Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder...

22
Algemene Economie Micro-economie = economie van bedrijven en gezinnen Meso-economie = economie van verschillende sectoren en bedrijfstakken Macro-economie = economie als geheel (meestal een land) Nationaal inkomen in formule: EV = C + I + O + E – M Betekenis: Effectieve vraag = consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + export – import BBP = bruto binnenlands product – nationaal inkomen. Kanttekening BBP: - Gemiddeld cijfer, zegt dus niets over de verdeling van het inkomen. - Zaken die plaatsvinden in de informele economie worden niet meegeteld o Grijze circuit = niet geregistreerd, wel legaal – vrijwilligerswerk o Zwarte circuit = niet geregistreerd, illegaal – illegale productie - Er wordt geen rekening gehouden met verschillen in prijsniveau. Bruto binnenlands product (BBP) = nationaal inkomen drie groepen groeifactoren die nationaal inkomen bepalen: - Niet-economische factoren = zaken als godsdienstige opvattingen, cultuur en manier waarop maatschappij is ingericht. - Vraagfactoren = effectieve vraag - Aanbodfactoren = productiecapaciteit Onder macro-economie wordt verstaan: economie als geheel bijv. van een land of over de wereld. Denk hierbij aan de economische kringloop = model van de werking van de economie als systeem. De deelnemers van de economisch kringloop zijn: gezinnen (consumentenmarkten), bedrijven (zakelijke markten)), overheid (markt voor overheidsopdrachten) en buitenland (buitenlandse markten). Pijl 1 Consumptie Pijl 2 Lonen Pagina | 1

Transcript of Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder...

Page 1: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Algemene EconomieMicro-economie = economie van bedrijven en gezinnenMeso-economie = economie van verschillende sectoren en bedrijfstakkenMacro-economie = economie als geheel (meestal een land)

Nationaal inkomen in formule: EV = C + I + O + E – M Betekenis: Effectieve vraag = consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + export – import

BBP = bruto binnenlands product – nationaal inkomen. Kanttekening BBP:- Gemiddeld cijfer, zegt dus niets over de verdeling van het inkomen.- Zaken die plaatsvinden in de informele economie worden niet meegeteld

o Grijze circuit = niet geregistreerd, wel legaal – vrijwilligerswerk o Zwarte circuit = niet geregistreerd, illegaal – illegale productie

- Er wordt geen rekening gehouden met verschillen in prijsniveau.

Bruto binnenlands product (BBP) = nationaal inkomen drie groepen groeifactoren die nationaal inkomen bepalen:

- Niet-economische factoren = zaken als godsdienstige opvattingen, cultuur en manier waarop maatschappij is ingericht.

- Vraagfactoren = effectieve vraag- Aanbodfactoren = productiecapaciteit

Onder macro-economie wordt verstaan: economie als geheel bijv. van een land of over de wereld. Denk hierbij aan de economische kringloop = model van de werking van de economie als systeem. De deelnemers van de economisch kringloop zijn: gezinnen (consumentenmarkten), bedrijven (zakelijke markten)), overheid (markt voor overheidsopdrachten) en buitenland (buitenlandse markten).

Pijl 1 ConsumptiePijl 2 LonenPijl 3 InkomstenbelastingPijl 4 UitkeringenPijl 5 OverheidsbestedingenPijl 6 VennootschapsbelastingPijl 7 ImportPijl 8 ExportPijl 9 Investeringen

Pagina | 1

Page 2: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Economische begrippen rondom conjunctuur:Conjunctuur = economische situatie (groei) op bepaald momentConjunctuurbeweging = veranderingen in groeipercentage van productieTrend = over een reeks van jaren gemeten groeiHoogconjunctuur = groei boven het gemiddelde (trend)Overspanning = vraag groeit sneller dan de productiecapaciteit aankanLaagconjunctuur = als de productiegroei vertraagt of zelfs krimpt (economische slechte tijden)Neergang = afname hoogconjunctuurRecessie = groei onder het gemiddelde (trend)Depressie = productie daalt gedurende langere periodeCrisis = omslagpunt van hoogconjunctuur naar laagconjunctuur

Bedrijven die evenredig op de conjunctuurbeweging reageren, worden cyclische sectoren genoemd.

Conjunctuurbewegingen ingedeeld naar gemiddelde duur:Kondratieff-golf Juglar-golf Kitchin-golfGem. 54 jaar 7 tot 11 jaar Gem. 40 maandenWanneer alle drie de golven in dezelfde fase verkeren, leidt dat tot zeer hevige beweging, doordat de drie golven elkaar versterken.

Een verklaring van wisselingen in conjunctuurgolf is de verandering in de kooplust van consumenten en producenten. Daarbij spelen particulieren, overheid, binnen- en buitenland een rol.Heel erg belangrijk bij de conjunctuur is het consumentenvertrouwen.

ConjunctuurvoorspellingenOntwikkelingen rondom het gebied van de conjunctuur zijn een belangrijke betekenis voor de afzetverwachtingen van een ondernemingen. Er worden daarom dan ook veel voorspellingen gedaan over de conjunctuurverloop.

Opgaande conjunctuurBetekent een positieve invloed op de omzet en positieve verwachtingen van de toekomst. Consumenten gaan hun aankopen vergroten. Productie en werkgelegenheid gaan stijgen, lonen nemen toe, winstmarge komt toch weer onder druk te staan (dmv. hogere verkoopprijs).Maatregel van overheid bij hoge conjunctuurgolf = rente verhogen (meer sparen, minder uitgeven).

