FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS - lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 001 › 392 › 044 ›...
Transcript of FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS - lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 001 › 392 › 044 ›...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2008-2009
FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS:
de effectiviteit van de promotie van fysieke activiteit
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Gezondheidsvoorlichting en –bevordering
Door: Wendy Van Seymortier
Prof. Dr. G. Cardon
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2008-2009
FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS:
de effectiviteit van de promotie van fysieke activiteit
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Gezondheidsvoorlichting en –bevordering
Door: Wendy Van Seymortier
Prof. Dr. G. Cardon
Abstract
Van Seymortier Wendy 2008-2009
I
ABSTRACT
Doelstelling: Nagaan of een interventie die zich richt op het promoten van fysieke
activiteit bij kleuters uit de derde kleuterklas via de thuisomgeving door een folder
effectief is en of er een verschil is tussen een autonomie ondersteunende interventie en
een controlerende interventie. Verder werd nagegaan of de appreciatie van de
autonomie ondersteunende folder verschillend is van de appreciatie van de
controlerende folder.
Design: Experimenteel interventiedesign
Setting: Van dertien Oost-Vlaamse kleuterscholen werden de kleuters uit de derde
kleuterklas geselecteerd
Doelgroep: De participerende kleuters uit de tien kleuterklassen werden at random
toegewezen aan de intrinsiek- autonome conditie (N= 24), de intrinsiek- controlerende
conditie (N= 26) en de controlegroep (N= 31). Vóór en drie weken na de interventie
werd bij alle kleuters de hoeveelheid fysieke activiteit bepaald met behulp van een
pedometer. De kleuters uit de drie andere kleuterscholen werden at random toegewezen aan
de intrinsiek- autonome conditie (N=19) en aan de intrinsiek- controlerende conditie
(N=15). De ouders van deze kleuters ontvingen een vragenlijst die peilde naar de
appreciatie van de folder.
Resultaten: Het overhandigen van een folder aan de ouders leidde niet tot een toename
van de hoeveelheid fysieke activiteit bij de kleuter. Er werden wel significante
verschillen gevonden met betrekking tot de appreciatie tussen de intrinsiek- autonome
folder en de intrinsiek- controlerende folder. De autonomie ondersteunende folder werd
gezien als minder directief dan de controlerende folder. De ouders uit de controlerende
interventiegroep waren meer tevreden over de inhoud dan de ouders uit de autonomie
ondersteunende interventiegroep. De resultaten voor de duidelijkheid van de folder; de
geloofwaardigheid van de folder; de effectiviteit van de folder; de lengte van de folder
en de lay-out van de folder waren niet verschillend tussen de beide condities.
Conclusie: Binnen deze studie kon geen evidentie geleverd worden voor het gebruik
van een “family based” interventie door middel van een folder. De formulering binnen
de folder had geen invloed op het effect van de folder, maar werd door de ouders wel op
een andere manier geapprecieerd.
Inhoudstafel
Van Seymortier Wendy 2008-2009
II
INHOUDSTAFEL
ABSTRACT…………………………………………………………………………... .0Ι
INHOUDSTAFEL……………………………………………………………………..0ΙΙ
WOORD VOORAF………………………………………………………………….... VΙ
INLEIDING…………………………………………………………………………… 01
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE…………………………………………………... 03
1 BELANG VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS…………………… 03
1.1 GEZONDHEIDSPROBLEMEN………………………………………………. 04
1.1.1 Gezondheidsproblemen op korte termijn…………………………. 04
1.1.2 Gezondheidsproblemen op lange termijn…………………………. 05
1.2 PSYCHOLOGISCHE EN SOCIALE PROBLEMEN…………………………. 06
1.3 ECONOMISCHE GEVOLGEN……………………………………………….. 07
2 FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ DE KLEUTER…………………………………… 07
2.1 HOEVEELHEID FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS…………………. 07
2.1.1 Fysieke activiteit van de kleuter: internationaal………………….. 08
2.1.2 Fysieke activiteit van de kleuter: Vlaanderen…………………….. 08
2.2 VERSCHIL NAARGELANG GESLACHT………………………………….. 09
3 DETERMINANTEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS………. 10
3.1 SOCIALE STEUN……………………………………………………………... 11
3.1.1 Sociale steun binnen de thuisomgeving……………………………. 11
3.1.2 Sociale steun buiten de thuisomgeving…………………………….. 12
3.2 DEMOGRAFISCHE DETERMINANTEN…………………………………… 12
3.3 FYSIEKE OMGEVINGSFACTOREN………………………………………... 13
3.4 HOEVEELHEID TELEVISIE KIJKEN……………………………………….. 14
Inhoudstafel
Van Seymortier Wendy 2008-2009
III
4 DE PROMOTIE VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS…………… 15
4.1 AANDACHTSPUNTEN BIJ DE PROMOTIE VAN FYSIEKE
ACTIVITEIT………………………………………………………………………….. 15
4.2 SETTING VAN DE INTERVENTIE………………………………………….. 15
4.3 EFFECTIFITEIT VAN INTERVENTIES……………………………………. 16
4.3.1 Interventies gericht op educatie.…………………………………… 17
4.3.2 Interventie gericht op aanpassen van de omgevingsfactoren…… 17
4.3.3 Interventies toegepast op specifieke doelgroep…………………... 18
4.3.4 Interventies binnen de thuisomgeving: IDEFICS studie………… 19
5 “MESSAGE FRAMING”………………………………………………………… 20
5.1 “MESSAGE FRAMING”: HET OPSTELLEN VAN DOELSTELLINGEN…. 20
5.2 “MESSAGE FRAMING”: AUTONOMIE ONDERSTEUNENDE
OMGEVING VERSUS CONTROLERENDE OMGEVING………………… 22
5.2 “MESSAGE FRAMING”: BESLUIT…………………………………………. 22
6 ONDERZOEKSVRAGEN……………………………………………………… 23
DEEL 2: METHODOLOGIE……………………………………………………….. 25
1.1 INLEIDING……………………………………………………………………. 25
1.2 PROCEDURE EN PROEFGROEP……………………………………………. 25
1.2.1 Effectiviteitstudie…………………………………………………… 25
1.2.2 Peiling naar folderappreciatie…………………………………….. 28
1.3 MEETMETHODE……………………………………………………………... 29
1.3.1 Effectiviteitstudie…………………………………………………… 29
1.3.2 Peiling naar folderappreciatie…………………………………….. 31
1.4 OMSCHRIJVING VAN DE INTERVENTIE…………………………………. 31
1.4.1 Doel van de interventie……………………………………………... 32
1.4.2 Intrinsiek- autonome folder versus intrinsiek- controlerende
folder………………………………………………………………… 32
1.5 STATISTISCHE ANALYSE…………………………………………………. 33
Inhoudstafel
Van Seymortier Wendy 2008-2009
IV
DEEL 3: RESULTATEN……………………………………………………………. 34
1 ANALYSE VAN DE INTERVENTIESTUDIE………………………………… 34
1.1 BESCHRIJVENDE STATISTIEK…………………………………………….. 34
1.2 EVALUATIE VAN DE INTERVENTIE……………………………………… 38
1.2.1 Verschil in evolutie van het aantal stappen tussen de
controlegroep en de interventiegroep……………………………… 39
1.2.2 .. Verschil in evolutie van het aantal stappen tussen de
intrinsiek- autonome interventiegroep en de intrinsiek-
………………..controlerende interventiegroep……………………………………. 41
2 EVALUATIE VAN DE FOLDERAPPRECIATIE……………………………... 42
2.1 BESCHRIJVENDE STATISTIEK……………………………………………. 42
2.2 ANALYSE VAN DE FOLDERAPPRECIATIE………………………………. 44
2.2.1 Analyse: grondig lezen van de folder……………………………... 44
2.2.2 Analyse: duidelijkheid van de folder……………………………… 44
2.2.3 Analyse: inhoud van de folder……………………………………... 45
2.2.4 Analyse: geloofwaardigheid van de folder………………………... 46
2.2.5 Analyse: effectiviteit van de folder………………………………… 47
2.2.6 Analyse: directheid van de folder…………………………………. 48
2.2.7 Analyse: lengte van de folder en lay-out van de folder…………... 49
DEEL 4: DISCUSSIE………………………………………………………………... 50
LITERATUURLIJST
BIJLAGEN
LIJST VAN FIGUREN/TABELLEN
Figuur 1: Proportie kinderen met verhoogde systolische en diastolische bloeddruk,
………… voorgesteld bij verschillende BMI- condities……………………………… 04
Figuur 2: Flowchart van groep 1……………………………………………………… 26
Inhoudstafel
Van Seymortier Wendy 2008-2009
V
Figuur 3: Flowchart van de proefgroep voor de appreciatie van de folder………… 28
Tabel 1: Leeftijd en geslacht voor de 3 verschillende condities en de totale groep….. 27
Tabel 2: Resultaten voor fysieke activiteit, op de pretest, verschil tussen
……….. interventiegroep en controlegroep………………………………………...... 35
Tabel 3: Resultaten voor fysieke activiteit, op de pretest, verschil naargelang
………….interventiegroep……………………………………………………………. 36
Tabel 4: Resultaten voor fysieke activiteit, bij aanvang van de studie, verschil
…………naargelang geslacht…………………………………………………………. 37
Tabel 5: Resultaten voor fysieke activiteit, bij aanvang van de studie, verschil tussen
……….. weekdagen en weekenddagen………………………………………………. 38
Tabel 6: Appreciatie van de pedometer door de kleuter…………………………….. 38
Tabel 7: Gemiddelden en analyses van de gegevens voor het gemiddelde van vier
…………meetdagen, weekenddagen en weekdagen………………………………….. 40
Tabel 8: Effect van covariaten “school” en “leeftijd”…………………………...... 41
Tabel 9: Evolutie van de hoeveelheid fysieke activiteit naargelang interventiegroep. 42
Tabel 10: Resultaten van de factoranalyse……………………………………………. 43
Tabel 11: Verdeling van de component: grondig gelezen……………………………. 44
Tabel 12: t- test voor de stelling over inhoud van de folder…………………………. 46
Tabel 13: t- test over de stellingen over geloofwaardigheid van de folder…………... 47
Tabel 14: Overzicht antwoorden effectiviteit van de folder…………...……………... 48
Tabel 15: Vergelijking intrinsiek- autonome groep versus intrinsiek- controlerende
………….groep……………………………………………………………………… 48
LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage 1: Informed consent en informatiebrief
Bijlage 2: Registratieformulier
Bijlage 3: Vragenlijst over de appreciatie van de
folder
Bijlage 4: Interventie binnen de intrinsiek- controlerende conditie
Bijlage 5: Interventie binnen de intrinsiek- autonome folder
Woord vooraf
Van Seymortier Wendy 2008-2009
VI
WOORD VOORAF
Met deze masterproef sluit ik mijn opleiding tot master in de gezondheidsvoorlichting
en bevordering af. Om deze opleiding tot een goed einde te brengen, kreeg ik heel wat
hulp en steun van verschillende personen die ik graag wens te bedanken.
Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar de professoren van de Universiteit Gent voor het
delen van de kennis en ervaring gedurende deze opleiding.
In het bijzonder gaat een woord van dank uit naar de promotor van deze masterproef die
mij gedurende de hele periode heeft bijgestaan en mij heeft geholpen om de masterproef
tot een goed einde te brengen. Ik kon steeds bij Prof. Dr. Cardon terecht voor
professionele feedback en opmerkingen. Verder bedank ik ook de kleuterscholen die de
toestemming gaven om mee te werken aan deze masterproef, de leerkrachten uit deze
kleuterscholen, de ouders voor hun bereidwillige medewerking en de kleuters voor het
dragen van de pedometer.
Daarnaast wil ik ook nog mijn ouders, zussen en alle andere personen bedanken die het
rechtstreeks of onrechtstreeks mogelijk maakten deze masterproef tot een goed einde te
brengen.
Inleiding
Van Seymortier Wendy 2008-2009
1
INLEIDING
In de media wordt steeds meer aandacht besteed aan de beweging bij kinderen. In
februari 2008 verscheen in de Vlaamse kranten het artikel “Kleuters zijn passief”.
Binnen dit artikel werd een studie over de lage bewegingsgraad bij kleuters van de
vakgroep bewegings- en sportwetenschappen van de Universiteit Gent in samenwerking
met de Ehsal hogeschool besproken. Ook binnen de schoolomgeving is de beweging bij
kleuters een thema dat vaker aangehaald wordt. Het tijdschrift Klasse, uitgegeven door
het Vlaams Ministerie van Onderwijs, bracht ook een artikel rond de Vlaamse studie
over de beweging bij kleuters.
Voldoende fysieke activiteit is een belangrijke pijler binnen een gezond leefpatroon.
Ook bij kleuters is voldoende fysieke activiteit van belang. Onvoldoende beweging
brengt gezondheidsproblemen op korte termijn (bijvoorbeeld slaapproblemen,
concentratiestoornissen, problemen met de botopbouw, …) en gezondheidsproblemen
op lange termijn (bijvoorbeeld hart- en vaatziekten, diabetes type 2, hyperlipidemie,
osteoporose, verhoogde bloeddruk, …) met zich mee. Bovendien leidt onvoldoende
fysieke activiteit tot psychologische en sociale problemen en brengt het ook
economische gevolgen met zich mee. Overgewicht op jonge leeftijd is een belangrijke
voorspeller voor overgewicht en obesitas op latere leeftijd.
Studies, uitgevoerd in Vlaanderen, tonen aan dat kleuters onvoldoende bewegen. De
internationale norm van één uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag wordt
slechts door een heel kleine groep van de kleuters gehaald. Zowel binnen de
schoolomgeving als thuis is er onvoldoende beweging.
De “Identification and prevention of Dietary- and lifestyle- induced health EFfects In
Children and infants” (IDEFICS)- studie bestaat uit zes verschillende folders. Twee
van deze folders zijn gericht op de promotie van fysieke activiteit bij kleuters. De ene
folder richt zich op het aanmoedigen van de fysieke activiteit bij kleuters binnen de
thuisomgeving en de andere folder richt zich op het verminderen van het televisie kijken
door dit te vervangen door andere activiteiten
Inleiding
Van Seymortier Wendy 2008-2009
2
Deze masterproef gaat de effectiviteit na van deze folders door het evalueren van de
hoeveelheid fysieke activiteit vóór en na het uitdelen van de folders.
Informatie die gegeven wordt aan een doelgroep, in het kader van de promotie van
gezond gedrag wordt niet steeds op de juiste manier ontvangen. De theorie van
“message framing” stelt dat personen andere beslissingen nemen afhankelijk van hoe de
informatie gepresenteerd wordt. Om dit binnen deze masterproef te testen werden de
proefpersonen uit de interventieconditie verdeeld in twee verschillende condities: de
intrinsiek- autonome conditie en de intinsiek- controlerende conditie.
Deel 1: de literatuurstudie bestaat uit zes verschillende hoofdstukken. In het eerste
hoofdstuk “Belang van fysieke activiteit bij kleuters” wordt dieper ingegaan op de
specifieke problemen die onvoldoende fysieke activiteit bij kleuters met zich
meebrengt. Dit zijn de gezondheidsproblemen op korte en lange termijn, de
psychologische en sociale problemen en de economische problemen. Het tweede
hoofdstuk “Fysieke activiteit van de kleuter” gaat verder in op de hoeveelheid fysieke
activiteit van de kleuter. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan de verschillen
in fysieke activiteit naargelang geslacht. Het derde hoofdstuk “Determinanten van
fysieke activiteit” beschrijft de verschillende factoren die een rol spelen in de
hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters. Het vierde hoofdstuk “De promotie van
fysieke activiteit” behandelt een aantal aandachtspunten bij de promotie van fysieke
activiteit. Tevens worden de resultaten van eerdere interventies geëvalueerd en als
laatste wordt in dit hoofdstuk dieper ingegaan op de Identification and prevention of
Dietay –and lifestyle- induced health EFfects In Children and infantS.(IDEFICS)-
studie. Binnen het vijfde hoofdstuk wordt de theorie van “message framing” uitgewerkt
en aangevuld met voorbeelden vanuit andere vakgebieden en voorbeelden vanuit de
gezondheidspromotie. Hoofdstuk zes “Onderzoeksvragen” formuleert de
onderzoeksvragen die binnen deze studie zullen behandeld worden. In deel 2:
Methodologie wordt uitgewerkt op welke manier de gegevens verzameld werden. De
resultaten worden weergegeven in deel 3: resultaten. In deel 4, discussie, worden de
bekomen resultaten op een kritische manier besproken.
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
3
LITERATUURSTUDIE
1 BELANG VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS
Het is belangrijk een goed beeld te krijgen over de hoeveelheid fysieke activiteit bij
kinderen en de gevolgen van onvoldoende fysieke activiteit bij deze kinderen. Dit maakt
het mogelijk om op een doeltreffende manier te werken aan de preventie van de
problemen die het gebrek aan fysieke activiteit met zich meebrengt (Sallis, Prochaska &
Taylor, 2000).
Onvoldoende fysieke activiteit leidt in vele gevallen tot een toename in gewicht, wat bij
kleuters aanleiding kan geven tot het ontwikkelen van overgewicht en obesitas. Studies
tonen aan dat kinderen met een hoger lichaamsgewicht vaak in een vicieuze cirkel
terecht komen, omdat zij door hun hoger lichaamsgewicht nog minder gaan bewegen en
op deze manier nog sneller in gewicht toenemen dan hun leeftijdsgenoten met een
gezond lichaamsgewicht. In de lagere school presteren kinderen met overgewicht
minder goed tijdens de lessen lichamelijke opvoeding. Deze kinderen zijn minder goed
bij verspringen, sit- ups, snelheidsoefeningen en uithoudingsoefeningen. De kinderen
met overgewicht en obesitas voelen deze verschillen aan en gaan minder graag
bewegen. Onvoldoende fysieke activiteit kan echter niet gezien worden als de enige
factor die een rol speelt bij het ontwikkelen van overgewicht en obesitas. Andere
factoren die hierin een rol spelen, zijn de eetpatronen van de kinderen (De
Bourdeaudhuij, 2009; Trost, Sirad, Dowda, Pfeiffer & Pate, 2003).
Overgewicht en obesitas zijn niet de enige gevolgen van onvoldoende fysieke activiteit,
ook de ontwikkeling van motorische vaardigheden verloopt moeizamer wanneer
kinderen onvoldoende bewegen. Onvoldoende fysieke activiteit bij kinderen verhoogt
de kans op gezondheidsproblemen, psychologische en sociale problemen. Daarenboven
brengt het ook economische gevolgen met zich mee (De Bourdeaudhuij, 2009; Trost et
al, 2003).
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
4
1.1 GEZONDHEIDSPROBLEMEN
1.1.1 Gezondheidsproblemen op korte termijn
Onvoldoende fysieke activiteit kan aanleiding geven tot overgewicht en obesitas. Op
korte termijn ontstaan er bij kinderen met overgewicht en obesitas gezondheids-
problemen. Studies tonen aan dat kinderen met overgewicht meer kans hebben op het
ontwikkelen van slaapproblemen door problemen met de ademhaling tijdens de slaap.
Deze slaapproblemen kunnen op zich dan aanleiding geven tot concentratiestoornissen.
Ook de kans op astma is verhoogd bij kinderen met overgewicht (De Bourdeaudhuij,
2009; Lobstein, Baur & Uauy, 2004; Reilly et al, 2003).
De laatste jaren is er een alarmerende stijging waarneembaar in het aantal jonge
patiënten met diabetes type 2. Ook bij jonge kinderen is er, zoals bij volwassenen, een
duidelijke link tussen overgewicht en de ontwikkeling van diabetes type 2. Zoals de
kans op het ontwikkelen van diabetes type 2 verhoogt, stijgt de kans op het ontwikkelen
van cardiovasculaire risicofactoren bij kleuters met overgewicht. Risicofactoren die
ontstaan zijn hypertensie, verminderde high density lipoproteïne (HDL) en gestegen low
density lipoproteïne (LDL). Diabetes type 2 en cardiovasculaire aandoeningen zijn dus
niet enkel problemen die zich kunnen voordoen op lange termijn, maar ook op korte
termijn komen deze problemen steeds vaker voor.
Figuur 1: proportie kinderen met verhoogde systolische en diastolisch bloeddruk,
voorgesteld bij verschillende BMI- condities, Freedman et al., 2002
Bovenstaande grafiek geeft de stijging in diastolische en systolische bloeddruk weer,
ingedeeld aan de hand van percentielen. Hoe hoger het percentiel, hoe hoger het
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
5
percentage kinderen met een verhoogde bloeddruk. Naarmate een stijging optreedt in
het percentiel, duikt er reeds op kinderleeftijd, een verhoging op van de systolische en
de diastolische bloeddruk (Freedman, Bereneson & Srinivasa, 2002; Lobstein et al,
2004; Reilly et al, 2003).
