Gehoorwinst na stapeschirurgie bij patiënten met...

39
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenshappen Academiejaar 2010-2011 Gehoorwinst na stapeschirurgie bij patiënten met Osteogenesis Imperfecta Charlotte Snoeck Promotor: Prof. Dr. I. Dhooge Copromotor: Lic. Freya Swinnen Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en audiologische wetenschappen

Transcript of Gehoorwinst na stapeschirurgie bij patiënten met...

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenshappen

Academiejaar 2010-2011

Gehoorwinst na stapeschirurgie bij patiënten met Osteogenesis Imperfecta

Charlotte Snoeck

Promotor: Prof. Dr. I. Dhooge

Copromotor: Lic. Freya Swinnen

Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en

audiologische wetenschappen

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenshappen

Academiejaar 2010-2011

Gehoorwinst na stapeschirurgie bij patiënten met Osteogenesis Imperfecta

Charlotte Snoeck

Promotor: Prof. Dr. I. Dhooge

Copromotor: Lic. Freya Swinnen

Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de logopedische en

audiologische wetenschappen

Voorwoord

Osteogenesis Imperfecta is een aandoening die nog niet al zijn geheimen heeft

prijsgegeven. Dit onderwerp kwam tijdens mijn opleiding meer dan eens aan bod. Hoewel

ook toen de link met gehoorverlies gelegd werd, bleven er nog zaken onduidelijk. Toen eind

vorig jaar de thesisonderwerpen bekend gemaakt werden, kwam dit onderwerp bovenaan mijn

voorkeurslijstje. Niet alleen de interesse in het onderwerp maar ook mijn nieuwsgierigheid

gaven me de moed en nodige inzet om een jaar te werken aan deze scriptie en deze dan ook

tot een goed einde te brengen. Ik hoop dan ook dat u met evenveel interesse deze masterproef

kan lezen.

Graag zou ik van de gelegenheid gebruik willen maken om mijn promotor Prof. Dr. I.

Dhooge te bedanken, niet alleen voor het opstellen maar ook voor het in goede banen leiden

van dit interessante onderzoek. Ook wil ik mijn begeleidster, Lic. Freya Swinnen bedanken

voor haar vele suggesties en doelgerichte hulp maar vooral voor het nalezen van verschillende

versies van deze scriptie. Tot slot zou ik ook mijn familie en vrienden willen bedanken voor

hun steeds aanwezige mentale steun. Eveneens wil ik mijn vriend Michiel, die me niet alleen

praktische hulp met computerprogramma’s gaf, maar die me ook steevast moreel heeft

bijgestaan bedanken.

Charlotte Snoeck, juni 2011

Abstract

Background & Objectives: Osteogenesis Imperfecta (OI), also known as Van Der Hoeve &

De Kleyn syndrome, is an inherited connective tissue disorder of which the main symptoms

are: brittle bones, blue sclerae and progressive hearing loss. This disorder is characterized by

considerable clinical and genetic heterogeneity and is caused by a mutation in the COL1A1 or

COL1A2 gene. In general, hearing impairment arises between the 2nd

and 3rd

decade of life.

This investigation aimed to provide data on the outcome of stapes surgery in 22 patients (34

ears) with conductive or mixed hearing loss due to OI. The audiometric and intra-operative

results of the primary and revised stapes surgeries are given and compared to the literature.

This study is a sequel and an expansion of a previous similar study of Swinnen, et al. (2009).

Data are combined and processed in order to evaluate outcomes of stapes surgery in a larger

group of patients. The available temporal bone imaging results were also collected and linked

to the audiometric and surgical findings.

Methods/Patients: Audiometry and surgery from 22 patients clinically and genetically

diagnosed with OI, were retrospectively obtained and analysed. Of five patients the reports of

temporal bone imaging were available.

Results: In all but one patient the genetic mutation was located in the COL1A1 gene.

Preoperatively fixation of the stapes footplate was observed in all ears. Other surgical findings

typical for OI such as a thickened or brittle footplate, atrophic crura and hypervascularised

middle ear mucosa were mentioned. In all 26 primary operated ears outcomes were positive,

as the air-bone gap was reduced in all ears at short-term. These results were sustained in the

long-term (n=20). Depending on the duration of the follow-up a deterioration of the

thresholds was observed in some ears, due to the natural course of the disease. In four of the

five revised ears, successful short-term outcomes were observed. This initial success persisted

on the long-term in all three ears.

Conclusion: This study together with the former study, confirms the success and the

reliability of stapes surgery in patients with OI to reduce the hearing loss and to nearly

eliminate the ABG with maintained success on the long-term. Revision surgery may result in

favourable long-term results. Temporal bone imaging has different utilities preoperatively, of

which the evaluation of the severity and the degree of demineralisation of the middle and/or

inner ear structures is probably the most important.

Key words: Osteogenesis Imperfecta (OI), hearing loss, stapes surgery, temporal bone

imaging

Achtergrond/Doel: Osteogenesis Imperfecta (OI), ook het Van Der Hoeve & De Kleyn

syndroom genoemd, is een overerfbare bot- en bindweefselaandoening gekenmerkt door een

triade van symptomen: broze beenderen, blauwe sclerae en progressief gehoorverlies. Deze

aandoening kent een grote klinische en genetische heterogeniteit en wordt veroorzaakt door

een mutatie in het COL1A1 of COL1A2 gen. Algemeen worden de eerste tekenen van

gehoorverlies duidelijk tussen de 2de

en 3de

levensdecade.

Dit onderzoek geeft de resultaten van de 34 stapesoperaties uitgevoerd bij 22 OI patiënten met

gemengd of conductief verlies weer. De audiometrische en intraoperatieve data van zowel de

primaire als revisie stapesoperaties werden retrospectief verzameld en vergeleken met die van

andere studies uit de literatuur. Deze studie is een vervolg en een uitbreiding op een vorig

gelijkaardig onderzoek van Swinnen, et al. (2009). De resultaten werden samengevoegd en

verwerkt zodat in een grote groep patiënten het succes van de stapesoperatie kon geëvalueerd

worden. Ook beschikbare beeldvorming resultaten van het os temporale werden verzameld en

in verband gebracht met de audiometrische en chirurgische bevindingen.

Methode/patiënten: Retrospectief werden van 22 patiënten, klinisch en genetisch

gediagnosticeerd met OI, audiometrische en chirurgische resultaten verzameld en

geanalyseerd. Van vijf patiënten konden verslagen van CT rotsbeenderen opgevraagd worden.

Resultaten: Met uitzondering van één patiënt kon de genetische mutatie gelokaliseerd

worden in het COL1A1 gen. Fixatie van de stapesvoetplaat was aanwezig in alle oren. Andere

intraoperatieve kenmerken van OI, zoals een verdikte of broze voetplaat, atrofische crura en

hypervascularisatie van de middenoormucosa werden eveneens genoteerd. Op korte termijn

werd een ABG-sluiting in alle 26 primair geopereerde oren bekomen. Deze positieve

resultaten konden ook op lange termijn (n=20) behouden worden. In een aantal oren werd

afhankelijk van de duur van follow-up een achteruitgang van de gehoordrempels

geobserveerd, wellicht door het natuurlijke verloop van de ziekte. In vier van de vijf gevallen

van revisiechirurgie werden succesvolle korte en lange termijn resultaten genoteerd.

Conclusie: Deze en vorige studie tonen het succes en de betrouwbaarheid van stapeschirurgie

bij personen met OI aan. Revisiechirurgie kan gunstige resultaten opleveren, mits correcte

indicatiestelling door de chirurg. In beide gevallen blijven de initiëel gunstige resultaten

behouden op lange termijn. Beeldvorming van het os temporale kent verschillende voordelen,

waarbij de inschatting van de ernst en uitgebreidheid van het demineralisatieproces in het

midden- en/of binnenoor wellicht het belangrijkste is.

Kernwoorden: Osteogenesis Imperfecta (OI), gehoorverlies, stapeschirurgie, beeldvorming,

rotsbeenderen

Inhoudsopgave

1. Inleiding .............................................................................................................................. 1

2. Methodologie ...................................................................................................................... 6

2.1. Patiënten .......................................................................................................................... 6

2.2. Audiometrie/dataverwerking ........................................................................................... 6

2.3. Chirurgie .......................................................................................................................... 7

2.4. Beeldvorming .................................................................................................................. 8

3. Resultaten ............................................................................................................................ 9

3.1. Genetische bevindingen .................................................................................................. 9

3.2. Primaire chirurgie (n=28) ................................................................................................ 9

3.2.1. Patiëntendata en follow-up .......................................................................................... 9

3.2.2. Intraoperatieve bevindingen ...................................................................................... 10

3.2.3. Audiometrie ............................................................................................................... 10

3.2.3.1. Korte termijn postoperatieve follow-up (KT) resultaten (n=26) ........................... 10

3.2.3.2. Lange termijn postoperatieve follow-up (LT) resultaten (n=20) ........................... 12

3.2.3.3. Vergelijking KT met LT resultaten (n= 18) ........................................................... 13

3.3. Revisiechirurgie (n=7)................................................................................................... 15

3.3.1. Patiëntendata en follow-up ........................................................................................ 15

3.3.2. Intraoperatieve bevindingen en audiometrische bevindingen ................................... 15

3.3.3. Gemiddelde winst ...................................................................................................... 17

3.4. CT-scan analyse ............................................................................................................ 17

4. Discussie ........................................................................................................................... 19

4.1. OI fenotype en genotype in relatie tot gehoorverlies .................................................... 19

4.2. Primaire chirurgie .......................................................................................................... 19

4.2.1. Intraoperatieve bevindingen ...................................................................................... 19

4.2.2. Audiometrische data .................................................................................................. 20

4.3. Revisiechirurgie ............................................................................................................ 21

4.4. Beeldvorming ................................................................................................................ 22

5. Conclusie ........................................................................................................................... 24

6. Bijlagen ............................................................................................................................. 25

7. Bibliografie ................................................................................................... 30

Inleiding 1

1. Inleiding

Osteogenesis Imperfecta (OI) is een overerfbare bot- en bindweefsel aandoening en wordt

meestal gekenmerkt door een triade van symptomen: blauwe sclerae, progressief

gehoorverlies en broze beenderen. Dit staat ook bekend als het Van Der Hoeve & De Kleyn

syndroom (Alkadhi, et al., 2004). Enkele andere klinische kenmerken zijn misvormingen van

de wervelkolom en schedel, een korte gestalte en dentinogenesis imperfecta (Hartikka et al.,

2004; Pillion & Shapiro, 2008; Shea & Postma, 1982).

De prevalentie van OI bedraagt 1 op 10000 tot 1 op 30000 patiënten (A. J. Garretsen,

Cremers, & Huygen, 1997; Kuurila, et al., 2002).

De aandoening wordt gekenmerkt door een grote klinische en genetische heterogeniteit.

In tabel 1 wordt de classificatie van de verschillende types OI uitgezet. Sillence was de eerste

om OI te classificeren in 4 types op basis van klinische kenmerken. Sinds kort is deze

classificatie aangevuld met nog 3 extra types (V-VIII).

