UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT...

34
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 STREPTOCOCCUS INFECTIE BIJ DE KAT door Charlotte FRANCKEN Promotoren: Dr. Filip Boyen Literatuurstudie in het kader Prof Dr. Freddy Haesebrouck van de Masterproef 2013 Charlotte Francken

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2012-2013

STREPTOCOCCUS INFECTIE BIJ DE KAT

door

Charlotte FRANCKEN

Promotoren: Dr. Filip Boyen Literatuurstudie in het kader

Prof Dr. Freddy Haesebrouck van de Masterproef

2013 Charlotte Francken

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de

juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze

masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van de

derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of

verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de

masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de

masterproef.

Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2012-2013

STREPTOCOCCUS INFECTIE BIJ DE KAT

door

Charlotte FRANCKEN

Promotoren: Dr. Filip Boyen Literatuurstudie in het kader

Prof Dr. Freddy Haesebrouck van de Masterproef

2013 Charlotte Francken

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

VOORWOORD

Langs deze weg zou ik graag mijn promotor Dr. Filip Boyen en copromotor Prof Dr. Freddy

Haesebrouck hartelijk willen bedanken voor het begeleiden van mijn literatuurstudie in het

kader van de masterproef. Ze waren steeds bereid om mijn vragen te beantwoorden en

bijkomende informatie te bezorgen indien nodig. Hun richtlijnen en nuttige feedback hebben

me enorm geholpen om de masterproef tot een goed einde te brengen.

Daarnaast wil ik Lara Pacquée bedanken voor de enorme steun tijdens het werken aan deze

masterproef. Ze was altijd bereid om mijn vragen te beantwoorden, tekst na te lezen en heeft

me vaak kunnen oppeppen op moeilijkere momenten.

Verder wil ik mijn vriend Dries bedanken voor het luisterend oor en het helpen met de lay-out.

Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor alle steun en vertrouwen in mij en de kans die ze

me gaven om dit diploma te kunnen behalen.

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ......................................................................................................................... 4

INHOUDSOPGAVE .................................................................................................................. 5

SAMENVATTING ..................................................................................................................... 1

INLEIDING................................................................................................................................ 2

LITERATUURSTUDIE .............................................................................................................. 3

1. STREPTOCOCCUS CANIS .............................................................................................. 3

1.1. ALGEMEEN ............................................................................................................... 3

1.2. STREPTOCOCCUS CANIS INFECTIES BIJ KATTEN .............................................. 4

1.2.1. Epidemiologie en pathogenese ............................................................................ 4

1.2.2. Diagnose en pathologische bevindingen ............................................................. 4

1.2.3. Verschillende ziektebeelden ................................................................................ 5

1.2.3.1. Besmettelijke lymfadenitis ............................................................................. 5

1.2.3.2. Pyothorax en fibrineuze pleuritis ................................................................... 7

1.2.3.3. Necrotiserende fasciitis en myositis .............................................................. 8

1.2.3.4. Streptococcal toxic shock-like syndrome ....................................................... 9

1.2.4. Therapie en preventie ........................................................................................ 11

2. STREPTOCOCCUS EQUI SUBSPECIES ZOOEPIDEMICUS ....................................... 13

2.1. ALGEMEEN ............................................................................................................. 13

2.2. STREPTOCOCCUS EQUI SUBSP. ZOOEPIDEMICUS INFECTIES BIJ KATTEN . 13

3. STREPTOCOCCUS SUIS .............................................................................................. 17

3.1. ALGEMEEN ............................................................................................................. 17

3.2. STREPTOCOCCUS SUIS INFECTIES BIJ KATTEN ............................................... 18

4. STREPTOCOCCUS PNEUMONIAE............................................................................... 19

4.1. ALGEMEEN ............................................................................................................. 19

4.2. STREPTOCOCCUS PNEUMONIAE INFECTIES BIJ KATTEN ............................... 19

BESPREKING ........................................................................................................................ 22

REFERENTIELIJST ............................................................................................................... 23

BIJLAGEN .............................................................................................................................. 29

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

1

SAMENVATTING

Deze masterproef beschrijft de verschillende Streptococcus species die infecties kunnen

veroorzaken bij de kat.

Streptococcus canis en Streptococcus suis behoren tot de normale flora van o.a. de tonsillen

en de huid bij de kat. Anderzijds behoren Streptococcus equi subspecies zoöepidemicus en

Streptococcus pneumoniae niet tot de commensale flora van de kat.

Streptococcus infecties bij de kat verlopen acuut en kunnen verschillende ziektebeelden

veroorzaken. Geïnfecteerde dieren kunnen ook algemeen ziek worden en sterven indien ze

niet behandeld worden. Voornamelijk zeer jonge en oudere katten en dieren die zich in een

dense populatie bevinden hebben meer kans op infectie. Streptococcus canis infecteert

vooral nestjongen. Deze pathogeen kan lymphadenitis, pyothorax, fibrineuze pleuritis,

necrotiserende fasciitis en myositis en streptococcal toxic shock-like syndrome veroorzaken.

Daarnaast veroorzaakt Streptococcus equi subspecies zoöepidemicus eerder sinusitis en

meningitis. Een Streptococcus suis infectie bij de kat kan tot lymphadenopatie,

leptomeningitis, fibronecrotische pneumonie en dermatitis leiden. Streptococcus pneumoniae

kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis veroorzaken bij katten.

Wat betreft de diagnostiek kan de bacterie aangetoond worden door middel van

bacteriologisch en microscopisch onderzoek. Verder kan bij bloedonderzoek een leukocytose

met linksverschuiving worden waargenomen.

Tenslotte worden Streptococcus infecties het best behandeld met -lactam antibiotica,

voornamelijk met penicillines. Er kan voor een orale of parenterale therapie worden gekozen

en indien er abcessen aanwezig zijn dienen deze gedraineerd en geflusht te worden.

Preventief werken is momenteel nog niet mogelijk maar studies hebben een Streptococcal

protective antigen van Streptococcus canis aangetoond dat mogelijk een belangrijke

component kan vormen bij het ontwikkelen van een vaccin tegen deze bacterie.

Sleutelwoorden: Kat – Streptococcus canis – Streptococcus equi subspecies

zoöepidemicus – Streptococcus pneumoniae – Streptococcus suis

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

2

INLEIDING

Bacteriën veroorzaken niet zo vaak primaire infecties bij katten, maar vormen meestal een

onderdeel van een multifactoriële aandoening. Chlamydophila felis is één van de

belangrijkste bacteriën bij de kat en is een oorzakelijk pathogeen van niesziekte (Hartmann

en Hartmann, 2010). Daarnaast vormt Streptococcus canis de meest voorkomende oorzaak

van pneumonie, necrotiserende fasciitis en het toxisch shock syndroom bij kleine huisdieren

(Quinn, 2011).

Streptokokken zijn gram-positieve, non-motiele, niet-sporenvormende, catalase-negatieve

bacteriën die groeien in kettingvorm of als paren. De meeste zijn facultatieve anaëroben,

maar er komen ook obligaat anaëroben voor. De groep kan onderverdeeld worden op basis

van de morfologie van de kolonie, hemolyse, biochemische reacties en serologie. Zo bestaat

er een classificatie op basis van het type hemolyse die veroorzaakt wordt bij het kweken van

de bacterie op bloedagar, namelijk alfa, bèta en gamma-hemolyse. Bèta-hemolytische

streptokokken kunnen verder onderverdeeld worden volgens de Lancefield serotypering.

Deze classificatie is gebaseerd op specifieke carbohydraten die aanwezig zijn op de celwand

van de bacterie (Patterson, 1996; Greene en Prescott, 2006).

De pathogeen veroorzaakt gelokaliseerde tot veralgemeende infecties bij mens en dier. Vele

streptokokken zijn obligaat pathogeen terwijl andere commensale bewoners van de

neusholte, de nasopharynx, de huid en het genitaal en gastrointestinaal stelsel vormen.

In deze literatuurstudie worden enkele Streptococcus species beschreven die al dan niet

regelmatig infecties veroorzaken bij de kat. Daar Streptococcus canis het species is dat het

meest voorkomt bij de kat zal het grootste deel van de tekst hierover handelen. Deze bacterie

wordt besproken aan de hand van de verschillende ziektebeelden die het veroorzaakt.

Daarnaast komen ook Streptococcus equi subspecies zoöepidemicus, Streptococcus suis en

Streptococcus pneumoniae aan bod. Deze Streptococcus species komen eerder occasioneel

voor en worden besproken aan de hand van enkele casussen.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

3

LITERATUURSTUDIE

1. STREPTOCOCCUS CANIS

1.1. ALGEMEEN

Streptococcus canis (S. canis) is een gram-positieve, -hemolytische bacterie die tot de

Lancefield groep G streptokokken behoort. De kiem veroorzaakt bijgevolg een volledige

hemolyse waardoor er een heldere zone rond de bacteriële kolonie ontstaat wanneer deze op

een bloedagar gekweekt wordt. Naast S. canis omvat de Lancefield groep G streptokokken

ook nog Streptococcus anginosus en Streptococcus dysgalactiae subspecies equisimilis die

beide kunnen voorkomen bij de mens (Devriese et al., 1989; Biberstein en Zee, 1990; Greene

en Prescott, 2006; Lyskova et al., 2007).

S. canis behoort tot de normale flora van de huid, de bovenste ademhalingswegen, de

oropharynx, het genitale stelsel en het rectum van voornamelijk honden en katten en komt

ook voor in de uiers van runderen (Devriese et al., 1989; Biberstein en Zee, 1990; Clemetson

en Ward, 1990; Devriese et al., 1992; Gaskell en Bennett, 1996a; Siemieniuch et al., 2005;

Greene en Prescott, 2006; Lyskova et al., 2007).