Op jonge leeftijd is tevens de botopbouw belangrijk. Ook hierop heeft het gewicht van
het kind een effect. Kinderen met een hoge vetmassa hebben een kleinere toename in
botmassa dan leeftijdgenoten met een lagere vetmassa. Niet enkel de factor gewicht
heeft hier een effect op. Kinderen die veel uren televisie kijken hebben een minder
goede botopbouw dan zij die minder uren voor de televisie doorbrengen (Wosje et al,
2009).
Recente studies wijzen uit dat kinderen met obesitas over minder motorische
vaardigheden beschikken dan leeftijdsgenoten met overgewicht en een normaal gewicht.
Kinderen met obesitas haalden een lagere score op evenwicht en balvaardigheden.
Interventies die de hoeveelheid fysieke activiteit bij kinderen aanmoedigen en verhogen
tonen aan dat kinderen na het doorlopen van intensieve trainingsprogramma’s over
betere motorische vaardigheden beschikken (D'Hondt, Deforche, De Bourdeaudhuij &
Lenoir, 2009; Reilly et al, 2006).
Kinderen die gedurende hun kindertijd meer fysiek actief zijn, halen daar ook voordelen
uit op adolescentenleeftijd. Studies tonen namelijk aan dat deze kinderen minder vatbaar
zijn voor het ontwikkelen van lage rugpijn in de vroege adolescentie. Een andere
retrospectieve studie die een link legt tussen depressie op volwassen leeftijd en fysieke
activiteit op kinderleeftijd toont aan dat volwassenen die op kinderleeftijd minder fysiek
actief zijn een grotere kans hebben op het ontwikkelen van depressies, en dus vaker op
volwassen leeftijd een depressieve periode doormaken (Jacka et al, 2008; Wedderkopp,
Kjaer, Hestbaek, Korsholm & Leboeuf-Yde, 2009)
1.1.2 Gezondheidsproblemen op lange termijn
Op lange termijn zorgt overgewicht bij kleuters voor belangrijke gezondheids-
problemen. Overgewicht op jonge leeftijd is namelijk een belangrijke voorspeller voor
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
6
overgewicht en obesitas op latere leeftijd. Een belangrijke periode hierbij is de
“adiposity rebound”. De “adiposity rebound” periode wordt afgelezen aan de hand van
de curve waarop de BMI uitgezet wordt ten opzichte van de leeftijd van het kind.
Gedurende het eerste levensjaar is er een stijging waarneembaar in de curve. Na het
eerste levensjaar daalt de curve tot een minimum. Dit minimum wordt ook de “adiposity
rebound” genoemd. De “adiposity rebound” periode is dus de periode waarop de BMI
voor de tweede maal in het leven een dieptepunt bereikt. Het tijdstip waarop dit
dieptepunt optreedt in het leven van het kind is belangrijk. De adiposity rebound
perionde doet zich, in normale omstandigheden, voor tussen de leeftijd van vijf en
zeven jaar. Hoe eerder de adiposity rebound periode zich voordoet bij een kind, hoe
groter de kans op een hoog vetpercentage op volwassen leeftijd. Bij volwassenen met
een hoger gewicht, startte de adiposity rebound periode gemiddeld op een jongere
leeftijd dan bij volwassenen met een lichter gewicht. Dit verhoogd lichaamsgewicht op
volwassen leeftijd geeft ook tal van gezondheidsproblemen. Volwassenen met
overgewicht hebben veel meer kans voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten,
diabetes type 2, hyperlipidemie, osteoporose, verhoogde bloeddruk, … dan volwassenen
met een normaal lichaamsgewicht. De gevolgen van onvoldoende fysieke activiteit bij
kinderen zijn dus tot aan de volwassen leeftijd waarneembaar (Cameron & Demerath,
2002; Janz et al, 2002; Mamun, Hayatbakhsh, O'Callaghan, Williams & Najman, 2009;
Sallis et al, 2000; Trost et al, 2003).
Op de leeftijd van de adolescentie zijn er ook belangrijke gezondheidsproblemen waar
te nemen. Studies tonen aan dat obesiteit op kinderleeftijd aanleiding geeft tot een
daling in vruchtbaarheid. Anderzijds zorgt een hoger gewicht op kinderleeftijd ervoor
dat meisjes op jongere leeftijd gaan menstrueren. Op zich is dit geen probleem, maar
een vroege menstruatie brengt wel andere gezondheidsproblemen met zich mee, zo
stijgt de kans op borstkanker, depressie, eetstoornissen en middelenmisbruik (Lobstein
et al, 2004; Stice, Presnell & Bearman, 2001).
1.2 PSYCHOLOGISCHE EN SOCIALE PROBLEMEN
Problemen zoals een laag zelfbeeld en gedragsproblemen komen vaker voor bij obese
kinderen dan bij niet obese kinderen. Het risico bij meisjes is groter dan bij jongens.
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
7
Met zekerheid kan nog niet gezegd worden of kinderen op vijf- jarige leeftijd al dan niet
last hebben van deze psychologische problemen, aangezien verschillende studies
tegenstrijdigheden aantonen. Naarmate de kinderen ouder worden stelt dit probleem
zich zeker (Latner & Stunkard, 2001; Reilly et al, 2003).
1.3 ECONOMISCHE GEVOLGEN
De kosten die onvoldoende fysieke activiteit op jonge leeftijd met zich meebrengen zijn
moeilijk te bepalen. Zowel de directe kosten als de indirecte kosten moeten in rekening
gebracht worden. Directe kosten zijn de kosten aan het gezondheidszorgsysteem,
veroorzaakt door de medische problemen die optreden bij overgewicht door een gebrek
aan fysieke activiteit. De indirecte kosten zijn moeilijker te bepalen. De standaarden die
gebruikt worden voor het meten van indirecte kosten, zoals absenteïsme, kunnen niet
gebruikt worden bij kinderen. Daarom worden de indirecte kosten bepaald door andere
factoren, bijvoorbeeld absenteïsme bij ouders door ziekte van het obese kind, aantal
dagen afwezigheid op school, specifieke kosten voor het onderwijsnet en kosten door
werkloosheid bij volwassenen veroorzaakt door overgewicht/obesitas op jonge leeftijd
(Lobstein et al, 2004; World Health Organization, 2000).
2 FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ DE KLEUTER
2.1 HOEVEELHEID FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS
2.1.1 Fysieke activiteit van de kleuter: internationaal
Internationaal zijn er al een aantal onderzoeken uitgevoerd die erop wezen dat ook
jonge kinderen onvoldoende fysiek actief zijn. Heel wat kleuters haalden de
internationale norm van één uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag niet.
Het onderzoek van Pate et al (2005) bij drie- tot vijfjarigen, bevestigde het tekort aan
fysieke activiteit bij deze leeftijdsgroep. Drie- tot vijfjarigen bleken slechts heel licht
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
8
fysiek actief of sedentair gedurende de meeste tijd die zij in de kleuterschool
doorbrengen. Verschillen bestaan naargelang de kleuterschool of het centrum waar de
kleuter opgevangen wordt; maar in het algemeen kan gesteld worden dat de fysieke
activiteit in de kleuterschool laag is. In de studie van Pate et al waren de kinderen in de
kleuterschool slechts 2.6 procent van de tijd matig tot intens fysiek actief. De kleuters
vertoonden voor 85 procent van de tijd heel lichte fysieke activiteit tot sedentair gedrag.
Gemiddeld brengen de kleuters dertig uur door in de kleuterschool, 25 uur van deze tijd
brengen zij dus door met sedentair gedrag en minder dan één uur brengen zij door in
matige tot intensieve fysieke activiteit (Benham & Deal, 2005; Pate, Mclver, Dowda,
Brown & Addy, 2008). Binnen de studie van Jackson et al (2003) werd de fysieke
activiteit van drie tot vierjarige kleuters gemeten met behulp van een accelerometer.
Gemiddeld haalden de kinderen binnen deze studie 669 ± 165 counts/ minuut. Één jaar
later werd deze meting herhaald en haalden de kinderen significant hogere resultaten
(849 ± 252 counts / minuut). Het gemiddeld aantal uren dat de kleuters bewogen binnen
deze drie dagen durende meetperiode was 29 ± 5 uur. Binnen deze studie kon geen
significant verschil terug gevonden worden tussen de hoeveelheid fysieke activiteit op
weekdagen en de hoeveelheid fysieke activiteit op weekenddagen (Jackson et al, 2003).
Binnen de studie van Pate et al (2004) werd de fysieke activiteit bij de kleuters
ingedeeld in sedentaire activiteit, lichte fysieke activiteit, matige fysieke activiteit en
intensieve fysieke activiteit. De vijfjarige kleuter spendeerde per uur gemiddeld 43.1 ±
1.4 minuten in sedentaire activiteit; 9.5 ± 0.8 minuten in lichte fysieke activiteit; 7.4 ±
0.8 minuten in matige fysieke activiteit en 2.1 ± 0.3 minuten in intensieve fysieke
activiteit. Kinderen van vier en vijf jaar spendeerden significant meer tijd in sedentaire
activiteit en minder tijd aan lichte fysieke activiteit dan kinderen van drie jaar (Pate,
Pfeiffer, Trost, Ziegler & Dowda, 2004)
2.1.2 Fysieke activiteit van de kleuter: Vlaanderen
In Vlaanderen werden soortgelijke studies uitgevoerd. Een studie van de vakgroep
sport- en bewegingswetenschappen, in samenwerking met Europese hogeschool Brussel
(EHSAL), uitgevoerd in 2008 peilde naar de hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
9
in Vlaanderen. Amper acht procent van de vier- en vijfjarige kleuters haalde de
international norm van één uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag, wat
overeenkomt met 13,874 stappen per dag. Wanneer de fysieke activiteit van de Vlaamse
kleuters ingedeeld wordt, zien we dat tien procent van de tijd besteed werd aan lichte
activiteit; amper zes procent van de tijd dat de kleuters wakker waren, besteedden zij
aan matige tot intense fysieke activiteit; de overige vierentachtig procent van de tijd
brachten de kleuters op een sedentaire, inactieve manier door. Gemiddeld haalden
vijfjarige kleuters een aantal van 9980 ± 2605 stappen per dag (Cardon & De
Bourdeaudhuij, 2008).
In België is het onderwijsnet zo gestructureerd dat het grootste deel van de kleuters
vanaf de leeftijd van twee en een half jaar naar school gaat. Een groot deel van de tijd
brengen de kleuters dus in de kleuterklas door. Op deze manier is de school een
belangrijk kanaal voor de promotie van fysieke activiteit bij de kleuters. Via de school
kunnen de meeste ouders van de kleuters bereikt worden. Ook binnen de thuisomgeving
speelt de fysieke activiteit een rol. Studies tonen aan dat kinderen op de dagen dat zij
thuis zijn, weekenddagen, minder bewegen dan op weekdagen. De internationale norm
van één uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag werd door kleuters vaker
gehaald op weekdagen dan op weekenddagen. De promotie van fysieke activiteit in de
schoolomgeving is dus belangrijk, maar ook de promotie van fysieke activiteit in de
thuisomgeving is een belangrijk punt (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2007; Cardon & De
Bourdeaudhuij, 2008).
2.2 VERSCHIL NAARGELANG GESLACHT
Voor de factor geslacht geven de studies verschillende resultaten weer. De studie van
Cardon & De Bourdeaudhuij (2007) toonde geen significant verschil tussen de
hoeveelheid fysieke activiteit bij Vlaamse jongens en meisjes. De kinderen in deze
studie hadden de leeftijd van 4 tot 5.9 jaar. Een studie, uitgevoerd door Cardon & De
Bourdeaudhuij in 2008, toonde dat sedentair gedrag vaker voorkomt bij meisjes op
weekdagen en op weekenddagen, terwijl de jongens meer tijd spendeerden aan lichte
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
10
fysieke activiteit gedurende het weekend en aan matige fysieke activiteit in het weekend
en op weekdagen. De matige tot intensieve fysieke activiteit binnen deze studie was
hoger bij jongens dan bij meisjes gedurende de weekdagen (Cardon & De
Bourdeaudhuij, 2007; Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008).
Het onderzoek van Jackson et al (2003) uitgevoerd in Schotland, toonde een significant
verschil aan tussen de hoeveelheid fysieke activiteit bij meisjes en de hoeveelheid
fysieke activiteit bij drie- tot vierjarige jongens. De studie gaf aan dat de jongens
significant meer stappen zetten dan meisjes van éénzelfde leeftijd. Jongens haalden een
gemiddelde van 777 ± 207 counts /minuut, terwijl meisjes een gemiddelde van 657 ±
172 counts/minuut haalden. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn reeds
aanwezig op een heel jonge leeftijd. Bij kinderen van 3 tot 4 jaar oud zijn deze
verschillen reeds duidelijk zichtbaar. De review, uitgevoerd door Hinkley et al (2008)
concludeert dat 80% van de studies aangaven dat er een significant verschil is tussen
jongens en meisjes (Hinkley, Crawford, Salmon, Okely & Hesketh, 2008; Jackson et al,
2003; Reilly et al, 2006).
3 DETERMINANTEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS
De fysieke activiteit van kleuters wordt bepaald door verschillende factoren. Het is
belangrijk om een goed beeld te krijgen van deze factoren van fysieke activiteit bij
kleuters, ook determinanten genoemd. Door een goed beeld te krijgen van deze
determinanten kunnen interventies op een efficiënte manier uitgewerkt worden.. De
verschillende determinanten zijn moeilijk binnen één determinantenmodel te plaatsen.
Een belangrijke determinant bij de fysieke activiteit van de kleuter is de sociale
invloed. Deze determinant kan geplaatst worden binnen het ASE-model (Conner &
Norman, 2005). Toch kon over de andere determinanten uit dit model, attitude en eigen
effectiviteit, geen informatie gevonden worden bij kleuters. Andere determinanten die
een rol spelen bij de fysieke activiteit van kleuters zijn de demografische en
biologische variabelen waaronder leeftijd, body mass index, geslacht en de
omgevingsfactoren (Hinkley et al, 2008).
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
11
Een factor die vaak bestudeerd wordt bij de promotie van fysieke activiteit is televisie
kijken. Deze factor kan niet aanzien worden als determinant van fysieke activiteit, maar
heeft wel een invloed op het totale gedrag van de kleuters en zou op deze manier de
hoeveelheid fysieke activiteit in de hand kunnen werken (Conner & Norman, 2005;
Finn, Johannsen & Specker, 2002; Hinkley et al, 2008).
3.1 SOCIALE STEUN
3.1.1 Sociale steun binnen de thuisomgeving
Gebruik makend van de theorie van Bandura wordt gesteld dat kinderen beïnvloed
worden door anderen. Volgens Gustafson & Rhodes (2006) zijn ouders de grootste
sociale beïnvloedende factor bij kleuters. Het gedrag van de ouders is dan ook een
sterke determinant van de hoeveelheid fysieke activiteit bij de kleuter. Binnen de review
van Hinkely et al (2008) gaven alle studies aan dat de fysieke activiteit van ouders een
positieve invloed heeft op de hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuters. De ouders
worden door de kleuters niet enkel gezien als voorbeeldfiguren, maar het zijn ook de
ouders die de kinderen aanzetten tot fysieke activiteit en die de fysieke activiteit van
hun kinderen ondersteunen. Fysieke activiteit van de ouders of interactie van de ouders
gedurende de fysieke activiteit van de kleuters, verhoogde de hoeveelheid fysieke
activiteit bij de kleuters. Enkel het aanmoedigen van de kleuter om fysiek actief te zijn,
zonder participatie of eigen fysieke activiteit door de ouder, had geen invloed op de
hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuters. Een studie van Sallis et al (1988) toonde
aan dat de BMI van de vader een invloed heeft op de fysieke activiteit van de kleuter.
De studie toonde een significante relatie aan tussen de BMI van de vader en de fysieke
activiteit van de ouders. De hoeveelheid fysieke activiteit bij de ouders, zou op deze
manier de fysieke activiteit van kleuters in de hand werken. De studie van Gustafson &
Rhodes (2006) toonde dan weer aan dat er verschillen zijn tussen eenoudergezinnen en
twee- oudergezinnen. Kinderen met twee actieve ouders zijn meer fysiek actief dan
kinderen met één actieve ouder. Toch zijn kinderen met één actieve ouder nog actiever
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
12
dan kinderen uit een niet- actief twee- oudergezin (Conner & Norman, 2005; Finn et al,
2002; Gustafson & Rhodes, 2006; Hinkley et al, 2008; Sallis et al, 1988).
3.1.2 Sociale steun buiten de thuisomgeving
Een andere sociaal beïnvloedende factor bij kleuters is de leerkracht in de kleuterklas.
Studies tonen aan dat de kleuterschool waar de kleuter ingeschreven is, een effect heeft
op de hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuter. Één van de verklarende factoren
hiervoor is volgens de studie van Dowda et al (2004) de opleiding van de leerkrachten.
De studie werd uitgevoerd bij kleuters van drie tot vijf jaar uit South Carolina. Uit de
studie bleek dat kleuters binnen scholen met een groter aantal hoger opgeleide
leerkrachten meer tijd in matige tot intensieve fysieke activiteit spendeerden gedurende
de speeltijd dan de kleuters in scholen met minder hoog opgeleide leerkrachten (Dowda,
Pate, Trost, Almeida & Sirad, 2004; Hinkley et al, 2008; Pate et al, 2008).
Ook de studie van Cardon et al (2008) toonde aan dat leerkrachten een effect kunnen
hebben op de hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters. Uit de studie bij vijfjarige
kleuters bleek dat het aantal leerkrachten die toezicht uitoefenden tijdens de speeltijd
een invloed had op de hoeveelheid fysieke activiteit bij de kleuters. Een lager aantal
leerkrachten, ging gepaard met een hogere hoeveelheid fysieke activiteit bij meisjes
(Cardon, Van Cauwenberghe, Labarque, Haerens & De Bourdeaudhuij, 2008).
3.2 DEMOGRAFISCHE DETERMINANTEN
Bij hoofdstuk 2, de fysieke activiteit van de kleuters, werd reeds aangetoond dat studies
verschillende resultaten weergeven voor de determinant geslacht.
Binnen de review van Hinkley et al (2008), werd herhaaldelijk gevonden dat de leeftijd
en de body mass index van de kleuters geen invloed heeft op de hoeveelheid fysieke
activiteit. Toch zijn er studies waaruit het tegendeel kan geconcludeerd worden. De
studie van Klesges et al (1990), onderzocht een groep van 222 kleuters tussen drie en
zes jaar. De onderzoekers vonden dat de body mass index een invloed had op de
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
13
hoeveelheid fysieke activiteit bij de kleuter. Verschillende studies peilden ook naar de
invloed van de socio- economische status van de ouders van de kleuter op de
hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuter. De review van Hinkley et al (2008),
concludeerde dat de hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuter geen invloed had op de
hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuter. Ook het onderzoek van Fisher et al, 2006,
uitgevoerd bij Schotse kinderen met een gemiddelde leeftijd van 4.2 jaar, ondersteunt de
hypothese dat kinderen met een lagere socio-economische status minder bewegen niet
(Finn et al, 2002; Hinkely et al, 2008; Jackson et al, 2003; Kelly et al, 2006; Klesges,
Eck, Hanson, Haddock & Klesges, 1990).
3.3 FYSIEKE OMGEVINGSFACTOREN
Niet enkel de demografische factoren spelen een rol, maar ook de fysieke
omgevingsfactoren zijn van belang. Binnen het socio- ecologisch model wordt ook
aandacht besteed aan de omgevingsfactoren. Een aantal fysieke omgevingsfactoren
hebben een invloed op de hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters. Studies geven
tegenstrijdige resultaten aan voor wat de beschikbaarheid van speelterreinen en het
hebben van een eigen tuin betreft. De meeste studies uit de review van Hinkley et al
(2008) toonden aan dat de hoeveelheid tijd die de kleuters spendeerden buiten of op
speelterreinen, een effect had op de fysieke activiteit van de kleuter. Anderzijds
speelden de kinderen op weekenddagen meer op speelterreinen en in de tuin en toch
bleek uit de studie van Cardon & De Bourdeaudhuij (2008) dat de hoeveelheid fysieke
activiteit in het weekend ook veel te laag was en dat de kinderen op weekenddagen
significant minder bewogen dan op weekdagen. Het hebben van een eigen tuin en
speelterreinen in de buurt is dus niet voldoende. Kinderen moeten ook nog
aangemoedigd worden, onder andere door de ouders, om op een actieve manier in deze
tuin te spelen.
Uit het onderzoek van Cardon et al (2008), bleek dat de organisatie van de speelplaats
op school een invloed had op de hoeveelheid fysieke activiteit. De studie werd
uitgevoerd bij kinderen met een gemiddelde leeftijd van 5.3 jaar oud. Bij jongens was
de hoeveelheid fysieke activiteit hoger bij een lager aantal kinderen per vierkante meter
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
14
en een hardere ondergrond. Bij meisjes was de hoeveelheid fysieke activiteit hoger bij
een lager aantal kinderen per vierkante meter en een lager aantal leerkrachten die
zorgden voor het toezicht gedurende de speeltijd. De hoeveelheid speelmateriaal, het
aantal markeringen op de speelplaats, het aanbrengen van hoogteverschillen, beplanting
en de toegankelijkheid tot speelgoed hadden geen invloed op de fysieke activiteit van de
kleuters binnen de school (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008; Cardon et al, 2008;
Gustafson & Rhodes, 2006; Hinkley et al, 2008).