Neergaande conjunctuurBetekent een negatieve invloed op de omzet en negatieve verwachtingen van de toekomst. Consumenten zien inkomens minder worden en gaan minder besteden. Productie en werkgelegenheid dalen. Resultaat loopt terug –> bedrijven moeten bezuinigen.Maatregel van overheid bij hoge conjunctuurgolf = rente verlagen (minder sparen, meer uitgeven).

Pagina | 2

Page 3: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Gezinnen

Consumptie = bestedingen van gezinnen. Met gezinnen bedoelen we alle ingezetenen (inwoners) van een land. Gezinnen stellen een pakket goederen en diensten samen ter bevrediging van hun behoeften = consumptiepatroon. Factoren die de consumptiegroei beïnvloeden:

- Inkomensstijging- Inkomensnivellering

- Reële rentestijging- Vermogenstoename

De verandering van het inkomen gecorrigeerd door inflatie is de verandering van de koopkracht. * Stijging van koopkracht = stijging van reëel inkomen = toename van aantal producten dat men kan kopen. De afzet van een product is afhankelijk van de inkomensgroep die het product consumeert en met de marginale consumptiequote kan dan worden bekeken hoeveel er van een extra euro inkomen wordt geconsumeerd.

Inflatie = stijging algemeen prijspeil. Door inflatie ontstaan diverse praktische problemen en inflatie draagt bij aan een onzeker ondernemingsklimaat.

Twee betekenissen van inflatie:- Monetaire inflatie = als door een toename in

de geldhoeveelheid, de omloopsnelheid ook toeneemt.- Prijsinflatie = als het prijsniveau stijgt omdat het

productievolume niet meer kan toenemen spreken we van prijsinflatie. Prijsinflatie wordt ook wel aan geldontwaardinggekoppeld (= daling van koopkracht).

Om te berekenen hoe prijsstijgingen de koopkracht van de consument beïnvloeden, moet er rekening gehouden worden met het gewicht van verschillende uitgavenposten = wegingsfactoren. Dit doet de CBS d.m.v. budgetonderzoeken.

Formule gewogen indexcijfer (gemiddelde waarbij rekening is gehouden met wegingsfactoren) = som van (wegingsfactor X indexcijfer) som van wegingsfactoren

RIC reëel inkomencijfer = inkomen in goederenNIC nominaal inkomencijfer = inkomen in euro’s formule: RIC = NIC / PIC x 100%PIC prijsindexcijfer = consumentenprijsindex

De consumentenprijsindex speelt een belangrijke rol bij Cao-onderhandelingen – prijscompensatie = de lonen worden aangepast op de stijging van de consumentenprijsindex.Indexcijfers worden niet alleen voor inflatie gebruikt, maar ook voor andere zaken. Soms moeten gegevens uit verschillende jaren met elkaar worden vergeleken. M.b.v. prijsindexcijfers kan de invloed van prijsstijgingen uit dergelijke reeksen worden verwijderd = defleren. Hiermee bedoelen we dat defleren het gemakkelijker maakt, bedragen met elkaar te vergelijken.

Gevolgen van prijsinflatie:- Mensen die geld uitlenen, ondervinden hiervan nadelen. Als de lening wordt afgelost,

ontvangen ze een reëel lager bedrag dan zij oorspronkelijk hadden uitgeleend.

Pagina | 3

Verkeersvergelijking MV = PTM = geldhoeveelheid

V = omloopsnelheidP =prijsniveau

T =productievolume

Page 4: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

- Mensen die schulden maken, hebben hiervan profijt. Die lossen hun lening af met in koopkracht gedaald geld.

MAAR: de kredietgever ontvangt natuurlijk ook nog rente. Om geen koopkracht te verliezen, moet de jaarlijkse rente ten minste gelijk zijn aan de gemiddelde jaarlijkse prijsinflatie.

Als het algemeen prijspeil samen en de inkomens in een bepaald jaar gelijk zijn gestegen, lijkt de koopkracht onveranderd. Maar, in Nederland moet je zo gauw je meer verdiend, ook meer belasting gaan betalen (= progressief belastingstelsel). Om te vermijden dat de belastingbetaler meer aan belasting moet gaan uitgeven, kan de overheid elk jaar de belastingtarieven aanpassen = inflatiecorrectie.

Een ander gevolg van prijsinflatie is dat de prijzen van onze exportgoederen stijgen. Dit is nadelig voor onze concurrentiepositie.

Gevolgen van prijsdeflatie:- Prijsdeflatie is nadelig voor de mensen die geld geleend hebben. De reële waarde van de

schuld wordt bij deflatie namelijk steeds groter.- Voor consumenten is het voordeliger om hun bestedingen uit te stellen, maar door die

wegvallende bestedingen hapert de economische groei.

Oorzaken prijsinflatie:- Bestedingsinflatie = overbesteding (producenten houden de vraag niet meer bij) zorgt voor

een overspannen arbeidsmarkt waardoor er bestedingsinflatie ontstaat. - Loonkosteninflatie = als de lonen sneller stijgen dan de loonruimte (som van APTstijging en

prijsstijging) toelaat. Gevolg: loonkosteninflatie of daling van winstmarge. - Geïmporteerde inflatie = inflatie op geïmporteerde producten.- Inflatieverwachtingen kunnen een zelfstandige oorzaak van prijsinflatie zijn.

Stagflatie = economische stagnatie met snel oplopende werkloosheid en stijgende prijzen.Deflatie = als het algemeen prijspeil daalt.

