Samen Vatting Inleiding Economie
-
Upload
youri-de-leenheer -
Category
Documents
-
view
486 -
download
3
Transcript of Samen Vatting Inleiding Economie
economie
Maxime De Scheemaeker
1. Waarover en hoe denken economen?
Waarover denken economen? Economen denken na over het beheer van schaarse middelen; optimaal gebruiken? Wat & hoeveel produceren? Keuzes maken Hoe produceren? Arbeidsverdeling & specialisatie of iedereen voorziet in zijn eigen
behoeften Waar produceren? Locatie inputmarkt (bv. Kopermijn in Congo) = lokaliseren in congo;
locatie outputmarkt (waar je de goederen gaat verkopen) Voor wie produceren?
Hoe denken economen? De oneindigheid van de behoeften enerzijds en de eindigheid van de beschikbare middelen
anderzijds keuze’s maken Kiezen is verliezen Opportuniteitskosten; waarde van de verloren gegaande best mogelijke alternatieve
aanwending van de gebruikte schaarse middelen Productiemogelijkhedencurve; grafische voorstelling van keuzeprobleem voor gehele
economie (veronderstelling: slechts twee goederen)
Productiemogelijkhedencurve = grens van verzameling van alle mogelijke productieso Punten gelegen op de curve zijn efficiënto Inefficiëntie (vb. punt M), kan ontstaan door het niet gebruik van alle
productiemiddelen (vb. werkloosheid)o Dalend verloop omwille van opportuniteiskosten; concaaf verloop omwille van
stijgende opportuniteitskosten naarmate de productie van een goed stijgto Doel van elke maatschappij: verschuiving naar rechts boven
1. Aantal productiemiddelen laten stijgen 2. Technologische vooruitgang3. Veranderen arbeidsorganisatie (arbeidsverdeling & specialisatie)
Arbeidsverdeling: iedereen bekommert zich om één welbepaalde taak; dit leidt tot specialisatie
Door arbeidsverdeling en specialisatie hebben de individuele producenten een overschot van de goederen die ze produceren en een tekort aan andere goederen RUILEN
Het ruilen van goederen vereist het bestaan van een efficiënte markt Economische kringloop
Productieproces
Toegevoegde waardeo Bruto Toegevoegde waarde = waarde output – waarde grond- en hulpstoffen
Waarde meubels 125.000- Waarde grondstof - 75.000= Bruto Toegevoegde Waarde = 50.000
o Netto Toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – depreciatie
Kapitaal 100.000Levensduurd 4 jaarAfschrijving 25.000
50.000 – 25.000 = 25.00025.000€ = Netto toegevoegde waarde = inkomen gezinnen
Positief ↔ Normatiefo Positieve uitspraken; hebben betrekking op wat iso Normatieve uitspraken; hebben betrekking op wat zou moeten zijn
Formaliseren ↔ variabeleno Formalisereing van de economische wetenschap d.m.v. wiskundige modellen en
techniekeno Variabelen
Voorraadvariabelen (worden gemeten op een bepaald tijdstip) Stroomvariabelen (worden gemeten over een bepaald tijdsinterval)
Deductie ↔ Inductieo Deductieve redenering; vertrekt vanuit theoretisch model en gaat dat model
empirisch toetseno Inductieve redenering; vertrekt vanuit de waarneming (empirie) en leidt daaruit
algemene uitspraken af Correlatie ↔ causaliteit
o Correlatie: variabelen zijn positief gecorreleerd indien toename (afname) van de ene gepaard gaat met een toename (afname) van de andereVb. Positief: arbeidsuren ~loon; regen ~parapluVb. Negatief: arbeidsuren ~(vrije tijd)-1
o Causaliteit: er bestaat een causaal verband tussen twee variabelen; indien het ene leidt tot het andereVb. arbeidsuren → loon; regen → paraplu’s MAAR paraplu’s → regen is niet juist!
2. Mensen, instituties en markten
Het individuele gedragsmodel Economische agenten zijn bij het maken van een keuze rationeel (vb. wachtrijen kassa) Men streeft een doel na (vb. wachttijd minimaliseren) gegeven een aantal beperkingen (vb.
aantal opengestelde kassa’s, bestaande wachtrijen, …) Maximalisatie doelstellingsfunctie Evenwicht; toestand waarin economische agent(en) zich niet kunnen verbeteren Koekjesfabrikant; evenwicht indien hij zijn winst niet kan doen toenemen, noch door meer
noch door minder koekjes te producereno Enkel evenwicht indien marginale opbrengst = marginale kost
Individuele beslissingen en sociale interacties Speltheorie (zonder bindende afspraken)
GEVANGENENDILLEMAo Voor beide gevangenen vormt de strategie bekennen een ‘dominante strategie’oUiteindelijk resultaat zal zijn dat de beide gevangen gaan bekennen (=Nash evenwicht)oNash evenwicht; geen enkele speler wenst zijn strategie te wijzigen, gegeven de
verwachte strategie van de andere speleroMaar Nash evenwicht is hier niet het optimale resultaatoOm optimaal resultaat (allebei ontkennen) zijn bindende afspraken nodig
bekennen ontkennen
bekennen (8 jaar; 8 jaar) (1 jaar; 10 jaar)
ontkennen (10 jaar; 1 jaar) (2 jaar; 2 jaar)
Strategieën voor gevangene 2
Str
ateg
ieën
vo
or
gev
ang
ene
1
voetbal bioscoop
voetbal (3 ; 1) (0 ; 0)
bioscoop (0 ; 0) (1 ; 3)
Strategieën voor vrouw
Str
ate
gie
ën
vo
or
ma
n
GEVECHT DER GESLACHTENo Geen dominante strategieo 2 nash evenwichten (man en vrouw samen naar voetbal of samen naar bioscoop)o Welk er gekozen wordt is afhankelijk van de machtspositie
Speltheorie (met bindende afspraken)o Gevangenendilemma; maffia afspraken (vermoord worden)o Links of rechts; opgelegd door de overheid
Arbeidsverdeling en coördinatie Economische stelsels
1. Traditionele systemenProductie en verdeling verloopt volgens eewenoude regels; bruikbaar in stationaire maatschappijen; (vb. ik wordt timmerman want mijn vader was dit en mijn opa ook)
2. BevelsysteemCentrale overheid bepaalt hoe de productie moet verlopen (vb. vroegere oostblok)
3. MarktsysteemAlle individuele gezinnen en ondernemingen nemen beslissingen in functie van eigen belang; maximalisatie eigen belang leidt tot maximalisatie algemeen belang
Gemengde economie o Economie in West-Europa, Noord-Amerika & Japan o Combinatie van marktsysteem & bevelsysteem (overheid voert correcties in)
Voorbeelden correcties Bescherming van eigendomsrechten:
De éne boer heeft te veel groenten en te weinig aardappelen, de andere boer juist omgekeerd
Stelen RuilenStelen (2,2) (8,0)Ruilen (0,8) (5,5)
Voor beide boeren is stelen een dominante strategie, deze strategie is immers steeds beter dan ruilen, ongeacht wat de andere partij doet.Als beide boeren stelen, komen we terecht in de cel links boven. Dit is een Nash evenwicht: gegeven deze positie heeft geen van beide boeren er voordeel bij om eenzijdig van strategie te veranderen.