Bij honden kan S. canis huidinfecties, otitis externa, pyoderma, abortus, infertiliteit, neonatale

septicemie, cellulitis, mastitis, necrotiserende fasciitis, toxisch shock syndroom, faryngitis,

tonsillitis en genitale infecties veroorzaken (Krogh en Kristensen, 1981; Barsanti, 1984; Miller

et al., 1996; DeWinter et al.,1999; Greene en Prescott, 2006) Bij runderen kan de bacterie

aanleiding geven tot mastitis (Chaffer et al., 2005; Hassan et al., 2005). Ze kan ook samen

met andere bacteriën voorkomen in een gemengde infectie zoals bij otitis externa,

geïnfecteerde wondes en abcessen (Devriese et al., 1989; Gaskell en Bennett, 1996b).

Infecties met S. canis komen maar zelden voor bij de mens, maar kunnen wel vrij ernstig

verlopen. Bij mensen kan de pathogeen faryngitis, tonsilitis, wondinfecties, cellulitis,

meningitis, peritonitis, endocarditis en neonatale en puerperale septicemie veroorzaken. De

transmissie van S. canis naar de mens gebeurt door middel van direct contact en infecteert

de mens vaak via een wonde. Honden vormen hierbij meestal de bron van infectie (Khan et

al., 1975; Jacobs et al., 1993; Bert en Lamert-Zechovsky,1997; Whatmore et al., 2001;

Greene en Prescott, 2006; Galpérine et al., 2007).

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

4

1.2. STREPTOCOCCUS CANIS INFECTIES BIJ KATTEN

1.2.1. Epidemiologie en pathogenese

S. canis kan infecties veroorzaken bij de kat zoals bacteriemie in kittens, arthritis,

lymfadenitis, faryngitis, pneumonie, wondinfecties, septicemie en het toxisch shock syndroom

(Biberstein en Zee, 1990; Iglauer et al., 1991; Greene en Prescott, 2006). Klinische

symptomen zijn afhankelijk van de plaats van infectie en de immuunstatus van het dier.

In tegenstelling tot bij honden heeft de infectie bij katten een meer epizoötisch karakter en

kan er dus op een korte tijd een groot aantal dieren van de populatie aangetast worden

(Devriese et al., 1989). Bij uitbraken wordt er vooral koorts, lymfadenitis en faryngitis

waargenomen. De letsels worden hierbij vooral ter hoogte van de kop- en halsstreek gezien

maar de dieren worden ook algemeen ziek en kunnen sterven (Swindle et al., 1981b; Greene

en Prescott, 2006). Indien lokale infecties niet behandeld worden kan dit aanleiding geven tot

bacteriemie, orgaanlokalisaties en de dood (Greene en Prescott, 2006).

Vooral neonatale kittens en oudere nestjongen worden geïnfecteerd, en in mindere mate

oudere katten. De neonatale kittens worden vaak besmet in het geboortekanaal tijdens de

partus. De infectie treedt het lichaam binnen via de navelstreng en verspreidt zich op die

manier naar de peritoneale holte of via de ductus venosus en de portale circulatie naar de

lever. Dit resulteert dan in een bacteriemie. Infecties worden vooral waargenomen bij de

kittens van katinnen die jonger zijn dan 2 jaar. Oudere katinnen die reeds in contact geweest

zijn met de pathogeen hebben antilichamen aangemaakt die ze via de colostrum doorgeven

aan hun jongen. De kittens zullen hierdoor meer, maar niet volledig beschermd zijn tegen

infecties met S. canis dan kittens die geen antilichamen hebben gekregen. Naast de

specifieke gastheer- en bacteriële factoren hebben de kittens die geen antilichamen hebben

opgenomen meer kans om erge systemische aandoeningen te ontwikkelen, vaak met de

dood tot gevolg (Gaskell en Bennett, 1996a; Greene en Prescott, 2006).

1.2.2. Diagnose en pathologische bevindingen

Bij bloedonderzoek van een geïnfecteerd dier wordt een leukocytose met een

linksverschuiving waargenomen. Aangezien streptokokken vaak “etter”-bacteriën zijn, is er

een groot verbruik van neutrofielen bij een dergelijke infectie. Dit vormt de oorzaak van de

linksverschuiving.

Cytologisch of histologisch onderzoek van aangetaste weefsels zoals de lever, de longen, de

navelstreng en de peritoneale holte, toont de massale aanwezigheid van kok-vormige

bacteriën die in kettingen kunnen liggen. Voor een definitieve diagnose moeten de kiemen

evenwel aan de hand van isolatie aangetoond worden in etter, organen of exsudaten

verkregen door naald aspiraten van vergrote lymfeknopen. De isolatie van -hemolytische,

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

5

catalase-negatieve, gram-positieve kokken kan wijzen op de aanwezigheid van S. canis. De

identificatie moet echter nog wel bevestigd worden door agglutinatie met lancefield group G

antistoffen (Greene en Prescott, 2006).

1.2.3. Verschillende ziektebeelden

Hierna worden de verschillende ziektebeelden beschreven aan de hand van enkele

casussen. Deze ziektebeelden kunnen in elkaar overlopen of tegelijkertijd voorkomen.

1.2.3.1. Besmettelijke lymfadenitis

S. canis heeft een affiniteit voor lymfeknopen, vooral voor deze van de kop en de nek. Na de

kolonisatie van het epitheel van de oronasale mucosae zal de pathogeen de tonsillen

koloniseren en zich vervolgens verspreiden in het lymfestelsel van de nek. Zo kan een acute

purulente inflammatie van deze lymfeknopen veroorzaakt worden, gevolgd door een

bacteriemie wanneer deze niet behandeld wordt. Er is sprake van een lage mortaliteit

wanneer behandeld wordt met antibiotica. Dit ziektebeeld doet denken aan droes bi j het

paard dat ook veroorzaakt wordt door een streptokok, namelijk Streptococcus equi

subspecies equi.

Swindle et al. (1981a) beschreef een besmettelijke lymfadenitis met S. canis in een groep

laboratorium katten. De groep bestond uit vier kittens van 6 weken oud, hun moeder en nog 2

andere kattinnen. In een periode van 2 weken kregen alle katten open drainerende abcessen

ter hoogte van de mandibula, de glandula parotis, de maxilla of de ventrale zijde van de nek.

De dieren hadden vergrote mandibulaire, parotische en mediale retrofaryngeale lymfeknopen.

Drie kittens hadden daarnaast ook koorts, waren anorectisch, zwak en lusteloos.

Bacteriologisch onderzoek van de abcessen toonde bij alle katten een -hemolytische

streptokok aan.

De wonden werden proper gemaakt met waterstofperoxide en de dieren kregen

intramusculaire injecties van een combinatie met penicilline G benzathine en peniciline G

procaïne. Verder werd er 2 keer per dag 1% chloorhexidine zalf topicaal aangebracht op de

abcessen. Buiten het laatste kitten dat stierf, herstelden alle dieren binnen de 7 dagen. Op

autopsie werd een vegetatieve endocarditis, een embolische pneumonie en tekenen van een

algemene septicemie aangetoond (Swindle et al., 1981a).

Een gelijkaardig ziektebeeld werd beschreven door Swindle et al. (1981b). Deze was echter

het resultaat van een experimentele orale inoculatie van S. canis in 2 mannelijke en 2

vrouwelijke huiskatten. De katten kregen na 2-4 dagen last van een tonsillitis met vorming

van microabcessen in de tonsillen en in de lymfeknopen van de kop en nek. Daarnaast

hadden ze ook een acute rhinitis, een uni- of bilaterale otitis media, een acute splenitis en

een reactieve hyperplasie en histiocytose van het lymfoïd weefsel in het hele lichaam. In

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

6

tegenstelling met de vorige case werden de katten niet behandeld met antibiotica en waren

ze op dag 6 en 7 stervende en werden vervolgens geëuthanaseerd.

Een lancefield groep G -hemolytische streptokok werd geïsoleerd uit de tonsillen van elke

kat, uit de cervicale lymfeknopen van 3 katten, uit de nasale sinussen en longen van 2 katten

en uit het bloed van 1 kat. Bij 1 kat werd een bronchopneumonie aangetoond en een andere

kat had periportale lymfoïde infiltraten in de lever. De aanwezigheid van de pathogeen in de

longen was volgens de auteurs waarschijnlijk het resultaat van inhalatie en niet omwille van

een verdere verspreiding via het lymfestelsel (Swindle et al., 1981b).

Terwijl er in de vorige 2 gevallen sprake was van infectie bij een klein aantal dieren werd er

door Tillman en co-auteurs (1982) een S. canis epizoötie beschreven bij een groep specific-

pathogen-free (SPF) laboratorium katten. De katten verbleven in verschillende kamers en

werden niet verplaatst naar een andere kamer. De dierenverzorgers verplaatsten zich wel

tussen de verschillende kamers.

In een periode van ongeveer 3 maanden werden 21 van 68 dieren aangetast. In figuur 1

wordt het verloop en de distributie van de klinisch aangetaste katten, zoals beschreven door

Tillman et al. (1982) weergegeven.

Figuur 1: Distributie van de S. canis infectie bij de katten in de drie kamers (2,3 en 4). Op 5 Februari en

26 April werden alle katten behandeld met penicilline. Op 17 Februari waren de keelswabs negatief voor

S. canis (uit Tillman et al., 1982).

De katten vertoonden drainerende submandibulaire abcessen, submandibulair oedeem, een

zwelling van de submandibulaire lymfeknopen, depressie, salivatie en koorts.

De abcessen werden parenteraal behandeld met procaïne penicilline G maar de aangetaste

dieren werden niet in quarantaine geplaatst. Alle dieren in het gebouw werden subcutaan

behandeld met procaïne penicilline G en benzathine penicilline G.

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

7

Eén dier vertoonde dyspnee, had geen koorts, maar stierf toch ondanks de ingezette

behandeling. Bij autopsie van deze kat werd een fibrinopurulente pleurale effusie

gediagnosticeerd.