Grafische benaderingen bestedingsinflatie:Keynesiaanse visie:“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei.”Klassieke visie:“De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven.”

Inflatiebestrijding:- Bestedingsinflatie – restrictieve begrotingspolitiek = het aanpakken van bestedingen door te

bezuinigen op de overheidsuitgaven of door de belastingtarieven te verhogen.Krapgeldpolitiek = beperking van kredietverlening door banken / voeren van rentebeleid.Verder kan de overheid met wettelijke regelingen lonen en prijzen beïnvloeden. Maar loon- en prijsstops bestrijden de symptomen van inflatie wel, maar nemen de inflatie niet weg. Als laatste kan inflatie worden bestreden via wisselkoersstijgingen.

- (Loon)kosteninflatie = door de euro ‘hard’ te houden (Europese munt t.o.v. andere landen in koers laten stijgen), valt de invloed van buitenlandse kostenstijgingen af te remmen.Ook kan de overheid iets doen aan de loonstijgingen d.m.v. loonmaatregelen, maar ook

Pagina | 4

Page 5: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

d.m.v. sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) te overtuigen van loonmatiging = Een beperking van de stijging van de contractlonen.

Pagina | 5

Page 6: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Bedrijven

Investeringen = aanschaffen van kapitaalgoederen. Drie soorten investeringen:- Vervangingsinvesteringen (breedte-investeringen) = aanschaffen van kapitaalgoederen

wegens slijtage, nodig om productiecapaciteit in stand te houden.- Uitbreidingsinvesteringen (diepte-investering) = aanschaffen van kapitaalgoederen om de

productiecapaciteit te verhogen. - Voorraadinvesteringen = wijzigingen in voorraden aanbrengen verwachte stijging in afzet.

Twee soorten: geplande voorraadinvesteringen (extra voorraad/productie gelijk aan vraag) en gedwongen voorraadinvesteringen (groei voorraad/productie groter dan vraag). Bij gedwongen voorraadinvesteringen maken ondernemingen kosten voor goederen, waartegenover geen opbrengsten staan.

Alle investeringen samen noem je bruto-investeringen. Bruto-investeringen minus vervangingsinvesteringen zijn netto-investeringen. Netto-investeringen bestaan uit voorraadinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen.Factoren die de ontwikkelingen van de investeringen beïnvloeden:

- Afzetverwachtingen- Bezettingsgraad- Winst- Rente (negatief verband)

Schaarse goederen bestaan uit: economische (schaarse) goederen en vrije (niet schaarse) goederen economische goederen – bij voortbrenging van deze goederen moeten schaarse middelen worden opgeofferd. Economische goederen bestaan uit kapitaalgoederen en consumptiegoederen. Een aparte vorm van economische goederen zijn niet-reproduceerbare goederen. Deze zijn eenmalig en uniek (vb. kunstwerk/monument).Vrije goederen – deze goederen staan onbeperkt tot je beschikking.

Produceren/productie = voortbrengen van goederen en diensten. (transformatieproces)Tijdens het productieproces voegen mensen en machines waarde toe aan de ingekochte grondstoffen.

Bij productie worden productiefactoren ingeschakeld, waartegenover een beloning staat: Natuur Pacht ; Kapitaal Rente/huur ; Arbeid Loon ; Ondernemingschap Winst.

Organisatie – geordende groep mensen die samenwerken om bepaalde doelen te bereiken.Bedrijf – organisatie die economische goederen produceert.Onderneming – bedrijf dat naar winst streeft en risico’s durft aan te gaan.

Arbeidsmarkt = geheel van vraag naar en aanbod van werknemers. Aantal deelnemers in de arbeidsmarkt meet je d.m.v. participatiegraad (beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking x 100%). De productie per werknemer meet je d.m.v. de arbeidsproductiviteit.

Conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt:Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. Er is een tekort aan arbeidskrachten en er zijn veel vacatures oplopende of hoogconjunctuur.Ruime arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod. Er is een overschot aan arbeidskrachten. Er zijn veel werkelozen en werkgevers krijgen gemakkelijk personeel afnemende of laagconjunctuur.

Pagina | 6

Page 7: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Aanbodkant van arbeidsmarkt = beroepsbevolking:

Beroepsgeschikte bevolking:Dat deel van de totale bevolking in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Wordt ook wel potentiële beroepsbevolking genoemd.

Beroepsbevolking:Alle personen tussen de 15 en 65 jaar die betaald werk kunnen en willen verrichten (voor 12 of meer uur per week) en daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn.

Ontgroening en vergrijzing vande beroepsbevolking vergroten toekomstige vacatureproblemen in het Nederlandse bedrijfsleven (demografische groei).

Andere structurele knelpunten zijn: maatschappelijke opvattingen, stand van economie, aanzuigeffect, ontmoedigingseffect, wetgeving, organisatie van het arbeidsproces/

Aanzuigeffect = het verschijnsel dat in economisch voorspoedige tijden (economische groei met stijgende werkgelegenheid) personen die zich eerst niet aanbieden op de arbeidsmarkt (de niet-beroepsbevolking) een baan gaan nemen of zich laten inschrijven bij een CWI. Het aanbod van arbeid neemt toe.Ontmoedigingseffect = het verschijnsel dat in economisch slechte tijden (recessie, teruggang) personen die zich eerst wel aanboden op de arbeidsmarkt zichzelf kansloos achten en geen werk meer gaan zoeken of zich niet meer laten inschrijven bij het CWI. Het aanbod van arbeid neemt af.

