Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

41
Pedagogiek in Beeld 2004 2 e herziene druk Interventie-wetenschap, streeft naar empirisch gefundeerde kennis voor de pedagogische praktijk. Empirisch-analytische benadering (observatie, experiment, interview, test, vragenlijst), en gebruik van kennis en inzichten die in andere sociaal- en gedragswetenschappelijke disciplines zijn ontwikkeld. Analytisch; 1 aspect te onderzoeken zonder de hele werkelijkheid recht te willen doen. Empirisch; proefondervindelijk op de werkelijkheid gebaseerd, op basis van ervaringen en niet theoretisch, filosofisch of speculatief. Empirische wetenschap is bijv. natuurkunde, formele wetenschap is wiskunde en het tegenovergestelde van empirisch. IPOW B College 1 IJzendoorn – 12 oktober 2009 Stelt: Opvoeding is belangrijk…. Belangrijker dan genen Theorie; alles kan door belonen of straffen worden aangeleerd (Watson – Behaviourisme) Volgens Watson is dat de kracht van de omgeving. Men kan worden wat hij wil of wat hij niet wil. Erg extreme stelling die niet overeind gehouden kan worden. Er kwam veel weerstand van genetici en er ontstond een tegenoverliggende stelling: Ouders hebben geen invloed op de opvoeding van hun kinderen. (Harris)( het misverstand opvoeding). Andere extreme stelling. Waar ligt de waarheid? Ergens in het midden. Onderzoek aan tweelingstudies, boomsma is de beroemdste tweeling onderzoeken zegt de helft van externaliserend gedrag (agressie, criminaliteit etc.) is te wijten aan genetische bagage. Of je avontuur zoekt of niet is 65% genetisch bepaald. (zie sheet 2 en 3) Physieke groei; is voor grootste deel genetisch bepaald. Let op, als je kinderen hebt die in weeshuizen opgroeien. Stunted growth is minder dan 2 standaarddeviaties groeiachterstand (dwerggroei). Geldt voor lengte, gewicht en hoofdomtrek (is ook belangrijk voor hersenontwikkeling). Als het grotendeels genetisch bepaald is, is de omgeving toch nog bepalend als deze extreem genoeg is. IQ; wat krijg je van je ouders mee? DNA structuur?, genetische bagage? Omgeving, Flynn effect is genoemd naar Australisch onderzoeker, Piet Vroon gemiddelde score van rekruten en gemiddeld verschil in IQ als je niet corrigeert. In 1950 lager IQ dan in 1960 en deze weer lager dan 1970. Genetisch niet te verklaren. Dus blijkbaar toch sterk door omgeving beïnvloed. Blijkbaar invloed van massamedia. Autisme; Genetisch bepaald fenomeen, 70% tot 80%, interventies mogelijk omdat autisten een hoog plafond hebben. Met hulp van pedagogen kunnen zij een hoger plafond bereiken. (sensitieve behandeling). Kortom; genetische bagage is belangrijk, maar omgeving ook. Fenotype is verschijningsgedrag, Genotype is het genetisch materiaal. 1

description

samenvatting groot deel van het boek

Transcript of Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Page 1: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Pedagogiek in Beeld 2004 2e herziene druk

Interventie-wetenschap, streeft naar empirisch gefundeerde kennis voor de pedagogische praktijk. Empirisch-analytische benadering (observatie, experiment, interview, test, vragenlijst), en gebruik van kennis en inzichten die in andere sociaal- en gedragswetenschappelijke disciplines zijn ontwikkeld. Analytisch; 1 aspect te onderzoeken zonder de hele werkelijkheid recht te willen doen.Empirisch; proefondervindelijk op de werkelijkheid gebaseerd, op basis van ervaringen en niet theoretisch, filosofisch of speculatief.Empirische wetenschap is bijv. natuurkunde, formele wetenschap is wiskunde en het tegenovergestelde van empirisch.

IPOW B College 1 IJzendoorn – 12 oktober 2009

Stelt: Opvoeding is belangrijk…. Belangrijker dan genen

Theorie; alles kan door belonen of straffen worden aangeleerd (Watson – Behaviourisme)Volgens Watson is dat de kracht van de omgeving. Men kan worden wat hij wil of wat hij niet wil. Erg extreme stelling die niet overeind gehouden kan worden. Er kwam veel weerstand van genetici en er ontstond een tegenoverliggende stelling: Ouders hebben geen invloed op de opvoeding van hun kinderen. (Harris)( het misverstand opvoeding). Andere extreme stelling. Waar ligt de waarheid? Ergens in het midden.

Onderzoek aan tweelingstudies, boomsma is de beroemdste tweeling onderzoeken zegt de helft van externaliserend gedrag (agressie, criminaliteit etc.) is te wijten aan genetische bagage. Of je avontuur zoekt of niet is 65% genetisch bepaald. (zie sheet 2 en 3)

Physieke groei; is voor grootste deel genetisch bepaald. Let op, als je kinderen hebt die in weeshuizen opgroeien. Stunted growth is minder dan 2 standaarddeviaties groeiachterstand (dwerggroei). Geldt voor lengte, gewicht en hoofdomtrek (is ook belangrijk voor hersenontwikkeling). Als het grotendeels genetisch bepaald is, is de omgeving toch nog bepalend als deze extreem genoeg is.IQ; wat krijg je van je ouders mee? DNA structuur?, genetische bagage? Omgeving, Flynn effect is genoemd naar Australisch onderzoeker, Piet Vroon gemiddelde score van rekruten en gemiddeld verschil in IQ als je niet corrigeert. In 1950 lager IQ dan in 1960 en deze weer lager dan 1970. Genetisch niet te verklaren. Dus blijkbaar toch sterk door omgeving beïnvloed. Blijkbaar invloed van massamedia.Autisme; Genetisch bepaald fenomeen, 70% tot 80%, interventies mogelijk omdat autisten een hoog plafond hebben. Met hulp van pedagogen kunnen zij een hoger plafond bereiken. (sensitieve behandeling). Kortom; genetische bagage is belangrijk, maar omgeving ook. Fenotype is verschijningsgedrag, Genotype is het genetisch materiaal. Gehechtheid; komt nog nader aan de orde.

Centrale thema’s (zie sheets)Darwin heeft een gigantische invloed gehad op de gedragswetenschappen en gehechtheid.Gehechtheid en emotie regulatie bij kinderenGehechtheid zorgt dat kinderen de overweldigende prikkels kunnen verwerken. Gehechtheid is belangrijk voor het verwerken van emoties, stress, verdriet etc.Bijv. in weeshuizen waar gehechtheidsrelaties ontbreken blijft emotie regulatie op een niveau van een stresshormoon cortisol. Dus gehechtheid dringt door tot onder de huid van het kind. Gehechtheid als de basis om de wereld te ontdekken. Minder gehechtheid, minder exploratie. Lijkt ook invloed te hebben op schoolprestaties. Wat is gehechtheid?

1

Page 2: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Bowlby, kind heeft de sterke neiging om contact te zoeken met een specifieke figuur en in specifieke situaties (zie ook def op sheet) Dit kunnen meerdere personen zijn. Monotropie hypothese alsof dat maar 1 persoon zou zijn, maar Bowlby bestrijdt dit. Wel vaak primair de moeder. Het kan ook een model zijn van een gehechtheidsfiguur (dus in het hoofd) en dat is een mentale representatie van gehechtheid (tussen 12 en 18 mnd).

Gehechtheid is een universeel verschijnsel. En dit is een evolutionair verschijnsel (darwin)Harry Harlow, (the nature of love) heeft in de jaren 50 en 60 experimenten uitgevoerd met jonge aapjes die in eenzaamheid opgroeiden (proef met de kunstmoeder). Dit is een ethische discussie geworden. Centrale vraag was; wat is nou essentieel voor de gehechtheid met de moeder? De voeding of de genegenheid? Het blijkt de genegenheid te zijn. Spanning in de aanwezigheid van de ouder (angst) is een vorm van gedesorienteerde gehechtheid. Darwins beschreef de evolutie over vinken (snavelontwikkeling) zie plaatje sheet (vink = finches).Groud-finch en tree-finchGrondprinipe is; een soort splitst zich uit in meerdere soorten op verschillende voedingsbronnen in perioden van schaarste. Dan is voortplanting tussen soorten niet meer mogelijk. (bijv. paarden met ezels) . Exponentiele groei ; geeft ook weer schaarste aan bronnen, dus ontstaat druk om zich te specialiseren en nieuwe bronnen aan te boren. Ook de mens is exponentieel aan het groeien. Darwin zegt dat bij de schaarste een blinde variatie optreedt (bijv. snavel) een mutatie in de genetische overdracht waarbij deze een voordeel ondervindt. Door dit voordeel ontstaat overerving in het nageslacht en in staat meer en sterker nageslacht te maken met deze genetische.Blinde mutaties zijn van voordeel voor nieuwe bronnen dus meer nageslacht. Niche, is dus in de specifieke bron, de adaptatie vind plaats in een niche en is een blinde mutatie. Teleologie is toegerichtheid, maar dat is de evolutietheory NIET.Ook de evolutie theorie is een blind proces waar wij toevallig in zitten. De mens is niet de hoogste op de evolutionaire ladder. Wellicht wel de beste adaptatie aan de toevallige niche. De beste overlever is de bacterie. Inmiddels fel debat over de evolutie theory en religie;Anti-darwinisten zeggen dat de wereld door god geschapen is in 7 dagenDualistic-darwinistenCultural darwinismUltra-darwinismHet klopt date en hoop beweringen van Darwin nog niet wetenschappelijk zijn bewezen. En is dus voornamelijk een geloofwaardige hypothese. Dawkins een fel tegenstander van godsdienst. Boeken (River out of eden)Stephen Jay Gould, (God en Darwin, over de overeenkomst van religie en wetenschap). Beweert dat religie en evolutie zich met 2 verschillende gebieden van denken en argumenteren bezighoudt.

Noma (non-overlapping magesteria) Het zijn 2 verschillende discussiegebiedenWetenschap is hypothetisch, dat wat ISReligie is normatief, Dat wat zou moeten zijnUit het niets kan niet iets ontstaan (wetenschap), maar toch is er iets ontstaan en deze vraag kan niet beantwoord worden door de wetenschap. De stap van wat is, wordt vaak gemaakt naar wat er ook zou moeten zijn, maar dat is een wetenschappelijke misvatting. Bijv. chreches zijn een typisch westers en er is niet af te leiden wat is en wat zou moeten zijn. Mannen zijn aggressief, dus reden om tolerantie voor agressie meer te hebben voor jongens dan voor meisjes. Dit zijn misvattingen.

2

Page 3: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Zie sheet naar vragen over evolutie theorie en uitleg over vragen als altruïsme en moreel.

Artikel Boomsma, genetische en omgevingsinvloeden op angst/depressie tijdens kindertijd. Study van het NL tweelingregister.

PIB H1 ; methodologie; kennis door veranderen, de empirische benadering van de pedagogiekEmpirisch-analytischInterventieIntegratieDefinitie pedagogiek als een integratieve interventie-wetenschap gericht op belang vh kindGrenzen ontwikkelingspsychologie vs pedagogiekEmpirische cyclusEvidence-based (feitelijke basis) onderzoek is in de toekomst steeds belangrijkerPedagogisch criterium – bijv. het welzijn van het kind

Bij empirisch-analytisch onderzoek – op systematische wijze verschillende pedagogische handelingen, methoden, ingrepen, therapieën uitproberen en kijken wat het effect is. Het hulpmiddel is het (veld)experiment, survey-onderzoek, observatie, archiefonderzoekHet kan kwantitatief (cijfermatig) als kwalitatief (meningen) onderzocht worden maar altijd met systematiek en navolgbaarheid (replicatie).

Analytisch, onderzoek in toetsbare brokken. Niet het geheel, maar daadwerkelijk en systematisch om wetenschappelijkheid waar te maken.

Pedagogiek is gericht op integratie van verschillende perspectieven (brokstukken).Beschrijven en niet voorschrijven van waarden en normen.

Dmv de rechten van het kind wel belangenbehartiger van het kind.Verdrag voor de rechten van het kind, 6 artikelenKind is <18Ieder kind, ongeacht achtergrond, zonder discriminatieBelang vh kind eerstDeelnemers moeten het verdrag verwezenlijkenEerst in de eigen omgeving hulp biedenWaarborgen van het recht op (over) leven en ontwikkeling van het kind

Grenzen psychologie en pedagogiekPedagogiek onderscheidt zich door de vraag te stellen; op welke wijze kan het functioneren en de ontwikkeling van het kind door opvoeding en onderwijs worden verbeterd en geoptimaliseerd.

Pedagogiek schept een integratieve theorie door verschillende disiplines met elkaar te verbinden.Psychologie beschrijft en verklaart ontwikkeling. Pedagogiek reflecteert over waarden en normen, beschrijft, verklaart en toepassing van theorieën.

