WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

26
Begrippen Basisboek Methoden & Technieken Hoofdstuk 1: Doelstelling en onderzoeksvraag Normatieve uitspraak Het stellen van een probleem en schetsen wenselijke situatie Subjectief element Bijv bedrijf is in de rode cijfers (er is zondermeer iets duidelijk) Empirisch onderzoek Door waarneming stel je vast wat zich in de werkelijkheid afspeelt; start met formulering onderzoeksdoel- en vraagstelling Doelstelling Hieruit moet blijken waarom het zinvol en belangrijk is om ergens onderzoek naar te doen Praktische relevantie Mate van maatschappelijke nut naar gewenste situatie Theoretische relevantie Mate van wetenschappelijk belang, algemene theorie 3 Partijen Onderzoeker, opdrachtgever en klant (respondenten) Onderzoekersplicht Op eerlijke en objectieve manier uitgevoerd; geen gegevens aan 3-en Ethisch verantwoord 1) respondent werkt vrijwillig mee 2) geen valse voorstelling van zaken 3) Anonimiteit 4) uitkomsten hebben geen nadelig effect. Onderzoeksvraag Globaal idee dat je steeds verder inperkt. Start met oriëntatie. Niet beginnend met: Hoe…en Waarom… Vraagstelling Vraag waarop het onderzoek antwoord dient te geven Beleidsvragen Onderzoeksgegevens kunnen bijdrage leveren aan het beantwoorden van de vragen, maar ze geven nooit de oplossing zelf; “hoe kunnen we…”. Normatieve vragen Dit zijn vaak ethische en esthetische vragen, die niet zijn te beantwoorden met onderzoek. De begrippen zijn in deze vragen vaak ambigue. “Wat is goed voor…” waardeoordeel Esthetische kwesties Valt onder zelfde noemer als normatief; alleen nu bijv. ‘mooi’. Frequentieonderzoeksvraag Gaat om vragen zoals: Hoeveel en hoe vaak. beschrijving Verschilonderzoeksvraag Gaat om het aantonen van een verschil tussen twee situaties, wel of geen camera bij stoplicht. vergelijking Samenhangonderzoeksvraag Het zoeken van een relatie tussen twee actoren (eigenschapsbegrippen). statistische technieken nodig Eigenschapsbegrip/variabele Kenmerken van een mens, object een situatie of een proces Is het te meten kenmerk van de onderzoekseenheden Eenheidsbegrip Geeft aan bij wie of wat welke eigenschap hoort of waarover je uitspraken gaat doen. Deze eenheden vormen je Populatie Variabele Bijna hetzelfde als eigenschapsbegrip, maar nu vertaald naar concreet waarneembare termen, dit heet ook wel geoperationaliseerd Conceptueel Model Hierin worden de veronderstelde verbanden tussen de begrippen weergeven; echter is oorzaak:gevolg relatie niet duidelijk Causaal model Wanneer je zeker bent over oorzaak en gevolg gebruik je een pijl en dan heet het geen conceptueel model meer, maar een causaal model Empirische toetsing Het testen van de veronderstelde verbanden dmv onderzoek Controlebegrip Begrippen die invloed hebben op de verbanden of begrippen in de probleemstelling

Transcript of WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Page 1: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Begrippen Basisboek Methoden & Technieken

Hoofdstuk 1: Doelstelling en onderzoeksvraag Normatieve uitspraak Het stellen van een probleem en schetsen wenselijke situatie Subjectief element Bijv bedrijf is in de rode cijfers (er is zondermeer iets duidelijk) Empirisch onderzoek Door waarneming stel je vast wat zich in de werkelijkheid afspeelt; start met formulering onderzoeksdoel- en vraagstelling Doelstelling Hieruit moet blijken waarom het zinvol en belangrijk is om ergens onderzoek naar te doen Praktische relevantie Mate van maatschappelijke nut naar gewenste situatie Theoretische relevantie Mate van wetenschappelijk belang, algemene theorie 3 Partijen Onderzoeker, opdrachtgever en klant (respondenten) Onderzoekersplicht Op eerlijke en objectieve manier uitgevoerd; geen gegevens aan 3-en Ethisch verantwoord 1) respondent werkt vrijwillig mee 2) geen valse voorstelling van zaken 3) Anonimiteit 4) uitkomsten hebben geen nadelig effect. Onderzoeksvraag Globaal idee dat je steeds verder inperkt. Start met oriëntatie. Niet beginnend met: Hoe…en Waarom… Vraagstelling Vraag waarop het onderzoek antwoord dient te geven Beleidsvragen Onderzoeksgegevens kunnen bijdrage leveren aan het

beantwoorden van de vragen, maar ze geven nooit de oplossing zelf; “hoe kunnen we…”.

Normatieve vragen Dit zijn vaak ethische en esthetische vragen, die niet zijn te beantwoorden met onderzoek. De begrippen zijn in deze vragen vaak ambigue. “Wat is goed voor…” waardeoordeel

Esthetische kwesties Valt onder zelfde noemer als normatief; alleen nu bijv. ‘mooi’. Frequentieonderzoeksvraag Gaat om vragen zoals: Hoeveel en hoe vaak. beschrijving Verschilonderzoeksvraag Gaat om het aantonen van een verschil tussen twee situaties, wel

of geen camera bij stoplicht. vergelijking Samenhangonderzoeksvraag Het zoeken van een relatie tussen twee actoren

(eigenschapsbegrippen). statistische technieken nodig Eigenschapsbegrip/variabele Kenmerken van een mens, object een situatie of een proces Is het te meten kenmerk van de onderzoekseenheden Eenheidsbegrip Geeft aan bij wie of wat welke eigenschap hoort of waarover je uitspraken gaat doen. Deze eenheden vormen je Populatie Variabele Bijna hetzelfde als eigenschapsbegrip, maar nu vertaald naar concreet waarneembare termen, dit heet ook wel geoperationaliseerd Conceptueel Model Hierin worden de veronderstelde verbanden tussen de begrippen

weergeven; echter is oorzaak:gevolg relatie niet duidelijk Causaal model Wanneer je zeker bent over oorzaak en gevolg gebruik je een

pijl en dan heet het geen conceptueel model meer, maar een causaal model

Empirische toetsing Het testen van de veronderstelde verbanden dmv onderzoek Controlebegrip Begrippen die invloed hebben op de verbanden of begrippen in

de probleemstelling

Page 2: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Controlevariabele Nu in geoperationaliseerde vorm Continue gegevens Gegevens van minstens ordinaal meetniveau waarbij minimaal sprake is van ordening in de zin van meer of minder Discrete gegevens Gegevens van nominaal meetniveau waarbij geen sprake is van ordening in de zin van meer of minder Interveniërend of mediërend begrip Vb. Leeftijd zorgt voor verband tussen ziekte en werkdruk. Het moet dan wel om een continue variabele gaan, dat nu zo is. Verklaart verband tussen andere variabelen Vals verband Als er een verband is tussen 2 variabelen die door een 3de begrip wordt verklaard, spreken we van een vals verband. Spurius/vals verband Statitische samenhang tussen twee variabelen X en Y die wordt teweeg gebracht door een derde variabele Z en die niet als causaal mag worden beschouwd Twee soorten controlevariabelen 1) categorisch: meer/minder hoger/lager etc 2) continue: leeftijd medieert dus het verband tussen

