STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis...

26
STUDIA HISTORICA GANDENSIA UIT DE SEMINARIES VOOR GESCHIEDENIS VAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GENT 179 H. SOLY De econornische betekenis van de zuidnederlandse brouwindustrie in de 16 e eeuw. Problernatiek Overdruk uit: Handelingen van het Colloquium over de economische geschiedenis van Belgie. Behandelingen van de Bronnen en Problematiek, 1972. pp. 97-117 GENT 1973

Transcript of STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis...

Page 1: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

STUDIA HISTORICA GANDENSIA UIT DE SEMINARIES VOOR GESCHIEDENIS VAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GENT

179

H. SOLY

De econornische betekenis

van de zuidnederlandse brouwindustrie

in de 16e eeuw. Problernatiek

Overdruk uit: Handelingen van het Colloquium over de economische geschiedenis van Belgie.

Behandelingen van de Bronnen en Problematiek, 1972. pp. 97-117

GENT 1973

Page 2: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

STUDIA HISTORICA GANDENSIA

is een reeks overdrukken gepubliceerd door de Afdeling Geschiedenis van de Faculteit der LeUeren en Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit te Gent.

Blandijnberg 2, Gent (Belgie)

STUDIA HISTORICA GANDENSIA

est une serie de tirages it part publiee par la Section d'Histoire de la Faculte de Philo sophie et LeUres de l'Universite de Gand.

2, Blandijnberg, Gand (Belgique)

STUDIA HISTORICA GANDENSIA

is a series of offprints published by the Department of History of the Arts Faculty of the University of Ghent.

2, Blandijnberg, Ghent (Belgium)

STUDIA HISTORICA GANDENSIA,,*

ist eine Reihe von Sonderdrucken, veroffentlicht von der Historischen Abteilung der Philosophischen Fakultat der Staatsuniversitat Gent.

Blandijnberg 2, Gent (Belgien)

D. 1973/0538/2

~ UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK GENT

~ 1111111111111111111111111111111111111111111111 000000515990

Page 3: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ECONOMISCHE BETEKENIS

VAN DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE

IN DE 16de EEUW. PROBLEMATIEK*

door

Hugo SOLY

Aspirant N.F. W.O.

V 66r de industriele omwenteling was de brouwindustrie in aIle Eu­ropese landen die geen of onvoldoende wijngaarden had den onge­twijfeld een der voornaamste nijverheidstakken. Hoewel de noorde­lijke grens van de wijn zeker niet samenviel met de zuidelijke grens van het bier 1, kan men toch spreken van een Europese « bierzone »,

die de Britse eilanden, de Nederlanden, de Scandinavische landen, Noord-Duitsland, Oost-Europa en Rusland omvatte 2. Tot op het

* Gebruikte afkortingen: A: Gilden en Ambachten; ARA: Algemeen Rijks­archief te Brussel ; Aud. : Papiers d'Etat et de l' Audience; Cbk: Certificatieboek; IB : Insolvente Boedelskamer; Pk: Privilegekamer; SAA: Stadsarchief te Antwer­pen; SR: Schepenregister; T.: Tresorij.

1. In 1542 zou te Sevilla een brouwerij in werking geweest zijn. In de 17de eeuw werd er in elk geval een opgericht te Bordeaux. Te Parijs waren in 1292 reeds 37 brouwers werkzaam; in het begin der 18de eeuw was hun aantal gestegen tot 78. F. WEBER, Essai historique sur la brasserie tran~aise. Soissons, 1900, pp. 34 n. 1, 57 n. 2; F. BRAUDEL, Civilisation maierielle et capitalisme (XV"-XVIII" siecles), I, Parijs, 1967, pp. 178-179. Omgekeerd werd in de 16de eeuw in Zuid-Duitsland veel meer wijn gedronken dan bier. F. LUTGE, Deutsche Sozial-und Wirtschatts­geschichte. Berlijn, 1966, p. 234. Over de Zuidnederlandse wijnteelt raadplege men R. VAN UYTVEN, Het verbruik van land- en vreemde wijnen in Brabant gedurende de 16" eeuw, in De Brabantse Folklore, 167, 1965, pp. 299-337. Opvallend is het stelsel­matig opgeven van de wijnteelt in de noordelijke streken vanaf de late middeleeuwen. R. DION, Histoire de la vigne et du Din en France des origines au XIX" siecle. Parijs, 1959, pp. 417-422.

2. Enkele (zeer) algemene werken: F. A. KING, Beer has a history. Londen, 1947; W. HOFFMANN, 5000 Jahre Bier. Nenrenberg, 1956; L. SILLNER, Das Buch vom Bier. Miinchen, 1962; E. Urion en F. EYER, La biere. Art et tradition. Parijs­Straatsburg, 1969. De twee belangrijkste en tevens meest vernieuwende mono­grafieen zijn : P. MATHIAS, The brewing industry in England (1700-1830). Cambridge, 1959, en H. HUNTEMAN, Bierproduktion und Bierverbrauch in Deutschland vom 15. bis zum Beginn des 19. Jahrhunderts. Giittingen, 1970.

7

Page 4: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

98 H. SOLY

einde van de 18de eeuw was bier in deze streken de volksdrank bij uitstek.

In dit noordelijke deel van Europa was 10k ale wijnbouw om kli­matologische redenen immers onmogelijk of in elk geval weinig renda­bel, terwijl de transportkosten-zelfs overzee-z6 hoog waren, dat wijn voor het beperkte budget der lagere volksklassen niet meer in aan­merking kon komen. Wegens de betreurenswaardige hygienische toe­standen was het drinkwater meestal van een verdachte kwaliteit 1.

Ret drinken van bier onderving beide problemen. Water-kwanti­tatief gezien het belangrijkste bestanddeel van bier (ca. 85 %) - werd tijdens het brouwproces zoniet gekookt, dan toch op een zo hoge tem­peratuur gebracht, dat de meeste bacterien verdelgd werden 2. Graan, de duurste grondstof aangewend voor de bierbereiding, werd in aIle landen behorend tot de Europese bierzone verbouwd en bevatte-samen met peulvruchten-in geldeenheid uitgedrukt bovendien het hoogste aantal calorieen 3: een goedkopere drank was dus ondenkbaar 4.

Was de brouwindustrie vanuit sociaal standpunt bekeken van vitaal belang, niet minder belangrijk was de plaats die zij bekleedde in het economisch leven. In bijna aIle bierverbruikende landen vormden de accijnzen op de bierproduktie een der voornaamste, zoniet de voor­naamste, inkomsten van stad of staat. In Engeland-hct enige land waarvoor we betrouwbare gegevens hebben over een hele eeuw - ver­schaften de accijnzen op bier, mout en hop de regering in de 18de eeuw gemiddeld 25 % van het totale inkom en aan taksen 5.

1. A. BARTSCHERER, Paracelsus und die alkoholhaltigen Getranke, in Jahrbuch der Gesellschaft fUr die Geschichte und Bibliographie des Brauwesens, 1941, p. 63; A. COSElIIANS, Alcoholisme en drankbestrijding in Droeger eeuwen, in Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-"f~Letterkunde en Geschiedenis, X, 1956, p. 89 ; R. BOONE, ODerheidszorg Door drinkwater in Vl~anderen. Gent, 1958,

~~ ~ 2. J. VAN LOENEN, De Haarlemse brouwindustrie Door 1600. Amsterdam, 1950,

pp. 101-102. 3. H. VAN DER WEE, Voeding en dieei in het Ancien Regime, in Spiegel Historiael,

I, 1966, p. 100. 4. Een voorbeeld: een pot (1,423 liter) «cleyn bier », de goedkoopste biersoort

die te Antwerpen werd geproduceerd, kostte aldaar omstreeks 1520 10 miten Bra­bants. SAA, Pk 914, fO 55. Het winterdagloon van de m~~erdiender bedroeg to en 6 groten Brabants, het zomerdagloon 8 groten Brabants (E. SCHOLLIERS, Loon­arbeid en honger. De levensstandaard in de XV· en XVIe eeuw te Antwerpen. Ant­werpen, 1960, p. 67). Hiermee kon de metserdiender zuch dus resp. 14,4 potten of ca. 20,5 liter en 19,2 potten of ca. 27,3 liter « cleyn bier» aanschaffen.

