EPISTOLA DE INSTRUCTIONE IUUENUM ET...
Transcript of EPISTOLA DE INSTRUCTIONE IUUENUM ET...
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Masterscriptie
Promotor: prof. dr. W. M. Verbaal
Copromotor: dr. Y. Desplenter
EPISTOLA DE INSTRUCTIONE IUUENUM ET NOUICIORUM:
Inhoud, autoriteitenonderzoek en vertaaltechnische analyse
Teksteditie met algemene inleiding
Voorgelegd aan de examencommissie
voor het behalen van de graad van
Master in de historische taal- en letterkunde,
afstudeerrichting Latijn – Nederlands
Arne Willems
Master in de historische taal- en letterkunde
Stamnummer 20050838
Academiejaar 2008-2009
Voorwoord
Conseruet te dominus in omnibus
et det perseverare te in bono usque in finem
quoniam qui perseuerauerit usque in finem hic saluus erit. Hs. Brussel, KB, 2415-18, f. 36
v 19-22
Het was een hard en tijdrovend werk om mijn masterscriptie te voltooien. Niet alleen heb ik
de lengte van de Middelnederlandse editie onderschat, vaak kruipt er meer tijd in typewerk
dan gewenst, met vele uurtjes nachtwerk tot gevolg. Niettemin vond ik het zeer leerrijk en
uitdagend om een ‘onontgonnen’ stukje geestelijk proza te onderzoeken. De Epistola
vormde een dankbaar onderwerp omdat ik Latijn, Middelnederlands én geschiedenis kon
combineren en omdat de universele waarden die erin benadrukt worden nu nog heel
relevant zijn.
Ik bedank professor Verbaal, die mij op de goede weg zette wat betreft de methodologische
kant van het onderzoek. Grote dank ben ik verschuldigd aan doctor Desplenter voor het
nauwgezette nakijken van de tekstedities en de technische hulp bij de beschrijving van het
handschrift. Woorden van dank gaan ook naar de heer Hendrickx van de stichting
Cartusiana, die mij nuttige informatie toezond. Tot slot wil ik nog doctor Verwij en het
personeel van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, het personeel van de Gentse
Universiteitsbibliotheek en mevrouw Susan Kleine van de Universitäts- und Landesbibliothek
van Darmstadt bedanken.
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inhoudsopgave
Deel I: Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum: inleiding en onderzoek…...…… 1
0. Inleiding…………………………………………………………………………………..………………………………..1
0.1 Status quaestionis……………………………………….………………………………………………. 1
0.2 Vraagstelling…………………………………………………………………………………………….…. 2
0.3 Methodologie en inhoud van de scriptie………………….…………………………………. 2
1. Evolutie van het christelijke kloosterwezen tot de late middeleeuwen……………...….…. 3
1.1 Definitie en afbakening………………………………..……………………………………………... 3
1.2 Wortels in het Midden-Oosten……………………………………….………………………..…. 4
1.3 Het westen: de kerkvaders, Ierland en Gallië…………………………………………….... 5
1.4 Benedictus en Montecassino……………………………………………………….……………… 5
1.5 De hervormingen van Cluny, kartuizers en Cîteaux………………..……………………. 6
1.6 De mendicantenorden en begijnen vanaf de 13de
eeuw……………………………… 7
1.7 De Kerk in de 14de
eeuw, mystiek en Moderne Devotie………………………………. 7
2. De kartuizer Hendrik van Coesfeld (ca. 1350-1410)………………………………………………….. 10
2.1 Biografie……………………………………………………………………………………………………… 10
2.2 Werken……………………………………………………………………………………………………….. 11
2.3 Banden met de devotio moderna………………………………………………………………… 12
3. De ‘novicenbrief’………………………………………………………………………………………………………. 14
3.1 Overlevering……………………………………………………………………………………………….. 14
3.2 Beschrijving handschrift en herkomst…………………………………………………………. 15
3.3 Inhoud van de brief…………………………………………………………………………………….. 17
3.4 Epistolaire kenmerken. Brief of traktaat?........................................................ 29
3.5 Geïntendeerd publiek…………………………………………………………………………..…….. 32
4. Autoriteiten in de Epistola………………………………………………………………………………………… 36
4.1 Inventaris van autoriteiten………………………………………………………………………….. 36
4.2 Verdeling autoriteiten…………………………………………………………………………………. 39
4.3 Koppeling Latijnse fragmenten aan originele werken………………………………..… 42
5. Vertaaltechnische analyse………………………………………………………………………………………… 45
5.1 Inleiding: vertalen in de late middeleeuwen……………………………………………….. 45
5.2 Vertalen van religieuze teksten…………………………………………………………………... 47
5.3 Synoptisch: Latijn versus Middelnederlands………………………………….…............ 49
6. Besluit………………………………………..…………………………………………………………………………….. 55
Deel II: Tekstedities…………………………………………………………………………………………………… 57
1. Werkwijze en verantwoording………………………………………………………………………………..… 57
1.1 De Middelnederlandse edities…………………………………………………..………………… 57
1.2 De Latijnse edities…………………………………………………………………………………….…. 59
2. Diplomatische editie van de Middelnederlandse tekst………………………………………….….. 62
3. Diplomatische editie van fragmenten van de Latijnse tekst…………………………………….… 148
4. Kritische editie van de Middelnederlandse fragmenten……………………………………….…… 156
5. Kritische editie van de Latijnse fragmenten………………………………………………………….…… 159
Appendices……………………………………………………………………………………………………………………. 162
1: Hoofdstukken in beide handschriften………………………………………………………….…. 162
2: Autoriteiteninventaris………………………………………………………….………………………… 163
3: Excerpten Grotes Epistola 57 en Propositum……………………..………………………….. 170
4: Facsimileafbeeldingen……………………………………………….…………………………………… 171
Bibliografie……………………………………………………………………………………………………………………. 174
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
1
Deel I: Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum:
inleiding en onderzoek
0. Inleiding
Deze masterproef gaat over een Middelnederlandse geestelijke brief die uit het Latijn
vertaald is. De auteur van die brief heet Hendrik van Coesfeld. Hij leefde in de Nederlanden
in de tweede helft van de veertiende en het eerste decennium van de vijftiende eeuw. Voor
de Middelnederlandse tekst van de brief gebruikte ik een manuscript uit de
Universiteitsbibliotheek van Gent, namelijk hs. Gent, UB, 1764; voor de Latijnse versie hs.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 2415-18.
0.1 Status quaestionis
Er is nog niet veel onderzoek verricht naar de Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum
van Hendrik van Coesfeld. Bij mijn weten is de tekst van de brief nog nooit geëditeerd, laat
staan uitgegeven. Lievens schreef hierover in 1981:1 ‘Zowel de Latijnse als de mnl. tekst
wachten nog op een uitgave. Het is te betreuren dat dit traktaat van deze beroemde
kartuizer onbestudeerd bleef, […] Waarom, in plaats van weer eens iets over te doen, geen
monografie over hem? Voorwaar een boeiend en dankbaar onderwerp.’ Ook Gruijs
vermeldde in een voetnoot:2 ‘Het werk van Coesfeld is noch in de Latijnse noch in de
Middelnederlandse versie uitgegeven.’ Het manuscript krijgt wel meer aandacht in een
tentoonstellingscatalogus uit 1984.3 Het lemma ‘12. Hendrik van Coesfeld’ is twee bladzijden
lang en biedt een biografie en een literatuurlijst. De auteur werd recentelijk uitgebreid
behandeld in een Duits lexicon uit 2004,4 maar het Gentse manuscript 1764 wordt daarin
niet vermeld. Het milieu van de Moderne Devotie en de Middelnederlandse geestelijke
letterkunde in het algemeen krijgen de laatste jaren dan weer meer aandacht in het
onderzoeksveld.
1 R. Lievens, ‘Brinckerinck en Coesfeld’, in: Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en
Letterkunde en Geschiedenis, 35, 1981, p. 206. 2 A. Gruijs, Codex in context. Studies over codicologie, kartuizergeschiedenis en laatmiddeleeuwse
geestesleven., Nijmegen/Grave 1985, p. 286. 3 A. J. Geurts, Moderne Devotie. Figuren en facetten. Tentoonstelling ter herdenking van het sterfjaar van Geert
Grote 1384-1984. Catalogus, Nijmegen 1984, p. 71-73. 4 B. Wachinger u. A., Die deutsche Literatur des Mittelalters. Verfasserlexicon, Berlin/New York 2004, p. 616-
623.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
2
0.2 Vraagstelling
Voor mijn onderzoek heb ik enkele vragen opgesteld waarop ik een antwoord zal proberen
te vinden:
- Wat is de precieze inhoud van de Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum?
- Welke autoriteiten komen voor in de Epistola? Kan er achterhaald worden uit welke
werken de tekst van de autoriteiten in de brief afkomstig is?
- In welke opzichten wijkt de Middelnederlandse tekst vertaaltechnisch af van een
Latijnse tekst?
- Kan er iets afgeleid worden over de receptie en het gebruik van hs. Gent, UB, 1764?
- Houdt de tekst verband met de kartuizers en de Moderne Devotie en zoja, welke rol
speelde ze daarbij?
0.3 Methodologie en inhoud van de scriptie
Ik ga uit van een handschrift uit de Universiteitsbibliotheek, namelijk Hs. Gent, UB, 1764.
Deze Middelnederlandse tekst heb ik eerst getranscribeerd. Vervolgens zocht ik een Latijnse
versie van de brief. Een leesbare tekst vond ik in Brussel, KB, hs. 2415-18. De autoriteiten die
in de Middelnederlandse tekst voorkomen, heb ik geïnventariseerd en bepaalde concrete
passages probeerde ik terug te vinden in de Latijnse tekst. Die uittreksels poogde ik terug te
linken aan fragmenten in originele teksten van de autoriteiten via de databank van Brepols.
Uiteindelijk ging ik na in welke mate de frasen overeenkwamen of gewijzigd zijn.
Vanuit mijn interesse voor het monastieke leven en in de lijn van mijn studie, Master in de
historische taal- en letterkunde, vond ik het gerechtvaardigd om in te gaan op de historische
context. Daarom behandelt het eerste hoofdstuk kort de krijtlijnen en evolutie van het
kloosterwezen en het christelijke monachisme tot de late middeleeuwen. Het tweede is een
soort monografie over de auteur Hendrik van Coesfeld en de banden tussen het
kartuizermilieu en de religieuze beweging van de devotio moderna. Daarna komen de inhoud
en de receptie (hoofdstuk 3) en het autoriteitenonderzoek (hoofdstuk 4) aan bod. Ten slotte
bekijk ik nog het vertaaltechnische aspect in een vijfde hoofdstuk. Alvast veel leesplezier!
Arne Willems Gent, mei 2009
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
3
1. Evolutie van het christelijke kloosterwezen tot de late
middeleeuwen
In het eerste hoofdstuk wil ik kort de krijtlijnen en evolutie van het kloosterwezen in het
westerse christendom belichten. Het heeft niet tot doel om een volledige analyse van het
fenomeen ‘monnikendom’ te geven of een exhaustieve beschrijving van alle personen,
orden en stromingen te bieden.5 Daarvoor verwijs ik naar verdere literatuur en
standaardwerken over dit thema. De keuze van revolutionaire personen die beschreven
worden, is louter subjectief en in functie van het onderzoek dat volgt. Logischerwijs wordt er
bijvoorbeeld meer nadruk op de kartuizers en de Kerk in de veertiende eeuw gelegd dan op
de bedelorden of de kloosters van Cluny.
1.1 Definitie en afbakening
Onder kloosterwezen versta ik de verzameling van religieuzen die kiezen voor een ascetisch
leven in afzondering met het oog op het eeuwige leven én hun materiële infrastructuur en
cultuur. Een centrale gedachte in het christendom is die van verachting voor de wereld, de
contemptus mundi.6 Al snel in de geschiedenis raken regels in gebruik als richtlijnen voor het
samenleven in gemeenschap. Alle regels zijn gebaseerd op bijbelse teksten, namelijk op
Handelingen, 2, 42-47 en 4, 32-35.7 Een klooster heeft daarnaast vaak constituties die de
regel verder uitwerken en kloostergebonden afspraken bewaren, de consuetudines.
Monniken leggen de drie kloostergeloften af van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid.
Deze begrippen worden ruim opgevat, zwijgen is bijvoorbeeld een vorm van
gehoorzaamheid aan de oversten.8 Dit hoofdstuk gaat over het christelijke kloosterwezen en
met uitbreiding over het westerse kloosterwezen, dat van de rooms-katholieke kerk dus. De
oosterse variant en die van de orthodoxe en de anglicaanse kerk, wordt niet bekeken.
5 Bij voorkeur wordt de term ‘monniken’ gebruikt om reguliere clerici aan te duiden die de regel van Benedictus
volgen. Ik ga echter niet volledig akkoord met Van Dijk en Mertens’ beschrijving in hun termenlijst (zie R. Th. M. van Dijk en Th. Mertens, ‘Termen uit het kerkelijk leven van de late middeleeuwen’, in: Th. Mertens e. a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza, Amsterdam 1993, p. 256). Ze spreken over ‘terminologische zuiverheden’, maar het woord monnik (monachus) bestond al in het Latijn lang voor Benedictus geboren was en komt van het Griekse μόνος, alleen, eenzaam. Bovendien passen die begrippen het best bij cisterciënzers en kartuizers. Daarom gebruik ik de term ‘monnik’ bijvoorbeeld ook voor kartuizers. In de indeling ordo monasticus (benedictijnen) versus ordo canonicus (augustijnen) kan ik mij wel vinden. 6 L. J. R. Milis, Hemelse monniken, aardse mensen. Het monnikenideaal en zijn betekenis voor de middeleeuwse
samenleving, Baarn/Antwerpen 1995, p. 35. 7 Van Dijk en Mertens in: Mertens 1993, p. 247.
8 Milis 1995, p. 98.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
4
1.2 Wortels in het Midden-Oosten
Het westerse kloosterwezen is ontsproten in het Nabije Oosten uit het christelijke
levensideaal van de ascese;9 de voorganger ervan is de joodse traditie met de essenen en de
therapeuten, kluizenaars die in de buurt van Alexandrië leefden.10 In de derde eeuw na
Christus begonnen sommigen zich uit de drukke, decadente steden te verwijderen om een
solitair bestaan als anachoreet te beginnen.11 De eerste christenen dachten immers dat ze
niet gelijk mochten worden aan de slechte, verderfelijke wereld. Hun oplossing bestond erin
zich terug te trekken uit die wereld en zich te richten op een evangelische levenswijze. Dit
gebeurde het eerst in Egypte, later in Klein-Azië en Syrië. Belangrijke figuren in Egypte waren
Ammon (+ ca. 350), Macarius (+ ca. 394) en de heilige Antonius de Grote (ca. 251-ca. 356),
die rond zijn kluis in Pispir een gemeenschap van leerlingen verzamelde en de basis legde
voor het anachoretische leven.12 In het noorden van Egypte ontstond de cenobitische
levensvorm onder leiding van Pachomius (+ 347).13 Hij stichtte negen kloosters en legde de
voorschriften vast in een geschreven regel. Zo had elk klooster een gemeenschappelijke
gebedsruimte en heerste er eenheid in voedsel, kledij en ascese.14 In Palestina was de laura
populair.15 Die combineerde de anachoretische met de cenobitische levensvorm zodat een
kluizenaarskolonie ontstond. De monniken leefden in aparte grotten en spelonken maar
gingen ’s zondags samen naar de eucharistieviering. In Syrië waren erg extreme vormen van
zelfkastijding te vinden. Zo leefden de stylieten of zuilheiligen op hoge zuilen en de
dendrieten in bomen. Ze fungeerden als raadgevers en bemiddelaars voor de bevolking.16
Een andere belangrijke woestijnvader die de nieuwe levensvorm in het westen bekend
maakte, was Athanasius van Alexandrië (+ 373). Hij schreef een Vita Antonii en werd door
zijn arianische opvattingen verbannen. Basilius (+ 379) zorgde voor een systematische regel
die de tijd voor werk en liturgie verdeelde en puurheid en armoede voorstond.
9 Dit ideaal komt uit de Bijbel. Jezus bracht veertig dagen in de woestijn door en ook Johannes de Doper en Elia
‘leidden […] een aan God gewijd en evangelisch leven van gebed, vasten en waken.’ (A. Provoost, De eerste
christenen. Hun denken en doen, Leuven 2009, p. 216). 10
Provoost 2009, p. 216. 11
G. Schwaiger, Mönchtum, Orden und Kloster. Ein Lexicon, München 1993, p. 10. ‘Anachoreet’ is afgeleid van het Griekse άναχωρέω, zich verwijderen, wijken. 12
Provoost 2009, p. 216-217. 13
‘Cenobitisme’ is afgeleid van het Griekse κοινός βίος, gemeenschappelijke levenswijze. 14
Schwaiger 1993, p. 11. 15
‘Laura’, of het Griekse λαύρα, zijgang, straatje weerspiegelt de smalle doorgangen in de rotswanden. Zie Provoost 2009, p. 219. 16
Schwaiger 1993, p. 11-12.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
5
1.3 Het westen: de kerkvaders, Ierland en Gallië
In het westen raakten de anachoretische en cenobitische levenswijze al vroeg bekend. De
belangrijkste kerkvaders waren Ambrosius van Milaan, Hiëronymus – die bekend is van de
Vulgata en door zijn brieven en Augustinus van Hippo. De laatste schreef een omvangrijk
oeuvre samen en stelde ook een kloosterregel op, onder andere voor de leefgemeenschap in
Hippo.
In Gallië stichtte Honoratus kort na 400 een anachoretische gemeenschap op het eiland
Lérins, voor de kust van Cannes. Hij voerde bijvoorbeeld een dormitorium in, de
gemeenschappelijke slaapplaats voor monniken.17 Naast Lérins werd ook Marseille een
belangrijk centrum voor het kloosterwezen. Daar stichtte Johannes Cassianus een vrouwen-
én een mannenklooster. Hij had invloed op de bidtijden van de monniken.
In het Keltische Ierland was Patricius toonaangevend voor de kerstening. Sinds de vijfde
eeuw organiseerde elke stam zijn eigen klooster. Het kwam soms tot conflicten met de
Engelse kerk en de rooms georganiseerde kerk op het vasteland.18 De belangrijkste
vertegenwoordiger van het Ierse kloosterwezen was Columbanus de Jongere, die in het
Frankische Rijk en Bourgondië verschillende kloosters stichtte. Uit de adellijke bovenlaag van
de maatschappij trokken vele jongeren in zijn kloosters in. Rond 595 stelde hij een Regula
monachorum op.
1.4 Benedictus en Montecassino
Benedictus van Nursia (480-547) wordt beschouwd als de vader van het westerse
monnikendom. Hij stichtte een klooster in het Italiaanse Montecassino, in een streek die nog
niet bekeerd was. In die jaren circuleerde in de buurt van Rome een kloosterregel, de Regula
Magistri. Benedictus combineerde die met de regel van Augustinus en zorgde zo voor de
belangrijkste regel in het avondland.19 Later leefden onder andere de cluniacenzers en
cisterciënzers volgens zijn regel die erg leefbaar, eenvoudig en praktisch is en een matige
17
Schwaiger 1993, p. 14. 18
Schwaiger 1993, p. 16. 19
Schwaiger 1993, p. 18.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
6
ascese voorstaat. Van hem stamt de bekende uitdrukking ora et labora, ‘bid en werk’. Voor
de bekendheid en overlevering is vooral paus Gregorius de Grote belangrijk. Hij was zelf een
benedictijn en schreef circa 593 een biografie van Benedictus in zijn Dialogi. De
Merovingische en Karolingische vorsten propageerden de regel zodat die mede dankzij
enkele synodes snel verbreid raakte. 20
1.5 De hervormingen van Cluny, de kartuizers en Cîteaux
De invallen van de Vikings in de achtste en vooral de negende eeuw troffen ook kloosters.
De Noormannen plunderden rijke abdijen, usurpeerden goederen en dwongen monniken
om te vluchten. Door die plunderingen en omdat kloosters vaak overgingen op de regel van
Augustinus, werd de negende eeuw gezien als een periode van verval.21 Enkele
hervormingen probeerden het kloosterwezen wat op te krikken. In 910 werd de abdij van
Cluny gesticht. Vanuit deze centralistische abdij ontstonden zusterkloosters, georganiseerd
in een ordeverband zodat de kloosters in materieel en geestelijk opzicht sterker stonden.
Cluny volgde de regel van Benedictus en ontving vele schenkingen van buitenaf, bijvoorbeeld
van Ferdinand I van Léon.22 Boeren concentreerden zich rond de abdijen en moesten cijns
afstaan, wat bewijst dat de kloosters nog sterk geworteld bleven in het feodale stelsel. Er
een ontstond een soort handelsactiviteit rond deze cluniacenzerkloosters en grote
geldsommen werden omgezet in bouwactiviteiten en nieuwe stichtingen.
In de elfde eeuw komt er tegenkanting en protest tegen de levenswijze van Cluny. Provoost
noemde het klooster een ‘mastodont’ en ‘een door de pausen gepropageerd
prestigeproject’.23 Bruno van Keulen, circa 1026 daar geboren, studeerde in Reims en werd
er hoofd van een kapittelschool. Als hij tenslotte na enkele controversiële
bisschopsbenoemingen als kandidaat naar voren geschoven wordt, weigert hij het ambt op
te nemen.24 Bruno wou leven in eenzaamheid en trok met twee vrienden zuidwaarts. In
Molesme ontmoette hij Robert van Molesme (1028-1111), die uit ontevredenheid met Cluny
hervormingsplannen beraamde en later de abdij van Cîteaux stichtte. Robert volgde ook de
20
Idem, p. 84. 21
J. C. H. Blom, E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn 20064, p. 37.
22 L. J. R. Milis, Hemelse monniken, aardse mensen. Het monnikenideaal en zijn betekenis voor de middeleeuwse
samenleving, Baarn/Antwerpen 1995, p. 60-61. 23
Provoost 2009, p. 233. 24
Gaens 2007, p. 8.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
7
regel van Benedictus. Het klooster begon pas echt succes te kennen onder Bernardus van
Clairvaux (1090-1153) die als jonge begeesterde monnik in Cîteaux intrad.25
Bruno van Keulen trok verder met zijn vrienden en ging als anachoreet leven in de buurt van
Grenoble. Zijn vriend, paus Urbanus II, liet hem ontbieden naar Rome als raadgever. Bruno
gaf gehoor aan zijn oproep maar keerde toch terug naar de Franse Alpen, want zijn
volgelingen dreigden zonder hem de gemeenschap niet verder te zetten. Later ontstond op
die plaats het moederklooster van de kartuizers, de Grande Chartreuse.26
1.6 De mendicantenorden en begijnen vanaf de 13de
eeuw
In de loop van de dertiende eeuw is er een opgang merkbaar van zogenaamde
mendicantenorden (van het Latijnse mendicare, bedelen). Er zijn erg veel verschillende
bedelorden ontstaan, maar tot de vier belangrijkste kunnen de franciscanen, de
dominicanen, de karmelieten en de augustijnen-heremieten gerekend worden.
Door de demografische evolutie en de stedelijke expansie groeide in de twaalfde eeuw de
behoefte aan zielszorg. Feodale kloosters van Cluny waren gebonden aan landerijen en
stichtingen van Cîteaux lagen meestal afgelegen zodat die niet konden voorzien in
bijvoorbeeld het verlenen van de biecht. De bedelorden doorbraken het armoede-ideaal van
de woestijnvaders en de regel van Benedictus. Aanvankelijk was het niet hun bedoeling zich
in de stad te vestigen, maar door hun bedelpraktijk hadden ze nood aan grote massa’s
mensen en concentratie aan rijkdom in de steden. Zij combineerden bedelen met preken.27
Vooral de dominicanen speelden een belangrijke rol omdat zij kennis vergaarden, optraden
tegen ketterijen en vaak lesgevers aan de universiteiten waren. Een semireligieuze beweging
die opkwam is die van de begijnen en begarden. In het tweede kwart van de dertiende eeuw
verenigden devotae mulieres zich in een ongedwongen spiritueel samenlevingsverband.
Rond 1300 riep de Kerk uit angst voor heterodoxie een halt toe aan nieuwe ‘stichtingen’ van
hoven.28 Mede hierdoor kenden de laagdrempelige tertiarissenconventen van de devotio
moderna op het einde van de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw een groot
succes.
25
Schwaiger 1993, p. 25-26. 26
Gaens 2007, p. 9. 27
Blom en Lamberts 2006, p. 39. 28
Engen en Verhoeven 2008, p. 225.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
8
1.7 De Kerk in de 14de
eeuw, mystiek en Moderne Devotie
In de ‘waanzinnige veertiende eeuw’ had de Kerk te kampen met enkele organisatorische
problemen. De lekenbevolking werd zich in een tijd van opkomende universiteiten bewust
van de wereld rondom zich en de nieuwe klasse van de gegoede burgerij bekeek alles wat
sceptischer. Rond de eeuwwisseling was er een conflict tussen paus Bonifatius VIII en Filips
IV van Frankrijk. De koning liet de paus gevangennemen tot die stierf in 1303.29 Na een felle
opvolgingsstrijd verkoos men Clemens V, die zich vanaf 1309 onder bescherming van de
Franse koning in Avignon vestigde omdat hij het in Rome te onveilig vond. Vanaf 1378 begon
het Westers Schisma pas echt en waren er ook tegenpausen, één in Rome en één in Avignon.
In het jaar 1409 waren er zelfs drie pausen. Op religieus vlak is enerzijds een tendens tot
conciliarisme zichtbaar, dat een grotere macht aan pauselijke concilies wou toekennen.
Anderzijds was er een toenemende verinnerlijking en de vraag naar een eenvoudige Kerk bij
de bevolking waarneembaar. In dat kader past ook de beweging van de mystiek die opkwam
in de dertiende eeuw, met als grote figuren in de Nederlanden Hadewijch en Jan van
Ruusbroec (+ 1381). In 1343 ging hij met zijn oom en diens collega in de kluis Groenendaal in
het Zoniënwoud wonen. Niet veel later namen ze de regel van Augustinus aan omdat de
Kerk weigerachtig stond tegenover nieuwe ‘vrije’ gemeenschappen.30 Ruusbroec kende
invloeden van Hadewijch, Bernardus van Clairvaux, de franciscaanse spiritualiteit en de
kartuizers. Belangrijk is ‘dat hij een brug sloeg tussen de theologie en de vroomheid [… en]
de kwalen van zijn tijd [hekelt:] de bedenkelijke levenswandel van pausen en bischoppen, de
jacht op prebenden, het concubinaat van priesters, de verburgelijking van het
kloosterleven’.31 Het doel van de mysticus was de deugdelijke perfectie en de transcendente
vereniging met de ‘bruidegom, Christus’.
In de laatste decennia ontstond rond Geert Grote (1340-1384) de beweging van de Moderne
Devotie. Deze man werd net als Franciscus van Assisi in eern rijke familie geboren en kon
studeren in Parijs, Keulen en Praag. Na een zware ziekte bekeerde hij zich in 1372: hij deed
afstand van zijn prebenden, verbrandde zijn boeken over zwarte kunst en creëerde bij hem
thuis een gemeenschap van semireligieuze vrouwen, de ‘zusters van het gemene leven’ in
29
Blom en Lamberts 2006, p. 46-47. 30
Van Dijk in: Geurts 1984, p. 11-12. 31
Idem, p. 12.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
9
het Meester Geertshuis. Na een verblijf in het kartuizerklooster van Arnhem preekte hij in de
volkstaal in de IJsselvallei.32 Zijn leerling en helper, Johannes Brinckerinck (1359-1419) stond
hem bij in zijn apostolische taak. Andere belangrijke namen zijn Florens Radewijns (1350-
1400) en in de vijtiende eeuw Thomas à Kempis (1380-1471).
Uit de ‘broeders van het gemene leven’ ontstonden kloosters van reguliere kanunniken en
kanonikessen die zich verenigden onder het kapittel van Windesheim. Bij vrouwenconventen
was de derde regel van Sint-Franciscus populair. Zij organiseerden zich in het kapittel van
Utrecht. Enkele conventen gingen over naar de regel van Augustinus in het kader van het
monastieke observantisme, dat in de vijftiende eeuw bij vrijwel alle orden waarneembaar
is.33 Kloosters en conventen ijverden ervoor om hun regels te verstrengen en trouwer na te
leven. Op die manier maakten ze ook meer kans op schenkingen van de adel of traden meer
novicen bij hen in.
32
Idem, p. 17. 33
Engen en Verhoeven 2008, p. 11.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
10
2. De kartuizer Hendrik van Coesfeld (ca. 1350-1410)
2.1 Biografie
Hendrik Kemenade van Coesfeld (in het Latijn Henricus Kemenadius de Coesveldia) werd
vermoedelijk rond 1350 geboren in het Münsterland maar zijn geboortedatum viel
waarschijnlijk vroeger. Zijn vader Macarius was schepen. Over zijn opleiding of schooltijd is
niets bekend.34 De Backer vermeldt dat hij studeerde aan de universiteit van Keulen maar
dat is onmogelijk omdat die pas in 1388 gesticht is.35 In 1369 trad hij in bij de kartuizers van
het klooster ‘Monnikhuizen’ te Arnhem. Hoewel hij nog jong was, volgde hij in 1373 Hendrik
Egher van Kalkar op als prior van Monnikhuizen. Onder Van Coesfelds prioraat verbleef
Geert Grote van 1374 tot 1376 als provenier in het gastverblijf van de kartuis. Van 1378 tot
1381 en van 1401 tot 1410 was hij prior van het ‘Hollandse Huis’ bij Geertruidenberg. In de
tussentijd leidde hij het kartuizerklooster te Zelem, niet ver van Diest. Hendrik bezat veel
organisatorisch talent en kwam zeer wijs over bij onderhandelingen; daarom kreeg hij van
de orde belangrijke functies toebedeeld. Zo werd hij in 1374 door het generaal kapittel van
de Grande Chartreuse aangesteld als definitor. Het definitorium bestond uit acht monniken,
werd voorgezeten door de prior-generaal en had gezag over leden en kloosters van de orde.
Het kon monniken verplaatsen en priors afzetten.36 Vanaf 1404 was Hendrik visitator
ordinarius voor de Rijnprovincie. Hij was belast met de tweejaarlijkse visitatie en doorlichting
van alle kloosters van die provincie, wat inhield dat de economische situatie, de trouwheid
aan de regel en de vredigheid van de gemeenschap gecontroleerd werd. In 1405 bezocht hij
samen met prior Everard van Heussen de Engelse provincie, het jaar erna Nürnberg.37
Het Westers Schisma dat vanaf 1378 de Rooms-Katholieke Kerk in tweeën spleet, had ook
gevolgen voor de kartuizerorde. Er heerste verdeeldheid onder de monniken omdat
kloosters als het ware verplicht waren te kiezen tussen Rome en Avignon.38 Vooral in de
kloosters van de Lage Landen had het schisma een grote impact. Aan de ene zijde had je het
urbanistische kamp, pro paus Urbanus VI in Rome, aan de andere kant het clementistische
34
Worstbrock, ‘Heinrich von Coesfeld’, in: ²VL, kol. 616. 35
C. de Backer, ’12. Hendrik van Coesfeld’, in: Geurts 1984, p. 71. 36
De Grauwe 2001, p. 14. 37
Gaens 2007, p. 101 en De Backer in: Geurts 1984, p. 72. 38
Gaens 2007, p. 16.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
11
kamp, voorstander van paus Clemens VII in Avignon.39 Aanhangers van paus Clemens
zwoeren trouw aan de Grande Chartreuse, de urbanisten kozen een eigen prior-generaal die
uit het klooster te Seitz kwam.40 Op het einde van zijn leven probeerde Hendrik van Coesfeld
de beide kampen binnen de orde te verzoenen. Hij was de raadgever van prior-generaal
Stephanus Maconius, die zelf de urbanistische strekking leidde. Na het generaal kapittel in
Seitz (1409) bleven enkele priors achter om voorbereidingen te treffen voor de hereniging.41
Tijdens het generaal kapittel in de Grande Chartreuse (1410) werd de eenheid in de orde
hersteld. Men benoemde Hendrik opnieuw tot definitor en droeg de visitatie van de
Picardische provincie aan hem over. Hij was waarschijnlijk een nederig en devoot persoon
omdat hij vaak vroeg ontheven te worden van zijn functie.42 Van Coesfeld stierf op negen of
tien juli 1410 bij een bezoek aan de Brugse kartuis Genadedal.
2.2 Werken
Hendrik schreef vooral geestelijke en theologische werken over het kartuizerleven, de
meditatie, het gebed en de misviering. Het is moeilijk om zijn werk chronologisch te
rangschikken omdat er daarvoor geen criteria zijn.43 Zijn opvattingen over het afzweren van
privébezit, die hij bovendien deelde met Geert Grote, zette hij uiteen in Contra proprietates
religiosorum, ook wel Contra vitium proprietatis genoemd. De tribus votis monasticis gaat
over de drie kloostergeloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Het is een traktaat
in twee boeken dat hij voordroeg op een generaal kapittel; dit is af te leiden uit de
aansprekingen prelati en prelate.44 In de Epistola de instructione iuvenum et novitiorum
geeft hij novicen goede raad over het kloosterleven.45 Over het heilige en heilzame karakter
van de liturgie schreef hij De sacramento eucharistie, Orationes de sacramenti altaris,
Devota meditatio sive preparatio ad missam en De audiendis missis; de evangelische
armoede belichtte hij in De dulcedine evangelice perfectionis. Er zijn heel wat
prekenverzamelingen onder zijn naam overgeleverd.46 Een prior hield immers op veertien
39
Sanders 1990, p. 30-31. 40
Nu Žiče, in Slovenië. Gaens 2007, p. 16. 41
Sanders 1990, p. 145. 42
Zoals in het volgende hoofdstuk zal aangetoond worden. Hendrik schrijft immers in zijn Epistola voor dat je geen wereldlijke faam mag nastreven. Dit lijkt in tegenspraak met zijn ‘succesvolle’ curriculum vitae. 43
Worstbrock, ‘Heinrich von Coesfeld’, in: ²VL, kol. 617. 44
Idem, kol. 618. 45
De Epistola heet soms Epistula de institutione iuvenum et novitiorum. Sanders 1990, p. 156. 46
Sanders 1990, p. 157.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
12
kerkelijke feestdagen doorheen het jaar in de kapittelzaal een preek voor de monniken.
Hendrik van Coesfeld vervulde deze plicht trouw. Van zijn hand zijn verder Circumcisiorum
mysticum, De neomystis, Tractatus super biligam, Scripta utilia super tractatibus Petri
Hispani en Passio Jesu.47 Tenslotte zijn er enkele auteurs zoals Bostius en Petreius, die
werken van Hendrik vermelden die niet overgeleverd zijn: De confessione, De indulgentiis,
een Compendium operis de universo Guilelmi Alverni Parisiensis episcopi, In exodem mystice,
In epistolam d. Pauli ad Romanos, De annunciacione Dominica, Eulogium divi Pauli
Heremiticae en een verzameling brieven: Epistole ad diversos.
2.3 Banden met de devotio moderna
Hendrik van Coesfeld leefde in de periode waarin de beweging van de Moderne Devotie
opkwam en doorbrak (1380-1410). Drie belangrijke inspiratiebronnen van de ‘stichter’
ervan, Geert Grote, waren de Rijnlandse en Brabantse mystiek (dominicanen en Jan van
Ruusbroec) en de kartuizerorde.48 In 2.1 werd al vermeld dat Grote twee jaar in de kartuis
Monnikhuizen verbleef. Hyma zegt hierover:
At Monnikhuizen Groote became an ascetic. […] The Carthusian monks were delighted with their enthusiastic disciple [and] astonished at his gifts of argumentation and persuasion, [they] told him that so great a light of religious ardor as he possessed should no longer remain beneath the roof of their little monastery, and advised him to go out among the people and preach.49
De monniken speelden dus een belangrijke rol in het leven van Geert Grote en bronnen
tonen inderdaad aan dat hij kort nadat hij de kartuis in Arnhem verlaten had, begon te
preken in de hanzesteden van de IJsselvallei. Er wordt ook vaak aangehaald dat hij het
kopiëren van boeken afgekeken heeft van de kartuizers. Grote was een fervent bibliofiel. In
zijn huis in Deventer stichtte hij een gemeenschap van ‘zusters van het gemene leven’, waar
schooljongens die voor hem boeken kopieerden, tegen betaling langs kwamen.50
47
Sanders 1990, p. 157 voetnoot 82 zegt over de laatste drie genoemde werken dat “Hoekstra, ‘Hendri de Coesfeld’, 184 als enige deze werken vermeldt [in: Dictionnaire de Spiritualité, Ascétique et Mystique: doctrine
et histoire, dl. 7, Parijs 1969]”. 48
Van Dijk in: Geurts 1984, p. 11-14. 49
Hyma 1965, p. 11-12. 50
Hyma 1965, p. 44.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
13
Het kartuizermilieu vormde dus een stimulans en inspiratiebron voor Geert Grote maar
omgekeerd was dat eveneens het geval. Sanders zegt immers over zijn invloed op Van
Coesfeld: ‘De invloed van Geert Grote, die onder het prioraat van Van Coesfeld in
Monnikhuizen onderdak had genoten, is merkbaar in diens geschriften.’51 Het kapittel van
Windesheim, dat de kloosters van de Moderne Devotie die de regel van Augustinus volgden,
verenigde, had het centralistische bestuurssysteem, de bibliofilie, het visitatiesysteem en het
armoede-ideaal van de kartuizers overgenomen.52 Gaens zegt over het feit dat vele devoten
intraden bij de kartuizers dat ‘De kruisbestuiving tussen de Moderne Devoten en de
kartuizers […] de laatstgenoemden een ongekende roem [bezorgden]’.53 Mol verwoordt het
zo:
Gaens concludeert uit zijn gegevens dat de kartuizers en de voormannen van Windesheim elkaar gestimuleerd en beïnvloed hebben. De samenwerking was zo intensief dat we ons kunnen afvragen of de kartuizers ook niet als moderne devoten zouden kunnen worden betiteld.54
In de bundel van Engen en Verhoeven (2008) staat het resultaat van Gaens’ onderzoek naar
‘Connecties tussen Utrechtse en Amsterdamse kartuizers en stedelijke netwerken van
moderne devoten ten tijde van het interne schisma’.55 Met de benaming ‘kruisbestuiving’
tussen kartuizers en mensen uit kringen van de Moderne Devotie rond 1400, kan ik zeker
akkoord gaan maar stellen dat ‘kartuizers als moderne devoten zouden kunnen worden
betiteld’, vind ik toch een brug te ver.
51
Sanders 1990, p. 159. 52
Gaens 2007, p. 17. 53
Gaens 2007, p. 17 54
Mol in: Engen en Verhoeven 2008, p. 217. 55
Zie Engen en Verhoeven 2008, p. 69-106.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
14
3. De ‘novicenbrief’
Het derde hoofdstuk gaat voornamelijk over de inhoud van de brief. Hierbij is niet enkel
ingegaan op wat er precies in staat maar gaat er ook aandacht naar de drager, het
manuscript zelf dus. Gezien de lengte van de brief was het nuttig na te gaan in welke mate
we nog van een echte brief kunnen spreken. Daarom wordt er bekeken welke typische
epistolaire kenmerken er in de tekst voorkomen en of de Epistola niet eerder een traktaat
kan worden genoemd. Om af te sluiten, probeer ik iets te weten te komen over het
geïntendeerde publiek en de wijze waarop het manuscript gebruikt werd.
3.1 Overlevering
De Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum is in enkele handschriften overgeleverd.
Onderstaande tabel bevat alle Latijnse en Middelnederlandse tekstgetuigen die bekend
zijn.56 Appendix drie toont facsimileafbeeldingen uit vier handschriften: hs. Gent, UB, 1764;
hs. Darmstadt, ULB, 2246; hs. Brussel, KB 2415-18 en hs. Berlijn, SBB-PK, theol. lat. fol. 705.
Latijnse tekstgetuigen Middelnederlandse tekstgetuigen
Berlijn, SBB-PK, Ms. theol. lat. fol. 705, 2r-25r, 16de eeuw, 1570
Berlijn, SBB-PK, mgq 1122, fol. 1ra-48rb, 15de eeuw
Brussel, KB, hs. 2415-18, fol. 2r-36v, 2e helft 14de eeuw
Berlijn, SBB-PK, mgo 430, fol. 17r-84r, 15de eeuw
Kamerijk, Bibliothèque munic., ms. 835, fol. 1r-31r, 1411
Brussel, KB, hs. 11151-55, 218r-299r, 16de eeuw
Darmstadt, Universitäts- und Landesbibl., hs. 2246, fol. 1r-54v, ca. 1600
Deventer, Athenaeum-Bibl., hs. I 52, 15de eeuw
Parijs, Bibl. nat., ms. lat. 10718, fol. 2r-27v, 1468
Halle, Universitäts- und Landesbibl., Franckesche Stiftungen, AFSt/H P 4, 60v-116r, ca. 1450
Wenen, Hofbibl., hs. 15262, fol. 1r-57r, 15de eeuw, zonder proloog
Leiden, UB, hs. BPL 2383, fol. 165r-225r, ca. 1460
Gent, UB, hs. 1764, fol. 28vb-74ra, 2de helft 15de eeuw
Mainz, StB, hs. I 621, verdwenen57
Den Haag, KB, hs. 133 E 4
56
Voor deze opsomming gebruikte ik volgende literatuur: C. de Backer, ’12. Hendrik van Coesfeld’, in: Geurts 1984, p. 71-73.; F. Hendrickx (ed.), De kartuizers en hun klooster te Zelem. Tentoonstelling ter gelegenheid van
het negende eeuwfeest van de Orde 1084-1984, Diest 1984, nr. 20; R. Lievens, Middelnederlandse
handschriften in Oost-Europa, Gent 1963, p.75-76; R. Lievens, ‘Brinckerinck en Coesfeld’, in: Handelingen der
Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 35, 1981, p. 206 (verder afgekort als ‘HKZM’); Worstbrock in ²VL, kol. 620. 57
Worstbrock zegt hierover in ²VL, kol. 618: ‘Die ehemals in der Hs I 621 der StB Mainz erhaltene ‘Epistola de instructione noviciorum et iuvenum’ ist dort herausgerissen und wird seit langem vermißt.’
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
15
In het totaal zijn er dus veertien Latijnse en vernaculaire tekstgetuigen bewaard. De
handschriften met een Latijnse tekstgetuige uit Berlijn en Darmstadt komen oorspronkelijk
uit het Keulse kartuizerklooster van Sint-Barbara.58 In de literatuur stond niets vermeld over
vertaalde tekstgetuigen in andere volkstalen. Hoogstwaarschijnlijk is de brief enkel naar het
Middelnederlands vertaald. Opvallend is dat bijna alle Middelnederlandse versies uit de
vijftiende eeuw stammen. Dit zou kunnen betekenen dat de Epistola de instructione
iuuenum et nouiciorum na de vijftiende eeuw niet meer zo populair was. In elk geval hebben
deze handschriften oorlogen, confisquaties en plunderingen overleefd. Het vroegste
handschrift met een Latijnse tekstgetuige dateert uit de late veertiende eeuw. Uit dit
manuscript transcribeerde ik enkele stukjes. Appendix 1 op pagina 1XX is een lijst van de
overeenkomstige plaatsen waar hoofdstukken beginnen in beide handschriften. Hieronder
wordt uitgebreid ingegaan op hs. Gent, UB, 1764.59
3.2 Beschrijving handschrift en herkomst
Hs. 1764
Kloosterleven
Papier, 74 bladen, ca. 175 X 130 mm, tweede helft 15de eeuw
8 IV + 1 V. Twee kolommen van ca. 43 mm breed met ca. 10 mm tussenruimte. Gemiddeld aantal regels per kolom is 34. Liniëring is aangebracht maar niet overal zichtbaar (prickings niet bewaard). Moderne foliëring met inkt in de rechterbovenhoek van elke rectozijde: van 1 tot 74. Watermerk: een schild met drie driebladige lelies, bovenaan kroonachtige lussen, onderaan rond met uitloper. Telkens in de vouw en dus moeilijk te identificeren maar overeenkomsten met Piccard, Wasserzeichen Lilie, nrs. 1549 tot 1628. Eén hand: littera gothica hybrida. Rubrieken, rubricering, rode onderstreping. Enkele rode paragraaftekens. Op fol. 1r een versierde blauwe initiaal van 6r. hoog en naast de eerste kolom versiering met penwerk in geel, blauw en rood; bij elk kapittelbegin rode lombarden van 2 tot 3r. hoog. Representanten onder of naast rode inkt nog zichtbaar. Zeventiende-eeuwse band bestaande uit kartonnen platten overtrokken met perkament, 177 X 137 X 21 mm. Voor- en achteraan telkens twee schutbladen. Bovenaan op de rug van de band staat amper leesbaar ‘Het cloester leuen’. Op fol. 74v staat in een andere, cursieve
58
Zie de Handschriftendatabank van Manuscripta Mediaevalia op <http://www.manuscripta-mediaevalia.de/>. 59
C. de Backer beschreef het handschrift op p. 71 in Geurts, 1984. Enkele zaken heb ik van hem overgenomen. Lievens, ‘Brinckerinck en Coesfeld’, in: HKZM, p. 202-206 focust meer op de inhoud. De lay-out is gebaseerd op J. Reynaert, Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de bibliotheek van de universiteit te Gent,
Deel 1, Gent 1996.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
16
hand ‘dit boch hoert tot scaghen’. In de linkerbovenhoek op de binnenkant van het voorplat staat in inkt ‘Hs 1764’, op het achterplat rechtsonder een omcirkeld sterretje in potlood, gevolgd door de cijfers 929251-10. De snede van het boekblok was oorspronkelijk rood geverfd. INHOUD fol. 1ra-fol. 28vb: elf Collaties van Johannes Brinckerinck (ca. 1359 - 1419)60
Inc. Hier beghint een boec gheheten cloester leuen. Maria magdalena sochte den here vroe. inder morghen stont Ende si vant hem recht als een gardenaer… Expl. Ick beueel mijn der gebenedider passien door welken ic bin vanden viant verlost. Ende ick beueel mijn alleen den god der waerheit die van mijn verdreuen heeft ale begheerten ende valscheit.
fol. 28vb-fol. 74r: Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum van Hendrik van Coesfeld (ca. 1350 - 1410)
Inc. Alre liefste in cristu ihesus du hebste mi langhe tijt gebeden ende mit stadiger aenhangen van di wat te scriuen tot salicheit dijnre sielen daer. ic dicke mede beganghen hebbe geweest. Expl. … ende di volstandicheit gheuen tot enen salighen eynde. Want wie volstandich is tot inden eynde die sel behouden bliuen. Dat gonne ons die vader die soen ende die heilighe gheest. Amen. A.M.E.N Deo Gracias. Lof. Sy. Die Soete Naem. Ihesus.
In het handschrift zelf staat vermeld dat het toebehoorde aan Schagen. Dit is een
plaatsnaam; de Noord-Hollandse gemeente bestaat nog altijd en ligt tussen Alkmaar en Den
Helder. Tot ca. 1576 bestond er een convent van tertiarissen, Sint-Catharina, dat
toebehoorde aan het Kapittel van Utrecht.61 Het stichtingsjaar van de gemeenschap is niet
bekend, maar in 1421 nam hertog Jan van Beieren het convent met al zijn goederen in
60
Lievens geeft telkens de incipits van de collaties. Het auteurschap van de laatste twee collationes is betwist, want het corpus van Brinckerincks preken ligt lang niet vast. Zie Lievens in HKZM, p. 202-205. “Johannes Brinckerinck (ca. 1359-1419) was een leerling van Geert Grote, die hij vergezelde op zijn predikreizen. Hij was rector van het Meester Geertshuis in Deventer en de stichter en eerste geestelijke leider van het zusterklooster te Diepenveen (1400-1419). Hij was een streng leidsman, die toezag op de orde en de godsvrucht in het klooster. Zijn vrees voor vrouwen was groot: wanneer hij tot de zusters sprak wendde hij het hoofd af en tijdens zijn preken zaten de zusters met de rug naar hem toe. Sommigen van hen zagen zijn gezicht voor het eerst toen hij op zijn doodsbed lag.” (Huisman, ‘53. Joannes Brinckerinck, Collaties’, in Geurts 1984, p. 161 – mijn onderstreping – A.W.) De nonnetjes maakten aantekeningen terwijl Brinckerinck aan het spreken was. Waarschijnlijk heeft zijn biograaf, broeder Rudolf Dier de Muiden (1384-1459) uit Deventer, later de notities verzameld en een compilatie van acht van zijn collaties gemaakt. W. Moll gaf die in 1866 uit naar twee handschriften. (P. F. J. Obbema, in: Gruijs 1985, p. 277-278). De combinatie van Coesfelds Epistola en Brinckerincks preken vinden we ook in hs. Brussel, KB, 11151-55, hs. Berlijn, SB, mgq 1122 en hs. Halle, ULB, P 4 (Lievens 1981, p. 206 en De Backer in Geurts 1984, p. 72). 61
Uitgebreide informatie over Schagen en andere conventen die de derde regel van St.-Franciscus volgden in het middeleeuwse bisdom Utrecht is te vinden in het (digitale) Monasticon Trajectense, een project van de Letterenfaculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam: <http://www3.let.vu.nl/project/monasticon/ index.html>. De uitvoerders zijn prof. dr. K. Goudriaan, dr. S. Corbellini en dr. A. Janse. Deze webpagina is de bron voor alle historische gegevens over het klooster.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
17
bescherming. In dat jaar moet het dus zeker al bestaan hebben. In 1568, ten tijde van de
Opstand, plunderen vagebonden het convent. Ze worden niet veel later gevangengenomen
en ter dood veroordeeld. Een octrooi uit 1577 bewijst dat koning Filips II aan de schepenen
van Schagen toestemming verleende om de conventsgebouwen te herbestemmen als
weeshuis. Een jaar eerder was het beheer van de conventsbezittingen overgeheveld naar de
wereldlijke macht. Toen woonden er maar negen zusters meer. Zij mochten in een deel van
de gebouwen blijven wonen tot ze stierven, hoewel er heel wat problemen waren tussen het
stadsbestuur en ex-conventualen. In de decennia die volgden, werden de gebouwen
verhuurd aan particulieren en deden ze dienst als school en weeshuis, dat pas in 1820 werd
afgebroken. Uit oorkonden is af te leiden dat de conventualen zich onder andere bezig
hielden met spinnen en bier brouwen. De nonnen onderhielden waarschijnlijk ook ‘een
gasthuis voor zieken en minder bedeelden’.
Noch in de secundaire literatuur, noch in de UB van Gent heb ik iets gevonden over de
manier waarop het handschrift in de Gentse UB is terecht gekomen.
3.3 Inhoud van de Epistola
De lange brief bestaat uit een proloog, achtendertig hoofdstukken en een epiloog.
Worstbrock zegt over de inhoud: 62
Er bietet in 37 Kapiteln eine umfassende Verhaltenslehre für das klösterliche Leben. Sie steht unter den Gesichtspunkten radikaler Weltabsage und vollkommener Disziplin des inneren und äußeren Menschen. Die Schwerpunkte der Unterweisung bilden das Leben in der Zelle (c. 6-11), der Gottesdienst (c. 12-15), das Leben in der Mönchsgemeinschaft (c. 17-33) mit seinen vielfältigen Versuchungen, die caritas
fraterna zu verletzen. Volgens hem zijn er zevendertig hoofdstukken. In de Latijnse tekstgetuige van de tekst, in hs.
Brussel, KB, 2415-18, is niet aangegeven waar de afzonderlijke hoofdstukken beginnen. In de
Middelnederlandse tekst gebeurt dit door titeltjes in rubriek en zijn er achtendertig
dergelijke titeltjes. Het kan goed zijn dat in de tekstoverlevering één kapittel ooit als twee
kapittels is overgenomen. De lengte van de hoofdstukjes in hs. Gent, UB, 1764 varieert van
één kolom (hoofdstuk 9: 38 regels) tot veertien kolommen (hoofdstuk 38: 482 regels). Ik ga
grosso modo akkoord met Worstbrocks indeling, die wel verfijnd kan worden. Waarom laat
62
Worstbrock in ²VL, kol. 620.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
18
hij het gemeenschapsleven stoppen bij hoofdstuk 33? Waarbij hoort hoofdstuk 16? Zelf stel
ik volgende zevendelige indeling voor:
� Algemene inleiding: voorbereiding, volharding, eenzaamheid (1-5)
� Het leven in de cel (6-11)
� De misviering; gedrag in kerk en refter (12-16)
� Omgang met andere broeders, leven in de gemeenschap (17-20)
� Raadgevingen tegen achterklap en voor opbouwende kritiek (21-28)
� Naastenliefde: ‘broederlike minne’ of fraterna caritas (29-34)
� Afsluitende tips rond verleidingen, vergaderen, harde woorden en hoogmoed
(35-38)
Hieronder volgt een beschrijving van de inhoud van de Epistola volgens hoofdstuk. De
proloog en epiloog zijn weggelaten omdat die inhoudelijk en vormelijk in 3.4 worden
besproken. Een verwijzing naar de exacte locus waar het hoofdstuk begint, wordt telkens na
het hoofdstuknummer vermeld, zodat de desbetreffende passage in deel II snel kan worden
opengeslagen. Ook de titeltjes uit hs. 1764 zijn telkens toegevoegd omdat ze grotendeels de
lading dekken. Ze bieden als het ware al een synopsis van het kapitteltje.