werkdruk en ziekteverzuim Specificatie- of interactiebegrip Het kan een verband verhullen, doordat bijv. iets voor mannen wel geldt en voor vrouwen niet. Er is dan dus sprake van een categorische variabele. Neutraliseren controlevariabelen 1) statistische oplossing: bij toetsen controleren voor andere variabelen. 2) analyses uitvoeren voor subgroepen: hierdoor kan een bepaalde invloed uitgeschakeld worden. Begrip (bedoeld) Abstracte aanduiding van een verzameling eigenschappen of objecten met gemeenschappelijke kenmerken Begripsdimensie Aspect dat aan een begrip te onderscheiden is Begrip (bepaald) Vertaling begrip naar concreet meetbare termen, ook wel variabele Interactievariabele Variabele die het verband tussen twee andere variabelen verhult, waar- bij het verband tussen de twee variabelen voor verschillende subgroep- en, gesplitst naar de categorieën van de interactievariabele, anders is. Onderzoeksethiek Geheel van richtlijnen waarnaar een onderzoeker dient te handelen, waardoor belangen van de respondenten niet geschaad worden en het onderzoek eerlijk en objectief wordt uitgevoerd. Onderzoeksopzet/voorstel Voorstel waarin naast de doelstelling en de probleemstelling ook vermeld staat voor welk type onderzoek is gekozen, wat het ontwerp is en hoe de gegeven zullen worden verzameld. Repliceerbaarheid Onderzoekseis die inhoudt dat een onderzoek controleerbaar moet zijn in de zin dat het onderzoek op basis van de informatie uit het onderzoeksverslag herhaald moet kunnen worden. Uitvoerbaarheid onderzoek De eis dat er voldoende geld en tijd is voor het onderzoek en dat de respondenten bereid zijn om aan het onderzoek mee te doen

Page 3: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 2: Informatieverzameling Descriptoren Registratielabel dat aan een wetenschappelijk tijdschrift wordt gehangen; vervangers voor synoniemen Thesaurus Boekwerk met daarin zoektermen voor een bepaald vakgebied; hierin staan gerelateerde termen beschreven aan oorspr. term Sneeuwbalmethode Het gebruiken van de literatuurverwijzingen van een goed artikel om meer info te krijgen over het beoogde onderwerp Citaatindexen Bij de beschrijving van het artikel staat tevens de geraadpleegde literatuur. Attenderingstijdschriften Hierin staan de inhoudsopgaven van andere tijdschriften (ook wel current-content); worden snel verspreid Abstracttijdschriften Hierin samenvattingen van wetenschap. boeken en artikelen Review-artikelen overzichtsartikelen over de gang van zaken omtrent een specifiek onderzoeksgebied Grijze literatuur Rapporten, proefschriften en scripties, omdat ze niet officieel zijn uitgegeven. Zoekplan 1) wat is het doel 2) relevante zoektermen 3) randvoorwaarden vastleggen 4) zoeken naar relevante informatiebronnen Relevant artikel 1) aansluiten bij doel 2) recente datum 3) voldoende kwaliteit: goede uitgever/gerenommeerde auteur, controleerbaar 4) beschikbaar en toegankelijk APA-normen Staat voor: American Psychological Association, gaat voornamelijk over literatuurverwijzingen: zie sheets Lidwien of blz 78. Browsen In bieb rondneuzen voor relevante literatuur; zoeken op internet

Page 4: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 3: Onderzoekstype Beschrijvend onderzoek Het registreren en ordenen van wat er zich voordoet op een bepaald gebied, aan de hand van vooraf opgestelde regels. Er dient geen theorie of hypothese uit voort te komen Exploratief onderzoek Met begint met onderzoeken zonder dat er scherpe hypothesen en duidelijke veronderstellingen zijn. Tevens is er geen van te voren vastgelegde werkwijze, dit alles om zo open mogelijk te zijn voor de werkelijkheid. Het primaire doe is het ontwikkelen en formuleren van een hypothese. Vaak hierna toetsing. Toetsingsonderzoek Onderzoek, wat voortborduurt op een nog niet onjuist gebleken theorie. De Hypothese(n), meetinstrumenten, populatie en onderzoeksomstandigheden liggen vast. Het gaat dus om het verifiëren of falsifiëren van een theorie. Evaluatieonderzoek Specifiek toetsingsonderzoek; hierbij worden de effecten van beleidsmaatregelen gemeten voor toekomstige beslissingen Kapstok- of containervar. De specifieke variabele is niet de verklaring, maar is een deel van het geheel: splitsen naar vrouw/man en vervolgens blijkt dat er bij vrouwen hoger ziekteverzuim is ivm huishouden EN werk. Propositie Stellingnamen Theorie Geheel van Proposities of beweringen die: Een logische samenhang hebben, een toetsbare hypothese is afleidbaar, verklaart het waarom van de bewering in de hypothese Hypothese Is een propositie of bewering en vormt het sluitstuk van de theorie. Is een mogelijke verklaring op de vraag in de probleemstelling. Deze hypothese dient te worden getoetst in het onderzoek. Overige proposities vormen de schakels die leiden tot de hypothese. Voorspelling Vertaling van de hypothese in meetbare concrete termen. Operationaliseren Concrete vertaling van het begrip naar meetbare termen Verifiëren Waarmaken van de voorspelling Falsifiëren Niet waarmaken van de voorspelling Specifieke of ad-hoctheorie Speciaal ontwikkelde theorie voor het onderzoek; dit is vaak een wegwerptheorie. Evenwichtstheorie Het verkrijgen van evenwicht tussen het wenselijke en het werkelijke. Mentale-incongruentietheorie Gaat over mensen die worden geconfronteerd met een verschil tussen de wenselijke en de werkelijke situatie. Betreft een formele theorie beschreven in algemene termen. Cognitieve trucage Het bestellen van je wensen zodat er weer evenwicht is tussen het wenselijke en de werkelijke situatie. Er verandert dus niets Algemene leertheorie Gedrag dat beloond wordt, continueert; afgestraft reduceert. Kan op verschillende inhoudelijke gebieden worden gebruikt, maar moet wel vertaald worden naar het specifieke onderwerp

Page 5: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 4: Onderzoeksontwerp Experimenteel onderzoek Indien er sprake is van interventie(reclame, voorlichting) en het effect wordt nagegaan Experiment Geschikt om te toetsen of er een causaal verband bestaat tussen 2 kenmerken. Het gaat om het aantonen van de causale invloed van een onafhankelijke/oorzaak/experimentele variabele op een afhankelijke/gevolg/effect variabele. In het boek is de onafh.: wel/niet zien voorlichtingsfilm en de afh.: mate vertoning ongezond gedrag. Survey onderzoek Bij onderzoek naar samenhang tussen kenmerken. Grondvorm waarbij in de regel gegevens worden verzameld over een groot aantal kenmerken die meestal betrekking hebben op meningen, motieven, attitudes, persoons- en achtergrondkenmerken. Pre-experimentele fase Altijd met de experiment-groep EN een controlegroep. Randomiseren Op toevalsbasis toewijzen aan iets. Zuiver experimenteel Indien 1) gerandomiseerd is 2) minstens een vergelijkbare controlegroep betrokken wordt 3) experimentele variabele moet gevarieerd of gemanipuleerd kunnen worden Interne validiteit Is groot indien blijkt dat experimenteel ontwerp klopt: bijv: zien van video heeft invloed op mate van risico nemen Externe validiteit Laboratoriumomstandigheid is in andere situaties toepasbaar ( a) algemener b) andere populaties c) andere situaties) Beinvloeding resultaten Oppassen voor tussentijdse voorvallen, “groei” van de respondent, testeffect (leereffect), Instrumentatie (1e keer mondeling, 2e keer schriftelijk etc.) Regressie-effect Terugval na het gemiddelde: vaak na het experiment; kans is

groter als blijkt dat de scores vooraf nogal extreem waren. Bij pre-experimenteel onderzoek heb je die gegevens niet; daardoor is er geen solide basis om uitspraken te kunnen doen.