5. P. MATHIAS, op. cit., pp. XXIX, 369 e.v.

Page 5: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 99

De grote betekenis der brouwindustrie voor de economie van hoger­genoemde land en in de moderne tijden zou niet zo hoeven benadrukt te worden, indien deze nijverheidstak vanwege de Nederlandse en Belgische historici tot nog toe niet zo stiefmoederlijk was behandeld geworden. Inderdaad, in tegenstelling tot Engeland, waar men be­schikt over de schitterende stu die van Prof. P. Mathias over de Engelse brouwindustrie in de 18de eeuw, en Duitsland, waarvan bierproduktie en -consumptie van de 15de tot het begin der 19de eeuw onlangs het onderwerp vormden van de doctorale dissertatie van H. Hunteman 1,

werd nog geen enkel wetenschappelijk werk gewijd aan de Noord­of Zuidnederlandse brouwindustrie in hun geheel 2• Dit is des te ver­wonderlijker wanneer men bedenkt dat in de lage land en in de moderne tijden talrijke belangrijke brouwcentra tot ontwikkeling kwamen, zoals verscheidene auteurs van economische synthesewerken trouwens her­haaldelijk hebben opgemerkt 3.

Een verklaring hiervoor vormt wellicht het feit dat, buiten de sociale en fiscale aspecten, slechts zelden het enorme commerciele en indus­triele belang van deze nijverheidstak werd beklemtoond. Het is nochtans evident dat in een periode waarin de landbouw een dominerende positie bekleedde, de verbouw van en de handel in de grondstoffen vereist voor de massaproduktie van een (tenminste in de Europese bierzone) universeel verbruiksartikel, van meer dan lokale betekenis was. Louter industrieel bekeken mag overigens niet uit het oog verloren worden dat de bierbereiding in tegenstelling tot de wijnbouw het historisch proces doormaakte van huisindustne naar stedelijke verzorgingsin­dustrie, die in sommige gevallen zelfs uitgroeide tot een vooraanstaande exportnijverheid.

Met onderhavig artikel beogen wij slechts een bijdrage te leveren voor een diepgaand onderzoek naar deze grotendeels verwaarloosde commerciele en industrieIe aspecten der Nederlandse brouwindustrie.

1. Cf. p. 97 noot 2. 2. E. M. A. TIMMER, De Generale Brouwers van Holland. Haarlem, 1918, geeft

niet meer dan de titel aangeeft : de geschiedenis del' Generale Brouwers van Holland (een pl'ovinciale organisatie gesticht in 1660), niet dus de geschiedenis del' Hollandse brouwindustrie. Het niet onverdienstelijke, maar zeer oppervlalddge wel'k van A. HALLEMA en J. A. EMMENS, Het bier en zijn brouwers. De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet­ting over de 19de-eeuwse brouwtechnieken, niets nieuws.

3. J. W. ALBERTS en H. P. H. JANSEN, Welvaart in wording. 's Gravenhage, 1964, pp. 95-96, 142-144.

Page 6: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

100 H. SOLY

Als geografisch- en tijdskader hebben wij de Zuidelijke Nederlanden in de 16de eeuw gekozen. De meeste steden ontwikkelden daar nameIijk eerst in de loop van de 16de eeuw een zelfstandige brouwnijverheid die de eigen behoeften volledig dekte. De vraag waarom dit niet eerder gebeurde, zal ons toelaten na te gaan welke voorwaarden noodzakelijk waren voor de opbouw van een concurrentiele brouwnijverheid.

De ZuideIijke Nederlanden importeerden in de 14de eeuw vooral bier uit Holland (Haarlem) en Noord-Duitsland (Hamburg). Omstreeks 1408-1409 was niet minder dan 75% van het te Lier verbruikte bier uit het no orden afkomstig: 97 % uit Haarlem en 3 % uit Hamburg 1.

Ook de Antwerpse tolrekeningen uit de periode 1365-1404 wijzen op de omvang van deze import 2. Vlaanderen, waar de invoer via de haven van Sluis geschiedde, was in de 14de en 15de eeuw zelfs een der belang­rijkste exportrichtingen der Hamburgse brouwindustrie. Omstreeks 1411 exporteerde Hamburg jaarlijks ca. 90.000 hI bier naar Vlaanderen 3!

Het grote succes van deze import moet hoofdzakelijk worden toe­geschreven aan een ware revolutie in de techniek der bierbereiding: het hopbrouwen. Terwijl men in de Nederlanden omstreeks 1300 de smaak van het bier verbeterde door het toevoegen van « gruit }), een mengsel van allerhande kruiden 4, brouwde men in de Noordduitse steden reeds hoppebier 5. Door het gebruik van dit « groene goud}) 6

werd de smaak van het bier niet aIleen aanzienlijk verbeterd, maar bleef het ook langer houdbaar 7. De basis kon aldus gelegd worden

1. H. VAN DER WEE, art. cit., p. 96. 2. R. DOEHAERD, Bierhandel van Brabantsche kooplieden met Nederland in de

14e eeuw, in Handelingen van de Kon. Kring voor Ondh., Letteren en Kunst van Mechelen, L, 1946, pp. 84-89 ; ID., Comptes du ton lieu d' Anvers (1365-1404). Brussel, C.R.H., 1947, pp. 64-65, <,;/"

3. W. BING, Hamburgs Bierbrauerei vom 14. bis zum 18. Jaly"hundert. Hamburg, 1907, pp. 15-19; H. VAN DER WEE, De handelsbetrekkingen nissen Antwerpen en de Noordelijke Nederlanden tijdens de 148 , 158 en 168 eeuw, in Bijdragen voor de Ge­schiedenis der Nederlanden, 20,1965-1966, p. 268; H. HUNTEMAN, op. cit., pp. 19-20.

4. A. SCHULTE, Vom Grutbiere. Eine Studie zur Wirtschafts- und Verfassungs­geschichte, in Annalen des Hist. Vereins fUr den Niederrhein, 85, 1908, pp. 118-146 ; G. DOORMAN, De middeleeuwse brouwerij en de gruit. 's Gravenhage, 1955 ; C. VAN DE KIEFT, Gruit en ban, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 77, 1964, pp. 158-168 ; J. DECKERS, Gruil et droit de gruil, in Handelingen van h\;t XLle Congres van de Federatie van de Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van Belgie, Meche­len, II, 1971, pp. 181-193.

5. A. SCHULTE, art. cit., p. 140. 6. L. SILLNER, op. cit., p. 220. 7. H. VAN DER WEE, Voeding, p. 96.

Page 7: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 101

voor een bierhandel Op ruime schaal. De agrarische depressie en de verruiming van het maritieme verkeer werkten de groeiende export van het Noordduitse hoppebier bovendien sterk in de hand 1. Aan­vankelijk waren de Hollandse steden aangewezen op de invoer van Hamburgs bier 2. Vanaf de jaren twintig der 14de eeuw namen zij evenwel geleidelijk de techniek van het hopbrouwen over en ontwik­kelden een eigen brouwindustrie. Deze nieuwe nijverheid kwam weldra tot grote bloei in Haarlem, Gouda, Delft, Amersfoort en andere centra 3.

Ongeveer hetzelfde proces deed zich-zij het met enige vertraging­in de Zuidelijke Nederlanden voor. Het hopbrouwen verspreidde zich daar vanaf het laatste kwart der 14de eeuw en vond er algemeen in­gang in de 15de eeuw 4. Bovendien zette de agrarische malaise in die periode er velen vermoedelijk toe aan graan industrieel te verwerken. Dit en de nieuwe techniek bevorderde de ontwikkeling van een zelf­standige brouwindustrie. Hoewel Gouda en Delft in het tweede kwart der 15de eeuw hun goedkoop ({ koytebier» lanceerden 5, was de op­komst der Zuidnederlandse brouwcentra niet meer te stuiten. Te Lier bijvoorbeeld dekte de eigen bierproduktie in 1474 reeds 76 % van het plaatselijk verbruik 6.

Brabant en Haspengouw met hun rijke graangebieden ontwikkelden zich in de lode eeuw tot de twee belangrijkste brouwerijstreken der Zuidelijke Nederlanden. De achteruitgang van de Brabantse en Haspen-

1. ID., De handelsbetrekkingen, pp. 269-270; Ph. DOLLINGER, De Hanze. Op­komst, bloei en ondergang van een handelsverbond. Utreeht-Antwerpen, 1967, pp. 281-282.

2. In 1376 waren 126 van de 230 exportbrouwers te Hamburg (< braxatores de Aemstelredamme »! J. W. ALBERTS en H. P. H. JANSEN, op. cit., p. 95. Zeeland daarentegen importeerde tot in het midden der 14de eeuw vanuit Lynn de zware Engelse « ale J). Omstreeks, 1350 sehakelde men eehter over op Haarlems bier. N. J. M. KERLING, Commercial relations of Holland and Zeeland with England from the late 13th to the close of the middle ages. Leiden, 1954, pp. 110-117.

