Geschiedenis van de diamanthandel in Sierra Leonelib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/365/123/RUG01... ·...
Transcript of Geschiedenis van de diamanthandel in Sierra Leonelib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/365/123/RUG01... ·...
De burgeroorlog in Sierra Leone, 1991-2002
Rol van de diamantindustrie en diamanthandel
Caroline Bekaert
20032560
Masterproef Geschiedenis
Promotor: Professor Baz Lecocq
2
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2008-2009
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende,………………………………………………………………………………...
afgestudeerd als Licentiaat / Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het
academiejaar 2008-2009 en auteur van de scriptie met als titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband
met de consultatie van haar/zijn scriptie:
o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke,
schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd
van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager
(maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt
in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige
bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, ………………………………………(datum)
………………………………………( handtekening)
3
Dankwoord
Eerst en vooral wil ik mijn promotor Professor Baz Lecocq bedanken. Zonder zijn strakke
schema in het eerste semester zou ik heel wat structuur gemist hebben om deze masterproef
tot een goed einde te brengen. Ook bedankt voor uw spontane geboden hulp en snelle
praktische antwoorden op mijn vragen.
Koen De Koster en Bas De Roo, bedankt voor jullie nuttige tips en behulpzaamheid.
Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn medestudenten en vrienden Jolien Debaets, Wim De
Meester en Tuur De Moor omdat in hetzelfde schuitje zitten nu eenmaal helend werkt.
Bedankt voor jullie duwtjes in de rug!
Mara, heel erg bedankt voor het gebruik van je kamer, eindelijk een plekje waar ik rustig,
ongestoord en afgezonderd kon werken. Ook een grote dankjewel voor de praktische hulp.
Tot slot wil ik alle makkers, vrienden en familie bedanken die feeling hadden voor de timing
waarop ze al dan niet konden vragen „hoe ver ik nu al met die thesis stond‟. Last but not least,
de mama en de papa, bedankt voor alles, veel teveel om hier op te sommen.
4
Inhoudsopgave
Inleiding 9
Methodologie 12
Bronnenmateriaal 12
Cijfermateriaal 14
Concepten 14
De Sierra Leoonse burgeroorlog 16
De indeling van Sierra Leone 16
Verloop van de Sierra Leoonse burgeroorlog, 1991-2002 18
Verklaringsmodellen voor de Sierra Leoonse burgeroorlog 39
Vormen van geweld: irrationele barbarij of rationeel verzet? 39
Functies van geweld: „Greed‟ of „Grievance‟? 44
De Sierra Leoonse diamanten 59
Geschiedenis van de Sierra Leoonse diamantproductie en diamanthandel 59
Actoren tijdens de Sierra Leoonse burgeroorlog 72
Rol van de diamantproductie en diamanthandel in de Sierra Leoonse burgeroorlog 75
Het leger en de Sierra Leoonse diamanten 81
Het RUF en de Sierra Leoonse diamanten 85
Veiligheidsbedrijven en de Sierra Leoonse diamanten 87
Herinstallering van Kabbah en de Sierra Leoonse diamanten 89
Conclusie 90
Conclusie 92
Bibliografie 95
5
Figuren
Figuur 1: Sierra Leone 8
Figuur 2 : Sierra Leone ingedeeld in districten 16
Figuur 3: Economische activiteit in Sierra Leone in 1969 76
6
Verklarende lijst van gebruikte afkortingen
All People‟s Congress APC
Armed Forces Revolutionary Council AFRC
Civil Defence Force CDF
Commission for the Consolidation of Peace CCP
Commission for the Management of Strategic Resources, National
Reconstruction and Development CMRRD
Committee of Five C-5
Committee of Four C-4
Consolidated African Selection Trust CAST
Diamond Corporation Sierra Leone DCSL
Diamond Counsellor International DCI
Diamond Protection Force DPF
Economic Community of West African States ECOWAS
Economic Community of West African States Cease-Fire Monitoring Group ECOMOG
Executive Outcomes EO
Government Gold and Diamond Office GGDO
International League for Human Rights ILHR
International Monetary Fund IMF
International Peace Information Service IPIS
Kimberley Process Certification Scheme KPCS
Mining Area Development Administration MADA
National Democratic Party NDP
National Diamond Mining Company NDMC
National Electoral Commission NEC
National Patriotic Front of Liberia NPFL
National Provisional Ruling Council NPRC
Organization of African Unity OAU
Pan-African Union of Sierra Leone PANAFU-SL
Partnership Africa Canada PAC
Precious Metals Mining Company PMMC
Republic of Sierra Leone Military Force RSLMF
7
Revolutionary United Front RUF
Sierra Leone People‟s Party SLPP
Sierra Leone Selection Trust SLST
United Mineworkers Union UMU
United Nations Development Programme UNDP
United National People‟s Party UNPP
United Nations Mission in Sierra Leone UNAMSIL
United Nations Observer Mission in Sierra Leone UNOMSIL
Verenigde Naties VN
8
Figuur 1: Sierra Leone (Map No. 3902 Rev. 4 VN, http://www.ecoi.net/file_upload/dh895_01417srl.pdf, laatst
geraadpleegd op 20/05/09)
9
Inleiding
23 Maart 1991. Het Revolutionary United Front (RUF) onder leiding van Foday Sankoh valt
Sierra Leone vanuit Liberia binnen via Bomaru in het Kailahun District en via de brug over de
Manorivier in het Pujehun District. Het kleine en licht gewapende rebellenleger vecht
gedurende een jaar in het oosten en zuiden van Sierra Leone. Op dit moment is president
Joseph Saidu Momoh met het All People‟s Congress (APC) aan de macht. In april 1992
worden Momoh en het APC afgezet door een aantal jonge legerofficieren van de Republic of
Sierra Leone Military Force (RSLMF) die ontevreden zijn met het optreden van de regering
tegen de rebellen en een coup plegen. Er wordt een militaire regering gevormd waarbij het
National Provisional Ruling Council (NPRC) in het leven wordt geroepen en waarbij
Kapitein Valentine Strasser als voorzitter wordt aangeduid. De grondwet, politieke partijen en
verkiezingen, eerder aangekondigd door het Momoh regime, worden afgeschaft.1 De
legitimiteit naar de burgers toe wordt gehaald uit de belofte om een snel einde te maken aan
het geweld en de staat te heropbouwen. Ondanks de vraag van het RUF om een deal te sluiten
met het NPRC en een plaats te krijgen in de wederopbouw van de staat blijven de gevechten
duren. Het NPRC eist namelijk een volledige overgave van het RUF in ruil voor het verlenen
van amnestie aan zijn leden.2 Het rebellenleger richt zich nu dus tegen het NPRC in plaats van
het APC. Door de vele verliezen die het NPRC te verduren krijgt, kondigt Valentine Strasser
begin 1995 toch aan bereid te zijn om met het RUF te praten over een staakt-het-vuren, een
democratie te installeren en de rebellenbeweging te laten deelnemen in de verkiezingen. Het
RUF eist echter eerst een terugtrekking van alle buitenlandse troepen zoals Executive
Outcomes (EO), een Zuid-Afrikaanse privé veiligheidsdienst, en de Nigeriaanse troepen
onder ECOMOG-mandaat en de installering van een interim-regering in afwachting van de
vredesonderhandelingen en de verkiezingen.3 De vredesonderhandelingen worden dus
afgeblazen nog voor ze goed en wel begonnen zijn, het RUF weigert deel te nemen aan de
verkiezingen en de confrontaties gaan verder. Aanzetten tot vredesonderhandeling vinden dan
toch plaats op het einde van 1995 en begin van 1996 maar geven uiteindelijk geen aanleiding
tot een vermindering van de gevechten.4 In januari 1996 wordt Valentine Strasser afgezet
1 Richards, Paul. Fighting for the Rainforest: War, Youth and Resources in Sierra Leone
(Oxford: James Currey, 1996), p. 9. 2 Richards, Fighting for the Rainforest, pp. 10-12.
3 Richards, Rainforest, pp. 16-17.
4 Richards, Rainforest, p. XIX + pp.18-19.
10
door enkele NPRC leden. De grondwet wordt terug bovengehaald en algemene verkiezingen
worden aangekondigd. Ahmad Tejan Kabbah wint de presidentiële verkiezingen en zijn partij,
de Sierra Leone People‟s Party (SLPP) wint de parlementaire verkiezingen. Een
vredesakkoord wordt tot stand gebracht tussen het RUF en de regering in november 1996 in
Abidjan. Dit is echter niet van lange duur als in mei 1997 een groep militairen, die zichzelf de
Armed Forces Revolutionary Council (AFRC) noemen, president Kabbah afzetten. Hun
leider, Johnny Paul Koroma kondigt een gezamenlijke junta met het RUF af.5 Na 10 maanden
wordt de junta verslagen door ECOMOG-troepen en Kabbah en zijn regering worden terug in
functie hersteld.6 De onrust en gevechten in het land blijven echter voortduren en tegen
december 1999 worden de eerste VN-troepen onder het mandaat van de United Nations
Misson in Sierra Leone (UNAMSIL) naar Sierra Leone gestuurd. Gedurende meer dan twee
jaar komt het nog tot gewelddadige confrontaties tot de burgeroorlog in januari 2002
uiteindelijk officieel ten einde wordt verklaard.7
Bovenstaande inleiding geeft een vereenvoudigd beeld van de meer dan tien jaar durende
Sierra Leoonse burgeroorlog weer. Van 1991 tot 2002 was Sierra Leone het toneel voor de
meest bloederige taferelen uit haar geschiedenis. De essentiële onderzoeksvraag van deze
masterproef is de rol van de Sierra Leoonse diamantproductie en diamanthandel in deze
burgeroorlog. Speelden diamanten louter een rol in de financiering van de burgeroorlog of
was er meer aan de hand en werd de burgeroorlog bestendigd voor de winsten die uit de
lucratieve diamantproductie en diamanthandel gehaald konden worden? Welke actoren
hadden een functie in de diamantproductie en de diamanthandel? Ging het enkel om
binnenlandse belangen of waren er ook buitenlandse belangen in gemoeid? In het licht van dit
alles stel ik me eerst de vraag hoe we het geweld gebruikt in hedendaagse gewapende
conflicten moeten bekijken. Gaat het om een irrationele uitbarsting of komen er rationele
(collectieve) motieven aan te pas? Daarnaast bekijk ik welke functies geweld dient in
hedendaagse gewapende conflicten en meer specifiek in de Sierra Leoonse burgeroorlog.
Wordt geweld louter om „greed‟ (hebzucht) gebruikt of is „grievance‟ (politieke en sociale
grieven) de doorslaggevende factor? Of is deze tegenstelling op zich niet relevant en schuilt er
meer achter de functies van geweld binnen de Sierra Leoonse burgeroorlog dan louter „greed‟
of „grievance‟?
5 Keen, David. Conflict and Collusion in Sierra Leone (Oxford: James Currey, 2005), p. 1.
6 Keen, Conflict and Collusion in Sierra Leone, p. 216.
7 Keen, Conflict, p. 267.
11
Eerst geef ik een methodologisch overzicht van het gebruikte bronnenmateriaal en de
aangereikte concepten. Daarbij heb ik ook oog voor de specifieke problemen die het gebruikte
bronnenmateriaal met zich meebrengt, onder meer wat cijfergegevens betreft. Vervolgens
geef ik een overzicht van de Sierra Leoonse burgeroorlog met eerst wat aandacht voor de
specifieke Sierra Leoonse geografische context. Het overzicht is chronologisch opgevat
waarbij ik een zo uitgebreid mogelijke, maar toch relevante, schets van het conflict wil
bieden. Daarbij moet men in rekening nemen dat het om een relatief technische weergave van
de feiten gaat en dit onderdeel vooral bedoeld is om op terug te vallen voor de andere
onderdelen. Nadien sta ik stil bij de vorm en functies van geweld gebruikt in hedendaagse
gewapende conflicten, specifiek het Sierra Leoonse conflict. Tot slot wijd ik een hoofdstuk
aan de diamanten en hun rol in de Sierra Leoonse burgeroorlog waarbij eerst de actoren in het
conflict besproken worden en vervolgens hun link tot de Sierra Leoonse diamanten aan bod
komen.
12
Methodologie
Bronnenmateriaal
Wat primair bronnenmateriaal betreft, heb ik voor deze masterproef voornamelijk een beroep
gedaan op rapporten van NGO‟s en de VN Veiligheidsraad. Qua NGO‟s kwamen onder meer
de International League for Human Rights (ILHR) en Partnership Africa Canada (PAC) aan
bod. Vooral deze twee NGO‟s leverden interessant materiaal op over de rol van diamanten in
de Sierra Leoonse burgeroorlog. Binnen de verschillende rapporten doken geen
noemenswaardige contradictoire uitspraken op maar een groot verschil tussen de rapporten
van de VN en die van de NGO‟s is dat deze laatste ook de Sierra Leoonse staat op de korrel
nemen terwijl de VN de staat als dé legitieme actor van een land beschouwt en deze dus
minder bekritiseert. Naast deze rapporten heb ik gebruik gemaakt van officiële documenten
zoals de pamfletten van het RUF en de vredesakkoorden van Abidjan en Lomé. De
verschillende primaire bronnen werden in deze masterproef niet afzonderlijk behandeld, maar
geïntegreerd in het hele betoog. Zo droegen ze bij tot een zo volledig mogelijk beeld van het
„verhaal‟.
Aangezien het primaire bronnenmateriaal voor de Sierra Leoonse burgeroorlog en specifiek
voor de rol van de diamantindustrie en diamantsector redelijk beperkt is, heb ik mij
grotendeels moeten baseren op secundair bronnenmateriaal.8 Dit bronnenmateriaal bestaat
zowel uit boeken als artikels. Enerzijds zijn er de werken die vooral uitgaan van een
theoretische invalshoek. Deze werken heb ik voornamelijk geraadpleegd voor het theoretische
gedeelte van deze masterproef. Anderzijds zijn er de werken die specifiek over de Sierra
Leoonse burgeroorlog handelen. Op deze werken heb ik mij voornamelijk gebaseerd als het
op het verloop van de burgeroorlog, de geschiedenis van de diamantsector en de rol van de
diamantsector in het conflict aankwam. Los daarvan kan ik ook een opsplitsing maken tussen
werken die bijgedragen hebben tot mijn algemene kennis over Sierra Leone, het gewapend
8 De oorzaak van dit beperkte primaire bronnenmateriaal ligt bij het feit dat de Sierra Leoonse
burgeroorlog een relatief recent fenomeen was maar ook en vooral bij het feit dat er heel
weinig vastgelegd werd tijdens het conflict. Specifiek wat betreft de diamantindustrie en
diamantsector was het voor de betrokken partijen vaak beter om zoveel mogelijk verborgen te
houden daar vele zaken niet via de officiële kanalen verliepen.
13
conflict en de Sierra Leoonse diamantindustrie en diamanthandel en werken waarnaar ik
specifiek verwezen heb in deze masterproef.
Om de geraadpleegde werken te bereiken, deed ik een beroep op het bibliotheeksysteem van
de universiteit Gent en op het internet. Via de universiteit van Gent kon ik niet enkel boeken
uit de eigen bibliotheek ontlenen maar ook uit andere bibliotheken in België. Dit was
onmisbaar daar verschillende interessante werken niet beschikbaar waren in de verschillende
universiteitsbibliotheken van Gent. Voor de geraadpleegde artikels wendde ik mij tot de
online databank Elin, te bereiken via de server van de universiteit van Gent. De meeste
artikels konden zo via de functie SFX volledig opgevraagd worden. Wat de rapporten van de
NGO‟s, de VN en de officiële documenten betreft, kon ik terecht op de sites van de
respectievelijke instituten of liet ik me leiden door omzwervingen op het internet.
Tot slot wil ik hierbij nog even expliciet drie bronnen aanhalen waar ik een groot deel van
deze masterproef aan te danken heb. Eerst is er het werk van John Hirsch, Sierra Leone,
Diamonds and the Struggle for Democracy.9 Vanuit het overzicht van de Sierra Leoonse
burgeroorlog in dit werk ben ik vertrokken om het volledige verloop van het conflict te
schetsen. Vervolgens is er het rapport van de NGO Partnership Africa Canada, The Heart of
the Matter, Sierra Leone, Diamonds and Human Security.10
Dit rapport heeft me
voornamelijk geholpen bij het weergeven van de geschiedenis van de Sierra Leoonse
diamantproductie en diamanthandel. Ten derde is er het artikel van Abiodun Alao, “Diamonds
are Forever … but so also are Controversies: Diamonds and the Actors in Sierra Leone‟s Civil
War”.11
Vanuit dit artikel ben ik vertrokken om de rol van de diamantproductie en
diamanthandel in het Sierra Leoonse gewapende conflict aan te halen. Uiteraard heb ik de
informatie uit deze bronnen niet zomaar klakkeloos overgenomen, maar uitgebreid
geverifiëerd aan de hand van andere bronnen.
9 Hirsch, John L. Sierra Leone. Diamonds and the Struggle for Democracy (Boulder (Colo.):
Lynne Rienner Publishers, 2001). 10
Smillie, Ian, Lansana Gberie en Ralph Hazleton. The Heart of the Matter. Sierra Leone,
Diamonds and Human Security (Ottawa: Partnership Africa Canada, 2000). 11
Alao, Abiodun. “Diamonds are Forever … but so also are Controversies: Diamonds and the
Actors in Sierra Leone‟s Civil War.” Civil Wars 2, no. 3: 43-64 (1999).
14
Cijfermateriaal
Daar heel wat van de diamanthandel zich in de onofficiële illegale ruimte afspeelde in de loop
van de Sierra Leoonse geschiedenis, is het uiterst moeilijk om met exact cijfermateriaal op de
proppen te komen. Het cijfermateriaal dat in deze masterproef gebruikt wordt, betreft dus
ofwel schattingen, ofwel cijfermateriaal dat enkel betrekking heeft op de officiële legale
diamanthandel.
Concepten
We zouden kunnen stellen dat de term „burgeroorlog‟ in de casus van Sierra Leone geen goed
gekozen term is daar niet enkel burgers deelnamen aan de oorlog en het ook niet enkel om
binnenlandse belangen ging. Zoals verder in deze masterproef duidelijk zal worden, namen
verschillende buitenlandse groepen of troepenmachten deel aan het conflict (zie bijvoorbeeld
Charles Taylor en NPFL, ECOMOG-troepen, Executive Outcomes en Sandline International).
Hedendaags gewapend conflict is daarom een betere term en zal doorheen deze masterproef
verschillende malen gebruikt worden. Toch neem ik geen volledige afstand van de term
burgeroorlog omdat Sierra Leoonse burgeroorlog nu eenmaal literair beter klinkt en vlotter
leest dan Sierra Leoons hedendaags gewapend conflict. Gelieve deze bedenking bijgevolg in
acht te nemen wanneer de term burgeroorlog aan bod komt.
In deze masterproef wordt gebruik gemaakt van de concepten legaal en illegaal om een
onderscheid te maken tussen transacties die gereguleerd zijn door de overheid enerzijds en
transacties die niet gereguleerd zijn door de overheid anderzijds. Geenszins is het mijn
bedoeling om deze concepten impliciet de morele betekenis mee te geven van niet-criminele
versus criminele praktijken. Deze concepten zullen dan ook zoveel mogelijk in hun neutrale
bovenvermelde betekenis gebruikt worden, zonder impliciete morele veroordeling dus. Ik
volg hierin Joel S. Migdal die stelt dat het gebruik van de term „criminalisering‟ in het boek
The Criminalization of the State in Africa van Jean-François Bayart, Stephen Ellis en Béatrice
Hibou geen ideale keuze is aangezien de term niet enkel onwettigheid impliceert maar ook
een morele veroordeling inhoudt.12
Migdal haalt aan dat de auteurs van dit boek zich baseren
op een ideaaltype van de staat en bepaalde praktijken afwegen tegenover de regels en wetten
12
Bayart, Jean-François, Stephen Ellis en Béatrice Hibou. The Criminalization of the State in
Africa (Bloomington: Indiana University Press, 1999).
15
van deze ideaalstaat om die praktijken al dan niet als crimineel te bestempelen. Hij stelt echter
dat het ideaaltype van de staat in de praktijk niet voorkomt en dat de standaarden waarop
Bayart, Ellis en Hibou zich baseren in de realiteit vaak onderhevig zijn aan conflict. Zo zou
bijvoorbeeld corruptie in plaats van een criminele praktijk even goed als een manier van
herverdeling en het versterken van banden met een bepaalde groep kunnen worden gezien.
Smokkel zouden we dan even goed als een uiting van het recht op de vrije beweging van
goederen en personen over statelijke grenzen heen kunnen zien.13
Indien dus de term smokkel
gebruikt wordt in deze masterproef, wijst dit opnieuw op het handel drijven buiten de officiële
kanalen om en niet persé op een misdadigerspraktijk. Het is echter zo dat het illegaal handel
drijven vaak nefaste gevolgen heeft voor de globale economie van een land, vandaar
waarschijnlijk de automatische link met criminaliteit. Indien ik wil wijzen op de negatieve
gevolgen van illegale praktijken zal ik dit expliciet vermelden. Men hoeft dus de automatische
link niet te maken.
13
Migdal, Joel S. State in Society. Studying How States and Societies Transform and
Constitute One Another (Cambridge: Cambridge University Press, 2001), pp. 19-20.
16
De Sierra Leoonse burgeroorlog
Indeling van Sierra Leone
Koinadugu District
Bombali Kabala
Kambia District
District
Makeni
Kambia
Tonkolili
Port Loko District District Kono District
Port Loko Koidu Town
Magburaka
1
2
Kenema
Moyamba District Bo District District Kailahun
District
Moyamba
Bo Kailahun
Kenema
Bonthe
District
Pujehun
Mattru Jong District
Pujehun
1 – Western Area Urban District
2 – Western Area Rural District
Eastern Province
Northern Province
Southern Province
Figuur 2: Sierra Leone ingedeeld in districten
(Figuur bewerkt door mezelf. Oorspronkelijke locatie figuur:
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/f/f8/Sierra_Leone_Kono.png, laatst
geraadpleegd op 19/05/2009)
17
De hoofdstad van Sierra Leone is Freetown. Het land bestaat uit drie provincies, de Eastern
Province, Northern Province en Southern Province en één buitenprovinciaal gebied, de
Western Area. Elk van deze provincies en buitenprovinciaal gebied is opgedeeld in
zogenaamde districten. In het totaal komt dit op veertien districten voor het hele land. De
Eastern Province heeft Kenema als hoofdstad en bestaat uit drie districten: Kailahun District
met als hoofdstad Kailahun, Kenema District met als hoofdstad Kenema en Kono District met
als hoofdstad Koidu Town. De Northern Province heeft Makeni als hoofdstad en bestaat uit
vijf districten: Bombali District met als hoofdstad Makeni, Kambia District met als hoofdstad
Kambia, Koinadugu District met als hoofdstad Kabala, Port Loko District met als hoofdstad
Port Loko en Tonkolili District met als hoofdstad Magburaka. De Southern Province heeft Bo
als hoofdstad en bestaat uit vier districten: Bo District met als hoofdstad Bo, Bonthe District
met als hoofdstad Mattru Jong, Moyamba District met als hoofdstad Moyamba en Pujehun
District met als hoofdstad Pujehun. De Western Area ten slotte heeft Freetown als hoofdstad
en bestaat uit twee districten: Western Area Rural District met als hoofdstad Freetown en
Western Area Urban District.14
14
Ook al bevindt Freetown zich in Western Area Urban District, toch wordt het als de
hoofdstad van Western Area Rural District beschouwd.
18
Verloop van de Sierra Leoonse burgeroorlog, 1991-2002
Op 23 maart 1991 vielen ongeveer honderd personen het oosten van Sierra Leone binnen.15
Onder hen bevonden zich Sierra Leoonse dissidenten, Liberianen die loyaal waren aan
Charles Taylor en een aantal huurlingen van Burkina Faso. Het Revolutionary United Front
(RUF) onder leiding van korporaal Foday Sankoh eiste de inval op. De Sierra Leoonse
burgeroorlog was begonnen.16
Het RUF gebruikte een vaag populistisch discours en startte een oorlog tegen de Sierra
Leoonse bevolking op het platteland. Vooral de boeren en lokale diamantontginners in
zuidoostelijk Sierra Leone moesten het ontgelden. Daarmee wou het RUF de zwakheid van de
toenmalige APC-regering onder Joseph Saidu Momoh en de onmogelijkheid van het Sierra
Leoonse leger om haar bevolking voldoende te beschermen, aantonen. President Momoh deed
tevergeefs een beroep op de hulp van Groot-Brittannië, de vroegere kolonisator. Deze
weigerde militair advies en hulp op het vlak van informatie en communicatie. Het over de
jaren heen verzwakte Sierra Leoonse leger moest de klus dus alleen klaren en ging op zoek
naar nieuwe krachten om haar rangen aan te vullen. Die nieuwe krachten waren over het
algemeen echter jong en onervaren en de Sierra Leoonse manschappen slaagden er niet in hun
taak te vervullen door gebrek aan opleiding, middelen, medische ondersteuning en logistieke
bijstand. Het leger was bijgevolg niet in staat het grondgebied en de bevolking van Sierra
Leone te verdedigen en te beschermen. Na bijna een jaar vechten in het oosten en het zuiden
van het land, richtten de wapens van het RUF zich in januari 1992 op de diamantgebieden in
het zuidoosten. Dit wees op een nieuwe wending in de tactiek van het RUF, namelijk het
viseren van economisch interessante doelen om enerzijds de regering te treffen in haar
inkomstenbron en anderzijds om zelf inkomsten te genereren.17
15 Het volgende onderdeel is voornamelijk op het overzicht in Hirsch, John L. Sierra Leone.
Diamonds and the Struggle for Democracy (Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers,
2001), pp. 114-133 gebaseerd. Het verloop is chronologisch opgevat waarbij ik getracht heb
om de feiten zo volledig mogelijk weer te geven. Daar Hirsch in zijn werk een zeer
gedetailleerd overzicht geeft, heb ik mezelf toegestaan vooral op hem terug te vallen,
uiteraard met de nodige verificatie vanuit andere werken of bronnen. 16
Hirsch, Sierra Leone, p. 114. 17
Hirsch, Sierra Leone, pp. 114-115.
19
Op 29 april 1992 ondernamen jonge officieren van het Sierra Leoonse leger een geweldloze
coup tegen het APC-regime van Momoh.18
Deze staatsgreep pleegden ze uit ontevredenheid
over de non-effectiviteit van het optreden van de regering tegenover het RUF en uit
ontevredenheid over het uitblijven van de betaling van de lonen en de gebrekkige medische
bijstand voor de gewonden.19
De president vluchtte naar Conakry, de hoofdstad van Guinee,
en de officieren installeerden het National Provisional Ruling Council (NPRC). Kapitein
Valentine Strasser, een 27-jarige jongeman, werd als voorzitter van het NPRC aangeduid.20
In
november 1992 ondernam het NPRC een grootscheepse militaire actie tegen het RUF. De
leden van het RUF werden daarbij uit de diamantgebieden van het zuidoosten van Sierra
Leone verdreven over de grens met Liberia heen. In Liberia kregen ze de steun van Charles
Taylor, de leider van het National Patriotic Front of Liberia (NPFL), een groep die tegen het
heersende regime in Liberia streed.21
Taylor steunde het RUF uit verzet tegen het regime in
Freetown. Dit regime gaf namelijk zijn steun aan de Economic Community of West African
States Cease-Fire Monitoring Group (ECOMOG), een troepenmacht opgericht door de
Economic Community of West African States (ECOWAS) die de verschillende facties in
Liberia, waaronder het NPFL, bestreed. Zo had president Momoh ECOMOG indertijd
toegelaten om de luchthaven van Lungi als verzamelplaats en luchtbasis te gebruiken en had
hij soldaten van het Sierra Leoonse leger er op uit gestuurd om ECOMOG-eenheden in
Liberia te versterken.22
Het diamantrijke Konogebied bleef echter sinds het late 1992 bezet
door het RUF tot het gebied in januari 1993 met hulp van Nigeriaanse troepen van ECOMOG
terug in handen van de regering viel.23
In maart 1993 hergroepeerden de leden van het RUF zich en ondernamen nieuwe aanvallen
tegen dorpen op het platteland in het oosten van Sierra Leone. Daarbij vielen alsmaar meer
slachtoffers. Als reactie hierop werden twee Nigeriaanse bataljons van ECOMOG permanent
van Monrovia, de hoofdstad van Liberia, naar Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone,
verplaatst om Strasser bij te staan in zijn strijd tegen het RUF. Daarnaast werden enkele
Nigeriaanse alfa straaljagers op de luchthaven van Lungi gestationeerd om bomaanvallen
tegen het NPFL van Charles Taylor uit te voeren. Tegen het einde van 1993 bedroegen de
18
Hirsch, Sierra Leone, p. 115. 19
Hirsch, Sierra Leone, Diamonds, p. 32. 20
Bij deze werd Valentine Strasser het jongste staatshoofd ter wereld ooit. 21
Hirsch, Sierra Leone, p. 115. 22
Hirsch, Sierra Leone, p. 32. 23
Hirsch, Sierra Leone, p. 36.