S. canis werd geïsoleerd uit de lymfeknopen, etter, pleurale effusie, swabs van de keel en de

longen van geïnfecteerde dieren. De pathogeen werd ook teruggevonden in faryngeale

swabs van 2 gezonde katten van de groep. Deze dieren kunnen dragers geweest zijn of

hebben een subklinische ziekte doorgemaakt (Tillman et al., 1982).

1.2.3.2. Pyothorax en fibrineuze pleuritis

Wu et al. (1999) beschreven een gesloten groep van 105 katten waarvan een 12 weken oude

mannelijke huiskat en een 2,5 jaar oude Bengaalse kattin erge respiratoire symptomen

kregen. Beide dieren stierven 1 week na het optreden van de klinische symptomen. Vijftien

andere katten van de groep vertoonden later gelijkaardige respiratoire symptomen maar

reageerden goed op antibiotica.

Net als bij de gestorven kat uit de vorige case hadden beide dieren op autopsie roodbruin

troebel vocht met fibrine strengen in de pleurale holte (Fig. 2a). Cytologisch onderzoek van

het pleurale vocht toonde intra- en extracellulaire streptokokken aan (Fig. 2b).

Figuur 2a: Pyothorax in het 12 weken oude kitten (uit Wu et al., 1999).

Figuur 2b: Fibrineuze pleuritis met een verdikte pleura door de aanwezigheid van fibrine, necrotisch

celmateriaal en streptokokken kolonies in een 12 weken oud kitten (uit Wu et al., 1999).

Een acute en diffuse, fibrineuze pleuritis was de belangrijkste pathologische diagnose die

gesteld werd bij het kitten. De pulmonaire pleura was verdikt door de aanwezigheid van

fibrine, necrotisch celmateriaal en gram-positieve kokken. In het subpleurale pulmonaire

parenchym was oedeem aanwezig met enkele macrofagen, neutrofielen, fibrine en kok-

vormige bacteriën. Bij de volwassen kat werd een acute, fibrineuze pleuritis en

necrosuppuratieve bronchopneumonie gediagnosticeerd.

S. canis werd geïsoleerd uit het pleurale vocht en de longen van beide katten.

Hoewel de bron van infectie niet werd aangetoond, werden beide katten vermoedelijk besmet

door dezelfde bron daar ze in dezelfde omgeving leefden (Wu et al., 1999).

(a) (b)

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

8

1.2.3.3. Necrotiserende fasciitis en myositis

Sura et al. (2008) beschreef een negen jaar oude mannelijk gecastreerde huiskat die al 11

dagen mank was aan de linker achterpoot en door de dierenarts verdacht werd van een

gescheurde craniale kruisband. Na zeven dagen behandeling met meloxicam werd het dier

meer mank, lethargisch en verminderde zijn eetlust. De dag nadien stierf de kat en werd een

autopsie uitgevoerd.

De huid ter hoogte van het midden van de linker femur vertoonde een duidelijk afgelijnde

zone met haarverlies. Op de onderliggende fascia en biceps femoris was een grijs-gele

verkleuring te zien (Fig. 3a). Aan beide tarsaalgewrichten was rood gelatineus oedeem op te

merken. Er was een fibrinopurulente pleurale effusie aanwezig en in de longen werden

meerdere zones van grijs-groene verkleuring teruggevonden van variabele grootte.

Figuur 3a: Linker achterpoot van de kat. Een 9cm x 5cm zone van grijs tot gele verkleuring van de

subcutane fascia, de biceps femoris (*) en de patella (pijl) (uit Sura et al., 2008).

Figuur 3b: Linker achterpoot van de kat. Degeneratie en necrose van de myofibrillen van de biceps

femoris (pijlen) en aggregaten van bacteriën in macrofagen (pijlpunt). Hematoxyline en eosine kleuring

(vergroting: 400 x) (uit Sura et al., 2008).

Op histologisch onderzoek was de subcutane fascia en het epimysium van de biceps femoris

verdikt. Dit ten gevolge van oedeem, aggregaten van kok-vormige bacteriën, grote aantallen

van neutrofielen en macrofagen en een kleiner aantal lymfocyten. Deze cellen waren ook

aanwezig in het perimysium en het endomysium (Fig. 3b). Er werd een uitgebreide

degeneratie en necrose van de myofibrillen gezien waarbij enkele vezels geïnfiltreerd waren

met ontstekingscellen en een groot aantal kokken (Fig. 3b).

In de bloedvaten en het bindweefsel rond de tarsaalgewrichten waren fibrine thrombi

aanwezig. Verder werd er in de longen een acute fibrinonecrotiserende pleuritis en

pneumonie aangetoond. Net als in de 2 vorige casussen werd het respiratoir stelsel ook

aangetast. De pleurae waren verdikt en bedekt met aggregaten van gram-positieve kokken

en in de alveolaire septa waren oedeem, fibrine, een groot aantal leukocyten en kokken

aanwezig. Daarnaast was er necrose van het alveolair interstitium aanwezig en waren de

alveolen opgevuld met necrotisch celmateriaal. Een focale encefalitis met aggregaten van

degeneratieve neutrofielen en macrofagen in de grijze stof werd ook gezien. Naast de

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

9

septische thrombi en emboli in de bloedvaten wezen de letsels in het hart, de milt en de

nieren op de aanwezigheid van een septicemie.

Tenslotte heeft bacteriologisch onderzoek aangetoond dat de streptokokken die gevonden

werden, behoorden tot de Lancefield groep G -hemolytische streptokokken (Sura et al.,

2008).

In een artikel van Pesavento et al. (2007) worden drie onafhankelijke uitbraken van S. canis

infecties beschreven bij asielkatten. In totaal waren meer dan 150 katten aangetast en was er

een mortaliteit van 30%. In de eerste twee asielen verkregen respectievelijk 25% van 40 en

30% van 120 katten huidulcers, sinusitis of beide. De dieren vertoonden ulceratie van de huid

op de kop, poten of ledematen, erge chronische respiratoire infectie en in sommige gevallen

acute zwelling langs de neusbrug en sterfte. Elf katten werden aangeboden voor autopsie.

De derde uitbraak kwam voor in een asiel met 40 katten waarvan 30% geïnfecteerd raakte.

Deze dieren werden dood aangetroffen of waren stervende met ulceraties aan 1 of meerdere

poten (Fig. 4). Negen katten werden aangeboden voor autopsie.

Figuur 4: Kat 8 uit asiel 3. Zone van ulceratie met exsudaatvorming op de huid van de voorpoot. (uit

Pesavento et al., 2007).

Op autopsie van 20 dieren kwamen er 2 verschillende ziektebeelden voor. Bij de katten van

het eerste en tweede asiel zag men vooral ulceratie van de huid en chronische respiratoire

infecties. Bij sommige katten evolueerde dit tot een necrotiserende sinusitis en meningitis. Bij

de katten van het derde asiel toonde men een snelle progressie van necrotiserende fasciitis

met ulceratie van de huid tot het toxic shock-like syndrome en sepsis aan.

S. canis werd geïsoleerd uit de frontale sinus en de meningen van de katten uit de eerste 2

uitbraken. Bij de katten van de derde uitbraak kon S. canis geïsoleerd worden uit de milt, de

lever en de fascia aangrenzend aan de ulceratieve zones (Pesavento et al., 2007).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

10

1.2.3.4. Streptococcal toxic shock-like syndrome

Taillefer en Dunn (2004) beschreven drie 8 weken oude Oosterse korthaar kittens die werden

aangeboden bij de dierenarts omwille van algemene zwakheid en pyrexie. De kittens leefden

samen met hun multipare moeder en 2 andere nestjongen in een open cattery. Ze hadden

allemaal ulcers op de rand van de tong, bleke muceuze membranen en zwelling ter hoogte

van de distale gewrichten. De kittens werden behandeld met enrofloxacine intramusculair en

ketoprofen subcutaan. Binnen de 48 uur werden de dieren echter anorectisch en de zwelling

evolueerde tot een veralgemeend oedeem van 1 of meerdere lidmaten bij 2 kittens. Het derde

kitten stierf en werd aangeboden voor autopsie.

Zes weken post-partum kreeg de kattin een erge mastitis. Ondanks een behandeling met

amoxicilline en clavulaanzuur werd de mastitis erger en moest een partiële mastectomie

uitgevoerd worden. Hierdoor werden de kittens gespeend en geplaatst bij een gezonde

adoptie kattin. De mastitis van de moeder kan de bron van infectie geweest zijn.

De rechter achterpoot van het eerste kitten en de rechter voorpoot en rechter knie van het

tweede kitten waren gezwollen, vertoonden oedeem, waren warm maar niet pijnlijk. De linker

inguinale lymfeknoop was sterk vergroot, stevig en pijnlijk bij het eerste kitten. Het eerste

kitten vertoonde daarnaast ook enkele abnormaliteiten bij het neurologisch onderzoek. Zo

werd er een proprioceptieve afwijking, een afwezige terugtrekreflex en een afwezige patella

reflex in de rechter achterpoot gediagnosticeerd. Na bloed- en radiografisch onderzoek werd

gedacht aan pneumonie geassocieerd met een septicemie. Bij bacteriologisch onderzoek van

de linker inguinale lymfeknoop van het eerste kitten werd S. canis geïsoleerd.

De dieren werden behandeld met Ringer lactaat oplossing en ampicilline intraveneus. Het

oedeem van de rechter achterpoot en de pneumonie verdwenen enkele dagen later. De

reflexen bleven echter nog lange tijd afwezig. Een jaar later was het dier volledig genezen.

Ondanks behandeling werden de linker ledematen van het tweede kitten erg oedemateus en

kreeg het dier hypothermie waarna het geëuthanaseerd werd. Autopsie toonde trombose en

vasculitis aan met een secundaire necrose van het myocard, de longen, de lever, de nieren

en de huid ten gevolge van een septicemie met S. canis.