3. J. VAN LOENEN, op. cit., pp. 61-62; H. HALBERTSMA, Zeven eeuwen Amerstoort. Amersfoort, 1959, pp. 42-50; J. SCHOUTEN, Gouda vroeger en nu. Bussum, 1969, pp. 67-68. In Delft waren volgens een (< Memoire » van 1568 in dat jaar ea. 100 brouwerijen in werking, die alle een gemiddelde wekelijkse bierproduktie van 400 tonnen hadden. ARA, Aud., nr 1432 (2).

4. H. VAN DER WEE, The growth of the Antwerp market and the European economy (fourteenth-sixteenth centuries). Den Haag, 1963, I, pp. 228-229, II, pp. 31, 54.

5. J. VAN LOENEN, op. cit., p. 55. In de Antwerpse sehepenregisters der 15de eeuw vindt men tientallen alden betreffende de invoer van (l Goudtseh bier». SAA, SR 64-72, passim.

6. H. VAN DER WEE, Voeding, p. 97.

Page 8: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

102 H. SOLY

gouwse graanuitvoer naar Antwerpen in het tweede kwart der 16de eeuw bevorderde deze ontwikkeling ten zeerste 4. Onder de voornaamste brouwcentra vermelden we: Leuven, Mechelen, Lier, Diest, Antwerpen (in de tweede helft van de 16de eeuw) , Hoogstraten, Brussel. Nijvel, Tienen, Hoegaarden, Sint-Truiden en Zoutleeuw 5. In al deze steden lag het gemiddelde bierverbruik zeer hoog. Enkele cijfers illustreren dit treffend. Te Leuven bedroeg de bierconsumptie in het eerste kwart der 16de eeuw 270 liter per jaar en per inwoner ; te Diest in 1526 256 liter; te Lier ca. 310 liter en te Antwerpen zelfs 360 liter G.

Voor Vlaanderen, Henegouwen en Artesie zijn slechts weinig ge­gevens voorhanden. In tegenstelling tot wat algemeen aanvaard wordt 7,

menen wij echter te mogen stellen dat het bierverbruik er in de 16de eeuw vrij hoog moet gelegen hebben. Prof. J. Craeybeckx toonde immers afdoend aan dat het verbruik van een liter wijn de best be­taalde arbeiders in de Nederlanden van de 14de tot de 16de eeuw zelfs in normale jaren een derde en meer van hun loon zou gekost hebben,

4. R. VAN UYTVEN, Ret verbruik, p. 316. 5. Leuven: R. VAN UYTVEN, Stadsfinancien en stadseconomie te Leuven van de

XIIe tot het einde der XVIe eeuw. Brussel, 1961, pp. 313-336. Mechelen: R. De Roo, Ret brouwersambacht te Meche len, in Annales du XXXIIle Congres de la Federation Arch. et Hist. de la Belgique, 1951, II, pp. 321-328. LieI': A. LENS, De geschiedenis van het brouwersambacht te Lier, in 't Land van Ryen, IV, 1954, pp. 97-113, V, 1955, pp. 12-28. Antwerpen: H. SOLY, De brouwerijenonderneming van Gilbert van Schoonbeke (1552-1562), in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 46, 1968, pp. 337-392, 1166-1204. Brussel: P. LINDElVIANS, Ret bier en zijn brouwers te Brussel, in Eigen Schoon en de Brabander, 27, 1945, pp. 118-137. Hoogstraten: H. FAES, Aspeclen van hel sociaal-economisch leven te Roogstraten lijdens de eersle helft van de Tachtigjarige Oorlog (151'tJ-1609), in Jaarboek van Hoog­stratens Kon. Oudheidk. Kring, 34, 1966, pp. 44-57. Hoegaarden: J. VAN DER VEL­PEN, Geschiedenis van Roegaarden. Leuven, 1957, pp. 85-88, 11'4-115. Sint-Truiden: J. L. CHARLES, La ville de Saint-Trond au moyen dge. Parijs, 1965, pp. 217-219; J. RUWET, Un facleur mal connu des economies de type ancien a travers la fiscalite. La consommation a Saint-Trond au XVIe siecle, in De belasting in het raam van stad en staat. Handelingen van het Int. ColI. te Spa. Brussel, 1966, pp. 168-174. Over Diest, Nijvel, Tienen en Zoutleenw inlichtingen bij A. COSElVIANS, art. cit., pp. 109-110, R. VAN UYTVEN, Ret verbruik, p. 317, H. SOLY, art. cit., p. 348.

6. R. VAN UYTVEN, Ret verbruik, pp. 316-317; H. VAN~:R WEE, Voeding, p. 96; H. SOLY, arl. cit., pp. 349-352.

7. R. VAN UYTVEN, Rei verbruik, p. 317; ID., Notes sur la vie malerielle dans les villes des Pays-Bas meridionaux a la fin du moyen age, in Chateau Gaillard IV. Ver­handelingen del' Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1969, p. 227; H. VAN DER WEE, Voeding, p. 96.

Page 9: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 103

wat gewoonweg ondenkbaar was 1. Dezelfde auteur berekende overigens dat het wijnverbruik te Gent in het midden del' 15de eeuw slechts 16 it 17 liter pel hoofd en per j aar bedroeg 2. Voor Brugge komt men weliswaar aan een jaarlijl{S hoofdelijk wijnverbruik van 99 it 100 liter in 1420-1421, maar daarbij moet rekening gehouden worden met de speciale positie van Brugge als internationale markt 3. Ais men be­denkt dat omstreeks dezelfde tijd jaarlijks ca. 90.000 hI Hamburgs bier via Sluis werd gei'mporteerd 4, dan mag men-zelfs zonder de (on­gekende) lokale bierproduktie in aanmerking te nemen-wel veronder­stellen dat ook te Brugge in de 15de eeuw bier de volksdrank bij uit­nemendheid was. In de 16de eeuw had het wijnverbruik te Brugge in elk geva] iedere sociale betekems verloren: in 1532/33 en 1533/34 schommelde de jaarlijkse hoofdelijke wijnconsumptie er rond de 25 liter 5.

Het door Prof. W. Brulez gepubliceerde cijfer voor Sint-Omaars: een hoofdelijk bierverbruik van slechts 55,6 liter in het derde kwart del' 16de eeuw 6, wordt dikwijls geciteerd om aan te tonen dat het bierverbruik in Vlaanderen nooit zulk een hoge vlucht zou genomen hebben als in Brabant 7. De auteur wees er nochtans zelf nadrukkelijk op dat dit cijfer vel' beneden de werkelijkheid ligt 8, zodat het moeilijk kan gebruikt worden als bewijsmateriaal voor een laag bierverbruik in Vlaanderen in de 16de eeuw.

Te Kortrijk bedroeg het wijnverbruik in 1477 slechts 22 liter per hoofd. Er werd daar in die periode reeds voldoende bier gebrouwen om te voorzien in de behoeften van de stad en een deel del' kasselrij 9.

1. J. CRAEYBECKX, Un grand commerce d'importation: les vins de France aux anciens Pays-Bas (XIIle-XVIe siecles). Parijs, 1958, pp. 40-43.

2. Ibidem, pp. 5-8. 3. Ibidem, pp. 8-10. Men kan overigens de vraag stellen in hoeverre het ge­

middelde voor 1420/21 representatief is, vermits het hoofdelijk wijnverbruik een jaar later (1421/22) slechts 75 liter bedroeg (p. 10). Over Brugge als internationale markt: W. BRULEZ, Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e eeuw: een tegenstelling? in Tijdschrift voor Geschiedenis, 83, 1970, pp. 15-37.

4. H. HUNTEMAN, op. cit., p. 19. 5. J. CRAEYBECKX, op. cit., p. 10. 6. W. BRULEZ, Les ditficultes tinancieres de la ville de Saint-Omer dans Ie troisieme

quart du XV Ie siecle, in Revue du Nord, 34, 1952, p. 225. 7. Cf. noot 26. 8. W. BRULEZ, loco cit., 9. C. PAUWELYN, De gegoede burgerij van Kortrijk in de 15e eeuw (1433-1496),

in Studien betreffende de sociale strukturen te Brugge, Kortrijk en Gent in de 14-en 15- eeuw (Standen en Landen, LIV), I, Heule, 1971, pp. 202-204.