Empirische cyclusObservatie; verzamelen/groeperen van feitelijk empirisch materiaal.Inductie (een hypothese die uit een paar observaties is afgeleid)Deductie; afleiding van speciale consequenties uit de hypothesen in de vorm van toetsbare voorspellingenHypothese toetsen aan de realiteit, komen de voorspellingen uit in nieuw empirisch materiaalEvaluatie van de uitkomsten van de toetsing met de gestelde hypothesen of theorie Hermeneutisch – uitleggend, verklarendFenomenologisch – domein van de beleving

3

Page 4: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

H4 Statistiek, argumentatiemiddel bij pedagogische vragen

Fundament voor kennis van pedagogiek ligt in de empirische onderbouwing van de (wetenschaps)theorie. Onderbouwing met fundamentele en principiële argumenten die numeriek van aard zijn => statistiek.

Interactie; de geldigheid van een bewering hangt af van de toestand van een andere factor.Metingen die weinig beïnvloed worden door meetfouten noemen we betrouwbaar.Probeer de waarheid zo dicht mogelijk te benaderen.Kenmerken zijn niet precies te meten, oorzaken niet perfect te achterhalen. Beweringen die kloppen voor een hele groep, gaan niet op voor elk individu. Generalisatie is onzeker. Steekproeven zijn niet altijd afspiegeling van de hele populatie, dus is overtuigen lastig, hierdoor statistiek in combinatie met argumentatie om beweringen op numerieke wijze te ondersteunen.

Experiment is om oorzaak en gevolg vast te stellen.In de pedagogiek is het experiment meestal een interventie.

Meetinstrument in gehechtheidsonderzoek is bijv. de SSP (strange situation procedure) SSP is reeks gestructureerde observaties van vader, moeder, oppas, kind en een voor het kind onbekende vrouwelijke volwassene in een speelruimte.8 observatieperiodenIntroductieMoeder met kindMoeder met kind en vreemdeVreemde en kind Moeder en kind – eerste hereniging-episodeKind alleenVreemde en kindMoeder en kind – tweede hereniging-episode

Kind (1 á 2 jaar) ervaart de Vreemde Situatie als stressvol en die stress zorgt ervoor dat de gehechtheidsrelatie en de aard ervan duidelijker naar voren komt. 2e herenigingsperiode is cruciaal voor meting. 3 typen gehechtheid; A) onveilig vermijdend B) veilig C) onveilig ambivalent.

Variabelen: A B CNabijheid zoeken - -/+ +Contact handhaven -- -/+ ++Vermijdend gedrag ++ -/+ -Afwerend gedrag ++ -/+ -Interactie op afstand - -/+ ++Vooral afwerend en vermijdend gedrag bepalen in welke categorie het kind thuishoort.

Onderzoek Leiden;Populatie 326 nederlandse blanke kinderen

Simpele vragen; hoe reageren kinderen in de VSP, zoeken ze veel contact, vermijden ze haar, contact op een afstand? Reageren alle kinderen hetzelfde enz.

Bij deze vragen kijk je naar de gemiddelde score dus kijk je naar groep als geheel. Verschillen tussen kinderen -> kijken naar de spreiding, de mate waarin kinderen verschillen van het gemiddelde kind.Spreiding meet je met standaardafwijking, (soort gemiddelde spreiding om het gemiddelde).Dus op basis van de gemiddelden en de spreiding kun je onderzoeken wat er gebeurt in de VSP.

4

Page 5: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Veranderen de scores op de variabelen van de 1e naar de 2e herenigingsepisode?

Statistische toets; zijn de verschillen toeval of systematisch? Verschil in de steekproef wrs ook in de populatie, is dat verschil dan relevant? Statistiche significantie versus inhoudelijke relevantie. Relatie tussen de variabelen; correlatieComponentenanalyse; techniek om te zien wat variabelen met elkaar gemeen hebben.Multipele regressieanalyse; is er een voorspelling te doen?

Zonder numerieke ondersteuning kom je in empirisch onderzoek niet ver. Statistiek is bedoeld om numeriek te argumenteren.

Overleg over pagina 71 en 72 van het boek, hoe kom je aan de gemiddelden en standaardafwijking?

MAGISCH onderzoekMagnitude (grootte van de bewering)Algemene strekking Geloofwaardig InteressantScherp gedetailleerd

Dus theoretische onderbouwing, methodologische opzet en statistische uitwerking en argumentatie.

Abelson statistics as a principled argument boek in bieb.

H6 Meta-analyse; gereedschap voor de theoretische pedagogiek

Meta-analyse; analyse en synthese van voorhanden onderzoeksgegevens. Hiaten in kennis en nieuwe hypothesen. Nieuwe kennis door combinatie van studies.Evidence-basedBeleidsmakers grijpen terug op systematische overzichten

Meta-analyse; kwantitatieve analyse en synthese van empirische studies naar opvoeding en onderwijs om een integratieve opdracht te vervullen. Meta-analyse geeft nieuwe inzichten in bestaande onderzoeksgegevens en kan tot nieuwe hypothesen voor empirisch onderzoek leiden.

Meta-analyse is onderzoek naar primaire studies. Gericht op systematisering en kwantificatie. Meta-analyse is bedoeld om een stevige empirische evidence based basis te creeren.Door toename wetenschappelijke publicaties is meta-analyse hulpmiddel om orde aan te brengen en ontwikkelingen te evalueren.

Narrative reviews; uitgebreide reeks studies in kaart brengen. Grondige, systematische en creatieve bespreking van publicaties en onderzoeksbevindingen. Verschil met meta-analyse is de fase van verzamelen van materiaal; bij meta-analyse door vaste procedure van statistische aard, bij narrative review meer intuïtief, waarbij fout van de 2e soort gemaakt kan worden, dwz ten onrechte niet verwerpen van de 0-hypothese. (zie blz. 91-92 PIB)

Theorie is een intern consistent netwerk van beweringen dat waargenomen verschijnselen van een coherent conceptueel patroon voorziet.Bijvoorbeeld gehechtheidstheorie die gehechtheid, angst, autisme, ontluikende geletterdheid en overdracht van trauma vanuit hetzelfde conceptueel patroon belichten en begrijpelijk maken.

Theoretische pedagogiek; 4 taakgebieden;

5

Page 6: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Pedagogische wetenschapstheorie; beschrijving reconstructie en evaluatie van wijze waarop theorieën over opvoeding en onderwijs ontstaan, ontwikkelen, losgelaten worden.Pedagogische waardetheorie; beschrijving van het normatieve gehalte van een pedagogische of onderwijskundige theorie en rechtvaardiging daarvan. Bij deze genoemde punten speelt meta-analyse geen rol, wel historische methode, gedachte-experiment of zorgvuldige conceptuele analyse. Dienstverlening; empirisch onderzoek ondersteunt de ontwikkeling en toetsing van een pedagogische theorie. Heuristische vragen, naar de meest vruchtbare hypothesen voor toekomstig onderzoek. Ook interpretatievragen.Integratie; onderzoek en theorie kunnen in een zelfde theoretisch perspectief worden geplaatst (bijv. gehechtheid ouder/kind naar gehechtheid leerkracht/leerling). Primaire empirische studie; opzet hypothese;Een variabele X, hangt samen met variabele Y,X is causaal gerelateerd aan Y

Beschrijvend of experimenteel onderzoek worden dezelfde meetinstrumenten gebruikt voor X en Y en de onderzoeksuitkomsten zijn dan vergelijkbaar. Als het resultaat erg afwijkt dan men veronderstelde, dan een secundaire analyse van de eerste studie. Secundaire analyse neemt ruwe gegevens van de oorspronkelijke studie (dat is tevens het verschil met meta-analyse waarbij de onderzoeksresultaten uitgangspunt zijn).

Secundaire analyse weerlegt soms het resultaat. Replicatiestudie toetst dezelfde hypothese met nieuwe gegevens, nieuwe proefpersonen en verschillende methoden.

Als kenmerken van replicaties enigszins verschillen, wordt meta-analyse mogelijk. De meta-analyse gaat na wat het gemiddelde effect is. Bijv. samenhang responsiviteit en huilen. In hoeverre zijn variaties in de replicaties van invloed op de uitkomsten.

Meta-analyse bundelt de krachten van individuele studies.

Procesmodel van onderzoek;Primaire studieSecundaire analyse compleet/beperktGevarieerde/exacte replicatiesMeta-analyseReplicaties van meta-analyse

Meta-analyse doorloopt dezelfde systematiek als primair empirische studie;Specifieke hypotheseSystematisch zoeken naar relevante literatuurVerzameling materiaal is ruwe materiaal waarop codeersysteem wordt toegepastToepassing leidt tot variabelen voor de meta-analyse in strikte zinToepassing codeersysteem moet getoetst worden op intercodeur-betrouwbaarheid

Data-analyse; 3 stappenCentrale tendentie of gecombineerde effect van alle studies berekenen.Variabiliteit van de individuele onderzoeksresultaten rond het gecombineerde effect vaststellenVariabiliteit verklaren; welke moderator(variabelen) uit het codeersysteem zijn verantwoordelijk voor spreiding van onderzoeksresultaten.

Meta-analyse is altijd cyclisch;Formulering van hypotheseVerzamelen en coderen van studiesAnalyse van studieuitkomsten en kenmerkenInterpretatie van de meta-analytische uitkomsten

6

Page 7: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Vereisten hypothese;Relevant voor breed publiek en domein bestrijken dat zonder meta-analyse niet goed in kaart gebracht kan worden. Specifiek, want resultaten moeten bijdragen aan verwerpen, bevestigen, bijstellen vd theorie.

Bijv. interventies hebben invloed = niet specifiekInterventies met VIPP hebben in gezinnen met probleemkinderen meer invloed dan in andere type gezinnen….

Spanning tussen relevantie en specificiteit kun je kwantitatief oplossen; bijv. IJzendoorn met 20 experts die in clusters beslissen over een gelijkenis.

Verzamelen van studies;Systematisch en repliceerbaarSneeuwbalmethode; literatuurlijsten van eerdere reviews en meta-analyses raadplegen op zoek naar referenties die nog niet in de verzameling studies voorhanden zijn. Expertmethode; te rade gaan bij experts voor de nieuwste ontwikkelingen op het vakgebied. Experts wijzen op artikelen, conferentiebijdragen, dissertaties en andere ongepubliceerde bronnen. Digitale methode (speurtocht); ERIC, psychlit, Medline, Dissertations Abstracts, citatie-indexen als SSCI en SCI. Dit is de meest systematische aanpak en gaat het verst terug in de tijd. Beperking is Engelstalig en alleen digitale bestanden.

File-drawer/buroladeprobleem; niet significante resultaten worden minder snel gepubliceerd. Meta-analyse levert dan een vertekend beeld. (meestal geflatteerd omdat de 0-hypothese verworpen wordt). Oplossen door fail-safe number, schatting van het aantal niet gepubliceerde artikelen).

Door dissertations abstracts is het mogelijk om de meeste Engelstalige proefschriften te achterhalen.

Analyse en interpretatie; Voorbeeld gehechtheidsbiografisch interviewX = invloed gehechtheidsrepresentaties bij ouders op hun responsiviteit (.34)Y = invloed ouderlijke sensitiviteit op veiligheid vh kindZ= invloed ouderlijke gehechtheidsrepresentatie op gehechtheid bij kind via andere overdrachtsmechanismen dan sensitieve responsiviteit.Totale invloed van gehechtheidsrepresentatie bij ouders op gevoelens kind is (X*Y)+Z= (.34*.24)+.39=.47

Conclusie; het grootste deel van de invloed via andere mechanismen dan sensitiviteit. Transmission gap: kloof in de overdracht van gehechtheid.

Hoe kan dit?Meetfouten? Derde factor van invloed? Bijv. temperament kind, genetische basisMeetinstrumenten meet eenzijdig? Bijv. non-verbale communicatie niet meegenomenCombinatie van bovengenoemde mogelijkheden? Inschatting totale invloed van gehechtheid bij de ouder en die invloed die werkt via responsieve sensitiviteit.

Cross-cultureel onderzoekIntra-culturele variatie in gehechtheid is 1.5 keer zo groot als de cross-culturele variatie. Binnen de landen meer verschillen tussen verdeling kinderen ABC gehechtheid dan tussen verdelingen op het niveau van landen met elkaar vergeleken.

Meta-analyse steeds belangrijker omdat pedagogisch onderzoek arbeidsintensief en kleinschalig is ivm observaties en veldexperimenten. Daardoor statistische power niet groot en gevaar voor aanvaarden 0-hypothese. Meta-analyse combineert de kracht van

7

Page 8: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

kleinschalige studies en verhoogt waarde van onderzoek zonder significantie door kleinschaligheid.

Meta-analyse onontbeerlijk in beleid en praktijk zoals pedagogiek en onderwijskunde. Wetenschappelijke evidentie (evidence based).

H7 gedragsgenetica; genetische aanleg en pedagogische omgevingH2 Opvoeden over de Grens

Wat doen genen en omgeving er toe? Gehechtheid en sensitiviteitMoleculair genetisch onderzoek;Invloed dopaminesysteem op gehechtheid.Differentiële ontvankelijkheid.