3.4 HOEVEELHEID TELEVISIE KIJKEN
Een factor die vaak bestudeerd wordt bij de promotie van fysieke activiteit is televisie
kijken. Over deze factor bestaan geen eenduidige conclusies. De uitgevoerde studies
spreken elkaar tegen. Een aantal studies tonen aan dat er geen associatie is tussen
televisie kijken en fysieke activiteit, uit andere studies wordt het tegenovergestelde
geconcludeerd.
Een studie van Cardon & De Bourdeaudhuij (2008) uitgevoerd bij 129 vier- en
vijfjarige kleuters, toonde aan dat weinig beweging in vele gevallen samenhing met
grote hoeveelheden televisie kijken. De onderzochte kleuters keken op weekdagen
gemiddeld 74 minuten, op weekenddagen liep dat op tot 140 minuten.
Uit een onderzoek, uitgevoerd door Mendoza et al (2007) bleek dat grote hoeveelheden
televisie kijken bij kinderen de kans op obesitas verhoogde. Kinderen die meer dan
twee uur per dag televisie keken, hadden een verhoogd risico op het ontwikkelen van
obesitas en hadden een hoger vetpercentage. Naast de televisie speelden andere factoren
een rol, zoals computer en andere multimedia. Kinderen die tijd spendeerden voor de
computer, hadden in de studie ook een verhoogd vetpercentage.
Uit de studie van Burdette et al (2008) in de Verenigde Staten, bleek dat de perceptie
van de veiligheid van de thuisomgeving door de moeder een belangrijke rol speelde in
het aantal uur dat televisie werd gekeken door de kleuter. Kinderen waarvan de moeder
een lage perceptie van veiligheid had in de buurt, keken meer televisie dan hun
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
15
leeftijdsgenoten (Burdette & Whitaker; 2005; Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008;
Hinkley et al 2008; Mendoza, Zimmerman & Christakis, 2007).
4 DE PROMOTIE VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KLEUTERS
4.1 AANDACHTSPUNTEN BIJ DE PROMOTIE VAN FYSIEKE ACTIVITEIT
Het doel van de promotie van fysieke activiteit is de hoeveelheid beweging bij de
kleuters te doen stijgen. Het is belangrijk dat de ouders en leerkrachten zich bewust
worden van de voordelen van voldoende fysieke activiteit. Een probleem bij de
promotie van fysieke activiteit is de visie die de leerkrachten en ouders hebben over de
fysieke activiteit bij hun kleuter. Ouders denken vaak dat hun kind hoog fysiek actief is
en dat het meer dan voldoende beweging heeft, ook al is dit niet het geval. Dit leidt
ertoe dat ouders er minder snel voor te vinden zijn om fysieke activiteit bij hun kleuter
aan te moedigen (Irwin, He, Bouck, Tucker & Pollett, 2005; Pate et al, 2008).
Uit de review van Van Sluijs et al (2008) bleek dat bij kinderen minder snel een
significant effect gevonden wordt dan bij adolescenten. Kinderen zijn namelijk actiever
dan adolescenten. Op deze manier zal een stijging in de hoeveelheid fysieke activiteit
bij adolescenten sneller merkbaar zijn dan bij kinderen (Irwin et al, 2005; Pate et al,
2008; Van Sluijs, McMinn & Griffin, 2008).
4.2 SETTING VAN DE INTERVENTIE
De setting voor het uitvoeren van interventies is verschillend. De meeste interventies
worden uitgevoerd binnen de schoolomgeving. Minder voorkomend zijn de “family
based” en “community based” interventies. Niet alle interventies richten zich op één
component, sommige interventies werken via de school maar hebben ook aandacht voor
het gezin en de maatschappij. Zo krijgen de kinderen bijvoorbeeld huiswerk mee naar
huis dat zij samen met de ouders kunnen maken. Op deze manier wordt via de school
gewerkt, maar wordt de thuisomgeving ook bij de interventie betrokken.
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
16
De review van Van Sluijs et al (2008) die zich richt op kinderen en niet specifiek op
kleuters, kon geen evidentie vinden voor het gebruik van “family based” interventies.
Een studie van Sääkslahti (2004) uitgevoerd in Finland evalueerde een interventie,
uitgevoerd bij kinderen met een gemiddelde leeftijd van 4,5 jaar. De interventie duurde
drie jaar lang en startte met een informatiesessie waarbij het belang van fysieke
activiteit voor de ouders geschetst werd. Daarenboven ontvingen de ouders van de
kleuters twee maal per jaar schriftelijk informatiemateriaal, bijvoorbeeld posters, een
activiteitenbord en artikels omtrent fysieke activiteit. De kinderen uit de
interventiegroep speelden langere tijd buiten dan de kinderen uit de controlegroep en de
hoeveelheid intense fysieke activiteit nam in de interventiegroep toe met de leeftijd
terwijl er in de controlegroep geen stijging waarneembaar was (Sääkslahti, 2005; Van
Sluijs et al, 2008).
4.3 EFFECTIFITEIT VAN INTERVENTIES
Volgens de review van Reilly & McDowell (2003) richten de interventies voor de
preventie van overgewicht bij kinderen zich op het aanmoedigen van de fysieke
activiteit bij kinderen. De laatste jaren komt hier een tweede factor bij: het doen dalen
van het sedentaire gedrag bij kinderen. De evidentie dat een stijging van de hoeveelheid
fysieke activiteit en een daling van de sedentaire momenten een positieve invloed heeft
op de preventie van overgewicht bij kinderen stijgt. Toch blijven er nog twijfels omtrent
de generaliseerbaarheid van bestaande interventies, bovendien is de klinische relevantie
van de bestaande interventies nog onduidelijk (Reilly & McDowell, 2003).
De interventies kunnen ingedeeld worden in twee verschillende types. Allereerst zijn er
de interventies die gericht zijn op “educatie”, deze interventies trachten zoveel mogelijk
kennis over te brengen omtrent fysieke activiteit. De tweede groep zijn deze interventies
die veranderingen aanbrengen in de omgevingsfactoren op de school van de kleuter.
Door het veranderen van omgevingsfactoren tracht men de kinderen aan te zetten om
meer te gaan bewegen, bijvoorbeeld spelen, klimmen, … (Van Sluijs et al, 2008).
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
17
4.3.1 Interventies gericht op educatie
In de studie van Reilly et al (2006) werd nagegaan of een interventie de hoeveelheid
fysieke activiteit bij kinderen met een gemiddelde leeftijd van 4.2 jaar kan doen stijgen.
De interventie bestond uit drie bewegingslessen van 30 minuten per week, en dit 24
weken lang, daarenboven werd ervoor gezorgd dat de kinderen thuis materiaal ter
beschikking hadden zodat zij ook thuis de mogelijkheid hadden om actief te zijn. Samen
met alle gezinsleden werd gezocht hoe de tijd voor de televisie kon beperkt worden.
Deze interventie bleek geen significant effect te hebben wat de hoeveelheid fysieke
activiteit betreft. Kinderen uit de interventiegroep bewogen niet significant meer dan de
kinderen uit de controlegroep, maar de motorische vaardigheden van de kinderen uit de
interventiegroep waren na het doorlopen van de interventie hoger dan de motorische
vaardigheden van de kinderen uit de controlegroep.
De studie van Manios et al (2006) werd uitgevoerd in Griekenland met 579 kinderen
met een gemiddelde leeftijd van 6.3 jaar aan de start van de interventie. De interventie
duurde zes jaar lang. Aan de kinderen werden lessen gegevens omtrent gezondheid,
voeding, fysieke fitheid en fysieke activiteit. De ouders werden ook bij deze interventie
betrokken, zij ontvingen informatie omtrent voeding en fysieke activiteit. Bij deze
studie werd een significante stijging gevonden van de matige en intense fysieke
activiteit bij jongens. Veel meer jongens haalden de internationale norm voor fysieke
activiteit bij de posttest en bij de follow up. Bij de meisjes werd geen enkel effect
waargenomen. Uit de review van Van Sluijs et al (2008) werd geconcludeerd dat er
geen algemene evidentie kon gevonden worden voor de effectiviteit van interventies die
enkel gericht zijn op het bijbrengen van kennis (Manios, Kafatos & Kafatos, 2006;
Reilly et al, 2006; Van Sluijs et al, 2008).
4.3.2 Interventie gericht op aanpassen van de omgevingsfactoren
In de studie van Ridgers et al (2007) in Engeland, werd nagegaan of het aanpassen van
de speelplaats op scholen een effect had op de hoeveelheid fysieke activiteit bij
kinderen. De gemiddelde leeftijd van deze kinderen was 8.1 jaar. De fysieke activiteit
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
18
werd gemeten met behulp van een hartmeter en een accelerometer. Bij deze interventie
werd de speelplaats ingedeeld in verschillende zones: de rode sportzone, de blauwe
multi- actieve zone en de gele rustige zone. Bovendien werden voetbaldoelen en
basketbalringen geplaatst en werd de rode sportzone duidelijk afgescheiden van de
andere zones door het plaatsen van een omheining. Op de gele zone werden zitplaatsen
ter beschikking gesteld. De hoeveelheid matige tot intense fysieke activiteit was bij de
kinderen uit de interventiescholen significant hoger dan bij de kinderen uit de
controlescholen.
Uit de studie van Stratton & Leonard (2002) bleek dat de kinderen meer energie
verbruiken tijdens de speeltijd waneer er fluorescerende markeringen aangebracht
worden op de speelplaats, ook de duur van de fysieke activiteit verhoogde significant bij
het aanbrengen van deze markeringen. Het tegendeel bleek uit de studie van Cardon et
al (2008), uitgevoerd in Vlaanderen. Uit deze studie bleek dat de hoeveelheid
speelmateriaal, het aantal markeringen op de speelplaats en de toegankelijkheid tot
speelgoed geen invloed heeft op de fysieke activiteit van de kleuter binnen de school
(Cardon et al, 2008; Ridgers, Stratton, Fairclough, & Twisk, 2007, Stratton & Leonard
2002).
4.3.3 Interventies toegepast op specifieke doelgroep
In de review van Van Sluijs et al (2008) werd geconcludeerd dat er geen evidentie kan
gevonden voor interventies die specifiek werden uitgevoerd bij meisjes. Uit de vijf
studies die zich specifiek richtten op meisjes vertoonde slechts één studie een
significant positief effect. Dit geldt ook voor etnische minderheidsgroepen. Uit de tien
studies die zich specifiek richtten op deze doelgroep vertoonde slechts één studie een
significant positief effect. Ook uit de studie van Bradley et al (2000) blijkt dat er geen
duidelijke link kan aangetoond worden tussen etniciteit en de hoeveelheid fysieke
activiteit.
Wel werd er in de review van Van Sluijs et al (2008) enige evidentie gevonden bij het
uitoefenen van interventies die zich specifiek richtten op kinderen uit gezinnen met een
lage socio- economische status. Bij de drie studies uit de review die onderzoek doen
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
19
naar de effectiviteit van interventies bij deze doelgroep werd een significant positief
effect gevonden (Bradley, McMurray, Harrell & Deng, 2000; Van Sluijs et al, 2008).
4.3.4 Interventies binnen de thuisomgeving: IDEFICS studie
Vele interventies richten zich op de schoolomgeving van de kleuter en op het
veranderen van de omgevingsfactoren binnen deze schoolomgeving. Studies over de
effectiviteit van interventies die zich enkel richten op de thuisomgeving zijn schaars. De
folders binnen de IDEFICS studie richten zich op de thuisomgeving van de kleuters. De
IDEFICS studie is een lopende studie die gestart is in 2006 en gedurende vijf jaar loopt.
Resultaten van deze studie zijn nog niet beschikbaar. De afkorting IDEFICS staat voor
Identification and prevention of Dietay –and lifestyle- induced health EFfects In
Children and infantS. De IDEFICS studie is een grootschalig Europees project. Het
project richt zich specifiek op de domeinen: voeding, sociale leefomstandigheden en
gezondheidsgedrag van 2 tot 8-jarige kinderen. Ook het aspect fysieke activiteit komt
aan bod binnen dit project. Het onderzoek wordt door het Bremen Institute for
Prevention Research and Social Medicine, van de universiteit van Bremen uit Duitsland
gecoördineerd en wordt gesubsidieerd door de Europese Commissie. In totaal nemen
117 onderzoeksinstellingen en 6 kleine en middelgrote ondernemingen uit 12
verschillende landen in Europa, waaronder België, deel (IDEFICS, 2008).
In de eerste plaats is het doel van IDEFICS het in kaart brengen van de risicofactoren
van overgewicht en obesitas bij jonge kinderen en het in kaart brengen van de huidige
voedings- en leefgewoonten van deze doelgroep. Een tweede punt binnen IDEFICS is
de ontwikkeling van een interventieprogramma ter preventie van overgewicht en
obesitas bij jonge kinderen. Binnen het interventieprogramma staan zes verschillende
gezondheidsboodschappen centraal. Twee boodschappen behandelen het thema
voeding: “het stimuleren van dagelijkse waterconsumptie” en “het stimuleren van
dagelijkse consumptie van groenten en fruit”. Een ander thema dat behandeld wordt is
fysieke activiteit: “het TV- kijken verminderen” en “het stimuleren van dagelijkse
fysieke activiteit” Het laatste thema waar belang aan gehecht wordt is stress en
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
20
relaxatie: “meer tijd spenderen met de gezinsleden” en “de aangepaste slaapduur
stimuleren” (Haerens et al, 2008; IDEFICS, 2008).
5 “MESSAGE FRAMING”
Gezondheidsboodschappen worden verspreid via tal van bronnen, bijvoorbeeld via
informatieavonden, het internet, folders, brochures, informatie geleverd door medici en
informatie geleverd door paramedici. De informatie die gegeven wordt aan de
doelgroep, wordt niet steeds op een juiste manier ontvangen. Het geven van informatie
is dus onvoldoende om te komen tot het stellen van gezondheidsgedrag. Vele
campagnes richtten zich in het verleden reeds op het stoppen met roken, toch haalden
deze interventies niet bij elke doelgroep hetzelfde maximale effect. De theorie van
“message framing” stelt dat personen andere beslissingen nemen afhankelijk van hoe de
informatie gepresenteerd wordt. Message framing wordt behandeld binnen
verschillende vakgebieden, waaronder ook de gezondheidsvoorlichting (Conner &
Norman, 2005; Schneider, 2006).
5.1 “MESSAGE FRAMING”: HET OPSTELLEN VAN DOELSTELLINGEN
De studie van Vansteenkiste et al (2004) testte de hypothese of het stellen van
intrinsieke doelen betere resultaten geeft dan wanneer er extrinsieke doelen gesteld
worden. De studie richtte zich op Belgische studenten met een leeftijd tussen de
negentien en twintig jaar. Uit deze studie bleek dat het stellen van intrinsieke doelen
betere resultaten gaf in vergelijking met het stellen van extrinsieke doelen. Intrinsieke
doelen voor een persoon zijn bijvoorbeeld: goede relaties met vrienden,
maatschappelijke voordelen en gezondheid. Onder extrinsieke voordelen wordt rijkdom,
een goed imago en bekendheid verstaan (Ryan & Deci, 2000; Salovev, Williams-
Piehota, 2004; Sheldon, Elliot, Kim & Kasser, 2001; Vansteenkiste, Simons, Lens &
Sheldon, 2004).
Uit de studie van Tversky en Kahneman (1981) ging men na op welke manier personen
keuzes maken. Uit de studie bleek dat afhankelijk van de formulering van de doelen,
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
21
voor een andere optie gekozen wordt. Binnen de studie waren er twee verschillende
formuleringen. In de studie werd aan de proefpersonen de vraag gesteld wat zij zouden
doen wanneer een groep van 600 personen in gevaar was. Bij de eerste formulering kon
men kiezen tussen twee verschillende opties. Bij de eerste optie zouden zeker 200
personen gered worden, bij de andere optie was er twee derde kans dat niemand zou
gered worden en één derde kans dat iedereen zou gered worden. Binnen deze eerste
formulering; die geformuleerd is als winstgevend (overleven), koos de meerderheid
voor de zekere optie: het zeker overleven van 200 personen.
Bij de omgekeerde formulering, die de kosten benadrukt, het sterven van personen,
wordt niet gekozen voor zekerheid (zeker sterven van 400 personen) maar kiest men
voor de probalistische stelling (grote kans dat iedereen sterft en kleine kans dat iedereen
overleeft). Dit wijst erop dat de informatie op een andere manier wordt opgenomen en
verwerkt wanneer deze op een andere manier geformuleerd wordt. Binnen de
gezondheidsvoorlichting kunnen we ook verschil maken in interventies die zekerheid
bieden dat de gezondheidstoestand zal verbeteren (bijvoorbeeld gebruik van
zonnecrème, rookstop, gezonde voeding, gebruik van autogordel, …) en de interventies
die deze garantie niet bieden (bijvoorbeeld pap- test, mammografie, HIV- test, …).
Deze laatste testen kunnen juist een ziekte aan het licht brengen en onzekerheid brengen
voor de patiënt. Afhankelijk van het soort interventie wordt het best gekozen voor de
juiste formulering (Schneider, 2006).
In de studie van Banks et al (1995) werd nagegaan welke formulering het meeste
vrouwen aanzet tot het uitvoeren van een mammografie. Een mammografisch
onderzoek biedt geen zekerheid dat de gezondheidstoestand zal verbeteren aangezien de
ziekte hier juist mee kan ontdekt worden. Binnen de studie waren er twee verschillende
condities. De eerste conditie gaat in op de voordelen, de winst, die vrouwen hebben bij
een mammografie. De andere conditie gaan in op de risico’s die kunnen optreden
wanneer de vrouwen geen mammografie laten uitvoeren. Bij de conditie die zich richt
op de risico’s lieten significant meer vrouwen een mammografie uitvoeren (Banks et al,
1995; Schneider, 2006).
Literatuurstudie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
22
5.2 MESSAGE FRAMING: AUTONOMIE ONDERSTEUNENDE OMGEVING
.VERSUS CONTROLERENDE OMGEVING
De studie van Vansteenkiste et al (2004) testte de hypothese of het leren in een
autonomie ondersteunende leeromgeving betere resultaten heeft dan het leren op een
controlerende manier. Uit de studie bleek dat studenten beter presteerden in een
autonomie ondersteunende omgeving dan in een controlerende omgeving. Een
controlerende omgeving biedt de student geen vrijheid door het vooropstellen van
deadlines, straffen, aansporingen of door het vastleggen van regels. Deze controlerende
omgeving beperkt de autonome motivatie van de student. Een autonomie
ondersteunende omgeving zal in tegendeel, de autonome motivatie van de student
verhogen. Binnen een autonomie ondersteunende omgeving worden aansporingen en
bestraffingen beperkt. Tevens wordt ook het gebruik van controlerende taal vermeden
(Ryan & Deci, 2000; Salovev & Williams-Piehota, 2004; Sheldon et al, 2001;
Vansteenkiste et al, 2004).
In de studie van Vansteenkiste et al (2004) werd onderscheid gemaakt tussen de
autonomie ondersteunende omgeving en de controlerende omgeving door een verschil
in taalgebruik. In de autonomie ondersteunende conditie werden volgende zinnen
gebruikt:“je kan”; “je zou kunnen”; “ als je kiest voor, …”; “ wij vragen jou om …”.
Deze formulering zorgt ervoor dat de lezer het gevoel heeft een eigen keuze en een
eigen inbreng te hebben, in tegenstelling tot de formulering: “je zou moeten”; “je moet”;
“je zou beter”. Binnen de studie haalden de studenten uit de autonomie ondersteunende
omgeving betere resultaten dan de studenten uit de controlerende omgeving
(Vansteenkiste et al, 2004).
5.3 “MESSAGE FRAMING”: BESLUIT
Message framing wordt gebruikt binnen verschillende vakgebieden, waaronder ook de
gezondheidsvoorlichting. Over het gebruik van message framing binnen de promotie
van fysieke activiteit bij kleuters kon geen literatuur terug gevonden worden.
Onderzoeksvragen
Van Seymortier Wendy 2008-2009
23
6 ONDERZOEKSVRAGEN
Onvoldoende fysieke activiteit bij kleuters verhoogt het risico op gezondheids-
problemen op lange termijn, gezondheidsproblemen op korte termijn, psychologische
problemen, sociale problemen en economische gevolgen (Trost et al, 2003).