Vraagkant van arbeidsmarkt = werknemers, vacatures, vraag naar arbeidskracht van zelfstandigen = werkgelegenheid. De vraag naar arbeid wordt uitgeoefend door private sector (werkgevers en bedrijven) en de overheid.

Werkloosheid – wanneer ben je werkloos? Personen van 15 tot 64 jaar, die verklaren minstens 12 uur per week te willen werken en die daarvoor beschikbaar zijn en die activiteiten ontplooien om werk voor ten minste 12 uur per week te vinden.

Kanttekening bij officiële werkloosheidcijfers:- Verborgen werkloosheid = Mensen die wel willen werken, maar niet ingeschreven staan bij

het CWI. Mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, terwijl ze wel (aangepast) werk kunnen verrichten. Werknemers die vervroegd uittreden.

- Officiële cijfers laten niet zien hoe de werkloosheid verdeeld is over de verschillende regio’s van het land.

- Er bestaan ook speciale probleemgroepen.

Waar komt het totale aanbod aan goederen en diensten in een land vandaan?Deze worden voortgebracht in kantoren, fabrieken, winkels, scholen, ziekenhuizen, etc.

Pagina | 7

Page 8: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Hoeveel kan een land in een jaar produceren?Hangt af van productiefactoren. Bij de hoeveelheid productiefactoren gaat het om:

- Omvang beroepsbevolking- Hoeveelheid aanwezige kapitaalgoederen- Beschikbare natuurlijke hulpbronnen hoeveelheid + kwaliteit van

Bij de kwaliteit van de productiefactoren gaat het om: de productiefactoren = - Mate van scholing van beroepsbevolking productiecapaciteit- Mate van technische aard van kapitaalgoederen- Kwaliteit van natuurlijke hulpbronnen

Productie = toegevoegde waarde.Productiecapaciteit = hoeveelheid goederen en diensten die een economie in een bepaalde periode maximaal kan produceren = bovengrens van productievolume.Bezettingsgraad = mate waarin de productiecapaciteit ook daadwerkelijk wordt gebruikt.Rationele overcapaciteit = stuk van capaciteit die bewust niet wordt gebruikt.Normale bezettingsgraad = bezettingsgraad waarbij er aan de ene kant geen onvrijwillige werkloosheid bestaat en er geen machines ongewild onderbezet zijn en waarbij aan de andere kant geen prijsstijgingen optreden. Macroaanbod = het productievolume dat producenten bij een bepaald prijsniveau aanbieden.Drie situaties:

- Bezettingsgraad is minder dan normaal – zolang de economie niet geheel bezet is, kan de productie gewoon worden uitgebreid zonder dat het prijsniveau hoeft te stijgen.

- Productiecapaciteit is volledig bezet, dus normaal – bij een grotere vraag zal de volledige bezetting overgaan in overcapaciteit. De kosten per eenheid product zullen stijgen.

- Normale bezettingsgraad wordt overschreden – kosten per eenheid product zullen stijgen.

Vraag = gezamenlijke bestedingen van alle consumenten, investeerders, overheid en het uitvoersaldo. Over het algemeen zijn kopers eerder geneigd bij lage prijzen meer aan te schaffen dan bij hoge prijzen. Hun koopkracht is dan groter.Macrovraag = productievolume dat de besteders wensen te kopen bij een bepaald prijsniveau.

Samen bepalen het macroaanbod en de macrovraag het feitelijke productievolume en het prijsniveau (wanneer de vraag- en aanbodlijn in evenwicht zijn). Ook de werkgelegenheid is dan bekend.

Te weinig vraag om de normale bezetting van de productiecapaciteit te realiseren, kan echter leiden tot onderbesteding. Dit leidt weer tot onderbestedingswerkloosheid.Andersom kan de vraag groter zijn dan het aanbod bij normale bezetting. In dit geval spreken we van overbesteding. Dit kan leiden tot een sterke prijsstijging.

Veranderingen van behoeften, budgetten, vertrouwen en verwachtingen van de besteders doen de vraaglijn verschuiven.Verandering van de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren of een verandering van de productiekosten leidt tot een verschuiving van de aanbodlijn

Belastingheffingen leiden tot economische verstoringen. Soms is het de bedoeling dat opgelegde heffingen leiden tot aangepast gedrag van ondernemingen en individuen. De belastingheffing leidt echter ook tot onbedoelde verstoringen. Belastingen en sociale premies drijven een wig tussen de bruto(arbeids)kosten van de ondernemer en de bijbehorende nettobeloning voor aanbieders van arbeid en kapitaal.

Pagina | 8

Page 9: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Marginale wig = verschil tussen een bruto-inkomensstijging en de bijbehorende netto-inkomensstijging, uitgedrukt in procenten van de bruto-inkomensstijging. Gemiddelde wig = verschil tussen arbeidskosten en het bijbehorende netto-inkomen, uitgedrukt in procenten van de arbeidskosten.

Door inkomensafhankelijke regelingen kan de marginale druk flink oplopen.

De wig makkelijk uitgelegd:- Als je een inkomen ontvangt (dus ook

als het een uitkering is) ben je verplicht een deel van je inkomen af te dragen aan de collectieve sector (in de vorm van belastingen en premies volksverzekering).

- Premies voor werknemersverzekering worden alleen betaald door mensen in loondienst en door de werkgevers.

- De sociale premies voor de werkgever komen bovenop het brutoloon. Hierdoor zijn de totale loonkosten per werknemer hoger dan het brutoloon.

- Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon noemen we de WIG

WIG = verschil tussen de totale loonkosten en het nettoloon van een werknemerWN-deel wig = loonbelasting + sociale premies die de werknemer moet betalen.WG-deel wig = sociale premies die de werkgever moet betalen bovenop het brutoloon.

Pagina | 9

Page 10: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Overheid

Overheidsbestedingen = uitgaven van overheidOverdrachtuitgaven = er staat geen tegenprestatie tegenover. Denk aan: een uitkering.Overheidsbestedingen = er staat wel een tegenprestatie tegenover. Denk aan: politiesalarissen, zij werken in ruil voor het loon dat ze verdienen. Overheidsbestedingen zijn in 2 groepen te verdelen:

- Overheidsinvesteringen = uitgaven aan projecten en kapitaalgoederen waar de samenleven lange tijd profijt van heeft. Denk aan: de aanleg van wegen.

- Overheidsconsumptie= lopende uitgaven zoals ambtenarensalarissen, en uitgaven om de overheidsorgaan zelf draaiende te houden zoals koffiebekertjes (MATERIEEL en PERSONEEL).

De groei van overheidsbestedingen is afhankelijk van normen voor het overheidstekort en de schuldquote.

Begrotingstekort = meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten, dan spreken we van een begrotingstekort. Bij een tekort moet de overheid geld lenen, daardoor neemt de staatsschuld toe. Het begrotingstekort mag niet groter zijn dan 3% van het BBP.Financieringstekort = de toename van de staatsschuld noemen we het financieringstekort. Het begrotingstekort – aflossingen op de staatsschuld. Aflossing staatsschuld = wanneer de begrotingstekorten groter zijn dan de aflossingen op de staatsschuld zal de staatsschuld stijgen. Een aflossing zorgt voor afname van de staatsschuld. De staatsschuld mag niet groter zijn dan 60% van het BBP.

Private sector = ondernemingen en gezinnenCollectieve sector = alle instanties die dwingend belastingen en andere heffingen kunnen opleggen, zonder dat daar een direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat. Bestaat uit vier onderdelen:

- Rijk (overheid) = ministeries in Den Haag- Overige centrale overheid = universiteiten, hogescholen, verzelfstandigde rijksdiensten, etc.- Decentrale overheid = gemeenten, provincies, waterschappen, etc.- Sociale fondsen = fondsen met geld voor sociale verzekeringen en andere instanties die

daarbij horen.

De overheid is een veelvoorkomende marktpartij op verschillende gebieden:- Overheid als klant – d.m.v. overheidsaankopen- Overheid als werkgever / overheid als concurrent – als het gaat om het zoeken naar geschikt

personeel.- Overheid op kapitaalmarkt – wanneer de begroting een tekort laat zien. De overheidsschuld

neemt hierdoor sterk toe en de rentelasten worden zwaarder.- Overheid als producent – zoals het openbaar bestuur, de rechtspraak, de ruimtelijke

ordening van ons land, de landsverdediging en de waterstaat.- Overheid als herverdeler – de overheid herverdeelt het nationaal inkomen d.m.v. een

progressief belastingstelsel en inkomensoverdrachten. Bij inkomensoverdrachten gaat het om betalingen waarbij de ontvanger van een uitkering of subsidie niet verplicht is een concrete, direct aanwijsbare tegenprestatie te leveren. Er is een onderscheid in uitkeringen in natura (onderwijs, gezondheidszorg) en uitkeringen in geld (subsidies, uitkeringen).

De uitgaven van de overheid bestaan uit overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen. De inkomsten van de overheid bestaan uit belastingen = gedwongen bijdragen van gezinnen en bedrijven aan de overheid, waar geen rechtstreekse, individuele prestatie tegenover staat. Er is een onderscheid tussen indirecte en directe belastingen. Verder heeft de overheid nog overige inkomsten zoals retributies = Er is een directe tegenprestatie van de overheid, je betaalt en krijgt daar (meteen) iets voor terug / je weet waar je je geld aan uitgeeft.

Pagina | 10

Page 11: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Medewerking van het bedrijfsleven gaat nog verder. Ondernemingen zijn verplicht gegevens te verschaffen aan organen van de overheid. Zo probeert de overheid belastingfraude en het witwassen van geld tegen te gaan. Ondernemingen krijgen voor al deze extra verborgen beleidskosten geen enkele vergoeding.

Verschillende sectoren in de economie:- Primaire sector = landbouw en visserij / delfstoffen- Secundaire sector = industrie- Tertiaire sector = commerciële dienstverlening- Quartaire sector = collectieve sector en niet-commerciële dienstverlening (ziekenhuizen e.d.)

De omvang van de collectieve sector wordt gemeten m.b.v. de collectieve uitgavenquote:collectieve uitgaven / nationaal inkomen x 100 = niet groter dan 60%.

Marktmechanisme = prijsmechanisme = vrij spel van vraag en aanbod bepaalt wat, waar en door wie er geproduceerd wordt. Prijzen spelen hierbij een belangrijke rol: veel vraag: stijging van prijs veel aanbod: daling van prijs vraag/aanbod/prijs gelijk: evenwicht op markt

Het budgetmechanisme = besluitvormingsproces waarbij wordt bepaald welke taken de overheid zal uitvoeren en hoeveel de overheid daarvoor mag uitgeven.

Verklaringen dalingen en stijgingen van de hoogte van inkomensoverdrachten:- Privatiseren van ondernemingen = staatsbedrijven veranderen in privébedrijven. Dit verlaagt

de hoogte van inkomensoverdrachten.- Invoering van zorgverzekeringswet verhoogt de hoogte van inkomensoverdrachten.- Recessie zorgt voor een verhoging van inkomensoverdrachten.- Vergrijzing van bevolking zorgt voor een verhoging van inkomensoverdrachten.- Economische vooruitgang verlaagt de hoogte van de inkomensoverdrachten.