Gedragsgenetica tracht de grootte van de invloeden van genen en omgeving (nature/nurture) op het fenotype (kenmerk) te schatten. Studie met kinderen uit 1 gezin, tweelingen of adoptiekinderen. Als voor een kenmerk de gelijkenis van 2 individuen stijgt met de genetische verwantschap, dan is er sprake van genetisch effect.

Zichbare of meetbare kenmerk is het fenotype (bijv. kleur ogen, score IQ test, of type gehechtheidsrelatie)

Onderzoek naar genetische effecten;Welk % van de variantie in gedrag is verklaard door genetische invloed, naast invloed van omgeving en toeval/meetfout?Is de genetische invloed hetzelfde bij j/m, bep. Leeftijd en ongeacht omgeving?Kunnen de genen worden gelocaliseerd?

Omgevingsinvloeden;Culturele transmissie, gewoonten in een cultuur die vanzelfsprekend worden overgenomen.Gedeelde omgeving; dat wat je met anderen deelt (school, sport, ouders)Unieke omgeving; invloed die uniek is bijv. ziekte

Effecten omgeving/genen;Assortative mating; soort zoekt soort (partnerkeuze) Correlatie tussen genen/omgeving; bijv. ouders met hoog IQ dagen kind meer uit, kind kiest omgeving die past (bijv. sport), genetische bagage roept ook reactie op bijv. agressief kind wordt vaker terecht gewezen. Interactie tussen genen/omgeving; effect vd omgeving hangt af van genetische bagage vh individu. Sociale interactie; kinderen gaan om met personen met wie ze genetisch verwant zijn (ouders, brusjes en familieleden).

Francis Galton grondlegger vd gedragsgenetica. Reputatieonderzoek naar 1000 mannen en constateerde dat ze behoorden tot slechts 300 families.

Parental investment (Trivers) investering die ouder geneigd is in kinderen te steken omdat die de helft van het genenpakket dragen en doorgeven aan een nieuwe generatie. Investering van vaders neemt toe met de waarschijnlijkheid dat het zijn eigen kinderen zijn. Belsky; gehechtheidservaringen ingezet op kwaliteit of juist kwantiteit van het nageslacht. Individuen die als kind weinig zorg en aandacht krijgen, leren dat anderen niet te vertrouwen zijn en dat relaties van korte duur zijn, zijn eerder geslachtsrijp, gaan instabiele relaties aan en krijgen vroeg kinderen (investeren in kwantiteit). Individuen met minder stressvolle jeugd rijpen lichamelijk later en zijn geneigd stabiele, langdurige relaties aan te gaan, met minder kinderen.

8

Page 9: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Gedragsgenetische studies, meer kinderen uit 1 gezin, tweelingen en adoptiestudies. Brusjes; 50% genetisch verwant en gedeelde omgeving. Unieke omgeving is door leeftijdverschil. Tweelingen; 100% genetisch gedeelde omgeving groter, unieke omgeving kleiner.Interessant, tweelingen die gescheiden opgroeien. Alle gelijkenissen zijn dan wrs genetisch bepaald.

3 factoren voor de verklaring van variantie in gedrag.G (genes) C (common environment) en E (error en unieke omgeving)

H7 PIB Dit hoofdstuk nog een keer lezen om verder te vertalen naar bruikbare samenvatting.H2 Opvoeden over de Grens vanaf blz. 44 verschillend met H7

Moleculair genetisch onderzoek;Invloed dopaminesysteem op gehechtheid.Differentiële ontvankelijkheid.

Tweelingonderzoek (brooks en lewis) n=17 dyzigote tweelingenRicotti, 78% overeenstemming in gehechtheid bij DZ en 66% bij MZ, conclusie, gehechtheid is niet genetische invloed.Finkel Matheny, onderzoek 25% van de variantie is verklaard door erfelijkheid. Restant is niet gedeelde omgevingsinvloeden. Maar in hun onderzoek procedure naar temperament en niet gehechtheid.Algemeen; gedragsgenetische studies geven weinig evidentie voor genetisch effect op gehechtheid. De neiging is wel genetisch verankerd.

Aspecten in ouderschap die wel door de ene maar niet door de andere helft van een tweeling ervaren wordt, kunnen invloed hebben op beide.

Desorganisatie kan verschillende determinanten hebben; unieke omgeving en meetfouten.Gedeelde omgeving of mogelijk genetische factoren.

Het dopaminesysteem (genetisch moleculair onderzoek)Onderzoek LakatosGedesorganiseerde kinderen vaker een vorm van dopamine D4 receptor gen.Dit gen is ook in verband met impulsief gedrag, drugsgebruik bij volw. En ADHD.

Dopamine speelt een rol bij de motivatie tov beloning.Bijv. minder sensitieve opname van dopamine bij het receptor-gen een geringere motivatie geeft om naar de moeder toe te gaan bij VSP. Meer moeite om de stress met een georganiseerde strategie het hoofd te bieden. Steekproef n=95Lange variant van het DRD4-allel (7-repeat DRD4) 4x zo groot risico op D dan de korte variant.

Additionele analyse met -521 C/T-polymorfisme dat vlak bij het DRD4 gen ligt en ook invloed op het dopaminesysteem. Verband D en lange variant van DRD4-allel, nog sterker als ook de -521 T variant aanwezig is. Aanwezigheid 7-repeat DRD4-allel en -521 T-allel geeft factor 10 toename op D. Dit is sterker dan het ontwikkelingsmodel van D verondersteld.-521 C/T-genotype heeft geen effect op de classificatie van gehechtheid.

Replicatie en meta-analyse worden aanbevolen om validiteit van verband tussen genen en gedrag te toetsen.

Geen verband tussen D en lange variant van DRD4-allel of -521 C/T-genotype. Ook geen interactie tussen variabelen. In deze leidse studie werden de Hongaarse (Lakatos) niet

9

Page 10: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

gerepliceerd. 6 steekproeven met samen een n=542. Geen verband gevonden dus de bevindingen van Lakatos zijn niet bevestigd. Onvoldoende empirisch bewijs voor samenhang tussen dopamine-genen en gehechtheid.

Genen en omgeving; erfelijkheid draagt bij aan dynamiek als uitkomst van ontwikkeling.

Studie. Zijn kinderen met de lange variant (7-repeat) van het DRD-4-allel vatbaarder voor onverwerkt verlies vd ouder? N=63 GBI en controle door observatie.Modererende rol voor DRD4-gen, onverwerkt verlies of trauma vd moeder houdt verband met D, mits lange variant van DRD4-polymorfisme aanwezig is. Factor 19 tov kinderen zonder dit risico. Omgevingsrisico van blootgesteld worden aan ouder met verlies/trauma is onvoldoende om D te raken voor een kind. Ook de gehechtheidstheorie Alleen ONVERWERKT verlies is een stimulans.

Differentiele ontvankelijkheid (Belsky)Door genetische aanleg, vatbaarder voor opvoedingservaringen (zowel positief als negatief). Lang DRD4 met moeder zonder onverwerkt verlies = minder D dan kort DRD4 (met of zonder onverwerkt verlies) en lang DRD4 mét onverwerkt verlies. Lang DRD4 is een genetisch risico, en genetische basis voor differentiële ontvankelijkheid.

Wat kan opvoeding betekenen? Genotype voor kwetsbaarheid voor onverwerkt verlies, ook vatbaarder voor positieve opvoedingservaringen zoals sensitiviteit? En dus veiliger gehechtheid. Onderzoek naar externaliserende gedragsproblemen.GxO interactie effect; kinderen met lang DRD4-allel + insensitieve moeder = meer externaliserend gedrag, dan kort DRD4-allel (ongeacht sensitiviteit).Lang DRD4 + sensitieve moeder = minder externaliserend probleemgedragConcl. Differentieel vatbaar voor sensitief en insensitief afhankelijk van lange DRD4. Actieve gen-correlatie als alternatieve verklaring is uitgesloten. Lang DRD4 lokt geen insensitief opvoeden uit.

DRD4 allel andere reactie op experiment? JaKinderen met lang DRD4-allel vatbaarder voor veranderingen in disciplinering bij externaliserend gedrag en lagere cortisolniveaus na een interventie op sensitiviteit en positieve disciplinering. Vervolgonderzoek; ouders met lang DRD4? Hoe wordt hun ouderschap beïnvloed door aanwezigheid van ondersteunende partner?

Gen op serotonine (depressie)Negatieve gebeurtenissen geven meer depressie bij dragers van korte variant van 5-HTTLPR-gen. Geen direct verband tussen 5-HTT en depressie. Mentale representatie van gehechtheid bij nakomelingen van adoptiekinderen met kort 5-HTT-allel lijkt minder veilig dan bij lange variant. Serotonine als dopamine is relevant voor onderzoek naar gehechtheid en GxO.Mogelijk ook oxytocine en vasopressine een rol in gehechtheid, opvoeden en regulatie van emoties.

Gehechtheid en nature geven weinig genetisch effect.Wel groter effect bij IQ, extraversie en antisociaal gedrag. Dat een fenotype genetisch bepaald is betekent niet dat omgeving er niet toe doet. Bijv. PKU Phenylketonurie, een erfelijke aandoening die door omgeving (hielprik) wordt voorkomen.

Unieke omgeving; peers (harris, het misverstand opvoeding). Invloed ouders beperkt zich tot keuze buurt en school.

10

Page 11: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Meetfouten en unieke omgeving in studies samengenomen. Unieke omgeving daardoor soms overschat naarmate meetfout groter is.

In een bepaalde leeftijdsperiode hebben peers veel invloed. Gedeelde omgeving = factor die meestal jarenlang vergelijkbare invloed uitoefend.

H1 Opvoeding over de Grens – Het zware stempel van opvoeding

Grondlegger gehechtheidstheorie Bowlby. 3 fasen in de reactie; Protest, wanhoop, onthechting

VSP meten van verschillen ontwikkeld door Mary Ainsworth SSP of VSP Strange situation procedureA onveilig vermijdend B veilig C onveilig ambivalentD gedesorganiseerd

Mary Main et al. Ontwikkelde Adult Attachment Interview (Gehechtheidsbiografisch Interview). (Huidige) mentale representatie van gehechtheid bij de ouder. 15 vragen. Semi-gestructureerd. Respondent moet zich houden aan uitgangspunten in het interview zoals Grice ze heeft beschreven; Kwaliteit, kwantiteit, relevantie en stijl. Licensing.De teksten worden op vormkenmerken en vormfouten beoordeeld en geclassificeerd. GBI is onafhankelijk van het biografisch geheugen. F (free) veiligD (dismissing) gereserveerd; kenmerk, net alsof, gebrek aan kwaliteitE (enmeshed) gepreoccupeerd; boosheid over verleden, onsamenhangend verhaalU (unresolved) Onverwerkt verlies of trauma; vorm van spreken in TT over de overledene etc.

Bijdrage ouder/kind; ouder drukt het meest stempel op de relatie door eigen ervaringen.3200 gezinnen meta-analyse1 risico kindproblemen (zoals Down)2 risico ouders (zoals depressief, ziek) Conclusie; in gezinnen met ouderproblemen, meer gehechtheidsproblemen.Kinderen niet bij machte om tegenwicht te bieden aan tekortschietend ouderschap.

College 2 IJzendoorn, Gedragsgenetica

Gedragsgenetica gebaseerd op tweelingonderzoek shared genetics. Dyzigote tweelingen delen 50% en dit is hetzelfde als brusjes. Behavioral genetics is een belangrijke stroming geweest binnen de PW en Psychologie.Zie sheet;Genetische component is G of internationaal met A en ook H2Gedeelde omgevingsinvloeden bijv. opvoedingsstijl, gedeelde ervaringen CUnieke omgevingsinvloed (jouw unieke positie in het gezin) ENadeel van de unieke omgevingsinvloed is datgene wat overblijft voor de unieke omgeving bestemd is.CorrelatiecoefficientStel eigenschap x en y (lengte en gewicht) een maximum aan voorspelbaarheid is r=1.00 Lineair verband uitgedrukt in r=1R=0 betekend dat er geen enkel verband is. Bijv. lengte en IQBij tweelingen zie je een grote correlatie tussen bepaalde scores (bijv. IQ) Als je een hoge score hebt voor y en lage voor x dan negatieve correlatie. Gedragsgenetica is erop gericht om r=.90 en r=.50 te vergelijken. Het verschil is .40 en 80% van de correlatie is dan genetisch bepaald.