20
lonen voor ambtenaren slechts achttien pond per maand meer, waren enkele ministeries
onbereikbaar door stoornissen aan het communicatienetwerk, zoals telefoonlijnen die
afgesneden werden, en waren scholen slechts nu en dan open.24
In december 1993 kondigde
Strasser een éénzijdig staakt-het-vuren af. Het RUF greep de kans om van deze pauze gebruik
te maken en nieuwe tactieken toe te passen. De leden splitsten zich op in kleine commando-
eenheden en viseerden de plattelandsbevolking en niet-militaire doelen in de rurale
gebieden.25
In januari 1994 startte het NPRC een rekruteringscampagne voor het leger. Wezen
en jongelui zonder opleiding werden vanaf de leeftijd van twaalf jaar gerekruteerd. Op die
manier groeide het leger aan tot 12000 manschappen. De nieuwe soldaten werden echter
slecht betaald en beroofden de steden en dorpen in het binnenland. Daarbij kwamen de
soldaten aan de benaming sobels, een samensmelting van soldiers en rebels, waarbij
verwezen werd naar de tactiek van de leden van het RUF. Het waren als het ware soldaten
overdag en rebellen tijdens de nacht. In september 1994 sloten Nigeria en Sierra Leone een
Mutual Defense Pact af. Met dit verdrag stelden de beide landen zich verantwoordelijk om
elkaar bij te staan indien één van de landen aangevallen werd door een derde partij. Op 6
januari 1995 stelde Strasser het RUF een vredesplan voor bestaande uit zes stappen.26
In het
plan werd onder meer een onvoorwaardelijk staakt-het-vuren geëist en het RUF werd
dringend verzocht een politieke agenda te ontwerpen om tot vredesonderhandelingen over te
gaan. Verhoogde militaire actie zou het gevolg zijn, mocht het RUF weigeren het plan te
aanvaarden. Strasser zei hierover: “We shall fight them in the forests and in the fields, we
shall fight them in the hills and in the air, we shall fight them in the sea and mountain if need
be ... we shall fight them wherever they go. We shall chase them wherever they hide.”27
Op 10
januari kwamen een aantal vertegenwoordigers van de Sierra Leoonse civiele maatschappij
aan in Liberia om te onderhandelen met enkele kopstukken van het RUF. Dit mocht echter
niet baten, het RUF weigerde het vredesplan te aanvaarden. Op 18 en 19 januari
overmeesterde het RUF vervolgens de Sierra Rutile en Sieromco mijnen, het hart van de
inkomstenbasis van de regering. Als tegenreactie bracht het NPRC op 26 januari een algeheel
mobilisatieplan op gang voor alle politie – en legereenheden om het RUF tegen te houden.
Deze waren op slechts veertig kilometer van de hoofdstad Freetown verwijderd. Het RUF
bleef echter oprukken richting hoofdstad en het NPRC was zeer afhankelijk van de 2000
24
Hirsch, Sierra Leone, p. 115. 25
Hirsch, Sierra Leone, p. 36. 26
Hirsch, Sierra Leone, p. 115. 27
http://www.sierra-leone.org/Archives/slnews0195.html, laatst geraadpleegd op 29/07/09.
21
Nigeriaanse manschappen die het Sierra Leoonse leger bijstonden.28
De privé
veiligheidseenheid, bestaande uit Nepalese Gurkha‟s die deel uitmaakten van het Britse leger
tijdens de kolonisatie en het Sierra Leoonse leger trainden tijdens de jaren 1993-1994, had het
land verlaten als reactie op de moord op haar Amerikaanse gezagvoerder Robert Mackenzie.29
Berhanu Dinka werd als afgezant van de Verenigde Naties naar Sierra Leone gezonden om te
onderhandelen over een beslechting van het conflict. In maart 1995 sloot Strasser een contract
met de Zuid-Afrikaanse privé veiligheidsdienst, Executive Outcomes (EO). EO had eerder
geheime operaties uitgevoerd in Mozambique en Angola. In Sierra Leone aangekomen, startte
het trainingsprogramma‟s voor het Sierra Leoonse leger. Op 19 maart kon het leger met steun
vanuit de lucht door EO Moyamba, een stad op ongeveer honderd kilometer van Freetown,
terug innemen. Gesteund door de nieuwe overwinningen hief Strasser op 27 april het eerder
gestelde verbod op de vorming van politieke partijen op en bood de RUF leden algehele
amnestie aan. Van 16 augustus tot 20 augustus kwam de National Consultative Conference
samen in het Bintumani Conference Center – vandaar de naam Bintumani I – en werd er
besloten nationale verkiezingen te laten plaatsvinden in februari 1996. Ondertussen had
Executive Outcomes de Nigeriaanse en Ghanese troepen vervoegd op de grond en voerden ze
offensief tegen het RUF om Freetown te beschermen en de RUF leden verder het binnenland
in te drijven. In december 1995 slaagde EO er in de diamantgebieden in het binnenland te
overmeesteren. Rond die tijd ontstonden ook de eerste samenwerkingsverbanden tussen EO
en de Kamajors, onafhankelijke militie-eenheden ontstaan vanuit de bevolking om hun eigen
dorpen te verdedigen. Executive Outcomes hielp de Kamajors door ze te voorzien van
training en logistieke steun. Begin januari 1996 slaagde EO er in de Sierra Rutile mijn te
heroveren op het RUF. EO en de Kamajors vochten nu samen tegen het RUF in haar rurale
uitvalsbasis in het oosten van het land.30
Op 16 januari 1996 vond er een machtswissel plaats binnen het NPRC. Valentine Strasser
werd via een interne coup afgezet en brigadegeneraal Julius Maada Bio nam de macht als
voorzitter van het NPRC over. Maada Bio beloofde de verkiezingen te laten doorgaan zoals
gepland, dus in februari 1996. Dit was echter buiten de marktvrouwen van Freetown gerekend
die een betoging hielden door de stad en dreigden om politici te verraden die steekpenningen
kregen van militairen indien de verkiezingen niet uitgesteld werden. Bio riep daarop opnieuw
28
Hirsch, Sierra Leone, pp. 115-116. 29
Hirsch, Sierra Leone, p. 38. 30
Hirsch, Sierra Leone, p. 116.
22
de Bintumani conferentie – ditmaal Bintumani II – samen op 16 februari om uitgestelde
verkiezingen te overwegen. De overgrote meerderheid stemde echter voor het laten doorgaan
van de verkiezingen zoals gepland. Op 26 en 27 februari 1996 was het dan zover en vonden
de presidentiële en parlementaire verkiezingen plaats. Aan de verkiezingen namen dertien
politieke partijen deel en geen enkele presidentskandidaat haalde de meerderheid van de
stemmen, namelijk de nodige 55 procent. Op 15 maart werd vervolgens een herstemming
georganiseerd waarbij Ahmad Tejan Kabbah van de Sierra Leone People‟s Party (SLPP) John
Karefa Smart van de United National People‟s Party (UNPP) versloeg met 59,9 procent van
de stemmen. John Karefa Smart betwistte het eerlijke verloop van de verkiezingen maar dit
werd uiteindelijk van de hand gedaan als het niet kunnen verkroppen van zijn verlies.
Ondertussen bleef Executive Outcomes samenwerken met de Kamajors. Deze laatste werden
alsmaar machtiger op militair en politiek vlak. Hun vroegere leider Hinga Norman werd vice-
minister van Defensie.31
Op 25 en 26 maart 1996 vonden in Yamoussoukro, een stad in Ivoorkust, onderhandelingen
plaats tussen Maada Bio en Foday Sankoh, de leider van het RUF.32
Beide partijen kwamen
tot een akkoord wat betreft een staakt-het-vuren gedurende twee maanden en de toelating van
humanitaire hulp in de getroffen gebieden onder RUF controle. Bovendien beloofde Foday
Sankoh verdere onderhandelingen aan te gaan met de kersverse verkozen regering. Op 29
maart werd een plechtigheid gehouden in het parlement waarbij de macht door Bio
ceremonieel aan de nieuwe regering werd overgedragen en president Kabbah officieel werd
ingehuldigd. Foday Sankoh kwam zijn belofte na en op 22 en 23 april 1996 vonden in
Yamoussoukro vredesonderhandelingen plaats tussen hem en president Kabbah. De uitkomst
van deze onderhandelingen was een wederzijds staakt-het-vuren voor onbepaalde duur. In de
loop van mei kwamen vervolgens verschillende groepen samen in de hoofdstad van
Ivoorkust, Abidjan, om een eerste ontwerp van een vredesverdrag samen te stellen. Op 29 mei
echter werden de onderhandelingen gestaakt omdat de beide partijen het niet eens werden
over de buitenlandse troepen in het land. Het RUF wou alle buitenlandse troepen zoals de
Nigeriaanse en Ghanese troepen onder ECOMOG-mandaat en Executive Outcomes, de privé
veiligheidsdienst, uit het land zien verdwijnen maar de regering ging hier niet mee akkoord.
In juli 1996 ontstond er ongenoegen binnen het leger over een plan om het leger in te perken
en de rijstverdelingen voor de manschappen te rantsoeneren. Ondertussen verscheen een
31
Hirsch, Sierra Leone, pp. 116-117. 32
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 117-119.
23
rapport van het International Monetary Fund (IMF) waaruit bleek dat het BBP van Sierra
Leone in 1995 met 10 procent gedaald was en de inflatie per jaar met 35 procent toenam. In
augustus 1996 namen de confrontaties tussen Nigeriaanse troepen en EO en het RUF opnieuw
in alle hevigheid toe. De Londense NGO International Alert probeerde de onderhandelingen
tussen het RUF en de regering van Kabbah echter opnieuw te stimuleren. Ondertussen moest
de regering haar betaling van EO herzien onder druk van IMF aanbevelingen. EO kostte de
regering maandelijks 1,8 miljoen Amerikaanse dollar aan iets minder dan honderd
personeelsleden, twee Russische helikopters en logistieke middelen, wat volgens het IMF ver
boven de begrotingscapaciteiten van Sierra Leone uitsteeg. Op 9 september 1996 vond een
poging tot een staatsgreep plaats. Deze werd echter verijdeld en majoor Johnny Paul Koroma
werd gearresteerd. In de loop van september eiste de regering van gepensioneerde soldaten
dat ze hun wapens inleverden en werd toegelaten dat Sankoh vanuit Liberia naar Kailahun
trok om zijn manschappen te raadplegen over het voorgestelde vredesverdrag. Op 24 oktober
1995 ontmoetten president Kabbah en Sankoh elkaar opnieuw in Abidjan, ditmaal in het
bijzijn van de president van Ivoorkust, Henri Conan Bedie. De ontmoeting vond plaats om het
dringende verzoek van Sankoh om naar Sierra Leone terug te keren, te bespreken. Op 15
november werd door de regering volledige amnestie verleend aan alle RUF leden en op 30
november tekenden beide partijen het Vredesverdrag van Abidjan. Zowel de Verenigde
Naties, het Britse Gemenebest, de Organization of African Unity (OAU) als de regering van
Ivoorkust stonden borg voor dit vredesakkoord. In het akkoord was ondermeer opgenomen
dat Executive Outcomes het land moest verlaten. In de plaats zou een neutraal controleorgaan
aangesteld worden. Ondertussen vernieuwde een filiaal van EO, Lifeguard, haar contracten
als veiligheidsdienst met verschillende mijnbedrijven. Op 18 december werden elf personen
aangehouden voor het beramen van een tweede poging tot het plegen van een staatsgreep op
de regering van Kabbah. De Commission for the Consolidation of Peace (CCP) werd op 19
december officieel ingehuldigd in Freetown in het bijzijn van Ibrahim Deen-Jalloh en Faya
Musa, twee vertegenwoordigers van het RUF. Op 31 januari 1997 startte Executive Outcomes
met haar vertrek uit Sierra Leone. Op 3 februari zouden haar laatste leden het land uit zijn.
Ondertussen werd het kabinet van de regering hervormd en verminderde het aantal ministeries
van 26 naar 18. De Commission for the Consolidation of Peace slaagde er niet in een goed
functionerend ontwapeningsplan op te stellen voor het RUF. Foday Sankoh stuurde namelijk
geen vertegenwoordigers naar de subcommissie die bevoegd was voor de ontwapening en
demobilisatie. De eerste vluchtelingen werden vanuit Liberia naar Sierra Leone gerepatrieerd
onder waakzaam oog van de High Commissioner for Refugees van de Verenigde Naties. Op 6
24
maart 1997 vloog Foday Sankoh stiekem naar Lagos in Nigeria waar hij in de luchthaven
gearresteerd werd voor het illegaal bezit van wapens. Op verzoek van president Kabbah hield
de president van Nigeria, Abacha, hem daar. De dag daarna hernieuwden Sierra Leone en
Nigeria hun Mutual Defense Pact uit 1994. Midden maart kwam er een scheur in de
leidingstop van het RUF. Commandant Philip Palmer maakte op 15 maart vanuit Danane in
Ivoorkust via de BBC radio bekend dat enkele RUF leiders besloten hadden Foday Sankoh
niet langer als hoofd van het RUF te beschouwen. Aan de interne coup binnen het RUF kwam
echter algauw een einde wanneer vier van de medeplichtigen nabij Kailahun opgepakt werden
door veldcommandant Sam Bockarie. In april en mei kwam er hulp van buitenaf voor de
regering van Sierra Leone. Op 17 april sloten het Verenigd Koninkrijk en Sierra Leone een
akkoord waarbij het Britse leger instond voor de training van tweeduizend soldaten van het
Sierra Leoonse leger. Op 8 mei leende het IMF 14 miljoen Amerikaanse dollar aan Sierra
Leone als tegemoetkoming voor de vooruitgangen die het land op economisch vlak boekte.
Tegenover deze buitenlandse gunstigheid voor het regime in Sierra Leone stond echter de
afgunst van het leger voor de regering.33
Dit werd duidelijk toen op 25 mei 1997 enkele jonge
officieren een staatsgreep pleegden. Majoor Johnny Paul Koroma die in september 1996
gearresteerd werd voor een poging tot het plegen van een staatsgreep werd samen met
honderden andere gevangenen bevrijd uit de Pademba Road gevangenis. Terwijl president
Kabbah naar Conakry, de hoofdstad van Guinee, vluchtte, installeerden de officieren die de
staatsgreep pleegden het Armed forces Revolutionary Council (AFRC) en stelden Koroma
aan als hoofd van het land. De hele dag werd er geplunderd, mishandeld en gemoord. Onder
de slachtoffers bevonden zich zowel leden van de net gevallen regering als ambtenaren en
gewone burgers. Verschillende gebouwen werden in brand gestoken, waaronder ook het
ministerie van Financiën. Tijdens de nacht landden Nigeriaanse en Guineese troepen van
ECOMOG op de luchthavens van Hastings en Lungi waar ze de controle herwonnen.
Ondertussen verwierp het AFRC de grondwet van Sierra Leone en stelde het een verbod in op
de formatie of samenkomst van elke politieke partij. Twee dagen na de bewuste coup droegen
de leiders van het RUF haar leden op het AFRC te steunen. De volgende dag, op 29 mei 1997,
veroverden soldaten van het AFRC de diamantmijnen in Koidu. 900 mensen werden met
Amerikaanse marineschepen geëvacueerd vanuit Freetown naar het verderaf gelegen schip
USS Kearsarge van waaruit ze naar Conakry, de hoofdstad van Guinee, gebracht werden en
33
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 119-121.
25
300 anderen werden geëvacueerd met Franse schepen. Het betrof voornamelijk buitenlanders.
Op de laatste dag van mei leverden Ghana en Guinee via de lucht aanvullende troepen om de
Nigeriaanse troepen bij te staan. Wanneer Nigeriaanse troepen de junta op 1 juni probeerden
te verslaan, werden ze samen met 800 buitenlanders in de val gelokt in het Mammy Yoko
Hotel dat door soldaten van het AFRC in brand werd gestoken en waarvan de uitgang door
hen werd versperd. Door bemiddeling van een vertegenwoordiger van het International
Committee of the Red Cross (ICRC) konden ze uiteindelijk toch bevrijd worden. Diezelfde
dag nodigde majoor Koroma het RUF uit om deel te nemen aan de junta. Het RUF stemde in
en Sankoh werd door Koroma als vice-voorzitter aangeduid. Op 2 juni 1997 werden opnieuw
1200 personen met Amerikaanse marineschepen naar Conakry in Guinee geëvacueerd,
waaronder de buitenlanders die zich in het Mammy Yoko Hotel bevonden. De OAU
veroordeelde de staatsgreep en riep de AFRC/RUF junta op de regering onder Kabbah
onmiddellijk in haar functie te herstellen. De AFRC/RUF junta had hier echter geen oren naar
en tegen 3 juni verwierf ze volledige controle over Freetown. Honderden Nigeriaanse troepen
werden vanuit Monrovia in Liberia overvlogen naar de luchthaven van Lungi nabij Freetown
om de junta het hoofd te kunnen bieden. Op 27 juni 1997 ontmoetten de ministers van
Buitenlandse Zaken van de landen van de Economic Community of West African States
(ECOWAS) elkaar in Conakry. Er werd een driestappenplan uitgewerkt om de AFRC/RUF
junta van haar macht af te doen zien waarbij eerst zou geprobeerd worden om in dialoog te
treden, vervolgens embargo‟s zouden opgelegd worden om tot slot eventueel over te gaan tot
het gebruik van geweld. Er werd een Committee of Four (C-4) aangesteld, bestaande uit de
ministers van Buitenlandse Zaken van Nigeria, Ivoorkust, Guinee en Ghana, dat zich intensief
met de zaak zou bezighouden. Op 30 juni kwamen 2000 RUF strijders aan in Freetown om
het militaire regime van het AFRC te ondersteunen. De ECOWAS C-4 slaagde er in om op 18
en 19 juli met enkele vertegenwoordigers van de AFRC/RUF junta samen te komen in
Abidjan. Op het programma stonden onderhandelingen om de junta er van te overtuigen terug
te keren naar een regime gebaseerd op grondwettelijk gezag. Koroma liet echter via de Sierra
Leone Broadcasting Corporation Radio horen dat hij niet van plan was de macht af te staan en
beslist had om tot minstens 2001 te blijven regeren. De onderhandelingen draaiden dus op
niets uit wat wilde zeggen dat stap één van het driestappenplan gefaald had. ECOWAS ging
over tot de tweede stap en dwong een embargo af op de toevoer van militaire voorraden aan
de junta. Nigeriaanse troepen blokkeerden de toegang tot en de uitgang van Freetown via de
zee. Tegen het einde van augustus nam ECOWAS verdere sancties en plaatste embargo‟s op
aardolie, wapens en de verplaatsing van leiders van de AFRC/RUF junta buiten Sierra Leone.
26
De minister van Buitenlandse Zaken van Liberia werd opgenomen binnen de C-4 en de C-4
werd dus C-5. Het officiële mandaat van ECOMOG waar Sierra Leone tot dan toe geen deel
van uitmaakte, werd uitgebreid en Sierra Leone werd er in opgenomen. Ondertussen werd de
AFRC/RUF junta niet erkend door de internationale gemeenschap. Zo bleven de Verenigde
Naties president Kabbah als de officiële leider van Sierra Leone beschouwen. Op 8 oktober
nam de VN Veiligheidsraad Resolutie 1132 aan, waarin een embargo op wapens, ander
militair materiaal, aardolie en aardolieproducten opgelegd werd aan Sierra Leone.34
ECOWAS werd bevoegd gesteld om het embargo te doen gelden onder hoofdstukken VII
(optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van
agressie) en VIII (regionale akkoorden) van het VN charter.35
Op 23 oktober 1997 vonden dan toch opnieuw onderhandelingen plaats tussen de juntaleiders
en C-5.36
In de gesprekken, die doorgingen in Conakry, beloofden de juntaleiders Kabbah
binnen de zes maanden, dus tegen 22 april 1998, in zijn functie te herstellen. In de eerste helft
van november vroeg de Nigeriaanse minister van Buitenlandse Zaken Ikimi in naam van
ECOWAS militaire en technische bijstand voor ECOMOG aan de VN Veiligheidsraad. Op 25
november 1997 bezocht een internationale delegatie Freetown. Onder hen bevond zich de
vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, Francis Okelo, de directiesecretaris
van ECOWAS, Lansana Kouyate en een commandant van de ECOMOG-troepen, Victor
Malu. Toen ze in Freetown aankwamen, bleken verschillende demonstraties opgezet en werd
de vrijlating van Foday Sankoh geëist. Dit bracht het prille Conakry akkoord in het gedrang.
Begin december sloot Kabbah een deal met het Britse privé veiligheidsbedrijf Sandline
International. Tim Spicer, de zaakvoerder van Sandline International, stelde een militair plan
voor om de oorspronkelijke civiele regering terug in haar functie te herstellen. Een Thaise
zakenman uit Canada, Rakesh Saxena, was bereid het hele plan te sponsoren. Een eerste schijf
van 1,5 miljoen Amerikaanse dollar werd aan Sandline betaald. Niet veel later werd Rakesh
Saxena echter door de Canadese regering aangehouden voor fraude met identiteitspapieren.
De hele deal moest uiteindelijk stopgezet worden wanneer bleek dat geen nieuwe sponsors
gevonden konden worden. Een eerste lading wapens die bestemd was voor de Nigeriaanse
troepen en de Kamajors was wel in Freetown aangekomen. Op 9 december 1997 sloten
34
VN Veiligheidsraad. Resolution 1132 (1997) S/RES/1132 (1997) (New York: VN, 8 oktober
1997), p. 2. 35
VN Veiligheidsraad, S/RES/1132 (1997), pp. 2-3. 36
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, p. 121-122.
27
ECOMOG, het AFRC, het RUF en de verschillende civiele verdedigingsmilities een akkoord
over een ontwapeningsplan.
In januari 1998 nam de burgeroorlog opnieuw in intensiteit toe.37
De Kamajors voerden een
offensief in het zuidoosten van het land, gesteund door de Nigeriaanse troepen. Sandline
International verschafte informatie en logistieke steun. Op 18 januari veroverden enkele
Kamajor milities de diamantstad Tongo van het AFRC. Daarmee kortwiekten ze het AFRC op
een belangrijke bron van inkomsten. Charles Taylor, die ondertussen sinds 2 augustus 1997
president van Liberia geworden was, beschuldigde de Nigeriaanse troepen er van Zuid-
Afrikaanse huurlingen via Liberia naar Sierra Leone te transporteren.38
Wanneer de minister
van Buitenlandse Zaken van Nigeria, Ikimi, diezelfde dag nog op een C-5 bijeenkomst aan de
VN Veiligheidsraad een offensief van ECOMOG aankondigde, pleegden de ECOMOG-
troepen reeds een aanval op Freetown. Van 18 tot 25 januari namen de gevechten in Freetown
in alle hevigheid toe. Tegen 15 februari had ECOMOG gewonnen en de AFRC/RUF junta
vluchtte. Nigeriaanse troepen namen controle over Freetown. De leden van de VN
Veiligheidsraad, zoals het Verenigd Koninkrijk en Zweden, betreurden echter dat ECOWAS
hen niet op voorhand verwittigd had over de aanval. Op 20 februari werd de vroegere
president Joseph Saidu Momoh door enkele ECOMOG-leden gearresteerd voor het heulen
met de vijand. Momoh was als fervente APC-politicus tegen het SLPP van Kabbah gekant en
was namelijk een formeel adviseur van de AFRC/RUF junta geworden.39
Op de bijeenkomst
van de Commonwealth Ministerial Action Group in Londen op 2 maart verklaarde de Britse
staatssecretaris voor Afrika Tony Lloyd dat de aanval van de Nigeriaanse troepen op
Freetown illegaal was. De Ghanese minister van Buitenlandse Zaken Victor Gbeho ging hier
echter tegenin door te stellen dat de aanval volledig met medeweten en ondersteuning van
ECOWAS had plaatsgevonden en vroeg dan ook de steun van het Britse Gemenebest. Op 6
maart 1998 startte een officieel onderzoek naar de eventuele betrokkenheid van het Britse
ministerie van Buitenlandse Zaken bij het plan van Sandline International om wapens naar
Sierra Leone te transporteren. Dit plan zou namelijk in strijd geweest zijn met Resolutie 1132
van de VN Veiligheidsraad die op 8 oktober 1997 geïmplementeerd was en alle
37
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 122-123. 38
Charles Taylor werd op 19 juli 1997 als president van Liberia verkozen en op 2 augustus
1997 officieel ingehuldigd. Deze verkiezing was het resultaat van een jarenlange interne en
regionale strijd tussen verschillende groepen waarbij de factie van Taylor, het NPFL,
uiteindelijk de overwinning behaalde. Zie Hirsch, Sierra Leone, p. 62. 39
Hirsch, Diamonds, p. 62.
28
wapenimporten in Sierra Leone verbood.40
De Britse douane – en accijnsdiensten startten een
onderzoek naar de rol van Sandline International in de illegale wapenhandel naar en in Sierra
Leone. Advocaten van Sandline International stuurden hierop een brief naar de Britse minister
van Buitenlandse Zaken Robin Cook om te stellen dat de Britse regering en de Britse
ambassadeur Peter Penfold in Freetown van in het begin op de hoogte waren van de
praktijken van Sandline.41
Op 10 maart 1998 werd president Kabbah in Freetown in zijn ambt hersteld in het bijzijn van
onder meer president Abacha van Nigeria en president Conteh van Guinee.42
Zes dagen later
nam de VN Veiligheidsraad Resolutie 1156 aan waarin het embargo op aardolie en
aardolieproducten voor Sierra Leone beëindigd werd.43
Diezelfde dag kondigde Kabbah de
nationale noodtoestand af die tien dagen later door het parlement op haar eerste bijeenkomst
sinds de staatsgreep bekrachtigd werd. Ondertussen kondigde de president ook de vorming
van zijn derde ministerraad aan. Tegen het einde van maart 1998 trokken ECOMOG-troepen
het Kono District binnen waar zich het laatste bolwerk van de AFRC/RUF junta bevond.
Twee weken later promootte president Kabbah de commandant van de speciale eenheid van
de ECOMOG-troepen Maxwell Khobe tot brigadegeneraal en hoofd van de Defense Staff van
Sierra Leone. Daarmee maakte hij deze verantwoordelijk voor de interne veiligheid van Sierra
Leone. Op 17 april keurde de VN Veiligheidsraad Resolutie 1162 goed.44
Hierin was de
tewerkstelling van tien liaisonofficieren en veiligheidsraadgevers voor Sierra Leone
opgenomen. Zij zouden de militaire situatie in het land overbrengen aan de VN en een plan
opstellen voor eventuele verdere militaire hulp van de VN.45
Eind april werd de Civil Defence
Force (CDF) waar milities zoals de Kamajors deel van uitmaakten door Kabbah onder de
controle van ECOMOG geplaatst. Begin mei startten de processen tegen medeplichtigen aan
de AFRC/RUF junta. Op 6 mei 1998 kondigde de Wereldbank aan om 100 miljoen
Amerikaanse dollar aan noodhulp aan Sierra Leone te schenken. Tegen het einde van mei liet
ECOMOG weten dat alle provinciale hoofdsteden nu onder haar effectieve controle waren.
Daarop bood troepencommandant generaal-majoor Timothy Shelpidi aan om amnestie te
40
VN Veiligheidsraad. Resolution 1132 (1997), p. 2. 41
Peleman, Johan. Sierra Leone en de diamanthuurlingen (Antwerpen: IPIS, 1998), pp. 28-29. 42
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 122-124. 43
VN Veiligheidsraad. Resolution 1156 (1998) S/RES/1156 (1998) (New York: VN, 16 maart
1998). 44
VN Veiligheidsraad. Resolution 1162 (1998) S/RES/1162 (1998) (New York: VN, 17 april
1998). 45
VN Veiligheidsraad, S/RES/1162 (1998), pp. 1-2.
29
verlenen aan alle AFRC/RUF leden die zich op vrijwillige basis overgaven tussen 22 en 30
mei. De regering sloot zich hierbij aan. Op 5 juni nam de VN Veiligheidsraad Resolutie 1171
aan waarin het wapenembargo op de Sierra Leoonse regering en ECOMOG opgeheven
werd.46
Het embargo bleef echter wel van kracht tegenover alle groepen of personen buiten de
regering en ECOMOG. Bovendien werd het alle leden van de voormalige junta verboden te
reizen.47
Tegen 17 juni 1998 waren 5000 nieuwe soldaten aangenomen bij het Sierra Leoonse
leger. Ongeveer één derde daarvan bleken soldaten te zijn die zich in de periode van
amnestieverlening overgegeven hadden aan ECOMOG. Op 2 juli tekenden president Kabbah
en president Taylor van Liberia een akkoord waarin afgesproken werd om aan een wederzijds
vertrouwen te werken tussen de twee regeringen.48
Het akkoord werd in Abuja, de hoofdstad
van Nigeria, getekend in het bijzijn van de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, en de
voorzitter van ECOWAS, Abubakr. Op 9 juli kondigde de vice-president van Sierra Leone,
Albert Joe Demby, aan om amnestie te verlenen aan alle kindsoldaten. Twee dagen later
veroverden ECOMOG-troepen de stad Kailahun in het meest oostelijke district van Sierra
Leone alwaar het RUF haar hoofdkwartier had. De troepen slaagden er echter niet in de RUF-
leden te grijpen en deze vluchtten naar het noorden en het westen van het land.
Op 13 juli werd de United Nations Observer Mission in Sierra Leone (UNOMSIL)
geïnstalleerd via Resolutie 1181 van de VN Veiligheidsraad.49
Via deze resolutie werden
zeventig militaire waarnemers naar Sierra Leone gezonden voor een startperiode van zes
maanden.50
Een dag later besliste ECOMOG om de meeste van haar overgebleven troepen in
Monrovia te verplaatsen naar Freetown. Op 20 juli vond de Liberian National Reconciliation
Conference plaats in Monrovia. President Kabbah woonde deze conferentie bij in het kader
van de werking aan de wederzijdse vertrouwensrelatie tussen Liberia en Sierra Leone. Tegen
het einde van juli organiseerde de secretaris-generaal van de VN Kofi Annan een conferentie
in New York om geld in te zamelen voor de ECOMOG-operaties in Sierra Leone. Onder die
operaties werden zowel noodhulp, ontwapeningsplannen, demobilisatieplannen, reïntegratie
46
VN Veiligheidsraad. Resolution 1171 (1998) S/RES/1171 (1998) (New York: VN, 5 juni
1998). 47
VN Veiligheidsraad, S/RES/1171 (1998), pp. 1-2. 48
Joint Communiqué of the Meeting Hosted by the Chairman of ECOWAS and Head of State
of the Federal Republic of Nigeria, and Attended by the President of Sierra Leone, the
President of Liberia, and the Secretary-General of the United Nations (Abuja, 2 juli 1998). 49
VN Veiligheidsraad. Resolution 1181 (1998) S/RES/1181 (1998) (New York: VN, 13 juli
1998). 50
VN Veiligheidsraad, S/RES/1181 (1998), p. 2.
