wiki.foso.be · Web viewFoto gaat over de royal family serie, ze worden gevolgd Twee belangrijke...

131
ANALYSE VAN MEDIATEKSTEN 8 colleges ( eind maart zogezegd klaar) ALPHA COPY TIENSE STRAAT READER HALEN Les 1 Introductie Bouwt op de simiotiek ( leer van tekens) Sommige methodes beter voor bepaalde soorten teksten Vooral kwalitatief maar ook kwantitatief Besproken in dit college 1. Opzet van de cursus 2. Wat is tekstanalyse 3. Sociale theorieën en kijk op betekenis van media a. Procestheorieën van Communicatie b. Semiotiek 1. Sociale theorieën & kijk op betekenis media - Receptie- georienteerde theorie ( betekenisverlenend publiek) ontvanger gerichte theorie - Technologiegedetermineerde theorieën ( Mcluhen) medium is the message ( je boodschap wordt bepaald door het medium bv: korte berichten op twitter nu, vroeger langere brieven) bv: omzetten van krant online website - Marxisme: media & ideologie, macht en controle ( frankfurther shule) cf horkheimer en adorno - Media en de publieke sfeer (Habermas focus op ratio) ( fragmentalisme/globalisatie) deze theorieën gaan we gebruiken. 2. Theoretische kant van analyse van mediateksten - Kwantitatieve inhoudsanalyse - Kwanlitatieve inhoudsanalyse Semiotische analyse ( college 2) 1

Transcript of wiki.foso.be · Web viewFoto gaat over de royal family serie, ze worden gevolgd Twee belangrijke...

ANALYSE VAN MEDIATEKSTEN

8 colleges ( eind maart zogezegd klaar)

ALPHA COPY TIENSE STRAAT READER HALEN

Les 1

Introductie

Bouwt op de simiotiek ( leer van tekens)

Sommige methodes beter voor bepaalde soorten teksten

Vooral kwalitatief maar ook kwantitatief

Besproken in dit college

1. Opzet van de cursus

2. Wat is tekstanalyse

3. Sociale theorieën en kijk op betekenis van media

a. Procestheorieën van Communicatie

b. Semiotiek

1. Sociale theorieën & kijk op betekenis media

- Receptie- georienteerde theorie ( betekenisverlenend publiek) ontvanger gerichte theorie

- Technologiegedetermineerde theorieën ( Mcluhen) medium is the message ( je boodschap wordt bepaald door het medium bv: korte berichten op twitter nu, vroeger langere brieven) bv: omzetten van krant online website

- Marxisme: media & ideologie, macht en controle ( frankfurther shule) cf horkheimer en adorno

- Media en de publieke sfeer (Habermas focus op ratio)( fragmentalisme/globalisatie)

deze theorieën gaan we gebruiken.

2. Theoretische kant van analyse van mediateksten

- Kwantitatieve inhoudsanalyse

- Kwanlitatieve inhoudsanalyse

Semiotische analyse ( college 2)

Argumentatie-analyse ( sterkte van de argumenten bv: putten uit geloofwaardigheid) en retorische analyse ( hoe de tekst gebracht is) ( college 5)

Narratieve analyse ( college 6)

Frame-analyse ( enkel voor nieuws-teksten) wereld zou ingedeeld zijn volgens schemata en die zijn een frame ( bv: conflict) (college 7)

(kritische) discoursanalyse ( college 8)

1

Artikels

Inleiding tot simiotiek

walking with dinosaurs = film goed decoderen

Wat is een tekst

Een tekst is

1. Een georganiseerde verzameling woorden

2. Een literair product bijv. gedicht

3. Een georganiseerde verzameling tekens ( woorden, klanken, beelden)

Tekstanalyse

Verwijst naar manieren waarmee kan worden geanalyseerd hoe teksten betekenissen creëren en wat die betekenissen zijn.

Twee manieren van kijken

1. Teksten zijn een reflectie van de wereld ( kwantitatieve methode media = spiegel) bv: het is een representatieve voorstelling van de realiteit

2. Of teksten zijn cultuurspecifieke en geïnterpreteerde constructies ( kwalitatief media = creatie, interpretatie van de werkelijkheid, maken de realiteit = ‘shaper’ van de realiteit) = constructivistisch bv: Ebola

Niet noodzakelijk tegengesteld: mediarepresentaties selectieve creaties die publiek beïnvloeden

Belangrijk: tekst in context analyseren!

Doel

Nut voor tekstanalyse in de sociale wetenschappen

1. Theoretisch: teksten zijn een vorm van sociale actie/engagement ( ze kunnen mobiliseren bv: de sociale media met de ice bucket challange)

2. Methodologisch: Teksten zijn een belangrijke bron van bewijs voor de sociale wetenschappen

3. Historisch: teksten zijn barometers voor SLIDE

4. Politiek :Teksten zijn loci van sociale controle en dominantie (ideologie) (komen daarin tot uiting

Concrete vragen bij iedere mediatekst

1. Wie heeft de tekst geschreven

2. Welke creatieve technieken zijn gebruikt om aandacht te trekken?

3. Hoe zouden verschillende mensen ( verschillende achtergrond etc.) deze mediatekst verschillend begrijpen

4. Welke leefstijlen, waarden en gezichtspunten zijn gerepresenteerd of afwezig in deze mediatekst?

2

5. Waarom bestaat deze tekst?

3 stromingen in deze college reeksen

1. Neo-marxistisch & ideologie (Frankfurter Schule; GUMG; Hall)

2. Massamedia als facilitators voor een participatieve publieke sfeer (Habermas)

3. Publieksonderzoek ( users and gratifications; Morley; Fiske; feminisme)

Processchool vs. Semioteek

Processchool communicatie als doorgeefluik van boodschappen ( hoe zenders verpakken/encoderen en ontvangers decoderen communicatie bestaat uit Stappen/ fasen

Structureel-semiotische school : communicatie als productie & uitwisseling van boodschappen ( studie van tekst&cultuur) werking

Modellen van de communicatie ( procesmodellen)

MODEL 1: Shannon and weaver

Model met de ruis afbeelding

Informatie bron ( krant etc.) transmitter ontvanger bestemming

Waren geluidstechnici

Niet echt relevant voor ons want procesmodel

Ruis= vervorming van het signaal ( zowel door technologisch falen of intellectueel niet begrijpen)

Ze concentreren zich op technische niveau ( A)

o Het signaal (bits) is de fysische vorm van een boodschap

o Onze hersens maken binaire keuzes ( via plussen en minnen maken we keuzes)

Op semiotisch niveau (B) is de boodschap minder exact gedefinieerd als op niveau A en moeilijker te meten ( verder dan het model van shannon en weaver)

Op psychologisch niveau ( C ) wordt gekeken of de geproduceerde betekenis daadwerkelijk is aangeboren zoals bedoeld

Drie probleemniveaus

3

Technisch: hoe accuraat kunnen tekens van communicatie worden overgebracht?

Semantisch: hoe precies drukken de overgebrachte tekens de gewenste betekenis uit?

Effectief: hoe effectief leidt de ontvangen betekenis tot gewenst gedrag?

Redundantie vs entropie

Sterk gerelateerd aan informatie is het concept van redundantie= het voorspelbare / conventionele in een boodschap.

Redundantie

- hoge voorspelbaarheid - lage informatiewaarde (want we wisten al wat er ging komen

Entropie (maat voor wanorde in een systeem)

o lage voorspelbaarheid

o hoge informatiewaarde

MODEL 2 : Model van LASSWELL

Ook een processmodel (iets wordt gezegd en dat heeft een effect)

4

MODEL 3 : ABX model van Newcomb

Het ABX-model gaat over het delen van houdingen (attitudes) en meningen (opinions). Dit model is in 1953 gepubliceerd door Theodore Newcomb. Hij was een sociaal psycholoog en hij zag de omgang van mensen met elkaar als een aaneenschakeling van communicatieve daden (net zoals je communicatie kunt zien als een ‘dans’ van twee of meerdere deelnemers).

Eén communicatieve daad is het bewust of onbewust zenden van boodschappen door deelnemer A, en kan als volgt worden weergegeven: A –> . Even daarna – of tegelijkertijd – kan deelnemer B ook bewust of onbewust boodschappen uitzenden: <– B .

De X in het ABX-model is het onderwerp waarover deelnemers A en B communiceren.OOK PROCESMODEL

DEEL 2: Semiotische modellen (Fiske)

A. Mediateksten als tekens ( model)

Boodschap = constructie van tekens die via interactie met ontvangers betekenis krijgt.

Lezen = proces van het ontdekken van betekenissen die ontstaan wanneer de

lezer met de tekst speelt/negotieert (interact/negotiate).

Negotiëren vindt plaats als de lezer aspecten uit zijn/haar eigen culturele ervaring laat inwerken op de codes & tekens die de tekst vormen.

De boodschap is een element van een gestructureerde samenhang.

Verschillende dingen hebben invloed op de betekenis

Referent= de realiteit, wereld buiten de tekst

Producent + lezer

Boodschap + tekst

5

Reading + negotiating a tekst is hetzelfde ( cf reader)

B. Wat is communicatie?

Alle communicatie draait om tekens en codes

Tekens zijn artefacten of handelingen die verwijzen naar iets anders dan zichzelf, ze zijn betekenis verlenende concepten bv: chinese tekens.

Codes vormen de systemen waarmee tekens worden georganiseerd en hoe tekens zich tot elkaar verhouden bv: formeel taalgebruik

Taal = systeem van tekens

C. MODEL JACKOBSON

De zes bouwstenen van communicatie

Geen pijlen!

Ontvanger wordt niet gebruikt want zou te passief zijn ( meer prosumer vandaag)

De zes functies van communicatie

Poetisch = talige functie

Referentiële = referentie naar de wereld ( ratio)

Phatische = elementen met de taal, contact leggen met de andere kant bv: Hallo hoor je mij?

Conatieve: welke emotie je wil bereiken

6

D. COMMUNICATIE, BETEKENIS

Focus op communicatie als generator van betekenissen. Hoe meer wij dezelfde codes en tekensystemen delen, hoe dichter de betekenissen die wij aan de boodschap toekennen bij elkaar liggen.

Nieuwe set begrippen: tekens, betekenis-verlening, icoon, index, symbool, denotatie, connotatie

E. STRUCTURELE MODELLEN

Pijlen duiden relaties aan tussen elementen in de betekenisverlening.

Focus op de analyse van een gestructureerde set van relaties die de boodschap van betekenis voorzien: Wat is het, dat tekens op papier of geluiden in de lucht tot een boodschap maakt?

F. BELANGRIJKSTE STUDIEGEBIEDEN VAN DE SEMIOTIEK

De tekens zelf.

De codes of systemen waarin tekens zijn georganiseerd.

De cultuur waarin deze codes & tekens opereren.

G. PROCES VS. SEMIOTIEK

Proces school:

o Er wordt niet meer aandacht besteed aan tekst dan aan andere fasen in het communicatieproces.

o De ontvanger heeft een minder actieve rol.

Semiotiek:

o Focus op tekst.

o Geeft de voorkeur aan de term ‘lezer’, omdat het een grotere mate van activiteit impliceert.

o Lezen is iets wat we leren en wordt dus bepaald door de culturele ervaring van de ‘lezer’.

7

2.2 DRIE BETEKENISSYSTEMENBasisconcepten:

Het teken;

Waarnaar het verwijst;

Gebruikers van het teken/tekensysteem.

1. Ferdinant de saussure Betekenissystemen

2. CHARLES PEIRCE’S BETEKENISSYSTEEM

8

C. OGDEN & RICHARDS' BETEKENISSYSTEEM

MEANING OF THE MEANING MODEL

Symbool staat voor een referent ( referentie naar de realiteit) ( vergt decodering van de tekens) zie voorbeeld

2.3 DE SEMIOTISCHE ANALYSE

A. TOEGEPAST OP RECLAME:

1. Toegepast op reclame

• Penn (2000): Semiotic analysis of still images

• Linguistisch tekensysteem: signifier (Sa) – signified (Sé)

• Tekens onderhouden relaties onderling, van 1e (referentiële) en 2 (interpretatieve/associatieve) niveau: denotatie – connotatie (Barthes)

• Toegepast op reclametekst (bv. Givenchy, Organza, parfumflesje met referentie naar Caryathiden, eeuwige schoonheid)

Je kan het associeren met schoonheid etc.

Organza ( organisch etc.)

9

2. Stappen in semiotische analyse

Keuze materiaal

Denotatie: inventarisatie elementen denotatial inventory (gewoon de kenmerken, bv: de kracht van de auto, motor,…)

Connotatie ( welke associaties roepen ze op)

Wanneer stoppen? Afhankelijk van

o (a) referentiekader en doel onderzoek

o (b) matrix met onderlinge verbanden elementen

o (c) associatische mindmap wanneer je geen nieuwe dingen meer vindt

Rapportering

3. Bruikbaarheid van semiotische analyse

Subjectiviteit ( vaak interpretatie)

Abstractieniveau en mythos

Geldigheid/probleem van recuperatie

Kritiek ondervangen door (a) interviews/ focusgroepen (b) inhoudsanalyse

2.4 GRENZEN VAN DE SEMIOTIEK

“Texts not only need to be understood in relation to the ways in which audiences engage with them but also in the context of their relationship with other texts and broader culture and society. From this point of view, the signs within an individual text have a syntagmatic relationship not only with one another but also with a range of other texts circulating in the present and past. The front cover of Cosmopolitan, then, needs to be understood in relation to the way its meaning systems connect with a host of other representations in films, adverts, newspapers and on websites.These intertextual relationships make it potentially hazardous to try to separate off any particular text. Texts, then, need to be understood not for and by themselves but in their interrelationships with other texts and with social life.” (Fiske, 1991: 4)

10

LES 2: MEDIA ALS DRAGERS VAN IDEOLOGIE

Wordt besproken in dit college:

Media als manipulatie: Marxisme en ideologie (o.a. Gramsci, Althusser, John B. Thompson, en Glasgow University Mediagroep

Stuart Hall's encoding/decoding model: hegemonie/dominante ideologie vs. contra-hegemonie/'audience resistance'

Toepassing encoding/decoding model: Mormon ‘family values’ versus television (Scott, 2003) Toepassing "production text in context": CNN vs. BBC (Küng- Schankleman, 2000)

Artikels in de reader Devereux, E. (2003). Understanding the Media (Chapter five: Mediaideology – pp. 95-114). London: Sage.

Scott, D. W. (2003). Mormon ‘family values’ versus television: An analysis of the discourse of Mormon couples regarding television and popular media culture. Critical Studies in Media Communication, 20(3): 317-333.

Küng-Shankleman, L. (2000). Inside the BBC and CNN. Managing Media Organisations (Chapter 7: Reinventing te news. CNN’s business model; Chapter 8: ‘Part of the British way of life’. The BBC’s culture in its own words; Chapter 9: 'Underdogs and outsiders': CNN's culture in its own words. – pp. 109-164). London/New York: Routledge.

1 Media als manipulatie: Marxisme en ideologie

1.1 MARXISME: KRITISCHE MEDIA ANALYSE

Analyse waarin rol van de media in de sociale reproductie van de status quo centraal staat. (media zorgt ervoor

dat er niets veranderd )

Sterkte: hermeneutisch aspect (analyse van wat de onderliggende boodschap is) van mediaboodschap;

Marxist zegt dat de media enkel weerspiegelt wat de hoge klasse.

link tussen media- eigendom (wie de boodschap gemaakt heeft) en culturele inhoud van

mediaproductie;

link met publiek.