Beide boeren die stelen is echter niet optimaal. Beter is dat beide boeren ruilen: in dat geval hebben beiden een hogere opbrengst (5 is groter dan 2). De overheid moet hier dus corrigerend optreden door stelen te verbieden en te bestraffen en dus het eigendomsrecht te bewaken (beide boeren zijn eigenaar van hun goederen en de andere boer heeft niet het recht om deze te stelen en wordt gestraft als hij dit wel doet)
Averechtse selectie:Bestaan van goede en slechte goederen op de markt, koper of verkoper kent onderscheid niet (assymetrische informatie). Hierdoor kan het zijn dat de goede goederen van de markt verdwijnen (averechtse selectie)Vb. 2de handswagens
Koper VerkoperGoed 3000 2700Slecht 2400 2100
Maximum prijs Minimum prijs
Op de markt zijn er 1/3 goede en 2/3 slechte auto’s3000*(1/3) + 2400*(2/3) = 2600 Resultaat: na een tijdje verdwijnen de goede auto’s van de marktNuttige overheidscorrectie; 2/3 goede en 1/3 slechte3000*(2/3) + 2400*(1/3) = 2800
p prijs v/ekg aardappelen
6
Consumentensurplus
3
0 6000 12000hoeveelheid aardappelen
q
3. Vraag en aanbod
Vraag Algemene vraagfunctie
qV = f(p,pa ,pb , … y, sociale klasse, seizoen, …) Partiële vraagvfunctie
qV = f(p I pa ,pb , … y, sociale klasse, seizoen, …) Algemeen
qV = f(p)
Er is een negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid (zie H3 pag. 2bis & 3)! Consumentensurplus = verschil tussen prijs die de consumenten maximaal willen betalen
enerzijds en de prijs die ze effectief moeten betalen anderzijds
Maximaal betalen = 3*6000 + (3*6000)/2 = 27000Effectief betalen = 3*6000 = 18000Consumentensurplus = 9000→ Ze moeten minder effectief betalen dat ze maximaal wilden (consumentengeluk)
p prijs v/ekg aardappelen
producentensurplus
3
1
0 6000hoeveelheid aardappelen
q
Aanbod Algemene aanbodfunctie
qA = g(p,pk ,pa , … t, technologie, …) Partiële vraagvfunctie
qA = g(p I pk ,pa , … t, technologie, …) Algemeen
qA = g(p)
Inverse aanbodfunctie (zie H3 pag. 5bis & 6)! Proudcentensurplus = verschil tussen prijs die producenten effectief ontvangen enerzijds en
de prijs die ze minimaal willen ontvangen anderzijds
Minimaal = 1*6000 + (2*6000)/2 = 12000Effectief = 3*6000 = 18000Producentensurplus = 6000→ De producenten krijgen meer dan ze minimaal wilden (producentengeluk)
p prijs v/ekg aardappelen
6
A
E p* 3
2 B Cvraagoverschot
1
V
0 3 6 8 12 q* hoeveelheid aardappelen
qV en qA
Prijsvorming Bij de meeste prijzen: gevraagde hoeveelheid ≠ aangeboden hoeveelheid Bij vrije prijsvorming zal die prijs dan ook veranderen. Bij een vraagoverschot zal de prijs
stijgen, bij een aanbodoverschot zal de prijs dalen Evenwichtsprijs: marktvraag = marktaanbod; qV = qA
4. Elasticiteiten en schokken
Elasticiteiten
Prijselasticiteiten Prijselasticiteit geeft de mate weer waarin de gevraagde en aangeboden hoeveelheden
reageren op prijsveranderingen Vb NMBS
Doelstelling: Max(winst) = TO – TKPrijsverhoging? Indien vraag niet veel wijzigt, goed voor NMBS
Indien vraag sterk daalt, slecht voor de NMBSPrijsverlaging? Indien vraag niet veel wijzigt, slecht voor NMBS
Indien vraag sterkt stijgt, goed voor NMBSHoe nu weten wat te doen? Prijsverhoging of prijsverlaging?
PRIJSELASTICITEIT (van de vraag)
Boogelasticiteit = Boogelasticiteit is een veranderin van één punt naar een ander Puntelasticiteit is kijken naar een zeer kleine verandering (P1 ≈ P2 → P)
Prijselasticiteit vraag - grafisch
Boogelasticiteito Δp/p1 = (4-5)/5 = -1/5 = -20%
Δq/q1 = (4-2)/2 = 2/2 = 100%
ɛvp = 100% / (-20%) = -5
o Δp/p = (2-1)/1 = 100%Δq/q1 = (8-10)/10 = -2/10 = -20%
ɛvp = (-20%) / 100% = -0,2
Puntelasticiteit
o ɛvp = (dq/q) / (dp/p) = (dq/dp) * (p/q)
qv = 12-2p → dq/dp = -2 → ɛvp = -2*(p/q)
punt C→ p = 3 en q = 6
ɛvp = -2*(3/6) = -1
Elastische versus inelastische vraag
o Elastische vraag (I ɛvp I > 1):
Prijsstijging (prijsdaling) leidt tot daling (stijging) van de inkomsten
o Inelastische vraag (I ɛvp I < 1):
Prijsstijging (prijsdaling) leidt tot stijging (daling) van de inkomsten NMBS?
o P↗ p.q↗ (I ɛvp I < 1)
o P↗ p.q↘ (I ɛvp I > 1)
o P↘ p.q↘ (I ɛvp I < 1)
o P↘ p.q↗ (I ɛvp I > 1)
Perfect elastisch – inelastisch
Bij perfect
inelastische vraagcurve is er geen reactie van de gevraagde hoeveelheid op prijsveranderingen (q=cte)
Bij perfect elastische vraagcurve is er een oneindig grote reactie van de gevraagde hoeveelheid op prijsveranderingen (p=cte)
Prijselastciteit
o Normale goederen: I ɛvp I < 0
o Giffen goederen: I ɛvp I > 0
Bij normale goederen heeft de vraagcurve een dalend verloop (stijging prijs leidt tot dalend verloop), bij giffengoederen kent de vraagcurve een stijgend verloop (stijging prijs leidt tot stijging hoeveelheid)→ absurd? Behalve bij snobgoederen, merkkledij (=giffengoederen)
Factoren die elasticiteit bepalenPrijselacitieit neemt in het algemeen toe in absolute waarde als:
o Er meer vervangproducten zijno De vraag een minder dringend karakt heefto Het aandeel van het beschouwde goed in het budget groter wordto De beschouwde tijdsperiode langer wordt
De prijselasticiteit van het aanbod
Boogelasticiteit =
Puntelasticiteit =
Inkomenselasticiteit Algemene vraagfunctie qV = f(p,pa,pb,… y, sociale klasse, seizoen, …) Partiële vraagfunctie qV = f(y) ΔqV→Δy
=
Inkomenselasticiteit
o Luxegoederen: ɛvy > 1
o Noodzakelijke goederen: 0 < ɛvy < 1
o Inferieure goederen: ɛvy < 0
(qVi = gevraagde hoeveelheid goed i)
(inferieure goederen = witproducten) Budgetaandeel Pi is vast
Bij luxegoederen stijgt het budgetaandeel als het inkomen toeneemt, bij de overige goederen (noodzakelijke en inferieure) daalt het budgetaandeel bij een toename van het inkomen.
Luxe: y↗ Wi↗
ɛvy > 1 ΔqV / qV
1 >1 ΔqV / qV1 > Δy / y1
Δy / y1
Engelencurve / Wet van Engel
Rijke mensen gebruiken een kleiner deel van hun budget om noodzakelijke goederen te financieren dan arme mensen
Hoog inkomen, laag budgetaandeel voor inferieure goederen
Kruiselingse prijselasticiteit Algemene vraagfunctie qV = f(p,pa,pb,… y, sociale klasse, seizoen, …) Partiële vraagfunctie qV = f(pa) ΔPa→ΔqV
X
Substituten ɛvx,a > 0
Complementen ɛvx,a < 0
Onafhankelijke goederen ɛvx,a = 0
Voorbeeldeno Substituten: leffe en jupiler, je kan tussen elkaar overschakeleno Complementen: CD en CD-speler, als het ene stijgt dan stijgt het andere meeo Onafhankelijke goederen: deo en kaas, niets met elkaar te maken. Als het ene stijgt
heeft dit een negatief effecht op het andere
Verschuivingen van vraag en aanbod Algemene vraag en aanbodfunctie
qV = f(p,pa,pb,… y, sociale klasse, seizoen, …)qA = g(p,pk ,pa , … t, technologie, …)
Veranderingen in andere verklarende variabelen (behalve prijs) leidt tot ‘verschuiving’ van vraag en aanbod
Verschuiving van de vraag Inkrimping van de vraagUitbreiding van de vraag
p prijs v/ekg aardappelen
6
3 E2 E0 A0
de daling v/h inkomen leidt tot een afnamevan de evenwichtshoeveelheid, doch niet van deevenwichtsprijs
V2 V0
0 1 6 12 hoeveelheid aardappelenqV en qA
Comperatief statische analyse (<-> dynamische analyse)= vergelijken van 2 evenwichtspunten = bestudeert het traject tuss E0 & E1
Verschuiving van de vraagcurve leid naar een nieuw evenwichtspunt Verhouding tussen wijziging hoeveelheid en wijziging prijs is afhankelijk van elasticiteit Verschuiving van vraag bij perfect inelastisch aanbod (extreem vb.)
