Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden...

50
Kennisportfolio bedrijfskunde MER Minh Ngo | Propedeuse fase 09 mei 2014 PERIODE 1 ALGEMENE ECONOMIE Marktvormen Marktvormen zijn het geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren. De marktvorm wordt bepaald door: de aard van het product, het aantal aanbieders, het aantal vragers, de transparantie van de markt en de toetredingsmogelijkheden tot de markt. Formules elasticiteit: Prijselasticiteit van de vraag: % verandering vraag (gevolg) % verandering prijs (oorzaak) Inkomenselasticiteit: % verandering vraag % verandering inkomen Kruiselingse prijselasticiteit: % verandering vraag goed A % verandering prijs goed B Variabele kosten: Deze kosten nemen toe naarmate de productie wordt uitgebreid. Vaste kosten: Deze kosten blijven gelijk wanneer de productie wordt uitgebreid. Complementaire goederen: Complementaire goederen zijn in de economie goederen die elkaar aanvullen. Naarmate meer dvd's worden verkocht, zullen dvd-spelers ook populairder worden - en omgekeerd. Is altijd negatief. Substitutiegoederen: Een goed dat vanuit het oogpunt van de afnemer gedeeltelijk of volledig als vervanger voor een ander product kan dienen. Wanneer een bepaald goed in prijs stijgt heeft de mens de natuurlijke reactie om op zoek te gaan naar gelijkwaardige alternatieven. Is altijd positief.

Transcript of Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden...

Page 1: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Kennisportfolio bedrijfskunde MER

Minh Ngo | Propedeuse fase 09 mei 2014

PERIODE 1 ALGEMENE ECONOMIE Marktvormen Marktvormen zijn het geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren. De marktvorm wordt bepaald door: de aard van het product, het aantal aanbieders, het aantal vragers, de transparantie van de markt en de toetredingsmogelijkheden tot de markt.

Formules elasticiteit: Prijselasticiteit van de vraag: % verandering vraag (gevolg) % verandering prijs (oorzaak) Inkomenselasticiteit: % verandering vraag % verandering inkomen Kruiselingse prijselasticiteit: % verandering vraag goed A % verandering prijs goed B Variabele kosten: Deze kosten nemen toe naarmate de productie wordt uitgebreid. Vaste kosten: Deze kosten blijven gelijk wanneer de productie wordt uitgebreid. Complementaire goederen: Complementaire goederen zijn in de economie goederen die elkaar aanvullen. Naarmate meer dvd's worden verkocht, zullen dvd-spelers ook populairder worden - en omgekeerd. Is altijd negatief. Substitutiegoederen: Een goed dat vanuit het oogpunt van de afnemer gedeeltelijk of volledig als vervanger voor een ander product kan dienen. Wanneer een bepaald goed in prijs stijgt heeft de mens de natuurlijke reactie om op zoek te gaan naar gelijkwaardige alternatieven. Is altijd positief.

Page 2: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

BEDRIJFSECONOMIE Balans: Een balans is een momentopname en deze is altijd in evenwicht. Mutatie op de balans: Iedere transactie of gebeurtenis veroorzaakt een mutatie op de balans. Er wordt dan minimaal een debet en een creditboeking veroorzaakt. Resultatenrekening: De resultatenrekening is een overzicht van een periode. Deze bevat de mutaties op het eigen vermogen en geef het "resultaat" weer. Dit is het saldo van de opbrengsten en kosten. Andere benamingen voor een resultatenrekening, is verlies en winstrekening of exploitatierekening. Liquiditeitsoverzicht: Het liquiditeitsoverzicht is een overzicht van een periode. Deze bevat de mutaties op de liquide middelen of te wel de Kas/Bank. Het geeft de verandering van de Kas/Bank weer. Dit is het saldo van ontvangsten en uitgaven. Grootboekrekening: Als er in een periode héél véél boekingen plaatsvinden, moet je als bedrijf heel nauwkeurig administreren. Dan wordt er meestal gebruik gemaakt van grootboekrekeningen. Een ‘grootboekrekening’ is een verzamelplaats voor alle boekingen die met een bepaald onderwerp te maken hebben.Elke post op de balans krijgt een eigen grootboek. Voorbeeld: kasboek, voorraad-boek, crediteuren-boek, personeelskosten-boek, omzet-boek, etc.

Page 3: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

COMMUNICATIE Communicatie is het proces waarbij je als zender de intentie hebt iets over te brengen via een medium aan een ontvanger. Dit proces is pas afgerond wanneer de informatie die door de zender is verstuurd, door de ontvanger is verwerkt. De boodschap is de inhoud van de communicatie, wat je in werkelijkheid wil overbrengen. Er wordt een medium gebruikt als er geen persoonlijk contact is, dan gebruik je bijvoorbeeld een dagblad voor een persbericht (bij organisaties).De ontvanger is het eindstation van het communicatieproces, degene die de boodschap moet bereiken. Encoderen betekent dat de zender de boodschap (die in zijn/haar hoofd zit) moet om zetten in voor de ontvanger duidelijke woorden, beelden of geluiden. Decoderen vindt plaats wanneer de ontvanger de boodschap leest, bekijkt of hoort gaat de boodschap omzetten in voor hem begrijpelijke gedachten.

We onderscheiden verschillende communicatie theorieën: One-step-flow theorie: Bij deze communicatietheorie is er sprake van 1 stap. De zender stuurt iets naar de ontvanger en de ontvanger neemt dit direct aan. Dit wordt ook wel de injectienaaldtheorie of de stimulus-response theorie genoemd. Two-step-flow theorie: Het eerste "antwoord" op de one-step-flow theorie is deze theorie. Hier komt een nuance van een tussenstop in de communicatie, een opinileider. Hij/zij kan het publiek leiden door zijn autoriteit op een bepaald gebied of omdat het publiek tegen deze persoon op kijkt. Agendasettingtheorie: Bij deze communicatietheorie wordt de macht bij het medium gelegd. De media bepaalt zelf waarover zij schrijven of verhalen. Doordat zij de inhoud bepalen, bepalen zij dus ook over welke onderwerpen in de maatschappij wordt gepraat en gedacht. Het medium bepaalt de agenda. The medium is the message: Bij deze theorie gaat het niet zozeer om de inhoud van wat via de media verspreid wordt, als wel het medium zelf. Mensen gaan van oude communicatiepatronen losweken en zich aan nieuwe technologieën binden. Uses- and gratifications theory: Het idee bij deze communicatietheorie is, dat het publiek media gebruikt (use) om in haar eigen behoeften te voorzien (grafity). Bij deze communicatietheorie heerst al een ander beeld van

Page 4: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

ontvangers: een actieve ontvanger die media voor zijn eigen behoeften gebruikt (ontspanning en informatie). Selectieve perceptie: Dit betekent letterlijk selectieve waarneming. De theorie gaat ervan uit dat de ontvangers waarnemen wat ze willen waarnemen en zich kunnen afsluiten voor boodschappen die ze niet willen waarnemen à selectieve afsluiting. De geselecteerde boodschappen worden ook zo geïnterpreteerd dat ze overeenkomen met de eigen houding en ervaring, dit is selectieve herinnering. Bij deze theorie schuift de macht dus totaal van zender naar ontvanger. Corporate Image: Imago: Hoe zien anderen jou? Identiteit: Hoe zie jij jezelf? Corporate Imago: Het beeld dat publieksgroepen hebben van een organisatie. Corporate identiteit: Waar staat de organisatie voor? Wat straalt de organisatie uit?

Page 5: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

INLEIDING MANAGEMENT I Het 7S-Model: We bekijken de management van een organisatie vanuit het 7S-model. Het 7S-model bestaat uit een zevental managementinstrumenten die allemaal even belangrijk zijn en sterk met elkaar samenhangen. Dit is ontwikkeld waarbinnen de rol van visie als managementinstrument kan worden geanalyseerd.

- Een harde S: is tastbaar/zichtbaar, is te beschrijven of in een schema te zetten. - Een zachte S: laat de menselijke kant van de organisatie zien. 1. Structuur: de opbouw van de organisatie in functies, afdelingen en communicatiestromen ofwel de vormgeving en de werking van de organisatie. (organigram) 2. Systemen: het geheel van formele en informele procedures en werkinstructies die een bepaald resultaat moeten opleveren. (informatie- en communicatiestromen) 3. Stijl van management: gedragspatronen voor de topmanagers in de organisatie. Invloed op de cultuur van de organisatie. 4. Staf: aandacht voor de totale human resources binnen de organisatie. (instroom, doorstroom, uitstroom) 5. Sleutelvaardigheden: een unieke combinatie van kennis, vaardigheden, structuren, technologieën en processen in de organisatie die het mogelijk maken om producten of diensten te leveren die ‘’geen enkele’’ andere onderneming kan produceren. 6. Strategie: plan waarin staat aangegeven wat een organisatie wil doen om

Page 6: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

haar doelstellingen te realiseren. (missie, visie, doelstellingen en strategie) 7. Significante waarde: oftewel cultuur. Een patroon van denken en doen van mensen, gebaseerd op overtuigingen wat goed en wat fout is. (ui-model) Theorie van Ansoff: Marktpenetratie: Bestaande producten op bestaande markten. Productontwikkeling: Nieuwe producten op bestaande markten. Marktontwikkeling: Bestaande producten op nieuwe markten. Diversificatie: Nieuwe producten op nieuwe markten.

Omgevingsfactoren en partijen Organisaties zijn een onderdeel van de maatschappij of samenleving. Dit is de omgeving waarbinnen organisaties functioneren. De partijen staan om de organisatie heen. Zij oefenen invloed uit op organisaties en organisaties oefenen ook invloed uit op deze partijen. De omgevingsfactoren staan in de buitenste kring. Zij kunnen organisaties beïnvloeden, maar organisaties kunnen zelf geen

Page 7: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

invloed op de omgevingsfactoren uitoefenen.

INLEIDING RECHT Trias Politica: De Trias politica is de machtenscheiding binnen de staat van Montesquieu. Hij verdeelde de macht in 3 soorten: • Wetgevende macht: dit zijn de Staten Generaal (eerste en tweede kamer) en

de regering (koning en ministers) Deze macht is te vinden in art. 81 Grondwet

• Bestuurlijke macht: de regering (koning en ministers) Deze macht is te vinden in art. 42 Grondwet

• Rechtsprekende macht: de rechters Deze macht is te vinden in art. 121 Grondwet

Wetten in materiële zin: Alle wetten ongeacht wie ze gemaakt heeft Wetten in formele zin: Alleen die wetten die gemaakt zijn door regering en Staten-Generaal

Soorten wetten Hier zijn de verschillende wetten in materiële zin te zien. Door de naam van een wet is te zien wie de wet heeft gemaakt. Wet (in formele zin) is gemaakt door de regering en Staten Generaal. Een besluit is gemaakt door de regering (AMvB's). Een verordening is gemaakt door de lagere overheid.