Zwakte: buiten invloed van klasse geen aandacht voor andere factoren, het is wel een belangrijke factor, klasse

kan in hiërarchische samenlevingen veel invloed hebben bv: Frankrijk moet je examen doen voor de unif

hoog cultureel kapitaal voorsprong (bijv. etniciteit/gender die ook ongelijkheid in samenleving aantonen).

Tegenwoordig meer, verdienste van Stuart Hall (raciale kenmerken werden ook opgenomen)

11

IDEOLOGIE VS. ECONOMIE?

Marxisme past ideologische analyse van media toe: visie heeft kritiek op de pure politiek-economische kijk

& kritiek op de enge kijk van de inhoudsanalyse wordt ook een verband gelegd met de mediainstituties

erachter

<=> Dallas Smythe (1977): focust op economische functie in communicatie-industrie = ‘blinde vlek’ in

westers marxisme. Houdt geen rekening met media-instituties erachter, focus op advertentie gerichte

media

<=> Graham Murdock (1978) nuanceert Dallas Smythe: Smythe overschat de verkoop van het publiek aan

adverteerders; er zijn genoeg culturele producten die minder afhankelijk zijn van advertentie-inkomsten

(publieke omroep).

Oplossing? Integreren van de analyse van de media-institutionele macht met aspecten van media-inhoud

(boodschappen en soorten codes) en subjectiviteit context (de organisatie die het gemaakt heeft) linken

aan de inhoud.

1.2 IDEOLOGIE: MARX, GRAMSCI, EN ALTHUSSER Mening over de samenleving

1. Dominante ideologie

2. Dominante ideologie wordt hegemonie

3. Common sense

4. Bemiddeling door intellectuelen

5. Dominante ideologie interpelleert middels ideologische staatsapparaten (school, media, etc…)

Marx: de bovenste laag van de samenleving maakt de dominante ideologie in de bovenbouw en wordt

opgelegd + vaste samenleving

Gramsci: Ideologie wordt vervangen door hegemonie(= hetzelfde als ideologie), eens soort gemene deler,

de ideologie wordt door bepaalde mensen gedeeld, intellectuelen vertalen de ideologie naar wat er door

de laag onderaan moet worden gedacht cf. Europa, regelgeving komt hier toe media is de mediator

12

Althusser: meest open visie van de drie, interpellatie: functie van de media, dragen de ideologie uit via

allerlei staatsapparaten (rechtbanken, scholen,…) , een redelijk repressief/sanctionerend karakter, +

afhankelijk van waar men leeft bv: in egypte zal het anders zijn

Iedere denker is een kind van zijn tijd, ze hadden dus elk massamedia voor ogen

1.3 EVOLUTIE IN MARXISTISCHE PERSPECTIEVEN ( DE NAMEN!, kennen + situeren)Evolutie van gesloten naar open samenleving, gaat van negatief gedetermineerde samenleving naar

positieve samenleving met interpellerende rol

Marx, Frankfurther Schule, Althusser, Gramsci: evolutie van gesloten definitie van ideologie naar

geleidelijk open visie naar de basis toe. De elites domineren de materiële productie en ook de productie

van ideeën. Pessimistische visies op de media.

John B. Thompson: (aan het einde van de rit) staat voor driedelige analyse (productiecontext, tekst,

publiek).

Ideologie is voor hem negatief + niet noodzakelijk anawezig in iedere tekst (<-> marxisme waar

overal een common sense, ideologie achter zit)

o Enkel als er iemand gestigmatiseerd wordt spreekt hij van een tekst met ideologie

o Cf speeches van Bush die 9/11 en het westen vs het oosten gebruikte om zijn aanvallen

in Irak te legitimeren

+ Hij wil die driedelige analyse

Glasgow University Media Group (GUMG): empirische voorbeelden van onevenwichtige nieuwsproductie

naar klasse.

Cf. bad news, more bad news (stakingne over de Jaren 70)

o Hebben het over de bias van de mediamakers, stonden niet aan de kant van de arbeiders

maar aan de kant van de Elite onevenwichtigheid in de berichtgeving, een duidelijk

standpunt

Cf. good news

o Gaat over fanklandoorlogen, media waren heel positief, oppoetsen van het Britse

blazoen, mee met de Britse overheid.

o Margareth Thatcher was semiotisch zo kundig dat ze de socialisten ook kon overtuigen

(cf. Obama) <-> andere disciplines gaan andere verklaringen geven bv: het was toevallig

het goede moment

13

Objectiviteit Cumberbatch e.a. (1986): stakingen mijnwerkers (‘the eye of the

beholder’)

Zogezegd stonden de media aan de kant van de stakers.

Stuart Hall: dominantie die niet gebaseerd is op sociale klasse; aanvulling.

KRITIEK OP GUMG:

• Geen institutionele analyse

• Onduidelijkheid over ‘objectiviteit’

• Interpretatieprocessen door publiek niet belicht

• Bindende kracht van ideologie overschat

• Te weinig aandacht voor context van mediaproductie

• Complexiteit van professionele cultuur van nieuwsmakers onderkend

2. Stuart Hall's encoding/decoding model

2.1 ACHTERGRONDProminent in heropkomst van British Left in jaren ’60 & ’70

• Policing the crisis: Mugging, the State and law and order (1978) => Cruciaal onderscheid:

‘primary/secondary definers’

• Basis: semiotiek/structuralisme

• Hall & Althusser: Ideologie = sociaal cement

o ISAs: media/onderwijs–

o RSAs: leger/politie

• ‘Web of meaning’

BREUK MET ALTHUSSER

• Althusser: ideologische functie van staatsinstellingen.

• Hall: Thatcherisme overstijgt dit.

• Moderne subjectiviteit: nooit enkel ideologisch effect van staatsinstellingen; meer van repressie &

verschillende sociale discoursen.

14

• Moderne identiteit bestaat uit meerdere identiteiten.

• Thatcher(isme) brengt uiteenlopende complexe culturele identiteiten samen.

• Hall zegt weinig over rol van media-instituties

THATCHERISME

• ‘Autoritair populisme’

• Angst van hogere klassen succesvol vertaald in rechtse consensus

• ‘Battle over common sense’

• The Right in staat voor het ‘gewone volk’ te spreken

• The Left lijkt de status quo te verdedigen

2.2 HALL'S ENCODING/DECODING MODELBASIS

Hall baseert zich op De SaussureRoland Barthes:o Denotatie: common senseo Connotatie: bredere betekenis afhankelijk van culturele associaties

Hall: discoursen hebben dominante betekenissen die de betekenis van deboodschap structureren

WAARBIJ:

Encoding afhankelijk van:

• professionele normen + procedures

• institutionele relaties

• technische voorzieningen

Decoding afhankelijk van:

15

• culturele & politieke standpunten publiek

• relatie tot bredere machtsstructuren

• toegang tot technologie Betekenis van mediatekst bepaald kan worden door beide processe

KRITIEK OP HALL'S MODEL:

• Focus op discours (inhouden) geen oog voor relaties met staat/economie

• Bob Jessop: Semiotiek draagt niet bij aan democratisering van media

• ‘A tale of two-nations’: Thatcherisme bevordert de facto niet integratie van onderklasse in

universele vormen van burgerschap

• Spanningsveld tussen systematische discours en meerdere interpretaties van het publiek

3. Toepassing encoding/decoding model: Mormon ‘family values’ versus television (Scott, 2003)3.1 THEORETISCH KADER

• Berger (1967): religie is sociaal construct

• Relatie tussen media-industrie en religieuze waarden: conflictueus

• Zeker zo voor Mormonen: familiewaarden, traditionele rol van de vrouw

• Talkshows = voyeurisme, exhibitionisme, oorlogsverklaring vs. familie, religie, vaderlandsliefde

• Onderzoekstraditie Birmingham Centre: drie lezingen (preferred, negotiated, oppositional reading). Cf. Stuart Hall

• Berger & Luckmann (1966): individuele realiteit wordt sociaal geconstrueerd, vooral middels taal met ‘significant others’; interplay tussen doctrinaire leer en persoonlijke invulling religie

3.2 ONDERZOEKSVRAGEN1. Integreren mormonen hun religieuze wereldbeelden in hun ‘lezingen’ van mediateksten OF proberen ze de seculiere media te isoleren van hun religiebeleving? 2. Welke strategieën worden gehanteerd om dergelijke conflicten op te lossen?

3.3 METHODE

• Zes koppels, Utah, sneeuwbalsteeproefmethode. • Vragen m.b.t. ‘dagelijkse TV-routine’ op zoek naar ‘conflicten’

16

3.4 RESULTATEN‘Preferred doctrinal reading’: weerstand bieden t.o.v. Hollywood & TVpersoonlijkheden, ‘heiligdom’ thuis vs. media als externe dreiging voor religiositeit en vermijden van programma’s

• ‘Negotiated reading of doctrinal texts’: shift van media-inhoud als bedreiging voor familiewaarden naar mediateksten als bijdragen tot hun religiebeleving. Onderscheid tussen ‘freakshows’ (fictie, niet serieus te nemen, anomalieën) en ‘good stuff’. Nadruk op de afstand tussen eigen ervaring en TV.

• ‘Resistant reading of doctrinal discourse’: persoonlijke religiebeleving staat centraal, markeren van eigen religie in TV-inhoud. Verschil: mogelijkheid om individueel de negatieve inhouden te filteren en weerstand te bieden.

Conclusie: ook dergelijke publieksgroepen zijn in staat om zich te distantiëren van TV-inhoud en om andere strategieën in te roepen om hun ‘laakbare’ TVconsumptie te verantwoorden

4. Toepassing "production text in context": CNN vs. BBC(Küng-Schankleman, 2000)

Analyse van Mediateksteals dragers van ideologie

17

4.1 SITUERING CNNOnorthodoxe nieuwsaanpak parallel aan organisatiestructuur en –visie. Begon als marginale speler in

jaren ’80: nichezender, gezien als inferieure nieuwsgaring, geen bedreiging, monopolie over 24-

uursnieuwsgaring voor 15 jaar. Midden jaren ’90 meer competitie: FNC, Fox News Channel; FNN, Financial

News Network, MSNBC, BBC World. STAKEHOLDERS

• Werknemers: open, gedecentraliseerd management, autonomie, flexibiliteit, ‘team players

rather than star personalities’; ‘the news is the star’-filosofie

• Kabeldistribiteurs: ‘must-carry’ contracten

• Adverteerders: inkomstenbron

• “Network affiliates”: 600 wereldwijd, wederzijdse deals, uitwisseling beelden

• Politici: nadruk op korte ‘soundbites’, positief gestemd t.a.v. CNN

• Kijkers: bereik belangrijker dan diversiteit

• Experts: begaan met TV-effecten, Dallasificatie, trivialisering nieuws vs. diepgang, analyse, etc.

• Concurrenten: US networks, ‘nieuwe’ nieuwsbrengers

• Onder Time Warner-paraplu: CNN-merk ontwikkelen, vaste inkomsten, buitenlandse expansie

4.2 STRATEGIE EN MISSIE• Strategie: geen nadruk op publieke statements; behalve programmatrailers

• Missie: ‘breaking news’, onmiddellijk, globaal, zeer afhankelijk van internationaal nieuws,

verbetering van non-nieuws, blijvende globale expansie, allianties

• Core business: 21 bureaus buiten VS, 9 VS-bureaus, naast hoofdkwartier Atlanta en

Washington-office

4.3 HORIZONTALE ORGANISATIE• Organisatie-infrastructuur: beperkte bureaucratie, kleine controlekamers

• Distributie-infrastructuur: 8 satellieten, wereldwijde dekking

• Nieuwsinfrastructuur: globale EN regionale advertentiemarkten, financieel gezond

• 100% controle over zendtijd, geen andere programma’s die wachten

• Real-time company

• Krachtig merk: Tiananmen Square (1989); US-invasie Panama (1990); vrijlating Nelson Mandela

(1990); Golfoorlog (1991); OJ Simpson (1994)

4.4. KAMPIOEN IN HET HERGEBRUIK• 24-u. nieuws 5X goedkoper dan 1u. nieuws bij CBS

• ‘Feel for budgets’; op elk niveau, elke journalist

• CNN-bureaus groeien t.o.v. inkrimpende networks

• Bekritiseerd om oppervlakkigheid ‘a mile wide and an inch deep’

18

• ‘We offer breaking news as it happens; we don’t comment on it. Judgments are up to the

viewers themselves.’CNN-merk vs. Fox News: democratisch vs. conservatief

4.5 CNN: DE OUTSIDER EN UNDERDOG1. ‘NEWS LIES AT THE HEART OF CNN - CNN IS THE NEWS'

• Ons nieuws is uniek; het is een globaal product voor een globale markt.

• Wij hebben het nieuws opnieuw uitgedacht.

2. ‘CNN DE PIONIER, DE DISSIDENT, DE ICONOCLAST’

• We hebben de regels hertekend.

• We houden van risico’s, verandering, uitdagingen, we pakken het anders aan.

3. ‘WE UNDERSTAND THE REALITIES OF LIFE’

• Kijkers betalen de rekening; we doen onze journalistieke job goed, we willen de adverteerders

ook te vriend houden.

• Het is niet onze taak om mensen te vertellen wat ze zouden moeten denken. We spenderen ons

geld rationeel en met mate.

4. ‘WE ZIJN DE UNDERDOGS VAN HET MEDIALANDSCHAP IN DE US EN 'PROUD OF IT'.'

• Onze onorthodoxe start heeft ons een voorsprong gegeven die we niet willen opgeven.

• Concurrentie is goed; risico is goed, zonder risico is er geen vooruitgang.

4.6 BBC: 'PUBLIEKE FINANCIERING MAAKT ONS ANDERS'• Speciale, belangrijke status, PSB-ethos

• Belangrijke bijdrage tot de natie, verrijking in leven van kijker

• Ethisch verantwoord entertainment

• Motivatie en betrokkenheid (emotioneel, fysisch)

4.7 'THE BEST IN THE BUSINESS'• Zet standaarden uit;

• Dankzij kijk- en luistergeld vrij van commerciële druk;

• Creativiteit; • Fierheid (arrogantie);

• Introspectie;

• Geïsoleerdheid;

• Journalistieke cultuur zeer afkerig van management

19

• Einzelgänger.

4.8 'PART OF THE BRITISH WAY OF LIFE'Wij bedienen een unieke natie; ‘we are part of the fabric of Britain’

• Unieke positie: ‘something in between the Beatles and the Queen’

• Verantwoordelijkheid t.o.v. de kijkers, de verschillende groepen

• Zelfbelang: ‘Auntie knows best’; patriarchaal; ouderwetse welvaartstaatidee

4.9 'DEFENDING A GREAT HERITAGE'

• Moderne BBC heeft het soms moeilijk om z’n machtig verleden te ‘hertalen’ naar een slagvaardige

publieke omroep.

• In publieke statements wordt nog vaak gerefereerd naar het Reithiaanse tijdperk.

• Verzet tegen verandering, retrospectie.

LES 3: PUBLIEK EN RECEPTIE

Kijken naar de drievoudige analyse, inhoud, wie maakte het, wie leest het vandaag Focus op audience, is het publiek nog publiek? Is die term te passief? Er is eigenlijk veel interactie vandaag de dag (produser, neologisme) kunnen we de traditionele theorieën nog gebruiken voor de nieuwe media?