Bij het derde kitten werd bij autopsie S. canis geïsoleerd uit de longen, lever en het thoracale

vocht. Ook bij dit kitten was de diagnose een Lancefield groep G streptokokkus septicemie.

Uit al deze bevindingen werden de dieren gediagnosticeerd met een S. canis septicemie en

streptococcal toxic shock-like syndrome (Taillefer en Dunn, 2004).

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

11

1.2.4. Therapie en preventie

De bacterie is gevoelig voor alle -lactam antibiotica.

Een infectie met S. canis wordt preferentieel behandeld met een orale of parenterale therapie

met penicilline. Indien er abcessen aanwezig zijn moeten deze gedraineerd en geflusht

worden om de genezing vlotter te laten verlopen (Greene en Prescott, 2006).

Infectie bij neonatale kittens dient voorkomen te worden door de navel en navelstreng te

ontsmetten met 2% jodiumtinctuur. Alle kittens moeten na de partus behandeld worden met

penicilline, ampicilline of amoxicilline. Indien neonatale kittens geïnfecteerd zijn dient de kattin

zo snel mogelijk een hogere dosis procaïne en benzathine peniclline dan normaal te krijgen.

Er kan ook een preventieve dosis aan de kattin gegeven worden voor de partus. Dragers van

S. canis kunnen op deze manier echter niet voorkomen worden.

Lymfadenitis of arthritis bij oudere katten kan behandeld worden met een parenterale of orale

penicilline therapie. De dosis dient hierbij hoger te zijn omdat er een grote hoeveelheid etter

aanwezig kan zijn in een abces (Greene en Prescott, 2006).

Tabel 1 - Therapie voor groep G Streptokokken infecties bij cattery katten gebaseerd op de leeftijd (IU =

international units, PO = oraal, SC = subcutaan) (naar Greene en Prescott, 2006).

Drug Leeftijd Dosis Route Interval

(uur)

Duur

(dagen)

Preventie bij de partus

Ampicilline

(amoxicilline)

Neonataal 25 mg/kg PO, SC 8 5-7

Procaïne en

benzathine

penicilline

Neonataal 6250 IU SC 48-72 3-5

Penicilline Kattin 150000 IU SC 48-72 3-5

Infectie (lymfadenitis of arthritis)

Procaïne en

benzathine

penicilline

Juveniel,

volwassen

75000- 150000 IU SC 48-72 3-5

Procaïne penicilline Juveniel,

volwassen

50000 IU SC 24 5

Penicilline V Juveniel,

volwassen

20 mg/kg PO 8 5

Moyaert et al. (2006) heeft onderzoek gedaan naar het voorkomen van verworven resistentie

van S. canis als commensaal in de intestinale flora van katten. In 56% van de isolaten van

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

12

katten in een cattery en 22,2% van de isolaten van katten die individueel gehuisvest waren

werd er verworven resistentie aangetoond tegen 1 of meerdere klassen van antibiotica. In

totaal waren 41,9% van de isolaten resistent tegen minstens 1 antibioticum en 88,9% van de

S. canis isolaten vertoonden multipele resistentie. Dit laatste kan het gevolg zijn van een

methylatie van de bindingsplaatsen van het antibioticum op het bacterieel ribosoom.

De pathogeen vertoonde een hoge resistentie tegen tetracycline en in mindere mate tegen de

macroliden erythromycine en tylosine (Tabel 2).

Uit dit onderzoek kon worden afgeleid dat de omvang van verworven antimicrobiële

resistentie in de intestinale flora van katten afhankelijk is van de sociale omgeving waarin de

dieren leefden (Moyaert et al., 2006).

Ook Lyskova et al. (2007) toonde het voorkomen van resistentie van S. canis tegen

tetracycline en mindere maten tegen macroliden aan.

Tabel 2: Percentages van verworven resistentie van S. canis isolaten uit katten van verschillende

origine (uit Moyaert et al., 2006).

Bacteriële species Antibioticum Populatie van individueel

gehuisde katten

Populatie van katten

in een cattery

Streptococcus canis Tetracycline 22,2 52

Enrofloxacine 0 0

Erythromycine 11,1 56

Tylosine 11,1 48

Lincomycine 0 40

Gentamicine 0 0

Penicilline 0 0

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

13

2. STREPTOCOCCUS EQUI SUBSPECIES ZOOEPIDEMICUS

2.1. ALGEMEEN

Streptococcus equi subspecies zooepidemicus (S. zooepidemicus) is een -hemolytische

streptokok die behoort tot de Lancefield groep C streptokokken (Biberstein en Zee, 1990).

De bacterie behoort tot de normale flora van de huid, de tonsillen, de bovenste luchtwegen,

het gastrointestinaal stelsel en het urogenitaalstelsel van vele dieren, maar komt het meest

voor bij het paard (Samper en Tibary, 2006; Quinn, 2011).

S. zooepidemicus kan bij paarden infecties veroorzaken zoals pleuropneumonie,

longabcessen, luchtzakontstekingen, endometritis, cervicitis, arthritis, meningitis, septicemie,

abortus, mastitis en meningoencefalitis (Biberstein en Zee, 1990; Radostitis et al., 2000;

Samper en Tibary, 2006; Pusterla et al., 2007; Quinn, 2011). Bij veulens kan het de oorzaak

vormen van een navelinfectie, waarbij de bacterie via de bloedbaan tot in de gewrichten en

de renale cortex terecht kan komen (Biberstein en Zee, 1990). Daarnaast kan de bacterie ook

infecties veroorzaken bij schapen, geiten, apen, kippen, honden, katten en cavia’s (Gibbs et

al., 1981; Biberstein en Zee, 1990; Soedarmanto et al., 1996; Las Heras et al., 2002; Gyles et

al., 2004; Pisoni et al., 2009; Priestnall et al., 2010).

S. zooepidemicus is tevens een weinig voorkomende zoönose waarbij mensen geïnfecteerd

worden door consumptie van gecontamineerde melkproducten (Edwards et al., 1988; Bordes-

Benitez et al., 2006; Kuusi et al., 2006) of door direct contact met geïnfecteerde paarden

(Rose et al., 1980; Downar et al., 2001; Jovanovic et al. 2008). In tegenstelling tot bij paarden

behoort de bacterie niet tot de normale humane flora (Minces et al., 2011). Een infectie met

S. zooepidemicus kan bij mensen meningitis, septicemie, endocarditis, nefritis en septische

arthritis als ziektebeeld hebben (Barnham, 1987; Edwards et al., 1988; Downar et al., 2001;

Eyre et al., 2010; Minces et al., 2011; Quinn, 2011).

Een infectie met S. zooepidemicus kan net als S. canis behandeld worden met penicilline en

zijn derivaten. Resistente soorten kunnen behandeld worden met cephalosporines (Greene

en Prescott, 2006).

2.2. STREPTOCOCCUS EQUI SUBSP. ZOOEPIDEMICUS INFECTIES BIJ KATTEN

S. zooepidemicus behoort niet tot de normale flora bij honden en katten (Devriese et al.,

1992). De pathogeen veroorzaakt zelden infecties bij katten. Waar S. zooepidemicus bij

honden vooral de longen aantast en vaak een haemorrhagische pneumonie veroorzaakt (Kim

et al., 2007; Byun et al., 2009; Priestnall et al., 2010), tast het bij katten voornamelijk de

sinussen en hersenen aan. Hieronder worden enkele casussen besproken.

Britton en Davies (2010) beschreven een vrouwelijke gesteriliseerde kat (kat A) en een

gecastreerde kater (kat B) die in twee aparte asielen verbleven. Ze leefden samen met

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

14

respectievelijk 15 en 10 andere katten. Bij beide dieren waren er bij aanvang van de ziekte

vage klinische symptomen (kat A) of blindheid (kat B) aanwezig. De ziekte evolueerde echter

snel en resulteerde binnen 24 uur in de dood. In de asielen was er geen enkele andere kat

met een gelijkaardige aandoening.

Autopsie van de dieren toonde vooral rhinitis en meningitis aan. Bij kat B was ook de nervus

opticus betrokken in de meningeale inflammatie.

Bij bacteriologisch onderzoek werd S. zooepidemicus geïsoleerd uit de neusholte en de

hersenen. Er werden ook een klein aantal van deze bacteriën geïsoleerd uit de longen van

beide katten. De massale aanwezigheid van S. zooepidemicus in de neus en de hersenen

wijst erop dat de infectie waarschijnlijk vanuit de neus via de olfactorische route tot de

meningitis heeft geleid (Britton en Davies, 2010).

Martin-Vaquero et al. (2011) beschreef een geval van een S. zooepidemicus infectie bij een

vijf jaar oude gecastreerde mannelijke huiskat. Hierbij werd voor het eerst een otitis

media/interna beschreven met een secundaire meningoencefalitis, die veroorzaakt werd door

S. zooepidemicus. De kat werd naar de dierenarts gebracht met klachten van omvallen

gedurende de laatste 12 uur. Na een klinisch en neurologisch onderzoek werd gedacht dat

het ging om een linker vestibulaire laesie waarbij zowel het perifere als het centrale deel

betrokken is, het Horner syndroom aan het linker oog en een aandoening van het linker

midden- en of binnenoor.

Aangezien de houdingsreacties vertraagd waren aan de rechter zijde wees dit op een

uitbreiding naar de rechter hersenstam.

Bij het nemen van een CT-scan van de

hersenen werd hyperdens materiaal

gezien dat de linker bulla tympanica

volledig opvulde, en een milde

contrastuitbreiding na het toedienen van

iohexol (Fig. 6). Verder was de linker

retrofaryngeale lymfeknoop licht vergroot

(Fig.6C). Het cerebrospinaal vocht was

kleurloos, licht troebel en had een

verhoogd aantal witte (1368 celllen/l)

en rode bloedcellen (99 cellen/l). Een

bacteriële meningoencefalitis secundair

aan een uitbreiding van otitis

media/interna was de meest

waarschijnlijke diagnose.

