in dit geval leefgroepbegeleiders en orthopedagogen, die methodisch handelen, maken gebruik van een zich eigen gemaakte en veel gebruikte methodiek. Twee methodologische werkwijzen die vaak gebruikt worden in de orthopedagogiek zijn de empirische cyclus van De Groot en de daaruit afgeleide regulatieve cyclus van Van Strien. Vooral deze laatste wordt in vakkringen als een gezaghebbende regel gezien. Objectieve gegevens van de cliënt worden gecombineerd met een grote mate van vrijheid en creativiteit van de hulpverlener. Een theoretisch kader geeft daarbij richting aan het handelen. Momenteel integreren verschillende auteurs de regulatieve cyclus in een eigen model van planmatig handelen. Dit handelen is doelgericht en doordacht. Tevens wordt er regelmatig over gereflecteerd. Een belangrijke voorwaarde om planmatig te kunnen handelen, betreft het onderling samenwerken van de verschillende hulpverleners. In een emancipatorisch model is de inbreng van de cliënt evenwaardig. Handelingsplanning verwijst dan weer naar de activiteiten die hulpverleners verrichten om uniformiteit in hun handelen en denken te scheppen. Dit zal de keuze voor één of ander model van planmatig handelen met zich meebrengen. De betrokkenheid van leefgroepbegeleiders, orthopedagogen en cliënten kan hierin verschillen. Het handelingsplan, ten slotte, is de neerslag van datgene dat besproken en beslist is tijdens de fase van de handelingsplanning.

54

Page 56: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Aan het werken met handelingsplannen zijn, volgens onderzoek, vooral voordelen verbonden. De professionaliteit zou verbeteren omdat hulpverleners automatisch worden uitgenodigd om doelgericht en systematisch te werken. De samenwerking zou bevorderd worden en de samenhang in de zorg zou worden gestimuleerd. Ze zijn tevens een uitstekende manier om verantwoording af te leggen aan alle betrokkenen. Uit eigen praktijkervaring en uit bedenkingen die in de literatuur geformuleerd worden blijkt de implementatie van het handelingsplan toch heel wat praktische problemen met zich mee te brengen. Daarnaast is er weinig onderzoek gebeurd naar de specifieke rol van het handelingsplan in de dagelijkse praktijk van leefgroepbegeleiders en orthopedagogen. Met deze masterproef proberen we een tip van deze sluier op te lichten. 3.2.Beperkingen van dit onderzoek Het half gestructureerde interview dat wij hadden met onze respondenten leverde heel wat data op. Een tweede gesprek zou aan die data wellicht meer diepgang gegeven hebben. Tevens hebben wij de respondenten hun uitgetypte interview niet laten lezen wat de betrouwbaarheid van het onderzoek negatief beïnvloed. Daarnaast is door het geringe aantal interviews de representatie van het onderzoek ver te zoeken. Alle orthopedagogen en begeleiders in (semi-)residentiële voorzieningen voor personen met een handicap bevragen was echter onbegonnen werk. Daarom koos ik voor een selectie met een zekere verscheidenheid maar ook een zekere beperking. Ten slotte werden de begeleiders door de geïnterviewde orthopedagogen geselecteerd. Ik denk dat ik wel het kruim onder de leefgroepbegeleiders voorgeschoteld kreeg. Dat zal ongetwijfeld de resultaten beïnvloed hebben. De theoretische kaders zijn misschien niet steeds in voldoende mate terug te vinden in de onderzoeksresultaten. De onderzoeker vond het wel nodig deze uitgebreid te vermelden in functie van toekomstig gebruik van deze scriptie. Daarnaast wezen we reeds op de geringe aandacht die dit facet van hulpverlenen krijgt in de geraadpleegde literatuur. 3.3. Discussie

Samenvattend en veralgemenend kunnen we stellen dat de hulpverleners in (semi-) residentiële voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking vooral vrouwen zijn. Iedereen, met uitzondering van één leefgroepbegeleider bezit een licentiaats- of graduaatdiploma of is bezig dit te behalen. De gemiddelde leeftijd is 34 jaar. Het gemiddelde aantal jaar ervaring is 12 en het gemiddelde aantal jaar ervaring binnen dezelfde voorziening is 9 jaar. Men zou kunnen stellen dat bijna alle begeleiders

55

Page 57: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

minimum een graduaatdiploma hebben. De onderzoeker heeft daar echter zijn twijfels bij en wijt dit aan het onderwerp van het onderzoek en de geselecteerde begeleiders. De eerste onderzoeksvraag betreft de naamskeuze van het handelingsplan en waarom men binnen de voorziening die keuze maakt. We stellen vast dat er verschillende benamingen gebruikt worden en dat iedereen ongeveer weet hoe het handelingsplan noemt. Een tweetal begeleiders benoemden een onderdeel van het handelingsplan als zijnde de benaming van het volledige plan. Alle orthopedagogen weten waarom hun handelingsplan een bepaalde naam krijgt. Bij leefgroepbegeleiders is dit niet steeds zo. Sommige begeleiders weten het niet. Begeleiders in een vernieuwingstraject kennen de achterliggende reden wel. Deze heeft in deze gevallen wel met een bepaalde visie rond hulpverlening te maken. Soms is de keuze voor een naam eerder pragmatisch. Dit vinden wij wel verrassend voor zo een belangrijk instrument binnen de hulpverlening. Zeker ook omdat in de geraadpleegde literatuur het gebruik van een bepaalde naam meestal wel een achterliggende visie vertegenwoordigt. Over hoe het handelingsplan tot stand komt bestaat in geen enkele voorziening twijfel. Het is de orthopedagoog en de mentor van de cliënt die dit samen aanpakken. De persoonlijke inbreng van de orthopedagoog in functie van de handelingsplannen bestaat uit het bewaken van de inhoud; het coördineren, het behouden van het overzicht, het interpreteren van schalen, het maken van syntheses en het aanreiken van hulpmiddelen. De mentor heeft een grote persoonlijke inbreng bij het tot stand brengen van het handelingsplan. Hij/zij is verantwoordelijk voor het helpen maken en bewaken van onder andere de doelstellingen. Na een bespreking werkt hij/zij de plannen bij. Hij/zij kan de grote lijnen uitzetten en is soms eindverantwoordelijke naast de orthopedagoog. Om dit alles goed te kunnen uitvoeren kunnen zowel orthopedagogen als mentoren terugvallen op steun in een multidisciplinair overleg en andere overlegmomenten, zoals bij voorbeeld een teamvergadering. Er wordt samen een besluit genomen over de bril die men zal opzetten om een probleem te bekijken wat automatisch een stellinginname van waarden met zich meebrengt. Dikwijls moet het persoonlijke waardenkader aan de kant geschoven worden. Dit is niet steeds vanzelfsprekend. Begeleiders proberen dit toch te doen. Ook strategieën worden naar voor gebracht en ter discussie in het team gegooid. De creativiteit en vaardigheid van orthopedagogen en leefgroepbegeleiders wordt aangesproken. Er is immers niet steeds een uitgewerkte methodiek voor handen. Dit sluit goed aan bij de reflectieve pauzes uit de regulatieve cyclus, zonder dat ze daarom ook zo genoemd worden. Over hoe die overlegcultuur dan precies ineen zit heb ik het in mijn onderzoek echter niet gehad. Mentoren krijgen over het algemeen tijd,volgens Verheij & Rietdijk (1991) een absolute randvoorwaarde, om aan hun handelingsplannen te werken. Ook de relatie tussen orthopedagoog en begeleider wordt aangehaald als zijnde belangrijk. Ook Kok (1993) wijst op het belang van deze relatie. In de beperkte literatuur die ik geraadpleegd heb, vond ik over die werkrelatie niet veel terug. Ook in onze opleiding wordt daar niet echt veel op gefocust.

56

Page 58: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

De onderzoeker wenst ook nog te vermelden dat op deze manier van werken maar één uitzondering voorkwam. In één voorziening werkt men met een persoonlijke coach die samen met de orthopedagoog verantwoordelijk is voor het handelingsplan. Deze coach werkt niet in de leefgroep. De werkwijze en meerwaarde daarvan is voor ons, maar ook voor de leefgroepbegeleider, nogal onduidelijk. Volgens orthopedagogen is een grote inspraak van de leefgroepbegeleiding heel belangrijk voor het gebruik van het handelingsplan in de praktijk. Dit kan wel afhangen van de persoonlijke betrokkenheid van de begeleider in kwestie. Voor de ondervraagde begeleiders is inspraak enorm belangrijk. Je bent op die manier akkoord met wat er instaat en het is niet zo éénzijdig. Je bent door het werk dat je er in stopt meer geëngageerd. De meeste voorzieningen situeren zich volgens de onderzoeker in het betrokkenheidsmodel. Terwijl Van Hove (1992) pleit voor een participatiemodel blijkt dit toch niet voor de hand te liggen. Toch schakelt de semi-residentiële voorziening die door de onderzoeker bevraagd werd door het gebruik van ELP meer aan bij dit laatste model. De voorziening waar men koos om met het model van Došen sluit dan weer meer aan bij het deskundigheidsmodel. Het is misschien toevallig dat de geïnterviewde begeleider geen notie had van wat er in het handelingsplan stond. De noodzaak om met mentoren te werken en begeleiders een grote inspraak te geven kan volgens de onderzoeker ook nog een andere oorzaak hebben. Het aantal orthopedagogen dat tewerk gesteld is in een voorziening is beperkt. Dikwijls nemen zij ook een functie in die niet rechtstreeks meer met de cliënt te maken heeft, bijvoorbeeld als pedagogisch coördinator. In sommige voorzieningen is een orthopedagoog dan verantwoordelijk voor 100 cliënten. Het is natuurlijk onmogelijk om van al die cliënten de handelingsplannen alleen op te stellen en bij te sturen. Zowel orthopedagogen en leefgroepbegeleiders zijn het er niet mee eens dat handelingsplannen alles té theoretisch en té planmatig willen vastleggen.Er wordt wel degelijk rekening gehouden met relaties, kennis van begeleiders, ervaring van cliënten, onverwachte menselijke gebeurtenissen en individuele voorkeuren. Dit vooral omdat begeleiders een grote inspraak hebben in het maken van het handelingsplan. Toch haalt iemand aan dat deze zaken toch wel moeilijk zijn om neer te schrijven. Het relationele kan soms bedreigend overkomen. De onderzoeker vond ook dat deze vraag rond tacit knowledge, door de respondenten niet zo gemakkelijk beantwoord werd. Hier zou een tweede interview zeker een meerwaarde hebben betekend. Daarnaast blijft dit aanvoelen of deze intuïtie in ieder geval moeilijk om neer te schrijven, laat staan te verantwoorden. Het neerschrijven van de relatie cliënt/begeleider is een beetje in hetzelfde bedje ziek. Begeleiders en ook orthopedagogen zijn het erover eens dat deze persoonlijke relatie belangrijk is. Schoorl en Van den Bergh (1995) benadrukken ook deze interpersoonlijke aard van de hulpverlening. Uit praktijkervaring weet de onderzoeker dat voor sommige

57

Page 59: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

cliënten een relatie gewoon dé voorwaarde is om te kunnen handelen en dat de ene begeleider met een bepaalde cliënt veel meer zal bereiken dan een andere begeleider. Dit heeft niets met professionele kwaliteiten te maken. Soms klikt het gewoon. In de huidige handelingsplannen vindt men daar volgens de respondenten weinig van terug. Orthopedagogen en leefgroepbegeleiders zijn zich bewust van wat Van der Ploeg (1984) het tentatief karakter van de hulpverlening noemt. Het is niet steeds te voorspellen wat de juiste handelingslijn is en soms loopt het eens mis. Zinvolle ervaringen van begeleiders zijn vanzelfsprekend belangrijk maar zullen volgens enkele respondenten eerder in een teamverslag en een logboek dan in een handelingsplan terug te vinden zijn. De meeste voorzieningen vertrekken niet van één bepaalde visie op hulpverlening maar van verschillende richtinggevende kaders, theoretische inzichten en methodieken. Deze zijn afhankelijk van de doelgroep of het probleem dat zich stelt. Toch heeft men ergens wel ‘hoofdkaders’ die niet bediscussieerbaar zijn. We zouden die kaders kunnen situeren binnen het nomologisch theorieniveau van Van Strien (in Schoorl, Van Den Bergh en Ruijssenaars, 2000). Een voorbeeld van zo een kader is ‘De emancipatorische visie’. De idiografische theorieën, zoals ze door Van Strien (1975) worden genoemd, die voorzieningen hanteren, sluiten aan bij de problematiek van de cliënt. De kloof tussen theorieniveau en concrete vraagstelling blijft daardoor betrekkelijk klein. Deze kaders kunnen aangevuld worden met specifieke methodieken die dan passen bij een concreet probleem dat zich stelt. Hulpverleners maken zich deze methodieken gemakkelijk eigen en gebruiken ze als het nodig is. Een voorbeeld daarvan is ‘de methode Heykoop’. Volgens sommige respondenten zouden de richtinggevende kaders nog meer in de werking mogen geïntegreerd worden. Zowel orthopedagogen als leefgroepbegeleiders vinden dat hun persoonlijke visie rond hulpverlenen goed aansluit bij de visie die in hun voorziening wordt gehanteerd en tot uiting komt in hun handelingsplannen. Toch blijkt dat dit nog niet steeds en voor iedereen geldt. Een reden kan zijn dat de visies niet echt gekend zijn of dat men daar niet echt mee bezig is. Verdieping en interne vorming zijn een manier om daaraan te werken. We vroegen ook aan de respondenten waarom een handelingsplan voor hen persoonlijk belangrijk was. De redenen liepen voor orthopedagogen en begeleiders langs dezelfde lijn. Deze stemmen in grote mate overeen met de samenvatting van Rijksen et al (2002). leefgroepbegeleiders en orthopedagogen vinden dat het handelingsplan een leidraad vormt in het handelen. Men kan vertrekken van een gemeenschappelijk beeld. Men blijft een zicht hebben op de cliënt en kan regelmatig bijsturen. Men heeft een objectief beeld waar alle belangrijke zaken in staan. Het handelingsplan biedt structuur en nieuwe inzichten. Men kent een stuk het verleden van de cliënt en kan daardoor in de toekomst kijken. Men kijkt veel gerichter. Men kan concreter en op het niveau van de bewoner werken. De (niet) bereikte doelen zijn zichtbaar. Het is uniform. Het is vraaggestuurd. Men vindt dat men professioneler en minder vanuit ‘de buik’ werkt. Het handelen is minder chaotisch en meer doordacht. Planmatig handelen heeft duidelijk een belangrijke plaats ingenomen in het handelen binnen deze context. Een handelingsplan is geen instrument dat hulpverleners dagelijks ter hand nemen. Toch weten orthopedagogen en begeleiders meestal wel wat er in staat. Het blijft even wel