Studies op internationaal niveau wijzen er echter op dat heel wat jonge kinderen
onvoldoende fysiek actief zijn. Heel wat kleuters halen de internationale norm van één
uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag niet. In Vlaanderen worden soortgelijke
resultaten waargenomen. Uit een Vlaamse studie van Cardon & De Bourdeaudhuij
(2008) bleek dat slechts acht procent van de vier- en vijfjarige kleuters de internationale
norm van één uur matige tot zware lichaamsbeweging per dag haalt. In België gaat het
grootste deel van de kleuters vanaf de leeftijd van twee en een half jaar naar school. De
school is dus een belangrijk kanaal voor de promotie van fysieke activiteit bij kleuters.
Via de school kunnen tevens de meeste ouders en hun kleuters bereikt worden (Cardon
& De Bourdeaudhuij, 2008; Pate et al, 2008).
Toch is niet enkel de hoeveelheid fysieke activiteit op school belangrijk, ook de
hoeveelheid fysieke activiteit binnen de thuisomgeving moet aangemoedigd worden.
Uit onderzoek bleek dat de Vlaams kleuters op weekenddagen minder bewegen dan op
weekdagen. Interventies die zich richten op de fysieke activiteit thuis zijn dus
noodzakelijk. Twee van de folders, die ontwikkeld zijn binnen het IDEFICS- project,
promoten de fysieke activiteit bij kinderen van twee tot acht jaar. De ene folder promoot
de dagelijkse fysieke activiteit, terwijl de andere folder zich richt op het beperken van
de tijd die kleuters voor de televisie doorbrengen. Het eerste doel van deze masterproef
is nagaan of de interventie gericht naar de thuisomgeving van de kleuters een effect
heeft op de hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters. Binnen de eerste
onderzoeksvraag wordt nagegaan of de kleuters waarvan de ouders een folder met
informatie ontvingen ter promotie van fysieke activiteit binnen de thuisomgeving
en een folder ter verlaging van het aantal uur televisie kijken, drie weken later een
hoger aantal stappen zetten dan de kleuters waarvan de ouders deze folders niet
ontvingen.
Onderzoeksvragen
Van Seymortier Wendy 2008-2009
24
Aanvullend wordt er binnen deze masterproef nagegaan of er een verschil is tussen de
hoeveelheid fysieke activiteit bij jongens en meisjes en of er een verschil is tussen de
hoeveelheid fysieke activiteit op weekdagen en de hoeveelheid fysieke activiteit op
weekenddagen. Ook wordt gepeild naar de appreciatie van de pedometer door de
kleuters.
Binnen verschillende vakgebieden werd onderzoek gedaan naar “message framing”.
Binnen de studie van Vansteenkiste et al (2004) bleek dat studenten beter bijleren
wanneer zij zich bevinden in een autonomie ondersteunende omgeving (Vansteenkiste
et al, 2004). Over het gebruik van message framing binnen de promotie van fysieke
activiteit bij kleuters kon geen literatuur terug gevonden worden. Om na te gaan of de
bevindingen uit andere vakgebieden ook zouden kunnen gelden bij de promotie van
fysieke activiteit bij kleuters werden er binnen deze masterproef twee verschillende
versies gemaakt van de folders: een intrinsiek- autonome folder en een intrinsiek-
controlerende folder. Binnen de tweede onderzoeksvraag wordt nagegaan of er een
verschil is in effectiviteit van de interventie ter promotie van fysieke activiteit
binnen de thuisomgeving en ter verlaging van het aantal uur televisie kijken,
tussen de kleuters waarvan de ouders de intrinsiek- autonome folders ontvingen en
de kleuters waarvan de ouders een intrinsiek- controlerende folders ontvingen.
Om na te gaan of er een verschil is in appreciatie van de folders naargelang de conditie
werd aan de ouders gevraagd de verschillende folders te evalueren. Verwacht wordt dat
de folders uit de autonoom- controlerende conditie op een andere manier zullen
geapprecieerd worden door de ouders dan de folders uit de intrinsiek- controlerende
conditie.
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
25
METHODOLOGIE
1.1 INLEIDING
De interventie van deze masterproef werd gerealiseerd in samenwerking met de
vakgroep sport- en bewegingswetenschappen van de Universiteit Gent. Dit onderzoek
bouwt verder op een voorgaand onderzoek van de vakgroep sport- en
bewegingswetenschappen van de Universiteit Gent in samenwerking met de Ehsal
hogeschool.
1.2 PROCEDURE EN PROEFGROEP
Bij de verzameling van de gegevens werd een indeling gemaakt in twee verschillende
groepen. Bij de eerste groep werd nagegaan of een interventie aan de hand van een
folder de hoeveelheid fysieke activiteit bij kinderen doet toenemen. Binnen deze eerste
groep werd de fysieke activiteit van de kleuters gedurende twee verschillende perioden
gemeten met behulp van een pedometer. Aan de ouders van de kleuters uit de
interventiegroep werd ook gevraagd een vragenlijst in te vullen die peilt naar de
appreciatie van de interventie. Binnen de tweede groep werd enkel de appreciatie van de
folder nagevraagd aan de hand van een vragenlijst. Binnen deze groep werd de
hoeveelheid fysieke activiteit niet gemeten.
1.2.1 Effectiviteitstudie
Voor het verzamelen van de gegevens met betrekking tot het stappenaantal werden de
directies van tien verschillende scholen persoonlijk gecontacteerd. De flowchart wordt
weergegeven in figuur 2. Alle directies van de tien scholen waren bereid om mee te
werken aan deze studie. Vervolgens werd contact opgenomen met de kleuterleidsters,
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
26
die bereid waren om mee te werken. De geselecteerde scholen zijn gelegen in de
provincie Oost- Vlaanderen1.
Aantal deelnemende scholen:10 Aantal gecontacteerde ouders: 172
Weigeren deelname / geen antwoord ouders: 81
Aantal deelnemende kleuters pretest : 91
Onvolledige gegevens pretest: 4
Onvolledige gegevens posttest / weigering deelname posttest: 6
Figuur 2: Flowchart van groep 1
1 Gemeentelijke basisschool “De start”, Berchem; Gemeentelijke basisschool “De start”, Ruien;
Gesubsidieerde Vrije Basisschool, Etikhove; Gesubsidieerde Vrije Basisschool, Schorisse;
Gesubsidieerde Vrije Basisschool, Nukerke; Gemeentelijke basisschool De kouter, Wortegem-
Petegem; Vrije basisschool, Berchem; Vrije basisschool Ruien, Kluisbergen; Vrije basisschool, Wortegem- Petegem; Basisschool Omer Wattez, Maarkedal
Aantal deelnemende kleuters posttest: 87
Interventie 2:
Intrinsiek –controlerende
conditie (N=26)
- pretest - interventie met behulp …van folder - posttest - vragenlijst appreciatie …folder
Interventie 1:
Intrinsiek – autonome
conditie (N=24)
- pretest - interventie met behulp …van folder - posttest - vragenlijst appreciatie ...folder
Controlegroep (N=31) - pretest - posttest
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
27
Alle kleuters uit de derde kleuterklas ontvingen een brief met informatie over het
onderzoek en een informed consent. Dit informed consent bevindt zich samen met de
informatiebrief in bijlage 1. De informatiebrief gaf de belangrijkste data mee waarop
getest zou worden en gaf de ouders ook het nut en het doel van het onderzoek mee.
In het totaal werden er 172 ouders van kleuters gecontacteerd. Een groep van 81 ouders
gaf geen antwoord en stuurde geen informed consent terug, bij hun kleuter kon dus geen
interventie uitgevoerd worden. In totaal namen er 91 kleuters deel aan de pretest. Vier
kleuters hadden gegevens op de pretest die onvolledig waren doordat de ouders het
registratieformulier niet volledig hadden ingevuld, door een lege batterij in de
stappenteller of door verlies van de stappenteller. De kleuters werden at random
toegewezen aan één van de drie condities: de controleconditie, de eerste
interventiegroep en de tweede interventiegroep. Bij de controlegroep (N=31) werd een
premeting en een postmeting uitgevoerd, zonder dat er een interventie werd uitgevoerd.
Bij de interventiegroepen (N=50) werd een premeting gedaan, hierop volgde een
informatieverspreiding via twee folders aan de ouders, met daaropvolgend een
postmeting. Zes kleuters hadden gegevens op de posttest die onvolledig waren doordat
de ouders het registratieformulier niet hadden ingevuld of door verlies van de
stappenteller. Het verschil tussen de folder bij de intrinsiek-autonome conditie en de
folder bij de intrinsiek-controlerende conditie wordt onder hoofdstuk 1.4, omschrijving
van de interventie verder uitgewerkt. Het registratieformulier bevindt zich in bijlage 2.
In tabel 1 zijn de gegevens voor leeftijd en geslacht van de steekproef die getest werd
met behulp van een pedometer weergegeven.
Tabel 1: Leeftijd en geslacht voor de 3 verschillende condities en de totale groep
Controle-
groep
intrinsiek –
autonome conditie
intrinsiek –
controlerende
conditie
Totaal
Leeftijd (jaren)
5.4 ± 0.3
5.5 ± 0.3
5.5 ± 0.3
5.5 ± 0.3
Totaal aantal
31
24
26
81
Aantal jongens / aantal meisjes
16 15
13 11
12 14
41 40
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
28
1.2.2 Peiling naar folderappreciatie
Voor het verzamelen van de gegevens over de appreciatie van de folder werden twaalf
scholen gecontacteerd, waarvan drie scholen hun deelname bevestigden. Alle
geselecteerde scholen zijn gelegen in de provincie Oost–Vlaanderen2. Alle leerlingen uit
de derde kleuterklas van deze scholen werden ingedeeld in twee verschillende condities.
De intrinsiek–autonome conditie en de intrinsiek- controlerende conditie Alle kleuters
kregen de twee folders, eigen aan de conditie waarin ze zich bevonden, mee naar huis
samen met een vragenlijst die peilt naar de appreciatie van de folder. Bij deze kleuters
werden geen metingen met behulp van een pedometer uitgevoerd. De gegevens over de
appreciatie van de folder uit de interventiegroepen van de eerste groep worden ook
gevoegd bij de analyses over de appreciatie van de folder (zie figuur 3).
weigeren deelname:1 geen reactie: 8
Aantal deelnemende scholen: 3 Aantal gecontacteerde kleuters:76
Figuur 3: Flowchart van de proefgroep voor de appreciatie van de folder
2 Katholiek Basisonderwijs Oudenaarde Sint-Pieter, Bevere; Katholiek Basisonderwijs Oudenaarde, Nederename; Katholiek Basisonderwijs Oudenaarde, Mater
Aantal gecontacteerde scholen, groep 1 : 12
Aantal deelnemende kleuters: 34
Intrinsiek – controlerende
conditie (N= 15) vragenlijst appreciatie folder
Intrinsiek – autonome
conditie (N= 19) vragenlijst appreciatie folder
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
29
1.3 MEETMETHODE
1.3.1 Effectiviteitstudie
Verschillende manieren kunnen aangewend worden voor het meten van fysieke
activiteit bij kleuters waaronder het gebruik van vragenlijsten, directe observatie, het
gebruik van pedometers en het gebruik van accelerometers. De keuze van de
meetmethode is afhankelijk van het doel van het onderzoek (Bassett, Mahar, Rowe &
Morrow, 2008).
Een eerste mogelijkheid voor het meten van fysieke activiteit bij kleuters is het afnemen
van een vragenlijst die peilt naar de hoeveelheid, duur en de intensiteit van fysieke
activiteit. Bij kleuters biedt het afnemen van deze vragenlijst een extra beperking,
aangezien de kleuter onmogelijk zelf de vragenlijst kan invullen, is het de taak van de
ouders of de voogd om deze opdracht te vervullen. Een probleem dat hierbij optreedt, is
dat vragenlijsten subjectief zijn en dat de ouder weinig juiste informatie kan verschaffen
over de hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuter op school, bij de grootouders, in de
sportclub, … Aangezien deze studie juist het doel heeft de fysieke activiteit van de
kleuter te meten gedurende de volledige dag, en niet enkel thuis, is de vragenlijst een
minder geschikte meetmethode (Altschuler et al, 2009; Bassett et al, 2008; Eisenmann
& Wickel, 2005).
Een tweede mogelijkheid voor het meten van fysieke activiteit bij kleuters is de directe
observatie. Binnen deze studie is directe observatie minder geschikt aangezien het een
arbeidsintensieve methode is. Bovendien is directe observatie niet haalbaar omdat
binnen deze studie de fysieke activiteit van vier volledige dagen wordt bepaald. Directe
observatie is meer geschikt voor korte metingen van fysieke activiteit (Pate et al, 2008).
Omwille van de beperkingen die de directe observatie en het gebruik van vragenlijsten
met zich mee brengen, wordt vaak geopteerd voor het gebruik van elektronische
toestellen. Toestellen die hiervoor in aanmerking komen zijn de pedometer en de
accelerometer. De pedometer en de accelerometer zijn populaire meetinstrumenten die
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
30
in een groot aantal studies werden gebruikt om de hoeveelheid fysieke activiteit bij
kleuters te meten. In vergelijking tot de accelerometer wordt de pedometer vaker
gebruikt omdat deze een lagere kost met zich meebrengt, eenvoudig is in gebruik, maar
toch betrouwbare en valide resultaten geeft. Recente studies tonen aan dat er een hoge
correlatie is tussen de hoeveelheid fysieke activiteit, gemeten met een pedometer en de
hoeveelheid fysieke activiteit, gemeten met een accelerometer (Bassett et al, 2008;
Cardon & De Bourdeaudhuij, 2007; Eisenmann & Wickel, 2005).
In deze studie werd de fysieke activiteit bij de kleuters gedurende vier opeenvolgende
dagen bepaald met behulp van een pedometer. De pedometer, ook stappenteller
genoemd, is een klein toestel dat gedragen wordt ter hoogte van de heup. De
stappenteller telt het aantal stappen dat een persoon zet. Binnenin bevindt zich een veer
die op en neer beweegt, naargelang de beweging van de heup. Deze beweging opent en
sluit een elektronisch circuit. Bij de sluiting van het circuit wordt telkens één stap
geregistreerd. Om correcte meetresultaten te bekomen is het belangrijk de pedometer
vertikaal op de heup te plaatsen, loodrecht met de grond (Bassett et al, 2008; Crouter,
Schneider & Bassett, 2005).
De ouders ontvingen een registratieformulier om elke avond het juiste aantal stappen te
noteren, voor het slapen gaan. De stappentellers werden op donderdag correct, vertikaal
op de heup en loodrecht met de grond, aangebracht bij de kleuters. Donderdag telde nog
niet mee als een meetdag, dit om de invloed van mogelijke gedragsveranderingen te
minimaliseren. De meting startte vanaf vrijdag tot en met maandag. Op deze manier
werden de gegevens verzameld van twee weekdagen (vrijdag, maandag) en twee
weekenddagen (zaterdag, zondag). Het meten van het aantal stappen gedurende vier
dagen geeft voldoende informatie om een beeld te vormen van de hoeveelheid fysieke
activiteit die kleuters gemiddeld uitvoeren (Reilly et al, 2008) Na de pretest werd aan de
proefpersonen uit de intrinsiek–autonome conditie en aan de proefpersonen uit de
intrinsiek-controlerende conditie een folder meegegeven afhankelijk van de groep
waarin deze zich bevonden. Drie weken na het uitdelen van de folder werd een posttest
uitgevoerd. De hoeveelheid fysieke activiteit werd opnieuw vier dagen lang (vrijdag,
zaterdag, zondag, maandag) gemeten met behulp van een pedometer.
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
31
1.3.2 Peiling naar folderappreciatie
Bij het tweede deel van deze studie werd er gebruik gemaakt van een vragenlijst. De
intrinsiek-autonome folders werden geëvalueerd door de ouders in de intrinsiek-
autonome conditie en de intrinsiek- controlerende folders werden geëvalueerd door de
ouders in de intrinsiek-controlerende conditie. Binnen de vragenlijst kwamen zeventien
verschillende items aan bod. Voor elk item waren er vijf verschillende antwoord-
mogelijkheden, gaande van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord. De items die
aan bod kwamen binnen de vragenlijst zijn de formulering van de informatie; de inhoud
van de folder; de duidelijkheid van de folder; de lay-out van de folder, het effect van de
folder en de evaluatie van het taalgebruik binnen de folder.
Vragen die gesteld werden zijn: “Ik vond de folder gemakkelijk te begrijpen; ik vond de
formulering in de folder goed; ik vond de folder interessant; ik vond de folder leerrijk;
ik vond de folder geloofwaardig; ik vond de informatie in de folder volledig; ik vond de
folder verwarrend; ik vond de folder correct; ik vond de folder inhoudelijk goed
opgesteld; ik vond de folder goed opgemaakt qua lay-out; ik heb de folder grondig
gelezen; ik heb de folder diagonaal gelezen; de informatie in de folder heeft mij
aangezet om mijn kind(eren) te stimuleren om meer te bewegen; ik zal de tips in de
folder gebruiken om mijn kind(eren) aan te zetten om meer te bewegen; ik vond de
folder een leuke manier om meer te weten te komen over het onderwerp; ik vond de
folder te directief; ik vond de lengte van de folder te lang” .
Aan de hand van deze verzamelde gegevens kan de appreciatie van de folder vergeleken
worden tussen de verschillende condities. De vragenlijst bevindt zich in bijlage 3. De
folders die binnen deze vragenlijst geëvalueerd worden bevinden zich in bijlage 4 en 5.
1.4 OMSCHRIJVING VAN DE INTERVENTIE
1.4.1 Doel van de interventie
Het doel van deze interventie is de hoeveelheid fysieke activiteit bij kleuters doen
stijgen, door het verlenen van informatie aan de ouders van deze kleuters. De interventie
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
32
bestaat uit twee folders. De eerste folder behandelt het onderwerp “tv, computer en
andere multimedia”, de tweede folder geeft meer informatie over fysieke activiteit. In de
eerste folder worden er concrete tips aangereikt om de kleuter minder tv te laten kijken
en de tijd voor de computer en andere multimedia te beperken. Dit gebeurt omdat te
veel tijd voor tv, computer en andere multimedia ervoor zorgt dat er minder tijd
beschikbaar is om in de tuin te spelen, te fietsen, te lopen en andere fysieke activiteiten
uit te voeren. De tweede folder geeft meer informatie over de fysieke activiteit op zich
en geeft concrete tips om meer fysieke activiteit in te passen in het dagelijkse leven van
de kleuter.
Elke folder heeft twee belangrijke functies. Enerzijds worden de ouders bewust gemaakt
van het probleem van een tekort aan fysieke activiteit, bijvoorbeeld: “Wist je dat voor
kinderen tussen 3 en 5 jaar de tijd die ze voor TV, computer, video, DVD, … moet
beperkt worden tot minder dan 1 uur per dag?” Anderzijds worden er concrete tips
aangereikt die de ouders in staat stellen hun kind meer te laten bewegen en minder tv te
laten kijken. Voorbeelden van een aantal concrete tips zijn: “Maak een TV-schema op;
wees samen met je kind actief; moedig de actieve keuzes van je kind aan”.
1.4.2 Intrinsiek- autonome folder versus intrinsiek- controlerende folder
Binnen elke conditie zijn er twee folders opgesteld. Deze folders zijn vertalingen uit de
IDEFICS studie (Haerens et al, 2008). Binnen beide condities wordt dezelfde informatie
en dezelfde tips gegeven aan de hand van dezelfde lay out en tekeningen. De enige
parameter die verschillend is tussen de twee condities is het taalgebruik. De hoofdtitels
bij de intrinsiek-autonome conditie zijn: “Je kan kiezen om tijd met je gezin door te
brengen in plaats van met multimedia!” en “Als ouder kan je je kind helpen om meer te
bewegen!”. Deze hoofdtitels zijn inhoudelijk hetzelfde bij de intrinsiek-controlerende
conditie, maar zijn taalkundig wel anders geformuleerd: “ Breng tijd door met je gezin
in plaats van met multimedia!” en “Help je kind om meer te bewegen!” Binnen de
intrinsiek- controlerende conditie worden de ouders op een directere manier
aangesproken in tegenstelling tot de intrinsiek-autonome conditie waar de ouders meer
vrijheid krijgen in hun keuze om hun kind aan te zetten tot meer fysieke activiteit en tot
Methodologie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
33
minder televisie kijken. De keuze van deze twee verschillende condities is gebaseerd op
het principe van “message framing” dat eerder uitgewerkt werd in de literatuurstudie
(Vansteenkiste et al, 2004)
1.5 STATISTISCHE ANALYSE
Na het verzamelen van de gegevens werden deze ingegeven in het statistisch
programma SPSS16.0. Via repeated measures werd getracht na te gaan of er een
evolutie is tussen de gegevens verzameld op de pretest en de gegevens verzameld op de
posttest, afhankelijk van de conditie. Op deze manier kan achterhaald worden of de
interventie effectief is. Indien de interventie effectief is, kan ook nagegaan worden of er
een verschil is tussen evolutie in de intrinsiek- autonome groep en de evolutie in de
intrinsiek- controlerende groep.
Voor elke variabele werden de uitschieters bepaald. Deze werden gecodeerd als missing
en worden dus niet verwerkt in de analyse.