11

Page 12: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Volgende sheet is de correlatiecoëfficient (sigma)

Hoe groter de formule uitkomst, hoe kleiner de rGCE model (=ACE)G=h2 = (rmz-rdz) = monozygoot-dyzigoot = 2 keer het verschil tussen monozygoot en dizygoot = .80C=shared environment = c2 = 2rdz – rmz dyzigoote (.10)E= unique environment + error = Total – (G+C) dus .90Volgende sheetRmz=rdz is 0 er zijn geen genetische componenten Error of unieke omgeving (foutencomponent zit hier in)Als dit 0 is, dan is de rest ook 0 dus zit alles in de error.Dan is de conclusie dat er geen enkele gemeenschappelijke verklaring zou zijn. Rmz=rdz> 0 dus gelijke correlatie en dit is groter dan 0 (bijv. gehechtheid)Rmz=2xrdz dit is dus 2x de correlatie van de dz, bijv. leesvaardigheid, dan is .70 van de variantie bepaald door de genetica. Rmz < 2xrdz kleine correlatieJe ziet deze uitkomst bijv. bij leesvaardigheid. Kritische kanttekening bij tweelingstudiesGeneraliseerbaarheid naar eenlingen, tweeling worden anders opgevoed dan niet-tweelingen.C component Homogene groepen in andere landen hebben een kleinere component in Shared environmentgcE is vaak zelfrapportages en geven vaak vertekend beeld (meetfouten) Hoe preciezer je kunt meten, hoe kleiner de meetfout, hoe kleiner de E-component. Gce component, monozygote tweelingen zijn 100% genetisch hetzelfde, maar daarover bestaat inmiddels discussie. (methylation, zelfde DNA maar door methylatie kan het zijn dat de werking van de genen verschillend kan zijn). Er is blijkbaar veel meer methylatie bij bijvoorbeeld spina bifida, dan bij niet afwijkende kinderen. Gedragsgenetica en gehechtheid.SSP (strange situation procedure)Er zijn meerdere instrumenten 6-18 mndPre-schoolers 3 jaar6 jaar.Angstige gehechtheid (ambivilent or avoidant)Strange situation procedureDuurt ongeveer 20 minuten. Met 3 stressoren, de onbekende kamer, een onbekend persoon en de scheiding van de moeder/vader of andere volwassene.Stressor leidt tot waakzaamheid bij het kind, en dan zie je in de hereniging hoe het kind de ouder ontvangt. De hereniging is cruciaal. 3 strategieën; maximeren van de (resistant, c, veel huilen na hereniging en maximeren van het contact).Minimizing (avoidant A) lijkt ouder te negeren, negatieve emoties werden afgewezen in het verleden en in de vreemde situatie zal deze de negatieve emoties proberen te onderdrukken. Balancing (secure B) open communicatie over emoties is essentie van veilige gehechtheid. Kan de spanning uiten van de scheiding en de ouder herkent dit dus het kind exploreert na een minuut weer de omgeving. Interactive scalesProximity seekingContact maintainingAvoidanceResistanceDisorganization komt in dit college niet aan bod. Het gaat om de balans tussen de gehechtheid en exploratie. Veilig gehechte kinderen zijn in staat om vanuit de veilige basis die de ouder biedt, de omgeving te verkennen. Dus ouders die consistent sensitief zijn. Onveilig vermijdendGestressed,

12

Page 13: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Focus op speelgoed, maar andere manier van spelen (toch alert op ouder)Zoekt geen nabijheidInsecure-resistant * onveilig resistent/ambivalentHoudt vast aan de aandacht en wil bijv. op schoot, maar is dan niet toe aan spelen, maar nog steeds overstuur over de scheiding. In 3 minuten zou het kind weer gerust gesteld moeten worden.Door interventieprogramma’s kun je iets doen aan de gehechtheid. Onveilige gehechtheid is een risicofactor, niet een determinant.Wat de beste vorm van aanpassing aan de omgeving is, is afhankelijk van die omgeving. Het kan gunstig zijn om vermijdend gehecht te zijn aan een niet-optimale omgeving. Belsky (zie sheet)Evolutionaire strategieWilde theorie en ook speculatieve hypothese waarom die 2 vormen van angstige gehechtheid zich hebben ontwikkeld.Attachment A (vermijdend) – zoveel mogelijk nakomelingen (quantiteit)B kwaliteitC – ongetrouwde tante die kind opvoedt en ondersteund (indirect)Temperament en gehechtheidAlternatieve hypotheseKagan, vermijdend gehecht wordt passief genoemd, misschien is dat dus wel een kwestie van temperament? Dat zou betekenen dat hetzelfde kind met hetzelfde temperament ook aan beide ouders hetzelfde gehecht zou zijn ondanks de verschillende behandeling. Er is een correlatie van .17 tussen kind en beide ouders. Hoe ontstaat gehechtheid en de verschillen in gehechtheid? Dit komt uit het verleden van de ouders, het sensitieve gedrag van de ouders, en de gehechtheid aan het kind. Genen? Transmission gap. Er is een kloof tussen de correlatie van genen en gehechtheid, en sensitiviteit en gehechtheid. Zie sheet. Soort zoekt soort, .28 correlatie dat ouders met een veilige gehechtheit ook een partner zoekt die veilig gehecht is. Invloed moeders en vaders genetisch op gehechtheid en temperamentBij vaders, geen genetische invloed op het gebied van gehechtheid, maar wel bij vaders. De een is genetisch, de andere is omgevingsbepaald. Interactie tussen gen en omgeving is moeilijk te definieren, ondanks dat hij er wel is. A C T G is dna alfabet (de informatiedragers van het dna) Er is geen gen voor gedrag. Dopaminie gen, korte en lange variant. DRD4, kan leiden tot ADHD, en agressie. Dna bepalingen zijn heel zuiver, maar niet 100% betrouwbaar.Uit een studie blijkt dat drd4 niet uitmaakt voor gehechtheid. Voor kinderen met een hoog drd4 gen maakt het niet uit of ouders hoog of laag sensitief zijn. Dus drd4 is een risico gen (ook voor adhd, drugsmisbruik etc.) Maar, in de hoogsensitieve groep is wel de laagste score zichtbaar, dus conclusie dus het drd4 is vatbaarder voor de omgeving. Dit dna is moleculair genetisch onderzoek. Zoek ook drd4 en 7-repeatgen op. Hier is het belangrijk over hoe belangrijk het is of kinderen al dan niet op feedback van de ouder reageren. Waarom genetica? Artsen etc. zullen spreken over clienten in genetische bagage. Door de invloed van erfelijkheid kunnen we aantonen hoe groot de invloed van opvoeding is. Ondanks het feit dat erfelijkheid invloed heeft. Autisme en down, zijn genetisch bepaalde afwijkingen, je zult op de hoogte moeten zijn over de genetische achtergrond van deze syndromen.

College 3, Opvoeding buiten gezinsverband, kinderopvang en kibbutzPIB 5, 8, OoG 4

PIB 5 cultuurvergelijkende pedagogiek; nachtelijk huilen en gehechtheid in de kibbutz

13

Page 14: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Collectieve opvoeding in de kibbutz; de ideologie;Gelijke positie van mannen en vrouwenEconomisch door arbeidspotentieelIndividualisme bij kinderen tegengaan

Empirisch onderzoek naar gehechtheid in kibbutzen1 groep die wel collectief overnachten1 groep die niet collectief overnachtenHypothese collectief slapende kinderen vaker onveilig gehecht aan hun moederGebaseerd op bowlby’s gehechtheidstheorie, en ainsworth sensitiviteit. Inconsistente, onvoorspelbare sensitiviteit leidt tot onveilige gehechtheid, mn afwerende vorm van onveilige gehechtheid.

Onderzoekstechnisch probleem; geen natuurlijk experiment in de strikte zin van het woord. Type kibbutz, keuze ouders, opvattingen ouders.Dit type onderzoek wordt quasi experimenteel onderzoek genoemd.Steekproef n=4823 uit 23 verschillende kibbutzen waar collectief werd overnacht25 uit 25 verschillende kibbutzen waar bij ouders thuis werd overnacht. Leeftijd 14-22 maandenMeting VSPKenmerken kinderen, moeders en opvoedingsomgeving dmv vragenlijsten, interviews en observaties.

Eerste vergelijking op kenmerken. Geen significant verschil.1 kenmerk; kinderen die thuis overnachten hadden meer (en langduriger) scheidingservaringen met hun moeders.

Om te kijken of dit verschil alternatieve verklaring zou kunnen zijn is de samenhang onderzocht tussen scheidingservaringen en gehechtheid. Niet significant. Ook geen interactie-effect op gehechtheid. Conclusie; verschil in scheidingservaringen is geen bedreiging voor de interpreteerbaarheid van de uitkomsten.

Verschil in gehechtheidsclassificaties bleek significant. Onveilig-afwerende gehechtheid.Ondanks het verschil is nog steeds de helft van de collectief overnachtende kinderen veilig gehecht. Echter de thuis overnachters waren 80% veilig gehecht.

Opvallend was dat er een oververtegenwoordiging is van onveilig-afwerende kinderen. Vermijdende kinderen ontbraken. (dit patroon is alleen in Japan ook gevonden).

H4 Opvoeding over de Grens; Collectieve opvoeding in de kibboets.

Collectief overnachten werd gerechtvaardigd met verwijzing naar het trauma van blootstelling aan de primal scene (seks vd ouders) en conflicten vanuit het oedipuscomplex.Rolverdeling van betrokken ouders en doelgerichte instrumentele verzorgers werd als heilzaam gezien voor het verwerven van autonoom gedrag en sociaal leren zonder de liefde van de ouders in gevaar te brengen. Leren delen en rekening houden met anderen waren kernwaarden van de kibboets. Empirische studie Rabin; hypothese kibboetskinderen lijden aan partiele psychologische deprivatie agv herhaaldelijke overgang kinderhuis/ouderlijk huis. Achterstand in sociaal emotieve ontwikkeling en verbaal leren. Bleek op 10-jarige leeftijd echter verdwenen. Vroege onafhankelijkheid en minder problematische pubertijd. De wisseling ondersteund de ego-ontwikkeling in de adolescentie. Veel kritiek op dit onderzoek. Te kleine steekproef en andere onderzoeken toonden geen verschillen aan. langetermijneffecten, het aangaan van interpersoonlijke relaties.

14

Page 15: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Uit kibboetsonderzoek is ook gebleken dat kinderen ook gehechtheidsrelaties met professionele opvoeders kunnen aangaan. 53% veilig gehecht aan de opvoeders.

H8 kinderopvang; opvoedingsmilieu tussen kind en school Iron triangle; groepsgrootte, leidster-kindration, opleiding leidster.In 2004 20% van de jonge kinderen in opvang en 6% van de schoolgaande kinderen.In Nederland nu een explosieve groei.

Vanuit de gehechtheidstheorie nu een aantal inzichten voor de kinderopvang. Nl. het belang van goede afstemming en overdracht tussen ouders en leidsters en het belang van continuïteit en stabiliteit voor het gevoel van veiligheid. Een verbreding van het opvoedingsmilieu en het gehechtheidsnetwerk, dus ook kinderopvang is in pedagogisch opzicht gunstig.

Empirisch onderzoek naar kinderopvang; 09-1998 tot 05-1999Beantwoorden kindercentra aan de vraag naar flexibeler opvang. Welke pedagogische voorwaarden? Gevolgen flexibilisering voor kwaliteit en welzijn en welbevinden vd kinderen. Vragenlijsten ingevuld door moeder en leidster over kenmerken kind; over gedrag, temperament, vorm van kinderopvang, dagindeling, gezinskenmerken. WelbevindingsscoreN=133 kindercentra w.o. 14 flexibele257 kinderen tussen 6 en 30 maanden

Resultaten; Kind voelt zich prettiger bij vaste dagindeling en vaste rituelen op het centrum.Beter in hun vel als kindercentrum de enige opvang is.Beter als er zoveel mogelijk dezelfde leidster is, m.n. bij stressWelbevinden kind is hoger als moeder minder stress ervaart bij arbeids- en zorgtaken.

National Day Care Study (NDCS)Groepsgrootte en opleiding van de leidster zijn de grootste determinanten van verschillen in kinderlijke ontwikkeling. Hoge opleiding leidsters; significant meer vooruitgang op lezen. Prestatieniveau van de kinderen van 5 a 6 jaar.Kinderen tussen 3 en 5 is groepsgrootte grootste determinant voor kwaliteit van kinderlijke ervaringen. Deze 2 distale (structurele) kenmerken zijn vastgelegd in AmvB (1999) en in de CAO kinderopvang en zijn de randvoorwaarden voor kwaliteit.

Primaire pedagogische proces waarin de relatie leidster-kind centraal staat, (dunn’s proximale kenmerken).

Riksen-walraven, 4 pedagogische basisdoelen van opvoeding in gezin en opvang.Veiligheid (geborgenheid en vertrouwen)Persoonlijke competentieSociale competentieOverdracht van waarden en normen (cultuur)

Onderzoek riksen-walraven 2002Kinderen die gedurende de eerst 4,5 jaar meer dan 30 p/w in een kinderopvang doorbrachten werden gemiddeld meer als agressief of ongehoorzaam beoordeeld (mn. Door de leidsters) dan kinderen die minder dan 10 uur kinderopvang hadden.Items; vecht veel, wreed, pesterig, gemeen, vernielt eigen spullen, stoort andere kinderen, daagt uit en in ongehoorzaam. Vertoont explosief en onvoorspelbaar gedrag.

15

Page 16: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Nuancering; de mate van agressie ligt binnen de normale range. (niet hoger dan kinderen in het algemeen en buiten de klinische range.% agressieve kinderen is relatief laag. 17% bij >30 uur en 6% bij <10.% komen overeen met de algemene populatie.Oftewel 83% van deze kinderen is NIET agressief. Waargenomen effecten op langere termijn zijn onbekend.Amerikaans onderzoek dat niet experimenteel van opzet dus oorzaak-gevolg trekkingen zijn nauwelijks mogelijk, wel samenhang tussen variabelen. Ook maternal care t.o.v. alle andere vormen van opvang.