Page 10: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

104 H. SOLY

Merkwaardig is weI dat men zo weinig aandacht heeft besteed aan Menen, een der belangrijkste Vlaamse brouwcentra uit de 16de eeuw I Deze stad, waar omstreeks 1520 niet minder dan 104 brouwers waren gevestigd 1, exporteerde volgens Guicciardini haar « keutebier)} over geheel Vlaanderen 2.

Verder mag ook de rol van Rijsel als brouwcentrum niet onderschat worden. In 1504 waren daar dertig grote brouwerijen in werking: 24 in de stad zelf en 6 op het omliggende platteland 3.

Wij zijn ons bewust van het fragmentarisch karakter van deze ge­gevens. Toch wettigen zij oj. de stelling dat ook in Vlaanderen in de 16de eeuw bier voor het grootste deel del' bevolking een dagelijkse drank was en dat de eigen brouwindustrie er een belangrijker 1'01 heeft gespeeld dan vooralsnog werd aanvaard.

In het Luikse en in de Maasstreek blijkt de brouwindustrie zich eveneens vrij sterk ontwikkeld te hebben. In steden als Luik en Namen mag het aantal brouwerijen reeds in de tweede helft der 13de eeuw indrukwekkend genoemd worden 4. Kwantitatieve gegevens over pro­duktie en consumptie ontbreken evellwel volledig. Toch menen wij uit de stijging del' bieraccijnzen te Luik: van 1.000 gulden in 1507 tot 33.000 gulden in 1557 5, te mogen afleiden dat ook daar het bier­verbruik in de 16de eeuw sterk is toegenomen.

Na deze bondige chronologisch-geografische schets zullen wij achter­eenvolgens handel en over de grondstoffen vereist voor de bierbereiding en de mogelijkheden tot concentratie-zowel vertikaal aIs horizontaaI­en monopolisering die deze industrie aan kapitaalkrachtige en dyna­mische ondernemers in de 16de eeuw bood.

1. REMBRY-BARTH, Hisioire de Menin d'apres fes iexies auihentiques, I, Brugge, 1881, p. 323.

2. L. GurcCIARDINI, Description de ioui fe Pals-Bas. Antwerpen, 1567, p. 311, Antwerpen, 1582, pp. 390-391. Cf. W. BRULEZ, De economische kaari van de Neder­fanden in de 16e eeuw vofgens Guicciardini, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 83, 1970, p. 356.

3. L. DUBOIS, Le regime de fa brasserie a Lille, des origines a fa revulotion (1279-1789). Rijsel, 1912, p. XCII.

4. R. VAN SANTBERGEN, Les bons metiers des meuniers, /fe's boulangers ei des bras­seurs de la cite de Liege. Luik, 1949, passim; J. DECKERS, Recherches sur l'hisloire des brasseries dans la region mosane au moyen Clge, in Le Moyen Age, 76, 1970, pp. 445-491.

5. J. LEJEUNE, La formation du capitalisme moderne dans la principaute de Liege au X V Ie siecle. Parijs, 1939, p. 172.

Page 11: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 105

Er zijn slechts weinig industrieen waar water een zo voorname rol speelt als in de brouwindustrie. ·Water vormt-zoals hoger gezegd­niet aIleen kwantitatief het belangrijkste bestanddeel van bier (ca. 85 %), maar is tevens onmisbaar voor Imel- en reinigingsdoeleinden 1. In technisch opzicht wordt water beoordeeld naar zijn hardheid, d.w.z. het totaal gehalte aan calcium- en magnesiumoxyde 2. Dit gehalte lean van plaats tot plaats markante verschillen vertonen. Vandaar het belang van de standplaatsfactor, die in vroeger eeuwen dikwijls een doorslaggevende invloed heeft uitgeoefend. Daar men in Zeeuws­Vlaanderen bijvoorbeeld in hoge mate afhankelijk was van welwater, dat in de zomer spoedig brak werd, kon zich daar onmogelijk een brouw­industrie van enige betekenis ontwikkelen. De Brabantse steden aan de bovenloop van Zenne, Gete, Dijle en Demer daarentegen beschikten over zuiver water, dat door zijn hardheid uitermate geschikt was voor de bierbereiding 3.

Illustratief is ook het Antwerpse voorbeeld. Eerst nadat de gekende ondernemer Gilbert van Schoonbeke er in de jaren vijftig der 16de eeuw in slaagde het eeuwenoude Antwerpse waterprobleem op te lossen, waren de voorwaarden aanwezig voor de uitbouw van een eigen con­currentiele brouwindustrie 4.

Rogge en tarwe hebben als broodgranen steeds veel aandacht ge­kregen vanwege de economisch-historici. Gerst en haver daarentegen hebben als « secundaire graangewassen» meestal vrij vlug afgedaan. Beide graansoorten waren in bijna aIle Zuidnederlandse steden in de 16de eeuw nochtans de belangrijkste brouwgranen 5. Te Antwerpen maakten zij 80 it 90 % uit van de in het bier verwerkte gran en; slechts 10 it 20 % bestond uit tarwe G. De totale hoeveelheid graan (gerst, haver en tarwe sam en) die in het midden der 16de eeuw in de Ant­werpse brouwindustrie werd verbruikt, bedroeg 216.000 viertelen 7.

Gerst en haver vertegenwoordigden hiervan dus ca. 85% of ca. 183.600

1. P. SMOLDERS, Le milieu geographique dans {'hisioire de la brasserie. Applica­tion a Louvain, in L'Echo de la Brasserie, 13, 1957, p. 887.

2. G. Z. JOL, Oniwikkeling en organisatie der Nederlansclze brouwindusirie. Haal'­lem, 1933, pp. 1-3.

3. P. SMOLDERS, loco cit. 4. I-I. SOLY, ari. cit., pp. 353-354, 368-375. In de tweede helft del' 16de eeuw

werd het Antwerps bier zelfs geexporteerd naal' Amsterdam! SAA, Cbk 31, fO 37vo. 5. Aldus o.m. te Antwel'pen, te Hoogstraten en te Lier. Te Leuven werd, af­

gezien van een kleine hoeveelheid tarwe, slechts gel'st gebruikt. 6. SAA, IE 2176, nrs 49, 52, 57, 58, 61 ; H. Soly, ari. cit., pp. 340-344. 7. H. SOLY, ari. cit., p. 1187.

Page 12: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

106 H. SOLY

viertelen. Een vergelijking met het verbruik van broodgranen onder­lijnt duidelijk het belang der brouwgranen. In 1557 schatte de Ant­werpse magistraat dat de stad jaarlijks 208.000 viertelen broodgraan nodig had 1. Rekent men daarbij ca. 32.400 viertelen tarwe verbruikt in de brouwnijverheid, dan komt men aan ca. 240.000 viertelen brood­granen. Van de totale hoeveelheid graan die te Antwerpen in het midden der 16de eeuw werd verbruikt, ca. 424.000 viertelen, was dus ca. 43% bestemd voor de brouwindustrie !

Gegevens over de herkomst van deze brouwgranen zijn slechts weinig voorhanden 2. Zelfs voor latere eeuwen beschikken we over weinig of geen inlichtingen. In de 18de eeuw blijkt de gerstwinning in de Zuidelijke Nederlanden alleszins ontoereikend geweest te zijn en mag een jaarlijks gemiddeld importoverschot van ca. 1,7 miljoen liter aan­vaard worden 3. Klimatologische factoren hebben hierin wellicht een rol gespeeld. Vrijwel geen enkel cultuurgewas is namelijk in zo hoge mate afhankelijk van klimaat en bodemgesteldheid als brouwgerst 4.

Wat Antwerpen betreft, weten we in elk geval dat Zeeland in het midden der 16de eeuw de grote gerstleverancier was. Talrijke akten in de Antwerpse « certificatieboeken }) getuigen hiervan. V ooral hande­laars uit Goes waren in deze gersthandel aktief. De kooplieden Pieter Lambrechtss., Jaspar Jasparss- en Claes Corneliss., allen uit Goes, le­verden in de jaren veertig en vijftig duizenden viertelen gerst aan de Antwerpse brouwers 5. Ook vanuit Douai en Duinkerken werden vrij grote hoeveelheden gerst naar Antwerpen geexporteerd 6. Toch

1. E. SCHOLLIERS, op. cit., p. 61. 2. Over de invoer van gerst uit (, Oostland I) geven de Sonttabellen voor de 16de

eeu" .. geen bescheid ; aIleen tarwe en rogge worden dan vermeld. Eerst vanaf 1661 worden ook de (, andere j) granen gespecifieerd. V~r de periode 1661-1783 bedroeg de hoeveelheid (' andere j) granen (vrijwel uitsluitend gerst) c~. 25 % van het totaal. W. BRULEZ, De handelsbalans der Nederlanden in het middeFi" der 16d~ eeuw, in Bij­dragen va or de Geschiedenis der Nederlanden, 21, 1966-1967, p. 289.