Het genotype wordt gekenmerkt door een mutatie in het COL1A1 of COL1A2 gen. Deze

genen coderen voor de α1- en α2- ketens van collageen type I en bevinden zich respectievelijk

op chromosoom 17 en 7 (Hartikka, et al., 2004). Recent zijn er nieuwe genen geïdentificeerd

die een rol spelen bij de ontwikkeling van OI.

Het grote aantal mogelijke mutaties in de COL1A1 en COL1A2 genen verklaart voor een stuk

het bestaan van de grote klinische variabiliteit in OI (Hartikka, et al., 2004).

De meest voorkomende mutatietypes in OI zijn nonsense en frameshift mutaties die leiden tot

kwantitatieve defecten van de collageen aanmaak, en missense mutaties die tot een kwalitief

defect leiden en waarbij er abnormale collageenmolecules gevormd worden. Tot slot komen

ook splicing mutaties voor die zowel kwantitatieve als kwalitatieve defecten kunnen

veroorzaken.

Defect collageen zorgt voor een slechte kwaliteit van de nieuwgevormde botmatrix.

Daarenboven is de botombouwsnelheid in OI verhoogd. Tijdens de botaanmaak hechten

hydroxy-apatietkristallen zich vast op de collageenvezels met verkalking van de botmatrix tot

gevolg. Dit proces heet mineralisatie. De eerste stap van botafbraak is verzuring of

demineralisatie, waarbij de mineralen in het bot afgebroken worden.

De vorming van gebrekkig botweefsel waarbij er broze beenderen ontstaan oftewel

demineralisatie is wat er gezien wordt bij OI. Botweefsel wordt voortdurend vernieuwd. Er is

dan ook een evenwicht nodig tussen botaanmaak en –afbraak. Wanneer dit evenwicht

Inleiding 2

verstoord wordt kan er gebrekkig botweefsel ontstaan. Bij OI ziet men een verminderde

botdensiteit met minder stevig botweefsel als gevolg (Kalajzic, et al., 2002).

Omdat het gehoorverlies niet correleert met het mutatietype of de gemuteerde genen, wordt

vermoed dat er een multifactoriële oorzaak aan de basis ligt van het gehoorverlies waardoor

de expressie van het fenotype wordt beïnvloed. Deze beïnvloedende factoren zijn echter nog

niet gekend. Een mutatie in het type I collageen leidt niet met zekerheid tot gehoorverlies, er

zijn namelijk leden van families met OI die toch geen gehoorverlies hebben. Ook kan men uit

het type mutatie niet met zekerheid voorspellen of en welk soort gehoorverlies aanwezig zal

zijn (Hartikka, et al., 2004).

Verschillende studies tonen aan dat 50% van de patiënten met OI type I gehoorverlies hebben

en dat de progressie en de graad van het gehoorverlies evenredig toeneemt met de leeftijd,

waarbij het verlies niet uitsluitend kan toegeschreven worden aan presbyacousis (A. J.

Garretsen, et al., 1997). Daarnaast tonen studies aan dat de kans op gehoorverlies het grootst

is bij OI type I en het kleinst bij type IV (Kuurila, et al., 2002; Pillion & Shapiro, 2008; Van

Dijk, et al., 2010). De eerste tekenen van het gehoorverlies worden zichtbaar tussen de 2de

en

3de

levensdecade. Het gehoorverlies is meestal bilateraal. Sommige auteurs menen dat het

gehoorverlies initieel conductief is om daarna te evolueren naar een gemengd of predominant

neurosensorieel verlies (Albahnasawy, et al., 2001; Verstreken, et al., 1996). Dit wordt echter

niet bij alle patiënten gezien. In sommige gevallen kan men ook reeds op vroege leeftijd een

neurosensorieel verlies vaststellen (Pillion & Shapiro, 2008).

Conductief en gemengd gehoorverlies komen het meeste voor (Doi, et al., 2007; Kuurila, et

al., 2002; Pedersen, 1995; van der Rijt & Cremers, 2003). Het type gehoorverlies bij OI is

afhankelijk van hoe uitgebreid en welke zones betrokken zijn in het demineralisatieproces. Op

beelden geregistreerd aan de hand van computed tomography (CT) ziet men sterk

gevasculariseerde plaatsen in het bot (Alkadhi, et al., 2004). Bij OI is de abnormale structuur

van het collageen type I wellicht de oorzaak van het niet mineraliseren van het bot

(Sarathchandra & Pope, 2005). De meest voorkomende oorzaak van conductief verlies is

fixatie van de stapesvoetplaat. Functionele ossiculaire discontinuïteit komt echter ook voor als

gevolg van o.a. gebroken stapes suprastructuren waarbij de crura vervangen worden door

fibreus weefsel (Ferekidis, et al., 2000; van der Rijt & Cremers, 2003).

Inleiding 3

Lange tijd heeft men gedacht dat het gehoorverlies bij OI een ernstige vorm van otosclerose

was. Deze hypothese is op basis van histologische, biochemische en etiologische kenmerken

weerlegd (Bretlau & Balsley-Jorgensen, 1969; Holdsworth, et al., 1973). Er zijn drie grote

verschillen tussen het OI-gerelateerde gehoorverlies en otosclerose; het gehoorverlies

kenmerkend voor OI heeft een vroegere onset, gaat gepaard met een ernstiger

middenoorpathologie en kent een grotere incidentie van neurosensorieel verlies (Hartikka, et

al., 2004; Nager, 1988; Shea & Postma, 1982; Verstreken, et al., 1996).

Zuiver neurosensorieel verlies komt ook voor, onafhankelijk van de leeftijd en vooral in de

hoge frequenties (Vincent, et al., 2005). Hoogstwaarschijnlijk is dit het resultaat van

microfracturen, hemorragie of breuken in het vasculaire en fibreuze weefsel rondom en in de

cochlea. Bij CT-visualisatie merkt men spongieuze regio’s op waarbij het benig labyrint en

het promontorium eveneens betrokken zijn. Haarcelverlies, atrofie en verkalking van de stria

vascularis en deformatie van het tectoriële membraan, alsook het afsterven van het cochleaire

en vestibulaire endocochleair botweefsel zijn mogelijke verklaringen voor het ontstaan van

een neurosensoriële component (Hultcrantz & Saaf, 2007; Ross, et al., 1993).

Het feit dat hoogfrequent verlies meer lijkt voor te komen bij OI dan bij otosclerose kan

toegeschreven worden aan de hogere betrokkenheid in het pathofysiologisch proces van de

basale windingen van de cochlea (Alkadhi, et al., 2004; Heimert, et al., 2002; Tabor, et al.,

1990).

Samen met audiometrische en klinische bevindingen kan beeldvorming (zowel Magnetic

Resonance (MR) als CT) van de rotsbeenderen helpen om de definitieve diagnose te stellen,

vooral wanneer er sprake is van een mild OI fenotype (Ziyeh, et al., 2000). Beeldvorming laat

ook toe om de differentiaal diagnose te kunnen stellen met andere dystrofe laesies van het

rotsbeen. CT-scans tonen de aanwezigheid van symmetrisch bilaterale progressieve en

uitgebreide demineralisaties in de pericochleaire zones aan (Alkadhi, et al., 2004;

d'Archambeau, et al., 1990). Gedemineraliseerd verdikt botweefsel is aanwezig in een deel of

in heel het otisch kapsel. In tegenstelling tot otosclerose zijn de drie lagen van het otisch

kapsel betrokken in het demineralisatieproces in OI. Door de botproliferatie op niveau van het

benig labyrint is er kans op een vernauwing van de middenoorcaviteit, kan het ronde en ovale

venster geblokkeerd worden en kan de stapesvoetplaat ingekapseld geraken. Ook ziet men dat

het dysplastische bot zich kan uitstrekken tot de bovenste grens van het superieure

Inleiding 4

semicirculaire kanaal met betrokkenheid van de canalis facialis (Alkadhi, et al., 2004;

Heimert, et al., 2002; Tabor, et al., 1990).

De geleidingsslechthorendheid bij OI kan behandeld worden door middel van stapeschirurgie.

Toepassing van deze gehoorverbeterende techniek zou risicovoller en moeilijker zijn bij OI

dan bij patiënten met otosclerose, gezien de veranderingen in de structuur van de ossiculaire

keten (Albahnasawy, et al., 2001; Cremers & Garretsen, 1989). Excessieve bloedingen tijdens

de operatie vallen niet uit te sluiten. Verschillende auteurs rapporteren dit probleem (Pedersen

& Elbrond, 1979; Shea & Postma, 1982). Ook is er vaak op termijn een verslechtering van het

gehoor door toename van het neurosensoriële gehoorverlies, hetgeen past bij het natuurlijke

verloop van de ziekte. Chirurgie zou deze toename van de neurosensoriële component in de

hand kunnen werken maar gezien de air-bone gap door heelkunde aanzienlijk kan verkleind

worden en de achteruitgang ook bij niet-geopereerde oren wordt gezien, hoeft dit geen

tegenargument te zijn voor het chirurgisch behandelen van het gehoorverlies bij OI (Dieler, et

al., 1997).

Afgezien van een aantal mogelijke problemen, zou het succesvol beëindigen van de operatie

niet problematisch mogen zijn en werd reeds aangetoond dat zowel op korte als lange termijn

een aanzienlijke gehoorwinst merkbaar blijft (Ferekidis, et al., 2000; Vincent, et al., 2005).

Vele auteurs zijn het er dan ook over eens dat stapeschirurgie bij OI een aanvaardbaar

alternatief is voor hoortoestellen. Eveneens kunnen patiënten die een ernstig gemengd

gehoorverlies hebben opnieuw voordeel halen uit hun hoortoestel na een dergelijke operatie

(T. J. Garretsen & Cremers, 1990; Pedersen & Elbrond, 1983; van der Rijt & Cremers, 2003).

Shea & Postma (1982) waren de eersten die de resultaten van stapeschirurgie bij een grote

groep patiënten met OI beschreven hebben. Hun resultaten waren veelbelovend zowel op

korte als lange termijn. Na hen zijn er nog grote studies gevolgd, in Amerika (Shea & Postma,

1982), in Denemarken (Pedersen, 1985; Pedersen & Elbrond, 1979) en in Finland (Kuurila, et

al., 2004). Ook zijn er een aantal Nederlandse studies gebeurd, o.a. door Garretsen (T. J.

Garretsen & Cremers, 1990), van der Rijt (van der Rijt & Cremers, 2003) en Swinnen

(Swinnen, et al., 2009). De gehoorwinst na chirurgie was bij de meesten significant. Eveneens

bleef het gehoor aanvaardbaar op lange termijn (Kuurila, et al., 2004; Pedersen, 1995;

Swinnen, et al., 2009).

Inleiding 5

Deze studie zal nagaan wat de intraoperatieve bevindingen zijn bij stapeschirurgie bij

patiënten met OI. Zowel korte als lange termijn audiometrische resultaten worden opgenomen

bij OI patiënten met een geïdentificeerde COL1A1- of COL1A2-mutatie. Het is een vervolg en

uitbreiding op de reeds gepubliceerde Nederlandse studie die 15 oren van 12 Nederlandse

patiënten onderzocht (Swinnen, et al., 2009). Ditmaal wordt een grotere groep Belgische en

Nederlandse patiënten opgenomen, waarbij de 15 geopereerde oren uit de vorige studie

opnieuw worden geïncludeerd, en worden de bevindingen met betrekking tot de beeldvorming

van het os temporale eveneens besproken, dit om de relatie tussen de ernst van het

gehoorverlies en de ernst van de op beeldvorming vastgestelde botafwijkingen na te gaan.