Matchen Experimentele en controlegroep gelijkschakelen op kenmerken waarvan je denkt dat ze van invloed zijn op de afhankelijke variabele; dit kan door:

1) Precisiecontrole Voor elke eenheid een tweede vinden voor de controlegroep: dus: 2 vrouwen, 2 mannen 1 in exp. Groep en 1 in controle

2) Frequentieverdelingscontrole / Globale controle Gaat om frequntie: evenveel ouderen als jongeren in beide groepen; dit is een grovere methode.

Quasi-experimenteel Tussen pre-experimenteel en zuiver experimenteel in. Vaak gebruikt als randomisatie niet gedaan kan worden. Meestal als een bestaande afdeling bekeken moet worden. Oppassen voor manipulatie van de randtoestanden.

Non-reactieve meting Er wordt geen vragenlijst of test afgenomen, de gegevens onstaan bijvoorbeeld door de registratie van anderen (ziekenhuis, politie etc )

Survey onderzoek Via een groot aantal onderzoekseenheden via systematische ondervraging of observatie worden gegevens verzameld. Veelal een steekproef uit omschreven populatie en 1 meting op 1 punt

Page 6: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

of in 1 periode (momentopname) Gebruik: bij beschrijvend en exploratief onderzoek

Meestal lage interne validiteit Longitudinaal survey o.zoek Op meer tijdstippen verzamelen van gegevens; ook wel mogelijk

om uitspraak te doen over causaliteiten door meer toetsmomenten en onderzoek naar de correlatie.

Panelonderzoek Voorbeeld van longitudinaal: dezelfde gegevens verzameld op meerdere tijdstippen bij dezelfde onderzoekseenheden

Trendonderzoek Idem, maar dan steeds bij andere personen/onderzoeksmethoden Prospectief onderzoek Toekomstgericht: streeft naar experimentele en controleconditie

Je richt de groep zelf in: experimenteel: ontevreden controle: te- vreden en dan toets je of experimenteel het slechter doet etc.

Causaal verband als 1) covariatie of statistisch verband tussen kenmerk 1 en 2 2) onafhankelijke variabele moet in de tijd voorafgaan aan de

afhankelijke variabele. 3) aangetoond zijn dat verband tussen kenmerk 1+2 niet vals is Zuivere experiment als 1) statistisch verband makkelijk na te gaan is

2) tijdsvolgorde in de hand, Jij dient de variabele toe 3) door randomisering worden eventuele effecten toevalsfouten Specificatie / interactie Achteraf splitsen van onderzoekseenheden in subgroepen

homogeen worden gemaakt op bepaalde kenmerken. (bijv: het lijkt dat een geslacht iets meer doet en door anders te testen blijkt dus anders)

Experimenteel: Controle Experimentele groep wordt blootgesteld aan de werking van een onafhank. variabele. Een controlegroep niet en dient als contrast.

Onderzoeksstrategie Complex van onderzoeksactiviteiten die uitgevoerd moeten worden om te komen tot het ‘produceren’ van onderzoeksgeg.

Selectie Mogelijke alternatieve interpretatie van een conclusie uit een experiment als gevolg van de ongelijkbaarheid van proefpersonen/groepen voorafgaand aan de introductie van de experimentele variabele.

Page 7: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 5: Onderzoekspopulatie en -steekproef Onderzoeksinstrumenten o.m. schriftelijke vragenlijst, interview, telef. enquete. Steekproef Deel van de populatie in het onderzoek betrekken Aselect/Select ook wel: (niet) kanssteekproef; (niet) willekeurige selectie Aselect Analyse in hoeverre resultaten gelden voor hele onderzoekspopulatie; op basis van inductieve statistiek Universum/theoretische populatie Totaal van alle voorkomende eenheden, bijv alle werknemers (Operationele) populatie De daadwerkelijk onderzochte (delen van de) populatie; Alle eenheden in een sector in een bepaade tijdsperiode: bijv werknemers in ICT sector anno 2002 Aanvankelijke respons Dat deel van de steekproef dat meedoet aan het onderzoek Dataproducerende of Dat deel dat meedoet, bruikbare gegevens heeft opgeleverd, uiteindelijke steekproef en in de data-analyse wordt betrokken Non-respons Percentage geplande gesprekken in een survey of interview die geen doorgang vinden, onder meer door weigeringen Steekproefkader Administratie waarin onderzoekseenheden zijn geregistreerd Indien niet voorhanden dan genoodzaakt tot selecte steekproef Gestratificeerde aselecte Per categorie een enkelvoudige aselecte steekproef en die steekproef betrek je binnen je conclusies: bijv bedrijven en particulieren Getrapte steekproef Bijv. eerst provincies kiezen, dan plaatsen, dan kruispunten Enkelvoudige aselecte steekproef Loterij-methode Namen op briefje in een bak en er 10 uitkiezen bijv. Tabel met willekeurige of Ieder persoon krijgt een nummer uit een tabel: < 100 dan kun randomgetallen je volstaan met 2 cijfers, > 100 3 cijfers. Spreek af welke kant van de tabel opgegaan wordt en de hoeveelste: vervolgens blind een getal aanwijzen en vanaf daar start je. Range PC genereert random getallen waarbij je een range (laagste en hoogste getal) opgeeft Systematische steekproef met aselect begin Je bepaalt 1 op de x mensen die je gaat selecteren. Stel 1 op de 100. Dan neem je aselect een getal < 100. Dat getal neem je en schuift 100 op: werknemerummer 45, 145, 245 etc Gestratificeerde aselecte steekproef Als bepaalde kenmerken belangrijk zijn en niet voldoende in je steekproef zitten, heb je een probleem. Dan is het beter om deze variant te kiezen. 1. Je onderscheidt deelpopulaties, strata genoemd. Bijv man/vrouw jong/oud. Deze kun je combineren en dan heb je vier strata: jonge man, jonge vrouw, oude man, oude vrouw. 2. Vervolgens 4 enkelvoudige aselecte steekproeven, waarbij je de percentages iets kan variëren: bijv 60 % man, omdat van het totaal aantal mensen binnen het onderzoeksgebied 60% man is. Proportioneel gestratificeerde steekproef: steekproef laten lijken op populatie: in de uiteinde- lijke steekproef laat je de verhouding 60/40% terugkomen

Page 8: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Disproportioneel gestratificeerde steekproef: beide deelsteekproeven even groot, is niet representatief voor de totale populatie werknemers. Meertrapssteekproef Aselect gemeenten, daarvan bedrijven, daarbinnen medewerkers Clustersteekproef Alle werknemers van de geselecteerde afdelingen Birthday rule Degene die het eerst jarig is, wordt geselecteerd <lees voor voorbeeld pagina 160/161> Random filtertechnieken Vooraf vraag je hoe gezin is samengesteld, voert dit in in de PC en PC geeft aan obv ingegeven percentages, wie aan de beurt is Selecte steekproeven Toevallige steekproef Voorbijgangers ondervraagd. Echter je selecteert een periode en plek waar veel mensen aanwezig zijn, zonder toevalsprocedure Quota steekproef Populatie deel je op in deelpopulaties; hieruit selecte steekproef

en bepaal je vooraf hoe groot deze steekproef moet zijn. Doelgerichte steekproef Een bepaalde combinatie van eenheden die als karakteristiek

kan worden beschouwd voor de gehele populatie. Sneeuwbalsteekproef Je begint bij iemand die je kent en die vraag je of hij/zij nog

andere personen kent. vooral te gebruiken als je heel moeilijk aan de juiste personen kan komen: zieken die RSI klachten hebben, bijvoorbeeld.