58

Page 60: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

zoeken hoe het nog meer in de dagelijkse werking kan geïntegreerd worden. In de bevraagde voorzieningen vindt men wel dat het handelingsplan geëvolueerd is van een kastdocument naar een dynamisch werkdocument. Er blijft meestal ook een wisselwerking bestaan tussen ‘het aanpassen van het handelingsplan aan de werking’ en ‘het aanpassen van de werking aan het handelingsplan’. Men ziet het handelingsplan dan eerder als de weerspiegeling van een ideale situatie waar, om verschillende redenen, in beide richtingen aanpassingen kunnen aan gebeuren. Er kan nog wel het één en ander aan een handelingsplan veranderen om het nog beter bij de dagelijkse werking te laten aansluiten. Zo verwachten leefgroepbegeleiders nog meer sturing en hulp van hun orthopedagoog. Het handelingsplan kan ook nog meer gelinkt worden aan de teamvergaderingen. ‘Makkelijke’ cliënten en hun sterktes zouden nog meer aan bod mogen komen. En soms is de terugkoppeling naar de praktijk niet evident. Daarnaast kan een beter gebruik van de computer een hulp zijn. Het handelingsplan blijft een instrument dat bestaat naast teamverslagen en logboeken die meer het dagdagelijkse reilen en zeilen vermelden. Iedereen is het erover eens dat een goed handelingsplan niet automatisch goede hulpverlening betekent. Dit stemt overeen met de bevindingen van Van Gemert en Vlaskamp (1997) Hulpverleners halen hier wel andere redenen aan die meer overeenstemmen met wat Klomp en Van Oeffelt(1981a) beweren. De teamwerking, de grondhouding als hulpverlener, de infrastructuur en werking van de voorziening, de mogelijkheid om te reflecteren met collega’s, een beleid dat ondersteunend werkt, de relatie orthopedagoog/leefgroepbegeleider, het soort handelingsplan, ouders, collega’s en vorming spelen allemaal een rol om tot goede hulpverlening te bieden. Tevens is niet iedereen ervan overtuigd dat het werken met handelingsplannen van hen een betere hulpverlener heeft gemaakt. Enkele begeleiders vinden dat vooral het volgen van een opleiding dat teweeg heeft gebracht en dat het handelingsplan daar minder impact op heeft. Het handelingsplan heeft voor praktisch iedereen een positieve invloed op de motivatie. Men vindt dat men professioneler werkt en bewuster stilstaat bij het werk. Het houvast is groter. Het is prettig meewerken aan een kwaliteitsvol leven van de cliënt. Men weet waar men aan werkt en waarom. Tevens vergroten succeservaringen zowel als negatieve ervaringen de motivatie. Iedereen is er tevens van overtuigd dat een handelingsplan nodig is om een betere hulpverlening aan de cliënt te kunnen bieden. Zonder handelingsplan zou het werk er ook chaotischer uitzien. Een handelingsplan kan volgens de meeste hulpverleners een slecht functionerend team zelden weer op het goede spoor brengen. Dit klopt met onderzoek van De Ruyter (1997). Hulpverleners moeten kunnen en willen samenwerken anders kan het planmatig handelen onder druk gezet worden. Ook orthopedagogen zijn ervan overtuigd dat een goed samenhangend team misschien wel het allerbelangrijkste is in de (semi-) residentiële hulpverlening. Het hebben van handelingsplannen zal dus niet automatisch de teamsamenwerking bevorderen. Het zou eerder zo zijn dat een goed samenwerkend team ervoor zorgt dat de handelingsplannen ten uitvoer worden gebracht. Wat betreft de discretionnaire ruimte heeft niemand het gevoel dat handelingsplannen deze zou belemmeren. Begeleiders vinden het eerder een ondersteuning en een leidraad

59

Page 61: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

voor het handelen. Dit komt overeen met wat Tonkens vooropstelt namelijk dat richtlijnen heel bruikbaar kunnen zijn, maar als advies, niet als keurslijf. Professionals moeten de vrijheid houden om ervan af te wijken. Verantwoording afleggen wordt als iets positief ervaren. Het zelf inhoud kunnen geven aan het handelingsplan zou daar wel eens de oorzaak kunnen van zijn. Orthopedagogen vinden ook dat leefgroepbegeleiders nog vrijheid moeten hebben om op eigen initiatief te handelen. Ze verbinden daar echter wel enkele voorwaarden aan. Er moet een terugkoppeling gebeuren naar het team en de problematiek van de cliënt mag niet uit het oog verloren worden. Tevens is het voor de cliënt goed dat begeleiders hun eigen stijl hanteren. Ook begeleiders zijn voor deze vrijheid van handelen te vinden. Ook zij pleiten echter om daar mee op te letten. Men moet binnen de visie van de voorziening blijven, wat zelfs met een handelingsplan niet steeds een garantie is. Daarnaast vinden zij dat een handelingsplan een richting moet aangeven en geen dwingend keurslijf moet zijn. Er wordt gepleit voor het gebruiken van het gezonde verstand en de gulden middenweg. Hoewel er soms wel eens pijnpunten worden blootgelegd kijken de meeste orthopedagogen en begeleiders met een kritische blik naar de kwaliteitsaudits van het V.A.P.H. omdat er vooral op vorm en niet op inhoud zou gecontroleerd worden. Orthopedagogen en leefgroepbegeleiders staan dus uiterst sceptisch tegenover het gebruik van handelingsplannen zuiver als een geformaliseerd document dat enkel dient om het handelen te verantwoorden en rekenschap af te leggen. Voor hen is het inhoudelijke van grotere waarde.

60

Page 62: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4. AANBEVELINGEN Dit onderzoek is slechts een verkennend onderzoek naar de rol van het handelingsplan in de dagelijkse praktijk van enkele voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking. Toch willen we graag enkele aanbevelingen geven voor eventueel verder onderzoek, in deze interessante materie. Een eerste punt betreft een onderzoek naar de opleiding en competenties van begeleiders in (semi-)residentiële voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking in Vlaanderen. Hoe zijn hulpverleners opgeleid? Hoeveel mensen volgen er een opleiding terwijl ze werken? (In mijn huidig team bijvoorbeeld hebben vier mensen een graduaatopleiding gevolgd terwijl ze vast werk hadden binnen de voorziening.)Waar volgen ze die opleiding? Is er een verschil met andere hulpverleningssectoren? Er worden ook heel veel interne en externe bijscholingen gevolgd in dit werkveld? Wat zijn de competenties van hulpverleners? Wat vinden ze belangrijk? Waarom volgen ze een bijscholing? Men hoort dikwijls dat er een ‘groot verloop’ is binnen de sector. Toch blijkt uit dit weliswaar klein onderzoek dat mensen met een gemiddelde ervaring van 12 jaar toch 9 jaar binnen dezelfde voorziening werken. Is dit verloop nu echt zo groot? Waarom veranderen mensen van werk? Hoe zit het met verschuivingen binnen een voorziening? Hoe worden handelingsplannen in de Vlaamse voorzieningen genoemd? Schuilt achter de naam een visie of niet? De vraag is waarom voor een dergelijk belangrijk instrument in de hulpverlening de benaming van zo weinig belang lijkt te zijn. Ook mijn tweede vraag brengt op zich heel wat andere vragen mee. Hoe is het in de Vlaamse voorzieningen gesteld met de werkrelatie tussen de orthopedagoog enerzijds en leefgroepbegeleiders, medici, verpleegkundigen, therapeuten, directies, sociale dienst, sociaal netwerk,…anderzijds? Hoeveel cliënten heeft men als mentor onder zijn hoede? Is iedereen verplicht om mentor te zijn? Waarom of waarom niet? Hoeveel tijd krijgt men om te werken aan de handelingsplannen van zijn cliënt(en). Is dit voldoende? Voelt men zich wel goed als men tijd doorbrengt met administratief werk? Waarom of waarom niet? Hebben loopbaanvermindering of tijdskrediet hier iets mee te maken? En wat is de impact hierop van de extra verlofdagen waar werknemers vanaf 35 jaar recht op hebben? Hoe zit het daarbij met de computervaardigheden? Is het inderdaad zo dat in de handelingsplannen van cliënten binnen de (semi-) residentiële voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking weinig terug te vinden over persoonlijke relaties cliënt/begeleiders? Waarom is dit zo?

61

Page 63: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Voor hoeveel cliënten is een orthopedagoog in (semi-)residentiële voorzieningen voor personen met een handicap in Vlaanderen verantwoordelijk? Welke invulling, naast het handelingsplan, wordt er aan deze baan nog gegeven? Bij welk model, die de betrokkenheid van professionele deskundigen bij de handelingsplanning, beschrijft sluiten Vlaamse voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking aan? Waarom is dit zo? Is daar een verschuiving? Bij welke voorzieningen gebeurt die verschuiving? Is de implementatie van het handelingsplan dat opgemaakt is binnen het deskundigheidsmodel gedoemd te mislukken? In dit onderzoek legden wij de nadruk vooral op de persoonlijke beleving van begeleiders en orthopedagogen. Misschien zou het ook wel interessant zijn te onderzoeken hoe cliënten en/of het sociale netwerk het handelingsplan ervaren. Betekent dit werkelijk een meerwaarde voor hen? In hoeverre zijn ze betrokken? Om de coördinatie en continuïteit van de zorg te verzekeren, zeker bij mensen met een meervoudige en complexe zorgbehoefte, worden meer en meer de termen case management en case manager naar voor geschoven. In dit onderzoek werden deze termen nergens gebruikt. De onderzoeker vraagt zich af of de term ‘mentor’ een gelijkaardige/gelijkwaardige invulling met zich meebrengt. Wordt deze term gebruikt in de hulpverlening voor personen met een verstandelijke beperking? Ten slotte spelen naast een handelingsplan, logboeken en teamverslagen een belangrijke rol in de communicatie over cliënten. Hoe verhouden deze documenten zich ten opzichte van elkaar? Ook zou de onderzoeker graag zien dat er in de opleiding nog meer aandacht besteed wordt aan interactie met het werkveld. Dit gebeurt natuurlijk al in talrijke workshops en in vele lessen. Maar rond dit belangrijk onderwerp gebeurt het volgens mij nog veel te weinig.

62

Page 64: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Literatuurlijst Boeken

- Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Teunissen, J., (1995). Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert Kroese.

- Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Teunissen, J., (1996). Basisboek open

interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en afnemen van open interviews. Houten: Stenfert Kroese.

- Baartman, H., Van der Leij, A. & Stolk, J. (red). (1999). Het perspectief van de

orthopedagoog. Houten-Diegem, Bohn Stafleu Van Loghum.

- Billiet, J. & Waege, H., (red.), (2005). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck.

- Brandt, G. & Slembrouck, H., (red). (2000). Kwaliteitszorg in de voorzieningen

voor personen met een handicap. Handleiding voor het opstellen en invoeren van het kwaliteitshandboek. Leuven, Acco.

- Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G. & Wuyts, B. (1997).

Orthopedagogiek en maatschappij. Leuven-Apeldoorn, Garant, Kop-serie.

- Buntinx, W. & Van Gennep, A., (red), (2007). Professionaliteit in de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. Leuven-Apeldoorn, Garant.

- Depuydt, V. & Van Loon, J., (2002). Arduin ondersteuningsdenken en

autismespectrumstoornissen. Protocol voor het opstellen van een ondersteuningsprofiel. Leuven-Apeldoorn, Garant.

- Jongejan, C., Smit, M., & Knorth, E., (2000). Hulpverleningsplanning in de

praktijk. Het perspectief van de groepsleiding. Amsterdam, SWP.

- Jumelet, H., & Teunis, C., (red). (1999). Kwaliteit in uitvoering. Kwaliteitszorg in de jeugdzorg. Utrecht, SWP.

- Kievit, T., De Wit, J.H.A., Groenendaal, H., & Tak, J.A., (red.), (1996). Handboek

psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen. Utrecht, De tijdstroom.

63

Page 65: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

- Kok, J.F.W., (1988). Specifiek opvoeden. Orthopedagogische theorie en praktijk. Leuven-Amersfoort, Acco.

- Kok, J.F.W., (1973). Opvoeding en hulpverlening in behandelingshuizen.

Residentiële orthopedagogiek. Rotterdam, Lemniscaat.

- Knorth, E., & Smit, M., (red). (1999). Planmatig handelen in de jeugdhulpverlening. Leuven-Apeldoorn. Garant.

- Maso, I. & Smaling, A., (red.), (1990). Objectiviteit in kwalitatief onderzoek.

Boom: Meppel.

- Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk & theorie. Amsterdam: Boom.

- Miedema, S., & Biesta, G., (1989). Filosofie van de pedagogische wetenschappen.

Den Haag: Nijhoff.

- Rietdijk, L., Gravesteijn, I., Verheij, F. & Schagen, M., (1993). Teambegeleiding en individuele werkbegeleiding. Utrecht, SWP.

- Rijksen, H., (red.), (2002), Leven in het zorgplan. Levensvragen in het zorgplan

voor mensen met een verstandelijke handicap. Budel, Damon.

- Rink, J.E., (1980). Teambegeleiding. Methodisch begeleiden van groepsleiders. Bloemendaal, H. Nelissen.

- Schoorl, P.M., Van den Bergh, P.M. & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2000). Inleiding in

de theoretische orthopedagogiek. Hulpverlenen bij opvoeden. Leuven-Apeldoorn, Garant.

- Van Gemert, G.H. & Minderaa, R.B. (red). (1997). Zorg voor mensen met een

verstandelijke handicap. Assen, Van Gorcum & Comp.

- Van Gemert, G.H. & Minderaa, R.B., (red.), (1993). Zorg voor verstandelijk gehandicapten. Assen, Van Gorcum.

- Verheij, F. (1997). Multidisciplinair verslagleggen en interdisciplinair denken; een

werkboek voor de jeugdzorg. Utrecht, SWP.

- Wester, F., Smaling, A. & Mulder, L., (red.), (2000). Praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Bussum: Coutinho.

- Witte, L., (2006). Methodisch werken in de sociaaljuridische hulp- en

dienstverlening. Houten, Bohn Stafleu van Loghum.

64

Page 66: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Cursussen

- Vanderplasschen, W., & Schittekatte, M., (2006). Pedagogische diagnostiek en handelingsplanning. Gent. Academia Press.

Brochures

- P.L.A.N. vzw. ELP: essential lifestyle planning. Artikels

- Buntinx, W. & Bernard, S., Verstandelijke handicap: kritische beschouwing van de definitie volgens de American Association on Mental Retardation (AAMR). Nederlands tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten, 22, (1996), 3-17.

- Došen, A., Gardner, W., Griffiths, D., King, R., & Lapointe, A., (2007). Richtlijnen

en principes voor de praktijk. Beoordeling, diagnose, behandeling en bijbehorende ondersteuning voor personen met verstandelijke beperkingen en probleemgedrag. 107 p.

- Thorp, C., Science against modernism: the relevance of the social theory of Michal

Polanyi. British Journal of Sociology, 52 (2001), 19-35.

- Tonkens, E., (2008). Herwaardering voor professionals, maar hoe? ROB-lezing 2008.

- Ruijssenaars, A.J.J.M., Behandeling in de orthopedagogiek: kiezen en delen.

Tijdschrift voor orthopedagogiek, 34 (1995), 163-178.

- Van Strien, P.J., Naar de verwetenschappelijking van de praktijk. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 23, (1984), 161-176.

65

Page 67: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Websites

- www.vlaamswelzijnsverbond.be. geraadpleegd op 14 juni 2009

- www.autismevlaanderen.com geraadpleegd op 17 juli 2009

66

Page 68: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

67

bijlage 1 Deskundigheidsmodel Betrokkenheidsmodel participatiemodel Veronderstellingen De deskundigen (gedragsweten- Degenen die het meest bij de hulp- planning is een activiteit van de ver- schappers of psychiater kunnen verlening zijn betrokken (de op- schillende deelnemers gezamenlijk. de probleemsituatie het beste voeders) hebben het meeste zicht Focus: de relatie tussen opvoeders en diagnosticeren en hebben het op de problematiek en zijn het best kinderen in het perspectief van de

meeste zicht op eventuele op- in staat om vast te stellen wat er opvoeding. lossingsmogelijkheden. verder moet gebeuren.