Enkel verandering van de prijs niet van de hoeveelheid
Verschuiving van vraag bij perfect elastisch aanbod
Enkel verandering van de hoeveelheid en niet van de prijs
p
prijs v/e A0
kg aardappelen
6
de daling v/h inkomen leidt tot een afname3 E0 van de evenwichtsprijs, doch niet van de
evenwichtshoeveelheid
V2 V0
0,5 E2
0 6 12 hoeveelheid aardappelenqV en qA
p prijs v/ekg aardappelen
6de stijging v/d loonkost leidt tot een toename van de evenwichtsprijs, doch evenwichtshoeveelheid blijft onveranderd
5 E1
4,3
A1
3 E0
2 A0
1
V0
0 3 6 9 12 15hoeveelheid aardappelen
qV en qA
Verschuiving van het aanbod Inkrimping van het aanbodUitbreiding van het aanbod
Of het inkomen van de aardappeltelers stijgt of daalt is afhankelijk van de elasticiteit v/d vraag
Verschuiving van aanbod bij perfect inelastische vraag
Enkel verandering in prijs en niet in hoeveelheid
p prijs v/ekg aardappelen
6de stijging v/d loonkost leidt tot een afname van de evenwichtshoeveelheid, doch evenwichtsprijs blijft onveranderd
5
4
A1
3 E1
E0 V0
2 A0
1
0 2 6 9 12 15hoeveelheid aardappelen
qV en qA
Verschuiving van aanbod bij perfect elastische vraag
Enkel verandering in hoeveelheid en niet in de prijs
Verschuiving van aanbod
o Perfect inelastische en perfect elastische vraagcurve zijn 2 extremeno Reële vraagcurve veelal gelegen tussen deze 2 extremeno Helling reële vraagcurve en plaats op vraagcurve (=elasticiteit) bepaalt of een
verschuiving v/d aanbodcurve leidt tot een toe- of afname van de inkomsten van de producent
p prijs v/ekg aardappelen
6
5
4 E1
A1
3 E0
2 A0
1
V0
0 3 4,4 6 9 12 15hoeveelheid aardappelen
qV en qA
3,8
p prijs v/ekg aardappelen
6
A
E p* 3
pmax 2 B Cvraagoverschot
1
V
0 3 6 8 12 q* hoeveelheid aardappelen
qV en qA
p prijs v/ekg aardappelen
6
A
pmin 4 B aanbodoverschot C
E p* 3
2
1
V
0 3 4 6 9 12 q* hoeveelheid aardappelen
qV en qA
Ingrijpen van de overheid Marktevenwicht (p*,q*) dat spontaan tot stand komt, wordt vaak door overheid
gecorrigeerd of bijgestuurd
Niet-marktconform ingrijpen Niet-marktconform ingrijpen blokkeert de vrije prijsvorming, leidt tot onevenwicht en dus
vraag- of aanbodoverschot
PRIJSREGULERINGMaximumprijs veelal lager dan p*
Nood aan een ‘toewijzingsmechanisme’ o Ontstaan van een ‘zwarte markt’ waar toch hogere prijzen worden betaaldo Uitdelen van bonnetjes in oorlogstijd o Vriendjespolitiek (vgl. sociale woningen)
Minimumprijs veelal hoger dan p*
Waar blijft aanbodoverschot?
o Ontstaan van een ‘zwarte markt’ waar toch lagere prijzen worden betaald
o Opkopen door de overheid (vgl. Europees landbouwbeleid) HOEVEELHEIDSREGULERING
Bij hoeveelheidregulering stelt de overheid een maximum- of minimumhoeveelheid vast.Bv: reglementering op jacht en visvangst
Quota = maximale (minimale) hoeveelheid die van een goed mag (moet) worden verhandeld
Vanaf punt B is aanbod perfect verticaal (max prijs=3) , het nieuwe evenwichtspunt is punt C,evenwichtsprijs is dan 4,5.
Overheid moet controles en bestraffingen invoeren om te vermijden dat aanbieders de hoeveelheid qmax overschrijden
Marktconform ingrijpen Marktconform ingrijpen handhaaft de vrije prijsvorming, evenwicht verschuift enkel in de
door de overheid gewenste richting Prijs- en hoeveelheidsregulering verstoort marktevenwicht:
o Prijsregulering leidt tot vraag- of aanbodoverschoto Hoeveelheidregulering stimuleert aanbieders om quota’s te omzeilen
Daarom is een marktconform ingrijpen (via indirecte belastingen of subsidies) vaak meer aangewezen
Indirecte belastingen Accijns: belasting uitgedrukt als vast bedrag per fysieke eenheid van product (bv. Accijns op
benzine) BTW: belasting uitgedrukt in verhouding tot de prijs van het goed
Consumentenprijs – producentenprijsIndirecte belastingen leiden tot een verschil tussen consumentenprijs en producentenprijs:
Consumentenprijs (pV) is prijs die consument betaalt: qV = f(pV) Producentenprijs (pA) is prijs die producent ontvangt: qA = g(pA)
p prijs v/ekg aardappelen
6
C A p1 4,5
E p* 3
2 B
1
V
0 3 6 10,5 12 qmax q* hoeveelheid aardappelen
qV en qA
p prijs v/ekg aardappelen
A1
6de invoering van een acijns leidt tot een afname van de
evenwichtshoeveelheid en een toename van de evenwichtsprijs A0
5
4 E2
3 E1
2
1
V0
0 3 4,8 6 9 12 15hoeveelheid aardappelen
qV en qA
3,6
2,6
Voorbeeld accijns op benzine (0,5€)o Consumentenprijs (prijs die de consument betaalt) Pv : Qv = f(Pv)
Consumentenprijs 1L benzine is 1,5€o Producentenprijs (prijs die de producent ontvangt) PA = Pv – t
Producentenprijs = 1,5€ - 0,5€ = 1€ Consumentenprijs - producentenprijs
pV en pA bij accijns:pV = pA + t t = accijns pA = ProducentenprijspV = p p = marktprijs pV = Consumentenprijs
pV en pA bij BTW:pV = pA + τpA τ = BTW-voet pV = (1 + τ)pA pV = p
Marktevenwicht bij accijns
RC blijft gelijkTaks : 3,6 - 2,6 = 1Blauw > groen:
meer taks voor consument
Consumentenprijs bedraagt 3,6 (consument betaalt dus 0,6 meer met accijns)Producentenprijs beddraag 2,6 (producent ontvangt dus 0,4 minder door accijns)
Consument financiert hier dus 60% van accijns, de producent 40%. Verdeling is afhankelijk van helling vraagcurve
5. Consument De consument heeft oneindig aantal behoeften enerzijds en een beperkt inkomen anderzijds. De consument moet daarom keuzes maken Keuze van de consument, gebaseerd op 2 bouwstenen
o Budgetbeperking: inkomen bepertk mogelijkheden van consumento Voorkeuren van de consument: voorkeuren geven weer waaraan consument inkomen
wenst te spenderen(om analyse te vereenvoudigen: situatie met slechts 2 mogelijke goederen)
Budgetbeperking De consument kan slechts goederenbundels kiezen die hij kan betalen
p1q1 + p2q2 = yq2 = (y/p2) – (p1/p2)q1
Richtingscoëfficiënt = -( p1q1) Voorbeeld
Hoeveelheid CD’s Hoeveelheid boeken Prijs CD Prijs Boek InkomenQ1 Q2 15€ 30€ 150€
Budgetbeperking = 15q1 + 30q2 ≤ 150Budgetrechte: 15q1 + 30q2 = 150
Q2 = 150/30 – 15/30q1
Q2 = 5 – 0,5q1
Budgetbeperking is vergelijkbaar met de mogelijkhedencurve voor gehele economie Budgetbeperking geeft inkomensrestrictie weer voor één bepaalde consument,
productiemogelijkhedencurve bevat productierestrictie voor gehele economie Wijziging inkomen:
o De verhoging van het inkomen zal leiden tot een verruiming van de keuzemogelijkheden van de consument
o Bij een verhoging van het inkomen verschuift de budgetrechte naar rechts Verandering van de prijs van één goed
o De wijziging in de prijs leidt tot een wijziging in de helling van de rechteo Een stijging van de prijs doet de budgetrechte naar links kantelen. De
budgetverzameling krimpt dan in Gelijke wijziging inkomen en prijs
o Als de prijs en het inkomen wijzigen met eenzelfde factor dan blijft de budgetrechte ongewijzigd
o = de afwezigheid van geldillusie
Voorkeuren van de consument Consument kan alle combinaties van goederen 1&2 ordenen volgens voorkeur Indifferentiecurve:
o Verbindt alle goederenbundels die voor de consument onverschillig (indifferent) zijnIndifferentiecurve: Indifferentiekaart:
o Indifferentiekaart is de verzameling van allemaal indifferentiecurveso Het geldt voor één consument
Substitutievoet (SV)o De helling van de indifferentiecurve geeft info omtrent bereidheid consument om
één eenheid van goed 1 op te geven in ruil voor een aantal eenheden van goed 2o De substitutievoet meet deze bereidheid tot substitutie van goed 1 door gooed 2o I substitutievoet I = IΔq2/ Δq1Io Subsitutievoet = bereidheid tot betalen voor CD’s in termen van boekeno Substitutievoet = negatief; afname hoeveelheid ene goed moet immers worden
gecompenseerd door toename hoeveelheid andere goed
o Substitutievoet = Δq2/ Δq1 OF AB/EF
Marginale substitutievoer (MSV)o Substitutievoet voor minieme (marginale) veranderingen in de hoeveelheden
o Voor marginale veranderingen in de hoeveelheden verandert de rechte door de punten Z en R in de
o Marginale substitutievoet wordt dan gegeven door de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de indifferentiecurve
o De MSV is de raakrechte in 1 punt aan de indifferentiecurve
Keuze van de consument
Om keuze consument te bepalen confronteren we de budgetrechte met de indifferentiecurven
Ideale keuze is goederenbundel – gelegen op budgetrechte – die op de ‘hoogst’ indiffirentiecurve gelegen is
q2
boeken
(y/p2) = 6
(y/p2) = 5
4 E' inkomen = 180 (euro)
3 E
inkomen = 150 (euro)
0 4 (y/p1) = 10 (y/p1) = 12 q1
CD's
.