Overzicht einde arbeidscontract Er zijn 4 manieren voor het eindigen van een arbeidscontract.

Page 8: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

1. Van rechtswege: Dit is wanneer het arbeidscontract automatisch eindigt na het contracttermijn. 2. Wederzijds goedvinden 3. Opzegging 4. Ontbinding

Page 9: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

PERIODE 2

BEDRIJFSECONOMIE

Het kapitaal van een NV en BV bestaat uit aandelen: Maatschappelijk kapitaal: Is het maximale bedrag (gemeten in nominale waarde) waarvoor aandelen kunnen worden uitgegeven door de nv of bv zonder dat een statutenwijziging noodzakelijk is. Geplaatst aandelenkapitaal: In werkelijkheid kan het voorkomen dat slechts een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal is geplaatst. Dit gedeelte noemen we het geplaatst aandelenkapitaal. Gestorte aandelenkapitaal: Het gedeelte van het geplaatst aandelenkapitaal dat door de aandeelhouders reeds is gestort, heet het gestorte aandelenkapitaal. Op grond van de wet moet van het maatschappelijk kapitaal van een nv ten minste 20% worden geplaatst. Met een minimum van €45000. Stockdividend: dat is een dividenduitkering in de vorm van aandelen. Cashdividend: uitbetaling in contanten. Keuzedividend: Als je een keuze mag maken tussen stockdividend en cashdividend heet het keuzedividend. Soorten aandelen: 1. Gewone aandelen (zeggenschap en dividend) 2. Preferente aandelen (bijzondere rechten) - vóór alle overige aandelen recht op een vast dividend - bij ontbinding van het bedrijf vóór de andere terugbetaald 3. Prioriteitsaandelen (meer zeggenschap) - type preferent aandeel - de houders van deze aandelen kunnen bijvoorbeeld een nieuw bestuurslid benoemen

Page 10: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

De waarde van het aandeel: Nominale waarde: Waarde zoals die op het aandeel staat à staat op balans als aandelenkapitaal. Intrinsieke waarde: Waarde van het eigen vermogen van een onderneming / het aantal geplaatste aandelen. Rentabiliteitswaarde: Gebaseerd op de contante waarde van de toekomstige geldstromen. Beurswaarde: Wordt bepaald door vraag en aanbod. Kengetallen: -Brutowinstmarge = EBIT / omzet (excl.BTW) -RTV = EBIT / gemiddelde totale vermogen KVV = rentekosten / gemiddelde vreemd vermogen REV = winst na belasting / gemiddelde eigen vermogen Debt ratio = vreemd vermogen/totaal vermogen Quick ratio = vlottende activa-voorraden/vlottende passiva Current ratio = vlottende activa / vlottende passiva REVvb = RTV + (RTV – KVV) x VV/EV REVnb = 1-f x (RTV + (RTV – KVV) x VV/EV) Activiteitskengetallen: Omloopsnelheid van de voorraad: Inkoopwaarde van de omzet excl. btw / gemiddelde voorraad Opslagduur van de voorraad: 365 * 1/omloopsnelheid van de voorraad Gemiddelde krediettermijn debiteuren: Gemiddelde debiteurensaldo / Verkopen op rekening x 365 dagen Gemiddelde krediettermijn crediteuren: Gemiddelde crediteurensaldo / inkopen op rekening x 365 dagen Brutowinstmarge: EBIT (bedrijfsresultaat)/omzet excl. Btw x 100%

Page 11: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

HUMAN RESOURCE MANAGEMENT (HRM)

Fombrum Model: Bedrijven kunnen concurrentievoordeel halen door te investeren in de flexibiliteit en de kwaliteit van hun personeelsbestand. Om een goed personeelsbestand te maken moet eerst een personeelsplanning gemaakt worden. Hierin staat precies beschreven hoeveel mensen en wat voor mensen nodig zijn in het bedrijf. In het Fumbrum Model staan instroom, doorstroom en uitstroom centraal. Welke instrumenten staan hierbij centraal? Instroom: - werving - selectie - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek) - Loopbaanplanning - Opleiding en training - Kennismanagement Uitstroom: - (Vervroegd) pensioen - Aflopen tijdelijk contract - Beëindigen uitzendovereenkomst - Outplacement

Page 12: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Ontslag - Exitgesprekken Wat is het verschil tussen de functiebeschrijving en de competenties? Een functiebeschrijving bestaat uit de volgende 3 aspecten: Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Competenties bestaan uit de volgende 3 aspecten: Kennis, vaardigheden en houding. Competenties: de combinatie van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en motivatie die iemand nodig heeft om succesvol te kunnen zijn. Deze twee dingen samen noemen we een functie- en competentieprofiel. Bedrijfsidentiteit/ Corporate identity: Identiteit is het beeld dat de organisatie van zichzelf heeft en wenst uit te stralen. Een bedrijfsidentiteit is belangrijk, want het vergroot de motivatie van de werknemers en het is een bindmiddel. Het zorgt namelijk voor betrokkenheid, vertrouwen en geloofwaardigheid. Een bedrijf maakt vaak een branding. Dit wil zeggen dat het een merk neerzet, bijvoorbeeld van een product of van het bedrijf zelf. Zo bestaat er een employer branding/ werkgeversmerk. Met dit merk wil men het bedrijf in de arbeidsmarkt zetten. Employer Branding= Een authentieke en onderscheidende voorkeurspositie verkrijgen en behouden als werkgever in de mindset van de (potentiele) medewerkers en hun beïnvloeders met als doel het aantrekken en behouden van de juiste medewerkers. Internal Branding = Het intern tot leven brengen van de belangrijkste (werkgevers)merkwaarden van de organisatie. Als medewerkers het werkgeversmerk omarmen en toepassen in hun houding en gedrag worden de mogelijkheden voor het waarmaken van de (wervings-)doelstellingen van de organisatie vergroot. Waarom zijn mensen tevreden met hun baan? Dit kun je zien in de vier A’s: Arbeidsinhoud: wat doe je? (staat in functie en competentie beschrijving) Arbeidsomstandigheden: alles er om heen. (werkplek, tempo etc.) Arbeidsverhoudingen: relatie met collega’s en leidinggevende Arbeidsvoorwaarden: loon, vakantie, werktijden etc. (staat in arbeidsovereenkomst/cao) Drie soorten arbeidsvoorwaarden: - Primair: materieel, direct in geld (loon, vakantietoeslag, 13e maand, bonus) - Secundair: materieel, indirect in geld uit te drukken (lease-auto, mobiele telefoon, laptop, vakantiedagen, werktijden) - Tertiair: immaterieel, niet in geld uit te drukken (Sfeer, arbeidsomstandigheden, verantwoordelijkheid)

Page 13: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

MARKETING Marketing: Een sociaal en managementproces, waarin individuen en groepen verkrijgen waaraan zij behoefte hebben en wat zij wensen, door producten en waarde te creëren en deze met anderen uit te wisselen. (Bedrijfscontext: winstgevende relaties met afnemers opbouwen en in stand houden.) Doelen marketing: 1. Nieuwe klanten aantrekken door superieure waarde te beloven. 2. Bestaande klanten behouden door hen tevreden te stellen. Om de marketing te realiseren hebben we een model van marketingproces gemaakt. Deze bestaat uit de volgende vijf stappen: 1. De markt en behoeften/wensen van klanten doorgronden 2. Een klant gestuurde marketingstrategie ontwikkelen 3. Een marketingprogramma opzetten dat superieure waarde levert 4. Winstgevende relaties opbouwen en optimale klanttevredenheid realiseren 5. Waarde van klanten krijgen om winst en optimale klanttevredenheid te realiseren

Er zijn vijf verschillende concepten waarop organisaties hun marketingactiviteiten kunnen baseren: Productieconcept: consument geeft zijn voorkeur aan producten die beschikbaar en betaalbaar zijn. Productconcept: consument geeft de voorkeur aan producten die de beste kwaliteit, prestaties en innovatieve functies bieden. Verkoopconcept: consumenten nemen alleen de producten van het bedrijf wanneer het bedrijf zeer actief is op verkoop- en promotiegebied. Marketingconcept: een bedrijf kan zijn doelstellingen alleen bereiken als het de behoeften en wensen van doelmarkten kent en de gewenste bevrediging beter kan leveren dan concurrenten. Maatschappelijke marketingconcept: of het zuivere marketingconcept mogelijke conflicten tussen de klantwensen voor de korte termijn en het welzijn van klanten op de lange termijn over het hooft ziet. De marketingstrategieën van Porter: - Kostenleiderschap/laagste kosten: de organisatie heeft als doel om de laagste productie- en distributie kosten te realiseren, zodat het een product of dienst met de beste prijs kan aanbieden. (lijkt op operational excellence) - Differentiatie: de organisatie heeft als doel om een op een aantal voor de afnemer relevante productattributen onderscheidend product aan te bieden. Het product wordt daarmee uniek. (lijkt op product innovation) - focus: de organisatie heeft het zelfde doel als kostenleiderschap en

Page 14: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

differentiatie, maar dan alleen voor een speciaal deel van de markt. (lijkt op costumer intimacy) De marketingmix bestaat uit vier P’s: Product: een marketingaanbod dat een behoefte bevredigd. Prijs: hoeveel je rekent voor het aanbod. Plaats: hoe en waar je het aanbod beschikbaar stelt aan de klant. Promotie: voordelen van het aanbod bij de doelgroep aanprijzen. 4 Groeistrategieën Ansoff-Matrix: Marktpenetratie: Verkopen van bestaande producten op bestaande markten. Het doel van marktpenetratie is vaak het vergroten van het huidige marktaandeel. Hiervoor zijn twee manieren: klanten winnen van de concurrent of de huidige klanten meer dezelfde producten te verkopen. Het kan een goede strategie zijn wanneer door de verhoging van productie schaalvoordelen bereikt kunnen worden (productie, interne organisatie en distributie). Met deze strategie wordt de concurrent vaak hard getroffen en een counter aanval zal vaak optreden. Groei door verhoging van het marktaandeel. Marktontwikkeling: Marktontwikkeling groeistrategie: Verkopen van bestaande producten op nieuwe markten. Het doel van marktontwikkeling is om via nieuwe markten het huidige product extra te gaan verkopen. Als er geen veranderingen aan het product aangebracht hoeven te worden kan dit een zeer goede strategie zijn en veel geld opleveren. Vaak is dit alleen niet het geval. Om succesvol te zijn met een bestaand product in een nieuwe markt moeten er aanpassingen gemaakt worden die (vaak) veel geld kosten. Productontwikkeling: Productontwikkeling groeistrategie: Verkopen van nieuwe producten aan bestaande klanten. Hierbij zijn twee mogelijkheden. Allereerst kunnen nieuwe producten geïntroduceerd worden ter vervanging van de oude huidige producten. Dit is een goede strategie als hiermee beter ingespeeld kan worden op de behoefte van de klant. Maar ook kan er voor cross-selling gekozen worden. Hiermee maakt men een kleine aanpassing aan het product en gaat dit product naast het huidige product verkopen. Denk hierbij aan succesvolle producten zoals cup a soup. Aangezien de concurrenten constant vernieuwingen doorvoeren in haar assortiment is dit een vaak gehanteerde strategie om bij te blijven. Diversificatie: Diversificatie groeistrategie: Nieuw product in een nieuwe markt. Een zeer moeilijke strategie die zeer succesvol kan zijn, maar vaak mislukt. Er zijn zeer veel risico’s aan verbonden want er is geen garantie voor succes. Dit is een goede strategie voor bedrijven met een succesvol portfolio maar kampen met een volwassen markt. Met het oog op de toekomst worden nieuwe producten gelanceerd op nieuwe markten met de hoop een opvolger voor de huidige succesvolle producten te vinden. In de praktijk worden de marktpenetratie en productontwikkeling groeistrategieën vaak toegepast. In ongeveer 10% van de gevallen valt de keuze op een diversificatie of marktontwikkeling groeistrategie. Externe analyse bestaat uit: Meso: 5 krachten model van PorterDe vijf krachten zijn:: - De macht van leveranciers;