Omvang steekproef hangt af van: 1) heterogeniteit van de populatie: hoe heterogener hoe groter de variatie.

2) vereiste nauwkeurigheid: hoe nauwkeuriger hoe groter de aselecte steekproef moet zijn.

Maximale spreiding Betrouwbaarheidsmarge blz 169 is niet handig: je weet de spreiding niet, gaat er vanuit dat het 50-50 is, et cetera!!!

Lossere benadering 1) Minimum is 30 eenheden, beter is 100 2) variabelen in kruistabel aantal cellen * 25 = steekproef 3) Omvang afhankelijk stellen van beschikbare tijd en geld

Page 9: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 6: Meten van begrippen Begrip zoals bedoeld Abstracte aanduiding van een verzameling eigenschappen of objecten met gemeenschappelijke kenmerken; hier: de leeftijd Begrip zoals bepaald ook wel variabele; hier: de gevraagde leeftijd Definiëren Zorgen dat een ieder weet wat er onder verstaan wordt Indicator (Onderdeel van) de geoperationaliseerde variabele die staat voor een abstract en complex kenmerk Desk research Onderzoek met gebruikmaking van bestaande gegevens Homogeen begrip Kenmerk waaraan maar 1 facet, aspect of dimensie is te onderscheiden Heterogeen begrip Kenmerk waaraan verschillende aspecten, facetten of dimensies zijn te onderscheiden Verkrijgen van gegevens 1) gebruikmaken van bestaande informatie 2) via schriftelijk of mondeling interview 3) via observatie Interview Vraaggesprek met als doel het verzamelen van informatie uit mededelingen van de ondervraagde persoon Interview bij 1) kennis 2) houding 3) attitude 4) opinie Observeren bij Gedrag Observatie Directe vorm van waarneming van menselijk gedrag Gestructureerd info verz. Als van tevoren precies bekend is welke informatie nodig is Ongestructureerd Niet bekend; kan leiden tot onverwachte antwoorden Participerende observatie Veldonderzoek waarbij onderzoeker actief meedoet/meedraait Validiteit De mate waarin gemeten wordt wat je beoogt te meten Nominaal meetniveau Alleen sprake van een verschil (bijv geslacht, NIET je bent meer/minder vrouw…); interpreteren als etiket of naamgeving Categorische gegevens Idem als nominaal i.t.t. niet-categorisch als leeftijd en werkdruk Ordinaal meetniveau Sprake van meer/minder; onderlinge verschillen zijn niet in een getal uit te drukken (bijv positie binnen het bedrijf) Rationiveau Wel getal; natuurlijk nulpunt (bijv leeftijd) Intervalniveau Wel getal; Geen natuurlijk nulpunt (bijv temperatuur) Meten Op ondubbelzinnige wijze toekennen van een waarde aan een variabele aan onderzoekseenheden Meetniveau HOOG Dan zijn er meer statistische analyseprocedures mogelijk Schalen als antwoordmogelijkheid Je legt een mening voor en vraagt de respondent in hoeverre hij/zij ermee eens is Split-half-methode Opdelen van test of vragenlijst met de intensie om de homogeniteit ervan na te gaan Meten betrouwbaarheid 1) Test-hertest: later nog eens afnemen: is moeilijk en kostbaar maar vooal bij bijv intelligentietest is stabiliteit zeer belangrijk Homogeniteit Iedere keer hetzelfde soort antwoord vinden, betekent minder kans op toeval Interobservatorbetrouwbaarheid: mate waarin de observatie wordt beïnvloed door observator Beïnvloedbaar door begrippen goed te operationaliseren

Page 10: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Betrouwbaar = NIET per sé Valide En onafhankelijk van toeval NIET Betrouwbaar = NOOIT Valide Validiteit 1) Begrips: Jouw resultaten vergelijken met andere instrumenten die beogen hetzelfde te meten. Indien niet mogelijk kan je naast indirecte vragen ook de beoogde vraag een keer direct stellen en de respons op beide soorten vergelijken 2) Predictief: in welke mate kunnen scores andere scores voorspellen: met IQtest schoolprestaties voorspellen Directe informatieverzameling Benodigde informatie direct aan de respondent gevraagd

Page 11: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 7: Bestaande gegevens Bestaande info geschikt maken 1) Ongestructureerde aard: brieven, advertenties etc Dit begripsmatig categoriseren (kwalitatief) of omgezet in getallen (kwantitatief) waardoor er gerekend kan worden 2) (digitale) numerieke gegevens: door bedrijven bijgehouden 3) hergebruik onderzoeksgegevens: Analyses op dit gebied zijn: secundaire analyses. 4) Meta-analyse: onderlinge samenhang opnieuw bekeken op een hoger abstractieniveau Inhoudsanalyse Kwantitatieve analyse van de inhoud van bestaande informatie (brieven, artikelen, tv- en radioprogramma’s) Documentanalyse Kwalitatieve inhoudsanalyse van niet-cijfermatig materiaal Data-/Gegevensbestand Registratie en opslag verlopen systematisch en gedurende enige tijd. Databron Plaats waar gegevens aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden in het onderzoek Censusdata Grootschalige gegevensregistraties over diverse onderwerpen Voordelen 1) Prijs en snelheid: goedkoop beschikbaar en snel 2) Non-reactiviteit: niet beïnvloed door activiteiten onderzoeker 3) Toegankelijkheid: Ontoegankelijke gegevens ontsluiten: bijv een bedrijf dat niet meer bestaat 4) Mogelijkheden voor longitudinaal onderzoek: Jarenlang verzamelde gegevens bijv gebruiken voor trendonderzoek. 5) omvang databestanden: door grote hoeveelheden data, vele statistische berekeningen mogelijk Geaggregeerd niveau Hele bedrijf, per afdeling, apart voor een categorie et cetera Praktijkdata Niet altijd geschikt voor onderzoeksdata: zijn de benodigde gegevens ook feitelijk toegankelijk? 2 manieren: 1) Principiële (on)toegankelijkheid: - Privacygevoeligheid: persoonlijke levenssfeer - Officiële toestemming nodig om te mogen speuren - Eisen als anonimiseren: moeilijk te herleiden wie het was - Kosten: vaak te maken met eigendoms- of auteursrechten

2) Praktische (on)toegankelijkheid: kan de volgende pro- blemen tegenkomen als ze onderzoeksgeschikt moeten zijn: - Spreidingsprobleem: bijeenharken in diverse gebieden. - Overdrachtprobleem: gegevens niet te isoleren: pc/i-mac etc - Conditieprobleem: de (oude) staat maakt het niet verplaats- baar of onbruikbaar voor het onderzoek

Kwaliteitsbeoordeling 1) waarom of met welk doel zijn deze gegevens verzameld? 2) op welke wijze zijn de gegevens verzameld 3) aard en omschrijving van de verzamelde gegevens Kwaliteit dataregistratie 1) kwaliteit invuller: ervaring, deskundigheid etc 2) standaardisatie en aard informatie: zijn vragen standaard? 3) verandering wijze verzamelen: toegevoegd of weggelaten?

Page 12: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 8: Interviewen Interview Voordeel: Komt erachter waarom mensen iets doen

Nadeel: Niet zo betrouwbaar omdat, 1) mensen vaak niet bewust zijn van het eigen gedrag

(zeggen liever positieve dan negatieve dingen) 2) sociale wenselijkheid (mensen antwoorden datgene dat

sociaal wenselijk is; interviewer mag nooit instemming of afkeuring tonen, anders wordt antwoord aangepast

3) Non-respons: vaak willen mensen hart luchten: hebt kans dat je een vertekend beeld krijgt doordat de mensen die positief tegenover iets staan geen zin hebben in interviews

Schriftelijk/Mondeling In § 8.2 staan voor en nadelen beschreven: schriftelijk kan je niet controleren wie het ingevuld heeft en of het in de goede volgorde is gegaan etc. Mondeling betekent reizen naar de respondent toe etc.