30
als reconstructie begrepen. Ondertussen werd Foday Sankoh van Nigeria naar Sierra Leone
overgeplaatst. Het RUF reageerde hierop met dreigementen om een terreurcampagne tegen
burgers te voeren indien Sankoh niet vrijgelaten werd. Begin september maakte president
Kabbah plannen om een nieuw Sierra Leoons leger van 5000 troepen samen te stellen.
Ondertussen voerden ECOMOG en CDF verder offensief in het oosten van het land. Begin
september konden ECOMOG-troepen en Kamajor milities de steden Joru, Mande-Kalema,
Tokunbu en Nyama innemen en eind september werden in Kailahun District zes basiskampen
van het RUF vernield door bombardementen van ECOMOG-soldaten. In oktober vonden de
rechtszaken tegen leden van de AFRC/RUF junta plaats. Op 19 oktober werden 24
legerofficieren geëxecuteerd en kregen 10 andere levenslang. Op 23 oktober werd Foday
Sankoh‟s doodvonnis getekend nadat de jury hem op zeven punten van de aanklacht van
hoogverraad beschuldigde. Zijn tegenargument dat hij amnestie verkregen had onder het
vredesakkoord van Abidjan in 1996 werd door de jury verworpen. Tegen het einde van
oktober beslisten de leden van ECOWAS om ECOMOG te versterken. De landen Benin,
Ivoorkust, Mali en Niger beloofden om troepen en medische bijstand te leveren. Ondertussen
beschuldigde Maxwell Khobe, het hoofd van Defensie, het National Patriotic Front of Liberia
van het steunen van de overgebleven AFRC/RUF leden. In december werd het meeste
buitenlands personeel uit Freetown geëvacueerd omwille van de verslechterde
veiligheidssituatie.51
Op 6 januari 1999 keerde het tij zich opnieuw in het nadeel van ECOMOG.52
Het AFRC/RUF
viel met alle geweld Freetown binnen en zaaide terreur en vernieling. Ook in het oosten van
het land werden mensen mishandeld en vermoord. Op het einde van februari werd generaal
Olusegun Obasanjo de eerste verkozen president van Nigeria sinds 1983. Dit was echter in het
nadeel voor Sierra Leone aangezien de kersverse Nigeriaanse regering ijverde voor het
terugtrekken van de Nigeriaanse troepen uit Sierra Leone. In het kader van de nieuwe
onderhandelingen die tussen het RUF en de Sierra Leoonse regering zouden plaats vinden, liet
de regering Foday Sankoh in april naar Lomé in Togo reizen om er met zijn commandanten
hun eisen te bespreken. Op 18 mei tekenden Sankoh en Kabbah daar een nieuw staakt-het-
vuren akkoord. Getuigen waren een afgezant van de Verenigde Staten Jesse Jackson en de
president van Togo, Eyadema. Zeven dagen later startten de nieuwe vredesonderhandelingen.
De twee partijen gingen akkoord met de meeste punten van het Vredesakkoord van Abidjan
51
Hirsch, Sierra Leone, pp. 124-125. 52
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 125-126.
31
uit 1996 zoals ook de demobilisatie – en ontwapeningsplannen en de transformatie van het
RUF in een politieke partij. Daarbovenop eiste het RUF een volledige amnestieverlening voor
haar leden en acht kabinetsposities in de regering. Verschillende ministers gingen met deze
laatste eis van het RUF echter niet akkoord en dreigden in opstand te komen indien president
Kabbah het RUF toeliet deel te nemen aan de overgangsregering. Ondertussen deed het
Guineese leger op 5 juni een aanval op leden van het Sierra Leonean People‟s Army (SPA),
een afgesplitste tak van het RUF, in Sierra Leone. Bij de aanval, die een reactie was op de
inval van het SPA in de Guineese stad Tassin, werden honderd personen gedood. Op 24 juni
tekende de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Mary
Robinson, het Human Rights Manifesto in Freetown. Het manifest was vooral belangrijk voor
de vraag naar een Truth and Reconciliation Commission die de waarheid over de begane
oorlogsmisdaden aan het licht zou brengen. Wanneer begin juli een eerste ontwerp voor een
vredesakkoord tussen het RUF en de regering klaar was, verwierp Foday Sankoh deze omdat
er slechts vier ministerposten en drie vice-ministerposten voor het RUF in opgenomen waren.
Op 7 juli 1999 werd het uiteindelijke vredesakkoord van Lomé dan toch ondertekend door
president Kabbah en korporaal Foday Sankoh.53
Het parlement stemde unaniem voor de
bekrachtiging van het akkoord. Als reactie op de overeenkomst kwamen duizenden burgers en
strijders uit de Sierra Leoonse bush op zoek naar voedsel. De aanwezige humanitaire hulp
was echter niet opgewassen tegen de grote aantallen hulpbehoevende mensen. Op 23 juli
werden 98 mensen die eerder veroordeeld waren voor medeplichtigheid aan de AFRC/RUF
junta, vrijgesteld van hun straf in navolging van de algehele amnestie voor AFRC/RUF leden,
opgenomen in het vredesakkoord. Einde juli demonstreerden honderden leerkrachten voor de
gebouwen van het ministerie van Onderwijs uit protest tegen elf maanden achterstallige
lonen. Op een conferentie voor donoren voor Sierra Leone een dag later beloofde het
Verenigd Koninkrijk om 1,7 miljoen Amerikaanse dollar te schenken voor de training en
uitrusting van een Sierra Leoons nationaal leger. Begin oktober keerden Foday Sankoh en
Johnny Paul Koroma terug naar Freetown. De VN Veiligheidsraad keurde op 22 oktober 1999
Resolutie 1270 goed.54
Deze resolutie legde de United Nations Mission in Sierra Leone
(UNAMSIL) vast waarbij een VN vredesmacht van 6000 troepen naar Sierra Leone gestuurd
53
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 126-127. 54
VN Veiligheidsraad. Resolution 1270 (1999) S/RES/1270 (1999) (New York: VN, 22
oktober 1999).
32
zou worden.55
De ene helft van de troepen zou door ECOWAS landen geleverd worden en de
andere helft door Kenia, India en Zambia. De taak van de vredesmacht viel onder hoofdstuk
VII van het VN handvest en bestond uit het garanderen van de veiligheid van het VN
personeel in Sierra Leone en het beschermen van met onmiddellijk geweld bedreigde burgers
volgens haar mogelijkheden en inzetgebieden, rekening houdend met de verantwoordelijkheid
van de Sierra Leoonse regering en ECOMOG.56
UNAMSIL werd door generaal Vijay Kumar
Jetley uit India geleid.
Begin november 1999 maakte de afgezant van de VN Francis Okelo bekend dat de afspraken
omtrent het staakt-het-vuren ernstig met de voeten getreden werden en er opnieuw gevechten
en ontvoeringen plaatsvonden, troepen en wapens getransporteerd werden, mensenrechten
tegenover burgers geschonden werden en humanitair personeel aangerand werd.57
Het nieuwe
kabinet onder president Kabbah werd gevormd en drie ministerposten en vier vice-
ministerposten gingen naar leden van het RUF en het AFRC. Drie weken later liet het RUF
zich officieel als politieke partij registeren. Op het einde van november kwamen de eerste 820
Keniaanse UNAMSIL-troepen toe in Sierra Leone. Begin december 1999 bleek dat er
spanningen waren binnen het RUF. Veldcommandant Sam Bockarie, die zich in het nauw
gedreven voelde door Foday Sankoh, ontvoerde twee medewerkers van Artsen Zonder
Grenzen. Op die manier probeerde hij internationale aandacht te krijgen voor een mogelijke
aanslag op zijn leven. Uiteindelijk vluchtte Bockarie naar Liberia alwaar hij in contact stond
met Charles Taylor. Tijdens dezelfde periode bleek dat de bepalingen van het Lomé
Vredesakkoord niet goed opgevolgd werden. De nationale commissie die instond voor de
ontwapening liet weten dat slechts 10 557, of ongeveer 23 procent van het totaal aantal
soldaten – geschat op 45 000 – hun wapens hadden ingeleverd tegen de deadline van 15
december 1999. De United Nations Human Rights Monitoring Mission rapporteerde dat het
vredesakkoord geschonden werd door leden van het RUF die bleven plunderen en mensen
verkrachten en mishandelen. Ook Foday Sankoh liet aan de regering weten dat het Lomé
Vredesakkoord met de voeten getreden werd en dat het dringend tijd was om orde op zaken te
stellen indien men niet wou dat de uitvoering van het vredesakkoord tot een algeheel falen
leidde. In januari 2000 werden enkele maatregelen vanuit de regering genomen. Zo werd het
Anti-Corruption Bureau opgericht om corruptie of vermoedens van corruptie te onderzoeken
55
VN Veiligheidsraad, S/RES/1270 (1999), pp. 2-3. 56
VN Veiligheidsraad, S/RES/1270 (1999), p. 3. 57
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 127-129.
33
in alle publieke domeinen. Daarnaast stelde Sankoh als hoofd van de Commission for the
Management of Strategic Resources, National Reconstruction and Development (CMRRD)
een tijdelijk verbod in op het ontginnen van diamant in Sierra Leone. Vergunningen moesten
opnieuw aangevraagd worden bij het CMRRD en iedere illegale diamantontginner zou
gearresteerd en vervolgd worden. Uiteindelijk bleek dat het ontginnen van diamant echter niet
gestopt was in de gebieden die onder de controle van het RUF stonden.
Begin februari werd UNAMSIL met 5100 troepen versterkt en dus van 6000 troepen naar 11
100 troepen gebracht.58
Ondertussen was Sankoh naar Zuid-Afrika gereisd, waar hij echter
terug naar huis gestuurd werd nadat de VN Veiligheidsraad de regeringen van Zuid-Afrika en
Ivoorkust ingelicht had over zijn verbod op reizen buiten Sierra Leone sinds augustus 1997.59
De eerste stappen voor een Waarheids- en Verzoeningscommissie werden ondernomen terwijl
confrontaties tussen soldaten van UNAMSIL en het RUF niet uitbleven. Zo moest het
UNAMSIL zich op 24 februari 2000 terugtrekken na de zoveelste confrontatie met het RUF
om het oosten van het land. De Beers, het bedrijf dat 70 tot 80 procent van ‟s werelds
diamanten opkocht en verkocht, verzekerde dat het geen diamanten meer zou opkopen uit de
gebieden die nog onder controle stonden van het RUF. Begin maart kwamen de staatshoofden
van Liberia, Guinee en Sierra Leone samen in Bamako, de hoofdstad van Mali, om af te
spreken dat geen enkel van de drie landen nog zou toelaten dat het eigen land als uitvalsbasis
werd gebruikt om één van de twee andere landen te destabiliseren.60
In het Vredesakkoord
van Lomé was opgenomen dat een nieuwe onafhankelijke National Electoral Commission
(NEC) verkozen moest worden binnen de drie maanden na het ondertekenen van het akkoord
op 7 juli 1999.61
Dit was echter niet het geval geweest en pas op 21 maart 2000, meer dan
acht maanden na de ondertekening, beëdigde president Kabbah de nieuwe leden van het NEC.
Het nieuwe NEC werd verantwoordelijk gesteld voor de organisatie van de presidentiële en
parlementaire verkiezingen, volgens de grondwet gepland in 2001. Ondertussen ontstonden
58
VN Veiligheidsraad. Resolution 1289 (2000) S/RES/2000 (New York: VN, 7 februari 2000),
p. 2. 59
Op 29 augustus 1997 paste ECOWAS de tweede stap van haar driestappenplan – poging tot
onderhandelen, het toepassen van embargo‟s en in laatste instantie het gebruik van militaire
macht – toe en plaatste een embargo op aardolieproducten, wapenimporten en het reizen
buiten Sierra Leone door leiders van het AFRC of het RUF. 60
Hirsch, Sierra Leone, p. 129. 61
Lomé Peace Accords. Peace Agreement Between the Government of the Republic of Sierra
Leone and the Revolutionary United Front of Sierra Leone (Togo, Lomé, 7 juli 1999), artikel
XII.
34
massale betogingen in Freetown tegen het trage verloop van het ontwapeningsproces. Ook 20
000 leerkrachten kwamen op straat en staakten een weeklang omwille van hun onuitbetaalde
lonen. Het onderwijs was echter niet de enige publieke sector waar problemen waren, in
ongeveer alle domeinen van de publieke sector was er sprake van achterstallige betalingen en
personeelstekorten. Op 4 april 2000 hernam ECOMOG de plannen om het grootste deel van
haar troepen uit Sierra Leone weg te trekken, wat tegen 2 mei voltooid was. Het deel dat
overbleef viel onder bevel van de Verenigde Naties.62
De confrontaties tussen het RUF en UNAMSIL laaiden tijdens deze periode hoog op.63
UNAMSIL had negen van de twaalf districten in het land (Western Area Urban District en
Western Area Rural District niet meegerekend) bezet maar kreeg onder meer geen controle
over het oostelijke Kono District waar het RUF de plak bleef zwaaien. Op 25 april
omsingelden leden van het RUF een ontwapeningskamp in Magburaka en de aanwezige
soldaten van UNAMSIL werden verplicht het kamp af te breken. In dezelfde streek rond
Magburaka en Makeni werd op 7 mei een helikopter van de VN met voedselvoorraden en
militaire middelen voor soldaten van UNAMSIL neergeschoten door leden van het RUF. De
evacuatie van buitenlanders werd opnieuw gestart. Ondertussen waren namelijk reeds
ongeveer 500 soldaten van UNAMSIL gevangen genomen door het RUF. Dit startte wanneer
het RUF aan UNAMSIL vroeg om enkele van haar gevangen genomen leden vrij te laten.
UNAMSIL weigerde dit en het RUF reageerde hierop door zeven soldaten van het
UNAMSIL te gijzelen. Vanaf dan werden soldaten van de VN missie in Sierra Leone
systematisch aangevallen en gevangen genomen door het RUF. Tegen mei waren zo ongeveer
500 soldaten van UNAMSIL gevangen genomen en een tiental gedood. Dat het RUF hiermee
een tactische fout maakte, bleek toen op 8 mei een 30 000-tal betogers op straat kwamen om
te protesteren tegen het gevangenschap van de soldaten van UNAMSIL. Wanneer ze in de
richting van Foday Sankoh‟s verblijf stapten en Nigeriaanse troepen van UNAMSIL in de
lucht schoten om de massa uiteen te drijven, opende het RUF uit reactie het vuur. Het gevolg
was 17 doden en vele gewonden. Tijdens de herrie kon Sankoh via de achterkant van zijn huis
vluchten. Door dit incident kreeg de Sierra Leoonse burgeroorlog de media-aandacht die het
daarvoor ontbrak. Na een tiental jaar van onverschilligheid toonde de internationale
gemeenschap nu wel aandacht voor het conflict. Buitenlandse militaire hulp kwam er vanuit
Britse hoek. Zeven oorlogsschepen werden naar de Sierra Leoonse kust gestuurd en Britse
62
Hirsch, Sierra Leone, p. 129. 63
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Hirsch, Sierra Leone, pp. 130-131.
35
troepen controleerden de luchthaven van Lungi. Op de ochtend van 17 mei werd Foday
Sankoh gevat in de nabijheid van zijn huis. Nadat hij door de aanwezige menigte werd
uitgekleed en door de straten van Freetown werd vervoerd, werd hij door de regering in
hechtenis genomen. Vanuit UNAMSIL kwam de reactie dat Sankoh niet langer als een
volwaardige partner in de onderhandelingen omtrent het vredesproces kon worden
beschouwd. De regering besliste dat hij zou terechtstaan voor alle misdaden die hij sinds het
vredesakkoord in Lomé had begaan.
Op 24 mei zette het RUF een hinderlaag op nabij Rogberi Junction. De journalisten Kurt
Schork van Reuters en Gil Moreno van Associated Press en vier soldaten van het Sierra
Leoonse leger werden daarbij gedood. ECOWAS besliste om opnieuw 3000 troepen naar
Sierra Leone te sturen. Daarnaast zette het druk op de VN om UNAMSIL uit te breiden naar
een troepenmacht die de vrede met macht zou afdwingen dan enkel een troepenmacht die het
vredesproces ondersteunde. Op 7 juni liet generaal Issa Sesay van het RUF aan
veldcommandant Major Punia van UNAMSIL weten dat de troepen van het RUF opnieuw
aan het vredesproces wilden deelnemen. Ondertussen begonnen Britse militaire trainers met
het onderrichten van 1000 soldaten van het nieuwe Sierra Leoonse leger.64
Daartoe behoorden
zowel training als het voorzien van de militaire uitrusting van de soldaten en een reorganisatie
van de structuur van het leger. De lonen van de soldaten verbeterden tot een loon van 140 000
leones per maand met daarbovenop een bepaalde hoeveelheid rijst.65
De internationale
gemeenschap nam, vooral door het incident in Freetown op 8 mei, enkele standpunten in
omtrent de Sierra Leoonse burgeroorlog. Zo liet de Israel Diamond Exchange weten dat
iedere diamanthandelaar die „conflictdiamanten‟ uit Sierra Leone, Angola of DR Congo
verkocht, pertinent het lidmaatschap geweigerd zou worden en stelde de Europese Unie 50
miljoen euro aan ontwikkelingshulp voor Liberia uit, tot het land stopte met het RUF te
steunen. Het bleek namelijk dat de Liberiaanse regering het RUF materiële, militaire en
psychologische steun bood in plaats van UNAMSIL te ondersteunen om de oostelijke regio
van het land onder haar controle te krijgen. De Verenigde Staten ijverden voor een
internationale rechtbank om spilfiguren in de Sierra Leoonse burgeroorlog te berechten voor
oorlogsmisdaden en Groot-Brittannië was voorstander van het plaatsen van een embargo op
64
Hirsch, Sierra Leone, p. 131. 65
Keen, David. “Since I am a Dog, Beware my Fangs”: Beyond a „Rational Violence‟
Framework in the Sierra Leonean War (Londen: LSE Crisis States Programme, Working
Paper no. 14, 2002), p. 18.
36
Sierra Leoonse diamanten.66
De VN Veiligheidsraad keurde daarop Resolutie 1306 goed op 5
juli.67
Deze resolutie stelde een embargo op de verkoop en aankoop van ruwe diamanten uit
Sierra Leone die zonder certificaat van oorsprong verhandeld werden. In afwachting van een
officieel certificatieschema stelde de resolutie een verbod op de verkoop en aankoop van alle
diamanten uit Sierra Leone behalve deze die officieel via de regering verhandeld werden.68
Op 19 juli werd het World Diamond Congress georganiseerd in Antwerpen waar de grote
spelers van de wereldwijde diamantindustrie elkaar ontmoetten. Tijdens het congres werden
maatregelen uitgedacht om de illegale diamanthandel en de handel in „conflictdiamanten‟ een
halt toe te roepen. Zo werd beslist om een algemeen certificatieschema op te stellen waarbij
de handelsroute van diamanten van bij de oorsprong tot aan de internationale handelscentra
gecontroleerd zou worden. Ook werd beslist om streng op te treden tegen handelaars die het
embargo van de VN op de verkoop en aankoop van Sierra Leoonse diamanten negeerden.69
De VN Veiligheidsraad nam vervolgens Resolutie 1315 aan op 14 augustus.70
Deze resolutie
bepaalde de oprichting van een onafhankelijke speciale rechtbank die via een combinatie van
Sierra Leoonse en internationale wetgeving personen, beschuldigd van oorlogsmisdaden,
mensenrechtenschendingen en andere schendingen van het internationaal humanitair recht en
de Sierra Leoonse wetgeving, zou berechten. De secretaris-generaal van de VN Kofi Annan
zou instaan voor de onderhandelingen met de Sierra Leoonse regering daaromtrent.71
Een dag
later werd door de Sierra Leoonse minister van Justitie en procureur-generaal Solomon
Berewa aangekondigd dat Foday Sankoh als leider van het RUF voor deze rechtbank zou
moeten verschijnen. Het RUF moest dus een nieuwe leider kiezen en generaal Issa Sesay
werd daartoe aangeduid.72
Op 26 augustus kwam het bericht dat elf soldaten van het Britse Royal Irish Regiment en één
soldaat van het Sierra Leoonse leger vermist waren. Vermoed werd dat de West Side Boys,
ex-soldaten van het Sierra Leoonse leger die zich achter de leider van het AFRC Johnny Paul
Koroma schaarden, achter de ontvoering zaten. Tegen het einde van augustus werden vijf van
66
Hirsch, Sierra Leone, p. 132. 67
VN Veiligheidsraad. Resolution 1306 (2000) S/RES/1306 (2000) (New York: VN, 5 juli
2000). 68
VN Veiligheidsraad, S/RES/1306 (2000), p. 2. 69
Hirsch, Sierra Leone, p. 133. 70
VN Veiligheidsraad. Resolution 1315 (2000) S/RES/1315 (2000) (New York: VN, 14
augustus 2000). 71
VN Veiligheidsraad, S/RES/1315 (2000), p. 2. 72
Hirsch, Sierra Leone, p. 133.
37
de Britse soldaten vrijgelaten maar de West Side Boys lieten weten dat ze de regering niet
vertrouwden en zich niet zouden laten ontwapenen tot er aan hun eisen tegemoet gekomen
was. De regering had hen namelijk bevolen zich twee maanden eerder door UNAMSIL te
laten ontwapenen in Masiaka. Ondertussen had Johnny Paul Koroma zich officieel
gedistantieerd van de soldaten van het AFRC zoals de West Side Boys. In de loop van
september konden Britse troepen de overige gevangenen bevrijden. Daarbij vielen heel wat
slachtoffers onder de gijzelhouders. De VN secretaris-generaal Kofi Annan stuurde aan op
een versterking van de UNAMSIL-troepen tot 20 500 om de effectiviteit van hun werking en
inzet te verhogen.73
Met 20 000 troepen werd UNAMSIL uiteindelijk de grootste VN-missie
ooit. Deze versterking van de VN-troepen, gecombineerd met hevige Guineese
luchtbombardementen, brak uiteindelijk de standvastigheid van het RUF. Met de nieuwe,
meer gematigde, leider van het RUF, Issa Sesay, werd een nieuw vredesakkoord gemaakt in
november 2000 in Abuja, bijgewoond door de afgezant van de secretaris-generaal van de VN,
Olu Adeniji, en de ECOWAS leiders. Een bijeenkomst in mei 2001 in Abuja bevestigde de
medewerking van het RUF aan het vredesproces. Ondertussen waren de UNAMSIL-troepen
over het hele land verspreid, ook in de diamantrijke gebieden. Er was een merkbare
toenemende oorlogsmoeheid onder de RUF-strijders, mede door de Guineese
bombardementen. Toch bleek de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van de
militieleden geen gemakkelijke opdracht. Vele strijders hadden zeer grote verwachtingen van
het hele proces maar raakten ontgoocheld door de realiteit. Tegen oktober 2001 hadden
donoren minder dan de helft van het geld beloofd dat nodig was voor het proces. De strijders
die zich hadden laten ontwapenen, waren al niet meer uitbetaald geweest sinds mei 2000.
Ondanks deze moeilijkheden werd het ontwapeningsprogramma van de VN toch als geslaagd
beschouwd op 17 januari 2002. De verwachtingen lagen op ongeveer 33 000 strijders die zich
zouden laten ontwapenen en demobiliseren maar in het totaal waren het er meer dan 72 000.
Dit zorgde er voor dat de beperkte middelen voor deze strijders over nog meer personen te
verdelen viel. Op 4 maart 2002 werd Foday Sankoh officieel beschuldigd van 70 misdaden
waaronder moord. Nog 49 andere leden van het RUF werden berecht voor verschillende
misdrijven. In mei 2002 vonden opnieuw verkiezingen plaats. Kabbah won deze verkiezingen
73
Hirsch, Sierra Leone, p. 133.
38
met grote meerderheid. De politieke partij van het RUF haalde slechts één zetel binnen. Met
deze verkiezingen werd de Sierra Leoonse burgeroorlog uiteindelijk ten einde verklaard.74
74
Adebajo, Adekeye en David Keen. “Sierra Leone.” In United Nations Interventionism,
1991-2004, geredigeerd door Mats Berdal en Spyros Economides, 246-273 (New York:
Cambridge University Press, 2007), pp. 266-268.
39
Verklaringsmodellen voor de Sierra Leoonse burgeroorlog
Vormen van geweld: irrationele barbarij of rationeel verzet?
Wat verklaringsmodellen voor hedendaagse gewapende conflicten in het algemeen en de
Sierra Leoonse burgeroorlog specifiek betreft, kunnen we ons eerst en vooral afvragen of we
het hedendaags gewapend geweld best als een extreme vorm van barbarij en irrationaliteit
beschouwen, geworteld in zogenaamde „objectieve‟ factoren als milieu, overbevolking en
botsende beschavingen, of als het gevolg van rationeel gepland verzet en collectieve actie. We
kunnen hierbij een vereenvoudigde opsplitsing maken tussen onderzoekers die het excessieve
gebruik van geweld in gewapende conflicten, als irrationeel bestempelen en onderzoekers die
een rationele verklaring voor het geweld bieden.
Een goed voorbeeld binnen de eerste groep onderzoekers is Robert Kaplan. In 1994 werd zijn
spraakmakende artikel The Coming Anarchy gepubliceerd.75
In dit artikel beschrijft Kaplan de
situatie in Sierra Leone als het prototype voor West-Afrika en als een voorbode voor de rest
van de wereld. Hij stelt dat factoren als overbevolking, schaarste, tribalisme, misdaad en
ziekte tot een ondergang van de wereld zullen leiden indien niet snel wordt ingegrepen.76
Het
excessief geweld gebruikt in de Sierra Leoonse burgeroorlog, de problemen in geheel West-
Afrika en dus de zogenaamde toekomstige problemen voor heel de wereld, ziet Kaplan als het
gevolg van twee oorzaken. Enerzijds geeft hij een ecologische verklaring waarbij hij stelt dat
overbevolking voor overontginning van landbouwgronden zorgt waardoor grondarmoede
ontstaat en mensen naar de steden trekken waar er zich een soort van „clash of civilizations‟
voordoet. Doordat meer dan de helft van de wereldbevolking in steden woont zouden volgens
hem al deze „opeengepakte‟ culturen automatisch beginnen botsen.77
Los van enige politieke,
economische of sociale motivatie heeft Kaplan het hier dus over een culturele determinatie die
zich uit in irrationaliteit. Anderzijds legt Kaplan de nadruk op uitzichtloze groepen jonge
mannen als oorzaak van het geweld gebruikt in hedendaagse conflicten. Deze jonge mannen
zouden in de stedelijke context gekatapulteerd zijn en bijgevolg geen enkele band meer
hebben met de „traditionele‟ familierelaties. Het zou dus gaan om verloren jongeren die zich
75
Kaplan, Robert D. “The Coming Anarchy.” Atlantic Monthly 273, no. 2: 44-76 (1994). 76
Kaplan, “Coming Anarchy”, p. 44. 77
Kaplan, “Anarchy”, pp. 58-68.
40
als „losse moleculen in een vloeibare sociale omgeving‟ gedragen.78
Deze losgeslagen
werkloze marginale jonge mannen die ronddwalen in de steden zouden volgens Kaplan een
sociale tijdbom zijn die opeens ontploft en voor excessief geweld zorgt. We kunnen
concluderen dat Kaplan een soort Hobbesiaanse visie op geweld heeft waarbij hij impliceert
dat geweld inherent is aan de mens. Indien er geen neutrale sterke staat is om dit te
controleren of onderdrukken, ontstaat er volgens hem chaos en anarchie.79
Daarnaast heeft hij
een melancholische visie op geweld waarbij hij de nadruk legt op het irrationele karakter van
burgeroorlogen en het geweld typeert als zogenaamd „premodern‟.80
Kaplans artikel vond
veel weerklank op beleidsniveau. Zo baseerde de toenmalige president van de Verenigde
Staten, Clinton, zijn buitenlands beleid voor een deel op The Coming Anarchy. Het artikel
kreeg echter heel veel kritiek vanuit de academische wereld.
Eén van die critici is David Keen. Deze auteur behoort dan ook, om het vereenvoudigd voor
te stellen, tot de tweede groep onderzoekers die geweld in hedendaagse gewapende conflicten
als een uiting van rationeel verzet en collectieve actie zien. Keen gaat met zijn artikel A
Rational Kind of Madness in tegen de notie dat oorlogen, of het nu om interstatelijke oorlogen
of burgeroorlogen binnen staten gaat, irrationeel van aard zijn en „opgelegd‟ worden op
samenlevingen.81
Wat het eerste betreft, waarschuwt hij voor het gevaar dat schuilt in het
rationeel verklaren van elke gewelddadige actie, namelijk het rechtvaardigen van al deze
acties, maar maakt hij duidelijk dat een pure veroordeling zonder rationele verklaring niet tot
een beter begrip van hedendaagse gewapende conflicten of oplossingen leidt.82
Daarom stelt
hij voor de verklaring te gebruiken dat oorlog een systeem is met een eigen rationaliteit dat
voortvloeit vanuit politieke en economische processen binnen samenlevingen en dus niet op
die samenlevingen „geplakt‟ is. Het is belangrijk niet enkel naar de negatieve uitkomsten of
nadelen van oorlog te kijken zoals Kaplan doet, maar ook de functies van geweld binnen
oorlogen in rekening te brengen om een beter begrip te krijgen over de hedendaagse
gewapende conflicten. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen zaken die rationeel
(of irrationeel) zijn voor de samenleving in het geheel en zaken die rationeel (of irrationeel)
zijn voor groepen en individuen in die samenleving. Processen die namelijk disfunctioneel
78
Kaplan, “Anarchy”, p. 46. 79
Kaplan, “Anarchy”, p. 48 en pp. 72-73. 80
Kaplan, “Anarchy”, p. 73. 81
Keen, David. “A Rational Kind of Madness.” Oxford Development Studies 25, no. 1: 67-76
(1997), p. 67. 82
Keen, “Since I am a Dog, Beware my Fangs”, p. 2.