2 manieren om ernaar te kijken:

Passief ( effectstudies bv: hypodermic needle) <-> actief (hiertussen bevinden de auteurs zich, waarschijnlijk kunnen kaderen)

Ernaar kijken als een massa (voor zover we daarvan nog kunnen spreken, op basis van bepaalde voorkeuren

Deze colleges erkennen de invloed van de boodschap maar leggen we ook focus op de context ervan ( zie vorige college, wat was de bedoeling van die tekst, wat zit erin?) begrippen zijn volgens de prof gewoon taalproblemen, audience is nog een goed begrip volgens haar + de kennis die we al hebben opgebouwd is nog wat waard

20

Dit is het laastste puur theoretische college, vanaf volgende college zien we de technieken ( ook theorie maar ook aan de hand van een voorbeeld)

Wordt besproken in dit college:

1. Wat is publieksonderzoek? Drie centrale onderzoeksparadigma's ter verduidelijking. (de bagage die we

hier opdoen nemen we mee naar de soorten analysen, dit als een soort metatheorie)

2. Mijlpalen in publieksonderzoek. (zie 2e artikel)

3. Drie belangrijke klemtonen in publieksonderzoek. ( er was een evolutie)

4. Twee voorbeelden van kwalitatieve receptiestudies: Nationwide (humor gebruikt om nieuws over te

brengen + ontkrachten marxitische visie) (David Morley, 1980) en Reading Women's Magazines (Joke

Hermes, 1995 waarom leren vrouwen tijdschriften? belangrijke studies

5. Implicaties van mediaglobalisering en technologische veranderingen voor publieksonderzoek. (welke

kennis over de gevolgen hebben we verzameld? Moeten we bijsturen? En zo ja waar?

Teksten in reader:

Devereux, E. (2009). Understanding the Media (Chapter seven: Audiences and reception – pp. 216-

244). London: Sage

Jensen, K. B. (2012). Media reception: Qualitative traditions. In K. B. Jensen (ed.), A Handbook of

Media and Communication Research (2nd ed.) (pp. 171-185). New York: Routledge.

o verschillende mijlpalen belangrijk ( actief-passief) + onderzoeken goed kennen ( wie het

uitvoerde bv: een psycholoog/leger ( + onderzoeksgroep) + de verschillen)

Livingstone, S. (2004). The challenge of changing audiences. Or, what is the audience researcher to do

in the age of the internet? European Journal of Communication, 19(1): 95-86.

geen empirisch maar reflectief artikel interpretering van teksten verschillende manieren om te

interpreteren ( cf stuart Hall) uitgebreidere versie want Hall was te simplistisch

Vooraf: "critical questions on being an audience member"(zie reader, p.

93) kritische vragen over wat het betekent het om lid te zijn van een publiek (je publieken kunnen veranderen)

1. How many media audiences do you actually belong to? 2. What sorts of media genres are you predominantly interested in? 3. In what social situations are you mainly an audience member? 4. Do these social contexts have a bearing on how you interpret the multiplicity of media messages that

you encounter? 5. How active or reflexive are you as an audience member? 6. Where might you see agency or reflexivity in your everyday media experience? =nhoe kritisch ben je?

Hoe speel je met de interpretaties die al in de tekst staan? Contestatie van een tekst zal niet alleen uit de inhoud van de tekst komen maar ook wat er rond

hangt, door linken met andere teksten

21

Drie generaties van publieksonderzoek

eerste tekstDRIE GENERATIES VAN PUBLIEKSONDERZOEK (Alasuutari, 1999): ( = paradigmas, insteken, vertrekpunten)

1. Encoding/decoding paradigma hebben we al gezien (met de 2 momenten)

2. Etnografisch paradigma je hebt meer tijd nodig om het te observeren, niet noodzakelijk bij andere volkeren, het kan ook partiiperende observatie zijn hier Gaat veel dieper in op die betekenisgeving binnen het alledaagse geen 2 verschillende momenten ( cf. endcoding) maar 1 flow en we gaan tot in de diepte ( diepgaand lezen)

3. Constructivistisch paradigma -> de kijke van waaruit wij vertrokken zijn, het nieuws is geen representatie maar het is ook een verpakking, deze visie gaat ervan uit dat alle teksten constructies zijn uit het brein van (eventuele) professionals.

Gemeenschappelijke kenmerken:

Focus op hoe media(gebruik) betekenis creëert in het dagelijks leven: publiekscijfers (hoe leuk vond je het programma?) zeggen weinig over interpretatie en context van publiek. hier zijn de drie in geïnteresseerd dus niet in het tellen

Radicale breuk met media-effectenonderzoek. (meten van correlatie tussen kijken naar tv en effect) Audience as ‘agency’ (actieve actor, geen spons die alles opneemt) vs. ‘powerful media’: ‘resistance’,

‘resistive practice(s)’ publiek heeft de mogelijkheid om weerstand te bieden tegenover de boodschap, ‘reshaping’ the media content (een boodschap is niet af bij verzending, het kan uit context gehaald worden,..)

Een nieuwe perspectief op publieksonderzoek: Nieuwe mediagenres worden onder de loep genomen; nieuwe onderzoeksmethodes worden aangewend; nieuwe onderzoeksvragen komen aan bod. hier is wel kritiek op van Livingstone, we vergeten onze vorige inzichten en praktijken moeten we converteren naar de huidige technologieën

1. 1. Encoding/decoding (Hall, 1974)Van groot belang voor het ontstaan van publieksonderzoek (eerste generatie publieksonderzoek).

Focus op twee belangrijke momenten in communicatie: <-> etnograaf met de continuïteit (wil veel langer

onderzoek doen, hoe afrikanen met chinese tv omgaan bv) kan je niet inblikken in een survey

Encoding door mediaprofessionals bij het produceren van mediaberichten.

Decoding door mediagebruikers bij het ontvangen van mediaberichten.

22

Interessante kijk maar men moet verder gaan

4e mogelijkheid van ontvangen = exacte visie van de maker, zonder ruis, perfecte 1 op 1 relatie

Encoding/decoding paradigma laat 'audience agency' toe in de zin dat mediagebruikers de betekenis van een

boodschap kunnen reconstrueren of verwerpen.

Shift naar inhoud-en receptieanalyse van televisiefictie, en gebruik van focusgroepinterviews en diepte-

interviews om te exploreren hoe mediagebruikers specifieke mediateksten interpreteren.

1.2 Etnografisch paradigma (tweede generatiepublieksonderzoek)

Beïnvloed door het feminisme: "How woman viewers interpret and make use of the offered readings against the background of everyday life and experiences." ontsnappen in de literatuur (roman) aan de dominantie van de mannen , ( uses and gratifications avant la lettre) functie/betekenis (Jennis radway is daarmee begonnen)+ welke context de tekst gebruikt wordt ( typisch communicatiewetenschappen) niet enkel de boodschap op zich maar ook waar hij vandaan komt en wat dat doet met de persoon

Bredere interesse (in vergelijking met de eerste generatie) in de functies die specifieke media hebben in het

dagelijks leven van mensen.

Hernieuwde klemtoon op het begrijpen van mediareceptie in de context van het dagelijks leven.

Vooral vanuit feminisme, waarom zien vrouwen die anders dan mannen

1.3 Constructivistisch paradigma (derde generatie publieksonderzoek)Deze nieuwe, derde generatie van publieksonderzoek is nog in ontwikkeling.

Beïnvloed door het postmodernisme: "Under the influence of postmodern theory, the youngest of the three generations of reception research seeks to understand more about the mediascapes that define the postmodern experience." cf. individualisering

Shift van audience psychology (experimenten met controle groepen) naar audience sociology (kijken naar het publiek binnen de samenleving, bepaalde groepen eruitlichten): klemtoon op discours en reflexiviteit:

What are the embedded problems and concerns that evoke a media programme or genre as a topic in a given society?

What are the viewpoints and subject positions taken in the discourse? How, and by whom, is it discussed in public and how do people in everydaylife conversations refer to

or comment on the public discussions about it? (Alasuutari, 1999: 16)

2. Mijlpalen in publieksonderzoek(2e artikel)

2.1 14 historische mijlpalen in publieksonderzoek (Lowery & DeFleur,1995)

23

allerlei onderzoeken (1933 was het eerste), the invasion from mars, radio-experiment, framing was er toen volledig en mensen waren bang radio-onderzoek was in het begin heel belangrijk)Opname technologie versnelt, want een steeds stijlere lijn( denk aan innovatoren/laggerds) cf Rogers

Violence and the media aanleiding cultivatiestudies

Zeker bekijken in de reader

Twee opvallende vaststellingen: Mijlpalen zijn gevormd door historische en sociale context, bijvoorbeeld: oorlog, publieke opinie,

publiek beleid. Mijlpalen omvatten enkel studies uit Europa en de Verenigde Staten.

3. Drie belangrijke klemtonen in publieksonderzoek3.1 Focus op alledaagse context van mediagebruik

1. Invloedrijke studie van James Lull (1980) naar televisiekijkgedrag in natuurlijke omgeving. (etnografisch) dezelfde dag nog notities maken + sensetizing contexts maken

Kwalitatieve oriëntering: observatie van televisiekijkgedrag in Amerikaanse gezinnen (hij observeerde gewoon ), eerst in Amerika, later China

Shift weg van individuele focus zoals in uses & gratifications-onderzoek (gebaseerd op surveys). het gaat om het individu binnen een ruimere context bv: het gezin <-> experimenten waarbij men bv: think aloud methoden gebruikt)

Ontwikkeling van een typologie van sociaal televisiegebruiken in familieverband (2 opdelingen):

o 'structureel' gebruik van televisie, bijvoorbeeld: het creëren van een atmosfeer binnenshuis of het afspreken van bedtijden voor kinderen.

o 'relationeel' of 'interactioneel' gebruik van televisie, bijvoorbeeld: het faciliteren of vermijden van contact tussen ouders en kinderen of tussen echtgenoten.

2. Gedurende de jaren '80-'90: studies naar hoe media geïntegreerd zijn in dagelijkse activiteiten. = mediarepertoires, hoe wordt media gebruikt doorheen de dag en hoe geeft men daar betekenis aan?

De focus blijft op het gezin en de dynamieken binnen het gezinsleven. (machtsverhoudingen bijvoorbeeld)

24

Bijkomende focus op andere sociale contexten van televisieconsumptie (e.g., Gauntlett en Hill, 1999), en mediagebruik in publieke ruimtes (Lemish, 1982), quasi-publieke settings zoals gevangenissen/klooster (Lindlof, 1987), en peer groups (Buckingham, 1993).

Later focus op parasociale (cf een band hebben met de presentator) interactie met televisiecontent (e.g., Wood, 2007).

3. (Participerende) observatie is dominante methode voor het exploreren van mediagebruik binnen

bepaalde contexten. vertrouwen opbouwen, vanaf dan pas observeren Participerende observatie als methode om een diepgaand inzicht te bieden in media en

communicatie binnen bepaalde settings (e.g., Lull, 1980; Gillespie, 1995). Een andere gebruikte methode zijn kwalitatieve interviews (individueel en in groep) (e.g.,

Morley, 1986). niet zinnig bij kinderen want die zijn snel geïntimideerd door de onderzoeker "Observational studies have detailed the place of media in the everyday lives of different social

groups, whereas interview studies have probed their decodings of a range of media texts and genres." (Jensen, 2012: 177)

3.2 focus op decodings

1. Het gros van kwalitatieve receptiestudies onderzoekt decodings. hall is dus toch nog belangrijk Doel:

o onderzoeken hoe betekenis wordt geproduceerd en gedeeld, o empirisch onderzoeken hoe gebruikers media interpreteren.

Vergelijkende analyses van mediadiscours en publieksdiscours. Bv: tegenover de Europese Unie Culturele studies meest invloedrijke bron (kritisch en kwalitatief + grabbelbak van verschillende

methoden): 'media as sites of struggle, 'decodings as creators of social difference'. niet alleen plezier van de tekst decodings (interpreteren), ook het element van ideologie zit er in, mediamakers bepalen wel wie macht heeft, wie niet in de media zit heeft geen macht

2. Decoding-concept is afkomstig van Hall's (1973) theoretisch encoding-decoding model. Encoding van teksten door mediaprofessionals en decoding van teksten door

mediagebruikers is niet perfect op elkaar afgestemd. David Morley (1980) past Hall's model toe op het decoderen van televisienieuws in zijn

belangrijke studie 'Nationwide': gaat correlatie na tussen verschillende 'readings' en de socio-economische en culturele status van focusgroepdeelnemers. (cf. inleiding) cf. horkheimer en Adorno

o Hij ontdekt gaandeweg dat er nog andere factoren zijn buiten de socio-economische klasse als voorspeller voor verschilende readings er zijn wel verschillen in hoe mensen met tekst omgaan maar dit is niet enkel door klasse

Belang van 'Nationwide': aandacht voor link tussen sociaal-structurele en discursieve-interpretatieve kenmerken (capaciteit om van mediagebruikers. hij had ook oog voor de tekst op zich

Behalve een focus op de mate van reproductie van een dominante ideologie, ook belangrijk om te focussen op mediagebruikers' begrip en kijkervaring van televisienieuws. opening voor andere kenmerken

25

3. Nieuws en melodrama's meest onderzochte televisiegenres Nieuws heel belangrijk zeker als het over ‘ver nieuws gaat’ (ook alles wat daarbij hoort

bv: nationwide, nieuws met humor) Herontdekking van het plezier van televisiekijken (via fictie) als bron van 'audience

empowerment' én als legitiem onderzoekstopic. Televisie belangrijk ontspanningsmedium tijdens jaren '80-'90. cf. Dallas,onderzocht

door Yan Yang (observeren van mensen thuis terwijl ze naar de serie kijken) Andere onderzochte media en genres binnen kwalitatieve receptiestudies:

o boeken (e.g., Radway, 1984), o magazines (e.g., Hermes, 1995),o advertenties (Schroder, 1997), en films (e.g., Barker & Brooks, 1998).

4. Interviews meest gebruikte methodologie voor het onderzoek van decodings

Zowel focusgroepinterviews als individuele diepte-interviews. Interviews als generators van gebruikersdiscours die vergeleken kunnen worden met

mediadiscours. Meestal onderzocht in retrospect. (vragen stellen die terugwerken) Liebes and Katz's (1990) studie van de televisieserie 'Dallas' (zie ook Vettehen et al.,

2004): analyseren van gebruikers' live interpretaties via think-aloud technieken. gekeken hoe chinezen die serie onthaalden

3.1 Focus op alledaagse context van mediagebruik

Focus op de sociale actie Beperkt aantal studies (e.g., Radway, 1984; Jensen, 1986). Shift "from media as representation that call for decoding, and as conditions

circumscribing local use contexts, to media als resources." Shift van het het moment van mediagebruik zelf, naar het gebruik van media als

resources in andere sociale praktijken. Twee voorbeelden: romantische (print)verhalen als, o.a., bron voor advies in het

huwelijksleven (Radway, 1984), en televisienieuwsberichtgeving als bron voor politiek en sociaal engagement (Jensen, 1986).

Potentieel van digitale media als bronnen voor sociale interactie en engagement.

4. Twee voorbeelden van kwalitatieve receptiestudies:

4.1 Nationwide (David Morley, 1980)26

1. DOEL/OPZET VAN DE STUDIE Analyse van het populaire BBC duidingsprogramma 'Nationwide'. Shift van tekst-naar receptie-analyse. nieuw, het was innovatie = grote verdienste van

Morley, focus op betekenisgeving van het publiek Analyse van kijkers' interpretaties aan de hand van Hall’s encoding/decoding model (met

professional reading) . Voorafgaand: analyse van Nationwide's stijl en ideologisch perspectief (Brundson &

Morley, 1978). Exploratie van verschillende interpretaties binnen de 'dominant', 'negotiated', en

'oppositional readings'. Is er een link tussen de interpretaties van kijkers en hun socio-economische status

(marxistische visie)? = Hamvraag Hoe worden mediaconsumptiepatronen gevormd door factoren zoals klasse, geslacht, en

etniciteit? = nog een verdienste van hem)

2. METHODE

29 publieksgroepen (studenten, arbeiders,….) bestaande uit scholieren, managers, vakbondsleden, of studenten.