Collectieve uitgaven van de overheid bestaan uit:- Overheidsinvesteringen = Uitgaven aan projecten en kapitaalgoederen waar de samenleven

lange tijd profijt van heeft.- Overheidsconsumptie = Lopende uitgaven zoals ambtenarensalarissen, en uitgaven om de

overheidsorgaan zelf draaiende te houden zoals koffiebekertjes.

De omvang van de overheidsschuld wordt gemeten m.b.v. de collectieve schuldquote:collectieve staatsschuld / nationaal inkomen x 100

Collectieve lasten = belastingen en premies voor verplichte sociale verzekeringen. Te berekenen d.m.v. de collectieve lastenpeil: collectieve lasten / nationaal inkomen x 100

De financiën van de overheid bestaan dus uit uitgaven (overdrachten, investeringen, consumptie, collectieve lasten, rentes en overige uitgaven) en ontvangsten (belastingen, niet-belastingmiddelen, premies sociale verzekeringen). Als je het verschil hieruit berekend, krijg je een begrotingssaldo (kan positief en negatief zijn).

De overheid kan dus ingrijpen op een markt. Waarom? Om marktonvolkomenheden te corrigeren = tekortkomingen van prijsmechanisme:

Pagina | 11

Page 12: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

- Collectieve goederen = goederen en diensten die niet met inschakeling van het prijsmechanisme kunnen worden geleverd, terwijl wij daar toch behoefte aan hebben (bijv. defensie en openbaar bestuur).

- Externe effecten = kosten en baten die niet op in de markt tot stand gekomen prijzen zijn opgenomen (vervuild grondwater, geur van bakker, genot van fraai aangelegd plantsoen).

- Inkomenspolitiek = het vrije spel van marktkrachten kan verder leiden tot een grotere oneerlijkere verdeling van inkomens en vermogens.

- Andere motieven = aanbieders met te sterke machtspositie (kartel) ; marktsysteem dat niet automatisch leidt tot volledige werkgelegenheid, stabiele prijzen en een wenselijk geachte productiegroei ; handhaving van rechtsorde

Let op: ook het optreden van de overheid kan ooit gebreken vertonen!

Functies van de overheid:- Allocatiefunctie = beïnvloeden van de samenstelling van de nationale productie. Bijv. door

zelf bepaalde goederen voort te brengen, productie en consumptie van bepaalde goederen subsidiëren of ontmoedigen, voorlichting te geven om consumptie van bepaalde goederen te bevorderen of beperken en voorschriften geven met gevolgen voor de samenstelling van de productie.

- Stabilisatiefunctie = sturen van omvang en bezettingsgraad van nationale productiecapaciteit. Dit betekent dat de overheid het volgende wil bevorderen:1. Dat de bestaande productiecapaciteit zo volledig mogelijk wordt gebruikt (conjunctuurpolitiek).2. Dat de totale productiecapaciteit op een evenwichtige manier groeit (structuurpolitiek).Bij het nemen van conjuncturele maatregelen treden vaak grote vertragingen op, doordat het een tijd duurt voordat belastingmaatregelen of wijzigingen in uitgavenprogramma’s effectief zijn = overheidsbeleid werk in feite procyclisch = verscherpte conjunctuurbeweging.

- Verdelingsfunctie = beïnvloeden van verdeling van inkomens en vermogens. Zonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door bij te dragen aan de productie personele inkomensverdeling = beloning voor arbeid en kapitaal. Primaire inkomen = som van beloningen van winst, loon, rente, pacht en dividend. Secundaire inkomen = ontstaat na herverdelende werking van inkomstenbelasting en sociale zekerheid = vrij besteedbare inkomen. Tertiair inkomen = inkomen nadat er rekening gehouden is met de op geld gewaardeerde voordelen van het gebruik van gesubsidieerde goederen en met overdrachten aan de overheid die met goederengebruik samenhangen.De inkomensverdeling wordt ook wel weergegeven m.b.v. een lorenzkromme.

Op Prinsjesdag wordt de rijksbegroting gepresenteerd = meer dan twintig afzonderlijke begrotingen. Daarnaast wordt de miljoenennota uitgegeven = totaaloverzicht van alle collectieve uitgaven en ontvangsten, en van het begrotingssaldo + de hoofdlijnen van het financieel – economisch beleid.

Ook moet er een begroting van ontvangsten en uitgaven worden gemaakt. Hierbij draait het om drie vragen: 1. Wat wil de rijksoverheid? 2. Wat gaat zij daarvoor doen? 3. Hoeveel mag dat kosten? presentatie in mei in het financieel jaarverslag.

In de comptabiliteitswet draagt de minister van Financiën de zorg op voor het algemene financiële beleid en voor het doelmatig beheer van de gelden van het Rijk.

De rijksuitgaven (uitgaven van verschillende ministeries, etc.) bedragen ongeveer één derde van het bruto binnenlands product.

Pagina | 12

Page 13: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

De rijksinkomsten bestaan uit belastingen en niet-belastingen. De belangrijkste belastingen zijn inkomstenbelasting en omzetbelasting (BTW). Verschil tussen inkomsten en uitgaven = begrotingssaldo van het Rijk.Vorderingensaldo = begrotingstekort – uitgaven voor kredietverlening en staatdeelnemingen (mag ten hoogste 3% van BBP bedragen).