Methodologie 6

2. Methodologie

2.1. Patiënten

Preoperatieve, postoperatieve en intraoperatieve gegevens van 34 stapesoperaties bij 22

patiënten (13 vrouwen en 9 mannen) met de klinische en genetische diagnose van OI werden

retrospectief verzameld. Alle operaties vonden plaats tussen 1972 en 2010 en zijn nog niet

eerder gerapporteerd.

De gemiddelde leeftijd op het moment van de operatie bedroeg 35,7 jaar.

Dertien patiënten ondergingen aan beide oren een operatie, wat een totaal van 34 geopereerde

oren oplevert. Vijf patiënten werden voor de tweede maal geopereerd, i.e. een revisieoperatie,

waarvan één patiënt een revisie onderging aan beide oren en één patiënt tweemaal aan

hetzelfde oor geheropereerd werd. De gegevens van de primaire operatie bij deze patiënten

konden niet worden verkregen.

Bij alle patiënten werd het DNA opgevraagd om de genotype-kenmerken na te gaan. Het type

OI, het type mutatie, het gemuteerde gen (COL1A1 of COL1A2) en de plaats van de mutatie

in het exon waren gekend alsook het effect van de mutatie op de synthese van het collageen

type 1.

Een informed consent werd bij alle patiënten bekomen.

2.2. Audiometrie/dataverwerking

Aan de hand van zuiver tonale audiometrie werden pre- en postoperatieve gehoordrempels

opgemeten.

De meetgegevens werden opgedeeld in een aantal categorieën. De onmiddellijke

postoperatieve data (korte termijn) vonden tot 12 maanden na de operatie plaats terwijl de

lange termijn postoperatieve follow-up meer dan 12 maanden postoperatief bedroeg.

Gezien het retrospectieve karakter van de studie waren deze data niet bij alle patiënten

aanwezig, o.a. bij patiënten die recent geoperereerd waren. Ontbrekende gegevens werden als

‘missing values’ gelabeld.

De gemiddelde pre- en postoperatieve lucht- en beengeleidingsdrempels werden bepaald door

de pure-tone average (PTA) te berekenen van de audiometrische drempels op 0.5, 1, 2 en 3

kHz. Indien de drempel op 3 kHz niet gegeven was, werd deze berekend door het rekenkundig

gemiddelde te nemen van de drempels op 2 en 4 kHz.

De gemiddelde air-bone gaps (ABG) werden berekend door de beengeleidings-PTA op 500,

1000, 2000 en 3000 Hz af te trekken van de luchtgeleidings-PTA op dezelfde frequenties voor

Methodologie 7

de preoperatieve drempels, de drempels onmiddellijk na de operatie en voor de lange termijn

drempels.

De gehoorwinst, die de verbetering van de gemiddelde luchtgeleidingsdrempel voorstelt, werd

berekend door de gemiddelde postoperatieve luchtgeleidingsdrempel af te trekken van de

gemiddelde preoperatieve luchtgeleidingsdrempel.

Ook werd overclosure berekend aan de hand van het verschil tussen de pre- en postoperatieve

gemiddelde hoogfrequente beengeleidingsdrempels op 1, 2 en 4 kHz.

Een positieve overclosure wijst op een verbetering van de postoperatieve t.o.v. de

preoperatieve beengeleidingsdrempels, terwijl een negatieve overclosure wijst op een

postoperatieve deterioratie van de gemiddelde hoogfrequente beengeleidingsdrempels.

Alle data werden verwerkt in het statistisch programma SPSS, versie PASW Statistics 18.

De parametrische gepaarde test (paired student t-test) werd gebruikt voor een gepaarde

vergelijking tussen de gemiddelde lucht- en beengeleidingdrempels, de gehoorwinst en de air-

bone gap preoperatief t.o.v. korte en lange termijn postoperatief. Normalisatietesten werden

uitgevoerd om het gebruik van de parametrische test te staven.

2.3. Chirurgie

Éénentwintig van de 28 primair geopereerde oren ondergingen een stapedotomie, waarbij in

één oor met een vene-ent werd gewerkt. In zeven andere oren werd een stapedectomie

uitgevoerd waarvan in drie oren met vene-ent om de voetplaat af te dichten.

Bij de patiënten met revisiechirurgie werd in 4 oren een malleovestibulopexie uitgevoerd. Één

onder hen werd tweemaal geopereerd aan hetzelfde oor, één onder hen had een eerder incudo-

stapedotomie ondergaan en bij het derde oor ging het om een revisie van een eerder

uitgevoerde malleovestibulopexie. Bij de drie overige oren vond een stapedotomie plaats.

In alle oren werd een Teflon-platinum wire prothese gebruikt en geplaatst volgens de Fish

methode. In twee oren werd een Causse-piston geplaatst terwijl in twee andere oren

respectievelijk een malleovestibulaire en Shea piston gebruikt werden.

Er zijn zowel Belgische als Nederlandse patiënten opgenomen in de studie. Er werden negen

patiënten in het Universitair Medisch Centrum (UMC) St. Radboud, vijf in het Universitair

Ziekenhuis (UZ) Gent, drie in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) te Wilrijk en vijf

in verschillende andere Belgische en Nederlandse ziekenhuizen geopereerd.

Methodologie 8

2.4. Beeldvorming

Bij vijf patiënten kon ook beeldvorming van de rotsbeenderen aan de hand van

computertomografie (CT) worden opgevraagd. Twee onder hen ondergingen een bilaterale

operatie, waardoor er van zeven geopeerde oren informatie van de beeldvorming beschikbaar

was. Bij een van hen ging het om een bilaterale revisieoperatie.

Bij deze patiënten werd nagegaan hoe de ernst van de radiologische afwijkingen gerelateerd

was aan de ernst van het gehoorverlies en de gehoorverbetering na de operatie. Axiale en

coronale doorsneden van de rotsbeenderen werden afgenomen. Onder andere de densiteit van

het bot en de toestand van de beentjesketen werd geëvalueerd.

Resultaten 9

3. Resultaten

In tabel 2 worden de genotypische, audiometrische en peroperatieve bevindingen van de 34

stapesoperaties samengevat.

Alle patiënten hadden een gehoorverlies, uni- en/of bilateraal. Hieronder worden de resultaten

afzonderlijk besproken voor de oren waarbij een primaire stapesoperatie werd verricht (28

oren) en voor deze waarbij een revisieoperatie (zeven oren) werd uitgevoerd.

3.1. Genetische bevindingen

De onderliggende mutatie werd gelokaliseerd in het COL1A1 gen bij alle patiënten, met

uitzondering van één patiënt die een COL1A2 mutatie vertoonde. Er werden verschillende

types mutaties gevonden. Bij tien en vier patiënten vond men respectievelijk frameshift en

nonsense mutaties resulterend in een kwantitatief afwijkende synthese van collageen type I.

Bij vier patiënten was de onderliggende genetische aanleiding voor OI een missense mutatie,

welke leidt tot kwalitatief afwijkend collageen type I.

Een splice site mutatie werd bij de vier overige patiënten gevonden, hetgeen bij drie van hen

aanleiding gaf tot kwantitatieve afwijkingen terwijl het effect op de aanmaak van collageen

type I bij die vierde patiënt onbekend was, d.w.z. dat er hetzij een structureel ofwel een

kwantitatief afwijkend collageen type I gevormd werd.

19 patiënten hadden OI type I, drie patiënten vertoonden OI type IV.

3.2. Primaire chirurgie (n=28)

3.2.1. Patiëntendata en follow-up

Twintig patiënten ondergingen een primaire stapesoperatie, waarvan er acht aan beide oren

werden geopereerd. De gemiddelde leeftijd op het moment van de operatie bedroeg 32,4 jaar

(SD 10,5 en range 12,0 - 51,0 jaar).

Van één oor (nr. 23, nummering zoals in tabel 2) konden enkel gegevens voor luchtgeleiding

(LG) verwerkt worden in de analyse. De drempels voor de beengeleiding (BG) waren

namelijk niet meetbaar op alle frequenties, waardoor geen gemiddelde kon berekend worden.

Eveneens waren bij twee oren (nr. 8 en 23) geen korte termijn audiometrische resultaten

aanwezig aangezien er geen postoperatieve audiometrie plaatsvond binnen de 12 maanden na

de operatie. Het korte termijn follow-up audiogram werd gemiddeld 2,1 maanden (SD: 1,9 en

range: 0,2 – 8 maand) na de operatie afgenomen.

Resultaten 10

Bij 20 geopereerde oren werden lange termijn postoperatieve audiogrammen bekomen. De

duur van de postoperatieve lange termijn follow-up bedroeg 15,2 jaar (SD: 10,7) met een

minumum en maximum van respectievelijk 1 en 36 jaar.

3.2.2. Intraoperatieve bevindingen

In alle geopereerde oren vond men een gefixeerde voetplaat. In drie oren was de voetplaat

abnormaal en onregelmatig van vorm. Bij 18 oren werd een dikke stapesvoetplaat

teruggevonden terwijl bij één oor een dunne voetplaat werd gerapporteerd. Een opvallend

witte voetplaat werd vastgesteld in zeven oren en een broze, brokkelige voetplaat in zes oren.

Bij tien oren vertoonde de stapes atrofe crura en er was één stapes waarbij de crura

gefractureerd waren. In drie oren was het lange been van de incus abnormaal dun.

De middenoormucosa was verdikt in twee oren en sterker gevasculariseerd in drie oren. Een

verhoogde bloedingsneiging werd vastgesteld in zes oren.

3.2.3. Audiometrie

Een sterk significante postoperatieve verbetering van de gemiddelde luchtgeleidingsdrempels

(LG) werd gevonden op zowel korte (KT) als lange termijn (LT) (p < 0.001, gepaarde t-test).

Postoperatief was ook de ABG significant afgenomen ten opzichte van de preoperatieve ABG

op korte en lange termijn.

3.2.3.1. Korte termijn postoperatieve follow-up (KT) resultaten (n=26)

Bij 26 oren konden we de postoperatieve resultaten op KT analyseren, waarvan in figuur 1

een korte samenvatting wordt weergegeven. De audiometrische data tonen een verbetering

van het gehoor in alle geopereerde oren. De gemiddelde preoperatieve LG bedroeg 55,5

Figuur 1: Boxplot van de preoperatieve en korte termijn postoperatieve lucht- en beengeleidingsdrempels bij 26 oren.

Legende: Rood = beengeleidingsdrempels

Blauw = luchtgeleidingsdrempels

1 = preoperatief, 2 = korte termijn postoperatief

Resultaten 11

dBHL (SD: 13,9 en range: 31,9 – 86,3 dBHL) terwijl deze op KT een gemiddelde waarde van

31,4 dBHL (SD: 13,6 en range: 12,5 – 63,8 dBHL) hadden, hetgeen duidt op een sterk

significante verbetering (p<0.001, gepaarde t- test).