.
q2
boeken
(y/p2) = 5
3.5 E' CD kost 15 (euro)3 E
2
CD kost 25 (euro)
0 2 4 (y/p1) = 6 (y/p1) = 10 q1
CD's
..
Verschuiving van het evenwicht
Wijziging inkomen
Consument prefereert dus om extra inkomen te spenderen aan aankoop extra boek
Wijziging prijs
Door stijging prijs CD koopt consument minder CD’s en meer boeken
q2
boeken
A
RC budgetrechte = -p1/p2
RC raaklijn indifferentiecurve = MSV
In E is budgetrechte = raaklijn indifferentiecurve
In E is MSV = -p1/p2
EI
beter danrichting
0 H B q1
CD's
.
Afleiding vraagcurveo Uit de grafiek met budgetrechte en indifferentiekaart kan vraagcurve worden
afgeleido Prijs CD daalt van p naar p’ en naar p”o Raakpunt budget rechte en indifferentiecurve geeft corresponderende hoeveelheido Vraagcurve geeft verhouding tussen prijs en correscponderen hoeveelheid
totale ontvangstenaardappelen
18
TO
0 2 4 6 8 10 12hoeveelheid aardappelen
6. De ondernemingBoekhoudkundige en economische winst
Maximale winst als doelstellingo W = TO-TK
Economische winst vs boekhoudkundige winsto Onderneming streeft naar maximalisatie economische winsto Boekhoudkundige winst = opbrengsten – expliciete kosteno Economische winst = opbrengsten – expliciete kosten – impliciete kosteno Expliciete kosten = historisch, werkelijk gerealiseerde uitgaveno Impliciete kosten = opportuniteitskosten die geen deel uitmaken van de expliciete
kosten Voorbeeld bakker; W = TO-TK
Hier is de belangrijkste opportuniteitskost: het hoogst mogelijke loon dat hij elders zou kunnen verdienen. (vb 25 000€)
Economische winst = boekhoudkundige winst – impliciete kosteno 10 000€ - 25 000€ = -15 000€ (negatief!)o Rationeel: zaak sluiten!
Impliciete kosten = opportuniteitskosten = economische kosten Waarde van wat de eigenaar in het beste van de mogleijke alternatieven zou kunnen
verdienen (hoogst mogelijke loon dat de eigenaar elders zou kunnen verdienen) Boekhoudkundige winst eigenaar ≥ economische winst eigenaar (sluiten)
Opbrengstanalyse Opbrengstfunctie: TO(q) = p*q P en q zijn onderling afhankelijk
Vraagfunctie: q = (f(p)Inverse vraagfunctie: p =f-1(q)
TO kan daarom uitgedrukt worden zowel in functie van p als van q Voorbeeld:
Vraagfunctie naar aardappelen: q = 12 – 2pInverse vraagfunctie: P = 6 –(1/2)qOpbrengstenfunctie: TO = 6q – (1/2)q²
Totale opbrengsten 200 000€Totale kosten (expliciete) 190 000€*grondstoffen 100 000€*lonen 50 000€*afschrijvingen 40 000€Boekhoudkundige winst 10 000€
Gemiddelde - marginale opbrengstenGEMIDDELDE OPBRENGSTEN
GO = TO/q= p*q /q= p
De gelijkheid tussen GO en p is logisch, gezien alle goederen tegen een prijs p worden verkocht en deze prijs p dus ook de gemiddelde prijs (gemiddelde opbrengsten) moet zijn
Gemiddelde opbrengsten als functie van q is gelijk aan inverse vraagfunctie GO = f-1(q)MARGINALE OPBRENGSTEN
Verandering in opbrengsten als gevolg van kleine veranderingen in productiehoeveelheidMO = ΔTO/ΔqVoor zéér kleine veranderingen geldt dat MO = dTO/dq; de marginale opbrengsten zijn gelijk aan de afgeleide van de totale opbrengsten naar q (MO =dTO)
Voor lineaire vraagcurve snijdt MO-rechte horizontale as net halfweg intercept van de GO-rechte
Waarom MO < GO?
Stel een producent p=10; q=4TO = 4*10 = 40GO = TO/q = 40/4 = 10 = p
Stel dat de producent nu de prijs laat dalen: p=9, q=5 TO = 5*9 = 45GO = TO/q =9
Je hebt een verandering dus nu kan je ook ΔTO zoekenΔTO= 45-40; Δq = 5-4MO = ΔTO/ Δq = 5 / 1 = 5
Verklaring: Wat is die MO? 9*1 – 4*(10-9)Hij verkoopt aan de prijs van 9 één goed meer, hiervan moet je nog aftrekken wat hij vroeger aan de prijs van 10 verdiende.
Kostenanalyse Totale kosten
Gemiddelde – marginale kosteno Gemiddelde kosten = totale kosten gedeeld door productiehoeveelheid
GK = TK/qo Marginale kosten = verandering in kosten als gevolg van kleine verandering in
productiehoeveelheidMK = ΔTK/Δq (of de afgeleide MK = dK/dq)
VoorbeeldTK = 0,1q³ - 45q² + 800qGK= 0,1q² -45q + 800MK= 0,3q² -90q + 800
Grafiek gemiddelde – marginale kosten
MK < GK, GK daalt MK=GK; GK is minimaal MK> GK; GK stijgt
Winstmaximaliserende productie Onderneming streeft naar maximale winst W(q) = TO(q) – TK(q) Maximale winst? afgeleide van winst naar productiehoeveelheid is gelijk aan nul dW/dq = 0 ↔ dTO/dq – dTK/dq = 0
MO – MK = 0MO = MK
MO > MK => productie uitbreiden MO < MK => productie inkrimpen
Winstmaximaliserende productie = q* ↔
Twee voorwaarden:1. MO(q*) = MK(q*)2. MO(q) > MK(q) voor q < q* MARGINALE GEDRRAGSREGEL
MO(q) < MK(q) voor q > q*
Waarom een 2de voorwaarde?
Omdat de eerste voorwaarde bij deze twee tekening voldoet, maar bij de linkse tekening realiseer je maximale winst, bij de rechtse een minimale winst
Omzetmaximaliserende productie = q* ↔
Twee voorwaarden:1. MO(q*) = 02. MO(q) > 0 voor q < q*
MO(q) < 0 voor q > q*
Maximale winst maximale omzet
7. Productie en kostenProductiefunctie
Productiefunctie Hoeveelheid output is afhankelijk van hoeveelheid productiefactoren (arbeid&kapitaal) Q = f(L,K) waarbij q=hoeveelheid output; L=hoeveelheid arbeid; K=hoeveelheid kapitaal Aangewende productietechniek bepaalt vorm van functie f (bij een verbetering van deze
techniek is een grotere q mogelijk met zelfde L en K) Isokwant
o Een curve die alle combinaties van L en K bevat en die éénzelfde Q geven
o Helling van isokwant geeft info omtrent mate van ‘substitueerbaarheid’ tussen arbeid en kapitaal
Technische substitutievoet (TSV)o Deze meet de mate van ‘substitueerbaarheid’o TSV = richtingscoëfficiënt van rechte door punten Z en R
Ik wil EF meer arbeid inzetten, hoeveel kapitaal kan ik in ruil maximaal opgeven? AB
Δ L (EF) → Δ K (-AB) TSV = ΔK / ΔL
ITSVI = IΔKI / IΔLI = AB/EF = tgα = IRC ZRI
Marginale technische substitutievoet (MTSV)o Substitutievoet voor minieme (marginale) verandering in de hoeveelhedeno = dK/dL
Productiefunctieo Hoeveelheid kapitaal (K) is op korte
termijn veelal een vast gegeveno Productiefunctie: q = f(L,K)
met K = vaste hoeveelheid kapitaal
Productiviteit Gemiddelde (fysische) productiviteit = output gedeeld door gebruikte hoeveelheid arbeid of
kapitaalGFPL = q/L & GFPK = q/K
Marginale (fysische) productiviteit = verandering in output als arbeid of kapitaal met een kleine hoeveelheid toeneemtMFPL = Δq/ΔL & MFPK = Δq/ΔK
Gemiddelde productiviteit
o Rico snijlijn OB? Tangens hoek α= overstaande rechthoekszijde / aanliggende rechthoekszijde= q(B) / L(B) = gemiddelde productiviteit van arbeid in punt B
o Gemiddelde productiviteit daalt als L stijgt
Gemiddelde productiviteit in A >Gemiddelde productiviteit in B >Gemiddelde productiviteit in C >
WantHelling blauwe lijn >Helling rode lijn >Helling groene lijn
q
C productiefunctie
q(C)
B
q(B)
q(A) A
L(A) L(B) L(C) L
.