Nog een onderzoek door NICDHD over effecten kinderopvang en gehechtheidGeen significantie op gehechtheidWel voor sensitiviteit/responsiviteit van de moeder icm lage kwaliteit opvang en meer dan 1 opvangarrangement.

Eveneens NICDHD onderzoek naar cognitieve ontwikkeling in kinderopvang. Kinderen in kinderopvang ontwikkelen zich sneller. Vooral kinderen uit achterstandssituaties hebben baat bij hoge kwaliteit kinderopvang.

Vanaf College 4 dit is de samenvatting van de hoofdstukken 17 PIB en 6 OoGH17 – Kindermishandeling, achtergronden en diagnostiek van seksueel misbruik

Onderzoek naar kennis van kinderen over seksualiteit. Bepalend is niet wat ze zeggen, maar hoe ze het zeggen en in welke context. Taboe over seksueel misbruik blijkt een belemmering voor onderzoek. Verder onderzoek is nodig naar incidentie van kindermishandeling met als doel het voorkomen ervan en het verbeteren van de hulpverlening.

Kindermishandeling vroeger, de eigen omgeving is de norm. In vergelijking met anderen worden zaken soms abnormaal. Publiciteit heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het herkennen, aan de kaak stellen en voorkomen van kindermishandeling.

Men ging er vroeger vanuit dat mishandelde kinderen en de niet goed functionerende gezinnen waar deze kinderen uitkwamen de oorzaak waren van een verwaarloost en dus misdadig kind ! “de bedorven omgeving, zedenloosheid en verdierlijking waarvan zij getuigen zijn, verstikken bij kinderen de kiem van het zedelijk gevoel”Deze opvattingen domineerden de kinderbescherming en jeugdhulpverlening tot in de jaren 60 van de vorige eeuw.

Incestueus misbruik werd verbonden aan gebrek aan woonruimte en privacy en aan morele en lichamelijke hygiene.

Vereniging tegen kindermishandeling (VKM) 1970 is in 2000 overgegaan in AMK.

In jaren 60 werd kindermishandeling gezien als fysiek geweld tegen kinderen tot 3 jaar.General bone desease, raadselachtige kwetsuren van het bot.

Doel van opvoeden was vroeger, leren zich aan te passen aan de traditie en voegen naar gezag. Gehoorzamen aan ouderen, leraren en geldende normen en waarden, volgzaam zijn en deugden die met harde hand werden afgedwongen.

In de jaren 60/70 zelfstandigheid, autonomie en authenticiteit. Kindermishandeling is vanaf dan de aantasting van de integriteit van het kind. 1979 zweden als eerste verbod op geweld tegen het kind. Nederland pas in 2004….

Midden jaren 80, mishandeling ook uitgebreid naar seksueel misbruik. Vanuit vrouwenbeweging, vrouwen vertelden over misbruik dat hun als kind was overkomen.

Definities van kindermishandeling

16

Page 17: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Lichamelijke mishandelingLichamelijke verwaarlozingPsychische mishandelingPsychische verwaarlozingSeksueel misbruik

Seksueel misbruik nader onderzocht: Diagnostiek; in het licht van de bolderkar affaire, oude pekela en epese incestzaak (verkeerde, onvolledige diagnoses en dus veel schade voor betrokkenen).

Wat is goede diagnostiek; onderzoek naar specifiek signaal; afwijkende seksuele kennis, bruikbaar voor ontwikkeling van een screening instrument.

25-35% van de kinderen die seksueel misbruikt zijn zijn jonger dan 7 jaar. Deze kinderen zijn extra kwetsbaar voor seksueel misbruik ivm afhankelijkheid bij plassen, verschonen etc. Meer meisjes dan jongensJongens vertellen minder dan meisjesVolwassenen verwachten sneller misbruik bij meisjes dan bij jongensLagere SESPakkans groter in deze lagere SES door bekendheid bij de instantiesOnder 5 jaar meestal misbruikt door familie en bekendenOuder dan 5 jaar meer misbruikt buiten gezin (afnemende supervisie en contacten buitenshuis)Misbruik is ernstig, in 57% van de gevallen een vorm van penetratie

Kinderen vertellen niet over misbruikDoor ontbreken verbale mogelijkhedenMoeilijk om over een ervaring te spreken waar je je voor schaamt of die je niet begrijptDader dwingt tot geheimhouding op straffe van ernstige consequenties zoals verdriet voor de moeder, gevangenisstraf voor de vader (als die de dader is), straf voor het kind en plaatsing in een kindertehuis.Ook schuldbesef van het kind speelt een rol

Illusory contingency (kind denkt dat zij het centrum zijn van alles wat er met hen gebeurt)Wat er gebeurt is afhankelijk van hun gedrag, dus ongegrond schuldgevoel, verlies van zelfrespect, learned helplessness en depressie. Technieken; vertrouwen winnen, isoleren, bevoorrechten en geheimhouding afdwingen, waardoor het kind zich medeverantwoordelijk voelt voor het misbruik. Andere redenen waarom een kind niet praat;Onwetendheid over toegankelijkheid hulpAngst niet geloofd te wordenOnverdraaglijkheid dat je ouders niet degenen zijn die je beschermen. Kinderen zijn voor het beëindigen van het seksuele misbruik afhankelijk van volwassenen in hun omgeving.

HerkenningSluit niet uit dat seksueel misbruik voorkomt, zelfs met zeer jonge kinderen.Niet altijd fysieke verschijnselen, (minder dan 5 a 10%) en als ze er zijn tot binnen 24 uur na het misbruik zichtbaar, daarna niet meer.Nachtmerries, eetstoornissen, slechte prestaties op school, bedplassen, zijn niet allemaal specifieke signalen voor seksueel misbruik.

Mogelijke signalen: door de commissie seksueel misbruik 1994GedragsmatigNegatief lichaamsbeeld (vies, stom lichaam) zonder aanwijsbare redenZelfverwondingPoging tot zelfdodingDepressieve gevoelens Schuld- en schaamtegevoelens

17

Page 18: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Splitsing van gevoel en verstandPseudo-volwassen gedragOnverklaarbare gedragsveranderingenPlotselinge terugval van schoolprestatiesConcentratieproblemenRegelmatig te vroeg op school komen of niet naar huis willenVan huis weglopenAngst voor jongens/mannen

Mogelijke lichamelijke signalenAanhoudende buikpijn zonder lichamelijke oorzaakEetproblemen (anorexia, obesitas, recidiverend overgeven) zonder lichamelijke oorzaakPijnklachten of jeuk in het ano-genitale gebied; anale frisuurBloedverlies of afscheiding uit anus, urineweg of vaginaKlachten bij plassen of ontlasting, urineweginfecties zonder duidelijke oorzaakPijnklachten in de bovenbenen.

Medisch onderzoekHuidbeschadigingen in het genitale gebiedBlauwe plekken op bovenarmen of rond de knieën agv vasthouden, vastbinden.Huidbeschadigingen op andere plaatsen door zelfverwonding, of gewelddadig misbruikBevindingen in de genitalien

Afwijkend seksueel gedrag;Seksueel gedrag van kinderen is meestal normaal en komt voort uit de wil om te weten. Een kind exploreert en leert daarvan met een piek in deze fase tussen 3 en 6 jaar, daarna neemt het door schaamtegevoelens en reacties vanuit de omgeving af.

Waarschijnlijke signalen van seksueel misbruik bij jonge kinderenDoor de commissie misbruik van jeugdigden 19940-2 jaar Angst voor verluieren, angst of paniek bij aanraken van genitalien of anus zonder verklaring3-6 jaarExcessief, dwangmatig en openlijk masturberenMasturberen met objectenDwangmatig en dwingend seksueel spel met andere kinderenUitspelen van seks, gemeenschap of wederzijdse masturbatie Seksueel benaderen van volwassenen, zodanig dat ze zich ongemakkelijk voelen.

Waarschijnlijke lichamelijke signalen bij medisch onderzoekSOA, beschadiging of littekenvorming van maagdenvlies, verwondingen van schaamlippen of vagina.

Afwijkende seksuele GEDRAG is niet altijd specifiek, bovendien komt het ook voor bij kinderen die fysiek mishandeld en/of verwaarloosd worden. En ook bij kinderen die helemaal niet mishandeld of misbruikt worden. Afwijkende seksuele KENNIS kan wel een signaal zijn. (kan ook door tv opgedaan zijn, maar men verondersteld dat kennis door misbruik anders is.

Voor meten van gedrag is men bovendien afhankelijk van observaties van derden en gedrag is niet in een lab op te roepen. Kennis kan echter in een interview gemeten worden. Diagnostiek via het kind zelf. Verschillende variabelen; duur vh misbruik, relatie kind/pleger, reacties thuis nav het uitkomen van het misbruik. Kennis is minder afhankelijk van deze variabelen dan gedrag.

Brilleslijper-Kater 2005, publiceerde verschillen in kennis over seksualiteit van 3-6 jaar.Wat is de kennis die jonge kinderen hebben over seksualiteit? Zijn er verschillen in kennis tussen wel en niet seksueel misbruikte jonge kinderen

18

Page 19: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Methode van onderzoek99 niet misbruikte kinderen34 misbruikte kinderenInterview, 14 platen om kennis te meten

ResultatenKinderen hebben geringe kennis over seksualiteit, basiskennis over sekseverschillen, niet-seksuele functies van geslachtsdelen.Vanaf 5 jaar soms de technische kant van bevruchting.Kinderen reageren open en onbevangen op de platen.

Misbruikte kinderen leken in eerste instantie minder seksuele kennis te hebben dan de niet-misbruikte kinderen. Nadere analyse van de antwoorden bleek dat plassen ook ejaculeren kon betekenen. Kennis werd door de kinderen vertaald naar voor hun begrijpelijke begrippen.

Conclusie en vervolgDit was een onverwachte uitkomst van het onderzoek, na opnieuw het onderzoeksmateriaal te analyseren blijkt de kennis minder onschuldig en gewoon. Door de angst die de plaatjes opriepen klapten kinderen dicht en terughoudender in het geven van antwoord. Op het eerste gezicht dus minder kennis, maar de non-verbale gedragingen gaven wel indicatie van afwijkende kennis.Conclusie; het gaat niet om wat de kinderen zeggen, maar hoe ze het zeggen en in welke context. Aanvullende hypothese in onderzoek naar non-verbale gedragingen.Conclusie; inderdaad non-verbaal afwijkende gedragingen tijdens de interviews. Er is echter wel een grotere onderzoeksgroep nodig.

Het is lastig om kindermishandeling te vergelijken in verschillende culturen. Dit heeft te maken met de verschillende definities. Wat als mishandeling wordt gezien is cultuur- en tijdgebonden.

Opvoeding over de Grens H6, kindermishandeling in NLBaartman, 107.200 slachtoffers geteld door nationale studie naar omvang kindermishandeling in NL. Verschillende definitiesPrevalentie en incidentie; het misbruik is gemeten over een bepaalde periode, maar bestrijkt vaak langere periode. Is dus geen incidentiestudie, maar prevalentie over de periode van een jaar.

RisicofactorenLage opleidingWerkloosTraditioneel allochtoonNieuw allochtoonAllenstaand ouderGroot gezinStiefkinderenLage SES is driekwart van de totale mishandeling, ook met inachtname van allochtone gezinnen waar het meer voorkomt, dit komt ook voort uit de lage SES.

Intergenerationele overdracht; vicieuze cirkel van kindermishandeling waarin families gevangen zitten. 30% van mishandelde ouders mishandeld zelf ook, echter niet empirisch gefundeerd onderzoek door het buiten beschouwing laten van ouders die mishandeld zijn, maar zelf niet mishandelen, en retrospectief vragen naar mishandeling.

3 beschermende factoren, aanwezigheid van een ondersteunende opvoeder (andere ouder/grootouder)Minimaal zes maanden psychotherapieOndersteunende partnerrelatie

19

Page 20: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Minnesotastudie laat zien dat vicieuze cirkel samenvalt met intergenerationele overdracht van angstige vormen van gehechtheid. Minnesotastudie toonde ook aan dat mishandelde kinderen significant vaker lijden aan psychiatrische stoornissen. 3x zo vaak externaliserend probleemgedrag en 2x zo vaak aantal angststoornissen.

Bio-ecologisch model van kindermishandelingNiet alleen kijken naar psycho-sociale, maar ook naar neurobiologische factoren in interactie met elkaar om te verklaren waarom verschillen in ontvankelijkheid voor gevolgen van kindermishandeling bestaan (differentiële ontvankelijkheid).Tweelingstudie Jaffee (2005) naar genetische en omgevingsinvloeden.Kinderen met verschillende genetische bagage prikkelen ouders tot een harde aanpak. Kinderen spelen zelf mogelijk een rol in het ontstaan van externaliserend gedrag (agressief, oppositioneel of antisociaal) door ouders tot een harde disciplinering uit te lokken. Dit leidt tot ongevoeligheid bij het kind voor de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. De grenzen van het effect ligt bij mishandeling.