De gemiddelde KT gehoorwinst was 24,1 dB (SD: 10,2 en range: 3,8 - 44,4 dB).

Bij 18 oren (69,2%) was de gehoorwinst groter dan 20,0 dB en bij zeven oren (26,9%) tussen

de 9,0 en 20,0 dB. Bij één oor was de gehoorwinst slechts 3,8 dB. In figuur 2 wordt deze

gehoorwinst weergegeven in vijf categorieën.

Bij diezelfde 26 oren bedroeg de gemiddelde ABG op KT 7,9 dB (SD: 5,3 en range: 0,0 –

21,9 dB), terwijl deze preoperatief gemiddeld 31,1 dB (SD: 10,1 en range: 14,4 – 55,0 dB)

was, hetgeen resulteerde in een gemiddelde significante ABG-sluiting van 23,1 dB (SD: 10,2

en range: 8,13 - 46,3 dB) (p<0.001, gepaarde t-test).

De gemiddelde BG bij deze oren bedroeg preoperatief 24,4 dBHL (SD: 11,3 en range: 9,4 –

51,3 dBHL) en 23,4 dBHL (SD: 11,7 en range: 6,9 – 54,4 dBHL) bij de KT postoperatieve

follow-up, waardoor een gemiddeld verschil van 0,9 dB (SD: 5,4 en range: -16,3 – 10,0 dB)

werd bekomen. Dit verschil is niet significant.

Overclosure op basis van de hoogfrequente beengeleidingsdrempels (HFBG) preoperatief en

op KT postoperatief kon eveneens voor deze 26 oren berekend worden. De gemiddelde

overclosure bedroeg -0,3 dB (SD 7,7 en range: -28,3 – 11,7 dB).

Een positieve overclosure, wat wijst op een verbetering van de HFBG, werd bekomen bij 11

oren (42,3%) met een gemiddelde van 5,5 dB (SD: 3,3 dB) en variërend tussen de 1,7 en 11,7

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

< 0 0 - 10 10 - 20 20- 40 > 40

Aan

tal i

n p

erc

en

t

Winstcategorie (dB)

Korte Termijn gehoorwinst (n=26)

Figuur 2: Gehoorwinst bij 26 oren op korte termijn in vijf categorieën.

Resultaten 12

dB. De overige tien oren (36%) hadden een negatieve overclosure met een gemiddelde van

- 6,8 dB (SD: 8,0 en range: -28,3 tot -1,7 dB). In één oor bedroeg de overclosure 0,0 dB.

3.2.3.2. Lange termijn postoperatieve follow-up (LT) resultaten (n=20)

In figuur 3 worden de resultaten van 19 oren, waarvan zowel preoperatieve als LT

postoperatieve LG en BG beschikbaar waren, samengevat.

Verwerking van de LG op LT was realiseerbaar bij 20 oren. De gemiddelde preoperatieve LG

bij deze 20 oren bedroeg 58,5 dBHL (SD: 15,9 en range 31,9 – 87,5 dBHL). Op LT

postoperatief bedroeg deze 31,7 dBHL (SD: 19,4 en range: 8,8 – 83,8 dBHL). Dit betekent

dat er een significante gemiddelde verbetering van 26,8 dB was (SD: 11,3 dB, range: 3,8 –

47,5 dB) (Gepaarde t-test, p>0.001). Deze verbetering wordt voorgesteld in figuur 4.

LT audiometrie voor BG was beschikbaar in 19 oren. Net zoals op KT kon er geen

significante verandering gevonden worden. Preoperatief had deze een gemiddelde waarde van

24,5 dBHL (SD: 12,3 en range: 9,4 – 51,3 dBHL) terwijl deze op LT postoperatief 23,2

dBHL (SD: 15,0 en range: 5 – 53,8 dBHL) was.

Figuur 3: Boxplot met gemiddelde preoperatieve en lange termijn postoperatieve lucht- en beengeleidingsdrempels bij 19 oren.

Legende: Rood = beengeleidingsdrempels

Blauw = luchtgeleidingsdrempels

1= preoperatief, 2= lange termijn postoperatief

Resultaten 13

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

< 0 0 - 10 10 - 20 20- 40 > 40

Aan

tal i

n p

erc

en

t

Winstcategorie in dB

Lange termijn gehoorwinst (n=20)

De gemiddelde preoperatieve ABG van deze oren was 32,5 dB (SD: 10,7 en range: 14,4 – 55

dB) en op LT postoperatief bedroeg deze 5,8 dB (SD: 3,0 en range: 1,3 – 10 dB). Ook hier

zien we een sterk significant verschil, met een gemiddelde verbetering van 26,7 dB (SD: 10,1

en range: 8,13 – 45,0 dB) (p<0.001, gepaarde t-test).

De gemiddelde LT overclosure bij 18 oren bedroeg 0,6 dB (SD: 11,2 en range: -30,0 – 16,7

dB). Bij negen oren (50%) werd een positieve overclosure gezien, met een gemiddelde van

9,1 dB (SD: 4,6 en range: 1,7- 16,7 dB). In één oor (5,6%) bedroeg de overclosure 0,0 dB.

De resterende acht oren (44,4%) hadden een gemiddelde negatieve overclosure van -8,9 (SD:

9,0 en range: -30,0 - -3,3 dB).

3.2.3.3. Vergelijking KT met LT resultaten (n= 18)

Figuur 4: Gehoorwinst op lange termijn voorgesteld in vijf winstcategorieën bij 20 oren.

Figuur 5: Boxplot met gemiddelde lucht- en beengeleidingsdrempels preoperatief, op korte en lange termijn voor de 18 oren.

Legende: Rood = beengeleidingsdrempels

Blauw = luchtgeleidingsdrempels

1= preoperatief, 2 = korte termijn postoperatief, 3 = lange termijn postoperatief.

Resultaten 14

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

< 0 0-10,9 11-20,9 21-40,9 > 41

Pe

rce

nta

ge

Winstcategorie (dB)

Korte en lange termijn gehoorwinst n=18

Korte termijn

Lange termijn

In 18 primair geopereerde oren waren zowel de preoperatieve, KT als LT postoperatieve

follow-up data aanwezig. Deze data worden samengevat in figuur 5.

De figuur toont aan dat postoperatief een duidelijke gehoorwinst aanwezig is. Deze winst was

sterk significant (p<0.001, gepaarde t-test) en heeft op KT een waarde van 26,3 dB (SD: 9,6

en range 9,4 – 44,4 dB). Op LT bedroeg deze winst 27,6 dB (SD: 10,3 en range 10 – 47,5

dB). De gehoorwinst wordt weergegeven in figuur 6 waarbij het aantal oren uitgedrukt in

percentage per winstcategorie voorgesteld wordt.

De verschillen tussen KT en LT zijn niet significant, wat eveneens af te leiden valt uit de

figuur. Alsook wordt duidelijk dat de BG relatief gelijk bleef op de drie meetmomenten.

De reductie van de ABG bij deze oren was significant op KT. De gemiddelde ABG-sluiting

bedroeg 24,9 dB (SD: 10,8 en range: 9,4 – 46,3 dB). In 3 oren was deze sluiting op KT

volledig. Op LT was de ABG-sluiting eveneens sterk significant (p<0.001). Deze verbeterde

met een waarde van 26,6 dB (SD: 10,3 en range 8,13 – 45,0 dB).

De beengeleidingsoverclosure op KT bij 17 oren had een gemiddelde waarde van 0,1 dB (SD:

4,2 en range: -8,3 – 8,3 dB) op LT was dit eveneens 0,1 dB (SD: 11,4 en range -30,0 – 16,7).

De gemiddelde verandering in overclosure was niet significant.

Figuur 6: Gehoorwinst voorgesteld in vijf winstcategorieën bij 18 oren.

Resultaten 15

49

66

56 64

35

68

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

110

120

18/29 19/30 19/31 20/32 21/33 22/34

Ge

mid

de

lde

ge

ho

ord

rem

pe

l (d

BH

L)

Patiënt-/oornummer

Gehoorwinst op korte termijn (n=6)

3.3. Revisiechirurgie (n=7)

3.3.1. Patiëntendata en follow-up

Vijf patiënten ondergingen een revisieoperatie, waarvan één patiënt aan beide oren en één

patiënt tweemaal aan hetzelfde oor een revisieoperatie onderging. Op het moment van de

revisieoperatie hadden deze patiënten een gemiddelde leeftijd van 51,1 jaar (SD: 9,2 en range:

45 - 68 jaar). Het gemiddeld aantal maanden van de audiometrische follow-up na de operatie

bedraagt bij de vier oren 6,2 jaar (SD: 8,6 en range: 0,9 - 21 jaar).

De resultaten worden voor ieder oor afzonderlijk besproken.

3.3.2. Intraoperatieve bevindingen en audiometrische bevindingen

In figuur 7 wordt per oor de gehoorwinst op korte termijn weergegeven. We zien in op één na

alle oren een duidelijke verbetering op KT.

Patiënt 18 (oor 29) werd opnieuw aan het linker oor geopereerd na een eerdere succesvolle

stapedotomie in 1986. De lange arm van de incus vertoonde atrofie. Er werd een piston

bevestigd aan de malleus.

De gehoorwinst bij dit oor op KT bedroeg 27,5 dB en de ABG werd gesloten met 27,5 dB. De

LG preoperatief was 76,9 dBHL terwijl deze op KT 49,4 dBHL bedroeg. Op LT was deze

Figure 7: Gehoorwinst op korte termijn bij de zes revisie-oren. Per oor wordt de gemiddelde luchtgeleidingsdrempel

preoperatief en op korte termijn postoperatief voorgesteld. De eindwaarde wordt eveneens weergegeven in de grafiek. Bij

patiënt 20 werd enkel de laatste revisieoperatie opgenomen in de grafiek.

Resultaten 16

drempel verbeterd met 39,4 dB t.o.v. de preoperatieve drempel. De ABG was eveneens

gereduceerd en had nog een waarde van 10,0 dB.

Een heroperatie aan beide oren was nodig bij patiënt 19. Aan het rechter oor werd een te korte

prothese vervangen door een malleovestibulaire piston. De processus lenticularis was

atrofisch. In het linker oor stelde men een losliggende piston vast.

Rechts (oor 30) werd op KT een gehoorwinst van 23,8 dB genoteerd waarbij de ABG-sluiting

26,9 dB bedroeg. De LT gehoorwinst t.o.v. preoperatief bedroeg 40,0 dB.

Links (oor 31) werd er eveneens een gunstig resultaat bekomen. Op KT waren de LG en ABG

gereduceerd met 41,3 dB. Deze trend werd verdergezet op LT, waarbij een gehoorwinst van

54,4 dB werd gemeten en de ABG net zoals in het rechter oor 8,8 dB bedroeg.

Bij patiënt 20 (oor 32) werd een eerdere incudostapedotomie op het rechter oor omgezet in

een malleovestibulopexie wegens erosie en een fractuur van het lange been van de incus. De

voetplaat was geoblitereerd. De preoperatieve LG steeg van 98,6 naar 101,3 dBHL

onmiddellijk postoperatief. Na 11 maanden werd zij opnieuw geopereerd en observeerde men

een robuuste hamersteel en een piston die zich boven een geoblitereerd ovale venster bevond.