3. C. VANDENBROECKE, De landbouw- en levensmiddelenpoliliek in de Oostenrijkse Nederlanden. Onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, 1970-1971, I, pp. 58, 76-77. Graag betuigen wij de auteur onze hartelijkste dank voor het raadplegen van zijn verhandeling.

4. G. Z. Jol. op. cit., pp. 18-19. 5. SAA, Cbk 7, fO 39vo, 41-43vo, 80vo-85vo, 94vo, 96vo;*'201, 227. Cf. oak H. Soly,

art. cit., p. 1189 n. 4. 6. SAA, Cbk 7, fO 39vo, 45, 88vo, 103, 108vo, 137, 147, 270; J. GODART, Con­

tribution a I' his to ire du conunerce des grains a Douai, du XI V" au X V lIe siecle, in Revue du Nord, 27, 1944, p. 186; E. COORNAERT, Les Fran~ais et Ie commerce international a Anvers. Fin du XV· -x VIe siecle, I, Parijs, 1961, pp. 180-182.

Page 13: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 107

had die invoer vermoedelijk niet dezelfde omvang als de Zeelandse gerstimport.

Haver werd in het midden der 16de eeuw te Antwerpen in massale hoeveelheden gelmporteerd vanuit Dordreeht 1. Vit een vijftigtal akten blijkt dat van begin september 1552 tot einde mei 1553 meer dan 22.000 viertelen haver vanuit deze stapelplaats naar Antwerpen werden ver­zonden 21

Het is onbegrijpelijk dat tot nog toe zo weinig aandaeht werd besteed aan de Zuidnederlandse hopteelt en -handel. Het was noehtans vanaf de 16de eeuw een van onze zeldzame agrarisehe produkten die, in normale jaren, de inlandse behoeften volledig dekte en waarvan een aanzienlijk oversehot naar het buitenland kon uitgevoerd worden 3.

Hop werd in de Zuidelijke Nederlanden in de 16de eeuw vooral ge­teeld in de Landen van Asse en Aalst, in Henegouwen en op de hel­lingen der Maasvallei. Door de bijzondere wijze van eultuur 4 was het een zeer arbeids- en kapitaalintensieve teelt. Door zijn grote gevoelig­heid voor liehte klimatologisehe sehommelingen was het bovendien een uiterst speeulatief gewas, zodat aIleen zeer kapitaalkraehtige land­bouwers zieh hierin konden speeialiseren 5.

Voor het brouwen van een aam bier (ongeveer 150 liter) had men te Antwerpen ongeveer een pond hop nodig 6. Voor een gemiddelde

1. Voor het belang van de Dordrechtse graanstapel: T. S. JANSlIIA, De beiekenis van Dordrechi en Rotterdam omsireeks hel midden van de 16de eeuw, in De Econo­mist, 92, 1943, pp. 212-250.

2. SAA, Cbk 7, fO 28, 32, 36, 40, 47, 91vo, 99vo, 103-106, 112vo, 113vo, 132vo, 136vo, 140vo-149vo. Aangezien de handelaars niet verplicht waren dergelijke alden in de certificatieboeken te laten optekenen, is dit uiteraard een strikt minimum.

3. P. LINDEMANS, Geschiedenis van de landbouw in Belgie, II, Antwerpen, 1952, p. 145; C. VANDENBROECKE, op. cit., I, pp. 361-362.

4. Hop werd op lage heuveltjes geplant, waarop staken werden geplaatst. Het gewas moest op afzonderlijke velden worden geplant, zonder dat vruchtwisseling mogelijk was, en had drie jaar no dig om te rijpen. Bovendien was een zeer zware bemesting vereist. P. MATHIAS op. cit., pp. 475 e.v. ; P. LINDEiYIANS, op. cit., pp. 153-156; B. H. SLICHER VAN BATH, De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1850). Utrecht-Antwerpen, 1962, p. 301.

5. De hopprijzen schommelden zeer sterle Door de grote droogte mislukte de hopoogst in 1567 volkomen, waardoor de prijzen bijna verdubbelden t.o.v. 1566. ARA, Rekenkamer 58, fO 159 ; H. VAN DER WEE, The growth, I, p. 232. Zelfs binnen een seizoen konden de prijzen aanzienlijk verschillen. In de palmweek van 1553 kostte de hop te Antwerpen 36 it 37 stuiver per honderd, terwijl eenzelfde hoeveel­heid in de goede week daarna slechts 31 stuiver kostte. SAA, Pk 316.

6. ARA, Fonds d'Ursel, L 196, nr 10.

Page 14: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

108 I-I. SOLY

jaarproduktie van 170.000 amen in het midden der 16de eeuw be­tekende dit een verbruik van 170.000 pond of ca. 80.000 kg hop 1.

Daarbij komt nog de ontzaglijka hoeveelheid hop die vanuit Antwerpen naar Engeland werd geexporteerd. Volgens het Antwerpse schippers­ambacht gingen omstreeks 1560 jaarlijks 120 tot 130 scheepsladingeri van dit produkt naar Londen, ongerekend de vracht van de « bootjes I). Een « eemer » kon volgens de schippers een tiental zakken hop innemen, grotere schepen 30, 40 en meer 2. Indien we aannemen dat elk schip gemiddeld 20 zakken hop laadde, wat zeker niet overdreven is, dan komt men voor 120 schepen aan een totaal van 2.400 zakken. Daar een zak hop gemiddeld 500 pond inhield 3, betekende dit een jaarlijkse hopexport naar Engeland van ca. 1,2 miljoen pond of ca. 564.000 kg 4.

Over de hopuitvoer naar Calais, Duinkerken en Duitsland (Aken en Keulen), hebben wij geen kwantitatieve gegevens gevonden 5. Het grootste deel van deze te Antwerpen verhandelde en verbruikte hop was afkomstig uit de Zuidnederlandse hopstreken (vooral Aalst en Bergen) en uit het land van Heusden 6.

In de tweede helft der 16de eeuw werd bijna de hele Antwerpse hophandel gemonopoliseerd door een tiental handelaars en makelaars, waarvan de belangrijksten een compagnie vormden, bestaande uit de gebroeders Coruelis en Will em Spruyt, Michiel Ems en Hendrik de Vocht 7. In de jaren zestig deed deze CO-in samenwerking met enkele andere hophandelaars en gesteund door een aantal leden der Engelse Natie-zelfs een poging om de vrachtvaart der Antwerpse schippers op Londen door mid del van een soort « transportpool » naar haar hand te zetten 8.

1. Het pond dat vanaf het begin der 15de eeuw te Antwerpen werd gebruikt, was het pond van 470 gram. E. SCHOLLIERS, op. ciJr, p. 216.

2. SAA, Pk 1057; O. DE Si\!EDT, De Engelse NCitie Ie Anlwerpen in de 16e eeuw (1496-1582), II, Antwerpen, 1954, p. 326.

3. SAA, IE 488, passim (vooral fa 90-92, 97-102). 4. Ter vergelijking : in de tweede helft van de 18de eeuw bedroeg de totale jaar­

lijkse hopuitvoer gemiddeld 950.000 kg. C. VANDENBROECKE, op. cil., I, p. 362. 5. Enkele verwijzingen: SAA, Cbk 5, fa 103va, 175vo; E. COORNAERT, op. cil.,

I, pp. 220, 228, II, p. 112; R. DOEHAERD, Eludes anversoises. Documenls sur Ie commerce inlernational a Anvers, 1488-1514, II, Parijs, 1962, nrs 6, 10-12, 23-25, 69, 70, 72, 73, 77.

6. SAA, Cbk 6, fa 305va, SR 218, fa 68, T 1708 (Rekwest van 12 mei 1565), IB

488, passim; T. S. JANSMA, arlo cil., p. 226. 7. SAA, T 199 en T 797. 8. SAA, Pk 1054, en Pk 1057; O. DE SlVIEDT, op. cil., II, pp. 324-326.

Page 15: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 109

Als brandstof werd in de Zuidnederlandse brouwindustrie hoofd­zakelijk turf gebruikt. Samen met de ververs waren de brouwers in de 16de eeuw de grootste afnemers van turf 1. De behoefte aan turf in de brouwindustrie was enorm. Om een aam bier te brouwen hadden de Antwerpse brouwers ongeveer een ton turf nodig 2. Voor een bier­produktie van 170.000 amen was dus ca. 6 miljoen kg turf vereist 3.