Page 15: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- De macht van afnemers; - De mate waarin substituten en complementaire goederen verkrijgbaar zijn; - De dreiging van nieuwe toetreders tot de markt; - De interne concurrentie van spelers op de markt Macro: DESTEP --> geeft kansen en bedreigingen (buiten af) Interne analyse bestaat uit: Micro: SWOT-analyse --> confrontatie-matrix --> SFA-matrix --> geeft sterken en zwakten (binnen af)

BCG Matrix: Verticale as maatstaf voor de aantrekkelijkheid van de markt. Horizontale lijn is maatstaf voor de kracht van de positie van het bedrijf op de markt. SBU (strategic business units). Star: Activiteiten of producten met een snelle groei en een groot marktaandeel. Cash cows: Activiteiten of producten met een trage groei en een groot marktaandeel. Question Marks: Activiteiten met een gering marktaandeel op markten met snelle groei. Het management moet zich goed beraden welk question Marks het wil ombuigen richting stars en welke afgebouwd moeten worden. Dogs: Activiteiten en producten met een lage groei. Ze genereren voldoende contanten om zichzelf de bedruipen, maar zullen verder niet veel bijdragen.

Page 16: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Er zitten drie niveaus aan een product. Elk niveau voegt meerwaarde toe voor de klant. Core Benefit = de behoefte van het product Actual product = de fysieke eigenschap van het product (hoe ziet het product eruit) Augmented product = alles rondom het product. Service, dienstverlening en benefits).

Page 17: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

MANAGEMENT Bij management in de P2 gaan we dieper in op het 7S-model.

Treacy en Wiersema: Bij het bepalen van een strategie, zal je eerst een keuze moeten maken wat de basis van de onderneming is. Volgens Treacy en Wiersema bestaan er 3 waarde disciplines: 1. Operational Excellence/ kostenleiderschap - Tegen een lage prijs produceren/leveren - Groot klantenbestand - Groot volume - Schaalvoordelen (door massaal te produceren rijg je voordelen, je kan bijvoorbeeld tegen een lagere prijs inkopen) Kenmerken Operational Excellence: - Hoge vaste kosten maken grote volumes essentieel om lage kosten per eenheid te bereiken; schaalvoordelen en efficiency zijn cruciaal - Strijd om schaal; enkele grote spelers in de markt domineren vaak - Goed uitgedachte systemen / processen zijn zeer belangrijk - De onderneming is kosten gefocust en wil graag standaardisatie en voorspelbaarheid - Klant staat vaak niet centraal, de interne organisatie wel 2. Productinnovatie/ productleiderschap - De nieuwste producten aanbieden - Veel slimme mensen in dienst hebben - Niet gericht op lage kosten Kenmerken Productinnovatie: - Vroegtijdige markttoetreding maakt het berekenen van premiumprijzen en het verwerven van een groot marktaandeel mogelijk - Strijd om talent van personeel

Page 18: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Organisatie is werknemersgericht, creatieve sterren zijn zeer belangrijk - De organisatie denkt na over wat de klant in de toekomst nodig denkt te hebben! 3. Customer Intimacy/ klantenpartners - Precies weten wat de behoefte van de klant is - Naast de klant staan - Langdurige relaties Kenmerken Customer Intimacy: - Hoge kosten voor klantenacquisitie (het werven van klanten), dus belangrijk dat de klant veel bij de organisatie koopt - Sterk service georiënteerd - Personeel moet veel empathie (=inlevingsvermogen) hebben - Klant staat centraal, niet de interne processen

PDCA-cyclus van Deming: Deze gebruik je als systemen verlopen of niet meer worden beheerst. Men moet ingrijpen: Doel: - Continue procesverbetering - Kwalitatieve verbetering van (productie-)processen Plan: Plannen van kwaliteitsdoelen en opstellen van normen. Do: Uitvoeren van activiteiten Check: Resultaten controleren op eventuele afwijkingen van de gestelde normen Act: Bijsturen, indien de afwijkingen te groot zijn. Je hebt 3 typen leiderschap op basis van inspraak/beslissingsbevoegdheid van de medewerker: 1. Autoritair/autocratisch leiderschap - leider geeft 'bevelen' aan medewerkers - macht als middel van gezagsuitoefening - strikt hierarchische verhoudingen - geen inspraak/discussie

Page 19: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- de leider beslist - geld is belangrijke stimulans voor medew. - leider gericht op het behalen van resultaat 2. Democratisch leiderschap - leidinggeven is een groepsfunctie geworden - besluiten komen democratisch in de groep tot stand - leidinggevende is begeleider/coordinator - gevaar: geringe slagvaardigheid/besluiteloosheid 3. Participerend leiderschap - zit tussen autoritair en democratisch in - leidinggevende behoudt de eindverantwoordelijkheid - medewerkers participeren in overlegorganen - informeren en adviseren leidinggevende - de leider neemt de uiteindelijke beslissingen Er is een relatie tussen de macht van een manager en verschillende leiderschapsstijlen. Dit heeft te maken met machtsinvloeden: Autoritair: manager beslist alles/geen tegenspraak --> operational excellent Consulterend: manager geeft werknemers alle vrijheid/medewerkers nemen beslissingen --> product innovation (costumer intimacy) Participatief: manager vraagt advies aan medewerkers, maar neemt uiteindelijk zelf de beslissingen. --> costumer intimacy (product innovation) McGragor: X-theorie: iedereen is lui, moet aangespoord worden Y-theorie: werknemers willen graag werken

Harrison en Handy: Volgens Harrison en Handy zijn er vier verschillende typen culturen te onderscheiden. In dit model betekend: Machtsspreiding: beslissingen nemen (centralisatie en decentralisatie) Samenwerkingsgraad: hoe sterk werk je samen in een bedrijf. Rollencultuur: - Kleine machtsspreiding, lage samenwerkingsgraad. - Veel regels en procedures

Page 20: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- De functies geven de toon aan, niet de mens (bureaucratische organisatie) - Routinematige technologie - Kostbare technologie - Massaproductie - Veel technologie en coördinatie à bijvoorbeeld in een fabriek, productiemedewerker of bankemployee. Machtscultuur: - Kleine machtsspreiding, hoge samenwerkingsgraad. - Alles draait om het topfiguur. - Weinig regels en procedures (vaak kleine en jonge organisaties) à bijvoorbeeld bij een slager of een bakker. Personencultuur: - Grote machtsspreiding, lage samenwerkingsgraad. - Prioriteit aan het individu; de manager is een gelijke (school, advocatenkantoor) à bijvoorbeeld een advocaat, arts of docent. Taakcultuur: - Grote machtsspreiding, hoge samenwerkingsgraad. - Is taakgericht en professioneel (matrix-organisaties, veel projecten) à bijvoorbeeld een ICT-er, designer of een projectteam. Welke cultuur past bij welke strategie? Product innovation: personen/machtscultuur Operational excellence: rollencultuur Customer intimacy: personen/taakcultuur Cultuur gaat uit van de 3 P's: • People (mensen/sociale rechtvaardigheid) – Goede arbeidsvoorwaarden bieden (kinderopvang, deeltijd, loopbaanperspectief) – Gelijke kansen voor iedereen – Inspraak/winstdeling – Zorgvuldig opstellen naar klanten, leveranciers, concurrenten etc. – Sociale gedragscodes opstellen – Open en controleerbaar verantwoording afleggen – Fraude, corruptie, kinderarbeid • Planet (aarde/ecologische grenzen/MILIEU) – Bij ontwikkeling/ontwerp product rekening houden met het milieu – Weinig afvalstoffen/veel hergebruik – Weinig energie/grondstof verbruik – Leveranciers op milieugebied selecteren – Milieugedragscodes opstellen – Open en controleerbaar verantwoording afleggen • Profit (winst/economische groei/financieel) - Investeren in infrastructuur - Uitbestedingen

Page 21: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Locatiebeleid - Winstbestemming

OVEREENKOMSTEN EN RECHTSPERSONEN RECHT Ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid: - Eenmanszaak - Maatschap - VOF - CV Ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid: - BV - (vereniging, coöperatie, OWM, stichting) Maatschap: (art. 7A:1655 BW) Er is een overeenkomst tussen twee of meer personen. Ze verbinden met elkaar om iets in gemeenschap te brengen. Dat doen ze met het oogmerk op winstverdeling. Verdeling winst/verlies bij maatschap: - art. 7A:1670 BW: als je niets afspreekt, evenredig naar inbreng - Afwijken mag, maar er zijn beperkingen van art. 7A:1671 en art. 7A:1672 BW Bevoegdheid tot handelen van de maten afzonderlijk: - Beheersdaden: behoren tot de normale gang van zaken binnen de onderneming, bedrijfsuitoefening. Kan de maatschap niet betalen, dan is een ieder der maten voor een gelijk deel aansprakelijk. --> Beheer: elke maat is afzonderlijk bevoegd. Een maat kan andere maten binden. (art. 7A:1676 lid 1) - Beschikkingsdaden: handelingen die geen beheersdaden zijn. --> Beschikken: alle maten zijn gezamenlijk bevoegd, één maat kan de andere maat niet binden. Kan de maatschap niet betalen, dan is de ene maat verplicht te betalen, er is namelijk geen binding. Wel is er binding bij: · Volmacht: anderen geven vooraf toestemming · Bekrachtiging: anderen zeggen achteraf dat het goed is · Bij voordeel voor de maatschap (art. 7A:1681 BW) ∆ VOF: (art. 16. WvK) Een VOF is een bijzondere maatschap, die een bedrijf uitoefent onder een gemeenschappelijke naam. Gelden bijna zelfde regels voor als maatschap. Verschil VOF en Maatschap: Bij de vof heb je veel meer bevoegdheden. Alles wat als doel is om iets te betekenen voor de vof valt er al onder. Bij een maatschap alleen iets wat van belang is voor de dagelijkse gang van zaken. BV: (art. 2:175 lid 1 BW)

Page 22: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Een bv is een rechtspersoon met een in een of meer overdraagbare aandelen verdeeld kapitaal. De aandelen zijn op naam en een aandeelhouder is niet hoofdelijk aansprakelijk. Er zijn absolute en relatieve vermogensrechten: Absolute vermogensrechten: gelden tegenover iedereen, zonder onderscheid. Is voor iedereen hetzelfde. (bijvoorbeeld: eigendomsrecht) Relatieve vermogensrechten: werken slechts tegen één of enkele personen. (bijvoorbeeld een overeenkomst) Menselijke handelingen met rechtsgevolg worden gescheiden in twee groepen: Rechtshandelingen (Art. 3:33 BW): menselijke handelingen met een beoogd rechtsgevolg. Een rechtshandeling is een wil en verklaring waaruit die wil blijkt om een bepaald rechtsgevolg te bereiken. Feitelijke handelingen: menselijke handelingen waaraan zonder bedoelingen gevolgen aan vast hangen (onrechtmatige daad). De gevolgen worden niet beoogd.