41
zijn voor het overgrote deel van de bevolking kunnen toch functioneel zijn voor een groep
mensen of een individu. Zo is de bedoeling van een oorlog voor sommigen niet noodzakelijk
om die oorlog te winnen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat bepaalde groepen mensen baat hebben
bij het laten voortduren van oorlog. Dit kan gaan om economische voordelen die uit de oorlog
gehaald worden maar ook bijvoorbeeld om het gebruik van oorlogsvoering om milities of
troepen bezig te houden zodat ze zich niet tegen het gezag, het regime of de staat keren. De
rationaliteit van hedendaagse gewapende conflicten ligt voor Keen bij het aanwezig zijn van
deze freeriders of freewheelers die uit opportunisme handelen, naast en in samenwerking met
personen die uit ideologische overwegingen handelen. Die freeriders of freewheelers hebben
dus voor hun economisch gewin baat bij het laten voortduren van de oorlog. Let wel, binnen
de motivatie van één en dezelfde persoon kunnen tegelijkertijd elementen van opportunisme
als ideologische elementen aanwezig zijn. Naast een ideologische component ziet Keen dus
duidelijk de aanwezigheid van een economische component in hedendaagse gewapende
conflicten.83
Toegepast op het conflict in Sierra Leone stelt Keen dat economische motivaties zeer
duidelijk een rol speelden, zowel bij het regeringsleger als leden van het RUF.84
Beiden
zouden zich schuldig gemaakt hebben aan plundering en illegale diamantontginning en zowel
de regering als het RUF zou de legitimiteit naar de bevolking toe verkeken hebben door
aanvallen te plegen op dorpen en hun inwoners om economische redenen. Er zou zelfs sprake
zijn van soldaten die de leden van het RUF steunden of zich gedroegen als hen, uit protest op
hun uitsluiting van het grootste deel van de economische voordelen die de burgeroorlog met
zich meebracht, om er toch zoveel mogelijk van te kunnen genieten. Dat een oorlog niet
noodzakelijk bedoeld is om gewonnen te worden, toont Keen aan met de vermelding dat het
Sierra Leoonse regeringsleger herhaaldelijk wapens en munitie verkocht of gaf aan de leden
van het RUF waar ze normaal gezien tegen moesten vechten. Dit deden ze bijvoorbeeld door
in een stad of dorp wapens en munitie achter te laten voor RUF-leden die vervolgens de
wapens oppikten en de inwoners afpersten. Wanneer het RUF het dorp of de stad verliet, trok
het regeringsleger opnieuw binnen, legde beslag op eigendommen zoals gronden en huizen en
nam deel aan illegale diamantontginning. Niet enkel was het belangrijk om zo elk het
83
Keen, “Kind of Madness”, pp. 67-70. 84
Deze paragraaf is gebaseerd op Keen, “Madness”, p. 71. Hoewel Keen hier interessante en
nuttige bevindingen aanbrengt, vind ik het nodig de aandacht te vestigen op het feit dat hij
enkel twee partijen uit de Sierra Leoonse burgeroorlog aanhaalt, namelijk het RUF en het
regeringsleger. Hij heeft met andere woorden geen oog voor bijvoorbeeld de buitenlandse
troepen die zich in Sierra Leone bevonden.
42
maximum aan economische winst uit de bevolking te halen maar had het regeringsleger op
die manier ook baat bij het voorstellen van het RUF als een krachtige en machtige organisatie.
Een ander bewijs voor de economische waarde van de Sierra Leoonse burgeroorlog zijn de
verschillende gedwongen verplaatsingen van bewoners uit grondstofrijke gebieden. De
Verenigde Naties die over het algemeen geen beschuldigende vinger uitsteken naar
regeringen, schreef deze verplaatsingen toe aan de dreiging van aanvallen van het RUF, maar
de Sierra Leoonse bevolking zag deze eerder als een samenwerking tussen de regering en het
RUF om grondstofrijke gebieden te ontvolken. Zo werd de volledige bevolking van Pujehun
District, een diamant- en koffierijk gebied in het zuiden, door verschillende acties van zowel
het regeringsleger en het RUF gedwongen in bepaalde steden te wonen en kon het
regeringsleger de bevolking in Kono District overhalen hen carte blanche te geven om aan
intensieve diamantontginning te doen. Hun aanwezigheid verantwoordden ze door de
zogenaamde dreiging van RUF-aanvallen. Tot slot kunnen we stellen dat de weinige directe
confrontaties tussen het regeringsleger en het RUF ook een indicatie zijn dat het niet enkel om
het winnen van de oorlog ging. Indien er al directe gevechten waren tussen het regeringsleger
en het RUF was dit voornamelijk in gebieden die rijk zijn aan diamanten, maar de meeste
gewelddadige acties deden zich voor tegen de bevolking.
Concluderend stelt Keen dat we hedendaagse gewapende conflicten niet kunnen begrijpen als
we deze enkel voorstellen als een geordende te winnen strijd of gevecht tussen twee partijen
of in het andere extreme geval als een irrationeel conflict en anarchie. We moeten integendeel
hedendaagse gewapende conflicten in de politieke en economische context van de betreffende
samenleving plaatsen en niet enkel naar de negatieve gevolgen van oorlog kijken maar ook de
functies, die oorlog met zich meebrengt, in rekening nemen. Dan zullen de hedendaagse
gewapende conflicten heel wat minder chaotisch blijken dan op het eerste zicht lijkt.85
In een later artikel, “Since I am a Dog, Beware my Fangs”: Beyond a „Rational Violence‟
Framework in the Sierra Leonean War, wijst Keen naast het economische voordeel van het
laten voortduren van de Sierra Leoonse burgeroorlog nog op twee andere zaken.86
Hij stelt dat
het laten voortduren van het conflict naast het bieden van lucratieve posities in diamantrijke
gebieden enerzijds ook militaire leiders en autocratische politici de kans bood af te zien van
85
Keen, “Madness”, pp. 72-73. 86
Keen, David. “Since I am a Dog, Beware my Fangs”: Beyond a „Rational Violence‟
Framework in the Sierra Leonean War (Londen: LSE Crisis States Programme, Working
Paper no. 14, 2002).
43
de dreiging van democratie. Anderzijds werd zo ook de dag uitgesteld waarop personen die
mensenrechten schonden voor hun daden terecht zouden moeten staan.87
De essentie van het
artikel is echter een nuance op zijn eerdere artikel omtrent het rationeel verklaren van
hedendaagse gewapende conflicten, zie hierboven beschreven. Keen maakt duidelijk dat de
specifieke rationaliteit van hedendaagse gewapende conflicten als een systeem slechts een
deel van het verhaal is. Het is belangrijk om naast aandacht te besteden aan de economische
functies van geweld en de rationaliteit van zogenaamd op het eerste gezicht irrationeel
lijkende oorlogsvoering, niet uit het oog te verliezen dat er aspecten van geweld zijn die niet
helemaal binnen dit rationele kader vallen. Keen heeft het hierbij over aspecten die
gerelateerd zijn aan emoties. De bedoeling is om niet enkel aandacht te besteden aan de
economische en politieke functies van geweld maar ook aan de psychologische functie van
geweld. Keen geeft het voorbeeld van de sensatie en kick van macht via geweld en van het
gevoel ervaren onrechtvaardigheid onmiddellijk recht te zetten via het uitoefenen van
geweld.88
Daarnaast is het ook mogelijk dat een individu zich excessief gewelddadig gaat
gedragen doordat hij voortdurend als gewelddadig wordt omschreven. Het gaat hier om het
aanmeten van een identiteit door een voortdurende bestempeling van die identiteit.89
Bovendien kan een individu ook excessief geweld of moorden plegen als een vorm van het
terugwinnen van zelfrespect. Schaamte is hierbij de katalysator, de klik die tot dit excessief
gewelddadig gedrag leidt.90
Als we de psychologische functie van geweld in rekening nemen,
zien we dat het theoretisch kader van functioneel geweld plaats laat voor zogenaamd
„irrationeel‟ lijkend geweld, of beter gezegd, voor geweld om geweld an sich. Zo wordt het
ook mogelijk om het extreem brutale geweld van het Sierra Leoonse conflict via de emoties
van woede en angst een plaats te geven. Dit extreem brutaal geweld kan namelijk niet zo
gemakkelijk opgenomen worden binnen en verklaard worden via een theoretisch kader dat
geweld op een rationele manier verklaart waarbij partijen of personen aan de hand van hun
eigenbelang weloverwogen bewuste keuzes maken tussen verschillende mogelijkheden. Men
moet met andere woorden rekening houden met het subjectieve karakter van het
gewelddadige, met de manier waarop geweld door de geweldplegers zelf wordt ervaren, hun
belangen bij geweld maar ook hun standpunten en ervaren emoties tegenover dat geweld.91
87
Keen, “Since I am a Dog, Beware my Fangs”, p. 2. 88
Keen, Dog, p. 4. 89
Keen, Dog, p. 6. 90
Keen, Dog, p. 10. 91
Keen, Dog, p. 4.
44
Aangezien ik het geweld in hedendaagse gewapende conflicten niet als een spontane
irrationele en anarchistische uitbarsting zie en mij aansluit bij de onderzoekers die geweld in
hedendaagse gewapende conflicten als een voornamelijk rationele uitkomst van collectieve
actie zien – zonder daarbij de psychologische functie van geweld uit het oog te verliezen –,
zal ik in wat volgt verder ingaan op deze tweede groep onderzoekers en de controverses
binnen de groep.
Functies van geweld: „Greed‟ of „Grievance‟?
Hedendaagse gewapende conflicten leiden vaak tot economische afbraak en verval. Maar
oorlogen creëren ook een bepaalde opportuniteit waaruit men economische voordelen kan
halen, zoals bijvoorbeeld het plunderen van humanitaire voorraden of het drijven van illegale
handel. De vraag die we ons daarbij kunnen stellen is of hedendaagse gewapende conflicten
op zichzelf gevoerd worden om de economische voordelen die eruit gehaald kunnen worden
of dat er meer achter schuilt en men sociale en politieke ontevredenheden probeert recht te
zetten via het gebruik van geweld, waarbij de economische voordelen louter aangewend
worden om die strijd te financieren. In de lijn van het vorige onderdeel kunnen we in dit
onderdeel opnieuw een vereenvoudigde opsplitsing maken tussen twee groepen onderzoekers.
Enerzijds is er de groep onderzoekers die „greed‟, of letterlijk vertaald „hebzucht‟, als
hoofdfunctie van het geweld in hedendaagse gewapende conflicten zien. Anderzijds is er de
groep onderzoekers die stellen dat sociale en politieke grieven, „grievances‟, als belangrijkste
factoren aan de basis liggen van hedendaagse gewapende conflicten. Als prototype binnen de
eerste groep onderzoekers zal ik in wat volgt de auteur Paul Collier bespreken. Daartegenover
plaats ik Paul Richards, een onderzoeker die specifiek onderzoek deed naar de Sierra Leoonse
burgeroorlog en stelt dat voornamelijk politieke en sociale grieven de motor draaiende hielden
van dit conflict. Vooralsnog sta ik eerst even stil bij de economische aspecten van
hedendaagse gewapende conflicten.
Na de Koude Oorlog werden gewapende conflicten voornamelijk gevoerd binnen staten, werd
er voornamelijk gebruik gemaakt van lichte wapens en kleine milities, werd de
burgerbevolking in toenemende mate geviseerd en moesten de verschillende milities hun
eigen boontjes doppen en dus op zoek gaan naar vormen van zelffinanciering. Dit laatste
zorgde voor het ontstaan van zogenaamde specifieke „war economies‟ van hedendaagse
gewapende conflicten. David Keen stelt in het licht hiervan: “War is the pursuit of economics
45
by other means.”92
Daarmee wil hij de nadruk leggen op het feit dat oorlog geen instorting is
van de samenleving maar een complex systeem dat de samenleving op specifieke manieren
herordent. Hedendaagse gewapende conflicten zorgen daarbij voor het ontstaan van een
nieuwe vorm van politieke economie en zijn dus niet zomaar de stopzetting van een oude
vorm van politieke economie.93
Er kunnen verschillende economische functies een rol spelen
in hedendaagse gewapende conflicten. Zo kan er sprake zijn van diefstal. Diefstal kan zorgen
voor een al dan niet grote overdracht van goederen of bezittingen van de ene groep naar de
andere groep.94
Ten tweede is er over het algemeen sprake van „gedwongen markten‟. Bij
deze „gedwongen markten‟ speelt niet enkel het principe van vraag en aanbod een rol maar
bepalen verschillende vormen van controle en macht de markt. Zo kan geweld bijvoorbeeld
gebruikt worden om bepaalde handelsmonopolies af te dwingen of in stand te houden. Ten
derde spelen „protection rackets‟ vaak een rol in hedendaagse gewapende conflicten. Dit zijn
systemen die variëren in grootte en omvang waarbij personen worden gedwongen om geld of
goederen te betalen aan een persoon of groep in ruil voor bescherming van hun leven of
eigendommen of in ruil voor vrije beweging.95
Ten vierde is er de beloning of betaling voor
geleverde militaire diensten. Zo kan iemand geld of zaken verdienen als soldaat of als lid van
een bepaalde militie-eenheid. Ten vijfde kunnen personen economische profijten halen uit het
leveren van gevechtsgoederen en gevechtsmateriaal zoals wapens. Ten zesde kunnen
personen economisch profijt halen uit de controle over humanitaire hulpgoederen. Als laatste
voorbeeld kan men geld of economisch profijt halen uit het behouden of verkrijgen van de
controle over de staat.96
Dit economisch geweld kan naast het economisch profijt ook andere
functies dienen. Als we dit van onderuit bekijken, kunnen we stellen dat plunderingen door
individuele militieleden voor een sociale cohesie kan zorgen binnen de militie. Daarnaast
zorgt de controle over lokale markten niet enkel voor een economische controle maar ook
voor een sociale controle over de gemeenschap waarbinnen de markt functioneert. De
controle en toe-eigening van humanitaire hulpgoederen zorgt niet enkel voor een economisch
voordeel maar kan ook een zekere politieke druk zetten. Als we van bovenuit kijken, zien we
dat de zogenaamde legale of officiële grondstoffenexploitatie binnen oorlogssituaties in
92
Keen, David. War as a Source of Losses and Gains (Oxford: Queen Elizabeth House,
1995), p. 7. 93
Keen, War as a Source of Losses and Gains, p. 7. 94
Onder goederen of bezittingen worden ook gronden begrepen. 95
Die bedreiging op hun leven, eigendommen of vrije beweging wordt vaak uitgeoefend door
de persoon of groep zelf die de zogenaamde bescherming biedt. 96
Keen, War, pp. 7-8.
46
hedendaagse gewapende conflicten in functie kan staan van het aanschaffen van militaire
middelen om zich zo militair te versterken. Daarnaast zorgt de controle over de zogenaamde
illegale grondstoffenexploitatie voor een toenemende controle over de export en voor een
toenemende politieke controle. Denken we hierbij aan de term „military commercialism‟
waarbij het leger wordt ingezet voor economische activiteit en de politieke elite het leger op
die manier via economische voordelen aan zich bindt om zo zelf in het zadel te blijven
zitten.97
Om de omvang van de economische aspecten van hedendaagse gewapende conflicten
te duiden, zal ik dit even met wat cijfermateriaal illustreren. In 2001 (bijna het einde van de
Sierra Leoonse burgeroorlog) wordt geschat dat meer dan 600 bedrijven in ten minste 95
landen betrokken waren bij de legale productie van kleine vuurwapens.98
In 2004 wordt dit
aantal op ten minste 1249 bedrijven in meer dan 90 landen gebracht.99
Geschat wordt dat van
1980 tot 1998 jaarlijks een gemiddeld aantal van 6,3 miljoen aan kleine vuurwapens
geproduceerd werd wereldwijd, samen met de nodige munitie goed voor ongeveer 4 biljoen
Amerikaanse dollar.100
Ralph Hazelton van de NGO Partnership Africa Canada (PAC) stelde
op een onderzoekende hoorzitting van de VN Veiligheidsraad (31 juli en 1 augustus 2000) dat
tussen 1990 en 1998 tot drie miljoen karaat diamant illegaal geëxporteerd zou zijn uit Sierra
Leone via de buurlanden Liberia, Ivoorkust en Guinee.101
Dit zou goed zijn voor een waarde
van ongeveer 600 miljoen Amerikaanse dollar. Alex Yearsley van de NGO Global Witness
voegde hieraan toe dat deze smokkel van Sierra Leoonse diamanten via buurlanden sinds de
start van de Sierra Leoonse burgeroorlog in 1991 een wezenlijk deel uitmaakte van de
financiering van het RUF.102
Het is zo dat de georganiseerde misdaad vaak winst probeert te slaan uit opportuniteiten die
burgeroorlogen of hedendaagse gewapende conflicten bieden. Zo is er de link tussen wapens
97
Dietrich, Chris. “The Commercialisation of Military Deployment in Africa.” African
Security Review 9, no. 1 (2000). 98
Small Arms Survey. Small Arms Survey 2001: Profiling the Problem (Oxford: Oxford
University Press, 2001), overzicht hoofdstuk 1 p. 1. 99
Small Arms Survey. Small Arms Survey 2004: Rights at Risk (Oxford: Oxford University
Press, 2004), p. 3. 100
Small Arms Survey, Profiling the Problem, overzicht hoofdstuk 1 p. 1. 101
VN Veiligheidsraad. Summary Report along with Observations by the Chairman on the
Exploratory Hearing on Sierra Leone Diamonds S/2000/1150 (New York: VN, 4 december
2000), p. 3. In paragraaf 12 van sectie A van haar resolutie 1306 stelde de VN
Veiligheidsraad het Sierra Leone Sanctions Committee bevoeglijk om niet later dan 31 juli
2000 een onderzoekende hoorzitting in New York te organiseren waarbij de rol van
diamanten in het Sierra Leoonse conflict en de link tussen de Sierra Leoonse diamanthandel
en de wapenhandel aan bod zou komen. Zie VN Veiligheidsraad, S/RES/1306 (2000), p. 3. 102
VN Veiligheidsraad, Summary Report S/2000/1150, p. 3.
47
en grondstoffen en worden bijvoorbeeld geweren voor strijdende groepen verhandeld tegen
diamanten uit de gebieden waar gestreden wordt. De kritische vraag die we ons daarbij
kunnen stellen is of gewapend conflict op zichzelf daarom gelijkgeschakeld kan worden met
georganiseerde misdaad. Roland Marchal en Christine Messiant vermelden in een kritiek op
Paul Collier dat deze laatste dit effectief doet en rebellie ziet als een pure vorm van
plundering en georganiseerde misdaad.103
Collier beaamt dit en stelt dat rebellie in gewapende
conflicten beter verstaan kan worden vanuit de zogenaamde specifieke omstandigheden
waarin het zich voordoet dan stil te staan bij wat de leden zogenaamd drijft.104
In wat volgt zal
ik nu de „greed-these‟ van Paul Collier tegenover de „grievance-these‟ van Paul Richards
plaatsen.
De essentie van de „greed-these‟ is dat hebzucht de basisoorzaak is van hedendaagse
gewapende conflicten. Strijdende groepen zouden volgens deze these een oorlog starten louter
om economische redenen. Hun zogenaamde sociale en politieke grieven zouden dan slechts
een PR-campagne zijn om de bevolking achter zich te scharen en op die manier fondsen te
verwerven. “Grievance is to a rebel organization what image is to a business.”, aldus Paul
Collier.105
De „greed-these‟ past binnen een breder economisch kader dat de oorzaak voor een
gewapend conflict bij de mogelijkheid legt of de rebellerende organisatie zichzelf in stand kan
houden. Dit in stand houden wordt gelijkgeschakeld met „plunderen‟ waarmee bedoeld wordt:
„het met geweld afdwingen van geld en goederen van rechtmatige eigenaars‟.106
Zelfs als er
bepaalde grieven aanwezig zouden zijn, zijn die volgens de economische aanpak van
hedendaagse gewapende conflicten niet belangrijk. De meest cynische versie van de
„plundertheorie‟ is de „greed-these‟. Rebellerende groepen zouden volgens deze these een
oorlog louter starten om er economische profijten en voordelen uit te halen, dus uit hebzucht.
Een andere variant baseert zich op macht en stelt dat rebellerende groepen misschien
gedreven kunnen zijn door een verlangen en streven naar macht maar dat het uitbreken van de
oorlog enkel afhangt van het feit of de groepen zichzelf in stand kunnen houden en
economisch goed varen bij die oorlog. Een derde variant stelt dat rebellerende groepen
gedreven kunnen zijn door reële of ingebeelde sociale en politieke grieven maar dat het
103
Marchal, Roland en Christine Messiant. “De l‟avidité des rebelles. L‟analyse économique
de la guerre civile selon Paul Collier.” Critique internationale no. 16: 58-69 (2002), p. 58. 104
Collier, Paul. Economic Causes of Civil Conflict and their Implications for Policy (Oxford:
Oxford University Press, 2006), pp. 1-2. 105
Collier, Economic Causes of Civil Conflict, p. 2. 106
Collier, Causes, p. 3.
48
uitbreken van oorlog opnieuw enkel afhangt van het feit of de groepen zichzelf in stand
kunnen houden en economisch goed varen bij de oorlog. Deze drie varianten op de
economische „plundertheorie‟ hebben dus gemeen dat ze de mogelijkheid tot plunderen als
verklaring voor het uitbreken van een hedendaags gewapend conflict zien, onafhankelijk van
de motivatie van de rebellerende groepen.107
Paul Collier haalt hierbij ook aan dat de
aanhangers van een rebellerende groep vaak bedrogen zijn door een zogenaamd vals
bewustzijn. Deze aanhangers zouden oprecht geloven in het valse discours van grieven en
onrechtvaardigheid dat rebellenleiders verkondigen om hun ware toedracht van eigenbelang te
verstoppen en op die manier meer aanhangers te verwerven.108
Er moet volgens Collier dus
geen rekening gehouden worden met het discours van de rebellengroeperingen zelf aangezien
het een vals discours zou zijn dat niet strookt met de werkelijkheid en dus niet zou bijdragen
tot een beter begrip van hedendaagse gewapende conflicten. Specifiek toegepast op de Sierra
Leoonse burgeroorlog stelt Collier dat het RUF een grote omvang van ongeveer 20 000
aanhangers kende onder het valse discours van grieven tegenover de Sierra Leoonse regering.
Het feit dat het RUF sterk betrokken was in de diamantsector van het land en het slechts vrede
wou sluiten eens Foday Sankoh, de leider van het RUF, aangesteld werd als voorzitter van de
Commission for the Management of Strategic Resources, National Reconstruction and
Development (CMRRD), doen Collier insinueren dat er meer achter de zogenaamde grieven
schuilging.109
Volgens de „greed-these‟ doen er zich binnen een gewapend conflict bepaalde economische
opportuniteiten voor die er voor zorgen dat het aantrekkelijk is om een gewapend conflict te
107
Collier, Causes, p. 3. 108
Collier, Causes, p. 4. 109
Collier, Causes, p. 4. Collier vermeldt hier dat Foday Sankoh tijdens
vredesonderhandelingen aangeboden werd om vice-president van het land te worden, daar
geen genoegen mee nam en de post van minister van Mijnbouw opeiste. Dit zou volgens
Collier wijzen op de dubbele bodem in het discours van het RUF aangezien ze normaal gezien
tevreden zouden moeten zijn met het vice-presidentschap omdat dit hun grieven zou
tegemoetkomen. Het is echter zo dat de eis van het RUF om het vice-presidentschap tijdens
de onderhandelingen voor het Abidjan akkoord in 1996 en het Lomé akkoord in 1999 telkens
verworpen werd. Zie Hirsch, Sierra Leone, p. 52 en p. 82. Het is pas naar aanleiding van zijn
functie als voorzitter van het CMRRD dat Sankoh het vice-presidentschap erbovenop kreeg.
Zie Lomé Peace Accords. Peace Agreement Between the Government of the Republic of
Sierra Leone and the Revolutionary United Front of Sierra Leone (Togo, Lomé, 7 juli 1999),
artikel 5, sectie 2. “The chairmanship of the board of the Commission for the Management of
Strategic Resources, National Reconstruction and Development (CMRRD) as provided for in
Article VII of the present agreement shall be offered to the leader of the RUF/SL, Corporal
Foday Sankoh. For this purpose he shall enjoy the status of Vice President and shall therefore
be answerable only to the President of Sierra Leone.”
49
starten. Dit is onder meer het plunderen van bodemrijkdommen. Collier stelt hierover dat
natuurlijke grondstoffen het meest plunderbaar zijn van alle economische activiteiten.110
Een
economie die zich voornamelijk op de export van natuurlijke bodemrijkdommen baseert, zou
dus tal van opportuniteiten geven voor plunderen. Natuurlijke rijkdommen zijn over het
algemeen in een hoge mate belast; men zou het plunderen ervan bijgevolg kunnen
gelijkstellen met illegale taksering. Omgekeerd worden sommige regeringen verweten zich
schuldig te maken aan gelegaliseerde plundering indien de belasting op de exploitatie en
export van bodemrijkdommen dient voor de verrijking van de politieke elite. In extreme
situaties, wat in vele hedendaagse gewapende conflicten, alsook in de Sierra Leoonse
burgeroorlog, het geval is, maken de slachtoffers van het plunderen geen verschil meer tussen
het plundergedrag van de rebellerende groepen en dat van de regering. Collier stelt wel dat dit
niet wil zeggen dat de regering even veel schuld draagt als de rebellengroep aangezien deze
laatste de oorlog zou gestart zijn en de negatieve consequenties van gewapend conflict de
negatieve consequenties van plundergedrag door de regering overstijgen.111
Daarnaast wordt
het uitbouwen van (grensoverschrijdende) handelsmonopolies ook als een opportuniteit
gezien. Concluderend kunnen we stellen dat de „greed-these‟ veronderstelt dat hedendaagse
gewapende conflicten de mogelijkheid bieden voor het uitbouwen van „monopolies of
predation‟.112
Met deze term wordt bedoeld dat militiegroepen op het vlak van macht
territoriaal bepaalde gebieden en grenzen gaan controleren om zichzelf te kunnen blijven
verrijken. Ze zouden op die manier hetzelfde gedrag vertonen als de roofstaat waartegen ze
reageren en zich focussen op het gebied waarin de natuurlijke rijkdommen zich bevinden, wat
wil zeggen dat ze niet optrekken naar de hoofdstad, de symbolische plaats van de regering.
Deze twee zaken zouden wijzen op het feit dat ideologie niet de basis vormt van hedendaagse
gewapende conflicten en het er niet om gaat bestaande regimes omver te werpen. Het gaat
hier volgens Collier om georganiseerde misdaad, met het enige verschil dat
rebellengroeperingen uit noodzaak meer leden tellen dan bijvoorbeeld maffiaverenigingen.113
Die noodzaak zit hem in het feit dat de regering de gebieden waarin de natuurlijke
rijkdommen zich bevinden, probeert terug te winnen omdat die een basis van inkomsten
110
Collier, Causes, p. 9. 111
Collier, Causes, p. 10. 112
Collier, Paul. “Doing Well Out of War: An Economic Perspective.” In Greed and
Grievance. Economic Agendas in Civil Wars, geredigeerd door Mats Berdal en David M.
Malone, 91-111 (Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers, 2000), p. 103. 113
Collier, Causes, p. 10.
50
vormen voor de regering en er dus meer leden nodig zijn om de confrontatie met het
regeringsleger aan te gaan.
Als men een beroep doet op de economische basisveronderstelling van de plundertheorie,
namelijk dat de mogelijkheid tot plunderen aan de basis van het uitbreken van een gewapend
conflict ligt, zou men volgens Collier de kans op een uitbraak van een gewapend conflict
kunnen meten aan de hand van een aantal variabelen. Zo zou het aandeel jonge (werkloze)
mannen in de bevolking een rol spelen. Deze zouden een gemakkelijke „prooi‟ zijn voor
militieleiders en dergelijke. De afhankelijkheid van de grondstoffenexport zou ook een grote
rol spelen. Indien het Bruto Binnenlands Product van een land voor één vierde gebaseerd is op
grondstoffenexport, heeft het desbetreffende land zogenaamd 23 procent kans op conflict, wat
voor een land zonder afhankelijkheid van grondstoffenexport slechts een halve procent zou
zijn.114
Andere variabelen zijn een snel economisch verval, het dalen van het groeitempo van
het inkomen per capita en of het land zich al dan niet in een politieke transitie bevindt.115
Wat
opvalt is dat Collier inkomensongelijkheid niet als een variabele beschouwt.
Inkomensongelijkheid zou volgens hem namelijk willen zeggen dat er een economische elite
is die tijdelijk bereid is om meer belastingen te betalen aan het militair apparaat om de
opstand en het geweld te onderdrukken. Ook religieuze en etnische diversiteit ziet Collier niet
als een oorzaak van conflict maar integendeel als een verlaging van de kans op gewapend
conflict. Religieuze en etnische diversiteit zou volgens hem voor een zekere sociale harmonie
in de samenleving zorgen, wat bij een relatief etnisch en/of religieus homogene gemeenschap
niet het geval zou zijn aangezien deze dominante groep een groter aantal aanhangers zou
kennen indien men pogingen tot gewapend conflict zou ondernemen en daar dus met meer
kans in zou slagen.116
Een positief punt aan deze these is dus de stelling dat religieuze en
etnische diversiteit niet noodzakelijk tot conflict hoeft te leiden. Daarmee zet Collier zich af
van de visie van onder meer Robert Kaplan (zie vorig onderdeel) dat hedendaagse gewapende
conflicten voortvloeien uit bevroren etnische conflicten die ontdooiden eens de Berlijnse
muur gevallen was en de Koude Oorlog voorbij was.
Concluderend kunnen we stellen dat de „greed-these‟ die Collier verder uitwerkte in het
Collier-Hoeffler model samen met Anke Hoeffler, hedendaagse gewapende conflicten
114
Deze variabele doet denken aan de „Dutch disease-these‟ die stelt dat indien een land
voornamelijk afhankelijk is van grondstoffenexport er minder investering en specialisatie is in
de industriële sector en de dienstensector waardoor er een hele zwakke economie zou ontstaan
die fragiel is voor externe schokken. 115
Collier, Causes, pp. 5-6. 116
Collier, Causes, p. 7.