Mogelijkheden enquêteren 1) Groepsgewijs laten invullen van vragenlijsten; veel voordelen: meteen respons, grote respons. Zorgen ervoor dat ze niet overleggen. 2) Telefonisch direct de gegevens, relatief weinig tijd rovend, minder sociale wenselijkheid door anonimiteit. 3) Per PC CATI: Computer Assisted Telephone Interviewing van het scherm lees je de vragen en toetst antwoord meteen in. of CAPI: Computer Assisted Pesonal Interviewing antwoor- den op intieme vragen of die sociale wenselijkheid uitlokken invoeren op de PC. Routing Vragen die niet van toepassing zijn, worden niet getoond. Keuze open vragen 1) Bij gesloten vragen vormen geprecodeerde antwoorden soms een bezwaar. (denk aan woonplaats, naam etc) 2) Open vragen meestal als je weinig van onderwerp afweet: daarom beter om een vooronderzoek te doen en te bekijken wat een interviewer onder bepaalde terminologie verstaat 3) Beperk open vragen: te globaal antwoord voor verwerking

Page 13: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

4) Vaak 1e en slotvraag open: 1e vraag om te wennen en bij slot kan geïnterviewde gemiste items aanhalen. Zie verder blz 236 Formuleren van vragen Letten op:

- Slechts voor 1 uitleg vatbaar - Behandel 1 onderwerp tegelijk - Gebruik geen ingewikkelde taal: korte zinnen, actieve vorm,

geen bijzinnen, zo min mogelijk ontkenningen. - Formuleer vragen zo neutraal mogelijk niet suggestief dus - Veronderstel niet zonder meer feiten als bekend (huisregels)

Antwoordschalen Gebruiken o.m als je de mate van tevredenheid wilt weten Te gebruiken bij: ordinale-, interval- en ratiogegevens

Letten op: - aantal antwoordcategorieën - of je even of oneven aantal categorieën wilt gebruiken - wat doe je met ‘geen mening’of ‘weet ik niet’

Richtlijnen antwoord alternatieven: - Neem een open antwoordcategorie op: kan altijd iets over het hoofd hebben gezien. Bijv: Magazijn Verkoop Transport ……. (Bijv Inkoop vergeten) - Antwoordcategorieën moeten elkaar uitsluiten: stel dat iemand alle soorten telefoon heeft: dan aparte vragen maken met ja/nee

- Antwoordcategorieën dienen in logische volgorde te staan - Links en rechts van midden v.d.schaal moet symmetrisch zijn - Antwoordkaart bij intieme vragen of als iemand uit meerdere antwoorden moet kiezen: anders vergeet respondent de eerste paar alternatieven die je opleest.

Volgorde-effect Eerder bespoken items kunnen van invloed zijn op later te geven antwoorden: het boek geeft als voorbeeld: eerst spreek je over onaangename werksfeer en later over het zoeken naar een andere baan. Nieuw onderdeel Altijd aankondigen: “Dan wil ik u nu ….over….” Introductie bij: Schriftelijk interview: 1) introductiebrief 2) duidelijke uitleg Mondeling interview: 1) voorstellen 2) schikt het de respondent wel 3) uitleg geven wat de bedoeling is Gesloten vraag Heeft beperkt aantal vooraf vastgelegde antwoordcategorieën Open vraag Niet gebonden aan vooraf vastgelegde antwoordcategorieën Selectief geheugen Al naargelang de situatie de neiging om ervaringen (uit ver verleden) te verdringen of naar voren te halen Suggestieve vraag Antwoord wordt min of meer in de mond gelegd en/of iets waaraan geïnterviewde zich moeilijk kan onttrekken Itemanalyse Methode om na te gaan in hoeverre een antwoord op de vraag telkens samenhangt met het antwoord op alle andere vragen in de vragenlijst, met als doel de homogeniteit van de test of vra- genlijst na te gaan. Zie ook: volgorde-effect

Page 14: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 9: Observeren Voor-/nadelen observeren Voordeel: zie je het feitelijke gedrag. Vooral goed als het gaat om sociaal onwenselijk gedrag. Nadeel: als het om sporadisch voorkomend gedrag gaat kost het relatief veel tijd en is daardoor duur.

Je kunt alleen waarneembare zaken vastleggen en niet achter-liggende motieven (zoals bij interviewen). Als je wel motieven wilt achterhalen moet je door middel van interviews aanvullende gegevens verzamelen (niet alleen van de subjecten, maar ook de kenmerken – geslacht etc – van de subjecten en andere secundaire gegevens).

De aanwezigheid van de observator kan een nadelige invloed hebben op het gedrag dat wordt geobserveerd. Dit kan worden opgelost door onopvallend te observeren en de situatie zo min mogelijk te verstoren. Daarnaast kan het ook door de observator als participant te laten deelnemen: participerende observatie (maar dit is vaak zo bij kwalitatief onderzoek).

Wat observeren? Belangrijk bij observeren:

- definieer goed wat je wilt observeren - operationaliseer dat begrip - zorg voor goede observatieschema’s - geef goede instructies aan de observatoren.

Maak een categorieënsysteem van de gedragingen en/of

kenmerken die je wilt onderzoeken. Verschillende gedragsaspecten: - frequentie - duur - intensiteit - overige categorieën

Frequentie: Hoe vaak komt iets voor:

- event-sampling: hoe vaak komt een event voor per tijdseenheid; voorbeeld: hoe vaak rijdt men door rood per uur

- time-sampling: houdt binnen een tijdsinterval bij of het event wel of niet heeft plaatsgevonden. Beter dan e-s bij gedrag dat heel vaak voorkomt; voorbeeld: rijdt men in een willekeurige 15 seconden door rood of niet?

Duur: Hoe lang duurt iets? Bijv: hoeveel sec. na het op rood springen rijdt men nog door? Intensiteit: Hoe erg/sterk/veel is iets? Bijv: wat is de snelheid waarmee ze door het rode licht rijden?

Page 15: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Overige categorieën Bijv: geslacht, type auto, leeftijd, ander verkeer of niet? Hoe observeren? Niet turven e.d., maar gebruik hulpmiddelen om het registreren v.d gedragingen te vergemakkelijken: Video-observaties:

- herhaalbaar - meer dan één observator laten beoordelen

(intercodeursbetrouwbaarheid). Rating: soms moet je een verschijnsel schatten (zoals leeftijd

van een bestuurder). Rating scale: een schaal waarop je het kan aankruisen. Probleem

bij rating scale: beïnvloed door het interpretatievermogen van de observator.

Contexteffecten: de context beïnvloed hoe je de situatie inter-preteert. Voorbeeld: iemand in een sportwagentje schat je jonger dan iemand in een Audi A8.