Page 23: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

PERIODE 3:

ALGEMENE ECONOMIE

De Economische Kringloop:De pijltjes zijn geldstromen per actor en de onderlinge samenhang daartussen: 1. Consumptie 2. Lonen 3. IB 4. Uitkeringen 5. overheidsbestedingen 6. VPB 7. Import 8. Export 9. Investeringen

Page 24: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Economische variabelen: Conjunctuur (Ontwikkeling van de vraag): In hoeverre een bedrijf last heeft (of profijt heeft) van de conjunctuur hangt af van het soort product (lux of basis). Sommige bedrijven hebben juist voordeel van een crisis (inferieure producten). Wisselkoers: Alleen internationaal opererende bedrijven hebben direct last van wisselkoersveranderingen. Indirect, bijvoorbeeld via de olieprijs die in $ wordt afgerekend, hebben juist heel veel bedrijven met wisselkoersveranderingen te maken. Olieprijs: Bijna alle bedrijven hebben indirect met de olieprijs te maken. Daarnaast is het feit dat olie in $ wordt afgerekend van belang. Lonen: Voor individuele bedrijven zijn loonstijgingen ongewenst, want dat verhoogt de kostprijs van hun producten. Daarnaast kunnen bedrijven ertoe overgaan om te automatiseren en personeel te ontslaan. Voor de economie als geheel kan een loonstijging ook gunstig zijn als het tot meer bestedingen leidt. Rente: De rente wordt deels door de ECB gestuurd om de inflatie rond de 2% te houden. Bedrijven hebben last van een hogere rente, omdat ze dan meer moeten betalen voor leningen. Ze zullen dan wellicht bepaalde investeringen niet doen, wat weer slecht is voor de economie. Waaraan geeft de overheid geld uit? 1. Overheidsconsumptie = alles wat overheid in consumeert en wat voor terug krijgt. Bijvoorbeeld dat de overheid de salarissen van leraren betaald, of dat koffievoorraad op het ministerie van de defensie wordt aangevuld 2. Overheidsinvestering= langer termijn overheidsuitgaven. Bijvoorbeeld dat de A2 wordt verbreed en dat scholen extra geld krijgen om onderhoud aan de schoolgebouwen te plegen. 3. Overdrachtsuitgave = uitgave waar geen tegenprestatie tegenovers staat. Een huursubsidie bijvoorbeeld. Mensen krijgen dat en hoeven daar niets voor terug te doen. De bijdrage aan EU wordt overgemaakt aan Brussel en dat AOW-uitkeringen worden voldaan. De 3 soorten investeringen: 1. Vervangingsinvesteringen= Aanschaffen van kapitaalgoederen wegen slijtage. 2. Uitbreidingsinvesteringen= gericht op vergroten van productiecapaciteit. 3. Voorraadinvesteringen= De voorraad moet toenemen. Nog 2 soorten investeringen: 1. Breedte investering= uitbreiding van de bestaande voorraadmachines met precies dezelfde machines, waardoor het aantal mensen dat aan elke

Page 25: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

machine werkt, niet veranderd. 2. Diepte investering= uitbreiding van machines waarin nieuwe technische vondsten zijn verwerkt, zodat voor dezelfde hoeveelheid productie, minder mensen per machine nodig zijn. Taken collectieve sector: 1. Allocatie = Verdeling van productiefactoren, waar zet je deze in, productie van de overheid. · Collectieve goederen = Niet rivaliseren (Als ik laptop koop, kan een ander die niet nog eens kopen/gebruiken. Wanneer een lantaarnpaal wordt gekocht, kan iedereen er gebruik van maken) Je kunt er niemand van uitsluiten, iedereen profiteert ervan. Denk hierbij aan lantaarnpalen, dijken. Iedereen maakt er gebruik van. · Quasi-collectief = Scholen, meestal non-profit · Merit = Goederen die de overheid goed vindt. Dit kan door de markt kan worden geproduceerd, maar de overheid vind dat dit door overheid moet worden geregeld, gedrag veranderen om meer openbaar vervoer te gebruiken. Bijvoorbeeld OV, bussen etc. · Demerit= Overheid wil roken, benzine, alcohol demotiveren. Dat mensen er minder gebruik van maken. 2. Herverdeling = Zorgen dat mensen meer gelijk gaan verdienen. Dit kun je inzichtelijk maken door een Lorenzcurve. 3. Stabilisatie van de conjunctuur = Dat de overheid een beleid heeft om de conjunctuurgolf te dempen. De conjunctuur zo dicht mogelijk om één gelijke lijn te trekken, dus een beleid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat. Je kunt alleen niet erg veel doen, omdat NL nu lid is van de EU en zij regels heeft.

Page 26: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

BEDRIJFSECONOMIE

Rationele en irrationele capaciteit: 1. Normale productie = datgene wat ik naar verwachting gemiddeld ga maken. Per kwartaal 6.000.000 liter ijs gemiddeld = 24.000.000 liter per jaar 2. Rationele overcapaciteit: - Seizoensinvloeden: In januari maak je bijv. maar 2.000.000 liter en in de zomer zelfs wel 20.000.000 liter. Je moet het hoogste aankunnen, dat was in de zomer 20.000.000 liter.In een jaar is heb je dan dus capaciteit van 40.000.000 liter. - Reservecapaciteit 10% reserve, bijvoorbeeld voor als er iets aan kapot is. - Technische ondeelbaarheid: Er bestaan alleen maar machines van 30.000 liter per jaar. 3. Rationele capaciteit = normale capaciteit + rationele overcapaciteit 4. Irrationele overcapaciteit= Stom! Verschil tussen wat je hebt en wat ook goed was geweest. Je hebt een te grote machine aangeschaft.

Page 27: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Soorten kostprijs: = Fabricagekostprijs = Commerciële kostprijs = V/W+C/N = V/W+C/N+ Fabricage kostprijs Klassiek perioderesultaat = Opbrengst – alle kosten Klassiek perioderesultaat heeft voorraadmutatie Formule voorraadmutatie = (afzet – productie) x fabricage kostprij Geanalyseerd perioderesultaat = Waar wordt de winst en verlies gemaakt in het bedrijf? (wordt de winst in de winkel of in de fabriek gemaakt?) geanalyseerd perioderesultaat heeft bezettingsresultaat = Een resultaat (positief of negatief) dat ontstaat door afwijkingen van werkelijke bezetting t.o.v. de normale bezetting voortkomend uit het meer of minder gedekt worden van de vaste (constante) kosten. Formule bezettingsresultaat = (W-N) * C/N DUS: wanneer je begrote hoeveelheid toeneemt, krijg je te maken met voorraadmutaties én bezettingsresultaten. Begroot klassiek perioderesultaat Opbrengst = afzet x verkoopprijs €…. Kosten - variabel: €…. - vast: €…. + Totale kosten: €…. Voorraadmutatie: (afzet – productie) x fabricage kostprijs €….. +

Page 28: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Perioderesultaat: €…. Begroot geanalyseerd perioderesultaat Opbrengst = afzet x verkoopprijs €…. Kostprijs verkopen: afzet x commerciële kostprijs €…. - Verkoopresultaat/transactieresultaat/ruilwinst €…. + Bezettingsresultaat: Productie (W-N) x (C productie /N) (=verwachte productie) €…. Afzet (W-N) x (C afzet /N) (= verwachte afzet) €…. + Perioderesultaat: €….

Page 29: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

BELASTINGRECHT Wat voor dienstbetrekkingen? 1. Privaatrechtelijke dienstbetrekking (Art 7:610 BW) à niet in de belastingbundel! ‘De overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende een zekere tijd arbeid te verrichten’ 3 voorwaarden voor een overeenkomst: - sprake van gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer - werknemer is verplicht om gedurende zekere tijd persoonlijke arbeid te verrichten voor de werkgever. - de werkgever is verplicht om de werknemer te belonen voor zijn arbeid. à Om van een privaatrechtelijke dienstbetrekking te kunnen spreken, moet aan deze 3 voorwaarden worden voldaan. 2. Fictieve dienstbetrekking (Art 3 en 4 Wet LB en Hfdst. 2 Uitv.Besl.LB) Heeft een inhoudingsplichtige vastgesteld dat er geen sprake is van een echte dienstbetrekking, dan moet hij nagaan of er mogelijk is van een fictieve dienstbetrekking. Dienstbetrekking is als er een gezagsverhouding is. (wel dienstbetrekking=loonheffing, geen dienstbetrekking= geen loonheffing) Om te berekenen waarover loonbelasting wordt betaald gebruiken we de tabelloon: Loon in geld (brutoloon) Bijvoorbeeld brutoloon, provisie, bonussen en vakantiegeld Loon in natura (privégebruik auto etc.) + Bijvoorbeeld gratis producten, gratis maaltijden, vakantiereis, auto van de zaak, gratis dienstwoning etc. Fooien en uitkeringen uit fondsen + Vrijstellingen van alle heffingen - Ingehouden werknemersdeel levensloopregeling - Tabelloon Hoe gaat dat met een leaseauto? = Art 13bis Wet LB De auto van de zaak is een vorm van loon in natura. Op basis van art. 13bis Wet LB valt de auto van de zaak onder de heffing van loonbelasting. Om de belastingheffing over deze vorm van loon in natura te vereenvoudigen, wordt in belasting uitgegaan van een forfaitaire bijtelling, het zogenoemde kostenforfair. Deze is afhankelijk van: • Periode dat de auto tot beschikking van de werknemer staat • Aantal kilometers voor privédoeleinden • De cataloguswaarde • De CO2- uitstoot