51
kwantitatief benadert.117
Het model vertrekt vanuit de opvatting dat rebellenbewegingen
handelen vanuit hebzucht naar economische verrijking en dus niet gedreven zijn door
bepaalde motieven. De voorstanders van het Collier-Hoeffler model gaan ervan uit dat
winstgevende opportuniteiten een stimulans zijn voor rebellie en verklaren burgeroorlogen
aan de hand van atypische omstandigheden die deze winstgevende opportuniteiten
voortbrengen.
De economische aanpak van hedendaagse gewapende conflicten bracht niet alleen heel wat
teweeg op academisch niveau maar had ook een serieuze impact op het beleid tegenover
hedendaagse gewapende conflicten door de geïmpliceerde beleidsadviezen. Vanuit deze
achtergrond ontstond het Kimberley Process. In mei 2000 kwamen verschillende regeringen,
NGO‟s en leden van de private sector samen in Kimberley in Zuid-Afrika om het probleem
van „conflictdiamanten‟ of „bloeddiamanten‟ aan te pakken. Met die termen wordt verwezen
naar diamanten die illegaal verhandeld worden door strijdende groepen in hedendaagse
gewapende conflicten. Via de illegale diamantverhandeling zouden de groepen niet alleen
taksen kunnen vermijden maar op die manier ook onofficieel diamanten kunnen verhandelen
in ruil voor wapens om zo verder strijd te kunnen leveren en dus het conflict in stand te
houden. Vandaar de link van diamanten met conflict of bloed. Gedurende een paar jaar werd
door 35 regeringen intens onderhandeld over een internationaal certificatiesysteem voor ruwe
diamanten. Dit certificatiesysteem zou de illegale diamanthandel proberen aan banden te
leggen door deelnemende landen er op toe te laten zien dat diamanten die hun grondgebied
passeren, binnenkomen of buitengaan vergezeld zijn van een oorsprongsbewijs. Zo zouden de
deelnemende landen kunnen achterhalen uit welk gebied de desbetreffende diamant afkomstig
is en op die manier diamanten uit conflictgebieden of diamanten verhandeld via
rebellengroepen kunnen mijden. Vanaf januari 2003 ging het Kimberley Process Certification
Scheme (KPCS) van kracht met de ondersteuning van meer dan 45 landen waaronder ook
Sierra Leone.118
Ieder deelnemend land moet er zelf op toezien dat de ruwe diamanten die uit
haar grondgebied geëxporteerd worden, „conflictvrij‟ zijn en van een passend
oorsprongsbewijs vergezeld zijn. Op die manier moet ieder land waardoor de diamanten
117
Collier, Paul, Anke Hoeffler en Nicholas Sambanis. “The Collier-Hoeffler Model of Civil
War Onset and the Case Study Project Research Design.” In Understanding Civil War:
Evidence and Analysis, geredigeerd door Paul Collier en Nicholas Sambanis, 1-33
(Washington (D.C.): World Bank, 2005), p. 3. 118
Ondertussen is het KPCS al ondersteund door meer dan 70 landen. Zie Maconachie, Roy.
“Diamonds, Governance and „Local‟ Development in Post-Conflict Sierra Leone: Lessons for
Artisanal and Small-Scale Mining in Sub-Saharan Africa?” Resources Policy no. 34: 71-79
(2009), p. 74.
52
getransporteerd worden, het exacte handelstraject van oorsprong tot plaats op dat moment
kunnen achterhalen. Deze interne controles moeten volgens bepaalde standaarden van het
KPCS gebeuren. Bovendien moet ieder deelnemend land er op toezien dat geen enkele
diamant zonder oorsprongsbewijs binnen haar grondgebied geïmporteerd wordt.119
We kunnen ons heel wat kritische bedenkingen maken bij de „greed-these‟ van Collier. Eerst
en vooral is er de vraag of het wel enkel hebzucht is dat meespeelt in de aanleiding voor een
hedendaags gewapend conflict. Zijn er niet nog andere zaken en agenda‟s die meespelen en
een invloed hebben op het verloop van een gewapend conflict? Staan die verschillende zaken
en agenda‟s niet in interactie met elkaar? Is het wel zo dat de uitgesproken grieven van
bijvoorbeeld het RUF in het Sierra Leoonse conflict enkel een PR-campagne zijn om meer
aanhangers achter zich te werven? Bovendien kunnen we een groot vraagteken stellen bij de
afschildering van rebellie in gewapende conflicten als een vorm van georganiseerde misdaad.
Moeten we trouwens niet enige kritische noot plaatsen bij de zogenaamde legaliteit van wat
de regering uitvoert en de zogenaamde illegaliteit van de acties van de rebellerende
groeperingen? Is het ook niet belangrijk om de acties van rebellerende groepen en het hele
conflict in relatie te zien tot een al dan niet goed bestuur van het land? Het is zo dat er geen
automatisch verband bestaat tussen de afhankelijkheid van natuurlijke rijkdommen en
gewapend conflict. Eerder is het belangrijk om de politieke economie van de
grondstoffenexploitatie in de gaten te houden, namelijk aandacht te besteden aan het belang
van het beheer van de grondstoffen en de toegang tot die grondstoffen. Is er transparantie, hoe
zit de herverdeling in elkaar? Met andere woorden, is het duidelijk hoe de
grondstoffenexploitatie georganiseerd wordt en wie krijgt toegang tot de natuurlijke
rijkdommen? Het is ook belangrijk om niet alle natuurlijke rijkdommen over dezelfde kam te
scheren. Dat maakt Philippe Le Billon duidelijk met zijn politieke ecologie van de
grondstoffenexploitatie.120
Het is belangrijk de ecologische kenmerken van natuurlijke
rijkdommen in acht te nemen alvorens de afhankelijkheid er van gelijk te schakelen met
gewapend conflict. Le Billon onderscheidt zo bijvoorbeeld point grondstoffen en diffuse
grondstoffen.121
Met dit onderscheid gaat ook een verschil in plunderbaarheid gepaard. Point
grondstoffen zijn zowel fysiek als politiek zeer controleerbaar want ze bevinden zich op één
119
Maconachie, “Diamonds, Governance and „Local‟ Development in Post-Conflict Sierra
Leone”, p. 74. 120
Le Billon, Philippe. “The Political Ecology of War : Natural Resources and Armed
Conflicts.” Political Geography no. 20: 561-584 (2001). 121
Le Billon, “The Political Ecology of War”, p. 570.
53
plaats en zijn op die manier zeer hiërarchisch en rechtlijnig georganiseerd. Een voorbeeld
hiervan is olie. Diamanten daarentegen, waar het in deze masterproef over gaat, zijn diffuse
grondstoffen, althans alluviale diamanten. De exploitatie en exportkanalen van diffuse
grondstoffen zijn veel verspreider. Ze hebben bijgevolg een hogere plunderbaarheid dan point
grondstoffen en er zijn verschillende groepen die strijden om de controle erover. Er is dus
meer risico op politieke fragmentatie en er is een moeilijkere controle op de financiële kant
van de zaak. Volgens de ecologische kenmerken van natuurlijke rijkdommen – in dit
voorbeeld zich op één plaats bevindend of verspreid – is er dus een sterkere of zwakkere
controle mogelijk.122
Roland Marchal en Christine Messiant stellen dat het ontstaan van hedendaagse gewapende
conflicten niet gelijk te schakelen valt met georganiseerde misdaad.123
Ze waarschuwen voor
het gevaar om de zelffinanciering van de rebellengroepen te zien als het hoofddoel van de
oorlog zelf en stellen dat dit een paard voor de kar spannen is aangezien Collier ervan uit gaat
dat de zelffinanciering van rebellengroepen de motivatie op zich is zonder dit te bewijzen.
Een oorlog beginnen is volgens hen namelijk geen gemakkelijke zaak om zo maar uit
economische overwegingen te beslissen. Er is volgens hen een duidelijke sociale en politieke
grondslag nodig die niet als loutere PR-campagne kan afgeschilderd worden.
Tegenover de „greed-these‟ kunnen we de „grievance-these‟ van Paul Richards plaatsen.
Richards wil de idee dat oorlog economische dimensies heeft, onderscheiden van de idee dat
conflicten over natuurlijke rijkdommen van een land aan de primaire oorzaak liggen van
geweld binnen dat land.124
Hijzelf legt de nadruk op de sociale dimensie van oorlog waarbij
zijn aandacht uitgaat naar de grieven van bepaalde groepen mensen. In het voorbeeld van de
Sierra Leoonse burgeroorlog zouden deze groepen mensen zich uitgesloten voelen van de
Sierra Leoonse samenleving wat vervolgens tot frustraties leidde en gewelddadige pogingen
om daar iets aan te veranderen.125
De essentie van de these is dus dat de oorzaak van en de
verklaring voor hedendaagse gewapende conflicten en specifiek voor de Sierra Leoonse
burgeroorlog bij het fenomeen van sociale uitsluiting ligt. Daarmee ziet Richards het geweld
122
Le Billon, “Ecology”, p. 572. 123
Marchal en Messiant, “De l‟avidité des rebelles”, pp. 60-61. 124
Richards, Paul. “Are „Forest‟ Wars in Africa Resource Conflicts? The Case of Sierra
Leone.” In Violent Environments, geredigeerd door Nancy Lee Peluso en Michael Watts, 65-
82 (Ithaca (N.Y.): Cornell University Press, 2001), p. 65. 125
Richards, “Are „Forest‟ Wars in Africa Resource Conflicts?”, pp. 81-82.
54
als een sociaal project dat georganiseerd, tegengewerkt, geaccepteerd of verworpen wordt en
beschouwt hij dit niet als een irrationele uitkomst maar als iets rationeels (zie vorig
onderdeel).126
Richards gaat in tegen het discours van onder meer Collier om hedendaagse
gewapende conflicten als louter economische fenomenen te zien. Hij beschouwt de leiders
van het RUF als een uitgesloten intellectuele elite en ziet hun geweld als een intellectueel
project.127
Rebellen namen volgens hem de wapens op omdat ze ontevreden waren met de
politieke gang van zaken, een meerpartijenstelsel eisten en tegen corruptie vanuit de overheid
wilden ingaan.128
Zo zou het RUF Sierra Leone zijn binnen gevallen om de patrimoniale
heerschappij van de president Joseph Saidu Momoh en het APC omver te werpen. Na de
machtsovername door het NPRC zou het geweld dan zogenaamd blijven duren zijn omdat de
rebellen het regime verweten aan dezelfde vorm van patrimoniale politiek te doen als hun
voorgangers.129
Dat de voornaamste politieke bedoelingen van het RUF niet duidelijk waren,
wordt vaak overdreven volgens Richards. Hij geeft toe dat de leiders weinig politieke
statements openbaar maakten maar haalt aan dat hun bedoelingen zeer duidelijk naar voor
kwamen via hun acties. Zo was het afhakken van handen en vingers voor de verkiezingen van
februari 1996 volgens Richards bijvoorbeeld een poging van het RUF om mensen af te
schrikken te gaan stemmen. De drastische methode en brutaliteit van deze handeling zou dan
te wijten zijn aan de wens om een krachtigere boodschap te leveren dan het bijvoorbeeld
enkel op de radio te verkondigen.130
Daarnaast vermeldt hij dat Foday Sankoh, de leider van
het RUF, reeds in het begin van april 1991 contact opnam met de BBC African Service, om
de politieke bedoelingen van het RUF duidelijk te maken, zijnde – zoals eerder vermeld – het
omver werpen van het APC regime en het installeren van een democratisch
meerpartijenstelsel.131
Opnieuw kunnen we ook bij deze these van Richards enkele bedenkingen plaatsen. Is het wel
zo dat voornamelijk sociale en politieke grieven een rol spelen in hedendaagse gewapende
conflicten en specifiek in de Sierra Leoonse burgeroorlog? Is er niet meer aan de hand? Wat
126
Richards, “Wars?”, p. 65. 127
Richards, Rainforest, p. 33. 128
Richards, Rainforest, p. XVI. 129
Richards, Rainforest, p. XVIII-XIX. 130
Richards, Rainforest, p. 6. We kunnen ons daarbij onmiddellijk de vraag stellen hoe
oprecht het verlangen naar een democratisch meerpartijenstelsel is als het RUF democratische
verkiezingen probeert te belemmeren via de zeer ondemocratische praktijk van het afhakken
van handen. 131
Richards, Rainforest, p. 7.
55
vangen we bijvoorbeeld aan met de economische aspecten van het Sierra Leoonse conflict?
Het kan namelijk niet ontkend worden dat de verschillende partijen in dit conflict een
duidelijke rol speelden in de diamantsector, al dan niet legaal. Ook kan niet worden ontkend
dat een groot deel van het conflict zich afspeelde in het oosten van het land waar de
diamantrijke gebieden zich bevinden. Richards heeft het voornamelijk over politieke
doeleinden die het RUF zelf verkondigde of zogenaamd duidelijk maakte via haar acties maar
houdt geen rekening met eventuele verborgen agenda‟s, van welke aard die ook moge zijn.
Wat vooral belangrijk is als het over het debat rond greed en grievance gaat, is om voorbij de
tegenstelling tussen greed en grievance te kijken. Greed en grievance hangen namelijk
samen, ze zijn beide meestal aanwezig in een conflict op verschillende momenten en in
verschillende gebieden en ze hebben een veranderende rol. Strijdende groepen binnen een
gewapend conflict hebben verschillende agenda‟s die interageren en constant veranderen. Er
zijn zeker economische agenda‟s in hedendaagse gewapende conflicten en specifiek in de
Sierra Leoonse burgeroorlog, maar deze economische agenda‟s staan in interactie met andere
agenda‟s. Hetzelfde geldt voor politieke en sociale agenda‟s. Het is daarbij nuttiger om de
aandacht te vestigen op veranderende agenda‟s en wat er achter zit. Als we nu terugkeren naar
het citaat van David Keen, “War is the pursuit of economics by other means.”, kunnen we
stellen dat dit citaat slechts ten dele klopt.132
Het economisch bestanddeel van een hedendaags
gewapend conflict is namelijk maar een deel van het gegeven, er worden ook andere
bestanddelen verder gezet met andere middelen, zoals de politieke en sociale realiteit.
Karen Ballentine en Jake Sherman kaarten dit thema aan in hun boek The Political Economy
of Armed Conflict: Beyond Greed and Grievance.133
De auteurs stellen dat de
conceptualisering van hedendaagse gewapende conflicten in een greed conflict of een
grievance conflict een onnodige beperkende dichotomie heeft opgelegd aan iets wat in de
werkelijkheid een diverse en complexe dynamiek is van motivaties en mogelijkheden die
variëren naar gelang de tijd en de ruimte.134
Ze zijn tegen de geladen normatieve connotatie
van de termen greed en grievance, de sterke oppositie waarmee ze tegenover elkaar worden
132
Keen, War, p. 7. 133
Ballentine, Karen en Jake Sherman. The Political Economy of Armed Conflict. Beyond
Greed and Grievance (Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers, 2003). 134
Ballentine en Sherman, The Political Economy of Armed Conflict, p. 6.
56
geplaatst en het gebrek aan duidelijkheid over welke precieze lading ze dekken.135
Daarmee
willen ze de essentie van de twee theses niet overboord gooien maar willen ze onderzoeken in
welke mate en op welke manier zowel economische als sociaal-politieke factoren bijdragen
tot de aanleiding, voortgang, intensiteit en het karakter van specifieke conflicten. Daarvoor
willen ze aandacht besteden aan de causale impact van economische factoren in combinatie
met belangrijke andere potentiële politieke en sociale factoren.136
Een zeer belangrijk
kritiekpunt van Ballentine en Sherman is dat er binnen het debat rond greed en grievance
enkel oog is voor (het plundergedrag van) de rebellengroeperingen. Het is echter belangrijk de
andere actoren in hedendaagse gewapende conflicten ook in acht te nemen. Zo moeten we
rekening houden met alle relevante actoren als rebellengroepen, staatsagenten, actoren uit de
private sector, transnationale (criminele) organisaties en privé veiligheidsbedrijven. Enkel
aandacht besteden aan rebellengroepen en hun plundergedrag kan tot de onjuiste en beperkte
visie leiden dat alle opstanden vormen van criminaliteit zijn zonder oog te hebben voor andere
conflictpromotende elementen als bijvoorbeeld corruptie vanuit de staat. Bovendien is het ook
niet verstandig om geen onderscheid te maken tussen leiders van militiegroepen, hun
kernkader en de aanhangers van de groep. Door geen onderscheid te maken, zal men de
verschillende niveaus van motivatie die aanwezig zijn binnen een groep niet of onvoldoende
kunnen vatten. Die onderlinge verschillende motivaties kunnen bovendien zelf door
veranderende mogelijkheden en/of beperkingen veranderen in de loop van de tijd aangezien
conflicten geen statische gegevens zijn. Het is daarom belangrijk om in het onderzoek naar
hedendaagse gewapende conflicten de interne dynamiek van de strijdende groepen mee in
ogenschouw te nemen en bijvoorbeeld aandacht te besteden aan patronen van economische
herverdeling binnen die groep.137
Ik wil hier nog even duidelijk stilstaan bij het oorzakelijk verklaren van hedendaagse
gewapende conflicten. Het is volgens mij onmogelijk om dergelijke conflicten via één enkele
oorzaak te verklaren. Eerder zie ik het als een samenspel van verschillende oorzaken die
elkaar onderling beïnvloeden. In dit licht past het methodologische onderscheid dat Mark
Duffield maakt tussen een mechanische en complexe analyse, of met andere woorden, het
135
Ballentine en Sherman, Economy, p. 5. 136
Ballentine en Sherman, Economy, p. 6. 137
Ballentine en Sherman, Economy, pp. 7-8.
57
zien van de wereld als een machine of als een levend systeem en organisme.138
Bij een
mechanische analyse worden onderzochte zaken in een enkele oorzaak – gevolg relatie
bekeken, bij een complexe analyse spelen interconnecties een grote rol. Duffield raadt aan om
hedendaagse gewapende conflicten op een holistische wijze te bekijken waarbij
interconnecties, aanpassingen en zelfregulerende veranderingen een centrale plaats
innemen.139
We kunnen ons vervolgens ook de vraag stellen of het nuttig is om onze blik te fixeren op het
oorzakelijk verklaren van hedendaagse gewapende conflicten. Zoals Stathis N. Kalyvas,
David Keen en Paul Richards vermelden, vind ik het belangrijk om de aandacht te vestigen op
de redenen waarom een conflict blijft voortduren en op de specifieke dynamiek en logica die
een conflict met zich meebrengt, dan enkel te focussen op de oorzaken van dit conflict.140
Het
is dus, zoals Richards zegt, voor een goed begrip van conflicten belangrijker om te kijken
naar de manier waarop mensen oorlog voeren en vrede sluiten dan enkel te kijken naar wat nu
net het startschot gaf voor dit of dat conflict.141
Daarbij moeten we in het achterhoofd houden dat hedendaagse gewapende conflicten geen
rechtlijnig en statisch gegeven zijn en moeten we deze plaatsen binnen een context van
sociale verandering. Zo is een strijdende partij in een conflict constant onderhevig aan
veranderende motivaties. Zoals ik al eerder vermeldde (paragraaf rond Ballentine en
Sherman) zijn er ook binnen de groep bij verschillende mensen andere motivaties op andere
niveaus die dan ook nog eens kunnen veranderen in de loop van de tijd.
Aansluitend hierop wil ik opnieuw Duffield aanhalen. Hij stelt dat het zoeken naar oorzaken
van en motieven voor hedendaagse gewapende conflicten niet bijdraagt tot een beter begrip
van deze conflicten. Conventionele ideeën van armoede, communicatiestoornissen, competitie
138
Duffield, Mark. Global Governance and the New Wars. The Merging of Development and
Security (Londen: Zed Books, 2001), pp. 9-10. 139
Duffield, Global Governance and the New Wars, p. 10. 140
Kalyvas, Stathis N. “The Ontology of „Political Violence‟: Action and Identity in Civil
Wars.” Perspectives on Politics 1, no. 3: 475-494 (2003), pp. 475-476. Keen, David.
“Incentives and Disincentives for Violence.” In Greed and Grievance: Economic Agendas in
Civil War, geredigeerd door Mats R. Berdal en David M. Malone, 19-41 (Boulder (Colo.):
Lynne Rienner Publishers, 2000), pp. 19-20. Richards, Paul. “New War. An Ethnographic
Approach.” In No Peace No War. Anthropology of Contemporary Armed Conflicts,
geredigeerd door Paul Richards, 1-17 (Columbus: Ohia State University Press, 2005). 141
Richards, “New War”, p. 12.
58
over het beheren en bezit van natuurlijke rijkdommen, sociale uitsluiting en criminaliteit
kunnen mogelijke oorzaken zijn maar de zoektocht ernaar is volgens hem niet nuttig. Nuttiger
is volgens hem om zich te focussen op de aard en de dynamiek van een conflict en zich dus
toe te spitsen op hoe een conflict vorm krijgt. Zijn aanpak en vertrekpunt is daarom om oorlog
als een vaststaand gegeven te beschouwen waarrond tegengestelde (delen van) samenlevingen
zich aan elkaar meten en op die manier het sociale, economische, wetenschappelijke en
politieke leven herordenen.142
142
Duffield, Governance, p. 13.
59
De Sierra Leoonse diamanten
In het licht van het voorgaande hoofdstuk zal ik nu de rol van de diamantproductie en
diamanthandel in de Sierra Leoonse burgeroorlog bespreken. Met de bevindingen uit het
theoretische hoofdstuk vers in het geheugen, vind ik het belangrijk nogmaals de aandacht te
vestigen op het feit dat ik hier niet uitga van een loutere economische drijfveer in het Sierra
Leoonse conflict. De vraag die men zich dan zou kunnen stellen, is waarom de aandacht zich
dan wel specifiek op diamanten richt. Het antwoord is dat we er niet van onderuit kunnen dat
de diamantproductie en diamanthandel een grote rol speelden in het Sierra Leoonse conflict
en dat het mij daarom interessant lijkt op dit deelaspect in te zoomen. Dit natuurlijk steeds
met een politieke en sociale contextuele situatie in het achterhoofd.
Ik begin eerst met een overzicht te geven van de geschiedenis van de diamantproductie en
diamanthandel in Sierra Leone sinds de ontdekking van de eerste diamant in 1930 tot de start
van de Sierra Leoonse burgeroorlog in 1991. Dit lijkt me noodzakelijk daar de geschiedenis
van de diamantproductie en de diamanthandel de aanzet gaf voor de situatie in de
diamantsector tijdens de jaren ‟90, de periode waarin de Sierra Leoonse burgeroorlog plaats
vond.
Geschiedenis van de Sierra Leoonse diamantproductie en diamanthandel
Het is belangrijk de geschiedenis van de diamanthandel in Sierra Leone te begrijpen daar
voornamelijk de gebeurtenissen van 1930 tot 1960 het patroon bepaalden voor de situatie van
de Sierra Leoonse diamantindustrie en diamanthandel tijdens de jaren ‟90.143
Minder dan tien
procent van de diamanten van de jaarlijkse diamantproductie met een geschatte waarde van
300 tot 450 miljoen Amerikaanse dollar passeerden tijdens de jaren „90 langs het Government
Gold and Diamond Office (GGDO), het officiële regeringskanaal dat diamanten voor drie
procent belastte op hun geschatte waarde. De opbrengst die de regering uit de officiële of
legale diamanthandel haalde tijdens de jaren ‟90 was dus eerder beperkt.144
William Reno wijt
dit fenomeen aan twee maatregelen van de Britse koloniale regering in Sierra Leone die
teruggaan tot de jaren ‟30 wanneer ook diamant voor het eerst ontdekt werd in het Kono
143
Hirsch, Sierra Leone, p. 28. 144
Hirsch, Sierra Leone, pp. 25-26.
60
gebied. De koloniale regering wilde politieke stabiliteit vestigen in het binnenland van Sierra
Leone via indirect rule waarbij macht werd gegeven aan lokale gezaghebbers en via een
systeem waarbij ontginners in plaats van lonen telkens een deel van hun gevonden goud of
diamant ontvingen. Deze twee maatregelen lagen volgens Reno aan de basis van de
afnemende controle van de staat en stonden in de weg van de ontwikkeling van een sterk
overheidsapparaat dat corruptie kon tegengaan. Vervolgens ontstond de „schaduwstaat‟, een
parallelle structuur aan de legitieme overheidsstructuur door het streven naar de controle over
de productie en export van diamant en goud. Hoe groter de omvang en invloed van deze
„schaduwstaat‟ werd, hoe kleiner en zwakker de omvang en invloed van het officiële
overheidsapparaat werd. De „schaduwstaat‟ die geen verantwoordelijkheid opnam tegenover
de bevolking had uiteindelijk de volledige controle over de mineraalsector.145
In 1930 werd er voor het eerst diamant gevonden in Sierra Leone.146
Leden van het Sierra
Leone Geological Department ontdekten het kostbare kleinood in Kono District. Een klein
geologisch onderzoeksteam onder leiding van N. R. Junner en zijn assistent J. D. Pollet vond
de eerste kristal bij de Gbobora rivier.147
Toen ze de volgende dag opnieuw een diamant
vonden op dezelfde plaats brachten ze de koloniale autoriteiten op de hoogte. Deze bleken
weinig geïnteresseerd ondanks de economische stagnatie en depressie die door een gebrek aan
natuurlijke rijkdommen reeds bijna een eeuw aan de gang was in Sierra Leone. De
Consolidated African Selection Trust (CAST), gecontroleerd door De Beers en gevestigd in
de Gold Coast, het huidige Ghana, was wel geïnteresseerd. Zij stuurden een explorerend team
naar Sierra Leone in maart 1931. Diezelfde maand vond Pollet, bovenvermelde assistent, nog
twee diamanten in het grind van de Kenja rivier nabij Pava, ongeveer 80 kilometer ten zuiden
van de eerste ontdekkingsplaats. Dit gaf een vermoeden van een wijdverspreid voorkomen
van diamanten in Sierra Leone. In 1935 gooide de koloniale autoriteit het op een akkoord met
de Sierra Leone Selection Trust (SLST), een dochterbedrijf van CAST, en intensieve
productie begon.148
Dit akkoord gaf het bedrijf exclusieve rechten op het exploreren en
145
Reno, William. Corruption and State Politics in Sierra Leone (Cambridge: Cambridge
University Press, 1995), pp. 28-54. 146
Het onderstaande hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op Smillie, Ian, Lansana Gberie en
Ralph Hazleton. The Heart of the Matter. Sierra Leone, Diamonds and Human Security
(Ottawa: Partnership Africa Canada, 2000), pp. 40-47. 147
Van der Laan, Hendrik L. The Sierra Leone Diamonds: An Economic Study Covering the
Years 1952-1961 (Londen: Oxford University Press, 1965), p. 42. 148
Volgens Hirsch vond deze deal in 1934 plaats. Hirsch, Sierra Leone, p. 27.
61
ontginnen van het hele land gedurende een periode van 99 jaar.149
Als tegemoetkoming moest
SLST een inkomstenbelasting van 27 procent, later 45 procent en vanaf 1953 tot 60 procent
op al haar winsten betalen, evenals een klein bedrag ten voordele van de bevolking nabij de
mijnen van het Kono gebied. Zo betaalde SLST 3 113 000 pond aan belastingen tijdens de
jaren 1948 tot 1952, een periode van intensieve ontginning.150
Tegen 1937 werd in Sierra
Leone één miljoen karaat diamant per jaar ontgonnen met een topprestatie van twee miljoen
karaat in 1960. Op dat moment produceerde Sierra Leone één derde van de wereldproductie in
diamanten. Belastingen op de winsten gemaakt op de handel van diamanten maakten dan ook
een groot deel uit van de inkomsten van de regering. Zo ontving de regering tussen 1952 en
1962 zoals eerder vermeld 30 tot 60 procent van de gemaakte winst op de verkoop van een
diamant.151
In het totaal werd van 1930 tot 1998 officieel ongeveer 55 miljoen karaat diamant
ontgonnen in Sierra Leone, wat neerkomt op een waarde van bijna 15 biljoen Amerikaanse
dollar als we een gemiddelde prijs van 270 dollar, berekend volgens de waarde van de
Amerikaanse dollar in 1996, per karaat nemen.152
In 1948 werden nabij Koidu de eerste twee
kimberliet pijpen ontdekt in wat men het huidige Yengema ontginningsgebied noemt. In 1954
ontdekte men nog enkele pijpen in het huidige Tongo ontginningsgebied.153
Het monopolie van SLST creëerde ongenoegen bij de bevolking aangezien het bedrijf eiste
dat iedereen buiten het bedrijf van de diamantsites verwijderd werd en dat alle
diamantontginning buiten die van het bedrijf in de kiem gesmoord werd. Om de bevolking te
sussen, gaf de koloniale regering aan lokale gezaghebbers de vrijheid de lokale migratie te
bepalen. Nu de lokale gezaghebbers de macht in handen hadden om te bepalen wie in het
Kono gebied mocht wonen, nam illegale diamantontginning tijdens de jaren ‟40 en ‟50 snel
toe aangezien diegene met geld en connecties er van profiteerden om het monopolie van
SLST te omzeilen. Naast dit precedent voor de situatie in de jaren ‟90 was er nog een andere
gebeurtenis die een voorbode was op de toekomst. In 1936 mocht SLST van de koloniale
regering een bewakingsteam van 35 gewapende mannen tewerkstellen om de diamantsites te
bewaken. Deze veiligheidsdienst was een voorloper op Executive Outcomes (EO), Lifeguard
149
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 40. 150
Van der Laan, The Sierra Leone Diamonds, pp. 2-3. 151
Van der Laan, Diamonds, p. 60. 152
Smillie, Lansana en Hazleton, The Heart of the Matter, p. 4. 153
Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, p. 19.