Deelnemers -gedragswetenschapper/psychiater -team van opvoeders -team van opvoeders -maatschappelijker werker -psycholoog/iemand met een HBO- -gedragswetenschapper/psychiater -directielid opleiding op sociaal gebied -maatschappelijk werker -(vertegenwoordiger van) het team -incidenteel aanwezig: orthopedagoog, -eventueel andere betrokkenen van opvoeders. psychiater, maatschappelijk werker Gegevens -diagnostisch onderzoek (vaak door evaluatie van ervaringen van op- -vooral evaluatie van de ervaringen de deskundigen zelf) voeders van opvoeders. -observaties en verslagen over de bij behoefte aan meer informatie wor- -ieder heeft zijn eigen inbreng vanuit ervaringen van de opvoeders den specifieke deskundigen gevraagd. zijn eigen discipline. werkwijze/ planning geschiedt door de stafleden/ het team opvoeders stelt de plannen op. Ieder neemt deel op basis van gelijkwaar- samenwerking deskundigen. Opvoeders nemen deel Een gedragswetenschapper begeleidt digheid. Het planningsproces heeft een als informant en door de deskundigen deze besprekingen procesmatig; met interdisciplinair karakter, waarbij men opgestelde plannen dienen door hen name in de functie van gespreksleider. Streeft naar integratie van de verschillende uitgevoerd te worden. Planning Hier is vooral sprake van een mono- bijdragen. De gedragswetenschapper bege- gebeurt Multi-disciplinair zonder dat disciplinaire benadering. Leidt het proces en heeft zowel een inhoude- er integratie vanuit de opvoedings- lijke als procesmatige inbreng. Hierbij pro- praktijk plaatsvindt. beert hij communicatie en samenwerking te bevorderen. Besluitvorming Besluitvorming geschiedt door staf- Het team opvoeders neemt de beslissing Besluitvorming vindt plaats in gezamenlijk Leden/deskundigen. Over de uiteindelijke hulpverlenings- overleg, waarbij zoveel mogelijk consensus plannen. wordt nagestreefd. Het zwaartepunt ligt bij

opvoeders en orthopedagoog.

Page 69: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

bijlage 2 Nomologisch algemeen – sociaal – wetenschappelijke theorievorming theorieniveau KENNIS KUNDE probleemgericht klinische theorieën therapietheorie theorieniveau organisatietheorieën organisatie-ontwik- onderwijstheorieën kelingstheorie, onder- testtheorieën, enz. wijsinovatietheorie, enz. idiografisch N = 1 theorie N = 1 receptuur theorieniveau regulatieve probleemstelling -------> diagnose -----> plan ---------> ingreep ---------> evaluatie cyclus Schoorl, Van den Bergh & Ruijssenaars (2000)

68

Page 70: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

69

Bijlage 3: gestructureerde vragenlijst. Dit is een bevraging naar de persoonlijke beleving van orthopedagogen en begeleiders in (semi-)residentiële voorzieningen voor personen met een verstandelijke handicap. Misschien kan dit een aanleiding vormen tot een grootschaliger onderzoek over de rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse werking. Het is niet mijn bedoeling een inhoudelijke evaluatie te maken van het handelingsplan. Enkel wil ik te weten komen welke rol een handelingsplan speelt en of die belangrijk is in jullie dagelijkse werking. Ik vertrek hier zowel van literatuur die ik doorgenomen heb rond dit thema als van mijn eigen persoonlijke ervaring met handelingsplannen binnen Ons Erf.

- Wat is uw naam? - Wat is uw leeftijd? - Wat is uw opleiding? - Wat is uw functie binnen de voorziening? - Hoeveel jaar ervaring hebt u al? In totaal in binnen de voorziening. - I Kunt u een korte voorstelling geven van uw voorziening?

1. Hoe wordt het handelingsplan genoemd en waarom?

A. Hoe wordt het handelingsplan bij jullie genoemd? B. Waarom wordt dit zo genoemd?

2. Wat is de persoonlijke inbreng van de hulpverleners in het tot stand komen van het handelingsplan?

A. Hoe komt het handelingsplan bij jullie tot stand? B. Wat is uw persoonlijke inbreng? C. Is een grote inspraak bij het opstellen van een handelingsplan een betere

garantie voor het gebruik ervan?

3. Vertrekt het handelingsplan vanuit een bepaalde visie op hulpverlening?

A. Vertrekken jullie van bepaalde theoretische achtergronden en inzichten? B. Werk je explicieter met deze theorieën en achtergronden en sluiten je

ingrepen beter aan bij het handelingsplan? C. Komt de visie van het handelingsplan overeen met uw persoonlijke visie

rond hulpverlenen? En met de visie binnen het team (de teams)?

4. Wat vinden hulpverleners nu belangrijk aan het handelingsplan?

Page 71: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

A. Waarom is een handelingsplan voor u persoonlijk belangrijk?

5. De verbondenheid van het handelingsplan met het dagelijks werk.

A. Is uw dagelijks werk verbonden met het handelingsplan? B. Wordt de werking aangepast aan het handelingsplan of het handelingsplan

aan de werking? C. Wat zou er eventueel moeten veranderen aan het handelingsplan zodat het

beter bij het dagelijks werk zou aansluiten?

6. Wat is de relatie tussen handelingsplannen en hulpverlenen?

A. Is een goed handelingsplan een garantie op een goede hulpverlening? B. Bent u een betere hulpverlener geworden sinds u met handelingsplannen

werkt? C. Denkt u dat uw motivatie groter is met een goed handelingsplan? D. Vindt u die steun uit het handelingsplan wel nodig of denkt u zelf over de

nodige professionele kwaliteiten te beschikken om ook zonder handelingsplan een even goede hulpverlening te bieden?

E. Wordt er rekening gehouden met jullie ervaring, kennis en intuïties? Op welke manier?

F. Denkt u dat uw werking er heel anders zou uitzien zonder handelingsplan? G. Denkt u dat een handelingsplan een voorwaarde is om tot een

samenhangende begeleiding te komen? Of is een samenhangende begeleiding nodig om tot een goede uitvoering van het handelingsplan te komen? Wat is uw ervaring in de praktijk?

7. Wat is de relatie tussen eigen initiatief/vrijheid van handelen en het

handelingsplan?

Eén van de kenmerken van professioneel hulpverlenen is dat het gespecialiseerd werk is dat officieel als beroep is erkend, of op zijn minst als beroep zou moeten erkend worden. Dit beroep bestaat uit een geheel van kennis en kunde gebaseerd op abstracte begrippen en theorieën. Het vereist daarnaast een grote discretionnaire bevoegdheid. Deze discretionnaire bevoegdheid of ruimte, ‘dat wil zeggen ruimte om naar eigen inzichten te handelen en beslissingen te nemen. Door uw opleiding en ervaring en uitwisseling met collega’s ook deze bevoegdheid u ook worden toevertrouwd.

A. vormt het handelingsplan een belemmering van die discretionnaire ruimte? B. Moet alles in een handelingsplan staan of moet u ook nog de vrijheid

hebben om uit eigen initiatief te handelen? Waaruit mag die vrijheid dan bestaan en hoe ver mag ze gaan?

70

Page 72: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

C. Wat vindt u van de uitspraak dat handelingsplannen alles té theoretisch en té planmatig willen vastleggen zonder rekening te houden met relaties, kennis van begeleiders, ervaring van cliënten, onverwachte menselijke gebeurtenissen, individuele voorkeuren?

8. De erkenning van een voorziening hangt onder andere af van het

handelingsplan. Wat is de mening van de hulpverlener in dit verband?

A. Het hebben van een handelingsplan is een voorwaarde om een erkenning te krijgen. Wat vindt u daarvan?

71

Page 73: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Bijlage 4: uitgebreide resultaten van de interviews Onderzoeksvragen 1. Hoe wordt het handelingsplan genoemd en waarom? Uit de bevraging bleek dat er verschillende benamingen gebruikt worden voor de term handelingsplan.

A. Hoe wordt een handelingsplan bij jullie genoemd?

Nu noemt dat een handelingsplan maar we zitten in een vernieuwingstraject en het wordt persoonlijk plan.

‘Wij spreken over het COP, het concreet ondersteuningsplan.’

‘Bij ons wordt het handelingsplan het ondersteuningsaanbod genoemd.

Wij noemen het zorgtrajectplannen maar voor de school gebruiken wij wel de term

handelingsplannen.

Wij noemen dat een individueel ondersteuningsplan maar we zijn met vijf gasten gestart met ELP of Essential lifestyle Planning.

Bij sommige begeleiders blijkt niet steeds duidelijk waarom hun voorziening een specifieke term gebruikt voor haar handelingsplan. Sommige begeleiders weten het ronduit niet en komen daar ook eerlijk voor uit. Orthopedagogen13 weten over het algemeen wel waarom. De naam heeft echter niet steeds met één of ander achterliggende visie te maken

B. Waarom wordt dit zo genoemd?

‘Dat is van Doŝen.’(ortho.)

‘Ik denk dat dat de filosofie was van heel dat emancipatorisch gedachtegoed en de collega’s die hier vroeger werkten stonden daar nogal op dat dat…maar het ging

uiteindelijk over dat ondersteuningsparadigma zeker in plaats van hulpverlening en weet ik veel allemaal, dus vandaar’ (ortho.)

13 Voor de vlotheid van het lezen maak ik geen onderscheid tussen orthpedagogen, orho-agogen en psychologen.

72

Page 74: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Dat is erfgoed zeker, je neemt dat over omdat dat al jaren rond jou zo genoemd wordt.’(beg)

‘Dat werd hier zo genoemd en ik heb daar nooit vragen bij gesteld.’ (beg.)

‘Een stuk vanuit de nieuwe definitie…’ (ortho.) ‘…eigenlijk willen we nog meer onze gasten betrekken…’

‘ Het noemt ondersteuningsaanbod omdat je eigenlijk zorg op maat doet.’(beg.)

‘Het is ooit een keuze geweest.’(ortho..) ‘ meestal is dat zo om uniformiteit te hebben. Het heeft niets te maken met het

inhoudelijke.’(beg.) ‘Het is enkel een naam.’(beg.)

‘…Een kader aangeboden eigenlijk volgens de nieuwe definitie.’ (ortho)

‘Ik weet niet wat de reden is maar er zit een reden achter.’(beg.) 2. Wat is de persoonlijke inbreng van de hulpverleners in het tot stand komen van het handelingsplan?

A. Hoe komt het handelingsplan bij jullie tot stand? Binnen een voorziening is er duidelijkheid over hoe een handelingsplan tot stand komt. Tussen de verschillende voorzieningen bestaan eigenlijk op het eerste gezicht ook niet veel verschillen over de manier waarop een handelingsplan tot stand komt. Er is een grote rol weggelegd voor één begeleider die een grote verantwoordelijkheid voor één of enkele cliënten krijgt. In de voorziening waar ze pas gestart zijn met een nieuwe groep werken ze op een andere manier. Daar is het niet de individuele begeleider die de cliënt bevraagt maar de persoonlijke coach. Dit is iemand van de sociale dienst die niet in de leefgroep werkt.

Dus als je individuele begeleider bent ga je met je gast samen zitten? ‘Hier niet.’

Waarom niet? Heeft dat een reden ‘ Hier is het gewoon het feit dat ze zo moeilijk zijn en ze ook in een heel begrensde

situatie zitten hebben ze ook niet de mogelijkheid om rond alle zaken zo maar keuzes te maken dus de bevraging lokt eigenlijk uit dat je heel veel verwachtingen creëert en dat ze dat dan niet aankunnen als je daar dan nee moet op zeggen. Dus wat is het principe hier? Dat de persoonlijke coach regelmatig contact heeft met de gast en door de contacten met de gast en anderzijds ook met het team voeling begint te krijgen wat is er voor die gast

belangrijk zonder dat je expliciet een bevraging gaat doen.’ (ortho.)

‘ We maken dat op op basis van gegevens die we van de verschillende diensten krijgen, vanuit de woonbegeleiding, vanuit de werkbegeleiding, vanuit specialistische diensten,

vanuit familie of sociaal netwerk.’ (ortho)

73

Page 75: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘ Het is de bedoeling dat de ortho’s het startsein geven en het is de aandachtsopvoeder die dit met 1 collega opmaakt.’ (beg.)

‘Het is eigenlijk de aandachtsbegeleider die dat aanpakt samen met de ortho, het is

natuurlijk wel multidisciplinair…’ (beg.)

‘Het is de persoonlijke begeleider die het voor een stuk opneemt maar het wordt besproken in de leefgroepsbespreking en ik ben daar ook aanwezig. (ortho.)

…naar gelang je urenpakket ben je persoonlijke begeleider van een kind. Jij bent

verantwoordelijk voor jouw kind. Maar je bespreekt dit wel in het team omdat jij niet alleen aan die doelstelling werkt. We mailen dit dan door naar de orthopedagoog die dit

overleest. Eigenlijk ben je er zelf verantwoordelijk voor.’ (beg.)

…Maar het is de mentor die dit voor een stuk opmaakt en het wordt multidisciplinair besproken. Ja en ook de gezinsbegeleider doet zijn stuk en ook hetzelfde met de

individuele therapeut. (ortho)

‘De mentor is eigenlijk eindverantwoordelijke voor zijn zorgtrajectplan ,stelt het op. Maar dat gebeurt ook in teamverband met de gezinswerker en de psycholoog.’ (beg.)

‘…De aandachtsbegeleider bereidt het voor door het team te bevragen en het logboek

door te nemen. Hij heeft ook een voorgesprek met die bepaalde gast waar wordt gevraagd of er dingen zijn die de cliënt wil bespreken. Er is dan een open gesprek met de familie en de cliënt erbij. Er wordt geen voorbereiding meer gedaan in het team omdat

we vinden dat dit eigenlijk over het hoofd van de mensen heen praten is als je dat volledig voorbereid hebt. Er is ook nog een nagesprek tussen de aandachtsbegeleider en

de gast.’ (ortho.)

‘Dat start eigenlijk vanuit de aandachtsbegeleider die in eerste instantie informatie verzamelt in het team en vanuit de logboeken die hier aanwezig zijn en die ook een moment plant waarop dat al de betrokkenen aanwezig zijn. Dat zijn de ouders in de

eerste plaats.(beg.)

…(over ELP) Er is geen termijn afgesproken. De bedoeling is dat je veel vaker contact hebt met het netwerk. Dat de persoon een nog veel centraler plaats krijgt en dat het

aantal professionelen op een overleg niet meer zijn dan vijf. (ortho.)

…nu (met het ELP) wordt er veel meer naar de bewoner gefocust, die beeldvorming, die sociale vaardigheden dat wij, de emotionele vaardigheden en zo komen daar iets minder

aan bod op die manier en het is eigenlijk bedoeld vanuit die persoon uit de je kunt voorleggen van zo zit ik in elkaar. Zo een ondersteuning vraag ik. Zo’n wensen heb ik.

Dat zou ik nog willen bereiken in mijn leven.(beg.)