Observaties Moet je direct vastleggen. Indien dit niet mogelijk, gebruik:

- memorecorder - handcomputer

Videobeelden worden bekeken door twee observatoren om de

intercodeursbetrouwbaarheid te vergroten. Betrouwbaarheid observaties Intercodeurs- of inter-observator-betrouwbaarheid kan worden berekend door:

- percentage overeenstemming - Cohens kappa

Percentage overeenstemming

Kijk naar het aantal keren dat de observatoren beiden hetzelfde antwoord geven: 7 (ja) en 5 (nee). Het totaal aantal waarnemingen is 14. Dan is het percentage overeenstemming:

(7+5) / 14 * 100% = 86%

Observator I ja nee totaal

ja 7 1 8 nee 1 5 6

Observator II

totaal 8 6 14

Page 16: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Cohens kappa Een andere maat voor het uitrekenen van de betrouwbaarheid; mate van overeenstemming tussen twee of meer beoordelaars

K = (P0 – Pc) / (1 – Pc)

P0 = geobserveerde proportie overeenstemming Pc = proportie overeenstemming op basis van kans

P0 hebben we al uitgerekend: 0,86 Pc: (8 * 8 + 6 * 6) / 14² = 0,51

Pc is dus het totale aantal ja (I) * het totale aantal ja (II) + totale aantal nee (I) * totale aantal nee (II).

K = (0,86 – 0,51) / (1 – 0,51) = 0,71

Cohens kappa Gebruik je bij nominale gegevens. Correlatiecoëfficiënt Gebruik je bij een hoger meetniveau (zie H11). Validiteit van observaties Bij complexe begrippen ook validiteit onderzoeken. Validiteit onderzoeken gaat net als bij een interview (paragraaf 8.9). Je zou een aselect aantal subjecten ook een interview kunnen laten afleggen en kijken hoeveel die uitkomsten overeenstemmen met je gemeten gegevens. Je doet dus een validering aan interviewgegevens. Contexteffect Effect van de context waarin bepaalde gedragingen zich voordoen, op de beoordeling van die gedragingen Event-sampling Observatiemethode waarbij wordt vastgesteld of bepaalde gebeurtenissen al dan niet plaatsvinden Time-sampling Methode om vast te stellen of een bepaalde gedraging al dan niet is voorgekomen in een bepaalde korte tijdsperiode Rating-scale Schaal waarop de intensiteit van gedrag wordt aangegeven in categorieën

Page 17: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 10: Datapreparatie SPSS Superior Package for Statistical Services, pakket voor invoering, verwerking en analyse van numerieke gegevens. Datamatrix Het weergeven van gegevens van een onderzoek in een sta- tistisch programma als SPSS gebeurt vrijwel altijd in een datamatrix, waarbij de Vragen of Variabelen Verticaal zijn; in de kolommen en de antwoorden van een respondent horizontaal Code Voor de verwerking van je gegevens moet je eerst al je vragen uit je vragenlijst door middel van een logische code neerzetten in je tabel, waarbij de naam die je eraan geeft vaak de naam van de variabele, of een afkorting van de vraag is. (bijvoorbeeld: betr1, zou zijn betrokkenheid vraag 1) Identificatienummer Dit is het nummer wat je toekent aan een respondent om deze te

kunnen identificeren. Je kunt elke respondent zelf een nummer toekennen en deze bijvoorbeeld in je eerst kolom van je matrix zetten, of ze door SPSS zelf laten toekennen. Meestal in kolom 1

Missing value SPSS kan automatisch een missing value aangeven als je een spatie typt als antwoord. Dan zet SPSS een komma neer, om aan te geven dat je hier te maken hebt met een missing value. Je gebruikt missing value uiteraard als een respondent geen antwoord heeft ingevuld.

Geen antwoord/n.v.t. Het kan soms handig zijn onderscheidt te maken tussen deze 2 antwoorden. Dit kun je doen door voor de één een spatie te gebruiken en voor de niet van toepassing bijvoorbeeld 999 te coderen.

Geen codeerschema bij Een eenvoudige of overzichtelijke vragenlijst Variable view Een tabblad waarop je een overzicht van alle variabelen met hun kenmerken ziet. Label Een nadere omschrijving van een variabele. Value labels In dit scherm kun je de codes van een omschrijving voorzien. (bijvoorbeeld 1 = man) Totaalscore of index Dit zijn clusters van vragen over eenzelfde onderwerp die bij

elkaar worden opgeteld en zo een totaalscore of index vormen. Om dit te doen moeten de vragen wel allemaal in dezelfde richting gecodeerd zijn. Dus allemaal positief of negatief.

Ompolen of hercoderen Dit houdt in: het herschrijven van je waarden zodat deze allemaal eenzelfde richting krijgen. (allemaal van positief naar negatief of omgekeerd).

Recode/Transform Onder deze menuopties vind je in SPSS de mogelijkheid om je gegevens te hercoderen. Frequentiebereik Met het frequentiebereik reken je uit hoe vaak een waarde per

variabele voorkomt (dus bijvoorbeeld het aantal mannen en vrouwen). Verder kun je kijken of je geen type- en codeerfouten gemaakt hebt.

Frequencies/Analyse Onder deze menuopties vind je in SPSS de mogelijkheid om een frequentieanalyse uit te voeren.

Page 18: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Histogram Deze grafiek geeft een spreiding van een niet-categorische variabele (zoals leeftijd en ziekteverzuim) aan. Uit deze spreiding kun je concluderen of het nuttig is om deze variabele in je onderzoek op te nemen, of dat de spreiding te laag en dus irrelevant is.

Normaal verdeeld Dit is een verdeling waarbij de frequentiegrafiek klokvormig is. Scheve verdeling Dit is een verdeling waarbij we 1 waarde hebben die extreem

vaak voorkomt. Hierbij kun je nog onderscheid maken tussen een rechtsscheve verdeling, waarbij de piek aan de linkerkant ligt en een linkscheve verdeling met de piek aan de rechterkant.

Parametrisch Hierbij wordt verondersteld dat een variabele normaal verdeeld is. Als dit niet het geval is, dan spreken we van een non parame-trische variabele. Het is dan beter om statistische technieken te gebruiken die niet uitgaan van een normale verdeling.

Itemanalyse Hierbij kijk je naar een variabele en of je daadwerkelijk bij alle vragen hetzelfde hebt gemeten. Om dit te controleren gebruik je dus een itemanalyse.

Homogeniteitindex/ Cronbachs Alpha De mate waarin iets als totaal hetzelfde meten. De uitkomst hiervan wordt homogeniteitindex of cronbachs alpha genoemd en kan een waarde hebben van 0 tot 1,00 waarbij een waarde 0 geen samenhang aangeeft en de waarde 1 dat alle vragen hetzelfde meten.

Homogeniteit meten Split-half methode: lijst in 2-en splitsen of Cronbach’s Alpha Reliability/Homogeniteit De reliability kun je meten met behulp van een reliability

analysis onder het analyse menu en dan bij scale. Gewelfdheid(kurtosis) Mate waarin de vorm van een verdeling plat of spits is Significant verschil Indien de waarschijnlijkheid dat de verdeling op toeval berust

kleiner is dan 1% respectievelijk 5%. Variatiebreedte/Range Spreidingsmaat; breedte van het gebied ligt op de x-as waarover

de scores zich uitstrekken. Dit is gelijk aan de hoogste score minus de laagste score.

Page 19: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 11: Data-analyse Niveau’s voorbeelden Kruispunt is gemeten op nominaal niveau door rood licht rijden

op rationiveau (nulpunt: je rijdt normaal nooit door rood) Splitsingsvariabele Als je wilt onderzoeken of er bijvoorbeeld verschil is tussen 2

groepen, dan gebruik je een splitsingvariabele van nominaal niveau een een testvariabele van ordinaal of interval niveau (waarbij de testvariabele aangeeft wat je eigenlijk wilt hebben, bijvoorbeeld tevredenheid)

Grouping variable Zie Splitsingsvariabele, dit is de naam zoals dat genoemd wordt

in SPSS. Generaliseren Als je bepaalde gegevens gevonden hebt, dan wil je, met behulp

van statistiek aan kunnen geven of een steekproef representatief is voor je volledige populatie (dus of je je gegevens kunt generaliseren)

Statistische toetsingseenheden Methoden om aan te geven of bepaalde resultaten op

toeval berusten of daadwerkelijk zo zijn zoals je ze gemeten hebt.