� Algemene inleiding: voorbereiding, volharding, eenzaamheid
In hoofdstuk 1: fol. 29r b 2, Vanden yonghen te leren hoe si hem bereyden sellen inder
oerden te gaen […] schetst Hendrik van Coesfeld de stappen die je als mens moet
ondernemen voor je intreedt. Er moet afscheid genomen van ouders en vrienden – maar in
het klooster kan je blijven bidden voor hun zieleheil – en van vleselijke lusten en begeerten.
De vereniging met God en het ware, geestelijke leven in de hemel worden al in het
vooruitzicht gesteld.
Met het begin van hoofdstuk 2: fol. 30r a 8, Hoe men inden cloester ter cellen ende ter
ewicheit gaen sel ende wat men doen sel […] ben je al ingetreden. Hier gaat het vooral om
boetedoening en het biechten van zonden. De innerlijke mens moet volledig ‘gereinigd’
worden, want Jezus woont enkel in een onbevlekt ‘huis’. Dan pas hoor je in je hart Gods
stem en krijg je de zoete drank van wijn en honing. De auteur geeft de tip mee om je zonden
op te schrijven op een blaadje en dat bij je te houden.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
19
Hoofdstuk 3: fol. 30v b 27, Hoe hem een uitrecken sel tot gheestelike voertganc ende dat hi
weder dencken sel dye vuericheit des eersten daghes van sijnre bekeringhen […] gaat over
volharding. Nadat je een nieuw mens geworden bent, moet je steeds de gedrevenheid en
motivatie van de eerste dag in het achterhoofd houden. Als je vooruitgang geboekt hebt op
geestelijk vlak, is dat aan God te danken. Als het slechter gaat, is dat je eigen schuld en moet
je van vooraf aan beginnen.
In hoofdstuk 4: fol. 31v a 14, Vanden leven veelre persoenen […] komt die volharding terug.
Een novice moet niet ‘achterom kijken’ en terugdenken aan de wereld buiten het klooster.
Het is een grotere zonde de ingeslagen weg niet meer te volgen dan de weg naar God niet te
kennen. Een zonde is in het klooster veel groter omdat clerici meer gratie van God gekregen
hebben. Hendrik van Coesfeld zegt dit niet om de lezer te beangstigen, maar om hem te
waarschuwen, opdat hij zorgvuldig te werk zou gaan en een beredeneerde keuze zou maken.
Hoofdstuk 5: fol. 32r b 4, Dat vijfte capittel: van twerehande behoedinge van bynnen ende
van buten […] vertelt dat je als monnik steeds voorzichtig en bedachtzaam moet zijn,
enerzijds in de cel, als je alleen bent maar anderzijds ook als je buiten de cel in gemeenschap
bent. De ziel mag niet bevlekt worden door slechte dingen te zien. Je moet de cel zo weinig
mogelijk verlaten en steeds zo snel mogelijk terugkeren naar de eenzaamheid.
� Het leven in de cel
Hierop volgt hoofdstuk 6: fol. 33r a 20, Dat seste capittel: hoe men inder cellen leven sel […],
de concrete richtlijn voor het leven in de persoonlijke cel. Alle werken en opdrachten moet
je uitvoeren alsof je oversten voortdurend aanwezig zijn. Met je lichaam ben je in de cel,
maar je gedachten en begeerten zijn naar de hemel gericht, zodat de cel een beetje hemel
wordt en de engelen zich verblijden in jouw deugdelijke vooruitgang. Door zelf voorbeeldig
te leven, vorm je een motivatie voor anderen. Je moet Christus’ passie vaak gedenken.
In hoofdstuk 7: fol. 33v b 13, Watmen in der cellen scuwen sel ende hoe scadelijc het is niet
recht te leven […] wordt benadrukt dat je niet mag toegeven aan verveling en tijdverspilling.
Je mag niet voortdurend tobben over hoe je de tijd kan doden, want de engelen zullen je
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
20
verlaten en duivels zullen bij je komen wonen en je verleiden met bekoringen. Teveel
schrijven baat niet, want op het Laatste Oordeel zullen alle boeken gesloten zijn.
Hoofdstuk 8: fol. 34v a 19, Van ledicheit sonderlinghe inder cellen te scuwen […] gaat nog
verder in op de ledigheid. Die is immers de bron van alle zonden, ze maakt de mens
depressief en verdrietig, en vermindert de deugdzaamheid. Je wil de cel verlaten omdat ze
een kerker, hel en gevangenis is geworden. De auteur raadt aan om nuttige bezigheden af te
wisselen: bidden, schrijven, studeren, zolang je maar één of tweemaal per uur bidt en
gevoelens van tevredenheid of voldoening kent.
Het kortste kapittel, hoofdstuk 9: fol. 35r a 27; Hoe rusteliken het is in der cellen niet te
hebben dan dat noet is. Dat IX capittel […] gaat over karigheid van persoonlijke bezittingen.
Hoe meer je bezit, hoe meer je zult begeren. Monniken die veel wensen, zijn een last voor
de oversten en medemonniken.
Vervolgens geeft hoofdstuk 10: fol. 35r b 31, Hoe salich ende rustelic het is anders menschen
niet te gheven noch te nemen van hen. X capittel […] de raad om niets uit te lenen of te
vragen aan anderen. Als je de ene iets geeft, moet je de andere ook iets geven. Als je het
geleende nog niet hebt teruggekregen, denk je er voortdurend aan of klaag je tegen anderen
en kan dit aanleiding geven tot allerlei zonden.
Het laatste kapittel met betrekking tot het leven in de cel is hoofdstuk 11: fol. 35v b 9, Hoe
men naersteliken merken sel als men die clocken luut wat sij ghebiet te doen ende waer si
toe roep ende sonderlinghe als si ghebiet te rusten te gaen. XI capittel […]. Het gelui van de
klokken wordt vergeleken met een bazuin van de Heer en de luidende stem van je
bruidegom, Christus. Bij een dergelijk signaal moet je direct doen wat van je verlangd wordt,
vooral als de klokken oproepen om te rusten. Anders zit je er in de kerk maar mottig bij en
verblijdt de duivel zich omdat hij je kan beschuldigen bij het Laatste Oordeel.
� De misviering; gedrag in kerk en refter
Hoofdstuk 12: fol. 36r a 24, Van veel versumelheit inden dienste gods van binnen ende van
buten. Dat XIJ capittel […] sluit naadloos aan op het vorige. Als je tijdens de mis in slaap valt,
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
21
mishaag je de engelen en wordt je bespot door de duivels. Je mag niet onachtzaam wezen,
prutsen of aan andere dingen denken. Luister aandachtig naar het gezang en de lezingen, die
de zangers en lezers vervullen van vreugde en devotie. Laat je gedachten niet afdwalen als je
zelf zingt. Hoe kan God aandacht schenken aan je gebed als je er zelf niet volledig mee bezig
bent?
Hoofdstuk 13: fol. 37r b 26, Hoe men haesten ende bereyden sel de dienste gods. Dat XIIJ
capittel […] gebiedt dat je bij het eerste signaal van de klokken alle werk moet achterlaten,
zodat je zeker bij het derde signaal in de kerk of kapel bent. Bereid je gebeden voor, enkel
dan zal God je verhoren. Kom nooit te laat in de mis en ga nooit vroeger weg, want de duivel
is de vijand van alle goede werken.
In het volgende hoofdstuk, 14: fol. 37v b 19, Hoemen die oghen bewaren sel inden choeren
ende inden reventer ende dat men lichtvaerdicheit ende ander ontamelicheit scuwen sel.
XIIIJ capittel […], geeft Hendrik van Coesfeld de raad mee om de ogen in de kerk of in de
refter gesloten te houden of te richten op de borst. Onrustige ogen getuigen immers van een
onrustig hart. Zaken die je ziet kunnen aanleiding geven tot ongepast, onbeleefd gedrag.
Denk aan hetgeen gezongen of voorgelezen wordt, daardoor wordt de ziel gevoed.
Vervolgens blijft de auteur bij de liturgie.
In hoofdstuk 15: fol. 38r b 8, Hoe goet het si gaern ende devoetelijc te dienen ter missen
ende hoe scadelijc het is niet te willen dienen. XV capittel […] wordt benadrukt hoeveel
voordelen het heeft om mee te helpen in de mis. Zeker als je tot priester gewijd bent, zou je
iedere keer moeten bijdragen aan de liturgische viering. Als de priester iets vraagt,
gehoorzaam hem en antwoord op zijn vragen, want hij is de plaatsvervanger van Christus.
God oordeelt heel streng bij verzuim omdat het een zware zonde is niet dienstig te zijn. In de
hemel staan één miljoen engelen God bij: zo graag en devoot moet je dienen.
Het laatste hoofdstukje hoort niet meer bij de mis, maar sluit qua inhoud wel nog aan bij het
vorige: hoofdstuk 16: fol. 39v b 3, Dat XVI capittel: hoe men eten ende drincken sel ende om
genen dinghen murmureren sel […]. Wees tevreden met het voedsel en de drank die je
voorgezet krijgt en klaag niet tegen medemonniken. Het enige waar je van leeft, zijn zonden
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
22
van anderen en aalmoezen, begeer dus geen luxe en geef niet toe aan vleselijke lusten. De
mens is naakt geboren en zal ook naakt van deze wereld verdwijnen, aldus Job. Om de geest
te spijzen, heb je idealiter wat stichtelijke, belerende lectuur in je cel. Die moet je geregeld
overdenken.
� Omgang met andere broeders, leven in de gemeenschap
In hoofdstuk 17: fol. 40v a 10, Dat seuentiende capittel: hoemen uit sel gaen spreken ende
hoe men daer toe bereyden sel in sinen seden woerden ende ghelaet, wesende bi ander
menschen in stichticheit ende in eren […] vertelt de auteur hoe je moet reageren in het
bijzijn van anderen. Wapen je van tevoren met devote gebeden, blijf beleefd en bedwing je
ogen en andere zintuigen. Zorg ervoor dat je zedig en goed gemanierd overkomt. Praat met
weinig woorden en vermijd overmaats lachen. Als je iets fouts of slecht gedrag ziet, reageer
er niet op. Je bent er immers om over jezelf te oordelen en jezelf te corrigeren, en niet de
anderen. Als je iets hoort van dienaren die eten komen brengen, zoals roddels over
gebreken van anderen of nalatigheid van oversten, zeg daarop vriendelijk dat je er niets over
wil horen. De anderen zullen je respecteren en jij blijft vredig en puur.
Hoofdstuk 18: fol. 41v a 4, Dat XVIIJ capittel: van rechte onderdanicheit ende love enen
goeder geestelike mensce […], vertelt dat je steeds gehoorzaam moet zijn zonder te morren.
Afkeer, woede en wrok tegenover oversten en medemonniken is uit den boze. Als je zo
handelt, ben je geliefd, word je geprezen en kom je dichter bij Christus in waarachtige,
volkomen minne. Als de oude slang of Leviatan een aanslag beramen op je devote ziel, zullen
Christus en de engelen die als een sterke muur beschermen, zowel overdag als ’s nachts.
In het begin van hoofdstuk 19: fol. 42v a 17, Dat XIX capittel is van onlove ende scadelicheit
een ongestorvens geestelics mensches […], voert de auteur een zelfgenoegzame persoon op,
die alwetend en gewiekst is. Hij meent alles te kennen, behalve zichzelf. Zulke mensen
maken weinig kans om voortgang te boeken op deugdelijk vlak. Schuw ook de omgang met
mensen die onschuldig pleiten als ze zelf iets misdaan hebben, of zich niet willen verzoenen.
Volgens Hiëronymus wordt de mens zelden beter of slechter dan het gezelschap waarin hij
verkeert. Het kwade te kennen is bovendien niet slecht, zo weet je tenminste wat je moet
vermijden. Je zondigt enkel als je kwaad doet.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
23
Hoofdstuk 20: fol. 44r b 7, Dat XX capittel is hoe men colloquien ende in te gader spreken
bliven sel […] toont dat je in discussies rustig en met mate moet spreken. Blijf niet tot de
laatste hangen, maar rep je snel terug naar je cel en de eenzaamheid. Als je zachtmoedig en
vreedzaam bent onder de monniken, ervaren ze je als een ware leerling van Christus en niet
als een vergramde leeuw.
� Raadgevingen tegen achterklap en voor opbouwende kritiek
Het volgende hoofdstuk, 21: fol. 44v b 18, Dat XXI capittel van scadelicheit te gader te
spreken besyden in heymelike steden ende te scuwen afterspraec runinge ende
murmueringe […], is het eerste in een reeks over ‘achterclap’, het kwaadspreken achter
iemands rug. Laat je niet meetrekken in nissen door anderen die willen roddelen over
gebreken en zonden van anderen. Mocht het toch gebeuren, verdedig je de afwezige
monnik. De ziel moet blint en bevreesd zijn voor achterklap, want de mensen mogen de
roddels dan wel niet horen en niet zien, God de Rechter ziet alles, en de duivel die je
aanklaagt op het Laatste Oordeel, ook. Roddels horen is even erg als roddels uitspreken.
Nadat hoofdstuk 21 de schadelijke effecten van achterklap belicht heeft, geeft hoofdstuk 22:
fol. 45v b 30, Dat XXIJ capittel een nutte leringe ende raet tegen afterclap […] goede raad om
er mee om te gaan. Eerst vertelt Hendrik van Coesfeld een verhaal over een ‘outvader’. Een
leerling kwam naar hem toe en zei dat een andere broeder over hem geroddeld had. De
kerkvader ‘trok de venijnige pijl uit zijn hart’, zodat de discipel genezen werd. Volgens
Salomon ligt het leven en de doot in de tong. Als je achter iemands rug spreekt en kort
daarna met dezelfde tong gebeden uitspreekt, kan je van God niet verwachten dat hij je
gebeden verhoort. Opstokers vind je bovendien nooit onder goede mensen of geestelijken.
Als roddelaar doe je jezelf meer kwaad aan dan de persoon over wie je roddelt.
Hoofdstuk 23: fol. 47r a 1, Dat XXIIJ capittel is een salige ende vervaerlike berispinge teghens
coenheit des afterclapers ende die ander laster te doen […] toont hoe je moet omgaan met
de overmoed en onverschrokkenheid van roddelaars die zeggen dat ze hun mening wel recht
in het gezicht zullen zeggen. De auteur windt zich hier zelfs eventjes op (fol. 47r a 17-20).
Belangrijk in dit hoofdstukje is Paulus’ allegorie dat we allen deel uitmaken van Christus’
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
24
lichaam. Als er geen verdeeldheid of twist is, zijn we samen één geestelijk lichaam. De leden
zorgen ook voor elkaar en als één lid bedroefd is, is het hele lichaam in een droevige
stemming. Opstokers en roddelaars maken geen deel uit van dit geestelijke lichaam.
Hoofdstuk 24: fol. 48r b 10, Dat XXIIIJ capittel hoemen verduldich wesen sel in achterclap te
lyden of smadeliken woorden te liden ende oec viel goeder leeringe […] zegt, dat als je
geduldig en lijdzaam om kan gaan met mensen die je iets verwijten, je zowel zijn zonden
vermindert als jouw deugden vergroot. Als het verwijt dat je naar het hoofd geslingerd werd
bovendien waar is, word je gereinigd en worden je zonden je vergeven. Een stoïsche of
opgewekte houding straft de roddelaars meer dan een bedroefde. Vervolgens komt een
citaat van paus Leo de Grote en de allegorie van de lelie die bestand is tegen regen en storm,
gevolgd door enkele wijsheden van Salomon en de exempla van Job, koning David en Simi.
Het vijfentwintigste hoofdstuk: fol. 50r b 13, Dat XXV capittel is hoe dat in ouden tiden grote
coninghen ende wise philosophen verduldich waren afterclap ende overlast in hare
tegenwoerdicheit te liden […] is één grote cataloog van exemplarische figuren, waaronder
filosofen en Romeinse keizers. Voor een grondigere analyse verwijs ik naar het vierde
hoofdstuk. De personen die de revue passeren, blinken stuk voor stuk uit door hun geduld
en onverstoorbaarheid.
Hoofdstuk 26: fol. 51v a 30, Dat XXVI capittel is hoe men toornicheit bedwinghen sel ende
vrede hebben mit allen menscen […]. Met andere mensen leef je in vrede en
eendrachtigheid. Mocht het gebeuren dat je woede of toorn voelt opkomen, is het
aangeraden om terug te keren naar de eenzaamheid van de cel. Op dergelijke momenten is
het immers wijzer te zwijgen dan je boosheid met woorden te uiten. Heb je iemand iets
misdaan, verzoen je eerst en vraag om vergeving. Als iemand jou terechtwijst, repliceer je
met onderdanige, welwillende woorden om geen toorn op te wekken.
Hoofdstuk 27: fol. 52r b 30, Dat XXVIJ capittel is hoe dat die ootmoedige mensce gaern
berespinge ontfanget mer die hovaerdige niet. Ende hoe hem een hebben sel alsmen
hem berispet […] gaat over kritiek. Neem die graag in ontvangst en reageer niet als
hoogmoedige mensen. Als je zelf wijze mensen berispt, zullen ze van je houden omdat je
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
25
hen helpt hun levenswijze te verbeteren. Onwetenden haten en versmaden daarentegen
opbouwende kritiek.
Hoofdstuk 28: fol. 53v b 17, Dat XXVIIJ capittel is. Hoe iemant sinen broeder wroegen of
corengieren mach of doen corengieren sonder sonde of mit sonde ende van te scuwen
onrecht onrecht oerdel ende quaet vermoeden […]. De beste leidraad hiervoor is
Augustinus. Je mag niemand corrigeren die je haat. De mens zal door anderen beoordeeld
worden met zijn eigen oordeel. Kijk eerst naar jezelf voor je de ander van iets beschuldigt.
Vooroordelen of een kwaad vermoeden zijn schadelijk, want je weet niet wat er in de
andere mensen verborgen is. In alle mensen steekt de schoonheid van het waarachtige licht
en de zuiverheid van het geweten. Als je zelf oordeelt stel je jezelf boven god en gelijk aan
Christus. Als je iemand haat, lijkt alles dat hij doet slecht, en omgekeerd. ‘Soe wie van u
sonder sonde is. Die werpt eerst den steen op haer’, dus enkel wie zonder zonde is, mag de
ander berispen, aanmanen of bekeuren.
� Naastenliefde: ‘broederlike minne’, of ‘fraterna caritas’
In hoofdstuk 29: fol. 57r a 20, Dat XXIX capittel is van hoocheit des edelen doechts der
broederliker minnen […] zegt Hendrik van Coesfeld dat de liefde de hoogste van alle
deugden is en dat ze aan de basis ligt van alle andere deugden. Zonder de caritas ben je
geen kind van God en kan je hem niet beminnen. Immers, wie zal van de onzichtbare God
houden als hij niet van zijn ‘zichtbare’ medemensen houdt?
Hoofdstuk 30: fol. 58r a 24, Dat XXX capittel is waer in waerachtige broederlike min staet
ende van teikenen der broederliker minnen […]. Volgens Gregorius heeft de echte
naastenliefde twee kanten: enerzijds moet je van je vrienden houden, maar anderzijds ook
van je vijanden. Alle mensen en dieren kunnen het eerste, of ze nu goed of kwaad zijn. Het
tweede is moeilijker en noodzakelijk voor de gelukzaligheid van de ziel. De liefde, die sterker
is dan de dood, is als een goed moeder: ze voedt de ziel, oefent je in de deugdelijke
voortgang en verdrijft je angsten. Als je zonden en gebreken in je hart hebt, effen je het pad
voor de duivel. Hij geeft je een bezwaard, onrustig en angstig gevoel. Heb je daarentegen
een zuivere ziel zonder haat, nijd en leugens, maak je plaats voor de Heilige Geest, die je
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
26
zorgen verlicht en je vrolijkheid schenkt. Op die manier vervul je Gods wetten van de
decaloog.
Daarop volgt hoofdstuk 31: fol. 60v b 2, Dat XXXI capittel is van gebrec ende verlies der
waerachtiger broederliker minnen […], waarin de auteur zegt dat je even ver van Gods liefde
bent als van de liefde voor de medemens. Kwaadsprekers bevlekken enkel hun eigen tong en
ziel en berokken anderen geen schade. Zij bidden wel ‘vergeef ons onze schulden zoals ook
wij vergeven onze schuldenaren’, maar zeggen eigenlijk hoe God hen moet veroordelen. Je
moet vergeven met de mond en met het hart om gelukzaligheid te ervaren.
Hoofdstuk 32: fol. 61v b 29, Van teykenen der gheveynsder of van valscher broederlike
mynnen […]. Hoe kan je van iemand houden als je niet graag in zijn of haar gezelschap bent
of weigert met die persoon te spreken? De auteur voert het voorbeeld van Judas op, die
Christus verraden heeft. Wie een ander niet met de mond toespreekt, kan hem niet
liefhebben in zijn hart. Jezelf verblijden bij iemands tegenspoed of bedroefd zijn om zijn
voorspoed, getuigen ook van valse caritas. Zij is Gods vijand, de bespottingen van duivels, de
blintheid van de mensen en een boos beest.
Hoofdstuk 33: fol. 63r b 21, Dat XXXIIJ capittel hoe dat veel saligher reden sijn lerende den
ghenen die verwrocht is ende die mysdaen is om te arbeiden ende sorchvoudich te sijn te
versoenen den ghenen die hem mysdaen hebben al ist hem contrari […] gaat, zoals in de titel
staat, over verzoening van een schuldige. Als iemand je iets aangedaan heeft, moet je hem
dwingen tot verzoening, want daar komen zes goede zaken uit voort. Ze hebben te maken
met de fraterna caritas in het algemeen. De eerste is het verstand en de rede die de mens
gekregen heeft. Dieren zijn in het liefhebben gelijk, als ze gekwetst worden, vergeten ze het
snel. De mens is verstandig genoeg om te vergeven. Ten tweede heeft de duivel geen ontzag
voor zuiverheid en puurheit van de ziel, vasten, en het weggeven van bezit wanneer je in het
klooster trekt. Hij ontziet wel de eendrachtigheid onder de mensen en de liefde, die hij zelf
in de hemel verloren heeft. Ten derde is er het medelijden met anderen. Als geestelijke
moet je inzitten met mensen die je iets aandoen en die te wereldlijk leven, omdat ze
onwetend zijn. Ten vierde komt het er op aan de gebroken liefde te lijmen door verzoening
met de schuldige. Als je mensen aantrekt tot Gods liefde, maak jij er ook deel van uit. Ten
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
27
vijfde is de caritas erg goed voor het lichaam, want het is dé garantie op een vredig en
gelukkig gevoel, een lang leven en lichamelijke gezondheid. Haat en nijd verderven lichaam
en ziel zodat je dor, mager en depressief wordt. Een laatste punt gaat over mensen
overtuigen. Het is logisch dat je houdt van mensen die zelf liefhebben. Het is echter een
grotere verdienste mensen die niet beminnen, van Gods liefde te overtuigen met goede
werken.
In hoofdstuk 34: fol. 66r a 26, Dat XXXIIIJ capittel is een nutte leringe den vianden te minnen
uut sinte augustinus sermoenen […] baseert Hendrik van Coesfeld zich op de preken van
Augustinus. Het is heel moeilijk je vijanden te beminnen op aarde maar in het eeuwige leven
zul je daarvoor een grote beloning krijgen. Mocht iemand van een hogere stand je iets
verwensen of onrecht aandoen, zou je niet zo snel durven te antwoorden. Indien iemand uit
dezelfde of een lagere stand hetzelfde zou doen, verval je gemakkelijk in toorn en
kwetsende woorden. Het komt erop aan geduldig te blijven.
� Afsluitende tips rond verleidingen, vergaderen, harde woorden en hoogmoed
Hoofdstuk 35: fol. 67r a 15, Dat XXXV capittel is hoemen quade vleyschelike droofheit scuwen
sel ende becoringe openbaren sel […]. Als het eens niet meezit of als je veel tegenwind krijgt,
ontvang de tegenspoet dan lijdzaam en bedenk dat je met Gods toestemming moet lijden.
Zo versterk je de zaligheid van je ziel. Verweer je tegen het idee van kloosterverlating – dit is
werk van de duivel, vooral het eerste jaar – en ban alle vleselijke en onzuivere gedachten uit
je ziel. Vertel je oversten of meester steeds dat je in verleiding gebracht wordt en krop het
niet op.
Hoofdstuk 36: fol. 67v b 27, Dat XXXVI capittel hoe een broeder hem hebben sel alsmen van
oerbaerliken saken spreket ende als broders vergaderen teinde […]. Wees karig met
woorden als je vergadert met medemonniken. Mocht je twijfelen, zeg je beter niets, want je
komt wijzer over als je je simpel en onderdanig opstelt. Als jouw voorstel afgewezen wordt,
wees dan niet bedroefd of word niet boos.
Hoofdstuk 37: fol. 69r b 5, Dat XXXVIJ capittel hoe men scheldinghen ende hardicheit scuwen
sel al om dinghen het si […] gaat over het bestrijden van tweedracht. Ben je het niet eens
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
28
met iemand, keer je dan om en begin niet te schelden of te roepen op die persoon, ongeacht
van welke stand die is. Stel de wil van anderen boven jouw eigen wil en de mensen zullen
zeggen dat je in ware broederlike liefde leeft. Aan echte vrienden kan je geheimen
toevertrouwen en de verenigde liefde vormt dankzij de eendrachtigheid één front tegen de
duivel.
In het laatste en langste hoofdstuk, 38: fol. 70r a 1, Dat XXXVIIJ capittel is hoemen niet
arbeiden en sel om diensten om hoge staet te vercrigen ende hoemen scuwen sel
vermetelheit ende groet te willen scinen […], wordt benadrukt dat je een geestelijk leven
moet blijven leiden én vooruitgang moet boeken op deugdelijk vlak. Sommigen draaien
echter hun ogen om en richten hun zinnen op wereldse eer. Zij krijgen geen vruchten van
het geestelijke leven en mogen God niet aanschouwen omdat ze verblint zijn. Ze regeren
liever zelf dan geregeerd te worden en keren na een verblijf in het klooster terug naar het
aardse, seculiere leven, zoals een pas gewassen varken dat zich weer in de drek rolt. Zaken
die ze in de Bijbel gelezen hebben, verkondigen ze zonder ontzag en duiding aan de mensen.
Heiligheid en devotie streven ze na, maar in werkelijkheid worden ze bespot. Het
belangrijkste is dus eerst alles aan jezelf te leren. Als je daarna predikt of anderen
onderwijst, leef dan volgens je eigen leer. Hoe kan iemand die vervuld is van wereldse
begeerten spreken over het aanschouwen van God? Uiteindelijk spreekt de auteur de hoop
uit dat de lezer altijd onderdanig en zelfonachtzaam zou blijven.
De inhoud van de Epistola weerspiegelt de strenge ascese van de kartuizerorde. Een monnik
leeft vooral eenzaam in de cel en brengt de tijd door met schrijven, bidden en studeren. Hij
probeert dichter bij God te komen door een soort van deugdelijke vooruitgang en een
onbevlekte ziel. Daarvoor zijn de concrete richtlijnen over de omgang met andere monniken
erg nuttig. De auteur legt de nadruk op de naastenliefde en bekijkt ook de twijfels en
bekoringen die bij jongeren kunnen rijzen.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
29
3.4 Epistolaire kenmerken. Brief of traktaat?
In de hoge middeleeuwen bestond er een Latijnstalige, theoretische basis om succesvol een
brief te schrijven. Deze ars dictaminis (of ars dictandi) werd misschien rond 1100 op schrift
gesteld in het klooster van Montecassino. Dit wordt echter betwijfeld omdat er niet echt een
centrum in de verspreiding valt vast te stellen en omdat er waarschijnlijk al veel vroeger
brieven geschreven en verzameld werden.63 Brieven bestonden idealiter uit een vijftal delen:
de salutatio, een begroeting, vaak met een captatio benevolentiae om de lezer gunstig te
stemmen; het exordium, de motivatie of aanleiding om de brief te schrijven; de narratio, de
eigenlijke boodschap; de petitio, een concrete vraag of een oproep tot handelen en de
conclusio, een samenvatting of herhaling van de boodschap en een slotwens aan het einde
van de brief.64 De bestanddelen verschilden van brief tot brief en delen konden achterwege
gelaten geworden. In de middeleeuwen gold de aanwezigheid van salutatio en
ondertekening als criterium om te spreken van een brief, want bijna alles kon in briefvorm
gegoten worden. Een ander epistolair kenmerk dat Kors benadrukt, is het gebruik van de
werkwoorden ‘scriven’ en ‘senden’ gecombineerd met de geadresseerde als indirect
object.65 Verder komen vermeldingen met betrekking tot het brevitas-ideaal voor en in de
petitio
zijn [verzoeken] opvallend vaak in de vorm van een imperatief geformuleerd, wat erop wijst dat de meeste briefschrijvers een sterke autoriteit ten opzichte van hun geadresseerden konden laten gelden.’66 (mijn onderstreping – A. W.)
De geadresseerde wordt soms ook aangesproken. Een brief was immers ‘een sermo
absentium, een gesprek tussen mensen die niet bij elkaar zijn.’67
In de volgende paragrafen ga ik na of Van Coesfelds Epistola in te delen is volgens de
bestanddelen van de middeleeuwse ars dictamini en of er specifieke kenmerken in
voorkomen. Het spreekt voor zich dat in de eerste plaats de inhoud van de proloog en de
epiloog belangrijke aanwijzingen kunnen leveren. De volledige Latijnse en
Middelnederlandse tekst daarvan is te vinden op p. XX en p. XX. Ik neem hier telkens stukjes
Latijnse tekst als voorbeeld, maar hetzelfde is even goed te vinden in de Middelnederlandse
63
M. M. Kors, ‘Epistolaire aspecten van de geestelijke brief (ca. 1350-1550)’, in: Mertens 1993, p. 54. 64
Kors in: Mertens 1993, p.54. 65
Kors in: Mertens 1993, p. 61. 66
Kors in: Mertens 1993, p. 59. 67
Kors in: Mertens 1993, p. 58-59.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
30
tekst. De Epistola opent met een begroeting: ‘Karissime in Christo Ihesu’. Het exordium is
redelijk uitgebreid. Hendrik van Coesfeld geeft drie aanleidingen om de brief te schrijven.
Ten eerste de vraag van de geadresseerde om iets te schrijven: ‘multis ac variis petisti a me
instanciis ut ad instructionem salutis tibi aliquam scribere velim’. Een tweede reden is voor
zichzelf: hij bekijkt zijn eigen zonden en gebreken: ‘peccata mea propria’, en denkt dat hij
zelf zijn levensstijl kan verbeteren. Ten derde vernoemt hij het aandringen en de liefde:
‘tuum pulsantem ceruens affectum ac dilectionem’. Als de geadresseerde zijn raadgevingen
opvolgt, zal de auteur van God een goede beloning, een ‘bonum premium’ ontvangen.
Hendrik is er ook van overtuigd dat God hem zal helpen bij het schrijven: ‘deo auctore’. Het
inroepen van God als hulp is, net als de invocatio musae in klassieke teksten, een motief in
middeleeuwse teksten. Tenslotte herhaalt hij zijn motief: ‘memetipsum teque […] informare
concupiscens’ en benadrukt hij dat hij geen ijdele roem of verheerlijking nastreeft. Als
tussenconclusie kan er gesteld worden dat er een korte salutatio, een verborgen captatio
benevolentiae (‘je hebt het mij vaak gevraagd, maar ik ben je niet vergeten’) en een
uitgebreid exordium in de proloog steken.
In de epiloog duikt nog eens de motivatie (‘tuam instanciam et dileccionem’) en het motief
van de kortheid op: ‘quedam tamen breuitatis gracia reliqui’. Omdat hij niet alles heeft
kunnen vertellen, geeft de auteur enkele leestips mee voor verdere lectuur; de
geadresseerde moet ‘speculum monachorum speculum beati Barnardi epistolam ad fratres
de monte dei, profectum religiosorum et obitum beati Iheronimi’ lezen en herlezen.
Opvallend is dat in de Latijnse tekst nog vijf, in de Middelnederlanse maar vier werken meer
vermeld worden.68 Vervolgens gaat Hendrik van Coesfeld opnieuw in op de vaststelling dat
hij zelf nog veel kan leren, nodigt hij de lezer uit om samen met hem zijn leven te beteren en
wil hij een leerling van zijn eigen leer worden: ‘tamen me tecum emendare propono fieri que
eciam proprie doctrine discipulus.’ Mocht de lezer iets gehad hebben aan de Epistola, heeft
hij dat aan God te danken: ‘quicquid hic inuenis utile tibi asscribe creatori tuo et ductori’,
68
De Latijnse lezer wordt aangeraden Speculum monachorum, Speculum beati Barnardi, Epistolam ad Fratres de Monte Dei, Profectum religiosorum en Obitum beati Iheronimi te lezen. De lezer van de Middelnederlandse tekst krijgt vier titels: Spieghel der monniken Barnaerdus, Epistelen totten Broeders inden berch, Profectus en Jeronimus’ leven. Misschien was het de vertaler niet duidelijk dat met ‘speculum monachorum speculum beati barnardi’ twee werken gemeend waren. De vernoemde werken komen ook voor in het anoniem overgeleverde Propositam cuiusdam Canonici, waarvan een fragment als appendix 3 bijgevoegd is. Zie ook Staubach in: Backus 1997, p. 425.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
31
maar als de informatie nutteloos bleek te zijn, vraagt de auteur begrip ervoor en schrijft hij
dit toe aan zijn vermoeidheid: ‘asscribe fatuitati mee’. Hij sluit de epiloog af met een
concrete petitio (‘Ora […] pro me’ en ‘Recommendo quod me orationibus tuis continuis et
cum mortuus fuero ne deleas me a memoria tua in missis tuis.’) en een heilswens.
Ondertekening of datering ontbreken, maar aangezien de auteur enkel een beloning van
God verlangt en geen wereldlijke bekendheid of roem nastreeft, is het logisch dat er geen
auteursnaam vermeld wordt. De tweede tussenconclusie is dat het brevitas-motief vermeld
wordt en er een concrete petitio in de epiloog te vinden is.69 Die is trouwens sterk
metatextueel gekleurd omdat de auteur spreekt over zijn brief en de inhoud. Er is geen
echte conclusio die de inhoud recapituleert, maar het lectuurlijstje en de toegeving van de
auteur kunnen gelden als afsluiting. De combinatie ‘‘scriven’ + meewerkend voorwerp’ komt
inderdaad vier keer voor in de Middelnederlandse proloog en epiloog, in de Latijnse wordt
het indirect object éénmaal achterwege gelaten (‘tibi aliqua scribere velim’, ‘scripsi’, ‘Hec tibi
scripsi’, ‘quod tibi scripsi’).
Verder onderzoek ik de aansprekingen en imperatiefvormen. Hiervoor wordt de hele
Epistola in beschouwing genomen. In het totaal komen de woorden ‘alre liefste’
negenendertig keer voor in de brief. De auteur schrijft vaak vanuit de tweede persoon. Een
aantal is hier moeilijk op te plakken omdat er veel enclitische vormen voorkomen (type
‘alste’, ‘wanttu’, ‘wildi’, ‘beghinste’ enzovoort). De tekst is bezaaid met imperatieven,
bijvoorbeeld ‘wilt niet te rusten gaan’, ‘Ganc voort’, ‘maect puer’, ‘versiert die slaepcamen
(sic)’. De combinatie ‘wilt + infinitief’ werd bovendien veel gebruikt door de vertaler.
De achtendertig hoofdstukken van de brief vormen de narratio en de petitio. Die zijn
eigenlijk heel sterk verweven met elkaar. Kors verwoordt het zo:70
Zelden treffen we in onze brieven de zuivere opeenvolging narratio-petitio aan. Gewoonlijk wisselen de elementen elkaar af. De schrijver geeft zijn visie op een bepaalde zaak en doet beroep op de geadresseerde in het licht daarvan te handelen.
69
Een vermelding van het retorische brevitas-ideaal is ook te vinden aan het einde van hoofdstuk vijfentwintig (hs. Brussel, fol. 19
r 9-10: ‘Ex hijs et multis alijs que breuitatis causa pertranseo.’ en hs. Gent, fol. 51
v a 16-19:
‘want dese exempelen ende menich ander die ic omder cortheit achter laet […]’) én aan het begin van hoofdstuk 30 (hs. Brussel, fol. 19
r 9-10: ‘[…] que propter breuitatem pertranseo.’ en hs. Gent, fol. 58
r b 12-14:
‘[…] dat ic om der cortheit willen al ouerslae.’). 70
Kors in: Mertens 1993, p. 59.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
32
Het aanhalen van autoriteiten of verwijzingen naar passages uit de Bijbel horen meer tot de
narratio, de moraliserende of pragmatisch georiënteerde stukjes tot de petitio. Door het
prescriptieve karakter van al deze wendingen, sluit de tekst in generisch opzicht volgens mij
heel dicht aan bij de didactiek.71 Vooral de hoofstukken over de omgang met andere
monniken en de fraterna caritas, bieden de lezer concrete richtlijnen voor zijn of haar
handelen. Door dit prescriptieve, didactische trekje ben ik meer te vinden voor de benaming
‘geestelijk traktaat in briefvorm’ dan ‘geestelijke brief’ tout court. Epistolaire kenmerken
komen vooral in de proloog en in de epiloog voor. Waar het eigenlijk om gaat, de narratio en
de petitio, is vormelijk meer een traktaat. Ook Lievens noemde de Epistola ‘dit traktaat’.72
Gezien de lengte van de Epistola is de benaming ‘traktaat’ gepaster dan ‘brief’, hoewel er
veel epistolaire kenmerken in voorkomen. Het label ‘geestelijk traktaat in briefvorm’ dekt
bovendien zowel inhoud als vorm.
3.5 Geïntendeerd publiek en gebruikswijze
Worstbrock schrijft over de verspreiding van de Epistola:73 ‘In mittelndl. Übersetzung (inc. In
christo ihesu alre liefste, du hebste my langhe tijt ghebeden) war die ‘Epistula’ auch in
Nonnenkonventen verbreitet.’ We zagen al dat hs. Gent, UB, 1764 ooit in het bezit was van
een vrouwenconvent in Schagen.74 Het primair geïntendeerde publiek dat Hendrik van
Coesfeld voor ogen had, was hoogstwaarschijnlijk wel een beetje anders. Het noviciaat en
een school van de orde bestonden officieel niet bij de kartuizers.75 Intredende monniken
werden wel onder de arm genomen en kregen een oudere medebroeder als peter. Dit bleek
echter niet voldoende. Worstbrock zegt over de motieven om een dergelijk werk te schrijven
dat ‘dieser offene Bedarf an Unterweisung […] die zahlreichen an Novizen gerichteten
Schriften veranlaßt zu haben [scheint]’.76 Er was dus wel degelijk nood aan stichtende en
informerende teksten. Hendrik van Coesfeld probeerde hieraan tegemoet te komen en de
lacune te vullen met zijn traktaat. Of hij erin geslaagd is, valt moeilijk te beoordelen. De
overlevering bewijst echter dat zijn Epistola een redelijk succes kende. Bovendien raakte het
71
In didactische literatuur komen vaak imperatieven voor, denk maar aan kookboeken, wordt de lezer rechtstreeks aangesproken of redeneert men vanuit de tweede persoon. 72
Lievens, ‘Brinckerinck en Coesfeld’, in: HKZM, p. 206. 73
Worstbrock in: ²VL, kol. 616. 74
Hs. Brussel, KB, 11151-55 dat ook een Middelnederlandse vertaling van de Epistola bevat, behoorde aan de Amsterdamse en later aan de Brusselse Clarissen, om nog een voorbeeld te geven van de verspreiding. 75
Worstbrock in: ²VL, kol. 619. 76
Worstbrock in: ²VL, kol. 620.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
33
werk ook verspreid buiten het kartuizermilieu. Volgens mij was het traktaat in trek bij semi-
religieuzen door de nadruk die gelegd wordt op strenge ascese en op de fraterna caritas. Die
liefde hoefde niet steeds broederlijk te zijn, getuige de aanwezigheid in nonnenconventen.
Hans Mol concludeerde immers over de levenswijze van tertiarissen
[…] dat het uitspreken van het voornemen om genoemde leefregels in acht te nemen kerkrechtelijk niet gelijk te stellen is aan een kloosterprofessie, het leven dat ermee verbonden was week in de praktijk nauwelijks af van dat in een klooster.77
In de vijftiende eeuw droegen het klimaat van de Moderne Devotie en het monastieke
observantisme ongetwijfeld sterk bij tot de verspreiding van de Epistola, zelfs in meer
laagdrempelige gemeenschappen zoals het convent van tertiarissen in Schagen. In de
inleiding op het Monasticon trajectense wordt het volgende vermeld:78
Al waren tertiarissen en tertianen formeel geen kloosterlingen, gemeenschappen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht zijn vanaf het vroegste begin de weg van een steeds meer “kloosterlijke” levenswijze opgegaan. Een belofte van kuisheid werd vanaf het begin gevraagd van degenen die zich bij een gemeenschap wilden aansluiten, de drie kloostergeloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid werden in 1488 officieel verplicht gesteld. De meerderheid van de (vrouwen)conventen ging ook vroeger of later over tot collectieve besluiting. […] De zusters leidden een contemplatief leven, een dagelijks ritme gescandeerd door gebed, meditatie, geestelijke oefeningen, collaties en handenarbeid. Handenarbeid, in de meeste gevallen textielnijverheid, was behalve “geestelijk arbeid” een noodzaak om zich in eigen onderhoud te kunnen voorzien. De inkomsten werden aangevuld door renten en onroerende goederen, vaak geschonken door begunstigers van de conventen. (mijn onderstreping – A. W.)
Het traktaat kon de nonnen helpen bij een levenswijze die meer aansluiting vond bij die van
kloosters, zeker als er clausuur ingevoerd was en de inwonenden de drie kloostergeloften
moesten afleggen. Het klooster beschikte over een kapel, dus de liturgische vieringen
konden in de gemeenschap zelf plaatsvinden zonder dat de nonnen naar de parochiekerk
hoefden te trekken. Hendrik van Coesfeld vermeldt niets over handenarbeid, maar bij de
kartuizers werd boekenproductie, toch ook een vorm van handenarbeid, gezien als een
contemplatieve bezigheid.79 In een tertiarisconvent van de Derde Orde van Sint-Franciscus,
77
Mol in: Engen en Verhoeven 2008, p. 216. 78
Monasticon Trajectense, <http://www3.let.vu.nl/project/monasticon/ index.html>, inleiding. 79
Kwakkel 2002, p. 179-180.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
34
waar de regel en de constituties veel minder streng waren, bleek er wel plaats voor
uitgebreider handwerk, deels omwille van economische motieven.80
Het primair geïntendeerde publiek wordt eigenlijk al in de titel van de brief vermeld:
‘iuuenum et nouiciorum’. Hij richt zich dus niet enkel tot novicen, die een praktische
handleiding voor het kloosterleven wel kunnen gebruiken, maar ook tot jongeren, alsof hij
die doelgroep wil overtuigen om een religieus leven te leiden. Het eerste hoofdstuk handelt
daarover: ‘Vanden yonghen te leren hoe si hem bereyden sellen inder oerden te gaen.’ Jong
geleerd is oud gedaan! Zo bleef een constante toestroom en het voortbestaan van het
klooster verzekerd. De vraag is natuurlijk in hoeverre een dergelijk traktaat verspreid was in
een seculier milieu, maar misschien raakten mensen wel overtuigd door prekende broeders
op de straat, of wilde de familie dat hun zoon of dochter zou intreden. Bidden voor het
zieleheil van de gemeenschap was immers een nobele daad, zoals we in het eerste
hoofdstuk zagen.
Tot slot nog enkele bedenkingen bij het concrete gebruik van hs. Gent, UB, 1764. Dit doe ik
aan de hand van het formaat en de uiterlijke verschijningsvorm van het handschrift. Er is
weinig verluchting aangebracht in het handschrift: we treffen geen miniaturen of
gehistorieerde initialen aan. De rubricering is louter functioneel en wordt gebruikt voor
titeltjes, paragraaftekens, het ophogen van hoofdletters en correcties. Ze zijn vooral
tekststructurerend. Mooie prenten behoefde de inhoud van de tekst eigenlijk niet, want er
worden bijvoorbeeld geen heldhaftige veldslagen in beschreven.81 De tekst is geen grote
literatuur. Hoewel er wel aandacht werd besteed aan de manier waarop iets uitgedrukt
wordt (formuleringen, zie hoofdstuk 4 en 5), lag de esthetische lat niet echt hoog. Een
geestelijk traktaat was niet om van te genieten, het was gebruiksliteratuur. De tekst bewees
dus vooral een praktisch nut. Daarom lijkt het logisch dat hs. 1764 ofwel gebruikt werd om
uit voor te lezen, ofwel voor persoonlijke lectuur. Vooraan in hs. Brussel, KB, 11151-55,
afkomstig van de Brusselse Clarissen, staat dat het boek bedoeld was om ‘ter tafelen te
80
Het convent had een spinhuis en beschikte over een brouwinstallatie. (Monasticon Trajectense). 81
Waarmee ik niet bedoel dat miniaturen voorbehouden waren voor epische of seculiere literatuur. De mooiste voorbeelden van miniaturen in religieuze werken treffen we aan in de getijdenboeken, die dan wel vaak door seculiere opdrachtgevers besteld werden bij een kloosterscriptorium.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
35
lesen’.82 In dat handschrift staan onder andere Van Coesfelds Epistola, Brinckerincks
Collaties en Vanden XII dogheden, een Pseudo-Ruusbroec. Als we nu de formaten van beide
codices vergelijken, kunnen we besluiten dat het quartoformaat van het Brusselse
handschrift heel handig was om uit voor te lezen, en dat het formaat van het Gentse
handschrift zich leende voor persoonlijke meditatie in de cel.83 Ik denk dan ook dat het
boekje bestemd was voor individueel gebruik. Lingier onderzocht het boekengebruik in
vrouwenkloosters die invloed ondergingen van de Moderne Devotie. Ze achterhaalde met
behulp van verhalende bronnen dat er voldoende tijd en mogelijkheid moet geweest zijn tot
privélectuur.84 Zusters legden vaak zelf een rapiarium85 aan of ‘vergaarden […] zelf
uitvoeriger teksten voor studie en meditatie. Daarin mogen we de oorsprong van een groot
deel van de talrijke verzamelhandschriften uit deze kringen zoeken.’86 Dit artikel gaat wel
over kloosters, maar het is niet uitgesloten dat hs. 1764 in een klooster vervaardigd is
alvorens het bij de gemeenschap in Schagen terechtkwam.
82
Obbema in: Gruijs 1985, p. 278. 83
Hs. Gent, UB, 1764 meet 176 X 134 mm. 84
C. Lingier, ‘Boekengebruik in vrouwenkloosters onder de invloed van de Moderne Devotie’, in: Mertens 1993, p. 280. 85
Een rapiarium (van het Latijnse rapere, nemen, grijpen) is een persoonlijk geestelijk citatenboek. 86
Lingier in Mertens 1993, p. 289.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
36
4. Autoriteiten in de Epistola
Een volgend deel van mijn onderzoek is gericht op de autoriteiten in de Epistola de
instructione iuuenum et nouiciorum. Het is opmerkelijk hoe vaak Hendrik van Coesfeld
verwijst naar één of andere bron. Wellicht heeft hij daarvoor gebruik gemaakt van enkele
teksten uit manuscripten die hij ter beschikking had in het klooster Monnikhuizen. Het is
natuurlijk niet uitgesloten dat hij ook uit andere kloosterbibliotheken kon putten, gezien zijn
functie als prior en definitor.
4.1 Inventaris van autoriteiten
Ik heb een inventaris opgesteld van alle autoriteiten die in de brief voorkomen. Hierbij is de
notie ‘autoriteit’ in de eerste plaats zeer ruim opgevat. Verwoordingen als ‘Oec so spreect
een ander leerre’ (fol. 58r a 16-17) – waarbij de lezer niet weet welke leer – en ‘Want als die
scrijft tughet ‘ (fol. 59r a 30-31) zijn ook opgenomen in de inventaris. Het laatste is natuurlijk
een verwijzing naar de Bijbel. Een geoefend Bijbellezer weet dan misschien wel uit welk boek
of uit welke brief de bijhorende tekst ‘die min is sterc als die doot’ komt, voor de leek is dit
meestal moeilijk te achterhalen.87 Het lag dan ook niet in mijn bedoeling om alle frasen exact
te lokaliseren in de bronteksten. De inventaris is opgenomen als appendix 2 op pagina 1XX.
In de eerste kolom is de precieze vindplaats in het hs. Gent, UB, 1764 aangegeven. Met deze
verwijzing kan de context en het geciteerde stuk tekst gemakkelijk teruggevonden worden in
de diplomatische editie van de brief. De tweede kolom bevat alle stukjes tekst die verwijzen
naar de autoriteit. Dit zijn in feite stukjes diplomatische editie. Hoofdletters en kleine letters
bleven staan, afkortingen zijn opgelost en cursief gemarkeerd, interpunctie werd wel
achterwege gelaten. De meeste eigennamen verschijnen dus met een kleine letter aan het
begin en ‘. Sinte .’ in het handschrift werd bijvoorbeeld ‘Sinte’. Het komt soms voor dat
verder in de tekst nog een verwijzing naar dezelfde autoriteit opgenomen is onder de vorm
van ‘Want hi seit voort’ of ‘Ende sprect oec voort’ (bijvoorbeeld fol. 47v b 15 en 31). Deze
zinsneden zijn ook opgenomen in de inventaris, maar wel bij dezelfde autoriteit, in hetzelfde
vak. Weggelaten tekst wordt aangegeven door vierkante haken: […].
87
De frase komt uit Hooglied, 8, 6.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
37
In de derde kolom worden dan de moderne benamingen van de autoriteiten gegeven.
‘baernaerdus’ is natuurlijk Bernardus van Clairvaux, ‘sinte pouwels’ Paulus, ‘ieronimus’
Hiëronymus, enzovoort.
De vierde kolom tenslotte brengt een soort van categorisering aan. Het scala aan genoemde
personen beslaat immers de vijfde eeuw voor Christus tot de twaalfde eeuw na Christus. Ze
komen zowel uit geestelijke als uit heidense milieus, waarbij het zwaartepunt natuurlijk op
de religieuze sfeer ligt. Hieronder staat de legende van de gebruikte sigla. OT staat voor
Oude Testament, NT voor Nieuwe Testament. Deze indeling wordt echter niet behouden;
voor passages uit de Bijbel is er een opdeling in profetische boeken (Bp), brieven aan de
eerste christengemeenschappen (Bb) en het evangelie (Be). Autoriteiten die niet onder één
van deze drie categorieën vallen, zoals koning David, Apocalyps, Genesis, Leviticus of koning
Salomon, krijgen het algemene siglum ‘B’, ongeacht het feit of er geciteerd wordt uit het
Oude Testament of het Nieuwe Testament. Andere sigla duiden kerkvaders (K), heidenen (H)
en middeleeuwse autoriteiten (M) aan. Paus Gregorius I de Grote (+ 604) krijgt het siglum ‘K’
omdat hij nog als kerkvader beschouwd wordt. Leo I de Grote (+ 461) behoort tot de late
oudheid, maar is geen kerkvader. Hij krijgt toch een ‘K’ omdat hij als paus een grote invloed
uitoefende. Isidorus van Sevilla (+ 636) is dan wel een middeleeuwer, maar door de Kerk
verheven tot kerkleraar, en kreeg logischerwijs een ‘K’. Een superscript cijfertje (1) wijst erop
dat die specifieke frase in het vervolg van het onderzoek gelinkt wordt aan de brontekst.