Begrotingsbeleid = met behulp van de overheidsbegroting de ontwikkeling van de economie beïnvloeden. Iedere minister krijgt een eigen uitgavenplafond = wat een minister waar mag uitgeven. Via het budgetdiscipline (= bij overschrijding van bepaald uitgavenplafond moet de minister compensatie vinden door op andere posten te bezuinigen) moet een minister met zijn uitgaven beneden het afgesproken maximum blijven. Ontvangsten van collectieve sector werken als automatische stabilisator (= regelingen van overheid vlakken de conjunctuurbeweging automatisch af, zonder dat hiertoe nadrukkelijk maatregelen worden genomen) van de conjunctuurbeweging.

Staatsschuld + schuld van gemeenten, provincies en waterschappen = overheidsschuld.Redenen om overheidsschuld weg te werken: om te voldoen aan eis uit verdrag van Maastricht & omdat een stijgende schuldquote leidt tot hogere rentelasten.

Bij de beoordeling van de financiële positie van de rijksoverheid let men op de hoogte van de schuld, maar ook op de bezittingen van de staat! Dit blijkt uit de staatsbalans. Het staatsvermogen is in de laatste jaren aanzienlijk verslechterd…Verschil tussen balans overheid en balans van gemeenten, provincies en waterschappen: de overheid hanteert een kasstelsel (ontvangsten & uitgaven) ; de gemeenten, provincies en waterschappen werken met het stelsel van baten en lasten.

Houdbaarheid van overheidsfinanciën = situatie waarin huidige en toekomstige generaties, in verhouding tot het inkomen dat zij over het gehele leven gerekend verdienen, hetzelfde nettoprofijt van het overheidsoptreden hebben, zonder dat de overheidsschuld oploopt.

De overheid oefent invloed uit op tal van macro-economische grootheden die voor de onderneming van belang zijn.

Economische politiek = het geheel van maatregelen van de overheid gericht op de beïnvloeding van de economie om bepaalde doelstellingen te bereiken. Bij de formulering en afweging van die doelstellingen spelen niet-economische (meestal politieke en levensbeschouwelijke) overwegingen een belangrijke rol.Het economische beleid kan zich beperken tot globale beïnvloeding van de ontwikkeling van macro-economische grootheden, maar de overheid kan ook specifieke maatregelen nemen.

Doelstellingen van economische politiek:- Evenwichtige arbeidsmarkt = gevraagde en aangeboden hoeveelheid arbeid min of meer in

evenwicht ; kwaliteit van aanbod en vraag sluit goed op elkaar aan.- Stabiel prijsniveau = consumentenprijsindex stijgt niet of nauwelijks (< 2%) ; zorgen voor

betere concurrentiepositie. - Evenwichtige betalingsbalans = overzicht van economische en financiële transacties met het

buitenland. Importuitgaven en exportinkomsten mogen niet te veel verschillen.- Evenwichtige economische groei = hierbij gaat het om de toename van de welvaart. De

overheid houdt rekening met milieu en belangen van toekomstgeneraties.- Rechtvaardige inkomensverdeling = de overheid maakt d.m.v. progressieve

belastingheffingen, sociale uitkeringen en subsidies de inkomensverdeling gelijker.

Pagina | 13

Page 14: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Het is niet mogelijk om alle doelstellingen te bereiken. Sowieso botsen sommige doelstellingen soms.

Verschil welvaart / welzijn = welvaart is wat je allemaal kunt kopen, welzijn is hoe je je voelt.

Er zijn verschillende manieren om gestelde doelen te bereiken:- Conjunctuurbeleid = spanningen in de economie onder- of overbesteding.

Onderbesteding = er is weinig vraag naar producten en er is dus weinig arbeid. Maatregelen van overheid kunnen zijn: overheid zelf meer besteden, verlagen van belastingen. Maatregelen van bank kunnen zijn: rente verlagen = meer uitgeven.Overbesteding = te veel vraag naar producten, producten houden vraag niet meer bij. Maatregelen van overheid kunnen zijn: overheid minder besteden, belastingen verhogen. Maatregelen van bank kunnen zijn: rente verhogen = meer sparen.

- Loon- en prijsbeleid = direct ingrijpen in loonvorming en prijsvorming d.m.v. loonmatiging = beleid waarbij de stijging van de lonen van de werknemers zo veel mogelijk beperkt gehouden wordt.

- Structuurbeleid = instrumenten die kunnen worden ingezet aan de aanbodkant van het economische proces. Instrumenten die invloed uitoefenen op de productiestructuur zijn:

o Concurrentiebeleido Technologie- en innovatiebeleido Milieubeleido Arbeidsmarktbeleido Beleid t.a.v. sociale zekerheido Dereguleringsbeleid / privatiseringsbeleido Exportbevorderingsbeleid

Deze instrumenten kunnen beïnvloed worden door: bepaalde belastingmaatregelen, fiscale prikkels, aanbodkant versterken door geld te besteden, bijdrage leveren aan beheersing van arbeidskosten per eenheid product, door druk van belastingen en sociale premies te verlagen.

Over het economisch beleid zijn vele discussies en verschillende standpunten zoals we eerder zagen bij de keynesianen en de klassieken.

Poldermodel = succesvolle combinatie van loonmatiging, flexibilisering van arbeidsmarkt, terugdringing van collectieve sector, invoering van meer marktwerking en een strak monetair beleid.Na het poldermodel kwam er meer aandacht voor de verhoging van de arbeidsparticipatiegraad.