Figuur 6: (A) Transversaal pre-contrast beeld t.h.v. de

bulla tympanica. (B) Transversaal post-contrast beeld t.h.v. de bulla tympanica. (C) Transversaal pre-contrast beeld t.h.v. het meest caudale deel van de bulla tympanica. De pijl wijst een vergrote linker retrofaryngeale lymfeknoop aan. (D) Dorsaal pre-contrast beeld t.h.v. de bulla tympanica. Op alle beelden is een hyperdens materiaal te zien dat de linker bulla tympanica opvult (uit Martin-Vaquero et al., 2011).

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

15

Wachtend op de resultaten van cultuur van het cerebrospinaalvocht werd ampicilline-

sulbactam, enrofloxacine, dexamethasone-sodium fosfaat en famotidine ter behandeling

toegediend. De volgende dag was de kat echter overgevoelig voor licht, geluid en aanraking.

Het dier had zichzelf ook meerdere malen gebeten aan de ledematen. Er werd gekozen de

kat te sederen met dexmedetomidine.

S. zooepidemicus werd in grote aantallen geïsoleerd uit het cerebrospinaal vocht, waarna

een behandeling werd ingezet met trimethoprim-sulfamethoxazole voor de meningoencefalitis

en amoxicilline-clavulaanzuur om infectie van de bijtwonden te voorkomen. Vervolgens werd

een ventrale osteotomie van de bulla tympanica uitgevoerd, waaruit een grote hoeveelheid

purulent materiaal verwijderd werd. Histopathologisch wees dit op een suppuratieve en

lymfoplasmocytische otitis media. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een chronisch bacteriële

infectie. Er werd een tweede monster genomen van het cerebrospinaal vocht, waarbij het

aantal witte en rode bloedcellen opnieuw normaal was. Dit is waarschijnlijk ten gevolge van

de antimicrobiële therapie. Post-operatief had de kat erge symptomen van het Horner

syndroom aan het linker oog dat samen met de andere neurologische symtomen geleidelijk

aan verbeterde. Na een behandeling van 8 weken was het dier volledig hersteld.

De kat was niet in contact geweest met paarden of andere boerderijdieren. Vermoedelijk

werd het dier geïnfecteerd via de orale mucosae en of de nasofarynx (Martin-Vaquero et al.,

2011).

Een ander geval van infectie met S. zooepidemicus is beschreven in een 16 jaar oud,

mannelijk, sneeuwluipaard door Yamaguchi et al. (2012). Het dier leefde de voorbije twee

jaar in een zoo in Japan, waar hij alleen zat in een omheind terrein. Hij had geen contact met

andere dieren en kreeg ontdooid paardenvlees en kip te eten. Het sneeuwluipaard

ontwikkelde een rechter torticollis, een

strompelende gang en de algemene conditie

werd geleidelijk aan slechter. Het dier stierf 1

maand nadat de symptomen begonnen.

Autopsie toonde een suppuratieve

meningoventriculitis aan met een uitgebreide

dilatatie van de superficiële bloedvaten van de

hersenen (Fig. 7). De ventrikels van het

cerebrum waren lichtjes uitgezet en er was een

vergroot volume aan cerebrospinaal vocht. Dit

vocht was ook meer romig en troebel dan

normaal. Daarnaast werd er ook pulmonair oedeem en een verdikt epicard en atrofie van de

lymfeknopen gevonden, waaronder deze van de kop en de nek.

Op microscopisch onderzoek van de hersenen werd een suppuratieve inflammatie van de

meningen, de plexus choroïdeus en de wanden van de cerebrale ventrikels vastgesteld. Op

deze drie plaatsen in de hersenen werden gram-positieve kokken gevonden (Fig. 8).

Figuur 7: Dilatatie van de superficiële bloedvaten

van de hersenen (uit: Yamaguchi et al. 2012)

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

16

Tenslotte werd bij bacteriëel onderzoek S.

zooepidemicus geïsoleerd uit het

hersenweefsel en het cerebrospinaal vocht.

In tegenstelling tot de vorige casussen, duurde

de infectie veel langer en werd deze

voornamelijk in de cerebrale ventrikels

gevonden en niet in de meningen.

Aangezien het dier niet in contact is geweest

met andere dieren wordt het eten van

paardenvlees verdacht als de oorzaak van

infectie (Yamaguchi et al., 2012).

Tenslotte is er een eenmalige uitbraak beschreven van respiratoire aandoeningen bij katten

in een cattery ten gevolge van een infectie met S. zooepidemicus door Blum et al. (2010). In

deze cattery waren ook katten aanwezig die overgebracht waren vanuit een andere cattery.

Alle dieren waren gecastreerd of gesteriliseerd, maar niet gevaccineerd. Ze kregen

commerciëel kattenvoeder en water ad libitum.

De geïnfecteerde dieren vertoonden eerst een overvloedige purulente neusvloei en hoest. Dit

evolueerde tot een sinusitis, dyspnee, symptomen van pneumonie en sterfte bij 10 procent

van de aangetaste dieren. Op autopsie vertoonde meer dan de helft van de dieren een

inflammatie van de diepe ademhalingswegen. Het ging hier voornamelijk om een

suppuratieve of necrosuppuratieve, acute en diffuse bronchopneumonie of bronchioalveolaire

pneumonie. Bij een aantal dieren werd een interstitiële multifocale pyogranulomateuze

pneumonie, pleuritis, pyogranulomateuze meningeoencefalitis of necrosuppuratieve

peritonitis gevonden. Op histologisch onderzoek werd voornamelijk een infiltraat van

neutrofielen, histiocyten en enkele lymfocyten gevonden, een verdikking van de

interalveolaire septa en multifocale kolonies van bacteriën.

Bij bacteriologisch onderzoek was S. zooepidemicus de voornaamste bacterie die geïsoleerd

werd. Aangezien de katten niet gevaccineerd waren, kon het niet uitgesloten worden dat de

S. zooepidemicus infectie secundair was aan een virale infectie.

Klinisch zieke dieren werden behandeld met antibiotica maar werden niet systematisch

geïsoleerd van de niet-zieke dieren. Met als gevolg dat bij katten met geringe symptomen ook

S. zooepidemicus geïsoleerd kon worden. Een kat die werd overgebracht vanuit de andere

cattery leefde eerder op een kinderboerderij. De kans bestaat dat deze kat geïnfecteerd werd

met S. zooepidemicus door in contact te komen met de dieren van de kinderboerderij en de

bacterie op deze manier heeft binnen gebracht in de cattery (Blum et al., 2010).

Figuur 8: Infiltratie van neutrofielen en

macrofagen met fibrine neerslag en necrotisch

materiaal in de cerebrale ventrikels. (vergroting:

5000 x) Kleine kader: suppuratieve ventriculitis

met gram-positieve kokken (vergroting 50000 x)

(uit Yamaguchi et al., 2012)

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

17

3. STREPTOCOCCUS SUIS

3.1. ALGEMEEN

Streptococcus suis (S. suis) is een gram-positieve, facultatief anaërobe bacterie die behoort

tot de -hemolytische streptokokken, wat betekent dat ze een onvolledige hemolyse

veroorzaakt. Wanneer de bacterie op een bloedagar groeit, ontstaat er hierdoor een

groenverkleuring rond de kolonies door het afgebroken hemoglobine. Buiten deze zone zijn

de erythrocyten intact (Biberstein en Zee, 1990; Greene en Prescott, 2006). Er zijn 35

serotypes gekend waarvan enkele infecties veroorzaken bij varkens. S. suis serotype 2 is het

meest pathogeen voor varkens en mensen (Wertheim et al., 2009).

S. suis is een facultatief pathogene kiem bij varkens en wordt bij deze diersoort geassocieerd

met abcessen, meningitis, arthritis, polyserositis, pneumonie, endocarditis en abortus (Staats

et al., 1997; Higgins et al., 1990). Daarnaast kan de kiem ook infecties veroorzaken bij

verschillende andere diersoorten zoals herkauwers, paarden, katten en de mens (Hommez et

al., 1988; Devriese en Haesebrouck, 1992; Devriese et al., 1992; Wilson en Griffith, 2000).

De bacterie behoort tot de natuurlijke flora van de neusholte, de tonsillen, de bovenste

ademhalingswegen, het urogenitaalstelsel en het maagdarmkanaal van varkens (Tarradas et

al., 2001; Wertheim et al., 2009), maar kan ook uit de tonsillen van gezonde honden en

katten geïsoleerd worden (Devriese et al., 1992).

S. suis is naast een belangrijk pathogeen in de varkensindustrie ook een zoönose. Hoewel S.

suis infecties bij de mens al in meerdere landen werd gesignaleerd, werden de meeste

gevallen in Zuidoost-Azië beschreven. Het gaat hier meestal om sporadische gevallen, maar

in 1998 en 2005 zijn er 2 grote uitbraken beschreven in China. Hierbij raakten respectievelijk

25 en 215 mensen geïnfecteerd en stierven respectievelijk 14 en 38 mensen (Feng et al.,

2009; Wertheim et al., 2009).

Mensen worden meestal geïnfecteerd door in contact te komen met besmette varkens of

varkensvlees. De meeste gevallen komen dan ook voor in landen waar men veel

varkensvlees eet en waar de hygiëne tijdens contact met varkens of tijdens het afslachten

niet goed zijn (Feng et al., 2009; Wertheim et al., 2009; Choi et al., 2012).