Blootstelling aan twee opnames van Nationwide buiten hun vertrouwde kijkomgeving. (2 om vertekening door de soort uitzendig te vermijden)

Aan de hand van groepsinterviews worden kijkers' interpretaties geanalyseerd van de stijl en ideologische orientatie van de opnames, met specifieke aandacht voor 'dominant', 'negotiated', en 'oppositional' interpretaties. hij had wel hypotheses (bv: hoog-opgeleide zouden meer oppositioneel ijn bleek helemaal niks van te kloppen vandaar is hij tot nieuwe factoren moeten komen)

3. RESULTATEN Belangrijkste bevinding: socio-economische status van kijkers is niet noodzakelijk bepalend

voor hun interpretaties. Culturele organisaties en referentiekaders (bijv. vakbond) en informatiebronnen (bijv.

nationale pers) geven ook vorm aan kijkers' interpretaties. Niet alle interpretaties vallen binnen de drie interpretatiecategorieën van Hall's model.

(wisten we al) Interpretaties over, enerzijds, de stijl van Nationwide en, anderzijds, de ideologische

oriëntatie van Nationwide, zijn soms tegenstrijdig binnen eenzelfde publieksgroep problematisch.

Samengevat: "His findings emphasized the complexities involved in audience interpretation of media texts and to the limitations of the encoding/decoding model."

4.2Reading Women's Magazines (Joke Hermes, 1995) (voorbeeld2)

mijlpaalstudie door de andere aanpak dan de typische survey methode van de U&G

27

1 DOEL/OPZET VAN DE STUDIE Studie gebruikt een postmodern, feministisch perspectief voor het analyseren van het

dagelijks gebruik van vrouwenbladen. gaat uit van verschillende manieren om met een tekst om te gaan

Vanuit een frustratie over de manier waarop het populaire media genre traditioneel door onderzoekers werd benaderd.

Focus op het gebruik van Nederlandse en Britse magazines. Focus op betekenis: middenweg tussen publieksstudies die focussen op teksten en

genres, en publiekstudies die focussen op het gebruik van media in de context van machtsrelaties in het dagelijks leven.

Hoe krijgen vrouwenbladen betekenis in het dagelijks leven? Welke interpretatieve repertoires hanteren lezers van vrouwenbladen?

2 METHODE Discoursanalyse van diepte-interviews met 15 mannen (ter controle) en 65 vrouwen.

(kleine maar diepgaande studie) Etnografische benadering, ondanks ongelijke positie van interviewer en geïnterviewde.

discoursanalyse op uitgevoerd, heel systematisch

3 RESULTATEN Hoe krijgen de teksten betekenis? Welke repertoires? Vrouwenmagazines hebben weinig tot geen betekenis voor lezers: geen culturele

waarde. een soort rustpauze Wel praktische waarde, bijvoorbeeld: recepten en kledingtips. Makkelijk combineerbaar met andere taken en activiteiten. Belangrijkste conclusie:

o Women's magazines as a text are not highly significant, but as an everyday medium they are a means of filling a small break and of relaxing that does not interrupt one's schedule, because they are easy to put down." (Hermes, 1995: 144)

o "Readers read unpredictable and changing combinations of magazines." (Hermes, 1995: 155)

5. Implicaties van mediaglobalisering en technologische veranderingen voor publieksonderzoek.

28

3 paradigmas dus toepassen, niet langer een massapubliek maar nichepublieken, de gebruiker beslist wat hij

kijkt niet langer de media

5.1 Diversifiëring van het massatelevisiepubliek eerste implicatie

1950-1990: Televisie domineert ontspanningstijd, publieke culturen, huiskamers, en

familieleven.

Veranderingen in televisie laatste twee decennia:

o diversificatie van televisievormen,

o convergentie met andere technologieën,

o breder bereik,

o toenemende aanwezigheid in publieke en private leven.

Gevolg: activiteit van televisiekijken convergeert met andere activiteiten, zoals lezen,

shoppen, spelen, chatten, etc.

Introductie van het Internet: een shift van massacommunicatie ('from one to many')

naar communicatie tussen peers ('one to one' en 'many to many'). we zitten ons vaak

blind te staren op analytische gegevens (hoeveel bezoeken) moeten dus dieper zoeken

(kan dit met de oude technieken?)

VRAAG: "Given the growing range of information and communication technologies which come under the

heading of 'media studies', audience research must ask itself whether its theories and methods are tied to a

historically specific medium -mass broadcast television -or whether instead there are lessons from

the study of mass television and its audience which can guide the analysis of the new media environment?"

artikel 3

Kunnen we nog wat met onze inzichten

5.2 Taking the text-reader metaphor forward 2e evolutie

A. "New media environment crucially extends the scope and importance of arguments in 'active audience' theory by transforming hitherto marginal (and marginalized) tendencies into the very mainstream of

29

media use": Interactieve technologieën plaatsen interpretatieve activiteiten centraal in mediadesign en -gebruik. onze mobiele technologieën zijn bijna een verlengde van onszelf hoe komen daar betekenissen tot stand? Wat we met een tekst doen komt vaak uit hoe we een medium in ons leven hebben geïntegreerd

• Gebruikers van nieuwe media zijn in toenemende mate actieve producenten en gebruikers van teksten.

Gebruikers van nieuwe media zijn in toenemende mate divers, gefragmenteerd, en geïndividualiseerd. maar we zijn toch op zoek naar trends die bepaalde groepen met elkaar verbinden

Wat doet interactieve media met het begrijpen van teksten Cf. cross –media storytelling veranderen van medium verandert het verhaal + het begrijpen<-> lineaire storytelling

• Toenemend belang van keuze, selectie, voorkeur, interactiviteit, en intertextualiteit. (we hebben zelf meer macht) we hebben geen geïntegreerde database met allerlei cijfers in België

• Hernieuwd belang van een theoretische-en beleidsagenda voor publieksonderzoek.

B. In welke mate kan de 'text-reader' of 'encoding-decoding' benadering toegepast worden op gebruikers

van nieuwe media?

• Déjà vu: hoewel een halve eeuw van televisiepublieksstudies toont dat engagement met symbolische teksten gebaseerd is op een waaier van analytische capaciteiten, sociale praktijken, en materiële omstandigheden, worden deze inzichten niet toegepast in nieuwe media studies. Hall dus nog niet in de vuilbak

• Accounts van wat 'nieuw' is aan het Internet zijn gebaseerd op speculaties over de rol en het engagement van de gebruiker.

• Nood aan onderzoek naar Internet en andere nieuwe media gebruikers: o "How do people follow hypertext pathways? (Wat doen mensen met die hyperlinks)Does it

add new dimensions of writing? Are new practices of reading emerging? Are these more hospitable to alternative views, more inclusive of difference? More generally, what are the emerging skills and practices of new media users? How do people variously 'read' the world wide web? What practices surround the use of the web, email, chat and so forth? What competencies or literacies are people thereby developing?" hoeveel hyperlinks is voldoende/te veel in een artikel (information overload?) in hoeverre leidt dit tot welke soort decodering?

• Belang van inhoud in plaats van vorm of kanaal in nieuwe mediaomgeving: Wat zijn de genres van nieuwe media?

• Receptiestudies: o enerzijds, veelbelovend voor het analyseren van nieuwe media teksten; o anderzijds, gehinderd door het ontbreken van een gesofisticeerde analyse van de nieuwe

media omgeving (teksten, technologie, en culturele vorm). veel werk

5.3 Framing the methodological tasks aheadDRIE METHODOLOGISCHE UITDAGINGEN (volgens livingstone) voor audience studies

1. Overbruggen van de kloof tussen wat mensen zeggen wat ze doen online en wat ze in de praktijk

doen: (cf. sociale wenselijkheid)

30

o vastleggen van ervaringen die privaat zijn eerder dan publiek; o ervaringen die betrekking hebben op betekenissen eerder dan openlijke praktijken; o ervaringen van een gehele populatie in plaats van een elitegroep; o ervaringen die beschouwd worden als triviaal (en daardoor gemakkelijk te vergeten) in

plaats van belangrijk. 2. Relatie tussen tekst en lezer (proces van interpretatie)?

o Is dat waar we naartoe moeten en hoe moeten we dat operationaliseren)o Overvloed aan online content, vaak vergankelijk en virtueel (afhankelijk van actualisering

door gebruikers); o Geen clear-cut onderscheid tussen mediakanalen, vormen en genres; o Online gebruikers zijn zowel producenten als ontvangers van inhouden; cf het begrip

produsero Online gebruikers multitasken veelal tussen verschillende platformen en applicaties. (bv:

strijken en tv-kijken of ipad gebruiken terwijl we tv kijken)3. De vraag naar gevolgen of effecten: waarom de ontvangen betekenissen van mediateksten belangrijk

zijn in het dagelijks leven. moeten we die vraag nog stellen? effecten zijn meestal indirect + media is slecht om attitudes te veranderen maar goed in het bevestigen van attitudes.

o "Does Internet use result in harm to children and young people? Does inadvertent exposure to pornography produce long-term harm, does playing violent games online make boys more aggressive, does immersion in a branded consumer culture produce a more materialistic generation, is the Internet changing the way children think and learn?" zijn het positieve/ negatieve gevolgen onderzoekers framen hun onderzoek als negatief (meer subsidies)

5.4 New media - texts to be interpreted +technologies to be used. publiek zijn interpreteerders en ook gebruikers Silverstone's (1994) definitie van 'media' als een tweeledig concept:

• Media qua material/technological objects (located in particular spatiotemporal settings) and media qua texts/symbolic messages (located within particular sociocultural discourses).

• People are simultaneously interpreters of the media-as-text and users of the media-as-object. Enerzijds, zijn nieuwe media en communicatietechnologieën gecentreerd rond tekst: ze hebben niet alleen een symbolische betekenis als objecten, maar zijn terzelfdertijd dragers van meerdere, verschillende, en veranderende symbolische berichten. Anderzijds, kan in de nieuwe media omgeving de receptie van media-inhouden tot op zeker hoogte afgeleid worden uit een analyse van mediagebruik, gezien online gebruikers in toenemende mate verplicht worden actief en fysiek te participeren (klikken op hyperlinks, chatten, creëren van avatars, etc.).

CONCLUSIE: "So, although it will remain a methodological challenge to discover what participants are thinking or feeling when they engage with new media, it is thought-provoking that, increasingly, without people's physical and hence visible participation in the process of communication, there will be neither text nor reception in the first place." hij wil ook plaats maken voor de actie bv: klikken, naast reader en reading

Kernwoord in deze collegereeks = interpretatie + methodes

LES 4 Analyse van Mediateksten: Kwalitatieve en Kwantatieve Tekstanalyse

Wordt besproken in dit college:

1. Waarom is tekstanalyse belangrijk?

31

2. Wat is (kwantitatieve en kwalitatieve) tekstanalyse?

oHoe kunnen ze elkaar aanvullen? Wat kan je ermee?

3. Typologieën van kwalitatief onderzoek van mediateksten

4. Een 'logic' voor interpretatieve tekstanalyse

oManier van aanpakkenoVeel cijfer, omgaan met reductie, grote aantallen cijfers terugbrengen tot inzichten

(kwantitatief)oVeel woorden hiërarchie in de ideeën brengen (kwalitatief)

Moeilijk want meerdere aanpakken mogelijk maar moet toch repliceerbaar, betrouwbaar zijn

Het moet systematisch zijn en alle informatie benutten ( niet zoals een journalist gericht zoeken) ( cf Hijmans in de reader)

5. Grounded theory

6. Tekstanalyse in context in het voorbeeld worden de 2 technieken verenigd

Teksten in reader:

Devereux, E. (2009). Understanding the Media (Chapter six: Analysing media content: Media ‘re-presentations’ in a divided world – pp. 185-215). London: Sage

Hijmans, E. (1996). Logic for qualitative media content analysis: A typology. Communications: The European Journal of Communication Research, 31(1): 93-108.

Esser, F. (1999). ‘Tabloidization’ of news. A comparative analysis of Anglo-American and German press journalism. European Journal of Communication, 14(3): 291-324.

Pleijter, A. (2006). Typen en Logica van Kwalitatieve Inhoudsanalyse in de Communicatiewetenschap (Hoofdstuk zeven: Een ‘logic’ voor interpretatieve inhoudsanalyse – pp. 133-174). Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen. Ubbergen: Tandem Felix. zet het werk van Hijmans verder (wij voegen er nog frame-analyse aan toe)

Kuchartz, U. (2014). Qualitative Text Analysis. A Guide to Methods, Practice & Using Software (Chapter two: The building blocks of systematic qualitative text analysis – pp. 15-34). London: Sage.

Het gaat hier vooral om nieuwsteksten

1. Waarom is tekstanalyse belangrijk?1.1 Representatie en 'realiteit'

32

Hoe en waarom we mediateksten analyseren is belangrijk om twee redenen:

1. Mediateksten zijn een belangrijke bron van betekenis over de samenleving: ze vormen onze percepties,attitudes, en begrip van de wereld.

2. Gezien het beperkt aantal kritische mediateksten, is het belangrijk dat we analyseren hoe mediateksten sociale, economische en politieke relaties re-presenteren: "Whose version of 'reality' do we mainly see or hear about in a media setting?"

1.2 Voorbeeld 1: representaties van sociale klasse in mediateksten er wordt een beeld van de samenleving ( belangrijk voor inhoudsanalyse) visie op realiteit door de bril van de actoren. (soci-eonoisch, taal,….)

Foto gaat over de royal family serie, ze worden gevolgd

Twee belangrijke trends:

1. Positieve mediarepresentaties van arbeiders ("happy or 'deserving' poor")

2. Negatieve mediarepresentaties van individuen die afhankelijk zijn van sociale bijstand.

o Hangt wel af van het moment van de dag (soms wordt er rekening mee gehouden dat het publiek in de namiddag anders is dan dat van prime time)

oAfhankelijk van (de klasse van) het medium kaderen als schuld van het individu <-> probleem in de maatschappij

A. Sociale bijstand in de media: (auteurs niet kennen)

Mediaberichtgeving over sociale bijstand en armoede in de V.S. is sensationeel en oppervlakkig (Dedinsky,1977).

Nieuwsberichtgeving over werkloosheid in het V.K. in de jaren '80 biedt weinig verklaringen voor werkloosheid en de thematische nieuwsstructuren weerspiegelen de sociale frameworks waarbinnen journalisten verhalen over werkloosheid construeren (Barkin & Gurevitch, 1987).

o Sentimentele visie op gebrek idealisering + hoe het komt ( de context) weglateno De journalisten die het nieuws maken komen uit de middenklasse dus kunnen zich het niet

voorstellen

Overdreven berichtgeving over misbruik van sociale bijstand (Deacon, 1978). Cf Griekenland

Nieuwsberichtgeving over sociale bijstand enkel wanneer gelinkt aan thema's zoals misdaad, fraude, en sex (Golding & Middleton, 1979).

De armen worden geportretteerd als "deserving" (verdienden het om arm te zijn) of "undeserving"( verdienen de bijstand niet) (Golding & Middleton, 1982).

B. The happy poor:

Televisiefictie (e.g., The Waltons, Little House on the Prairie) verspreidt mythe van 'happy poor' (Thomas & Callanan, 1982).