74

Page 76: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

B. Wat is uw persoonlijke inbreng?

De persoonlijke inbreng van de orthopedagoog in functie van de handelingsplannen is velerlei. Ze bewaken de inhoud, coördineren, behouden het overzicht, interpreteren schalen, verwerken teksten, maken syntheses en reiken hulpmiddelen aan. In één voorziening maken ze ook de integratieve diagnose zonder medewerking van de begeleiders. In dit onderzoek is dit eerder een uitzondering. In alle bevraagde voorzieningen wordt er met een systeem van mentoren of aandachtsbegeleiders14 gewerkt. Deze zijn verantwoordelijk voor één of enkele cliënten. Hun verantwoordelijkheid in het helpen maken en bewaken van vooral de doelstellingen die in het handelingsplan omschreven zijn is groot. Ze zetten ook de grote lijnen uit, werken de plannen bij na een bespreking en zijn eindverantwoordelijke voor het handelingsplan op zich. Ze kunnen echter ook steeds terugvallen op een multidisciplinaire ondersteuning en staan er dus niet alleen voor. Eén voorziening kiest voor persoonlijke coachen. Hun taak is vooral om op een objectieve manier hun cliënt te bevragen. Hoe dit dan precies gekoppeld wordt aan het handelingsplan en de aandachtsbegeleider is echter niet zo duidelijk. De inbreng in het handelingsplan is eerder klein voor de cliënten waar men geen mentor van is.

‘Wij maken een synthese en houden het overzicht.’ (ortho.)

‘Wij interpreteren onder andere ook de schaal van Doŝen.’ (ortho.) Het coördineren van de hele dinges is ook onze taak, dus niet enkel de inhoud

bewaken.(ortho.)

‘De aandachtsopvoeder neemt de verantwoordelijkheid en je hebt een tweede persoon ter ondersteuning, meestal de woondeskundige.15De aandachtsopvoeder bewaakt ook de

evaluatie en de beeldvorming of maakt een beeldvorming op bij nieuwe bewoners. Dat is wel een verplichting. De ortho stelt het plan uiteindelijk op en schrijft het uit. (beg.)

‘Mijn eigen inbreng? Dat is te zien hé. Als aandachtsopvoeder heb je daar een hele grote inbreng in maar waar ik geen aandachtsopvoeder van ben is de inbreng veel beperkter.

Maar toch kan ik altijd mijn gedacht zeggen. Als ik echt vind dat er aan iets moet gewerkt worden kan ik dat gemakkelijk aan het team zeggen.’ (beg.)

‘Mijn persoonlijke inbreng voor mijn aandachtsbewoners is zeer groot.’ (beg.)

‘Wij coördineren dat. Wij zijn eigenlijk verantwoordelijke voor de trajectplanning van

de gasten zelf. Dus het is belangrijk dat onze inbreng daar ook in komt. (ortho.)

Onze inbreng is zowel inhoudelijk als qua lay-out als qua tekstuele zaken. We kunnen ook zoiets aanreiken als hulpmiddelen, dat het niet te vaag blijft, niet altijd hetzelfde. Ook

doelen echt concreet maken en opsplitsen.’ (ortho.) 14 In het vervolg van de analyse gebruik ik voor de vlotheid van het lezen enkel nog het begrip ‘mentor’. 15 hoofdopvoeder

75

Page 77: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Wij bewaken dat, vandaar die multidisciplinaire bespreking per zorgtrajectplan. In de

lagere school is het zo dat de begeleiders dat maken. Ik lees het voordien zodanig dat op het moment van de bespreking zelf goed weet wat de dingen zijn die ik wil bespreken.

(ortho.)

‘Iedere opvoeder heeft een aantal mentorkinderen en die is eindverantwoordelijke voor het zorgtrajectplan. Nu ben ik bezig voor mijn mentorkinderen de grote lijnen uit te

zetten. (beg.)

‘Na een evolutiebespreking wordt het zorgtrajectplan eigenlijk bijgestuurd. De mentor werkt dan bij van wat het team vond, van neen, ik vind dat niet zo en of dat is té positief of té negatief uitgedrukt. Dat wordt dan aangepast en dan komt er een definitieve versei

waar er mee gewerkt wordt gedurende het hele jaar. (beg.) C. Is een grote inspraak bij het opstellen van een handelingsplan een betere garantie

voor het gebruik ervan? Orthopedagogen vinden dat deze uitspraak klopt. Hoe meer begeleiders betrokken zijn bij het opstellen van het handelingsplan hoe groter de garantie is dat het ook in de praktijk wordt gebruikt. Volgens één orthopedagoog hangt echter veel af van de betrokkenheid van de mentor en het sociaal netwerk. Begeleiders zijn er absoluut van overtuigd dat een grote betrokkenheid erg belangrijk is. Ze zouden het een gemis of te éénzijdig vinden. Iemand vindt dat het een voorwaarde om het handelingsplan als echt werkinstrument te zien. Anderen vinden dat je meer geëngageerd bent omdat je er zelf al heel veel werk in gestopt hebt en omdat je natuurlijk op die manier ook akkoord bent met wat er in staat.

‘Het is logisch als je er niet zelf aan werkt dat je het niet vast hebt hé, ja, een gemis.’ (beg.)

‘Ik heb nu zelf net een cursus gevolgd en dat was ook over Doŝen met die vragenlijst, dat

was de eerste keer dat ik dat zag. Ik had echt zoiets van: ‘Waarom hebben wij dat gewoon met het team niet eens opgemaakt al die vragen?’ Terwijl wij het nu gewoon. We hebben het inderdaad besproken en dat was heel goed maar ik denk dat het nog zo veel

beter zou zijn moest je dat zelf mogen invullen.’ (beg.)

‘ Mensen moeten daar erg gemotiveerd voor worden, ik vind zelf dat je daar ontzettend grote verschillen ziet in de betrokkenheid zowel van de aandachtsbegeleider als van het

sociaal netwerk.’ (ortho)

‘Ik vind dat heel belangrijk dat er verschillende visies aan bod komen. Moest de ortho dat alleen opstellen vind ik dat een veel te éénzijdig dinges. Je kunt niet zeggen van één

iemand kent de bewoner door en door.’(beg.)

76

Page 78: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Natuurlijk, naar betrokkenheid toe. Het vergroot de betrokkenheid en dat is wel nodig. Als je iets opgelegd wordt, als dat niet uit jezelf komt dan zeg je misschien: ‘Hij is niet

aan het kijken, ik veeg daar mijn voeten aan.’ (beg.)

‘Het komt vanuit de begeleiders zelf dus denk ik wel dat dat beter is.’ (ortho.)

‘Ja, ik vind van wel omdat je als je daar een stuk inspraak in hebt ga je ook akkoord gaan met wat er gezegd is. Dus is het beter om ermee te werken.’ (beg.)

‘Ik heb altijd gezegd, je gaat het misschien niet graag horen: ‘Vele orthopedagogen uit de boekskes, dat is niet de basis voor een handelingsplan. Voor mij is de basis van een

handelingsplan wat doen we hele dagen. We zetten dat op papier maar zo simpel mogelijk om er iets mee te doen, maar niet om onze orthopedagoge te dienen die

daar…en oh zo content is als dat dossier gevuld wordt. Ik spreek nu niet over onze orthopedagoge maar algemeen. Want dat is al mooi in theorie maar je moet iets hebben,

een werkinstrument waarmee je kunt werken. (beg.)

‘Ja, ja.’ (ortho)

‘Ik denk omdat je eigenlijk verplicht bent om het een stuk zelf te schrijven en dat je er toch ook wel wat werk in stopt heb je ook het gevoel van: ‘ik wil er ook mee werken. Ik wil er mee voorruit gaan.’ Je bent er al mee bezig. Je bent er al serieus over aan het denken een eindje van ja, in het evolutieverslag naar volgend jaar; dat zal er zeker

moeten inkomen. Dat je er heel bewust mee bezig bent.’ (beg.)

‘Anders zijn dat meer kastdocumenten, denk ik. Ik weet vroeger werd dat hier zo gedaan en dat was dan eigenlijk voor de administratie.’ (beg.)

‘ja ja, natuurlijk, als je mee opstart van in het begin ben je meer geëngageerd daarin.

(beg.)

3. Vertrekt het handelingsplan vanuit een bepaalde visie op hulpverlening?

A. Vertrekken jullie van bepaalde theoretische achtergronden of inzichten?

Volgens de bevraagde orthopedagogen integreren de meeste voorzieningen meerdere theoretische inzichten of methodieken in hun handelingsplannen. Met uitzondering van één voorziening die enkel de theorie van Doŝen gebruikt. Wat men precies gebruikt is afhankelijk van de doelgroep. Soms introduceert men een nieuwe theorie. Begeleiders zijn over het algemeen goed op de hoogte van de achterliggende theorieën en methodieken, een uitzondering niet te na gesproken.

Wij hebben van iedereen een integratieve diagnose gemaakt. Dit zijn alle luiken van psychisch functioneren, heel de thuissituatie, emotionele ontwikkeling, al die aspecten

77

Page 79: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

komen erin, dat is eigenlijk een manier van werken die we hanteren bij gasten met serieuze gedragsproblemen.

Is dit iets wat jullie zelf ontworpen hebben? Nee, dat is van Doŝen, dit is een manier van werken die door hem ontwikkeld is en waar

wij inderdaad die opleiding gevolgd hebben…(ortho.)

Hoe het in de praktijk gebruikt wordt, als ik eerlijk mag zijn, het wordt in feite niet echt gebruikt. Het is een aanvoelen. Een groep laat zich ook niet leiden door de theorie hé, het

is voelen, leren. Doŝen is daarin belangrijk maar die integratieve die wel in het begin, we hebben werk gemaakt van alle twaalf om een integratieve diagnose te maken, dat was

zeer zinvol denk ik en dan naar visies, ja, je kunt leren hé. Je probeert ze te bewerkstelligen en je weet dat er af en toe een beetje moet geschipperd worden.(beg.)

Vooral Doŝen en Timmers-Huygens, die twee vullen elkaar wel mooi aan. Bij een

bewoner met autisme wordt de AVZ-R nog afgenomen…Maar het is niet specifiek, wij volgen niet één of ander theoretisch kader, je hebt wel verschillende. Ja, ook een beetje

Heykoop als het nodig is. (ortho)

Onze gasten zitten in de lichaamsgebonden fase, wel dat is al een visie dat je werkt met Timmers-Huygens. (beg.)

Ja, allé toch een stuk naar het emotioneel functioneren van Doŝen, en dan naar…naar

welk ontwikkelingsniveau dat ze in functioneren en het emotioneel aankunnen van, of ze het aankunnen of niet.(beg.)

De nieuwe definitie, Timmers-Huygens, een beetje de klassiekers. Kok, herstel van het gewone leven, omdat we ook binnen de voorziening het gewone leven het belangrijkste

vinden.(ortho)

‘Ja, met de SEO werken we eigenlijk meer en meer…In de kiné is het sherborn, Heykoop zit daar ook een stuk in verwerkt, aanvullend werken, die dingen.’ (beg.)

‘Ik denk dat het systeemdenken hier zeker een visie is en autisme zelf ook sowieso. Nu recent ook vanuit het oplossingsgericht denken en meer gaan werken dat is iets wat

nieuw binnengekomen is het laatste jaar.’ (ortho).

‘systeemtheorie’ (beg.)

‘Systeemtheorie is één van de rugzakken hé, eigenlijk wordt er hier niet strikt met één theorie gewerkt. Heel veel theorieën worden meegenomen maar het is niet zoiets van ja.

Een belangrijke is dat autisme een cognitieve stoornis is en dat het niet gaat over moeder-kind binding of zoiets, dat is het enige dat niet bediscussieerbaar is maar al de

rest wordt meegenomen. Maar heb je wel het gevoel dat de voorziening een visie heeft waar binnen je werkt?

78

Page 80: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

Ja, ja, zeker in de omgang tussen, allé hulpverlening, ouders en kind is echt wel een systeemvisie die er gebruikt wordt. Ook rond de opleiding van de mensen van de sociale

dienst wordt er ook wel echt daar rond gewerkt. (beg.)

…(ELP) is eigenlijk een methodiek hé…en andere theoretische achtergronden, ja het is opgebouwd volgens die nieuwe definitie met die 10 domeinen.’ (ortho.)

‘Het is met het ELP al de derde keer dat het verandert in drie jaar tijd, van lay out en idee dat er achter zit, er zit daar zeker wel een visie achter maar die wordt niet altijd

uitgelegd in het team. (beg.) B. Werkt u explicieter met deze theorieën en achtergronden en sluiten uw ingrepen

beter aan bij de achtergrond van het handelingsplan?

Enkele orthopedagogen vonden van wel, terwijl er bij begeleiders toch wat meer nuances waren.

‘Ik denk van wel. Je hoort dit meer en meer.’ (ortho.) ‘Je begint meer en meer te horen: “ Ik zou dit willen uitwerken maar ik zal wachten tot

na het MOT16.” vind ik.’ (ortho.) ‘Ik wel, maar ik kan niet voor anderen spreken. (beg.)

‘Eigenlijk zou dat meer mogen gebeuren. (beg.)

‘We hebben een vrij ruime visie. We werken zeer eclectisch, dus van elke theorie een beetje, geen volledige theorie die we dan alleen maar die gaan gebruiken. In die zin past het meeste wel binnen één of andere theorie waar we dan wel achterstaan. Maar het is nooit zo dat we zeggen van nu werken we enkel volgens die theorie of enkel die. (ortho.)

‘Ja.’ (beg.) ‘Als het over intuïtieve ingrepen gaat zal ik me daar weinig vragen bij stellen, ben ik hier nu wel goed bezig volgens het handelingsplan. Maar als het meer geplande dingen zijn, zoals indeling in nieuwe groepen of zo dan zullen we daar wel rekening mee houden.’

(beg.)

C. Komt de visie van het handelingsplan overeen met uw persoonlijke visie rond hulpverlening? En met de visie binnen het team (de teams)?

Zowel orthopedagogen als begeleiders vinden dat hun persoonlijke visie rond hulpverlening in het verlengde ligt van de visie van de voorziening, die tot uiting komt in het handelingsplan. Dit wil niet zeggen dat dit dan ook altijd tot uiting komt in de uitspraken en daden van hulpverleners. Ook blijkt dat er binnen de teams toch nog begeleiders zijn waarbij dit niet steeds duidelijk is. Een reden kan zijn dat de visies niet echt gekend zijn of dat men er niet echt mee bezig is. Verdieping en interne vorming zijn een manier om daaraan te werken.

‘stilte…het is een zoeken hé.’ (beg.) 16 MOT: Multidisciplinair Overleg Team.

79

Page 81: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘…Over het algemeen wel, maar het is toch een aantal keer dat je zegt van eigenlijk doen mensen uitspraken die niet stroken met wat er in het ondersteuningsboek staat.’ (ortho.)

‘Ja, buiten dat het iets concreter mag. Wat het team betreft denk ik niet dat ze daar fel

mee bezig zijn. Ik weet het niet hé, misschien onderschat ik dat.’ (beg.)

‘Voor mij persoonlijk wel. De enige opmerking binnen het team is dat dit te veel werk in beslag neemt. Mensen willen liever uitvoeren en staan er niet steeds bij stil dat als je er eens bij stil staat of als je eens kijkt naar je bewoner dat je veel meer kunt bereiken op

langere termijn dan op korte termijn met je buikgevoel.’ (beg.)

‘Voor mij wel. Voor het team niet altijd, maar ik denk dat dat groeit.’ (beg.)

‘Voor mij persoonlijk wel. Binnen de teams denk ik dat de visies niet volledig gekend zijn. Daar moet nog een stuk energie in gestoken worden. Er wordt vrij veel vorming gegeven

maar het is moeilijk om iedereen te bereiken omwille van arbeidsduurvermindering, vervangingen en die zaken.’ (ortho.)

Ja, zeker de SEO, want ik heb daar mijn eindwerk rond geschreven en ben daardoor

anders gaan denken over cliënten.’(beg.)