B = Bijbel (OT of NT) Bp = Bijbel, profeet (OT) Be = Bijbel, evangelie (NT) Bb = Bijbel, brief (NT) K = kerkvader H = heiden (filosoof, Romeinse keizer… voor 500 n.C.) M = middeleeuwse autoriteit (na 500 of contemporain) 1 = Latijnse tekst wordt gekoppeld aan brontekst - = niet achterhaalbaar
In de inventaris is niet verduidelijkt om welke personen het precies gaat. ‘Jan Guldemont’ is
bijvoorbeeld een letterlijke vertaling van ‘Johannes Chrysostumus’. Verhalen over koning
David vinden we in de Bijbelboeken 1 Samuël en 2 Samuël, maar er wordt altijd geciteerd uit
Psalmen, dat aan hem wordt toegeschreven. Koning Salomon uit 1 Koningen zou dan weer
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
38
de auteur zijn van de boeken Spreuken, Prediker, Hooglied en Wijsheid.88 Paulus behoorde
niet tot de twaalf volgelingen van Christus maar wordt altijd een apostel (van het Griekse
άποστέλλω, uitzenden) genoemd omdat hij veel reisde en een belangrijke rol speelde in de
verbreiding van de nieuwe leer van het prille christendom. Hij schreef volgende bijbelse
brieven: Rom, 1 Kor, 2 Kor, Gal, Ef, Fil, Kol, 1 Tes, 2 Tes, 1 Tim, 2 Tim, Tit, Film.89 Onderstaand
lijstje bevat naast de vermelding van de stad waar de kerkvaders bisschop waren, ook de
functie en de geboorte- en sterfdata van de personen, voor zover die achterhaalbaar zijn.90
Ambrosius = bisschop/kerkvader Ambrosius van Milaan (339 – 397) Anselmus = aartsbisschop Anselmus van Canterbury (1033 – 1109) Aristoteles = Griekse filosoof Aristoteles (384 – 322 v.C.) Augustinus = bisschop/kerkvader Aurelius Augustinus van Hippo (354 – 430) Basilius = kartuizer prior Basilius van de Grande Chartreuse (prior in 1132) Benedictus = Benedictus van Nursia (480 – 547) Bernardus = cisterciënzer abt Bernardus van Clairvaux (1090 – 1153) Daniël = bijbelse profeet Daniël David = koning uit het OT (Psalmen) David van Augsburg = mysticus en franciscaans prediker David van Augsburg (ca. 1200-1272) Diogenes = Grieks filosoof (cynicus) Diogenes van Sinope (412/403 – 324/321 v. C.) Eusebius = Eusebius van Caesarea (ca. 263 – ca. 339) Ezechiël = bijbels profeet Gregorius = paus en benedictijn Gregorius I de Grote (ca. 540 – 604) Hiëronymus = kerkvader Hiëronymus van Stridon (ca. 347 – 419/20) Hugo van St.-Victor = regulier kanunnik Hugo van Sint-Victor (1096 – 1141), theoloog, mysticus en meester aan de school van St.-Victor te Parijs91 Isidorus = aartsbisschop Isidorus van Sevilla (560 – 636) Jan = een bisschop (Johannes episcopus: identiteit niet te achterhalen)
88
Voor een inleiding op deze bijbelboeken: De Bijbel. Willibrordvertaling Schooleditie, Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch 1995, OT p. 520, 638, 673, 686 en 694. Op p. 686 staat: “Uit de algemene literatuurgeschiedenis is bekend dat literaire composities gemakkelijker ingang vinden wanneer ze op naam van grote mensen staan. Het ligt voor de hand het ‘Lied der liederen’ toe te schrijven aan de wijze koning op wiens naam duizendvijf liederen staan (1 K 5, 12). Aan koning Salomo worden ook Prediker, Wijsheid en enkele psalmen toegeschreven.” 89
Zie De Bijbel. Willibrordvertaling Schooleditie, Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch 1995, NT p. 128-210. Voluit luiden de briefnamen ‘Brief aan… de Romeinen, de Korintiërs, de Galaten, de Efeziërs, de
Filippenzen, de Kolossenzen, de Tessalonicenzen, Timoteüs, Titus, Filemon’. Paulus’ auteurschap van De brief
aan de Hebreeën wordt betwist. Algemeen wordt aangenomen dat de brief niet van hem is. Het is goed mogelijk dat er in de middeleeuwen wel onder Paulus’ naam uit geciteerd is. In de Epistola wordt ook geciteerd uit de brieven van Petrus (1 Pe en 2 Pe) en Johannes (1 Joh, 2 Joh en 3 Joh). 90
De volledige namen en data zijn opgezocht in DNP en LdM. Voor de Bijbelboeken: De Bijbel.
Willibrordvertaling Schooleditie, Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch 1995. 91
Hugo van Sint-Victor schreef ook een De institutione novitiorum.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
39
Jan Guldemond, Johannes Chrysostumus = aartsbisschop/kerkvader Johannes Chrysostumus van Constantinopel (ca. 345 – 407) Jeremia = bijbels profeet Jesaja = bijbels profeet Job = exemplarisch bijbels figuur uit het boek Job Julianus = Romeins keizer Fl. Claudius Julianus Apostata (331/332 – 363) Julius = Romeins veldheer en dictator Gaius Julius Caesar (100 – 44 v.C.) Leo = paus Leo I de Grote (ca. 400 – 461) Paulus = ‘apostel’ Paulus (ca. 3 – 64/67 n.C.) Petrus = apostel Petrus (+ 64) Salomon = koning uit het OT (Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid) Simi = Simi, zoon van Gera, woont in Bachurim (treedt op in 2 Samuël, 16, 5) Socrates = Grieks filosoof (469 – 399 v.C.) Theodosius = Romeinse keizer Theodosius I de Grote (347 – 395) Valerianus = Romeinse keizer Publius Licinius Valerianus (199 – 260) Vespasianus = Romeinse keizer Titus Flavius Vespasianus (9 – 79 n.C.) Willem van St.-Thierry = Franse theoloog en mysticus Willem van St.-Thierry (ca. 1085 – 1148)92
4.2 Verdeling van autoriteiten en interpretatie
Dit deeltje diept de inventaris verder uit, waarbij de toegekende sigla een grotere rol spelen.
Hieronder staat een grafiek die voorstelt hoeveel autoriteiten er per categorie voorkomen.
In principe geldt één vak in de inventaris als één vermelding. Een aangave in de tekst zoals
‘sprect hi’ of ‘ende seit’ telt dus niet mee, omdat dit meestal de vertaling is van het Latijnse
‘dixit’, ‘ait’, ‘dicens’ of ‘inquit’. Als de naam van de autoriteit echter nog eens vermeld wordt
of er staat in de tekst ‘want hi seit voort’ of ‘ende spreect oec voort’, is die wel opgetelt. In
de eerste kolom staat dan meestal ook een aparte verwijzing naar die frase. De auteur zou
immers uit een ander werk geput kunnen hebben. Verder maakte ik een uitzondering voor
Diogenes, die wel tweemaal bij naam vermeld wordt in het handschrift, maar dit telt volgens
mij voor één. Ook Lentulus werd niet meegeteld.
92
Willem van St.-Thierry verbleef een tijd in Cîteaux en was een vriend van Bernardus van Clairvaux. Het genoemde werk, de ‘epistelen totten broeders vanden berghen gods’ of Epistola ad fratres de Monte Dei, is van zijn hand maar werd in de middeleeuwen toegeschreven aan Bernardus. David van Augsburg (+ 1272) schreef bijvoorbeeld: “Beatus Bernardus in Epistola ad fratres de Monte Dei describit tres status Religiosorum, […]”. Zie K. Pansters, De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200-1500, Hilversum 2007, voetnoot 35 op p. 223.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
40
0 5 10 15 20 25 30 35 40
Aantal
M
K
H
Bb
Be
Bp
B
Ca
teg
ori
eë
n
Verdeling autoriteiten
Categorie B Bp Be Bb H K M
Aantal 31 7 35 20 10 38 21
Als alle B-categorieën opgeteld worden, krijgt men een totaal van drieënnegentig vermel-
dingen uit de bijbel. Het evangelie spant daarbij de kroon met vijfendertig vermeldingen. Dit
is volgens mij niet verwonderlijk, aangezien elk klooster wel één of meerdere bijbels liggen
had om uit voor te lezen, voor persoonlijke lectuur, of om te gebruiken in de liturgie. Het
doet spontaan denken aan De imitatione Christi van Thomas à Kempis, want hét exemplum
bij uitstek is natuurlijk Christus zelf. Dit bewijst dat de Bijbel de meest vertrouwde bron was
en dat ze tevens het nuttigst bevonden werd. Binnen de grote categorie Be kan er nog een
onderscheid gemaakt worden tussen de letterlijke citaten uit het evangelie en de figuur van
Christus als voorbeeld. Als er ‘seit’ staat, gaat het om een citaat. Bij een werkwoord als
‘tughet’ ligt de nadruk op de handelswijze van Jezus. Bij een analyse ligt de verhouding op
twintig – dertien.93 Er wordt dus meer geciteerd, hoewel er tamelijk vaak naar de Messias als
handelsautoriteit gerefereerd wordt. Hendrik van Coesfeld gebruikte vaak de brieven van
Paulus, maar citeerde ook graag uit Bijbelboeken die aan koning Salomon of David
toegeschreven werden: Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid en Psalmen (zie de algemene
B-categorie). Profetische boeken gebruikte hij veel minder. 93
De twee overige Be’s zijn niet opgeteld omdat de ene het handelen van Judas Iskariot vermeldt en de andere ‘yet ghelesen hadden of verstonden van der heiliger scriften’ luidt, wat te onbepaald is voor deze indeling.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
41
We vinden tien ‘heidense’ vermeldingen. In de lijst (4.1) troffen we enkele Romeinse keizers
en een paar Griekse filosofen aan. Het merendeel van hen is geconcentreerd in één
hoofdstuk, namelijk hoofdstuk vijfentwintig, dat handelt over geduld. Naast de Latijnse tekst
in hs. Brussel, KB, 2415-18 staat de vermelding ‘De patientia’. Deze autoriteiten zijn niet
geciteerd, maar zijn exempla omdat ze op een speciale wijze reageerden, soms ironisch,
soms heel stoïsch. Ze vormen met andere woorden net als Christus voorbeelden voor een
passende handelswijze of reactie. Naast dit hoofdstuk zijn er nog drie autoriteiten: keizer
Valerianus en twee maal de filosoof Aristoteles. De laatste was populair ten tijde van de
dertiende-eeuwse scholastiek.
Een andere uitschieter is de K-categorie van de kerkvaders met achtendertig attestaties. Het
is niet verwonderlijk dat we vele namen uit het eerste hoofdstuk opnieuw ontmoeten, ze
droegen immers in sterke mate bij tot de vorming van het westerse monnikendom of waren
belangrijk voor hun theologische en filosofische geschriften. Niet zelden schreven ze
commentaren op de Bijbel. Ze bewaarden de orthodoxe leer door hun optreden tegen
heresieën als het arianisme of pelagianisme. Augustinus wordt negentien keer geciteerd in
de Epistola. Andere populaire namen zijn Hiëronymus (zes vermeldingen), Gregorius I de
Grote (vijf), Eusebius (drie) en Johannes Chrysostumus en Isidorus van Sevilla (elk twee). De
categorie van middeleeuwers telt eenentwintig vermeldingen. Zoals hoger al aangegeven,
lopen de twee laatste categorieën wel in elkaar over, maar is het nuttig ze te scheiden,
anders waren er negenenvijftig vindplaatsen voor de combinatie K+M. De koploper van deze
categorie is Bernardus van Clairvaux met negen attestaties. Andere namen zijn Willem van
St.-Thierry en David van Augsburg (elk tweemaal), Anselmus van Canterbury, prior Basilius,
Hugo van St.-Victor en één of andere ‘bisschop Jan’ (elk eenmaal).
In het algemeen kunnen we besluiten dat het meest verwezen wordt naar het evangelie. De
brieven van Paulus en boeken die aan Salomon toegeschreven worden, zijn ook populair bij
Van Coesfeld. Verder duiken de kerkvader Augustinus en Bernardus van Clairvaux vaak op.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
42
4.3 Koppeling Latijnse fragmenten aan de originele werken
Het methodologische aspect van dit deel van het onderzoek werd al besproken in het
inleidende hoofdstuk, op pagina 2. Ik maak gebruik van de databank van de Turnhoutse
uitgeverij Brepols. In de ‘Brepolis’-cataloog kunnen tekstfragmenten immers heel
gemakkelijk gelokaliseerd worden. Er kan gerichter gezocht worden door criteria als een
auteursnaam of een titel in te geven. Alle autoriteiten die in de inventaris een superscript
cijfertje kregen, worden onderzocht. Enkel kerkvaders (K) en middeleeuwers (M) werden
geselecteerd. De toekenning van superscripte cijfers is uiteraard subjectief. Ik heb wel
geprobeerd om de verdeling evenredig te doen. Augustinus heb ik zeven keer geselecteerd,
Bernardus vier, Hiëronymus en Gregorius twee, en Eusebius en Ambrosius elk één keer. Het
primaire doel is vast te stellen uit welk werk van die bepaalde auteur geciteerd werd. Het
secundaire doel is na te gaan of de geciteerde loci ver van elkaar liggen in hetzelfde werk.
Augustinus wordt het meest vermeld, dus hij kreeg het grootste aantal cijfertjes.
M2 (Bernardus) en K10, dat uit de Sermones van Augustinus zou moeten komen (zie f. 31r 6-7:
‘beatus augustinus episcopus in quodam sermone’), konden niet gelocaliseerd worden.94
Ook K6 vormde een probleem in die zin dat er geen originele tekst van Augustinus aan de
tekst uit het handschrift gelinkt kon worden. Enkel de frase ‘Hoc est preceptum meum ut
diligatis inuicem’ (f. 24r 21) komt voor in de werken Speculum, 28 en Sermones, 332. Die
komt echter rechtstreeks uit de Bijbel. Oorspronkelijk stond K3 in Augustinus’ De sermone
Domini in monte, boek 2 paragraaf 61. In het handschrift staat (f. 21r 24 sqq): ‘Non
reprehendamus inquit in rebus que nescimus quo animo fiant’. Met Brepolis vindt men de
tekst ‘non ergo reprehendamus ea quae nescimus quo animo fiant’. Het citaat blijkt dus
quasi letterlijk overgenomen te zijn! K4 staat amper zes regels verder in het handschrift en
komt ook uit De sermone Domini in monte. ‘tangat memoriam communis infirmitas’ (f. 21v 5)
is terug te vinden in boek 2, 64, enkele paragrafen na de brontekst van K3. Het is niet
verwonderlijk dat K5 op f. 22r 12-14 afkomstig is uit De sermone Domini in monte, 2, 62.
Waarschijnlijk gebruikte Hendrik van Coesfeld een florilegium dat het verloop van de preken
94
De formulering ‘in een bepaalde preek’ verraadt eigenlijk dat Coesfeld uit een anthologie (van het Griekse άνθολογία) putte. Dergelijke bloemlezingen (of florilegia, van het Latijnse flos, bloem, en legere, kiezen, lezen) waren verzamelingen van excerpten uit andere werken. In de christelijke middeleeuwen kwamen die vooral uit werken van kerkvaders (maar er bestonden bijvoorbeeld ook Grieks-Byzantijnse anthologieën met poëzie) en hadden anthologieën vaak een moreel of dogmatisch thema. Zie Th. Oestereich, "Florilegia.", in: The Catholic
Encyclopedia, dl. 6, New York 1909, <http://www.newadvent.org/cathen/06121a.htm> (20 mei 2009).
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
43
volgde. Bij K7 komt de tekst ‘haec in aduersitatibus tolerat, in prosperitatibus temperat; in
duris passionibus fortis, in bonis operibus hilaris; in tentatione tutissima, in hospitalitate
latissima; inter ueros fratres laetissima, inter falsos patientissima’ (uit Sermones, 350)
overeen met f. 25v 1-6.
K8 komt oorspronkelijk uit Eusebius’ Collectio homiliarum, de brontekst van K9 is Ambrosius’
De officiis, 1, 7, 24. In het handschrift lezen we op f. 29v 27 sqq: ‘Plus certe inquit diligere
debemus quos perpetuo putamus nobiscum futuros quam quos tantum in hoc seculo.’ Bij
Ambrosius luidt het zo: ‘Plus certe diligere debemus quos perpetuo nobis cum putamus
futuros quam quos in hoc tantum saeculo.’ K11, weer van Augustinus, was moeilijker te
achterhalen. De zinsnede ‘id est semetipsos tales reputantibus’ (f. 32v 27) komt voor in zijn
Epistulae, Sermones, Ennarationes in Psalmos, De consensu evangelistarum en in Contra
Julianum opus imperfectum.
M1 komt uit Bernardus Claraevallensis (‘van Clairvaux’), Sermones in purificatione beatae
Mariae virginis, sermo 2, par. 3. Het is maar een heel korte snede, die dan nog licht afwijkt.
In het handschrift vindt men ‘quia non progredi in via dei sicut dicit beatus bernardus regredi
est’, bij Bernardus staat ‘quoniam in via vitae non progredi regredi est’ (mijn onderstreping –
A. W.).
Dan blijven K12 tot K17 nog over. De eerste twee komen ook uit werken van Bernardus. K12
was localiseerbaar in zijn Sermones in vigilia nativitates Domini, namelijk in sermo 3, par. 6;
K13 in Homiliae super ‘Missus est’, hom. 1, par. 8. Ook hier wordt de autoriteit woord voor
woord geciteerd.
De volgende twee K’s, 14 en 15, komen uit de brieven van Hiëronymus. In het handschrift
staat immers twee maal ‘Contra hos clamat beatus Iheronimus in epistola dicens.’ (f. 34v 1-2
en f. 35r 11-13). K14 kon ik linken aan Epistula 58, par. 6. Daar lezen we: ‘humilitatem
uestium tumenti animo non appetas, saecularium et maxime potentium consortia deuita.’
Deel één van deze zin komt overeen met K14, het tweede deel met K15. In de brontekst staan
de frases naast en na elkaar, in het manuscript staan er achtendertig regels tussen.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
44
De laatste twee K’s betreffen paus Gregorius. K16 en K17 komen allebei letterlijk uit Moralia in
Iob, respecievelijk uit boek 23, paragraaf 11 en uit boek 24, paragraaf 23. Enkel bij K16 is
‘sapiunt’ [Gregorius] veranderd in ‘audiunt’ [hs.], waarschijnlijk ooit een fout van een kopiist.
Ten slotte wil ik nog wijzen op de fragmenten uit Grotes Epistola 57 en uit Propositum
cuiusdam Canonici, dat in het vorige hoofdstuk in een voetnoot al vermeld werd en
opgenomen is als appendix 3 op pagina 1XX. Uit onderstaande werken, genoemd in het
lectuurlijstje in Propositum, citeerde Hendrik van Coesfeld: het evangelie, brieven van Paulus
en boeken van de ‘quatuor doctorum’.95 Voor de ‘libri devoti’, de devote boeken, zijn dit:
Moralia Gregorii en Epistole Bernardi ad Fratres de Monte Dei. De inhoud van het ‘outvaders
boec’ of ‘vitaspatrum’ zal wel ongeveer overeen komen met Instituta sanctorum Patrum of
Collaciones Patrum. Verder vermeldt hij nog Speculum monachorum, Profectus religiosorum
en Speculum Bernardi in zijn geestelijk traktaat. Wellicht waren die werken als richtlijnen
algemeen toonaangevend in de laatmiddeleeuwse monastiek. Zelfs als Hendrik van Coesfeld
dit lijstje nooit onder ogen heeft gehad of nooit met Grote gediscussieerd heeft over
belangrijke autoriteiten, dan nog past zijn Epistola net door de geciteerde werken en door
de hoeveelheid citaten goed bij de geest van de Moderne Devotie. Er is een overeenkomst
tussen het milieu van de beweging van ‘vernieuwde innerlijkheid’ en het kartuizermilieu, of
althans tussen hun opvatting over teksten die als autoriteit gelden.
We kunnen concluderen dat Hendrik van Coesfeld citaten letterlijk overneemt. Hij citeert
vaak uit dezelfde tekst, bijvoorbeeld uit Augustinus’ De sermone Domini in monte.
Hoogstwaarschijnlijk beschikte hij over anthologieën of compilatiewerken om uit te putten.
Zaken die hij nuttig acht, last hij in in zijn betoog. Het lijstje van werken waaruit geciteerd
werd, toont opvallend veel gelijkenissen met aanbevolen lectuur uit de kringen van de
Moderne Devotie.
95
De vier ‘grote’ kerkvaders van het westen zijn Augustinus, Hiëronymus, Ambrosius en Gregorius de Grote. De auteur citeerde hen, zoals hoger aangetoond, alle vier.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
45
5. Vertaaltechnische analyse
5.1 Inleiding: vertaaltheorie in de late middeleeuwen
Vertaalpraktijk gaat gepaard met vertaaltheorie en de waardering voor bepaalde bronnen of
teksten. Die zijn altijd in een bepaalde taal geschreven of uitgesproken.96 Welke taal dat is,
hangt af van de aard van de tekst. Dat waardering van teksten vaak gekoppeld is aan de taal
waarin ze geschreven zijn, is bekend. In de middeleeuwen is de oppositie Latijn – volkstalen
het belangrijkst. De clerus bezat gedurende de vroege middeleeuwen nagenoeg alle teksten.
Tijdens de Karolingische renaissance van de negende eeuw werd het onderwijs nieuw leven
in geblazen en had een ruimer publiek toegang tot religieuze en klassieke teksten. In de hoge
en late middeleeuwen is er ook vanuit adellijke hoek een groeiende aandacht voor teksten
waarneembaar. Het adellijke mecenaat, zoals dat van graaf Floris V tegenover Jacob van
Maerlant, is daar een voorbeeld van. De scheidingslijn is er vooral tussen mensen die Latijn
kennen en dus vlot overweg kunnen met de volkstaal en het Latijn (de litterati) en de
ongeletterden of analfabeten (illiterati). Door de scholastiek en predikorden in de dertiende
eeuw kreeg een veel groter publiek onderwijs en dus toegang tot (Latijnse) teksten, die
voornamelijk religieus, theologisch of wetenschappelijk getint waren.97 De klassieke erfenis
werd pas op grote schaal ontdekt en toegankelijk gemaakt door de Italiaanse humanisten
vanaf de veertiende eeuw en vooral in de vijftiende.
Het waren veelal Latijnse teksten die vertaald werden naar de volkstaal, hoewel ook veel
volkstalige teksten naar het Latijn vertaald werden. Dit kunnen wetteksten zijn (motivatie:
bewaren in een archief) en filosofische, theologische, hagiografische of historische teksten.98
Er zijn echter maar weinig Middelnederlandse teksten die naar het Latijn vertaald zijn.99
96
Opgenomen gesproken teksten zijn iets uit de moderne tijd. Leesboeken kunnen nu bijvoorbeeld ook beluisterd worden; we hebben de technologie en het materiaal om spraak te digitaliseren. In de middeleeuwen werden vooral preken, wetsvoorschriften en liturgische teksten uitgesproken. Het onderzoek naar oraal taalgebruik is echter problematisch omdat er amper bronnen voorhanden zijn. Daarom is men genoodzaakt met geschreven bronnen te werken. Cf. P. Wackers, ‘Latinitas en Middelnederlandse letterkunde. Ter inleiding’, in: P. Wackers et al., Verraders en bruggenbouwers. Verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en de
Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam 1996, p. 17. 97
B. Besamusca, G. Sonnemans, De crumen diet volc niet eten en mochte. Nederlandse beschouwingen over
vertalen tot 1550, ’s-Gravenhage 1999 (Vertaalhistorie 6), p. 14. 98
Beer 1996, p. 731. 99
Wackers 1996, p. 27.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
46
Een bekende theorie over vertalen die nu nog relevant is, komt van de kerkvader
Hiëronymus (+ ca. 420) en gaat over het letterlijk vertalen (verbum de verbo) en het
overdragen van de betekenis van de tekst (sensum de sensu). Hiëronymus vond dat een
vertaalde tekst dezelfde betekenis moest hebben als de brontekst. Hij stond daarmee op
dezelfde lijn als Cicero en Horatius. Die zegt in zijn Ars poetica: ‘nec verbum verbo curabis
reddere fidus interpres.’ (zorg ervoor dat je niet woord voor woord vertaalt als een trouwe
tolk).100 Toch wijkt Cicero’s visie af van die van de kerkvader. Copeland opperde immers dat
de klassieke redenaar vond dat een Latijnse versie het Griekse origineel door aemulatio altijd
moest overtreffen en zelfs vervangen.101 Stijl, retorische kneepjes en vormelijke aspecten
speelden bij hem een grote rol. Hiëronymus daarentegen pleitte voor een overzetting die
dezelfde inhoud had als het origineel, zonder daarbij woordelijk te vertalen. Hij maakte
evenwel een uitzondering voor zijn Vulgaat, een Bijbelvertaling uit het Grieks en Hebreeuws.
In zijn brief De optimo genere interpretandi aan Pammachius luidt het ‘absque scripturis
sanctis, ubi et verborum ordo mysterium est’ (behalve bij de Heilige Schrift, waar de
woordvolgorde een geheimenis is).102 Boethius (+ 524) tenslotte dacht dat woordelijke
translaties ook voor niet-geestelijke teksten hun nut bewezen. Letterlijke vertalingen van
bijvoorbeeld filosofische teksten, moesten volgens hem zeker kunnen.
Middeleeuwse vertalingen dienden dus de betekenis van een tekst over te dragen103, maar
bij de vertaalpraktijk hielden vertalers vaak vast aan de woorden, zeker waar het
bijvoorbeeld Bijbelvertalingen betrof. Als er geen volkstalige woorden voor het Latijnse
woord voorhanden waren, werden soms doubletten gebruikt.104 Hierbij verbastert de
vertaler het Latijnse woord naar de volkstaal en voegt er een neologisme of bestaand
volkstalig woord aan toe. Een voorbeeld is ‘van scientien (Lat. scientiae) of van consten’.
Voor de litterati die het woord scientiae kennen, is het eerste woord het belangrijkst en het
tweede een soort bevestiging. Illiterati kennen het eerste woord niet, voor hen is het
tweede woord het meest relevant. De zuidelijke Nederlanden grepen vaak terug naar het
Frans. De Franse cultuur had immers prestige en impact op de geletterde bovenlaag van de
100
Besamusca 1999, p. 4-6. 101 R. Copeland, Rhetoric, Hermeneutics, and Translation in the Middle Ages. Academic traditions and
vernacular texts., Cambridge 1991, p. 222. 102
Besamusca 1999, p. 4-5. 103
Wackers 1996, p. 20. 104
Wackers 1996, p. 27 vv.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
47
maatschappij, die soms in contact kwam met Frans bronnenmateriaal. De noordelijke
Nederlanden ondergingen veel minder invloed van oostelijk gelegen Duitstalige gebieden.
In Besamusca 1999 worden enkele motieven opgesomd die betrekking hebben op
vertaalpraktijk en die door vertalers vaak vermeld worden in hun vertaalde teksten. Het zijn
als het ware stukjes metatekst omdat ze iets vertellen over de brontekst en over de
vertaalpraktijk van de translator. Ik wil hier kort kijken of de vertaler van de Latijnse Epistola
er één of meerdere vermeldt.
Soms geven translatoren expliciet aan dat de tekst vertaald is of welke bronnen ze voor hun
werk gebruikten. Dit is bij de Epistola niet het geval: een auteursnaam wordt niet genoemd
(in de Latijnse brontekst trouwens ook niet), noch een titel van het werk. De vertaler
verdedigt zich ook niet in die zin dat hij geen verwijten zou ontvangen van kritici. Hij roept
geen goddelijke hulp in. God wordt in de proloog wel vermeld, maar dan door de auteur
Hendrik van Coesfeld opdat Hij hem zou belonen voor zijn nobele werk. Een verontschul-
diging voor eventueel gemaakte fouten of een vermelding dat er geselecteerd is vinden we
niet terug.
We komen dus bitter weinig te weten over de wijze waarop de tekst vertaald is of welke
drijfveren er bestonden om ze om te zetten in de volkstaal. Impliciet kunnen we wel zaken
veronderstellen: de monialen van het klooster te Schagen waren het Latijn niet machtig,
jonge novicen hadden misschien nog geen onderwijs genoten en dus nog geen Latijn
geleerd, de tekst had een hoge gebruikswaarde en kon nuttig zijn voor een ruimer publiek in
kloosters en conventen enzovoort.
5.2 Vertalen van religieuze teksten
Middeleeuwers die teksten met een religieuze of didactische inhoud vertaalden, trokken wel
eens van leer tegen de populaire ridderepiek. Ze vonden de lectuur ervan nutteloos, omdat
je er niets uit kunt leren en omdat dergelijke romans enkel gaan over ‘vechten ende
vrouwen te minnen Ende lant ende stede ende borge te winnen’, aldus de auteur van de
Sidrac, een ‘Oudfrans […] caleidoscopisch werk over godsdienstige, natuurkundige en
ethische onderwerpen.’105 Dezelfde auteur vergelijkt dergelijke lezers met mensen die in een
boomgaard rondwandelen en netels en distels plukken in plaats van de lekkere vruchten.
Dat heerlijke fruit is dan natuurlijk de geestelijk-didactische literatuur. 105
Besamusca 1999, p. 18 en 48.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
48
Een uitgebreide theorie of grondige formulering over vertalen bestond niet in de
middeleeuwen, laat staan concrete richtlijnen om religieuze literatuur te vertalen. Vertalers
waren zich wel bewust van enkele theoretische principes, zoals beschreven in 5.1. Ook
auteurs schreven soms beschouwingen of tips op om goed te vertalen. Een voorbeeld
hiervan is de grondlegger van de Moderne Devotie, Geert Grote (1340-1384). In de tweede
helft van de dertiende eeuw groeide de behoefte aan volkstalige gebedsteksten.106 Hij wou
deze lacune opvullen en maakte een vertaling van een getijdenboek naar het Middel-
nederlands: Getijden van Maria. In de proloog op dit werk beschrijft hij hoe hij te werk is
gegaan:107
Dese ghetijde onser Vrouwen sijn in Duytsche ghesat van woerden te woerden, als hi naest konde die si oversatte beholden heelheit ende verstandelheit ende waerheit des sinnes. Want die woerde sijn ende dienen om die sinne ende die sinne niet om die woerde.
Besamusca besluit dan ook:108 ‘Hij heeft zo letterlijk mogelijk vertaald, maar daarbij wel
nauwlettend de betekenis in het oog gehouden. De woorden staan in dienst van de
betekenis en niet andersom.’ Ook de moderne devoot Gerard Zerbolt van Zutphen (1367-
1398) hield er enkele vertaaltechnische beschouwingen op na. Vertalers van godsdienstige
teksten konden zich aan hem optrekken omdat hij vond dat religieuze teksten ook in de
volkstalen moesten kunnen worden gelezen. In Super modo vivendi stelde hij wel vijf
voorwaarden op waaraan de teksten idealiter voldeden.109 Deze beperkende kanttekeningen
vereisten een foutloze translatie van de brontekst.110 Besamusca vatte het zo samen:111
In de eerste plaats dienen de teksten geen ketterse opvattingen te bevatten. Middelnederlandse teksten met ketterse stellingen moeten worden vernietigd. Ten tweede moeten de werken over eenvoudige onderwerpen handelen. Boeken met diepzinninge onderwerpen zijn volgens Zerbolt niet geschikt voor de gewone mens, die niet bijster ontwikkeld is. In de derde plaats moeten zaken op heldere wijze besproken worden. Als een onderwerp op ingewikkelde wijze aangeboden wordt, dan is dat vergelijkbaar met zware kost die de lezer niet tot zich zou kunnen nemen, met ‘crumen (…) diet volc niet en eten mochte’ (r. 373-374). Ten vierde mogen de teksten in zegswijze niet van het werk van de kerkleraren afwijken. Boeken waarin op
106
Besamusca 1999, p. 65. 107
Idem, p. 65 108
Idem, p. 65. 109
Idem, p. 20. 110
Idem, p. 72. 111
Idem, p. 20.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
49
ongebruikelijke of onjuiste wijze geformuleerd wordt, zijn gevaarlijk voor leken. Ten vijfde mogen de teksten zich ook in zienswijze niet onderscheiden van het werk van de kerkleraren. Boeken met een vreemde inhoud of een ongebruikelijke leer kunnen voor leken niet nuttig zijn. (mijn onderstreping – A.W.)
Bronteksten moesten dus zorgvuldig overgezet worden, met aandacht voor de
oorspronkelijke formulering bij de kerkleraren als die als autoriteit geciteerd werden. In het
vorige hoofdstuk is afdoende bewezen dat dit het geval is. Het getuigt toch van een zekere
angst bij clerici, die vreesden dat teksten verkeerd geïnterpreteerd zouden worden of
aanleiding zouden vormen tot ketterijen en heresieën.
5.3 Synoptisch: Latijn versus Middelnederlands
Nu volgt een korte analyse waarin ik iets probeer te weten te komen over de vertaalpraktijk
van de vertaler van de Epistola. Hiervoor plaats ik stukjes kritische editie van de Latijnse
tekst direct naast de Middelnederlandse, zodat er snel en eenvoudig vergeleken kan
worden. Over de inhoud wordt hier niets meer gezegd. Ik kijk vooral naar de woordvolgorde:
waar staat het onderwerp (S) ten opzichte van het werkwoord (V)? Ook de plaats van
complementen (C) wordt in beschouwing genomen: staan die voornamelijk tussen S en V?
Als ze in het Latijn meestal tussen S en V staan, blijven ze daar dan staan in de
Middelnederlandse vertaling of plaatsen ze zich achter het werkwoord V? Bij de
zinsontleding gebruik ik volgende symbolen om S, C en V aan te duiden: onderstreping voor
S, ronde haken voor (V) en hoekige haken voor <C>. Als het subject in de Latijnse tekst niet
nog eens expliciet vermeld wordt, vallen S en V natuurlijk samen in één V (incepi i.p.v. ego
incepi). Het komt soms voor dat de symbolen elkaar ‘omarmen’, bijvoorbeeld bij een
hyperbaton in de Latijnse tekst als er nog een werkwoordsvorm zoals een participium tussen
twee bij elkaar horende woorden staat. Ik heb de tekst hier en daar wat gespreid zodat de
delen die semantisch hetzelfde zijn mooi naast elkaar staan. Voor dit onderzoekje beperk ik
mij tot het begin van de proloog (fol. 2r 3-11), een stukje uit het vijfentwintigste hoofdstuk
(fol. 18r 2-8 en fol. 18v 20-fol. 19r 6) – dit is interessant omdat er heel veel directe rede in
voorkomt – en een stukje uit het negenentwintigste hoofdstuk van de brief (fol. 23v 25-fol.
24r 4). Bovenstaande verwijzingen gelden voor de Latijnse tekst. Voor het tweede excerpt uit
hoofdstuk vijfentwintig heb ik de zinsdelen niet meer aangeduid. We bekijken eerst het
begin van de proloog:
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
50
Latijnse tekst Middelnederlandse tekst
Karissime in Christo Ihesu <multis ac variis (petisti) <a me> instanciis> ut <ad instructionem> <salutis tibi> <aliqua> (scribere velim). <Propter quod> sepius (perplexus fui) id est <ex una (attendens) parte> <peccata mea propria> hoc quod (obiciens) <mihi> (dictum) euangelicum medice (cura) <teipsum> et qui prius (inciperem facere) et postea (docere) <quod> nec dum (incepi) sicut <de Cristo Ihesu domino nostro> (legitur).
Alre liefste in Christus Ihesus, du (hebste) <mi> <langhe tijt> (gebeden) ende <mit stadiger aenhangen> van <di> <wat> (te scriven) <tot salicheit dijnre sielen>, <daer> ic dicke mede (beganghen hebbe geweest). Ende (aensiende) <aen die een side> <mijn sonden ende ghebreken> (overdencken). Oec <dat woort des heilighen ewangelijst> daer hi (seit): “Meerster, (maect) eerst <di selven> (ghesont).” Ende dat ic eerst (soude beghinnen te wercken) ende dan <ander menscen> (soude leren). <Dat> ic selver noch niet (begonnen) en (hebben).
De eerste zin begint met een aanspreking die in beide talen dezelfde is. Verder is de
zinsopbouw gelijklopend. Omdat het Latijn het werkwoord graag achteraan plaatst, staan
alle zinsdeeltjes voor het verbum, in het Middelnederlands staat er nog een complement na
het werkwoord. In de tweede zin staat in beide talen een onvoltooid deelwoord (attendens
– aensiende) met exact dezelfde betekenis. Het Middelnederlandse ‘overdencken’ vind ik
wel wat zwak uitgedrukt. Een betere wending zou ‘verwijten’ of ‘voor de voeten werpen’
geweest zijn. Bovendien is de zin grammaticaal incorrect. Het Latijn vermeldt enkel het
evangelie, waar het Middelnederlands op de persoon van de evangelist focust. Dit komt ook
naar voren in het passieve ‘dictum’ tegenover het actieve ‘ hi seit’. De Latijnse arts wordt
een ‘Meerster’, maar beide talen bezigen wel een imperatiefvorm (cura – maect). De
conjunctiefvorm ‘inciperem’ is netjes vertaald met ‘souden’. In de vertaling komt direct
object ‘ander menscen’ nog bij het werkwoord. Het evangelie (‘de Cristo Ihesu domino
nostro legitur’) wordt in de Middelnederlandse proloog achterwege gelaten. We kunnen
concluderen dat hier tamelijk slaafs vertaald is volgend de verbum de verbo-methode.
Nu kijken we eventjes naar het begin van het vijfentwintigste hoofdstuk en een stukje over
de Griekse filosoof Socrates in hetzelfde hoofdstuk:
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
51
Latijnse tekst Middelnederlandse tekst <Has eciam virtutes> viri spectabiles et nobiles licet gentiles reges videlicet et philosophi (solliciti erant possidere). Non tamen <propter meritum regni celorum> sed <nobilitatem et excellenciam virtutum>. Vnde <quedam admiranda> <pro edificacione> (legencium) breuiter (dicam). […] Item cum aliquando due mulieres Socrati philosopho desuper solario multa contumeliosa verba dixissent et ipse immobilis permansisset una illarum Xandips nomine procurauit ut desuper super caput eius aqua inmunda de locione scutellarum funderetur. Tunc philosophus predictus tergens caput suum manu. Dixit. Hoc sciebam inquit futurum quod post talia tonitrua talis ymber sequeretur. Cum eciam idem Socrates transiens per ciuitatem colapho percussus fuisset. Nichil aliud dixisse fertur quam quod molestum est valde qui nescirent homines quum cum galea uel sine galea ire deberent.
Dat XXV capittel is hoe dat in ouden tiden grote coninghen ende wise philosophen verduldich waren afterclap ende overlast in hare tegenwoordicheit te liden. Dese doechden, oec edel ende wise man, al waren si heiden, <beiden grote coninghen ende philosophen>. (Waren) sorchvoudich ende (arbeiden) <na al horen macht> (te vercrigen), nochtans niet om loen des ewighen leven. Mer <om die edelheit ende hoocheit der doechden>. <Waer van> ic (segghen wil) <sommighe punten> <tot stichtinge ende leer der gheenre> <diese> (lesen). […] Socrates oec, die grote philosoeph, die hadde een quaet wijf die hem dijcwijl groot verdriet plach te doen. Op een tijt was si boven op een solre ende riep hem menich smaedelike woorden toe. Doe si sach dat hi ongemoeyt ende verduldich was, doe wort si noch quader ende maectet dat dat onreyn water van boven op sijn hooft liep. Doe streec hijt weder mit sinen handen of ende seide anders niet: “Dat wist ic wel te voren, dat na alsulken donreslach aldustanighen regen soude volghen.” Oec die selve Socrates ginc eens bider straten ende hi wort in sijn hals geslaghen. Doe en antwoorde hi niet meer dan hi seide: “Het is seer verdrieteliken dat die menscen niet en moghen weten wanneer si mit helmen sellen gaen of sonder helmel.”
Het valt direct op dat in het Middelnederlands een stukje tekst staat dat er in het Latijn niet
staat. Dit is niet enkel het geval bij hoofdstuk vijfentwintig; als we kijken naar het begin van
hoofdstuk drie, luidt de Latijnse tekst ‘Cumque ita te purgaueris et veterem hominem cum
actibus suis abieceris tunc induere habeberis nouum hominem’ en de Middelnederlandse
‘Hoe hem een wtrecken sel tot gheestelike voertganc ende dat hi weder dencken sel die
vuericheit des eersten daghes van sijnre bekeringhen. Als du dijn selven aldus gereinicht
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
52
hebste ende den ouden mensche mit alle sinen wercken wtgeworpen hebste, soe is di dan
noot aen te doen enen nuwen mensche’. De tekst die in hs. 1764 in het rood staat, vormt
een soort samenvatting en titel bij elk hoofdstukje. Die moet later toegevoegd zijn omdat ze
in de Latijnse tekst nog niet voorkomt. De kleurschakering is een handig visueel hulpmiddel
om telkens het begin van een hoofdstuk op te snorren. Omdat de vertaler of kopiist niets
wilde veranderen aan de Latijnse brontekst, koos hij of zij ervoor om een titeltje toe te
voegen, dat soms pleonastisch overkomt. Zo worden in de Middelnederlandse tekst de
‘conynghen en philosophen’ twee keer in tien regels vermeld. Men zou kunnen opperen dat
de ‘Has virtutes’ bij dit nieuwe hoofdstuk naar niets verwijzen. Welke deugden worden hier
bedoeld? Als we kijken naar het einde van het vorige hoofdstuk, lezen we ‘Non sit ergo
seruus maior domino suo ymmo pocius glorietur cum electis discipulis et apostolis domini sui
quoniam dignus est pro amore dei contumelias pati.’ De ‘Has virtutes’ verwijst dus naar
‘contumelias pati’, beledigingen te dulden. In het Middelnederlands staat exact hetzelfde,
‘Dese doechden’, die verwijzen naar ‘afterclap ende overlast […] te liden’.
De vertaling is correct, maar de zinsconstructie loopt niet vlot in het Middelnederlands.
Woordelijk zijn er mooie parallellen te trekken tussen de twee teksten – het lexicale aspect
wordt hieronder nog kort behandeld –, en woordparen zoals ‘nobilitatem et excellenciam’
worden ook steeds met twee Middelnederlandse woorden vertaald. Let ook op de vertaling
van de genitief meervoud ‘legencium’, die in het Middelnederlands trouw met ‘der gheenre
diese lesen’ overgezet wordt. Ook de grappige passage over Socrates sluit nauw aan bij de
Latijnse brontekst. Op één punt verschilt de inhoud wel: in het Latijn waren er twee
vrouwen, waarvan de ene ‘Xandips’ heette, in het Middelnederlands wordt dé vrouw van
Socrates opgevoerd, maar haar naam niet genoemd. Tot slot behandel ik nog een stukje uit
hoofdstuk 29:
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
53
Latijnse tekst Middelnederlandse tekst Quid (inquit) beatus Augustinus episcopus (possit obesse) ubi ipsa non (fuerit) et <quid> (inquit) (possit prodesse) ubi ipsa non (fuerit) quoniam <per ipsam> omnes alie virtutes <meritorie> (fiunt) et <sine ipsa> tota vita nostra <non solum immeritoria> sed <et perdita> (consistit) <et mortua>. Beato Augustino (attestante). <Frustra> enim (inquit) (uiuit) qui non (diligit).
Als oec die heilighe bisscop Sinte Augustijnus (seit): “Wat (mach),” (spreect) hi, “(henderen) d[a]er broederliker minnen (is)?” Of hi (segghen woude) <gheen dinc>. So (seit) hi weder om: “Wat (mach baten) daer broederlike minne niet en (is)?” Als of hi oec (segghen woude) <gheen dinc>. Want <overmits waerachtigher broederliker minnen> alle die ander doechden (worden) <verdientelic>. <Sonder welke oec> al onsen leven niet alleen en (is) <onverdienstelic> mer <verloren ende doot>. Als Sinte Augustijnus onse heyligen vader (seit) ende oec (tughet): “Want <te vergheefs>,” (sprect) hi, “(levet) die geen die niet en (mint).”
In de eerste zin staat de ‘spreect hi’ (‘inquit’) op dezelfde plaats als in de Latijnse tekst,
namelijk na het onderwerp van de zin in directe rede. De ‘ipsa’ in de Latijnse tekst wordt in
het Middelnederlands wel verduidelijkt: er staat ‘broederliker minnen’. In de tweede zin
staat de ‘inquit’ wel vóór de Middelnederlandse zin en er niet middenin. Tweemaal heeft de
vertaler iets toegevoegd na het citaat van Augustinus, alsof hij het zelf niet zo goed snapte.
In het Latijn staat tweemaal de negatie ‘non’, in het Middelnederlands maar de tweede keer.
Dit zou de reden kunnen zijn waarom de vertaler de twee zinnetjes toegevoegd heeft. In de
derde zin blijft de woordvolgorde min of meer gehandhaafd: in het Latijn CSCV, in het
Middelnederlands CSVC. De vierde zin toont een gelijkaardig patroon: in het Latijn CSCVC, in
het Middelnederlands CSVC. Het Latijn drukt de wending wel sterker uit door tweemaal ‘et’
en door de postpositie van ‘et mortua’. Voor de afwisseling staat in het Latijn eens een losse
ablatief om Augustinus te introduceren. Het Middelnederlands heeft dan weer een
toevoeging ‘onse heyligen vader’ en een dubbel werkwoord, misschien onder invloed van
‘attestante’, dat meer is dan louter ‘dicit’ of ‘inquit’. In de laatste zin komt de zinsconstructie
min of meer overeen: in het Latijn CVVSV, in het Middelnederlands CVSVSV.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
54
Als allerlaatste element van de analyse bekijk ik nog het lexicale aspect. Hierboven zagen we
al dat er vaak woord voor woord vertaald wordt. Semantisch gezien zijn de Middel-
nederlandse woorden zorgvuldig gekozen. Een interessant gegeven zijn echter Latijnse
woorden die soms bijna letterlijk behouden blijven. Voorbeelden hiervan zijn ‘correctione’ [f.
2r 21] – ‘correccien’ [f. 29ra 32], ‘creatura’ [f. 2v 15] – ‘creatuer’ [f. 29vb 13], ‘transformatur’
[f. 2v 16] – ‘ghetransfirmeert’ [f. 29v 19], ‘consciencie’ [f. 3r 10] – ‘consciencien’ [f. 30rb 29],
‘vicario’ [f. 3r 14] – ‘vicario’ [f. 30va 1], ‘graciam’ [f. 4v 2] – ‘gracie’ [f. 32ra 25], ‘archangeli’ [f.
27v 3] – ‘archangelen’ [f. 61va 22] en ‘principalioribus’ [f. 4v 23-24] - ‘principaelste’ [f. 32vb 3-
4]. Een voorbeeld van een doublet zoals beschreven in 5.1 is ‘transformatur’ [f. 2v 16] -
‘ghetransfirmeert ende verwandelt’ [f. 29vb 19-21].
Als besluit kan er gesteld worden dat de vertaler de Latijnse tekstgetuige nauwlettend
gevolgd heeft en dat de Latijnse woordvolgorde vaak bewaard wordt in zijn of haar
Middelnederlandse tekst. Dit heeft tot gevolg dat de zinnen in de vernaculaire vertaling niet
allemaal even vlot lezen of soms wat gewrongen overkomen. Bij elk kapittel heeft de
vertaler een titel toegevoegd aan de tekst. Soms worden Latijnse woorden bijna letterlijk of
in een leenvertaling overgenomen.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
55
6. Besluit
De Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum van Hendrik van Coesfeld is een geestelijk
traktaat in briefvorm dat een concrete richtlijn wil zijn voor jonge monniken en novicen. Ze
bestaat uit achtendertig hoofdstukken die achtereenvolgens gaan over de intrede,
volharding en eenzaamheid, het leven in de cel, de misviering, de omgang met andere
broeders, raad rond achterklap en kritiek, de naastenliefde en enkele afsluitende tips over
de strijd tegen bekoringen, vergaderen en het vermijden van harde woorden. Vooral in de
proloog en de epiloog zijn veel epistolaire kenmerken aan te treffen.
De Middelnederlandse vertaling sluit nauw aan bij een Latijnse tekstgetuige. De vertaler
vertaalde verbum pro verbo en bewaarde grotendeels de Latijnse woordvolgorde, wat
ervoor zorgt dat de Middelnederlandse zinnen niet altijd even vlot lezen. Op lexicaal vlak
werden woorden soms letterlijk als leenwoord overgenomen. De kapitteltiteltjes in rubriek
werden later als synopsis voor elk hoofdstuk ingelast. Uit het formaat van het handschrift en
de karige, functionele rubricering kan er afgeleid worden dat hs. 1764 voor persoonlijk
gebruik bestemd was.
Het onderzoek naar de ‘autoriteiten’ wees uit dat de auteur vooral citeerde en verwees naar
de Bijbel. Populair waren het evangelie – voor het leven van Christus –, de brieven van
Paulus – voor de liefde – en de boeken die aan Salomon toegeschreven worden, namelijk
Spreuken, Prediker, Hooglied en Wijsheid. Op de tweede plaats kwamen de kerkvaders,
waarvan Augustinus, Hiëronymus en Gregorius de Grote de belangrijkste zijn. Ten derde
werd belang gehecht aan middeleeuwse autoriteiten, zoals Bernardus van Clairvaux. De
geciteerde passages uit hun werken liggen soms heel dicht bij elkaar, wat doet vermoeden
dat de auteur gebruik maakte van een of meerdere anthologieën.
De vermelde boeken en werken waaruit geciteerd werd, waren zo goed als zeker
gemeengoed in kloosterbibliotheken en in de laatmiddeleeuwse monastieke sfeer in het
algemeen. Toonaangevende auteurs zoals de kerkvaders en Bernardus van Clairvaux waren
autoriteiten voor het cenobitische leven. Toch is afdoende aangetoond dat de Epistola de
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
56
instructione iuuenum et nouiciorum, dankzij de autoriteiten die Hendrik van Coesfeld citeert,
perfect past in de geest van de Moderne Devotie. De concrete richtlijnen die geënt zijn op
het leven in een kartuizerklooster, waren waarschijnlijk te streng om letterlijk toe te passen
in conventen en kloosters onder invloed van de Moderne Devotie. Dit neemt niet weg dat
het traktaat in het kader van het 15de-eeuwse monastieke observantisme ook verbreid
raakte buiten het kartuizermilieu, getuige de herkomst van hs. Gent, UB, 1764 en hs. Brussel,
KB, 2415-18, respectievelijk uit Schagen (tertiarissen, kapittel van Utrecht) en uit Leuven
(reguliere kanunniken, kapittel van Windesheim). Tussen de kartuizers en de prille beweging
van de devotio moderna is in de jaren 1380 tot 1410 een wederzijdse beïnvloeding zichtbaar.
De mogelijkheden voor verder onderzoek zijn legio. Om te beginnen kan de volledige
Latijnse tekst getranscribeerd worden. Er zijn natuurlijk niet zoveel tekstgetuigen
overgeleverd (14 bekende), maar misschien kan de filiatie tussen de handschriften
vastgesteld worden en kan men een stemma codicum opstellen. In hs. Gent, UB, 1764
kunnen de thematische gelijkenissen en verschillen met de preken van Brinckerinck
onderzocht worden om een beter beeld te krijgen van bijvoorbeeld het concrete gebruik van
het handschrift. Was het een soort rapuarium in extenso? Verder zouden alle geciteerde of
exemplarische stukken uit de bijbel (hoofdstuk 4) gelocaliseerd kunnen worden in de
brontekst. De Epistola kan ook vergeleken worden met andere geestelijke traktaten (zoals
Die geestelike brulocht of Van den geesteliken tabernakel van Ruusbroec) of er is onderzoek
mogelijk naar mystieke elementen in de tekst. Een andere mogelijk is het onderzoek naar de
metaforische beeldspraak in het traktaat. Zij is deels overgenomen uit de bijbel en dient om
geestelijke kwesties aanschouwelijker te maken of te verduidelijken. Het lexicon en de
woordvormen kan men aan een analyse onderwerpen om een exactere lokalisering van de
vertaling vast te stellen. Mocht het hs. Gent, UB, 1764 ooit uit elkaar gehaald worden, zou
men het watermerk grondiger kunnen onderzoeken. Dit kan waardevolle informatie
opleveren voor een preciezere datering en lokalisering van het gebruikte papier.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
57
Deel II: Tekstedities
1. Verantwoording en werkwijze
De geëditeerde prozatekst omvat de Epistola de instructione iuuenum en nouiciorum van
Hendrik van Coesfeld. De Middelnederlandse tekst komt uit hs. Gent, Universiteits-
bibliotheek, 1764, een Latijnse versie uit hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 2415-18. Een
beschrijving van het eerste handschrift werd in hoofdstuk 3 al gegeven. Het behoorde toe
aan een vrouwenconvent van tertiarissen te Schagen, in Noord–Holland, en is te dateren in
de tweede helft van de vijftiende eeuw. Hs. Brussel, KB, 2415-18 stamt uit het laatste kwart
van de veertiende eeuw. Op fol. 1r staat een vijftiende-eeuws bezittersmerk: ‘liber
monasterii Canonicorum Regularium vallis sancti martini in lovanio’. Het handschrift was dus
in het bezit van het klooster van Sint-Maartensdal in Leuven.112 Uit hs. Gent, UB, 1764
transcribeerde ik fol. 28v b 15 tot fol. 74r a 27, uit hs. Brussel, KB, 2415-18 de proloog (fol. 2r
3-21), de epiloog (fol. 36r 28 – fol. 36v 22) en twee hoofd-stukken (fol. 18r 2 – fol. 19r 15 en
fol. 23v 20 – fol. 24v 7). Voor de edities volgde ik Th. Mertens, “Richtlijnen voor de uitgave
van Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden”, in: Het Geraardsbergse
handschrift, Amsterdam 1994, p. 173-191. Hieronder volgt eerst de verantwoording voor de
Middelnederlandse edities (1.1), daarna die voor de Latijnse (1.2).
1.1 De Middelnederlandse edities
De diplomatische editie biedt de tekst uit het handschrift aan zoals het lezende oog die
recipieert. De schikking in twee kolommen heb ik gehandhaafd. Het folionummer met
vermelding van recto- of versozijde en de kolomletter staat boven elke kolom. In de
linkermarge zijn om de vijf regels regelnummers geplaatst. Die gelden voor beide kolommen.