62
en andere privé veiligheidsbedrijven die instonden voor de bewaking van statelijke en privé
ontginningsgebieden in de jaren ‟90.154
Tegen 1956 kwam er een einde aan het monopolie van SLST. De bedreiging op de controle
van De Beers kwam niet van lokale autoriteiten maar van de hoge instroom illegale
diamantontginners tijdens de periode tussen 1952 en 1961.155
Deze periode werd de Grote
Diamantkoorts genoemd en was gekenmerkt door een intensieve diamantontginning en -
handel.156
In 1956 bevonden er zich naar schatting rond de 75 000 illegale diamantontginners
in Kono District. Dit leidde tot een smokkel op grote schaal. De kopers en verhandelaars van
diamanten die buiten SLST om ontgonnen werden, waren voornamelijk Madingo handelaren
uit buurlanden en Libanese handelaren. Deze laatste vestigden zich voor het eerst in Sierra
Leone op het einde van de negentiende eeuw. Al vlug bleken ze de ideale personen voor de
illegale diamanthandel door hun toegang tot kapitaal en hun buitenlandse contacten. De
oorspronkelijke handelsroute voor de illegale diamanten was van Freetown, de hoofdstad van
Sierra Leone, naar Beiroet, de hoofdstad van Libanon, om zo verder verhandeld te worden
over de Europese markten. In de vroege jaren ‟50 van de twintigste eeuw werd de controle
tussen Kono en Freetown echter versterkt en Libanese handelaren begonnen diamanten over
de Mano rivier naar Liberia te smokkelen. Diamantkopers uit Antwerpen en Israël vestigden
kantoren in Monrovia, de hoofdstad van Liberia, aangetrokken door de bloeiende
diamanthandel aldaar. Dit kon namelijk niet in Freetown, waar het monopolie en de controle
van De Beers hen niet toeliet legaal diamanten op te kopen. De Beers zag zich in 1954
uiteindelijk zelf genoodzaakt een kantoor voor de aankoop van diamanten te openen in
Monrovia, dit om zoveel mogelijk van de handel onder haar controle te houden.157
Diamanthandelaars waren aangetrokken tot het smokkelen via Liberia door de betere, niet
belaste prijzen voor de diamanten die geboden werden door de aankoopkantoren in Monrovia
maar ook door de relatief poreuze grenzen tussen Sierra Leone en Liberia en door de
aanwezigheid van de Amerikaanse dollar in Liberia.158
In 1952 werd een deel van de Sierra Leone Police Force in Kono gestationeerd om de
problemen die de illegale diamantontginners met zich meebrachten het hoofd te kunnen
bieden. Het was de eerste politie-eenheid die buiten Freetown gestationeerd werd. Deze bleek
154
Hirsch, Sierra Leone, p. 27. 155
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 40. 156
Van der Laan, Diamonds, p. ix. 157
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, pp. 40-41. 158
Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, p. 47.
63
echter niet opgewassen tegen het probleem. De verschillende campagnes zoals Operation
Parasite en Operation Stranger Drive gericht op mensen van buiten Kono die zich
ongeregistreerd in het Kono District bevonden, waren bedoeld om illegale diamantontginners
af te schrikken maar bleken uiteindelijk gedoemd te mislukken.159
Er wordt geschat dat
twintig procent van de diamanten die in de jaren ‟50 de wereldmarkten haalden, illegaal
geëxporteerd waren uit Sierra Leone.160
Zo werden in de eerste helft van de jaren ‟50 meer
dan de helft van de Sierra Leoonse diamanten als Liberiaanse diamanten verkocht in
Monrovia. Daarvoor werden fictieve diamantmijnen gecreëerd in de jungle van Liberia, een
land dat eigenlijk een verwaarloosbare hoeveelheid aan diamant als natuurlijke rijkdom
bezat.161
De Beers, die zich bedreigd zag in haar positie, besloot over te gaan tot het inhuren
van een privé beveiligingsfirma. De heer Ernest Oppenheimer, hoofd van De Beers, sloot in
1953 een contract af met een gepensioneerde Britse agent van de veiligheidsdienst, de heer
Percy Sillitoe. De bedoeling was om de veel voorkomende diefstal in de
ontginningsdomeinen van SLST en de handel in illegale diamanten die daaraan gelinkt was
tegen te gaan via een inlichtingendienst. Deze inlichtingendienst zou tot de kern van het
probleem van de handel in illegale diamanten proberen te gaan. Sillitoe bevestigde dat illegale
diamanten uit Sierra Leone verhandeld werden naar Monrovia, hoofdstad van Liberia, om
daar opgekocht te worden door Israëlische en Europese bedrijven. Van daaruit werden de
diamanten dan verder verhandeld naar België en de Sovjet-Unie. De inlichtingendienst
groeide uiteindelijk uit tot een volledige privé beveiligingsdienst, de Diamond Protection
Force (DPF), bestaande uit huurlingen van Rhodesië en Zuid-Afrika. Het DPF bezat geen
vuurwapens maar gebruikte wel lichte vliegtuigen en helikopters, radiocommunicatie,
schijnwerpers en mijnen. Betrapte handelaars in illegale diamanten werden gevangen
genomen. Zo kon men tot één jaar opsluiting bekomen voor het louter bezitten van
ontginningsmateriaal. In 1956 sloot Sillitoe een deal met de Libanees Fred Kamil die met een
stel zware jongens uit Monrovia via hinderlagen diamantsmokkelaars beroofde op de
grensovergang van Sierra Leone naar Liberia. In ruil voor bescherming van de Sierra Leoonse
politie en informatie over smokkelroutes stond Kamil en zijn groep de buitgemaakte
diamanten af aan De Beers. Ze kregen vervolgens één derde van de waarde van de diamanten
uitbetaald in contant geld. De verlaagde exporttaksen op diamanten in Sierra Leone, de
159
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 41. 160
Van der Laan, Diamonds, p. 135. 161
Tegen 1985 had geen enkele diamantzoeker of diamantexpert nog interesse in Liberia,
tenzij voor het verhandelen van diamanten die afkomstig waren uit andere landen. Zie
Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, pp. 47-48.
64
verhoogde prijs die De Beers bereid was te betalen voor de aankoop ervan en het hoge risico
dat verbonden was aan het smokkelen van diamanten leken de illegale diamanthandel in te
dijken. Maar niets was minder waar. Illegale diamantontginning bleef schering en inslag.162
De grote instroom van Sierra Leoners in de diamantsector door de verslapping van het
monopolie en de controle van SLST had enkele schadelijke gevolgen. De Grote
Diamantkoorts met haar intensieve diamantontginning en – handel ging namelijk gepaard met
sociale en economische veranderingen die het land niet persé ten goede kwamen. Zo lieten
vele jonge mannen hun rijstvelden voor wat ze waren en trokken naar de veelbelovende
diamantmijnen waardoor de landbouw in het Kono gebied ernstig verstoord werd. De
rijstproductie daalde aanzienlijk. Tegen het einde van de jaren ‟50 werd Sierra Leone een
netto importeur van rijst terwijl het eerder een netto exporteur was. Bovendien zorgde de
onverwachte instroom van migranten voor een zware belasting op de reeds onderbetaalde
administratie in het gebied. Deze administratie kon de groeiende sociale, economische en
gezondheidsproblemen verbonden aan de toename van de bevolking niet bolwerken.163
Op de vooravond van de dekolonisatie besloot de koloniale regering onder druk van
nationalistische politici een andere koers te varen en lokale ontginners een kans te geven
legaal deel te nemen aan de bloeiende diamantindustrie.164
De katalysator daarvoor kwam in
1955 toen enkele lokale ontginners de veiligheidsdiensten van SLST en de politie-eenheid
aanvielen.165
Het monopolie van SLST werd verleden tijd via een akkoord waarbij haar
vergunning tot ontginnen beperkt werd tot Yengema in Kono District en Tongo Field in
Kenema District in ruil voor 1,6 miljoen pond. Deze gebieden besloegen gezamenlijk
ongeveer 1165 km², iets minder dan één zestiende van het hele gebied waar diamanten
ondertussen ontgonnen werden in Sierra Leone. Tegen de jaren ‟50 was het ontginnen van
diamant, dat eens beperkt was tot Kono District en Tongo Field in Kenema District (de meest
productieve gebieden waar de hoofdactiviteit van SLST voorheen plaats vond), namelijk
verspreid over het grootste deel van de Eastern Province en Bo District. Het ontginnen vond
plaats langs de oevers van de Sewa, de brede en commercieel gezien belangrijkste rivier van
Sierra Leone, die in Kono District start bij de samenkomst van de Bagbe rivier en de Bafi
162
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, pp. 41-42. 163
Hirsch, Sierra Leone, p. 27 en Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, p. 41. 164
Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, p. 42. 165
Hirsch, Sierra Leone, p. 27.
65
rivier en via Kenema District en Bo District tot in Bonthe District stroomt. Het
ontginningsgebied besloeg ongeveer 19 000 km², ongeveer één vierde van het gehele land.166
In 1956 werd het Alluvial Mining Scheme opgestart vanuit de regering om lokale personen
ontginningsvergunningen en handelsvergunningen te kunnen geven. Alle
ontginningsgebieden vielen daarbij onder bezit van de regering. Een mijnopzichter verschafte
vergunningen om te ontginnen aan Sierra Leoners of bedrijven gerund door Sierra Leoners
aan de hand van adviezen van lokale gezaghebbers. Een ontginningsvergunning kostte negen
pond en was één jaar geldig. Met een geldige vergunning konden maximum twintig personen
tewerkgesteld worden. Bovenop de vergunningskost zelf moesten de houders van een
vergunning aan de lokale gezaghebbers vier shilling per week betalen als huur van de grond
en eventueel een vergoeding voor het vernielen van oogsten. Een handelsvergunning
daarentegen kostte 25 pond en was niet uitsluitend voor Sierra Leoners bestemd. De meeste
handelsvergunningen werden verkocht aan Libanezen.167
Doordat de
ontginningsvergunningen enkel voor Sierra Leoners bestemd waren en het Alluvial Mining
Scheme daardoor voornamelijk op lokale ontginners focuste, trokken een 40 000-tal
buitenlanders (waaronder onder meer Libanezen en Guineezen) weg uit het Kono gebied.168
Op 6 februari 1956 werden de eerste ontginningsvergunningen uitgereikt in Lubu in Bo
District en binnen één maand waren 1500 vergunningen verkocht. Het Alluvial Mining
Scheme zorgde voor een positieve input in de economie van het land. De diamantontginning
en diamanthandel waren iets meer gereguleerd en er keerde rust terug in de
ontginningsgebieden.169
Er werden nieuwe markten aangelegd, communicatiemiddelen
verbeterden en middenstanders en ambachtslieden deden gouden zaken. De welvaart die
voortvloeide uit de bloeiende diamanthandel werd gesymboliseerd door nieuwe auto‟s en
huizen in het straatbeeld.170
De Diamond Corporation Sierra Leone (DCSL) van De Beers
opende naast hun reeds bestaande aankoopkantoor in Freetown twee nieuwe
aankoopkantoren, één in Bo, de hoofdstad van Bo District en één in Kenema, de hoofdstad
van Kenema District. De legale verkoop en aankoop van diamanten steeg maar daartegenover
stond de blijvende illegale export door voornamelijk Libanese handelaren met een
166
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 42-43. 167
Smillie, Lansana en Hazleton, Heart, pp. 42-43. 168
Hirsch, Sierra Leone, p. 27. 169
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 43. 170
Van der Laan, Diamonds, p. 19.
66
vergunning. Toch kunnen we dankzij het Alluvial Mining Scheme spreken van een redelijke
stabilisering van de diamanthandel gedurende een tiental jaar.171
Naast het Alluvial Mining Scheme zorgde ook de Mining Area Development Administration
(MADA), die opgestart werd in 1955, voor bijkomende fondsen om het economische
potentieel van het Kono gebied uit te bouwen en het gebied stabiel te houden voor verdere
ontginning. Tijdens de jaren ‟62-‟63 werden deze fondsen door de Kono Progressive
Movement (KPM) gebruikt om verkiezingsstemmen te ronselen en de strijd aan te gaan tegen
het SLPP. Op die manier raakten het beheer van geld, bestemd voor de diamantsector, en het
streven naar de controle over het Kono gebied vermengd met bredere politieke kwesties.
Personen die een rol speelden in de illegale diamantindustrie kregen belang in de rivaliteit
tussen het SLPP en het APC, die ondertussen de twee grootste politieke partijen waren.172
In 1961 werd Sierra Leone onafhankelijk. De SLPP met Milton Margai, een belangrijke arts,
aan het hoofd, kwam aan de macht. Deze partij regeerde in feite al sinds 1952 in
samenwerking met de Britse koloniale regering en nam vele elementen van deze regering
over. Het was een conservatieve partij en was voorstander van kleine gematigde
veranderingen.173
In 1964 stierf Milton Margai en werd hij opgevolgd door zijn broer, Albert
Margai.174
Tegen 1968 was in Sierra Leone meer dan dertig miljoen karaat diamant ontgonnen, wat
ongeveer 200 miljoen Amerikaanse dollar opbracht voor het land en voor 70 procent van de
aanwezige vreemde valuta zorgde. Toch wordt verondersteld dat de helft van de diamanten
die in Sierra Leone ontgonnen werden nog steeds het land uitgesmokkeld werden en dit
voornamelijk via netwerken gedomineerd door twee Libanese gemeenschappen, de
christelijke maronieten en de islamitische sjiieten.175
In 1968 werd het SLPP van de macht verdreven door het APC onder leiding van Siaka
Stevens, een voormalige politieagent en vakbondslid.176
Het APC was opgericht vlak na de
Sierra Leoonse onafhankelijkheid als tegenreactie op het SLPP en haar zogenaamde
conservatieve, elitaire en Britsgezinde vorm van regeren. Siaka Stevens maakte van de
171
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 43. 172
Hirsch, Sierra Leone, p. 27. 173
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 43. 174
Hirsch, Sierra Leone, p. 114. 175
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 43 en 45. 176
Deze paragraaf is gebaseerd op Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, pp. 43-44.
67
diamantindustrie en de aanwezigheid van SLST een politiek programmapunt. Hoewel Stevens
in zijn functie als „Minister of Mines‟ tijdens de jaren ‟50 van de koloniale regering vooral
voorstander was van corporatief beheer over de diamantgebieden hing hij in zijn functie als
oppositielid een populistisch discours aan waarbij hij voor een herverdeling van de
monopolierechten van SLST ijverde ten voordele van de „gewone man‟. Dit sloot aan bij het
discours van zijn partij, wat neerkwam op het promoten van een socialistische welvaartstaat
waarin elke burger, ongeacht geloofsovertuiging, klasse of huidskleur, gelijk behandeld werd
en waarin geen plaats was voor uitbuiting van welke aard dan ook. Het APC vond zijn
aanhang vooral bij de illegale ontginners die zich gesteund voelden in hun strijd tegen het
SLST. Na het aan de macht komen van het APC en Stevens als eerste minister tegen het einde
van de jaren „60 was er dan ook weer duidelijk sprake van illegale ontginningen in combinatie
met aanvallen op SLST‟s bezittingen. SLST huurde daarom 1200 extra veiligheidsagenten in
maar dit mocht echter niet baten. Tegen 1970 staakte het al haar exploraties en ontginningen
omdat alles wat het ontdekte of ontgon vroeg of laat toch gestolen werd. Ook Siaka Stevens
had een aandeel in deze diefstallen. Op 3 november 1969 werd op de luchthaven van Hastings
nabij Freetown een diamantenbuit ter waarde van 3,4 miljoen Amerikaanse dollar op
professionele wijze onteigend van SLST. Door het spaak lopen van een onderzoek en het
blokkeren van een degelijk proces steeg een vermoeden dat Stevens achter deze diefstal zat, in
samenwerking met een in Sierra Leone geboren Libanese zakenman, Jamil Said Mohamed.177
Het feit dat een andere Libanese zakenman, Hanneh Shamel, Jamils grootste rivaal, een tijdje
later uit Sierra Leone verbannen werd op basis van zogenaamde medeplichtigheid aan de
diefstal en Jamil daarna een grote rol ging spelen in de Sierra Leoonse diamantindustrie,
versterkte dit vermoeden.
Dat het slecht ging met SLST kwam Siaka Stevens goed uit. In 1971 nationaliseerde hij SLST
en richtte het bedrijf National Diamond Mining Company (NDMC) op.178
NDMC nam 51
procent van de aandelen van SLST over en SLST zelf behield 49 procent. Ook al bestond de
raad van bestuur uit elf leden met een verhouding van zes benoemingen uit de regering
tegenover vijf uit SLST, toch kwamen alle belangrijke beslissingen rechtstreeks van Stevens
als eerste minister. Zijn zakenpartner Jamil nam 12 procent van de regeringsaandelen over.179
177
Jamil Said Mohamed zat in 1959 zes maanden in de gevangenis voor het illegaal bezit van
diamanten. 178
Hirsch spreekt over 1970. Zie Hirsch, Sierra Leone, p. 28. 179
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 44.
68
Met hun samenwerking aan de nationalisering van SLST gingen de Libanezen nu ook een rol
spelen in de formele diamantindustrie, naast de informele diamantindustrie.180
Officiële legale
diamantontginningen en – transporten verminderden echter sterk. Met goedkeuring van
Stevens en onder leiding van Jamil werden opnieuw zeer veel diamanten gestolen en
gesmokkeld, ditmaal met een duidelijke back-up van uit de regering dan. Legale exporten
daalden aanzienlijk: in 1970 werd 2 miljoen karaat diamant aangegeven tegenover 595 000
karaat in 1980 en 48 000 karaat in 1988.181
De Beers probeerde haar rol in deze informele
economie te behouden door zoveel mogelijk van de illegaal naar Monrovia – hoofdstad van
Liberia – geëxporteerde Sierra Leoonse diamanten op te kopen tegen Amerikaanse dollars.182
De raad van bestuur verminderde haar legale activa aanzienlijk in die periode door dure
huizen te bouwen en hoge lonen uit te betalen. Wanneer SLST in 1984 haar overblijvende
aandelen verkocht, schoot er niet veel meer over van de officiële legale diamantsector. De
staat had geen controle meer over de diamantgebieden waardoor privé ondernemers vrij spel
kregen in het diamantrijke Kono gebied en omstreken.183
In 1984 verkocht SLST haar overblijvende aandelen aan het Precious Metals Mining
Company (PMMC), een bedrijf dat onder leiding stond van Jamil. Sinds de late jaren ‟70
speelde de Libanese oorlog een rol in de Sierra Leoonse diamantindustrie. Alle groepen in die
oorlog hadden nood aan geld dus waren de Sierra Leoonse diamanten welgekomen. Zo
steunde de sjiietische gemeenschap in Sierra Leone de Amal groep in Libanon. De leider van
Amal, Nabih Berri, was geboren in Sierra Leone en was een vriend van Jamil. Dit liet Israël
niet koud aangezien Amal enerzijds tegen Israëls grootste vijand, de Hezbollah, vocht maar
anderzijds een alliantie vormde met Syrië tegen Israël. Via Berri vergrootte ook de interesse
van Iran in Sierra Leone. De regering van Iran liet een groot cultureel centrum bouwen in
Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, en zag het land vanaf dan als haar belangrijkste
basis in de West-Afrikaanse regio. Opnieuw was dit een doorn in het oog van Israël dat
tevergeefs haar contacten met Sierra Leone probeerde her op te bouwen na de verprutste
relatie sinds de Arabische-Israëlische oorlog van 1967.184
180
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 45. 181
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p.44. 182
Reno, Corruption and State Politics in Sierra Leone, p. 109. 183
Hirsch, Sierra Leone, p. 28. 184
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, pp. 45-46.
69
In 1985 nam generaal-majoor Joseph Saidu Momoh de macht over van Siaka Stevens met de
belofte een einde te maken aan de veelvuldige smokkel. In 1986 zette het PMMC haar beheer
van het NDMC stop onder voorwendsel dat het niet meer houdbaar was. Kort daarna werd het
PMMC vervangen door het Government Gold and Diamond Office (GGDO) met de formele
bedoeling het volledige productieproces van goud en diamant van ontginning tot export te
reguleren. In feite was de echte bedoeling echter opnieuw geld in het laatje van de overheid te
brengen via exporttaksen op goud en diamant en lag de nadruk bijgevolg vooral op de
taksering van deze natuurlijke rijkdommen. Van iedere aangegeven diamant was één procent
van zijn waarde bestemd voor het GGDO en twee procent voor de regering. Het Diamond
Counsellor International (DCI), een bedrijf van internationale adviseurs, deed dienst als
adviesorgaan voor het GGDO.185
Met het verdwijnen van het NDMC verdween ook de formele diamantontginning waarbij
ontginners op uurloonbasis werkten. In plaats daarvan was iedere diamantontginner, zowel
legaal als illegaal, onderworpen aan betaling via een systeem van stukloon waarbij hij of zij
een bepaald percentage verdiende van de hoeveelheid diamant die hij of zij gevonden had.
Voorheen waren de loonarbeiders in de mijnsector vertegenwoordigd door de United
Mineworkers Union (UMU) maar met het verdwijnen van de uurloonarbeid in deze sector
waren steeds minder diamantontginners lid van de vakbond. Tegen het einde van 1999 was er
dan ook geen enkele diamantontginner meer lid van de UMU.186
De nieuwe maatregelen onder Momoh hadden echter niet het gewenste effect zolang de
overgebleven leden van de regering tijdens Stevens‟ bewind aanbleven en zich niet aanpasten.
Zo was Joe Amara Bangalie, minister van Financiën, Economische Planning en Ontwikkeling
en voorzitter van het GGDO, reeds lang minister onder Stevens‟ regime en berucht voor
corruptie op grote schaal. In januari 1986 aanvaardde hij van Jamil een lening ter waarde van
100 miljoen leones, wat neerkwam op ongeveer 25 miljoen Amerikaanse dollar, voor de
opstart van het GGDO. Op die manier bracht hij Jamil opnieuw als spilfiguur binnen bij het
GGDO en de Sierra Leoonse diamantindustrie. Later in dat jaar nodigde Momoh, op aanraden
van Jamil, de Palestijnse leider Yasser Arafat uit voor een staatsbezoek aan Freetown. Ter
plaatse bood Arafat Momoh miljoenen dollars aan om een Sierra Leoons trainingskamp voor
zijn PLO strijders te mogen oprichten maar Momoh weigerde. Dit was het begin van de
tanende macht van Jamil. Momoh ging onder druk van Israëlitische lobbyisten een meer
Israëlitisch gezinde koers varen ten nadele van de Libanezen. In 1987 maakte Momoh
185
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 45. 186
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 45.
70
definitief komaf met Jamil en bood de Israëlieten daarmee de toegang tot de Sierra Leoonse
diamantindustrie. Op basis van verdenking van een zogenaamde coup veroordeelde de
president Jamil diens zakenpartner en tevens de vice-president Francis Minah en enkele
soldaten en politieagenten. Minah werd opgehangen wegens hoogverraad en Jamil, die zich
op dat moment in het buitenland bevond, bleef in vrijwillige ballingschap tot het einde van
Momoh‟s regime. Ideale timing dus voor de in Rusland geboren Shaptai Kalmanovitch en zijn
Israëlitisch bedrijf LIAT Construction and Finance Company om een rol te gaan spelen in de
Sierra Leoonse diamantsector. Het bouwgedeelte van dit bedrijf stelde eigenlijk niet veel voor
en de voornaamste interesse van het bedrijf en haar oprichter waren dan ook de Sierra
Leoonse diamanten. Om dit tegemoet te komen opende Kalmanovitch een aankoopbureau
voor diamanten in Freetown. Aanvankelijk leek zijn input in de diamantsector positief voor de
sector; tegen het einde van 1987 was de legale diamantexport met 280 procent gestegen. Toch
verminderde de illegale ontginning en export niet. Bovendien bleek Kalmanovitch zijn bedrijf
in Sierra Leone te misbruiken om de wapen -, goud – en diamantembargo‟s op Zuid-Afrika te
omzeilen. Hij bleek ook banden te hebben met de Israëlitische geheime dienst en een
adviserende rol te spelen in de Israëlitische politiek. Kalmanovitch opereerde echter niet
alleen. Zo bracht hij in 1986 Marat Balagula, de spilfiguur van de Russische maffia in
Brooklyn in New York en één van de initiatiefnemers van de Russische maffiosi praktijken in
Antwerpen, binnen in Sierra Leone. Samen zorgden ze voor de import van benzine in Sierra
Leone, ondersteund door Marc Rich, een voortvluchtige Amerikaanse zakenman, en de
Luccheses familie, een Amerikaanse misdaadfamilie. Daarnaast deden zij samen zaken met
Boris Nayfeld en Rachmiel Brandwain, twee dubieuze figuren in de diamantenwereld.
Kalmanovitch werd in 1987 in Londen gearresteerd op Amerikaans aanhoudingsbevel voor
het vervalsen van cheques. Zes maanden later werd hij tegen borgtocht vrijgelaten. Na de
arrestatie van Kalmanovitch kreeg een meer geloofwaardig en beter georganiseerd Israëlitisch
bedrijf, N.R. SCIPA Group, vrij spel in Sierra Leone. De eigenaar, Nir Guaz, opende
aankoopkantoren voor diamanten in Freetown en Kenema en bood daarbij veel betere prijzen
voor de diamanten dan de Libanese handelaren. Daarnaast nam SCIPA een vroeger filiaal van
LIAT, dat instond voor de import van rijst en machineonderdelen, onder haar hoede.
Bovendien hielp het bedrijf ook Momoh uit de nood door een lening te verschaffen waarmee
deze staatsschulden kon vereffenen bij enkele internationale donoren.187
Wat de diamantsector
betreft, financierde SCIPA zowel legale als illegale diamantexporten. Zo had haar legale
187
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, pp. 46-47.
71
diamantexport in 1989 slechts een waarde van zes miljoen Amerikaanse dollar, wat neer komt
op minder dan twee procent van de nationale productie, wat dan weer niet overeenkomt met
de effectieve ontginningsactiviteit en – capaciteit van SCIPA.188
Ondanks deze dubbele
agenda van SCIPA bood het IMF in 1990 een half biljoen Amerikaanse dollar aan Sierra
Leone omdat het zo opgezet was met de hervormingen van Momoh en zijn inspanningen om
de Libanezen uit de Sierra Leoonse diamantindustrie te houden. In 1991 was SCIPA uit Sierra
Leone verdwenen en Momoh ging op zoek naar nieuwe buitenlandse investeerders. De
verschillende samenwerkingsverbanden leidden echter nergens toe. Op 23 maart 1991 viel het
RUF Sierra Leone binnen en bezette de diamantgebieden in de Kono regio. Dit was de start
van de Sierra Leoonse burgeroorlog.189
188
Reno, Corruption, pp. 163-165. 189
Smillie, Gberie en Hazleton, Heart, p. 47.
72
Actoren tijdens de Sierra Leoonse burgeroorlog
Zonder opnieuw te diep in te gaan op het verloop van de Sierra Leoonse burgeroorlog zal ik
in onderstaande paragraaf een overzicht geven van de actoren die een rol speelden in de Sierra
Leoonse burgeroorlog.190
Eerst en vooral was er het Revolutionary United Front (RUF), het
rebellenleger onder leiding van Foday Sankoh. Sankoh was een afvallige soldaat van het
Sierra Leoonse leger die tijdens de ambtsperiode van president Siaka Stevens in de
gevangenis had gezeten voor een poging tot een staatsgreep. In 1991 viel Sankoh met het
RUF het oosten van Sierra Leone binnen dat op dat moment onder het presidentschap van
Joseph Momoh stond. Het RUF kreeg daarvoor de steun van Charles Taylor en zijn National
Patriotic Front of Liberia (NPFL), het rebellenleger uit Liberia dat sinds december 1989 strijd
leverde tegen de regering van president Samuel Doe. Charles Taylor en het NPFL steunden
het RUF onder meer omdat de Sierra Leoonse regering steun bood aan het regime van Samuel
Doe door bijvoorbeeld de regionale ECOMOG-troepen die strijd leverden tegen de
Liberiaanse rebellen toegang te verlenen tot Freetown. De Sierra Leoonse burgeroorlog die
van 1991 tot 2002 duurde, kende verschillende fases waarbij elke fase zijn eigen
karakteristieken en strijdende partijen had. In het begin ging het voornamelijk om een strijd
van het RUF tegen het nationale Sierra Leoonse leger en omgekeerd. Naderhand gingen ook
de Kamajors, een civiele militiegroep, een duidelijk rol spelen in het conflict. Kamajors waren
oorspronkelijke jagers, afkomstig uit de Mende groep uit het zuiden en het oosten van het
land. Zij organiseerden zichzelf in een militiegroep om zowel misbruiken tegen de bevolking
vanuit het regeringsleger als vanuit het RUF tegen te gaan. In 1994 werd deze groep omgezet
tot het formele Civil Defence Force (CDF) onder leiding van Sam Hinga Norman, die van
1996 tot 2002 vice-minister van Defensie werd, en Alpha Lavalie. Een militaire staatsgreep
verwierp president Momoh van de macht in april 1992. Het National Provisional Ruling
Council (NPRC) onder leiding van kapitein Valentine Strasser werd opgericht. Het was deze
regering die in 1995 het Zuid-Afrikaanse privé veiligheidsbedrijf Executive Outcomes (EO)
het land binnenhaalde om het regeringsleger bij te staan in haar strijd tegen het RUF. De
tweede militaire staatsgreep tijdens de Sierra Leoonse burgeroorlog vond plaats in januari
1996. Valentine Strasser werd vervangen door brigadecommandant Maada Bio. Deze begon
een maand later met vredesonderhandelingen met het RUF onder toezicht van de regering van
190
Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op Alao, Abiodun. “Diamonds are Forever …
but so also are Controversies: Diamonds and the Actors in Sierra Leone‟s Civil War.” Civil
Wars 2, no. 3: 43-64 (1999), pp. 44-45.