In de volwassenenwerking mis ik, en de orthopedagoge weet dat ook wel, de verdieping in bepaalde zaken zoals de SEO is hier niet gekend laat staan als je vraagt typische kenmerken van autisme aan bepaalde collega’s. De afstemming van de aanpak op

autismeproblematiek daar moeten we nog echt in groeien. Dat is geen verwijt, dat is een vaststelling. (beg.)

‘Het hangt er van af hoe iemand in het werkveld staat hé. (beg.)

Zowel met mijn persoonlijke visie als met die binnen de teams. Wij hebben heel veel

interne vorming. (orth.)

Wij hebben niet alleen vorming rond de zorgtrajectplannen eigenlijk. Ik denk dat we jaarlijks wel een vijftal interne vormingen houden. Je hebt een aantal vast voor nieuw

personeel maar we hebben ook een algemene vorming waar het personeel toch wel heel bewust wordt gemaakt van de visies en de manier van denken. (ortho.)

‘Met het ELP zeker voor mij persoonlijk. In het team moet het nog groeien denk ik. Maar

ik merk wel in het team als er nieuwe dingen zijn dat je mensen hebt die daar direct opspringen en mensen die meer weerstand bieden. Maar uiteindelijk zijn het de dingen die goede resultaten hebben die blijven hangen. De mensen die weerstand bieden zullen

ook niet dwars liggen of zo. (beg.)

Vorming blijft een belangrijk element indien men wil dat de teams de visie van het handelingsplan (en dus de voorziening) willen uitdragen.

80

Page 82: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

4. Wat vinden hulpverleners nu belangrijk aan het handelingsplan?

A. Waarom is een handelingsplan voor u persoonlijk belangrijk?

De redenen waarom hulpverleners een handelingsplan belangrijk vinden, en dit geldt zowel voor orthopedagogen als voor begeleiders zijn de volgende: Je kunt vertrekken vanuit een gemeenschappelijk beeld. Het is een leidraad in het handelen. Je blijft zicht hebben op je cliënt en je kunt regelmatig bijsturen. Je hebt een objectief instrument om te evalueren. Je bent bewuster bezig en niet alleen als het slecht gaat. Je hebt een document waar alle belangrijke zaken in staan. Het biedt structuur en nieuwe inzichten. Je kent een stuk het verleden van je cliënt en kunt daardoor in de toekomst zien. Je kijkt veel gerichter. Je kunt concreter en op het niveau van de bewoner werken. Je kan goed zien wat je met je cliënt (niet) hebt bereikt. Het is uniform. Het is vraaggestuurd. Je werkt professioneler en minder vanuit de buik.

‘Je vertrekt niet vanuit het ijle, het is gefundeerd. Je kunt vertrekken vanuit een gemeenschappelijk beeld van iemand dan moet je daar al niet te veel meer over

discuteren. (ortho.)

‘Gestructureerd om te beginnen en doordat je dat structureert en zegt van ja, we hebben al dat en dat kom je tot nieuwe inzichten. Dat is een beetje schematiseren voor je eigen en

naar de opvolging toe. We hebben dat en dat al concreet gedaan. Hoe ver staan we in onze doelstelling? Je kunt het ook meten achter na. Is het bereikt of niet bereikt. Het is

een handig en goed instrument als het handig en goed gebruikt wordt. (beg.)

‘Ik vind het vooral zeer goed dat er een heel stuk van de historiek van de bewoner in zit. Eigenlijk is dat iets waarvan je zegt als er een iets scheelt pak je dat boek, lees je dat eens

van hoe zit die bewoner in elkaar. Het geen zich stelt kan ik daar een beetje in terugvinden. Is dat een problematiek die gekend is en wat is er in zijn leven daarmee

gebeurd? Ik vind dat heel belangrijk dat je een stuk dat verleden kent van je bewoner om eigenlijk in de toekomst te zien.’ (beg.)

‘Met een handelingsplan kijk je veel gerichter naar je bewoner.’ (beg.)

‘Ik vind het belangrijk dat je concreet kunt bepalen aan wat dat we juist gaan werken en

volgens het niveau van de bewoner te werken.’ (beg.)

‘Het is een leidraad in het handelen. Het belangrijkste is dat je een zicht blijft hebben van hoe functioneert de cliënt. Wat heeft hij nodig en om dat ook regelmatig te kunnen

bijsturen. (ortho.)

‘Je kan goed zien wat je met cliënten hebt bereikt. Soms als je bezig aan het werken bent op je dossier van vorig jaar zeg je: ‘ amai, wat dat wij met die gast al gedaan hebben.’ Dat is soms schitterend dat je die voorruitgang ziet en soms is het confronterend dat je

81

Page 83: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

jaren hetzelfde hebt. Het heeft voldoening aan je werk zo van we hebben dat toch al bereikt.’ (beg.)

‘Ik vind het grootste voordeel van zo’n zorgtrajectplan dat je een objectief instrument

hebt om te evalueren en dat je bewuster bezig bent met de vorderingen die gasten maken.’ (ortho.)

‘Ik denk het is uniform dus iedereen werkt wel voor een stuk op dezelfde manier. Het is vraaggestuurd. Er wordt nagegaan: ‘Wat willen de ouders. Wat willen de gasten. Wat vinden wij. Wat zijn leergevoelige periodes die moeten aangegrepen worden.’ Het is zo niet in het wilde weg. Het is gestructureerd vind ik wat een groot verschil is bij vroeger. Vroeger deed iedereen dat een beetje naar eigen normen en van de één was dat al wat

meer normen dan de ander. Je moest ook een beetje geluk hebben welke mentor je had.’ (beg.)

‘Je bent bewuster bezig met je werk. Allé, ik zeg niet beter, dat zeg ik niet maar meer

bewust van wat kan ik hier…(beg.)

‘Nu wordt er toch professioneler gewerkt en minder vanuit de buik.’ (beg.)

‘Het grote voordeel vind ik als er kinderen overkomen uit de lagere school naar ons dan hebben wij eigenlijk juist hetzelfde zorgtrajectplan. Wij kunnen daar eigenlijk op verder

werken. (beg.)

‘Je hebt ergens een document waarvan je zegt:’Lees het eens en de hele belangrijke dingen staan daar in.’(ortho)

‘Vroeger was ik daar eigenlijk nogal tegen. Ik heb mijn eigen stage gedaan in een

voorziening waar ik het verhaal hoorde, ik weet niet of het klopt, dat de directeur daar op een dag beslist heeft van al dat papierwerk, dat is eigenlijk niet nodig. Hij heeft al de

dossiers weggesmeten. En ik was daar een grote fan van. Allé, dat hoeft inderdaad niet, een opvoeder voelt dat aan. Maar ik heb dan wel gemerkt dat dat eigenlijk een beetje

concreet moet zijn. Die handelingsplannen kunnen daar enorm in helpen.’ (beg.)

‘Omdat mensen dan eens nadenken over wat ze doen. Ik vind het belangrijk dat je daar in de werking eens bij stil staat en niet alleen als het slecht gaat. (ortho.)

5. Wat is de verbondenheid van het handelingsplan met het dagelijks werk?

A. Is uw dagelijks werk verbonden met het handelingsplan?

Het handelingsplan is geen instrument dat mensen dagelijks ter hand nemen. Toch weten orthopedagogen en begeleiders meestal wel wat er in staat. Soms is het nog zoeken hoe het nog meer kan geïntegreerd worden. Maar van praktisch elke voorziening kan men zeggen dat het handelingsplan van kastdocument naar een dynamisch werkdocument geëvolueerd is.

82

Page 84: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Ondergronds denk ik wel. Het is niet altijd zo besproken. Allé, afspraken maken

waarrond je gaat werken. Je moet er constant mee bezig zijn. (beg.)

‘Dat voel je wel dikwijls dat dat zo soms een beetje iets is dat een stukje naast de algemene werking loopt en dat het een beetje zoeken is ook van hoe gaan we dat nu

integreren zodat dat echt een werkinstrument wordt hé? Dat is wel zoeken hoor. (beg.)

‘Ja, als je de teams voorbereid weet je: ‘Hij heeft dat niveau.’ Het is niet dat je dat dagelijks leest maar je hebt wel de achtergrond.’ (ortho.)

‘Ik vind dat dat veel geëvolueerd is buiten in het begin stond dat inderdaad in de kast.’

(ortho.)

‘Tot mijn grote schaamte moet ik nee zeggen. Ik probeer dat wel een beetje te bewerkstelligen…Het zou in feite gewoon een werkinstrument moeten worden.’ (beg.)

‘Ook in het dagdagelijkse leven dat je geen doelen vooropstelt die al eens geprobeerd

zijn. (beg.)

‘Ik heb dat niet alle dagen vast maar ik weet wel van iedere bewoner van alle twaalf rond wat we werken en ik weet ook wel van allé, heel die beeldvorming van wie is dit en…het

meeste. Ik zeg niet letterlijk van buiten maar er zal maar weinig zijn waarvan je zegt van… En ik kan mij niet voorstellen dat ik kan werken zonder een enkel handelingsplan.

(beg.)

‘Ewel, je bent niet dagelijks die dingen aan het typen maar je bent wel dagelijks met je gasten aan het werken dus ben je ook dagelijks bezig aan die doelstellingen te werken.

Ook als je een begeleidingsstijl hebt naar je gasten toe ga je niet zeggen de ene dag doe ik hem zo en de andere dag niet. Ik vind wel dat je daar elke dag mee bezig bent. (beg.)

‘Ik denk wel dat het dagelijks gebruikt wordt in de concrete werking, bv. Structuur

aanbieden dat is iets dat omwille van de problematiek dagelijks… maar dat zou waarschijnlijk ook gebeuren zonder handelingsplan?

Ja, maar minder bewust. Er worden nu echt bepaalde accenten gelegd. De kinderen hebben ook individuele systemen en dat staat dan ook gans beschreven in het

zorgtrajectplan. Het is wel nodig om iedereen, alle begeleiders ervan bewust te maken wat het precies inhoudt. Het wordt niet constant besproken maar we merken wel dat het

gebeurt.’ (ortho.)

‘Er is veel evaluatie en aanpassing van doelstellingen, nieuwe doelstellingen, er zit veel dynamiek in.’ (beg.)

83

Page 85: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

B. Wordt de werking aangepast aan het handelingsplan of het handelingsplan aan de werking?

Volgens orthopedagogen zou het eigenlijk de bedoeling moeten zijn dat je het handelen aanpast aan hetgeen je formuleert. Niet alle handelingsplannen zijn echter ideaal maar weerspiegelen soms wel een ideale situatie. Soms worden er in groepen ook andere accenten gelegd. Daarom is het soms, volgens anderen meestal, een wisselwerking. Begeleiders vinden soms dat het handelingsplan afgestemd wordt op de werking. Iets wat je veel doet komt erin te staan. Soms is het een remming of is er weinig creativiteit. Soms moet het handelingsplan aangepast worden omdat iets gewoon niet haalbaar is of omdat er net een leerperiode aan komt. ‘Dat is een moeilijke. We proberen toch meer naar het eerste te evolueren. Maar je moet er natuurlijk van uitgaan dat het handelingsplan de realiteit wel een stuk weerspiegelt hé.

(ortho.)

‘Na verloop van tijd merk je dat die handelingsplannen niet ideaal waren dan is het een beetje een wisselwerking. Maar het is wel de bedoeling dat je je handelen aanpast aan

hetgeen je eigenlijk formuleert hé?’ (ortho)

‘Het kan ook een streven zijn hé. In een optimale situatie zou de bewoner, allé, blijven streven hé. (ortho.)

‘Ja, ho, een beetje de twee zeker?De werking is soms op veel vlakken een remming, soms door tijdsgebrek. Je hebt 10 gasten en de schoenmaker staat daar en het loopt rap in het

honderd hé.’ (beg.)

‘Ik heb soms de indruk dat het handelingsplan te veel afgestemd wordt op de werking in die zin dat mensen niet meer creatief nadenken. (beg.)

‘Nu werken we rond het handelingsplan dat we ons eigen gemaakt hebben. Als we met

iets veel bezig zijn komt dat ook in het handelingsplan. Ik vind dat een taak van de ortho om ons daar eens op te wijzen. (beg.)

‘Onze werking sluit aan bij het ondersteuningsaanbod. Bv. Jan heeft het terug moeilijk

met eten. Hij wil niet meer eten. Dus de doelstelling eten met een lepel is weggevallen en is nu: Jan eet.’ We passen de werking aan zoals we dat op dit moment of in die periode

ervaren hoe het met de cliënt is.(beg.)

‘Bij ons is het een wisselwerking. Als je de zorgtrajectplannen bekijkt van de verschillende groepen dan ga je wel verschillen zien naargelang het team zich heeft

opgesteld omdat ze namelijk andere accenten in de groep zien of op de werking leggen en bepaalde dingen belangrijker vinden dan andere dingen. De ene groep gaat streven naar

zo zelfstandig mogelijk zijn en doelstellingen daar rond vinden terwijl een ander team vindt dat dat minder belangrijk is en dan het welbevinden meer…en dan ga je daar

doelstellingen rond vinden. (ortho.)

84

Page 86: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Het is een stuk aan ons om daar een overzicht te behouden en dat dit evenwichtig…maar

er is een wisselwerking. (ortho.)

‘Het is niet omdat er iets in het zorgtrajectplan staat en je tijdens het jaar merkt van dat is hier totaal niet haalbaar dat daar niet van afgeweken kan worden. Wij hadden een paar jaar terug een jongen die openbaar vervoer volledig zag zitten. Het stond in het

zorgtrajectplan volledig uitgewerkt. Hij heeft dat gedaan maar in een overvolle bus als een garnaal staan, die jongen kon dat niet. We hebben dan moeten zeggen: ‘Oké,

gedaan.’ (beg.)

‘Zeker bij de lagere school kinderen. Opeens duikt er een leerperiode op zodat je zegt van hij is er nu echt klaar voor het is niet omdat het in het zorgtrajectplan staat. (beg.)

‘Grotendeels zijn het de handelingsplannen die aangepast worden aan de werking nog. Maar wat ik juist zei, het gebeurt wel dat er nieuwe doelstellingen zijn of dat we merken dat is nu wel een vraag die wij kunnen opnemen dat we dat aanpassen aan de werking.

Maar nu zitten we meestal met een vast aanbod. (beg.) C. Wat zou er eventueel moeten veranderen aan het handelingsplan zodat het beter

bij het dagelijks werk zou aansluiten?

Het zou volgens een orthopedagoog nog meer als een gebruiksinstrument mogen gezien worden. Ook de mentortaak zou nog meer kunnen benadrukt worden in die zin dat mentorcliënten regelmatiger op het team zouden mogen komen. Ook rond terminologie kan nog het één en ander verbeteren. Wat is een concrete doelstelling bijvoorbeeld. Ook het gebruik van de computer staat dikwijls nog in de kinderschoenen. Begeleiders verwachten soms wel nog meer sturing en hulp van hun orthopedagoog. Het handelingsplan moet ook volgens hen nog meer gelinkt worden aan de teamvergaderingen.’ Makkelijke’ cliënten zouden nog meer aan bod mogen komen. De sterktes van ‘zwakke’ cliënten zouden meer uit de verf moeten komen. Ook de terugkoppeling naar de praktijk is niet altijd evident. Hoe onthoud je bijvoorbeeld 30 doelstellingen. Dit is niet zo evident.

‘Het nog veel meer als een gebruiksinstrument zien. Maar om nu te zeggen, we gaan meer evalueren, is ten eerste niet haalbaar zeker als je ziet hoeveel gasten er relatief

weinig veranderen, is het misschien ook niet wenselijk. (orth.)