33

oMensen die blij zijn met het arme leven

Gould et al. (1981: 309): "in the depiction of poverty during prime-time broadcasts, television networks present a sentimentalised vision of economic deprivation that omits or minimises hardship while idealising the supposed benefits of a spartan way of life."

oSentimentele visie op gebrek

oDe conctext/ hoe het komt wordt weggelaten

oCf documentaire over een prostituee

o Cf framen

"Prime-time divide" (Williams, 1988): "programmes that are aimed at specific social classes often portray members of one social class to another."

oWat toon je op prime time en wat in de middag? Afhankelijk van het geprecipieerde public

Sentimentele visie op gebrek idealisering + hoe het komt ( de context) weglaten

Shameless (Channel 4). A powerful representation on the lives of the underclass in Blair's Britain.

1.3 Voorbeeld 2: representaties van gender in mediatekstenMediateksten spelen een prominente rol in het vormen van onze percepties van wat 'vrouwelijk' en 'mannelijk' is. constructie

Van reclame verwacht je wel wat mythe, dat de vrouwen niet echt er zo uit zien ( maar in nieuws verwachten we dat niet), we verwachten dat nieuws de realiteit gerepresenteerd

Twee belangrijke onderzoeksvragen:

Hoe worden vrouwen geobjectiveerd en uitgebuit in media?

Hoe verschilt de sociale realiteit van de constructie van wat vrouwelijk en mannelijk is in de media?

Feministisch perspectief bekritiseert de mainstreammedia-inhouden voor de ondervertegenwoordiging en misrepresentatie van vrouwen.

Media-inhouden weerspiegelen de veranderende dominante discours over wat vrouwelijk en mannelijk is (bijv. shift van 'vrouw aan de haard' naar 'onafhankelijke carrière vrouw'), wat niet wil zeggen dat media-inhouden een spiegelbeeld vormen van de gender identiteiten in het echte leven.

Ook focus op representatie van holebi's in media-inhouden, bijvoorbeeld de ondervertegenwoordiging van holebi's in mainstream televisie-inhouden in de V.S. en het V.K. (Gauntlett, 2002).

Mag je vragen wel stellen als of het demografische realiteit weerspiegeld?oZowel nieuws als reclame zijn geen afspiegeling van die realiteit

34

2. Wat is (kwantitatieve en kwalitatieve) tekstanalyse?2.1 Doel van tekstanalyse

Identificeren van intenties en andere kenmerken van communicatoren;

Detecteren van latente propaganda of ideologie; <-> aperte kenmerken zoeken (deze zie je direct)

oAfhankelijk van op welke hoogte je wil analyseren?

oApert is kwantitatief (tellen)

Beschrijven van trends in media-inhouden; kwantitatief

Spiegelen van culture patronen van groepen; kwantitatief

Ontdekken van klemtonen van organisaties; kwalitatieve inzichten (discoursanalyse)

Vergelijken van media-inhouden met de sociale realiteit;

Kwalitatief (latent, tussen de lijnen) <-> kwantitatief (apert, de oppervlakkige) kenmerken

2.2 Kwantitatieve vs. kwalitatieve tekstanalyseTwee types/methoden van tekstanalyse: kwantitatieve en kwalitatieve tekstanalyse.

A. KWANTITATIEVE TEKSTANALYSE

Wortels in positivistische onderzoekstraditie binnen sociale wetenschappen.

De methode van kwantitatieve inhoudsanalyse is ontwikkeld door Berelson (1952) en bestaat hoofdzakelijk uit het tellen van fenomenen:

o"Research technique based upon measuring (counting) the amount of something (violence, percentages of Blacks, women, professional types or whatever) in a sampling of some form of communication (such as comics, sitcoms, soap operas, news shows). The basic assumption implicit in content analysis is that an investigation of messages and communication gives insights into the people who receive these messages." (Berger, 1982: 107)

o Positivistische onderzoekstraditie die gebaseerd is op het tellen van bepaalde zaken in een sample (kijken welke media je wil gebruiken)

oHandig voor longitudinale (bv: jaar geleden tot nu) oJe beperkt je tot de tekst, maar de veronderstelling is dat je zo inzicht verwerft in hoe mensen

decoderenoHet codeerinstrument moet duidelijk en transparant zijn

Laat toe om bepaalde aspecten van grote hoeveelheden mediateksten te vergelijken in de tijd of tussen mediaorganisaties.

Kritiek: kwantitatieve tekstanalyse zegt niks over effecten van teksten of de verschillende betekenissen die mediateksten kunnen hebben voor gebruikers.

cf vorig college

Mechanische visie, pijl vanuit de tekst naar de ontvanger (geen verschillende coderingen mogelijk, cf Stuart Hall)

35

B. KWALITATIEVE TEKSTANALYSE

Amalgaam van onderzoeksbenaderingen: semiotiek, framing, discours- en narratieve dimensies van mediateksten.

Shift van kwantitatieve naar kwalitatieve tekstanalyse = shift van empirisme naar discours.

o"Because of its tendency to isolate specific elements of a media text, quantitative content analysis is not capable of analysing communications as dicourses." (Van der Berg & van der Veer, 1989: 161).

oEen soort remidieringsactie om de problemen van kwantitatieve op te lossen

Focus op mediatekst als een geheel in plaats van enkel bepaalde delen of aspecten, bijvoorbeeld: analyse van latente én manifeste elementen van teksten, maar ook het verbinden van mediadiscours met andere discours.

Kwalitatieve tekstanalyse gaat hand in hand met receptieanalyse.

Focus op de betekenis van de tekst ( ook voor de betekenisgeving van de teksten voor de gebruikers)

Karakteristieken van boodschappen

3. Typologieën van kwalitatief onderzoek (Hijmans, 1996)

3.1 Achtergrond

‘Framework’ & ‘Logic’ (Krippendorff, 1980) = ‘sensitizing concepts’

Glaser & Strauss: vergelijkende analyse van onderzoeksartikelen (5 types van kwalitatieve inhoudsanalyse)

Gefundeerde theorievorming

57 empirische onderzoeksartikelen met aandacht voor methoden (duidelijke methodesectie), kwalitatieve inhoudsanalyse

Ze heeft een typologie opgesteld op basis van wat andere onderzoekers hebben voorgesteld

Ze heeft zich gebaseerd op een gefundeerde theorie (cf. grounded theory)

36

LABELLING

Labelling van analyse door andere onderzoekers = verwarrend

Bijv. discours analyse kan bijna elke procedure volgen

Bv: interpretatieve analyse alles leidt tot interpretatie

Verschillende benaderingen soms in 1 studie gecombineerd

Hijmans geeft eigen labelling: op basis van

Onderzoeksrapporten

Interviews onderzoekers (ze heeft de auteurs gecontacteerd en gevraag naar de werkprocedures)

oHaar opvolger (cf later) is nog verder gegaan)

oZe wou aantonen dat de kwalitatieve analyse ook systematisch was)

3.2 Retorische analyse (1)Manifeste kenmerken tekst centraal (constructie, vorm, metafoor, argumentatiestructuur en keuzes)

Niet “wat”, maar “hoe” de tekst gepresenteerd wordt

Gedetailleerd lezen van fragmenten

Onderzoeker = competente retoricus

=> Bijvoorbeeld: Quantification Rhetoric of Cancer on Television (Potter, Wetherell, & Chitty, 1991).

3.3 Narratieve analyse (2) Beschrijving (formele) verhaallijnen: personages en hun problemen, keuzes, conflicten, ontwikkelingen…

Personages als dragers van het verhaal

Reconstructie van de narratieve compositie, van de logische en chronologische verhaalstructuur

Onderzoeker als competente lezer van verhaallijnen

=> Bijvoorbeeld: The Rethoric of Objectivity in the Newpaper Coverage of a Murder Trial (Condit & Selzer,1985).

=> narratieve analyse is handig voor soaps, fictie

Maar er zijn meerdere mogelijkheden afhankelijk van je discipline

37

3.4 Discours analyse (3)Beschrijven onderwerpen in mediateksten a.h.v. manifeste & latente kenmerken van taalgebruik /woordkeuze

Consistentie & verbinden van woorden aan thema-analyse van inhoud

Representatie typeren (motieven zender / ideologie / groot geloof in consistentie media)

Onderzoeker competente taalgebruiker

=> Bijvoorbeeld: Racism and the Press (Van Dijk, 1991)

Latente verhoudingen tussen actoren en ideologieën (dieperliggende visies van de actoren, die erachter zitten) zichtbaar maken via netwerken (aanvullen met kwantitatieve analyses) de kwantitatieve verbanden betekenisgeven

3.5 Structurele semiotische analyse (4) Basis van alles (cf. analyse van dat parfumflesje)

Focus op betekenissen, associaties

Onderliggende structuren, latente betekenissen en betekenisverlening via tekens, codes en binaire tegenstellingen

Interpretatie via theorie

Maatschappelijke en culturele thema’s

Retorische / narratieve analyse evt. vooraf

Onderzoeker competent lid van cultuur

=> Bijvoorbeeld: A Structure for Modern Myth: Television and the Transsexual (Silverstone, 1994)

Narratieve analyse vaak baat bij dit soort analyses want methaforen kunnen impact hebben beeldspraak niveau de tal kunnen doorgronden

3.6 Interpretatieve analyse (5)Inhoud typeren = centraal

Doelt op theorievorming = centraal

Theoretische steekproeven, analytische categorieën, cumulatieve en vergelijkende analyse (iteratief proces)

Formuleren van ‘types’ of ‘conceptuele categorieën’

Soms gericht op reconstructie van groepsperspectieven/kenmerken (sub)cultuur

Onderzoeker als competente observator (zodat men op het eind meer weet dan aan het begin!)

=> Bijvoorbeeld: Movies as Myths: An Interpretation of Motion Picture Mythology (Hirschman, 1987)

Interpretatie is volgens de prof altijd noodzakelijk is ze gaat er geen college aan wijden maar het vervangen door frame anayse (kan kwantitatieve/kwalitatieve analyse zijn)

38

4. Een 'logic' voor interpretatieve tekstanalyse (Pleijter, 2006)4.1 Wat?Hij geeft een toolkit om zo’n analyse uit te voeren

Inzichten uit de bestaande methodologische literatuur over inhoudsanalyse opsporen

Interpretatieve benadering: inspiratiebron

Centrale gedachte: theoretisch perspectief afstemmen op te onderzoeken materiaal

‘Reconstructed logic’ wordt voorgesteld

Logische, navolgbare uitvoering van stappen

Planmatig

Kenmerk: cyclisch, iteratief verloop

4.2 Zes fasenOnderzoekshandelingen waarneming, analyse, en reflectie wisselen elkaar af.

Zes fasen:

Eigenlijk begin je met waarneming, gebeurd vanuit een bepaalde bril (problemen), ook framen bv: doden hier is veel enger dan als het ver weg is onderzoeken -> gepubliceerd geraken

1) Voorbereiding: conceptuele achtergrond (probleem van de terreurdreiging + angst in kaart brengen)

2) Verkenning: inventarisatie (team, deadline,..)

3) Ontwikkeling: ontwerpen instrument (sytematiek)

4) Toepassing: registreren (instrument toepassen op ieder gekozen element bv: eerste pagina)

5) Integratie: conclusies trekken (koppelen aan theorieën die er al waren nieuwe inzichten)

6) Rapportage: resultaten, controles op betrouwbaarheid en geldigheid (format van 8000 woorden)

Memo’s + veldnotities na elke onderzoeksfase, logboek want soms kom je terug op inzichten (iteratieve proces van de onderzoeken, <-> kwantitatief waar je niet aan meer data kan geraken

Fase 1: Voorbereiding

Formulering doelstelling

Uitwerken analytisch kader

Verzamelen achtergrondinformatie

Opstellen onderzoeksvragen

Kwaliteitscontroles

Voorbeeld uitwerken analytisch kader: inhoudsanalyse van Daley en O'Neill (1991) van de Amerikaanse krantenberichtgeving over de ramp met de Exxon Valdez.

39

Fase 2: Verkenning

Inventarisatie maken van onderzoeksmateriaal

oWat was het doel van de programma’s vroeger?

oBestaan ze nu nog?

Eerste materiaalselectie

Verkennende lezing materiaal

Kwaliteitscontroles

Voorbeeld inventarisatie onderzoeksmateriaal: Leurdijk (1997, 1999) maakte een lijst met televisieprogramma's over de multiculturele samenleving door verschillende bronnen te raadplegen (bijv. de catalogus van de Dienst Programmagegevens van de NOS (nu NPO)).

Fase 3: Ontwikkeling

Ontwerpen instrument

oTranscriptie (blad yes was zijn publiek wat ontgroeid)

osegmenten

oparafrases

Selectie testmateriaal

Uitwerken instrument: uitproberen en aanpassen

Kwaliteitscontroles

Voorbeeld uitwerken instrument: argumentatie- en verhaalanalyse van het meisjesblad Yes door Van der Mooren (2001). Van der Mooren stelde een aantal open vragen op en formuleerde instructies. Deze werden vervolgens aangevuld met extra aanwijzingen vanwege problemen tijdens het testen van het instrument.

Cover magazine Yes

Fase 4: toepassing

(Her)formulering onderzoeksvragen en selectie onderzoeksmateriaal

Waarneming en registratie

Conceptualisering

Kwaliteitscontroles

40

Voorbeeld selectie onderzoeksmateriaal: studie van Entman (1991) naar de berichtgeving van Amerikaanse nieuwsmedia over twee vliegrampen, waarbij hij weloverwogen een verzameling onderzoeksmateriaal samenstelde die hij relevant achtte om het verschil in framing aan te tonen in nieuwsberichten over gebeurtenissen waarin de US wel respectievelijk niet betrokken is: de twee tijdschriften Time en Newsweek, het CBS Evening News, en de kranten de New York Times en de Washington Post.

Fase 5: Integratie

Zoeken naar ordening en structuur in de gegevens

oSpecificeren van categorieën

oTellen en tabelleren (hiërarchie aanbrengen in je thematieken/categorieën) - systematische component

oHypothesen ontwikkelen

oMatrices en diagrammen

Kwaliteitscontroles

Voorbeeld tellen en tabelleren: Brookes (1995) onderzocht van de Britse kranten The Daily Telegraph en The Guardian de berichtgeving over Afrika in juni 1990. Van elk onderzocht bericht bepaalde zij over welk land het ging, om zo in kaart te brengen hoe vaak de twee kranten in de bewuste periode schreven over verschillende Afrikaanse landen.

Fase 6: Rapportage

Methodische verantwoording: essentieel voor externe betrouwbaarheid

Herhaalbaarheid

Explicitering kennisdoel, onderzoeksvragen, argument voor keuzes, verantwoording selectie materiaal, beschrijving analyse, vermelding controles op betrouwbaarheid en geldigheid

Presentatie bevindingen & terugkoppelen naar onderzoeksvragen & kennisdoel (alle vragen beantwoorden)

41

5. Grounded Theory

5.1 Wat is Grounded Theory?Inductieve onderzoeksbenadering ontwikkeld door Anselm Strauss en Barney Glaser.

'Theorieloos': "everything the research theorized before the analysis ('preconceived theories') was thought to inhibit rather than promote his or her perceptions during the analysis process." (Kuchartz, 2014)

De theorie komt dus uit de analyses naar voor bv: wat leeft er bij de jongeren? Je bent een volledig tabula rasa

Grounded Theory bestaat uit categorieën en hun theoretische betekenisvolle eigenschappen en hypothesen, met andere woorden: algemene verbanden tussen categorieën en hun kenmerken.