..
Marginale productiviteit
RC rechte AB = tangens hoek α= OVR / AR= (q(B)-q(A)) / (L(B)-L(A))= marginale productiviteit
van A naar B
o Voor zeer kleine veranderingen is marginale (fysische) productiviteit gelijk aan afgeleide van productiefunctie naar LMFPL = dq/dL
o MP = de helling van de raaklijn in een punt van de productiefunctie = de rico van de raaklijn = de verandering in output als de arbeid met een kleine hoeveelheid
toeneemto Het gaat over de laatste toegevoegde waarde en de verandering die de toevoeging
van die extra eenheid teweeg brengt.
MP= ∆q∆q A
q
C productiefunctie
q(C)
B
q(B)
q(A) A
L(A) L(B) L(C) L
.
..
q productiefunctie
q(D) D
q(C) C
q(B) B
A
q(A)
L(A) L(B) L(C) L(D) L
.
.
.
.
Marginale productiviteit daalt als L stijgt
Marginale productiviteit in A >Marginale productiviteit in B>Marginale proudcitiviteit in CWant
Helling blauwe lijn >Helling rode lijn >Helling groene lijn
Voorgaande productiefunctie houdt in dat zowel gemiddelde productiviteit als marginale continu daalt
In praktijk is het vaak zo dat productiviteit eerst stijgt, dan een maximum bereikt en vervolgens afneemt (=wet van de variabele marginale opbrengst)
o Stijgende productiviteit: door arbeidsverdeling en specialisatieo Dalende productiviteit: door vaste kapitaal voorraad
Bij constante kapitaalvoorraad heeft de toevoeging van extra eenheden arbeid (L) na verloop van tijd geen effect meer
q productiefunctie
q(D) D
q(C) C
q(B) B
A
q(A)
L(A) L(B) L(C) L(D) L
.
.
.
.GP
B C D
A
gemiddelde productiviteit
L(A) L(B) L(C) L(D) L
. .. .
q productiefunctie
q(D) D
q(C) C
q(B) B
A
q(A)
L(A) L(B) L(C) L(D) L
.
.
.
.
MP
B A C
D
marginale productiviteit
L(A) L(B) L(C) L(D) L
..
. .
GPMP
B C
gemiddelde productiviteit
marginale
productiviteit
L(B) L(C) L
. .
Gemiddelde productiviteit
Helling maximaal in C
Marginale productiviteit
Helling maximaal in B Gemiddelde – marginaal
o Indien MFP > GFP dan stijgt GFPo Indien MFP < GFP dan daalt GFPo Indien MFP = GFP dan bereikt GFP een maximum
Technische substitutievoet en marginale proudctiviteit (verband)
A→B: MFPL = Δq / ΔL Δq = MFPL * ΔLB→C: MFPK = Δq / ΔK Δq = MFPK * ΔKA→C: Δq = MFPL * ΔL + MFPK * ΔK
Δq is nul want ligt op eenzelfde isokwant (zie vorige)- MFPL * ΔL = MFPK * ΔK- MFPL / MFPK = ΔK / ΔL = (M) TSV
Schaalopbrengsten Op lange termijn kunnen alle productiefactoren worden aangepast (dus ook K) Hoe evolueert de output indien alle productiefactoren met een bepaalde facor toenemen?
(bv. Met de factor λ) Productiefunctie
Q = f(L,K) Alle productiefactoren worden met een factor λ uitgebreid
Q’ =f(λL, λK) De verhouding tussen q’ en q bepaalt de gerealiseerde schaalopbrengsten
o Indien q’> λq dan toenemende schaalopbrengsten (TS)o Indien q’= λq dan constante schaalopbrengsten (CS)o Indine q’ < λq dan afnemende schaalopbrengsten (AS)
TS: 160 > 1,5 * 100 AS: 140 < 1,5*100
λ = 1,5
q VK
productiefunctie variabele kostenfunctie
L q
Cobb – Douglas productiefunctiesQ=f(L,K) → q = A * Lα * Kβ
=qL→λL q’ = A * (λL) α * (λK) β = λ α * λ β (A * Lα * Kβ)K→λKq→q’ dus: q’ = λ α+β *q
3 mogelijke scenario’so α + β = 1 → q’ = λ1 *q = λ*q CSo α + β > 1 → q’ > λ*q TSo α + β < 1 → q’ < λ*q AS
Kosten op korte termijn Kostenfunctie: TK(q) = w*L(q) + r*K(q)
Waarbij w = prijs van arbeid (loon)r = prijs van kapitaal (afschrijving + interest)
Kostenanalyse op korte termijn: hoeveelheid kapitaal = vastKostenfunctie op korte termijn: TKKT(q) = w*L(q) + r*K
TKKT(q) = K (q) + FKWaarbij VK = variabele kosten
FK = vaste factor; vaste kosten Relatie productiefunctie – variabele kostenfunctie
o Productiefunctie: q=f(L,K) ↔ q=f(L)o Variabele kostenfunctie: L = f-1(q) ↔ w*L = w* f-1(q)
VK(q) = w* f-1(q)o De variabele kostenfunctie is dus de inverse productiefunctie maal factor w
Grafiek productiefunctie – variabele kostenfunctie
CONCAAF
inverstefunctie
CONVEX
Bij ‘wet van variabele marginale opbrengsten’ verloopt: De productiefunctie aanvankelijk convex, vervolgens min of meer lineair en tenslotte concaaf De variabele kostenfunctie verloopt aanvankelijk concaaf, vervolgens min of meer lieneair en
tenslotte convex
TK
totale kostenfunctie
FK
q
Totale kostenfunctieTKKT(q) = VK(q) + FK
De totale kostenfunctie is dus gelijk aan de variabele kostenfunctie vermeederd met een vaste factor (FK)
Grafisch is de totale kostenfunctie gelijk aan variabele kostenfunctie ‘verhoogd’ met de afstand FK
Gemiddelde – marginale kosteno Gemiddelde kosten = totale kosten geleed door productiehoeveelheid
GKKT = TKKT/qo Marginale kosten = verandering in kosten als gevolg van kleine verandering in
productiehoeveelheidMKKT =Δ TKKT/Δq
GEMIDDELDE KOSTEN - grafische -
TK
Richtingscoëfficiënt rechte AB = tangens hoek α
α = overstaande rechthoekszijde / aanliggende rechthoekszijde = (TK(B)-TK(A)) / (q(B)-q(A)) = marginale kosten van A naar B
Wanneer B nadert tot Awijzigt de rechte AB in de raaklijn aan de kostenfunctie in A
0
q
.B
.A
GKMK
GK
MK
0
C D q
Marginale kostenMKKT =Δ TKKT/Δq
Voor zéér kleine veranderingen geldt datMKKT = dTKKT / dq
Gemiddelde – marginale kosten
Algemeen geldt dat:o Indien MK > GK dan stijgt GKo Indien MK < GK dan daalt GK
TK
C
Marginale kostenbereiken een minimumin punt C
0
q
.B
.A
GKGVK
GK
GVK
0
q
K
RC isokostenrechte = -w/rRC raaklijn isokwant = MTSV
In E is isokostenrechte = raaklijn isokwant
In E is MTSV = -w/r
E
0 L
.