‘Het is misschien nog wel meer de taak van de aandachtsbegeleider dat we dat nog sterker benadrukken. Dat we moeten zorgen dat hun bewoner regelmatig eens op het

team komt. Want je hebt gasten die heel weinig aan bod komen. (ortho.)

‘Een beetje meer sturing, een beetje meer hulp.’ (beg.)

85

Page 87: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Ik denk dat het nog veel meer op het team zou moeten komen, bij ons toch. Wij hebben alles in handen hé van onze gasten. Onze gasten sturen ons niet hé? Ik denk dat dat iets is

wat we weer eens zouden moeten opnemen en zeggen van we gaan die doelen echt regelmatiger op het team brengen. Als we de teamagenda samenstellen gaan we daar

echt eens bijzetten van kijk dat is een doel en het is van daar uit dat ik die vraag stel. Ik zeg nu niet dat dat zo is in andere groepen. Ik denk dat veel bewoners maken dat ze

sowieso op het team komen. (beg.)

‘Awel, dat iedereen weet hoe belangrijk dat dat echt is en dat je eigenlijk zonder beeldvorming niet echt kunt werken.’

‘Maar als ik spreek over handelingsplanning ga jij dikwijls terug naar die beeldvorming en minder naar die lange termijn planning.’

‘Maar dat vind ik ook wel belangrijk hoor. Sur tout als je bewoners hebt die gelijk mijn aandachtsbewoners. Dat zijn eigenlijk geen moeilijke bewoners en je zou rap ten einde

zijn. Het is dan wel een uitdaging om eens rond iets te werken. Die bewoners komen anders nooit aan bod. Dat zijn achtergrondfiguren…Ook als je ziet dat je met moeilijke bewoners al iets geprobeerd hebt en dat die daar enorm op reageerde dan is het niet de bedoeling dat je die persoon daar twee jaar later weer mee confronteert. Dat vind ik wel

heel belangrijk dat dat er op staat en dat je ook tijdig kunt ingrijpen. (beg.)

‘Op dit moment zijn er nog heel veel problemen met het invoeren in de computer. Dus de mensen voeren het zelf in in de computer en dat is het grootste probleem. En ook het

onderscheid tussen perspectief, algemene doelen en concrete doelen. Die terminologie dat is het moeilijkste.(ortho.)

‘Ik vind dat eigenlijk redelijk dat handelingsplan. Ik vind soms wel dat het als ouder heel

confronterend moet zijn. Wij hebben hier heel uiteenlopende cliënten en er zitten sommige kinderen bij waar bij de sterktes heel weinig staat en als je dat dan afgedrukt

ziet in kolommetjes sterktes/zwaktes denk ik dat dat toch als ouder en ook voor jezelf niet leuk is. (beg.)

‘Ik weet niet wat jouw ervaring is, maar als je in een woonoverleg al je cliënten hebt

overlopen en stel dat je van tien bewoners drie doelstellingen hebt. Dat zijn dertig doelstellingen. Hoe onthoud je al die dertig doelstellingen? Dat vond ik een heel moeilijk punt. De terugkoppeling van het handelingsplan op papier naar de praktijk. En dan vind

ik het belangrijk dat je zoekt. Dat je een middel hebt om dat zo kort mogelijk naast je handelingsplan toch op papier te hebben. Dat je ook aan een interim kunt zeggen: ‘Hier die map, lees dat blad over die bewoner en je weet de kern.’ Maar dat vind ik toch nog

altijd een punt dat niet gemakkelijk is om dan effectief, als je je doelstelling geëvalueerd hebt, te weten wat pakken we nu verder op en hoe pakken we het op. Tien bewoners, drie

doelstellingen, dertig doelen die je moet onthouden.

‘Niet zozeer inhoudelijk maar wel naar frequentie toe. Dat het zeer arbeidsintensief is en er kruipt zeer veel tijd in het uitwerken van het zorgtrajectplan dat we ook aan het

bekijken zijn moet je het wel elk jaar doen, moet het niet meer zoals bij de volwassenen, tweejaarlijks? (ortho.)

86

Page 88: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

…Als we met werkdruk afkomen naar onze begeleiders zijn het toch de begeleiders die ervoor zouden kiezen het moet toch jaarlijks zijn want onze kinderen evolueren zoveel

dus dat ze voor een stuk zelf voor dat werk kiezen. (ortho.)

‘Je kunt nog altijd zeggen het kan beter maar ik denk als het dan beter moet het opstellen van de doelstellingen concreter moet. Dit is een werkpunt, vooral ook naar communicatie toe. Het wordt samen met de bewoner opgemaakt het moet ook voor hen toegankelijk zijn.

Ik denk dat het soms heel moeilijk is voor begeleiders en ook voor ons nog om realistische doelstellingen te maken. Soms denken we we gaan daar zes maanden aan

werken en in twee maanden zijn we zo ver. Soms denken we we kunnen dat in twee maanden realiseren en dan blijkt dat dat niet gelukt is. (ortho.)

‘Ik denk als het ELP uit gebouwd is zoals ik denk dat het zal zijn dat dat eigenlijk wel is.

(beg.) 6. Wat is de relatie tussen het handelingsplan en de hulpverlening?

A. Is een goed handelingsplan een garantie op een goede hulpverlening? Niemand denkt dat een goed handelingsplan automatisch een goede hulpverlening garandeert. De teamwerking, je grondhouding als begeleider, je infrastructuur, de werking van de voorziening, de mogelijkheid om eens stoom te kunnen afblazen, een beleid die je ondersteunt, de relatie orthopedagoog/begeleider, het soort handelingsplan, ouders, collega’s, vorming spelen allemaal hun rol. Een handelingsplan zit, zoals iemand het verwoordde, ingebed in een totaalpakket.

‘Nee, niet automatisch.’ (ortho.)

Hoe je je opstelt als begeleider vind ik toch minstens even belangrijk en dat staat niet in ons handelingsplan. Het is niet voorgeschreven dat je je zo en zo moet opstellen. (beg.)

‘De werking van de voorziening op zich heeft al een hele grote invloed. Je infrastructuur

heeft al een hele invloed.’ (beg.)

‘Nee, je hebt goede hulpverleners nodig en je netwerk er rond. Als je iemand hebt die snakt en snauwt, met het beste handelingsplan ben je dan niets. Of de manier waarop je

kijkt tegenover een bewoner. Als je er eigenlijk van uitgaat van ik moet hier komen werken om mijn geld te verdienen en ze zijn lastig. Terwijl je ervan uitgaat ik ven wel heel blij dat ik voor jullie mag zorgen, zit je met een heel andere…En dat vind ik nog

steeds het belangrijkste. (beg.)

‘Er zijn nog dingen, je team onder andere. Er zijn nog heel veel zaken. Het is niet omdat het handelingsplan goed is dat het sowieso vlot zal verlopen. Het is wel één van de

voorwaarden maar niet het enige.(ortho.)

87

Page 89: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Een goed team en de grondhouding als begeleider, naast een goed team, naast een goede organisatie van boven uit. Naast kanalen vind ik ook waar je zelf kunt bijtanken in je opvoeder zijn. Allé, moest ik die vorming naast mijn werk niet moeten volgen dan ging

ik nooit die gelukkige opvoeder zijn die ik nu ben. Dus ik vind een handelingsplan een deeltje. Ja, zelfs de materiële accommodatie en bijvoorbeeld de visie rond

vrijheidsbeperkende maatregelen, grensoverschrijdend gedrag, rond budgetbeheer. Ik vind een handelingsplan zit ingebed in een totaalpakket maar wat ik dan vind, sorry, orthopedagogen van op hun stoel, dat handelingsplan dat is dan gelijk, dat ik dan zeg

komen jullie hier eens een dag meedraaien en dan gaan we eens praten over handelingsplannen.(beg.)

‘Ook de teamwerking is een belangrijk deel van onze job uiteindelijk, het

teamfunctioneren, maar daar is minder tijd voor.’ (ortho.)

‘Ik denk dat een goed team even belangrijk is. Niet alleen een goed team maar ook een goede begeleider eigenlijk. (ortho.)

‘Ik denk een team dat goed aan elkaar hangt en stabiel is dat dat zeker bij onze kinderen

een beetje een voorwaarde is want als je zo een jaar met veel wisselingen werkt dat maakt wel dat kinderen tussen de gaatjes door gaan kleuren. Ik denk zeker ook een beleid

die ondersteunt bij moeilijke dingen. Dat is toch ook wel iets waar wij hier op kunnen terugvallen. Ik denk dat er echt samen gezocht wordt. Dat je ook geloofd wordt als

opvoeder als je aangeeft van dit is echt niet te doen of dit kind maakt dat de groep kapot aan het draaien is of de collega’s ziek worden. Soms moet je wel eens luid roepen, maar

je wordt wel gehoord. Ze gaan er altijd van uit dat we nog niet genoeg geprobeerd hebben alhoewel dat je toch wel vanuit de leefgroep zegt: ‘We hebben wel alles

geprobeerd.’ Maar je merkt dan toch wel op een staf…dat er suggesties gegeven worden of een ondersteuningsplan opgesteld wordt dat toch wel blijkt te werken achteraf. (beg.)

‘Ondersteuning gewoon, er is bijvoorbeeld een crisispermanentie, enkele jaren geleden

was daar geen sprake van maar nu krijgen we met meer agressie te maken. Eén telefoontje en drie minuten later staat de crisisopvoeder daar en die neemt de boel over volgens hetgeen je als opvoeder beslist. En hups, je kunt weer verder met de gasten .Er wordt echt wel een aantal dingen gedaan waarbij je wel het gevoel hebt dat je gesteund

wordt…(beg.)

‘En wat ik ook belangrijk vind is dat je een eigenlijk een hele goede relatie hebt met je stafmedewerker. Je stafmedewerker staat eigenlijk tussen het team en het beleid…Zij

kunnen nuanceren waar het nodig is en gewicht leggen. Ik vind dit heel belangrijk. (beg.)

‘Het feit dat we die stap zetten naar ELP is ook wel omdat we zelf vinden dat onze gasten een te weinig grote plaats krijgen. Wij spelen nog een té grote rol en die doelstellingen zijn nog té veel vanuit de professionelen bepaald. Eigenlijk weten we sommige dingen niet. Stel nu dat een bepaald ouderkoppel morgen een accident krijgt en ze zijn er niet meer. Wat moeten wij doen? ELP brengt een ondersteuningsplan en een levensboek

samen. Informatie die voor onze gasten zeer waardevol is is soms informatie die

88

Page 90: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

begeleiders niet weten. Of soms denken ze er niet aan om dat door te geven aan collega’s als ze weggaan. Met dat ELP kunnen we in de goede richting evolueren.(ortho.)

‘Er zijn nog veel andere zaken van belang hé, de setting waar je werkt. Het team, de

infrastructuur, het karakter van de persoon, de ouders, collega’s waartegen je eens kunt luchten, vorming van de begeleiding. (beg.)

B. Bent u een betere hulpverlener geworden sinds u met handelingsplannen werkt?

De grote meerderheid denkt dat dit wel het geval is. Maar niet iedereen is daarvan overtuigd. Enkele begeleiders vinden dat ze door opnieuw een opleiding te volgen een betere hulpverlener zijn geworden en dat het handelingsplan daar weinig mee te maken heeft. ‘Ja, je staat er toch bewuster bij stil want als je, wij hebben dat al dikwijls gezegd: ‘Met

wat werkten wij hier vroeger eigenlijk?’ Als je kijkt in die dossiers. Met eigenlijk niets hé. Als je een goed team had en je had een beetje een visie had je eigenlijk geluk hé.

‘Nee, dat vind ik niet. Het is altijd een verplichting geweest. Ik heb het altijd zo geweten. Het is maar met opnieuw naar school te gaan en bij te studeren en theoretische kaders aangereikt te krijgen en er dan een werk te moeten over maken. Dan moet je het zelf

concretiseren en dan moet je er zelf over nadenken en dan valt je frank.’ (beg.)

‘Ik denk dat ik doelgerichter werk, dat wel.’ (beg.)

‘Ik denk het wel. Ik werkte vroeger vanuit het buikgevoel terwijl ik nu heel hard ben geprofessionaliseerd en dat komt volgens mij door het handelingsplan.’ (beg.)

‘Ik vind dat je attenter en bewuster omgaat dan…dat vind ik wel. Het houdt je wakker en

je gaat alerter met je gasten om. Dat vind ik wel. Ik ben vooral een betere opvoeder geworden, of hoe verwoord je dat daar, door het samen zoeken met collega’s en ik denk dat het handelingsplan daar een deel van is. Je hebt ook meer richting. Nu, ik ben ook iemand die dat nodig heeft. Ik moet weten waaraan ik werk, wat ik bereikt heb. Ik vind

dat een prettig moment als ik in het dossier van mijn cliënt zie die doelstelling is bereikt, uit die doelstelling naar een sterkte. Ik vind dat tof. (beg.)

‘Ik denk dat wel, dat je bewuster bezig bent. Dat je meer nadenkt over.’ (ortho.)

‘Ik vind van wel. Ik denk dat je dat nodig hebt om op een goede manier te kunnen werken en ook dat het voor ons duidelijk is wat er verwacht wordt en wat we moeten doen. Dan is het voor de gasten ook duidelijk. Zeker bij de volwassenen; als zij voelen dat voor jou

iets niet duidelijk is voelen zij dat direct. (beg.)

‘Ik ga er graag van uit dat ik door mijn opleiding, zo lang werk ik nog niet, verbeterd ben. (beg.)

89

Page 91: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

C. Denkt u dat uw motivatie groter is met een goed handelingsplan? Er is maar één persoon die vindt dat zijn motivatie niet groter is door het werken met een handelingsplan. De anderen hebben zo elk hun redenen om aan te nemen dat een handelingsplan hun motivatie verhoogt. Dit omdat je professioneler werkt of bewuster stilstaat bij je werk. Je hebt meer houvast omdat iedereen het handelingsplan heeft goedgekeurd of omdat je ziet dat je doelstellingen zijn gehaald. Je vindt het prettig dat je hebt meegewerkt aan een kwaliteitsvoller leven van je cliënt. Weten waar je moet aan werken en dat je werk evolueert kan ook je motivatie verhogen. Succeservaringen en negatieve ervaringen kunnen eveneens een positieve invloed hebben op je motivatie.

‘Ja, als het positief is op zich vind ik het wel een mooi instrument, vind ik het wel bruikbaar als het goed in elkaar zit. In die zin. (ortho.)

‘Ik denk toch dat je professioneler werkt. Dat je bewuster stil staat bij wat je doet of niet

doet. Ik denk dat automatisch je motivatie dan ook wel sterker is dan dat je naar een werk gaat waar je mag doen wat je wilt. (ortho.)

‘Het biedt ook een beetje houvast aan mensen. Dat wordt op een MOT17 gebracht. Dat is

met verschillende mensen besproken. Ze staan er niet alleen voor. Iedereen heeft dat goedgekeurd. Dan is voor sommige mensen wel belangrijk. (ortho.)

‘Natuurlijk, je bent content als je bepaalde doelstellingen hebt gehaald en ziet dat de bewoner daar een meerwaarde door heeft en een vooruitgang is in zijn kwaliteit van

leven. Dat motiveert natuurlijk om daar mee verder te doen. Buiten als er dingen zijn als praktische belemmeringen of door je team die niet lukken is dat een grote teleurstelling;

zeker. (beg.)

‘Eigenlijk wel, ja. Ik vind dat geestig dat je daar een inbreng in hebt. Dat je dat mee tot stand brengt zo iets. En ik vind dat ook zo een heel belangrijk document voor je bewoner.