Er werd een nieuwe en iets langere piston geplaatst.

Na de tweede revisie bedroeg de gehoorwinst op KT 46,3 dB en de ABG 7,5 dBHL. LT

postoperatieve follow-up audiometrie was nog niet beschikbaar.

Patiënt 21 werd voor de tweede maal geopereerd aan het linker oor (oor 33). De piston bleek

vast te zitten in een harde en verdikte voetplaat.

Op KT werd een gehoorwinst van 30,0 dB en een finale LG van 35 dBHL bekomen. LT

resultaten waren niet beschikbaar.

Een her-incudostapedotomie werd uitgevoerd bij patiënt 22 op het rechter oor (oor 34).

Hevige bloedingen bemoeilijkten de operatie. De stapespiston was gefixeerd en de incus was

broos.

Bij dit oor werd op KT geen verbetering van de LG gezien, deze verslechterden zelfs licht met

gemiddeld 1,25 dB. Een ABG-sluiting met een waarde van 6,3 dB werd gemeten waarbij de

uiteindelijke ABG nog steeds een waarde van 23,1 dBHL had. De postoperatieve BG bedroeg

44,4 dBHL, een verslechtering van 7,5 dB t.o.v. preoperatief.

Resultaten 17

3.3.3. Gemiddelde winst

De gemiddelde winst op KT bij deze revisie-oren (n=6, enkel de succesvolle operatie van

patiënt 20 wordt in rekening gebracht) bedroeg 27,9 dB (SD: 16,7 en range: -1,3 – 46,3 dB).

In één oor was deze winst negatief. Op LT (n=3) was dit gemiddeld 44,6 dB (SD: 8,5 en

range: 40,0 – 54,4 dB). De ABG bij deze revisie-oren op KT was eveneens door toedoen van

de operatie succesvol gedaald met een gemiddelde waarde van 16,4 dB (SD: 7,2 en range: 7,5

– 23,1 dB). Ook op LT (n=3) was dit het geval (gemiddelde: 9,2, SD: 2,9 en range 8,8 – 10,0

dB). Dit terwijl de gemiddelde ABG (n=5) preoperatief 43,1 dB (SD: 11,0 en range: 29,4 –

53,8 dB) bedroeg. Deze resultaten wijzen op een duidelijke gehoorverbetering postoperatief

zowel op korte (5/9 of 83 %) als op lange (3/3 of 100%) termijn.

3.4. CT-scan analyse

Bij vijf patiënten (zeven oren) kon de beeldvorming opgevraagd worden. Deze werd

geanalyseerd en gelinkt aan het gevonden gehoorverlies.

Van patiënt zeven wees de preoperatieve CT-scan op een intacte gehoorbeentjesketen. Ook de

cochlea en het labyrint vertoonden beiderzijds een normaal aspect.

Preoperatief had zij een gemiddeld rechter unilateraal verlies van 67,5 dBHL met een ABG

van 50 dB waarbij de gemiddelde HFBGdrempel een waarde van 21,7 dBHL had. De

stapesvoetplaat bleek na chirurgische inspectie gefixeerd te zijn.

Ook bij patiënt acht wees een CT-scan t.h.v. de rotsbeenderen op een normaal voorkomen van

het midden– en binnenoor. Een bandvormige zone van verminderde translucentie werd echter

gezien rondom de cochlea tot aan de voorrand van de voetplaat.

In dit oor werd evenwel een gefixeerde stapes vastgesteld, alsook fragiele en atrofe crura. De

processus longus van de incus werd dun bevonden.

Hij had een gemiddelde preoperatieve LG van 58,8 dBHL met een ABG van 34,4 dB. Het

gemiddeld HFBG verlies bedroeg 28,3 dBHL.

Bij patiënt één werd met behulp van CT eveneens geen afwijking gevonden van de

beentjesketen, deze werd echter 16 jaar na de operatie afgenomen. De beenderige aflijning

van de semi-circulaire kanalen en het foramen ovale vertoonden een hypodens aspect.

Resultaten 18

Het resterend gemiddelde postoperatieve LG in het linker geopereerde oor bedroeg 20 dBHL

waarbij het gemiddeld HFBG verlies 13,3 dBHL bedroeg en de LT ABG een waarde van 6,3

dBHL had. Een LT gehoorwinst van 36,9 dB werd bekomen na de operatie.

Patiënt 19 onderging een revisie malleovestibulopexie aan beide oren. Op CT beelden werden

bilateraal uitgesproken hypodensiteiten gezien omheen de cochlea. Links kon er geen

duidelijke piston gevisualiseerd worden. Intraoperatief was er een losliggende piston en een

verdikte voetplaat aanwezig. Rechts bleek de piston te kort te zijn en stelde men erosie van

het lange been van de incus vast.

De gemiddelde preoperatieve LG rechts bedroeg 90 dBHL. De ABG had in dit oor een

waarde van 23,1 dB waarbij het gemiddeld HFBG verlies 45,0 dBHL was.

Links bedroeg de gemiddelde LG drempel 96,9 dBHL. De ABG had hier een waarde van 53,8

dB en het gemiddeld HFBG verlies werd vastgelegd op 50,0 dBHL.

Patiënt zes onderging een CT van de rotsbeenderen vooraleer zij aan het rechter oor

geopereerd werd. Het linker oor was reeds 30 jaar eerder geopereerd. Aan de rechterzijde

noteerde men een normaal aspect van het binnenoor. Hypodense zones werden opgemerkt in

de fissula ante fenestrum. Links werd een mooi geplaatste piston gezien zonder verkalkingen.

Een stapedotomie op het rechteroor wees op een dikke voetplaat en dunne stapes crura. Het

gehoorverlies bedroeg gemiddeld 50,0 dBHL. De BG lag hier op 18,1 dBHL met een

gemiddeld HFBG verlies van 16,8 dBHL.

De resterende gemiddelde postoperatieve LG had in het linkeroor een waarde van 10,0 dBHL

met een ABG van 5 dB, waarbij het gemiddeld resterend HFBG verlies een waarde van 13,3

dBHL had. Een LT postoperatieve gehoorwinst van 40,0 dB kon aldus vastgesteld worden.

Discussie 19

4. Discussie

4.1. OI fenotype en genotype in relatie tot gehoorverlies

In de beschouwde OI populatie met conductief of gemengd gehoorverlies werden er twee

types OI gevonden, namelijk type I en type IV. Gehoorverlies komt meer voor bij OI type I

dan bij type IV (Kuurila, et al., 2002; Pillion & Shapiro, 2008), bovendien is men van mening

dat OI type I in het algemeen meer voorkomt. Deze resultaten worden in zekere mate

gereflecteerd in deze reeks, met echter een kleine populatie, waarbij het merendeel van de

patiënten met een gehoorverlies een mutatie had die leidde tot OI type I en slechts drie

patiënten OI type IV hadden.

Bij onze patiënten werden verscheidene mutaties in het COL1A1 en COL1A2 gen gevonden.

Op basis van onze bevindingen kunnen we niet concluderen dat er een verband is tussen het

type mutatie of het gemuteerde gen en de ernst van het gehoorverlies, hetgeen overeenstemt

met wat Hartikka, et al., (2004) geconcludeerd hebben op grond van audiometriegegevens bij

een groot aantal OI patiënten met een geïdentificeerde mutatie. Ook Verstreken, et al., (1996)

konden geen verband vinden tussen de klinische kenmerken, het soort gehoorverlies en de

soort genmutatie (COL1A1 of COL1A2).

4.2. Primaire chirurgie

4.2.1. Intraoperatieve bevindingen

Stapesfixatie werd in alle oren chirurgisch vastgesteld en was wellicht de grootste oorzaak

van het conductieve verlies. Deze ossiculaire abnormaliteit wordt in verschillende studies

beschreven als één van de typisch chirurgische bevindingen (Cremers & Garretsen, 1989;

Kuurila, et al., 2004; Pedersen, 1995; Swinnen, et al., 2009; van der Rijt & Cremers, 2003).

Een verdikte stapesvoetplaat werd in 18 (69%) oren teruggevonden, wat relatief meer is dan

wat in andere studies gevonden werd. Tien oren (38%) hadden atrofe crura en slechts in één

oor waren de crura gebroken. Deze aantallen wijken niet noemenswaardig af van de gevonden

aantallen in de hoger vermelde studies.

Sterk gevasculariseerde en/of verdikte mucosa kan de chirurgische procedure bemoeilijken. In

deze studie waren er slechts zes (23%) oren die een verhoogde bloedingsneiging vertoonden

tijdens de ingreep, die echter in geen enkel geval stopgezet diende te worden; een korte

onderbreking was voldoende om het bloeden te laten stoppen.

Net zoals in de vorige reeks (Swinnen, et al., 2009) en in andere gerapporteerde studies

(Ferekidis, et al., 2000; Pedersen, 1995; Pedersen & Elbrond, 1979, 1983; Shea & Postma,

Discussie 20

1982) werden ook in deze reeks van geopereerde oren verder geen grote complicaties vermeld

tijdens en na de operatie.

4.2.2. Audiometrische data

Zowel op korte als op lange termijn kon er een significante verbetering van de

gehoordrempels en verkleining van de ABG door toedoen van de middenooroperatie

opgemeten worden. In tabel 3 worden de resultaten van deze reeks samengevat en vergeleken

met onze vorige serie geopereerde oren (Swinnen, et al., 2009) alsook met twee andere

Nederlandse reeksen (Cremers & Garretsen, 1989; van der Rijt & Cremers, 2003). Hieruit valt

af te leiden dat er gelijkaardige positieve resultaten bekomen werden op zowel korte als lange

termijn. In de huidige reeks werden de resultaten verzameld van stapesoperaties door

verschillende chirurgen, uitgevoerd in verschillende ziekenhuizen in België en Nederland, en

als dusdaning kan deze studie een extra argument zijn om stapeschirurgie als succesvol te

beschouwen bij OI patiënten met conductief of gemengd gehoorverlies.

Zowel op korte als op lange termijn was de gehoorwinst in alle oren groter dan 10 dB. Een

volledige ABG-sluiting (ABG < 10 dB) werd bekomen in 58% van de oren met korte termijn

en in 89% van de oren met lange termijn follow-up. In tegenstelling tot andere studies, was de

gehoorwinst in deze studie in geen enkel geval negatief. Afgezien van deze afwijking, zijn de

resultaten in deze studie vergelijkbaar met andere grotere en kleinere studies. (Albahnasawy,

et al., 2001; Pedersen et al., 1983; Swinnen et al., 2009; Shea & Postma, 1982; Vincent et al.,

2005).

In één oor (nr. 4) bedroeg de gehoorwinst op korte termijn slechts 3,8 dB. Deze beperkte

verbetering kan verklaard worden door de chirurgisch moeilijke plaatsing van de piston

wegens het abnormaal schuine verloop van de incus. Daardoor kon de ABG niet helemaal

gesloten worden en was de operatie minder succesvol dan verwacht.

De lange termijn resultaten in deze studie bewijzen echter de stabiliteit van de initieel

gunstige observaties.