Bij mensen uit een infectie met S. suis serotype 2 zich in de meeste gevallen onder de vorm

van een meningitis of septicemie. Permanente doofheid of vestibulaire dysfunctie is een vaak

voorkomend restletsel dat vooral voorkomt bij patiënten die aan meningitis lijden. Verder kan

het ook enteritis, endocarditis, pneumonie, arthritis, spondylodiscitis, endoftalmitis, uveïtis,

peritonitis en het toxisch shock syndroom veroorzaken (Staats et al., 1997; Huang et al.,

2005; Feng et al. 2009; Wertheim et al., 2009; Choi et al., 2012).

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

18

3.2. STREPTOCOCCUS SUIS INFECTIES BIJ KATTEN

Er zijn slechts enkele gevallen beschreven van een S. suis infectie bij katten. In al deze

gevallen waren de katten niet in direct contact geweest met besmette varkens of

varkensvlees. De pathogeen zou bijgevolg afkomstig kunnen geweest zijn van andere dieren

(exogene infectie), of uit de tonsillen van de katten zelf (endogene infectie).

Zo beschreef Roels et al. (2009) een zes maand oude mannelijke Karthuizer die na een

succesvolle behandeling van een conjunctivitis last kreeg van een lymfadenopathie van de

superficiële en abdominale lymfeknopen. Het dier reageerde niet op een behandeling met

corticosteroïden en antibiotica. Later kreeg de kat ataxie, anorexie en hyperthermie en werd

geëuthanaseerd. Op autopsie was er sprake van congestie van de meningen en

leverdegeneratie. Uit histologisch onderzoek bleek de patiënt een granulaire degeneratie van

de hepatocyten te hebben. Zowel in de lever, de nieren en de milt was er geen inflitratie van

ontstekingscellen. In de hersenen daarentegen werd vooral een focale leptomeningitis

waargenomen met een fibronecrotisch exsudaat en ontstekingscellen. Het onderliggende

hersenweefsel was aangetast door een superficiële perivasculitis en vasculitis en was

geïnfiltreerd met neutrofielen en macrofagen.

Bij bacteriëel onderzoek werd S. suis geïsoleerd uit monsters van de hersenen, de lever, de

nieren en de milt. De kat bleek niet in contact geweest te zijn met varkens of

varkensproducten en kreeg enkel droge brokken. Trauma aan het oog werd aanzien als de

meest waarschijnlijke oorzaak van de S. suis infectie bij deze kat (Roels et al., 2009).

Devriese en Haesebrouck (1992) beschreven een twee weken oud Burmees kitten dat plots

stierf, waarna een fibronecrotische pneumonie gediagnosticeerd werd bij autopsie. Uit de

laesies werd S. suis geïsoleerd. Daarnaast werd op een twee jaar oude Siamese kat die

positief was voor het feliene leukemie virus ook een autopsie uitgevoerd. De kat had een

adhesieve necrotiserende pleuropneumonie, waarbij men S. suis terug vond in de longen. Er

werd ook een hemolytische Escherichia coli geïsoleerd uit vocht van de thorax, de lever, de

milt, het hart en de longen. Deze katten waren niet in direct contact geweest met varkens.

Omwille van de plaats van de letsels werd verondersteld dat bij deze casus, S. suis afkomstig

was uit de oropharynx (Devriese en Haesebrouck, 1992).

Tenslotte werd de bacterie ook gevonden bij twee katten met vochtige dermatitis. Eén van de

katten had op de rechter voorpoot een gelokaliseerde en superficiële laesie met haaruitval.

Naast S. suis werd ook Pasteurella multocida (P. multocida) geïsoleerd uit de laesie. Een

behandeling met lincomycine gaf een goed resultaat. Ook deze katten waren niet in direct

contact geweest met varkens. Omwille van de plaats van de huidletsels en de simultane

aanwezigheid van P. multocida, kan S. suis overgebracht zijn uit de oropharynx door het

likken van de voorpoten (Devriese en Haesebrouck, 1992).

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

19

4. STREPTOCOCCUS PNEUMONIAE

4.1. ALGEMEEN

Streptococcus pneumoniae (S. pneumoniae) is een gram-positieve, -hemolytische bacterie

die een kapsel kan vormen. Ze zal dus net als S. suis een onvolledige hemolyse

veroorzaken. De polysacchariden van het kapsel vormen de basis voor de pathogeniciteit van

het organisme. Het kapsel van S. pneumoniae zorgt er namelijk voor dat de bacterie niet

geopsoniseerd wordt, waardoor de bacterie minder efficiënt gefagocyteerd kan worden

(Biberstein en Zee, 1990).

Primaten zijn de natuurlijke gastheer en de bacterie wordt overgebracht door middel van

nauw of direct contact. De bacterie behoort tot de normale flora van de caudale pharynx en

tonsillen bij de mens. Bij kinderen is het de belangrijkste oorzaak van otitis media en

pneumonie. De bacterie kan ook levensbedreigende aandoeningen zoals meningitis en

septicemie veroorzaken. De bacterie treft naast jonge kinderen vooral oudere volwassenen.

Daarnaast kan het ook polyarthritis en endocarditis veroorzaken (Stallings, 1987; Biberstein

en Zee, 1990; Greene en Prescott, 2006; Zhang et al. ,2006; Mehr en Wood, 2012).

Verder zijn er enkele gevallen beschreven van S. pneumoniae infecties bij breedneusapen,

kalveren, paarden en knaagdieren (Biberstein en Zee, 1990; Meyer et al., 1992, Christley et

al., 2001, Zhang et al., 2006).

Een infectie met S. pneumoniae kan net als S. canis behandeld worden met penicilline en zijn

derivaten. Resistente soorten kunnen behandeld worden met cephalosporines (Greene en

Prescott, 2006).

4.2. STREPTOCOCCUS PNEUMONIAE INFECTIES BIJ KATTEN

Stallings (1987) beschreef een case van een vijftien jaar oude gecastreerde Siamese kater

die bij een familie woonde van 2 ouders, een 4 jarig en een 13 maand oud kind. Tot hetzelfde

gezin behoorden ook nog 3 honden en 1 kat. De kat werd bij de dierenarts gebracht met

acuut progressieve mankheid, depressie en anorexie. Bij klinisch onderzoek had de kat 41°C

koorts, een verhoogde ademhaling, een verhoogde hartslag en was gedehydrateerd. De

rechter elleboog en het rechter tarsaal gewricht waren warm, opgezet en pijnlijk bij palpatie.

Bij bloedonderzoek werd een verhoogd aantal WBC teruggevonden waarbij er een verhoogd

aantal monocyten en een verlaagd aantal lymfocyten aanwezig was.

Met behulp van RX opnames werd een chronische bronchitis en een bilaterale chronische

degeneratieve gewrichtsaandoening aangetoond. Deze laatste was het resultaat van een

trauma van een aantal jaar geleden.

Microscopisch onderzoek van het synoviaal vocht uit het rechter elleboog- en tarsaal gewricht

toonde een toegenomen aantal WBC, waarvan 98% mature neutrofielen. Uit 6 bloedculturen

en het synoviaal vocht van het rechter tarsaal gewricht werd S. pneumoniae geïsoleerd.

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

20

Er werden nasofaryngeale swabs genomen van alle leden van het gezin om de bron van de

infectie te achterhalen. De 13 maanden oude dochter had een positieve cultuur voor S.

pneumoniae. Alle andere gezinsleden hadden een negatieve cultuur. Het kind had gedurende

de laatste 3 weken een persisterende hoest, had af en toe koorts en huilde vaak. Gedurende

deze 3 weken kwam de kat elke dag in contact met het kind. Na onderzoek bleek het kind

een bilaterale otitis media, een respiratoire infectie en koorts te hebben. Bij het kind en de kat

werd een orale behandeling met amoxicilline ingesteld, waarna de klinische symptomen snel

verdwenen. Bij dit geval bestaat er een mogelijkheid dat de infectie werd overgebracht van

het kind naar de kat (Stallings, 1987).

Tenslotte werd door Zhang et al. (2006) een geval beschreven van een 2 maanden oude,

vrouwelijke huiskat die dood werd aangetroffen nadat ze de dag ervoor acuut mank was na

een trauma aan de linker schouder. Bij autopsie waren de orale mucosae en conjunctiva

bleek. De linkervoorpoot was van de schouder tot de elleboog gezwollen en er was

subcutaan oedeem aanwezig (Fig. 9).

Het subcutaan bindweefsel was

geïnfiltreerd met neutrofielen en

histiocyten en bevatte een groot aantal

gram-positieve kokken en

ontstekingscellen. In de geassocieerde

spier werden multifocale ecchymosen

gevonden. Het bindweefsel van de spier

was uitgezet en oedemateus en bevatte

veel gedegenereerde leukocyten,

histiocyten en een enorme hoeveelheid

aan gram-positieve kokken.

Er werden geen wonden gevonden in de

huid van de voorpoot of andere delen van

het lichaam.

Verder toonde de autopsie een matige interstitiële pneumonie, een milde cholangitis

hemorrhagische lymfeknopen, gastrointestinale nematodiasis, een milde enteritis en een

milde interstitiële nefritis aan.

Bacteriologisch onderzoek van het spier- en longweefsel toonde S. pneumoniae als

oorzakelijk agens aan.

Rekening houdend met de verschillende letsels en de aanwezigheid van S. pneumoniae in de

longen als bewijs van een sepsis, kan dit wijzen op een hematogene verspreiding van de

bacterie. Hoewel er geen wonde werd gevonden werd het trauma toch aanzien als de

oorzaak van de bloeding ter hoogte van de linker voorpoot. Vasculaire stase of een mogelijke

anemie zou hierdoor voor een gemakkelijkere vestiging van de circulerende bacteriën hebben

kunnen zorgen. De cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis zijn vermoedelijk secundaire

Figuur 9: Uitgebreide, gelatineuze subcutane

oedeem en congestie in de musculatuur van het

linker voorbeen. Ook de bleke orale mucosae zijn te

zien (uit Zhang et al., 2006).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

21

complicaties van het trauma. Het is echter toch mogelijk dat er een microscopische opening

aanwezig was in de huid die niet waarneembaar was.