Page 30: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Wat wordt er niet belast met loonbelasting? Er zijn een aantal vrijstellingen opgenomen om het ruime loonbegrip enigszins te beperken. (art. 11 wet LB) De belangrijkste drie zijn Schade aan of verlies van persoonlijke zaken (art. 11 lid 1 letter k wet LB) Bijvoorbeeld als iemand schade maakt aan haar pak bij uitoefening van de dienstbetrekking. Eenmalige uitkeringen en verstrekkingen bij overlijden (art. 11 lid 1 letter m wet LB) Bijvoorbeeld: iemand overlijd en zijn vrouw krijgt nog enkele maanden loon uitbetaald van de overleden werknemer. Diensttijd- of jubileumvrijstelling (art. 11 lid 1 letter o wet LB) Bijvoorbeeld: iemand is 40 jaar in dienst en krijgt hiervoor eenmaal het maandloon onbelast uitbetaald. Alles wat je echt nodig hebt voor het uitvoeren van werk, wordt niet belast met loonbelasting. Kijk nog even goed naar de volgende artikelen (besproken in case les 2): • Art. 11 sub k wet LB • Art. 3.7 lid 1 sub c wet LB • Art 3.8 sub a wet LB Hoe zit dit met het opbouwen van Pensioen? Een pensioensregeling is onbelast als er wordt voldaan aan de eisen van art. 18 wet LB. We kennen drie soorten stelsels voor het de toekenning van pensioenrechten: 1. Het eindloonstelsel (art. 18a lid 1 wet LB) De pensioen wordt berekend over het loon dat vlak voor de pensioendatum wordt genoten. 2. Het middelloonstelsel (art. 18a lid 2 wet LB) De pensioen wordt berekend over het gemiddeld bij de werkgever verdiende loon. 3. Het beschikbare-premiestelsel (art. 18a lid 3 wet LB) Het pensioen is niet loon-, maar premiegerelateerd. Het pensioen is afhankelijk van de beschikbaar gestelde premie en de daarop behaalde beleggingsresultaten. Wie is inhoudsplichtig? Dit kan op twee manieren: 1. De werknemer belast: Alles wat belast moet worden, wordt bij het loon van de werknemer opgeteld. 2. De werkgever belast: De werkgever mag maximaal 1,5% van het totale fiscale loon, de vrije ruimte, besteden aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor werknemers. =

Page 31: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

zonder loonbelasting. Over het bedrag boven de vrije ruimte (vergoedingen-uitgerekende bedrag) betaalt de werkgever loonbelasting in de vorm van een eindheffing van 80%. Hoeveel belasting betalen na toepassing tarieven? Om dit te bepalen gebruik je een stappenplan: 1. Bepalen belastbaar loon (loon volgens de wet LB – vrijstellingen) 2. Toepassen van de tarieven (art. 20a wet LB) Let op! Bij schijf 1 en 2 moet er nog een premie bij van 31.15% (dit staat niet in de bundel, maar er wordt wel naar verwezen in art. 21 sub b) De percentages moet je gewoon kennen. Zie boek blz. 53. 3. Min: de standaardloonheffingenkorting (art. 22 en 22a wet LB) (art 20 lid 1 wet LB) = korting op de loonheffing. Als je deze stappen uitvoert kom je tot de verschuldigde loonbelasting. Deze is af te dragen door de werkgever en wordt direct ingehouden op het loon van de werknemer. Hoe zit het in elkaar? / wat hoort erbij? De wet inkomstenbelasting gaat uit van een ‘’drieboxenstelsel’’. De belasting per box verschilt: Box 1: inkomen uit werk en woning (art. 3.1 wet IB) (H3 IB). Tarief: progressief. Schijventarief = 37%, 42%, 42% en 52% (art 2.10 Wet IB) ( Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 4.1 wet IB) (H4 IB). Aanmerkelijk belang: o.a. aandelenbezit van minstens 5% in een BV/NV. Tarief: 25% (art 2.12 Wet IB) Box 3: inkomen uit sparen en beleggen (art. 5.1 wet IB) (H5 IB). Er wordt geacht 4% rendement te zijn behaald (zélfs bij verlies!) van het vermogen op 1 januari minus het heffingsvrije vermogen. Tarief: 30% (art 2.13 Wet IB) Je berekend eerst het totaal van de drie boxen, hier gaan de algemene heffingskorting (2.001 euro), arbeidskorting (max. 1.173 euro) en voorheffingen vanaf. Zo houd je de nog te betalen inkomstenbelasting over. Wat is Goed Koopmans Gebruik?Goed Koopmans Gebruik gaat uit van drie beginselen: 1. Realiteitsbeginsel: pas als je de winst daadwerkelijk hebt, zet je het op de balans 2. Voorzichtigheidsbeginsel: je zet iets op de balans voor aanschafwaarde, ook al is de waarde gestegen. Als de waarde is gedaald, wordt er wel afgeschreven. 3. Eenvoudbeginsel: winst wordt toegerekend aan bepaalde jaren, dit moet praktisch hanteerbaar zijn. Beperkte aftrekbare en niet aftrekbare kosten: Beperkte aftrekbare kosten: - Algemene aftrekbeperking (art. 3.15 Wet IB) - Specifieke aftrekbeperking (art. 3.17 wet IB)

Page 32: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Niet aftrekbare kosten: - Algemene aftrekbeperking (art. 3.14 wet IB) - Specifieke aftrekbeperking (art. 3.16 wet IB) Vermogensvergelijking: eindbalans –beginbalans –Stortingen +onttrekkingen +beperkt en niet aftrekbare kosten –Vrijstellingen –Ondernemingsfaciliteiten –MKB-winstvrijstelling = Belastbare winst uit onderneming voor Box 1

Page 33: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

HUMAN RESOURCE MANAGEMENT (HRM) Arbeidscommunicatie: ‘Arbeidsmarktcommunicatie is het planmatig proces waarbij wordt getracht een directe of indirecte wervingsboodschap over te brengen bij potentiële medewerkers en hun beïnvloeders, direct of via een bepaald medium’ Planmatig proces: je maakt een plan hoe je het elk jaar wil aanpakken. Directe wervingsboodschap: meteen mensen willen aannemen. Indirecte wervingsboodschap: het imago willen verbeteren. Potentiële medewerkers: mensen die eventueel bij jou willen komen werken Medium: wervingskanalen Beïnvloeders: ouders, vrienden, familie etc. Drie doelstellingen arbeidscommunicatie: 1. Employer Branding, communiceren van ons imago als werkgever. (les 1) 2. Directe werving (les 2 en 3) 3. Relatiemanagement: je werkt constant aan relatie met mogelijke en eigen werknemers. Arbeidsmarktimago/Employer Branding/ Werkgeversmerk: ‘’Je als werkgever positioneren op de arbeidsmarkt: wat maakt de organisatie als werkgever zo aantrekkelijk?’’ = onderdeel van corporate communicatie. - Wie/wat ben je als werkgever? - Waar sta je voor? - Wat kun je voor (potentiële) werknemers betekenen Doelstellingen Employer Branding/ wat wil je er mee bereiken: o Door werknemers gezien worden als gewilde werkgever o Werknemers ‘blij’ en ‘trots’ maken dat ze bij het bedrijf werken o Huidige goede werknemers behouden o Betrokkenheid bij de organisatie kweken o Positief imago binnen de branche creëren Welke onderwerpen komen aan bod bij een arbeidsmarktcommunicatieplan: 1. Probleemstelling: opdracht – centrale vraag. Je maakt een arbeidscommunicatie plan als er zich een probleem voordoet. Dit probleem moest juist geformuleerd worden. Dit is van belang zodat je niet over het verkeerde probleem gaat communiceren. Formuleer het probleem als een uitdaging. 2. Doelstellingen (smart) Je moet doelstellingen trekken om te achterhalen of de communicatie achteraf te meten. Zorg dat je deze SMART formuleert! Doelstellingen binnen de arbeidscommunicatie zijn altijd gericht op kennis, houding of gedrag. 3. Doelgroep (analyse) Je moet een aan je doelgroep doorgeven wat je wilt bereiken. Je maakt een profielschets. Dit is een concrete, gedetailleerde en levendige typering van de doelgroep. Let hierbij op segmenteren: Geografisch: Woonplaats, regio, bereid te verhuizen

Page 34: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Demografisch: Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, gezinssamenstelling/-fase Socio-economisch: Opleidingsniveau, salarisniveau/wensen Lifestyle: interesses & hobby’s, mediavoorkeur: online- en leesgedrag, politieke voorkeur, ideeën over geld en sparen 4. Boodschap (wat willen we overbrengen?) Datgene wat de doelgroep inhoudelijk wil vertellen aan de doelgroep. Denk hierbij aan het volgende: - In kernwoorden: relevant, eenvoudig en onderscheidend. - Houd je doelgroep (de ontvanger) voor ogen en sluit de boodschap hierbij aan - Kijk naar de doelen die je bepaald hebt. Wat wil je bereiken en wat moet je dan communiceren? - Keuzes maken! - Denk aan push- en pullfactoren 5. Strategie (hoe gaan we dat aanpakken?) Welke aanpak kies je om het doel te bereiken. Je maakt definitieve keuzes: Wie, wat, wanneer en hoe. Je stelt vast waarom je dit zo gaat doen en beslist of je het zelf gaat doen of gaat uitbesteden. (gebruik maken van intermediairs) 6. Werving – en selectiemiddelen/ media Werving is het geheel van activiteiten dat erop is gericht gegadigden te doen solliciteren naar bepaalde functies in de organisatie. Indirecte werving is gericht op het imago verbeteren. Directe werving op het doen solliciteren voor een functie. Directe werving wordt ook wel Job Branding genoemd. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het aantrekkelijk positioneren van een baan. 7. Organisatie en planning (draaiboek werving én selectie) Er moeten keuzes gemaakt worden wie de communicatie uitvoert. Dit verschilt per onderneming, maar het moet wel duidelijk zijn wie wat doet en dit moet onderling met elkaar gecommuniceerd worden. Het is hierbij slim om een draaiboek te maken. 8. Budget Je kan op verschillende manieren je budget bepalen. Deze zijn al ooit geleerd. 9. Evaluatie Deze stap wordt vaak vergeten, maar is zeker zo belangrijk als de andere stappen. Je bekijkt hier de doelstellingen en of deze zijn behaald. Zo ja, wat was het succes? En zo nee, waarom is het niet gelukt? Hier kan je de volgende keer weer op verder gaan. Bij competentiegerichte werving maken we gebruik van het OGI-model. 1. Organisatieniveau: missie, visie en kernwaarde 2. Groepsniveau: afdelingen, teams, doelen en plannen 3. Individueel niveau: taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden (TVB) en competenties. We kunnen op 4 manieren gebruik maken van online werving:

Page 35: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

1. Eigen recruimentsite (werkenbij) Belangrijke punten: - Het moet vindbaar zijn - Het moet de doelgroep aanspreken - Er moet voldoende informatie op te vinden zijn - De eerste indruk moet goed zijn. 2. Vacaturensites We kennen vier soorten: - Generieke vacaturesite: deze is voor alle niveaus en alle doelgroepen. Er wordt geen onderscheidt gemaakt in opleidingsniveau of regio. Bijvoorbeeld jobbird.com - Groot en gespecialiseerd: deze vacaturesite is groot en specifiek gericht op een doelgroep. Intermediair is bijvoorbeeld gericht op hoger opgeleiden. Werkenbijdeoverheid.nl is ook specifiek gericht. - Niche: gespecificeerd op regio of binnen een bepaalde branche. Bijvoorbeeld werkeninbranbant.nl of werkenbijdezorg.nl - Internationaal: gespecialiseerd op internationale banen. 3. Online exposure Zichtbaar zijn op internet op een specifieke manier. Dit is dus al het overige op internet wat niet in de andere categorieën valt. Reclame op YouTube. Reclame op site, in spelletjes op internet, bloggen, spammail, etc. 4. Online social netwerken Social media wordt tegenwoordig erg veel gebruikt als online wervingsmiddel. Erg veel mensen maken er gebruik van dus het wordt vaak gezien en het werkt snel en efficiënt. Om te stimuleren dat mensen bepaalde vacatures doorsturen wordt er veel gebruikt gemaakt van doorstuurlinkjes via facebook, linkedin en twitter. Belangrijk bij werving via social media: - Belangrijkste middelen zijn LinkedIn, Facebook, Twitter en Google. - Social media hebben eigen doelgroepen en eigen doelstellingen - Social media hebben veel potentie, maar kosten ook veel tijd om het goed bij te houden. - Social media gaan om interactie, niet om zenden. Een sollicitatiegesprek verloopt vaak volgens de STARR-Methode: Je laat hierbij een kandidaat de aanwezigheid van zijn/haar competenties illustreren/toelichten door te vragen naar: • Situatie Wat speelde er? • Taak Wat was je taak/rol? • Actie Welke acties heb je ondernomen? • Resultaat Hoe er op je acties gereageerd? • (Reflectie) Hoe kijk je erop terug? Door een interview met meer mensen aftenemen ben je minder subjectief! Wat moet je doen (als manager) in een goed onboardingsprogramma? 1. De nieuwe medewerker moet zo snel mogelijk operationeel zijn (aan het werk) - Taken duidelijk hebben

Page 36: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Aangeven hoe de medewerker dat moet doen - Uitleggen en rondleiden - Afstemmen wat de verwachtingen zijn 2. Medewerker moet snel succesvol zijn - Meten wat hij doet - Feedback geven - Bespreken en bijsturen/ complimenteren 3. De nieuwe medewerker behouden - Goede werkomstandigheden - De kans geven om te ontwikkelen - Bespreken wat de ambities zijn van de medewerker, afspraken maken voor de toekomst

Page 37: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

MANAGEMENT

Het groeimodel van Keuning: Stadium 1: Bestaansopbouw. In dit stadium ben je bezig met klanten binnenhalen, je moet gaan verkopen en je moet zorgen dat klanten je kunnen vinden. Aandachtspunten stadium 1: • Nakomen leveringsverplichtingen (klant is koning. Je moet beloften nakomen • Verbreden van bestaansbasis (je wilt dat klanten terugkomen, dus met nieuwe

producten komen) • Voldoende geld? (balans houden, je kan namelijk pas leveren als je betaald

hebt.) Strategie: Overleven: stadium 1 is namelijk een erg moeilijke periode voor een bedrijf. Belangrijk is dat je succes uitstraalt en positief blijft! Kenmerken stadium 1: o Klein bedrijf o Er is nog weinig geregeld o Geen organisatiestructuur (Eenvoudige structuur à later functionele indeling) o Geen strategieën o Kijken van dag tot dag o Eigenaar is ook belangrijkste persoon binnen bedrijf Bij groeistadia 1 hoort groeifase 1: groei door creativiteit Deze fase wordt afgesloten met een leiderschapscrisis. = de organisatie is gegroeid, maar de leider kan niet alles meer alleen. (bijvoorbeeld baas is kok, maar hij heeft meer hulp nodig die leiding geeft etc.) Deze crisis kan opgelost worden door bijvoorbeeld de aanname van een bedrijfsleider of adjunct-

Page 38: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

directeur. Stadium 2: overleven In dit stadium ben je voornamelijk bezig met de inkomsten en uitgaven. Je hebt wel klanten, maar ze komen niet constant terug dus je verkoopt nog niet genoeg om je kosten te dekken. Je kan heel erg lang in dit stadium zitten. Zeker met de crisis. Kenmerken stadium 2: o Kleine bedrijven o Weinig procedures en richtlijnen o Beloning personeel vaak onsystematisch en paternalistisch (onwillekeurig) o Het nieuwe operationeel management neemt nooit zelf grote beslissingen o Eenvoudige structuur/ F-indeling (aan het einde van stadium 2 is dit al meer uitgebreid) o Eigenaar is belangrijkste persoon in het bedrijf Strategie: Nog altijd gericht op overleven Bij groeistadia 2 hoort groeifase 2: groei door dirigeren Groei door dirigeren: de eigenaar/directeur geeft constant opdrachten en orders. Deze fase wordt afgesloten door een autonomiecrisis. De teamleider etc. nemen de taken van de eigenaar over. De medewerkers worden het spuugzat dat ze constant worden aangestuurd. De medewerkers willen dus zelfstandig ook dingen mogen doen. Stadium 3: succes In dit stadium krijg je meer geld binnen dan je kosten hebt. Het begint ergens op te lijken, maar de vraag is hoe je hier mee om gaat. Ben je hier blij en tevreden mee (handhaven), of wil je meer (uitbreiden)? Aandachtspunten stadium 3: • Je hebt toekomstige managers nodig • Je moet specialistische managers aannemen • Je moet op zoek gaan naar middelen (investeringen) om verder uit te breiden. • Je moet opzoek naar hoger opgeleid personeel Kenmerken stadium 3: o Stabiel bedrijf. o Keuzen tussen handhaven of uitbreiden o Functionele organisatiestructuur (na uitbreiden veranderd deze F-indeling vaak in P/G) o Invoering van systemen, alles wordt beter geregeld (planning/ budgets) o Meer tijd om na te denken Strategie: Handhaven status quo Bij groeistadium 3 hoort fase 3: groei door delegatie: In deze fase moet je steeds meer dingen uit handen gaan geven. De eigenaar

Page 39: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

kan niet alles meer zelf. De taken en verantwoordelijkheden worden door andere uitgevoerd. Deze fase wordt afgesloten met een beheers crisis. De directeur heeft hier niet meer in de hand wat er allemaal gebeurt in het bedrijf. De eigenaar raakt in paniek en wil weer meer dingen zelf gaan regelen. Je kan dit toch weer in de hand krijgen door: - MBE: management by Exception: je vertelt iedereen wat je verwacht. Je kan mensen dan aanspreken als ze het niet volgens je verwachtingen doen. Stadium 4: expansie De organisatie wil in dit stadium verder groeien. Niet het zelfde blijven, maar veranderen en hierdoor groeien. In dit stadium is het belangrijk om te weten waar je liquiditeit vandaan haalt. Aandachtspunten stadium 4: • Je moet financiële middelen vinden en verkrijgen om te groeien • Je moet zorgen dat klanten komen en ook echt betalen. (liquiditeit en cashflow

zijn randvoorwaarde) • Afdeling R&D gaat op zoek naar nieuwe producten/diensten • Inzichtelijk maken welk bedrijfsonderdeel winstgevend is Kenmerken stadium 4: o Stabiel bedrijf. o Uitbreiden o Interne specialisatie organisatiestructuur (P-, G- of M-indeling) o Verdere decentralisatie o Gevaar: alwetenheidssyndroom bij directie: de directie wil nog steeds over alles op de hoogte zijn, maar dit is helemaal niet mogelijk. Hier heeft hij bedrijfsleiders voor. o Scheiding tussen leiding en eigendom (soms nog oude eigenaar, soms door investeerder overgekocht) Strategie: Gericht op expansie en consolidatie Wellicht toetreding in andere bedrijfstakken Gevaar: almachtigheidsyndroom: de directeur komt in een flow dat hij denkt en voelt dat hij alle macht heeft en alles wat hij doet geweldig is. In hun eigen hoofd zien ze alles zo gebeuren, maar de organisatie kan dat niet meer bijbenen. Bij groeistadium 4 hoort fase 4: groei door coördinatie: In deze fase moet je als manager steeds moor processen gaan vastleggen. Deze moeten voor alle vestigingen het zelfde zijn om een geheel te zijn. Iedereen moet doen wat er wordt vastgelegd. Deze fase wordt afgesloten met een bureaucratiecrisis. Er komen teveel regels en procedures. Mensen worden gek omdat ze zelf niks meer mogen beslissen en alles moeten doen volgens de regels. Stadium 5: optimale verhoudingen In dit stadium loopt alles zoals gewenst. Er zijn veel plannen en processen. Voor grote organisaties is dit het ultieme stadium. Alles loopt zoals het hoort, alles is goed geregeld, je komt regelmatig met nieuwe producten en ideeën. Het gaat dus goed.

Page 40: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Aandachtspunten stadium 5: • Consolideren en beheersen financiële winst, let op de kosten! • Behouden flexibiliteit en ondernemersgeest • Veel aandacht geven aan plannen en processen Kenmerken stadium 5: o Structuur is gedecentraliseerd o Je hoeft niet meer perse uit te breiden o Vaak jong personeel (kosten) à jeugdloon (loon staat vast in bijv. cao) o Ondernemerschap vanuit de vestigingen, vestigingen meer macht o Management bij objectives (doelen), filialen stellen doelen voor zichzelf o Eigendom bij aandeelhouders (vaak heeft de eigenaar zich laten uitkomen) Strategie: Gedetailleerde bedrijfsplanning Strategische planning Gevaar: verstarring, risico mijding (stadium 6) Bij groeistadium 5 hoort fase 5: groei door samenwerking In deze fase is heel veel samenwerking nodig. Alle bedrijfsleiders moeten met elkaar overleggen over hoe dingen efficiënter, goedkoper of beter kunnen. Deze fase wordt afgesloten door de overlegcrisis. Alle bedrijfsleiders zin alleen nog maar aan het overleggen en minder met de business en klant bezig. Het overleg slaat dus door. Stadium 6: verstarring In dit stadium liep alles zoals gewenst, maar wordt er minder focus gelegd op ontwikkeling. Een bedrijf durft geen risico meer te nemen. Hierdoor raakt het in de fase verstarring. Een onderneming hoeft nooit in dit stadium te komen. Aandachtspunten stadium 6: • Wordt vaak veroorzaakt door de overlegcrisis en door gebrek aan

innovatiekracht • Gevaar: risicovermijding en inslapen van medewerkers • Oplossing: resultaatgerichtheid (net als vroeger), kan door middel van

deregulering (minder procedures en regels) • Je moet mensen gaan motiveren om resultaatgericht te werken. • Je moet nieuwe lijnen uitzetten en deze kenbaar maken aan de werknemers. Kenmerken stadium 6: o Je durft niet uit te breiden o Je durft geen nieuwe mensen aan te nemen o Je durft niet meer te innoveren o Niemand heeft put om te denken aan betere ontwikkelingen o Minder organisatielagen en stafafdelingen in de structuur nodig Strategie: Je weet niet meer hoe dit moet Er zijn gen strategieën meer Of men probeert nog iets, maar het houd op als de klant of medewerkers het niet meer zien.