Aan de hand van de gegevens, verzameld op de pretest en de posttest werden nieuwe
variabelen berekend. Het totaal van de weekdagen werd gemaakt voor de pretest en de
posttest. Ook de gegevens voor de weekenddagen werden opgeteld voor de pretest en
voor de posttest. Verder werd ook het gemiddelde genomen voor de weekdagen en de
weekenddagen. Dit werd gedaan voor de pretest en voor de posttest. Wanneer er slechts
gegevens beschikbaar waren voor één van de twee weekdagen of weekenddagen werden
deze gegevens gebruikt als gemiddelde waarde.
De gegevens die peilen naar de appreciatie van de folder, verzameld via de vragenlijst,
worden verwerkt aan de hand van beschrijvende statistiek.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
34
RESULTATEN
1 ANALYSE VAN DE INTERVENTIESTUDIE
1.1 BESCHRIJVENDE STATISTIEK
In tabel 2 worden de beschrijvende gegevens (gemiddelden en de standaarddeviaties)
van de onderzoeksvariabelen: leeftijd (in jaren); gemiddeld aantal stappen voor de vier
dagen (weekdagen en weekenddagen samen); gemiddeld aantal stappen voor de
weekenddagen en het gemiddeld aantal stappen voor de weekdagen weergegeven bij de
aanvang van het onderzoek. De analyses werden uitgevoerd met de gegevens die
verzameld werden op de pretest. Uit de analyses blijkt dat er bij de aanvang van de
studie geen significante verschillen waren tussen de controlegroep en de
interventiegroep. De gemiddelde leeftijd van de proefgroep bedroeg 5.47 ± 0.30 jaar. Er
werd geen significant verschil gevonden in leeftijd tussen de controlegroep en de
interventiegroep. Ook het gemiddeld aantal stappen voor de vier dagen (weekdagen en
weekenddagen samen); het gemiddeld aantal stappen voor de weekenddagen en het
gemiddeld aantal stappen voor de weekdagen waren niet significant verschillend tussen
de controlegroep en de interventiegroep bij de pretest. In tabel 3 worden dezelfde
analyses als in tabel 2 weergegeven, maar de analyses binnen tabel 3 spitsen zich
specifiek toe op de verschillen tussen de intrinsiek- autonome conditie en de intrinsiek-
controlerende conditie.
Voor geen enkele onderzochte variabele werd een significant verschil gevonden tussen
de gegevens van de controlegroep en de gegevens van de interventiegroep bij de pretest.
Ook bij de analyse van de gegevens van de intrinsiek- autonome interventiegroep en de
gegevens van de intrinsiek- controlerende interventiegroep werden geen significante
verschillen gevonden. De gegevens bij de aanvang van de studie waren dus voldoende
homogeen om er verdere analyses op uit te voeren.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
35
Tabel 2: Resultaten voor fysieke activiteit, op de pretest, verschil tussen interventiegroep en controlegroep
M= gemiddelde; SD= standaarddeviatie
Volledige
proefgroep
Controlegroep
Interventie
groep
Controlegroep
versus
interventie
groep
Controlegroep versus
interventie
groep
M ± SD M ± SD M ± SD t Significantie
Leeftijd
5.47 ± 0.30
5.43 ± 0.30
5.50 ± 0.29
-0.865
0.391
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
4 dagen
10024 ± 3116
10150 ± 3089
9934 ± 3170
0.285
0.777
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
weekend
9229 ± 3543
9033 ± 3433
9368 ± 3655
-0.391
0.454
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
week
10861 ± 3549
11267 ± 3804
10620 ± 3407
0.754
0.697
niet significant
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
36
Tabel 3: Resultaten voor fysieke activiteit, op de pretest, verschil naargelang interventiegroep
M= gemiddelde; SD= standaarddeviatie
Volledige
interventie-
groep
Intrinsiek –
autonome
interventiegroep
Intrinsiek-
controlerende
interventiegroep
Verschil
naargelang
interventie-
groep
Intrinsiek- autonome
versus intrinsiek-
controlerende
interventiegroep
M ± SD M ± SD M ± SD t Significantie
Leeftijd
5.50 ± 0.29
5.52 ± 0.28
5.47 ± 0.31
0.604
0.549
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
4 dagen
9934 ± 3170
9638 ± 3313
10246 ± 3066
-0.610
0.546
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
weekend
9368 ± 3655
8871 ± 4063
9890 ± 3190
-0.895
0.377
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
week
10620 ± 3407
10547 ± 3350
10685 ± 3522
-0.141
0.889
niet significant
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
37
Uit de resultaten van tabel 4 kan geconcludeerd worden dat er geen significante
verschillen waren voor de meetresultaten bij de pretest naargelang geslacht. De
hoeveelheid fysieke activiteit, gemeten bij de aanvang van deze studie, was dus niet
significant verschillend bij jongens dan bij meisjes. Dit geldt zowel voor de weekdagen
als voor de weekenddagen.
Tabel 4: Resultaten voor fysieke activiteit, bij aanvang van de studie, verschil naar
geslacht
Jongens Meisjes Jongens versus
meisjes
M ± SD M ± SD t / significantie
Gemiddeld aantal stappen / dag
(4 dagen)
10077 ±
3472
9970 ±
2764
t= 0.142
p- waarde= 0.887
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
(weekend)
9148 ±
3726
9310 ±
3402
t= -0.19
p- waarde= 0.850
niet significant
Gemiddeld aantal stappen / dag
(week)
11239 ±
3940
10483 ±
3116
t= 0.940
p- waarde= 0.350
niet significant
M= gemiddelde; SD= standaarddeviatie
De gemiddelden en de standaarddeviaties voor een gemiddelde dag worden
weergegeven in tabel 5. Uit de resultaten blijkt dat het aantal stappen op weekdagen
significant verschillend was van het aantal stappen op weekenddagen. Op een
gemiddelde weekdag bedroeg het gemiddeld aantal stappen 10818 ± 3583, terwijl dit op
een gemiddelde weekenddag 9229 ± 3543 bedroeg.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
38
Tabel 5: Resultaten voor fysieke activiteit, bij aanvang van de studie, verschil tussen
weekdagen en weekenddagen
weekdag weekenddag Paired sample t-test
M ± SD M ± SD t / significantie
Gemiddeld aantal stappen
per dag
10818 ± 3583 9229 ± 3543 t= 3.845 /
<0.001= significant
M= gemiddelde; SD= standaarddeviatie
In tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de mening van de kleuter over het dragen
van de pedometer. Aan de ouders werd gevraagd hoe hun kind het vond om de
pedometer te dragen. De resultaten verschilden niet erg op de pretest en de posttest. Het
grootste deel van de kinderen vond het dragen van de pedometer leuk tot zeer leuk. Op
de pretest gaf 86% van de ouders aan dat hun kind het dragen van een pedometer leuk
tot zeer leuk vond. Bij de posttest was dit gedaald tot 82 %. Slechts 4.5 % van de ouders
gaf bij de pretest aan dat hun kind het dragen van de pedometer vervelend tot zeer
vervelend vond. Bij de posttest daalde dit aantal tot 1.5 %.
Tabel 6: Appreciatie van de pedometer door de kleuter op de pretest en op de posttest
1.2 EVALUATIE VAN DE INTERVENTIE
Het doel binnen dit onderzoek was nagaan of de kleuters waarvan de ouders een folder
met informatie ontvingen ter promotie van fysieke activiteit binnen de thuisomgeving
Pretest (N= 76) Posttest (N= 66)
zeer vervelend 1 /
vervelend 2 1
niet leuk en niet vervelend 8 11
Leuk 36 33
zeer leuk 29 21
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
39
en ter verlaging van het aantal uur televisie kijken, drie weken later een hoger aantal
stappen zetten dan de kleuters waarvan de ouders deze folder niet ontvingen
1.2.1 Verschil in evolutie van het aantal stappen tussen de controlegroep en de
interventiegroep
Het verschil in evolutie van het aantal stappen tussen de controlegroep en de
interventiegroep wordt in volgende tabel weergegeven. In tabel 7 worden de gegevens
weergegeven voor het gemiddeld aantal stappen voor de vier dagen; het gemiddeld
aantal stappen voor de weekenddagen en het gemiddeld aantal stappen voor de
weekdagen.
Er werd geen significant verschil gevonden tussen de hoeveelheid fysieke activiteit op
de pretest en de hoeveelheid fysieke activiteit op de posttest voor het gemiddelde van de
vier meetdagen en voor het gemiddelde van de weekenddagen. Voor de gemiddelden
van de weekdagen werd wel een significant verschil gevonden tussen de hoeveelheid
fysieke activiteit op de pretest en de hoeveelheid fysieke activiteit op de posttest.
De hoeveelheid fysieke activiteit was significant hoger op de posttest dan op de prestest.
De evolutie in de hoeveelheid fysieke activiteit was niet afhankelijk van de groep
waarin de kleuter zich bevond. Zowel voor het gemiddelde van de vier meetdagen, het
gemiddelde van de weekdagen als het gemiddelde van de weekenddagen evolueerden
de kleuters uit de interventiegroep op dezelfde manier als de kleuters uit de
controlegroep.
De hoeveelheid fysieke activiteit van de kleuters bij deze studie was dus niet gestegen
na het doorlopen van de interventie wanneer de resultaten bekeken werden voor het
gemiddelde van de vier dagen, voor het gemiddelde van de weekdagen en voor het
gemiddelde van de weekenddagen.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
40
Tabel 7: gemiddelden en analyses van de gegevens voor het gemiddelde van 4 meetdagen, weekenddagen en weekdagen
PRETEST POSTTEST
controle
groep
interventie
groep
totaal controle
groep
interventie
groep
totaal F- waarde /
p- waarde
M ± SD M ± SD M ± SD M ± SD M ± SD M ± SD
Hoofdeffect: tijd 9949 ±
3027
10196 ±
2943
F= 0.634 /
0.429, niet significant
Gemiddeld
aantal stappen /
dag
4 dagen
Interactie-effect: tijd x
groep
10086 ±
3125
9841 ±
2988
11061 ±
2989
9523 ±
2763
F= 2.462 /
0.122, niet significant
Hoofdeffect van tijd 9198 ±
3487
8974±
3006
F= 0.094 /
0.760, niet significant
Gemiddeld
aantal stappen /
dag
weekend
Interactie-effect: tijd x
groep
9007 ±
3493
9347 ±
3525
9431 ±
3250
8618 ±
2796
F= 1.352 /
0.249, niet significant
Hoofdeffect van tijd 10739 ±
3548
11589 ±
3909
F= 4.074 /
0.048, significant
Gemiddeld
aantal stappen /
dag
week
Interactie-effect: tijd x
groep
11167 ±
3835
10454 ±
3361
12691 ±
3550
10854 ±
4004
F= 1.389 /
0.243, niet significant
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
41
Het invoeren van een covariaat had geen effect op de resultaten. Zowel de covariaat
“school” als de covariaat “leeftijd” werd ingevoerd als covariaat. In tabel 8 worden de
resultaten weergegeven van het effect van de verschillende covariaten voor het
gemiddeld aantal stappen per dag; het gemiddeld aantal stappen tijdens het weekend en
het gemiddeld aantal stappen tijdens de week.
Tabel 8: effect van covariaten “school” en “leeftijd”
covariaat F- waarde p- waarde
school
0.698 0.407, niet significant Gemiddeld aantal stappen / dag
4 dagen leeftijd
0.074 0.787, niet significant
school
0.134 0.715, niet significant Gemiddeld aantal stappen / dag
weekend leeftijd
0.197 0.659, niet significant
school
0.734 0.394, niet significant Gemiddeld aantal stappen / dag
week leeftijd
0.002 0.962, niet significant
1.2.2 ….. Verschil in evolutie van het aantal stappen tussen de intrinsiek-
autonome interventiegroep en de intrinsiek- controlerende interventiegroep
In tabel 9 worden de resultaten weergegeven van de analyses die uitgevoerd werden om
na te gaan of er een verschil is tussen de twee interventiegroepen, namelijk de
intrinsiek- autonome en de intrinsiek- controlerende interventiegroep.
Uit voorgaande analyses bleek reeds dat er in deze studie geen significant verschil was
tussen de controlegroep en de interventiegroep. Uit tabel 9 kan geconcludeerd worden
dat er binnen deze interventiestudie geen verschil werd gevonden tussen de gegevens
van de kleuters uit de intrinsiek– autonome interventiegroep en de kleuters uit de
intrinsiek– controlerende interventiegroep. Beide groepen evolueerden op éénzelfde
manier en het effect was niet afhankelijk van de groep waarin de kleuter zich bevond.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
42
Tabel 9: evolutie van de hoeveelheid fysieke activiteit naargelang interventiegroep
PRETEST
POSTTEST
intrinsiek-
autonome
interventie
intrinsiek
controlerende
interventie
intrinsiek
autonome
interventie
intrinsiek
controlerende
interventie
F- waarde /
significantie
Gemiddeld
aantal
stappen / dag
4 dagen
9638 ±
3313
10245 ±
3066
9627 ±
2773
9613 ±
3012
F= 0.436 /
0.514, niet
significant
Gemiddeld
aantal
stappen / dag
weekend
8871 ±
4063
9890 ±
3190
8115 ±
2861
9098 ±
3179
F= 0.045 /
0.833, niet
significant
Gemiddeld
aantal
stappen / dag
week
10547 ±
3350
10685 ±
3522
11148 ±
3668
10684 ±
4318
F= 1.019 /
0.319, niet
significant
2 EVALUATIE VAN DE FOLDERAPPRECIATIE
2.1 BESCHRIJVENDE STATISTIEK
Bij de peiling naar de folderappreciatie werden zestien verschillende vragen gesteld aan
de ouders. Aan de hand van een factoranalyse werd nagegaan welke vragen samen één
item kunnen vormen. De resultaten van de factoranalyse worden in tabel 10
weergegeven. De enquêtes werden hoofdzakelijk ingevuld door de moeders van de
kleuter. In totaal vulden 63 vrouwen de enquête in tegenover 8 mannen.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
43
Tabel 10: resultaten van de factoranalyse met betrekking tot de appreciatie van de folder
Component
1 2 3 4 5
Ik vond de folder verwarrend
-0.785
Ik vond de folder geloofwaardig
0.740 0.342
Ik vond de formulering in de folder goed
0.714 0.401
Ik vond de informatie in de folder volledig
0.695 0.412
Ik vond de folder correct
0.687 0.516
Ik vond de folder inhoudelijk goed
opgesteld
0.631 0.325 0.511
Ik vond de folder interessant
0.561 0.383 0.505
De informatie in de folder heeft mij
aangezet om mijn kind(eren) te stimuleren
om meer te bewegen
0.871
Ik zal de tips in de folder gebruiken om
mijn kind(eren) aan te zetten om meer te
bewegen
0.353 0.794
Ik vond folder goed opgemaakt qua lay-out
0.850
Ik vond de folder een leuke manier om meer
te weten te komen over het onderwerp
0.526 0.689
Ik vond de folder leerrijk
0.453 0.523 0.546
Ik heb de folder grondig gelezen
0.861
Ik heb de folder diagonaal gelezen
-0.815
Ik vond de folder te directief
-0.867
Ik vond de folder gemakkelijk te begrijpen
0.479 0.539
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
44
2.2 ANALYSE VAN DE FOLDERAPPRECIATIE
2.2.1 Analyse: grondig lezen van de folder
Na het omscoren van de score op “ik heb de folder diagonaal gelezen” werd deze
samengeteld met de stelling “ ik heb de folder grondig gelezen”. De chronbach Alpha
coëfficiënt van deze component bedroeg 0.59. Aangezien er slechts twee vragen
opgenomen zijn binnen deze component is een waarde van 0.59 zeker voldoende.
Uit de analyses blijkt dat ouders van de kleuters uit de intrinsiek- autonome groep
dezelfde score haalden als de ouders van de kleuters uit de intrinsiek – controlerende
groep. Er kon dus geen verschil waargenomen worden tussen de twee verschillende
groepen. De Levene’s test was niet significant (F=0.394; p- waarde= 0.533) en de t-
waarde bleek ook niet significant (t= -1.614; p- waarde= 0.112).
De verdeling van de scores voor de component “grondig gelezen” wordt weergegeven
in onderstaande tabel.
Tabel 11: verdeling van de component: grondig gelezen
2.2.2 Analyse: duidelijkheid van de folder
De vragen “ik vond de formulering in de folder goed” en “ik vond de folder
gemakkelijk te begrijpen” vormen samen de component “duidelijkheid van de folder”.
De chronbach Alpha coëfficiënt bedroeg 0.66. Aangezien er slechts twee vragen
opgenomen zijn binnen deze component is een waarde van 0.66 goed.
De resultaten voor de twee interventiegroepen waren niet verschillend van elkaar. De
Levene’ s test was niet significant (F= 0.926; p waarde=0.340) en de t- waarde was ook
niet significant (t- waarde= 0.105; p- waarde= 0.917).
aantal percentage
Niet akkoord tot helemaal niet akkoord (score: 1 tot 4) 3 5.1%
Soms akkoord, soms niet akkoord (score: 5 tot 7) 27 45.8%
Akkoord tot helemaal akkoord (score 8 tot 10) 29 49.1%
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
45
Het grootste deel van de ouders vond de folder duidelijk opgesteld. Slechts drie
personen gaven aan dat zij soms akkoord, soms niet akkoord gingen over de stelling: “ik
vond de folder gemakkelijk te begrijpen”. De overige 63 ouders vonden de folder
gemakkelijk te begrijpen.
Bij de stelling “ik vond de formulering in de folder goed” ging één ouder helemaal niet
akkoord met de stelling, een andere ouder ging niet akkoord en zes ouders gaven aan
soms akkoord, soms niet akkoord te gaan met de stelling. Het grootste deel van de
ouders, 89 %, gaf aan dat zij geen problemen ondervonden met de formulering van de
folder. Er waren geen verschillen waarneembaar tussen de intrinsiek- autonome groep
en de intrinsiek- controlerende groep.
2.2.3 Analyse: inhoud van de folder
De vragen “ik vond de informatie in de folder volledig”, “ ik vond de folder inhoudelijk
goed opgesteld”, “ik vond de folder interessant”, “ik vond de folder een leuke manier
om meer te weten te komen over het onderwerp” en “ ik vond de folder leerrijk” vormen
samen de component “inhoud van de folder” Deze vragen kunnen zeker samen
genomen worden, aangezien zij een Chronbach Alpha coëfficiënt van 0.90 scoren.
De score op de component “inhoud van de folder” was significant verschillend tussen
de intrinsiek- controlerende conditie en de intrinsiek- autonome conditie. De Levene’s
test was niet significant (F= 0.598; p- waarde= 0.442). De t –waarde was significant (t=
-2.614; p– waarde= 0.011). De intrinsiek- controlerende interventie (20.50 ± 2.83)
scoorde hoger op deze component dan de intrinsiek- autonome interventie (18.33 ±
3.77). De ouders uit de controlerende interventiegroep zijn dus beter tevreden over de
inhoud dan de ouders uit de autonome interventiegroep. Bij elke stelling werd er een
significant verschil of een trend tot significantie waargenomen. De resultaten per
stelling worden samen met de gemiddelden weergegeven in tabel 12.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
46
Tabel 12: t –test voor de stelling over inhoud van de folder
t-test for Equality of
Means
Intrinsiek-
autonome
interventie
Intrinsiek-
controlerende
interventie
t significantie
ik vond de informatie in
de folder volledig
3.79 ± 0.143
4.12 ± 0.133
-1.757
0.089= trend tot
significantie
ik vond de folder
inhoudelijk goed
opgesteld
3.76 ± 0.157
4.16 ± 0.111
-2.061
0.043
significant
ik vond de folder
interessant
3.67 ± 0.161
4.12 ± 0.117
-2.295
0.025
significant
ik vond de folder een
leuke manier om meer te
weten te komen over het
onderwerp
3.55 ± 0.163
4.12 ± 0.117
-2.872
0.006
significant
ik vond de folder leerrijk
3.58 ± 0.151
3.94 ± 0.137
-1.783
0.079= trend tot
significantie
2.2.4 Analyse: geloofwaardigheid van de folder
De vraag “ik vond de folder verwarrend” werd omgescoord en vormt samen met de
vraag “ik vond de folder geloofwaardig”en “ik vond de folder correct” de component
“geloofwaardigheid van de folder”. De Chronbach Alpha coëfficiënt bedroeg 0.75, de
vragen kunnen dus zonder problemen samen worden gevoegd tot één item.
De Levene’s test was niet significant (F=1.456; significantie= 0.232) en de independent
samples t- test bleek niet significant maar vertoonde wel een trend tot significantie (t= -
1.817; significantie= 0.074). Opnieuw scoorde de intrinsiek- controlerende conditie
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
47
(12.72 ± 1.57) beter dan de intrinsiek- autonome conditie (11.85 ± 2.22). De resultaten
per stelling worden samen met de gemiddelden weergegeven in tabel 13.