Bij deze kat was de bron van de S. pneumoniae infectie niet duidelijk. Aangezien de mens de

natuurlijke gastheer is van dit pathogeen is het toch waarschijnlijk dat het dier de bacterie

heeft opgelopen als gevolg van contact met de mens (Zhang et al., 2006).

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

22

BESPREKING

De verschillende soorten streptokokken veroorzaken een acute infectie en kunnen

aangetoond worden door middel van bacteriologisch en microscopisch onderzoek. Verder

kan bij bloedonderzoek een leukocytose met linksverschuiving worden waargenomen.

Momenteel worden alle Streptococcus infecties het best behandeld met –lactam antibiotica.

Deze vertonen een goede intrinsieke werking tegen streptokokken en de verworven

resistentie is zeer laag. Daarnaast heeft penicilline een nauw spectrum waardoor er weinig

antimicrobiële selectiedruk is bij de microflora van de kat.

Hoewel een infectie met Streptococcus canis vrij vaak voorkomt bij katten wordt de diagnose

vaak pas bij autopsie vastgesteld. De dieren worden acuut ziek en sterven na een periode

van korte duur waardoor een behandeling vaak niet op tijd kan worden ingesteld. Preventief

werken is dus belangrijk omdat er vaak te laat behandeld wordt. Momenteel zijn er nog geen

vaccins op de markt om katten te beschermen tegen een acute uiting van een Streptococcus

canis infectie. Bij onderzoek werd reeds een Streptococcal protective antigen (SPA)

geïdentificeerd van het genoom van Streptococcus canis. Er werd aangetoond dat dit SPA

van Streptococcus canis (SPASc) homoloog is aan het SPA van Streptococcus equi

subspecies zooepidemicus, het M proteïne van Streptococcus equi en het SPA van

Streptococcus pyogenes. Tot nu toe werd het beschermend effect van SPASc antiserum

enkel aangetoond bij muizen. Deze studies suggereren dat SPASc een belangrijke

component kan vormen bij het ontwikkelen van een vaccin om Streptococcus canis infecties

te voorkomen (Yang et al., 2010).

In de zeldzame gevallen dat een kat geïnfecteerd wordt met Streptococcus equi subspecies

zoöepidemicus, Streptococcus suis of Steptococcus pneumoniae loopt dit meestal fataal af.

Het zeldzaam voorkomen van deze bacteriën betekent daarom niet dat ze vergeten mogen

worden in de differentiaal diagnose.

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

23

REFERENTIELIJST

Barnham M., Ljunggren A., McIntyre M. (1987). Human infection with Streptococcus

zooepidemicus (Lancefield group C): three case reports. Epidemiology and Infection

98, 183-190.

Barsanti J.A. (1984). Genitourinary tract infections. In: Greene C.E. (Editor) Clinical

microbiology and infectious diseases of the dog and cat, W.B. Saunders Company,

Philadelphia, p. 269-271.

Bert F., Lambert-Zechovsky N. (1997). Septicemia caused by Streptococcus canis in a

human. Journal of Clinical Microbiology 35 (3), 777-779.

Biberstein E.L., Zee Y.C. (1990). Review of Veterinary Microbiology. Blackwell Scientific

Publications, Boston, p157-164.

Blum S., Elad D., Zukin N., Lysnyansky I., Weisblith L., Perl S., Netanel O., David D. (2010).

Outbreak of Streptococcus equi subsp. zooepidemicus infections in cats. Veterinary

Microbiology 144, 236-239.

Bordes-Benitez A., Sanchez-Onora M., Suarez-Bordon P., Garcia-Rojas A.J., Saez-Nieto

J.A., Gonzalez-Garcia A., Alamo-Antùnez I., Sanchez-Maroto A., Bolanos-Rivero M.

(2006). Outbreak of Streptococcus equi subsp. zooepidemicus infections on the

Island of Gran Canaria associated with the consumption of inadequately pasteurized

cheese. European Journal of Clinical Microbiology and Infectious Diseases 25, 242

246.

Britton A.P., Davies J.L. (2010). Rhinitis and meningitis in two shelter cats caused by

Streptococcus equi subspecies zooepidemicus. Journal of Comparative Pathology

43,70-74.

Byun J.W., Yoon S.S., Woo G.H., Jung B.Y., Joo Y.S. (2009). An outbreak of fatal

hemorrhagic pneumonia caused by Streptococcus equi subsp. zooepidemicus in

shelter dogs. Journal of Veterinary Science 10, 269-271.

Chaffer M., Friedman S., Saran A., Younis A. (2005). An outbreak of Streptococcus canis

mastitis in a dairy herd in Israel. New Zealand Veterinary Journal 53 (4), 261-264.

Choi S.M., Cho B.H., Choi K.H., Nam T.S., Kim J.T., Park M.S., Kim B.C., Kim M.K., Cho K.H.

(2012). Meningitis Caused by Streptococcus suis: Case Report and Review of the

Literature. Journal of Clinical Neurology 8, 79-82.

Christley R.M., Hodgson D.R., Rose R.J., Wood J.L., Reids S.W., Whitear K.G., Hodgson J.L.

(2001). A case-control study of respiratory disease in Thoroughbred racehorses in

Sydney, Australia. Equine Veterinary Journal 33 (3), 256-264.

Clemetson L.L., Ward A.C. (1990). Bacterial flora of the vagina and uterus of healthy cats.

Journal of the American Veterinary Medical Association 196, 902-906.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

24

Devriese L., Ceyssens K., Hommez J., Vandermeersch R. (1989). Prevalence of

Streptococcus canis infections in dogs, cats and cattle. Vlaams Diergeneeskundig

Tijdschrift 58, 11-13.

Devriese L.A., Cruz Colque J.I., De Herdt P., Haesebrouck F. (1992). Identification and

composition of the tonsillar and anal enterococcal and streptococcal flora of dogs and

cats. Journal of Applied Bacteriology 73, 421-425.

Devriese L.A., Haesebrouck F. (1992). Streptococcus suis infections in horses and cats.

Veterinary Record 130, 380.

DeWinter L.M., Low D.E., Prescott J.F. (1999). Virulence of Streptococcus canis from canine

streptococcal toxic shock syndrome and necrotizing fasciitis. Veterinary Microbiology

70, 95-110.

Downar J., Willey B.M., Sutherland J.W., Mathew K., Low D.E. (2001). Streptococcal

meningitis resulting from contact with an infected horse. Journal of Clinical

Microbiology 39, 2358-2359.

Edwards A.T., Roulson M., Ironside M.J. (1988). A milk-borne outbreak of serious infection

due to Streptococcus zooepidemicus (Lancefield Group C). Epidemiology and

Infection 101 (1), 43-51.

Eyre D.W., Kenkre J.S., Bowler I.C., McBride S.J. (2010). Streptococcus equi subspecies

zooepidemicus meningitis – a case report and review of the literature. European

Journal of Clinical Microbiology and Infectious Diseases 29, 1459-1463.

Feng Y., Zhang H., Ma Y., Gao G.F. (2009). Unconvering newly emerging variants of

Streptococcus suis, an important zoonotic agent. Trends in Microbiology 18 (3), 124

-131.

Galpérine T., Cazorla C., Blanchard E., Boineau F., Ragnaud J.-M., Neau D. (2007).

Streptococcus canis infections in humans: Retrospective study of 54 patients. Journal

of Infection 55, 23-26.

Gaskell R.M., Bennett M. (1996a). Streptococcal infections. In: Gaskell R.M., Bennett M.

(Editors) Feline and Canine Infectious Diseases, Blackwell, Oxford, p.134-135.

Gaskell R.M., Bennett M. (1996b). Feline abscess and cellulitis. In: Gaskell R.M.,

Bennett M. (Editors) Feline and Canine Infectious Diseases, Blackwell, Oxford,

p.125-127.

Gibbs H.C., McLaughlin R.W., Cameron H.J. (1981). Meningoencephalitis caused by

Streptococcus zooepidemicus in a goat. Journal of the American Veterinary Medical

Association 178, 735.

Greene C.E., Prescott J.F. (2006). Streptococcal and other gram-positive bacterial infections.

In: Greene C.E. (editor) Infectious diseases of the dog and cat. 2nd edition, W.B.

Saunders Company, Philadelphia, p.302-309.

Gyles C.L., Prescott J.F., Songer J.G., Thoen C.O. (2004). Pathogenesis of Bacterial

Infections in Animals. Blackwell Publishing, Ames, p. 31-32. Geciteerd door Britton

A.P., Davies J.L. (2010).

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

25

Hartmann A., Hartmann K. (2010). Treatment and management of Chlamydophila felis

infections in cats. Tierärztliche Praxis. Ausgabe K, Kleintiere/Heimtiere 28 (4), 217-

226.

Hassan A.A., Akineden O., Usleber E. (2005). Identification of Streptococcus canis Isolated

from Milk of Dairy Cows with Subclinical Mastitis. Journal of Clinical Microbiology 43

(3), 1234-1238.

Higgins R., Gottschalk M., Mittal K.R., Beaudoin M. (1990). Streptococcus suis Infection in

Swine. Canadian Journal of Veterinary Research 54, 170-173.

Hommez J., Wullepit J., Cassimon P., Castryck F., Ceyssens K., Devriese L.A. (1988).

Streptococcus suis and other streptococcal species as a cause of extramammary

infection in ruminants. Veterinary Record 123, 626.

Huang Y.T., Teng L.J., Ho S.W., Hsueh P.R. (2005). Streptococcus suis infection. Journal of

Microbiology, Immunology and Infection 38 (5), 306-313.

Iglauer F., Kunstyr I., Morstedt R., Farouq H., Wullenweber M., Damsch S. (1991).

Streptococcus canis arthritis in a cat breeding colony. Journal of Experimental Animal

Science 34 (2), 59-65.