Page 41: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Bij groeistadium 6 hoort fase 6: groei door verzakelijking en deregulering In deze fase worden we zakelijker, efficiënter vergaderen, minder procedures. Actielijsten. Alles is geregeld en duurt minder lang. Het wordt gemakkelijker gemaakt om niet vast te hangen in overleg. Deze fase wordt afgesloten door de identiteitscrisis. Er is niet meer duidelijk waar je als onderneming voor gaat. Ook is een legitimatiecrisis mogelijk. Dit is meer extern gericht. De klant weet niet meer waarom hij voor dit bedrijf moet kiezen. Stadium 7: nieuwe vormen van groei In dit stadium loopt het niet meer goed. Een bedrijf gaat bijna failliet omdat de klant en medewerkers gedemotiveerd zijn. De enige oplossing is nog de overname van het bedrijf door andere bedrijven. Dit is erg risicovol. Aandachtspunten stadium 7: • Ze hopen terug te gaan naar stadium 5 • Alleen door goed lopende bedrijven, want twee slechte bedrijven halen elkaar

alleen maar omlaag. Kenmerken stadium 7: o Dit is de laatste oplossing o Delen van het bedrijf verkopen o Je bedrijf wordt weer kleiner en gaat terug naar een vorig stadium. o Opsplitsen in meerdere bedrijven Strategie: Er zijn geen strategieën meer Proberen nog laatste oplossingen te vinden Bij groeistadium 7 hoort fase 7: groei door geïntegreerd mens- en omgevingsbewust beleid In deze fase is extra aandacht nodig voor medewerkers en klanten. Je moet voor elkaar krijgen dat zij er ook weer in gaan geloven. Deze fase wordt afgesloten door de verantwoordelijkheidscrisis. Wie is nog verantwoordelijk voor wat? Men weet niet meer wie wat regelt en hoe alles zit.

Page 42: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

PERIODE 4

INNOVATIE

Het BMC-model: Dit model helpt om te analyseren hoe de omgeving van een bedrijf verandert (trends!) en hoe het bedrijf daarmee kan omgaan teneinde een structureel competitief voordeel te behalen. Zo kan je waarde blijven creëren. Het BMC is een manier om relevante informatie met betrekking tot het business model overzichtelijk in kaart te brengen. Op deze manier worden complexe verbanden zichtbaar. Aan de hand van dit model kunnen nieuwe strategische alternatieven gecreëerd worden. Het business model kan het beste worden beschreven aan de hand van negen basisbouwstenen. Deze negen bouwstenen omvatten de vier hoofdgebieden van een onderneming: klanten, aanbod, infrastructuur en financiële levensvatbaarheid(winst). De 9 bouwstenen: 1. Klantsegmenten (KS): Een bedrijf kan niet blijven bestaan zonder klanten. Om klanten beter tevreden te stellen kan een bedrijf ze groeperen in verschillende segmenten met gemeenschappelijke behoeften, gedragingen of andere attributen. Het boek hanteert de volgende klantsegmenten: • Massamarkt: Deze maken geen onderscheid tussen verschillende

klantensegmenten. Iedereen kan er dus klant van zijn. De groep klanten heeft in grote lijnen dezelfde behoeften of problemen. Voorbeelden: Jumbo, Action, Aldi, Kruidvat, Hema, Albert Heijn en www.bol.com.

• Nichemarkt: Deze markten bedienen specifieke, gespecialiseerde klangsegmenten. De distributiekanalen en klantrelaties zijn afgestemd op de specifieke eisen van een nichemarkt. Voorbeelden: Ferrari en andere

Page 43: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

aanbieders van speciale auto-onderdelen. • Gesegmenteerd: Deze markten maken onderscheid tussen marktsegmenten

met niet iets verschillende behoeften en problemen. De segmenten hebben vergelijkbare, maar verschillende behoeften en problemen. Deze markt biedt elk segment ietwat verschillende waardeproposities. Voorbeelden: Renault biedt auto’s voor gezinnen, sportliefhebbers, ouderen en bedrijven. Allemaal geïnteresseerd in auto’s, maar net andere wensen.

• Gediversifieerd: Deze markt biedt twee niet met elkaar samenhangende klantsegmenten met zeer verschillende behoeften en problemen aan. Bijvoorbeeld: Honda en Ansof

• Multi-sided platforms: Deze markten bedienen twee of meer onderling afhankelijke klantsegmenten. Beiden segmenten zijn belangrijk wil het business model werken. Vaak zijn de doelgroepen: gebruikers en adverteerders. Bijvoorbeeld: Google, rtl4, metro en VISA. Deze bedrijven bieden gratis diensten of producten aan maar kunnen alleen blijven bestaan door adverteerders.

2. Waarde proposities (WP): De waardeproposities beschrijft de bundel van producten en diensten die waarde creëert voor een specifiek klantsegment. Je kant dit zien als bepaalde sleutelvaardigheden. Hoe beter je je aanbod (waarde voor de klant) afstemt op de klant, hoe succesvoller je bent. Waarde kunnen kwantitatief zijn (bijv. prijs, snelheid of service) of kwalitatief (bijv. ontwerp en klantervaring). In het boek komen de volgende aanbod: - Nieuwheid (bijv. de IPAD) - Performance/ het constant verbeteren van producten en diensten (bijv. snellere pc) - Customization/ op maat maken naar de wens van klant (bijv. online schoen ontwerpen) - Klus klaren/ producten die je helpen om dingen sneller en handiger te doen - Een mooi ontwerp (bijv. meubelstuk) - Status (bijv. automerk en kledingmerk) - Lage prijs (bijv. huismerk, discounters) - Gemak (bijv. mobiele telefoon) 3. Kanalen(KN): Deze bouwsteen beschrijft hoe een bedrijf met zijn klantsegmenten communiceert en ze bereikt om een waardeproposities te leveren. Kanalen vervullen verschillende functies: - Awareness (bekendheid) vergroten bij klanten over de producten en diensten van een bedrijf. - Klanten helpen de waardeproposities van een bedrijf te beoordelen - Het voor klanten mogelijk maken specifieke producten en diensten aan te schaffen. - Een waardeproposities leveren aan klanten. - Klantsupport bieden ná aankoop. 4. Inkomstenstromen = Verdienmodellen: Op welke manieren kun je geld verdienen aan je klanten?

Page 44: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Verkoop = overdracht van eigendom fysiek product Bijvoorbeeld supermarkt Gebruikersfee= dienstverlening naar gebruik Abonnementsgelden= vast tarief Abonnementen telefoon Uitleen/huur/lease Verhuren van woonhuisjes Licentieverlening = auteursrecht/patenten Bij computerprogramma’s betaal je voor Exel, maar je krijgt niet alles ervan, maar je kunt het toepassen. Brokerage fee = commissie percentage Makelaar verdient door percentage van de verkoopprijs. Reclame: Advertenties in tijdschift of op je website een banner te laten plaatsen. 5. Klantenrelaties = Hoe ga je met je klant om, zodat hij naast de tevredenheid over jouw product/dienst tevreden is over je bedrijf met als doel: · Nieuwe klanten aantrekken (Klantacquisitie) · Bestaande klanten behouden (klantretentie) · Meer verkopen aan bestaande klanten (upselling) Soorten klantrelaties: • Persoonlijke hulp= Een verkoopmedewerker helpt je • Toegewezen persoonlijke hulp= Continu dezelfde accountmanager helpt je. • Self Service= Trekmuur van de frietzaak, zelfscanner bij AH- To GO • Geautomatiseerde diensten= Bij AH-ToGo kun je zelf de producten pakken,

scannen en betalen, kaartje bij de trein kopen • Communities= Jeep heeft bijeenkomsten dat ze samen tochten gaan maken.

Groep waar je bij hoort. Dus een erg nauwe relatie met de klanten. • Co-creatie= Dat je klant eigenlijk mede het product mag maken. Pickwick heeft

theedrinkers die mee smaken kunnen bepalen. Of net zoals Lays die wedstrijden heeft voor nieuwe smaken.

6. Kernactiviteiten= De belangrijkste dingen die een bedrijf moet doen om te zorgen dat een businessmodel werkt. De processen die centraal staan in de branche moet het bedrijf het beste organiseren en moet de meeste management aandacht hebben. 3 soorten Key Activities: - Productie= ontwerpen, maken en leveren Produceren bijvoorbeeld BMW. -Probleem oplossen= Alle kernactiviteiten onder om problemen op te lossen. Denk hierbij aan tandartsen, dokters, automonteur.