o Indien MK = GK dan bereikt GK een minimum Opsplitsing gemiddelde kosten
o GK = GVK + GFKo GFK is het verticaal verschil tussen GVK en GKo Het verschil daalt als q stijgt
Kosten op lange termijn Hoeveelheid kapitaal is variabel Isokostenrechte
o w*L + r*K = TK→ K = TK/r – (w/r)*LWaarbij w,r = prijs van arbeid en kapitaal
L,K = hoeveelheid arbeid en kapitaalTK = gegeven kostenniveau
Keuze producent inzake L en K
o MTSV = -MFPL / MFPK
→ in E: -w/r = -MFPL / MFPK
Als w↗ dan MFPL ↗Door harder te werken (productiever) OF minder productieve wkn afdanken
Kostenanalyse op lange termijn
Schaalopbrengstenq’ = f(λqA, λqK)
o Indien q’ > λq dan toenemende schaalopbrengsten o Indien q’ = λq dan constante schaalopbrengsten o Indien q’ < λq dan afnemende schaalopbrengsten
Schaalopbrengsten bepalen verloop GKLT (lange termijn gemiddelde kosten)o Constante schaalopbrengsten:
GKLT = cte
o Toenemende schaalopbrengsten:GKLT vertoont een dalend verloop
o Afnemende schaalopbrengsten:GKLT vertoont een stijgend verloop
TKLT
totale kostenfunctie
q
GKLT
GKLT
0
q
In de praktijk veelal het volgende verloopo Aanvankelijk toenemende schaalopbrensten (vgl. arbeidsverdeling en specialisatie)
GK daalto Later constante schaalopbrengsten (onderneming bereikt optimale schaal) GK
constanto Tenstlotte afnemende schaalopbrengsten (vgl. coördinatie en controleproblemen)
GK stijgt (vgl .=> wet van de variabele marginale opbrengsten)
Toenemende schaalopbrengsten
Afnemende schaalopbrengsten
Constante schaalopbrengsten
x consument 1
x consument 2
x consument 3
...
x consument n
x onderneming 1
x onderneming 2
x onderneming 3
...
x onderneming m
p p
prijs v/e Marktvraagcurve prijs v/e Vraagcurve individuelekg aardappelen kg aardappelen onderneming
6
A
E p* 3 p* 3
V
0 6 12 0 q* hoeveelheid aardappelen hoeveelheid aardappelen
qV en qA qV en qA
8. Volmaakte mededingenKenmerken
Zéér veel vragers en aanbieders (→vragers en aanbieders zijn prijsnemers) Volmaakte mededingen; volmaakte concurrentie; perfecte mededingen Het zijn prijsnemers, ze kunnen individueel de prijs niet beïnvloeden Vragers en aanbieders beschikken over perfecte informatie: weten alles (vooral inzake
kwaliteit), in praktijk vaak imperfectie informatie (markt 2de handswagens) Verhandelde goed of dienst is perfect homogeen (perfect vergelijkbaar: aardappelen) Vrije toe – en uittreding Volmaakte mededingen is een weinig realistische marktvorm Een studie hiervan is echter relevant omdat de uitkomst in deze marktvorm onder bepaalde
voorwaarden als de best mogelijke uitkomst kan worden beschouwd Volmaakte mededingen = referentiepunt
Marktvraag – individuele vraag Marktvraag = som van vraag
van alle individuele consumenten
Marktvraag = som van vraag voor alle individuele ondernemingen
Bij volmaakte mededingen is het aantal producenten zo groot dat elke producent een verwaarloosbaar klein deel van het totale marktaanbod vertegenwoordigt
Wijziging in productie van één ondernemings hebben geen merkbare invloed op het marktaanbod en dus ook niet op de marktprijs
totale ontvangsten
TO
p
0 hoeveelheid
GKMKGOMO
GK
Wmax
A p = MO = GO B
MK
0
qA q* q
Opbrengstenfunctie voor individuele ondernemingo TO(q) =p*qo P en q zijn voor individuele ondernemingen onderling onafhankelijko Opbrengstenfunctie is daarom rechte door oorsprong met als helling (RC) de
cosntante marktprijs po Voor vraagcurve individuele onderneming geldt dat
MO = ΔTO/ΔqMO = dTO/dq voor marginaal kleine ΔMO = d(pq)/dqMO = p (dq)/dqMO = p
OP deze manier geldt dat:GO = MO =p
Optimale productiehoeveelheid Optimale productie (q*) kan worden afgeleid uit analyse van marginale opbrengsten en
kosten (=marginale gedragsregel) Marginale gedragsregel:
o MO(q*) = MK(q*)o MO(q) > MK(q) voor q < q*
MO(q) < MK(q) voor q > q*Voor volmaakte mededinging: MO = p = GO!!
TKTO
B
totale kostenfunctie A
totale opbrengstenfunctie
qA q* q
Wmax
o Punt A en B zijn niet relevant:Punt A: 2de voorwaarde marginale gedragsregel is echter niet voldaan(qA≠optimale productie)Punt B: 2de voorwaarde marginale gedragsregel is voldaan)(q*=optimale productie)
o Oppervlakte rode rechthoek is maximale winst (=(GO-GK) x q*) Optimale productie (q*)
o Kan worden afgeleid uit analyse van marginale opbrengsten en kosten (=marginale gedragsregel)
o Kan ook worden afgeleid uit analyse van totale opbrengsten en totale kosten Analyse TO en TK
o Betekenis A en BPunt A: qA is minimale productie waarbij TO = TK (=break-even productie)Punt B: verschil tussen TO en TK is hier maximaal (q* is optimale productie)
o Afstand tussen TO en TK voor q* is maximale winst
Winst of verlies?o Winstmaximaliserende productie q* geeft de best mogelijke oplossingo Winstmaximaliserende productie q* garandeert echter niet steeds winsto Winstmaximaliserende productie q* kan betekenen dat verlies wordt
geminimaliseerd
GKMKGOMO
GK
A p = MO = GO B
MK
0
qA q* q
NULRESULTAAT VERLIES
TKTO
B
totale kostenfunctie
totale opbrengstenfunctie
q* q
GKMKGOMO
GK
A p = MO = GO B
MK
0
qA q* q
TKTO
B
totale kostenfunctie
totale opbrengstenfunctie
q* q
GKMKGOMO
GK MK
p4
p3
p2
p1 p1 = MO = GO
0
q1 q2 q3 q4 q
p2 = MO = GO
p3 = MO = GO
p4 = MO = GO
..
..
Individueel aanbod Aanbodcurve verbindt steeds de prijs met de aangeboden hoeveelheid MK-curve verbindt de prijs met de aangeboden hoeveelheid MK-curve = aanbodcurve Enkel bij volmaakte mededinging en voor een individuele onderneming!
Winst of verlies?o Winstmaximaliserende productie q* geeft de best mogelijke oplossingo Winstmaximaliserende productie q* garandeert echter niet steeds winsto Winstmaximaliserende productie q* kan betekenen dat verlies wordt
geminimaliseerd Wat bij verlies?