Het zorgvuldig coderen van data (dat wil zeggen: het toekennen van codes aan specifieke fenomenen in het datamateriaal) staat centraal in Grounded Theory:

"Coding is the pivotal link between collecting data and developing an emergent theory to explain these data. Through coding you define what is happening in the data and begin to grapple with what it means." (Charmaz, 2006: 44)

Liefst coderen naar categorieën die betekenis hebben zodat je er theorieën uit kan opstellen

2 doelen:

oOude theorieën weereggen

oNieuwe theoreën naar voor brengen

Puntje van kritiek

Drie types van coderen: 'open coding', 'axial coding', en 'selective coding'. (afhankelijk van hoe diep je wil gaan coderen)

Kern van de kwalitatieve analyse (vanuit teksten allerlei coceptenhalen

42

5.2 Open codingA. CONCEPTEN

Proces waarin het onderzoeken, vergelijken, conceptualiseren, en categoriseren van de data begint ('opent' deanalyse): ontwikkeling van eerste concepten en dimensies

Conceptuele codes (zogenaamde in-vivo codes= de eerste codes) worden toegepast op de data: termen die gehanteerd worden door de onderzoeksparticipanten. In-vivo codes laten toe om direct toegang en inzicht te krijgen in de percepties van de onderzoeksparticipant (zonder gehinderd te worden door theorieën).

Concepten zijn, in de woorden van Strauss en Corbin: "conceptual identifiers or tags to which specific occurrences, incidents and other phenomena are assigned."

Die in vivo codes gaan dan leiden tot de tags Door die codering krijg je andere inzichten, je gaat een tekst op een andere manier bekijken

Resultaat van open coding: lijst van concepten die in een volgende fase in categorieën kunnen samengevat worden. (kan tot 1000 concepten gaan, hierarchie hierin brengen Cf axial coding)

B. CATEGORIEËN

Een categorie is een classificatie van concepten.

Classificatie gebeurt wanneer concepten met elkaar vergeleken worden en ze naar hetzelfde fenomeen blijken te verwijzen.

Categorieën hebben eigenschappen, dimensies, en subcategorieën. Definities volgens Strauss & Corbin (1998: 101)

"Properties: Characteristics of a category, the delineation of which defines and gives it meaning."

"Dimension: The range along which general properties of a category vary, giving specification to a category and variation to the theory."

"Subcategories: Concepts that pertain to a category, giving it further clarification and specification."

Methoden van open coding: analyseren van datamateriaal lijn-na-lijn en segment-na-segment, waarbij codes zowel kunnen gebaseerd zijn op een woord, volledige zin, passage binnen een tekst, of volledig document.

5.3 Axial CodingGeavanceerde codeertechniek volgend op open coding.

Doel: organiseren van open coding categorieën op basis van connecties tussen verschillende categorieën. hiërarchie aanbrengen in de codes zo tot meer en betere inzichten komen

Analyse verschuift naar een meer abstract niveau.

Methode: analyseren van connecties van specifieke categorieën op basis van zes factoren:

fenomenen causale condities context interveniërende condities actiestrategieën gevolgen

je laat je niet leiden door theorie

43

5.4 Selective codingGedefineerd als: "the process of choosing a core category, systematically relating all other categories to that core category, validating these connections, and replenishing categories that require further refining and development." (Strauss & Corbin, 1998: 143)

je gaat de hoofdcategorie bepalen en daar de andere aan koppelen

Integreren van voorgaand analytisch werk.

Indeling van data in groepen => ontdekken van patronen en modellen.

Kan vergeleken worden met de multivariate statistische analyse in kwantitatieve analyses, maar de focus ligt hier op het construeren van een 'analysis story'.

5.5 Kritiek op Grounded TheoryGrounded Theory verschilt van kwalitatieve analysestrategieën op twee manieren:

1. Grounded Theory is niet gelimiteerd tot het louter beschrijven van data;

2. Grounded Theory is niet gelimiteerd tot het exploreren en genereren van theorieën, maar ook testen van theorieën.

Strauss: "Coding within the framework of Grounded Theory is theoretical coding, meaning we work towards developing a theory as we code."

Probleem:

de analysemethode van Grounded Theory is vaag en onduidelijk. Hoe kan je gelijktijdig een theorie genereren én evalueren?

het genereren van theorieën is geen exact proces, wat bijdraagt tot de vaagheid van Grounded Theory => "Coding is an art form in Grounded Theory".

Grounded Theory biedt enkel een aantal richtlijnen en hulpmiddelen voor het codeerproces.

Het is eigenlijk een soort toolkit

44

6. Tekstanalyse in context (Esser, 1999)

'Brangelina' covers

'Tabloidization' of News. A comparative Analysis of Anglo-American and German Press Journalism (Esser, 1999)

Trend: ‘tabloidisering’ van nieuws

o ‘people media hebben de andere media beïnvloed/besmet

Lange termijn + crossnationale analyse van kwalitatieve nieuwsmedia

Vergelijking UK en Duitsland

Tegen context van VS (literatuur + inleiding)

6.1 Wat betekent tabloidisering van de media?Kalb (1997): “a downgrading of hard news and upgrading of sex, scandal and infotainment”

Downgrading Upgrading Hard news ( nodig voor opinies) Seks Scandal Entertainment

Verhouding zit fout

Rowe (1998): “multi-purpose metaphor placed in service of contending, expansive arguments in which rhetoric often overshadows reasoned and reflexive critique”

Het is een metafoor volgens hem Reasoned reflexive Deze worden overschaduwd door de emotie (emotie wint het van de ratio) alles waar de emotie et

wint van de ratio valt onder tabloidisering

Kurtz (1993):

Algemene afname in journalistieke standaarden breder perspectief dan Kalb

Afname hard nieuws (politiek/economie) + toename zacht nieuws schandalen/sensatie/entertainment)

45

Verbreding definitie over wat kiezers volgens de media moeten weten om te kunnen bepalen of een persoon geschikt is voor een publieke functie. (jorunalisten moeten informatie van de staat naar de straat brengen)

Esser's voorstel voor een definitie van tabloidisering:

Tabloidisering = proces

‘besmetting’ van de kwaliteitspers met media-agenda van populaire tabloids

Internationaal gezien geen uniform proces

Studie vraagt om multidimensionele, flexibele benadering op lange termijn en crossnationaal

esser maakt hieronder een meta-analyse, (hij doet zelf de analyses niet maar vergelijkt inzichten van anderen)

6.2 'Tabloidisering' in historisch perspectief: de Anglo-Amerikaanse en Duitse contextA. PRINTMEDIA VERENIGD KONINKRIJK vs. VERENIGDE STATEN

Verenigd Koninkrijk

‘Yellow Journalism’ (vanaf 1890) (cf reader)

Jaren ’30: populaire pers grootschalig naar Amerikaans voorbeeld

¾ van inkomsten is reclame

Publieke radio

Dagelijkse tabloids

Duidelijk onderscheid tabloid/kwaliteitskrant

Cover The Sun.

Verenigde Staten

1919: Illustrated Daily News

Niet in staat lezersaandeel te behouden door de Commerciële radio

Nu: 4 overgebleven traditionele (wekelijkse) tabloids

Dus minder tabloids dan Engeland

46

Cover The New York Post.

B. DUITSLAND

Minder sterke traditie tabloids (enkel Bild)

Bild is een opiniemaker

Geen duidelijk onderscheid kwaliteit vs. tabloid

Sterke regionale pers

Schönbach: “tabloidisering verkoopt gewoon niet in Duitsland” (op basis van empirie -- regressie-analyse)

o Verkoopt niet of weinig

Cover Bild

6.3 Verenigd Koninkrijk en Duitsland vergeleken

A. JOURNALISTIEKE WAARDEN

Esser kijkt ook naar surveys (en dus niet enkel tekstanalyses)

oHij kijkt dus ook naar hun attitudes, naar hun visie op wat nieuws is

oEthische houdingen (is het ok om verborgen amera’s te gebruiken?)

Beide landen toename klachten publiek, maar in VK ligt niveau 6x hoger

oIn België kan je ook klagen bij de raad voor journalistiek

Britse journalisten minder ethische houding dan Duitse en Amerikaanse collega’s

47

B. AFNAME 'HARD' + TOENAME 'ZACHT' NIEUWS

1. In VK entertainment belangrijker dan culturele en intellectuele interesses van publiek ontwikkelen ( dat vindenn de journalisten)

Infotainment is een deel van een taak volgens de Engelse journalisten

2. Duitsland tegengestelde resultaten (ratio belangrijker)

3. Tabloidisering Duitse kwaliteitspers op basis van studie Kepplinger (1998):

1. Longitudinale studie

2. Personalisering politici

3. 5 formules in berichtgeving waarvan emotie/ schandalen belangrijk zijn voor tabloidisering:

1. emotie/schandaal minst gebruikte formules in Duitsland

2. tussen 1950 en 1995 emotie gelijk gebleven, maar schandaal sterk toegenomen

4. Tabloidisering Britse kwaliteitspers op basis van studie Golding & McLachlan (1998):

1. Inhoudsanalyse over lange termijn

1. Afname internationaal nieuws

2. Toename human interest

3. Aantal politieke artikelen en gemiddelde lengte daarvan in kwaliteitspers ongeveer op hetzelfde niveau als in tabloids

C. VERANDERINGEN IN WAT DE MEDIA DENKEN DAT DE KIEZER MOET WETEN

In Duitsland in wet onderscheid tussen individuele, privé en intieme sfeer (terrein van de gespecialiseerde tabloid pers)

In VK wordt privacy niet als recht erkend: seks verkoopt (in VS is dat vooral zo voor misdaadverslaggeving)

o kranten houden rekening met wat mensen interessant vinden rekening houden met de markten

Sinds jaren ’90 ook kwaliteitspers in VK meer aandacht voor schandalen publieke figuren

grote verschillen (meta-analyse van 2 studies) in hoe journalisten hun job zien

Franfurther shule, krant is verlengstuk van de overheid ( politieke elite) cf Duitsland --> minder onderzoek naar claims van de regering, idem financiële elite

48

6.4 GevolgenVerschuiving richting sensatie, emotie en schandalen

VK toename woord ‘sleaze’: corruptie en onconventioneel gedrag van politici in termen van seksuele normen + afname politiek vertrouwen

Duitsland: toename schandalen politici mogelijke bedreiging democratie

Hij heeft allerlei analyses gekoppeld en ze in perpectief geplaatst

49

LES 5 : (combi) Retorische en argumentatieanalyse

Accessibility view

Wordt besproken in dit college:

1. Een historisch en technisch perspectief op retorische en argumentatieanalyse

Demostenes Toulmain (de theorie van demostenes naar het heden brengen) Dissectie van de argumentatie

o Waaruit bestaat een argumento Wat is het verschil tussen een goed en slecht argument?o Zijn er slechte argumenten?o Is het puur estetiek of zijn er echt bepaalde elementen voor goede argumenten

2. Toepassing 1: speeches van Barack Obama

3. Toepassing 2: reclameteksten (koppeling aan soorten argumenten)

Teksten in reader:

Liakopoulos, M. (2000). Argumentation analysis. In M. Bauer & G. Gaskell (eds.), Qualitative Researching with Text, Image and Sound (pp. 152-171). London: Sage. (theorie)

Leach, J. (2000). Rhetorical analysis. In M. Bauer & G. Gaskell (eds.), Qualitative Researching with Text, Image and Sound (pp. 207-226). London: Sage. (theorie + wat onderzoek)

Van Poecke, L. (2002). “Oh Nee! Gewassen op 40° en toch Verkleurd”. Analyse van de Gedrukte Reclameboodschap (Hoofdstuk vier: Inventio: Vinden van de gepaste argumenten – pp. 51-132). Leuven/ Apeldoorn: Garant. (consumentencultuur reclame)

Mieder, W. (2009). “Yes We Can”. Barack Obama’s Proverbial Rhetoric (Chapter three: “I am my brother’s and sister’s keeper”. The proverbial speeches and media events – pp. 63-106; Chapter four: “At a crossroads in America’s history”. The proverbial rethoric to the presidency – p. 116-129). New York: Peter Lang.

1. Een historisch en technisch perspectief op retorische en argumentatieanalyseTechnisch, wat is goede argumentatie? Welke technieken zijn er?

1.1Wat is een argument?Publiek debat (Oudheid, spreken in politiek)

Argument stond daar centraal

Doel: Overtuigen doelgroep

Speechen is weer ‘hot’; speech writers in de politiek

Kenmerken argument:

Aanname wordt als claim naar voren gebracht Organisatiestructuur rond de te verdedigen claim (anatomie van het argument) Definitie “Inferential leap in the movement from support to assertion”

oJe moet eerst de aandacht trekken (iemand moet ervoor open staan)oJe moet die persoon in jouw bewering kunnen meenemeno

50

1.2 Argumentatietheorie: Aristoteles en ToulminA. ARISTOTELES' THEORIE VAN REDENEREN

Formeel logisch evalueren van argumenten (‘goede’ vs. ‘slechte’ retoriek, ‘kairos’ en ‘phronesis’)

oKairos is het goede gebruik van de tijd, het juiste moment kiezen (soms is het weg, cf. Margareth Thatcher chemie was weg)

oPronesis = common sense gebruiken, je woorden moeten wel betekenis hebben, zinvol zijn (dure woorden die niet aanlsuiten bij het soort publiek)

Cf het res (de zaak, de link met je publiek) en verba is het woord

Argument gelijkwaardig aan redenering erachter (‘res’ en ‘verba’)

Universele regels in bepalen van logica van het argument (puttend uit ethos (je eigen authoriteit in de schaal leggen, pathos (emotionele argumenten) en/of logos (redeneren, een rationeel betoog))

oSpeech heeft altijdemotie nodig! dus geen droge lijst van beslissingen, een transmissie van een ideaal/ emotie is nodig cf. M.LKing, zat vol met emotie

oCharisma heb je of heb je niet

Verschillende stadia (=anatomie)

oInventio = de uitvinding, hieraan ga je je speech ophangen (Cf. redundantie zodat de mensen jet belangrijkste onthouden

o; dispositio = hoe je het brengt waar ga je je centrale idee plaatsen?

o; geheugen

o; voordracht

B. MODERNE THEORIEËN

Interactie

Informeel gebruik van argumenten in dagelijks leven

Toulmin (1958) Belangrijke naam

51

C. TOULMIN'S ARGUMENTATIESTRUCTUUR

‘Argument fields’ (bijv. politiek, recht en kunst) hebben eigen standaarden om argumenten te ontwikkelen en te begrijpen. deze zitten in de warrant, van waaruit komt het standpunt? Bv: NVA immigrantenwedgeving is te slap andere arguenten gebruiken voor die claim, meestal ideologisch want het recht is neutraler EEN FRAME van waaruit je je claim maakt

‘Substantial’ vs ‘analytic arguments’

Definities:

Actor: geïnteresseerde partij die een gestructureerde mening uit Claim: statement dat structuur bevat en gepresenteerd wordt als de uitkomst van een argument

ondersteund door feiten Data: feiten / bewijzen (verleden, huidige situatie, actie of opinie) gegevens, belangrijk

o Cf de major, minor claim structuur (data => socrates is een mens en mensen zijn sterfelijk claim = socrates is sterfelijk)

Warrant: legitimering van gebruik data via redenen, garanties of regels (juridische achtergrond voor de claim)

oBrug tussen data en backing Backing: ondersteunen van warrant

oGeeft nog wat achtergrond bv: iemand woont hier al lang, verdient geld volgens de wet (warrant) mag die dan Belg worden