73
Ivoorkust en met behulp van de Verenigde Naties, de Organization of African Unity (OAU)
en het Britse Gemenebest. In april 1996 werd de macht van Maada Bio overgeheveld naar de
democratisch verkozen regering van Ahmed Tejan Kabbah. Die ging op zijn beurt verder met
de vredesonderhandelingen met het RUF tot in november 1996 in Abidjan in Ivoorkust een
vredesakkoord ondertekend werd door beide partijen. Het vredesproces kreeg echter een hele
klap te verduren toen president Kabbah in mei 1997 in een derde militaire staatsgreep van de
troon gestoten werd. Het Armed Forces Revolutionary Council (AFRC) werd geïnstalleerd
met majoor Johnny Paul Koroma aan het hoofd. Deze regering nodigde het RUF uit om de
macht te delen. De AFRC/RUF junta bleef aan de macht tot Nigeriaanse troepen onder
ECOMOG-mandaat met behulp van de Kamajors en Sandline International, een Brits privé
veiligheidsbedrijf dat sinds december 1997 werkzaam was in Sierra Leone, president Kabbah
in maart 1998 in zijn functie herstelden.191
Het AFRC en het RUF vluchtten naar het
binnenland alwaar de oorlog werd verder gezet. Tegen augustus 1998 was het grootste deel
van het land echter onder de controle van de regionale vredesmacht van ECOWAS,
ECOMOG. Het tij keerde zich opnieuw zodat op kerstavond 1998 heel wat buitenlanders naar
het buurland Guinee werden geëvacueerd wegens nieuwe aanvallen van het RUF. Deze kon
het noorden van het land heroveren en viel de hoofdstad Freetown aan in januari 1999. Na
teruggedrongen te worden door ECOMOG-troepen kwam er in juli 1999 in Lomé in Togo een
tweede vredesakkoord, ondertekend door het RUF en de regering onder Kabbah.192
De onrust
en gevechten in het land bleven echter voortduren en tegen december 1999 werden de eerste
VN-troepen onder het mandaat van de United Nations Misson in Sierra Leone (UNAMSIL)
naar Sierra Leone gestuurd. Gedurende meer dan twee jaar kwam het nog tot gewelddadige
confrontaties tot de burgeroorlog in januari 2002 uiteindelijk officieel ten einde werd
verklaard.193
Concluderend kunnen we dus stellen dat er grof genomen een tiental strijdende partijen in de
Sierra Leoonse burgeroorlog aanwezig waren. Er was het RUF (met hulp van Charles Taylor
en het NPFL), het leger onder president Momoh, het NPRC, het AFRC, het leger onder
president Kabbah, de ECOMOG-troepen, de UNAMSIL-troepen, de Kamajors (later CDF) en
de privé veiligheidsbedrijven Executive Outcomes en Sandline International. In het volgende
191
Het Zuid-Afrikaanse privé veiligheidsbedrijf Executive Outcomes was begin 1997
vertrokken uit Sierra Leone en daarop had Kabbah contacten gelegd met een ander privé
veiligheidsbedrijf dat zijn leger wou bijstaan. Zie Hirsch, Sierra Leone, p. 66. 192
Alao, “Diamonds are Forever … but so also are Controversies”, p. 44-45. 193
Keen, Conflict, p. 267.
74
onderdeel zal ik onderzoeken in welke mate deze partijen betrokken waren bij de Sierra
Leoonse diamantproductie en diamanthandel.
75
Rol van de diamantproductie en diamanthandel in de Sierra Leoonse burgeroorlog
In wat volgt zal ik de rol van de diamantproductie en diamanthandel in de Sierra Leoonse
burgeroorlog bespreken, gelinkt aan de actoren die in het vorige onderdeel benoemd werden.
Dit zal ik doen door opeenvolgende (en weliswaar overlappende) fases in het conflict te
bespreken met telkens specifieke aandacht voor de diamantindustrie en diamantsector en hoe
die voor de actoren een rol speelden in het conflict. Ik begin met de situatie van de
diamantindustrie en diamantsector te schetsen kort voor het gewapend conflict begon. Daarop
volgend sta ik stil bij de start van de Sierra Leoonse burgeroorlog en de positie van het RUF
en de regering. Vervolgens zal ik de link van de actoren in het Sierra Leoonse conflict met de
diamantproductie en diamanthandel in Sierra Leone opdelen in vier onderdelen. Ten eerste
bespreek ik de rol van het leger in de diamantsector ten tijde van het conflict. Daarbij wordt er
uiteraard aandacht besteed aan de opeenvolgende regeringen. Ten tweede komt het RUF en
haar verhouding tot de Sierra Leoonse diamanten aan bod. Ten derde bekijk ik de
veiligheidsbedrijven en hun relatie tot de diamantproductie en diamanthandel. Tot slot besteed
ik aandacht aan de rol van de diamantindustrie bij het in functie herstellen van de regering
onder president Kabbah.
76
Figuur 3: Economische activiteit in Sierra Leone in 1969 (Map No. 58962 1969
http://www.lib.utexas.edu/maps/africa/sierra_leone_econ_1969.jpg, laatst geraadpleegd op
19/05/09)
77
Sierra Leone heeft veel potentieel op het vlak van natuurlijke rijkdommen. Het land van
ongeveer 72520 km² met een bevolkingsaantal van minder dan vijf miljoen, heeft
noemenswaardige grondstoffen zoals diamant, goud, titaniumoxide (rutiel) en bauxiet.
Ongeveer 75 procent van het land is cultiveerbaar en de lange kustlijn geeft de mogelijkheid
tot een uitgebreide vorm van visvangst.194
Toch zijn diamanten de belangrijkste bron van
inkomsten voor Sierra Leone. Sinds de ontdekking van de eerste diamant tot het einde van de
jaren ‟90 werd reeds meer dan 50 miljoen karaat diamant ontgonnen met topprestaties van 2
miljoen karaat, tot misschien zelfs 3 miljoen karaat, eind de jaren ‟50, begin jaren ‟60. Met
een gemiddelde waarde van 250 tot 270 Amerikaanse dollar per karaat, is Sierra Leone na
Namibië tweede op de ranglijst van de landen die de meest waardevolle diamanten
produceren, met zelfs een hoger voorkomen van uitzonderlijk grote exemplaren.
Diamantafzettingen gebeuren in Sierra Leone voornamelijk op alluviale basis. Dat wil zeggen
dat de diamanten zich voornamelijk in een soort sliblaag bevinden die zich afzet langs de
oevers van rivieren of in een soort drijvende kiezellaag. Daarnaast zijn er ook enkele
ondergrondse kimberlietaders waar de diamanten zich afzetten in de ondergrondse
rotsformaties. Dit alles situeert zich in drie grote diamantgebieden in het oosten en zuiden van
Sierra Leone. Eerst en vooral is er het Koidu-Yengema gebied in Kono District in de Eastern
Province. Dit is het grootste en oudste van de drie gebieden. Dan is er het Tongo gebied in het
noorden van Kenema District, eveneens in de Eastern Province. Dit grote gebied omvat acht
verschillende Mende groepen en de rijke aders in de mijnen bieden een potentieel van drie
karaat per ton. Ten slotte is er het Zimmi gebied ten zuiden van de stad Zimmi in het Pujehun
District in de Southern Province. Dit gebied loopt langs de Mano rivier tot aan de grens met
Liberia. Het gebied biedt potentieel op het vlak van alluviale afzetting alsook wat betreft
kimberlietpijpen. De afzettingen zijn relatief ondiep wat een minimum aan exploitatie vereist
voor een maximale opbrengst. De ligging van het gebied vlakbij de grens met Liberia zorgde
er voor dat het een strategische rol speelde in het conflict in Liberia, onder meer voor de
vluchtelingen die daar de grens met Sierra Leone overstaken.195
Voor de start van de Sierra Leoonse burgeroorlog heerste er reeds heel wat onenigheid over
het beheer van de Sierra Leoonse natuurlijke rijkdommen, zo ook over het beheer van de
diamantindustrie. Opeenvolgende regeringen werden beschuldigd van het illegaal handelen in
diamanten en van het verduisteren van de opbrengst ervan. Zo werd de regering van Siaka
194
Alao, “Diamonds”, p. 45. 195
Conciliation Resources. “Resources, Primary Industry and Conflict in Sierra Leone.” The
Conciliation Resources Special Report no. 3 (1997).
78
Stevens (1968-1985) ernstig met de vinger gewezen. Verschillende politici gingen deals aan
met Libanese en andere buitenlandse ondernemers om de diamanten voorbij de officiële
kanalen te laten passeren en zo de opbrengst in eigen zak te kunnen steken. Deze nefaste
praktijken voor de diamantsector en de economie van het land in het algemeen, gingen door
onder de regering van Joseph Saidu Momoh (1985-1992). Hoewel tijdens dit regime in 1986
het Government Gold and Diamond Office (GGDO) geïnstalleerd werd om de export van
goud en diamant beter te kunnen overzien en dus beter te kunnen belasten, werd het grootste
deel van de jaarlijkse diamantproductie nog steeds het land uitgesmokkeld, dus buiten het
officiële handelscircuit geëxporteerd.196
Ondanks het potentieel van het land was Sierra Leone
tegen het begin van de jaren ‟90 één van de armste landen ter wereld.197
De crisis in het economische en fiscale beleid van Sierra Leone zorgde samen met politieke en
sociale ontevredenheid voor een voedingsbodem voor antigevoelens tegenover de regering. In
deze context, waarbij we ook de regionale strubbelingen van de Liberiaanse burgeroorlog niet
uit het oog mogen verliezen, ontstond het Revolutionary United Front (RUF). Deze
rebellerende groep startte een gewapende antiregeringscampagne in maart 1991.198
In een
eerste officiële document uit 1989, Basic Document of the Revolutionary United Front of
Sierra Leone (RUF/SL): The Second Liberation of Africa, stelde het RUF:
“We can no longer leave the destiny of our country in the hands of a generation of crooked
politicians and military adventurists who, everyday since independence, have proved beyond
all reasonable doubt that they are inefficient, irresponsible and corrupt. Posterity will never
forgive us if we sit passively by while a few desperate men and women, who are nothing but
an organised bunch of criminals, continue to despoil, rape and loot the people‟s wealth. …
The economic crisis today is enough evidence to justify the level of determination. We are told
that our foreign debt stands over one billion dollars. What happened to the money?
Mismanagement, poor economic planning and shameless thievery of public wealth stand as
the root causes of the loans having no impact.”199
196
Alao, “Diamonds”, p. 46. 197
United Nations Development Programme (UNDP). Human Development Report 1990
(New York: Oxford University Press, 1990), p. 128 en p. 130. 198
Alao, “Diamonds”, p. 46. 199
Revolutionary United Front (RUF). Basic Document of the Revolutionary United Front of
Sierra Leone: The Second Liberation of Africa (1989). Deze programmaverklaring van het
RUF was oorspronkelijk ontworpen door de Pan-African Union of Sierra Leone (PANAFU-
SL) op basis van het veroordelen van het bestaande politieke systeem en het streven naar een
sociale democratie. De leiders van het RUF herwerkten de tekst en incorporeerden het
79
In een later document, Footpaths to Democracy. Toward a New Sierra Leone uit 1995, vraagt
het RUF in haar lijflied expliciet aan de voorbije regeringen wat er met de opbrengst van de
Sierra Leoonse diamantindustrie gebeurd is al die jaren:
“Where are our diamonds, Mr. President?
Where is our gold, NPRC?
RUF is hungry to know where they are
RUF is fighting to save Sierra Leone
…
Our people are suffering without means of survival
All our minerals have gone to foreign lands
RUF is hungry to know where they are
RUF is fighting to save Sierra Leone”200
Het feit dat het RUF Sierra Leone binnenviel in het zuidoosten van het land en daar haar
rebellie en oorlog startte, is niet toevallig. Enerzijds is het logisch dat het RUF vanuit Liberia
binnenviel aangezien het de steun genoot van Charles Taylor en zijn NPFL. Anderzijds was
het feit dat de bevolking van de rurale diamantrijke gebieden in het zuidoosten van het land
reeds jarenlang door de opeenvolgende regeringen verwaarloosd was, een goede
voedingsbodem voor antipathieën tegenover de regering. Het is echter zeer moeilijk in te
schatten in welke mate deze factor een rol speelde in de uitbarsting van het conflict daar de
verwaarlozing door de regering voor het hele rurale binnenland van Sierra Leone gold en er in
deze gebieden geen gewapend conflict ontstond. Een andere eventuele factor is de optie dat
Sankoh het land in het zuidoosten binnenviel om de bevolking uit de noordelijke
bevolkingsgroep waaruit hij afkomstig was, te sparen. Een belangrijk element is wellicht de
aanwezigheid van diamant in het zuidoosten van het land. Door het gewapend conflict daar te
starten, trof het RUF de regering in haar voornaamste inkomstenbasis.201
Ook mogen we niet
goedpraten van de gewapende strijd. Het document stelt het RUF aan de hand van radicale en
populistische uitspraken voor als een onderdeel van de pan-Afrikaanse strijd tegen het
neokoloniale systeem. Zie Musah, Abdel-Fatau. “A Country Under Siege: State Decay and
Corporate Military Intervention in Sierra Leone.” In Mercenaries. An African Security
Dilemma, geredigeerd door Abdel-Fatau Musah en J. „Kayode Fayemi, 76-116 (Londen:
Pluto Press, 2000), p. 85. 200
Revolutionary United Front (RUF). Footpaths to Democracy. Toward a New Sierra Leone
(1995). 201
Alao, “Diamonds”, p. 47.
80
uit het oog verliezen dat het bezetten van de diamantgebieden een strategische zet kon
betekenen in het zelf verwerven van inkomsten om de oorlog te financieren en de militieleden
te onderhouden. Dit doet me terugkomen op de steun van Charles Taylor en het NPFL. Zoals
reeds vermeld in vorige onderdelen, leverden Taylor en het NPFL steun aan het RUF om het
regime in Freetown te ondermijnen. Dit ten eerste omdat het Sierra Leoonse regime onder
Joseph Saidu Momoh in 1989 geweigerd had om haar land als uitvalsbasis te verlenen voor de
strijd van het NPFL tegen het Liberiaanse regime. Ten tweede omdat president Momoh een
centrale rol speelde in de regionale ECOMOG troepenmacht die tussenkwam in de
Liberiaanse burgeroorlog in 1990. Deze door Nigeria geleide troepenmacht leverde strijd
tegen de verschillende rebellengroeperingen in Liberia, waaronder het NPFL. Ten derde was
er de mogelijkheid dat Taylor inspeelde op de wens om de stukken van Liberia die ooit tijdens
het kolonialisme verloren waren terug te brengen onder een soort „Groot Liberia‟.202
Naast het
ondermijnen van het regime in Freetown is het niet onwaarschijnlijk dat ook het gebied
waarin het RUF zou toeslaan een rol speelde in de geleverde steun. Het NPFL had namelijk
ook inkomsten nodig om haar oorlog in Liberia te financieren en de diamanten uit het
zuidoosten van Sierra Leone zouden daarvoor een welgekomen bron zijn.203
Bij dit alles moeten we zeker even stilstaan bij de rol van de regering. Wat duidelijk was, is
dat de regering geen effectieve militaire campagne voerde tegen het RUF. De vraag die we
ons daarbij kunnen stellen, is of er, naast de zwakke staat van het nationale leger, nog andere
factoren meespeelden. In een rapport van de International League for Human Rights (ILHR)
staat dat George Khoryama, de eindredacteur van New Breed, een krant van de oppositiepartij
National Democratic Party (NDP), gearresteerd werd na het publiceren van zogenaamde
notulen van een geheime bijeenkomst van hooggeplaatste APC-leden.204
Uit die notulen zou
blijken dat het APC niet echt geïnteresseerd was in het beëindigen van de oorlog daar het
conflict de mogelijkheid bood om naderende verkiezingen uit te stellen op basis van
zogenaamde onveiligheid. Die wens zou zich voordoen omdat het APC door haar
onpopulariteit kans maakte om de verkiezingen te verliezen. Aansluitend op dit argument zou
202
In de late jaren 1890 hadden Groot-Brittannië en Frankrijk specifieke stukken van Liberia
respectievelijk aan Sierra Leone en Guinee geannexeerd. Onder verschillende Liberianen
leefde de hoop dat deze stukken ooit weer samengebracht zouden worden in een soort „Groot
Liberia‟. Zie Alao, “Diamonds”, p. 63 noot 30. 203
Alao, “Diamonds”, pp. 48-49. 204
Kerina, Kakuna, Matthew Leone en David Tam-Baryoh. „Killer Bills‟ and Decrees: The
Sierra Leone Media‟s Struggle for Survival (New York: ILHR, 2001).
81
de regering vervolgens een groter troepencontingent naar Liberia hebben gestuurd om de
ECOMOG-troepen aan te vullen en werd er maar weinig aandacht besteed aan de
legereenheden die in Sierra Leone het RUF moesten bevechten. Volgens Alao publiceerden
verschillende nieuwsbladen bovendien bewijsmateriaal dat het geld bestemd voor de oorlog
verduisterd werd door de regering.205
De regering van Momoh ontkende echter alles en
Khoryama werd gearresteerd op beschuldiging van “publishing a false report likely to cause
fear or alarm”, “knowingly publishing false and defamatory information” en “publishing a
seditious publication”.206
Er werd beweerd dat het Sierra Leoonse contingent in de ECOMOG
troepenmacht en de manschappen die strijd leverden tegen het RUF de gepaste aandacht
kregen en dat de president het niet nodig had om de situatie van onveiligheid in zijn politiek
voordeel te misbruiken. Toch kan zeker beweerd worden dat de militaire actie tegen het RUF
niet effectief was en dit was onder meer wat enkele jonge officieren dreef om in april 1992
een staatsgreep te ondernemen.207
Het leger en de Sierra Leoonse diamanten
Om de rol van het leger in de diamantindustrie en diamanthandel tijdens de Sierra Leoonse
burgeroorlog duidelijk te maken, moeten we eerst aandacht besteden aan hun rol in het
conflict zelf.208
Onder de regering van Momoh was het leger reeds relatief zwak en
gedemoraliseerd maar ging het de oorlog aan met een zekere vastberadenheid en
gedrevenheid. Het was van 3000 naar 8000 manschappen aangegroeid nadat de inval van het
RUF tot een rekrutering van nieuwe soldaten had geleid. Dit bracht echter vele problemen van
interne discipline met zich mee daar de nieuwe rekruten vaak jong en onervaren waren. De
gevolgen van deze snelle mobilisatie zonder stevige opleiding zouden zich later nog
duidelijker manifesteren. Ten tijde van de coup onder Valentine Strasser zag men de zwakte
en non-effectiviteit van het nationale leger toenemen. Dit kwam doordat vele soldaten geen
graat meer zagen in het voeren van een oorlog waarvan het uiteindelijke doel vaag was
geworden en het er op leek dat de bestendiging van de macht van de politieke elite prioritair
205
Alao, “Diamonds”, p. 49. 206
Kerina, Leone en Tam-Baryoh, „Killer Bills‟ and Decrees. 207
Alao beweert hierover dat de oorspronkelijke intentie van de officieren was om enkel te
protesteren tegen het gebrek aan wapens om tegen het RUF te vechten. Momoh zou niet op de
hoogte geweest zijn van hun intentie, op de vlucht gegaan zijn en zo zou het leger de
regeringsfunctie hebben overgenomen. Zie Alao, “Diamonds”, p. 63 noot 32. 208
Deze paragraaf is gebaseerd op Alao, “Diamonds”, p. 50.
82
was. Ondertussen was het leger aangegroeid tot 16000 manschappen. Opnieuw zorgde de
snelle rekrutering er echter voor dat de soldaten niet goed opgeleid waren en er een gebrek
aan discipline was. Daarbovenop slaagde de regering er niet in de soldaten voldoende en
regelmatig uit te betalen. Dit zorgde voor een verder gebrek aan engagement bij de soldaten.
Hetzelfde stramien deed zich voor toen brigadecommandant Maada Bio in januari 1996 de
functie van staatshoofd opeiste van Strasser. Het gevolg was dat tegen het einde van deze
twee militaire regimes verschillende soldaten duidelijk sympathieën hadden gekregen voor
het RUF. Onder de regering van Tejan Kabbah was de motivatie van het leger bijna volledig
in rook opgegaan. De regering was daardoor praktisch verplicht een beroep te doen op de
Kamajors, de eerder vermelde civiele militiegroep. Wanneer Johnny Paul Koroma de macht
opeiste in 1997, duidde de AFRC/RUF junta op een verbroedering tussen het leger en het
RUF.
Als we kijken naar de rol van het leger tijdens het Sierra Leoonse conflict, zien we
bijvoorbeeld dat wijdverspreid aangenomen werd dat er een link was tussen kopstukken van
de NPRC regering zoals Valentine Strasser en de illegale diamanthandel. Een groot
vermoeden leefde dat officieren en hun familieleden van de oorlog gebruik maakten om
zichzelf te verrijken via de illegale verkoop van diamanten.209
Op 13 oktober 1993
publiceerde de krant New Breed een artikel met de titel “Redeemers or Villains? Sierra
Leone‟s Great Redeemer Becomes a Millionaire while the People Continue to Starve.”. Het
artikel was een herwerking van een artikel uit de Zweedse krant Expressen waarin beweerd
werd dat Valentine Strasser persoonlijk naar Antwerpen gevlogen was om daar 435 karaat
diamant te verkopen tegen 43 miljoen Amerikaanse dollar, dit alles voor eigen profijt. De
krant vroeg om een verklaring van de regering maar in plaats daarvan werden de
hoofdredacteur Julius Spencer (later minister van Informatie onder president Kabbah) en drie
redactieleden, na een proces van bijna twee jaar, beschuldigd van het publiceren van opruiend
smaadschrift in de vorm van een vals rapport waarbij ze de regering blameerden. De mannen
werden veroordeeld tot het betalen van een totale som van 888 Amerikaanse dollar (elk tussen
150 en 300 dollar) of tot een gevangenisstraf van één jaar indien ze deze boete niet konden
betalen.210
Ondanks een poging van Strasser om zijn naam te zuiveren door voor een
209
Alao, “Diamonds”, p. 50. 210
Collings, Anthony. Words of Fire. Independent Journalists who Challenge Dictators,
Druglords and Other Enemies of a Free Press (New York: New York University Press,
2001), p. 116 en Kerina, Leone en Tam-Baryoh, „Bills‟.
83
rechtbank te getuigen, bleef men lokaal en internationaal geloven dat bepaalde winsten op
diamanten overgeschreven werden op privé-rekeningen en dat belangrijke leden van het
NPRC betrokken waren bij de smokkel van diamanten naar Europese hoofdsteden.211
Dit vermoeden bleef wanneer brigadecommandant Maada Bio aan de macht kwam en het
NPRC leidde. Het feit dat deze langer in functie bleef dan was voorzien en beloofd vooraleer
de macht overgedragen werd aan een verkozen regering, werd gezien als een strategie om
langer van de illegale diamanthandel te kunnen profiteren. Deze beweringen werden verder
versterkt door te verwijzen naar de extreem luxueuze levensstijl van vele hooggeplaatste
NPRC-leden na het overdragen van de macht.212
Naast de rechtstreekse smokkel van diamanten door belangrijke officieren, heerst een
vermoeden dat verschillende leden van het leger zaken deden met leden van de Libanese
gemeenschap. De Libanezen, die een belangrijke rol speelden in de Sierra Leoonse
diamanthandel (zie onderdeel geschiedenis van de diamanthandel), traden daarbij op als
tussenmannen voor personen uit het leger. Op die manier konden beide partijen profiteren van
de opbrengst van illegale diamantactiviteit tijdens het conflict en kon de Libanese
gemeenschap verder haar positie verstevigen in de economie van Sierra Leone.213
De diamantactiviteit deed zich niet alleen voor bij hoger geplaatste leden van het leger. Ook
lagere rangen ontgonnen en verkochten diamanten, vooral in de alluviale gebieden waar geen
duur materiaal nodig was om er aan te geraken. Terwijl de verschillende regeringen in theorie
zogenaamd deze illegale diamantactiviteit van de soldaten veroordeelden, werd er in de
praktijk weinig tegen ondernomen. Een argument ter verdediging van de soldaten was dat ze
diamanten moesten ontginnen om te kunnen overleven aangezien ze slecht en onregelmatig
uitbetaald werden door de regeringen. Bovendien kregen ze geen goed voorbeeld van de
hoger geplaatste officieren wat betreft het beheer van de natuurlijke rijkdommen van het land.
Anderzijds is er de mening dat geen enkel excuus de illegale diamantactiviteit kon
goedpraten. Voorstanders van deze mening stellen dat soldaten hun functie in het leger
211
Alao, “Diamonds”, p. 50. 212
Alao, “Diamonds”, pp. 50-51. 213
Alao, “Diamonds”, p. 51.
84
prioritair moesten stellen op persoonlijk gewin en dat ze een andere job moesten zoeken
indien ze niet tevreden waren met de condities in het leger.214
Tot slot van dit onderdeel sta ik stil bij de vermeende alliantie tussen de soldaten van het leger
en het RUF en de verhouding van deze samenwerking tot de diamantsector. Soldaten konden
meer verdienen door zich samen met leden van het RUF in de diamantsector te wagen dan
enkel te vechten voor de regering. Zo waren er bijvoorbeeld soldaten die hun wapens
verkochten aan het RUF tegen diamanten. Het gebeurde ook dat soldaten het RUF voorzagen
van militaire uniformen en er informatie uitgewisseld werd over de Kamajor militiegroepen.
Naarmate de oorlog vorderde, kwam dit meer en meer voor. In deze context ontstond de term
„sobel‟, een samensmelting van soldier en rebel, waarmee verwezen werd naar het soldaat
zijn overdag en het rebel worden ‟s nachts.215
Keen heeft het daarbij over het fenomeen „sell-
game‟.216
Deze term werd door Sierra Leoners gebruikt tijdens het conflict om een soort
gezamenlijke actie van het regeringsleger en het RUF tegen de Sierra Leoonse bevolking te
benoemen. Het kwam er op neer dat het regeringsleger een dorp bezette, zich daarna terugtrok
en wapens en munitie achterliet voor het RUF dat na hen kwam. Vervolgens zou het RUF het
dorp binnenvallen, de wapens oppikken en de dorpsbevolking afpersen, om nadien opnieuw te
verdwijnen. Dan verscheen het regeringsleger weer op het toneel dat op zijn manier bezit nam
van goederen en gronden van de dorpsbevolking. Op die manier konden ook diamantgebieden
bezet worden en aan illegale diamantontginning gedaan worden.217
Alao vult aan dat het
gebeurde dat soldaten diamantsites innamen om vervolgens toe te laten dat het RUF deze
overnam. Zo vermeldt hij dat Johnny Paul Koroma, voor hij de staatsgreep pleegde in 1997,
bevoegd was tot het beschermen van de Sierra Rutile mijn maar in 1994 één van de gebieden
liet overnemen door het RUF.218
Naast de materiële winst, hadden de regeringssoldaten
volgens Keen ook baat bij deze ondernemingen door het RUF op die manier te kunnen
voorstellen als een machtige organisatie.219
Zo konden ze namelijk hun blijvende
aanwezigheid in de dorpen legitimeren. Omgekeerd had ook het RUF een tactisch voordeel
aan deze ondernemingen. Zij konden ermee aantonen dat de Sierra Leoonse samenleving nog
214
Alao, “Diamonds”, pp. 51-52. Ik wil hierbij opmerken dat het in de specifieke economische
situatie tijdens het Sierra Leoonse conflict niet zo simpel was om zomaar een andere job te
vinden, laat staan één die goed en regelmatig betaald werd. 215
Alao, “Diamonds”, p. 52. 216
Keen, “Madness”, p. 71. 217
Keen, “Madness”, p. 71. 218
Alao, “Diamonds”, p. 53. 219
Keen, “Madness”, p. 71.
85
steeds gevaarlijk en corrupt was en het dus nog steeds nodig was om hun strijd te voeren
tegen die „bedorven‟ gemeenschap.220
Het RUF en de Sierra Leoonse diamanten
Het RUF was de eerste georganiseerde groep die op relatief grote schaal strijd voerde tegen de
regering in Sierra Leone. De vraag die we ons daarbij kunnen stellen is hoe georganiseerd ze
waren gedurende het verloop van het conflict. Dit is vooral belangrijk om te weten of het
RUF een specifiek uniform beleid voerde ten aanzien van bijvoorbeeld de diamantontginning
en –verkoop. We kunnen stellen dat het RUF een relatief gecentraliseerde groep was onder
het leiderschap van Foday Sankoh. Toch is het zeker dat er ook interne spanningen waren.221
Dit werd onder meer duidelijk toen enkele kopstukken van het RUF Sankoh op 15 maart 1997
niet langer als leider erkenden en Philip Palmer aanduidden als de nieuwe leider. Aan deze
interne „coup‟ kwam echter snel een einde wanneer de afvalligen door de RUF-commandant
Sam Bockarie werden opgepakt.222
Het is moeilijk om in te schatten hoe georganiseerd het
RUF was, onder meer omdat er weinig documenten en gegevens van de groep beschikbaar
zijn, maar los daarvan wordt er aangenomen dat leden van het RUF tijdens het conflict
deelnamen aan illegale diamantactiviteit.223
Zoals in het theoretische gedeelte van deze masterproef al uitgebreid werd behandeld, zou
men zich de vraag kunnen stellen of het RUF uit politieke en sociale ontevredenheid het land
binnenviel of louter om controle te kunnen uitoefenen over de diamantrijke gebieden van het
land. Eerder haalde ik al aan dat deze dichotomie geen beter begrip van de Sierra Leoonse
burgeroorlog teweeg brengt en men sociale en politieke agenda‟s best in combinatie met
economische agenda‟s bestudeert met dan vooral oog voor de veranderende agenda‟s. Zo
speelden er zeker politieke en sociale factoren mee in de start van de Sierra Leoonse
burgeroorlog maar wijst de duidelijke interesse van het RUF in de diamantrijke gebieden van
het zuidoosten van het land op economische factoren.
220
Richards, Rainforest, p. 30. 221
Alao, “Diamonds”, p. 53. 222
Keen, Conflict, p. 195. 223
Alao, “Diamonds”, p. 53.