o Op lange termijn zal de onderneming moeten sluiten Aanbodcurve LT vs KT
o Op lange termijn is enkel het deel van de MK-curve boven de GK relevant o Immers: stel p < GK => q = 0
Aanbodcurve LT
Wat bij verlies?o Op lange termijn zal een onderneming die verlies maakt zijn deuren sluiten en zich
terug trekken uit de markto Op korte termijn is dit niet steeds zo, gezien de vaste kosten zelfs bij sluiting niet
onmiddellijk verdwijneno Op korte termijn boekt de onderneming bij sluiting een verlies aan de vaste kosten
Sluiten of niet op korte termijn?o FK < VK + FK – TOo TO < VKo GO < GVKo P < GVK
In het andere geval blijft de onderneming op korte termijn open Aanbodcurve LT vs KT
o Op korte termijn is enkel het deel van de MK-curve boven de GVK relevanto Immers: stel p < GVK => q=0
Marktevenwicht Marktevenwicht indien ondernemingen een zelfde kostenstructuur hebben Marktevenwicht indien ondernemingen een verschillende kostenstrucuur hebben Ondernemingen met zelfde kostenstructuur:
o Volmaakte mededingen wordt gekenmerkt door vrije toe- en uittredingo Stel ondernemingen maken winst => toetreding van nieuwe ondernemingen =>
aanbod stijgt => prijs daalt => winst verdwijnto Stel ondernemingen maken verlies => uittreding van bestaande ondernemingen =>
aanbod daalt => prijs stijgt => verlies verdwijnto Enkel nulresultaat is een stabiele situatie
Onderneming met verschillende kostenstructuur:o Dynamiek van toe – en uittreding blijft gelijko Enkel de ‘marginale onderneming’ (=laats toegetreden onderneming) moet echter
een ‘nulresultaat’ boekeno Overige ondernemingen (‘inframarginale ondernemingen’) kunnen winst maken
Welvaartsinterpretatie Wat is de beste marktvorm? Welk criterum gebruiken om de beste markt te identificeren? ‘Criterium van Pareto’ = een maatschappelijke toestand is Pareto-efficiënt als het onmogelijk
is de welvaart van ten minste één individu te doen toenemen zonder dat de welvaart van ten minste één ander individu afneemtWelvaart An
BD
Welvaart JanAlle punten op de grens zijn pareto efficiënt, je kan de welvaart van de één verhogen, ten koste van de andere
p prijs v/ekg aardappelen
6
Consumentensurplus
E3
1
producentensurplus
0 6000 12000hoeveelheid aardappelen
q
Criterium van Pareto – marktvormeno Een marktvorm is Pareto-efficiënt als het onmogelijk is de welvaart van de
consumenten te doen toenemen zonder dat de welvaart van de producenten afneemt (et vica versa)
o Consumentensurplus & producentensurplus Eerste welvaartstheorema
o Volmaakte mededingen zonder overheidsinmenging leidt tot Pareto-efficiënte situatie
Som van consumenten en producenten surplus is maximum E → onmogelijk om consumeten of producenten surplus te verhogen zonder het andere te verlagen= pareto- efficiënt
Overheidsinmenging (hoeveelheids/prijsregulering) leidt tot welvaartsverlies
9. Monopolie Verschil tussen ‘volmaakte mededinging’ en ‘monopolie’
o Volmaakte mededinging: zeer veel aanbieders => aanbieders zijn prijsnemerso Monopolie: 1 aanbieder => aanbieder is de prijszetter
Voorbeelden: NMBS, post, (microsoft)
Oorzaken van monopolie Monopolies zijn enkel mogelijk indien er toetredingsbelemmeringen bestaan: Wettelijke toetredingsbelemmeringen
o Overheidsbedrijven (NMBS,post)o Vestegingswetten (Apothekers)o Toekennen van octrooien en patenten (bv. Voor geneesmiddelen)
Technologische toetredingsbelemmeringeno Schaalvoordelen en natuurlijke monopolies
Door die schaalvoordelen kan een nieuwe concurrent niet toetreden(PC = concurrent: grote kosten, kleine hoeveelheden)
o Absoluut kostenvoordeel
Optimale productiehoeveelheid Bij volmaakte mededinging is TO grafisch een rechte door de oorsprong en is GO =MO Bij monopolie kent TO grafisch een parabolisch verloop en is GO≠MO Optimale productiehoeveelheid wordt bepaald door marginale gedragsregel (geldt immers
voor iedere marktvorm Verschil tussen volmaakte mededinging en monopolie inzake toepassing marginale
gedragsregel heeft enkel betrekking op verloop GO en MOo Bij volmaakte mededinging: GO en MO horizontaal verloopo Bij monopolie: GO en MO dalend verloop
Winstmaximaliserende productie
= WINST
MK-curve ≠ Aanbod-curve voor monopolisto Bij volmaakte mededinging en voor een individuele onderneming valt de MK-curve
samen met de aanbodcurveo Bij monopolie geldt dat MK-curve nooit samenvalt met aanbodcurve
Prijsdiscriminatie Een monopolist kan gebruik maken van prijsdiscriminatie of prijsdifferentiatie: monopolist
rekent dan verschillende prijzen aan voor verschillende eenheden Prijsdiscriminatie van de 1ste graad: voor elke eenheid van het verkochte goed een
verschillende prijs (reservatieprijs) Prijsdiscriminatie van de 2de graag: Markt wordt opgedeeld in verschillende segmenten
(=marktsegmentatie)
Reservatieprijs – prijsdiscriminatie van de 1ste graado P= f-1 (qV) ; maximale bereidheid tot betalen
Reservatieprijs gelegen op V
= p = V
W1ste graads Discriminatie > W2de graads discriminatie > Wzonder discriminatie
Welvaartsanalyse Volmaakte mededinging leidt tot een betere pareto-efficiënte situatie dan monopolie
VM ↔ MONo 2 scenario’s: Markt met 1 producent monopolie) of 10000 producenten (volmaakte
mededinging). De monopolist heeft geen kostenvoordeel
= AVM
Welvaartsverlies voor Monopolie
o Monopolie is niet Pareto-efficiënt want er is welvaartsverlies, bij volmaakte mededinging is dit er niet.
Monopolie bij kosten voordeelo Monopolie kan leiden tot kostenvoordeel t.o.v. volmaakte mededingingo Monopolie kan dan leiden tot hogere productie en lagere prijs indien vraag
voldoende elastisch is
10. Onvolmaakte mededinging en productdifferentiatieOligopolie
Kenmerking oligopolieo Perfecte mededinging: zeer veel aanbieders
Oligopolie: klein aantal aanbieders, enkele aanbiederso Monopolie: 1 aanbieder
Bij volmaakte mededinging en bij monopolie: optimale prijs (p*) en productiehoeveelheid (q*) ≠ f(beslissingen van andere aanbieders
Bij oligopolie: vraag (dus MO & GO en dus p*en q*) = f(beslissingen van andere aanbieders) Voorbeeld: bij 2 tankstations in een afgelegen dorp gaat iedere pomphouder bij de bepaling
van zijn verkoopprijs rekening houden met de prijs bepaald door zijn 2 concurrenten
P1 = 1,5 & p2 = 1,5 → Q1 = 100 & q2 = 100P1 = 1 & p2 = 1,5 → Q1 = 180 & q2 = 20P1 = 1 & p2 = 1 → Q1 = 100 & q2 = 100P1 = 1 & p2 = 0,5 → Q1 = 20 & q2 = 180
Grafieken zie 1bis Twee mogelijke oligopolies
o Competitief oligopolie: de verschillende aanbieders maken onderling geen afspraken en staan in directe concurrentie met elkaar
o Coöperatief oligopolie: de verschillende aanbieders maken onderling afspraken omtrent prijs en/of productiehoeveelheid
Coöperatief oligopolie (=kartel): de verschillende aanbieders maken onderling afspraken (bv. Productiequota) en treden daarom op als monopolist
Marktresultaat (prijs en hoeveelheid) is identiek als bij monopolist Nadelen: kartelvorming is onwettig; stabiliteit van kartel is problimatisch
Voorbeeld kartel op aardappelmarkto Gegev en: vraag: q = 12 – 2P
P = 6 – 1/2q TO = p*q = 6q – 1/2q² MO = dTO/dq = 6 – q
o 2 producenten (= duopolie; oligopolie met exact 2 producenten)o TK = 2q => MK = dTK/dq = 2o Coöperatief oligopolie (=kartel)o Max(W) => MO = MK => 6-q = 2
Optimale productiehoeveelheid: q* = 4 => p* = 6- ½ * 4 = 4 q1 = 2 & q2 = 2; afspraak: elk 2 ton aardappelen produceren
o W = TO – TK = (p*q) – (2q) = 8; gezamelijke winst =w1 = 4 & w2 = 4
Respecteert producent 1 de afspraken? (producent 2 respecteert het zeker, q2 = 2)o Landbouwer gaat berekenen of het goed is of hij die afspraak nakomt
q = 12 – 2P P = 6 – ½ q = 6 – ½ (q1 + q2) = 6 – ½ (q1 + 2) = 6 – ½ q1 – 1 P = 5 – ½ q1
o TO1 = p* q1 = (5 – ½ q1) * q1 = 5 q1 – ½ q1²o MO1 = dTO1/dq1 = 5 – q1
o MAX(W1) => MO1 = MK1 => 5 – q1 = 2 => q1* = 3 P* = 6 – ½ * (2+3) = 3,5
o W1 = TO1 – TK1 = 3,5 * 3 – 2*3 = 4,5 > 4o W2 = TO2 – TK2 = 3,5 * 2 – 2*2 = 3 < 4
7,5 < 8 Beide producenten breken de afspraak
o q1* = q2* => p* = 6 – ½ *6 = 3o W = TO – TK = 3*6 – 2*6 = 6o W1 = 3 en W2 = 3
Niet samenwerken SamenwerkenNiet samenwerken (3,3) (4.5,3)
Samenwerken
(3,4.5) (4,4)
Voorbeeld uit realiteit waar kartel afspraken verbroken worden: OPEC
Monopolistische mededinging Kenmerken
o Véél aanbiederso Vrije toe- en uittredingo Productdifferentiatieo Verhandelde goed of dienst is heterogeen
Productdifferentiatie kan resulteren uit:o Kwaliteitsverschilleno Bestaan van merken (ondersteund door intensieve reclame)o Lokalisatievoordelen (vgl kruidenier om de hoek)o Dienstverlening gepaard gaande met de verkoop & naverkoop
Optimaal productieniveauo Op KT is optimaal productieniveau bij monopolistische mededinging vergelijkbaar
met optimaal niveau bij monopolisto Op KT is opitmaal productieniveau bij monopolistische mededinging vergelijkbaar
met optimaal niveau bij monopolist
o
o
o W = q*GO – q*GK = q*(GO-GK)
o Op LT ontstaat er steeds een ‘nulresultaat’ door vrije toe-en uittreding (geldt niet voor monopolist)
MO
GO
o Winst => toetreding => V(=GO) krimpto GO = GK => W = 0 => evenwichto Totale vraag blijft, maar door een toetreding van andere bedrijven, gaat de vraag van dit
reeds actieve bedrijf dalen. Onder MM: elk bedrijf boekt op LT uiteindelijk 0 resultaat (als alle bedrijven dezelfde kosten hebben
11. Toepassing: de arbeidsmarktVraagnaar arbeid
Winstmaximaliserende productie = q* ↔ 2 voorwaarden (marginale gedragsregel)
MWP = marginale waarde productiviteit
Voorbeeld:MFPL = 4 auto’sP = 10 000 euroMWPL = 4*10 000 = 40 000 €
Vraag naar arbeid:
Prijs van arbeid (loon) in functie van hoeveelheid gevraagde arbeid
=>is (inverse) (partiële) vraagfunctie naar arbeidL = f(W) of W = f-
1(L)
Beweging op de curve ≠ verschuiving van de curve
Marginale productiviteit
MP
B A C
D
marginale productiviteit
L(A) L(B) L(C) L(D) L
..