Non Parametrische technieken Statistische technieken die je bij kleine steekproeven

kunt gebruiken en die alleen gebruik maken van het feit of een waarde hoger of lager is, maar niet hoeveel hoger of lager. Vaak wordt er bij deze techniek gebruik gemaakt van rangorden.

Parametrische technieken Statistische technieken die gebruik maken van of een waarde

hoger of lager is, en ook hoeveel hoger of lager. Tellingen Als je frequenties wilt weten bij nominale gegevens, dan kun je

volstaan met tellingen. Je telt het aantal wat je ergens van hebt (bijvoorbeeld het aantal vrouwen)

Sectordiagram/Piechart/Staafdiagram Grafische methoden om frequenties weer te geven.

Je kunt hiermee snel verdelingen weergeven. Percentages Alleen percentages presenteren is misleidend. Het maakt heel

erg veel uit of je 10.000 van de 100.000 meet, of 100.000 van 1.000.000 Vermeld daarom ook altijd de ruwe getallen. Verder moet je geen percentages berekenen bij kleine aantal respondenten (meer dan 100)

Modus Meest voorkomende waarde Histogram Een grafiek met tellingen van interval of ratio gegevens.

Page 20: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Mediaan De mediaan is de middelste waarde als je al je gegevens ordent van laag naar hoog, bij even getallenaantal de middelste 2.

Spreiding Maat waarmee je je bereik van de gevonden waarden aangeeft.

Dit kan informatief zijn, omdat je uit een gemiddelde geen uiterste kunt afleiden.

Range Een vorm van spreiding; is het verschil tussen de hoogste en

laagste waarde. Variantie Maat die aangeeft hoe de waarden rond het gemiddelde verdeeld

liggen. Bij een kleine variantie liggen de waarden rond het gemiddelde. - Bepaal gemiddelde; - Bereken de afwijking per getal en kwadrateer dit; - Tel deze waarden op; - Delen door n. (sd is dan hiervan de wortel)

Standaarddeviatie Maat die aangeeft hoeveel je waarden afwijken het gemiddelde,

waarbij nog geldt dat, bij een normale verdeling, een afwijking van 1 standaarddeviatie van het gemiddelde 68 % van je proefpersonen omvat en 2 standaarddeviaties 95 %.

Schattingsfout Spreiding van de foutmarges (normaal verdeeld). Bij een grote

steekproef is de schattingsfout kleiner: Wortel uit percentage *(100-percentage) / n.

Steekproefgemiddelde Het steekproefgemiddelde is een schatting van het

populatiegemiddelde en wordt aangegeven met ‘M’ of met x (met een minteken erboven), het teken ^ geeft hier aan dat het om een schatting gaat. Het populatiegemiddelde wordt weergegeven als ^µ. Oftewel: ^µ = M

Standaarddeviatie van een steekproef Het symbool van de standaarddeviatie is s en van

de variantie is s2 . De geschatte standaarddeviatie is ^σ en die van de geschatte variantie is ^σ2.

Populatievariantie geschat Idem als variantie; alleen deel je nu door n-1 wegens populatie Standaard(meet)fout/Toevalsafwijking De foutenmarge wordt in de standaardfout

weergegeven, waarbij de standaardfout bepaald wordt door de grootte van de steekproef. Hoe groter de steekproef, hoe groter de standaardfout. De standaardfout van het gemiddelde is uit te rekenen met S.E.mean in SPSS onder Statistics. Spreiding / √ steekproefomvang (σ / √ n)

Page 21: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Toetsing Frequentie: (beter doen) vaak Chi²; betrokkenheid = non parametrisch: Mann-Whitney U-test; Verschillen in: t-test; verschillen in 1 aspect met verschillende posities: enkelvoudige variantie analyse.

Kruistabel Een kruistabel zet 2 of meer verschillende antwoordmogelijk-

heden van een vraag tegen elkaar uit en geeft vervolgens in percentages de overzichten. (bijvoorbeeld man/vrouw) Bij geslacht wordt dit ook wel een grouping of splitsingsvariabele genoemd.

Chi-kwadraat Deze toets voer je uit als je wilt weten hoe betrouwbaar een

antwoord is bij een steekproef. (voor berekening zie boek blz 307): som van de verschillen (verwachte celfrequentie (randfrequenties per cel vermenigvuldigen met elkaar en delen door n) en gevonden celfrequentie)² / verwachte celfrequentie. - steekproefelementen onafhankelijk getrokken - minstens 20% van de cellen heeft verwachte celfrequentie >5 - kleine steekproeven overschakelen op Fishers exact test.

Vrijheidsgraden Dit is het aantal (kolommen –1) x (rijen -1) We spreken dan

meestal van een significant verschil als de kans dat iets op toeval berust kleiner dan 5% of soms kleiner dan 1% is. Dit kun je halen uit de Chi-kwadraat tabel achter in het boek.

Rangordescores Hierbij geef je de nominale scores die de respondenten gegeven

hebben een waarde. Mann-Whitney U-test en Kolmogorov-Smirnov-test Deze toets rekent een waarde uit

voor de rangordescores en geeft aan of deze waarde significant is (met behulp van een tabel) Deze toetsen mogen niet gebruikt worden bij gekoppelde of afhankelijke steekproeven.

Wilcoxon Matched pairs signed ranks test Deze toets doet hetzelfde als hierboven

genoemde testen, met als uitzondering dat deze wel bij gekoppelde en afhankelijke (voor- en nameting) steekproeven gebruikt mag worden.

Boxplot Mediaan is de centrale maat, de middelste dikke streep. Ieder vak bevat 25% van de populatie, een kwartiel. Bij de mediaan ligt 50% van de populatie, het 2e en 3e kwartiel. Extreme waarden worden met een symbool aangegeven.

Page 22: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

T-test Met behulp van de t-test kun je berekenen of een verschil een werkelijk verschil is, of dat dit door toeval bepaald wordt. In SPSS kun je dit doen met Independant- Samples T-test. Er wordt dan vanuit gegaan dat er een a-selecte steekproef getrokken is. Bij kleine steekproeven geldt verder dat er sprake moet zijn van een normale verdeling. Ook mag er geen sprake zijn van een gekoppelde steekproef. Om te bepalen of de waarde significant is, dien je de vrijheidsgraden te bepalen.

Paired T-test Dit is de variant van T-test voor een gekoppelde steekproef. Eenzijdige versus tweezijdige toetsing Er is sprake van een eenzijdige toetsing als je een

uitgesproken verwachting hebt over de uitkomsten. Heb je dat niet, dan is er sprake van tweezijdige toetsing.

Levene’s test Deze toets geeft aan of een gevonden verschil in variantie

significant is en of deze berust op toeval. Variantieanalyse De T-test is een bijzondere vorm van een variantieanalyse,

namelijk voor de vergelijking van 2 groepen. De meest basale vorm is de One-Way Anova. De steekproeven moeten aselect en onafhankelijk van elkaar zijn getrokken.

Rangordescore en niveau Samenhang op basis van rangordescores meet je wanneer je van

2 variabelen de samenhang wilt weten waarvan minstens 1 op ordinaal niveau is gemeten.

Positief verband Er is sprake van een positief verband als een hoge waarde op de

ene variabele samenhangt met een hoge waarde op de andere variabele.