Een kolom telt meestal vierendertig regels. Bij de transcriptie is er noch interpunctie, noch
enige vorm van tekstkritiek toegevoegd. Tekst in rode inkt, zoals de titel van elk hoofdstukje
112
Deze informatie werd mij vriendelijk meegedeeld door dr. M. Verweij van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, in een e-mail van 20 mei 2009. De monniken in het klooster waren regulieren van Sint-Augustinus. Zie <http://www.cartusiana.org/?q=node/1265>. Het is niet verwonderlijk dat zij beschikten over de Latijnse tekst. Van Coesfeld was van 1381 tot 1401 prior in de kartuis van Zelem bij Diest, dat ongeveer op 44 km van Leuven ligt. Het domus sancti martini behoorde bovendien tot het kapittel van Windesheim. Zie kaart als bijlage bij Geurts 1984.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
58
en de lombarden, staat vet gedrukt. Licht gerubriceerde hoofdletters zijn in gewoon kapitaal
weergegeven. Opvallende bijzonderheden zoals een fout van de kopiist, een doorstreepte
regel, of letters of woorden die marginaal of interlineair staan, worden vermeld in een
voetnoot. Hierbij is geen markering in de tekst aangebracht, maar staat de referentie
duidelijk in de voetnoot vermeld. Getallen behouden hun oorspronkelijke verschijningsvorm
als Romeinse cijfers. Paragraaftekens (¶) heb ik bewust overgenomen omdat ze de tekst
structureren en dus ook voor hedendaagse lezers een hulpmiddel zijn. De tekst is recto verso
afgedrukt omdat dit enerzijds papier spaart en anderzijds de oorspronkelijke schikking in het
manuscript het dichtst benadert. Op die manier staat fol. 29v immers aan de achterzijde van
fol. 29r. In de transcriptie is er geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van
de s. Afkortingen en nomina sacra zijn wel opgelost in de tekst en cursief gemarkeerd.
Volgende afkortingen komen voor in de tekst (bij de voorbeelden is telkens de eerste plaats
in de tekst gegeven):
• suspensie aangegeven door een nasaalstreep
voor n in aenhangē (fol. 28v b 18) aenhangen
voor m in hē (fol. 30r a 31) hem
• suspensie aangegeven door een bovengeplaatste horizontale streep
voor de in en (fol. 28v b 17) ende
voor ittel in cap (fol. 35r a 31) capittel
• contractie aangegeven door een bovengeplaatste horizontale streep
voor crist in xpu (fol. 28v b 15) cristu
voor cristu in xps (fol. 29v a 16) cristus
voor esu in ihs (fol. 28v b 16) ihesus
• suspensie en contractie aangegeven door een apostrof
voor er in H’e (fol. 29r b 29) Here, in goed’ (fol. 41v a 6) goeder
voor r in d’a (fol. 60v a 32) dra
• suspensie aangegeven door een trema
voor pittel in cä (fol. 35r b 34) capittel
• suspensie aangegeven door het 3-teken
voor eit in salich3 (fol. 29r a 17) salicheit
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
59
• suspensie aangegeven door het 9-teken
voor us in augustijn9 (fol. 53v b 35) augustijnus
Na de diplomatische edities volgt een kritische editie van bepaalde passages. Voor de
Middelnederlandse tekst zijn dit de proloog (fol. 28v b 15 – fol. 29r b 2), de epiloog (fol. 73v a
8 – fol. 74r a 27) en de hoofdstukken vijfentwintig (fol. 50r b 13 – fol. 51v a 29) en
negenentwintig (fol. 57r a 20 – fol. 58r a 24). De prozatekst staat niet meer in kolommen,
maar in doorlopende tekst. Waar in het manuscript een paragraafteken stond, heb ik het
vervolg op een volgende regel geplaatst. Als er een ander folio of een volgende kolom
begint, is dit in de tekst tussen ronde haken aangegeven, bijvoorbeeld (f. 29r a). Ik heb
enkele zaken veranderd om een vlot leesbare tekst te bekomen. Getallen in Romeinse cijfers
verschijnen in klein kapitaal. Interpunctie en hoofdletters zijn toegevoegd waar nodig, de ‘u’
uit het handschrift is op relevante plaatsen veranderd in ‘v’ en omgekeerd (scriuen [hs.] :
scriven [editie] en v [hs.] : u [editie]), de ‘i’ in ‘j’ ( ieronimus [hs.] : Jeronimus [editie] en
ihesus [hs.] : Jhesus [editie]) en de ‘w’ is soms veranderd in ‘uu’ (wt [hs.] : uut [editie]). Om
de tekst van de kritische editie enigszins consequent te maken, heb ik aan dezelfde woorden
ook dezelfde verschijningsvorm gegeven. Daarom veranderde de ‘y’ soms in een ‘i’
(dyogenen [hs.] : Diogenen [editie] en mynne [hs.] : minne [editie]) of omgekeerd
(coninghen [hs.] : conynghen [editie], keiser [hs.] : keyser [editie] en tiranne [hs.] : tyranne
[editie], in navolging van rydder [hs.], conynck [hs.], keyser [hs.] en tyrānen [hs.]). Dit
impliceert ook dat philosoef [hs.] of philosoep [hs.] steevast verschijnt als philosoeph
[editie], in navolging van het meervoud philosophen, dat tweemaal voorkomt. ‘Ende’s’ die
redundant overkomen, heb ik laten staan om het authentieke karakter van de tekst te
bewaren. Opvallende fouten zijn gecorrigeerd. Zo werd ‘meensche’ [hs. fol. 50v a 34]
veranderd in ‘mensche’, ‘nenen’ [hs. fol. 50v a 26] in ‘enen’, ‘theodesius’ [hs. fol. 50v b 31] in
‘Theodosius’, ‘der’ [hs. fol. 57r b 4] in ‘daer’.
1.2 De Latijnse edities
Voor de diplomatische editie van de Latijnse tekst gelden grosso modo dezelfde regels als bij
de Middelnederlandse tekst. Er komen wel meer afkortingen in voor. Die worden in
onderstaande lijst opgesomd. Voor de oplossing van abbreviaturen werden volgende werken
gebruikt: A. Cappelli, Lexicon abbreviaturarum, Milaan 19616 en J. Stiennon, Paléographie du
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
60
Moyen Age, Parijs 1973. Ook hier wordt als voorbeeld telkens de eerste plaats in de tekst
vermeld.
• suspensie aangegeven door een nasaalstreep
voor n in instituciōe (fol. 2r 1) institucione
voor m in nouiciorū (fol. 2r 2) noviciorum
• suspensie aangegeven door een bovengeplaatste horizontale streep
voor um in qū (fol. 19r 5) quum
• contractie aangegeven door een bovengeplaatste horizontale streep
voor crist in xpo (fol. 2r 3) cristo
voor su in teipm (fol. 2r 9) teipsum
voor m[…]n in hoīem (fol. 18r 10) hominem
voor espo in Rndit (fol. 18r 18) Respondit
voor omi in dno (fol. 2r 11) domino
voor ost in nro (fol. 2r 11) nostro
voor e[…]at in pcca (fol. 2r 7) peccata
voor uonia in qm (fol. 23v 27) quoniam
voor enti in patia (fol. 18r 2) patientia
• contractie aangegeven door een apostrof
voor es in ih’u (fol. 2r 3) ihesu
voor er in scrib’e (fol. 2r 6) scribere
voor uo in qd’ (fol. 2r 6) quod
voor itu in capl’o (fol. 2r 11) capitulo
voor isto in Epl’a (fol. 2r 22) Epistola
voor un in st’ (fol. 24r 11) sunt
• suspensie aangegeven door het 3-teken
voor uod in q3 (fol. 2r 8) quod
voor ue in teq3 (fol. 2r 20) teque
voor us in quib3 (fol. 36v 6) quibus
• suspensie aangegeven door het 7-teken
voor um in monachor7 (fol. 36v 3) monachorum
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
61
• suspensie aangegeven door het 2-teken
voor ur in legit2 (fol. 2r 11) legitur
• suspensie aangegeven door het 9-teken
voor us in amic9 (fol. 18r 8) amicus
• suspensie aangegeven door superscripte i
voor ibi in ti (fol. 2r 20) tibi
voor ihi in mi (fol. 2r 8) mihi
voor ri in pimo (fol. 2r 11) primo
• het - teken
voor et op fol. 18r 28
• een i
voor id est op fol. 2r 7
• krul door de p
voor ro in plogus (fol. 2r 1) prologus
• streep door de p
voor er in pplexus (fol. 2r 7) perplexus
voor ar in pte (fol. 2r 7) parte
• streep boven de p
voor re in pmiū (fol. 2r 15) premium
De kritische editie omvat dezelfde passages als de diplomatische editie.
De ‘u’ is niet veranderd in een ‘v’ waar ze labiodentaal wordt uitgesproken: er blijft dus
‘uiuit’ staan. Een ‘v’ is ook nooit veranderd in een ‘u’ als het een hoofdletter betreft (Vnde
[hs.] : Vnde [editie]), wel als het een kleine letter is (vtile [hs.] : utile [editie], vbi [hs.] : ubi
[editie] en vna [hs.] : una [editie]). De combinatie ‘ij’ is steeds veranderd in ‘ii’ (varijs [hs.] :
variis [editie] en hijs [hs.] : hiis [editie]). De interpunctie uit het handschrift is zoveel mogelijk
behouden; er zijn geen punten, komma’s of aanhalingstekens toegevoegd. Hier en daar is
een redundant punt weggelaten. Eigennamen en het eerste woord van elke zin kregen wel
telkens een hoofdletter. Ook hier zijn folio’s in de tekst aangegegeven tussen ronde haken,
bijvoorbeeld (f. 19r). Waar in het handschrift een paragraafteken stond, begint de tekst op
een nieuwe regel.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
61
• suspensie aangegeven door het 9-teken
voor us in amic9 (fol. 18
r 8) amicus
• suspensie aangegeven door superscripte i
voor ibi in ti (fol. 2
r 20) tibi
voor ihi in mi (fol. 2
r 8) mihi
voor ri in pimo (fol. 2
r 11) primo
• het - teken
voor et op fol. 18r 28
• een i
voor id est op fol. 2r 7
• krul door de p
voor ro in plogus (fol. 2r 1) prologus
• streep door de p
voor er in pplexus (fol. 2r 7) perplexus
voor ar in pte (fol. 2r 7) parte
• streep boven de p
voor re in pmiū (fol. 2r 15) premium
De kritische editie omvat dezelfde passages als de diplomatische editie.
De ‘u’ is niet veranderd in een ‘v’ waar ze labiodentaal wordt uitgesproken: er blijft dus
‘uiuit’ staan. Een ‘v’ is ook nooit veranderd in een ‘u’ als het een hoofdletter betreft (Vnde
[hs.] : Vnde [editie]), wel als het een kleine letter is (vtile [hs.] : utile [editie], vbi [hs.] : ubi
[editie] en vna [hs.] : una [editie]). De combinatie ‘ij’ is steeds veranderd in ‘ii’ (varijs [hs.] :
variis [editie] en hijs [hs.] : hiis [editie]). De interpunctie uit het handschrift is zoveel mogelijk
behouden; er zijn geen punten, komma’s of aanhalingstekens toegevoegd. Hier en daar is
een redundant punt weggelaten. Eigennamen en het eerste woord van elke zin kregen wel
telkens een hoofdletter. Ook hier zijn folio’s in de tekst aangegegeven tussen ronde haken,
bijvoorbeeld (f. 19r). Waar in het handschrift een paragraafteken stond, begint de tekst op
een nieuwe regel.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
62
2. Diplomatische editie van de Middelnederlandse tekst
fol. 28v b
fol. 28v b
15
20
25
30
Alre liefste in cristu 35
ihesus du hebste mi1
langhe tijt gebeden ende
mit stadiger aenhangen
van di wat te scriuen
tot salicheit dijnre sielen 40
daer . ic dicke mede
beganghen hebbe ge
weest . Ende aensiende
aen die een side mijn
sonden ende ghebreken 45
ouerdencken oec dat
woort des heiligen e//
wangelijst daer hi seit2
meerster maect eerst
di seluen ghesont Ende 50
dat ic eerst soude be//
ghinnen te wercken
ende dan ander menscen
Fol. 28
v b 15-16: deze twee regels zijn met rood
onderstreept.
Fol. 28v b 28 is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
63
fol. 29r a
fol. 29r b
soude leren . Dat ic seluer
noch niet begonnen en
hebben . Oec mede aen
siende aen die anderside
dijn aenhanghen ende 5
begeerten . ¶ Ende die
minne die ic niet lichte
lic weder segghen en
mach . Dat ic hope oec
mede ist dattu wt mi 10
nen woorden leeringe
voortgaeste in doechden
ende houdeste di van
sonden . dat ic groot
loon ontfangen sel . 15
Want geen goet werc
om gode of om salicheit
der sielen en sel3
ongeloent bliuen tus
schen desen tween heeft 20
die vuerighe myn mijn
verwonnen Hier om
heb ic di Wat gescreuen
mitter hulpe gods als
ic best mochte niet be 25
gherende wt vermetel
heit of wt ydel glorie
om gheleert ende gesien
te wesen Mer om mijn
seluen te leren ende di 30
oec mede . Ist dat dy
behaghet onder correc
cien ende verbeteringe
Fol. 29
r a 18: na ‘sielen’ staat een met rood
doorgehaald ‘ged’. Na ‘sel’ staat een met rood
doorgehaald ‘on’.
eens anders leuen van
beter leringhe . Vanden 35
yonghen te leren hoe
si hem bereyden sellen
inder oerden te gaen .
Alre liefste want4
du in een heili 40
ge oerde gaen
wilste aennemde een be
ghinsel eens waerachti
ge geestelijcs leuens .
Ende mitten viant al 45
re doechden ende goeder
wercken te striden gaen
So is di ten teersten
noet ende oerberlic alle
vleyschelike mynne be 50
gheerten ende toeney
ghen van dijnre harten
te doen . Ende mit enen
goedertieren haet ouders
vrienden ende magen 55
Ende al datter werlt toebe5
hoort achter te laten .
Ende mit allen te ver
gheten dan also veel
dattu onderwilen voor 60
hem biddeste beuelen
de hem onsen lieuen Here6
Wildi van horen voor
spoet niet verheffen .
mer noch Van horen 65
wederspoet niet bedrouen
Fol. 29
r b 6 is met rood onderstreept.
Fol. 29r b 9: sic.
Fol. 29r b 23: Na datter moet ‘werlt’, dat met rood
omkaderd in de marge staat, ingevoegd worden. Zowel
in de marge als na ‘datter’ staat er een rood kruisje.
Fol. 29r b 29: Het woord ‘Here’ is met rood
onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
64
fol. 29v a
fol. 29v b
want du niet en weetste
waer om dattet god ver
henghet . Aldus mogeste
te recht beghinnen een
geestelijc leuen ende an 5
ders niet . aldus moech
stu volcomeliken totten
cruus gaen . Aldus mo
echstu tot rusten ende
tot puerheit dijns har 10
ten comen . Ende in7 die
minne dijns sceppers
voortgaen . O . godlike
bruloft . O hoghe comen//
scap . O . ongelike wan 15
delinge . Want ihesus cristus8
coninc der glorien . ende
sijn lieue vrouwe mari
a die coninghinne des
hemels die worden ewi 20
ghe ouders voor sterue
like ouders vercrighen
alle die lieue heilighen
die ewelic leuen sellen9 worden
in ewighe susteren ende 25
broeders verwandelt
Ende alle die scaren der
heiligher engelen wor
den oec voer10 vrienden ende
magen die te hants sel 30
len steruen in ewicheit
vercoren . Ende voor ver
ganckelike rijcdom ende
Fol. 29
v a 11: Het woordje ‘in’ staat kleiner boven
de schrijflijn, tussen ‘Ende’ en ‘die’.
Fol. 29v a 16: de woorden ‘ihesus cristus’ zijn met
rood onderstreept.
Fol. 29v a 24: ‘sellen’ staat in de marge, is met rood
omkaderd en er staat een rood kruisje bij.. Een
dergelijk kruisje geeft aan waar het ingevoegd
moet worden.
Fol. 29v a 29: ‘voer’ staat in de marge met een
kruisje.. Een grijs kruisje geeft aan waar het
ingevoegd moet worden.
voor tijtlike eer ende
verheuenheit die noch 35
tan vol sijn mit druc
ende mit liden ende
weder spoet die verganc
kelike rijcdom ende ewi
ge vroechde ende ghe 40
noechten worden ghe
coft . O. waerachtige
verwandelinge des al
machtigen rechter/
hant des ouersten gods 45
want die creatuer wert
sinen scepper verenicht
Die mensche wort
gode versekert . Ende
die vleyschelike men 50
sche wort een geeste
lijc . mensche ghetrans
firmeert ende verwan
delt . Aldus alre liefste
moeste mit alre naers 55
ticheit beghinnen te
steruen der werelt ende
al datter in is . Ende laet
die doden die doden
begrauen ende wilt 60
wesen een cleyn tijt
leuende doot op dat
dijn leuen verholen si
ende begrauen si11 mit .
cristo in gode . Op dat 65
als die slaep des doot
Fol. 29
v b 31: ‘si’ staat interlineair en veel kleiner tussen
‘begrauen’ en ‘mit’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
65
fol. 30r a
fol. 30r b
comt vander ander doot
dat is vander ewiger
doot moghen verlost
worden ende dan be//
ghinnen te leuen Want 5
dan sel voorwaer dijn
leuen openbaer sijn mit
cristu in glorien . hoemen
inden cloester ter cellen
ende ter ewicheit gaen sel 10
ende watmen doen sel
DAer om alre lief
ste ganc in man
liken ende trouweliken
als een trouwe ridder 15
cristi12 . Ganc voort in
dijn cloester als inden
hemel . Ende gancvoort
in die slaepcamer . cristi13
ende spreechuus dijns 20
brugoms gheropen
sonder twiuel ende verco
ren van gode dinen
scepper . ¶ Du moetste
oec gheleit sijn inder 25
woestinen vanden hei
ligen geest inder enic
heit . Tot enen sonder
linghe ende heimeli
ken vrienscap mit go 30
de Ende ist dattu hem
dijn oren van binnen
reynichste . So sel die
Fol. 30
r a 16: ‘cristi’ is met rood onderstreept.
Fol. 30r a 19: idem
heer van binnen in dijnre
harten spreken dingen 35
die geen oren van buten
en moghen horen . Noch
gheen ander sinnen des
lichaems en moghen .
verstaen noch begripen 40
Ende ist oec dattu hem
alleen daer wilste vol
standich bliuen ende geen
vreemde minne in di
laetste comen . So sel hi 45
di geuen enen dranck
van wijn ende van ho
nich ghemaect . Als van
wijn des waerachtige berou
Ende onderscheits te 50
bekennen dijns selfs
Ende van honich der
soeticheit der godliker
bescouwinghe . Hier
om o syoen . Dat is o 55
siel die inder ewicheit
wilste cristus versekert
wesen . ende mit hem
vereniche worden maect14
puer ende ende verciert 60
die slaepcamen dijnre
consciencien . Ende dat
mit blote puerre biecht
mit waerachtighen
rouwe . Ontslut dijn 65
geesteliken vader ende
Fol. 30
r b 26: sic.
Fol. 30r b 27: sic.
Fol. 30r b 28: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
66
fol. 30v a
fol. 30v b
vicario ihesu cristus15 dijn
herte Ende openbaert
hem oec alle dattu
ghedaen hebste van
dinen kijntschen dagen 5
Op dattu aldus moet
ste gereynicht worden
Ende verdienen te we
sen een bequaem woe
ninge dijns sceppers 10
want onsen lieuen here16
woent in sinen tem
pel niet die beulect is
Mer die heer woent
in sinen heylighe tem 15
pel . Sinte pouwels
seit17 . Broeder en weet
gi niet dat V lichaems
sijn woeninghe des hei
lighen geests . Ende 20
oec seit hi mede die tem
pelle gods is heilich .
welke ghi sijt . Hier
om mijn alre liefste
wilt dan doen waer 25
achtige ende ghehele
biecht . Als tot enen
cleynen daghelijcsen
sonden toe na dinen
vermoghen . Ende so 30
selstu scierheit aendoen
Op dat als die heer
coemt di mach vinden
Fol. 30
v a 1: ‘vicario ihesu cristus’ is met rood
onderstreept.
Fol. 30v a 11: ‘lieuen here’ is met rood
onderstreept.
Fol. 30v a 16-17: ‘Sinte pouwels seit’ is met rood
onderstreept.
om beuaen mitten
licht des heilighen geest 35
als mit enen sconen
cleet ende mach dan
totti spreken . Dat is
totti dijn edele siel dat
vroelic ende honich uloe 40
yende woort . Dat hi
in cantica canticorum
van sinen wtuercoren
bruut sprect . O . hoe
scoen bistu mijn al 45
re liefste in die weel
den der gheesteliker
gauen ende rijcdom
¶ Want du biste al
temael scoen mijn 50
vriendinne ende geen
vlecke en is in di .
Ende het mach oec wel
wesen goet als dic
wijl ghesciet dattu 55
alle dijn biecht scre//
ueste ende houdes
te heimeliken bi di
ouermyts veel saken
hoe hem een wtrecken 60
sel tot gheestelike voert
ganc ende dat hi we
der dencken sel dye
vuericheit des eersten
daghes van sijnre 65
bekeringhen .18
Fol. 30
v b 33: de rest van de regel is met rode streepjes
opgevuld.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
67
fol. 31r a
fol. 31r b
Als du dijn seluen
aldus gereinicht
hebste ende den
ouden mensche mit
alle sinen wercken 5
wtgeworpen hebste
Soe is di dan noot
aen te doen enen nu
wen mensche die nae
gode ghescepen is ende 10
mit alre naersticheit
voort alle dijn leuen
lanc di te bewaren
¶ Oec altoes voort
te gaen ende toe te ne 15
men in geesteliken
leuen . Oec alle dage
ouerpeinsen inden .
gront dijns herten
die vuericheit dijns 20
ingancs inder oerden
ende die heilicheit
des eersten dages in
welken di die heer ge
vrijt heeft vanden 25
stricken des viants
Ende heeft di verlost
vander pinen der e//
wigher doot . Ende heeft
di deelachtich gemaect 30
sijn ontspreker godheit
Hier om ist sake dat
tu dit daghelicx weder
om ouerpenste ende
mercste . Ende verneem 35
ste dattu voortgegaen
biste in doechden soe
dancke dinen scepper
daer van mit ongeme
ten loue . Mer verneem 40
stu dattu niet gevordert
en hebste mar achter
waert ghegaen biste .
Soe hebste voorwaer
dijn seluen te beclagen 45
ende te bewenen dattu
dijn leuen also verloren
hebste ende dijn tijt qua
liken toegebrocht heb
ste . Ende die godlike gra 50
cie die di was ghege
uen van god verloren
hebste . Ende so is dy
sonder twiuel van node
mit alre sorchuoudicheit 55
weder te beginnen . Als
of du eerst inder oerden
gegaen waerste19 . want alre lief
ste inder waerheit . Al
so du beghinste gode 60
te dienen also selstut
eynden . Of in toekeer tot
doechden ende tot enen
waren geestelijcken leuen
Och leider in laeuheit 65
te vercouden ende te bliuen
Fol. 31
r b 25: ‘Waerste’ staat met rood omkaderd in de
marge. Er staat een rood kuisje bij. Het woord is
ingevoegd op de plaats waar een rood kruisje staat, nl.
tussen ‘gegaen’ en ‘want’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
68
fol. 31v a
fol. 31v b
dwalende als een oer
spronc van tween we
ghen daer een blint in
comt daer van staet in
apocalipsi . Dat god 5
sulke mensche wil spu
wen wt sinen monde
want niet voort te
gaen inden weghen
gods is achterwaert 10
te gaen . Als sinte baer
naerdus seit . Die niet
mit mi en is die is te
ghens mijn . vanden le
uen veelre persoenen . 15
HOe menich gees
telijc mensche
dwaelt nu ter
tijt ende dromen inden
twespronc tuusschen 20
desen twee weghen .
Dese die niet en sien
den baet tot beteringhe
haers leuens ende seden haers
geesteliken20
25
ende seden haers
minliken wercken
ende van voortganc
in doochden ende in e
nen geesteliken leuen 30
Mer si onthouden die
daghen ende mercken
die iaren . Des abijts
verwandelinghe van bu
ten . Si rekenen haer 35
Fol. 31
v a 24: na ‘geesteliken’ staat een met rood
doorgehaald ‘ende’.
Fol. 31v a 24: ‘leuens ende seden haers’ werd
ingevoegd tussen ‘haers’ en ‘geesteliken’. Deze
regel staat met rood omkaderd en tussen rode
kruisjes onderaan de kolom; kruisjes geven aan
waar hij tussen moet.
vasten waken swigen
ende haer scerpe bedin
ghe . Nochtans verga
ue god datter veel al
so waren ende niet saf 40
ter noch dartenre En
waren dan menige .
rike princen deser we
relt . Die nochtans
niet en achten of lut 45
tel haer ghebreken te
verwinnen . Doechden
te vercrighen haer
seden haer woorden
haer wercken te bete 50
ren . Noch haer har
te noch hoor inreste
mensche van binnen
nader gedachten te
bewaren . Si gaen wt 55
si gaen in mitten an
deren van buten . Mer hoe21
danich si van binnen
sijn dat weet die heer
die geen dinc verholen 60
en is ende die harten
claerliken siet Want
alre liefste het is min
re quaet den wech gods
niet te bekennen . dan 65
daer na als mense kent
niet daer in te gaen .
Als onsen lieuen heer
Fol. 31
v b 22: ‘buten’ staat rood omkaderd en met een
rood kruisje in de marge. Een rood kruisje boven het
punt geeft aan waar het tussen moet.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
69
fol. 32r a
70
fol. 32r b
seit . Wie sijn hant an
den ploech slaet ende
weder achter om siet en
is mijns niet waerdich
Ende also die geestelike 5
mensche meerre glorie
sullen hebben bouen
die anderen . Ist dat sy
voortgaen in doechden
ende altoes toenemen 10
in enen gheesteliken
staet . Also sellen si oec
meer pinen liden dan
die ander ist dat si van//
den doechden achter// 15
waerts gaen ende ver
couden . ¶ Want die
lere esebine bisscop van
emissenenen die seit dat
een cleyne sonde onder 20
waerlike menscen is
dat een grote sonde on
der . geesteliken men//
schen . Want si hebben
meerre gracie van god 25
ontfangen dan die an
der . Dit heb ic ghescre
uen niet om yemant
te oerdelen dan mijn
seluen . Noch oec om di 30
te veruaren mar om
di te waerscuwen ende
sorchuoudich te maken
want het is veel beter
te tijt te voorhoeden dan 35
naden valt boet te doen
Dat vijfte capittel van
twerehande behoedinge
van bynnen ende
ALstu van buten 40
dit alre liefste22
bekenste ende
mitten ogen van bin
nen der sielen te recht
door sietste . Ende alle 45
dijn sonden gheheliken
als voorseit is gebiecht
hebste so is di dan voort
noot tweerande hoe
de . Die eerst is van bin 50
nen die ander is van
buten . Die eerst is in
der cellen ende inder
enicheit . ¶ Ende die
ander is alstu onder an 55
der mensche biste . die
eerst is in allen weder
stoet als druc ende liden
ende so wes van buten
beyeghen mach vrome 60
liken te verwinnen ende
alle becoringe ende ghe
dachten van binnen
manliken weder te
staen die van gode niet 65
en sijn . Die ander is
Fol. 32
r b 7-9: de lombarde is drie regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
70
fol. 32v a
fol. 32v b
in ordinancien der sedic
heit van buten wanneer
datmen bi ander men
schen is . In woorden
in wercken ende in ge 5
laet vanden anderen
coemtmen totten eers
ten . want hoedanich
dat die mensche is van
buten in woorden in 10
wercken in seden also
is hi mede alst int ge//
meen vallet van bin
nen . Want onse lieuen
heer seit int ewangeli23
15
Dat wt oueruloedic
heit des harten sprect
die mont . Ende oec me
de spreect hy wt24
haren vruchten selt gi 20
se kennen dat is hoe
danich dat die boem
is alsulke vruchten
brenghet hi voort . een
vleiscelijc boem bren 25
ghet vleischelike vruch
ten voort . Een geeste
like boem brenghet
geesteliken vruchten
voort . waer om ist dat 30
tu die scelle . ende die
enicheit wilste minnen
so selstu sonder twiuel
Fol. 32
v a 14-15 zijn met rood onderstreept,
behalve de ‘nen’ op r. 14.
Fol. 32v a 19: na ‘hy’ staat een met rood
doorgehaald ‘mont’.
bekennen wat ic spre
ke . Daer selstu voor 35
waer van drien dinen
meesten ende princi
paelste vianden vri
ende seker wesen . als
spreken horen ende 40
sien . Hier om mijn
alre liefste wilt altoes
haesten totter celle
ende die heilighe enicheit
als een visch totten 45
water ende als een
ionckijnt totten scoet
sijnre lieuer moeder
Daer selstu sonder
twiuel vijnden ihesu 50
cristus . dinen gemyn25
de brudegom mer
onder den menschen
niet ist dattu mit oet
moedighen harten 55
soecste Want alsoe of
ghescheiden is dijn .
brudegom ende also
eerpaerlijc ende lec
ker dat hi scuwet alle 60
gheselscap der menscen
Oec alstu wtter cellen
gaen moetste op ge
oerlofde tiden als op
heiligen auonden ende 65
op sommighen anderen
Fol. 32
v b 17-18: ‘ihesu cristus’ is met rood
onderstreept.
Fol. 32v b 23: de ‘c’ van ‘soecste’ staat kleiner en
superscript.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
71
fol. 33r a
fol. 33r b
tiden datmen swighen
ende niet spreken en
moet wilt nochtans
niet wtgaen sonder
noot of redeliken sa 5
ken . Ende als du daer
ghedaen hebste so haest
di ghernighe weder
totter cellen op dat dijn
siel door die Vensteren 10
der sinnen dijns lijc
haems niet onuersien
like ende ontfanghen dat
ghi daer nae inder
heilige enicheit niet 15
alleen sonder vresen
verswelghen Mer oec
sonder swaerren ar
beit of groter scade
en sel verduwen . Dat 20
seste capittel hoemen
inder cellen leuen sel
OEc mede alstu
inder cellen al
leen biste in dijnre hei 25
ligher enicheit . wildi26
in alre manieren also
regieren ende dijn wer
ken oerdinieren . Of
dijn ouersten ende dijn 30
prelaet teghenwoor
dich waer . wilt in geen
re . manieren yet doen
in teghenwoordicheit
Fol. 33
r a 23-26: deze regels zijn met rood
onderstreept, behalve ‘wildi’ op r. 26.
gods ende dijns sceppers 35
¶ Die ouer al altoes
teghenwoordich is
ende der heiliger enge
len die bi di sijn inden
cellen . Dattu di sou 40
deste vermiden te doen
in teghenwoordicheit
der menschen . Wes
mitten lichaem inder
cellen . Mer mitten ge 45
dachten ende begeer
ten ende ander geesteli
ke oefeninge wes inden
hemel so sellen voor
waer die heilige en 50
ghelen also veel ghe
noechts bi di hebben
inder scellen als inden
hemel . Want die celle wort27
gelijc den hemel ende 55
sellen hem mitti ver
bliden van dinen voort
ganc . Ouermits wel
ken du hem gelijc wor
deste . Ende sellen ver 60
iaghen van dijnre .
cellen alle datti hijn
derlijc of scadelijc mo
chte wesen : . Ende sel
lense also seer verlich 65
ten mit haren heiligen
teghenwoordicheit .
Dat die vianden des
Fol. 33
r b 20: marginaal en met rood omkaderd ‘celle’
moet ingevoegd op de plaats van het rode kruisje
tussen ‘die’ en ‘wort’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
72
fol. 33v a
fol. 33v b
lichts . Ende die vianden
der duusternisse hem
vermiden sellen te ghe
naken die drumpel dijns
tabarnakel . Want die 5
heilige enghelen minnen
die celle als den hemel
stadeliken daer toe te
vlien ist dat du cellych
leueste inder cellen als 10
di toe behoort . Ende
brenghen mit alre .
vuericheit op die hooch
ste hemel der hemelen
In dat lieue ende minnent// 15
like aenschijn gods ende
alle der heiliger ende
die heilighe oefenynge
ende goede wercken ende
voortganc . Ende mit goe 20
den exempelen ander
menschen trecken tot goe
den leuen . Dijcwijl . o//
uerdencken die passien
ende dat liden ons liefs 25
heeren . Ende alle die stri
den die hi heeft ende vech
tende ende wederstaen
de alle becoringhe . Het
si van den vleische van 30
der werelt vanden vi//
antden ende sellen we28
der brenghen vanden
vader der ontfermher
Fol. 33
v a 32: sic.
ticheit den deuoten cel 35
list troest der godliker
goedertierenheit . Want
die scrift seit wie heeft
ye inden here ghehoept
ende is after gelaten . of 40
hi woude segghen nye//
mant . Oec seit dauid
ic was ionc ende bin out
geworden . Ende ic en sach
den gherechtigen nye 45
achter ghelaten van
gode . watmen inder cel
len scuwen sel ende hoe
scadelijc het is niet recht
MAr is dat sake te le 50
alre liefste dat uen
tu contrarie
doeste ende niet en leues
te in der cellen . Als nu hier29
te voren ghesproken 55
is dat god verbieden
moet mer . mit onnut
te dinghen di becom
merste ende di onle
dich makes ende mit 60
verdriet inder cellen
leefste als een droncken
ende een onwetende men
schen . Nv hier nv daer
nv wt nu in nu boven 65
nv beneden . Nv voor
nv achter niet te denc//
ken hoe du den tijt wel
Fol. 33
v b 20: ‘der’ is kleiner en supralineair toegevoegd.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
73
fol. 34r a
fol. 34r b
toe moechste brengen
ende mittelic . Mer hoe
dattu den dach in eni
gher manieren mo//
gheste ouerbrenghen 5
Die enghelen des vre
den ende dijn hoeders
die mitti wonen . Als
ysayas die propheet
seit si sellen yammer 10
liken wenen ende sellen
vandi vlien . Want
so sellen si van di seg
ghen dese en is van on
ser gheselscap niet noch 15
wi en hebben geen
deel mit hem . Want
te vergeefs ende sonder
verdiensten besit hy
die celle ende maecter 20
bet een moert cule of
dan een huus der be
dinghe . So sellen dan
totti in comen die wre
de duuelen ende sellen 25
dan mitti wonen .
Niet om di te behoeden
mer om di te verder
uen an lijf ende aen siel
na haren vermogen 30
so sellen si dan scieten
mit vuerighe scutten
der becoringhe of si di
wtter cellen mochten
werpen . Of te minsten 35
doen vallen . Van alsul
se menschen seit dien
heilige geest door mic
heas den propheet wee
v die dencket onnutte 40
dinghen ende werc boos
heit in uwen slaepca
mer . Dat is inder enic
heit ende of ghesceiden te30
wesen vanden menscen 45
Die handen dat si iv
werken die sijn teghen
gode . Waer om die vi
anden scriuen alle hoor
leuen woorden ende 50
wercken op dat sise mo
ghen inden oerdel vro
ghen Inden dagen des
strengens oerdels gods
daer die boecken op sul 55
len sijn gheloken . Als
daniel die propheet seit
Ende alle consciencie
ende alle verburghen
heit . ende een ygelijc 60
bi sonderlinge ende
oec van alle te . gader
sullen open sijn gode ende
alle heiligen ende alle
menschen te gader ende 65
elc bisonder . Ende sullen
ewich loon ontfaen na
haren wercken . ende ver//
Fol. 34
r b 10: ‘of’ is kleiner en supralineair toegevoegd.
Fol. 34r b 12: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
74
fol. 34v a
fol. 34v b
diensten in desen leuen
het si van goet of van
quaet dats van doech
den of van sonden in
der hellen of in den he// 5
mel . Want is dat sa
ke alre liefste dat wi
van ydel woorden sel
len reden gheuen moe//
ten inden oerdel gods 10
Als onsen lieuen heer
spreect inden heilige
ewangelie . Wat zellen
wi dan seggen van
woorden ende van . 15
werken ende van ghe
dachten die veel qua
der sijn ende onnutter
van ledicheit sonderlin
ghe inder cellen te scuwen 20
VOert voer alle
dinc alleen te
wesen inder
cellen scuwen mit al
re naersticheit ledich 25
te wesen inder cellen
want ledich te sijn is
een moeder alre ghe
breken ende een voet
ster alre sonden van 30
haer coemt verdriet
des leuens bitterheit
der ghedachten droef
heit des harten . Si
maect den menschen 35
onghestadich ende
onbequaem tot goe
den wercken . Ende
oftrect den menscen
van doechden . Ende 40
raet wtter cellen ende
vanden doechden te
gaen . Wt welken ist
dattu op ongheoor
lofde tiden beginste 45
daer wt te gaen du
selste haer te hant ha
ten ende versmaden
ende so sel di die celle
leider worden een 50
helle een kerker ende
een vangenisse . Ende
geen slaepcamer . cristus31
daer om scuwet altoos
ledicheit . Oec mede 55
en wil inder cellen
gaan wert doen thent
di verdriet . Mer mit
ghenoechten selstu
gaen vanden . enen 60
totten anderen . Ende
so selt di wel ghenoech
gelijc wesen sonder
verdriet daer weder
toe te gaen . Want 65
watmen doet tot ver
driet toe ende misha//
ghen dat vermidet
Fol. 34
v b 19: ‘cristus’ is met rood onderstreept.
Fol. 34v b 23: sic. Boven de ‘t’ van ‘wert’ staat een kleine
c.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
75
fol. 35r a
fol. 35r b
die natuer . als mit
ghenoechten weder
te doen . Oec verwan
delinghe is genoech
lijc ende begeerlijc als 5
nv een vre te studieren
Als nv een vre te scri
uen . Als nv een vre
te beden of een ander
nut werc te doen . Is 10
seer onthoudelijc der
natueren in haren
crachten te bliuen . Ende
nochtans selmen in
elker vren eens of . 15
tweeweruen totten
ghebeden gaen . Ende
mit ghenoechten ende
soeticheit des harten
corten ghebeden spreken 20
Als drie of vier aue ma
ria of seuen of anders
yet dat die heer geeft
ende bidt vergiffenisse
of dattu di in enigher 25
sonden ongaen mo
gheste hebben . hoe rus
teliken het is inder
cellen niet te hebben
dan dat noet is dat 30
OEc alre ix capittel
liefste wes al32
taes contet ende te vre
den in dijn celle te heb
Fol. 35
r a 33: sic.
ben alleen datti noot 35
is . Ende en wilt geen
oueruloedicheit bege
ren . Dat seldi grote vre
de maken in dijnre
enicheit . Want wattu 40
meer hebste Wattu meer
begheren selste . Een gye
rich onuersadelijc ende
een dwaes monic die
is altoos in begeerten 45
meer te hebben . Mer
een arm monic die hem
seluen genoech is die
is altoos in vreden
ende oueruloedych . Een 50
monic die meer begeert
dan noot is die en mach
niet versaet worden
altoes begheert hy nv dyt33
nv dat . Ongestadich 55
ende verstroeyt in Al
le sijn begeerten . want
een afgront in roept
dat ander als dauid
die propheet seit Dese34
60
sijn altoes moeylijc
zijn prelaten lastich
sinen officialen ende
onrust alle sinen broe
deren . hoe salich ende 65
rustelic dat is anders
menschen niet te gheuen
noch te nemen van hen x capittel
Fol. 35
r b 20: ‘hy’ staat interlineair en kleiner tussen
‘begheert’ en ‘nv’.
Fol. 35r b 26: ‘propheet seit’ is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
76
fol. 35v a
fol. 35v b
HEt is oec seer vre//35
delijc ende salich
alre liefste niet
te senden niet te nemen
niet te eyschen noch te 5
gheuen binnen noch
buten . Ende het bren
ghet in grote minne ende
eendrachticheit mit
ander menschen . Want 10
ist datmen den enen .
niet en doet als den an
deren te hants comt daer
wt quade vermoeden
of mishaghen ende oec 15
mede hat ende nijt ende
veel ander sonden . ende
men merct daer wt ver//
kiesinge der persoenen
die van gode niet en sijn 20
Als die apostel seit Ende
dicke oec alsmen den ge
nen niet weder en geuet
die te voren gegeuen
heuet thans wort hi on 25
waerdich ende murmereert
in sijnre harten weder
denckende sijn giften . ende
pensende mit bitterre
harten ende dicwijl claghet 30
hijt ander menschen al
dus comen daer meer
quade dinghen wt oec
ist goet ende seer ruste//
Fol. 35
v a 1-3: de lombarde is in werkelijkheid drie
regels hoog.
lijc te verhuden ende 35
te swighen . Ist dat ye
ment yet gesent . wort
of ghegeuen bi oerlof
ende consent des ouer
stens dan dat ander 40
menschen te openbaren
ouermits veel oerber//
liken saken . hoemen
naersteliken merken
sel als men die cloc 45
ken luut wat sy ghe
biet te doen ende waer
si toe roep ende son
derlinghe als si ghe
biet te rusten te gaen xi 50
DAt teiken der capittel36
clocken oec alre
liefste selstu mit alre
sorchuoudicheit waer
nemen als een basuna 55
ons heren . Ende een lu
dende stemme dijns
brugoms . Ende wil
di altoes gheheliken
mit alre vuericheit 60
daer na regieren . Ende
tot allen dinghen die
si gebiedet . Ende daer toe
roept alle dingen after
te laten mit groter de 65
uocien . Ende als hi di
gebiet te rusten te gaen
wilt dan sonder vertrec
Fol. 35
v b 17-18: de lombarde in het manuscript is twee
regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
77
fol. 36r a
fol. 36r b
ghehoorsaemlike doen
op dattu op die rechte
tijt wackerliken moech
stu opstaen . Ende bequa
melic waken inden dienst 5
gods . Dit willen som
mighe luden luttel ach
ten . Waer toe dat die
viant oec seer sorchuou
dich is . Op dat die geen 10
die op sekerre tiden niet37
rusten en willen ende
slapen op haren bedde
Daer na leider op on
behoorliken tijd inder 15
kercken of inden diens
ten gods daer die vi
ant hem seer in ver//
blijt . Want hi neemt
daer wt grote saken 20
ende veel in te wroghen
den geesteliken mensce
inden strengen oerdel
gods . van veel versumel
heit dinden dienste gods 25
van binnen ende van bu
ten . Dat xii capittel
OCh of versumen
de slapende men
schen inden dienste gods 30
wouden harteliken o//
uerdencken hoe ver//
smadelijc hoor gebet
is onsen heer . Hoe mis
Fol. 36
r a 11: de ‘op’ is marginaal toegevoegd. Een
rood kruisje tussen ‘die’ en ‘sekerre’ geeft aan
waar het ingevoegd moet worden.
Fol. 36r a 28-29: de lombarde in het manuscript is
twee regels hoog.
haghelijc den heilighen 35
engelen ende hoe bespot
telic den duuelen. Ende
hoe onvruchtbaer hem seluen38
Want si slapen in haren
gebeden . ¶ Ende si willen 40
dat god daer toe waket
Of als die ander broe
ders lesen so swigen si
of dicwijl mit anderen
Dinghen hem onledich 45
maken . Als of dan tijt
waer alsulke dinghen
te doen . Of leider dan
daer ledich toe te wesen
Het en is oec gheen won 50
der want die buten den
dienst gods haer tijt
verliesen . Als si inden
dienst gods sijn tot on
nutte dinghen hem ge 55
uen . Het si van buten
of van binnen . Dese
sijn als iudas die apos
tel seit . Als wolken son
der water . ende als bo 60
men inden winter die
dan doot sijn ende geen
vruchten en brengen
Ende als die onvrucht
baer wijngaert die geen 65
vrucht en draghet mer
als een gelikenisse des
vruchts . Hier om als
Fol. 36
r b 4: ‘hem’ is marginaal toegevoegd. Een rood
kruisje geeft de inlasplaats aan..
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
78
fol. 36v a
fol. 36v b
die goede broeders arbei
den blideliken inden diens
ten gods . Singhende
mit manliker stemmen
mit besloten sinnen des 5
lichaems mit op geloken
vroliken harten mit
deuoeten gedachten ende
mit opgheuoerden be
geerten worden gesterct 10
Ende oueruloeydelijc
veruullet mitter gra
cien des heiligen geest
Ende ontsteken mitten
brande der godliker min 15
nen . ¶ So leggen die
ander weder om in die
lief hare lauheit vol mit
droefheit ende verdriet
ende traecheit ende bit 20
terheit des herten . ver
cout vander godliker
minnen veruroren ende
verhartet vander go
deliker vresen . Ia mit 25
allen verblint ouermits
cloecheit des valschen
viants . Daer om wort
hem onttogen die god
like troest . ende soetic 30
heit . Sinte baernaerd/
dus seit so watmen in/39
den diensten gods sin//
get of leset dat sijn wi
Fol. 36
v a 31-32 zijn met rood onderstreept,
behalve de ‘heit’ op r. 31.
schuldich seluer te lesen 35
of mit aendacht vanden
anderen broeders te
horen als tot enen sil
ba toe Oec mede dese
en aen dencken niet 40
wat si seluer singhen
of lesen noch die an
der . Mer uut wilder
herten ende uut onbe
dwonghenre gedachten 45
si hem onledich maken
Ende nochtans willen
si dat god haer gebet
aendencke dat si seluer
niet en doen och of si 50
harteliken wouden
versinnen hoe swaer
liken dat onsen heer
claghet van sulken
menschen doer esechiel 55
den propheet . Noch
sprect hi sel veel meer
onmenscheliker din
ghen sien . Doe leiden
onsen lieuen heer bin 60
nen inden tempel daer
sach hi dat si al om ouer
al bemaelt was uut
voghelen ende meni
gerhande dieren . Also 65
sijn die geen die van
binnen inder heimelic
heit haers harten . dat
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
79
fol. 37r a
fol. 37r b
voorwaer een tempel
gods is . Als . Sinte .
pouwels seit si nemen40
inden dienst gods so
wat die sinlicheit be 5
gheert of wat die viant
raet of inbrenct . Oec
mede so lesen si onuol
comelijc ende onuolma
ectelijc ondeuoeteliken 10
hem seluen te sparen
Ist sake dat die vader
des gesins als dat e
wangelie tughet be
respet die knecht 15
die niet gehuert
en waren van hare
ledicheit ende oec buten
den wijngaert wat
sellen wi dan leider seg 20
ghen die gegaen sijn
inden wijngaert om
te arbeiden ende ont
fanghen alle daghe
loen Ja volle noot// 25
truste of te leuen ist
dat wi inden wijn//
gaert cristus niet en ar
beiden . Want vander
hants gods leuen wi 30
ende vander aelmis
sen . Ende wi eten den
arbeit van ander .
menschen . Die volco//
Fol. 37
r a 2-3 zijn met rood onderstreept vanaf
‘Sinte’ op r. 2.
Fol. 37r a 15: na ‘knecht’ staat een met zwart
doorgehaald ‘die’.
Fol. 37r a 16: voor ‘die’ staat een met rood
doorgehaald ‘met’.
Fol. 37r a 28: ‘cristus’ is met rood onderstreept.
men hope hebben dat 35
si ouermits onsen gebe
den worden van horen
sonden ghevrijt ende
vercrighen die godlike
ontfermherticheit . 40
Wat sellen wy seggen
ist dat wi niet alleen
ons seluen vergeten
traec ende cout inden
diensten gods . Mer 45
sonden tot sonden op
ons hoepen . Als last
ander menschen sonden
op ons te nemen . Hier
om mijn alre liefste laet 50
ons vlitich ende man//
lijc inden diensten gods
sijn dat is voorwaer
te arbeiden inden wijn//
gaert des heren mede 55
delen alle menschen
die hulpe onser bedin//
ghe na onser vermo
gen ende sonderlinge daer wi van//
leuen : . hoemen haes 60
ten ende bereyden sel
de dienste gods dat xiij
ALtoes haeste di cappittel
mit alre naer//41
ticheit der kerc 65
ken ende ten diensten gods
Ende wilt stadeliken sorch
uoudich wesen . voor dat
Fol. 37
r b 29-31: de lombarde is in het manuscript drie
regels hoog. Deze drie regels zijn met rood
onderstreept.
Fol. 37r b 30-31: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
80
fol. 37v a
fol. 37v b
eynde des derde teiken der
clocken te comen . Hier
om alstu hoorste dat
eerste teiken der clocken
so laet alle dinghen af 5
ter ende bereit di na di
nen vermogen totten
diensten gods niet en
hoort dat di hijnderen
lijc mach sijn gehel 10
liken van dinen har
ten te werken . Ende niet
en wilt onuersienliken
daer toe gaen of daer
toe lopen als totten . 15
speel mer te dancken ende
te louen dinen . Heer
ende te spreken mit cristus42
dinen brudegom . be
reyden di voorden ge 20
beden want also selste
gheuonden worden in
den ghebede alstu dy
te voren bereiste ende
so sel god bi di wesen 25
ende dijn gebet verho
ren . Alstu tot hem coem
ste . ¶ Nymmermeer
en wilt te laet comen ten
diensten gods noch lich 30
teliken daer wt te gaen
eer si volbrocht is want
beghintste daer wt te
gaen . Du en selste son
Fol. 37
v a 18: ‘cristus’ is met rood onderstreept.
der groten arbeit dat 35
niet moghen laten .
Want sulker menscen
leydsman ende meester
is waerlic die duuel
alsmen openbaerlic 40
leest in sinte benedic
tus leuen . Die een vi
ant is alre goeder werc
ken . Die die monic
ken of ander geesteli 45
ken menscen leydet
wtten choer of wtten
diensten gods als een
vleysch houder een beest
leydet totten vleysch 50
huus wtter weyden
daerment doden sel : .
Hoemen die oghen be
waren sel inden choeren
ende inden reuenter ende 55
datmen lichtuaerdicheit
ende ander ontamelicheit scu
IN den wen sel xiiij capittel 43
choer of inder
kerken ende 60
oec mede inden reuen
ter . Wilt dijn oghen
bewaren op dat niet in
di en comt dat di hijn
derlijc mach wesen . 65
Wiltse mit allen toe
sluten of house neder
siende op dijn borst .
Fol. 37
v b 24-26: de lombarde is drie regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
81
fol. 38r a
fol. 38r b
Ende niet en wilt an
der persoenen aensien
ende nv hier nv daer mit
onghestadige oghen
sien . Noch in geenre 5
manyeren anderluden
hijnderlijc wesen . wilt
niet spotten noch lachen
noch lichtuaerdicheit
Noch enighe ontame 10
liken bewisen . Al saech
stu oec dattet ander
luden dede dat god ver
bieden moet . Want
een ongestadich oghen 15
is een teiken des onge//
stadighen herte . Ende
dorperheit of enighe
oneersamige bewisin
ge van buten en comt 20
niet wt een deuoet hert
Mer wt een vleische
lic hert en onghestoruen
Ja leider wt enen bees
telijc herte . Ende voor// 25
waer die heilige enge
len worden van daen
gheyaget . Ende dien
heilige geest vliet oec
van daen daermen al 30
sulke dinghen hant44
tier ende ontrect hem sijn
gracie . Daer om mit
bewaerden ogen ende
Fol. 38
r a 31-32: sic.
mit sedich gelaet van 35
buten . Wilt alleen aen
dencken na dinen ver
moghen watmen singet
of watmen leest ouer
tafel soe wort dijn siel 40
oec ghespiset also veel
als dijn lichaem . Hoe
goet het si gaern ende
deuoetelijc te dienen
ter missen ende hoe scade 45
lijc het is niet te willen dienen
Altoes alre liefste xv capittel45
wes willich ende
bereyt ter missen
te dienen mit alre be 50
geerlijcheit ende deuocien
Ende en wilt dat oec
nymmermeer achter
laten dan alleen alst
behoorlijc is ouermits 55
ghebrec der natueren
of mit oerlof . Alstu een
sonderlinghe sake heb
ste . Ic rade di oec alstu
priester ghewiet biste 60
dattu altoes misse dien
ste als du seluer gheen
en doeste Want ic en .
mach di niet wt spreken
noch volcomelic bescriuen 65
hoe veel goeds di daer
van comen sel . Niet alleen
van god . Mer oec vanden
Fol. 38
r b 13-15: de lombarde is drie regels hoog; de
rode inkt beschadigd. De passage er net voor is minder
goed leesbaar. Deze drie regels zijn met rood
onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
82
fol. 38v a
fol. 38v b
menschen hoe groten
soeticheit van binnen
di god gheuen sel. Op
dien dach inder enycheit
dat selstu seluer wel pro 5
uen . Ende des ghelijcs
weder om so sel di con
trarie gheschien ist dat
tu minen raet niet en
wilste Volgen . Want 10
god en machtes niet
laten hi en stort sonder
linghe gracie inden ge
nen die gaern ter missen
dient om dattet dat 15
alre heilichste ende en
ghelste wert behaluen
veel ander doechden
die daer wt comen op
dat also du niet en mo 20
gheste bescouwen sijn
godlike aenschijn om
beuanghen mitter swaer
heit des doots . Daer
om uut sympelre ende 25
pueren geloue wilt hem
hier dienen inder tijt
so langhe het di volco
men wort inden rike
gods . ¶ Neemt oec46
30
den priester nauwe .
waer alstu hem diens
te als cristu yhesu die di
nen heer in wes stede
Fol. 38
v a 30: de ‘t’ van ‘Neemt’ staat supralineair
en kleiner genoteerd.
die priester staet ende 35
en ganc nymmermeer
vanden outaer ende ant
woort hem tot allen
dinghen alst betaemt
Want alst voorwaer 40
openbaer genoech is dat47
een versumende dien
re in desen alre heilich
ste dienst die sondicht
swaerliken ende grote 45
liker ende sel swaerli
ke geoerdelt worden
van gode . Want het
en is gheen clein te ver
sumen of te moeyen 50
of te bedrouen den prees
ter inder . missen
Of onse lieuen heer
die rekent dat ende oer
delt dat oft hem seluen 55
gedaen waer alst oec
inder waerheit is .
also oec leider weder
om totter mis
sen niet en wil dienen 60
of die ondeuoetelijc .