. .
Verschuiving van de curve
‘veruiming’ omwille van stijging p en/of MFPL Inkrimping omwille van daling p en/of MFPL
Elasticiteit van de arbeidsvraag = (ΔL/L1) / (ΔW/W1) Vraag naar arbeid is op LT meer gevoelig voor loonsverandering
Reden: loonstijging leidt tot vervanging van arbeid door kapitaal (op LT is kapitaal immers variabel)
Aanbod van arbeid Stijging van l leidt tot daling van L Daling van L leidt tot daling can C
Stijging van l leidt tot daling van C
Hoeveelheidconsumptie
T = l + L (L = hoeveelheid arbeidsteid; l = hoeveelheid vrije tijd)
o A: niveau van consumptie indien L = / (door werkloosheidsuitkering)o Aanbod van arbeid ≈ budgetrechte, je moet vrije tijd opofferen voor arbeidstijd
o Indifferentiecurven (verz. Van alle combinaties van C en l waartussen de persoon ‘indifferent’ is
RC = -w/p
Vraag naar vrije tijd; aanbod van arbeid
L
o w/p = reële loon (w = nominaal loon)o elasticiteit van het arbeidsaanbod = (ΔL/L1) / (ΔW/W1)
In praktijk: vanaf een bepaald loon, kan een verdere loonstijging leiden tot een daling van het aanobd (inkomenseffect)
Evenwicht
12. Publieke goederen en externe effecten Eerste welvaartstheorema:
Volmaakte mededinging zonder overheidsinmenging leidt tot een Pareto-efficiënte situatie Beperkingen eerste welvaartstheorema (in dit geval wel overheidsinterventie nodig)
o Aanwezigheid van zogenaamde externe effecten en de voorziening van publieke goederen
o Pareto-efficiënte situatie leidt niet noodzakelijk tot ‘eerlijke’ verdeling (H13)
Externe effecten Externe effecten: gedrag van economische agenten hebben invloed op nut of
productiemogelijkheden van andere economische agenten, zonder dat daarvoor via de markt compensaties worden betaald
Vb. Chemische bedrijf loost afvalstoffen in een rivier o Nut (plezier, geluk) van wandelaar langs verdorven rivier daalt /o Productiemogelijkheden van brouwerij die stroomafwaarts het water gebruikt daalto Het chemische bedrijf betaalt geen vergoeding aan wandelaar of brouwerij
Externe effecten = externe kosten (vb milieuvervuiling) of externe opbrengsten (vb. mooi bloemperk)
Externe effecten (VM)o Volmaakte mededinging zonder overheidsinmenging leidt tot Pareto-efficiënte
siutatie, op voorwaarde dat de MK-curve alle productiekosten bevato Externe effecten (externe kosten) zijn productiekosten die niet in de MK-curve zitten
(vb. milieuvervuiling)o Deze externe kosten leiden tot een stijging van de prijs en een daling van de
productiehoeveelheido Vervuiling is lager dan in oorspronkelijk evenwicht doch is niet gelijk aan nulo Op grafiek: hoeveelheid daalt, prijs stijgt
E = pareto efficiënt
≠ pareto efficiënt
Totale kosten van blijvende vervuiling
Kost van vervuiling per geproduceerde eenheid
Overheid moet accijns heffen zodat kosten per eenheid stijgen met kosten van vervuiling per eenheid !!
Publieke goederen Zuiver publieke goederen
o Niet-uitsluitbaarheido Niet-rivaliteit
Niet uitsluitbaarheid: onmogelijk om iemand van consumptie van een goed uit te sluitenVb. Landsverdediging: onmogelijk om één persoon niet te verdedigen bij een aanval van een vreemde mogendheid
Niet relevant: marginale kost om goed aan extra individu aan te bieden = 0Vb. landsverdediging: één extra Belg leidt niet tot een stijging van de kosten van het Belgische leger (MK = 0)
Voorbeeld Landsverdedigingo Landsverdediging verstrekt door privé ondernemingo Privé onderneming vraagt aan ieder individu of hij/zij bereid is om bijdrage te
betaleno Betaling bijdrage is niet verplichto Veronderstelling: ‘Anderen’ treden op als groep (nemen dus allen dezelfde
beslissing)
Alle andere belgen
IndividuOVERHEID
o Iedereen hoopt om dit (4) te realiseren (vrijbuitersprobleem)o Iedereen wil graag een leger maar wil niet graag betaleno Individu: niet betalen is altijd dominante strategie
Zuiver publieke goederen moeten door de overheid worden verstrekt omdat zonder overheidsinterventie de voorziening hiervan onvoldoende zou zijn (vrijbuitersprobleem)
JA NEEJA 3 1
NEE 4 2
13. Verdeling en herverdeling Eerste welvaartstheorema:
Volmaakte mededinging zonder overheidsinmenging leidt tot een Pareto-efficiënte situatie Beperkingen eerste welvaartstheorema (in dit geval wel overheidsinterventie nodig)
o Aanwezigheid van zogenaamde externe effecten en de voorziening van publieke goederen
o Pareto-efficiënte situatie leidt niet noodzakelijk tot ‘eerlijke’ verdeling (H13)
Hoe welvaartsverdeling meten Welvaart en inkomen
o Welvaart meten is moeilijk, weinig data beschikbaar omtrent welvaarto Welvaart wordt in belangrijke mate bepaald door inkomeno Verdeling van welvaart wordt dan bepaald door verdeling van inkomen
Inkomensverdeling wordt traditioneel voorgesteld a.h.v. Lorenzcurve
gezinnen inkomen Cumulatief inkomen10 2% 2%20 3% 5%30 6% 11%… … …100 40% 100%
o Groen = perfect gelijke verdeling, iederen even veel in theorie
o Rood = praktijk
Gini –coëfficiënt kleeft een waarde op de ongelijkheid zoals die blijkt uit de Lorenzcurve
1L
M
Lengte =1
o Groen: perfect ongelijke verdeling (extreem voorbeeld)o L = oppervlakte gebied tussen blauw&roodo M = oppervlakte gebied tussen rood&groeno oppervlakte tss 0 (perfecte gelijkheid) en ½ (perfecte ongelijkheid
o Oppervlakte 2*L gelegen tussen 0 en 1o Gini-coëfficiënt = G = 2L o L+M = ½o G = 2L
G = 2 ( ½ - M) = 1 – 2M
Gini-coëfficient stijgt => ongelijkheid neemt toe
Gini-coëfficient na belastingen kleiner dan voor belastingen => belastingen leiden tot meer gelijkheid
Hoe inkomensverdeling aanpassen Overheid past inkomensverdeling aan d.m.v.
o Heffen van belastingen (hoge inkomens betalen meer belastingeno Stelsel van sociale zekerheid (uitkeringen bij werkloosheid, pensioen, ziekte, …)
Gini coëfficient daalt!