86
Vermoedelijk konden verschillende kopstukken binnen het RUF, net zoals de kopstukken in
het leger en de regering, persoonlijke fortuinen aanleggen door zich toe te leggen op de
illegale diamanthandel. Zo beschuldigden het RUF en de regering elkaar regelmatig van
onverantwoorde persoonlijke accumulatie van rijkdom en het bezitten van buitenlandse
bankrekeningen waarop dit werd vastgelegd.224
Aangezien het RUF geen buitenlandse hulp kreeg buiten de hulp van het Liberiaanse NPFL
en personen in Burkina Faso en Libië en het niet volledig financieel zelfredzaam was, kocht
het hoogstwaarschijnlijk haar wapens van buitenlandse personen en instanties in ruil voor
diamanten. Deze ruil gebeurde via buurlanden waarbij Charles Taylor, de leider van het
NPFL, een grote rol speelde.225
Naast het verhandelen van diamanten tegen wapens, is er sprake dat het RUF diamanten
verkocht aan NGO‟s in ruil voor positieve publiciteit. Die positieve publiciteit zou het nodig
gehad hebben om het negatieve beeld dat over haar bestond te compenseren. Door de vele
gruwelijkheden die het beging tijdens het conflict en door de verkregen steun van Charles
Taylor en de NPFL, die reeds een zeer slechte naam hadden door de begane gruwelijkheden
in Liberia, kon het RUF wel wat positieve aandacht gebruiken. Een NGO die daarvoor
verantwoordelijk werd gesteld, was de Londense NGO International Alert die instond voor
bemiddeling bij conflicten. Het RUF ontkende echter iedere samenwerking met enige NGO
op het vlak van positieve publiciteit in ruil voor diamanten en stelde dat iedere positieve
opmerking van NGO‟s louter te danken was aan hun eigen vaststellingen over de situatie in
het land. Ook International Alert ontkende de samenwerking en bleef vasthouden aan haar
neutrale positie in het conflict. Toch stelde de regering dat het RUF zeker bepaalde
publiciteitsafspraken had met NGO‟s zoals International Alert.226
International Alert had in
1995 namelijk contact gelegd met Akyaaba Addai-Sebo, een Ghanese revolutionair en vriend
van Charles Taylor. Addai-Sebo was de publiciteitsagent voor het NPFL. De NGO had hem
in april gevraagd om enkele internationale gijzelaars van het RUF te begeleiden naar Guinee.
Daarna had Addai-Sebo een documentaire gemaakt over deze trip en Foday Sankoh en het
224
Alao, “Diamonds”, p. 54. 225
Alao, “Diamonds”, p. 54. 226
Alao, “Diamonds”, p. 55.
87
RUF. Het NPRC beschouwde de docu als een propagandafilm voor het RUF.227
Later werd
Addai-Sebo tot persona non grata verklaard door de Kabbah regering.228
Zoals het leger zaken deed met de Libanese gemeenschap, sloot ook het RUF bepaalde deals
met deze groep. Zo gaven Libanese zakenmannen waarschijnlijk geld aan het RUF om
toegang te krijgen tot zekere diamantsites. Vele Libanezen hadden namelijk
ontginningsvergunningen maar konden van deze geen gebruik maken doordat de sites bezet
waren door het leger of door het RUF. Ze moesten hun contacten met deze beide partijen dus
aanspreken om diamanten te kunnen ontginnen. Zowel het RUF als de Libanese ondernemers
ontkenden deze aantijgingen maar toch trok de regering onder Kabbah, wanneer ze opnieuw
in functie was, enkele vergunningen van Libanezen in.229
Veiligheidsbedrijven en de Sierra Leoonse diamanten
De eerste privé veiligheidseenheid waar een beroep op gedaan werd tijdens het Sierra
Leoonse conflict was de veiligheidseenheid van de Nepalese Gurkha‟s. In januari 1995
werden een zestigtal Gurkha‟s aangesteld om de NPRC-troepen bij te staan en de titaanmijn
van Sierra Rutile te beschermen. Een maand later echter trokken ze reeds het land uit nadat
hun leider, Robert Mackenzie, gedood werd.230
Drie maanden later verscheen het Zuid-
Afrikaanse veiligheidsbedrijf Executive Outcomes (EO) op het toneel via Branch Energy, een
diamantbedrijf dat werkzaam was in Sierra Leone. Begin 1997 verliet EO het land.231
Daarna
was het de beurt aan Sandline International, een Brits privé veiligheidsbedrijf, waarmee
Kabbah in december 1997 een deal aanging.
Vaak brengt de komst van privé veiligheidsbedrijven in een land heel wat negatieve reactie op
gang. Wat de Afrikaanse situatie betreft, worden die bedrijven meestal gezien als een soort
buitenlandse inmenging, wat mogelijks de afbrokkeling van soevereiniteit in de hand zou
kunnen werken. Bovendien worden ze vaak beschouwd als uitbuiters die natuurlijke
227
Richards, Rainforest, p. 16. 228
Alao, “Diamonds”, p. 55. 229
Alao, “Diamonds”, p. 55. 230
Alao, “Diamonds”, p. 56. Hirsch, Sierra Leone, p. 38 en 116. Richards, Rainforest, p. 16. 231
Alao, “Diamonds”, p. 56. Het feit dat leden van Executive Outcomes een rol gespeeld
hadden in het apartheidsregime van Zuid-Afrika en EO eerder ingehuurd was voor de
verwoestende oorlog in Angola, maakte het bedrijf niet onmiddellijk populair in de meeste
Afrikaanse landen.
88
rijkdommen van het land uitputten doordat ze zouden worden betaald met de opbrengst van
die natuurlijke rijkdommen. Het feit dat de contractvoorwaarden vaak niet publiekelijk
bekend worden gemaakt, werkt dit mede in de hand. Daarnaast wordt de legaliteit van de
tewerkstelling veelal in vraag gesteld. Bij de aanstelling van de privé veiligheidsbedrijven in
de Sierra Leoonse burgeroorlog was dit alles niet minder het geval. Aan de ene kant werd
bijvoorbeeld geloofd dat Executive Outcomes vrede in de hand werkte door de regering bij te
staan, het RUF te beletten de hoofdstad in te nemen in 1995 en verschillende diamantsites te
behoeden voor bezetting door het RUF. Aan de andere kant werd geopperd dat de kosten en
negatieve consequenties van de privé veiligheidsbedrijven de positiviteit er van oversteeg. Zo
werd in vraag gesteld of het de moeite waard was om privé veiligheidsbedrijven in te huren
als de betaling van deze bedrijven van de opbrengst van diamanten moest komen. Onder meer
het RUF was daar volledig tegen. Het verwijderen van alle buitenlandse troepen uit Sierra
Leone was dan ook één van haar voornaamste eisen bij de verschillende
vredesonderhandelingen.232
Voorts was er ook de mening dat de deal met de
veiligheidsbedrijven niet evenwichtig was en deze teveel te goed kregen voor wat ze deden.
Anderzijds was er de opinie dat „het doel de middelen heiligde‟. Aangezien het Sierra
Leoonse leger de klus niet kon klaren en geen vrede in het land kon brengen, vonden de
aanhangers van deze mening dat het terecht was om een beroep te doen op buitenlandse
veiligheidsbedrijven en deze vervolgens te betalen met de opbrengst van de natuurlijke
rijkdommen van het land.233
Wanneer de verkozen regering van Tejan Kabbah het bestuur van het land overnam van het
NPRC in 1996, werd het contract met het privé veiligheidsbedrijf Executive Outcomes
beëindigd. Vele waren voorstander van het stopzetten van de zogenaamde uitgave van
„diamantgeld‟ aan privé veiligheidsbedrijven. Enerzijds werd geloofd dat het leger beter zou
presteren onder het gezag van een verkozen regering en anderzijds vond men dat er in een
democratische regering geen plaats was voor privé veiligheidsbedrijven en al zeker niet voor
deze met een slechte naam. Aan de andere kant van de medaille waren er diegene die stelden
dat de veiligheidssituatie in het land nog niet voldoende in orde was om het contract met EO
stop te zetten en het de moeite waard was om „diamantgeld‟ aan het veiligheidsbedrijf uit te
232
Het is logisch dat het RUF de verwijdering van de buitenlandse troepen eiste aangezien
deze hun strijd lastig maakten. Het kan dus goed zijn dat ze deze reden enkel gebruikten om
hun eis kracht bij te zetten. 233
Alao, “Diamonds”, pp. 56-57.
89
geven. In mei 1997 werd de regering van Kabbah omvergeworpen door een staatsgreep van
het AFRC. Alhoewel verschillende factoren meespeelden bij deze coup, werd Kabbah
verweten dat hij het land niet in zijn greep had kunnen houden doordat hij geen geld, dat
afkomstig was van diamantontginning, had willen uitgeven aan de veiligheid van het land.234
Herinstallering van Kabbah en de Sierra Leoonse diamanten
Om de macht terug te winnen van de AFRC/RUF junta deed Kabbah een beroep op de
buitenlandse troepen van ECOMOG, waar Nigeriaanse troepen een groot deel van
uitmaakten. Deze Nigeriaanse troepen hadden echter een slechte reputatie in de West-
Afrikaanse regio daar door hen geleide militaire interventies gelinkt werden aan het plunderen
van de natuurlijke rijkdommen van het desbetreffende land. Zo werd de aanwezigheid van de
ECOMOG troepenmacht in Liberia veroordeeld door de aanwezigheid van de Nigeriaanse
troepen die de natuurlijke rijkdommen van het land geplunderd zouden hebben. Het probleem
was dat ECOMOG niet los gedacht werd van Nigeria. In plaats van het zogenaamde
plunderen door Nigeriaanse troepen te zien als een intern Nigeriaans probleem, werd de
volledige ECOMOG interventie over dezelfde kam geschoren. Vele Sierra Leoners dachten
bijgevolg dat de komst van ECOMOG wees op de interesse van deze troepenmacht in de
Sierra Leoonse diamanten. Ook in Nigeria zelf werd dit geloofd. De ECOMOG interventie in
Liberia had Nigeria vele mensenlevens en meer dan drie biljoen Amerikaanse dollars gekost.
Velen konden dus niet geloven dat Abacha, de Nigeriaanse president, nog eens zoveel wou
opofferen enkel en alleen om de onrust in de regio te bestrijden. De zogenaamde bezorgdheid
van Abacha over de regionale rust en vrede werd dus eerder als een smoes gezien om
bepaalde deals te kunnen aangaan met president Kabbah met betrekking tot de diamanten in
zijn land.235
Naast ECOMOG deden president Kabbah en zijn regering een beroep op het Britse privé
veiligheidsbedrijf Sandline International. Het akkoord werd geregeld via de tussenpersoon
Rakesh Saxena, een internationale zakenman met een betrekkelijke reputatie. De bedoeling
was dat Sandline International wapens zou leveren voor de ECOMOG troepen en de
Kamajors om de AFRC/RUF junta te verslaan. Hoewel er geen effectieve bewijzen zijn dat
Kabbah handelde tegen het bestwil van het land, deed de geheimzinnigheid rond het akkoord
234
Alao, “Diamonds”, pp. 57-58. 235
Alao, “Diamonds”, p. 59.
90
vragen oprijzen over de afgesproken voorwaarden. Bovendien vroeg men zich af waarom
Kabbah beroep deed op een zakenman als Saxena, die even later, nog voor de deal afgerond
was, aangehouden werd voor fraude. Iets sluitends kunnen we niet zeggen over de relatie van
Sandline International met de Sierra Leoonse diamanten maar het kan toch nuttig zijn even de
volgende controverse omtrent de hele deal te vermelden. In 1997 had de VN Veiligheidsraad
een embargo gesteld op wapenexporten naar Sierra Leone. Men kan zich dus afvragen in
hoeverre de wapenimport van Sandline International inging tegen deze resolutie. Terwijl
sommigen meenden dat de resolutie een verbod stelde voor alle betrokken partijen in de
burgeroorlog, stelden anderen dat het embargo enkel bepalend was voor de AFRC/RUF junta.
Daarnaast vroeg men zich af in welke mate de Britse overheid op de hoogte was van de
zogenaamde overtreding van het VN embargo. De Britse ambassadeur Peter Penfold gaf toe
dat hij op de hoogte was van de hele zaak en er in feite bij betrokken was. De VN besloot
uiteindelijk dat er geen overtreding had plaatsgevonden aangezien de wapens bestemd waren
voor ECOMOG en alle Britse ambtenaren die betrokken waren bij de zaak werden vrijgesteld
van enige zogenaamde fout. Velen zagen dit echter als incorrecte witwaspraktijken.
Uiteindelijk bleek dat Sandline International maar weinig technische en militaire bijstand had
kunnen verlenen voor het verslaan van de AFRC/RUF junta. De geleverde wapens kwamen
pas laat het land binnen en in feite was het de verdienste van de ECOMOG troepen en de
Kamajors zelf dat de regering onder Kabbah opnieuw haar functie kon waarnemen.236
Conclusie
Als conclusie op dit onderdeel grijp ik graag terug naar een artikel van David Keen waarin hij
stelt dat de Sierra Leoonse burgeroorlog uit een aantal fases bestond.237
Deze fases waren niet
vast qua tijd en ruimte maar overlapten elkaar. We zouden kunnen stellen dat in een
beginnende fase een aantal elementen van de strijdende partijen afstapten van hun idealen
zoals bijvoorbeeld het dienen van een politiek doel of het beschermen van burgers en zich
gingen focussen op eigen verrijking ten nadele van de bevolking. Dit was onder meer zo bij
het RUF alsook bij het leger, weliswaar in een verschillende tijdspanne. De redenen tot deze
verandering waren onder meer de slechte uitbetaling van lonen en de zwakke ideologische of
236
Alao, “Diamonds”, pp. 60-61. 237
Keen, Dog, pp. 7-8. Keen heeft het hierbij vooral over fases gerelateerd aan geweld
tegenover de Sierra Leoonse burgerbevolking maar het is ook toepasbaar op de rol van de
diamantproductie en diamanthandel.
91
militaire training. In een volgende fase werden zowel het RUF, het leger, de civiele
militiegroepen als de ECOMOG troepen door de burgerbevolking veroordeeld en getypeerd
als hebzuchtig. Dit was uiteraard logisch gezien de uitgebreide misbruiken tegen en uitbuiting
van de bevolking. Het leidde echter ook tot de derde fase waarin de verschillende strijdende
partijen zich verraden voelden door de bevolking en deze nog meer gingen uitbuiten en zich
nog meer gingen focussen op het eigen persoonlijke gewin in de oorlog. Deze simpele
voorstelling was in realiteit een complexe vicieuze cirkel.238
Nemen we daarbij nog eens de mogelijke interesse van buitenlandse figuren en
veiligheidsbedrijven in de Sierra Leoonse diamanten, zien we dat het Sierra Leoonse conflict
een complex systeem was van verschillende actoren, verschillende motivaties en
verschillende agenda‟s die ook nog eens veranderden qua tijd en ruimte.
Ondanks het feit dat veel van wat in bovenstaand hoofdstuk gesuggereerd werd nooit met de
volle 100 procent bewezen kan worden aangezien het vaak om intenties en agenda‟s (zowel
uitgesproken als verborgen) van mensen gaat of er geen gedetailleerde informatie terug te
vinden is, kunnen we, gebaseerd op de gelezen literatuur en rapporten, concluderen dat er
naast politieke en sociale agenda‟s zeker een economische agenda was en de rol van de
diamantproductie en diamanthandel bijgedragen heeft tot de complexiteit en duur van het
Sierra Leoonse conflict.
238
Keen, Dog, pp. 7-8.
92
Conclusie
Deze masterproef behandelt de Sierra Leoonse burgeroorlog die van 1991 tot 2002 de situatie
in het land bepaalde. De centrale onderzoeksvraag daarbij was de rol van de diamantproductie
en de diamanthandel in het hele conflict. De masterproef werd in drie grote delen verdeeld.
Ten eerste gaf ik een verloop van de Sierra Leoonse burgeroorlog, ten tweede besprak ik
verschillende verklaringsmodellen voor het gebruikte geweld in hedendaagse gewapende
conflicten en ten derde bekeek ik de rol van de Sierra Leoonse diamantproductie en
diamanthandel in het conflict van naderbij.
Wat het eerste deel betreft, gaf ik een uitgebreid gedetailleerd verloop van de Sierra Leoonse
burgeroorlog, aan de hand van data chronologisch opgesteld. Dit deel geeft een nogal
technisch overzicht van de feiten en is vooral bedoeld om de volgende delen in hun
uitgebreide en gedetailleerde context te kunnen plaatsen.
Het tweede deel is het theoretische gedeelte van deze masterproef. Aan de hand van de
bestudering van enkele verklaringsmodellen omtrent het gebruikte geweld in hedendaagse
gewapende conflicten, kwam ik tot een aantal conclusies die bruikbaar waren voor mijn
onderzoek naar de Sierra Leoonse burgeroorlog. Enerzijds vroeg ik me af of het gebruikte
geweld in hedendaagse gewapende conflicten als irrationeel moest worden beschouwd, of dat
dit eerder een rationele uitkomst van collectief verzet was. Daarbij behandelde ik aan de ene
kant de auteur Robert Kaplan die met zijn artikel The Coming Anarchy zijn visie op de Sierra
Leoonse burgeroorlog weergaf en het conflict als irrationeel en chaotisch bestempelde.239
Aan
de andere kant haalde ik de visie van David Keen aan die, met kritiek aan het adres van
Kaplan, stelt dat hedendaagse gewapende conflicten niet chaotisch, irrationeel of opgelegd
aan samenlevingen zijn, maar integendeel een rationele uitkomst zijn van collectief verzet
vanuit politieke, sociale en economische processen in de desbetreffende samenleving. Bij
wijze van conclusie, sloot ik me aan bij de visie van Keen om hedendaagse gewapende
conflicten zoals de Sierra Leoonse burgeroorlog als een rationeel systeem te zien waarbij we
niet uit het oog mogen verliezen dat ook heel wat psychologische factoren zoals emoties
meespelen. Anderzijds kunnen we ons bij het verklaren van hedendaagse gewapende
conflicten als rationele systemen, afvragen welke de functie van het gebruikte geweld in die
239
Kaplan, Robert D. “The Coming Anarchy.” Atlantic Monthly 273, no. 2: 44-76 (1994).
93
conflicten is. Daarbij kunnen we een opsplitsing maken tussen twee verklaringsmodellen. Aan
de ene kant is er het verklaringsmodel dat stelt dat economische factoren aan de grondslag
liggen van het ontstaan van hedendaagse gewapende conflicten en aan de andere kant is er het
verklaringsmodel dat stelt dat politieke en sociale factoren aan de grondslag liggen van het
ontstaan van hedendaagse gewapende conflicten. Dit is met andere woorden het „greed‟ en
„grievance‟ debat waarbij enerzijds hebzucht als de voornaamste factor van het conflict wordt
gezien of anderzijds politieke en sociale grieven als voornaamste factoren van het conflict
worden beschouwd. Respectievelijk behandelde ik daarbij eerst de auteur Paul Collier en
vervolgens de auteur Paul Richards. Als conclusie op dit deel stelde ik dat het „greed‟ en
„grievance‟ debat een beperkende dichotomie oplegt aan de verklaring van hedendaagse
gewapende conflicten en het voor een beter begrip van deze conflicten nuttiger kan zijn om
voorbij de tegenstelling tussen economische factoren aan de ene kant en politieke en sociale
factoren aan de andere kant te kijken. Een hedendaags gewapend conflict zoals de Sierra
Leoonse burgeroorlog is namelijk een complex systeem waarbij de verschillende actoren
verschillende motivaties en agenda‟s hebben die in interactie staan met elkaar en veranderen
in de loop van de tijd en de ruimte. Voor een goed begrip van hedendaagse gewapende
conflicten is het dus nodig om de veranderende agenda‟s te bestuderen in plaats van zich te
focussen op een enkele oorzaak voor het conflict.
Met deze theoretische achtergrond in het achterhoofd, vatte ik het derde deel van deze
masterproef aan, waarin ik de rol van de diamantproductie en de diamanthandel in de Sierra
Leoonse burgeroorlog bestudeerde. Eerst behandelde ik de geschiedenis van de Sierra
Leoonse diamantproductie en diamanthandel vanaf 1930, het jaartal waarin de eerste diamant
werd gevonden in Kono District. Dit is belangrijk daar de geschiedenis de contextuele
achtergrond biedt voor recente(re) gebeurtenissen en de geschiedenis van de Sierra Leoonse
diamantproductie en diamanthandel bijgevolg de toon zette voor de rol van de
diamantproductie en diamanthandel tijdens het Sierra Leoonse conflict in de jaren ‟90.
Vervolgens waagde ik me tot het bespreken van de rol van de diamantproductie en de
diamanthandel tijdens de Sierra Leoonse burgeroorlog. Eerst overliep ik de verschillende
actoren die een rol speelden in het Sierra Leoonse conflict en vervolgens linkte ik deze
actoren aan de Sierra Leoonse diamantproductie en diamanthandel. Daarbij kwam ik tot de
conclusie dat zowel het Revolutionary United Front (RUF), de opeenvolgende regeringen, het
leger, de privé veiligheidsbedrijven als de buitenlandse troepen iets te maken hadden met de
Sierra Leoonse diamantproductie en diamanthandel tijdens het conflict en de
94
diamantproductie en diamanthandel bijdroegen tot de complexiteit en duur van het Sierra
Leoonse conflict. We kunnen algemeen concluderen dat de verschillende (strijdende) partijen
in de Sierra Leoonse burgeroorlog economische agenda‟s hadden maar dat deze agenda‟s
veranderden in de loop van de tijd en de ruimte en deze in interactie stonden met andere,
politieke en sociale agenda‟s. Dit strookt tot slot ook met het zien van de Sierra Leoonse
burgeroorlog als een complex en dynamisch systeem.
95
Bibliografie
Primaire bronnen
http://www.sierra-leone.org/archives.html, laatst geraadpleegd op 30/07/09.
Abidjan Peace Accords. Peace Agreement Between the Government of the Republic of Sierra
Leone and the Revolutionary United Front of Sierra Leone. Ivoorkust, Abidjan, 30 november
1996.
Conciliation Resources. “Resources, Primary Industry and Conflict in Sierra Leone.” The
Conciliation Resources Special Report no. 3 (1997).
Gberie, Lansana. Destabilizing Guinea: Diamonds, Charles Taylor and the Potential for
Wider Humanitarian Catastrophe. Ottawa: Partnership Africa Canada, 2001.
Gberie, Lansana. War and Peace in Sierra Leone: Diamonds, Corruption and the Lebanese
Connection. Ottawa: Partnership Africa Canada, 2002.
Joint Communiqué of the Meeting Hosted by the Chairman of ECOWAS and Head of State of
the Federal Republic of Nigeria, and Attended by the President of Sierra Leone, the President
of Liberia, and the Secretary-General of the United Nations. Abuja, 2 juli 1998.
Kerina, Kakuna, Matthew Leone en David Tam-Baryoh. „Killer Bills‟ and Decrees: The
Sierra Leone Media‟s Struggle for Survival. New York: International League for Human
Rights (ILHR), 2001.
Lomé Peace Accords. Peace Agreement Between the Government of the Republic of Sierra
Leone and the Revolutionary United Front of Sierra Leone. Togo, Lomé, 7 juli 1999.
Peleman, Johan. Sierra Leone en de diamanthuurlingen. Antwerpen: IPIS, 1998.
Revolutionary United Front (RUF). Basic Document of the Revolutionary United Front of
Sierra Leone: The Second Liberation of Africa. 1989.
96
Revolutionary United Front (RUF). Footpaths to Democracy. Toward a New Sierra Leone.
1995.
Small Arms Survey. Small Arms Survey 2001: Profiling the Problem. Oxford: Oxford
University Press, 2001.
Small Arms Survey. Small Arms Survey 2004: Rights at Risk. Oxford: Oxford University
Press, 2004.
Smillie, Ian, Lansana Gberie en Ralph Hazleton. The Heart of the Matter. Sierra Leone,
Diamonds and Human Security. Ottawa: Partnership Africa Canada, 2000.
United Nations Development Programme (UNDP). Human Development Report 1990. New
York: Oxford University Press, 1990.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1132 (1997) S/RES/1132 (1997). New York: Verenigde
Naties, 8 oktober 1997.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1156 (1998) S/RES/1156 (1998). New York: Verenigde
Naties, 16 maart 1998.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1162 (1998) S/RES/1162 (1998). New York: Verenigde
Naties, 17 april 1998.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1171 (1998) S/RES/1171 (1998). New York: Verenigde
Naties, 5 juni 1998.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1181 (1998) S/RES/1181 (1998). New York: Verenigde
Naties, 13 juli 1998.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1270 (1999) S/RES/1270 (1999). New York: Verenigde
Naties, 22 oktober 1999.
97
VN Veiligheidsraad. Resolution 1289 (2000) S/RES/2000. New York: Verenigde Naties, 7
februari 2000.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1306 (2000) S/RES/1306 (2000). New York: Verenigde
Naties, 5 juli 2000.
VN Veiligheidsraad. Resolution 1315 (2000) S/RES/1315 (2000). New York: Verenigde
Naties, 14 augustus 2000.
VN Veiligheidsraad. Report of the Panel of Experts appointed pursuant to Security Council
resolution 1306 (2000), paragraph 19, in relation to Sierra Leone. New York: Verenigde
Naties, 20 december 2000.
VN Veiligheidsraad. Summary Report along with Observations by the Chairman on the
Exploratory Hearing on Sierra Leone Diamonds S/2000/1150. New York: Verenigde Naties,
4 december 2000.
98
Secundaire bronnen
Adebajo, Adekeye en David Keen. “Sierra Leone.” In United Nations Interventionism, 1991-
2004, geredigeerd door Mats Berdal en Spyros Economides, 246-273. New York: Cambridge
University Press, 2007.
Alao, Abiodun. “Diamonds are Forever … but so also are Controversies: Diamonds and the
Actors in Sierra Leone‟s Civil War.” Civil Wars 2, no. 3 (1999): 43-64.
Ballentine, Karen en Jake Sherman. The Political Economy of Armed Conflict. Beyond Greed
and Grievance. Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers, 2003.
Bayart, Jean-François, Stephen Ellis en Béatrice Hibou. The Criminalization of the State in
Africa. Bloomington: Indiana University Press, 1999.
Collier, Paul, Anke Hoeffler en Nicholas Sambanis. “The Collier-Hoeffler Model of Civil
War Onset and the Case Study Project Research Design.” In Understanding Civil War:
Evidence and Analysis, geredigeerd door Paul Collier en Nicholas Sambanis, 1-33.
Washington (D.C.): World Bank, 2005.
Collier, Paul. “Doing Well Out of War: An Economic Perspective.” In Greed and Grievance.
Economic Agendas in Civil Wars, geredigeerd door Mats Berdal en David M. Malone, 91-
111. Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers, 2000.
Collier, Paul. Economic Causes of Civil Conflict and their Implications for Policy. Oxford:
Oxford University Press, 2006.
Collings, Anthony. Words of Fire. Independent Journalists who Challenge Dictators,
Druglords and Other Enemies of a Free Press. New York: New York University Press, 2001.
Dietrich, Chris. “The Commercialisation of Military Deployment in Africa.” African Security
Review 9, no. 1 (2000).
99
Duffield, Mark. Global Governance and the New Wars. The Merging of Development and
Security. Londen: Zed Books, 2001.
Hirsch, John L. Sierra Leone. Diamonds and the Struggle for Democracy. Boulder (Colo.):
Lynne Rienner Publishers, 2001.
Kalyvas, Stathis N. “The Ontology of „Political Violence‟: Action and Identity in Civil
Wars.” Perspectives on Politics 1, no. 3 (2003): 475-494.
Kaplan, Robert D. “The Coming Anarchy.” Atlantic Monthly 273, no. 2 (1994): 44-76.
Keen, David. “A Rational Kind of Madness.” Oxford Development Studies 25, no. 1 (1997):
67-76.
Keen, David. Conflict and Collusion in Sierra Leone. Oxford: James Currey, 2005.
Keen, David. “Incentives and Disincentives for Violence.” In Greed and Grievance:
Economic Agendas in Civil War, geredigeerd door Mats R. Berdal en David M. Malone, 19-
41. Boulder (Colo.): Lynne Rienner Publishers, 2000.
Keen, David. “Since I am a Dog, Beware my Fangs”: Beyond a „Rational Violence‟
Framework in the Sierra Leonean War. Londen: LSE Crisis States Programme, Working
Paper no. 14, 2002.
Keen, David. War as a Source of Losses and Gains. Oxford: Queen Elizabeth House, 1995.
Le Billon, Philippe. “The Political Ecology of War: Natural Resources and Armed Conflicts.”
Political Geography no. 20 (2001): 561-584.
Maconachie, Roy. “Diamonds, Governance and „Local‟ Development in Post-Conflict Sierra
Leone: Lessons for Artisanal and Small-Scale Mining in Sub-Saharan Africa?” Resources
Policy no. 34 (2009): 71-79.
100
Marchal, Roland en Christine Messiant. “De l‟avidité des rebelles. L‟analyse économique de
la guerre civile selon Paul Collier.” Critique internationale no. 16 (2002): 58-69.
Migdal, Joel S. State in Society. Studying how States and Societies Transform and Constitute
One Another. Cambridge: Cambridge University Press, 2001.
Musah, Abdel-Fatau. “A Country Under Siege: State Decay and Corporate Military
Intervention in Sierra Leone.” In Mercenaries. An African Security Dilemma, geredigeerd
door Abdel-Fatau Musah en J. „Kayode Fayemi, 76-116. Londen: Pluto Press, 2000.
Reno, William. Corruption and State Politics in Sierra Leone. New York: Cambridge
University Press, 1995.
Richards, Paul. “Are „Forest‟ Wars in Africa Resource Conflicts? The Case of Sierra Leone.”
In Violent Environments, geredigeerd door Nancy Lee Peluso en Michael Watts, 65-82. Ithaca
(N.Y.): Cornell University Press, 2001.
Richards, Paul. Fighting for the Rainforest: War, Youth and Resources in Sierra Leone.
Oxford: James Currey, 1996.
Richards, Paul. “New War. An Ethnographic Approach.” In No Peace No War. Anthropology
of Contemporary Armed Conflicts, geredigeerd door Paul Richards, 1-17. Columbus: Ohia
State University Press, 2005.
Van der Laan, Hendrik L. The Sierra Leone Diamonds: an Economic Study Covering the
Years 1952-1961. Londen: Oxford University Press, 1965.
Zack-Williams, A. “Kamajors, „Sobel‟ and the Militariat: Civil Society and the Return of the
Military in Sierra Leonean Politics.” Review of African Political Economy no. 73 (1997): 373-
398.
Zack-Williams, A. en Stephen Riley. “The Coup and Its Consequences.” Review of African
Political Economy no. 56 (1993): 91-98.