Of mit bedwange
of die mit couder her
ten ter missen dient
die en sel geen loen tfan 65
ghen . ¶ Want ist dat
die scaer van veel waer
liken menschen te gader
Fol. 38
v b 7: de ‘is’ is supralineair en kleiner genoteerd.
Fol. 38v b 18: voor ‘missen’ staat een met rood
doorgehaald ‘inder’.
Fol. 38v b 25: voor ‘mis’ staat een met rood
doorgehaald ‘tot die’. De fout wordt ook aangegeven
door puntjes onder elke letter.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
83
fol. 39r a
fol. 39r b
loepen van veer we
ghens . Ende . liden veel
onghenoechts te sien
enen sterueliken men
sche gelijc hem om dat 5
hi een groots lants here
of een prins in deser tijt
is . waer om en haesten
dan die geesteliken men
schen niet na al hoor 10
vermoghen te sien den
coninc der coninghen
ende den heer alre heren
ihesus cristus haren ver48
losser . ¶ Mer oec hem 15
heimeliken te dienen
die in allen missen te
ghenwoordich is voor
waer voorwaer waert
gheoorloft te seggen 20
so ist een teiken der on
volcomen ende cleynre
gheloue . Want gelo
ueden si gheheliken ende
te recht inden sacrament 25
den heer ende god te we
sen teghenwoordich
si en souden nauwe een
luttel wtter kerken
gaen alleen om noot 30
truste sijns lichaems
te nemen . Ende daniel
die heilige propheet
seit dat tien dusent
Fol. 39
r a 14-15 zijn met rood onderstreept tot en
met ‘losser’.
der heyligher engelen 35
dienden den haren scepper
inder rijc der hemelen
ende tienwerf hondert
dusent der enghelen ston
den bi hem . Also Deuo 40
teliken ende begeerlijc
ende gaern dient ter
missen die veruollet al
le die dienst ende bistaet
also nv veel heiliger en 45
ghelen . Hier om so wie
een waerachtich knecht
ende dienre cristu waer49
die soude hem meer on
geeert ende versmaet 50
rekenen te wesen dan Ver
licht of gespaert wor
den dat hi niet tot allen
behoefteliken tiden tot
desen enghelschen ende 55
alre heilichste dienste
ghenomen . Onsen lie
uen heer seit inden hei
ligen ewangelie soe
wie mi dient die sel mijn 60
vader eren die inden
hemel is . Men leest oec
dat haer basilius prioer
der ouerstens cloesters
vanden carthusers die 65
dien op een tijt enen .
priester die nouicius on
der hem was ter missen
Fol. 39
r b 14: ‘cristu’ is met rood onderstreept.
Fol. 39r b 17: ‘te’ is spuralineair en kleiner genoteerd.
Fol. 39r b 23-25 zijn met rood onderstreept vanaf
‘Onsen’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
84
fol. 39v a
fol. 39v b
Ende hi sach doe dat hei
lige sacrament gesa//
craeert was ende die kelc
neder geset was dat
die heilighe engelen 5
seer onledich waren
bider kelc dat ouermits
anxts die hi hadde ende
ducht dat si die kelc
omme storten souden 10
riep hi tot hem mit
luder stemmen dat si
sedich souden sijn waer
om meent gi dat hem
god also grote gracie 15
gaf dan om dat so gro
ten vader hem veroet
moedichden sinen on
dersaet ter missen te die
nen ende ouermits deuo 20
cien ende sorchuoudyc
heit dien hi hadde den
priester nauwe waer
te nemen . Aldus sellen
oec die kijnderen doen 25
ende volghen haren vader50
na op dat si totter ver
diensten ende gracien
haer vaders mogen co
men haren euengelijc 30
malcander inden diens/
ten gods te dienen daer
die vader toe quam
mit sinen euengelijc mer
Fol. 39
v a 26: ‘haren’ staat in de marge en moet
worden ingevoegd op de plaats van het rode kruisje
tussen ‘volghen’ en ‘vader’.
oec sijn discipel oet 35
moedeliken te dienen .
Dat xvi capittel hoe
men eten ende drinc
ken sel ende om genen
dinghen murmurere sel 40
SOe watmen51
di oec alre lief
ste mistrieert
ende gift te eten of te
drincken dat wilt danc 45
kelijc nemen ende gode
daer van dancken .
ende louen als een
bedelaer cristus dien
vander hants gods 50
leuet wilt nymmer
meer enighe bijtter
heit in dijnre harten laten
comen noch oec ander
menschen claghen of 55
di die spise ende die dranc niet en genoget
Mer gedencke oet
moedeliken dat alle
daer du of leuest sijn son
den der menschen ende 60
aelmissen om gode
di gegeuen . Neemt
daer of vriliken dat
du van Noet behoof
stu dijn lichaem me 65
de te onthoude ende
niet tot eniger weel
den der vleischeliker
Fol. 39
v b 7-9: de lombarde in het manuscript is drie
regels hoog.
Fol. 39v b 22: na ‘dranc’ staat een met rood kruisje en
moet ‘niet en genoget’ bijgevoegd worden. Deze
woorden staan met rood omkaderd onderaan de kolom.
Fol. 39v b 25: ‘du’ staat interlineair en kleiner tussen
‘daer’ en ‘of’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
85
fol. 40r a
fol. 40r b
begeerten . op dattu al
so veel te bequamer ende
gesonder ende langher
dinen heer dinen god
ende dinen brudegom 5
in deser tijt mogheste
dienen ende dinen sonden
ofwasschen ende doech
den vermeerren dat
voorwaer na deser tijt 10
onmoghelijc sel wesen
want dan en selmen
niet verdienen mogen
Hier om52 salmen den ezel
voetsel gheuen op dat 15
hi te stercker mach sijn
die last te dragen ende
arbeit te doen so selstu
alleen dijn lichaem
voeden ende regieren 20
Du selste oec hebben
op dijn tafel oec des
auonts alstu cellacie
drinckes een deuoet
of een stichtich of leer53// 25
lijc booc ende dicwijl in
dijn herte dat edercau//
wen mit groter aen
dacht op dattu alsoe
wel dijn siel van binnen 30
mogheste spisen mit
geesteliker spisen als .
dijn lichaem van bu//
ten . Also segge ic oec
Fol. 40
r a 14: De ‘om’ is supralineair toegevoegd
tussen ‘Hier’ en ‘salmen’.
Fol. 40r a 25: De ‘l’ van ‘leer’ is interlineair
toegevoegd.
van clederen ende oec 35
van enigen anderen din
ghen die di noot sijn ende
doet naden raet des
heilighen apostel sinte
paulus daer hi seit als 40
wi hebben onsen noet
truste ende clederen .
laet ons daer mede con//
tent ende te vreden sijn
want niet spreect hi 45
en hebben wi voort
hier inder werelt ghe
brocht ende daer en is
gheen twiuel aen wi
en sellen oec niet van 50
hier weder mit ons dra
ghen . Als iob die heili
ge man oec seit . Naect
sijn wi gegaen wt on
ser moeder lijchaem 55
ende wi sellen oec naect
van heen scheiden . want
stof sijn wi ende vlyme54 der aer
den . Ghescapen als
int eerste boec vander 60
bibelen staet ende stof
ende niet sellen wi we
der worden . Hier om
wat wi mi vergaderen
ende sorchuoudich sijn ende 65
arbeiden om te verga
deren ende mit groter
minnen ende begeerten
Fol. 40
r b 24: Het woord ‘vlyme’ staat met rood
omkaderd in de marge. Een rood kruisje tussen ‘ende’
en ‘der’ geeft aan waar het woord moet komen.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
85
fol. 40v a
fol. 40v b
te besitten die nochtans
cleyn of luttel sijn ende
dicwijl spots waerdich
wie sel die dinghen na
ons hebben leider wi en 5
wetens niet ende wi selter
meer scande ende achter
clappe van liden dan
lof of eer daer van in
ghen . Dat seuentiende 10
capittel hoemen wt
sel gaen spreken ende
hoemen daer toe be
reyden sel in sinen se
den woerden ende 15
ghelaet wesende bi
ander menschen in
stichticheit ende in eren
VOert meer al
re liefste alstu 20
wt dinen celle
gaetste te spreken mit55
dinen broederen of te
spaciament of mit vreem
den persoenen so wil 25
di te voren wapenen in
dijnre heiliger enicheit
mit deuoeten ghebeden
ende harteliken ouerdenc
ken hoe dattet di betaemt 30
bi ander menschen te
wesen ende oerdiniert
di te vooren dijn ogen
te bewaren dijn synnen
Fol. 40
v a 19-22 zijn met rood onderstreept. De
lombarde is drie regels hoog.
te bedwingen ende alle 35
dijn wesen van buten
te rechten ende een
paerliken te regieren
wes bi ander menscen
sedich ende ghelatich 40
lieflic ende luttel van
woorden genoechlijc
goedertieren sonder
onghematighen lachen
of schateren bedwin 45
gen dijn gesicht ende
niet en wilt hier ende
daer wildeliken omme
sien . Mer neighe dijn
oghen een luttel ue 50
derwaerts voor di ende
wilt altoos wat goets
in dijnre harten eder//
cauwen datti dienen
mach tot dijnre salic 55
heit . Ende sonderlinge
bouen al sin dijnre e
wigher salycheit ende en
wil nymmeer sien noch
horen noch vraghen 60
noch ander menscen
vertellen ydelen din//
ghen of onnutte din//
ghen of waerlike din//
ghen want si sijn dic 65
wile dat meeste deel .
valscheyt of loghenen
die sijn vol mit hate ende
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
85
fol. 41r a
fol. 41r b
ende mit achterclappyn
ge of quade gunste of
die comen wt vleisce
licker toeneighen ende
daer veel quaets wt 5
coemt beide inder hei
liger enicheit ende in
den diensten gods ende
sonderlinge wacht v
van ander menschen 10
te spreken of te horen
oec van dinen broede
ren ende officialen of
dienres so waer du biste
het si inder cellen of 15
op enige ander steden
of vanden dingen des
cloesters dat seldi voor
waer grote rust ma
ken ende van harten 20
grote vrede in dijnre
heiliger enicheit ende
grote minne mit alle
dinen broederen ende
officialen . Oec ist sake 25
dattu yet siete dat
god verbieden moet
dat di mishaget ende
dat di niet goet en dunc
ket te sijn so wes mit 30
wille blint als wyllen
de dat niet te sien noch
te weten . Noch en wilt
nyemant dat openba//
ren noch of spreken mer 35
spreect alleen in dijnre
harten Wat gaeter mijn
aen ic bin hier gecomen
mijn seluen te correngie
ren ende te oordelen ende 40
niet ander menschen .
Oec mede hoortstu yet van
vander menschen ghe//
breken van versittinge
der officialen of dienres 45
van spise of van drancke
of van enighen dingen
of saken des cloesters
spreken dan leyder die
ondeuoeten ende die 50
wijs willen wesen na
den vleische hem mede
becommeren . antwoort
vrilic ende goedertieren
lijc laet mijn in mijn 55
vrede alsulke dingen
en wil ic niet horen daer
van . noch spreken ende
gheloefs mijn al waer
oec die sake groot of 60
swaer ende het di oec
mishaghet alst den an
deren dede doetstu als
nv gheseit is du selstet
sien dat die ander dijn 65
wille oec volbrenghen
sellen ende du bliueste
in vreden ende in puerheit
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
85
fol. 41v a
fol. 41v b
dijns harten ende staen
besiden van hem allen
gemynt ende ghelouet
Dat xviij capittel van
rechte onderdanicheit 5
ende loue enen goeder geestelike
ONder// mensce
danicheit alre56
liefste is een doghet o
uermits welcken dat 10
alle onse wercken ver
dienstich sullen sijn als wi
hopen voor goede . hier
om wilt altoes mit be
reider harten willich 15
liken onderdanich sijn
sonder murmeracien
ende bitterheit des her
ten . Ende wilt vrede mit
hem hebben als mit 20
cristus vicarius mit al
re eren mit gheheelre
harten tot hem genei
get ende en wilt nye/
mant horen mit hoe 25
geueynsder cloecheit
hi totti coemt die di wil
van hem keren . Want
het is sondertwiuel die
serpent die adam ende 30
eua verdreef ende bedroech
ende werpse wtten pa
radijs . Weet dat een
goet monnic en hevet .
Fol. 41
v a 7-8: De ‘O’ is een lombarde van twee
regels hoog. Deze regels zijn met rood
onderstreept.
nymmermeer quaet 35
prelaet officiael of broe57
der noch hi en heuet
gheen mishaghen op
nyemant noch hi en
oerdelt nyemant noch 40
hi en onder winten .
noch en spreect vanden
saken des cloesters niet
want hi is in hem sel//
uen besloten alleen mit 45
gode verenicht . Daer
om oerdelt hi hem sel
uen ende nyemant an
ders of kerende sijn o
ghen van allen me 50
schen . O hoe is dese
van hem allen gemint
ende van elken bi son
der . O mit hoe groter
eren wort hi bouen 55
den anderen geprijst
O wat groter vrede
heeft hi in alle sinen
leuen mit cristus begra
uen soetelijc rustende 60
inden armen sijns heren
ende sijns brudegoms
Mit wes lufterhant
sijn hooft is onderstut
ende behoort op dat hi 65
onbeweghelijc mach
rusten ende mit sinen
rechterhant is hi ombe//
Fol. 41
v b 2: De twee letters ‘ci’ van ‘officiael’ zijn boven
het woord genoteerd. Dit is een schrijffout van de
kopiist.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
86
fol. 42r a
fol. 42r b
uanghen seker voor//
meer sonder enighe
anxts van cristus58 te ver
sceyen bekennende ende
gheuoelende een Waer 5
achtich ende onuerwan
delinghe teghenwoer
dich sijnre godliker
minnen . In gheleit
vanden coninc der co 10
nynghen ya vanden
coninc der glorie . inden
godliken wijnkelre .
droncken gemaect mit
ten onuersadighe ende 15
onuerdrieteliken dranc
der ouersten soeticheit
ende der godliker op
ghetoghentheit mit
hem verenicht niet 20
mit gheueynstheit mer
mit waerachtigher ende
volcomen der minnen
Mit wie oec die win
ter der menygherha 25
de becoringhe die van
der minnen gods ple
ghen te vercouden is
voor bi gegaen ende
gheleden . Die regen 30
oec van velen drucs
ende verdriets . weder
te vallen in sonden is
ouerghegaen . In wes
Fol. 42
r a 3 ‘cristus’ is met rood onderstreept.
Fol. 42r a 9: in het manuscript staat er ‘gheleeit’.
De tweede ‘e’ van het woord is grijs doorgehaald.
lande59
35
dat is in wes siel van
den heiligen geest ver
licht mi spruten dye
bloemen der heiliger
doechden oec mede hoort 40
ment daer die stemme
des tortelduue ende niet
die stemme des grym
menden lewes . Ende
al ist dat die verwoe 45
de oude serpent ende
lewathan sonder ophou
den vermet hem dese
te verwecken hi wort
confuus ¶ ende mit 50
scanden gaet hi weder
wech . Want sijn de
uoete siel heuet voor
hoor onsen lieuen here
ihesu cristus als een vaste 55
ende starcke mur daer
men niet door comen
en mach . Si heeft oec
een voorburch dat onuer
winlic is behoetheit 60
der heiligher enghelen
die waken sonder moeyt
heit des daghes ende
des nachts ende bewa
ren die voor hoede also 65
sochuoudich dat nye
mant van haren vi
anden ende der hem ver//
Fol. 42
r b 1: na het woord ‘lande’ staat een met rood
doorgehaald ‘dat is in wes lande’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
88 87
fol. 42v a
fol. 42v b
meten te verwrecken
of in eniger wisen on
rustich te sijn die mit
so soeten slaep op ghe
togen is . O . puer leuen 5
O rein leuen . O seker
leuen den waerliken
harten onbekent ende
daer om histe onsma
kelijc o : ghestoruen 10
leuen sonder doot . o .
doot leuen sonder vre
sen wien vleische ende
bloet niet en smaect
noch menschelike wijs// 15
heit niet en begripet
Dat xix capittel is van
onloue ende scadelicheit
een ogestoruens geeste
lics . mensches 20
Also60 weder om
die leider wijs
in hem seluen mer on//
wijs in allen dingen
Die hem seluen ver// 25
meet ende veroemt alle
dinghen te weten ende
te bekennen ende te
sien altoes ongestadich
ende onrustich nv poet 30
hij nv plant hi . Nv sa//
yet hi . Nv mayt hi
Nv bacht hi nv brou
wet hi . Nv settet hi de//
Fol. 42
v a 19: sic.
Fol. 42v a 20-22: de lombarde is drie regels hoog.
se officiael of nv set hi 35
dien weder aen . desen
priset hi die laket hi
Desen oerdelt hi dien
verdoemt hi . van de
sen vermoeyt dit van 40
die ducht . hi dat . dien
dinghen behaghen
hem dese dingen mis
haghen hem . Alsoe
seit hi souden dien din 45
ghen sijn61 dese din
ghen souden aldus
sijn . Dien dinghen or
dineert hi dese dingen
dispenseert hi . In dien 50
dinghen doet hi den
baet . ¶ In dien62 dingen
is hi sorchuoudich prop
fijts te doen in geen
dinghen en doet hi 55
nochtans baet ende in
ghenen dinghen en
lijt hi scade . Alle din
ghen leider meent
hy wel te weten mer 60
hem seluen en kent
hi niet allen niet
daer om en weet hi
niet Ende weet oec
mede dat hi alleen 65
niet vorderen noch
voortgaen en mach
in doechden . Mer leider
Fol. 42
v b 12: tussen ‘ghen’ en ‘sijn’ staat een met rood
doorgehaald ‘so’.
Fol. 42v b 18: ‘dien’ is marginaal toegevoegd. Een rood
kruisje geeft de plaats aan waar het moet worden
ingevoegd. Na ‘dinghen’ staat een met rood
doorgehaald ‘is’.
Fol. 42v b 19-20 ‘propfijts’: sic.
Fol. 42v b 28: na ‘niet’ staat een met rood doorstreept
‘niet’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
88 89
fol. 43r a
fol. 43r b
achterwaerts in allen
dinghen gaet . Onge
raden ende onuersocht
so raet hi . Onghevra
get antwoort hi . Ende 5
eer yemant spreect63
so spreect hi . ¶ Ende
hi antwoort oec voor
hem allen . Eens yge
lijc woorden verha 10
let hi als si al ghespro
ken hebben . Hi be//
looft grote dinghen
ende grote baet ist dat
men hem sinen wil doet 15
ende den opset sijnre
fantacien wil volbren
ghen . Hi drieget oec
grote scade toecomende
ende wederspoet ist 20
datmen sijn dwaes//
heit versmaet alle den
anderen is hi swaer .
ende onuerdrachlijc
hem allen anxts ende 25
vreset . Waer om hoor
alre Ghebet roopt tot
gode dat god hem voer
den mont des wreden
lewes wil behoeden 30
ende vanden kynnebac
ken so onmenschelike
beest wil verlossen ist
dat dese iement / mit
Fol. 43
r a 6 is met rood onderstreept.
Fol. 43r a 15: ‘wil’ is quasi interlineair en marginaal
toegevoegd in de kolomrand. Een klein zwart
kruisje geeft aan waar het ingevoegd moet
worden.
woorden of mit werc 35
ken bedrooft of te on
vreden maket so is hi
vrolijc ende beroert hem
dat hi dat wel gedaen
heeft ende seghe gehou 40
den heeft als die geen
die hem verblijt dat
hi quaet doet ende noch
meer verblijt als si bo
ser dinghen doen . Ist 45
dat hi yement bedrooft
of moeyt tot wtstor
tinge der traenen toe
so veynst hi hem onno
sel te wesen of dat hi 50
dat dede sonder quaet
of om boerten of dat
hijt dede wt broeder
like minne . ¶ Mer
ist dat hem iemant 55
onuersienlijc een luttel
misdoet so is hi onuer
soenlijc ende men vijnt
hem onbugelijc als
een coperen hemel als 60
een yseren muer ende
hart als die helle . Al
dus wort hi leider een
lelye der scanden ende
een steen teghen te strom 65
pelen ende ouer te vallen
want daer hi opuallet
dien sel hi beuallen ende
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
90 89
fol. 43v a
fol. 43v b
verderuen . So wie .
oec op64 hem vallet dien
sel verderuet worden
Ten is geen cleyn last
een onwetende tonghe 5
te lyden mer te swaer
ende onlidelijc . Daer
salomon die wise man
of seit ende vraghende
onder ander woorden 10
wie mach liden den ton
ghe der onbekender men
schen of hi segghen wou
de nyement . ¶ Aldus
danigher menschen ge 15
selscap of daermen mede
ommegaet alre liefste
of daer mede te spreken
oftu ymmermeer wou
des dat god verbieden 20
moet wilt scuwen mit
alre naersticheit als be
nijn der ewigher verdome//
nisse . ¶ Want dauid
die heilighe propheet65
25
seit mitten heiligen
sulstu heilich worden
ende mitten verkeerden
selstu verkeert worden
Sinte iheronimus . die 30
heilighe leerre spreect66
oec in sinen sterf boec
Ende seit dat selden enen
menschen goet of quaet
Fol. 43
v a 2 ‘op’ is marginaal genoteerd. Een grijs
kruisje na ‘oec’ geeft aan waar het moet worden
ingevoegd.
Fol. 43v a 25: het woord ‘propheet’ is met rood
onderstreept.
Fol. 43v a 30-31 zijn met rood onderstreept.
wort dan antgeselscap 35
daer hi mede omme//
gaet . ende en wilt oec
hier niet dencken dat
ic in eniger manieren
yemant wil oerdelen in 40
dien dat ic hier te voren
gheseit hebbe of hier na
noch segghen sel mar
alleen onderscheit twis
ken goet ende quaet tuus 45
ken doechden den sonden
di te onderwisen ende
di te waerscuwen als een
nuwe knaepkijn .
ihesus cristus voor die dro 50
gerye ende behendicheit
des duuels die in dusent
manieren die den iongen
ende den tederen die
hem te god keren onder 55
winden te verleiden ende
dien alleinken luttel
kijn in alre manieren
sorchuoudich sijn tot
volcomen blijntheit 60
des harten te volhar
den . Op dattu aldus
mogheste weten onder//
descheit wattu selste
verkiesen wattu doen 65
of laten selste . Want
als die dorst ende die
begheerten des menscen
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
90
fol. 44r a
fol. 44r b
totter doeghet voort .
meer ontsteken wort
ende wast alsmen hoor
edelheit ende grootheit
hoort . Also weder om 5
dien valle tot sonden
den den menschen nut
allen onedel wort mit
meerre vresen ontfrucht
alsmen haer dorperheit 10
ende menichuoudighe
boosheit bekent . als
oec aristotilus die gro
te meester seit . Dat67
twee dinghen onder 15
hem contrarie bi een
gheset die sijn claerrer .
veel meer . Als wit bi
swart ende des gelijcs
Ende oec mede alsinen 20
niet en mach kiesen opt
lant te gaen ende niet
opt water ten si datmen
onderscheit van beyden
weet . Als dat die aer 25
de hart is ende dat wa
ter weec . Also en mach
nyement goet doen ende
scuwen quaet ten si dat
hi onderscheit weet tuus 30
schen goet ende quaet
Hier om en ist geen sonde
quaet te weten ymmer
dicwijl ist salich ende oer
Fol. 44
r a 14: ‘te meester seit’ is met rood
onderstreept.
baerlijc alsmen hier wel 35
verstaen mach . Mer
quaet te doen dat is son
de . Want daer staet ge
screuen niet die quaet
weet mer die quaet . 40
doet die sondicht . Dat
xx capittel is hoemen collo
quien ende in te gader spre
ken bliuen sel .
VOert alre liefste 45
in colloquien ende68
daer die broeders
te gader spreken mate
lic te bliuen dat is goet
ende dat alleen om een 50
luttel te vermaken ende
om te scuwen sonder
lincheit of eeuwillicheit
Nochtans en wilt daer
niet bliuen totten ein 55
de toe mar haest ende
loopt weder tot dijnre
heilygher enicheit als
totten slaepcamer cristus
dijns brudegom69 . ist dat 60
tu mijn niet en geloof
ste so selstu seluer wel
vijnden ende geuoelen
inden diensten gods ende
oec inder cellen hoe 65
scadelijc ende hoe vre
selijc dat sijn langhe
stadige ende ydel te samen
Fol. 44
r b 11-13: de lombarde ‘V’ strekt zich uit over de
regels 11 tot 13. De regels 11 en 12 zijn met rood
onderstreept.
Fol. 44r b 25-26: de woorden ‘cristus’ en ‘brudegom’ zijn
met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
92 91
fol. 44v a
fol. 44v b
sprekinghe ende hoe
seer dat si verleiden ende
also weder om hoe dat
vermakinghe oerbaer
lijc sijn ende stichtich . 5
cort sel wesen ende goede
te hoepe sprekinghe
Oec so waer du biste
wachti voor veel woor
den of dissoluut of on 10
gebondenheit te bewi
sen ende te lachen mit
schateren Ende wilt oec
nymmermeer brengen
onder dinen broederen 15
het si int gemeen of er
ghents anders nyerven
maren of waerliken
saken of enighe din//
gen die inden clooster 20
of buten den clooster
gheschiet sijn . Want
het is seer hijnderlic ende
scadelijc ende daer coemt
veel quaets wt inden 25
diensten gods ende oec
inder cellen ende hi sel
daer quaet loont of
ontfaen die dat doen
ende god sel grotelijc van 30
hem eyschen . Wilt oec
met hart ende verkeert
wesen onder dinen broe
ders nochtan niement
swaer noch lastich mer 35
doet naden rade des hei
ligen apostel sinte pou
wels weest sachtmoe70
dich goedertieren ende
vreedsaem mit hem al 40
len . Ende als ihesus cristus
dinen here dinen god die
sachtmoedich ende oet
moedich van harten is .
Op datmen di niet en 45
lijt noch en verdraghet
als een grymmende lewe
in dinen huse . Mer dat
tu gemynt mogeste
van hem allen als een 50
waerachtich discipel .
cristus . Dat xxi capittel
van scadelicheit te ga
der te spreken besyden
in heymelike steden 55
ende te scuwen afterspraec
runinge ende murmuerin
NV wilt oec alre ge
liefste nymmer71
meer . yemant horen 60
in een of in ander besi
den of . bi sonderlinge
trecken noch en laet di
so oec van nyemant
trecken . Wantmen 65
grote onwaerdicheit
ende ofkeer van veel .
broederen daer of soude
Fol. 44
v b 2-4: de tekst is met rood onderstreept vanaf r.
2 ‘des hei’ tot en met r. 4.
Fol. 44v b 24-25: de lombarde ‘N’ staat voor de regels
24 en 25, die met rood onderstreept zijn.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
92
fol. 45r a
fol. 45r b
crighen . want ten is
geen tijt72 noch stede te ru
nen of te murmereren
mer billix te verma
ken ende wat goeds 5
te spreken . Soe wie
wel doet of van goede
dingen spreect die en
haet dat licht niet noch
en scaemt hem niet 10
openbaer te sijn . want
die waerheit en soect
geen hornen mer int
middel te sijn . Mer
achterclap runinge 15
ende onnutte ende
waerlike dinghen te
gader spreeken die soe
ken besiden te wesen
Oec en wilt daer noch 20
nergent anders vertel
len ghebreken of onno
sel of onuersienlic on
geual of crancheit
dijnre broederen of eni 25
ghen ander onnutte
of onbetamelike din
ghen si sijn heymelic
of openbaar dic en
comt leider niet wt 30
mymien . Want die
minne niet en opent
baert mer bedecket
veelheit der sonden
Fol. 45
r a 2: ‘tijt’ is marginaal toegevoegd en met
rood omkaderd. Een met rood kruisje geeft aan
waar het moet worden ingevoegd.
Fol. 45r a 33: sic.
Ist oec dat in eniger 35
manieren alsulke din
ghen van ander men
schen gesproken worden
en wilse in geenre wijs
horen . Mer na alle 40
dijn vermogen ontscul
dicht ende bescerme die
niet teghenwoordich
en is . ¶ Ende ist dattu
vermydeste duchtende 45
quaeder daer wt te co
men so ganc van daen
Want alsulke woorden
en moghen di niet ba
ten noch stichtelijc we 50
sen mer wonden inder
sielen ende verderuen
die minne tot dinen
euen menschen daer
alle onse salicheit in 55
staet vermynre of te
niet maken . O . won
derlike dingen ende al
te seer ontvruchtende
ende grootte blintheit 60
der syelen . Waer om
wi so toesien of waer
om ons billix nyet en
gruwelt tot beuen toe
te spreken of te horen 65
in horuen of in anderen
stede hoe heimelic dat si
mogen sijn dar wi ons
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
93
fol. 45v a
fol. 45v b
souden scamen int
aensicht des gheens
daer wijt of spreken
of in teghenwoordic
heit van anderen . 5
menschen . Want al
en hoort ons die men
schen . niet noch en
siet ons : Nochtans
hoort ons ende siet ons 10
onse god ende die ewi
ghe rechter ons siet
oec die bose geest die
duuel die oec sijn on
se wroeghers sullen 15
sijn inden toecomen
de oerdels gods dien
voorwaer dan by
ons sijn . ende ons ho
ren ende sien die hem 20
van alsulken din
ghen grotelijc verbli
den die scriuen ende
mercken alle datmen
daer spreect of horen 25
Want also veel son
dicht die geen diet
hoort als die geen diet spreect73
Ist dat hi daer geno
echlijcheit in heeft ende 30
mit wille gaern hoort
ende onderwilen veel
meer . Want en vonde
die spreker nyemant
die hem hoorde hi soude 35
Fol. 45
v a
Fol. 45v a 28 staat in het handschrift onderaan de
kolom met rood omkaderd en met een rood kruisje.
Eenzelfde kruisje na ‘diet’ geeft aan waar de regel
ingevoegd moet worden.
Voorwaer wel swigen
Oec so hoort ons onse
blinde ongheuallige
consciencie ende verstaet
Ende ist dat si ghesont 40
is so capert si onuerdulde
lijc weder . Ist dat si siec
ke is so weder bijt sy
sachteliken ende lau
welijc . Mer ist dat si 45
doot is dat is dat
si onderdanich is der
sinlijcheit ende der be
geerlijcheit des vleisces
so en weet si leyder 50
niet dattet sonde is mer
si is vrolijc ende verblijt
hoor ende groeyt ende
wort ghenoet in son
den ende gemeest . want 55
sondighe is haer ghe
noecht geworden . als
die heilighe scrifte tu
ghet . ¶ Enen74 sondaer
die inder diepheit der 60
sonden . ende der quaet
heit coemt die versmaet
god75 ende hopet die een son
de opten anderen .
Dat xxij capittel een 65
nutte leringe ende raet
TEgen tegen afterclap
die alre boeste
sonde des afterclappers
Fol. 45
v b 6: ‘so capert’ waarschijnlijk fout van de
kopiist. Oorspronkelijk misschien van ‘wederstalpen’
(Zie MNW onder ‘stalpen’, Lat. ‘recalcitrare’).
Fol. 45v b 7: het woordje ‘si’ is kleiner interlineair
bijgevoegd tussen ‘dat’ en ‘siec’.
Fol. 45v b 11: na de tweede ‘is’ staat een grijs
doorgehaalde ‘d’.
Fol. 45v b 28: de scribent heeft het woordje ‘god’
vergeten. Het is in de rechtermarge erbij geschreven.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
94
fol. 46r a
fol. 46r b
alsmen inden outvaders
boec leest . Heeft een hei
lich outuaders een ver
uaerlijc sentencie ghe
sproken als wtten heili// 5
gen76 geests want op
een tijt quam sijn di//
scipel tot hem die ouer
mits aenbrenghen
eens rumuer mitten 10
pile deser boser sonden
des afterclappens ghe/
wont was ende mit
onvreden ontsteken ende
claghende sinen geeste// 15
liken vader ende seide
tot hem . Die broeder
heeft alsulke dingen
van mijn gesproken
Doe antwoorde die 20
oude vader dat hijt
niet ghelouen en sou
de hi en haddet seluer
mit sinen oren gehoort
Doe antwoorde die di 25
scipel op die tijt verblint
vanden reden ende mit
onwaerden ontsteken
ouermits den after
clapper ende seide tot 30
sinen geesteliken vader
ymmer vader ic we
tet wel want het heeft
mijn een waerachtich
Fol. 46
r a 6: voor ‘gen’ staat een met rood
doorgehaald ‘de’. De fout is ook met een puntje
onder de letter aangegeven.
broeder geseit . Doe 35
antwoorde die ouden
vader inden reden ende
verstandenisse verlicht
ende seide tot sinen disci//
pel . Hadde hi een goet 40
broeder geweest hi en
soude nymmermeer
quaet van sinen broe
ders ghesproken hebben
O . sentenciose woort 45
O . heilyghe lerenge
O saliche salue . O .
ghesontmakende me
decijn . Ouermits wel
ken die waerachtige 50
geestelike vader wt
toecht wtter harten
sijns gewonden disci
pel den vermoerden
venijnden pile . Ja be 55
hoorlijc te seggen bloe
dich niet77 alleen mit
menschelyken bloede
mar mitten bloede ons
liefs heren ihesus cristus78
60
in die galge des cruces
voor onse sonden wt
ghestort . Want wi
al leden sijn des lichaems
cristus79 ende heeft ons al 65
len die sijn leren lesen
want sijn vresen in ge
slaghen tot crympinge
Fol. 46
r b 23: voor ‘niet’ staat een met rood
doorgehaalde ‘i’.
Fol. 46r b 26: de woorden ‘ihesus cristus’ zijn met rood
onderstreept.
Fol. 46r b 31: het woord ‘cristus’ is met rood
onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
95
fol. 46v a
fol. 46v b
des swaerts opten hooft
toe teghen dese bose son
den des afterclappers .
want salomon die wi
se man seit dat doot ende 5
leuen sijn inder tongen
ghelegen . Daer louen
wi gode mede ende ver
maledien onsen euen
mensche die na gode ge 10
iscepen is . Ende wi menen
dat god onse gebet ver
horen sel . O . grote dwaes
heit ende blintheit want
daer staet gescreuen . 15
Dat onmenschelic80 dat
is als geen mensce is die afterclappet van
gode versmaet . Oec
so seit salomoen ontrect
den runer van den ge 20
selscap so sel sceldinge
ende kyuinghe te rus
ten comen . Oec so seit
hi mede dat die moe
ders des runers sijn 25
gheveynste . als sympel
mer leyder si in gaen
totten binneste des
lichaems . Ja tot dat
innerste der sielen . 30
Hier geeft die selue
salomon een salige
leer die seer noot is ende
gheseit . En wil geen
Fol. 46
v a 11: sic.
Fol. 46v a 16: de ‘lic’ van ‘onmenschelic’ staat
kleiner boven de regel.
Fol. 46v a 17: de woorden ‘als geen mensce is’
staan onderaan de kolom en zijn ingevoegd tussen
‘is’ en ‘die’. Regel 17 in het manuscript luidt dus ‘is
die afterclappet van’.
gheselscap hebben mit 35
een aftersprakers .
want seer gernighe
sel haer verderfnisse op
staen . Hier om mijn
alre liefste laet ons 40
wachten niet alleen
van ander menschen
niet spreken dat quaet
is mer oec mede dat
niet te horen . laet ons 45
genoech sijn onse eygen
sonden . Want voor
waer nymmermeer
en sijnt goede menscen
noch gheestelike men 50
schen noch sien heb
ben oec nymmermeer
vrede die hem mit al
sulke dinghen becom
meren daer also veel 55
quaet wt comt want
nymmermer en sijnt
goede menschen die
van ander menschen
quaet spreken of mit 60
ghenoechte dat horen
Ende si beulecken hem
seluen ende doen hem
seluen meer quaets
dan die ghenen daer 65
si van spreken ende
dicwijl hoor sonden
of nemen : .81
Fol. 46
v b 34: de rest van de regel is met rode inkt
verder opgevuld.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
96
fol. 47r a
fol. 47r b
Dat xxiij capittel is een
salige ende veruaerlike
berispinge teghens coen
heit des aftercalpers ende die
HIer ander laster te doen82
5
mach nv een
ander die ver
blint is mitten ogen
sijns herten ende vervreemt
vanden waren licht 10
sijnre sielen . Ende seggen
so wat ic after desen
of dien rugge segge of
daer hi niet bi en is dat
dar ic hem wel in sijn 15
aensicht ende teghenwoor
dicheit seggen . O hoerin
ghe beest . O . betel dier
O duuelachtighe coen
heit die leyder alle scaemt 20
ende eer after laetste ende
niet en vermitste te co
men in tegenwoordi
heit dijns . broeders of
dijn euen mensche hem 25
mit onwetende coen
heit toe te spreken of
hem te antwoorden
lasterliken of scandeli
ken woorden mit grym 30
mende ende bitende tan
den als een leeuwinne
weet ende weder weet
dattu veel meer daer
Fol. 47
r a 4: sic.
Fol. 47r a 5-7: de lombarde is drie regels hoog. De
‘Ier’ is met rood onderstreept.
mede di besmetste dan 35
mit dinen aftercappende
woorden nochtan en is
die sonde des afterclap//
pens te mynre niet in
hoor wesen mer die son 40
de gaet noch daer bouen
want gelikerwijs als
een sijn euen menschen
groteliker misdoet te
werpen een onreyn stinc 45
kende doet mit oerlof
ghesproken in sijn aen
sicht dan op sijn rug
ghe . Also doetste mit
dijn scandeliken woor 50
den . ¶ Ende oftu mach
gheschien dat dese woor
den ende dit gheciuich
niet ghelouen en wilt
so geloue die woorden 55
ons liefs heeren ihesu cristus83
inden heiligen ewan
gelien . Want hi seit
so wie sijn broeder84 toe spreect
racha dat is een woort 60
dat versmaetheit of
onwaerdicheit betei
kent die is sculdich
datmen ouer hem ra
den sel . Mer die hem 65
toespreect dat hi ghec
of dwaes is die is scul//
dich . dat helsche vuer
Fol. 47
r b 2: sic.
Fol. 47r b 22 is met rood onderstreept.
Fol. 47r b 25: ‘broeder’ is marginaal toegevoegd. Een
rood kruisje geeft de plaats aan waar het ingevoegd
moet worden.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
97
fol. 47v a
fol. 47v b
Wat verdient nv voort
meer bouen dit die sinen
euen menschen laster
ende scande doet of scan
deliken of smadeliken 5
woorden toesprect . ende
onderwilen veel lyeuer
in tegenwoordicheit
veelre menschen . Hoer
aldus danigher betel 10
ende wrede menschen
is seer te duchten dat
si ofgesneden sullen
worden vanden lichaem
cristus ihesus als een stinc 15
kende bitende verkeert
ende onbequaemelick
lit . Want een yghelic
lit des lichaems ihesu
cristus85 en begheert niet 20
te doden . ¶ Mer le
uendich te maken niet
te biten mer te saften
niet te breken mar
geheel te maken niet 25
of te scoeren mer an
te maken niet86 te verderuen
mar gesont te maken
Niet te scanden te ma
ken mer te eren niet 30
te versmaden mer te
liden . Alle dese punten
machmen betughen
inder epistelen des hei//
Fol. 47
v a 20: het woord ‘cristus’ is met rood
onderstreept.
Fol. 47v a 27: ‘niet’ is maginaal bijgevoegd en met
rood omkaderd. Een rood kruisje geeft de plaats
aan waar het moet ingelast worden.
lighen apostelen sinte 35
pouwels tot menyn
ghen steden87 . Want
hi seit . Een lichaem
sijn wi in cristus ende
dat een lit vanden an 40
deren ende elke bi son
der sijn wi leden der
ander leden . Ende
also als geen twist
noch versceydenheit 45
en is inden vleische
liken lichaem . Alsoe
sel oec sijn enen geeste
lijc lijchaem . Want
hi seit voort . Sorch 50
uoudichlic sijn die le
den eens lichaems
voor malcanderen .
Ende die leden die
wi menen dat meest 55
mismaect sijn in on
sen syn in onsen lijc
haem die verschieren
wi mit meerre eren
Aldus onse ongeeerde 60
leden hebben meest
eren . want onse ge//
sonde ende volcomen
leden en behoeuens
niet . Ende sprect oec 65
voort ist dat enen lit
des lichaem in liden is
alle die ander leden
Fol. 47
v b 1-3: de tekst is met rood onderstreept van
‘apostelen’ tot en met ‘steden’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
98
fol. 48r a
fol. 48r b
is alle die ander leden
liden88 daer me
de . ¶ Ende ist dattet
een lit hem verblijt
alle die ander leden 5
verbliden89 hem
daer mede . Nu bi de
sen onuersceydeliken
eendrachticheit der le
den een vleischelike 10
lichaems na natuer
liker toeneyginghe
moghen wi bekennen
enicheit des geesteliken
lichaems . Want nie// 15
mant en mach sijn een
lit des lichaems cristu
ten si dat si mit alre
bequaemheit ouer
eendraghet mit toe 20
neyghinghe alre cra
chten nutten laetsten
of mitten wttersten
leden der leden des lic
chaem . cristus . Hier wt 25
verstaetmen nv her
teliken een veruaerlic
ke sentencie . Soe wie
enen mensche toe al
so leert heeft of hoe . 30
veel si tegens hem mo//
ghen misdaen hebben
niet en doet in weder
Fol. 48
r a 2: voor ‘liden’ staat een met rood
doorgehaald ‘leden cristu’.
Fol. 48r a 6: voor ‘verbliden’ staat een met rood
doorgehaald ‘mede’.
spoet of in voorspoet
after rugge of tegen 35
woordich als hi enige
leden sijns lichaems
wonde doen als hier
te voren ghesproken
is die en is geen lit des 40
lichaems cristus ihesus90
ende so en behoort hem
god niet toe . Dat xxiiij
capittel hoemen verdul
dich wesen sel in achter 45
clap te lyden of smadeliken
woorden te liden ende oec
NV alre veel goeder leeringe
liefste wilt mit alre naers
ticheit91 onthouden 50
dat hier te voren ge
sproken is . Want in
rusten ende in vreden
alle sijn leuen moet
sijn ende dijn voort 55
ganc in doechden sel
die her in di wonen
want niet inder ver
stoertheit niet inder
beroerlijcheit mer in 60
vrede is des92 heren stede
Hier om en wilt nym
mermeer verstoert
worden noch toornich
noch bedrooft of men 65
di in eniger tijt lastich
waer dat god verbieden
Fol. 48
r b 8: ‘cristus ihesus’ is met rood onderstreept.
Fol. 48r b 15-16: de lombarde is twee regels hoog.
Fol. 48r b 17: tussen ‘ticheit’ en ‘onthouden’ staat een
met rood doorgehaald ‘alre’.
Fol. 48r b 28: ‘des’ staat in de marge. Een klein grijs
kruisje geeft aan waar het ingevoegd moet worden.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
99
fol. 48v a
fol. 48v b
moet mit afterclappen
after dinen rugge mit
lasterliker woorden
in dijnre teghenwoor
dicheit . Want si en mo 5
ghen di niet hijnderlijc
sijn noch saden . Want
esebius die heilighen
bisscop van emissenen
die seit sijn mont iae 10
sijn eighen siel beulect
hi die gheen die quaet
sprect93 . ¶ Oec ist dat
si een wijltijt in eniger
manieren di hijnderlic 15
of moeylic waren ouer
mits der verhengenis
se gods nochtan en sou
den si niet alleen scade
lijc wesen hem seluen 20
mer oec wonden of
doden inder sielen die
alsulke dinghen doen
of diese consentieren
of mede saken daer 25
toe is . Want in dien
dat si moeylijc waren
alleen van buten na
den vleische alleen die
scande te doen so son 30
den94
si hem seluen wonden
inder sielen van binnen
ia si mochten oec gewont
Fol. 48
v a 7: sic.
Fol. 48v a 7-13: de passage van ‘Want esebius’ tot
en met ‘quaet sprect’ is met rood onderstreept.
Fol. 48v a 31: Na ‘den’ staat een met rood
doorgehaald ‘te doen soisonden’.
sijn of doot inder sielen 35
eer si van buten mo
ghen doen . Want die
reden moeten eerst van
der sinlicheit verwon
nen wesen eer si van 40
buten dat soude mogen
doen . Ende so en sijn
die menschen gheen
mensche mer beesten
ende onredelike dieren 45
Ende ist dattu daer
in verduldich blyfste
so selstu sinen sonden
daer mede vermynren
ende dijn doechden ver 50
meren . Want after//
clappinge woorden
of scandeliken woor
den ist dat si waer sijn
ende du verduldeliken 55
lideste so wordeste daer
mede gereinicht van
dinen sonden . Want
god en pinicht gheen
dinc tweweruen noch 60
en sel dat een liden op
ten anderen niet hopen
ende ist dat si loghen
ende valsche sijn so wordes
te mit cristus ihesus95 dinen 65
heer ende dinen god
sonder sonde ghecruust
tot meerre croen dijnre
Fol. 48
v b 31: ‘cristus ihesus’ is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
100
fol. 49r a
fol. 49r b
ewigher glorie . Ja cristus
ihesus wort weder daer
mede in di ghecruust
ist dattu een luttel lit des lic96
haems cristus biste Oec 5
mede ist dattu in alsul
ke dinghen onuerstoert
blijfste noch dijn aen
schijn niet omghekeert
tot droefenisse mer ge 10
noechelijc ende vrolic
volstandich blijfste so
selste die runers ende
die gheen die di moei
lijc sijn veel daer mede 15
pinighen ende gheryn
ghe doen swighen als
stomme honden Mer
ist dattu beroert wort
ste of drouich of onwaer 20
dich of toernich so ma
echstese blide stouter
ende te bereiden di las
tich sijn . Ende gelo
ues sonderiwiuel wis 25
tu wat alsulken men
schen liden inder har
ten du soudeste eer me
deliden hebben wtten
gront dijns harten ia 30
tot wtstornighe der
traenen toe dan gemoeit
of toornich te worden
Want leo die heilige
paeus seit . Een verkeert 35
Fol. 49
r a 4: de ‘lic’ staat op dezelfde regel, maar
kleiner en als het ware tussen kolom a en b.
Fol. 49r a 25: sic.
ende een verhart hart is
hem seluen nv een pijn
ende ludet in hem seluen
dat ouermits die godli
ke goedertierenheit ver 40
togen wort . Aldus
hebben quade menscen
hellen so waer dat sy
sijn ende en behoeuen
geen duuel so waer dat 45
si sijn diese pynighet . Ende
dese menschen sijn gelijc
den berch ethan want
als die berch barnt mit
onlesschelike brande ende 50
stincken mitten onuer
drachteliken stanc des
swauels . Also verteren
dese hem seluen . want
si barnen mit menigen 55
bitterheit ende wreetheit
van harten ende veel boos
heit der sonden . waer
om si hem seluen groe
teliken misdoen ende den 60
ghenen die hem nut
willen horen dan den ge
nen diese laster of scan
de doen . Noch en wilt
teghen aldustanighen 65
menschen niet antwoor
den . Mer gedencke dat
men teghen den gapen
de nouen niet en sel ga//
pen noch teghen den bas//70
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
101
fol. 49v a
fol. 49v b
sende honden niet en
sel bassen . Want of si win
nen of verwonnen wor
den nochtans sellen si
altoes als si segghen 5
gewonnen hebben we
der van daen gaen . want
die teghen enen drec
wrastelt wint hi of ver
liest hi . Hi sel altoes be 10
ulect ende ontreynt
bliuen . Daer salomon
die wise man of seit .
Een wijs man is dat
hi tegen een onwijs man 15
kiuet of hi toornich wort
of hi lacht hi en sel geen
rust vijnden . Oec al
re liefste wilstu niet gaern
verhoghet noch geloeft 20
sijn als die vleischlike
harten begheeren du
en selste niet achten af
terclappe noch scande
liken woorden Mer als 25
die lelie in den dalen
int middel vanden ber
ghe der houaerdigen
ende vleischeliker har
ten inden dale des rusts 30
ende der oetmoedicheit
selstu rusten onbewe
gelijc ende onberoer
lijc mitten lelien ende
bloemen der roesen se/ 35
ker ende onuerstoerlic
vanden stormen der las
teliker ende scandeliken
woorden . Ende vanden
regen des afterclappens 40
wilt oec aenscouwens
der verduldicheit der
heiligen beide inden ou
den testament ende inden
nuwen van welcken 45
sich eerst an den alren
verduldichsten man
iob . wt wes monde
een dwaes wortt niet
gheuallen en is tegen 50
den heer in also groter
wederspoet . Sich oec
aenden conync dauid
van alle den twaelf ge
slachten van israhel een 55
propheet ende een man
naden wille gods ende
van gode gemynt . hoe
groete maledictie ende
veruloecken hi verdul 60
deliken ende willichli
ken leet van bosen ende
oec van sinen ondersa
ten . Als semeygera soen
van hahurin97 . ¶ Ende 65
hoe hi bedwanc die op
ghelopen moeden sijnre
stercker vechters die
teghen hem ontsteken
waren die hem lichteliken 70
Fol. 49
v b 14: sic.
Fol. 49v b 29-30: ‘Als semeygera soen van hahurin’ is
met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
102
fol. 50r a
fol. 50r b
verslinden mochten
als een sticke broots
ende seit laet hem dat
hi nu veruloect ende
vermaledie oft mocht 5
gheschien dat die here98 aen
saghe mijn wederspoet
ende dede mijn we
der goet voor dese ma
ledixen die ic huden 10
liden . Sich oec aen
bouen alle den alre
soetse ende oetmoedich
ste ihesus cristus99 den soen
gods dinen heer ende 15
dinen god een lam
sonder . beulecken in
wes monde gheen dro
gerie gheuonden en
is hoe groot ende hoe 20
veel weder sprecken
hi leet vanden sondaren
alle sijn leuen lanc son
der sonde . Ende ten laes
ten mitten alre sma 25
delicsten doot wort
veroerdelt die oec als
hi veruloect wort niet
weder en vloect . ende
doe hi ghepassijt wort 30
ende gepinicht ende
driegede hi niet . Mer
hi bat voer den genen
die hem cruusten ende
ontsculdichden . Voor 35
Fol. 50
r a 6: ‘here’ is marginaal toegevoegd. Een
rood kruisje tussen ‘die’ en ‘aen’ geeft aan waar
het ingevoegd moet worden.
Fol. 50r a 14: de woorden ‘ihesus cristus’ zijn met
rood onderstreept.
sinen hemelschen vader
van haren onwetent
heit . ¶ Hier om die
knecht en is niet meer
re dan sinen heer mer 40
hi verblidet hem myt
ten wtuercoren disci
pelen ende apostelen
ons liefs heren dat si100
waerdich sijn om ons 45
liefs heren naem laster101
ende scande te liden : .
Dat xxv capittel is hoe
dat in ouden tiden gro
te conynghen ende wise phi 50
losophen verduldich waren
afterclap ende ouerlast
in hare tegenwoordicheit te liden
DEse doechden
oec edel ende 55
wise man al
waren si heiden beiden
grote coninghen ende
philosophen . Waren
sorchuoudich ende ar 60
beiden na al horen
macht te vercrigen
nochtans niet om
loen des ewighen
leuen . Mer om die 65
edelheit ende hoocheit
der doechden . Waer
van ic segghen wil
sommighe punten
tot stichtinge ende 70
Fol. 50
r b 9 is met rood onderstreept.
Fol. 50r b 11 is met rood onderstreept.
Fol. 50r b 19-21: de lombarde is drie regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
103
fol. 50v a
fol. 50v b
leer der gheenre diese
lesen . Op een tijt tot
. dyogenen den philo
soef een sinen vrient
seide also versmaden 5
si di . Doe antwoorde
hi weder het behoort
also dat die wise van
den onwetende moet
versmaet worden 10
ende die quade tonge
oerdelt die gheen be
ter te wesen dien hi
versmaet dan hi sel
uer is . Op een ander 15
tijt . Oec een mensce
gheheten lentulus was
toornich op desen dio
genen ende weder//
haelde sijn snot mit 20
oerlof ghesproken .
ende spoech leliken in
sijn aensicht . Doe be//
dwanc hi hem seluen
ende antwoorde als 25
mit nenen lachende mon102
de Ende seide . O len
tulo . Ic sel v vermaken
voor alle menschen
dat die bedroghen sijn 30
die segghen dattu geen
mont en hebste . een
ander . Verkeert ende
wreet meensche die
was dese selue philo// 35
Fol. 50
v a 26: sic.
Fol. 50v a 34: sic.
soep diogenen eens103
seer lastich ende verdrie
telijc . Doe antwoorde
hi hem ende seide ic en
sel niet toornich worden 40
ende oec mede so twiuelt
nu daer an ofmen .
toornich worden mach .
Een ander oec wijs
philosoef die wort ge 45
uloecht also alstu biste
heer dijnre tongen al
so mach ic mit mynen
oren sonder pijn horen
Een conynck wort 50
eens gebootscapt van
Enen die hem geuloect
hadde doe antwoorde
hi weder omme ic en
achtes niet . Want mijn 55
oren sprect hi sellen
sterker wesen dan sijn
tonge . ¶ Oec een yge
lijc mensche heeft een
tonge met twee oren 60
waer om een mensce
sel meer vermoghen
te horen mit twe oren
dan een ander mit een
tonge mach spreken 65
Oec theodesius die
keiser seide . Soe wie
onse namen mit vloec
ken piniget te niet te
maken sie en sel wonden 70
Fol. 50
v b 1: sic.