Tabel 13: t- test over de stellingen over geloofwaardigheid van de folder
t-test for Equality of Means
Intrinsiek-
autonome
interventie
Intrinsiek-
controlerende
interventie
t significantie
Omgescoord: ik
vond de folder
verwarrend
4.06 ± 1.16
4.38 ± 0.75 1.793 0.079; trend tot
significantie
Ik vond de folder
geloofwaardig
4.03 ± 0.637 -0.783 0.437, niet significant
Ik vond de folder
correct
3.88 ±0.14
4.19 ± 0.11 -1.735 0.088, trend tot
significant
Het grootste deel van de ondervraagden, namelijk 89%, vond de folder geloofwaardig.
Slecht één ondervraagde (1.5%) vond de folder niet geloofwaardig. Een minderheid van
7.7% vond de folder verwarrend, 83.1% daarentegen vond de folder niet verwarrend. De
meeste ondervraagden (86.2%) vonden de informatie in de folder correct. Een
minderheid (3.1%) was niet akkoord tot helemaal niet akkoord met de stelling “ik vond
de folder correct”.
2.2.5 Analyse: effectiviteit van de folder
Bij de stellingen“De informatie in de folder heeft mij aangezet om mijn kind(eren) te
stimuleren om meer te bewegen” en “Ik zal de tips in de folder gebruiken om mijn
kind(eren) aan te zetten om meer te bewegen” werd geen significant verschil gevonden
tussen de verschillende condities. Een overzicht van de antwoorden wordt weergegeven
in tabel 14.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
48
Tabel 14: overzicht antwoorden effectiviteit van de folder
De informatie in de folder heeft
mij aangezet om mijn kind(eren)
te stimuleren om meer te
bewegen
Ik zal de tips in de folder
gebruiken om mijn
kind(eren) aan te zetten
om meer te bewegen
helemaal niet akkoord 8 2
niet akkoord 9 6
soms akkoord, soms
niet akkoord
26 18
akkoord 19 31
helemaal akkoord 4 8
2.2.6 Analyse: directheid van de folder
De scores bij de stelling “ik vond de folder te directief” tonen een significant verschil
tussen de intrinsiek- controlerende groep en de intrinsiek- autonome groep. De Levene’s
test was niet significant (F= 3.493; p- waarde= 0.066) en de t- waarde bleek significant
(t- waarde= -2.163; p- waarde= 0.034).
Tabel 13: vergelijking intrinsiek- autonome groep versus intrinsiek- controlerende groep
Intrinsiek-
autonoom
Intrinsiek -
controlerend
Totale
interventiegroep
helemaal niet akkoord 10 6 16
niet akkoord 10 8 18
soms akkoord, soms niet
akkoord
7 6 13
akkoord 5 5 10
helemaal akkoord / 6 6
Een groot deel van de ouders uit de intrinsiek- autonome groep, namelijk 62.5%, was
helemaal niet akkoord tot niet akkoord met de stelling “ik vond de folder te directief”.
Resultaten
Van Seymortier Wendy 2008-2009
49
Bij de intrinsiek- controlerende groep was dit slechts 45.2%. Bij de intrinsiek-
controlerende interventiegroep vond 35.5% van de ondervraagden de folder te directief
tegenover 15.6% in de intrinsiek- autonome interventiegroep. De autonome folder werd
dus door de ouders gezien als minder directief. Onderstaande tabel geeft de verdeling
weer tussen de beide groepen.
2.2.7 Analyse: lengte van de folder en lay-out van de folder
De lengte van de folders was binnen beide condities dezelfde. De lengte van de folder
wordt door de meeste ouders van de kinderen, namelijk 88.5%, gezien als juist lang
genoeg. Slechts 4.9% van de ouders gaven aan dat zij de folder te kort vinden,
daarentegen vond 6.6% van de ondervraagden de folder te lang.
Ook de lay-out was binnen de beide interventies hetzelfde. Een groep van 4.6% van de
ouders ging niet akkoord met de stelling “ik vond de folder goed opgemaakt qua lay-
out. Het grootste deel van de ondervraagden, 78.5%, ging akkoord tot helemaal akkoord
met de stelling.
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 50
DISCUSSIE
Binnen deze masterproef werd de effectiviteit van een interventie, die zich richt op het
promoten van fysieke activiteit bij kleuters uit de derde kleuterklas via de
thuisomgeving nagegaan. De interventie bestond uit het meegeven van twee
verschillende folders voor de ouders: een folder ter verhoging van de hoeveelheid
fysieke activiteit bij de kleuters en een folder ter verlaging van het aantal uren dat door
de kleuters voor de televisie of andere multimedia werd doorgebracht. Deze folders zijn
ontworpen voor de “Identification and prevention of Dietay –and lifestyle- induced
health EFfects In Children and infantS”- studie. De hoeveelheid fysieke activiteit werd
bij de aanvang van de studie, op de pretest, bepaald met behulp van een pedometer en
vervolgens ook drie weken na het uitvoeren van de interventie, op de posttest. Er werd
verwacht dat de evolutie van het aantal stappen verschillend zou zijn tussen de kleuters
waarvan de ouders de folders hadden meegekregen en de kleuters waarvan de ouders
geen folders hadden meegekregen.
Uit de analyses blijkt echter dat de evolutie bij de kinderen waarvan de ouders folders
hadden meegekregen niet significant verschillend was van de evolutie bij de kinderen
waarvan de ouders geen folders hadden meegekregen. De kleuters waarvan de ouders de
folders ontvingen, evolueerden dus op éénzelfde manier als de kleuters waarvan de
ouders geen folders ontvingen. Dit geldt voor het gemiddelde van de vier meetdagen,
voor het gemiddelde van de weekdagen en voor het gemiddelde van de weekenddagen.
Er kon dus geen effect van de interventie waargenomen worden bij deze studie.
Deze masterproef richtte zich op de thuisomgeving van de kleuters. Vele interventies
richten zich op de schoolomgeving van de kleuters en op het veranderen van de
omgevingsfactoren binnen deze schoolomgeving. Studies over de effectiviteit van
interventies die zich enkel richten op de thuisomgeving zijn schaars. Bij de studie van
Sääkslahti (2005), uitgevoerd in Finland bleek dat een “family based” interventie een
significant effect had op de hoeveelheid intense fysieke activiteit bij de kinderen. De
hoeveelheid intense fysieke activiteit nam in de interventiegroep toe met de leeftijd
terwijl er in de controlegroep geen stijging waarneembaar was. Bovendien speelden de
kinderen na het doorlopen van de interventie meer buiten. De kinderen binnen deze
studie hadden een gemiddelde leeftijd van 4.5 jaar. De interventie duurde drie jaar lang
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 51
en startte met een informatiesessie waarbij het belang van fysieke activiteit voor de
ouders geschetst werd. Daarenboven ontvingen de ouders van de kleuters twee maal per
jaar schriftelijk informatiemateriaal, bijvoorbeeld posters, een activiteitenbord en
artikels omtrent fysieke activiteit (Sääkslahti, 2005). Binnen de review van Van Sluijs et
al (2008), die zich richt op kinderen en niet specifiek op kleuters, bleek echter dat er
geen evidentie kon gevonden worden voor het gebruik van “family based” interventies
(Van Sluijs et al, 2008). De resultaten uit deze studie sluiten zich aan bij de bevindingen
van Van Sluijs et al (2008) aangezien er geen significant verschil gevonden werd tussen
de kinderen waarvan de ouders de folders ontvingen en de kinderen waarvan de ouders
geen folders ontvingen. De bevindingen van deze studie zijn tegenovergesteld aan de
bevindingen van Sääkslahti (2005). Uit een vergelijking tussen de interventie binnen
deze studie en de interventie van Sääkslahti (2005) blijkt dat laatstgenoemde interventie
veel uitgebreider is: de interventie liep gedurende drie jaar terwijl het effect van de
interventie binnen deze studie reeds drie weken na het uitdelen van de folders gemeten
werd. De ouders werden binnen de studie van Sääkslahti meermaals aangesproken:
tweejaarlijks ontvingen zij informatie terwijl de ouders binnen deze studie slechts één
maal informatiefolders ontvingen. De resultaten binnen deze studie konden geen
evidentie leveren voor het gebruik van “family based” interventies. Toch moet binnen
verder onderzoek nagegaan worden of er toch geen effect kan bereikt worden met deze
interventie in een andere vorm (bijvoorbeeld aangevuld met een informatieavond) of
een andere duur (bijvoorbeeld een langere tijdsperiode).
De hoeveelheid fysieke activiteit op de pretest was niet significant verschillend van de
hoeveelheid fysieke activiteit op de posttest wat betreft het gemiddelde van de vier
meetdagen en het gemiddelde van de weekenddagen. Het aantal stappen gedurende
weekdagen op de pretest was echter wel significant lager dan het aantal stappen
gedurende weekdagen op de posttest. De meeste tijd brengen de kleuters op school door
gedurende de weekdagen. Dit wijst erop dat de hoeveelheid fysieke activiteit binnen de
schoolomgeving hoger was op de posttest dan op de pretest. Aangezien deze interventie
zich richt naar de thuisomgeving van de kleuter, en er geen verschil werd waargenomen
tussen de controlegroep en de interventiegroep kan deze stijging niet toegeschreven
worden aan de interventie. Een mogelijke verklaring voor deze verschillen tussen de
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 52
hoeveelheid fysieke activiteit op de pretest en de posttest is de setting van de studie. De
proefpersonen werden verzameld in tien verschillende Oost- Vlaamse scholen. In een
aantal scholen liep op het moment van de posttest een projectweek, waardoor er minder
sedentaire activiteiten waren binnen de schoolomgeving. Aangezien de proefpersonen
slechts uit tien verschillende Oost-Vlaamse scholen gerekruteerd werden, hebben
wijzigingen in de hoeveelheid fysieke activiteit in enkele scholen onmiddellijk een
groot effect op de resultaten. Om dit te vermijden zouden meer kleuterscholen moeten
betrokken zijn in deze studie. Op deze manier zullen veranderingen binnen één school,
bijvoorbeeld een projectweek, minder effect hebben op de totale resultaten. Het werken
via meerdere scholen is echter praktisch moeilijker haalbaar binnen een masterproef
omdat dit meer tijd vergt, maar zou binnen verder onderzoek aangewezen zijn.
Binnen de interventiegroep werden de twee verschillende condities met elkaar
vergeleken. De ouders uit de eerste interventiegroep ontvingen de folders met zinnen
als: “je kan kiezen”; “Waarom zou je ervoor kiezen”; “5 tips die je kunnen helpen om
…”; “je kan je kind belonen”; … Op deze manier worden de ouders op een autonomie
ondersteunende manier benaderd. De ouders binnen de tweede interventiegroep
ontvingen de folders met zinnen als: “Breng tijd door met je gezin”; “Gebruik volgende
5 tips om…”; “Je zou je kind moeten belonen”; … Deze folders benaderen de ouders op
een controlerende manier. Uit de analyses over de appreciatie van de folder blijkt dat
ouders de controlerende folders, zoals verwacht, ervaren als directer dan de autonomie
ondersteunende folders. De activiteitsgraad van de kleuters waarvan de ouders de
controlerende folders ontvingen was echter niet significant verschillend van de
activiteitsgraad van de kleuters waarvan de ouders de autonomie ondersteunende folders
ontvingen. Zowel voor het gemiddeld aantal stappen van de vier meetdagen; het
gemiddeld aantal stappen van de weekdagen als voor het gemiddeld aantal stappen van
de weekenddagen kon geen verschil waargenomen worden.
In de literatuur konden ook geen andere studies gevonden worden die zich specifiek
richten op “message framing” binnen de promotie van fysieke activiteit bij kleuters. Een
vergelijking met andere studies binnen éénzelfde vakgebied was hier dus niet mogelijk.
Uit de studie van Vansteenkiste et al (2004) bleek dat studenten tussen negentien en
twintig jaar beter presteerden in een autonomie ondersteunende omgeving. Toegepast
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 53
op deze masterproef werd verwacht dat kleuters van wie de ouders de autonomie
ondersteunende folders ontvingen een hoger aantal stappen zouden zetten op de posttest
dan de kleuters die de controlerende folders ontvingen. De studie toonde echter geen
verschil in het aantal stappen tussen de beide condities. Verder onderzoek is echter
nodig om zekerheid te bieden. Binnen verder onderzoek is het aangewezen een grotere
doelgroep te betrekken, zodanig dat de studie een grotere power heeft.
In verder onderzoek moet ook worden nagegaan wat de ideale tijdsperiode is tussen het
uitdelen van de folders aan de ouders en het meten van de fysieke activiteit bij de
kleuters om een effect waar te nemen. Enerzijds mag de periode tussen het uitdelen van
de informatie en het meten van de hoeveelheid fysieke activiteit niet te lang zijn, zodat
een eventueel effect van deze interventie nog niet verloren gegaan is. Anderzijds mag de
periode tussen het uitdelen van de informatie en het meten van de hoeveelheid fysieke
activiteit niet te kort zijn, zodat de ouder voldoende tijd heeft om de informatie te
verwerken en deze te gebruiken. Bovendien is het doel van deze interventie tips geven
die de hoeveelheid fysieke activiteit bij de kleuter doen toenemen op een langere
termijn. Een mogelijk effect zou dus ook op langere termijn moeten kunnen nagegaan
worden. Bovendien werd de fysieke activiteit van de kleuters binnen deze studie
gemeten met behulp van een pedometer. De intensiteit van de fysieke activiteit kan aan
de hand van een meting met een pedometer niet achterhaald worden. In deze studie
kunnen dus enkel besluiten genomen worden met betrekking tot de hoeveelheid fysieke
activiteit, namelijk het aantal stappen per dag.
Het gemiddeld aantal stappen per dag bij de aanvang van deze studie bedroeg 10,024 ±
3,116. Uit een studie van Cardon & De Bourdeaudhuij (2008) bleek dat het aantal
stappen van de Vlaamse vijfjarige kleuters 9,980 ± 2,605 stappen per dag was. De
resultaten van deze studie bevestigen dus de gegevens die eerder gevonden werden in
Vlaamse studies. Uit de resultaten van deze masterproef blijkt tevens dat de
internationale norm van één uur matige tot intense fysieke activiteit die overeenkomt
met 13,874 stappen per dag door het grootste deel van de kleuters niet werd gehaald.
Amper 23 % van de kleuters haalde de internationale norm van 13,874 stappen per dag.
Dit was wel een stuk hoger dan de 8% binnen de studie van Cardon & De
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 54
Bourdeaudhuij. Het verzamelen van de gegevens in slechts tien verschillende scholen is
een mogelijke verklaring voor dit verschil. Het betrekken van een groter aantal scholen
zou zorgen voor een grotere spreiding binnen de gegevens. Wanneer de fysieke
activiteit, bijvoorbeeld tijdens de les lichamelijke opvoeding in deze scholen juist hoog
is, wordt er automatisch een hoger aantal stappen gehaald door de kleuters. Het
betrekken van een groter aantal scholen zou zorgen voor meer spreiding tussen de
gegevens (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008).
De interventie binnen deze masterproef richtte zich op de thuisomgeving van de
kleuters. Aangezien uit studies binnen Vlaanderen reeds gebleken is dat de hoeveelheid
fysieke activiteit op weekenddagen lager is dan de hoeveelheid fysieke activiteit op
weekdagen, zou een interventie die zich richt op de thuisomgeving wel effectief kunnen
zijn. Niet alle uitgevoerde studies tonen echter een verschil aan tussen de hoeveelheid
fysieke activiteit op weekdagen en de hoeveelheid fysieke activiteit op weekenddagen.
Zo werd in de studie van Jackson et al (2003) geen significant verschil gevonden tussen
de hoeveelheid fysieke activiteit op weekdagen en de hoeveelheid fysieke activiteit op
weekenddagen (Jackson et al, 2003). De resultaten uit deze masterproef ondersteunen
de resultaten die reeds eerder werden gevonden bij Vlaamse studies, namelijk dat de
hoeveelheid fysieke activiteit op weekdagen significant hoger is dan de hoeveelheid
fysieke activiteit op weekenddagen. De kleuters haalden binnen deze studie een
gemiddelde van 10,818 ± 3,583 stappen per dag op weekdagen en een gemiddelde van
9,229 ± 3,543 stappen per dag op weekenddagen (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008).
Ook voor het verschil in hoeveelheid fysieke activiteit naargelang geslacht geven
studies verschillende resultaten weer. De studie van Cardon & De Bourdeaudhuij
(2007) toonde geen significant verschil tussen de hoeveelheid fysieke activiteit bij
Vlaamse jongens en Vlaamse meisjes. De studie van Cardon & De Bourdeaudhuij
(2008) toonde dat sedentair gedrag vaker voorkomt bij meisjes op weekdagen en op
weekenddagen, terwijl de jongens meer tijd spendeerden aan lichte fysieke activiteit
gedurende het weekend en aan matige fysieke activiteit in het weekend en op
weekdagen. De matige tot intensieve fysieke activiteit binnen de studie van Cardon &
De Bourdeaudhuij (2008) was echter wel hoger bij jongens dan bij meisjes gedurende
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 55
de weekdagen. Uit de studie van Jackson et al (2003) bleek dat de hoeveelheid fysieke
activiteit bij jongens hoger is dan de hoeveelheid fysieke activiteit bij meisjes. De
review van Hinkley et al (2008) concludeert dat 80% van de studies aangaven dat er een
significant verschil is tussen jongens en meisjes. Binnen deze masterproef werd er geen
verschil gevonden voor het gemiddeld aantal stappen van de vier meetdagen; het
gemiddeld aantal stappen van de weekdagen en het gemiddeld aantal stappen van de
weekenddagen tussen jongens en meisjes. Deze studie bevestigt de resultaten gevonden
bij de studie van Cardon & De Bourdeaudhuij (2007) en geeft het tegengestelde weer
van de studie van Jackson et al (2003) en de review van Hinkley et al (2008). Aangezien
de fysieke activiteit enkel met een pedometer werd bepaald kunnen binnen deze studie
geen uitspraken gedaan worden over de intensiteit van de fysieke activiteit. De
resultaten kunnen dus niet vergeleken worden met de studie van Cardon & De
Bourdeaudhuij (2008).
Binnen deze masterproef werd gepeild naar de appreciatie van de folder en werd
nagegaan of er verschillen zijn in appreciatie tussen de autonomie ondersteunende
folders en de controlerende folders. In de literatuur konden geen andere studies
gevonden worden die zich specifiek richten op het verschil in appreciatie tussen de
autonomie ondersteunende folders en de controlerende folders. Een vergelijking met
andere studies is dus niet mogelijk.
Uit de analyses binnen deze studie blijkt dat bepaalde onderwerpen op een andere
manier geapprecieerd werden afhankelijk van de conditie waarin de ouders zich
bevonden. De directheid van de folders en de inhoud van de folders werd, afhankelijk
van de interventiegroep waarin men zich bevond, op een andere manier geapprecieerd.
De autonomie ondersteunende folders werden door de ouders gezien als minder
directief dan de controlerende folders. Binnen de controlerende interventiegroep vond
36% van de ouders de folders te directief tegenover 16% van de ouders uit de
autonomie ondersteunende interventiegroep. Deze verschillen kunnen verklaard worden
door het verschil in taalgebruik. Binnen de controlerende folders worden zinnen
gebruikt als: “Breng tijd door met je gezin in plaats van met multimedia!” en “Help je
kind om meer te bewegen!”. Deze zinsconstructies zijn dwingender dan de
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 56
zinsconstructies binnen de autonomie ondersteunende folders: “Je kan kiezen om tijd
door te brengen met je gezin in plaats van met multimedia”en “Als ouder kan je je kind
helpen om meer te bewegen!”.
De ouders uit de controlerende interventiegroep waren meer tevreden over de inhoud
van de folders dan de ouders uit de autonomie ondersteunende interventiegroep. De
inhoud binnen de beide folders was dezelfde, toch blijkt dat de inhoud op een andere
manier werd opgenomen afhankelijk van de interventieconditie. Een mogelijke
verklaring hiervoor kan zijn dat de ouders uit de controlerende interventiegroep zich
meer aangesproken voelen door het taalgebruik binnen de folders en zo de folders
aandachtiger lezen dan de ouders uit de autonome interventiegroep. Toch gaven de
ouders binnen beide interventiegroepen aan dat zij de folders grondig gelezen hebben en
kon hier geen verschil gevonden worden tussen de verschillende interventiegroepen.