Rebuttal: uitzondering op de regel (ontkracht warrant) Qualifier : kan een claim verzwakken of versterken afhankelijk van de context bv: kennelijk (in het

dagelijks taalgebruik is het verzwakkend maar in het recht betekend het: aantoonbaar)

1.2Case study: genetisch gemodificeerde soyabonenIdentificeren en uiteenrafelen van argumenten in print media over genetisch gemanipuleerde sojabonen (CF. eerste 2 artikels) veel verschillende meningen over

1. Bron bepalen (industrie, wetenschap, milieubeweging (mogelijk gevaar?))2. Samenvatten kernpunten3. Kernpunten uiteenleggen in claims, data, warrants en backings (eventueel backing claim veranderd4. Alle argumenten schematisch presenteren5. Interpreteren in context

52

A. VOORBEELD ARGUMENTATIE LOS VAN CONTEXT

B. VOORBEELD ARGUMENTATIE VANUIT ONDERZOEKSHOEK

Backing, versterk nog de warrant (extra argument)

Kunnen (minuut 30)

1.3Argumentatieanalyse als inhoudsanalyseInhoudsanalyse = datareductie via coderen in categorieën via codeerframe

Argumentatieanalyse = vorm van inhoudsanalyse

Grote hoeveelheid materiaal ontleden en in categorieën (data, claim, warrant,….) plaatsen

A. AANVULLENDE PERSPECTIEVEN

Volledigheid onderdelen argumenten

‘Warrant’ types

oSubstantive: relaties binnen omgeving (recht, overheden uit andere leden)

oMotivational: emoties, waarden en motieven (leven is zo belangrijk teveel risico)

oAuthoritative: betrouwbaarheid, gebaseerd op authoriteit cf Milgram

Cf. Logos, ethos, pathos

Semiotiek (er kunnen allerlei stijlfiguren inzitten, bv: hyperbool, syneidocke ( soort metonimie),…)

53

Definitie argumentatie

B. ARGUMENTATIVE DISCOURSE/ DELIBERATIEVE ARGUMENTEN (OVERLEG)

Actief

Sociaal

Gedeeld proces tussen deelnemers

oWerkt alleen als deelnemers toelaten om overtuigd te worden

oGericht op oplossen van meningsverschillen

oBinnen specifieke sociale context

oGericht op beïnvloeden van elkaars meningen, attitudes en gedrag

oNiet voor iedereen weggelegd

Standaarden nodig om kwaliteit van argumentatie te meten

C. TIJDSSPANNE RETORISCHE ARGUMENTATIE (ook eerste 2 artikels)

Forensic arguments Gerecht: acties die voorbij zijn (een misdaad)

Epideitic Ceremonie = bv afscheidspraatje, iemand verheerlijken en focussen op de goede elementen (of negatieve als je iemand wil neerhalen)

Deliberatief discussie en via sterke argumenten de anderen overtuigen

54

D. OVERTUIGINGSSTRATEGIEËN

Persoonlijk karakter van de spreker (ethos)

oAutoriteitoGeloofwaardigheid hierdoor kan een zwakker argument af en toe ook eens, je kan het

permitteren.

Publiek in bepaald ‘frame of mind’ plaatsen (pathos)

oEmotie: medelijden, angst, …oWerkt kalmerendoPubliek staat meer open voor wat spreker te zeggen heeft

Bewijs aanleveren in de tekst zelf (logos)

oBv: Alle steden hebben corrupte schepenen vertrekt vanuit de visie dt macht corrumpeert oMechelen is een stadoMechelen heeft corrupte schepenen

E. REDELIJKHEID (zeer belangrijk in argumentatie)

Normatief aspect nodig

Rede/ratio nodig:

o‘Burden of proof rule’ aantoonbaar bewijs, en liefst van al nog repliceerbaar bewijs.

oRelevantie (belangrijk in onderzoek)

oValiditeit (idem)

oLogica (logische argumenten)

F. DENKFOUTEN/ MISLEIDING

Misbruik van autoriteit (bijv. irrelevante expertise)

Emoties opwekken om lezer te manipuleren

oAngst aanjagen (gebaseerd op overdrijving / hyperbolen) psychoses

3 man become a tiger, hoe absurd de redenering ook is, als er maar genoeg mensen in geloven wordt het tih aangenomen (numeriek argument)

oSentimentele appeals

oBandwagon fallacy cf het spreekwoord 3 man…

oGebruik van ogenschijnlijke populariteit van publieke perceptie om ons te overtuigen dat wat het publiek denkt ook de werkelijkheid is

oRed harring fundamenteel foute bewering, je op het verkeerde been zetten met een bedoeling bv: mensen te overtuigen

55

2. Toepassing 1: speeches Barack ObamaM.L. King is een groot voorbeeld voor Obama speech, niet logos maar pathos primeert (i have a dream,…) bv: met YES WE CAN wil hij dat resonerende van I have a dream bereiken

2.1 Context

“It is of utmost importance to pay attention to how politicians couch their thoughts and plans in words, and they in turn ought to be conscious of the effects which their words might have on the people whom they serve” (see Tulis, 1987)

Grote politici reflecteren veel over de impact van hun geschreven en gesproken woorden, zo taal ook niet misbruiken als manipulatiemiddel

Authenticiteit (waarheid & ‘common sense’)

De crisis

Obama’s hands-on approach to speech-writing…

As authentic “Obama” as possible (written by himself and others)

Use of fixed phrases voor de resonantie te bereiken

Big examples: Dr. Martin Luther King + Robert Kennedy (“The Cost of War”)

DE POLITIEKE TOESPRAAK IN DE PLURALE SAMENLEVING

Cf. reader de auteur beschrijft steeds de context van de speech

Inhoud

Scheidslijnen benutten: ‘wij – zij’ hij probeerd van de zij een Wij te maken

Scheidslijnen overbruggen (katholieken <-> …, zwart <-> wit): Compassionate Conservative (alliteratie) een scheidingslijn die er is doorbreken via dat adjectief

De toehoorder

Stem geven en polyfonie voor iedereen in het publiek wat zeggen (als je een verdeeld publiek hebt

Personificatie en verhalen (persoonlijk verhaal)

Het resonerend refrein (Yes we can, we the people)

De persoon van de spreker: de kracht van parallelle beelden

Keizer Augustus

First Lady Hillary Clinton

We the People is een van de belangrijkste speeches. Reactie van Obama op zijn predicant die een heel zwarte speech gegeven heeft over Amerika (dat er nog niets veranderd is) scheidingslijn

56

2.2 Compositie Scheidslijnen, in de Amerikaanse samenleving

oReligieus / seculier

oBlank / zwart

Obama = personificatie van scheidslijnen

Eigen posities zijn te gemakkelijk: liberaal en zwart Amerika moeten bewegen

Eigen posities zijn begrijpelijk

Iedereen is slachtoffer van discriminatie, iedereen is gelovig iedereen heeft die vooroordelen

Het is nu het moment om dit te veranderen woord is hierbij heel belangrijk

Persoonlijke ervaring als afsluiting hij brengt altijd de politiek als iets persoonlijks (cf. Laura die hem inleidde in de Bozart soort knipoog naar haar)

oIedereen moet iets uit de speech kunnen halen (iets uit decoderen) en iedereen moet redelijk gelukkkig worden

DE KRACHT VAN DE TOESPRAKEN: (cf de speech read the people)

1. Voortdurende spanning

2. Het persoonlijke = politiek

3. De politieke oxymoron (repeterende personificatie; vanuit elk perspectief een verhaal vertellen)

4. Voortdurende wisseling van decor, per decor een duidelijke boodschap

5. Wisselende decors, dus genuanceerd en verzoenend

6. Een uitweg voor iedereen

7. Het resonerende refrein

8. In de beste traditie van Amerika

Maar: charisma geeft zijn geheim nooit helemaal prijs

=> New York Times' analyse van de twee inaugurale speeches (2009 en 2013) van Barack Obama:

Inaugurale speech 20 Januari 2009:

ohttp://www.nytimes.com/interactive/2009/01/20/us/politics/20090120_INAUGURAL_ANALYSIS.html?_r=0

Inaugurale speech 20 Januari 2013:

ohttp://www.nytimes.com/interactive/2013/01/22/us/politics/22obama-inaugural-speech-annotated.html?r=0

57

2.3 ProverbsWelke voorkeuren voor taal, spreekwoorden, hij vindt er ook een aantal zelf uit

A. QUOTES

“…because it’s only when you hitch your wagon to something larger than yourself that you will realize your true potential…”

oNever cites the quotation-proverb in its usual wording

Pseudo-proverbs:

o“Ask not what your country can do for you, ask what you can do for your country” (J.F.K.)

B. NEW PROVERBS?

“Opportunity doesn’t come easy

“One man cannot make a movement”

“A new politics for a new time”

“You can’t change direction with a new driver who follows the same old map”

Meer autoriteit door introducties hieraan toe te voegen:

“Americans know…”

“The truth is…”

spreker attend maken op het feit dat we logische mensen zijn verwachtingen creëeren

C. INCORPORATING PROVERBS

“Knowledge is power”

“The rich get richer and the poor get poorer”

“A promise made is a promise kept”

“Time will tell”

“Numbers don’t lie”

D. "LIPSTICK ON A PIG"

“That’s not change.

That’s just calling something [that’s] the same thing something different.

You know you can put lipstick on a pig, but it’s still a pig.

You know you can wrap an old fish in a piece of paper called change, it’s still going to stink after eight years.

We’ve had enough of the same old thing” obama verwees naar zijn tegenhanger, (zou een Bush 2 zijn) media dacht dat hij naar sara pailin verwees (doet aan ijsbeerhunting) vooral republikijnse media

58

E. FREQUENT PROVERBIAL EXPRESSIONS

Favorites / proverbial ‘leitmotifs’:

Speech on “A New Beginning” => “Turn the page”

Creating a sequence of enumerations by repeating statements with the same phrasal unit

o“Real reform means…”

o“I’ve had enough of…”

o“This is the moment when we must…”

2.4 Somatic phrasesObama gebruikt deze

By referring to parts of the human body, they add emotive metaphors to Obama’s rhetoric of compassion, empathy and hope.

“To take something to heart”

“To (not) lift a finger”

“To feel (know) something in one’s bones”

“To put one’s head in the sand”

2.5 Voorbeelden van Obama’s speechesA. SPEECH OVER RAS EN "A MORE PERFECT UNION" (18 MAR 2008)

Directe rechtzetting van de fout van de media, scheidingslijnen,

B. SPEECH IN BERLIJN OVER "A WORLD THAT STANDS AS ONE" (24 JUL 2007)

C. ACCEPTANCE SPEECH OVER "THE AMERICAN PROMISE" (28 AUG 2008)

59

3. Toepassing 2: reclameteksten

Gaat over de argumenten, niet over het effect

3.1 AnalysemodelCentraal: Inventio van de argumentatio

Overtuiging via: ethos, pathos, logos (bv autoreclame, kracht van de motor)

Toegepast op reclameteksten

Hard en soft sell-strategieën (bv: ingrediënten = hard sell, soft sell is

Consumentencultuur (en de fragmentatie daarvan): modern >> postmodern die bestuderen binnen het gebruik van de argumenten

Van idolatrie naar totemisme (Leiss, 1990) typologie

A. ETHOS, PATHOS, LOGOS

Ethos

Geloofwaardigheid (credibility)

Overeenkomst zender – ontvanger (bekendheid, aantrekkelijkheid…)

Elaboration Likelihood Model (ELM): centrale en perifere route (koppling aan hard sell, soft sell (perifeer)

Presentator in reclame:

Getuigenis (testimonial) van een bekend iemand

Aanbeveling (endorsement) van iemand die belangrijk is in de leefwereld (bv: cartoonfiguur)

Pathos

60

Inspelen op of oproepen van emotie bij ontvanger

3 functies (Pieters & Van Raaij, 1992):

Aandacht trekken

Acceptatie van de reclame

Informatie moet indalen attitudeweiziging actie

oAuto is logisch een slechte koop vandaat pathos

Logos

Argumentatie in boodschap

2 types:

Deductief: retorisch syllogisme (Toulmin) major minor

Inductief: voorbeeld/paradigma (Cronkhite) (met een voorbeeld)

B. RETORISCH-SEMIOTISCH ANALYSEMODEL

1. Toulmin's argumentatiemodel: (anatomie)

61

2. Cronkhites persuasieparadigma:

Inductie: overtuiging via bestaande acceptaties

Geïnspireerd op consistentietheorie (Festinger)

Je neemt A aan.

Indien je A aanneemt, dan dien je ook B aan te nemen.

Anders ben je niet consequent.

oCf We americans know… moeilijker om tegenin te gaan

oReclame doet dit ook

Motivatieobject (MO bv: gilette zorgt voor gladde huid dit wil men) en persuasieobject (PO het object, waarover de reclame gaat))

Rationeel / niet-rationeel

Tekenrelatie tussen waarde (signifié) en product (signifiant) iets wat men wil koppelen aan het paradigma

3. Gecombineerd Cronkhite-Toulmin-model:

Marlboro man heeft een goed leven je wil dit ook Koop Marlboro

Routine vind je weinig terug in reclames (niet wenselijk)

62

3.2 Hard sell en soft sell als positioneringsstrategieën

A. RECLAME IN HISTORISCH PERSPECTIEF

Vermeerdering van soft sell

Stephen Fox (1997): cyclische afwisseling hard en soft sell

aren ’50: unique selling proposition (je bent uniek, modernisme)

“Golden sixties”: soft sell

Jaren ’70: economische recessie - hard sell

Economies of … economies of scope (weblecture rond minuut 110)

Leiss et al. (1990): diepgaande verandering / evolutie

Reclame is bemiddelaar bij en getuige van de sociale veranderingen

Verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit

Hard sell geleidelijk veld geruimd voor soft sell (emotionele argumenten)

Product-informatie hard sell

Producten zijn symbolen voor wie we zijn

Personlisering: wat kan ik met dat product? He kan ik er gelukkig van worden narcisme

totemisme marktsegmentatie (dense clusters van mensen specifieke campagnes) symbool voor ik in de stam/deel van groep

Evolutie (Leiss et al., 1990)

B. VERSCHILLEN IN KEUZEARGUMENTEN

deze verschuiving komt mee met modernisme (prouct) postmodernise (individu, wat kan het voor mij)

open teksten: tekst die meer cognitie vergt (met een boodschap) vak 2 fases maar mensen denken vaak niet echt na gesloten = het is direct duidelijk

C. VERANDERINGEN IN MEDIATEKSTEN

63

Verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit

Andere manier van socialisatie / creatie van het ‘zelf’

Verandering van tekstuele productie

oVan intrinsieke en functionele eigenschappen van het object naar de verlangens en emoties van het subject

oVerschuiving van product naar ontvanger

oVan gesloten naar open tekst

3.3 ConsumentencultuurA. VAN MODERNITEIT NAAR POSTMODERNITEIT

Maatschappelijke veranderingen >> reclamestrategieën

Postmoderniteit (ook late of reflexieve moderniteit genoemd) is geen feit maar debat

Overgangsperiode: 1945 tot 1970; hoogtepunt en einde van moderniteit

Hoge moderniteit

Fordistische manier van produceren + consumeren via mechanisering/standaardisering = basis huidige consumentencultuur

Slater (1997): consumentencultuur is materialistisch, hedonistisch en narcistisch Featherstone: esthetisering van het dagelijkse leven Consumptie gemedieerd door de (massa)markt Wensen en verlangens van consument ongelimiteerd en onbevredigbaar Consumptie het middel om status en identiteit uit te drukken (modern) of te creëren (postmodern) >> Bricolage

=> Kenmerken begin moderniteit:

1. Iedereen kan en moet consument worden (socialisatie door reclame, reclamebureaus, °1890-1920)

2. Functionele differentiatie (via arbeid) in maatschappij

3. Ontstaan geïndustrialiseerde, sterk gecentraliseerde bureaucratische natiestaten

Jaren '50-'60

Opkomst nieuwe middenklasse

Eerste jeugd(sub)culturen

Teloorgang arbeidsethos, ten voordele van het hedonistische ethos; leidt tot postmodernisme

Individu < lid natiestaat > leefstijlgroep

Postmoderniteit

Productie: “post-Fordistische flexibele accumulatie”

64

Leden van maatschappij boven alles gezien als consumenten

Consumptie belangrijkste manier om identiteit te creëren en uit te drukken

Plezier, zelfrealisatie, identiteit, vrijheid in privé-sfeer

De-differentiatie/implosie: vervagen grenzen privé/publieke sfeer, taal, cultuur, info/reclame

Staat verliest aan belang

B. VAN MODERN NAAR POSTMODERN SUBJECT

Ander identiteitsgevoel >> andere reclamestrategieën

Classificatie en framing (waar ligt controle?)