Fol. 50v b 31: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
104
fol. 51r a
fol. 51r b
wi niet laten pinigen
want heeft hijt wt
lichtuaerdicheit ghe//
sproken so en ist niet
te achten . Heeft hijt 5
wt onvroetscap ghe
sproken soe isser mede
te liden . Heeft hijt
wt onrecht dat hem
ghedaen is gesproken 10
soe ist hem te vergeuen
Een verkeert mensce
sprac tot vespasianum
den keyser dat die wolf
mochte sijn haer ver 15
wandelen mer sinen
sinnen niet . Mer hi en
fel mochte hare . geen
verwandelen . Doe
antwoorde hi weder 20
hier willen wi om lac
hen wi willen beteren
ende den misdagen wil
len wi pinigen . Een
verkeert toornich ryd 25
der die verweet sma
deliken . Julianus den104
keiser sijnre moeders
gheboort die van slech
ten huus luden geco 30
men was . Doe lachte
die edel keyser ende seide
weder tot hem . Wat
meent ghi dat eerliker
is dat die edelheit van 35
Fol. 51
r a 27: ‘Julianus den’ is met rood
onderstreept.
Fol. 51r a 32: door de ‘ed’ van ‘edel’ staat een rood
kruis. Ernaast staat een kleine rode letter ‘e’.
mijn beghint in mijn
gheslachte of datse in
di te niet gaet . ouermits
dijn beesteliken seden
Oec een ander die hiete 40
die selue . Julius eens
tyrannen . . Doe seide hi
weder waer ic een tir
anne du en soudes also
niet spreken . Socrates 45
oec die grote philosoef
die hadde een quaet wijf
die hem dijcwijl groot
verdriet plach te doen
op een tijt was si bouen 50
op een solre ende riep
hem menich smaedeli
ke woorden toe . Doe si
sach dat hi ongemoeyt
ende verduldich was doe 55
wort si noch quader ende maec105
tet dat dat onreyn wa
ter van bouen op sijn
hooft liep . Doe streec
hijt weder mit sinen 60
handen of ende seide
anders niet . Dat wist
ic wel te voren dat na
alsulken donreslach .
aldustanighen regen 65
soude volghen Oec .
die selue socrates ginc
eens bider straten ende
hi wort in sijn hals ge//
slaghen . Doe en ant//70
Fol. 51
r b 21: ‘quader’ staat met rood omkaderd in de
marge. Een rood kruisje na ‘noch’ geeft aan waar het
ingelast moet worden.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
105
fol. 51v a
fol. 51v b
woorde hi niet meer dan
hi seide het is seer verdrie106
teliken dat die menscen
niet en moghen weten
wanneer si mit helmen 5
sellen gaen of sonder hel
mel . ¶ Men scrijft oec
vanden seluen socrates
dat hi seide dat het niet
moghelijc en waer dat 10
men enen wisen man
soude moghen misdoen
mer dat die cracht sijn
re doechde teghen alle
onghelijc soude bliuen 15
onberoort . want dese
exempelen ende menich
ander die ic omder cort
heit achter laet mogen
wi die knechten gods 20
willen heten hoe wi ver//
duldich sullen sijn alle
onghelijc willichliken
te liden om gode ende
om dat loen des rike der 25
hemelen ist dat aldus
die oude wise verdul
dich gheweest hebben
alleen om der doechden .
Dat xxvi capittel is hoe 30
men toornicheit bedwin
ghen sel ende vrede heb
ben mit allen menscen
VOert alre liefste
wilt oec sorchuou 35
Fol. 51
v a 9: na ‘het’ staat een met rood
doorgehaalde letter ‘t’.
Fol. 51v a 34-35: de lombarde is twee regels hoog.
dich . sijn vrede ende een
drachticheit te hebben
mit allen menschen
na rade des heiligen
apostel . sinte pouwels 40
als hi spreect . Also veel
als in v is wilt mit107
alle menschen vrede
hebben wil oec nymmer
meer het si heimelic of 45
openbaer niement ter
ghen noch lastich te sijn
mit harden verkeerden
of ontustighen woor
den . Want als salomoen 50
die wise man seit die
onwisen tonen thants
horen toorn allachende
Doen si quaet hier om
ist dattu di in eniger 55
tijt voelste ongescicket
beroert of toornich so
loep dan weder sonder
toeuen al swighende
tot dijnre cellen dan 60
ist tijt mitti te swigen
want die reden is ver
duustert so en mach
die mensce van recht
niet spreken hier om 65
loept al swighende in
dijnre cellen daer selstu
eer ende bequameliker
dijn oplopende moet
bestillen . mit stille swighen 70
Fol. 51
v b 7: het papier is licht beschadigd bij de letters
‘al’ van ‘als’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
106
fol. 52r a
fol. 52r b
dan ofte dijn verkeert
heit ende bitterheit dijns
herten haddeste wtge
stort mit spreken . Want
die heilighe scrijft leert 5
datmen dat hooft van
den cleynen serpent knu
teren sellen ende breken
op dattet geen quader
en wort dat is men sel 10
cleinen dinghen scuwen
die tot sonden mogen
dienen op dattet geen me
re sonde en wort Oec
oft mocht gheschien . 15
dat god verbieden moet
dattu yement misdedes
te in eniger manieren
En wilt niet te rusten
gaen du en versoenste 20
hem eerst mit oerlof mit
hem te spreken ende van
consent dijns ouersten
ende bidt vergiffenisse
oetmoedeliken van 25
dinen broeder die du
misdaen haebste ende
loue hem wt dijnre
harten di te beteren .
Mer waer dat yement 30
onuersiens of berecht
di mit onrecht di har
deliken toe spreect ende
wilt gheen harde wo//
orden of onwaerdigen 35
woorden weder ant
woorden mer goedertie
ren woorden ende oetmoe
dighe woorden . Want
die harde woorden ver 40
wrecken kiuynge ende
onrust . Mer dye oet
moedighe woorden ma
ken saft ende weke sin
nen . Ende antwoort 45
oec mede dattu di gaern
wilste beteren en daer
mede selste sachtmaken
den moet dijns broeders
Ende neder legghen 50
dijn onwaerdicheit
op di . Ende daer mede
selstu dijn broeder win
nen ende hi sel di meerre
vrient sijn dan te voren 55
ende du selste groot
loen van onsen lyeuen
heer daer of ontfangen
¶ . Want is ey108
ghentlyck den oetmoe 60
dighen ende goedertie
ren harten scult te be
kennen daer gheen .
scult en is ende daer om
verdienen si also veel Dat 65
xxij capittel is hoe dat die
ootmoedige mensce gaern
berespinge ontfanget
mer die houaerdige niet ende
hoe hem een hebben sel alsmen 70
hem berispet .
Fol. 52
r b 24: na ‘is’ staat een met rood doorgehaald
‘dat is’.
Fol. 52r b 31: sic. Dit is het zevenentwintigste kapittel.
Fol. 52r b 36: de rest van de regel is met versiering in
rode inkt opgevuld.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
107
fol. 52v a
fol. 52v b
VOert alre liefste
berespinghe ende
vermaninghe
van dijnre ghebreken 5
al hoe si moghen sijn
of van wien oec mede
wilt gaern danckelijc
ontfanghen mit109
sachter harten ende oet 10
moedigher antwoort
Want dat behoort den
sachtmoedighen ende
den deuoten toe . Mer
die houaerdighen ende 15
die onwetende ontfan
ghen gheen berespinge
als die stenighe aerde
na dat in dat heilige
ewangelie staet ant// 20
fanghen geen saet also
en ontfangen dese niet ghe
sontmakende leringe
Mer leider weder om
of si grymmen mit ha 25
ren tanden of si steken
haer lippen leliken wt
Of si crimpen wrede
liken horen voorhooft
Of si vermaken ver 30
uaerliken hoor aensich
te . Of bewisen ander
wonderliken beestelike
of duuelachtige manie
ren . Ende teghen setten 35
haren beesteliken ver//
Fol. 52
v a 1-4: de eerste regel van kolom a is
blanco. De lombarde is drie regels hoog (r. 2-4).
Fol. 52v a 8: voor ‘ontfanghen’ staat een met zwart
doorgehaald ‘mit’.
Fol. 52v a 20-21: oorspronkelijk luidt r. 20: ‘fanghen
dese niet ghe’. Na ‘fanghen’ staat een rood kruisje,
daar moet r. 35, ‘geen saet also en ontfanghen’ in
het manuscript ingelast worden.
harden necken teghens
den ghenen diese berespet
ende verwiten hem alsul
ke ghebreken of sommi 40
ghe ander ghebreken
die si niet en weten of
daer si antwiuelen of
vermoeden . want die
propheet spreect veroert 45
die berghen ende si sel
len stuuen ende roken
Oec si belachen of be
spotten enden ghenen
diese berispet . Ende als 50
mit hoernen . te blasen110
so roepen si te gader
ende seggen wie is dese
ende al dat si connen
dencken of dat hem in 55
den mont vallet dat
werpen si den genen toe
die hem minnentliken
berespen weder in sijn
aensicht . Aldus wort 60
dat einde haer leuens
quader dan dat begin
sel . Want haer wegen
sijn recht ende goet
in haren oghen . Als 65
salomoen die wise man
seit daer om hebben
si dien te spot die hem
leert . Want dese men
schen als si hem van 70
buten toenden ende
Fol. 52
v b 15: de ‘e’ van ‘hoernen’ staat interlineair
boven ‘or’ genoteerd.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
108
fol. 53r a
fol. 53r b
begonden gode te dienen
naden gheest mer leider
eyndent naden vleisce
Hier om ist oerbaer dat
diese menschen nyement 5
en berespet dan hoor
perlaet dien si als van
der heiligher beuolen
sijn . Als salomoen die
wise man seit In den o/ 10
ren der onbekender men
schen en wilt niet spre//
ken . Want si sellen dijn
leeringhe versmaden
ende dy houden voor111
15
horen vyant . Hier om
als die selue salomoen
seit . So wie den bosen
bestraft die sel hem sel
uen beulecken . Ende 20
ghelikerwijs alsmen
tegvergheues gheuet
den sieken medecijn als
men mishoept dat si
beteren sullen . Alsoe 25
leider aldustanighen
menschen niet alleen
met after te laten daer
si van berespet sijn ia
tweeuoudich . vermeren 30
si haer ouergange ende
ghebreken daer si van
gestraft sijn tot hert
wert als si menen den
genen die hem berespet 35
Fol. 53
r a 7: sic.
Fol. 53r a 15: na ‘ende’ staat een met rood
doorgehaald ‘hi’.
heeft . Hier om seit sa
lomen die wise . Soe
wie dat leert den bespot
ters die doet hem seluen
onghelijc . voor desen 40
menschen is noot een
deuoet gebet . want si
sijn siec totter doot toe
der sielen . Op dat onse
lieuen heer na sijnre . 45
ontsprekeliker goeder
tierenheit van nu ende
aldustanighen menscen
wil nemen verharde
ende stenyghe harten 50
ende wil hem waerdigen
nader miltheit sijnre
oueruloeydigher goe
dertierenheit ende na
sijnre grondelose god 55
like ontfermharticheit
ons weder te gheuen
vleischelike ende morwe
harten ende gracie ende
waerachtige kennisse 60
ende berouwe onser son
den . want die eerde daer
dicwile die reghen op
uallet ende niet en ont
fanghet die is onwaer 65
dich ende nakende der
maledixcie . Hier om .
mijn alre liefste weest
altoes voorsichtich . ende
altoes te voerren bewaert70
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
110 109
fol. 53v a
fol. 53v b
dattu nymmermeer ye
mant enighe dinghen
verwijtste of enige ghe
breken weder seggeste
op die tijt alsmen di be 5
respet . Want het is een
teiken der onuerduldich
heit ende der groter
onbondenre beroer
licheit des menschen 10
van binnen . Ende
daer om en mach hy
sinen geest niet bedwin
ghen . Want salomoen
die wise man seit . die 15
onwentende mensche
hatet ende versmaet
die berespinghe . noch
si en mynnen den genen
niet die hem haer ge 20
breken segghen . Oec
so seit hi voort berespet
den wisen ende si sellen
di minnen . Want hi
hoort gaern raet ende 25
daer om sel hi te wiser
worden . Hier om als
tu berespet warst soe
antwoort oetmoelijc
ende en mogheste dat 30
niet doen so sluut dijn
lippen toe ende swighen
op dat dat vier dat
van binnen ontsteken
van butten geen vlam 35
en wort . Want dat wt
ghesproken Woort en
mach men niet weder
roepen . Daer om sel
die wise tweweruen 40
te voren bedencken
eer hi eens spreect . want
salomoen die wise man
seit dat die onwise te
hants onversienlijc 45
wtspreken alle hoor
geest ende alle dat si
hebben . Mer die wise
verwachten den tijt .
wanneer si spreken sul 50
len oft oeck met si ge
sproken : . Dat xxviij
capittel is . Hoe iemant
sinen broeder wroegen
of corengieren mach of 55
doen corengieren sonder
sonde of mit sonde ende van
te scuwen onrecht onrecht
oerdel ende quaet vermoeden
SO wie sinen broe 60
der of sinen euen
menschen wil corgieren
of doen corgieren wt
waerachtiger broeder//
liker minnen sonder 65
sonde die moet seer .
voorsiennich wesen ende
doen nader raet des
heilighen bisscop sinte
augustijnus . ende sel alre112
70
Fol. 53
v b 25-26: de lombarde is twee regels hoog.
Fol. 53v b 32 en volgende: de tekst is met rood
onderstreept vanaf ‘ende’ tot en met r. 35 ‘alre’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
110
fol. 54r a
fol. 54r b
eerst harteliken ouer
pensen mit hoedanige
minnen hi tot dien ge
neyghet is . want hi
spreect voort . Ist dat 5
tu enen mensche haet
ste so en moghestu hem
niet corgieren . Mer
ist dattu hem niet en
haetste so selstu die ge 10
breken dijns broeders
aensiens mitten ogen
der duuen welken die
men priset inder bruut
die god vercoren heeft 15
als mit alre puerheit
des herten ende mit
broederlike medeliden
Na dat dien heilige
apostel paulus vol 20
mit waerachtyger
minnen leert ende seit113
draghet onderlinge
mit malcanderen elc
des anderes borden . 25
ende last so seldi ver
uullen . die erve cristu
Aldus sach oec aen on
sen lieuen heer ihesus
cristus sinte pieter inden114
30
daghen sijns heiligen
liden ende doot doe
hi hem driewerf ver
saket hadde niet dat
Fol. 54
r a 8: sic.
Fol. 54r a 22: de ‘t’ van ‘leert’ is supralineair en
kleiner genoteerd.
Fol. 54r a 29-30: de tekst is met rood onderstreept
van ‘ihesus’ tot ‘inden’.
hi en woude oerdelen 35
of verdoemen . Mer
dat hi hem woude spa
ren ende wt ontferme
nisse woude weder roe
pen . Hi sel oec die ge 40
breken sijn broeders .
ten besten trecken als
raet ende doet die moe
der heiligher kerken
in twiuelachtighe saken 45
als oec die heiligher bis
scop . Sinte . Augustijnus
leert . Laet ons niet be
rispen die dinghen die
wi niet en weten wt 50
wat meninghen dat
si ghescyet . Want als
dat heilyghe ewenge
lie tughet . ¶ Mit wat
oerdel dat gi oerdelt 55
selt gi gheoerdelt worden
Oec mede so wie sijn
broeder wil oerdelen wro
ghen of berespen die
sel eerst hem seluen aen 60
sien ende merken of hi
alsulke danighe sonden
of ghebreken of dier
ghelijc of die meerre sijn
yet onder hem heeft of 65
yet te voren gedaen heeft
ende is hi daer vri van
so seit hi voort . Sinte115
Fol. 54
r b 13-14: ‘Sinte . Augustijnus leert .’ is met rood
onderstreept.
Fol. 54r b 34: ‘Sinte’ is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
111
fol. 54v a
fol. 54v b
augustijnus dat hi geemene116
cranheit ghe//
dencken sel ende sel soe
doen ende corrigieren sijn
broeders ghebreken als 5
hi woude dat die broe
der of enighe ander .
broeder dade ende corri
gierende sijn ghebreken
Die leert onsen lieuen 10
heer ons seluer inden
heilighen ewangelie
ende seit . So wat gi wilt
dattu ander menschen
doen dat doet hem . 15
Want hi spreect voort
mit wat maten gi me
de metet daer sellen men
v weder mede meten
Hier om salich sijn die 20
die gheen die ontferm
hertich ende medelidende
sijn . Want si sellen ont
fermharticheit ende me
delien van gode vercri 25
ghen . Also oec weder
om onsalych sijn die
gheen die geen ontferm
herticheit of gheen me
deliden mit haren ewen 30
menschen en hebben .
Want si sellen een stren
ge rechtuaerdicheit van
gode ontfanghen . Als
die heilige scrift tuget 35
Fol. 54
v a 1 is met rood onderstreept.
Fol. 54v a 2: voor ‘cranheit’ staat een met rood
doorgehaald ‘ontfernt’.
Fol. 54v a 10-13 zijn met rood onderstreept.
dat rechtuaerdicheit son
der ontfermherticheit
selden genen gescien die
nv niet ontfermhartich
en sijn . Hi sel oec mit 40
groeten anxt ende be//
uen aensien inden gront
sijns harten mit naers
tigher voorsienicheit
dat god also sel doen te 45
oerdelen sijn sonden als
hi nv doet mitten son
den ende ghebreken sijns
broeders . Alsmen leest
inden heilighen ewan 50
gelie vanden bosen kne
cht welken sijn heer al
le sijn scult quit ghela
ten hadde . die so groot
was want . hi hem oet 55
moedeliken badt ende
daer na sinen medekne
cht niet en woude ver
gheuen een clein scult
noch medeliden mit 60
hem hebben . Waer om
sijn heer alle sijn ver//
gheuen scult weder van
hem eischede als totten
laesten ende minsten 65
penninc toe . Daer na
onsen lieuen heer om
dese woorden te claerre
te verstaen sprac ons
alle een veruaerliken70
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
112
fol. 55r a
fol. 55r b
sentencie ende seit also sel
mijn hemelschen vader
iu doen ist dat een y//
ghelijc van v sinen broe
der nyet en vergheue 5
wt alle sijnre harten
Hier om mijn alre lief
ste en wilt nymmer
meer yet quaets ghe
dencken of vermoeden 10
van ander menschen
Want dat behoort .
puerheit des harten
toe . Noch en wilt nie
ment oerdelen ten si 15
dat hi openbaer quaet
dede . Dat is die raet
des heilighen bisscops
Sinte augustijnus .117
Want onrecht oerdel 20
is seer scadelijc daer
menighe sonde ende
quaet wt coemt ende
altoes scadeliken den
ghenen die qualiken 25
oerdelen ende selden
scadelijc den genen
die veroerdelt wor
den . Als Sinte aug
gustijnus onse heili 30
ghe vader seit ende
oec seit hi mede . Die
gheen oerdelt quaeli
ken van onsekere din
gen ende lichtelyken 35
Fol. 55
r a 19 is met rood onderstreept.
Fol. 55r a 29-31 zijn met rood onderstreept,
behalve r. 29 ‘den .’.
berespen die meer min
nen te scande te maken
ende te verdoemen dan
te verbeteren ende te cor
rigieren . Want sonden 40
comt wt houaerdicheit118
of wt nydicheit . waer
omme ofkeert dijn har
te van alle onrechten
oerdelen of quaet vermoe 45
den laet alleen dijn o//
ghen in dijns selfs
hooft sijn ende sich voor
di seluen op dattu niet
en strompelste dijn voot 50
teghens den steen dat
is geesteliken te ver//
staen den voortganc dijn
re doechden . Oec wilt
alle daghen ouerdracht 55
maken mit dinen o
ghen . Dattu niet en
wilstu merken noch o/
uerdencken yemants
ghebreken dan alleen 60
dijns selfs op dattu niet
en beghinste wt te dwa
len ende si seluen te la
ten ende heimelijc te ver
volghen die voetstappen 65
der cranicheit dijnre broe//
deren . want als salo//
moen die wise man seit
Daer en is niet scalc//
ker ghescapen dan dat70
Fol. 55
r b 6: ‘wt’ staat kleiner en interlineair.
Fol. 55r b 10: ‘of’ staat kleiner en interlineair.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
113
fol. 55v a
fol. 55v b
oghe is . Ende als inder
epistelen totten broeders
vanden berghen gods
staet . Een edel instru//
ment ende lit waer dat 5
oghe mochtet hem sel
uen also wel sien als an
der dinghen sien mach
Hier om wil di seluen
reyn maken . Ende ghe 10
dencken dat in alle
ander menschen scoen
heit des waerachtigen
lichtes ende claerheit des
daghes ende puerheit 15
der consciencien dan al
leen di seluen . Ende so sel
sondertwiuel als inder
morghen stont vander
duustenisse een salige 20
dageraet ende lichte op
ganc in dijnre harten .119
want du en wetes niet
wat in ander menschen
verborghen is . Mer die 25
gheest die in ander men
schen is . Ende oec als
ons die heilighe scrijft
tughet dat onse lieue
here alleen ende niet eni// 30
ghen menschen bekent
ende onder soect die
harten der menschen
waer om sinte pou//
wels die apostel en 35
Fol. 55
v a 22: ‘re’ van ‘dijnre’ is kleiner en
supralineair toegevoegd.
Fol. 55v a 34-35 zijn met rood onderstreept,
behalve r. 34 ‘waer o’.
een wtuercoren vat
gods ende vol mitten
heilighen geest die
heeft teghen dese son
den veruaerliken ons 40
allen te leer ghespro
ken daer hi seit . O .
mensche wie bistu
die so coen biste te oer
delen enen vreemden 45
knecht . Hi staet of
hi valt sinen her of
hi seggen woude mer di niet . 120
Ende op dat hi een ghe
hele ende puerrre ende 50
waertichtighe sachtic
heit des menschen van
binnen woude leren
so seit hi voort ic achte
clein dat ic van v . ge 55
oerdelt worden of oec
van enige menschen
ende oec so en oerdel ic
mijn seluen niet . want
die nu oerdelt dat is 60
die heer . Sich alre lief
ste hoe diep grondich
hoe vri ende hoe rustich
is dit . Laet ons dit
te recht verstaen . laet 65
ons dit wel harteliken
edercauwen in onser
sielen . Want het is ons
seer noot op dat wi
die oploepende goluen70
Fol. 55
v b 13: ‘woude’ is marginaal toegevoegd. Een
rood kruisje geeft aan waar het ingevoegd moet
worden.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
114
fol. 56r a
fol. 56r b
des verbolghens sees de
ser verganckeliken we
relts sonder scade ende
vresen moghen ouer
uaren ende comen tot 5
ten hauen der waer//
achtigher sekerheit
ende totten conincrijc
ke der ewigher weel
den ende vrolicheit 10
Ende oec mede die vader
inder godheit . Als on
sen lieuen heer seluer
seit inder ewangelie
en oerdelt nyemant 15
mer hi heeft alle oer
del den soen opgegeuen
Hier omme so wie dat
oerdelt die maket hem
seluen meerre ende set 20
hem seluen bouen gode
den vader sinen scepper
ende maect hem seluen
ghelijc den soen gods
des almachtighen va 25
ders sijn . verlosser . ¶ 121
Waer om machmen o
penbaerlijc verstaen
dat alle quaet vermoe
den ende onsekere dingen 30
te oerdelen coemt wt
enen verblinde beulec
ten sondighe harte .
Ende niet wt reden
ende verstandenissen . 35
Fol. 56
r a 11: de ‘e’ van ‘mede’ is kleiner en
interlineair toegevoegd.
Hier of spreect die hei
lighe biscop sinte ian
daer hi spreket . Dat vol
comen myn of volcomen
haet en bekent geen 40
oerdel der dinghen noch
onderscheit . Want sprect
hi voort ist dattu yement
haetste of leet hebste al
le sinen dinghen misha 45
ghen di . Oec wat hi
spreect of wat hi doet
al waren si oec goet het
duncket di quaet . Ende
oec ist dattu yement 50
minste alle dinghen
behaghen di wel oec so
wat hij doet of wat
hi seit al waren si quaet
si duncken di oec goet 55
te sijn . Hier om laet ons
die veruaerlike senten
cien des heiligen apos
tel sinte pouwels . die
boet ende die rade sijn 60
teghen die vermoerde
siect ende venijnt der sie122
len . daer hi sprect . O .
menschen waer in du
yement oerdelste daer 65
in verdoemste ende oer
delste di seluen . Och of
dit die kijnder der men
schen volcomelijc ende
hertelijc dese veruaerlike70
Fol. 56
r b 27-28: ‘sie / len . daer hi sprect’ is met rood
onderstreept.
Fol. 56r b 33: ‘kijnder’ is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
115
fol. 56v a
fol. 56v b
sentencie verstaen wou
de si en souden nymmer
meer ander menschen
oerdelen . Ja al saghen
si hem oec dootliken . 5
sonden doen mer si sou
den medelien mit hem
hebben tot wtstortinge
der traenen toe . Ende
oec mede als die gene 10
niet alleen werct onnut
teliken tot sijnre behoeft
mer oec tijt versumet
ende hem seluen verder
uet die eens anders men 15
schens acker bouwet
ende laet sijn eyghen
acker ongebouwet .
vol mit distel ende doer
nen . Also leuen die geen 20
te vergheefs die ander
menschen willen oer
delen ende correngieren
mer hem seluen niet
Si haesten ende sijn 25
sorchuoudich . mit ver
blinder reden ende mit
bitteren harten vol mit
hat ende nijt ende loepen
verwoedende ende biten 30
wredelijc om wat te ha
len dat caf wt haers
broeders oghe op dat
hi te claerliken mach
sien mer mit allen sijn 35
ghesicht te verliesen scan
de ende mit allen oneert
te worden ende ver//
smaet . mer den balc
in haers selfs oghe en 40
sien si niet . Ende voor/
waer ten is gheen won
der want si sijn van
hem seluen gegaen ende123
hebben hem seluen 45
den rugghe toe gekeert
waer om si mit ver
blinden oghen sijn haes
teliken voort ge
gaen totten moertcu 50
le . Hier om salomoen
seit op dat die wegen
der boser menschen
sijn duuster ende si en
weten niet so waer dat 55
si vallen . Och of si hert
telike wouden ouer
pensen ende hartelyken
ouerdencken mit hoe
groeter medeliden hem 60
onsen lieuen ihesus cristus
hem ontfermde ouer
dat wijfken dat in o//
uerspul begrepen was
Als ons dat heilighe 65
ewangelie betughet
dien hy niet alleen niet
en woude oerdelen noch
veroerdelen ende noch
verdoemen . Ende oeck70
Fol. 56
v b 9: de ‘ge’ van ‘gegaen’ is kleiner en interlineair
toegevoegd.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
116
fol. 57r a
fol. 57r b
mede so spreect hi een
sentencie haer te bescer
men . Mit welke hi oec
dede mit scande124
ende mit scaemten 5
en wech gaen dien wro
echden ende seide . Soe
wie van v sonder son
de is . Die werpt eerst
den steen op haer . hier 10
wt moghen wi merken
so wie van v sonder
sonde is . die mach den
anderen wroeghen so
wie verladen is mit 15
sonden ende den an
der wroeghet die ver
meert den last sijnre
sonden hem tot enen
strenghen oerdel . Dat 20
xxix capittel is . van
hoocheit des edellen doechts
der broederliker minnen .
VAnden broeder
liker minnen 25
oec alre liefste wat .
mach ic segghen . Want
int ghemeen alle die
heilighe scrifte roepet
dat si alleen die doget 30
bouen alle anderen
doechden daer alle on
se salicheit in ghelegen
is te verdienen dat e//
Fol. 57
r a 4: na ‘scande’ staat een met rood
doorgehaald ‘ende mit’.
Fol. 57r a 5: voor ‘ende’ staat een met rood
doorgehaald ‘scande’.
Fol. 57r a 6: vlak voor ‘wro’ staat een met rood
doorgehaalde letter ‘n’.
Fol. 57r a 24-25: de lombarde is twee regels hoog.
wighe leuen . Als oec die 35
heilighe bisscop sinte au
gustijnus seit . Wat mach
spreect hi henderen der
broederliker minnen is
Of hi segghen woude 40
gheen dinc . So seit hi
weder om . wat mach
baten daer broederlike
minne niet en is . Als
of hi oec segghen wou 45
de gheen dinc . Want
ouermits waerachti
gher broederliker myn
nen alle die ander doech
den worden verdiente 50
lic . Sonder welke oec
al onsen leuen niet al
leen en is onuerdiens
telic mer verloren ende
doot . Als sinte augustijnus125
55
onse heyligen vader seit
ende oec tughet . Want
te vergheefs sprect hi
leuet die geen die niet
en mynt . ¶ Als oec sinte 60
iohannes ewangelist
seit . In sijnre epistelen
die niet en mint sprect
hi die blijft inden doot
want si is alleen die do 65
ghet die onderscheit twis
schen die kijnderen des
vleysches ende twisschen
Fol. 57
r b 22-24 zijn met rood onderstreept vanaf ‘Als
sinte’.
Fol. 57r b 26-29 zijn met rood onderstreept vanaf ‘Als
oec’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
117
fol. 57v a
fol. 57v b
die kijnderen des geests
twisken die kijnderen
der benedixcien ende der
maledixcien twisken
die kijnderen des toorns 5
ende der gracien twis//
ken die kijnderen des
leuens ende des doots
twisken die kijnderen
gods ende des duuels 10
Twisschen die kijnderen
der blijscap ende der pinen
Twisschen die kijnderen
der ewigher glorien ende
der verdoemenisse . want 15
die heilighe leerre sinte
iheronimus seit in sijn
re regelen . Daer broe
derlike min is daer sijn
die cloesteren hemelen 20
ende die daer in woenen
enghelen . Ende daer hi
oec niet en is spreect hi
voort daer sijn die cloos
teren hellen ende die 25
daer in woenen sijn
duuelen . Dit besluut
oec als sinte augustijnus
mit enen corten senten
cien ende seit . Daer en 30
is niet costeliker noch
duerbaerre voor gode
dan die doghet der broe
derliker minnen . Ende
daer en is niet behaech 35
liker den duuel dan ge
brec der broederliker
mynnen . Want si is
alleen die doghet die
onsen lieuen heer ihesu 40
cristu sijn discipelen ende
alle die gheen die na
hem comen willen son
derlinge heeft ghebo
den bouen alle ander 45
doechden onbeulect
te houden . Als hi seit
dat is mijn ghebot dat
gi malcanderen onder
linghe minnen selt . 50
Oec die selue doghet
onsen lieuen heer doe
hi steruen soude inden
laetsten auontmaelle
voor sijnre passien liet 55
after ende gaf sinen dis
cipulen in een ewige
testament . Ende gaf hen
oec te kennen datmen
daer bi sijn kijnderen 60
bekennen soude mer
ken doe hi spreect daer
sullen si alle an126 bekennen
dat hi mijn discipulen
sijt . ¶ Ist dat ghi on 65
derlinge minne hebt .
want wi en mogen
gheen kijnder gods
Fol. 57
v b 13-14 zijn met rood onderstreept vanaf ‘Als
hi’.
Fol. 57v b 29: ‘an’ is marginaal toegevoegd. Een kruisje
geeft aan waar het ingevoegd moet worden.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
118
fol. 58r a
fol. 58r b
sijn noch oec gode myn127
nen sonder waerachti
ghe broederliker minnen
als sinte ians die heili
ghe ewangelijst seit in 5
sijnre epistelen daer hi
spreect so Wie dat seit
sprect hi ick myn gode
ende haet sinen broeder
die is loghenachtich . 10
Ende hi seit voort so wie
sinen euen mensche niet
en mint dien hi siet hoe
soude hi gode moghen
minnen die hi niet en 15
siet .Oec so spreect een
ander leerre wie is die den
se coninc mynt en mach
sijn beelt versmaden .
Ende alsoe oec wie mach 20
gode minnen ende sinen
euen mensce versmaeden
die na gode gescapen is
na sijn beelt . Dat xxx
capittel is waer in 25
waerachtige broederli
ke myn staet ende van
teikenen der broederliker minnen
HIer selmen we//
ten dat waer/ 30
achtighe broederlike
minne machmen be/
kennen in twee pun//
ten als sinte gregorius
Fol. 58
r a 17: ‘die’ staat in de marge. Er staat een
klein grijs kruisje na ‘is’.
Fol. 58r a 29-30: de lombarde is twee regels hoog.
Fol. 58r a 33-34 zijn met rood onderstreept vanaf
‘in twee’.
die heilige paeus seit .128
35
Als datmen den vrienden
mynnen sel in gode ende
den vianden om gode .
Die eerste minne is als
des vrients ende die en is 40
niet verdienstelijc in
haer seluen noch sonde//
lic in haer seluen noch
tans mach si wel ver
dientelic worden of oec 45
sondelijc worden dat ic
om der cortheit willen
al ouerslae . Dese minne
moghen hebben alle men
schen sijn si goet of quaet 50
ende is ghemeen mit
ten beesten . Mer die
ander is verdienstelijc
als den viant te minnen
om god . Ende dese is noot 55
tot salicheit der sielen .
Hier om so seit die heili//
ghe biscop . Sinte august
tijns in enen sermoen
op sinte steuens dach . 60
So wie alleen enen men
sche spreect hi in deser
werelt hatet wat hi go
de offert mit enighe goe
de wercken dat verliest 65
hi al . Want hi spreect
voort dat die heilighe
apostol sinte pauwels .
Fol. 58
r b 23-26 zijn met rood onderstreept.
Fol. 58r b 32-34 zijn met rood onderstreept vanaf ‘Want
hi’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
119
fol. 58v a
fol. 58v b
niet en lieghet daer hi
seit . Dat ic mit tongen
sprac der menschen ende
der enghelen . Ende te vo
ren wiste alle propheci 5
en ende bekende alle hei
melike dinghen ende al
le wijsheit ende ic hadde
gheloue dat ic bergen
mochte versetten ende 10
hadde ic gheen broeder
like min ic waer als niet
Ende dat ic deelde alle
mijn goet den armen
in spise ende mijn lichaem 15
ouergaue datte barnen
soude hadde ic gheen broe
derlike min ten bate
mi alte mael niet . De
se waerachtighe broe// 20
derliker min is verdul
dich alle onghelic te li
den . ¶ Si is goederen129
tierenheit alle ongelijc
dat haer ghedaen wort 25
van puerre harten gaern
te vergheuen . Si en is
niet ongunstich yements
eer of verheffinghe te
benemen . Si en is niet 30
ongherechtich yements
onrecht om enighe sa
ken te doen . Si en is
niet opgeblasen van ha//
Fol. 58
v a 31: de ‘e’ van ‘yements’ staat kleiner en
interlineair boven de ‘y’.
re wijsheit of van haren 35
verdiensten ideliken te
verbliden si en is ghene
weretlike eer begeeren
de bouen ander menscen
willen verheuen te sijn 40
Si en soect haers selfs
niet met alle dat si heeft
ende oec haer seluen is
si mede delende ghelijc
ende gaern alle men 45
schen om gode : Si en
wort niet toornich van
yemant onrecht te liden
of versmadelike woor
den te horen si en ver 50
blijt haer om gheen
re quaetheit . ¶ Mer
ghetrouwet alle men
schen ende medeliden
de in wederspoet mit 55
alle haren vianden
als mit haren vrien
den . Si mede verblijt
haer mitter waer //
heit also haer ver/ 60
blidende van voort
ganghen in doechden
haers euen menscen
als van . haers selues
Alle dingen verdraget 65
si op dat si den ghenen
die yeghens hoor mis//
doen gheen saken en si
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
120
fol. 59r a
fol. 59r b
quaeder te doen haer
seluen te bescermen of
te ontsculdigen . Alle
dinghen hoepet si in
sterckelijc weder te staen 5
alle die becoringe des
viants weder te staen
alle sijn rade oec te ver
smaeden die haer in
den diepheit des mis// 10
troosts moghen ver
drencken . ¶ alle dingen
lijt si blideliken tot
haerre meerre verdiens//
ten nyemant die hoer 15
misdaet weder te staen
Na alle dit so besluut
sinte pouwels mit
enen corten sentencie
ende seit . Dat . rechte 20
min haer niet en ont
ghinc onberoert ende
onbeweghet altoes
volstandich bliuende
als een vrome kemp 25
het si in voorspoet of
in wederspoet of in e
nighen dingen die .
haer vergheuen mo
ghen . Want als die 30
scrijft tughet die min
is sterc als die doot
hier sprect oec van die
heilige bisscop sinte au
gustijnus onse heilige 35
vader dat die myn
in wederspoet soe is
si verdrachlijc in voor
spoet so is si ghema//
tich in swaren liden 40
so is si stercke . In goe
de wercken so is si vro//
lic in becoringhe seker
in haren euen men
schen onderstandich 45
te sijn seer milde . On
der die valsche broe
deren verduldich Oec
so sprect onse heilighe
vader sinte augustijnus 50
Dat die myn in laster
te liden so is si seker
In haet te liden so . Is
si weldadich in toor//
nicheit te liden so is 55
si behaechlijc . ¶ In
verradenisse te liden
so is si onnosel . Sinte
baernaerdus die hei130
lighe leerre seit oec 60
Dat die myn is als
een goede moeder . dan
so voedet si die sielen
of si oefent die voort
ganc of berespet die 65
onrustighen in werc//
ken ellic bi sonder na
dattet behoort nochtan
Fol. 59
r b 24-25: ‘Sinte baernardus’ is met rood
onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
121
fol. 59v a
fol. 59v b
mynnet sise alle te ga
der als hoor wtuerco
ren kijnderen . Oec so
seit hi mede die rechte
myn verdriuet . vrese 5
si en geuoelt gheen ar
beit si en syet geen ver
dienste na . Si en ey
schet gheen loen noch
tan divuict si bouen 10
al . O . edelle boem O
hemelsche boem inder
aerden geplant mar
boem bouen alle he//
melen . alder hemelen 15
verheuen . Du hebste
den soen gods vanden
hemel neder getogen
inder aerden . Du heb
ste hem doen lyden alle 20
menschelike armoede
Ende ten laetsten heb
stu hem gedwonghen
willichlyken onder den
cruus te gaen ende den 25
bitteren doot te sma//
ke om den sondaren
te verlossen . O . seer ont
sprekelike vrede boem
die sterckelyken slaet 30
ste vanden enen eyn
de toten anderen . On
der wes telghen die
scaren van allen doech//
den worden bewaert 35
ende verhudet ende alle
goede wercken rusten
¶ Soe wie du hebste
beseten die heeft god
in hem tot enen behoe 40
der ende verlychter mit
alle doechden . Mer so
wie die niet en heuet
sie is leider als een y//
del vat dat oec bouen 45
open is sonder decsel .
Dat nader ouder ewen
onreyn gheoerdelt is
want hi is ydel van
doechden . noch van 50
gode en is hi niet be
schermt ende is open
baer alle an . lopen131
der duuelen . ende als
dan in alsulken men 55
schen beghinnen te .
spruten doe sonden lich
teliken so worden dan
in hem een inganc
der duuelen . Hier seit die 60
heilighe scrift aldus
op . Ist dat in onser her
ten sijn sonden of ge//
breken als die duuel
haer prince daer voor 65
comet so geuen si hem
te hants stede als horen
eyghen heer ende leyden
Fol. 59
v b 19: tussen ‘an’ en ‘lopen’ is iets weggekrabt.
Er staat enkel een rood punt.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
122
fol. 60r a
fol. 60r b
hem in als sinen woe
nynghe . Ende hier om
ist dat aldustanighen
menschen nym//132
mermeer vrede te heb 5
ben . Of nymmermeer
te rusten en sijn mer
altoos sijn si verstoert
altoes hebben si vrese
ende drucke . ¶ Nv 10
so sijn si mit ydelre bli
scap ontbonden . Nv
so worden si mit on//
mitter droefheit neder
ghedruct . want si heb 15
ben in hem den alre .
boester besitter . Dien
si ouermits sonden ende
ghebreken in hem ste//
de gemaket hebben tot 20
hem in te comen . Also
oec weder om een hart
dat volcomeliken der
werelt versmaet heeft
dat is die al haer son 25
den of ghesneden heeft
ende oec van alle haer
ghebreken gepurgiert
is na haer vermoegen
dese en heeft den duuel 30
geen pat . gegeuen
tot hem in te comen
mer mit allen te voren
gesloten . eDese wacht haer si
Fol. 60
r a 4: na ‘menschen’ staat een met rood
doorgehaald ‘vrede’.
Fol. 60r a 34: ‘wacht’ staat met rood omkaderd
onder de kolom. Een rood kruisje geeft aan waar
het ingevoegd moet worden.
bedwinghet haer in ver 35
keertheit si wacht haer
voor loghentael . Si ver
smaet hat ende nijt . Ende
niet alleen geen after
spraec en doet mer oec 40
geen quaet en wil ge
uoelen noch oec vermoe
den van haren euen
menschen . Die haers
broeders bliscap haers 45
selfs seit te wesen . Ende
sijn . droefnisse haers
selfs maket . ¶ Hier om
een hart dat dese pun
ten ende deser gelijc in 50
haer behoudet . Die luuct
haer op ende maket haer
een bequaem stede des
heilygen geests . Ende als
hi daer in comt so ver 55
licht hise met sijnre god
liker claerheit . Ende so
is in die siel altoos blij
scap ende vroelicheit al
toos min verduldicheit 60
lancmoedicheit ende goet
heit ende alle die salige
vruchten des heyligen
gheests die ontspruten
daer . Sich nv alre liefste 65
in cristus hoe groot ende
hoedanich is dese minne
doechde bouen alle doech//
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
123
fol. 60v a
fol. 60v b
den wt welcken dat
wtuloeyt aldus veel
reuieren crachtich gesont
makende die siecheden
van allen sonden als 5
die fontein des paradijs
der weelden mit sinen
wtuloeyen vochtich ma
ken bouen ouer al dat
paradijs der weelden 10
mit sinen wtuloeyen
Ende oec die min is meni
gherhande inden werc
ken . Also is si oec won
derlijc inden voorsien 15
ende te oerdinieren die
dinghen die noch toe
comende sijn . Min is
oec volbrenghende der
godeliker ewen ende 20
volcomenheit der ge
boden gods . Als die
heilighe apostel sinte
pouwels seit . So wie133
dat mynt spreect hi die 25
heuet die ewe volbrocht
Oec seit hi volcomen//
heit des ewes dat is
die min . Want sprect
hi en wilt niet stelen . 30
wilt geen valsche getu
ghe dra gheuen ende als
hi voort seit . dat woert
volbrocht sprect hi mint
Fol. 60
v a 23-24 zijn met rood onderstreept tot en
met ‘seit’.
Fol. 60v a 32: ‘dra’ staat in de marge. Een rood
kruisje na ‘ghe’ geeft aan waar het ingevoegd
moet worden.
dinen euen menschen 35
als di seluen . Dat xxxi
capittel is van gebrec
ende verlies der waerachtiger
HIer om broederliker minnen134
mijn alre liefste 40
is ons seer noet om ge//
nen onghelijc om ge//
nen scanden . Oec geen
dinghen dat . v . beye//
ghenen mach . Het si 45
clein of groot heime
lijc of openbaer van
den wegen des alren
meesten doecht der min
nen in geenrewijs als 50
tot enen oghenblic
toe te versceiende of te
dwalen . want dat sel
ue middel daer wi mit
onsen euen mensche en 55
moeten verenicht sijn
dat is min welcken
god seluer is . Als die
heilige ewangeliste
sinte . ian seit in sinen epis 60
tel god spreect hi is die
myn ende die inder min
nen blijft die blijft in
god . Hier in moghen
wi verstaen . ende dat 65
bekennen openbaer
dat wi also veer sijn van
der minnen gods als
Fol. 60
v b 5-7 zijn met rood onderstreept. De lombarde
strekt zich uit over r. 5 en 6.
Fol. 60v b 26: ‘sinte . ian’ is met rood onderstreept.
‘seit’ staat in de marge, na ‘ian’ staat een rood kruisje.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
124
fol. 61r a
fol. 61r b
wi sijn vander minne
ons euen menschen Och
hoe veer sijn wi nv soe
veel clercken ende preeste
ren . Ende swaerlic te duch 5
ten is hoe veel sijn wi
nv ter tijt menige gees
telijc persoenen van ge
rechter broederliker min
ne die om een clein dinc 10
of om een woort of wt
haren ongherechten oer
del of wt haren quaet
vermoeden geringhe
verwrorcht worden . ende 15
in langher haet ende
nijt ende in meerre on
waerdicheit verharden
dan wereltlike menscen
die malcander dicwijl 20
groetelike misdoen of
onderwilen totter doot
toe wonden . Nochtan
waeren si waerlic gees
telike menschen ende . 25
verclaert inden ogen
hare sielen als si van bu
ten van ander menscen
willen gesien ende ghere
kent wesen ende gehe 30
ten . Si souden billix
medeliden wtten gront
haers harten mitten
genen hebben die hem
misdoen als gesonde le 35
den des lichaems ons
liefs heren ihesu cristus
dan onwaerdich sijn .
want si hem seluen vre135
selycker wonden dan 40
ander menschen ende
veel meer inder sielen
dan inden lichaem .
Hier op so seit die heili
ge lere sinte esebius bis 45
scop van emissenen . Wat
scadet yement eens an
der quade mont . Want
sijn eyghen tonge be//
ulect hi die quaet sprect 50
ende sijn eighen siel wont
hi die nijdich is als oec
onsen lieuen heer inden
heiligen ewengelie seit
Die mont sprect hi die 55
lieghet die doot sijn
siel niet eens anders
mer hem seluen . Ende
so selmen oec verstaen
van ander sonden . ende 60
voort meer alre liefste
dat grotelijc te becla//
gen is dat aldustani
ghen voorgenoemde
menschen vol mit nyde 65
ende bitterheit van her
harten ende of gekeert
van haren euen menscen
Fol. 61
r b 3 is met rood onderstreept.
Fol. 61r b 11-12: ‘esebius bis / scop van emissenen’ is
met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
125
fol. 61v a
fol. 61v b
niet en ontfruchten te
ontfanghen dat heilige
sacrament des lychaems
ende dat bloet ons liefs
heren ihesus cristu . Oec sijn 5
si sonder vrese coen dat
menighe wereltliken
menschen vermiden .
souden sonder deuocien
sonder reuerencien of 10
mit cleinre reuerencien
dese heilige godlike spi
se te nemen daer die o
uerste heerscappe des
hemels voor beuen dien 15
die moghentheden ont
sien ende eren . Wien
mach cheruben ende che
raphin mit barnender
minne dienen . Wien 20
alle die enghelen ende
archangelen ende alle
die scaren der burgeren
des hemelschen houes
mit ghestadighen ende 25
bereiden wille onder
danich sijn . Si seggen
te hants voor dat sy
dat lichaem ons liefs
heren ontfangen in 30
gebet ende bidden ende
seggen . vergif ons on
se misdaet als wi den
genen doen die tegens
ons misdoen . Ende te 35
thants daer na ontfan
ghen si dat heilige sacra
ment . wat menen wi
dat si doen dus bidden
de . mer anders niet dan 40
si gode haren rechter te
voren wisen den senten
cie des oerdels hoe dat
hise verdoemen sel . hier
om mijn alre liefste nv 45
also vroe als die quade
wortel der bitterheit
des harten beghint te
spruten ende opwaerts
beghint te wassen so 50
seltment geheel wt ploc
ken int beghinsel op dat
si niet voort en gaet ende
wasset in venijnde tel
ghen . laet ons daer om 55
vergeuen niet alleen
mitten monde . mer
mitten monde ende mit
ter harten ende dan sal
ons god vergeuen want 60
voorwaer anders en
is ons gheen salicheit .
Van teykenen der ghe
veynsder of van val/
scher broederlike mynen 65
MAr och hoe meni//136
ge mensche worden
bedrogen bi deser doget
Fol. 61
v b 13: tussen de ‘r’ en de ‘t’ van ‘wortel’ staat
een licht doorgehaalde ‘d’.
Fol. 61v b 32-33: de lombarde is twee regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
125
fol. 62r a
fol. 62r b
der broederliker minnen
Ende leider hoe ghe
ringhe ende onuersienlic
worden si bi haer be//
droghen gebonden mit 5
groter onbekentheit
ende bethoghen mit ver
blinder sekertheit al
die die hemel ouer al
mitten wolken ende 10
wanen dat wise hebben
Mer seide men ellic bi/
sonderlinge hier van
alst behoorde het sou
de spot ende lachlic sijn 15
den genen diet niet en
smaecte . Want hoe
mach ic den genen min
nen wies gheselscap ic
versmade . Ende dat 20
noch swaerre is . Ist dat
ic onderwilen een ge//
ueynsde sake hebbe .
mijn niet en scame an
der persoenen onder 25
ghelikenisse eens saly//
ghens rades . Mer lei
der onder een serpents
rades vandes menscen
gheselscap te trecken . 30
O werc . O du duuels
ghelijcs . Als iudas sca
rioth die verrader cristus137
dede . hi om beuenc sinen
Fol. 62
r a 8: sic.
Fol. 62r a 33: ‘cristus’ is met rood onderstreept.
god ende sinen here minnent 35
liken . Hi custen voor
sinen ghebenedide mont
sachtelic ende groeten
vriendelic ende sprac weest
ghegruet meester . Ende 40
ouerleuerden hem daer
mede in die galghe
des cruces versmadeli
ken te doden . Hoe mach
ic dien oec mynnen daer 45
ic int ghemeen niet me
de spreeken en wil . Ende
dat noch quader is ist
datmen nu vraghet ic
bin coen te antwoorden 50
Ic min hem mer ic en
wil niet mit hem spreken
O grote verblintheit
die niet en bekent in e//
nen antwoort twee din 55
ghen die malcander con
trarie sijn te spreken ic
segghe hem ic myn hem
Mer ic segge hem oec
ic en wil niet mit hem 60
spreken . Och hoe neer sel
ic mijn siel setten voor
die persoen also cristus138
ghebiet inden heiligen
ewanghelie dien ic ver 65
smade toe te spreken
voorwaer soe wie een
ander mitten monde
Fol. 62
r b 28: na ‘siel’ staat een met rood doorgehaald
‘vero’.
Fol. 62r b 29: ‘cristus’ is met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
126
fol. 62v a
fol. 62v b
niet toe en sprect hi en
heeft oec niet lief in
sijnre herten mit broe
derliker minnen . want
als dat heilighen e// 5
wangelijst tughet
wt oueruloeydicheit
des herten so sprect die
mont . Also oec weder
om wt stomme ende 10
bitterheit des harten
so wort van buten
die mont medestom
Ist dat ihesus cristus on
se lieuen heer inder v 15
ren sijnre gebenedi
der passien ende lidenn139
niet alleen sijn verra
der toe en sprac . Mer
oec mede minnentli 20
ke vrient noemde doe
hi sprac vrient waer
toe biste hier gecomen
wat sullen wi dan seg
ghen verblinde men 25
schen verladen mit son
den die onsen euen men
schen die oec onse ver
raden niet en is . Mer
licht mit enen cleynen 30
dinc verwrocht hebben
niet en willen toe spre
ken . Hoe soude ic oec
dien mynnen dien ic
Fol. 62
v a 17 ‘lidenn’: sic.
mit rechten oghen 35
of mit goeden ogen
nauwe en mach aen
sien . Hoe minne ic
oec dien van wies
wederspoet ic mijn 40
verblijde van wes
voorspoet ic mijn be//
droeue . ¶ Ende dat noch
swaerre is mit hoeda
nigher minnen bin 45
ic tot dien mensche
gheneyghet om wes
valle of oneer ic ar
beide . ende dat noch
leider alre swaerste 50
is ander menschen
mit venijn den rade
of mit geuensden cloec
heit daer toebrengen
hopende daer mede 55
vergheuen te worden
of yement anders .
dien ic naden vleisce
min . Hoe soude ic
oec dien minnen van 60
alle mijnre harten .
wes heimelike quaet
ic ouer al voortbren
ge of als ic quaet van
hem verhoor genoecht 65
daer in hebbe ende
verblide mi al tot sca//
teren ende lachen . Ende
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
127
fol. 63r a
fol. 63r b
in alre manieren sijn
quaet vermeerren
na minen vermogen
Hoe minne ic oec dien
wes crancheit ic in 5
sonden wes doechden
ic in gheueynstheit
verkeer . Hoe minne
ic oec dien daer ic goe//
de . dinghen van ver 10
hoer ende ic mijn be//
droue tot bitterheit
mijns harten toe ende
spreken nae mynen
vermogen daer tegens 15
Ende mijn oec niet en
scaem sijn openbaer goe
de wercken te vermin
ren of in quaet te ver
keren . O mynne sonder 20
lieft . O . lieft sonder
minne mer vol mit
haets ende nijt ende mit
alre quaetheit . O ver//
blinde minne leidster 25
der blinden du biste
een viant gods . Du
biste bespottinghe der
duuelen du biste ver
blyntheit des menscen 30
Ende sijn ewighe ver
derffenisse . O : . dorre140
mynne geen vrucht//
baerheit van goede
Fol. 63
r a 31-32: sic.
wercken voortbrengen 35
de . O leuwinnighe wreet
heit die dijn broeder
daer god voor ghestor
uen is als enen roef
verslinste . O . houdige 40
verwoeteit die altoes
ende ouer al tergheste .
die in ruste ende in vre
den sijn . O . bose beest
di seluen leliken storen 45
de . O betel dier di seluen
te mael dodende . Du
biste een onuersienige
doot der sielen . Een on//
bekende ondertredinge 50
der reden . Een verblyn//
de verbeeltheit der hei//
liger gedachten een y//
seren slot des harten : .