De resultaten voor de duidelijkheid van de folders; de geloofwaardigheid van de folders
en de effectiviteit van de folders waren niet verschillend tussen de beide condities. Het
grootste deel van de ouders vond de folders duidelijk opgesteld: zij vonden de folders
gemakkelijk te begrijpen en ondervonden geen problemen met de formulering in de
folders. Het grootste deel van de ondervraagden vond de folders geloofwaardig (89%)
en correct (86%). Slechts een minderheid van de ondervraagden (8%) gaf aan de folders
verwarrend te vinden. De effectiviteit van de folders werd onderzocht op twee
verschillende manieren. Enerzijds werd nagegaan of de ouders reeds iets hadden
aangevangen met de informatie en de tips die zij ontvingen, anderzijds werd nagegaan
of de ouders van plan waren om in de toekomst iets aan te vangen met de informatie en
de tips. Een groep van 35% gaf aan dat de informatie in de folders hen had aangezet om
hun kind(eren) te stimuleren om meer te bewegen. Een groter aantal ouders, namelijk
60%, gaf aan dat zij van plan waren om de tips uit de folders te gebruiken om hun
kind(eren) aan te zetten om meer te bewegen. Dit toont aan dat ouders na het
doornemen van de folders wel inzien dat fysieke activiteit bij kleuters belangrijk is, en
dat zij van plan zijn om er iets aan te doen. De ouders zien dus het nut in van een
gedragsverandering, maar slagen er nog niet in om tot deze gedragsverandering te
komen aangezien 60% van de ouders aangaf dat zij van plan zijn de tips die zij
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 57
ontvangen hebben later te gebruiken. Hierbij kan de vraag gesteld worden of het geven
van informatie wel voldoende is om tot een gedragsverandering te komen. Om na te
gaan of de ouders die van plan zijn de tips te gebruiken uit de folders dit ook effectief
zouden doen, kan binnen verder onderzoek gewerkt worden met een follow up meting.
De lay-out van de folders en de lengte van de folders waren binnen beide interventies
hetzelfde. Er werd dus niet gezocht naar verschillen tussen de beide condities. Het
grootste deel van de ondervraagden (79%) ging akkoord tot helemaal akkoord met de
lay-out van de folders. De meeste ouders vonden de lengte van de folders goed. Slechts
5% van de ouders gaf aan dat zij de folders te kort vonden, daarentegen vond 7% van de
ondervraagden de folders te lang.
ALGEMENE CONCLUSSIE EN BEPERKINGEN
Binnen deze studie kon geen evidentie geleverd worden voor het gebruik van een
interventie die zich richt op het promoten van fysieke activiteit bij kleuters uit de derde
kleuterklas via de thuisomgeving door een folder. De formulering binnen de folders had
geen invloed op het effect van de folders, maar werd door de ouders wel op een andere
manier geapprecieerd. Zoals verwacht werden de controlerende folders ervaren als meer
directief dan de autonomie ondersteunende folders. Tegen de verwachtingen in waren
de ouders uit de controlerende interventiegroep meer tevreden over de inhoud dan de
ouders uit de autonomie ondersteunende interventiegroep. Uit deze studie kan dus niet
geconcludeerd worden dat een autonomie ondersteunende interventie betere resultaten
oplevert dan de controlerende interventie.
Een beperking binnen deze studie is het lage aantal kleuters dat participeerde aan deze
studie. Een hoger aantal participanten zou zorgen voor een hogere power binnen deze
studie. Bovendien is het belangrijk om meer scholen te betrekken binnen deze studie.
Aangezien de resultaten verzameld werden bij kleuters uit tien verschillende scholen
heeft een toename of een afname van de hoeveelheid fysieke activiteit in enkele scholen
een grote invloed op de resultaten. Indien meer kleuters uit verschillende scholen
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Discussie 58
zouden deelnemen aan de studie zouden wijzigingen binnen één school slechts een
lichte invloed hebben op de resultaten.
Verder onderzoek is aangewezen om meer duidelijkheid te geven over het gebruik van
“family based” interventies ter promotie van fysieke activiteit bij de kleuter. Binnen
verder onderzoek moet ook aandacht besteed worden aan het belang van “message
framing” binnen de promotie van fysieke activiteit bij kleuters.
Naar verder onderzoek toe is het belangrijk om te kiezen voor een grotere proefgroep en
gebruik te maken van multi-level analyses. Als laatste is het ook belangrijk om na te
gaan of de tijd tussen het uitvoeren van de interventie en het meten van het effect van
deze interventie wel correct is of als deze periode moet ingekort of verlengd worden.
Dit kan nagegaan worden door het gebruik van een follow up meting.
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
LITERATUURLIJST
Altschuler, A., Hart, J. , Nelson, M., Picchi, T., Rogers, JD., & Sternefeld, B. (Feb
…..2009). Physical Activity Questionnaire Comprehension Lessons from Cognitive
.....Interviews. Medicine and science in sports and exercise, 41(2), 336-343.
Banks, SM., Salovey, P., Greener, S., Rothman,.AJ., Moyer, A., Beauvais, J. & Epel, E.
…..(1995). The effects of message framing on mamoography utilization. Health
…..psychology, 14(2), 178-184.
Bassett, DR., Mahar, MT., Rowe, DA. & Morrow, JR. (Jul 2008). Walking and
…..measurement. Medicine and science in sports and exercise, 40(7), S529-S536.
Benham, T.& Deal, T. (2005). Preschool children’s accumulated and sustained physical
…..activity. Perceptual and motor skills, 100(2), 443-450.
Bradley, CB., McMurray, RG., Harrell, JS.& Deng, SB. (2000). Changes in common
…..activities of 3rd through 10th grades: the CHIC Study. Medicine and science in
…..sports and exercise, 32(12), 2071-2078.
Burdette, HL. & Whitaker, RC. (2005). A national study of neighborhood safety,
…..outdoor play, television viewing, and obesity in preschool children. Pediatrics,
…..116(3), 657- 662.
Cameron, N. & Demerath, EW. (2002). Critical periods in human growth and their
…..relationship to diseases of aging. Yearbook of Physical anthropology, 45, 159-184.
Cardon, G., Van Cauwenberghe, E., Labarque, V., Haerens, L. & De Bourdeaudhuij, I.
…..(2008). The contribution of preschool playground factors in explaining children's
…..physical activity during recess. International journal of behavioural nutrition and
…...physical activity, 5(11).
Cardon, G. & De Bourdeaudhuij, I.(2008). Are preschool children active enough?
…..Objectively measured physical activity levels. Research quarterly for exercise and
…..sport, 79(3), 326-332.
Cardon, G. & De Bourdeaudhuij, I. (2007). Comparison of Pedometer and
…..Accelerometer. Measures of Physical Activity in Preschool Children. Pediatric
…..Exercise Science, 19, 93- 102.
Conner, M. & Norman, P. (2005). Predicting Health Behaviour. Berkshire, Engeland:
…..Open University Press.
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Crouter, SE., Schneider, PL. & Bassett, DR. (Oct 2005). Spring-levered versus Piezo-
…..Electric Pedometer Accuracy in Overweight and Obese adults. Medicine and
…..science in sports and exercise, 37(10), 1673-1679.
De Bourdeaudhuij (2009). Individu- en groepsgerichte methoden voor gedrags-
…..verandering. Cursus, Gent, Universiteit Gent, 116p.
Deci, EL. & Benware, C. (1984). The quality of learning with an active versus passive
…..motivational set. American Educational Research Journal, 21, 755-766.
D'Hondt, E., Deforche, B., De Bourdeaudhuij, I. & Lenoir, M. (Jan 2009). Relationship
…..between motor skill and body mass index in 5-to 10- year-old children. Adapted
…..physical activity quarterly, 26(1), 21-37.
Dowda, M., Pate, RR., Trost, SG., Almeida, MJCA & Sirad, JR. (2004). Influences of
…..preschool policies and practices on children's physical activity. Journal of
…..community health, 29 (3), 183-196.
Eisenmann, JC. & Wickel, EE. (Jan 2005). Moving on land: an explanation of
…..pedometer counts in children. European journal of applied physiology, 93(4), 440-
…..446.
Finn, K., Johannsen, N. & Specker, B. (2002). Factors associated with physical activity
…..in preschool children. Journal of pediatrics, 140(1), 81-85.
Freedman, DS., Bereneson, GS. & Srinivasan, SR. (2002). Risk of Cardiovascular
…..complications. Child and Adolescent Obesity; 221-239.
Gustafson, S.L. & Rhodes, R.E. (2006). Parental Correlates of Physical Activity in
…..Children and Early Adolescents. Sports medicine, 36(1), 79-97.
Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., Barba, G., Eiben,G., Fernandez, J., Hebestreit, A.,
…..Kovács, É., Lasn, S., Regber, M., Shiakou, S. & De Henauw, S. (Jul 2008).
…..Developing the IDEFICS community based intervention program to enhance eating
…..behaviors in 2-8 year old children: findings from focus groups with children and
…..parents. Health education Research, 1-13.
Hinkley, T., Crawford, D., Salmon, J., Okely, AD. & Hesketh, K. (2008). Preschool
…..children and physical activity - A review of correlates. American journal of
…..preventive medicine, 34(5), 435-441.
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
IDEFICS (2008). Identificatie en preventie van voedings- en levensstijlgeïnduceerde
…..gezondheidseffecten bij kleuters en kinderen. Opgehaald op 3 februari, 2009, van
…..http://www.ideficsstudy.eu/Idefics/
Irwin, JD., He, MZ., Bouck, LMS., Tucker, P.& Pollett, GL. (2005). Preschoolers'
…..physical activity behaviours - Parents' perspectives. Canadian journal of public
…..health, 96(4). 299-303.
Jacka, FN., Pasco, JA., Dodd, S., Williams, LJ., Nicholson, GC. & Berk, M. ( 2008).
…..Lower levels of physical activity in childhood predict adult depression. Journal of
…..affective disorders, 107(1), 58-59.
Janz, K.F., Levy, S.M., Burns, T.L., Torner, J.C., Willing, M.C. & Warren, J.J. (2002).
.….Fatness, Physical Activity, and Television Viewing in Children during the adiposity
…..Rebound Period: The lowa Bone Development Study. Prev. Medicine, 35,563-571
Jackson, D.M., Reilly, J.J., Kelly, L.A., Montgomery, C., Grant, S. & Paton, J.Y.
…..(2003). Objectively Measured Physical Activity in a Representative Sample of 3- to
…..4- Year- Old Children. Obesity research, 11(3), 420-425
Kelly, LA., Reilly, JJ., Fisher, A., Montgomery, C., Williamson, A., McColl, JH.,
…..Paton, Y. & Grant, S. (2006). Effect of socioeconomic status on objectively
…..measured physical activity. Archives of disease in childhood, 91, 35-38.
Klesges, RC., Eck, LH., Hanson, CL., Haddock, CK. & Klesges, LM. (1990). Effects of
…..obesity, social interactions, and physical environment on physical activity in
…..preschoolers. Health Psychology, 9(4), 1990, 435-449.
Latner, J. & Stunkard, A. (2001). Schoolchildren, stigma, and obesity. Obesity research,
…..9; 94S.
Lobstein, T., Baur, L. & Uauy, R. (2004). Obesity in children and young people: a crisis
…..in publich health. Obesity reviews.
Mamun, AA., Hayatbakhsh, MR., O'Callaghan, M., Williams, G. & Najman, J. (2009).
…..Early overweight and puberal maturation-pathways of association with young
…..adults’overweight: a longitudinal study. International journal of obesity, 33(1), 14-
…..20.
Manios, Y., Kafatos, I & Kafatos A. ( 2006). Ten-year follow-up of the Cretan Health
…..and Nutrition Education Program on children’s physical activity levels. Preventive
…..medicine, 43(6), 442-446.
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Mendoza, J.A., Zimmerman, F.J. & Christakis, D.A. (2007). Television viewing,
….computer use, obesity, and adiposity in US preschool children. International
…..journal of behavioral nutrition and physical activity,4(44).
Pate, RR., Mclver, K., Dowda, M., Brown, WH.& Addy, C. (2008). Directly observed
…..physical activity levels in preschool children. Journal of school health, 78(8), 438-
…..444.
Pate, RR., Pfeiffer, KA., Trost, SG., Ziegler, P. & Dowda, M. (2004). Physical activity
…..among children attending preschools. Pediatrics, 114(5), 1258-1263.
Reilly, JJ. & McDowell, ZC. (2003). Physical activity interventions in the prevention
…..and treatment of paediatric obesity: systematic review and critical appraisal,
…..Proceedings of the nutrition society, 62 (3), 611-619.
Reilly, JJ., Kelly, L., Montgomery, C., Williamson, A., Fisher, A., McColl, JH., Lo
…..Conte, R., Paton, JY. & Grant, S. (Nov 2006). Physical activity to prevent obesity in
…..young children: cluster randomised controlled trial. British medical journal, 333
…..(7577), 1041-1043.
Reilly, JJ., Methven, E., McDowell, ZC., Hacking, B., Alexander, D., Stewart, L. &
…..Kelnar, CJH. (2003). Health consequences of obesity. Archives of disease in
.....childhood, 88(9), 748-752.
Reilly, JJ., Paton, JY., Hislop, J., Davies, G., Grant, S. & Penpraze, V. (2008).
…..Objective measurement of physical activity and sedentary behaviour: review with
…..new data. Archives of Disease in Childhood, 93(7), 614-619.
Ridgers, ND., Stratton, G., Fairclough, SJ. & Twisk, JWR.(2007). Long-term effects of
…..a playground markings and physical structures on children's recess physical activity
…..levels. Preventive medicine, 44(5), 393-397.
Rolland-Cachera MF., Deheeger, M., Maillot, M. & Bellisle, F. (2006). Early adiposity
…..rebound: causes and consequences for obesity in children and adults. International
…..journal of obesity, 30(4), S11-S17.
Ryan, RM. & Deci, EL. (2000). Self-determination theory and the facilitation of
…..intrinsic motivation, social development, and well-being. American psychologist,
…..55(1), 68- 78.
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Sääkslahti, A. (2005). Effect of Physical Intervention on Physical Activity and Motor
…..Skills and Relationships between Physical Activity and Coronary Heart Disease
…..Risk Factors in 3-7-Year- old Children. Jyväskylä: University of Jyväskylä, 153p.
Sallis, JF., Patterson, TL. McKenzie, TL. & Nader, PR. (1988). Family variables and
…..physical activity in preschool children. Journal of developmental and behavioral
…..pediatrics, 9, 57-61.
Sallis, JF, Prochaska, JJ. & Taylor, WC. (May 2000). A review of correlates of physical
…..activity of children and adolescents. Medicine and science in sports and exercise,
…..32(5), 963-975.
Salovev, P. & Williams-Piehota, P.(2004). Field experiments in social psychology -
…..Message framing and the promotion of health protective behaviours, American
…..behaviour scientist, 47(5), 488-505.
Schneider, TR. (Feb 2006). Getting the biggest bang for your health education buck -
…..Message framing and reducing health disparities. American behavioural scientist,
…..49(6), 812-822.
Sheldon, KM., Elliot, AJ., Kim, Y. & Kasser, T. (2001). What is satisfying about
…..satisfying events? Testing 10 candidate psychological needs. Journal of personality
…..and social psychology, 80(2), 325-339.
Stice, E., Presnell, K. & Bearman, SK. (2001). Relation of early menarche to
…..depression, eating disorders, substance abuse, and comorbid psychopathology
…..among adolescent girls. Dev Psychol, 37, 608-619.
Stratton, G. & Leonard, J. (2002). The effects of playground markings on the energy
…..expenditure of 5-7-year-old school children. Pediatric exercise science, 14(2), 170-
…..180.
Trost, SG., Sirad, JR., Dowda, M., Pfeiffer, KA. & Pate, RR. (2003). Physical activity
…..in overweight and non- overweight preschool children. International Journal of
…..Obesity, 27, 834-839.
Van Sluijs, EMF., McMinn, AM. & Griffin, SJ., (2008). Effectiveness of interventions
…..to promote physical activity in children and adolescents: systematic review of
…..controlled trials. British journal of sports medicine, 42(8), 653-657.
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W. & Sheldon, K.M. (2004). Personality
…..processes and individual differences: Motivating Learning, Performance, and
Literatuurlijst
Van Seymortier Wendy 2008-2009
…..Persistence: The Synergistic Effects of Intrinsic Goal Contents and Autonomy-
…..Supportive Contexts. Journal of Personality and Social Psychology, 87(2), 246-260.
Wosje, KS., Khoury, PR., Claytor, RP, Copeland; KA., Kalkwarf, HJ. & Daniels, SR.
…..(2009). Adiposity and TV Viewing Are Related to Less Bone Accrual in Young
…..Children. Journal of pediatrics, 154(1), 79-85.
World Health Organization. Obesity: preventing and Managing the Global Epidemic.
…..Report of a WHO consultation. Technical report Series no. 894. WHO: Geneva,
…..2000.
Wedderkopp, N., Kjaer, P., Hestbaek, L., Korsholm, L. & Leboeuf-Yde, C. (2009).
…..High- level physical activity in childhood seems to protect against low back pain in
…..early adolescence. Spine journal, 9(2), 134-141.
Bijlage 1: Informed consent en informatiebrief
Van Seymortier Wendy 2008-2009
BIJLAGE 1: INFORMED CONSENT EN INFORMATIEBRIEF
Wendy Van Seymortier Studente master gezondheidsvoorlichting en bevordering Tel: 0499 / 41.91.97 e-mail : [email protected] (in opdracht van Prof. G. Cardon)
Toestemmingformulier
Ik, …………………………………………………………….(naam van de ouder),
ouder van ………………………………….(naam van het kind), uit klas…….,
geef hierbij de toestemming om mijn kind te laten deelnemen aan het onderzoek
naar het effect van de promotie van fysieke activiteit bij kleuters. Hiervoor zal
mijn kind 2 maal gedurende een periode van 5 dagen een pedometer dragen en zal
ik een kort vragenlijstje invullen.
Het dragen van een pedometer is onschadelijk en ik heb op elk moment van de
studie het recht de deelname van mijn kind te onderbreken.
Ik kan niet aansprakelijk worden gesteld voor verlies of schade van de meters.
Handtekening ouder(s),
Datum … ./ … ./ …
Bijlage 1: Informed consent en informatiebrief
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Geachte Ouder, De vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van Universiteit Gent bestudeert al jaren
het bewegingsgedrag van kinderen. Eerder werd al een studie uitgevoerd om meer te weten
te komen over het bewegingsgedrag van Vlaamse kleuters. Momenteel voeren wij echter
een studie uit die zich richt op het effect van de promotie van fysieke activiteit bij kleuters.
Deze studie gebeurt aan de hand van een korte vragenlijst en een pedometer. Een pedometer
is een klein toestelletje, dat ter hoogte van de heup gedragen wordt en alle bewegingen
registreert. Met deze studie willen we het effect van de promotie van fysieke activiteit
testen.
Ook op de school van uw kind nemen kleuters deel aan deze studie. Wij zullen in de
periode oktober – december de kinderen, die deelnemen, voorzien van een metertje en de
nodige informatie. Het is de bedoeling dat het metertje twee maal gedurende een periode
van 4 volledige dagen gedragen wordt, waarna wij ze nadien terug ophalen op school. Bij
de pedometer wordt er een korte vragenlijst gevoegd met vragen gericht op het niet dragen
van de pedometer, bijvoorbeeld bij het zwemmen. Alle gegevens van de studie worden
naamloos verwerkt en de data worden niet verspreid voor andere doeleinden. Met dit
schrijven willen we de toestemming vragen om uw kind te laten deelnemen aan deze studie.
Het al dan niet deelnemen aan deze studie heeft geen enkele consequentie voor uw kind.
Indien u akkoord gaat met de deelname, willen wij u vragen bijgevoegd formulier morgen
ingevuld en ondertekend met uw kind mee te geven.
Als wij merken dat uw kind op de startdag van de studie weigerachtig staat ten opzichte van
het metertje, zullen wij uw kind uiteraard niet forceren om het metertje toch te dragen en u
hebt ook gedurende de meetperiode steeds het recht de deelname van uw kind zonder enige
verantwoording te staken.
Indien u bijkomende informatie wenst over deze studie, kan u mij contacteren op
bovenstaand nummer. Wij danken u alvast voor uw tijd om deze informatie te lezen en
hopen dat veel kleuters zullen deelnemen.