In sommige oren werd, wellicht door het helingsproces, op langere termijn betere

gehoordrempels vastgesteld dan op korte termijn.

Anderzijds werd in een aantal geopereerde oren op lange termijn een achteruitgang van zowel

been- als luchtgeleidingsdrempels vastgesteld in vergelijking met het audiogram dat

onmiddellijk postoperatief was afgenomen. Deze deterioratie deed zich meestal voor op de

hogere frequenties (4-8 kHz). Toch bleven de drempels steeds significant beter t.o.v. het

Discussie 21

preoperatieve audiogram. Deze neurosensoriele achteruitgang heeft vermoedelijk te maken

met het natuurlijk verloop van de ziekte en werd ook in andere studies vermeld (Dieler, et al.,

1997; Pedersen & Elbrond, 1983; Vincent, et al., 2005). Omdat onze lange termijn follow-up

bij sommige oren opliep tot 36 jaar postoperatief, hetgeen langer was dan in alle eerdere

studies, valt een achteruitgang van het gehoor dan ook te verwachten.

4.3. Revisiechirurgie

Slechts een aantal studies rapporteren gevallen met een revisieoperatie, waarbij de prognose

minder gunstig zou zijn (Shea & Postma, 1982; Garretsen & Cremers, 1991; van der Rijt et

al., 2003).

In de huidige reeks werd in de oren met een revisieoperatie een geoblitereerd ovale venster en

daardoor gefixeerde piston teruggevonden. Eveneens werd in een aantal oren een te korte of

losliggende piston met al dan niet atrofie van de incus genoteerd. Deze problemen werden

eveneens in de studie van Garretsen & Cremers (1991) vastgesteld, die erosie van de incus als

oorzaak vermeldden voor een te korte en losliggende piston.

Stapeschirurgie bij OI kan dus een conductief gehoorverlies verminderen maar kan het

verloop van de aandoening niet tegengaan, waardoor het ovale venster opnieuw geoblitereerd

kan geraken.

In tegenstelling tot bovenvermelde studies, zijn de resultaten van revisiechirurgie in deze

studie wel veelbelovend.

Slechts bij één patiënt (patiënt 22, oor 34), waarbij de operatie bemoeilijkt werd door een

verhoogde bloedingsneiging, werd onmiddellijk postoperatief een lichte verslechtering van de

lucht- en beengeleidingsdrempels opgemeten. Restverschijnselen van een chronische otitis

media werden preoperatief waargenomen, zoals atelectase van het trommelvlies en erosie van

het lange been van de incus. Bij de overige vier patiënten die revisie stapeschirurgie

ondergingen werd postoperatief wel een gunstig resultaat bekomen, dat bij drie onder hen op

lange termijn behouden werd.

Bij één patiënt (nr. 20, oor 32) kon slechts een gehoorverbetering genoteerd worden na de

derde revisie. De uiteindelijke KT gehoorwinst bedroeg 46,3 dB. Zoals in de reeks operaties

beschreven door van der Rijt et al. (2003) bleek ook in dit geval een malleovestibulopexie een

laatste optie te zijn door de ernstige aantasting van de incus. Gezien de gunstige resultaten na

de derde revisie, is er wellicht geen binnenoorschade opgetreden tijdens de vorige operaties.

Discussie 22

Twee oren waarbij revisiechirurgie gebeurde en die in de vorige reeks reeds werden

beschreven (Swinnen, et al., 2009), resulteerden in een blijvend succesvol resultaat in slechts

één oor. Het andere oor werd op korte tijd tweemaal geheropereerd, waarbij de initiële ABG-

sluiting telkens weer vergrootte tot bijna 40 dB.

Revisiechirurgie kan bijgevolg een gunstig resultaat opleveren, dat ook op langere termijn kan

blijven bestaan. Hierbij blijft de kans op succes schijnbaar wel kleiner dan bij primaire

chirurgie. Hoewel een ervaren chirurg door hetzij een her-incudostapetomie hetzij een

malleovestibulopexie de opnieuw aanwezige conductieve component kan verkleinen, blijft

een inschatting nodig van de ernst en de aard van de pathologie. Het behalen van een

succesvol resultaat wordt immers ook meebepaald door het al dan niet aangetast zijn van de

resterende gehoorbeentjes.

4.4. Beeldvorming

Van vijf patiënten beschikten we over CT-beelden. Bij twee patiënten werd de CT-scan enkel

postoperatief uitgevoerd, waardoor een verband tussen de ernst van het gehoorverlies en de

ernst van de bevindingen op de beeldvorming moeilijk te leggen is.

In op één na alle gevallen die een preoperatieve CT-scan ondergingen kon de juiste diagnose

gesteld worden d.m.v. de beeldvorming. Enkel bij patiënt zeven werden er geen afwijkingen

gezien op de CT-scan terwijl er intraoperatief wel degelijk een gefixeerde stapes gevonden

werd.

Op basis van deze kleine reeks lijkt het dat er een relatie kan gelegd worden tussen de ernst

van het gehoorverlies en de resultaten van de beeldvorming. Zo bleek bij patiënt 19 een

uitgesproken vorm van OI zichtbaar te zijn, waarbij er ter hoogte van het linker oor meer

hypodense zones rondom de cochlea en uitgesproken fenestrale en retrofenestrale

componenten visualiseerbaar waren dan aan het rechter oor. Het gehoorverlies en ABG bleek

links dan ook groter te zijn dan rechts.

Net zoals in de literatuur wordt vermeld, zijn de abnormaliteiten m.b.t. OI, zoals een

verminderde translucentie rondom de cochlea meestal reikend tot aan de stapesvoetplaat, in

beide oren terug te vinden bij bijna alle patiënten. Er is een overlap met andere aandoeningen

die de botdensiteit op niveau van het os temporale aantasten, zoals otosclerose (Ross, et al,

1993; Tabor, et al., 1990; Ziyeh, et al., 2000). Toch zijn er subtiele verschillen merkbaar op

CT beeldvorming die OI van otosclerose kunnen onderscheiden. Zo is het os temporale vaak

Discussie 23

veel meer en symmetrischer aangetast dan in otosclerose. Eveneens zijn in OI de drie lagen

van het otisch kapsel betrokken in het demineralisatieproces en bemerkt men een grotere

betrokkenheid van het benig labyrint in het botproliferatieproces, waardoor de kans op

vernauwing van de middenoorcaviteit stijgt met mogelijks een obliteratie van het ronde en

ovale venster tot gevolg (Alkadhi, et al., 2004; Heimert, et al., 2002; Tabor, et al., 1990).

De postoperatieve CT-scan is wellicht enkel nuttig bij patiënten met een onverklaarbaar snelle

achteruitgang van het gehoor of slechte postoperatieve gehoordrempels. Goede postoperatieve

audiometrische resultaten tonen immers geen afwijkingen op de beeldvorming resultaten.

Een preoperatieve scan daarentegen, kan om verschillende redenen nuttig zijn. Met het oog op

het inschatten van de mogelijke gehoorwinst na stapeschirurgie, is een goede inschatting van

de betrokkenheid van het bot omheen de cochlea in het pathologische botproliferatieproces

aangewezen. Indien er, naast antefenestrale botafwijkingen, eveneens retrofenestrale

botalteraties gevonden worden, kunnen we vermoeden dat er verdere progressie van de

neurosensoriële gehoorsdaling zal optreden, aangezien ook de cochlea zal betrokken raken bij

het demineralisatieproces. Aldus kan het gunstige resultaat verkregen na stapeschirurgie

gehypotheceerd worden. CT- en MR- beeldvorming kan voor de chirurg nuttig zijn om de

aanwezigheid van hetzij een actief hetzij een inactief stadium van het otospongiotisch proces

aan te tonen, om de dikte van de otosclerotische voetplaat in te schatten, alsook om

onvoorziene complicaties door het verloop van bloedvaten en zenuwen te vermijden

(Lescanne, et al., 2008). De beeldvorming kan helpen in de differentiaaldiagnostiek met o.a.

schedelfracturen. Zij kunnen ook leiden tot een conductief, gemengd of neurosensorieel

gehoorverlies. In deze gevallen is het demineralisatieproces in het midden en/of binnenoor,

niet de eerste oorzaak van het gehoorverlies (Kagoya, et al., 2010; Lancaster, et al., 1999).

Ten slotte kan het van groot belang zijn na te gaan of ook in het contralaterale oor beginnende

botaantasting aanwezig is waardoor ook in dat oor een gehoorverlies zich kan ontwikkelen.

Conclusie 24

5. Conclusie

Deze studie toont aan dat stapeschirurgie bij personen met OI een succesvolle en betrouwbare

manier is om het gehoorverlies te reduceren en een nagenoeg volledige eliminatie van de

conductieve component van het gehoorverlies te bekomen. Ook op lange termijn blijft de

gehoorwinst meestal aanwezig. Hoewel sommige studies waarschuwen voor de negatieve

resultaten van revisie stapeschirurgie bij OI, blijkt uit de besroken revisieoperaties dat een

gunstig resultaat mogelijk is mits juiste inschatting van de oorzaak van herval door de chirurg,

en dat de gehoorwinst ook gedurende meerdere jaren aanwezig blijft.

Aan de hand van beeldvorming resultaten kan men in zekere mate de ernst en de

uitgebreidheid van de aantasting in het midden- en/of binnenoor evalueren alsook een

eventueel beginnend otosclerotisch proces ter hoogte van het contralaterale oor uitsluiten of

aantonen. Postoperatief is beeldvorming wellicht enkel zinvol bij onverklaarbaar snelle

deterioratie van het gehoor en ongunstige postoperatieve gehoordrempels.

Verder onderzoek naar de link tussen gehoorverlies bij OI en het al dan niet meer voorkomen

van gehoorverlies bij OI type I kan leerzaam zijn. Eveneens zou een grotere populatie aan

revisie patiënten meer duidelijkheid kunnen geven over het potentieel bereikbare succes van

revisiechirurgie.

Bijlagen 25

6. Bijlagen

Tabel 1: Classificatie van Osteogenesis Imperfecta op basis van de Sillence classificatie.

Type Klinische kenmerken Betrokken

gen/genotype

Ernst Overervingwijze

I Mild tot ernstige botfragiliteit, meestal

normale gestalte, blauwe sclera,

gehoorverlies, soms dentinogenesis

imperfecta (DI)

COL1A1,

COL1A2

Mild (hoogste

incidentie van

gehoorverlies)

AD

II Zeer ernstige botfragiliteit, gehoorverlies,

pulmonale insufficiëntie, gebroken ribben

COL1A1,

COL1A2

Letaal AD

III Variabele botfragiliteit, kleine gestalte,

progressieve skeletale deformatie, intra-

uteriene fracturen, misvormde ledematen,

scoliose, blauwe sclerae bij geboorte,

gehoorverlies

COL1A1,

COL1A2

Leefbaar, ernstige

misvormingen

AD

IV Misvormde ledematen, korte gestalte,

lichtblauwe of normale sclerae, scoliose

COL1A1,

COL1A2

Matig tot ernstig

(laagste incidentie

van gehoorverlies)

AD

V Hyperplastische callusformatie, verkalking

van het interosseuse membraan

onbekend Matige

misvormingen

AD

VI Meer fracturen dan type IV, vertebrale

fracturen

onbekend Matig tot ernstige

misvormingen

onbekend

VII Niet te onderscheiden van de andere types CRTAP Matige

misvormingen

AR

VIII Niet te onderscheiden van de andere types LEPRE1 Zware misvormingen

tot perinataal letaal

AR

Referenties: (Albahnasawy, et al., 2001; Kuurila, et al., 2002; Mnari, Hafsa, Salem, Maatouk, & Golli, 2008;

Nager, 1988; Pillion & Shapiro, 2008; Rotteveel et al., 2008; Van Dijk, et al., 2010)

OPMERKING: Type mutatie in het CRTAP gen kan de ernst van OI beïnvloeden. Types VII

en VIII zijn enkel op genetische basis te onderscheiden van elkaar. Dit in tegenstelling tot de

types I-IV die vooral van elkaar onderscheiden worden op basis van de ernst en klinische

kenmerken. Dit is nog een van de redenen waarom het classificeren niet altijd even vlot

verloopt.