Dat xxxiij capittel hoe 55
dat veel saligher reden
sijn lerende den ghenen
die verwrocht is ende
die mysdaen is om te
arbeiden ende sorchuou 60
dich te sijn te versoenen
den ghenen die hem
mysdaen hebben al ist hem
MEn sel hier weten contrari
dat veel redelike141
65
saken sijn ouermits welc
kan datmen den genen
die misdaen is mach .
Fol. 63
r b 30-31 zijn met rood onderstreept. De
lombarde is twee regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
128
fol. 63v a
fol. 63v b
trecken ende oec hi hem
seluen mach dwingen
te versoenen die hem
misdaen heeft al sou
det van recht contrari 5
sijn . Mer dicwijl die
den anderen lastich is
ende verdriet aendoet
dat niet en doet wt e
nige wijsheit als hy 10
leider waent . Mer
wt sijn groot onwijs
heit . Daer om veroet
moedicht hi hem seluen
te versoenen sijnre ver// 15
wrochten broeder want
hi niet of nauwe en
weet wt groter ver
blintheit sijnre consci
encie dattet sonde is 20
of dat hi misdoet . hier
om die misdaen is die
sel hem seluen dwin//
ghen te versoenen mit
sinen misdadighen . 25
broeder ouermits veel
saken . Want veel goeds
niet hem seluen alleen
Mer oec ander men
schen daer van comen 30
mach . Die eerste sake
is om gelikenisse der
menscheliker gedaen
te Want als aristotelus
die grote meester seit 35
alle dier dat mynt sijn
ghelijc al hoe wreet of
hoe verwoet dattet is
Ende ist dat si onderwi
len of onuersiens of 40
wt beroerlijcheit hare
sinnen malcander an
doen of biten si wor
den te hants weder
sacht ende vergetent 45
verdriet oft ongelijc
ende sericheit die si mal
cander doen . Hier om
ist dat die beesten ende
dieren sonder onder 50
linghe vergheuen so
ist billix dat die men
schen die reden heeft ende
verstandenisse mitten
heilighen enghelen 55
dat die vergheue . Want
die ghene menschen
die niet en verghist
die maket hem seluer
snoder dan een beest 60
om dat hijt niet doen
en wil oec tot sijns
selfs scande alleen ende
verghet sijn enghelsce
verstandenisse ende 65
reden dat die beesten
lichteliken doen sonder
reden . Onsen lieuen here
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
129
fol. 64r a
fol. 64r b
sprac oec tot moeises
inden boec vander der
der bibelen . Du en sel
ste niet soeken noch .
begheren wraec noch 5
du en selste niet dencken
onghelijc die di ghe
daen is van dinen me
de borgheren . Oec so
spreect onsen lieuen here 10
op een ander stede . gif
nu die wraec ende ict142
selt weder loenen die
ander sake is om die
bose geesten daer me 15
de verdriuen . Want
die duuel alle ander
doechden veruolgen
na haren vermogen
ende dese doecht der broe 20
derliker minnen want
si weten wel dat alle
des menschen leuen .
verloren is alle ver//
dienten sijnre goeder 25
wercken niet en sijn en
heeft hi geen broerderli
ker mynnen . Hier seit
sinte gregorius die hei
lighe paeus op . Die 30
oude viant sprect hi en
acht niet dat hi ons
enighe dinghen of haelt
Mer dat hi die onder
Fol. 64
r a 12: de ‘r’ van ‘wraec’ is kleiner boven het
woord toegevoegd. Voor ‘ict’ staat ‘gh’ met zwart
doorgehaald.
linghe mynne in ons 35
mach maken te niet .
Oec so seit die heilighe
bisscop . Sinte augus
tinus . Die duuel sprect143
hi en ontsiet geen suuer 40
heit of reynheit in ons
sonderlinge myn . want
hi en doet gheen onsu//
uerheit . Hi en ontsiet
gheen vasten noch ab 45
stinencie in ons . want
hi en behoeft gheen spi
se noch dranc . Noch hi
en ontsiet niet in ons
dat wy onse goet om 50
gode geuen . want hi
en behouet gheen rijc
dom . Mer hi ontsiet
groetelic onse onder
lynghe myn ende haet 55
onse eendrachticheit
want wi onderlinge
behouden inder aer
dan dat hi niet behou//
den en . woude . Mer 60
verloes inden hemel
Die derde sake is broe
derlike medeliden wt
natuerliker toeney//
ghinge . Want geliker 65
wijs als een goet vader
die veel wiser kijnder
heeft ende is daer een kint
Fol. 64
r b 3-5 zijn met rood onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
129
fol. 64v a
fol. 64v b
onder dat dol of sonder
reden is . Daer heeft hi
medeliden mede ende be
droeft hem meer van
die kinde dan hi hem 5
van alle den anderen
verblijt . Also sel oeck
een waerachtich gees
telijc mensche medeliden
hebben wt alle sijnre 10
harten mitten genen
die hem misdoen . Want
die is onwetende ende
niet wijs al waer hi oec
wijs op die tijt als hi 15
yemants onrecht of
onreden bewijst so en
is hi niet wijs want
die sinlicheit gaet bouen
die reden daer om en 20
bekent hi met so wat
hi doet . Ende oec mede
wereltliken menschen
die alleen leuen na ge
noechten haers lichaems 25
ende haers vleisches die
vergheten te hants ende
vergheuen alsinen te
ghen haer misdoen of
om vrienscap of om 30
maechscap . Of om e
nich ander saken die
alleen naden vleische
sijn . Hier om sel billix
een waerachtich gees 35
telijc mensche also me
de doen om geestelike
maechscap ende vrien
schap op dat die broe
derliker minne niet 40
en worde ghestoert
of ghebroken . Ende
want gi sijt alle kijn
deren eens vaders dat
is des leuende gods 45
soen . Ende mede erfna
men mit ihesu cristus
sinen soen die oec ho
pen dat si oec sonder
einde mit malcander 50
regnieren sullen ende e//
weliken onder een ende
ellic vanden anderen
verbliden sellen . hier144
op so seit die heilighe 55
bisscop sinte ambrosius
voorwaer sprect hi wi
sijn meer sculdich te
mynnen dien wi
hopen dat ewiliken 60
mit ons sullen leuen
alleen in deser tijt .
Die vierde sake is
om weder heel te ma
ken die ghebroken 65
min . Ja om weder
Fol. 64
v b 21-25: de tekst is met rood onderstreept van
‘hier’ tot ‘te’.
Fol. 64v b 26: voor ‘mynnen’ staat een met rood
doorgehaalde ‘doe’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
130
fol. 65r a
fol. 65r b
te maken dat beelde
gods dat inden broeder
beuelct of bederft is .
want die meeste offer
handen diemen doen 5
mach die god behaech
lic si . Dat is datmen
den dwalende men
schen weder ropet tot
ten ewen gods . Hier145
10
op so seit sinte ian cri
sostumus geen dinc
en maect den menscen
also ghelijc gode . Als
den quade ende den 15
lastighen menschen
mynlijc ende versoenlic
te wesen . Oec so seit
een ander lere . Die is
alre meest spreect hi 20
inden minnen gods
die veel menschen trec
ket totter minnen gods
Also doet die geen die
misdaen is als hi sinen 25
broeder die hem mis
daen heeft mit sachten
woorden ende minnent
lic gelaet haest te ver
soenen . Ende weder 30
te trecken totter min
nen . Valerius seit oec
Dat die menschelike
soeticheit der tyrannen
Fol. 65
r a 9: sic.
Fol. 65r a 10-12: deze regels zijn met rood
onderstreept vanaf ‘Hier’ op r. 10.
Fol. 65r a 19: ‘lere’ is met rood onderstreept.
Fol. 65r a 32: ‘Valerius seit oec’ is met rood
onderstreept.
cloecheit doorgaet ende 35
bemorwet der vertoor
nenden oghen der vian
den . Die vijfte sake is om
nutticheit ende seer noot
saeclicheit des lichaems 40
Want min ende lieft die
maken soetheit ende .
rust inden menschen
waer mede si oec drie
goede dinghen geest 45
des lichaem . Als vrede
des harten ghesontheit
des lichaems ende lancheit
van leuen . Also oec we
der om haet ende nijt ende 50
bitterheit des harten
drie quade dingen geeft
den lichaem . Eerst ma
ket si den harten der
menschen altoes onge 55
sonte mitten wonden
der quaetheit also dat
hi leider wel mach seg
ghen dat woort des
heiligen man iobs doe 60
hi sprac . Mijnre sielen
verdriets mijn leuens . 146
want als die wormen
eten die clederen . also
oec haet ende nijt ver 65
slinden den mensche
ende verderuen lijf ende
siel I en anderden mael
Fol. 65
r b 11 ‘geest’: sic.
Fol. 65r b 28: de ‘i’ van ‘verdriets’ is superscript.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
131
fol. 65v a
fol. 65v b
so maken si dat lichaem
dorre ende mager si
Want dye147
maghen daer die cra 5
chten der spise soude
doorgaen tot elken
leden ende dat lichaem
ende voeden die wor
den gestopt . Want die 10
paden daer die siel .
door geestet ende ont
spreit haer leuendige
crachten tot allen leden
des lichaems die wor 15
den ouermits haet
ende bitterheit van
harten oec mede ghe
stoppet . Daer om moet
dat lichaem te niet gaen 20
ende verderuen . Die
seste sake is tot meerre
verdienten sijnre sie
len ende sijnre groter
croenen inder ewiger 25
glorien . : Daer om die
geen die misdaen is
die en sel niet alleen
mit mynnentlikenn
woorden aerbeide we 30
der te trecken den ge
nen die hem misdaen
heeft ende verstoort is
Mer oec mit werken
Fol. 65
v a 3: is met rood doorgehaald. Er stond ‘dat
lichaem dorre ende’.
Fol. 65v a 4: voor ‘Want dye’ staat een met rood
doorgehaald ‘magher’.
Fol. 65v a 29: sic.
hem te vreden maken 35
Want die glose op sin
te matheus ewange148
lie die seit aldus Dat
men den ghenen lief
heeft die mynt dat is 40
naetuerlijc . Mer den
ghenen die niet en
mynt mit weldaden
totter minne te trecken
dat is volcomenheit 45
waer om so spreect die
heilige leerres sinte baer
naerdus . O seit hi so
wie mitten smakeli
ken dranc der minnen 50
droncken is tot allen
arbeyt ende tot allen
goeden wercken so
is si willech ende vroech
lijc . Hi lijt ende hi en 55
gheuoels niet . Hy
arbeyt ende hi ende
wort niet moede hi
wort bespot ende hi
en achtes niet . O . uic 60
ke der heiliger mynnen
Hoe soetelyken soe
vanghestu . Hoe glo
rioseliken aentreckes
te . hoe genoechliken 65
so belastu Hoe sachte
liken so barneste . hoe
sterckeliken ommebeuan
Fol. 65
v b 3 is met rood onderstreept.
Fol. 65v b 13-14 zijn met rood onderstreept vanaf ‘sinte
baer’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
132
fol. 66r a
fol. 66r b
ghestu . ende hoe wisseli
ken so leerste . O . saly
ge mynne van di soe
wasset stercheit der se
den puerheit der begeer 5
ten subtijlheit der ver
standenisse vruchtber
heit der doechden hoech
heit des loens ende .
waerdicheit der ver 10
diensten Wes loen
ende verdiensten die hei
lyge bisscop sinte au
gustijnus bekende
doe hi seide . O alre 15
hoochste doecht ic bid
de di door di en laet
mijn niet in gheuen
anderen troost getroest
worden dan alleen in 20
di . Mer ic bidde oec
dat mijn alle dinck
bitter moet sijn Op
dattu mijn alleen soet
mogeste voerstaen . 25
Dat xxxiiij capittel is
een nutte leringe den vi
anden te mynen wt sinte
augustius sermoenen .
. MAr nv mochte yement149
30
seg . gen . Het is swaer
ende groot arbeit vian
den te minnen ende te
bidden voor den genen
Fol. 66
r a 29: sic.
Fol. 66r a 30: de lombarde is één regel hoog. De
‘ment’ van ‘yement’ is kleiner genoteerd en staat
als het ware tussen de twee kolommen.
die den anderen veruol 35
ghen ende quaet willen
doen . Hier antwoort
die heilige bisscop sinte
augustijnus op in ene150
sermoen . Broeders seit 40
hi wi en missakens
oec niet dattet gheen
cleyn arbeit en is in
deser tijt . Mer het sel
groot loon wesen in// 45
den ewighen leuen : .
want ouermits dat
men enen viant mint
so wortmen niet alleen
een vrient gods . Ja 50
niet alleen een vrient
gods . mer oec so een soen
gods . ¶ Also onsen lie
uen heer seluer seit in
den heilighen ewange 55
lie daer hi seit . Mint
vianden ende doet hen
goet . ende weest hem
weldadich den genen
die v haten Op dat 60
ghi moghet sijn kijn
deren yuwes vaders
die inden hemel is voort
so seit sinte augustinus
onse heilige vader hier 65
op . Waer enige rijc men//
sche in deser tijt die di
woude maken euen ge
Fol. 66
r b 3-6 zijn met rood onderstreept vanaf het
woord ‘Hier’.
Fol. 66r b 28-34 zijn met rood onderstreept vanaf het
woord ‘vaders’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
133
fol. 66v a
fol. 66v b
trouwe soon och Hoe
soutste hem dienen ende
hoe veel verkeertheit .
ende grote onwaerdicheit
soutste gaern liden van 5
sinen knechten . Hoe
swaren arbeit soutste
doen ende oec hoe me
nichwaruen dorperlike151
ende lastelike scanden 10
liden op dattu tottien
verganckelike ende on
seker erffenisse des riken
mensche mochste comen
Hier om dat een ander 15
lijt om aertsche goede
dat wilt liden om dat
eweghe leuen . Want
wi worden verwonnen
mit waerachtige reden 20
dat wi om gode wel
moghen onrecht liden
Mer wi en willens
niet doen voort soe
seit sinte augustijnus 25
onse heilige vader waer
dat ons een rijc of ma
chtich persoen onrecht
dede oec dat hi ons
vloechte in onser te 30
ghenwoordicheit . Wy
en souden so koen niet
sijn een antwoort te
antwoorden of gedenc/
Fol. 66
v a 9: de ‘r’ van ‘dorperlike’ is kleiner boven
het woord genoteerd.
ken dat of dat weder 35
te doen . Waer om dat
wi vanden machtigen
persoen gheen meerre
quaet daer toe en leden
dan wi te voren van hem 40
gheleden hebben . Hier
om daer ons toe dwin
ghet die vrese der men
schen laet ons daer toe
trecken die minne cristi 45
Hier om als een mach
tich persoen ons hiet
swigen wi swighen ende
vermiden yet weder
te spreken . ¶ Mer ist 50
dat yement ons gelijc
of wat lagher van staet
dan wi sijn een cleyn
onghelijc of smaetheit
onbewijst thants wi 55
ontsteken als wreden
beesten sonder verdul
dicheit ende sonder e
nige kennisse gods te
hants wi oec sonder 60
vertrecken wreken on
se onghelijc of wi wach
ten ende bereyden ons
tot meerre quaet weder
te doen . Wat is dit als 65
ons een machtich per
soen onrecht doet dat
liden wi verduldeliken
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
134
fol. 67r a
fol. 67r b
Mer alst yemant van
cleinen staet doet soe
worden wi mit ver//
woetheit ontsteken lei
ders niet anders dan 5
daer ontsaghen wi den
menschen mer hier en
willen wi gode niet
ontsien . Aldus gaet vre
se der menschen bouen 10
die minne gods ende
wi verliesen groot loen
nader sielen ende luttel
baet doen wi naeden
lichaem . Dat xxxv ca 15
pittel is hoemen quade
vleyschelike droofheit
scuwen sel ende becoringe
openbaren sel
VOert meer alre152
20
liefste bereide
dijn siel teghens dien
becoringe aenvechten
de ende striden der bo
ser vianden . Ende so wat 25
di ghemoet in eniger
manieren van tegen
spoet . Het si mit recht
of mit onrecht van
wien het oec si . Daer 30
en wilt niet aen twi
uelen het . en ghescie
ouermits den wille
ende die verhengenis
Fol. 67
r a 19-21: de lombarde is drie regels hoog.
se gods . Hier om en wil 35
ste niet veel liden so wilt
gaern liden so sel di alle
liden licht worden . ende
weet sondertwiuel dat
tet mitter verhengenis 40
se gods geschiet tot sa
licheit dijnre sielen . hier
om ontfanct die roede
gods verduldeliken in
deser tijt op dattu se ontgaen153
45
mogheste nader doot
ewelijc . wildi oec mit
alre naerste wachten
voor quade droeffenisse
ende voorhoeden dat 50
si in dijn hart niet en
comen . Mer wes vol
standich mit vroliker
deuoecien . Want quade
droeffenisse als voorseit 55
is is een worme verslin
dende lijf ende siel . Ende
is een net des duuels want
wie hi droeuich vint die en heeft
hi tot sinen wille ende bereit tot allen quade 60
want van haer comt
bitterheit der harten
verdriet des leuens be
gheringhe des doots .
Ende si vercort des men 65
schen leuen eer sijn tijt
Wilt oec altoes open
baren alstu becoert wort
ste dinen geesteliken
vader of dinen meyster70
Fol. 67
r b 11: ‘tijt’ staat interlineair en kleiner
genoteerd. Er staat een rood kruisje tussen ‘deser’ en
‘op’.
Fol. 67r b 25-26 staan oorspronkelijk met rood
omkaderd onderaan de kolom. Er staat een rood kruisje
na de ‘want’ op r. 24.
Fol. 67r b 29: de ‘r’ van ‘verdriet’ staat kleiner boven het
woord genoteerd.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
135
fol. 67v a
fol. 67v b
dijn becoerynghe Mer
ist dattu se beginneste in
di te slaen ende te verhuden
so selstu in groter vresen
staen . wilt oec vrome 5
liken wederstaen alle
ghedachten die di raden
weder wtter oerden te
gaen al hoe salich of
hoe groot si geliken te 10
sijn . want het is voor
waer die duuel die di
inden eersten iaer behen
deliken sel aemiechten
op dat hi di wtwerpen 15
mach van dat deuoten
geselscap dijns huus
daer om wilse altoes me//
de openbaren dinen .
gheesteliken vader of 20
dijn meester . Wilt di oec
naersteliken wachten
voor onsuuer ende vlei
schelike ghedachten Op
dattu dinen heiligen 25
ende pueren doghet der
suuerheit onbeulect mo//154
gheste behouden tot
inden daghen des toe
coemst dijns heren ende 30
dijns brudegoms ende
mitten heilighen ionc
frouwen mogeste worden
sghecroent inder ewicheit
Fol. 67
v a 27: de ‘on’ van ‘onbeulect’ staat
interlineair boven de spatie na ‘suuerheit’.
Fol. 67v a 34: sic.
O edel doghet . O croen 35
alre doechden . O sus
ter der heiligher enge
len . O . waerde bruut
cristus . Hoe lichteliken
ende leider sonder vre 40
sen wordestu verloren
O snoede ende stinken
de vleische die te hants sel//
ste verrotten ende spise
der wormen worden 45
Hoe cleyn ende beestelic
is dijn genoechten daer
du oec luttel bat van
hebste alst gheleden
is daer dijn edele siel 50
also veel mede verlie
set ende du mit haer
ende nymmermeer
en mogheste weder
vercrighen . Want 55
suuerheit eens verlo
ren en crighetmen nym
mermeer weer al ween
demen dusent . Jaer
ende alle penitencie dede . 60
Dat xxxvi capittel hoe
een broeder hem heb
ben sel alsmen van oer
baerliken saken spreket
ende als broders vergaderen te 65
VOert oec mede inde155
alre liefste alsmen
van oerbaerliken saken
Fol. 67
v b 31: sic.
Fol. 67v b 32-33: de lombarde is twee regels hoog.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
136
fol. 68r a
fol. 68r b
spreket ende als die broe
deren te gader comen
So weest onder hem
luttel ende leffeliken
van woorden ende son 5
der roepen antwoort
alleen neen of ia of an
der luttel of slechte sym
pel woorden nadat
sie sake eyschet mit 10
enen soeten ende vroli
ken aensichte na ghe
uoelen ende verstande
nisse dijnre consciencien
als onsen lieuen heer 15
di sel geuen dien du stil
liken mit onberoerden
lippen selste aenropen
Ende en sprect oec nym
mermeer wt haet of wt 20
nijt of wt onghe//
oerdinierder gousten
of wt vleischelike toe
neygen of wt enige
ander onrechte saken 25
Mer antwoort wt e
nigher ontfangenisse
of wtneminghe der
persoenen . Oec sonder
gheuens der toema 30
kinghe . Oec sonder
vresen van yemant na
dat dijn consciencie voor
gode tughet . Ic rade di
nochtans dattu gemeen 35
liken dattu in cleynen
dinghen niet en siste
teghen dijn conscienci
e noch niet antwoorden
en wilste in twiuelach 40
tighe dinghen . Mijn
lieue vader alst v beha
ghet ende goet duncket
mit onsen broeders al
so behaghet mijn of ic 45
en weet niet wel wat
best of nutste is gedaen
of ghelaten daer om
beuele ic v voorsienicheit
of bescheidenheit ende 50
mijnre lieuer broederen
Ende ofmen oec onder//
wilen na dinen raet
niet en deden of niet
en ghesciede en wildi 55
niet bedroeuen . Wilt
niet toornich worden
noch murmereren noch
oec dat nyment clagen
mer verblijt di daer in 60
Het is di ghenooch dat
tu dijn consciencie ghe/
vriet hebste wilt oec
inden raden niet spre//
ken dan alsinen di vra// 65
ghet ende dan so ant//
woort mit corten woor//
den . Ende wilt niet kiuen
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
137
fol. 68v a
fol. 68v b
hart noch bitter wesen
van woorden noch en
wilt ander luden ra
de of woorden niet be
straffen of begripen 5
of yemant verkeerde
liden of smadeliken
antwoorden of toe//
spreken noch en wilt
dinen woorden noch 10
ander persoenen woor//
den mit enigher har
dicheit of bitterheit
bescermen . Si hebben
horen iaren ende spreken 15
voor hem seluen noch
ten behoort Di niet toe
ander menschen con
sciencie te oerdelen want
alstu sprekeste datty 20
goet duncket also spre
ket die ander . En wilt
oec nymmermeer dijns
selfs hooft wesen waer
du biste noch eenwil 25
lich al waer du bistu
in wat dinghen het
si . En wilt di seluen
oec nymmermeer voor
setten wijs ende ghe 30
sien willen te wesen
¶ Mer oetmoedich
ende sympel so selste
wijs schinen . Hier om
me wilt dwaes ende 35
onwijs worden op
dattu wijs mogheste
sijn . Ghedenc altoes
sonder ophouden den
wonden ons lyefs heren 40
ihesus cristus inden hei156
lighen ewangelien
Doe hi hem verbliden
inden geests ende seide
tot sinen hemelschen 45
vader . Ic belye . dy
sprac hi . Dat is ic loue
di heer vader des he//
mels ende der aerden
wanttu dese dingen 50
hebste verhudet den
wisen ende den vroe
den dat is die hem
seluen wijs ende vroet
houden ende du heb 55
ste gheopenbaert ende
te kennen ghegheuen
den cleinen dat is den
oetmoedighen . Aldus
glosiert dit die heili// 60
ge bisscop . Sinte au/
gustinus . Want ic
hebbe dicwijl geweten
dat sympel ende oet
moedighe personen 65
die van gheenre onder
scheit of van cleynre
wijsheit van ander
Fol. 68
v b 7: ‘ihesus cristus’ is met rood onderstreept.
Fol. 68v b 25-28 zijn met rood onderstreept vanaf
‘Aldus’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
137
fol. 69r a
fol. 69r b
menschen gherekent
waren dat si so merke
like reden ende daer .
nyement op en achten
mit sympelen ende cor 5
ten woirden voort
brochten dat menige
menschen groeteliken
hem daer van ver//
wonderde . Ic hebt 10
oec geweten dat me
nighen menschen die
wijs waren in haers selfs157
oghe die langhe ser
moenen ende veel woor 15
den makende die mit
groter verdriet oec
ghehoort worden ende
spraken so dwaesseli
ken ende brochten soe 20
kijnsseliken reden voort
dat si scande ende ver//
smaetheit daer om
van veel menschen
daer om creghen hoe 25
quam dat toe mocht
ment vraghen . Mer
niet anders want
die oetmoedighe waren
verlicht mitter gracien 30
gods dien die wisen
in hem seluen niet en
hadden . Want die hei//
lighe apostel sinte pie//
Fol. 69
r a 13: na ‘in’ staat een rood kruisje. ‘haers’
is marginaal en met rood omkaderd toegevoegd.
Fol. 69r a 33-34 zijn met rood onderstreept vanaf
‘Want’.
ter seit god die weder 35
staet den houaerdigen
mer den oetmoedigen
ghift hi sijn gracie .
Dat xxxvi capittel hoe
men scheldinghen ende 40
hardicheit scuwen sel al on
dinghen het si
WEet alre liefste
wil seer voorhoe158
dich wesen nymmer// 45
meer yeghen yement
te scelden of enige har//
dicheit te hebben als
om wat dinghen of
saken het si al beken// 50
ste oec dat die ander
niet waer en seide .
Mer verswighe oet
moedelijc ende ganc
van daen . Want wil// 55
stu verwinnen so laet
di goedertierlijc ver//
winnen . Dat is vre//
de van binnen te hou/
den dat is volbrengen 60
alle gerechticheit als
wi van cristus ihesus on//
sen verlosser lesen . als
niet alleen te doen .
den wille des ouersten 65
of die hem euen gelijc
sijn . Mer den genen
oec die mynre sijn of
Fol. 69
r b 5: sic. We verwachten echter ‘xxxvij capittel’.
Fol. 69r b 8: de rest van de regel is opgevuld met
versiering in rode inkt.
Fol. 69r b 9-10 zijn met rood onderstreept. De lombarde
is twee regels hoog.
Fol. 69r b 28-29 zijn met rood onderstreept vanaf
‘cristus ihesus’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
138
fol. 69v a
fol. 69v b
lagher van staet dan
hi seluen is . Hier seit
die heilighe sinte baer
naerdus op . Inder ver159
gaderinge wonende set 5
ander menschen wille
bouen dinen wille op
dattu niet alleen son
der claghen mer mit
gracyen ende mit min// 10
nen leueste onder di
nen broederen ende voor
hem allen biddende
datmen oec van di seg
ghen mach . Dese is min 15
nende sinen broeder
Oec so seit sinte baer
naerdus mede . Die
eendrachtelike onder
linghe leuen inden 20
huse gods verenicht
mit gode ende onder
linge mitten bant
der broederlike min
nen . Dat sijn die geen 25
die den duuel wonden
die hem oec last druc
liden ende vrese aen//
doen . Oec so seit hi me
de si sellen verenigen 30
mitter sielen ende mit
ter harten die verenin
ghet sijn mitter regu//
len Si sullen malcan
Fol. 69
v a 3-4 zijn met rood onderstreept vanaf
‘baer’.
Fol. 69v a 5: de ‘de’ van ‘wonende’ staat kleiner en
interlineair genoteerd.
Fol. 69v a 17-18 zijn met rood onderstreept.
der onderstandich sijn 35
si sellen malcander be
schermen si sullen oec
onderlinge malcander
last openbaren ende
draghen . want die 40
wise man seit als een
broeder den ander te
helpe comet so wordet
si beide verlicht ende
vertroost . Mer ist 45
dat si malcander on//
derlinghe knaghen
ende biten dat god
verbieden moet so
sullen si te niet gaen 50
ende alle haer leuen is
verloren . als dat hei
lighe ewangelie tuget160
want alle rijc ende
lantscap dat in hem 55
seluen ghedeilt is dat
is daer die menschen
in mit twiste ende on
derlinghe in mit on
vrede leuen dat sel ver 60
derft worden . Oec so
seit sinte pouwels . ist
dat tweedrachticheit
onder v is seit hi wat
sijt dan ander dan 65
vleischelike menschen
ende leuet naden vlei
sche ende na sijn begheerten
Fol. 69
v b 19: ‘ewangelie tuget’ is met rood
onderstreept.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
139
fol. 70r a
fol. 70r b
Dat xxxviij capittel is
hoemen niet arbeiden
en sel om diensten om
hoge staet te vercrigen ende
hoemen scuwen sel ver// 5
metelheit ende groet te willen scinen
NOch heb ic alre
liefste een punt161
te scriuen ende di dat in
ewighen testament te 10
gheuen in welken dat
dijnre sielen eendrach
ticheit ende minne uut
alle dinen broederen
ende daer noch bouen 15
volstandich te blyuen
mit voortganc in doech
den ende in enen geeste
liken leuen . Dattu nym
mermeer en begheert 20
ste noch en arbeitste
om enighe dienste te
crighen of in enige per
laetscap of waerdicheit
of hoocheit nader werlt 25
willen verheuen wesen
ende wilt oec nymmermeer
den ghenen die na sul
ken hoocheit staen hulpe
lic of mede hulpe sijn . 30
Ende ist dat in eniger tijt
die duuelachtighe cloec//
heit di daer na mede aen//
uechtet of becoerde of
Fol. 70
r a 7-8: de lombarde is twee regels hoog.
enighe onuersienighe 35
ghedachten daer of in
dijnre harten quame
wilt dan thant ghedenc
ken die veruaerliken
woorden die sinte baer 40
naerdus spreket op dat
ewangelium . Die engel
gabriel is gesent van
gode in die hantueste
hi seit . Also dicke als ic 45
bouen ander menschen
begheer verheuen te
wesen . Also dicke wil
ic voor mijn here ende god
gaen ende so en smaec 50
ic niet dat gode toe be
hoort . want sonder
enighe twiuel so be//
coort di lusifaer die prin
ce der duuelen die dy 55
raet opuaert te dymmen
op dattu mit hem mo
echste nederuallen ende
in dat diep der culen
der ewigher verdoeme 60
nisse . want het sijn lei
der als te duchten is
menich geestelic per//
soen mit heiligen
abijt ghecleet die haer162
65
oghen des harten af//
terwaert gekeert heb//
ben opdat si niet en sien
Fol. 70
r b 30: na ‘soen’ staat een met rood doorgehaald
‘mit’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
140
fol. 70v a
fol. 70v b
den hemel ende hebben hem
seluen vergeten die op
uaert tot hoghen staet
der weretliker eren be
gheren te clymmen want 5
si en smaken niet die
vruchten des gheesteli
ken leuens ende den soe
ticheit der godliker be
scouwinge . Want si den 10
slechten ende en sachten
wech der oetmoedicheit
inden dael versmaeden
te gaen daer om willen
si opclymmen door on 15
weghen vol dijstel ende
doornen ende steenrutsen
ouermits blintheit des
ongestadicheit hare con
scitiencie totter hoocheit163
20
des onghestadighes ende
verdrietlics leuens Si
en sullen niet bekennen
den verdriets ende arbeit
des opclymmens hoocheit 25
ende menich uondicheit
der trappen onsekerheit
ende cort des hoghen staet
of oec onuersienlicheit ende
oec vreselicheit des val 30
les . Mer leider alle be
geerlicheit des eersten
hoocheit ende loues O .
wonderlike verblintheid
Fol. 70
v a 20: sic.
Si en willen niet onder 35
wesen . Si versmaden
gheregiert te worden
ende si wil geregieren
Och die hem seluen
niet regieren en can hoe 40
soude hi ander men
schen regieren dien die
passien ende becorin
ghe verheren ende ver
winnen . hoe sel die ver 45
moghen ander menscen
haer becoringhe te sach
ten of gesont te maken
want alst heilighe ewan
gelio tughet . Ist dat 50
die een blint den ander
leit so sullen si beide
te gader inden graue
vallen . Dese versmaden
ruste des swigens164
55
ende euicheit ende ver
kiesen lieuer neder te
clymmen in egipten
teghens den raet des
heilighen propheet 60
iheremias te drincken
onreyn water dat is
nae begheerten des
vleisch es leuen . Ende
want si gheen discy 65
pulen willen sijn so
begheren
si meesters
Fol. 70
v b 21: na ‘ruste’ staat een met rood doorgehaald
‘ruste’.
Fol. 70v b 26-27: ‘propheet / iheremias te drincken’ is
met rood onderstreept.
Fol. 70v b 33: na ‘begheren’ staat een met rood
doorgehaald ‘willen sijn’.
Fol. 70v b 34: voor ‘si meesters’ staat een met rood
doorgehaald ‘so begheeren’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
141
fol. 71r a
fol. 71r b
gesien te wesen tegens
dese so sprect sinte ihe//
ronymus . En wilt niet165
begeren oetmoedicheit
van clederen mit enen 5
houaerdigen hart te
ghens desen so sprect
oec sinte ancelmus
een veruaerlike sen
tencie ende seit . Niement 10
en batet geestelijc a
bijt van buten te dra
ghen ten si dat hise van
binnen oec draghet de
se maken hem seluen 15
cout in allen wegen
ende verstroeyen hem
seluen int beghinsel
der straten ende al ist
dat si onderwilen mit 20
ten lichaem niet en
moghen volbrengen
si volbrenghent noch
tan mitten ghedach
ten ende mitten werken 25
na haren vermogen
of si verblide hem oec
van haren geleerden
consten . Of si vermeten
hem van hare natuer 30
like cloocheit . Want
si menen dat si niet en
sijn als ander menscen
Mer ouermits haren
Fol. 71
r a 2-3: ‘dese so sprect sinte ihe// /
ronymus’ is met rood onderstreept.
Fol. 71r a 8: ‘sinte ancelmus’ is met rood
onderstreept.
opgheblasen houaerdi 35
ghen ghemoede of si
versmaden ander men
schen of si verheffen hem
bouen ander menscen
ende willen eerberlic ende 40
ghesienre wesen dan
ander menschen iegens
dese spreect isidorius een
merckelijc woort die
ouerste duecht eens . 45
geestelijcs mensche seit
hi is oetmoedicheit ende
die ouerste ende die mees//
te sonde eens gheestelix
mensche is houaerdic 50
heit . Want sprect hi .
voort dan sel een men
sche hem seluen voor
een geestelic mensche
oerdelen hoeneer hi hem 55
voor die alre minste re
kent als hi grote werc
kent der duechden doet
Dese willen oec vrien//
den sijn deser werelt . Want 60
si maken hem seluen
raetsluden ende vrien
den der machtiger ende
rike menschen . Ende die
luttel ghesien waren 65
doen si in wereltlike
cleder waren onder haren
vrienden ende maghen
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
142
fol. 71v a
fol. 71v b
nauwe bekent inder ste
den daer si in woenden
die maken hem seluen
leider daer na als si in
geestelic abijt sijn vrien 5
den der gheenre van
wien si vloghen ende
gauen hem tot een gees
telijc leuen op dat sise
niet en wouden sien 10
Ende aldus wtten werlt
wesende trecken si we
der in die werelt mit
ter harten ende begeeren
als wtter woestijn in 15
egipten ende oec mede
die dinghen vander
werelt en begheren si
niet alleen mer si wor
den leider wereltliker 20
onder een gheestelic a
bijt dan si te voren on
waerlic habijt waren
Want si hem seluen edel
re ende beter maken dan 25
die van haren geslach
ten sijn ende daer si van
ghecomen sijn . Want si
willen specialen vrienden
ende heimelike rade der 30
groter wereltliker men
schen sijn die si luttel of
niet bekennede doe si inder
werelt waren ende . aldus
worden si argher dan 35
honden die die weder
eten dat si gecoert heb166
ben of als een verken
dat schoen gewasscen
is ende cruupt weder 40
inden drec of inden
slijc wien luttel baet
sijns wasschens is ie
ghen dese so sprect sinte
iheronimus . In sijn 45
epistel ende seit dat ge
selscap der waerliker
menschen ende sonder
linghe die in machte
sijn die wilt scuwen 50
wat noot is di sprect
hi voor dien te sien ouer
mits versmadenisse
du die enen geesteliken
staet hebste aengeno 55
men . Ende gheuielt dat
aldustanighen menscen
verheuen worden al
ist dat si bouen sijn si
doen luttel orbaers 60
tot salicheit der sielen
want hoe sullen si an
der menschen leren dat
si noch niet geleert en
hebben . Mer alle haer 65
sorchuoudicheit is al
leen om die naem te
hebben ende niet tot be
Fol. 71
v b 3: tussen de ‘e’ en de ‘c’ van ‘gecoert’ staat
een met rood doorgehaalde letter ‘s’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
143
fol. 72r a
fol. 72r b
teringhe haers leuens
of tot ander menschen
Dese becommeren hem mit
wereltliken saken ende
nemense tot hem om 5
onledich daer mede
te wesen want si geen
gheestelike oefeninge
en connen doen Ende
waert nochtans dat si 10
yet ghelesen hadden of
verstonden van der hei
liger scriften dat bren
ghen si voert sonder
vrese te leren mit sub 15
tilen woerden . Sinte167
gregorius seit Dat gro
te verdriet is den ho//
uaerdighe menschen
niet te openbaren dat 20
si verstaen nochtant
en soeken si gheen ghe
win der sielen mer lof
der gheenre die hem
horen want hoer gro/ 25
te houaerdicheit die
heeft hem verblijnt .
Daer oec sinte grego
rius van seit . Nyemant
spreket hi verwynnet 30
lichteliken in hem ver
oude houaerdicheyt
ende tis gheen wonder
want wat wi dese son/
Fol. 72
r a 16-17: ‘Sinte / gregorius seit Dat gro’ is
met rood onderstreept.
den langher liden wat 35
wise myn dien . Ende als
aldustanighe mensche
wanen hare dubbel/
achtighe gheveynsheit
dat si groet ende heilich 40
ende deuoet sijn gherekent
soe worden si bespot
tet ende versmaet van
menighe menschen Ende
ist dat si op clymmen 45
mit haren subtilen woer
den inden hemel noch/
tants al hoer leuen is
inder aerden ende naden
vleysch ende haer begeer 50
ten is tot aertschen din
ghen eer ende verheuen/
heit . ¶ Hier seit sinte
ian guldemont of swaer
oerdel spreect hi sel die 55
gheen liden die sijn
woerden wel can ordy
nieren ende te gader setten
tot ander menschen te
leren . mer hem seluen 60
vergheten si mit lau
wen leuen ende mit qua
den werken Ende want
hi seluer niet en leeuet168
als hi leert als ysidorius 65
seit Die wetenheit ende
doecht die hi leert die .
Fol. 72
r b 30: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
144
fol. 72v a
fol. 72v b
maket hi versmadelic
hoe mach een mensche
mit beulecten lippen ende
mit onreynen herten
leren reynicheit van 5
herten ende die vol is mit
sonden ende mit ghebre
ken van puerheit der
consciencien leren hoe
mach een blint mensch 10
oerdelen van menich/
uoudicheit der verwen
die verduustert is van
binnen onderscheide
van claerheit der sielen 15
Hoe mach een vleysche
lijc mensche die niet
en smaect dat van gode
is leren gheestelike
dinghen ende die vol 20
is mit werltlike be169
gheerten spreken van
godliker scouwinghe
Hoe mach die gheen
die inden drec leit spre 25
ken van die soeticheit
des balsems . Hoe mach
die gheen leren van be
teringhe der ghebreec
ken die sijns selfs ghe 30
breken niet en bekent
Ende hoe mach die gheen
onderscheit van hoecheit
der doechden spreken die
Fol. 72
v a 9: de ‘ci’ van ‘consciencien’ staat kleiner
en interlineair genoteerd.
Fol. 72v a 19: na ‘is’ staat een met rood
doorgehaalde letter ‘v’ en vermoedelijk een half
begonnen letter ‘a’.
veer vanden doechden 35
is Ende aldus wort hy
leyder dat hem seluen
grote bevleckenisse ma
ket ende hem seluen een
swaer oerdel bereyt die 40
den wech der waerheit
leert ende en gaet seluer
den wech niet dien hi
seluer leert Dese heb
ben selden of ymmer 45
meer vrede al ist dat
sijt onderwilen ghe
veynsdelijc segghen
want alle dinc beghe
ren si te weten alle din/ 50
ghen willen si onder
soeken Nv soe vraghe170
si soe wat hier of daer
ghesproken is wat
hier of daer ghedaen 55
is . Nv segghen si dit
of dat van anderen
menschen op dat si reyn
ende onnosel moghen
schinen . Wee van al 60
sulken nochtant den
ghenen die yet spre
ket of dede dat hem
myshaeghet want sy
verhoeden hem nae 65
horen vermoghen ist .
dat si verheuen sijn dat
ymmer niet en verrise
Fol. 72
v b 18: sic.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
146
fol. 73r a
fol. 73r b
dat dienen mach tot
haren neder valle Ende
ist dat si nochtant ar
beyden om verheuen
te worden soe hoeden 5
si ymmer altoes dat
haren voertganc hijn
derliken wesen mach
ende menich ander
manieren die ic mijn 10
scaeme te scriuen om
saken dien si heymeli
ken of bedectelijc als
of si onnosel waren
doen of scalckelic of be 15
hendelijc doen ende
tonen hem nochtant
als of sijt onwetende
dede .171
. Want si sijn van 20
binnen vol mit dro
gherie ende haer begheer
licheit en laet hem nim
mermeer enighe rust
hebben Ende als si menen 25
dat hem nyemant en
siet noch hoer cloecheit
en merket noch en ver
staet soe worden sy
claerliken bekent 30
als die grote leerre hugo
van sancte victoer seit
Ende want si van binne
verblint inder sielen sijn
Fol. 73
r a 19: na ‘dede .’ staat met rood
doorgehaald ‘nochtant als of’.
Fol. 73r a 20: voor ‘. Want’ staat met rood
doorgehaald ‘sijt’.
Fol. 73r a 32: ‘sancte victoer seit’ is met rood
onderstreept.
ende hem seluen niet en 35
sien soe menen si dat
hem nyemant en siet
noch en merket Want
van selfs doncken ende
wijsheit ende vermetel 40
heit dicwijl groete172
hijnder van coemt ende
veel quaets ende beroeft
een mensche van alle
doechden eer hijt seluer 45
weet Ende als die hei
lighe scrijft tughet sy
hebben menighe hei
lighe menschen bedro
ghen Ende volcomen men 50
schen doen vallen sy
sijn die gheen die den
prince der enghel lucifer
wtten hemel dede val
len ynt afgront der hel 55
len mit alle sinen scaren
ende maecte vanden
enghelen duuelen ende
si sijn oec die den eersten
mensche die god selue 60
maecte wtten paradijs
worpe in desen ellen/
de Hier om heb ic di
daer van ghescreuen .
begherende di te tide te 65
waer scuwen ende ic bid/
de di dattu di altoes
wilste oefenen oetmoe
Fol. 73
r b 7: aan het einde van de regel staat een met
rood doorgehaald ‘of’.
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
146
fol. 73v a
fol. 73v b
dicheit dijns selfs want
inden dale tusschen den
berghen daer lopen die
ryuieren der deuocien
ende die dalen sellen ouer 5
vloedich sijn mitten cro
nen der doechden . . . .
DIt heb ic ghescre173
uen om dinen aen
hanghender begheerten 10
ende om dijnre mynnen
wil Ende hebt mit groten
arbeyt volbrocht alst
onse lieuen heer verleen
de ende heb sommige 15
dinghen om der cortheit
willen ouer gheslaghen
daer om raet ic di dat
tu dicwijl leeste ende
weder leeste yut spie 20
ghel der moniken bar
naerdus epistelen tot
ten broeders inden berch
profectus ende ieronimus
leuen . ¶ In welken ic 25
hoep dattu veel vijnden
selste die di noet sijn tot
salicheit dijnre sielen Nv
alre liefste ic heb mijn
seluen onwijs ende dwaes 30
ghemaect om dijnre
sielen salicheit Ende heb
mijn meester ghemaect
eer ic discipel gheworden
Fol. 73
v a 8-9: de lombarde is twee regels hoog.
Fol. 73v a 20: sic.
bin ende heb mijn onder/ 35
wonden ander men
schen te leren het had/
de my saligher geweest
dat ic my seluen ghe
leert hadde . Want ic heb 40
v leyder gheleert te hoe
den dat ic seluer niet
en doe ende heb di geleert
sommighe dingen te
doen die ic seluer niet 45
en doe . nochtant wil
ic opsetten mitti mijn
te beteren ende worden
discipel mijns eyghen
lerens Ende soe wattu 50
hier in vinste nutte tot
dijnre salicheit daer
dancket ende louet gode
onse scepper ende dinen
leyts man van dient 55
ghegheuen heeft Want
wi sonder hem niet .
goets en vermoghen
ende vijndeste oec hier
yet onnuttes in of dat 60
te begripen is daer
wilt mijn in sparen
ende scriuet mijnre dwaes
heit toe di niet en wou/
de verhoren . Oec bidt 65
onsen lieuen heer herte
liken voer my dattet mi
niet en come tot mynen
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
147
fol. 74r a
fol. 74r b
oerdel ende pijn dat ic
di ghescreuen heb tot
dijnre salicheit ende tot
beteringhe dijns leuens
Ic beueel dijnre stadi 5
gher ghebeden nv als
ic doot bin soe en wilt
mijn niet vergheten in
dijnre memorien inder
missen ons liefs heren 10
ihesus cristus moet di
bewaren ende di volstan
dicheit gheuen tot enen
salighen eynde . Want
wie volstandich is tot 15
inden eynde die sel be/
houden bliuen . Dat
gonne ons die vader
die soen ende die heili
ghe gheest . Amen 20
A . M . E . N
Deo Gracias
25
Lof . Sy . Die Soete Naem .
Ihesus .
Epistula de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
148
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
148
3. Diplomatische editie van fragmenten van de Latijnse tekst
fol. 2r
Incipit prologus in epistolam de institucione1
nouiciorum et iuuenum .
KArissime in cristo ihesu multis
ac varijs petisti a me instan
cijs ut ad instructionem salutis 5
tibi aliqua scribere velim . propter quod sepius
perplexus fui id est ex vna attendens parte peccata
mea propria hoc quod obiciens mihi dictum euange
licum medice cura teipsum et qui prius inciperem
facere et postea docere quod nec dum incepi sicut de 10
cristo ihesu domino nostro legitur . Actuum primo capitulo :/
Ex alia vero parte tuum pulsantem ceruens af/
fectum ac dilectionem quibus negare nichil possum
sperans quod eciam si ex verbis meis et exhortacio/
nibus profeceris me bonum premium a domino recep/ 15
turum quia nullum bonum irremuneratum ma/
nebit . Verum tuo victus improbo caritatis
feruore scripsi deo auctore quod potui . non doc/
tus iactancia exagitante videri siciens . sed
memetipsum teque si tunc istud tibi placuerit sub 20
correctione sanioris doctrine informare con/
INgressuro tibi iam ordinem . Epistola ¶ cupiscens
Fol. 2
r: boven de tekst, in het midden van het blad, staat een stempel met de vermelding ‘Bibliotheque de
Bourgogne’. Onder de tekst (r. 28) staat een ronde stempel met de vermelding ‘Bibliothèque Nationale’ (Parijs).
Fol. 2r 2: het einde van de regel is met penwerk opgevuld.
Fol. 2r 2-5: de initiaal ‘K’ is vier regels hoog. Rond de lombarde is penwerk aangebracht dat naar beneden
doorloopt.
Fol. 2r 11: ‘Actuum primo capitulo :/’ past niet in de tekst. Misschien was dit een marginale glosse die foutief
door de kopiist ingelast is.
Fol. 2r 22: de initiaal ‘I’ loopt door tot onderaan de tekst op regel 28.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
149
fol. 18r
¶ Has eciam virtutes viri spec/
tabiles et nobiles licet gentiles reges vide/
licet et philosophi solliciti erant possidere .
non tamen propter meritum regni celorum sed no/ 5
bilitatem et excellenciam virtutum . ¶ Vnde quedam
admiranda pro edificacione legencium breuiter
dicam . ¶ Cum enim diogeni philosopho amicus
suus dixisset cuncti te vituperant . Respondit .
Oportet sapientem hominem ab insipientibus 10
feriri . et meliorem indicat lingua mala illum
esse quem vituperat . ¶ Cum eciam quidam lentulus
nomine turbatus contra eundem diogenem
attracta saliua turpiter in faciem eius ex/
puisset . Respondit quasi ridendo se astrin 15
gens . Affirmabo inquit et omnibus o len/
tule falli eos qui te negant os habere .
¶ Item eciam cuidam proteruo . sibi molesto . Respondit . /
Non irascor sed et dubito an irasci opor/
teat . ¶ Item alius quidam maledicenti . sibi Respondit . Tu di/ 20a20
dicisti maledicere ego autem teste consciencia di/ 20b2
dici maledicta contempnere . 20c
¶ Item alius quidam philosophus ma/ 20
ledicenti sibi . Respondit . Vt tu lingue
tue ita et ego aurium mearum dominus sum qua/
si diceret . sicut tu loqui potes lingua tu/
a sic et ego audire possum auribus meis . ¶ Item
cuidam dicenti sibi quod talis sibi maledix 25
isset . Respondit . Non curo inquit quia audi
tus meus debet robustior esse lingua sua .
cum singulis hominibus sint lingue singule . et
Fol. 18
r 2: in de rechtermarge staat kleiner ‘De patientia’.
Fol. 18r 20a-c: deze regels staan onderaan het folio met een verwijzingsteken. Regel 20 luidt oorspronkelijk ‘teat
. ¶ Item alius quidam philosophus ma/’. Net voor het paragraafteken staat een verwijzingsteken.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
150
fol. 18v
aures bine . Vnde plus debet homo susti/
nere duabus auribus quam aliquis possit .
vna lingua loqui . ¶ Eciam theodosius impera
tor dixit . Si quis nomina nostra maledicendo
lacessere velit . illum nolimus pene subiacere 5
quia si ex leuitate dixit contempnendus
est . si ob insaniam miseracione dignus3
si ob iniuriam remittendum est ei . ¶ Item cum
quidam vespasiano diceret lupum posse mu
tare pilum sed non animum . imperatorem autem neutrum 10
mutare posse . Respondit . Hijs omnibus debemus
risum . nobis correctionem . et penam criminato
ribus . ¶ Item cum aliquam quidam maternam
Julij cesaris originem despiceret et paneficum
eum vocaret . ridendo protulit dicens . Quid 15
melius existimas an . qui nobilitas in me
incipiat an qui brutis moribus in te desi/
nat seu deficiat . ¶ Eciam cum alius quidam
eidem diceret o tiranne . Respondit . si essem
non diceres . ¶ Item cum aliquando due 20
mulieres socrati philosopho desuper so/
lario multa contumeliosa verba dixissent
et ipse immobilis permansisset vna illarum
xandips nomine procurauit ut desuper super
caput eius aqua inmunda de locione scutel/ 25
larum funderetur . Tunc philosophus predictus tergens
caput suum manu . dixit . Hoc sciebam
inquit futurum quod post talia tonitrua
Fol. 18
v 7: na ‘dignus’ staat een doorstreept ‘est’.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
151
fol. 19r
talis ymber sequeretur . ¶ Cum eciam idem
socrates transiens per ciuitatem colapho per/
cussus fuisset . ¶ Nichil aliud dixisse fer/
tur quasi qui molestum est valde qui nescirent
homines quum cum galea uel sine galea ire de/ 5
berent . ¶ De eodem eciam scribitur qui negauit4
sapientem offendi posse . sed aduersus omnem
fortunam / robur virtutis sue manere immo/
bile . ¶ Ex hijs et multis alijs que breuita/
tis causa pertranseo . nos qui serui cristi vo/ 10
cari volumus . conprehendere possumus qua/
liter ad omnem iniuriam sustinendam pacientes
esse debemus . propter deum et regnum celorum si
ita pacientes fuerunt antiqui sapientes
pro acquisicione tantum virtutum . 15
Fol. 19
r 6: de ‘t’ van ‘negauit’ is superscript.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
152
fol. 23v
De 20
vera eciam fraterna caritate karissime quid di
cam cum pene tota sacra scriptura clamat
quod ipsa sit sit sola virtus pre ceteris in qua
tota salus nostra ad eternam vitam promerendam
consistit . Quid inquit beatus augustinus 25
episcopus possit obesse vbi ipsa non fuerit et quid
inquit possit prodesse vbi ipsa non fuerit quoniam per ip/
sam omnes alie virtutes meritorie fiunt et
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
153
fol. 24r
sine ipsa tota vita nostra non solum immeritoria
sed et perdita consistit et mortua . beato au/
gustino attestante . Frustra enim inquit vi
uit qui non diligit . Et beatus iohannes euan/
gelista . In canonica sua . Qui non diligit 5
manet in morte . Quoniam ipsa est sola virtus
diuidens inter filios dei et filios diaboli . inter
filiorum vite et filiorum mortis inter filios gratie et filios
ire . inter filios regni et filios iehenne . Teste be5
ato . Iheronimo in regula sua ad eustochium 10
virginem . Cum qua monasteria inquit idem sunt
celum et inhabitantes sunt angeli et sine qua
monasteria sunt inferniis et inhabitantes sunt
demones . Hec eciam beatus augustinus episcopus
breui sententia concludit dicens . Nichil preciosius 15
deo virtute dilectionis et nichil desiderabilius
diabolo extinctione caritatis . Ipsa est eciam
sola illa virtus quam dominus noster ihesus cristus disci
pulis suis et omnibus nobis . posteris eorum pre ceteris
virtutibus inuiolabiliter conseruare precepit dicens . 20
Hoc est preceptum meum ut diligatis inuicem . Quam
eciam virtutem dominus moriturus in cena sua vltima
ante passionem discipulis suis in testamentum
reliquit per quam solam virtutem filios suos cog/
nosci debere declarauit dicens . In hoc cognos 25
cent omnes quia discipuli mei estis si dilecti/
onem habueritis ad inuicem . Quoniam filij dei esse
non possumus nec deum diligere sine fraterna cari/
Fol. 24
r 8: de’ s’ van ‘filios’ staat superscript.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
154
fol. 24v
tate . Vnde ait beatus iohannes euangelista in
canonica sua . Si quis inquit dixerit quoniam di
ligo deum et fratrem suum oderit mendax est .