Conjunctuurbeleid vs. structuurbeleid: in een open economie als de onze wordt de conjunctuur in hoge mate bepaald door de ontwikkeling van de wereldhandel. In dat geval kan de overheid zich het beste focussen op de verbetering van de structuur van de economie.

Centraal Plan Bureau (CPB) = maakt vooruitberekeningen over de ontwikkelingen van de Nederlandse economie. Samen met de Sociaal Economische Raad (SER) is het CPB een belangrijk adviesorgaan van de regering. De uitkomsten van het CPB zijn gebaseerd op onzekere en veranderende veronderstellingen. Daarom worden er ook wel variantenanalyses gemaakt.

Bij de voorbereiding en uitvoering van de financieel-economische en sociale politiek vormen de ministers van economische zaken, financiën en sociale zaken en werkgelegenheid de sociaal-economische driehoek.

Pagina | 14

Page 15: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Buitenland

Export = goederen op weg naar het buitenland. Geldstroom van buitenland naar Nederland. Export bestaat uit landbouwproducten en voedingsmiddelen, olie- en chemieproducten, metaalproducten en overige goederen (textiel, hout, papier, schoeisel, etc.). De dienstverlening is vaak regionaal of lokaal georiënteerd. Factoren die de ontwikkelingen in de export beïnvloeden zijn:

- Wereldconjunctuur en wisselkoersen = verbanden leggen zoals bij economie op de havo. - Concurrentiepositie = het geheel van factoren die de afzetkansen van Nederlandse bedrijven

op de buitenlandse markten bepalen. o Prijsconcurrentiepositie = verschil tussen ontwikkeling van prijzen van buitenland

t.o.v. ontwikkeling van prijzen in Nederland. De prijsconcurrentiepositie heeft gevolgen voor veranderingen in het marktaandeel van bedrijven = marktprestatie.

o Kostenconcurrentiepositie = verschil tussen ontwikkeling van loonkosten per eenheid product in het buitenland en in Nederland. Met het verschil tussen prijs en kosten per eenheid product kan men de winstmarge berekenen.

Import = goederen komen naar Nederland. Geldstroom gaat van Nederland naar het buitenland. Redenen voor import zijn:

- Behoefte aan producten die Nederland zelf niet kan voortbrengen.- Producten waarin andere landen kostenvoordelen hebben.- Intra industriële handel = voorkeuren van consumenten. (NL brengt soort auto naar DTSL)

(DTSL brengt ander soort auto naar NL).- Wederuitvoer = importeren om vervolgens te exporteren.

Open economie = wanneer een land relatief veel handelt met het buitenland (Nederland).Gesloten economie = wanneer een land relatief weinig handelt met het buitenland.

Invoerquote (importquote) = waarde import / nationaal inkomen X 100%Uitvoerquote (exportquote) = waarde export / nationaal inkomen X 100%

Betalingsbalans = overzicht waarin genoteerd wordt welk bedrag het land uitgaat en welk bedrag er binnenkomt. Overzicht betalingsbalans + onderliggende blokken:

BetalingsbalansLopende rekening Vermogensoverdrachtenrekening Financiële rekeningGoederenrekening (= handels-balans) – import en export van goederen.Dienstenrekening – import en export van diensten.Inkomensrekening – import en export van primaire inkomens (loon, rente, huur, winst en pacht).Inkomensoverdrachtenrekening – import en export van betalingen waar geen tegenprestatie tegenover staat.

Eenzijdige vermogenstransacties met buitenland. Er staan geen financiële verplichtingen van de ontvangende partij tegenover.

- Directe investeringen- Effectenverkeer- Overige financiële transacties- Officiële reserves

Pagina | 15

Page 16: Kennisportfolio - Homerikdanen.weebly.com/uploads/2/0/8/3/20839310/p3_alg… · Web viewZonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen afhankelijk zijn van wat hij kan verdienen door

Nederland heeft een doorvoerfunctie = Nederland als distributieland importeren en exporteren wederuitvoer.Globalisering = nationale economieën zijn steeds meer geïntegreerd in de wereldeconomie. Het wereldhandelsvolume is sterk toegenomen.

Verschillende verklaringen voor sterke globalisering. Bijvoorbeeld:- Ontwikkeling van techniek- Aantal handelsbarrières is sterk afgenomen

Naast een sterke globalisering vindt er tegenwoordig ook een sterke regionalisering plaats (Europa):1. Vrijhandelszone: Landen schaffen hun onderlinge invoerrechten op goederen af. 2. Douane-unie: landen die een vrijhandelszone vormen stellen een gemeenschappelijk buitentarief

in. Er wordt door ieder lid van de douane-unie hetzelfde invoerrecht geheven.3. Gemeenschappelijke markt: Landen besluiten om andere handelsbelemmeringen dan

invoerrechten af te schaffen, om ook het verkeer van diensten en productiefactoren vrij te laten. 4. Economische unie: Het beleid van de aangesloten landen wordt op elkaar afgestemd.5. Economische en monetaire unie: Landen hebben één gezamenlijke munt. Deze unie kent ook

supranationale instellingen (deze staan boven de nationale regering).

Kenmerken:

Samenwerkings-vorm:

Geen onderlinge invoerrechten

Gemeen-schappelijk buitentarief

Vrij verkeer productie-factoren

GemeenschappelijkeSociale, fiscale en economische politiek

Eén munt: één monetair beleid

Vrijhandelszone x

Douane-unie x x

Gemeenschap-pelijke markt

x x x

Economische unie

x x x x

Economische en monetaire unie

x x x x x

Pagina | 16