Bijlagen 26

Tabel 2: Overzicht van de genotypische, audiometrische en preoperatieve bevindingen van de 34 stapesoperaties.

Patiënt

nr ♂/♀

Leeftijd

(jaar) op

operatiedag

Zijde Oor

nr Type operatie

Mutatie in

COL1A1/

COL1A2

Type mutatie:

Notatie op cDNA-

niveau

Notatie op protein-

niveau

Intra-operatieve bevindingen:

- Stapesvoetplaat

- Stapescrura

- Middenoormucosa

- Incus/Hamersteel

1 ♀ 12 AS 1 Totale stapedectomie

(met vene-ent) COL1A1

Nonsense

c.658C>T

p.Arg220X

- Fixatie/ abnormaal gevormde/ verdikte voetplaat

- Dunne processus incudis

- Atrofie crus anterior

2 ♀

16 AS 2 Totale stapedotomie

(met vene-ent)

COL1A1 Splice site

c.543+2T>C

- Fixatie / dikke onregelmatige voetplaat

- Atrofe stapes crura (vervanging door fibreuze strengen)

- Incus erosie (zeer dun)

18 AD 3 Totale stapedectomie

(met vene-ent)

- Fixatie / dikke onregelmatige voetplaat

- Atrofische stapes crura (vervanging door fibreuze strengen)

- Incus erosie (zeer dun)

3 ♂ 18 AD 4 Stapedotomie COL1A1 Splice site

c.2451+94G>T

- Fixatie/verdikte mucosa voetplaat

- Atrofe crura

- Mucosa promontorium verdikt/verhoogde bloedingsneiging

4 ♀

18 AS 5 Stapedotomie

COL1A1 Splice site

c.1354-12G>A

- Fixatie/verdikte sclerotische voetplaat

- Atrofe crura

- Mucosa promontorium wit/verdikt/bloeding

13 AD 6 Stapedotomie

- Sterk verdikte voetplaat

- Stapescrura geen contact met voetplaat

- Stijgbeugelsuprastructuur hypermobiel

- Geen sparing chorda tympani

5 ♀ 20 AD 7 Partiële stapedectomie

COL1A1

Frameshift

c.910insGGGCCCC

p.Arg304GlyfsX7

- Fixatie/verdikt/broos

39 AS 8 Stapedotomie - Fixatie/verdikt/brokkelig/broos

6 ♀

21 AS 9 Totale stapedectomie

(met vene-ent) COL1A1

Nonsense

c.658C>T

p.Arg220X

- Fixatie

- Zeer dikke broze voetplaat

- Zeer bloederig

51 AD 10 Stapedotomie - Dikke voetplaat

- Dunne crura

7 ♀ 28 AD 11 Stapedotomie COL1A1

Frameshift

c.3540delC

p.Gly1181AlafsX58

- Fixatie voetplaat

8 ♂ 29 AD 12 Stapedotomie COL1A1

Frameshift

c.879_880del(TG)

p.Glu294LysfsX16

- Fixatie voetplaat

- Fragiele/atrofe crura

- Dunne processus longus incudis

Bijlagen 27

9 ♀ 30 AS 13 Stapedectomie

COL1A1 Splice site

c.1354-12G>A

- Fixatie/verdikte voetplaat

42 AD 14 Stapedectomie - Fixatie

10 ♂ 31 AS 15 Stapedotomie COL1A1

Nonsense

c.757C>T

p.Arg253X

- Fixatie/broze voetplaat

- Hypervascularisatie mucosa/Geen extra bloeding

11 ♀ 31

AS 16 Stapedotomie

COL1A1

Frameshift

c.3765delC

p.Ala1256ProfsX76

- Fixatie/verdikte voetplaat

AD 17 Stapedotomie

- Fixatie/dunne voetplaat

- Atrofe crura, fibreuze strengen

- Lichte erosie van hamer en incus

12 ♂ 32 AD 18 Partiële stapedectomie COL1A2

Missense

c.1009G>A

p.Gly337Ser

- Fixatie/verdikte/witte voetplaat

- Atrofe crura

13 ♀ 32 AD 19 Stapedotomie

COL1A1

Frameshift

c.3765delC

p.Ala1256ProfsX76

- Fixatie voetplaat

39 AS 20 Stapedotomie - Fixatie voetplaat

14 ♂

35 AS 21 Stapedotomie

COL1A1

Nonsense

c.3076C>T

p.Arg1026X

- Fixatie/verdikte voetplaat

40 AD 22 Stapedotomie

- Fixatie/verdikt/broos/wit

- Atrofe stapes crura

- Hyperaemisch aspect

15 ♀ 40 AD 23 Stapedotomie COL1A1

Frameshift

c.910insGGGCCCC

p.Arg304GlyfsX7

- Fixatie/wit/verdikte voetplaat

- (Grote otosclerotische wal rond ovale venster)

16 ♀

41 AS 24 Stapedotomie

COL1A1

Frameshift

c.2073delT

p.Gly692ValfsX74

- Fixatie/verdikt/broos/wit

- Atrofe crura

- Hypervascularisatie/wit promontorium/geen verdikte mucosa/ meer

bloeding

42 AD 25 Stapedotomie

- Fixatie/verdikt/wit

- Stabiel intacte crura

- Mucosa niet verdikt, geen verlengde bloeding/ promontorium, wit

otosclerotisch

17 ♂

46 AD 26 Stapedotomie

COL1A1

Missense

c.670G>A

p.Gly224Ser

- Fixatie/wit

- Fragiel voorste pootje

- Verhoogde neiging tot bloeding

- Graciel lange been incus

47 AS 27 Stapedotomie

- Fixatie/ wit

- Intacte stapescrura

- Iets verhoogde neiging tot bloeden

- Graciel lange been incus

Bijlagen 28

18 ♂ 38 AD 28 Stapedotomie COL1A1

Missense

c.769G>A

p.Gly257Arg

- Fixatie/ verdikte voetplaat

- Atrofe crura

18 ♂ 45 AS 29 Revisie: stapedotomie COL1A1

Missense

c.769G>A

p.Gly257Arg

- Fixatie piston/ verdikte voetplaat

- Erosie crus longum incudis

19 ♀

45 AD 30 Revisie:

malleovestibulopexie

COL1A1

Frameshift

c.3258delC

p.Ala1087ProfsX21

- Fixatie piston

- Te korte prothese

- Atrofe processus lenticularis

45 AS 31 Revisie:

malleovestibulopexie

- Verdikte voetplaat

- Oedemateuse, verdikte mucosa

- Losliggende piston

20 ♀

47 AD 32 Malleovestibulopexie

(revisie 2)

COL1A1

Frameshift

c.2366delC

p.Pro789LeufsX318

- Fixatie / Obliteratie

- Erosie en fractuur lange been incus

48 AD 32

Her-

malleovestibulopexie

(revisie 3)

- Robuuste hamersteel/geen erosie of fractie

- Vorige piston boven ovale venster

- Obliteratie ovale venster

21 ♂ 60 AS 33 Revisie: stapedotomie COL1A1

Frameshift

c.3241delG

p.Val1081LeufsX27

- Fixatie/dik/hard

- Geen verdikte mucosa

- Geen extra bloeding

22 ♂ 68 AD 34 Revisie: incudo-

stapedotomie COL1A1

Missense

c.670G>A

p.Gly224Ser

- Fixatie, wit

- (Adhesive hamersteel-mucosa promontorium)

- Verhoogde bloeding

- Broosheid / erosie processus longum incudis

♂ = man; ♀=vrouw; AD= Aura Dextra; AS = Aura Sinistra

Bijlagen 29

Tabel 3: Air-bone gap en gehoorwinst na stapeschirurgie bij primair geopeerde oren op korte (≤ 12 maand) en lange (> 12maand) termijn.

Auteurs, jaar Huidige studie, 2011 Swinnen, et al, 2009 Swinnen, et al., 2009

+ huidige studie, 2011

van der Rijt & Cremers, 2003 Cremers & Garretsen, 1989 Nederlandse studies

ABG

Korte Termijn

Aantal oren 26 12 38 13 14 65

Aantal maanden 2,1 1,5 n.v.t. 1,5 1,5 n.v.t.

Gemiddelde ABG, dB 7,9 9,8 8,5 12 n.v.t. n.v.t.

ABG ≤ 10 58% (15) 67 % (8) 61% (23) 31 % (4) 86 % (12) 60 % (39)

10 < ABG ≤ 20 38% (10) 33 % (4) 37% (14) 54 % (7) 7 % (1) 34 %(22)

ABG ≥ 20 dB 4% (1) 0 % (0) 2% (1) 13 % (2) 7 % (1) 6 % (4)

Lange Termijn

Aantal oren 19 8 27 n.v.t. 12 39

Aantal maanden 182,4 42 n.v.t. n.v.t. 62 n.v.t.

Gemiddelde ABG, dB 5,8 9 6,8 n.v.t. n.v.t. n.v.t.

ABG ≤ 10 89% (17) 75 % (6) 85% (23) n.v.t. 92 % (11) 87% (34)

10 < ABG ≤ 20 11% (2) 13 % (1) 11% (3) n.v.t. 8% (1) 10% (4)

ABG ≥ 20 dB 0% (0) 13 % (1) 4 % (1) n.v.t. 0 % (0) 3% (1)

HG

Korte Termijn

Aantal oren 26 13 39 13 14 66

Aantal maanden 2,1 1,5 n.v.t. 1,5 1,5 n.v.t.

Gemiddelde HG, dB 24,4 26 24,7 27 n.v.t. n.v.t.

HG ≥ 10 92% (24) 92 % (12) 92 % (36) 85 % (11) 93 % (13) 91% (60)

0 < HG < 10 8% (2) 8 % (1) 8 % (3) 8 % (1) 0 % (0) 6% (4)

HG ≤ 0 dB 0% (0) 0 % (0) 0 % (0) 8 % (1) 8 % (1) 3% (2)

Lange Termijn

Aantal oren 20 9 29 n.v.t. 12 41

Aantal maanden 182,4 42 n.v.t. n.v.t. 62 n.v.t.

Gemiddelde HG, dB 26,8 26 26,5 n.v.t. n.v.t. n.v.t.