Qui inquit non diligit fratrem suum quem videt
deum quem non videt quomodo possit diligere . Et a/ 5
lius quidam . Quis est inquit qui diligit re/
gem et contempnit ymaginem eius :
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
155
fol. 36r 28
Hec tibi scripsi propter tuam instanciam et dilec/
fol. 36v
cionem et multo labore compleui quedam tamen
breuitatis gracia reliqui . Vnde consulo ut
sepius legas et relegas speculum monachorum
speculum beati barnardi . epistolam ad fratres
de monte dei . profectum religiosorum . et obitum be/ 5
ati . Iheronimi . in quibus ut spero inuenies mul
ta saluti tue necessaria . Insipientem karissime
memetipsum feci propter tuam salutem docens te ser/
uare que prochdolor non seruaui et docens non
facere que cotidie facio tamen me tecum emen/ 10
dare propono fieri que eciam proprie doctrine discipulus .
Et quicquid hic inuenis vtile tibi asscribe crea/
tori tuo et ductori . Si autem quid inutile parce
me et asscribe fatuitati mee quam provocasti . O
ra eciam dominum cordialiter pro me ne fiat mihi ad 15
iudicium et supplicium quod tibi scripsi ad salutem et
remedium . Recommendo quod me orationibus tuis con/
tinuis et cum mortuus fuero ne deleas me a
memoria tua in missis tuis . Conseruet te do/
minus in omnibus et det perseverare te in bono vsque 20
in finem quoniam qui perseuerauerit vsque in finem
hic saluus erit . Explicit epistola .
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
156
4. Kritische editie van de Middelnederlandse tekst
Proloog (fol. 28v b 15 et sqq.):
Alre liefste in Christus Ihesus, du hebste mi langhe tijt gebeden ende mit stadiger aenhangen
van di wat te scriven tot salicheit dijnre sielen, daer ic dicke mede beganghen hebbe
geweest. Ende aensiende aen die een side mijn sonden ende ghebreken overdencken. Oec
dat woort des heilighen ewangelijst daer hi seit: “Meerster, maect eerst di selven ghesont.”
Ende dat ic eerst soude beghinnen te wercken ende dan ander menscen (f. 29r a) soude
leren. Dat ic selver noch niet begonnen en hebben. Oec mede aen siende aen die ander side
dijn aenhanghen ende begeerten.
Ende die minne die ic niet lichtelic wedersegghen en mach. Dat ic hope oec mede ist dattu
uut minen woorden leeringe voortgaeste in doechden ende houdeste di van sonden, dat ic
groot loon ontfangen sel. Want geen goet werc om gode of om salicheit der sielen en sel
ongeloent bliven. Tusschen desen tween heeft die vuerighe myn mijn verwonnen. Hier om
heb ic di wat gescreven mitter hulpe gods als ic best mochte. Niet begherende uut
vermetelheit of uut ijdel glorie om gheleert ende gesien te wesen. Mer om mijn selven te
leren ende di oec mede. Ist dat dy behaghet onder correccien ende verbeteringe (f. 29r b)
eens anders leven van beter leringhe.
Fol. 50r b 13 et sqq.
Dat XXV capittel is hoe dat in ouden tiden grote conynghen ende wise philosophen verduldich
waren afterclap ende overlast in hare tegenwoordicheit te liden. Dese doechden, oec edel
ende wise man, al waren si heiden, beiden grote conynghen ende philosophen. Waren
sorchvoudich ende arbeiden na al horen macht te vercrigen, nochtans niet om loen des
ewighen leven. Mer om die edelheit ende hoocheit der doechden. Waer van ic segghen wil
sommighe punten tot stichtinge ende (f. 50v a) leer der gheenre diese lesen. Op een tijt tot
Diogenen den philosoeph een sinen vrient seide: “Also versmaden si di!” Doe antwoorde hi
weder: “Het behoort also dat die wise van den onwetende moet versmaet worden ende die
quade tonge oerdelt die gheen beter te wesen dien hi versmaet dan hi selver is.” Op een
ander tijt. Oec een mensce gheheten Lentulus was toornich op desen Diogenen ende
wederhaelde sijn snot - mit oerlof ghesproken. Ende spoech leliken in sijn aensicht. Doe
bedwanc hi hem selven ende antwoorde als mit enen lachende monde. Ende seide: “O
Lentulo, ic sel u vermaken voor alle menschen dat die bedroghen sijn die segghen dattu geen
mont en hebste.” Een ander verkeert ende wreet mensche die was dese selve philo- (f. 50v
b) soeph Diogenen eens seer lastich ende verdrietelijc. Doe antwoorde hi hem ende seide:
“Ic en sel niet toornich worden ende oec mede so twivelt nu daer an ofmen toornich worden
mach.” Een ander oec wijs philosoeph die wort gevloecht: “Also alstu biste heer dijnre
tongen, al so mach ic mit mynen oren sonder pijn horen.” Een conynck wort eens
gebootscapt van enen die hem gevloect hadde. Doe antwoorde hi weder omme: “Ic en
achtes niet. Want mijn oren,” sprect hi, “sellen sterker wesen dan sijn tonge.”
Oec een ygelijc mensche heeft een tonge met twee oren. Waer om een mensce sel meer
vermoghen te horen mit twe oren dan een ander mit een tonge mach spreken. Oec
Theodosius die keyser seide: “Soe wie onse namen mit vloecken piniget te niet te maken, sie
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
157
en sel wonden (f. 51r a) wi niet laten pinigen want heeft hijt uut lichtvaerdicheit ghesproken,
so en ist niet te achten. Heeft hijt uut onvroetscap ghesproken, soe isser mede te liden.
Heeft hijt uut onrecht dat hem ghedaen is gesproken, soe ist hem te vergeven.” Een verkeert
mensce sprac tot Vespasianum den keyser dat die wolf mochte sijn haer verwandelen mer
sinen sinnen niet. Mer hi en fel mochte hare geen verwandelen. Doe antwoorde hi weder:
“Hier willen wi om lachen. Wi willen beteren ende den misdagen willen wi pinigen.” Een
verkeert toornich rydder die verweet smadeliken Julianus den keyser sijnre moeders
gheboort die van slechten huus luden gecomen was. Doe lachte die edel keyser ende seide
weder tot hem: “Wat meent ghi dat eerliker is dat die edelheit van (f. 51r b) mijn beghint in
mijn gheslachte of datse in di te niet gaet, overmits dijn beesteliken seden.” Oec een ander
die hiete die selve Julius, eens tyrannen. Doe seide hi weder: “Waer ic een tyranne, du en
soudes also niet spreken.” Socrates oec, die grote philosoeph, die hadde een quaet wijf die
hem dijcwijl groot verdriet plach te doen. Op een tijt was si boven op een solre ende riep
hem menich smaedelike woorden toe. Doe si sach dat hi ongemoeyt ende verduldich was,
doe wort si noch quader ende maectet dat dat onreyn water van boven op sijn hooft liep.
Doe streec hijt weder mit sinen handen of ende seide anders niet: “Dat wist ic wel te voren,
dat na alsulken donreslach aldustanighen regen soude volghen.” Oec die selve Socrates ginc
eens bider straten ende hi wort in sijn hals geslaghen. Doe en ant-(f. 51v a) woorde hi niet
meer dan hi seide: “Het is seer verdrieteliken dat die menscen niet en moghen weten
wanneer si mit helmen sellen gaen of sonder helmel.”
Men scrijft oec vanden selven Socrates dat hi seide dat het niet moghelijc en waer dat men
enen wisen man soude moghen misdoen. Mer dat die cracht sijnre doechde teghen alle
onghelijc soude bliven onberoort. Want dese exempelen ende menich ander die ic omder
cortheit achter laet, mogen wi die knechten gods willen heten hoe wi verduldich sullen sijn
alle onghelijc willichliken te liden om gode ende om dat loen des rike der hemelen, ist dat
aldus die oude wise verduldich gheweest hebben alleen om der doechden.
Fol. 57r a 20 et sqq.
Dat XXIX capittel is van hoocheit des edellen doechts der broederliker minnen. Vanden
broederliker minnen oec alre liefste wat mach ic segghen. Want int ghemeen, alle die
heilighe scrifte roepet dat si alleen die doget boven alle anderen doechden daer alle onse
salicheit in ghelegen is te verdienen dat e- (f. 57r b) wighe leven. Als oec die heilighe bisscop
Sinte Augustijnus seit: “Wat mach,” spreect hi, “henderen daer broederliker minnen is?” Of
hi segghen woude gheen dinc. So seit hi weder om: “Wat mach baten daer broederlike
minne niet en is?” Als of hi oec segghen woude gheen dinc. Want overmits waerachtigher
broederliker minnen alle die ander doechden worden verdientelic. Sonder welke oec al
onsen leven niet alleen en is onverdienstelic mer verloren ende doot. Als Sinte Augustijnus
onse heiligen vader seit ende oec tughet: “Want te vergheefs,” sprect hi, “levet die geen die
niet en mint.”
Als oec Sinte Johannes ewangelist seit in sijnre epistelen: “Die niet en mint,” sprect hi, “die
blijft inden doot.” Want si is alleen die doghet die onderscheit twisschen die kijnderen des
vleysches ende twisschen (f. 57v a) die kijnderen des geests, twisken die kijnderen der
benedixcien ende der maledixcien, twisken die kijnderen des toorns ende der gracien,
twisken die kijnderen des levens ende des doots, twisken die kijnderen gods ende des
duvels. Twisschen die kijnderen der blijscap ende der pinen. Twisschen die kijnderen der
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
158
ewigher glorien ende der verdoemenisse. Want die heilighe leerre Sinte Iheronimus seit in
sijnre regelen: “Daer broederlike min is, daer sijn die cloesteren hemelen ende die daer in
woenen enghelen. Ende daer hi oec niet en is,” spreect hi voort, “daer sijn die cloosteren
hellen ende die daer in woenen sijn duvelen.” Dit besluut oec als Sinte Augustijnus mit enen
corten sentencien ende seit: “Daer en is niet costeliker noch duerbaerre voor gode dan die
doghet der broederliker minnen. Ende (f. 57v b) daer en is niet behaechliker den duvel dan
gebrec der broederliker minnen.” Want si is alleen die doghet die onsen lieven heer Jhesu
Cristu sijn discipelen ende alle die gheen die na hem comen willen sonderlinge heeft
gheboden boven alle ander doechden onbevlect te houden. Als hi seit: “Dat is mijn ghebot,
dat gi malcanderen onderlinghe minnen selt.” Oec die selve doghet onsen lieven Heer doe hi
sterven soude inden laetsten avontmaelle voor sijnre passien liet after ende gaf sinen
discipulen in een ewige testament. Ende gaf hen oec te kennen datmen daer bi sijn kijnderen
bekennen soude merken doe hi spreect: “Daer sullen si alle an bekennen, dat hi mijn
discipulen sijt.”
Ist dat ghi onderlinge minne hebt. Want wi en mogen gheen kijnder gods (f. 58r a) sijn noch
oec gode minnen sonder waerachtighe broederliker minnen. Als Sinte Jans die heilighe
ewangelijst seit in sijnre epistelen daer hi spreect so: “Wie dat seit,” sprect hi, “ick min gode
ende haet sinen broeder die is loghenachtich.” Ende hi seit voort: “So wie sinen even
mensche niet en mint dien hi siet, hoe soude hi gode moghen minnen die hi niet en siet.”
Oec so spreect een ander leerre: “Wie is die den se conync mint en mach sijn beelt
versmaden. Ende alsoe oec wie mach gode minnen ende sinen even mensce versmaeden die
na gode gescapen is na sijn beelt.”
Epiloog (fol. 73v a 8 et sqq.)
Dit heb ic ghescreven om dinen aenhanghender beheerten ende om dijnre minnen wil. Ende
hebt mit groten arbeyt volbrocht alst onse lieven Heer verleende. Ende heb sommige
dinghen om der cortheit willen overgheslaghen. Daer om raet ic di dat tu dicwijl leeste ende
weder leeste uut spieghel der monniken Barnaerdus, epistelen totten broeders inden berch
profectus ende Jeronimus’ leven.
In welken ic hoep dattu veel vijnden selste die di noet sijn tot salicheit dijnre sielen. Nu alre
liefste: ic heb mijn selven onwijs ende dwaes ghemaect om dijnre sielen salicheit. Ende heb
mijn meester ghemaect eer ic discipel gheworden (f. 73v b) bin ende heb mijn onderwond en
ander menschen te leren. Het hadde mij saligher geweest dat ic mij selven gheleert hadde.
Want ic heb u leyder gheleert te hoeden dat ic selver niet en doe. Ende heb di geleert
sommighe dingen te doen die ic selver niet en doe. Nochtant wil ic opsetten mitti mijn te
beteren ende worden discipel mijns eyghen lerens. Ende soe wattu hier in vinste nutte tot
dijnre salicheit, daer dancket ende lovet Gode onse scepper ende dinen leytsman van dient
ghegheven heeft. Want wi sonder hem niet goets en vermoghen. Ende vijndeste oec hier yet
onnuttes in of dat te begripen is, daer wilt mijn in sparen ende scrivet mijnre dwaesheit toe
di niet en woude verhoren. Oec bidt onsen lieven Heer herteliken voer mij dattet mi niet en
come tot mynen (f. 74r a) oerdel ende pijn dat ic di ghescreven heb tot dijnre salicheit ende
tot beteringhe dijns levens. Ic beveel dijnre stadigher ghebeden nu als ic doot bin. Soe en
wilt mijn niet vergheten in dijnre memorien, inder missen ons liefs Heren Jhesus Cristus
moet di bewaren ende di volstandicheit gheven tot enen salighen eynde. Want wie
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
159
volstandich is tot inden eynde die sel behouden bliven. Dat gonne ons die Vader, die Soen
ende die Heilighe Gheest, Amen.
AMEN
Deo Gracias,
Lof sy die soete naem Jhesus.
5. Kritische editie van de Latijnse tekst
Proloog (fol. 2r 1 et sqq.)
Incipit prologus in epistolam de institucione nouiciorum et iuuenum.
Karissime in Christo Ihesu multis ac variis petisti a me instanciis ut ad instructionem salutis
tibi aliqua scribere velim. Propter quod sepius perplexus fui id est ex una attendens parte
peccata mea propria hoc quod obiciens mihi dictum euangelicum medice cura teipsum et qui
prius inciperem facere et postea docere quod nec dum incepi. Sicut de Cristo Ihesu domino
nostro legitur. Ex alia vero parte tuum pulsantem ceruens affectum ac dilectionem quibus
negare nichil possum sperans quod eciam si ex verbis meis et exhortacionibus profeceris me
bonum premium a domino recepturum quia nullum bonum irremuneratum manebit. Verum
tuo victus improbo caritatis feruore scripsi deo auctore quod potui. Non doctus iactancia
exagitante videri siciens. Sed memetipsum teque si tu istud tibi placuerit sub correctione
sanioris doctrine informare concupiscens.
Ingressuro tibi iam ordinem. Epistula
Fol. 18r 2 et sqq.
Has eciam virtutes viri spectabiles et nobiles licet gentiles reges videlicet et philosophi
solliciti erant possidere. Non tamen propter meritum regni celorum sed nobilitatem et
excellenciam virtutum.
Vnde quedam admiranda pro edificacione legencium breuiter dicam.
Cum enim Diogeni philosopho amicus suus dixisset cuncti te vituperant. Respondit. Oportet
sapientem hominem ab insipientibus feriri et meliorem indicat lingua mala illum esse quem
vituperat.
Cum eciam quidam Lentulus nomine turbatus contra eundem Diogenem attracta saliua
turpiter in faciem eius expuisset. Respondit quasi ridendo se astringens. Affirmabo inquit et
omnibus o Lentule falli eos qui te negant os habere.
Item eciam cuidam proteruo sibi molesto. Respondit. Non irascor sed et dubito an irasci
oporteat.
Item alius quidam maledicenti. Sibi respondit. Tu didicisti maledicere ego autem teste
consciencia didici maledicta contempnere.
Item alius quidam philosophus maledicenti sibi. Respondit. Vt tu lingue tue ita et ego aurium
mearum dominus sum quasi diceret. Sicut tu loqui potes lingua tua sic et ego audire possum
auribus meis.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
160
Item cuidam dicenti sibi quod talis sibi maledixisset. Respondit. Non curo inquit quia auditus
meus debet robustior esse lingua sua. Cum singulis hominibus sint lingue singule et (f. 18v)
aures bine. Vnde plus debet homo sustinere duabus auribus qui aliquis possit una lingua
loqui.
Eciam Theodosius imperator dixit. Si quis nomina nostra maledicendo lacessere velit. Illum
noli pene subiacere quia si ex leuitate dixit contempnendus est. Si ob insaniam miseracione
dignus est si ob iniuriam remittendum est ei.
Item cum quidam Vespasiano diceret lupum posse mutare pilum sed non animum.
Imperatorem autem neutrum mutare posse. Respondit. Hiis omnibus debemus risum nobis
correctionem et penam criminatoribus.
Item cum aliquam quidam maternam Julii Cesaris originem despiceret et paneficum eum
vocaret. Ridendo protulit dicens. Quid melius existimas an qui nobilitas in me incipiat an qui
brutis moribus in te desinat seu deficiat.
Eciam cum alius quidam eidem diceret o tiranne. Respondit. Si essem non diceres.
Item cum aliquando due mulieres Socrati philosopho desuper solario multa contumeliosa
verba dixissent et ipse immobilis permansisset una illarum Xandips nomine procurauit ut
desuper super caput eius aqua inmunda de locione scutellarum funderetur. Tunc
philosophus predictus tergens caput suum manu. Dixit. Hoc sciebam inquit futurum quod
post talia tonitrua (f. 19r) talis ymber sequeretur.
Cum eciam idem Socrates transiens per ciuitatem colapho percussus fuisset.
Nichil aliud dixisse fertur quam quod molestum est valde qui nescirent homines quum cum
galea uel sine galea ire deberent.
De eodem eciam scribitur qui negauit sapientem offendi posse. Sed aduersus omnem
fortunam robur virtutis sue manere immobile.
Ex hiis et multis aliis que breuitatis causa pertranseo. Nos qui serui cristi vocari volumus.
Conprehendere possumus qualiter ad omnem iniuriam sustinendam pacientes esse
debemus. Propter deum et regnum celorum si ita pacientes fuerunt antiqui sapientes pro
acquisicione tantum virtutum.
Fol. 23v 20 et sqq.
De vera eciam fraterna caritate karissime quid dicam cum pene tota sacra scriptura clamat
quod ipsa sit sit sola virtus pre ceteris in qua tota salus nostra ad eternam vitam
promerendam consistit. Quid inquit beatus Augustinus episcopus possit obesse ubi ipsa non
fuerit et quid inquit possit prodesse ubi ipsa non fuerit quoniam per ipsam omnes alie
virtutes meritorie fiunt et (f. 24r) sine ipsa tota vita nostra non solum immeritoria sed et
perdita consistit et mortua. Beato Augustino attestante. Frustra enim inquit uiuit qui non
diligit. Et beatus Iohannes euangelista. In canonica sua. Qui non diligit manet in morte.
Quoniam ipsa est sola virtus diuidens inter filios dei et filios diaboli. Inter filiorum vite et
filiorum mortis inter filios gratie et filios ire. Inter filios regni et filios iehenne. Teste beato
Iheronimo in regula sua ad Eustochium virginem. Cum qua monasteria inquit idem starcelum
et inhabitantes sunt angeli et sine qua monasteria sunt inferniis et inhabitantes sunt
demones. Hec eciam beatus Augustinus episcopus breui sententia concludit dicens. Nichil
preciosius deo virtute dilectionis et nichil desiderabilius diabolo extinctione caritatis. Ipsa est
eciam sola illa virtus quam dominus noster Ihesus Cristus discipulis suis et omnibus nobis.
Posteris eorum pre ceteris virtutibus inuiolabiliter conseruare precepit dicens. Hoc est
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
161
preceptum meum ut diligatis inuicem. Quam eciam virtutem dominus moriturus in cena sua
ultima ante passionem discipulis suis in testamentum reliquit per quam solam virtutem filios
suos cognosci debere declarauit dicens. In hoc cognoscent omnes quia discipuli mei estis si
dilectionem habueritis ad inuicem. Quoniam filii dei esse non possumus nec deum diligere
sine fraterna cari- (fol. 24v) tate. Vnde ait beatus Iohannes euangelista in canonica sua. Si
quis inquit dixerit quoniam diligo deum et fratrem suum oderit mendax est. Qui inquit non
diligit fratrem suum quem videt deum quem non videt quomodo possit diligere. Et alius
quidam. Quis est inquit qui diligit regem et contempnit ymaginem eius.
Epiloog (fol. 36r 28 et sqq.)
Hec tibi scripsi propter tuam instanciam et dilec- (f. 36v) cionem et multo labore compleui
quedam tamen breuitatis gracia reliqui. Vnde consulo ut sepius legas et relegas speculum
monachorum speculum beati Barnardi epistolam ad fratres de monte dei, profectum
religiosorum et obitum beati Iheronimi in quibus ut spero inuenies multa saluti tue
necessaria. Insipientem karissime memetipsum feci propter tuam salutem docens te seruare
que proch dolor non seruaui et docens non facere que cotidie facio tamen me tecum
emendare propono fieri que eciam proprie doctrine discipulus. Et quicquid hic inuenis utile
tibi asscribe creatori tuo et ductori. Si autem quid inutile parce me et asscribe fatuitati mee
quam provocasti. Ora eciam dum cordialiter pro me ne fiat inde mihi ad iudicium et
supplicium quod tibi scripsi ad salutem et remedium. Recommendo quod me orationibus
tuis continuis et cum mortuus fuero ne deleas me a memoria tua in missis tuis. Conseruet te
dominus in omnibus et det perseverare te in bono usque in finem quoniam qui
perseuerauerit usque in finem hic saluus erit. Explicit epistola.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
162
Appendices
Appendix 1: overzicht hoofdstukken in beide manuscripten
Deze tabel geeft een overzicht waar de kapittels beginnen in beide handschriften.
Hoofdstuk Hs. Gent, UB, 1764 Hs. Brussel, KB, 2415-18
Proloog fol. 28v b 15 fol. 2
r 1
1 fol. 29r b 2 fol. 2
r 22
2 fol. 30r a 8 fol. 2
v 23
3 fol. 30v b 27 fol. 3
v 5
4 fol. 31v a 14 fol. 4
r 4
5 fol. 32r b 4 fol. 4
v 6
6 fol. 33r a 20 fol. 5
r 12
7 fol. 33v b 13 fol. 6
r 14
8 fol. 34v a 19 fol. 6
r 23
9 fol. 35r a 27 fol. 6
v 6
10 fol. 35r b 31 fol. 6
v 18
11 fol. 35v b 9 fol. 7
r 4
12 fol. 36r a 24 fol. 7
r 19
13 fol. 37r b 26 fol. 8
v 1
14 fol. 37v b 19 fol. 8
v 17
15 fol. 38r b 8 fol. 9
r 3
16 fol. 39v b 3 fol. 10
r 16
17 fol. 40v a 10 fol. 10
v 20
18 fol. 41v a 4 fol. 11
v 4
19 fol. 42v a 17 fol. 12
r 23
20 fol. 44r b 7 fol. 13
v 12
21 fol. 44v b 18 fol. 14
r 16
22 fol. 45v b 30 fol. 14
v 23
23 fol. 47r a 1 fol. 15
v 4
24 fol. 48r b 10 fol. 16
v 4
25 fol. 50r b 13 fol. 18
r 2
26 fol. 51v a 30 fol. 19
r 15
27 fol. 52r b 30 fol. 19
v 22
28 fol. 53v b 17 fol. 21
r 4
29 fol. 57r a 20 fol. 23
v 20
30 fol. 58r a 24 fol. 24
v 7
31 fol. 60v b 2 fol. 26
v 17-18
32 fol. 61v b 29 fol. 27
v 18
33 fol. 63r b 21 fol. 28
v 23
34 fol. 66r a 26 fol. 31
r 4
35 fol. 67r a 15 fol. 31
v 21
36 fol. 67v b 27 fol. 32
r 16
37 fol. 69r b 5 fol. 33
r 15
38 fol. 70r a 1 fol. 33
v 15
Epiloog fol. 73v a 8 fol. 36
r 28
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
163
Appendix 2: inventaris van autoriteiten
Locus in hs. 1764 Tekst “Autoriteit” Cat.
fol. 28v b 27-28 dat woort des heilighen
ewangelijst daer hi seit
evangelist, onbepaald Be
fol. 30v a 16-17 Sinte pouwels seit Paulus Bb
fol. 30v b 9 in cantica canticorum Hooglied B
fol. 31v a 4-5 daer van staet in apocalipsi. Apocalyps B
fol. 31v a 11-12 Als sinte baernaerdus seit Bernardus M
1
fol. 31v b 33 Als onsen lieuen heer seit evangelie Be
fol. 32r a 17-19 Want die lere esebine bisscop van
emissenenen die seit
Eusebius K
fol. 32v a 14-15 Want onse lieven heer seit int
ewangeli
evangelie Be
fol. 33v b 3-4 Want die scrift seit evangelie Be
fol. 33v b 8 Oec seit dauid David B
fol. 34r a 8-10 Als ysayas die propheet seit Jesaja Bp
fol. 34r b 4-5 seit dien heilige geest door
micheas den propheet
Micha Bp
fol. 34r b 22-23 Als daniel die propheet seit Daniël Bp
fol. 34v a 11-13 Als onsen lieuen heer spreect
inden heilige ewangelie
evangelie Be
fol. 35r b 25-26 als dauid die propheet seit David B
fol. 35v a 21 Als die apostel seit apostel B
fol. 36r b 24-25 als iudas die apostel seit Judas B
fol. 36v a 31-32 Sinte baernaerdus seit Bernardus M
2
fol. 36v b 21-22 doer esechiel den propheet Ezechiël Bp
fol. 37r a 2-3 Als Sinte pouwels seit Paulus Bb
fol. 37r a 13-14 als dat ewangelie tughet evangelie Be
fol. 37v b 6-8 alsmen openbaerlic leest in sinte
benedictus leuen
Vita van Benedictus door
Gregorius
M
fol. 39r b 28-31 Men leest oec dat haer basilius
prioer der ouerstens cloesters
vanden carthusers
Basilius M
fol. 40r b 4-6
fol. 40r b 11
naden raet des heilighen apostel
sinte paulus daer hi seit […]
spreect hi [sinte paulus]
Paulus Bb
fol. 40r b 18-19 Als iob die heilige man oec seit Job B
fol. 40r b 26-27 int eerste boec vander bibelen
staet
Genesis B
fol. 43v a 7-9 Daer salomon die wise man of seit Salomon B
fol. 43v a 24-26 Want dauid die heilighe propheet
seit
David B
fol. 43v a 30-33 Sinte iheronimus die heilighe
leerre spreect oec in sinen sterf
boec Ende seit
Hiëronymus K
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
164
fol. 44r a 12-14
als oec aristotilus die grote
meester seit
Aristoteles H
fol. 44v b 2-4 naden raede des heilige apostel
sinte pouwels
Paulus Bb
fol. 45v b 22-24 als die heilighe scrifte tughet evangelie Be
fol. 46r a 1-2 alsmen inden outvaders boec
leest
patriarchen, kerkvaders K
fol. 46v a 4-5 want salomon die wise man seit Salomon B
fol. 46v a 14-15 want daer staet gescreuen Salomon? B
fol. 46v a 18-19
fol. 46v a 23-24
fol. 46v a 31-33
Oec so seit salomoen […]
Oec so seit hi mede […]
Hier geeft die selue salomon een
salige leer
Salomon B
fol. 47r b 23-24 inden heiligen ewangelien. Want
hi seit
evangelie Be
fol. 47v a-b 34-3
fol. 47v b 15-16
fol. 47v b 31-32
inder epistelen des heilighen
apostelen sinte pouwels tot
menynghen steden […]
Want hi seit voort […]
Ende sprect oec voort
Paulus Bb
fol. 48v a 7-9 Want esebius die heilighen
bisscop van emissenen
Eusebius K
fol. 49r a 34-35 Want leo die heilige paeus seit Leo K
fol. 49v a 12-13 Daer salomon die wise man of seit Salomon B
fol. 49v b 7-10 der heiligen beide inden ouden
testament ende inden nuwen
OT + NT B
fol. 49v b 11-13 an den alren verduldichsten man
iob
Job B
fol. 49v b 17-18 Sich oec aenden conync dauid David B
fol. 49v b 29-30 Als semeygera soen van hahurin Simi B
fol. 50v a 2-4 Op een tijt tot dyogenen den
philosoef
Diogenes H
fol. 50v a 16-17 Oec een mensce geheten lentulus Lentulus H
fol. 50v a-b 35-1 dese selue philosoep diogenen Diogenes H
fol. 50v b 9-10 Een ander oec wijs philosoef filosoof, onbepaald H
fol. 50v b 15-16 Een conynck wort eens
gebootscapt
koning, onbepaald -
fol. 50v a 31-32 Oec theodosius die keiser seide Theodosius H
fol. 51r a 13-14 sprac tot vespasianum den keyser Vespasianus H
fol. 51r a 27-28 Julianus den keiser Julianus
H
fol. 51r b 5-7 Oec een ander die hiete die selue
Julius eens tyrannen
Julius H
fol. 51r b 10-11
fol. 51r b 31-32
Socrates oec die grote philosoef
[…]
Oec die selue socrates […]
Socrates H
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
165
fol. 51v a 7-9 Men scrijft oec vanden seluen
socrates dat hi seide
fol. 51v b 4-5 na rade des heiligen apostel sinte
pouwels
Paulus Bb
fol. 51v bv15-16 Want als salomoen die wise man
seit
Salomon B
fol. 52r a 4-5 Want die heilighe scrijft leert evangelie Be
fol. 52v a 19-20 na dat in dat heilige ewangelie
staet
evangelie Be
fol. 52v b 8-9 want die propheet spreect profeet, onbepaald Bp
fol. 52v b 29-31
fol. 53r a 9-10
fol. 53r a 16-18
fol. 53r b 1-2
fol. 53v a 14-15
fol. 53v a 21-22
fol. 53v b 7-9
Als salomoen die wise man seit
[…]
Als salomoen die wise man seit
[…]
Hier om als die selue salomoen
seit […]
Hier om seit salomen die wise […]
Want salomoen die wise man seit
[…]
Oec so seit hi voort […]
want salomoen die wise man seit
Salomon B
fol. 53v b 33-35
fol. 54r a 4-5
nader raet des heilighen bisscop
sinte augustijnus […]
want hi spreect voort
Augustinus K
fol. 54r a 19-22 Na dat dien heilige apostel paulus
vol mit waerachtyger minnen leert
ende seit
Paulus Bb
fol. 54r a 28-32 sach oec aen onsen lieuen heer
ihesus cristus sinte pieter inden
daghen sijns heiligen liden
Petrus Be
fol. 54r b 12-14 als oec die heiligher bisscop Sinte
Augustijnus leert
Augustinus K3
fol. 54r b 18-20 Want als dat heiliyghe ewenglie
tughet
evangelie Be
fol. 54r b 34 – fol.
54v a 1
so seit hi voort Sinte augustijnus Augustinus K4
fol. 54v a 11-13
fol. 54v b 14-16
fol. 54v b 31 –
fol. 55r a 1
inden heilighen ewangelie ende
seit […]
Alsmen leest inden heilighen
ewangelie […]
Daer na onsen lieuen heer […]
sprac ons alle een veruaerliken
sentencie ende seit
evangelie Be
fol. 55r a 17-19
fol. 55r a 29-32
Dat is die raet des heilighen
bisscops Sinte augustijnus […]
Als Sinte augustijnus onse heilighe
vader seit ende oec seit hi mede
Augustinus K5
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
166
fol. 55r b 32-33 want als salomoen die wise man
seit
Salomon B
fol. 55v a 1-4 Ende als inder epistelen totten
broeders vanden berghen gods
staet
Willem van St.-Thierry M
fol. 55v a 27-29 Ende oec als ons die heilighe
scrijft tughet
evangelie Be
fol. 55v a-b 34-7
fol. 55v b 19
waer om sinte pouwels die
apostel […] ons allen te leer
ghesproken daer hi seit […]
so seit hi voort [sinte pouwels]
Paulus Bb
fol. 56r a 12-14 Als onsen lieuen heer seluer seit
inder ewangelie
evangelie Be
fol. 56r b 1-3
fol. 56r b 7-8
Hier of spreect die heilighe biscop
sinte ian daer hi spreket […]
Want sprect hi voort
Jan M
fol. 56r b 21-28 Hier om laet ons die veruaerlike
sentencien des heilighen apostel
sinte pouwels […] daer hi sprect
Paulus Bb
fol. 56v b 16-17 Hier om salomoen seit Salomon B
fol. 56v b 30-31
fol. 56v b 35 –
fol. 57r a 7
fol. 57r a 27-29
Als ons dat heilighe ewangelie
betughet […]
Ende oec mede so sprect hi een
sentencie […] ende seide
[…]
Want int ghemeen alle die
heilighe scrifte roepet
evangelie Be
fol. 57r b 1-3
fol. 57r b 21-24
Als oec die heilighe bisscop sinte
augustijnus seit […]
Als sinte augustijnus onse heyligen
vader seit ende oec tughet […]
sprect hi
Augustinus K
fol. 57r b 26-30 Als oec sinte iohannes ewangelist
seit In sijnre epistelen […] sprect
hi
Johannes Bb
fol. 57v a 15-18
fol. 57v a 23-24
want die heilighe leerre sinte
iheronimus seit in sijnre regelen
[…] spreect hi voort
Hiëronymus K
fol. 57v a 27-30 Dit besluut oec als sinte
augustijnus mit enen corten
sentencien ende seit
Augustinus K6
fol. 57v b 13 Als hi seit Christus, evangelie Be
fol. 58r a 4-11 als sinte ians die heilighe
ewangelijst seit in sijnre epistelen
daer hi spreect so […] sprect hi […]
Ende hi seit voort
Johannes Bb
fol. 58r a 16-17 Oec so spreect een ander leerre - -
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
167
fol. 58r a-b 34-1 Als sinte gregorius die heilige
paeus seit
Gregorius K
fol. 58r b 23-28
Hier om so seit die heilighe biscop
Sinte augustijnus in enen sermoen
[…] spreect hi
Augustinus K
fol. 58r b 32 - fol.
58v a 2
Want hi spreect voort dat die
heilighe apostol sinte pauwels niet
en lieghet daer hi seit
Paulus bij Augustinus K
fol. 59r a 17-20 Na alle dit so besluut sinte
pouwels mit enen corten
sentencie ende seit
Paulus Bb
fol. 59r a 30-31 Want als die scrijft tughet evangelie Be
fol. 59r a-b 33-2
fol. 59r b 14-16
hier sprect oec van die heilige
bisscop sinte augustijnus onse
heilige vader […]
Oec so sprect onse heilighe vader
sinte augustijnus
Augustinus K7
fol. 59r b 24-26
fol. 59v a 3-4
Sinte baernaerdus die heilighe
leerre seit oec […]
Oec so seit hi mede
Bernardus M
fol. 59v b 26-28 Hier seit die heilighe scrift aldus
op
evangelie Be
fol. 60v a 22-34 Als die heilighe apostel sinte
pouwels seit […] spreect hi […]
Oec seit hi […] Want sprect hi […]
als hi voort seit […] sprect hi
Paulus Bb
fol. 60v b 24-27 Als die heilige ewangeliste sinte
ian seit in sinen epistel […] spreect
hi
Johannes Bb
fol. 61r b 10-12 Hier op so seit die heilige lere
sinte esebius bisscop van
emissenen
Eusebius van Caesarea K8
fol. 61r b 18-20 als oec onsen lieuen heer inden
heiligen ewengelie seit
Christus, evangelie Be
fol. 62r a 32-34 Als iudas scarioth die verrader
cristus dede
Judas Iskariot, apostel Be
fol. 62r b 29-31 also cristus ghebiet inden heiligen
ewanghelie
evangelie Be
fol. 62v a 4-6 want als dat heilighen ewangelijst
tughet
evangelist, onbepaald Be
fol. 63v a-b 34-1 Want als aristotelus die grote
meester seit
Aristoteles H
fol. 63v b 34 –
fol. 64r a 3
Onsen lieuen here sprac oec tot
moeises inden boec vander derder
bibelen
Christus tot Mozes in
Leviticus
B
fol. 64r a 9-11 Oec so spreect onsen lieuen here Christus in de Bijbel Be
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
168
op een ander stede
fol. 64r a 28-30 Hier seit sinte gregorius die
heilighe paeus op
Gregorius K
fol. 64r b 3-6 Oec so seit die heilighe bisscop
Sinte augustinus […] sprect hi
Augustinus K
fol. 64v b 21-24 Hier op so seit die heilighe bisscop
sinte ambrosius […] sprect hi
Ambrosius K9
fol. 65r a 10-12 Hier op so seit sinte ian
crisostumus
Johannes Chrysostumus K
fol. 65r a 18-20 Oec so seit een ander lere […]
spreect hi
- -
fol. 65r a 32 Valerius seit oec Valerianus, keizer H
fol. 65r b 25-27 dat woort des heiligen man iobs
doe hi sprac
Job B
fol. 65v b 2-4 Want die glose op sinte matheus
ewangelie die seit aldus
Exegese Mattheusevangelie (Be)
fol. 65v b 12-14 waer om so spreect die heilige
leerres sinte baernaerdus O seit hi
Bernardus M
fol. 66r a 11-15 Wes loen ende verdiensten die
heilyge bisscop sinte augustijnus
bekende doe hi seide
Augustinus K
fol. 66r a 28-29 wt sinte augustius sermoenen (sic) Augustinus K
fol. 66r b 3-7 Hier antwoort die heilige bisscop
sinte augustijnus op in ene
sermoen […] seit hi
Augustinus K10
fol. 66r b 19-22 Also onsen lieuen heer seluer seit
in den heilighen ewangelie daer hi
seit
Christus, evangelie Be
fol. 66r b 29-32
fol. 66v a 24-26
voort so seit sinte augustinus onse
heilige vader hier op […]
voort soe seit sinte augustijnus
onse heilige vader
Augustinus K
fol. 68v b 4-8 Ghedenc […] den wonden ons
lyefs heren ihesus cristus inden
heilighen ewangelien
evangelie Be
fol. 68v b 25-28 Aldus glosiert dit die heilige
bisscop Sinte augustinus
Augustinus K11
fol. 69r a-b 33-1 Want die heilighe apostel sinte
pieter seit
Petrus Bb
fol. 69r b 27-29 als wi van cristus ihesus onsen
verlosser lesen
Christus, evangelie Be
fol. 69v a 2-4
fol. 69v a 17-18
fol. 69v a 29-30
fol. 69v b 6-7
Hier seit die heilighe sinte
baernaerdus op […] Oec so seit
sinte baernaerdus mede […]
Oec so seit hi mede […]
want die wise man seit
Bernardus M12
fol. 69v b 18-19 als dat heilighe ewangelie tuget evangelie Be
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
169
fol. 69v b 27-30 Oec so seit sinte pouwels […] seit
hi
Paulus Bb
fol. 70r b 4-8 wilt dan thant ghedencken die
veruaerliken woorden die sinte
baernaerdus spreket op dat
ewangelium […] hi seit
Bernardus over evangelie M13
fol. 70v b 15-16 want alst heilighe ewangelio
tughet
evangelie Be
fol. 70r b 25-27 teghens den raet des heilighen
propheet iheremias
Jeremia Bp
fol. 71r a 2-3 so sprect sinte iheronymus Hiëronymus K
14
fol. 71r a 7-10 so sprect oec sinte ancelmus een
veruaerlike sentencie ende seit
Anselmus M
fol. 71r b 8-13
fol. 71r b 17-18
ieghens dese spreect isidorius een
opmerckelijc woort […] seit hi […]
Want sprect hi voort
Isidorus K
fol. 71v b 10-12
fol. 71v b 17-18
so sprect sinte iheronimus In sijn
epistel ende seit […]
sprect hi
Hiëronymus K15
fol. 72r a 11-13 yet ghelesen hadden of
verstonden van der heiliger
scriften
evangelie Be
fol. 72r a 16-17
fol. 72r a 28-30
Sinte gregorius seit […]
Daer oec sinte gregorius van seit
[…] spreect hi
Gregorius K16
K17
fol. 72r b 19-21 Hier seit sinte ian guldemont of
[…] spreect hi
Jan Guldemond K
fol. 72r b 31-32 als ysidorius seit Isidorus K
fol. 73r a 31-32 als die grote leerre hugo van
sancte victoer seit
Hugo van St.-Victor M
fol. 73r b 12-13 Ende als die heilighe scrijft tughet evangelie Be
fol. 73v a 20-24 yut spieghel der moniken
barnaerdus epistelen totten
broeders inden berch profectus
Speculum monachorum en
Profectus religiosorum,
David van Augsburg
Willem van St.-Thierry
M
fol. 73v a 24-25 ende ieronimus leuen Hiëronymus K
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
170
Appendix 3: fragment uit Geert Grotes Epistola 57nummer voetnoot
fragment uit Propositum cuiusdam Canonici, anoniem overgeleverd maar 6
misschien van Floris Radewijns (1350-1400).nummer voetnoot!
Grotes Epistola 57:
Ambrosii, Augustinii, Gregorii, Iheronimi, Crisostomi, Dionisii, Bernardi, Bede,
Ysidori, Hugonis et Ricardi, quorum libros una cum sanctorum aliorum libris pro
terrenis habeo et quero.
Ambrose, Augustine, Gregory, Jerome, Chrysostom, Dionysius, Bernard, Bede,
Isidore, Hugh (Hugo) and Richard, “whose books together with those of other
saints I esteem and try to obtain more than earthly possessions.”
Propositum:
Studium meum erit Evangelium sanctum, quia ibi est vita Christi, Epistole Pauli,
Epistole canonice, et libri quatuor doctorum, et libri devoti, videlicet
meditaciones Bernardi, Speculum monachorum, Speculum Bernardi, Epistole
Bernardi ad Fratres de Monte Dei, Profectus religiosorum, Horologium eterne
sapientie, Instituta sanctorum Patrum, Collaciones Patrum, Soliloquium
Augustini, Moralia Gregorii, Omelie Gregorii et ceteri libri devoti.
I shall study the Holy Gospel, because the life of Christ is there, the Epistles of
Paul, the Canonical Epistles, and the books of the four Doctors, also religious
books, namely Bernard’s Meditations, the Speculum monachorum, Bernard’s
Speculum, Bernard’s Letters to the Monks of Mons Dei, the Profectus
religiosorum, The Horologium aeternae sapientiae, the Instituta sanctorum
Patrum, the Collationes Patrum, Augustine’s Soliloquium, Gregory’s Moralia
and his Homilies and other devout books.
Latijnse tekst en vertaling overgenomen uit Staubach in: Backus 1997, p. 411 en voetnoot 16. 652
Latijnse tekst en vertaling overgenomen uit Staubach in: Backus 1997, p. 425 en voetnoot 48. Floris
Radewijns was de belangrijkste leerling van Geert Grote, die hem bovendien als opvolger aanwees. Radewijns
was de eigenlijke grondlegger van de broeders van het gemene leven in Deventer, omdat Geert Grote in 1384
vroegtijdig aan de pest gestorven was. Hij was medestichter van het eerste klooster van de Moderne Devotie in
Windesheim (Van Dijk in: Geurts 1984, p. 122-123).
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
171
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
172
Afbeelding van hs. Brussel, KB, 2415-18, fol. 3r. Littera gothica psalterialis, rubricering. Sint-
Maartensdal te Leuven, ca. 1400.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
173
Afbeelding van hs. Berlijn, SBB-PK, theol. lat. fol. 705, 2r. Cursieve humanistica. Afkomst
Keulen, gedateerd 1570.
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
174
Bibliografie
Afkortingen:
³LThK = Lexikon für Theologie und Kirche
²VL = Die deutsche Literatur des Mittelalters. Verfasserlexikon
HKZM = Handelingen der Koninklijke Zuidnederlanse Maatschappij voor Taal-en Letterkunde
en Geschiedenis
DNP = Der Neue Pauly. Enzyklopädie der Antike
LdM = Lexikon des Mittelalters
MDFF = Moderne Devotie. Figuren en facetten. Tentoonstelling ter herdenking van het
sterfjaar van Geert Grote 1384-1984. Catalogus
Boeken, artikelen en lexica:
S. Axters, Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. Band III: De moderne devotie
1380-1550, Antwerpen 1956
C. de Backer, ’12. Hendrik van Coesfeld’, in: A. J. Geurts, MDFF, Nijmegen 1984, p. 71-73
J. M. A. Beer, ‘Medieval Translations: Latin and the Vernacular Languages’, in: F. A. C.
Mantello, A. G. Rigg (red.), Medieval Latin. An Introduction and Bibliographical Guide,
Washington DC 1996, p. 728-733
B. Besamusca, G. Sonnemans, De crumen diet volc niet eten en mochte. Nederlandse
beschouwingen over vertalen tot 1550, ’s-Gravenhage 1999 (Vertaalhistorie 6)
J. C. H. Blom, E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn 20064
J.-R. Bouchet, Naar de bronnen van het monastieke leven. Aantekeningen, Averbode 2004
H. Cancik – H. Schneider, DNP, 21 dln., Stuttgart/Weimar 1996-2003
A. Cappelli, Lexicon abbreviaturarum, Milaan 19616
R. Copeland, Rhetoric, Hermeneutics, and Translation in the Middle Ages. Academic
traditions and vernacular texts, Cambridge 1991
R. Th M. van Dijk, ’33. Florens Radewijns’, in: A. J. Geurts, MDFF, Nijmegen 1984, p. 122-124
R. Th. M. van Dijk, ‘Geert Grote en de Moderne Devotie. Een beweging van vernieuwde
innerlijkheid in de late middeleeuwen.’, in: A. J. Geurts, MDFF, Nijmegen 1984, p. 11-35
R. Th. M. van Dijk en Th. Mertens, ‘Termen uit het kerkelijk leven van de late
middeleeuwen’, in: Th. Mertens e. a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands
geestelijk proza, Amsterdam 1993, p. 241-259
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
175
J. van Engen, Sisters and brothers of the common life: Devotio moderna, self-made societies,
and the world of the later medieval ages, Philadelphia 2008
H. van Engen en G. Verhoeven (red.), Monastiek observantisme en Moderne Devotie in de
Noordelijke Nederlanden, Hilversum 2008
T. Gaens en J. De Grauwe, De kracht van de stilte. Geest & geschiedenis van de kartuizerorde,
Leuven 2007
L. A. M. Goossens, De meditatie in de eerste tijd van de moderne devotie, Haarlem/
Antwerpen 1952
J. De Grauwe, Glossarium betreffende de orde van de kartuizers, Brussel 2001
F. Hendrickx (ed.), De kartuizers en hun klooster te Zelem. Tentoonstelling ter gelegenheid
van het negende eeuwfeest van de Orde 1084-1984, Diest 1984
G. C. Huisman, ‘53. Joannes Brinckerinck, Collaties’, in: A. J. Geurts, MDFF, Nijmegen 1984, p.
161-162
A. Hyma, The christian renaissance. A history of the “devotio moderna”, Hamden 1965
T. Kock, Die Buchkultur der Devotio moderna : Handschriftenproduktion, Literaturversorgung
und Bibliotheksaufbau im Zeitalter des Medienwechsels, Frankfurt am Main 2002
M. M. Kors, ‘Epistolaire aspecten van de geestelijke brief (ca. 1350-1550)’, in: Th. Mertens e.
a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza, Amsterdam 1993
E. Kwakkel, Die dietsche boeke die ons toebehoeren. De kartuizers van Herne en de productie
van Middelnederlandse handschriften in de regio Brussel (1350-1400), Leuven 2002
G. Lawless, Augustine of Hippo and his monastic rule, Oxford 1987
C. H. Lawrence, Kloosterleven in de Middeleeuwen, Pearson Education, Amsterdam 2004
R. Lievens, Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, Gent 1963
R. Lievens, ‘Brinckerinck en Coesfeld’, in: HKZM, 35, 1981
C. Lingier, ‘Boekengebruik in vrouwenkloosters onder de invloed van de Moderne Devotie’,
in: Th. Mertens e. a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza,
Amsterdam 1993
F. van der Meer, Augustinus de zielzorger. Een studie over de praktijk van een kerkvader,
Brussel/Utrecht 1949
D. M. Meier, ‘Mönchtum’, in: ³LThK, dl. 7, Freiburg im Breisgau 1993-2001, kol. 398-406
Th. Mertens, ‘Boeken voor de eeuwigheid. Ter inleiding’, in: Th. Mertens e. a., Boeken voor
de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza, Amsterdam 1993
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
176
L. J. R. Milis, Hemelse monniken, aardse mensen. Het monnikenideaal en zijn betekenis voor
de middeleeuwse samenleving, Baarn/Antwerpen 1995
J. A. H. Mol, ‘Epiloog: de Moderne Devotie en de vernieuwing van het kloosterlandschap in
Nederland’, in: H. van Engen en G. Verhoeven (red.), Monastiek observantisme en Moderne
Devotie in de Noordelijke Nederlanden, Hilversum 2008
P. F. J. Obbema, ‘Brinckerinck en Jan van Schoonhoven’, in: A. Gruijs, Codex in context.
Studies over codicologie, kartuizergeschiedenis en laatmiddeleeuwse geestesleven.,
Nijmegen/Grave 1985, p. 277-287
K. Pansters, De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200-1500, Hilversum 2007
G. Piccard, Wasserzeichen Lilie, Stuttgart 1983
J. R. Porter, Jezus Christus, Libero, Kerkdriel 2008
R. R. Post, De moderne devotie. Geert Grote en zijn stichtingen, Amsterdam 1940
R. R. Post, The Modern Devotion. Confrontation with reformation and humanism, Leiden
1968
A. Provoost, De eerste christenen. Hun denken en doen, Leuven 2009
J. G. M. Sanders, Waterland als woestijn. Geschiedenis van het kartuizerklooster ‘Het
Hollandse Huis’ bij Geertruidenberg 1336-1595, Hilversum 1990
G. Schwaiger, Mönchtum, Orden und Kloster. Ein Lexicon, München 1993
K. Smolak, Sulpicius Severus. Vita sancti Martini. Lateinisch und Deutsch, Eisenstadt 1997
N. Staubach, ‘Importance of the Fathers for devotio moderna’, in: I. Backus, The Reception of
the Church Fathers in the West. From the Carolingians to the Maurists, Leiden 1997, p. 405-
469
J. Stiennon, Paléographie du Moyen Age, Parijs 1973
M. Stoffers (red.), De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1300, Hilversum 1994
K. Stooker & Th. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en
semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. Deel 2: Repertorium, Leuven 1997
R. E. V. Stuip en C. Vellekoop, Scholing in de middeleeuwen, Hilversum 1995
P. Wackers, ‘Latinitas en Middelnederlandse letterkunde. Ter inleiding’, in: P. Wackers et al.,
Verraders en bruggenbouwers. Verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en de
Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam 1996, p. 9-42, 265-275
F. J. Worstbrock, ‘Heinrich von Coesfeld’, in: ²VL, dl. 11, Berlin/New York 1977-2006, kol.
616-623
Epistola de instructione iuuenum et nouiciorum Masterscriptie Arne Willems
177
Andere:
De Bijbel. Willibrordvertaling Schooleditie, Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch 1995
Cd-rom Encarta Encyclopedie Winkler Prins, Microsoft, 2002
Cd-rom Middelnederlands, Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Den Haag/Antwerpen
1998
S. Corbellini e. a., Monasticon Trajectense, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit
Amsterdam <http://www3.let.vu.nl/project/monasticon> (10 mei 2009).
F. Hendrickx en T. Gaens, Cartusiana, <http://www.cartusiana.org/?q=node> (22 mei 2009)
Manuscripta Mediaevalia, Staatsbibliothek zu Berlin, Bildarchiv Foto Marburg u. Bayerischen
Staatsbibliothek München, <http://www.manuscripta-mediaevalia.de/> (15 mei 2009).
H. Pinkster, Woordenboek Latijn/Nederlands, Amsterdam 2003²