Niet de genetische bagage, maar de omgeving is oorzaak van mishandeling. Toch stelt Bronfenbrenner dat de hoofdeffecten gaan verborgen in de interactie (gen x omgevingsinteracties)Sociaal, pedagogische en psychologische factoren zijn een deel van de puzzel, maar neurobiologische moet erbij betrokken worden. Dunedin studie, effecten KM op ontwikkeling van antisociaal gedrag. Dit is het geval bij jongens als zij genetisch kwetsbaar zijn door een monoamine oxidase A(MAOA) genotype met lage productie van het MAOA-enzym. MAOA is belangrijk voor afbraak van serotonine, dopamine en norepinephrine (hormonen die emoties en gedrag beïnvloeden). Ook door gebrekkige regulatie van het dopaminesysteem (lange variant van DRD4-polimorfisme) is een risicofactor voor agressief gedrag bij peuters. Ook onverwerkt verlies of trauma bij de ouders, leidt sneller tot gedesorganiseerde gehechtheid bij deze kinderen (18x groter).

Juist inzicht in de interactie tussen genen en omgeving maakt dat pedagogische interventies grotere effecten sorteren.

Preventie van kindermishandeling; Speculatief agv prevalentieschatting en samenhangende risicofactoren.Suggesties voor preventie en interventieOpleiding is belangrijker dan etnische achtergrond, dus investeren in scholing en werkgelegenheid. Bij trauma van ouders, therapeutische hulp om intergenerationele overdracht te voorkomenAlleenstaande ouders, verwaarlozing komt hier het meeste voor “it takes a village to raise a child”(afrikaanse opvoedingswijsheid). Opvoedingsondersteuning en goede opvang voor kinderen zodat zij aan het werk kunnen. Ook in geval van werkloosheid, suggestie voor alleenstaande ouders om vrije keuze te geven voor betaald werk, onbetaalde zorgarbeid of een passende combinatie van beide.

Voorkomen in gezinnen met combinatie van de risicofactoren, is preventieve interventies (bij adoptieouders verplicht en zeer gewaardeerd). VIPP en VIPP-SD om ouderlijke sensitiviteit te verhogen, voordeel; geen stigma, want breed inzetbaar en niet op mishandeling gericht, maar op dagelijkse spanningen die met opvoeden gepaard gaan. bijv. door de consultatiebureaus aan te bieden.

www.samenopvoeden.nl (stichting RAAK)

klinische behandeling; holdingtherapieouder moet het kind vasthouden (soms tegen de zin van het kind en met geweld) om het kind naar een eerste stadium van ontwikkeling terug te laten keren, waarin het aangaan

20

Page 21: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

van een veilige relatie de centrale taak was. Dit zou een betere gehechtheid teweeg brengen.

Holdingtherapie staat haaks op de gehechtheidstheorie. Het is juist INsensitief, ouder leert om NIET te luisteren naar het kind maar te volharden in de eigen lijn. Kortom, dit is een zeer gevaarlijke therapie die veel risico’s met zich mee brengt. Lichamelijke beschadiging. APSAC, de Amerikaanse kinderbescherming waarschuwt voor de kwalijke gevolgen en wijst op potentie van VIPP.

Andere oplossingen (laatste middelen) zijn uithuisplaatsing, effecten nog onbekend. Adoptie is zeer positief gebleken voor de ontwikkeling van verwaarloosde kinderen.

Seksuele kindermishandeling blijft een onvermijdelijk ongelijke machtsverhouding tussen kind en volwassene en schaadt de kinderlijke sexuele ontwikkeling.

Pedoseksuele geaardheid is wereldwijd een psychiatrische stoornis (DSM-IV). Noodzaak om actieve opsporing en strafbaarstelling (en behandeling) in wetgeving om te zetten.

Conclusie; grondrechten van het kwetsbare kind moeten zwaarder wegen dan de rechten van mondige volwassenen. Kindermishandeling is een serieus probleem dat aangepakt moet worden in wetenschap, beleid en praktijk.

H18 PiB Trauma, kinderen en kleinkinderen van getraumatiseerde oudersCollege 4

Welke factoren bevorderen of belemmeren intergenerationele overdracht van trauma?Zullen getraumatiseerde ouders ook hun kinderen traumatiseren? Empirisch onderzoek; eerste generatie van getraumatiseerden heeft zeer te leiden gehad. Overdracht naar 2e generatie is beperkt dankzij (ortho)pedagogische, biologische, sociale factoren.

Sequentiële traumatisering (keilson) voor de cumulatie van potentieel traumatische ervaringen voor, tijdens en na de oorlog. Vooral de ervaringen NA de oorlog konden leed verzachten of verergeren.

PTSS, gebeurtenis die voortdurend opnieuw wordt beleefd. Betrokkene probeert alle associaties te ontwijken, lijdt aan voortdurende overprikkelbaarheid, symptomen houden lang aan.

Onderzoeksopzet met leidraad de gehechtheidstheorie; dmv GBI en standaard vragenlijsten voor PTSS op 3 generaties Holocaust-overlevenden met groep waarvan grootouders vlak voor de 2e wereldoorlog naar Israel waren geemigreerd.

GBI houdt zich aan de hoofdregels; kwaliteit, kwantiteit en stijl.Veilig; helder en bondig verhaalOnveilig; overtreden regels voor goed gesprek, incoherent verhaal.Onverwerkt verlies; dissociatief, herbeleven van trauma

Intergenerationele overdracht van trauma bestaat niet, er is enorme veerkracht om kinderen af te schermen tegen eigen traumatische ervaringen. 50% van de grootouders had onverwerkt verlies of trauma tegen 18% van de controlegroep, 50 jaar na de oorlog.

Overdracht van onverwerkt trauma is in de Holocaust groep niet aan de orde. Ook niet bij de kleinkinderen.

21

Page 22: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Bevestiging van de 0-hypothese, geen effecten van Holocaust op 2e en 3e generatie. Maar kan je dan concluderen dat ze er niet zijn? Strikt genomen kan je alleen de propositie weerleggen (poppers’mantra).

Ontbreken van effecten kan te maken hebben met onderzoeksopzet, meetinstrumenten, In dit onderzoek geen psychofysiologische stressmetingen, dubbel-blinde opzet was onmogelijk.

Daarom meta-analyse, een kwantitatief onderzoek naar alle empirische studies over een onderwerp. Is er werkelijk een intergenerationeel effect, en aan welke factoren kan de spreiding in de uitkomsten toegeschreven worden (kwaliteit of onderzoeksopzet).

32 studies naar 2e generatie-effecten met 4500 respondenten, 2000 2e generatie overlevenden.

Hieruit blijkt wel significant verschil in psychische gezondheid tussen 2e generatie en vergelijkinsgroep. Effect in cohen’s delta is .29 met betrouwbaarheidsinterval .12 tot .45.

Er is een duidelijk maar bescheiden verschil ten nadele van de Holocaust groep. Maar dit is ook afhankelijk van de kwaliteit van de studie. Kwalitatief betere studies laten kleinere verschillen zien. Mogelijke factoren van verkracht;

Pedagogisch; Onbekommerde vooroorlogse jaren met gehechtheidservaringen

Timing blijkt essentieel in de cruciale kinderjaren. Vroegere trauma’s zijn schadelijker dan latere.

Biologisch; genetisch minder gevoelig voor PTSS, hierdoor overleefden zij de Holocaust? De helft van de Holocaust overlevenden lijdt niet aan PTSS, blijkbaar zijn hun kinderen genetisch ook niet gevoelig.

Sociale ondersteuning; bondgenoten onder de overlevenden voelden zich sociaal gesteund en brachtten de moed op zich los te maken van het verleden.

H7 OoG Verwaarlozing in moderne weeshuizen (ook artikel Dobrova-Krol)

Beschermende en risicovolle factoren die van invloed zijn op ontwikkeling.

Heterogeniteit in tehuisopvoeding, verschillende landen, culturen, economische achtergrond.Kenmerk van institutionele zorg is het gemis aan stabiele, langdurige relaties met vaste opvoeders.

Niveaus van opvoeding in tehuizen (gunnar),Tehuizen met volledig tekort aan zorg voor gezondheid, voeding, cognitieve stimulatie en affectieve relaties.Tehuizen met goede voorzieningen vwb gezondheid en voeding, maar met gebrekkige stimulatie en relatievorming.Tehuizen die in alle behoeften voorzien, behalve in stabiele, langdurige relaties met vaste opvoeders.

Oekraïne valt in de 2e categorie, Griekenland in de 3e.

Metera, tehuis, 24% veilig gehecht, 66% gedesorganiseerd gehecht. Echter vergelijkingsgroep ook slechts 41% veilig. Wrs agv slechte kwaliteit dagopvang.Uitkomsten Metera, kinderen gedroegen zich anders bij de test met de Bayley schaal, moesten lang wennen aan de psycholoog, achterdochtig. Temperament; verlegen,

22

Page 23: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

negatieve gevoelens en minder actief en sociaal. Motorisch minder ontwikkeld, en minder mobiel waardoor huilen en onrust mogelijk door verveling (18 uur per dag in bed doorbrengen, 3 uur spelen, 1 uur verzorging). Vaker agressief en meer afzijdig, stereotype en autistische gedragingen. Bayley schaal, test om cognitieve en motorische ontwikkeling te bepalen.

Oekraïne, Verwaarlozing en andere slechte omstandigheden op jonge leeftijd hebben neurobiologische gevolgen.Limbisch systeem met daaraan gekoppeld de HPA-as (Hypothalamus/hypofyse/bijnier-as), voor de productie van cortisol (LHPA). Cortisol zorgt voor slapen en waken en is hoog bij opstaan en verlaagt gedurende de dag. Door stress biochemische reactie in het LHPA systeem, hogere hartslag, metabolisme vet en eiwit neemt toe, energie voor de hersenen en spieren en rem op de spijsverterings, immuun en groeisystemen.

LHPA systeem is nog gevoelig bij kinderen. Door kind te helpen angst en spanning te reguleren, reguleert de opvoeder het vrijmaken van stresshormonen in de hersenen van het kind. Troosten bij verdriet verlaagt het niveau van cortisol en in de frontale cortex meer glucocorticoïde receptoren die stressreactie moduleren.

Ontregeling kan leiden tot hyperreactiviteit en hyporeactiviteit, schadelijk voor emotionele en fysieke ontwikkeling.Dit uit zich in een vlak cortisol zonder noemenswaardige pieken en dalen.

Onderzoek met 6x afname speeksel. Tehuiskinderen met normale groei hadden hogere dagelijkse cortisolproductie dan gezinskinderen. Geen verschil in cortisolproductie met dwerggroeikinderen en gezinskinderen ondanks verschil in omgeving. (mogelijk door behandeling bij zuurstoftekort geboorte om zenuwstelsel te stabiliseren welke het LHPA systeem beïnvloeden).Wel verschil in cortisolproductie tussen de tehuiskinderen mèt en zónder dwerggroei ondanks dezelfde omgeving.Dwerggroei is min. 2 SD verschil in hoofdomvang en lengtegroei. 31% van de tehuiskinderen in Oekraïne hadden dwerggroei.

Structurele verwaarlozing door veel kinderen, wisselende diensten, komen en gaan van opvoeders waardoor kinderen een stabiele en voorspelbare omgang met een sensitieve volwassene missen.

H15 PiB, Autisme, van ziektebeeld naar orthopedagogische vraagstelling

Kinderen met autisme hebben moeite met integratie van prikkels. Ze nemen de wereld in losse fragmenten waar en kunnen deze onvoldoende samenvoegen tot een betekenisvol geheel. Onderzoek ogv gedragsniveau, cognitief en neurobiologisch niveau is nodig om hulpverlening te optimaliseren.Nature-nurture discussie; ijskastmoeders. Inmiddels duidelijk dat autisme erfelijk is en neurobiologische ontwikkelingsstoornis.Pervasieve ontwikkelingsstoornis; kernsyndroom is autistisch, maar ook verwante contactstoornissen als Asperger, Rett, desintegratieve stoornis en PDD-NOS.

Kenmerken; Sociale interactieCommunicatieVerbeelding/Stereotiepe patronen in gedrag

Een vertaalslag van ziektebeeld naar pedagogische vraagstellingAutisme als opvoedingsprobleem.

23

Page 24: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

AUTI-schaal, tot doel een vroege onderkenning van autisme. Ogv informatie door de ouders.Hometraining is geschikt als interventie voor gezinnen met een autistisch kind.

Theory of Mind is het vermogen om gedachten, wensen, intenties e.d. aan zichzelf en aan anderen toe te schrijven. Executive functioning; tekort in uitvoerde taken zoals plannen, organiseren en probleemoplossing. (frontale hersenkwab)Centrale coherentie; beperkt vermogen tot integratie van waargenomen prikkels.

De perceptie van autisten wijkt af. Fragmentarische en letterlijke betekenisverlening. Wel zintuiglijke waarneming. Kind-bal-kind wordt waargenomen, niet 2 kinderen die een bal overgooien.Niveaus van sensatie (zintuiglijk), presentatie (concreet aanwezig, bord met brood), representatie (verwijzer, beker=drinken) en metarepresentatie (betekenis). Autisten krijgen dit niet tot een zinvol geheel.