Negatief verband Er is sprake van een negatief verband als een hoge waarde op de

ene variabele samenhangt met een lage waarde op de andere variabele.

Correlatiecoëfficiënt De bovenstaande verbanden worden uitgedrukt in de

correlatiecoëfficiënt, waarbij een waarde van 1,00 aangeeft dat er perfecte samenhang is, en een waarde van 0 absoluut geen samenhang. Parametrisch

Spearman of Kendall Methoden om de correlatiecoëfficiënt uit te rekenen.

Significantiecijfer moet ongeveer tussen 0,60 en 0,80 zijn.

Kendall’s tau Ongeveer zelfde als Spearman, maar dan voor: non-parametrische correlaties

Page 23: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Pearsons-product-momentcorrelatie Dit is voor het berekenen van de correlatiecoëfficiënt op interval of rationiveau. Je kunt dit in SPSS doen met Bivariate onder het correlatie menu. Verder gaat Pearson uit van een rechtlijnig verband tussen de variabelen. Om dit te controleren gebruik je scatter in het graphs menu. Tevens moet je controleren of er een normale verdeling is.

Variabele x daar neem je het kwadraat van en hetzelfde voor variabele y. Vervolgens x * y en deze waarden tel je op. Met deze waarden kan je de formule uitrekenen, zie pagina 323. Binominale verdeling Geeft aan wat de toevalskans is om bij een dichotome variabele een bepaalde verdeling van kernmerken te vinden. Wat is bijv de kans op 8 * kop bij 10 * gooien van een munt. Dichotome variabele Een variabele die 2 waarden kent, zoals geslacht. Contingentiecoëfficiënt Maat waarmee de sterkte van de samenhang tussen 2 nominale variabelen wordt aangegeven. Fischer’s exact toets Om het verschil tussen frequenties van 2 dichotome variabelen in een aselect gekozen steekproef op significantie te toetsen

Page 24: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Hoofdstuk 12: Rapportage en evaluatie 12.1 Het schrijven van je onderzoeksrapport plannen Belang Zonder een goed rapport is alle moeite voor niets

Doelgroep Sluit aan bij de wensen van de doelgroep (voorkennis, taalgebruik). Het kan handig zijn meerdere versies te maken

Respondenten-bederf Stuur respondenten de beloofde kopie van het rapport, om te voorkomen dat deze niet bereid is voor vervolgonderzoek

Planning - neem voldoende tijd - maak een schematische opzet of een gedetailleerde voorlopige inhoudsopgave - voeg per onderdeel enkele kernwoorden/zinnen toe (dit heet een “aangeklede” inhoudsopgave) - schrijven kan in willekeurige volgorde - reserveer tijd om anderen conceptteksten te laten reviewen - reserveer tijd om er een lopend verhaal van te maken

12.2 Vorm en de verspreiding van je rapport Medium Rapportage over onderzoek gebeurt meestal schriftelijk

Andere media of combinaties van media, zoals een videoband, presentatie of een website afhankelijk van doelgroep

Uiterlijke verzorging/ Besteed aandacht aan het uiterlijk. Reserveer en begroot Verspreiding hiervoor de benodigde tijd en geld.

12.3 Inhoud van een onderzoeksrapport Onderzoeksrapport Hierin staat een nauwgezet verslag van alle fases, op basis van de gemaakte tussentijdse deelverslagen.

Titelpagina Is het visitekaartje van het rapport. Bevat: - titel - ondertitel (zakelijk) - auteurs met initialen (alfabetisch of o.b.v. inzet) - het kader (studie, opdracht, etc.) - naam onderzoeksinstelling en begeleiders - datum verschijnen rapport

Tekstueel Geen afkortingen, let op correctheid literatuurverwij- zingen,verwijzingen binnen tekst zelf, gebruik 't Groene boekje

Standaardindeling Hieronder de standaardindeling, dit is een leidraad. Vermijd nummering met meer dan twee getallen.

Page 25: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

Samenvatting

Onafhankelijk te lezen van het document en bedoeld voor de mensen die een globaal overzicht willen hebben. Is geen onderdeel van de hoofdtekst en wordt dus niet meegenummerd.

Voorwoord

Sterk persoonlijk getinte tekst met ervaringen bij opzetten en uitvoeren onderzoek.

1) Inleiding

Behandelt de aanleiding van het onderzoek (doel, doelgroep, context, vraagstelling, opbouw)

2) Inhoudelijke oriëntatie (literatuurverkenning)

Samenvattende en standpuntbepalende weergave van de stand van zaken binnen de literatuur over jouw onderwerp van onderzoek. Ook: de witte vlekken en hoe het onderzoek aansluit.

3) Vraagstelling en definiering begrippen

De definitieve vraagstelling en onderzoeksvragen in de vorm van een vraag en defenities van de begrippen.

4) Theorie en hypothese

Plaats voor eigen theorie (toestingsonderzoek) en hypotheses

5) Opzet en uitvoering van het onderzoek

Wanneer dit hoofdstuk te lang dreigt te worden, kunnen onderdelen naar bijlagen

5.1) Methodische karakterisering van het onderzoek (onderzoeksontwerp)

Beargumenteerd onderzoekstype en onderzoeksontwerp (mogelijk diagram)

5.2) Populatie/Steekproef

Steekproefmethode, (non)respons, representativiteit onderzoekspopulatie

5.3) Beschrijving en verantwoording van het onderzoeksinstrument

Methode van dataverzameling (bestaande data, vorm van interview etc.), onderzoeksinstrument, operationalisatie begrippen

5.4) Materiaalverzameling

Opvallende kenmerken context en situatie waarin data verzameld is

5.5) Verwerking en preparatie van de gegevens

Korte behandeling (her)codering variabelen. Tevens methode en resultaat index of totaalscore. Homogeniteit.

5.6) Beschrijving en verantwoording analysebeslissingen

Overzicht gebruikte statistische analyseprocedures

6) Resultaten

Korte samenvatting onderzoeksvragen, theorie en hypotheses. Genummerde tabellen, grafieken en figuren. (zie Baarda en de Goede hfdstk 11). Geen interpretatie van de gegevens,

Page 26: WO12001 Sam en Vatting BM&T Boek

wel getalsmatige conclusies.

7) Conclusie en discussie

Bediscussiëren van de resultaten in het licht van de doelstelling en de vraagstelling van het onderzoek. Verband tussen literatuur en resultaten. Vermijd eigen mening.

8) Evaluatie, (beleids)aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek

8.1) Evaluatie

Een evaluatie van zowel het onderzoeksproduct (productevaluatie) als het onderzoeksproces (procesevaluatie).

Productevaluatie: sterke en zwakke kanten van onderzoek

Procesevaluatie: leerervaringen, methodologische fouten en herstel, relationele problemen voor zover relevant voor uitkomst onderzoek en in anonieme en afgewogen bewoording (bijv. relatie begeleider, respondenten)

Onderzoekslogboek Dagelijks bijgehouden logboek met besluiten en gebeurtenissen.

8.2) (Beleids)aanbevelingen

Advies op basis van onderzoeksresultaten

8.3) Suggesties voor verder onderzoek

Als gevolg van: onbeantwoorde of nieuwe vragen, onbetrouwbaarheid van meetmethoden, heterogeniteit variabelen etc.

Literatuur

Op alfabetische volgorde, neem alleen gebruikte literatuur op, coporatieve auteurs (instellingen) gewoon opnemen maar neem lidwoorden en rangtelwoorden niet mee bij bepaling alfabetische volgorde.

(zie Baarda en de Goede hfdstk 2.5)

Bijlagen

Vragenlijst of onderzoeksschema, (her)codeerschema, brief aan respondent, additionele grafieken, etc.