Vriendelijke groeten, Wendy Van Seymortier
Bijlage 2: Registratieformulier
Van Seymortier Wendy 2008-2009
BIJLAGE 2: REGISTRATIEFORMULIER
Beste ouder, Vandaag werd bij u kind een pedometer aangebracht in het kader van de studie: het effect van de promotie van fysieke activiteit. Het aantal stappen leest u af op het schermpje van de stappenteller. De stappenteller wordt gedragen ter hoogte van de heup, ongeveer boven de knie en wordt vastgemaakt aan de kledij (broekband, rokband of broeksriem). Het beveiligingsriempje met het metalen pinnetje wordt ook vastgemaakt aan de kledij. De stappenteller mag niet ondergedompeld worden in water, dus neemt u deze af om te douchen, een bad te nemen of te zwemmen. Vandaag, donderdag, telt nog niet als een meetdag. Het aantal stappen moet dus pas vanaf vrijdag genoteerd worden. Vergeet echter niet de pedometer donderdagavond, via RESET, op 0 te zetten. Noteer elke avond (vrijdag, zaterdag, zondag en maandag) het aantal stappen op de volgende pagina. Druk vervolgens op “RESET”, zodat je de volgende dag op 0 start. Op het formulier verder in deze bundel noteert u de gegevens in verband met het niet dragen van de pedometer, bv. bij het zwemmen, … Wanneer de pedometer wordt uitgedaan om te slapen, te douchen of een dutje te doen hoeft dit niet genoteerd te worden.. Aan het einde van het registratieformulier vindt U nog een korte vragenlijst. Gelieve deze op maandagavond in te vullen. We vragen U om dit registratieformulier samen met de meter in de bijgevoegde envelop te steken en deze dinsdag op school af te geven. Wij komen alles ophalen op school. Indien u vragen heeft of bijkomende informatie wenst, kan u contact opnemen via mail ([email protected]) of via telefoon (0499/41.91.97). Vriendelijke groeten, Wendy Van Seymortier
Bijlage 2: Registratieformulier
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Voornaam en naam van de kleuter:…………………………………………
Geslacht: O Jongen
O Meisje
Geboortedatum …… / …… / ……
Registratie van het aantal stappen per dag
Noteer elke avond het aantal stappen in het kadertje. Dit lees je af op het schermpje van de stappenteller. Druk vervolgens op “RESET”, zodat je de volgende dag op 0 start.
Vrijdag ……oktober / november Stand stappenteller voor het slapen gaan: __________
Wanneer was uw kleuter vandaag op school? Van ….… u tot …..…..u
Zaterdag ….. oktober / november Stand stappenteller voor het slapen gaan: __________
Zondag ….. oktober / november Stand stappenteller voor het slapen gaan: __________
Maandag …… oktober / november Stand stappenteller voor het slapen gaan: __________
Wanneer was uw kleuter vandaag op school? Van ….… u tot …..…..u
Gegevens in verband met het niet dragen van de pedometer
Op dit formulier noteer je telkens de gegevens in verband met het NIET dragen van de meter omwille van activiteiten, die dit niet toelaten, bijvoorbeeld zwemmen, …
Wanneer de pedometer wordt uitgedaan om te slapen, te douchen of een dutje te doen hoeft dit niet te worden genoteerd.
- afnemen meter:
Datum: ../.. Dag:……………… Uur: …
Omwille van welke activiteit: ………………………..
Opnieuw aandoen meter: uur: .. ..
Bijlage 2: Registratieformulier
Van Seymortier Wendy 2008-2009
- afnemen meter:
Datum: .. /.. Dag: …………. Uur: …
Omwille van welke activiteit: ………………………...
Opnieuw aandoen meter: uur: .. ..
- afnemen meter:
Datum: .. /.. Dag: ………… Uur: …
Omwille van welke activiteit: ………………………...
Opnieuw aandoen meter: uur: ..
Enkele vraagjes in te vullen op maandagavond …. Oktober/november:
1. Hoe vond jouw kind het om de meter te dragen
O zeer leuk O leuk O niet leuk en niet vervelend O vervelend O zeer vervelend
2. Heeft je kind de meter elke dag gedragen (met uitzondering van activiteiten
zoals bad nemen, zwemmen, slapen,..)?
O ja O nee Indien nee: welke dagen niet?.............................................................
3. Heb je nog een opmerking voor ons?
…………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
We danken je heel hartelijk voor je medewerking! Deze gegevens zijn zeer waardevol
en zullen bijdragen tot de gezondheid van vele kinderen!
Wendy Van Seymortier
Bijlage 3: Vragenlijst over de appreciatie van de folder
Van Seymortier Wendy 2008-2009
BIJLAGE 3: VRAGENLIJST OVER DE APPRECIATIE VAN DE FOLDER Beste ouder, Als studente gezondheidsvoorlichting en bevordering werk ik mee aan een studie omtrent fysieke activiteit bij kleuters.
Hieronder vindt U een korte vragenlijst met vragen over de folder die u van ons heeft ontvangen. Gelieve deze in te vullen. We vragen U om deze vragenlijst in de bijgevoegde envelop te steken en deze op school af te geven. Wij komen de vragenlijst ophalen op school. Met de verzamelde gegevens van de vragenlijst, kunnen wij de folder evalueren. Alvast bedankt voor Uw medewerking. Indien u vragen heeft of bijkomende informatie wenst, kan u contact opnemen via mail ([email protected]) of via telefoon (0499/41.91.97). Vriendelijke groeten, Wendy Van Seymortier
Vragenlijst over de folder 1. Mijn geboortedatum is ……../……./…….. 2. Ik ben een � man � vrouw 3. Ik heb de folder gelezen
� ja � nee Indien u de folder gelezen hebt, ga dan verder met vraag 4. Indien u de folder niet gelezen hebt, zou u ons helpen indien u deze zou willen lezen alvorens de overige vragen te beantwoorden. 4. Duid het antwoord aan dat het best bij u past
1= helemaal niet akkoord 2= niet akkoord 3= soms akkoord, soms niet akkoord 4= akkoord 5= helemaal akkoord
Bijlage 3: Vragenlijst over de appreciatie van de folder
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Ik vond de folder gemakkelijk te begrijpen Ik vond de formulering in de folder goed Ik vond de folder interessant Ik vond de folder leerrijk Ik vond de folder geloofwaardig Ik vond de informatie in de folder volledig Ik vond de folder verwarrend Ik vond de folder correct Ik vond de folder inhoudelijk goed opgesteld Ik vond de folder goed opgemaakt qua lay-out Ik heb de folder grondig gelezen Ik heb de folder diagonaal gelezen De informatie in de folder heeft mij aangezet om mijn kind(eren) te stimuleren om meer te bewegen Ik zal de tips in de folder gebruiken om mijn kind(eren) aan te zetten om meer te bewegen Ik vond de folder een leuke manier om meer te weten te komen over het onderwerp Ik vond de folder te directief
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Ik vond de lengte van de folder � Veel te kort � Te kort � Juist lang genoeg � Te lang � Veel te lang
Bijlage 3: Vragenlijst over de appreciatie van de folder
Van Seymortier Wendy 2008-2009
5. Heb je suggesties of opmerkingen in verband met de folder die u gelezen hebt? ……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
We danken je heel hartelijk voor je medewerking! Deze gegevens zijn zeer waardevol
en zullen bijdragen tot de gezondheid van vele kinderen!
Wendy Van Seymortier
Bijlage 4: Interventie binnen de intrinsiek- controlerende conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Wist je dat … …voor kinderen tussen 3 en 5 jaar de tijd
die ze voor TV, computer, video, DVD, …
moet beperkt worden tot minder dan 1 uur
per dag?
… voor kinderen tussen 6 en 9 jaar de tijd
die ze voor TV, computer, video, DVD, …
doorbrengen beperkt moet worden tot
minder dan 2 uur per dag?
Waarom moet je de tijd
voor de computer, TV,
video, DVD, …
beperken tot 1-2 uur per
dag?
Je moet de tijd voor computer, TV, video,
DVD …beperken tot 1-2 uur per dag omdat
kinderen dan meer tijd zullen hebben om
actief te zijn en om met vrienden te spelen.
Kinderen zullen bovendien meer opgewekt
en minder agressief zijn.
Het IDEFICS project verschaft 5 folders ter promotie van een gezonde omgeving bij kinderen en adolescenten: Refresh your child with water! Enjoy family time instead of media time! Help your child to get enough sleep! Fruits vegetables taste delicious! Encourage your child to be more active! Deze folders en ander materiaal kan gedownload worden via de website www.ideficsstudy.eu
2008 © Published by Prof. Wolfgang Ahrens, BIPS.
Breng tijd door
met je gezin in
plaats van met
multimedia!
www.ideficsstudy.eu learning healthy living Bremer Institut für Präventionsforschung und Sozialmedizin BiPS Linzer Str.10, D-28359 Bremen
Bijlage 4: Interventie binnen de intrinsiek- controlerende conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Gebruik volgende 5
tips om de tijd die uw
kind voor de TV,
computer, video, DVD,
… spendeert te
beperken en bij te
dragen tot een
gezondere levensstijl
1. Maak een TV- schema
op Je zou in regels moeten vastleggen wanneer en hoe lang de kinderen TV kunnen kijken, bijvoorbeeld nooit TV kijken voor school of tijdens het maken van huiswerk. Je moet TV kijken plannen met de kinderen: neem samen de TV-gids door, kies er een aantal programma’s uit en behoud deze planning.
2. Je zou samen met de kinderen leuke
bewegingsactiviteiten
moeten doen in plaats
van TV te kijken. Je dient een lijst op te stellen met leuke bewegingsalternatieven voor TV kijken zoals zwemmen, buiten spelen, …motiveer je kind om ter compensatie van het TV kijken één of meerdere van deze activiteiten uit te voeren (bv. 30 minuten buiten spelen om 30 minuten TV te kijken).
3. Laat enkel gezonde
voeding toe voor de
TV, computer, video,
DVD, …
Je moet vermijden dat kinderen ongezonde voeding voor de TV, computer, video, DVD, … eten door enkel groenten, fruit en/of water toe te laten. Je moet eveneens de maaltijden voor de TV verbieden en van de maaltijd een gezellig eetmoment met het gezin te maken.
4. Je moet het aantal
TV’s en computers in
huis beperken
Je dient het aantal TV’s en/of computers in huis beperken zodat het gemakkelijker wordt om het TV-schema te volgen. Vermijd ook TV’s en computers in de slaapkamer van de kinderen omdat het dan moeilijk wordt om de inhoud en de duur van het TV kijken in de gaten te houden. Bovendien bevordert dit het isolement.
5. Je zou je kind
moeten belonen met leuke activiteiten in
plaats van met extra
passieve activiteiten
zoals TV kijken of op
de computer spelen
Als je kind iets goed heeft gedaan, bijvoorbeeld het opruimen van zijn/haar speelgoed, mag u dit gedrag NIET te belonen met TV kijken, op de computer spelen, … Dit maakt deze activiteiten alleen nog maar aantrekkelijker voor de kinderen.
Bijlage 4: Interventie binnen de intrinsiek- controlerende conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Wist je dat…
…kinderen die nog niet naar school gaan minstens 2 uur per dag moeten bewegen om gezondheidsvoordelen te verkrijgen? …kinderen uit de lagere school minstens 1 uur per dag moeten bewegen zijn om gezondheidsvoordelen te verkrijgen? Het gaat hierbij om activiteiten waarvan je hart sneller gaat kloppen en waardoor je sneller gaat ademen. Voor jonge kinderen gaat het bijvoorbeeld om spelen in de tuin, zwemmen of voetballen.
Help
je kind
om
meer te bewegen!
Waarom is beweging
zo belangrijk?
Om gezond te worden en te blijven moeten kinderen actief zijn en gezond eten. Enkele andere voordelen zijn: het ontwikkelen van sterke beenderen, spieren en longen; het verbeteren van de lenigheid, het evenwicht en de coördinatie; het ontmoeten van nieuwe vrienden, het beleven van plezier waardoor kinderen opgewekt zijn en meer energie hebben.
Deze folders en ander materiaal kan gedownload worden via de website www.ideficsstudy.eu
Refresh your child with water! Enjoy family time instead of media time! Help your child to get enough sleep! Fruits vegetables taste delicious! Encourage your child to be more active!
2008 © Published by Prof. Wolfgang Ahrens, BIPS.
Het IDEFICS project verschaft 5 folders ter promotie van een gezonde omgeving bij kinderen en adolescenten:
Bijlage 4: Interventie binnen de intrinsiek- controlerende conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Gebruik volgende 5
tips om je kind meer
te laten bewegen en
een gezondere
levensstijl te
hanteren.
1. Breng meer tijd door met je kind en wees een actieve ouder
Als de kinderen zien dat jij geniet van lichaamsbeweging en er plezier in hebt, dan zal het hen motiveren om actiever te zijn: speel samen buiten, ga zwemmen, ga samen fietsen, …
2. Wees samen met je
kind actief op
verschillende manieren Je moet als ouder samen met je kinderen
spelen. Kinderen houden ervan dat ouders
meedoen met hun spelletjes. Je zou als ouder
ook een aantal bewegingsactiviteiten in het
dagelijkse leven moeten opnemen: wandel
naar school of naar de winkel en moedig je
kinderen aan om te helpen met huishoudelijk
taken zoals met de hond gaan wandelen of het
wassen van de auto.
3. Je zou je kind
moeten stimuleren en
steunen om te
bewegen Je dient je kinderen te stimuleren om meer te bewegen door hen aan te moedigen om deel te nemen aan sporten in clubverband, naschoolse sportactiviteiten, jeugdbewegingen of gewoon door buiten spelletjes te spelen met vrienden en familieleden.
4. Je dient passieve
momenten te vervangen
door bewegingsactiviteiten
Bied je kinderen andere mogelijkheden
aan dan tv kijken of video spelletjes
spelen. Moedig hen aan om buiten te
spelen, voorzie actief speelgoed,
zoals een bal, een frisbee, springtouw
of trampoline.
5. Je moet de actieve
keuzes van je kinderen aanmoedigen en
steunen Sommige kinderen vinden teamsporten leuk maar andere kinderen geven de voorkeur aan andere activiteiten zoals fietsen. Welke activiteiten ze ook leuk vinden, je moet de kinderen belonen voor hun inzet en inspanningen die ze leveren om te bewegen. Als de kinderen iets goed hebben gedaan, bijvoorbeeld het opruimen van hun speelgoed, dien je hen te belonen met een leuke activiteit zoals zwemmen, …
Bijlage 5: Interventie binnen de intrinsiek- autonome conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Bij kinderen tussen 3 en 5 jaar, kan je
ervoor kiezen om de tijd die ze voor de TV,
computer, video, DVD, … doorbrengen te
beperken tot minder dan 1 uur per dag.
Bij kinderen tussen 6 en 9 jaar , kan je
ervoor kiezen om de tijd die ze voor de TV,
computer, video, DVD, … doorbrengen te
beperken tot minder dan 2 uur per dag.
Waarom zou je ervoor
kiezen om de tijd voor
de computer, TV, video,
DVD, … te beperken tot 1-2 uur per dag?
Je kan kiezen om de tijd voor computer, TV,
video, DVD, … te beperken tot 1-2 uur per
dag, omdat kinderen dan meer tijd zullen
hebben om actief te zijn en om met vrienden
te spelen. Kinderen zullen bovendien meer
opgewekt en minder agressief zijn.
Het IDEFICS project verschaft 5 folders ter promotie van een gezonde omgeving bij kinderen en adolescenten: Refresh your child with water! Enjoy family time instead of media time! Help your child to get enough sleep! Fruits vegetables taste delicious! Encourage your child to be more active! Deze folders en ander materiaal kan gedownload worden via de website www.ideficsstudy.eu
2008 © Published by Prof. Wolfgang Ahrens, BIPS.
Je kan kiezen om tijd met je
gezin door te
brengen in
plaats van met
multimedia!
www.ideficsstudy.eu learning healthy living Bremer Institut für Präventionsforschung und Sozialmedizin BiPS Linzer Str.10, D-28359 Bremen
Bijlage 5: Interventie binnen de intrinsiek- autonome conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
5 tips die je kunnen
helpen om de tijd die
je kind voor TV,
computer, video,
DVD, … spendeert te
beperken en te kiezen
voor een gezondere
levensstijl
1. Je kan een TV- schema
maken Je kan in regels vastleggen wanneer en hoe lang je kinderen TV kunnen kijken: bijvoorbeeld nooit TV kijken voor school of tijdens het maken van huiswerk. Je kan TV kijken samen met je kinderen plannen: je kan samen de TV-gids doornemen, er een aantal programma’s uitkiezen en vervolgens deze planning strikt behouden.
2. Je kan samen met
je kinderen leuke
bewegingsactiviteiten
doen in plaats van TV te
kijken, spelletjes op de
computer te spelen, … Je kan een lijst opstellen met leuke bewegingsalternatieven voor TV kijken zoals zwemmen, buiten spelen, …je kan ervoor kiezen om je kind te motiveren om ter compensatie van het TV kijken één of meerdere van deze activiteiten uit te voeren (bv. 30 minuten buiten spelen om 30 minuten TV te kijken).
3. Je kan ervoor kiezen om enkel gezonde
voeding toe te laten
voor de TV computer,
video, DVD, … Je kan vermijden dat kinderen ongezonde voeding voor de TV, computer, video, DVD, … eten door enkel groenten, fruit en/of water toe te laten. Je kan kiezen om maaltijden voor TV te verbieden en van de maaltijd een gezellig eetmoment met het gezin te maken.
4. Je kan het aantal
TV’s en computers in
huis beperken
Je kan kiezen om het aantal TV’s en/of computers in huis te beperken zodat het gemakkelijker wordt om het TV-schema te volgen. We vragen je ook om TV’s en computers in de slaapkamer van de kinderen te vermijden omdat het dan moeilijk wordt om de inhoud en de duur van het TV kijken in de gaten te houden. Bovendien bevordert dit het isolement.
5. Je kan je kind
belonen met leuke activiteiten in plaats
van met extra passieve
activiteiten zoals TV
kijken of op de
computer spelen.
Als je kind iets goed heeft gedaan, bijvoorbeeld het opruimen van zijn/haar speelgoed, vragen wij u dit gedrag NIET te belonen met TV kijken, op de computer spelen, … Dit maakt deze activiteiten alleen nog maar aantrekkelijker voor de kinderen.
Bijlage 5: Interventie binnen de intrinsiek- autonome conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
Wist je dat…
…kinderen die nog niet naar school gaan nood hebben aan minstens 2 uur beweging per dag om gezondheidsvoordelen te verkrijgen? …kinderen uit de lagere school nood hebben aan minstens 1 uur beweging per dag om gezondheidsvoordelen te verkrijgen? Het gaat hierbij om activiteiten waarvan je hart sneller gaat kloppen en waardoor je sneller gaat ademen. Voor jonge kinderen kan het bijvoorbeeld gaan om spelen in de tuin, zwemmen of voetballen.
Als ouder
kan je
je kind
helpen
om
meer te bewegen!
Waarom is beweging
zo belangrijk?
Actief zijn, in combinatie met gezonde voeding is een goede manier voor kinderen om gezond te worden en te blijven. Enkele andere voordelen zijn: het ontwikkelen van sterke beenderen, spieren en longen; het verbeteren van de lenigheid, het evenwicht en de coördinatie; het ontmoeten van nieuwe vrienden, het beleven van plezier waardoor kinderen opgewekt zijn en meer energie hebben.
Deze folders en ander materiaal kan gedownload worden via de website www.ideficsstudy.eu
Refresh your child with water! Enjoy family time instead of media time! Help your child to get enough sleep! Fruits vegetables taste delicious! Encourage your child to be more active!
2008 © Published by Prof. Wolfgang Ahrens, BIPS.
Het IDEFICS project verschaft 5 folders ter promotie van een gezonde omgeving bij kinderen en adolescenten:
Bijlage 5: Interventie binnen de intrinsiek- autonome conditie
Van Seymortier Wendy 2008-2009
5 tips om je kind te
helpen om meer te
bewegen en een
gezondere levensstijl
te hanteren
1. Je kan kiezen om meer tijd samen met je kind door te brengen en een actieve ouder zijn Als de kinderen zien dat jij geniet van lichaamsbeweging en er plezier in hebt, dan zal het hen motiveren om actiever te zijn: je kan buiten spelen, gaan zwemmen, samen gaan fietsen, …
2. Je kan proberen om
samen met je kind
actief te zijn op
verschillende manieren
Kinderen vinden het leuk om samen met hun
ouders te spelen maar je kan ook proberen
een aantal bewegingsactiviteiten in het
dagelijkse leven op te nemen: je kan naar
school of naar de winkel wandelen of fietsen
en je kan je kinderen aanmoedigen om jou te
helpen met huishoudelijk taken zoals met de
hond gaan wandelen of het wassen van de
auto.
3. Je kan je kind
stimuleren om te
bewegen Je kan je kinderen stimuleren om te bewegen door hen aan te moedigen om deel te nemen aan sporten in clubverband, naschoolse sportactiviteiten, jeugdbeweging of gewoon door buiten spelletjes te spelen met vrienden en familieleden.
4. Je kan passieve
momenten vervangen door
bewegingsactiviteiten Je kan ervoor kiezen om je kinderen
andere mogelijkheden aan te bieden dan
tv kijken of video spelletjes spelen. Je kan
je kinderen aanmoedigen om buiten te
spelen, je kan hen stimuleren door actief
speelgoed te voorzien,
zoals een bal, een frisbee, springtouw
of trampoline.
5. Je kan de actieve
keuzes van je kinderen aanmoedigen en
steunen Sommige kinderen vinden teamsporten leuk maar andere kinderen geven de voorkeur aan andere activiteiten zoals fietsen. Welke activiteiten je kinderen ook leuk vinden, je kan hen belonen voor hun inzet en inspanningen die ze leveren om te bewegen. Als de kinderen iets goed hebben gedaan, bijvoorbeeld het opruimen van hun speelgoed, kan je hen belonen met een leuke activiteit zoals zwemmen, …