De vraag kan gesteld worden of de hausse der turfprijzen vanaf de jaren veertig der 16de eeuw 4 niet veroorzaakt werd door de stijgende bierproduktie in de Zuidelijke Nederlanden in diezelfde periode 5. Een aanduiding hiervoor is het verbod tot turfuitvoer uitgevaardigd door het graafschap Holland in 1555. Vooral de Antwerpse magistraat protesteerde tegen deze maatregel en wees op de grote duurte van de brandstof in Brabant. De Staten van Holland van hun kant verklaarden aan de regering dat het verbod noodzakelijk was om de stijgende turf­uitvoer naar Vlaanderen en Brabant tegen te gaan, waardoor « het landt van Hollandt zoe langer zoe meer wert ontgrondt ende metten water gemeen gemaect » G. De invoer van Luikse steenkool te Antwerpen vanaf het midden der 16de eeuw moet hiermee wellicht in verband gebracht worden 7. Opvallend is overigens dat de Luikse sleenkool­produktie in de periode 1545/46-1562/63 een bijzonder sterke stijging vertoonde 8. De vraag mag dan ook gesteld worden of de Zuidneder­landse brouwindustrie niet zoals in Engeland in de 16de eeuw 9 de rol van « molor » heeft gespeeld voor de steenkoolontginning.

Hoezeer de centrale regering zich ervan bewust was dat vooral brouwers en ververs voor het nijpend gebrek aan brandstof verant-

1. SAA, T 1387, Lias 1, nr 5. 2. SAA, IE 2140, nr 33. 3. De ton als inhoudsmaat voor de detailverkoop bevatte te Antwerpen 34,5 kg

turf. E. SCHOLLIERS, op. cit., p. 218. 4. Ibidem, p. 44. 5. Te Antwerpen lag de bieI'pI'oduletie in de jaren 1558-1560 ca. 87 % hoger dan

in 1542/43. Te Leuven nam de produktie in de periode 1526-1565 met 50 % toe. H. SOLY, art. cit., p. 1187; R. VAN UYTVEN, Stadsfinancien, pp. 324, 326-328.

6. ARA, Aud. 1432 (1). nrs 2 en 3. 7. Talrijlee getuigenissen in de Antwerpse certificatieboeken. Inter alia SAA,

Cble 7, fO 228, Cble 10, fO 243, Cbk 11, fO 286vo-287, Cbk 14, fO 2, 67, Cble 19, fO 318vo. In de 17de eeuw was het gebruik van steenkool in de Antwerpse bI'ouwindustrie blijkbaar algemeen. SAA, A 4442. Deze laatste inlichting danken wij Mej. M. Eyleens, die onder lei ding van Prof. W. Brulez een licentiaatsverhandeling voor­bereidt over de Antwerpse brouwindustrie in de 17de eeuw.

8. J. LEJEUNE, op. cit., p. 130. 9. J. U. NEF, The rise of the British coal industry, I, Londen, 1932, pp. 213-215.

Page 16: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

110 H. SOLY

woordelijk waren, blijkt uit de talrijke ({ inventien» am brandstof te besparen die in de laatste decennia der 16de eeuw werden voorgelegd. Aldus gebood Filips II in een ordonnantie van 6 juni 1576 dat de uit­vinding van een zekere Silvester Scharny in alle Brabantse steden moest toegepast worden opdat ({ de brouwers ende anderen huere wateren ende liqueren sullen mogen hey ten ende zieden met veel minder brants» 1.

Bovenstaande gegevens, hoe fragmentarisch oak, wijzen duidelijk op de grate commerciele betekenis van de grondstoffenvoorziening der brouwindustrie. Niet minder belangwekkend is de brouwindustrie echter vanuit industrieel standpunt bekeken.

Om een brouwerij te kopen of op te richten was een aanzienlijk kapitaal vereist. De prijs van een brouwerij bedroeg te Antwelpen in de tweede helft der 16de eeuw minimum 6.000 gulden, waarbij dan nog een alaam van 1.000 a 2.000 gulden en de nodige biertonnen moesten gerekend worden 2. Afgezien van deze primaire kapitaalinvestering moet oak in aanmerking genomen worden dat een brouwer voortdurend grate hoeveelheden graan, hop en turf in voorraad moest hebben. Berekeningen voor Antwerpen en Leuven tonen aan dat de prijs van het brouwgraan gemiddeld 70 a 80% uitmaakte van de totale kostprijs van een brouwsel bier. De resterende 20 a 30% ging naar brandstof (ca. 10%), hop (ca. 5%), lonen, accijnzen en amortisatie van het ge­investeerde kapitaal 3.

Daar het leeuwenaandeel van de onkosten naar graan ging, was de brouwindustrie bijzonder gevoelig voor de grote prijsstIjgingen der 16de eeuw. Slechts zij die hun afzet gevoelig konden verhagen of zelf

1. ARA, Aud. 1102. Sommige van deze {( invenWin J) blijken succes gekend te hebben, want in 1572 verzochten Peter Mosman Co de regering streng op te treden tegen degenen die hun uitvinding « om te heeten ende werm te maken die forneysen van brouwers, ververs en de anderen J}, had den nag~aakt. 1RA, Conseil Prive, Regime espagnol, nr 1313.

2. H. SOLY, De brouwerijenonderneming, p. 375; ID., De Aniwerpse onderneemsier Anna Janssens en de economische boom na de vrede van Caieau-Cambresis (1559), in Bijdragen tot de geschiedenis, inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 52, 1969, pp. 142-143, 161. In 1576 werd het alaam van de brouwerij {( Den Roosen Hoet J) verkocht voor 996 gulden,. de tonnen werden apart verkocht voor 10 stuiver per stulL In 1587 werd het aIaam van de {( Drye Snoeck!rr J) verkocht voor 1.792 gulden, eveneens zonder de tonnen. SAA, SR 345, fO 311; Processen Supplement, nr 1433.

3. SAA, IB 2176, nr 49, A 4416, passim; R. VAN UYTVEN, Siads/inancien, p. 333. Ongeveer dezelfde verhouding in Duitsland in de 15de en 16de eeuw. H. HUNTEMAN, op. cit., pp. 85-86, 151.

Page 17: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 111

de belangrijkste grondstoffen produceerden, waren in staat hieraan het hoofd te bieden. Dit betekende echter dat de ondernemer nog meer geld moest investeren in alaam (grotere brouwketels, gijlkuipen, enz.) of in landbouwgronden. Verscheidene brouwers gingen in de 16de eeuw aldus zelf aan turf- of steenkoolontginning doen, verwierven aandelen in dergelijke ondernemingen of kochten landbouwgronden 1.

Wat de verhoging van de afzet betrof, rezen evenwel problemen i.v.m. de koopkracht der afnemers. In hun jacht op klanten zagen vele brouwers zich immers verplicht hun afnemers krediet te verlenen. Aldus verklaarden de Antwerpse brouwers omstreeks 1555 dat elk van hen ({ gewoenlijck is geweest in crediten onder de borghers vuyt­staende te hebbene den meestendeel over de twee oft drye duysent karolusguldenen » 2. W anneer deze afnemers in perioden van eco­nomische depressie hun schulden ~et konden betalen en de brouwer niet over de nodige contanten beschikte, kwam deze laatste maar al te gemakkelijk in financiele moeilijkheden.

Om al deze redenen moesten de kleine brouwers in de meeste steden in de loop der 16de eeuw het onderspit delven voor hun meer kapitaal­krachtige collega's. Te Baarlem bijvoorbeeld daalde bij een nagenoeg gelijkblijvende produktie het aantal brouwers van 100 in 1500 tot 41 in 1550 3. Frappanter nog: te Leuven daalde het aantal brouwers van 61 in 1526 tot 34 in 1597, terwijl de tot ale produktie in diezelfde periode met meer dan de helft toenam 4.

Bet verdwijnen der kleine brouwerijen en de daarmee gepaard gaande produktievermindering konden echter niet altijd ondervangen worden door een produktievermeerdering in de resterende brouwerijen. De technische beperkingen en het grote risico van aanzienlijke kapitaal­investeringen in de technische uitbouw van een enkele brouwerij ver­oorzaakten daarom op lange termijn dikwijls de concentratie van vele brouwerijen in de hand en van enkele ondernemers. De mogelijkheden tot technische uitbouw van een brouwerij in de 16de en 17 de eeuw

1. In de periode 1545-1581 waren veertien Luikse brouwers aandeelhouders in steenkoolmijnen. Een brouwel' had zelfs belangen in zeven verschillende {I fosses l}.