Jacobs J.A., de Krom M.C., Kellens J.T., Stobberingh E.E. (1993). Meningitis and sepsis due

to group G streptococcus. European Journal of Clinical Microbiology & Infectious

Diseases 12 (3), 224-225. Geciteerd door Whatmore et al. (2001).

Jovanovic M., Stevanovic G., Tosic T., Stosovic B., Zervos M.J. (2008). Streptococcus equi

subsp. zooepidemicus meningitis. Journal of Medical Microbiology 57, 373-375.

Khan A.J., Evans H.E., Macabuhay M.R., Lee Y., Werner R. (1975). Primary peritonitis due to

group G Streptococcus: A case report. Pediatrics 56 (6), 1078-1079. Vermeld in:

Whatmore et al. (2001).

Kim M.K., Jee H., Shin S.W., Lee B.C., Pakhrin B., Yoo H.S., Yoon J.H., Kim D.Y. (2007).

Outbreak and control of haemorrhagic pneumonia due to Streptococcus equi

subspecies zooepidemicus in dogs. Veterinary Record 161, 528-529.

Krogh H.V., Kristensen S. (1981). A study of skin diseases in dogs and cats. IV. Microflora of

the major canine pyodermas. Nordisk Veterinaermedicin 33, 17-21.

Kuusi M., Lahti E., Virolainen A., Hatakka M., Vuento R., Rantala L., Vueopio-Varkila J.,

Seuna E., Karppelin M., Hakkinen M., Takkinen J., Gindonis V., Siponen K., Huotari

K. (2006). An outbreak of Streptococcus equi subspecies zooepidemicus associated

with consumption of fresh goat cheese. BMC Infectious Diseases 6, 36.

Las Heras A., Vela A.I., Fernandez E., Legaz E., Dominguez L., Fernandez-Garayzabal J.F.

(2002). Unusual outbreak of clinical mastitis in dairy sheep caused by Streptococcus

equi subsp. zooepidemicus. Journal of Clinical Microbiology 40, 1106-1108.

Lyskova P., Vydrzalova M., Kralovcova D., Mazurova J. (2007). Prevalence and

Characteristics of Streptococcus canis Strains Isolated from Dogs and Cats. Acta

Veterinaria Brno 76, 619-625.

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

26

Martin-Vaquero P., da Costa R.C., Daniels J.B. (2011). Presumptive meningoencephalitis

secondary to extension of otitis media/interna caused by Streptococcus equi

subspecies zooepidemicus in a cat. Journal of Feline Medicine and Surgury 13,

606-609.

Mehr S., Wood N. (2012). Streptococcus pneumoniae – a review of carriage, infection,

serotype replacement and vaccination. Paediatric Respiratory Reviews 13, 258-264.

Meyer J.C., Koterba A., Lester G., Purich B.L. (1992). Bacteraemia and pneumonia in a

neonatal foal caused by Streptococcus pneumoniae type 3. Equine Veterinary

Journal, 24 (5), 407-410.

Miller C.W., Prescott J.F., Mathews K.A., Betschel S.D., Yager J.A., Guru V., DeWinter L.,

Low D.E. (1996). Streptococcal toxic shock syndrome in dogs. Journal of the

American Veterinary Medical Association 209 (8), 1421-1426.

Minces L.R., Brown P.J., Veldkamp P.J. (2011). Human meningitis from Streptococcus equi

subsp. zooepidemicus acquired as zoonoses. Epidemiology and Infection 139,

406-410.

Moyaert H., De Graef E.M., Haesebrouck F., Decostere A. (2006). Acquired antimicrobial

resistance in the intestinal microbiota of diverse cat populations. Research in

Veterinary Science 81, 1-7.

Patterson M.J. (1996). Streptococcus. In: Baron S. (Editor) Medical Microbiology. 4th edition,

University of Texas Medical Branch. Internetreferentie:

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK7611/ (geconsulteerd op 23 april 2013)

Pesavento P.A., Bannasch M.J., Bachmann R., Byrne B.A., Hurley K.F. (2007). Fatal

Streptococcus canis Infections in Intensively Housed Shelter Cats. Veterinary

Pathology 44, 218-221.

Pisoni G., Zadoks R.N., Vimercati C., Locatelli C., Zanoni M.G., Moroni P. (2009).

Epidemiological investigation of Streptococcus equi subspecies zooepidemicus

involved in clinical mastitis in dairy goats. Journal of Dairy Science 92, 943-951.

Priestnall S.L., Eries K., Brooks H.W., Waller A., Darby A., Cardwell J., Schoeniger S. (2010).

Characterization of pneumonia in dogs due to Streptococcus zooepidemicus. Clinical

and Vaccine Immunology 17 (11), 1790-1796.

Pusterla N., Luff J.A., Myers C.J., Vernau W., Affolter V.K. (2007). Disseminated intravascular

coagulation in a horse with Streptococcus equi subspecies zooepidemicus

meningoencephalitis and interstitial pneumonia. Journal of Veterinary Internal

Medicine, 21, 344-347. Geciteerd door Britton A.P. en Davies J.L. (2010).

Quinn F.D. (2011). An emerging veterinary and potentially zoonotic streptococcus. The

Veterinary Journal 188, 132-133.

Radostitis O.M., Gay C.C., Blood D.C., Hinchcliff K.W. (2000). Veterinary Medicine: a

Textbook of the Diseases of Cattle, Horses, Sheep, Pigs and Goats. Saunders

Elsevier, Philadelphia, p. 702-708. Geciteerd door Britton A.P. en Davies J.L. (2010).

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

27

Rose H.D., Allen J.R., Witte G. (1980). Streptococcus zooepidemicus (Group C) pneumonia

in a human. Journal of Clinical Microbiology 11, 76-78.

Roels S., Devroye O., Buys H., Smith H., Butaye P., (2009). Isolation of Streptococcus suis

from a cat with meningoencephalitis. Veterinary Microbiology 136, 206-207.

Samper J.C., Tibary A. (2006). Disease transmission in horses. Theriogenology 66, 551-559.

Siemieniuch M., Fronczek T., Blaszkowska M., Bielas W., Dubiel A. (2005). Bacterial flora of

the genital-urinary tract in clinically healthy queens. Medycyna Weterynaryjna 61 (11),

1305-1307.

Soedarmanto I., Pasaribu F.H., Wibawan I.W., Lammler C. (1996). Identification and

molecular characterization of serological group C streptococci isolated from diseased

pigs and monkeys in Indonesia. Journal of Clinical Microbiology 34, 2201-2204.

Staats J.J., Feder I., Okwumabua O., Chengappa M.M. (1997). Streptococcus suis: past and

present. Veterinary Research Communications 21, 381-407.

Stallings B., Ling G.V., Lagenaur L.A., Jang S.S., Johnson D.L. (1987). Septicemia and septic

arthritis caused by Streptococcus pneumoniae in a cat: Possible transmission from a

child. Journal of the American Veterinary Medical Association 191, 703–704.

Sura R., Hinckley L.S., Risatti G.R., Smyth J.A. (2008). Fatal necrotizing fasciitis and myositis

in a cat associated with Streptococcus canis. Veterinary Record 162, 450-453.

Swindle M.M., Narayan O., Luzarraga M., Bobbie D.L. (1981a). Contagious Streptococcal

Lymphadenitis in Cats. Journal of the American Veterinary Medical Association 177

(9), 829-830.

Swindle M.M., Narayan O., Luzarraga M., Bobbie D.L. (1981b). Pathogenesis of Contagious

Streptococcal Lymphadenitis in Cats. Journal of the American Veterinary Medical

Association 179 (11), 1208-1210.

Taillefer M. en Dunn M. (2004). Group G streptococcal toxic shock-like syndrome in three

cats. Journal of the American Animal Hospital Association 40 (5), 418-422.

Tarradas C., Luque I., de Andrés D., Abdel-Aziz Shahein Y.E., Pons P., Gonzalez F., Borge

C., Perea A. (2001). Epidemiological relationship of human and swine Streptococcus

suis isolates. Journal of Veterinary Medicine B 48 (5), 347-355.

Tillman P.C., Dodson N.D., Indiveri M. (1982). Group G Streptococcal Epizootic in a Closed

Cat Colony. Journal of Clinical Microbiology 16 (6), 1057-1060.

Wertheim H.F., Nghia H.D., Taylor W., Schultsz C. (2009). Streptococcus suis: an emerging

human pathogen. Clinical Infectious Diseases 48 (5), 617-625.

Whatmore A.M., Engler K.H., Gudmundsdottir G., Efstratiou A. (2001). Identification of

Isolates of Streptococcus canis Infecting Humans. Journal of Clinical Microbiology 39

(11), 4196-4199.

Wilson R.P., Griffith J.W. (2000). Endocarditis and meningitis caused by Streptococcus suis

after cardiac surgery in a sheep. Contemporary Topics in Laboratory Animal Science

39 (4), 43-46.

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

28

Wu C.C., Kiupel M., Raymond J.T., de Gortari M.J., Lin T.L. (1999). Group G streptococcal

infection in a cat colony. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 11, 174-177.

Yang J., Liu Y., Xu J., Li B. (2010). Characterization of a new protective antigen of

Streptococcus canis. Veterinary Research Communications 34, 413-421.

Yamaguchi R., Nakamura S., Hori H., Kato Y., Une Y. (2012). Purulent meningoventriculitis

caused by Streptococcus equi subspecies zooepidemicus in a Snow Leopard

(Panthera uncia). Journal of Comparative Pathology 147, 397-400.

Zhang S., Wilson F., Pace L. (2006). Streptococcus pneumoniae-associated cellulitis in a

two-month-old Domestic Shorthair kitten. Journal of Veterinary Diagnostic

Investigaton 18, 221-224.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/782/RUG01-002062782_2013_0001_AC.pdf · kan dan weer cellulitis, fasciitis en interstitiële myositis

29

BIJLAGEN