Dat je daar eigenlijk mee aan de basis gelegen hebt om dat document op te stellen. Als het handelingsplan goed gebruikt wordt vind ik dat de motivatie inderdaad wel beter

is.(beg.)

‘nee.’ (beg.)

‘Ja, als je ziet hoe je bepaalde dingen bereikt, dingen moet gaan aanpassen, de resultaten ziet. De motivatie is ook groter omdat men een stuk beter weet waar er moet aan gewerkt

worden. Wat de positieve en de minder positieve punten zijn. Dat het een stuk meer gestructureerd is. (ortho.)

‘Moest er geen handelingsplan zijn dan weet ik niet waarom ik hier als opvoeder rond

loop. Ik ben hier geen ménagevrouw hé. Ik run hier dit gezin al opvoeder. Ik persoonlijk heb een handelingsplan nodig. (beg.)

17 Multidisciplinair Overleg Team

90

Page 92: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Ik denk als je mensen begeleidt, als ze zien dat er een evolutie in zit in wat ze doen dat dit inderdaad hen motiveert van, kijk, twee jaar geleden, kijk van waar we komen en

waar we nu staan. (ortho.)

‘Succeservaringen, soms kunnen verwachtingen ook té hoog gesteld worden en is er heel wat frustratie, dat kan ook hé. Dan weet je het jaar erop dat je je verwachtingen wat

lager moet stellen. (ortho.)

‘Moest ik die plannen niet hebben dan zou ik wel voor mezelf een plan opstellen, wel op een andere manier, maar sowieso heb je doelstellingen nodig. In mijn werk wil ik toch wel weten binnen hier en een half jaar zou ik toch graag dat uitgebouwd hebben en dat

geprobeerd…(beg.)

D. Vindt u die steun uit het handelingsplan wel nodig of denkt u zelf over de nodige professionele kwaliteiten te beschikken om ook zonder handelingsplan een even

goede hulpverlening te bieden. Hulpverleners beschikken over heel wat professionele kwaliteiten maar iedereen is er van overtuigd dat een handelingsplan nodig is om een nog betere hulpverlening aan de cliënt te kunnen bieden. ‘Ik ben er van overtuigd van niet. Een gedragen visie en een gedragen beeld als team dat

dat wel belangrijk is want anders zo vanuit je buik beginnen werken. Ik denk dat veel mensen dat goed zouden doen maar er ook veel zouden zijn die de bal helemaal verkeerd

zouden slaan. (ortho.)

‘Nee, ik vind dit toch een goed instrument uiteindelijk. (beg.)

‘Als ik kijk naar het verleden in het begin dat ik hier werkte, zo’n twintig jaar geleden was dat hier toch allemaal veel chaotischer en veel meer afhankelijk van het personeel dat op dienst was. Als je een goede aandachtsbegeleider had dan had je geluk en had je

een minder goede dan had je pech hé.(beg.)

‘Da’s Moeilijk…nee, ik heb dat nodig. Vroeger werkte ik vooral vanuit mijn buik. Eigenlijk hadden wij dan veel dingen die niet juist waren waarvan je nu zegt eigenlijk

kon dat niet. Maar het was die tijd. Ik heb daar geen spijt van dat dat zo gegaan is. Maar de tijd dat we de bewoners bijna in het zwembad smeten omdat ze moesten zwemmen,

allé, je kunt dat niet meer goedpraten. (beg.)

‘Ik denk toch wel dat het nodig is dat je dat hebt in je werking omdat je de dingen gewoon beter kunt opvolgen. (ortho.)

‘Ik denk dat het wel nodig is dat alles op een rijtje staat, op papier, dat je kunt

teruggrijpen. (beg.)

‘Ik vind dat je dat vooral merkt als je aan het schrijven bent. Een gast die je dan al twee, drie, vier jaar kent en dat je denkt: ‘Wat hebben we daar nu nog aan toe te voegen.’ En

91

Page 93: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

dan schrijf je dat en dan merk je toch wel: ‘Mens dat is toch ongelooflijk wat ik daar nu nog over te vertellen heb.’ Maar als je dat niet doet dan weet je dat ook niet en in die zin

blijft het zinvol ook al lijkt het soms niet zinvol. (beg.)

‘Ook al de totaliteit van het kind. Zeker ook een kind met gedragsproblemen. Soms is het alleen nog gedragsproblemen die je ziet. Als je dan eigenlijk, dat je echt op verschillende

domeinen, als je al die domeinen overloopt, dan heb je een veel gelijkmatiger beeld. (beg.)

‘Wat ik ook ontdekt heb overlaatst is je hebt dus je eigen beeld van een bewoner en bent er eigenlijk redelijk van overtuigd van zo en zo en je stelt dan eigenlijk al de vragen aan een bewoner en hij zegt dan een volledig ander ding dan dat ding waar jij over denkt.

Dat zijn dan eigenlijk totaal niet die dingen waar zij mee bezig zijn. Zulke dingen bevragen. Je hebt een totaal verkeerd beeld hé. (beg.)

E. Wordt er rekening gehouden met jullie ervaring, kennis en intuïties? Op

welke manier?

De meeste hulpverleners denken van wel.

‘Ik vind niet dat er daar echt rekening mee gehouden wordt. Bepaalde mensen krijgen iemand toegewezen, dus je aandachtsbewoner en daarmee moet je verder. Maar niet iedereen heeft dezelfde kennis daarover en soms vind ik die doelstellingen niet echt

doelstellingen.’ (beg.)

‘Wel hoe iemand is bijvoorbeeld. Wij hebben hier een opvoedster die echt gevoelsmatig bezig is, heel emotioneel kan zijn en heel dinges. Ik vind dat je dat terug ziet in het

handelingsplan. Dat dat accent veel groter is. En iemand die een beetje meer praktisch ingesteld is dat zal je ook zien. (beg.)

‘Ja hé, automatisch omdat je, dat wordt besproken op het team. Er wordt altijd

gesproken vanuit het ik. Vanuit de mening van de begeleider zelf hé.’ (beg.)

‘Ja, ja, dat wel, zeker, dat vind ik wel.’ (beg.)

‘Ik denk dat wij verwachten dat per kind, per bewoner dat dat wel gelijkaardig is wat er daar inhoudelijk inkomt. Vandaar die multidisciplinaire bespreking waarin we wel

rekening houden dat bepaalde mensen al meer ervaring hebben, minder ervaring. Dus die mensen staan er niet alleen voor om dat op te maken. Dat wordt multidisciplinair besproken en aangevuld. Maar ik denk dat als alles besproken is dat ze uiteindelijk

inhoudelijk wel even kwaliteitsvol zijn.’ (ortho)

F. Denkt u dat uw werking er heel anders zou uitzien zonder handelingsplan? Het zou er wel anders uitzien. Soms wat chaotischer. Er zou minder professioneel gewerkt worden. Er zou minder structuur bestaan en langer stil gestaan worden bij

92

Page 94: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

concrete zaken. Er wordt nu meer, ook met ouders, samengewerkt zijn de belangrijkste verschillen die hier naar boven komen. ‘Ja, het zou nog chaotischer zijn, plus als begeleider heb je elk een persoonlijke visie en je denkt zo. Het kan hier misschien anders zijn. Het is belangrijk dat het gedragen wordt. Ik ga ervan uit dat jij ook niet met elke regel akkoord bent maar je weet als ik het niet doe

dan zal mijn collega daar een probleem van maken. (beg.)

‘In sommige dingen wel, in andere niet. Het zou niet gemakkelijker zijn denk ik.’ (ortho.)

‘Nee, ik denk het niet.’ (beg.)

‘Ik denk dat ik veel minder professioneel zou werken en veel minder dingen zou kunnen plaatsen zonder handelingsplan. (beg.)

‘Ja, natuurlijk, het heeft een grote impact, en dat wegnemen

U denkt niet dat het ongeveer hetzelfde zou zijn omdat mensen toch een opleiding hebben?

Neen, ik denk dat er inderdaad meer op het gevoel en minder gestructureerd…maar het handelingsplan is ook dat je kunt ingrijpen want bepaalde problemen komen terug en je

kunt dan kijken naar je dossier. Als je dat niet hebt dan is het vlug vergeten. (ortho.)

‘Oh, ik denk dat de vergaderingen chaotischer zouden verlopen om het globaal te zeggen, er zou meer en langer stil gestaan worden bij concretere en specifiekere zaken. (ortho.)

‘Heel anders niet, het geen wij belangrijk vinden zal wel blijven maar ja, ik denk toch dat er wel dingen gaan veranderen. Vooral naar het contact met ouders. Dat merk ik nu al.

We werken meer samen en er wordt ook meer verwacht van de ouders. Heel veel mensen hebben al lang het idee: ‘Hij vertrekt ’s morgens naar het dagcentrum en ’s avonds komt hij terug en we weten niet te veel wat daar gebeurt en dat is goed.’ Dus dat zal wel een

invloed hebben en naar werking toe zal dat wel veranderen. Maar toch een beetje in dezelfde evolutie dan we nu aan het meemaken zijn. Meer met die doelstellingen werken

en concreter. (beg.)

G. Denkt u dat een handelingsplan een voorwaarde is om tot een samenhangende begeleiding te komen? Of is een samenhangende begeleiding nodig om tot een goede

uitvoering van een handelingsplan te komen? Wat is uw ervaring in de praktijk? Enkele begeleiders vinden een samenhangend team erg belangrijk. Een handelingsplan kan een slecht functionerend team zelden terug op het goede spoor brengen. Iemand verwoordt het als volgt: ‘Een goed team en geen handelingsplan is misschien beter dan een heel goed handelingsplan en een team dat niet draait.’ Ook orthopedagogen zijn ervan overtuigd dat een samenhangend team misschien wel het allerbelangrijkste is in de (semi-)residentiële hulpverlening. Toch is er ook iemand die denkt dat het anders om ook kan. Terwijl enkele hulpverleners ook denken dat er ook hier een soort wisselwerking mogelijk is.

93

Page 95: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Beide, denk ik. Het werken aan de hand van een handelingsplan kan de coherentie ook wel versterken omdat je aan de gemeenschappelijke doelstellingen werkt. Maar als er

geen samenhangende begeleiding is dan kun je 25 handelingsplannen maken hé.’ (ortho.)

‘Als relatieve nieuweling vind ik dat er wel meer energie zou mogen gestoken worden in de teamgeest in het algemeen. Ik vind dit wel een beetje een gemis. Want uiteindelijk

moeten de mensen constant met elkaar samenwerken en je samenwerking is de basis voor een goed draaiend team en het welbevinden van de bewoner.’ (ortho.)

‘Ik heb een slechte ervaring als je met twee groepen bent binnen je team en de één zegt wit als de andere zwart zegt en omgekeerd dan geraak je gewoon weg niet vooruit. Je mag dat draaien en keren zoals je wil. Natuurlijk iedereen mag zijn eigen invalshoek

hebben en zijn eigen inbreng en zijn eigen ideeën maar dan geraak je wel vooruit hé en je werkt elkaar niet tegen. Als ze achter je gat zeggen dat je een slechte bent, ja…’. (beg.)

‘Ik denk dat eerste. Dat eerste brengt mensen te samen denk ik.’ (beg.)

‘Beide denk ik. Ik denk dat alles een beetje in elkaar moet passen om tot een goed

resultaat te komen. Als de begeleiding geen goed team vormt dan zal het handelingsplan ook moeilijker verlopen. Het komt moeilijker tot stand en het kan moeilijker opgevolgd

worden. Er gebeuren bepaalde dingen niet.’ (ortho.)

‘Een goed team en geen handelingsplan is misschien beter dan een heel goed handelingsplan en een team dat niet draait. Ik zit nu in een heel goed team en voor mij mogen die handelingsplannen er zijn. Ik sta daar volledig achter. Maar dat draait hier

ook zonder die handelingsplannen. In mijn vorig team, waar het doorheen de jaren moeilijker ging, was een handelingsplan een veiligheid voor bepaalde collega’s. Ja, we

wisten als er daar ging op geëvalueerd worden, konden we het uiten. (beg.)

‘Het is een wisselwerking denk ik hé. Maar ik denk je hebt wel een instrument waar het voor iedereen duidelijk is waarrond gewerkt wordt en waar uitgebreid over gepraat

wordt. Vroeger werd er meer zo gewerkt van, ja, zelfstandigheid, we gaan dat trainen maar hoe dat dan gebeurde? Achteraf merkte je dan dat je dat niet of onvoldoende

gedaan had.’ (beg.)

‘Ik zou eerder voor het tweede gaan. Ik denk dat een samenhangende begeleiding; een goed team nodig is om een goede ondersteuning te bieden. Een handelingsplan zal een

team niet samenbrengen. (beg.)

94

Page 96: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

7. Wat is de relatie tussen eigen initiatief/vrijheid van handelen en het Handelingsplan? ( discretionnaire ruimte). A. Vormt het handelingsplan een belemmering van die discretionnaire ruimte? Niemand ziet de handelingsplannen als een beperking van zijn discretionnaire ruimte. Mensen hebben niet het gevoel dat ze beknot worden. Er is ruimte om te praten en om dingen te doen. Begeleiders vinden het eerder een ondersteuning en een leidraad voor het handelen. Verantwoording af leggen hoort er bij maar dit wordt eerder als iets positief ervaren. Het zelf kunnen inhoud geven aan het handelingsplan zou daar wel eens de oorzaak kunnen van zijn.

‘Door het handelingsplan wordt het meer gestuurd, maar het wordt niet aan banden gelegd. Ik heb zeker niet het gevoel dat ik beknot wordt.’ (beg.)

‘Zelfs in de protocollen staat dat vermeld, mogen wij een aantal dingen. Dat wij ook

zegden eigenlijk moeten we opletten dat we daar niet te strak en te rigide in zijn.’ (beg.)

‘Ik vind je moet een zekere ruimte hebben en met die handelingsplannen die wij hebben heb je zeker die ruimte. Ik heb zeker ruimte om te praten en om dingen te doen. Maar er

is geen één handelingsplan die niet beperkt is in uw zijn als opvoeder. Dat is een aanpassing en een groeien. Het is voor mij geen beperking maar eerder een

ondersteuning.’ (beg.)

‘Voor begeleiders is het een leidraad en het is meer van binnen die lijnen maar eigenlijk is er nog vrij veel vrijheid binnen de gekende visie dan wel om een stuk het handelen te

gaan invullen. Zo bindend strikt, zo en niets anders is het zeker niet.’ (ortho.)

‘Ik vind wel dat het meer moet verantwoord worden maar aan de andere kant vind ik dat ook goed. Maar ik vind ook dat we aan elkaar de ruimte geven om, als wij nu vinden van kijk we gaan dat een zo doen. Kijk, ik werkte donderdagavond met een collega waarmee

ik perfect op één lijn zit. Werken wij aan de doelstellingen die er waren? Ja, maar op onze manier, met heel veel humor, met heel veel creativiteit. Die collega kon dat aan en

dat is onze affiniteit te samen. Mijn collega van vanavond bijvoorbeeld heeft dat niet. We werken ook aan dezelfde doelstellingen maar de input is helemaal anders.’ (beg.)

‘Uit het feit dat begeleiders het zelf opmaken komt hun eigen ding daar volledig in. Wij hebben meer een adviserende rol en coördinerende rol. Maar het is zij die het opstellen

en hun eigenheid zit erin.’ (ortho.)