Page 45: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Platform of netwerk= Dat je partijen met elkaar verbind. Denk aan Metro: adverteerders + lezers. 7. Key Resources= De belangrijkste assets die een bedrijf nodig heeft om te zorgen dat een businessmodel werkt. Assets = resources = productiemiddelen. 1. Fysieke resources = vaste activa,infrastructuur Tastbare middelen, zoals kasten, computers, machines. NS, productiebedrijven 2. Intellectuele resources = Kennis, informatie, patenten Licenties, wijsheid wat een bedrijf heeft, zoals het recept voor Coca-Cola Uitgeverijen, electronica bedrijven 3. Human resources= Kennis en kunde Hier zit het niet zoals bij 2 op papier, maar puur in de hoofden van mensen. Voor een ziekenhuis zijn dit bijvoorbeeld de chirurgen die alles weten en kennen. Universiteiten en hogescholen 4. Financiële resources Je hebt geld nodig om het Businessmodel nodig om te werken. Geld nodig om je werk mee uit te voeren. Wil je lening uitgeven of rente uitbetalen, dit zijn hun werkzaamheden en kan dus niet zonder geld. Banken (funding), verzekeraar. 8. Key Partners= Het netwerk van leveranciers en partners die zorgen dat het businessmodel werkt. Er zijn nauwelijks nog bedrijven die geen samenwerking aangaan met andere partijen om hun businessmodel te realiseren. Het kiezen van de juiste strategische partnerships is dan ook van levensbelang voor het optimaliseren van het businessmodel. Klant/leverancier: transportbedrijf Norbert Dentressangle en Ikea hebben strategische alliantie voor distributie en warehousing. RR levert al sinds jaar en dag vliegtuigmotoren voor Boeing. Ontwerpen worden op elkaar afgestemd. Strategische Allianties= Samenwerking tussen niet-concurrenten om samen strategisch voordeel te behalen. Werk op elkaar aansluiten zodat je samen het verschil kan maken. Senseo: philips (apparaten) en Douwe Egberts (koffiepads) Joint venture= Twee verschillende bedrijven die samen strategisch voordeel willen halen, maar dan ook samen een nieuwe organisatie en identiteit oprichten. Vanuit deze samenwerking komt 1 naam te liggen. Lipton is JV van Pepsico en Unielever Coöptatie= Samenwerken met je concurrent. Op deze manier kun je financieel voordeel behalen. BMW levert de motoren voor Saab (concurrenten leveren aan elkaar) 9. Kostenstructuur = Wat is de structuur van de belangrijkste kosten die

Page 46: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

inherent zijn aan het businessmodel. De keuzes die worden gemaakt bij de inrichting van het interne bedrijfsmodel hebben grote invloed op de kostenstructuur van het bedrijf. Een belangrijk element is om de kosten zo laag te krijgen maar een minstens zo belangrijk argument is om de kosten flexibel te houden zodat de organisatie wendbaar blijft voor veranderende marktomstandigheden en marktbehoeften. Een derde element die van belang is, is de vraag of het bedrijfsmodel gericht is op innovatie en kwaliteit of dat de nadruk ligt op lage prijs. 1. Waardegestuurde businessmodellen versus kostengestuurde businessmodellen: = Kies je ervoor om zoveel mogelijk waarde aan te bieden, of juist zo goedkoop mogelijke producten. Dit is een basiskeuze, waar wil je staan? 2. Vaste versus variabele kosten: Vaste kosten: investeringen in efficiënte productie. Voordelen: weet van te voren waar je aan toe bent Variabele kosten: flexibiliteit t.a.v. niveau van productie. Zelf doen (efficiënt) versus uitbesteden (flexibel). Voordelen: wanneer je omgeving heel dynamisch is en je niet goed weet hoe je hier op in moet spelen. Ik wil in mijn waarde flexibel zijn. 3. Schaal en scope voordelen: Schaalvoordelen: Met een product veel volume. Korting op dezelfde deuren die je besteld. Scopevoordelen: Met meerdere verschillende producten kunnen componenten gedeeld worden waardoor toch efficiencyvoordeel wordt behaald. Gaat het erom dat je gaat kijken of er niet toch taken zijn die je vaker doet. Als je 100 verschillende keukens moet zetten, komt er op een gegeven moment toch meer efficiëntie/hogere APT, omdat de keuken wel ander is, maar de handeling is vergelijkbaar.

Page 47: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

INTULECUTELE EIGENDOMS RECHT Intellectueel eigendomsrecht betekend: het beschermen van iets wat iemand creatief heeft bedacht. Je krijgt het recht om in je eentje bepaalde handelingen te verrichten. Ofwel, je hebt geestelijk eigendom. We kennen verschillende vormen: - Merkenrecht - Recht op handelsnaam - Octrooirecht - Auteursrecht - Portretrecht In art 1. Auteurswet staat het begrip auteursrecht uitgelegd. Hierbij zijn verschillende dingen van belang: - Maker: de geestelijke schepper/ degene die iets bedenkt. Dit is bij een huis de architect en bij een boek de schrijver. Let op artikel 4: Op het moment dat je naam op een werk staat, mag de rechter er in het beginsel vanuit gaan dat jij de maker bent. Tenzij de ander kan aantonen dat je dit niet bent! Let op artikel 6/7: Als je in dienst van iemand anders iets maakt, doe je dit in dienst van iemand anders. Degene waarvan je in dienst bent is dan de ‘’maker’’. Behalve als je iets doet wat totaal niet in opdracht was van de baas. - Werk: Ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst. (moet wel ook origineel zijn!!) Let op artikel 10 lid 1: in dit artikel zie je wanneer iets een werk is en wanneer niet. - Openbaar maken: ter beschikking stellen van het publiek. Dit begrip staat beschreven in artikel 12 Auteurswet. Let op artikel 12 lid 5! - Verveelvoudigen: handelingen die het origineel reproduceren en het bewerken van het origineel. Dit staat beschreven in artikel 13 Auteurswet. Let op artikel 14: Hierin staan de beperkingen van verveelvoudiging beschreven. - Beperkingen: Alleen in hele bijzondere omstandigheden is inbreuk op het auteursrecht toegestaan. Er mag dan geen afbreuk zijn aan de normale exploitatie. We kijken hierbij naar de auteursrichtlijnen. Let op artikel 15: Het overnemen van nieuwsberichten etc. is toegestaan. Let op artikel 16a: Op gebied van onderwijs zijn dingen over auteursrecht anders geregeld Auteursrecht is overdraagbaar. Ook kan je auteursrecht gedeeltelijk overdragen. Denk hierbij aan licenties. Iemand betaald ervoor om tijdelijk gebruik te maken van een deel van je werk.

Page 48: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

Wat doe je nu bij inbreuk van de handhaving? - Verbod aanvragen - Een dwangsom opeisen - Een schadevergoeding eisen - Een winstafdracht vragen - En strafrecht inschakelen Hoelang is auteursrecht geldig? Auteursrecht is niet oneindig geldig. De geldigheid staat beschreven in artikel 37 Auteurswet. Auteursrecht vergaat 70 jaar na het overleiden van de maker. Hoe kom je aan auteursrecht? Als je een werk hebt gemaakt, krijg je gelijk auteursrecht. Je hoeft je hier niet voor in te schrijven, maar krijgt dit automatisch. Onder auteursrecht valt ook het portretrecht. Dit wil zeggen dat men niet zomaar jou portret mag overnemen. Artikel 20: auteur is niet bevoegd om een portret openbaar te maken indien er sprake is van: · Een portret · In opdracht · Tenzij anders overeengekomen Artikel 21: auteur is niet bevoegd om een portret openbaar te maken indien sprake is van: · Een portret · Zonder opdracht · Voor zover een redelijk belang zich verzet. (Wanneer je alleen achter door een filmbeeld loopt is dit geen redelijk belang. Wanneer er privé foto’s van je geworden heb je een redelijk belang en mag de maker deze dus niet zomaar openbaar maken) In artikel 2.1 BVIE staat het begrip merk beschreven: Een merk: is een teken (woord, naam, afbeelding etc.) waarmee de handelswaren/diensten van een onderneming onderscheiden worden van handelswaren/ diensten van concurrenten. Wat zijn de functies van een merk? - Herkomstfunctie: je praat over een merk en iedereen weet waar je het over hebt. Het is herkenbaar. - Garantiefunctie: Je praat over een merk en iedereen weet dat het een goede kwaliteit heeft. - Reclamefunctie: Je praat over een merk en andere willen het hierdoor ook kopen. Welke type merken onderscheiden we? - Woordmerken à Lidl - Beeldmerken à Shell

Page 49: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

- Vormmerken à Grolsch heeft haar eigen vorm flesje. - Kleurmerken à Zwitsal heeft haar eigen kleur, babygeel - Slagzinnen à Nespresso. What else? Hoe zit het met de totstandkoming van een beschermd merk? 1. Men dient een aanvraag in bij BBIE 2. BBIE toets onder andere aan eisen deugdelijkheid en geoorloofdheid (art. 2.11 BVIE) 3. Uitspraak van het bureau: beschermt of onbeschermd 4. Het merk wordt ingeschreven (gedeponeerd) Aan een merk zijn een aantal materiële vereisten gesteld: Een teken kan alleen worden beschermd als hij: - Deugdelijk is o Een merk leent zich ertoe de waren of diensten te onderscheiden o Een merk mag in beginsel niet beschrijvend zijn. (geen beschrijving geven van het product of dienst dat het aanbied.) - Geoorloofd is o Niet in strijd met de goede zegen (bijv. geen scheldwoorden of persoonlijkheden zoals Hitler) o Mag niet misleidend zijn - Rechtmatig is (art. 2.20 wet BVIE) o Een merk mag niet gelijk zijn aan een ander merk, voor dezelfde waren gebruikt worden en afbreuk doen aan de functie van het merk. Dus slechtere kwaliteit zijn etc. (lid 1 sub a) o Een merk mag niet gelijk zijn of heel erg lijken op een bestaand merk dat dezelfde soort waren aanbied en waardoor verwarring ontstaat bij het publiek (lid 1 sub b) o Een merk mag niet gelijk zijn of heel erg lijken op een bestaand erg bekend merk dat een ander soort waren aanbiedt. Waardoor het nieuwe merk profijt doet aan de merknaam van het bekende merk. Of wat de reputatie van het bestaande merk schaad. (lid 1 sub c) o Een merk mag niet gebruikt worden voor iets anders dan het aanbieden van waren of diensten, waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of wat afbreuk doet aan de reputatie van het merk. (lid 1 sub d) Een handelsnaam is de naam waaronder de onderneming wordt gedreven (art. 1 HNW) - Doel is het onderscheiden van een onderneming (en dus niet het goed/product) - Iedere ondernemer is vrij om een handelsnaam te kiezen, de wet geeft slechts een aantal verbodsbepalingen - Ontstaat door gebruik! Hoef je dus niet aan te vragen. Eisen aan een handelsnaam: - Er mag geen misleiding zijn omtrent eigendom (art. 3 HNW). Je mag dus niet de naam van een bekende Nederlander gebruiken ofzo. - Er mag geen misleiding zijn omtrent de rechtsvorm (art. 4 HNW) - Er mag geen overige misleiding zijn (art. 5b HNW) (je mag niet liegen!) - Het is verboden een handelsnaam te voeren die: o Reeds door een andere onderneming wordt gevoerd

Page 50: Kennisportfolio bedrijfskunde MER · - introductie - aanstelling en bepaling arbeidsvoorwaarden Doorstroom: - Beloning - Beoordeling (beoordelingsgesprek) - Begeleiding (functioneringsgesprek)

o Deze door de ander rechtmatig werd gevoerd o Indien sprake is van verwarringsgevaar door: § plaats vestiging of § aard onderneming. - Het is verboden een handelsnaam te voeren die: o Een beschermd merk bevat o De handelsnaam lijkt teveel op het merk o Waarbij verwarringsgevaar over herkomst is te duchten.