J. LEJEUNE, op. cit., pp. 252, 343-345. 2. SAA, IB 2140, nr 57, A 4416, Verklal'ing del' bl'ouwel's van 16/17 janual'i 1557

(n.s.). Cf. ook J. VAN LOENEN, op. cit., p. 73. 3. J. VAN LOENEN, op. cit., p. 71. 4. R. VAN UYTVE~, Siads/inancien, pp. 326-328.

Page 18: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

112 H. SOLY

waren inderdaad beperkt 1. Indien men de installaties vergrootte, dan waren overigens ZW3re, zeer kostbare constructies vereist. In dat ge­val werd de brouwer geconfronteerd met nieuwe geldbeleggingen in duurzame produktiemiddelen. Dergelijke beleggingen waren slechts renderend als men zeker was van een grotere en continue afzet. Was dit niet het geval, dan liep men het gevaar een investering in een groot gebouwencomplex, waarin zich een zeer uitgebreid alaam beyond, zelfs op lange termijn niet te kunnen amortiseren. Daarom gaven kapitaal­krachtige ondernemers er dikwijls de voorkeur aan andere brouwerijen te verwerven 2.

Weinig nijverheidstakken boden in het Ancien Regime zuIke moge­lijkheden tot concentratie en monopolisering als de brouwindustrie. De harde wetten der economische rentabiliteit bepaalden of een brouwerij leefbaar was of niet. In dit verband moet opgemerkt worden dat in de brouwindustrie geen eisen van vakbekwaamheid werden gesteld. De meester-brouwer was in het Ancien Regime een onbekende flguur. De afwezigheid van het meesterschap, de noodzaak van een grote kapitaalkracht en de geringe arbeidsintensivitelt (zie verder) verklaren het feit dat men in vele Zuidnederlandse steden slechts zeer laat over­ging tot het oprichten van een brouwersambacht. Te Antwerpen werden de brouwers eerst in 1581 herleid tot een natie, waarvan iedereen moest deel uitmaken « die de neyringe van het brouwen binnen deser stadt (zal) willen doen oft daerinne part ende deel hebben » 3. Te Lier duurde het zelfs tot 1685 vooraleer de brouwers tot een eigen ambacht werden geconstitueerd 4. Corporatieve reglementen, die buitensporige pogingen tot concentratie en monopolisering konden afremmen, waren in de meeste Zuidnederlandse steden dan ook zo goed als onbestaande.

Deze tendenzen tot concentratie .en monopolisering konden door de stedelijke magistraat moeilijk ~rhinderd worden. Welke maat­regelen konden immers getroffen worden o;th de kleine brouwers te beschermen? Het stadsbestuur had het recht om de i)rijs en de samen­stelling van het bier aan de graanprijs aan te passen, en maakte daar ook gebruik van 5. Een dergelijke maatregel beschermde ongetwijfeld

1. Voor een uitstekend overzicht van de wijze waarop het brouwproces van de 14de tot de 17de eeuw plaatsvond, verwijzen wij lItl.ar J. VAN LOENEN, op. cit., pp. 22-30.

2. H. SOLY, Anna Janssens, passim. 3. SAA, PI. 555, fO 25 e.v. 4. A. LENS, art. cit., IV, 1954, p.l05. 5. H. SOLY, De brouwerijenonderneming, pp. 340-344.

Page 19: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 113

de consument, maar hielp de kleine brouwer geenszins in zijn strijd om het bestaan. Een beperking der produktie per brouwerij viel binnen de mogelijkheden, maar was evenmin efficient, vermits juist hun ge­ringere afzet bij stijgende produktIekosten de kleine brouwers in moei­lijkheden bracht. Indirect bevorderde zulk een produktiebeperking trouwens de concentratietendens. Vele kleine brouwers bleven name­lijk werken, niet voor eigen rekening, maar in dienst der meer kapitaal­krachtigen. Op die wijze ontdook men het voorschrift dat in elke brouwerij jaarlijks slechts een bepaalde hoeveelheid bier mocht ge­produceerd worden 1.

Wenste de stedelijke magistraat overigens concentratie- en mono­poliseringspogingen in de brouwindustrie tegen te gaan? Vermoedelijk niet. Daar het grootste deel der stadsinkomsten uit de accijnzen op de bierproduktie bestond 2, had het stadsbestuur aIle voordeel bij een bloeiende lokale brouwindustire. Of deze laatste echter in handen was van vele kleine, dan weI van enkele grote ondernemers, had vanuit fiscaal standpunt bekeken weinig belang. Vanwege de weinig talrijke arbeidskrachten in de brouwnijverheid viel bovendien geen sociale on­rust te vrezen 3. De spanningen die resulteerden uit de strijd tussen grote en kleine brouwers en de afkeer del' bevolking voor monopoli­sering door prive-personen, hebben de meeste stadsbesturen in de 16de eeuw er evenmin van weerhouden de grote brouwers hun gang te Iaten gaan. Integendeel, de politieke invloed der grote brouwers en het feit dat controle op de inning der bieraccijnzen gemakkeIijker was wanneer men te doen had met weinige, maar zeer grote brouwerijen, zeUe het stadsbestuur er soms zelfs toe aan de grote brouwers te be­voordelen 4.

Vandaar dat een ondernemer ais Gilbert van Schoonbeke, die er in de jaren vijftig der 16de eeuw in slaagde de Antwerpse brouwindustrie concurrentieel te maken, de hele brouwindustrie aIdaar kon monopo­liseren. Gebruik makend van de slechte financiele positie waarin de

1. Aldus o.m. te Delft en te Haarlem. A. HALLEMA en J. A. EMMENS. op. cit .. p. 67; J. VAN LOENEN, op. cit., p. 74.

2. Te Antwerpen meer dan 50%, te Leuven gemiddeld 55%, te Lier 40 a 60%. H. SOLY, De brouwerijenonderneming, p. 339; R. VAN UYTVEN, Stadstinancien, p. 298; A. LENS, art. cit., V, 1955, pp. 16-18.

3. J. G. VAN DILLEN, Van rijkdom en regenten. Handboek tot de economische en socia Ie geschiedenis van Nederland tijdens de repub/iek. 's Gravenhage, 1970, p. 300.

4. Aldus bijvoorbeeld te Delft. A. C. DUKE en D. H. A. KOLFF, The time of troubles in the country of Hol/and, 1566-1567, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 82, 1969, pp. 324-325.

8

Page 20: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

114 H. SOLY

stad zich beyond, slaagde Gilbert van Schoonbeke erin van de magis­traat een contract te verkrijgen, waarbij hem de toelating werd ver­leend in een nieuwe stadswijk een reeks brouwerijen op te richten. Door het ontbreken van corporatieve reglementeringen in de Antwerpse brouwindustrie, kon de ondernemer van het stadsbestuur tevens een hele reeks voorrechten verkrijgen en werd hij ontslagen van allerlei verplichtingen waaraan de andere brouwers onderworpen waren. De brouwers die zich in Van Schoonbekes brouwerijen vestigden, bleven allen voor eigen rekening werken. In ruil voor de talrijke voordelen waarvan zij genoten, moesten zij zich er echter toe verbinden aan Van Schoonbeke twee stuiver te betalen voor elke aam bier die zij produ­ceerden. In 1555 bekwam Gilbert van Schoonbeke tenslotte officieel het monopolie van de hele Antwerpse brouwindustrie; voortaan mocht aIleen in zijn brouwerijen bier geproduceerd worden 1. Dit monopolie werd enkele jaren na het overlijden van de ondernemer weliswaar teniet gedaan door de tegenwerking der Antwerpse middenklasse 2,

maar de tendens was niet meer te stuiten. Hoewel geen enkele onder­nemer in de loop van de verdere 16de eeuw of in de 17de eeuw erin slaagde de Antwerpse brouwindustrie te controleren, deed zich in deze nijverheid toch een uitgesproken concentratieverschijnsel v~~r. De onderneemster Anna Janssens bezat aldus in 1576 niet minder dan vijf brouwerijen te Antwerpen : vier in de stad zelf en een in het na­bijgelegen Merksem 3. Concentratie- en monopoliseringstendenzen waren uiteindelijk inherent aan de struktuur der brouwindustrie. Zelfs indien de lokale en centrale overheden de kleine brouwers had den willen steunen in hun strijd om het bestaan, dan zouden zij deze hopeloze strijd toch verloren hebben.