HG ≥ 10 95% (19) 89 % (8) 93 % (27) n.v.t. 92 % (11) 93 % (38)

0 < HG < 10 5% (1) 8 % (1) 7% (2) n.v.t. 8 % (1) 7 % (3)

HG ≤ 0 dB 0% (0) 0 % (0) 0% (0) n.v.t. 0 % (0) 0 % (0)

ABG = air-bone gap; HG = Hearing Gain = gehoorwinst; n.v.t. = niet van toepassing

In elke studie worden de gevonden resultaten per variabele weergegeven in een percentage en een aantal. Enkel de primair geopereerde oren werden opgenomen in deze tabel. De huidige studie

en de studie van Swinnen, et al. (2009) worden apart en als een geheel vergeleken met de Nederlandse reeksen van Cremers & van der Rijt (2003) en van Cremers & Garretsen (1989). De vier

studies samen worden in de laatste kolom samengevat onder de noemer ‘Nederlandse studies’. De gemiddelde gehoordrempels werden in de vorige en huidige reeks berekend op basis van de

luchtgeleidingsdrempels op 0.5, 1.0, 2.0 en 3.0 kHz. In de overige studies werden de frequenties 0.5, 1.0 en 2.0 kHz gebruikt om de gemiddelde drempel te bepalen.

Bibliografie 30

7. Bibliografie

Albahnasawy, L., Kishore, A., & O'Reilly, B. F. (2001). Results of stapes surgery on patients

with osteogenesis imperfecta. Clin Otolaryngol Allied Sci, 26(6), 473-476.

Alkadhi, H., Rissmann, D., & Kollias, S. S. (2004). Osteogenesis imperfecta of the temporal

bone: CT and MR imaging in Van der Hoeve-de Kleyn syndrome. AJNR Am J

Neuroradiol, 25(6), 1106-1109.

Bretlau, P., & Balsley-Jorgensen, M. (1969). Otosclerosis and osteogenesis imperfecta. Acta

oto-laryngologica, 67(2), 269-276.

Cremers, C., & Garretsen, T. (1989). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta. Am J Otol,

10(6), 474-476.

d'Archambeau, O., Parizel, P. M., Koekelkoren, E., Van de Heyning, P., & De Schepper, A.

M. (1990). CT diagnosis and differential diagnosis of otodystrophic lesions of the

temporal bone. Eur J Radiol, 11(1), 22-30.

Dieler, R., Muller, J., & Helms, J. (1997). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta patients.

Eur Arch Otorhinolaryngol, 254(3), 120-127.

Doi, K., Nishimura, H., Ohta, Y., & Kubo, T. (2007). Stapes surgery in Japanese patients with

osteogenesis imperfecta. Adv Otorhinolaryngol, 65, 226-230.

Ferekidis, E., Stavroulaki, P., Vossinakis, I., Yiotakis, J., Manolopoulos, L., & Adamopoulos,

G. (2000). Stapedotomy in osteogenesis imperfecta patients. J Laryngol Otol, 114(6),

424-428.

Garretsen, A. J., Cremers, C. W., & Huygen, P. L. (1997). Hearing loss (in nonoperated ears)

in relation to age in osteogenesis imperfecta type I. Ann Otol Rhinol Laryngol, 106(7

Pt 1), 575-582.

Garretsen, T. J., & Cremers, C. W. (1990). Ear surgery in osteogenesis imperfecta. Clinical

findings and short-term and long-term results. Arch Otolaryngol Head Neck Surg,

116(3), 317-323.

Garretsen, T. J., & Cremers, C. W. (1991). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta:

analysis of postoperative hearing loss. Ann Otol Rhinol Laryngol, 100(2), 120-130.

Hartikka, H., Kuurila, K., Korkko, J., Kaitila, I., Grenman, R., Pynnonen, S., et al. (2004).

Lack of correlation between the type of COL1A1 or COL1A2 mutation and hearing

loss in osteogenesis imperfecta patients. Hum Mutat, 24(2), 147-154.

Heimert, T. L., Lin, D. D., & Yousem, D. M. (2002). Case 48: osteogenesis imperfecta of the

temporal bone. Radiology, 224(1), 166-170.

Holdsworth, C. E., Endahl, G. L., Soifer, N., Richardson, K. E., & Eyring, E. J. (1973).

Comparative biochemical study of otosclerosis and osteogenesis imperfecta.

[Comparative Study]. Archives of otolaryngology, 98(5), 336-339.

Huang, T. S., Yen, P. T., & Liu, S. Y. (1998). Cochlear implantation in a patient with

osteogenesis imperfecta and otospongiosis. Am J Otolaryngol, 19(3), 209-212.

Hultcrantz, M., & Saaf, M. (2007). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta: a clinical study

of 16 patients. Adv Otorhinolaryngol, 65, 222-225.

Kagoya, R., Ito, K., Kashio, A., Karino, S., & Yamasoba, T. (2010). Dislocation of stapes

with footplate fracture caused by indirect trauma. The Annals of otology, rhinology,

and laryngology, 119(9), 628-630.

Kalajzic, I., Terzic, J., Rumboldt, Z., Mack, K., Naprta, A., Ledgard, F., et al. (2002).

Osteoblastic response to the defective matrix in the osteogenesis imperfecta murine

(oim) mouse. [Research Support, Non-U.S. Gov't Research Support, U.S. Gov't,

P.H.S.]. Endocrinology, 143(5), 1594-1601.

Kuurila, K., Kaitila, I., Johansson, R., & Grenman, R. (2002). Hearing loss in Finnish adults

with osteogenesis imperfecta: a nationwide survey. Ann Otol Rhinol Laryngol,

111(10), 939-946.

Bibliografie 31

Kuurila, K., Pynnonen, S., & Grenman, R. (2004). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta

in Finland. Ann Otol Rhinol Laryngol, 113(3 Pt 1), 187-193.

Lancaster, J. L., Alderson, D. J., & Curley, J. W. (1999). Otological complications following

basal skull fractures. Journal of the Royal College of Surgeons of Edinburgh, 44(2),

87-90.

Lescanne, E., Bakhos, D., Metais, J. P., Robier, A., & Moriniere, S. (2008). Otosclerosis in

children and adolescents: a clinical and CT-scan survey with review of the literature.

[Review]. International journal of pediatric otorhinolaryngology, 72(2), 147-152.

Lin, H. Y., Lin, S. P., Chuang, C. K., Chen, M. R., Chang, C. Y., & Niu, D. M. (2009).

Clinical features of osteogenesis imperfecta in Taiwan. J Formos Med Assoc, 108(7),

570-576.

Mnari, W., Hafsa, C., Salem, R., Maatouk, M., & Golli, M. (2008). [Osteogenesis imperfecta

and hearing loss in childhood]. Arch Pediatr, 15(11), 1663-1666.

Nager, G. T. (1988). Osteogenesis imperfecta of the temporal bone and its relation to

otosclerosis. Ann Otol Rhinol Laryngol, 97(6 Pt 1), 585-593.

Pedersen, U. (1985). Osteogenesis imperfecta clinical features, hearing loss and

stapedectomy. Biochemical, osteodensitometric, corneometric and histological aspects

in comparison with otosclerosis. Acta Otolaryngol Suppl, 415, 1-36.

Pedersen, U. (1995). Hearing loss and stapedectomy in patients with osteogenesis imperfecta.

Connect Tissue Res, 31(4), S49-53.

Pedersen, U., & Elbrond, O. (1979). Surgical findings and results of stapedectomy in patients

with osteogenesis imperfecta. J Laryngol Otol, 93(12), 1229-1233.

Pedersen, U., & Elbrond, O. (1983). Stapedectomy in osteogenesis imperfecta. ORL J

Otorhinolaryngol Relat Spec, 45(6), 330-337.

Pillion, J. P., & Shapiro, J. (2008). Audiological findings in osteogenesis imperfecta. J Am

Acad Audiol, 19(8), 595-601.

Riedner, E. D., Levin, L. S., & Holliday, M. J. (1980). Hearing patterns in dominant

osteogenesis imperfecta. Arch Otolaryngol, 106(12), 737-740.

Ross, U. H., Laszig, R., Bornemann, H., & Ulrich, C. (1993). Osteogenesis imperfecta:

clinical symptoms and update findings in computed tomography and tympano-

cochlear scintigraphy. Acta Otolaryngol, 113(5), 620-624.

Rotteveel, L. J., Beynon, A. J., Mens, L. H., Snik, A. F., Mulder, J. J., & Mylanus, E. A.

(2008). Cochlear implantation in 3 patients with osteogenesis imperfecta: imaging,

surgery and programming issues. Audiol Neurootol, 13(2), 73-85.

Sarathchandra, P., & Pope, F. M. (2005). Unexpected ultrastructral changes in bone osteiod

collagens in osteogenesis imperfecta. [Research Support, Non-U.S. Gov't]. Micron,

36(7-8), 696-702.

Shea, J. J., & Postma, D. S. (1982b). Findings and long-term surgical results in the hearing

loss of osteogenesis imperfecta. Archives of otolaryngology, 108(8), 467-470.

Streubel, S. O., & Lustig, L. R. (2005). Cochlear implantation in patients with osteogenesis

imperfecta. Otolaryngol Head Neck Surg, 132(5), 735-740.

Swinnen, F. K., De Leenheer, E. M., Coucke, P. J., Cremers, C. W., & Dhooge, I. J. (2009).

Audiometric, surgical, and genetic findings in 15 ears of patients with osteogenesis

imperfecta. [Research Support, Non-U.S. Gov't]. The Laryngoscope, 119(6), 1171-

1179.

Szilvassy, J., Jori, J., Czigner, J., Toth, F., Szilvassy, Z., & Kiss, J. G. (1998). Cochlear

implantation in osteogenesis imperfecta. Acta Otorhinolaryngol Belg, 52(3), 253-256.

Tabor, E. K., Curtin, H. D., Hirsch, B. E., & May, M. (1990). Osteogenesis imperfecta tarda:

appearance of the temporal bones at CT. Radiology, 175(1), 181-183.

Bibliografie 32

van der Rijt, A. J., & Cremers, C. W. (2003). Stapes surgery in osteogenesis imperfecta:

results of a new series. Otology & neurotology : official publication of the American

Otological Society, American Neurotology Society [and] European Academy of

Otology and Neurotology, 24(5), 717-722.

Van Dijk, F. S., Pals, G., Van Rijn, R. R., Nikkels, P. G., & Cobben, J. M. (2010).

Classification of Osteogenesis Imperfecta revisited. [Review]. European journal of

medical genetics, 53(1), 1-5.

Verstreken, M., Claes, J., & Van de Heyning, P. H. (1996). Osteogenesis imperfecta and

hearing loss. Acta Otorhinolaryngol Belg, 50(2), 91-98.

Vincent, R., Gratacap, B., Oates, J., & Sperling, N. M. (2005). Stapedotomy in osteogenesis

imperfecta: a prospective study of 23 consecutive cases. Otol Neurotol, 26(5), 859-

865.

Ziyeh, S., Berger, R., & Reisner, K. (2000). MRI-visible pericochlear lesions in osteogenesis

imperfecta type I. Eur Radiol, 10(10), 1675-1677.