‘Dat beperkt ons niet in ons handelen zo’n zorgtrajectplan. Het is niet omdat er daar iets niet instaat dat, je mag altijd, overal hier met nieuwe ideeën afkomen. Maar als ik het

vergelijk met 18 jaar geleden zijn de lijnen duidelijker geworden. Je weet dat je opvoeder bent en dat je heel veel mag doen maar de eindbeslissing ligt bij het beleid. Dat is hier

wel heel duidelijk, vroeger was dit zo niet. Vroeger werden er hier pilootprojecten opgestart, het was niet te doen. Je mocht hier van alles uitwerken en als er naar buiten

95

Page 97: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

moest getreden worden werd je terug gefloten. Dat gaf een heel ambetant gevoel bij de mensen. Je mocht beslissen en beslissen en beslissen en opeens was het gedaan. Dat was niet duidelijk en iedereen schrok daar ook altijd van. Nu is dat veel duidelijker. Vroeger

was dat zo’n beetje flower power tijd; bazen bestaan hier niet. Nu is hier wel iemand heel duidelijk de baas en dat werkt veel beter. (beg.)

‘Ik denk niet dat er zich iemand strikt gebonden voelt omdat hij zelf het heeft opgemaakt.’

(beg.)

‘Het kan een beperking zijn als het handelingsplan wordt opgelegd. Maar ik heb een systeem waar ik dat zelf vorm kan geven en dan kan dat een enorme steun zijn.

Handelingsplannen kunnen dienen als een soort verantwoording, dat je kunt uitleggen aan iedereen die dat leest van met die persoon doen we dat maar dat is daarom. We

starten vanuit zijn vraag en proberen een oplossing te vinden.’ (beg.)

B. Moet alles in een handelingsplan staan of moet u ook nog de vrijheid hebben om uit eigen initiatief te handelen? Waaruit mag die vrijheid dan bestaan en hoe ver

mag ze gaan?

Orthopedagogen vinden dat dit moet kunnen op voorwaarde dat het teruggekoppeld wordt naar het team. Ook moet de problematiek van de cliënt niet uit het oog verloren worden. Tevens vindt men dat het goed is dat begeleiders hun eigen stijl hanteren. Begeleiders vinden ook dat je vrijheid moet hebben maar dat die toch binnen de visie van de voorziening moet blijven. Het hebben van een handelingsplan is zeker geen garantie dat dit steeds zo is. Daaraan sturing geven blijkt in de praktijk niet zo gemakkelijk. Begeleiders pleiten toch om ‘het gezond verstand’ te gebruiken en ‘de gulden middenweg’ te bewandelen. Iemand vindt dat er in een handelingsplan veel mag staan als je er maar niet te star mee moet omgaan. Het handelingsplan moet een richtinggever en geen dwingend keurslijf zijn.

‘Ik denk dat die mogelijkheid daar moet inzitten met uitzondering van enkele gasten waarvan je zegt daar doe je het beter niet. Dat staat dan ook wel duidelijk beschreven dat dat een structuur is die we volgen en daar niet gaan van afwijken voor we het op het team

hebben gebracht. Het is wel belangrijk dat mensen terugkoppelen naar elkaar zeker bij die moeilijke gasten.’ (ortho.)

‘ja, je hebt ook heel verschillende stijlen en heel verschillende mensen.’ (ortho.)

‘gasten vinden dat waarschijnlijk ook wel leuk dat het een beetje verschillende

begeleidingsstijlen zijn, eens een kordate, dan een beetje…’ (ortho.)

‘Ik vind theoretische kaders en zo dat is één iets maar je bent nog altijd mens hé, en dat is je instrument, jezelf. Het moet natuurlijk een beetje binnen de perken blijven met die

vrijheid. Het moet binnen de leefgroepsvisie en zeker binnen de visie van de voorziening blijven. Maar ik zie soms dingen waarvan ik zeg dat hoort toch niet binnen de visie hier.’

(beg.)

96

Page 98: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Intuïtief kan er heel wat maar er zijn daar ook gevaren aan verbonden. Maar als

iedereen zijn gezond verstand gebruikt en weet waarom hij iets intuïtiefs doet bij wijze van spreken dan…Als je kunt verantwoorden waarom je iets doet dan moet het wel

kunnen. Een dagstructuur is voor onze gasten bijvoorbeeld heel belangrijk. Dat moet wel in het handelingsplan staan maar er moet ook een zekere ruimte zijn om daar creatief

mee om te gaan.’(beg.)

‘Hoe meer er daar instaat, volgens mi,j hoe beter maar je moet daar toch niet té star mee omgaan. Als er in het handelingsplan staat dat iemand koppig is, het is maar een fictief voorbeeld, dan moet iedereen daar op zijn eigen manier mee kunnen omgaan. Maar als er in staat dat iemand geen witlof lust dan moet iedereen dat respecteren, vind ik. (beg.)

‘Dat mag in zoverre dat de cliënt daar geen nadeel van ondervindt.’ (ortho.)

‘Ik vind dat als je dat niet kunt, dat eigenlijk jammer is. Wij zeggen soms tegen elkaar:

‘Ja, al onze afspraakjes zijn er, ons handelingsplan is er.’ Maar soms gebruiken we gewoon ons gezond verstand. Ik vind het handelingsplan een richtinggever maar het is

niet dat je er niet kunt van loskomen hé. Je moet je karakter en je persoonlijkheid bewaren. Ik ga mij niet anders voordoen dan dat ik eigenlijk ben. Ik vind bijvoorbeeld humor heel belangrijk en ik zal dat proberen zoveel mogelijk te doen in mijn team, er

eens een scheven tussenslaan. Moest ik hier altijd schoon tussen de lijntjes lopen.’ (beg.)

‘In die vrijheid moet je de gulden middenweg vinden. Ik denk dat heel dat onderzoek dat ze hier nu doen naar grensoverschrijdend gedrag is daarin voor mij een grote steun. Ik vind je ziet bepaalde mensen soms bepaalde vrijheden nemen die te maken hebben met hun persoon en hun geschiedenis waardoor ze op een bepaalde manier reageren. Als je als collega vindt dat vind ik er nu toch over is dat heel moeilijk om dat in te brengen in

een handelingsplan. Een handelingplan zou eigenlijk moeten zorgen dat je ook collega’s weer op de juiste weg krijgt maar in de praktijk vind ik dat zeer moeilijk. Ik heb het zelf meegemaakt iets dat zich herhaaldelijk voordoet waarvan je van jezelf weet het is niet

juist. Dat je er zelf sommige keren in meeging om toch maar te blijven overeen komen in jouw team met die bepaalde collega. Dat je dan achter zoveel jaar een kater hebt van ik

heb mezelf verloochend. Maar je moet daar eens proberen sturing aan te geven. Dat vind ik niet gemakkelijk.’ (beg.)

‘Ik denk dat het altijd bekeken wordt op een teamvergadering als er bepaalde acties

ondernomen zijn dat dat goeie zijn of dingen die beter niet gedaan worden. Maar sowieso wordt daar altijd over gesproken.’ (ortho.)

‘Ik zie daar geen probleem, want binnen de activiteiten heb je sowieso de structuur van

de activiteiten maar daarbinnen kun je heel creatief en intuïtief zijn. Ik ben trouwens nog steeds impulsief maar ik zal wel meer stilstaan bij wat ik doe dan in het begin dat ik hier

was.’ (beg.)

97

Page 99: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

C. Wat vindt u van de uitspraak dat handelingsplannen alles té theoretisch en té planmatig willen vastleggen zonder rekening te houden met relaties, kennis van

begeleiders, ervaring van cliënten, onverwachte menselijke gebeurtenissen, individuele voorkeuren?

Volgens zowel orthopedagogen als begeleiders is dit niet echt zo omdat de begeleiders zelf de plannen opmaken en zij daar dus rekening mee houden. Toch haalt iemand aan dat deze zaken moeilijk zijn om in een handelingsplan te zetten. Het relationele kan soms bedreigend overkomen. Iemand vindt dat je je als persoon van begeleider voor een stuk zelfs moet kunnen uitschakelen en met ‘het compromis’ leren leven.

‘Ik ben ervan overtuigd dat de ene begeleider met een bepaalde gast veel verder zal geraken ooit dan dat jij bijvoorbeeld ooit zult geraken. Dat gaat niet over goed zijn of

slecht zijn maar dat klikt soms beter. Je voelt dat gaat hier en je kunt dit niet steeds in een handelingsplan zetten.’(beg.)

‘Dat staat daar misschien in, maar ik weet niet of dat erg uitgebreid is, zo de betekenis van andere personen. Daar heb je soms wel die heeft een goede band met die of die.’

(ortho.)

‘Nee, zoals ik al zei, het start theoretisch maar het eindigt heel praktisch.’ (beg.)

‘Ik vind dat geen juiste uitspraak. Ik vind dat daar wel rekening mee gehouden wordt.’ (beg.)

‘Een stukje wel omdat alles in hokjes gegoten wordt. Maar uiteindelijk ontstaat het hier binnen deze voorziening vanuit het handelen. De begeleiders hebben dat een stuk zelf in

handen en volgen het op. Dus sowieso wordt het handelingsplan gestuurd door de mensen. Het is daarop gebaseerd. Een nieuw handelingsplan wordt ook maar opgesteld

als de cliënt hier een tijdje is.’ (ortho.)

‘Er wordt daar te weinig rekening mee gehouden vind ik. Want ik vind eigenlijk dat je de relatie met de bewoner, de sterktes die daar in zijn bij bepaalde collega’s, dat we dat veel meer zouden moeten kunnen uitspelen en gebruiken. Terwijl dat nu vaak heel bedreigend is. Ik vind dat het relationele veel meer aan bod zou mogen komen. Maar ik denk in onze

sector dat we daar een beetje bang van zijn. Je bent soms bang van als die begeleider weg valt dan zal hij in een zak vallen maar moet je dat niet meer differentiëren? Ik vind

dat in heel weinig handelingsplannen terug. (beg.)

‘Ik kan mij voorstellen dat dat zo zou zijn als iemand vanop zijn bureau het handelingsplan opmaakt en dat presenteert aan de leefgroep en zegt dat het moet

opgevolgd worden. Maar aangezien dat alles besproken wordt en het ook vanuit de begeleider zelf komt is dat hier niet zo. Dat wordt bewaakt. Dat is één van onze

belangrijkste taken. (ortho.)

98

Page 100: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Ik denk dat de persoon van de opvoeder meer en meer moet kunnen uitgeschakeld worden. Nu ja, uitgeschakeld worden is misschien te cru. Maar als persoon moet je je eigenlijk op de achtergrond kunnen zetten. Hetzelfde met normen en waarden, wat je persoonlijk van iets denkt, als dat een probleem is in het team dan doe je dat op die

manier, en als je daar niet mee akkoord bent dan moet je toch jezelf ervan overtuigen dat dit op dit moment het beste is voor die gast. Ik denk je persoonlijkheid, je werkt hier nog

altijd met je persoonlijkheid hé, en je bent er nauw bij betrokken. Maar toch moet je minder denken in dat wat jij goed vindt en met het compromis leren leven.’ (beg.)

8. De erkenning van een voorziening hangt onder andere af van de handelingsplannen. Wat is de mening van de hulpverlener?

A. Het hebben van een handelingsplan is een voorwaarde om een erkenning te krijgen, wat vindt u daar van?

De meeste orthopedagogen en begeleiden kijken, op zijn zachtst gezegd, met een kritische blik naar de kwaliteitsaudits van het Vlaams Agentschap. Dit heeft verschillende redenen. Er wordt te veel op details gevit. Ze beginnen te muggeziften. Er wordt niet naar inhoud gecontroleerd maar enkel naar de vorm. Het is enkel het papier dat telt, wat je echt doet met je cliënt daar zijn ze niet in geïnteresseerd. Vaak komen er auditeurs die niet vertrouwd zijn met de sector. Maar ook hier enkele positieve klanken. Er worden soms toch wel pijnpunten blootgelegd. Er heerst in één voorziening ook het gevoel dat men toch wel verder keek dan ‘puur papier’ en ook oog had voor bijvoorbeeld het relationele.

‘Als er audit is schieten we in actie.’ (beg.)

‘Je kunt er nu soms heel hard op vloeken op die kwaliteitsaudits maar op een aantal momenten heeft dat wel een aantal punten blootgelegd die inderdaad niet goed in elkaar

zaten naar evaluatie bijvoorbeeld.’ (ortho.)

‘Ze vitten enorm op details en vooral naar onze ondersteuningsboeken. We hebben hier eigenlijk veel procedures die veel slechter in elkaar zitten en waar ze dan eigenlijk niets

rond zeggen. Ik denk dat het is omdat het zo goed in elkaar zit dat ze over details beginnen te muggenziften.’ (ortho.)

‘Wat ik nog altijd jammer vind, maar dat zal dan waarschijnlijk niet aan die mensen liggen is naar inhoud wordt er niets gecontroleerd hé. Het is de vorm die telt. Allé, zo komt het toch over. Als je toepast wat in de procedure staat is het in orde. Maar wat je

met je gasten uitricht dat wordt eigenlijk niet bekeken en dat vind ik wel jammer. (ortho.)

‘Dat is lucht verkopen vind ik. De externe audit komt en iedereen vliegt op die dingen en we krijgen daarna een dikke pluim. Nu, natuurlijk goed, maar ik denk dat er toch niet

echt verdiend. Dat is mooi op papier maar die erkenning kan er ergens ook maar komen als je zegt van kijk, dat waren mijn doelstellingen en kijk eens wat ik bereikt heb met hen.

Wat je met die gast bereikt hebt, dan verdien je een erkenning, niet omdat het mooi op papier staat.’ (beg.)

99

Page 101: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

‘Ik vind dat hele dikke vette zever. Ik heb een tante die in een instelling zit en dat is daar

allemaal perfect in orde. Maar ik zou daar langs geen kanten willen zijn, gewoon die sfeer alleen al. Maar ik kan me levendig voorstellen dat die dossiers daar perfect in orde

zijn. Maar als ik iets vraag kijken ze zo van: ‘Wat zeg je gij hier nu.’en om uitleg te krijgen moet ik naar de ortho. Ik vraag mij dan af mogen die mensen hier nu niets zeggen

of weten ze van niets?’ (beg.)

‘Ik vind dat juist.’ (beg.)

‘Vaak zijn dat mensen die niet vertrouwd zijn met de sector. We hadden onder andere een econoom en die persoon was louter geïnteresseerd in data en getallen. De audits die ik al gehad hebben is het enkel die en die persoon, geef daar een dossier van en hij kijkt in het dossier en dat verslag en dat verslag zit er in en hier wordt er verwezen naar dat verslag.

Toon dan dat verslag. Visie is nog nooit gevraagd bij mijn weten.’ (ortho.)

‘We hebben dit jaar nog zo’n doorlichting gehad en oké die plannen zijn uitgehaald. De objectieve dingen zijn bekeken maar daar is het niet bij gebleven. Ik denk dat ze daar

ondertussen ook mee bezig zijn, had ik het gevoel.’ (ortho.)

‘Ik denk dat zij ook nog met mensen individueel gesproken hebben. Ik had niet het gevoel dat het puur bij het papier bleef. Ook in school hebben wij een doorlichting gehad. Ik ben

ook zelf geïnterviewd geweest. Ik ben bevraagd geweest naar de relatie met mijn leerkrachten, met mijn directeur. Dus ik denk wel dat daar rekening mee gehouden

wordt. (ortho.)

‘Ik heb twee dossiers moeten tonen, het was puur papier, inderdaad.’ (ortho.)

100

Page 102: De rol van het handelingsplan in de dagdagelijkse praktijk.lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/392/803/RUG01-001392803... · 2010-06-07 · de discussie tussen theorie en praktijk uit

101