Ran de brouwindustrie in de moderne tljden dan beschouwd worden als een nijverheidstak die zich op klpitaIistische wijze kon ontwikkelen? Indien men onder nijverheidskapitalisme yerstaat dat in de onder-

)i •

neming een strikte scheiding bestaat tussen kapitaal en arbeid, dat de werknemers voIkomen afhankelijk zijn van de ondernemer, dat de onderneming is afgestemd op de verwezenlijking van winst en dat die winst voor het grootste deel voortvloeit lIlt de meerwaarde gereali­seerd door de werknemers, dan moet deze vraag ontkennend beantwoord

1. H. SOLY, De brouwerijenonderneming. 2. In., Economische vernieuwing en sociale weersiand. De betekenis en aspiraties

der Antwerpse middenklasse in de 16de eeuw, in Tijdschrift voar Geschiedenis, 83, 1970, pp. 520-535.

3. In., Anna Janssens, pp. 143-144, 160.

Page 21: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 115

worden. Een der meest fundamentele aspecten waardoor de brouw­sector zich onderscheidde van andere kapitaalintensieve industrieen in het Ancien Regime was namelijk de geringe arbeidsintensiviteit. In tegenstelling tot de mijnsector bijvoorbeeld, die in de 16de eeuw soms reeds meer dan honderd arb eiders in een mijn tewerkstelde 1,

was de vraag naar arbeiders in de brouwnijverheid uiterst beperkt. In de Antwerpse brouwerijen werlden in de 16de eeuw gemiddeld slechts 7 it 8 knechten en 2 it 3 meiden; aantal dat in de 17de eeuw ongewijzigd bleef 2. Te Antwerpen geschiedde de bereiding van de mout (gekiemde gerst) weliswaar meestal in daarvoor gespecialiseerde mouterijen, maar het personeel was in deze bedrijven nog beperkter 3.

Ook in andere steden in de Nederlanden waren in de moderne tijden zelden meer dan een tiental arb eiders in een brouwerij werkzaam 4.

De winst der brouwers werd niet gerealiseerd door het aanwenden van arbeidskrachten in de produktie. Ret minieme aandeel der lonen in de kostprijs van het eindprodukt (zie hoger) toont dit duidelijk aan. Zelfs indien men veronderstelt dat sommige brouwers geen personeel hadden moeten betalen, m.a.w. dat zij hun bedrijf louter familiaal zouden geexploiteerd hebben 5, dan zou deze loonsbesparing in het kader van hun totale uitgaven zo goed als niets betekend hebben en hun winstmarge weinig of niet beinvloed hebben.

De winst die de brouwers boekten, werd essentieel bepaald door de prijs van het brouwgraan, die 70 it 80% der onkosten uitmaakte 6.

Bij stijgende graanprijzen en gelijkblijvende bierprijzen verminderde uiteraard de winstmarge der brouwers. Uit de prijsreeksen samen­gesteld door S. Roszowski voor Gdansk, Lwow, Praag en Warschau blijkt dat de bierprijs in deze steden in de 16de eeuw de stijging der graanprijzen volgde, maar steeds met vertraging en steeds in mindere

1. J. CRAEYBECKX, Handelaars en neringdoenden. De 16de eeuw, in Flandria Nostra, I, 1957, pp. 450-451.

2. SAA, IB 2140, nr 57, T 35, fO 24, A 4453; H. SOLY, De brouwerijenonderneming, p. 1191.

3. Ibidem. 4. J. G. VAN DILLEN, op. cit., p. 294. 5. De opgave door de Antwerpse brouwers in de 17de eeuw van het aantal per­

sonen boven de twaalf jaar aanwezig in hun bedrijf (familieleden inbegrepen), wettigt de veronderstelling dat sommige brouwerijen aldaar een -louter familiaal karalder hadden. SAA, T 35, fO 24.

6. Cf. P. JEANNIN, L'Europe du nord-ouest et du nord aux XVII" et XVIII" sUcles. Parijs, 1969, p. 369.

Page 22: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

116 H. SOLY

mate 1. De aanpassing der bierprijzen aan de graanprijzen moest weI met vertraging plaatsgrijpen, omdat ook de lonen slechts na verloop van tijd verhoogd werden, waardoor de afzet en dus ook de winst der brouwers verminderde. In de meeste Europese steden verkozen de brouwers daarom de kwaliteit van het bier te verlagen door het te verdunnen, m.a.w. door het verminderen van de hoeveelheid graan per brouwsel bier 2. Hierdoor konden zij hun oude prijzen immel's handhaven of tenminste relatief minder verhogen dan de stijging der graanprijzen noodzaakte. Een dergelijke kwaliteitsvermindering kende echter ook haar grenzen. Zelfs al was het goedkope bier in de 16de eeuw dikwijls niet veel meer dan « de l'eau rechauffee» 3, dan moest in dit magere brouwsel, hoe weinig ook, toch nog altijd een bepaalde hoeveelheid graan verwerkt worden. In vele Europese landen con­stateert men dan ook dat de winst der brouwers in de loop der 16de eeuw voortdurend daalde 4. Hoewel dit verschijnsel ongetwijfeld mede in de hand werd gewerkt door de buitensporige stijging der accijnzen in de tweede helft der 16de eeuw, meestal ten koste der brouwers, dan was de stijging der graanprijzen en de onevenredige aanpassing der bierprijzen hiervoor toch de beslissende factor.

De ontwikkeling der brouwindustrie was grotendeels het gevolg van de stijgende vraag, veroorzaakt door de sterke bevolkingsaangroei en de toenemende verstedelijking. Door het gering aantal arb eiders dat zij tewerkstelde, kon de brouwindustrie van haar kant evenwel geen invloed uitoefenen op de bewegingen waarvan zij afhankelijk was. Il­Iustratief is weI dat de grootste en belangrijkste 19de-eeuwse Europese brouwerij zich in Ierland beyond en dan nog weI te Dublin, niet te Belfast s.

De textieisector en de mijnbouw kong;n door de talrijke arbeiders die zij in het produktieproces aanwendde;} als « motor » optreden voor het ontstaan en de ontwikkeling van het nijverl1:eidskaRitalisme. In deze industrieen konden ondernemers kapitalisten worden, omdat zij

1. S. HOSZOWSKI, Les prix a Lwow (XVIe-XVIIe siecle.). Parijs, 1954; ID., L'Europe centrale devant la revolution des prix. XVIe et XVIIe siecles, in Annales. Economies. Societes. Civilisations, 16, 1961, pp. 444-445. Cf. de interessante beschouwingen van F. BRAUDEL en F. SPOONER, Prices ifJ"Europe trom 1450 to 1750, in The Cambridge Economic History of Europe, IV, Cambridge, 1967, pp. 412-413.

2. W. BING, op. cit., p. 85; H. SOLY, De brouwerijenonderneming, pp. 342-344. 3. SAA, T 1/1, fO 20vo. 4. H. HUNTEMAN, op. cit., p. 151. 5. P. MATHIAS, op. cit., pp. XXVI-XXVII; P. LYNCH en J. VAIZEY, Guinness's brewery

in the Irish economy, 1759-1876. Cambridge, 1960.

Page 23: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DE ZUIDNEDERLANDSE BROUWINDUSTRIE 117

hun winst essentieel haalden uit de meerwaarde van de door hun werk­nemers gepresteerde arbeid 1. In de brouwindustrie was dit in het Ancien Regime volledig uitgesloten.

Door de bijzondere aard van hun bedrijf werden de ondernemers in de brouwindustrie er tijdens het Ancien Regime toe gebracht methoden toe te pass en die door de latere, vooral 19de-eeuwse, kapitalisten even­eens zouden aangewend worden. Wegens de geringe sociale betekenis van hun industrie voor de tewerkstelling der arb eiders lever den de ondernemers in de brouwindustrie evenwel geen fundamentele bijdrage tot het ontstaan en de ontwikkeling van het nijverheidskapitalisme.

1. Cf. M. DOBB, Etudes sur le developpement du cap ita lisme. Parijs, 1969, passim (vooral hoofdstukken 3 en 4), en A. SOBOUL, La civilisation et la revolution fran­faise, I, La crise de l' Ancien Regime, Parijs, 1970, pp. 351-353.

Page 24: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet
Page 25: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet
Page 26: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/995/459/RUG01-000995459...De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam, 1968, brengt, afgezien van een bondige uiteenzet

DRUKKERIJ CULTURA' WETTEREN • BELGIE