Verhouding jongen/meisje met autisme is 4/1Toename van de stoornis, door meer bekendheid, diagnostische instrumenten en criteria ruimer.

Hometraining is succesvol in acceptatieproces, opvoedingscompetentie, inzicht in de aard van de stoornis.

H25 PiB; rekenonderwijs, motivatie van jongens en meisjes bij rekenen in het basisonderwijs.

Verschuiving van mechanistisch naar realistisch rekenonderwijs.Contextopgaven.Sekseverschillen in rekenprestaties;Leerling-, instructie-, en curriculumkenmerken

Tweedeling cijferen en probleemoplossen ofwel Kale opgaven en contextopgaven.Kale opgave je moet een nauwkeurig, systematische en gedetailleerd stappenplan volgenAls je dat goed doet, heb je 100% juist antwoord.Contextopgave; bepaalde tekst of context waarin het probleem geponeerd wordt. Ook wel redactieopgave of verhaalsommen. Ook een volgorde van stappen, maar niet volledig en minder systematisch. Wel houvast met vuistregels, maar niet 100% de oplossing.

Jongens zijn beter in contextopgavenMeisjes zijn iets beter in kale opgaven Dit is zorgelijk omdat contextopgaven meer voorkomen in het rekenonderwijs.

Instructieprincipes realistisch rekenonderwijsConstructieve activiteit en niet het leren van regelsVaardigheden en inzichten zelf ontwikkelen dmv concrete probleemsituatiesReflectie over de eigen oplossingsmethoden

Leerkrachten werken nog niet veel volgens deze principes. Omdat de veranderingen plaatshadden op de implementatie van de nieuwe rekenmethoden en niet op de instructie.

Kenmerk van contextopgaven is dat er een variabel element is, associaties worden opgeroepen, bepaalde voorkennis is nodig om probleem succesvol op te lossen.In elke fase van het oplossingsproces komen struikelblokken voor.Dit is waar meisjes meer moeite mee hebben dan jongens.

NL is een uitzonderingspositie want in de VS en 23 andere landen zijn de verschillen kleiner in het voordeel van de jongens. Slechts 4 landen waar meisjes hoger scoren w.o. Singapore, topscoorder op rekenen.

24

Page 25: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Grotere effecten naarmate opgaven complexer werden.

Mogelijke oorzaken sekseverschillen;Biologisch, aanleg en inzetPsychologischonderwijskundig aanleg, inzet, kenmerken vh onderwijs, culturele componenten.Omgevingskenmerken, maatschappelijke context en onderwijscontextLeerlingkenmerken, intelligentie en motivatie

Docenten gaan anders om met jongens dan met meisjes. Meer aangemoedigd en ook meer waardering voor correcte antwoorden. De vraag is of verschillende interactiepatronen ook bijdragen in verschillen in rekenprestaties. Onderzoek 14 scholen 7 met jongens beter en 7 met meisjes beter of gelijk. Observaties op klassenklimaat, interactiepatronen en de instructiekenmerken. School waar meisjes beter waren heerste een veiliger klassenklimaat, ordelijke sfeer, duidelijke, concrete sociale regels en respect voor elkaars antwoorden (niet uitgelachen worden, denkpauzes). Er werd een beperkt beroep gedaan op de eigen inbreng van leerlingen. Heldere instrumentele uitleg die uitnodigde het geleerde toe te passen. Meisjes presteren beter wanneer de mechanistische rekenmethode werd gedoceerd.

Leerlingkenmerken; ruimtelijk inzicht speelt geen rol omdat sekseverschillen in sommige landen groter en stabieler zijn. Oplossingsstrategiën, meisjes pakken opgaven minder handig aan, tellen meer op hun vingers. Jongens kiezen vaker voor een handige berekening. Meisjes kiezen concrete strategieën zoals tellen, jongens abstracte strategieën zoals hoofdrekenen.

Opvattingen van leerlingen over zichzelf en over het vak. Meisjes hebben lager beeld van hun competentie voor rekenen dan jongens. Zelfs als de prestaties gelijk of hoger zijn. Tegenvallend resultaat wordt door meisjes aan gebrek aan aanleg gewijd. Jongens zijn competitiever.

Onderzoek, 6 kale 6 contextopgaven 158 leerlingen. Confidence and Doubt Vragenlijst CDV.Jongens overschatten zichzelf en presteren beter op contextopgaven. Dmv smileys gemeten op 4 momenten in de opgave.

Aandachtspunten voor verbetering;Sociaal-emotioneel en cognitief veilig klassenklimaat.Overzichtelijke regels en afspraken. Strategiegebruik expliciet maken zodat leerlingen van elkaar kunnen leren. Oefenen met standaardopgaven.

College 3; 9 november 2009 pib 5,8, Oog 4 opvoeding buiten het gezin, kinderopvang en kibbutz

Kinderopvang kan heel negatief is en het is niet vanzelfsprekend dat kinderopvang. 2 fragmenten van kinderopvang in Israël waar nauwelijks aandacht is voor de kinderen. Structurele verwaarlozing is een vorm van verwaarlozing.Sarah Hrdy; antropologe, primatologe; Het laten opvangen van kinderen door betaalde krachten is een uniek experiment dat wij met onze kinderen doen. (zij heeft boek Mother Nature).Veel onderzoek naar kindercentra zijn van buitenlandse origine en daar is de opvang over het algemeen fulltime (in NL zijn wij uniek met gem. 24 uur opvang pw) Wees ook voorzichtig met vergelijken NL situatie met ander onderzoek want ook veel onzichtbare opvang (opa’s, oma’s)Waarom weinig opvang buitenshuis in NL?Pillarization (verzuiling) zoals vroeger naar de katolieke bakker, in eigen kring bepalen hoe werd opgevoed. NL zijn erg gericht op het gezin

25

Page 26: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Al in de jaren 60/70 al gastarbeiders die de plek die elders in de wereld door moeders werd ingenomen hebben ingenomen.Beleid vanuit de partijen met religieuze oriëntatie die het gezin heel belangrijk vonden. Hofstede onderzocht hoe feminien de waarden zijn, NL is erg feminien in waarden. Vriendschapsrelaties zijn belangrijk, orientatie op het gezin, opvoeding van kinderen (dit zijn de overwegingen). In de laatste 2 decennia een sterke steiging in werkende moeders. Wereldwijd gebruikte meetinstrumenten voor het meten van kwaliteit van kinderopvang ITERS ECERS,Hoe wordt er gezorgd?Welk materiaal is beschikbaar?Wat is het programma? Structuur? Staff; is er een ontmoetingsruimte, zijn er pauzes? Opleidingsmogelijkheden.Taal; is er materiaal om taalontwikkeling te bevorderenCognitieve ontwikkeling, wordt de creativiteit bevorderd?Sociaal; hoe zijn de interacties tussen kinderen, conflicten, zelfvertrouwen etc. In 1998 onderzoek naar kwaliteit kinderopvang en NL scoorde als hoogste. De kwaliteit is in de tussentijd gedaald (2001), de stimulering van de taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling.Cross-sectionele studies van de kindercentra, is zwak. Riksen-Walraven, onderzocht kwaliteit van commerciële en gesubsidieerde kindercentra, de commerciële die net zijn opgericht hebben een lagere kwaliteit, maar je kunt deze 2 criteria nog niet goed uit elkaar houden. Effecten van kinderopvang, positief of negatief?Taal en cognitieve ontwikkelingAgressieStress regulatie In een onderzoek in de USA is gekeken naar non-maternal care en hebben hierbij de opvang door de MOEDER als ijkpunt genomen. Dat is wel eigenaardig omdat ook vaders veel voor de opvang zorgen.Cognitieve/pre-academic developmentLetter-woord herkenningGeheugen voor zinnenVocabulair, taalSimple arithmic, getalsherkenning

Concl. De kwalitatief hogere opvangcentra hebben wel degelijk invloed op deze factoren.

Er is wel degelijk een verschil in kwaliteit van opvang op de pre-academic skills van kinderen, zelfs zonder rekening te houden met de kwaliteit van parental care. Er is geen verband tussen kwantiteit van opvang (40 uur of 10 uur naar opvang) en de academic skills.

Agressie; Onderzoek naar agressie Aantal uren kwantiteit in opvang en agressie;Gemeten op 54 maanden. Hoe lager de kwaliteit van parenting quality, hoe hoger de agressie.Bij kinderopvang, hoe meer uren in kinderopvang, hoe hoger de agressie. Hoe lager het inkomen, hoe hoger de agressie (en een hoge invloed)

PIB 13, een model om externaliserend gedrag te meten (cbcl externalizing) Zie ook sheetNICHD, alle non-maternal care leidt tot agressieIn NL een meta studie met onderverdeling,Leidt vaderopvoeding tot meer agressie, nee, grootouders, nee, in-home opvang, ja, Kinderopvang in centra, ja.Kritische kanttekeningen;Is er een causaalverband tussen meer opvang en agressie? Is er niet toch een preselectie aan de orde? Zijn er een bepaald type ouder die kiezen voor deze opvang. Is er tijdverschil van het tijdstip dat je het onderzoek doet? Specificiteit

26

Page 27: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

is een probleem. Niet alleen kwantiteit is van invloed op agressie maar minder de kwaliteit en dat is opmerkelijk en niet voorspeld. Het is ook geen specifiek verband tussen een hypothese en een onverwachte uitkomst. Is er een dose-response verband? Bijv. leidt slechte opvang tot veel problemen, is er een gradient in? Er is geen trapsgewijs verschil, het gaat in 1x een drempel over en schiet omhoog. Causaal verband is dan lastig te trekken. Er is geen theorie die kan voorspellen dat het de kwantiteit is die agressie veroorzaakt en kwaliteit de cognitieve ontwikkeling. Je hebt meer experimenteel onderzoek nodig om kwaliteit en kwantiteit te manipuleren en verschil te zien.

Stress-regulatie (genetica) andere facetten zullen nog aan de orde komen. Hormoon cortisol reguleert de stressLoopt via de hpa as, (hypothalamus, bijnierschors, naar de adrenale cortex) Heel primair systeem wat je ook vindt bij primaten, maar ook muizen etc.Er is wel een verschil in gastouderschap en cortisolproductie, deze is lager dan in kindercentra.Hoge kwaliteit, minder cortisol, lage kwaliteit hoge cortisol. Is dus wel een indicator voor spanning.Gehechtheid (attachment);Kinderopvang van slechte kwaliteit, negatief effect op gehechtheid? Hechten kinderen zich aan gastouders of professionele opvoeders. Is het dezelfde soort gehechtheid? Leidse studie; 3 observaties, strange situation procedure met vader, moeder en crècheleidster.Iets minder gehecht aan de leidster, wel veelal gehecht aan de leidster.Gehechtheid aan de leidster heeft te maken met meerdere uren per week. Middenklasse van de ouders. De jongere opvoeders hebben betere gehechtheidsrelatie. Als een kind veilig gehecht is aan de ouder wil dat niet zeggen dat ze ook veilig gehecht is aan de leidster en andersom. Dat betekent dat een crècheleidster ook kan compenseren van de onveilige gehechtheid.NICHD, wisselingen van opvoedingsarrangementen leidt tot meer onveilige gehechtheid. Kinderopvang heeft als het slechte opvang is een negatief effect. Er moeten meer landelijke kwaliteitsnormen komen. 16 november college 4

Kibbutz betekent coming togetherVeel kibbutzen overgestapt naar kleine industrie, door financiële problemen verminderen ze. Nu minder dan 270 in Israel, maar exacte aantal is niet bekend. Is niet kenmerkend voor Israël maar eigenlijk toevallig zo ontstaan. 2 soorten kibbutz :

1 communale kibbutz = alles samen doen, zelfs kinderen overnachten ‘snachts in een slaaphuis. Het is een uniek experiment in de wereld.

1 gezinsgeörienteerd; gezin is intact, de kinderen overnachten ’s nachts thuis. Kinderopvang van 50/60 uur in de week. Kinderen gaan van kleins af aan naar de opvang, maar zijn ’s avonds en ’s nachts thuis.

De opvang is van hoge kwaliteit, maar wat heeft die uithuizing voor invloed op kinderen? Ze zijn allen gezond en hoog opgeleid. Ze gaan in deze opvang vanwege ideologische overtuigingen van de ouders. Uitgangspunten van belang in begin van de 20e eeuw;Socialisme; overtuiging dat je een sociale gemeenschap moet stichten waarin egalitisme (gelijkheid). Eigenlijk ver doorgevoerde vorm van communisme. Geen inkomen, eten in gemeenschappelijke keuken, primitieve huisvesting.

Het experiment is toch mislukt, mannen vaker vrijgesteld van opvoedingstaken, er ontstond toch al snel een verschil in sekse gelijkheid. De opvoeding is mislukt. Geen enkele cultuur in het verleden ken de communale nachtopvang.Probleem met deze nachtopvang is dat de nacht juist erg angstig is voor jonge kinderen.

27

Page 28: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Dagprogramma van 8 tot 7 thuis en van 7 tot 8 naar de opvangSlaaphuis, van 21 tot 6 naar slaaphuis, 6 tot 8 in de ochtend naar huis.Nachtwakers wisselen wekelijks van shift, dus minimaal 50 verschillende nachtwakers. Het lijkt op een weeshuis en het kind heeft te maken met al deze verschillende personen die voor hun moeten zorgen.

Materiële reden is vrijstelling ouders zodat ze op het land kunnen werken. Het lijkt erop alsof de kinderen aan het kortste eind trekken, toch is dat niet het geval; in het begin waren kinderen beter af dan de ouders in termen van veiligheid.

Quasi-experiment (natuurlijk experiment) (H5 PIB)Geen toewijzing aan het begin van de rit, betreft het at random toewijzing. Verdelen in 2 groepen; Thuis slapen collectief slapen (dit is al zo en hoef je niet te manipuleren)Gehechtheid? Gehechtheid? Hypothese was dat er meer onveilige gehechtheid zou zijn in de collectief slapen kibbutz.

Gevaar van quasi-experiment is- ongelijkheid in equivalentie van de groep. Er zijn toch verschillen. Er was 1 groot verschil in de 2 kibbutzen, nl. de scheidingservaring van de ouders (die ook collectief overnachtten toen ze kind waren). Dit had geen invloed op de uitkomst.- geen double-blind behandeling Lastig om controlegroep aan te wijzen;

UitkomstThuis slapen, 80 pct veilig gehechtCollectief slapen 48 pct veilig gehecht

1e conclusie; Kinderopvang van hoge kwaliteit is geen risico voor gehechtheid van kinderen aan ouders. 2e conclusie; slapen buiten huis is schadelijk voor de gehechtheid van de kinderen. 3e conclusie; mogelijk, het is opmerkelijk dat nog 48 pct toch veilig gehecht is, dus dat zegt iets over de ouders, erfelijke robuustheid? Toch een speciale band tussen kind en metapalet?

Overdracht van ouders naar kinderen (intergenerationele overdracht) breuk in de collectieve omgeving, daardoor moeite om ze in een sensitieve interactie veilig gehecht te laten zijn. Er is te weinig tijd.

Kinderen die zo waren opgevoed waren niet positief over het verleden dus werd het systeem veranderd. It takes a village to raise a child.

Er is een discussie over laten huilen van baby’s, erg omstreden uitdrukking van dr. Spock.Conclusies. Professionele kinderopvang is een uniek experiment (Sarah hrdy)

Child maltreatment, structural neglect in orphanages;Emotionele verwaarlozing in de kibbutz? Veel kinderen uit de kibbutz beschuldigen hun ouders hiervan. De effecten van deze verwaarlozing zijn echter minder negatief dan in een weeshuis.

Kinderen worden geboren met een bepaalde vorm van agressie, het is aan de opvoeders om deze neigingen in te dammen.

Institutie opvoeding in kindertehuizen, 1 leidster op veel kinderen. Multiple shifts, 24 uur p/d, ploegendienst, dus in 1 week 3 opvoeders per dag. Alles op een bepaald tijdstip (bijv. op een potje, tegelijk eten, slapen). Door de grote aantallen kan geen rekening worden gehouden met individuele behoeften. Cognitieve en lichamelijke ontwikkeling loopt achter.Fysieke groei, voldoende voedsel, toch blijft het kind achter.

28

Page 29: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Bijv. onderzoek in Instelling in Athene; quasi-experiment met 86 metera kinderen vergeleken met 41 normale gezinnen; adoptie is een hele sterke interventie.

Veel kinderen onder de 3 in weeshuizen in oekraïne en rusland.Slechts 10% is biologische wees, de overigen zijn sociaal wees (uit de ouderlijke macht ontzet, als gevolg van ziekte ouders HIV, verslaving, mishandeling etc., ondanks het verwerpen van communisme heerst er nog ideologie over communale opvoeding.

Deprivatie; voeding, en geestelijke gezondheid, cognitieve stimulatie, stabiele gehechtheid, zie de structurele verwaarlozing; sheet met ++ en – om aan te geven welk level men zit.

Odessa study16 weeshuiskinderen en 19 familiekinderenGroei in lengte en hoofdomgang blijft achter. De achterstand in gewicht en lengte wordt ingehaald na een adoptiegezin op 19 maanden. Hoofdomvang echter blijft achter.

Stresshormoon cortisol, als een kind langdurig aan stress blootstaat door deprivatie in een weeshuis. Op een gegeven moment stereotyp gedrag zoals autistische kinderen doen, zoals de hele dag wiegen.

Toxische stress en tolereerbare stress (jack schonkoff)Toxische stress is altijd op buffer teren om de cortisol weer terug te krijgen. Er is een permanent verhoogde cortisol productie. Dit heeft gevolgen voor mentale en fysieke gezondheid. Stuntet = dwerggroeiKenmerkend voor kinderen in een weeshuis is dat de opvoeder er niet is om de buffer cortisol te reguleren.

Weeshuizen in Oekraïne zijn eigenlijke medische instellingen. Er worden ook hormoonpreparaten toegediend met cortisol om dwerggroei tegen te gaan. Hierdoor lijkt het alsof de kinderen op een gegeven moment met de situatie kunnen omgaan.

Ondanks de slechte omstandigheden in het gezin (criminele ouders, verslaving, 1-ouder gezinnen), dan nog is een gezin beter dan een tehuis. Hoogste scores, kinderen zonder HIV in een gezin. Met Hiv in een instituut is de laagste score op het gebied van cognitieve ontwikkeling.

Verschillen instituut met gezinsopvoeding op cognitieve ontwikkelingInstituut kent meer variëteitEn physieke uitdagingInstituut blijft achter bij taalstimulering, modeling en sociale acceptatie/relatie tussen opvoeder en kind.

Groei en cognitie, correlatie tussen lengtegroei en cognitie is hoog in het instituut. Je kunt dus veel betekenen om deze positief te beïnvloeden. Bijv. door educatief spel etc.

Conclusies;Institutieopvoeding leidt tot sterke vertraagde groeiHet kruipt onder de huid in het stress regulatiesysteem (alleen bij niet HIV)HIV leidt tot vertraging in de cognitie zowel instituut als gezinDe opvoedingsomgeving leidt wel tot een grotere impact dan HIV de omgeving is belangrijker voor de cognitie dan de HIV besmetting.Gezinsopvoeding is altijd beter ondanks niet optimaal.Er is een interventiemogelijkheid om groei en cognitie te beïnvloeden gezien de grote correlatie.

Onderzoek gunnar et al. 2001 over Roemeense weeskinderen

29

Page 30: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Op welk punt in de ontwikkeling is er sprake van een breuk? Vanaf welke leeftijd is de schade nog te herstellen? 3 groepen >8 maanden in instituut, geadopteerd < 4 maanden en een normaal gezin.Na 6 jaar in een adoptiegezin. Laten toch een verhoogd cortisolproductie zien na 6 jaar. Dus het blijft hoog de schade heeft een lange termijn effect. Bij voor 4 maanden geadopteerd, geen blijvende schade. Conclusies’; 6 jaar later nog steeds conclusiesSterk gerelateerd aan aantal maanden in het kindertehuisMen weet niet wat de oorzaak is van de verandering in de HPA-axis functioning (stess regulaties systeem) . Hypothese is dat het structurele verwaarlozing is. College 5, 23 november 2009 Toxische stressVoortdurende druk agv mishandelingHPA produceert te weinig cortisol en ondervinden daar als volwassene nog de hinder van. Gehechtheid bij kinderen in weeshuis. Als ze veilig gehecht zijn, kan dat liggen aan de opvoeder of aan de veerkracht van het kind. Is nog niet duidelijk.In kindertehuizen meer gedesorganiseerde gehechtheid dan in gezinnen waar mishandeld wordt. 50% van de mishandelde kinderen in gezinnen zijn gedesorganiseerd gehecht. Hoe dan ook is opgroeien in een slecht gezin, nog altijd beter (qua gehechtheid) dan in een tehuis.AMK is internationaal CPS (Child Protection Services)Co-morbiditeit; fysieke mishandeling gaat ook samen met verwaarlozing. Samengaan van meerdere syndromen. Bij mishandeling is de ouder de enige bron van veiligheid, maar ook het gevaar. Gedesorganiseerde gehechtheid in normale gezinnen heeft veelal te maken met onverwerkt verlies of trauma van ouders. (dissociatie van de ouder, deze gaat terug naar de ervaringen van de ouder). Conclusies;Structurele verwaarlozing beschadigd de gehechtheidEr is meer D gehechtheid in instituten dan in gezinnen waar mishandeld wordtGenocide;De impact van traumatische Holocaust ervaringen over 3 generaties.Hans Keilson, psychiater; 3 fasen trauma van de Holocaust; voor, tijdens en na de 2e wereldoorlog.Boek Ed van Thijn, Het Verhaal. Over opgroeien in een gezin waar de ouders de concentratiekampen hebben overleefd. Geleende kinderen, ervaringen van onderduikouders en hun joodse beschermelingen in 42-45. De Meelstreep, Bosschenbroek. Over joodse overlevenden en de slechte onthaal van de joden na de oorlog. Wat zijn kenmerken van dergelijke veerkrachtige mensen? Welke sporen laten de ervaringen na op de 2e en 3e generatie.Studie naar mensen die vóór de WO zijn geëmigreerd en mensen die daarna zijn geëmigreerd.Quasi-experimenteel (geen random toewijzing)Grootouders, Moeders, Kinderen Instrumenten: het gehechtheid biografisch interviewSemi gestructuureerd interview. Aantal vaste vragen en volgorde gegeven, maar doorvragen staat vrij.Algemene beschrijving van relatie met ouders.Effecten op de persoonlijkheidTraumatische gebeurtenissenHuidige relatie met oudersVoor de interviewers een aantal taken;Gericht op de gehechtheidCoherentie in de taal (letterlijk uitgetypt waardoor dit gecontroleerd kan worden)Coherentie is veilige gehechtheidIncoherentie is minder indicatie voor veilige gehechtheidKwaliteit (Evidence), Kwantiteit (focus), Relevantie, Manier

30

Page 31: Pedagogiek in Beeld 2004 2e Herziene Druk Sam en Vatting

Dismissing (Ds); gericht op de gesprekscontext, sociaal wenselijke antwoorden geven.Secure (F); coherent balance; Pre-occupied (E); lange interviews, lang in het verleden hangen (indicatie van ambivalente gehechtheid).

Vragen over verlies/trauma, Wanneer, Situatie?, Reactie, Veranderde gevoelens sindsdien>Begrafenis geweest? Zelfde soort vragen als ook op een D gehechtheidsinterview

Als mensen verlies niet hebben verwerkt springen ze over van gedachten dat ze aan die persoon nog raad kunnen vragen. Er is nog steeds gevoel van oorzaak. Bijv. kind dacht negatief over de ouder, de ouder overlijdt en het kind voelt zich schuldig.

De defensie van de ouder heeft gewerkt voor de kinderen (door wegdrukken van trauma toch een goede opvoeder te zijn). Niet voor hunzelf, want het trauma werkt door in het heden.

Cortisol meting bij Holocaust overlevers;De curve ligt over de hele linie hoger dan bij de controlegroep. Mensen op 70-jarige leeftijd.Komt overeen met het onderzoek van Roemeense weeskinderen, na 6 jaar adoptie vergeleken met kinderen die snel geadopteerd waren en een controlegroep. Het patroon is volledig vergelijkbaar. Voordeel cortisol metingen, je kunt ze niet manipuleren zoals een interview, waar men het verleden erger zullen voor doen dan in werkelijkheid is.

2e generatie hebben een minder hoog cortisol gehalte. Ouders hebben de schijn relatief goed op kunnen houden. Waardoor kinderen de negatieve effecten niet merken.

Er zijn geen verschillen in gehechtheidsrepresentaties van kinderen uit de Holocaust groep en kinderen die deze niet hebben meegemaakt. (2e generatie overlevenden en vergelijkingsgroep) Mogelijke oorzaak, defensiemechanisme van de ouder.

Grootouders die nog kampen met dissociatie, de kinderen een andere cortisolverhouding lijken te hebben. Kleinkinderen:Geen verschillen in de opvoeding en senstitiviteit en gehechtheid.Gelukkig houdt het op in de 2e generatie. Kindermishandeling heeft een langer effect op de opvolgende generatie.

Meta-analyse; Gemiddeld effect van de studiesVariatie rondom het gemiddeldeModerators; uitleg van variatie tussen studies.

Holocaust en mishandeling- voor beiden geldt:Risico of protectie factorenBiologisch kwetsbaarheid van trauma verhoogdGenetische aanleg voor PTSS (tweelingstudie naar Vietnamveteranen) concl.; JaSociale ondersteuning is van belang

Exposure aan trauma:Anonieme persoon ipv ouder die mishandeldNiet altijd persoonlijk bij de traumatische gebeurtenisVoor de Holocaust een relatief veilig opgevoed in gezin.

31