Basil Bernstein:

oModern socialisatiesysteem (zichtbare socialisatie, classificatie, sterke framing)

oPostmodern socialisatiesysteem (onzichtbare socialisatie, zwakke framing)

=> Identiteitsconstructie:

Gedecentreerde identiteitsconstructie (postmodernisme)

oProduct van postmoderne onzichtbare socialisatie

o“Bricoleur”, “self-constitutor”, nomadisch subject, “mutable self”, …

oPostmoderne consument = actief

VERSUS

Retrospectieve identiteitsconstructie (verwerpt postmoderne consumentencultuur)

oOnzekerheid, onveiligheid, normenvervaging, hedonisme

oTeruggrijpen naar het verleden

oSterk ‘wij-zij’-gevoel: fundamentalisme / elitarisme, grensafbakening

Prospectieve identiteitsconstructie (verwerpt postmoderne consumentencultuur)

oVerschuivingen / personalisering identiteit (Beck)

oZelfpresentatie, “Performance” (Goffman)

oVan schaamtecultuur naar schuldcultuur (Riesman)

oHedonistisch EN therapeutisch ethos (constant werken aan zichzelf)

3.4 Van idolatrie naar totemisme Idolatrie: product-info (Wat doet dit product?)

65

oReclame expliciet, zichtbaar, socialiserend en educatief

oNadruk op het object, functies (Bernstein)

Iconologie: producten als symbolen (Wat betekent gebruik product?)

oResoneren, testimonials, (on)bewuste verlangens consument

oNadruk op sociale waarden consument (status, glamour, geluk)

oQua tekst gebruik van metafoor (mechanisme van substitutie, condensatie)

Narcisme: personalisering (Hoe kan ik dmv consumptie gelukkig worden?)

oTherapeutisch ethos

oQua tekst gebruik van metonymie (mechanisme van contiguïteit, verschuiving, pars pro toto, synecdoche)

Totemisme: lifestyle-segmentatie (Tot welke groep behoor ik dmv dit product?)

oQua tekst: gebruik van zowel metonymie (verschuiving, verwantschap) als metafoor (condensatie,

osubstitutie, symbool)

LES 6 : Narratieve Analyse

66

"We seldom think about it, but we spend our lives immersed in narratives. Every day, we swim in a sea of stories and tales that we hear or read or listen to or see from our earliest days to our deaths." (Asa Berger, 1997)

Focus op Vertelling

We denken in verhalen dus we willen dat de media ons verhalen vertellen

Wordt besproken in dit college:

1. De media als storytellers: Nieuws (referentiële link met de realiteit), wat vertelt het nieuws

2. De media als storytellers: Sitcoms

3. De media als storytellers: Genderstereotypen (op basis van verhalen kan je de waarden in de wereld vinden, je kan dit ook via reclame

Teksten in reader:

Watson, J. (2008). Media Communication. An Introduction to Theory and Process (Chapter six: Narrative: The media as storytellers – pp. 179-207). Basingstoke, London: Palgrave Macmillan.

Wester, F. & Verbrugge, N. (2000). Op zoek naar de boodschap in sitcoms: een procedure voor narratieve analyse. Sociologische Gids, 97(4): 243-362. (combinatie cultivatie en narratieve analyse = WOW-analyse

Emons, P., Wester, F., & Scheepers, P. (2010). “He works outside the home; she drinks coffee and does the dishes”. Gender roles in fiction programs on Dutch television. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 54(1): 40-53.

oIn hoeverre soaps een weerspiegeling zijn van de genderrollen in de Nederlanddse samenleving (zijn er al verbeteringen te zien in de tijd) cultivatie-analyse, gekeken wat de rollen van de geslachten zijn

1. De media als storytellers: Nieuws

Snow Fall, New York Times (2012) longread, nieuwe manier om verhalen te vertellen (audiovisueel) het verhaal over een strijd tegen de natuurkrachten, het bevat emoties (human interest

Firestorm, The Guardian (2013)

67

1.1 Verschillen in genre, code, personageR. Barthes' 5 codes: (cf college 1, semioticus) ( zo genre bepalen)

Actie (thriller) donkere kleuren, scherpe muziek,….

semantisch, = tekensystemen, sommige personages zijn goed en anderen slecht, door onze ervaring met teksten kan je aan de hand van semantiek voorspellen wat er gaat gebeuren (via een aantal codes kunnen we dat ontdekken)

enigmatisch/hermeneutisch, sleutel die leidt tot de oplossing van het verhaal

referentieel/cultureel, Soaps in Amerika is anders dan die uit Bollywood (wordt veel in gezongen) en hebben andere thema’s, er zijn kenmerken/codes die leiden tot een specifieke categorie van mediatekst.

owaar het zich afspeelt

symbolisch/esthetisch

obv: james bond die altijd in combinatie te zien s met mooie vrouwen, of een merk (Aston Martin)

okan ook in woorden zitten bv: Bond, James bond zijn typisch voor die productie

V. Propp: verhalen met archetypische kenmerken:

Locatie bv: het bos, een plaats waar magische dingen gebeuren)

held,

object,

gever(leiden tot het object)

begunstigde,

helper,

misdadiger

1.2. Narratieve analyse van nieuwsNieuws ≠ dagelijkse verhalen( nieuws gaat over zaken die eigenaardig zijn = nieuwswaardig zijn)

Macro- en superstructurele eigenschappen (Van Dijk) het deuntje van het nieuws, de presentatoren, of ze rechtstaan of zitten, wat ze aanhebben (het kwan wel afleidend werken cf centrale /perifere route

Link tussen productie en receptie van nieuws

Nieuwsitem = narratief: info over handelingen personen met begin, midden en eind + wordt steeds korter

Type 1Nieuwsitem = ‘hero plot’ (Sperry, 1981) MAAR het kan wel over een anti hero gaan (de lozer) bv: Putin er wordt een verhaal rond die persoon gemaakt (hij was een weekje weg en nu weer terug)

Type 2 =Chronicle (chronologisch, hoe is iets begonnen?) vs story (beginnen met de kop en dan naar de details cf de omgekeerde driehoek) formed news (Bird & Dardenne, 1988)

Bv: verkiezingen, ochtend krijg je de opkomst

68

Taxonomie van het nieuws = de structuur, skelet van het nieuws (opeenvolging)

Probleem: bv alle verkeersdoden na elkaar kom slechter over bij publiek (moeilijker om te onthouden) MAAR wel logisch vor de nieuwsmaker door de taxonomie (stukken horen samen door hun inhoud)

Lewis en die eronder moet je niet kennen bij naam maar de gedachten die ze hebben wel begrijpen (de namen hierboven wel ennen)

LEWIS (1985)

4 structurele nieuwsvormen:

Ontwikkeling A-B-C: (chrono)logische volgorde oorzaak, gebeurtenis en gevolg

Maakt gebruik van code van narratieve ontwikkeling, met ruimte voor afwijking

oWant je kan niet ales zeggen in een nieuws-item moet knippen

Hermeneutische code: probleem-oplossing

o beginnen met probleem en dan oplossingen geven

Traditionele format: info rond centraal punt geordend (cf. hero plot)

SELUCKY (1984)

Narratief bestaat uit meer dan begin, midden en eind: maar het gaat omde relationele verbanden tussen actoren en gebeurtenissen/feiten + actoren kunnen plaatsen in het verhaal, kunnen duiden bv: politici (links vs rechts en dat dan opnemen, achtergrond gebruiken)

o “it is better defined as the recounting of events …in such a way as to order them and place them in a hierarchical (rather than merely temporal) relationship to one another and in subordination to the discourse that recounts them and its regime of meaning.”

Narratieve analyse maakt gebruik van concepten & methoden uit linguïstische & literaire narratologie (archetypische actoren) er is een referentiële code want hetnieuws verhal verwijst naar iets wat echt gebeurd is

1.3 Story vs. discourse

“Stories only exist as discursively told”

Een verhaal is altijd een discourse maar een discourse niet altijd een verhaal want het moet verteld worden

Gebeurtenis gaat vooraf aan ‘narrative’

Nieuws = Re-constructie van gebeurtenissen

Story-specifieke vorm van discours (‘= story grammar(s)’, Mandler) = Taxonomie/structuur

Journalisten geven zin aan serie gebeurtenissen

‘Narrative’ moet geparafraseerd kunnen worden in een verhaalvorm

Theorie van de tekst – parallel met theorie van de ‘reader’

69

1.4 Narratief analytisch model

Hoogste niveau = nieuwsgenre: implied author – implied reader

Middelste niveau = presentatiestrategieën: narrator – narratee

Laagste niveau = materiaal: discourses of actors analyse

Buiten de rechthoek is de realiteit

Real actors = bv: sporter (bestaan echt) Implied author= degene die we denken dat het geschreven heeft (archetypisch beeld van de personen

van wi je denkt dat het zal lezen) Implied reader = het publiek dat we voor ogen hebben (archetypisch beeld) In de tekst zit de De verteller (kan ik zijn, niet oodzakelijk hetzelfde als de auteur) <-> aan wie het

verteld wordt

1.5 Narrator's discourse

“News is, among other things, a discursive composition of received or collected pieces of information whichconsist primarily of actors’ discourses”

News angle = frame (de manier waarop het bekeken wordt) interveniërend = interveniërend

Bv: onze jongens < terroristen (IS) verschuivende invalshoek van waaruit je feiten bekijkt Bepaalde zaken worden geselecteerd en vergroot -> nieuws is het resultaat vern keuzes Journalist vanuit welke lens er wordt gekeken Hij intervenieerd , selecteerd nieuws is dus geen

1 op 1 relatie met de realiteit Bijv. verschillen in selectie, ordening en gelegde verbanden tussen info over 1 gebeurtenis

Linking discourse van de journalist:

samenvattende statements achtergronden actoren aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor informatie De journalist gaat interviews doen met bronnen

o Die geeft hij weer in citaten of vermeld gewoon de bronnen o Hij laveert tussen die bronnen, hij gaat argumenten van de partijen tegenover elkaar zetten

(maar wel selectief, op een bepaalde manier naar gekeken) = een verhaalo Die liking discourse veranderd doorheen de dag, soms moet de manier van linken veranderen

in overleg met de redactie Journalist is deel van een team

70

2. De media als storytellers: sitcoms2.1 TV en samenlevingGaan regelmatig over waarden en normen, wat is taboe en niet, waarover mensen praten

Kritiek op TV-inhoud

Amerikaans aanbod (veramerikanisering?) (globalisering vs glocalisering) het Amerikaanse aanbod trekt veel mensen aan, is niet te cultureel gebonden (Europese fictie is veel cultureel getinter)

nadruk op geweld, relaties, seks, sport…

Cultural Studies-onderzoek (Hall)

Culturele-indicatorenbenadering (via indicatoren een maatschappij uitpluizen, cf. zoals je kan met economische indicatioren ) => Geweld en seks (Gerbner)

‘media als message system’ = media, brengen boodschappen met zich mee

oMedia tonen inderdaad waarover men praat, wat allemaal speelt in de maatschppij bv: thuis heeft bepaalde thema’s

oVolgens Gerbner kan je de maatschappij analyseren door de mate van seks en geweld in de teksten

oLongitudinaal blijkt dat dat eigenlijk niet echt goede indicatoren zijn, maar wel interessant om genderrolle etc. te analyseren

bepaald perspectief op de werkelijkheid domineert bv: genderrollen

opvattingen over wat belangrijk, goed/slecht is

TV als ‘storyteller’

2.2 Narratieve analyseA. 4 NIVEAUS IN BOODSCHAPPEN OP TV (Gerbner, 1970)

1. Existence( er bestaan grote thema’s bv: liefde)2. Priorities(welke thema’s komen het meest aan bod bv: is de held een geldwolf)

oZo kan je fictie met elkaar vergelijkenoWelke actor wordt aan welk thema gelinkt?

3. Values (wat zijn de waarden die mensen aanhalen?)4. Relationships (hoe verhouden de actoren zich tot elkaar)

Beperking:

Abstracte opvatting van storytelling op systeemniveau <-> indicatoren (narratieve analyse gaat meer in detail, kijkt naar de helden, motieven,…) culturele indicatoren analyse gaat op het systeemniveau kijken (welke thema’s etc.) ze zijn complementair

71

B. WAAROM MEER AANDACHT BESTEDEN AAN VERHALEN ZELF?

1. Verhalen op zich geven weer wat belangrijk is of wat goed/slecht is

2. Ontwikkelingen en complexe structuur van verhaallijnen met vele personages blootleggen (narratieve analyse)

3. Culturele categorieën zoals die in de verhalen worden gethematiseerd zijn op systeemniveau niet zichtbaar

=> Niet altijd duidelijk wat narratieve structuur of vorm is!

2.3 Analyse van sitcomsA. METHODE

Steekproef 1995:

23 sitcoms in 1 week

7 NL, 14 VS, 2 UK

Transcriptie 15 afleveringen (155 pagina’s):

Uitgeschreven gesproken tekst

Relevante non-verbale elementen

Zgn. WOW-analyse:

Topiclijst

4 stappen met oplopende graad van culturele interpretatie (cf Gerbner)

oExistence: onderwerpen

oPriorities: wat is belangrijk

oValues: moraal

oRelationships: ‘what is related to what, and how?’

B. RESULTATEN

Existence:

5 levensdomeinen

oLiefdesrelatiesoVriendschapoFamilierelatiesoWerkoFinanciën

Abstracte doelstellingen van 20 hoofdpersonages in 7 Nederlandse sitcoms:

oLiefdesgeluk (9)

oOnderhouden van familierelaties (5)

oWerkprestaties leveren (3)

72

oGeld/Rijk worden (2)

Values & relationships:

Levenslessen in Toen Was Geluk Heel Gewoon (KRO):

oAls je iets te graag wilt, lukt het juist niet

oJe moet ook tevreden kunnen zijn met je huidige situatie

oSchoenmaker blijf bij je leest (doe wat debaas zegt, hou je aan je rol)

Normatieve uitspraken over werksituaties:

oBijv. doen wat de baas zegt

oBijv. je werk scheiden van je privéleven

Serie tegenstellingen in elke sitcom a.h.v. personages > spanningsveld Spanningsvelden zijn de cues (sleutels van sitcoms)

C. CONCLUSIES

Zeer uitgebreide beschrijvingen

Sitcoms zijn simpele verhalen met overduidelijke oppervlaktestructuur en weinig progressie:

oRelationele problematiek in familie, vriendschap of werkverband

oDoelstellingen van personages hieraan gerelateerd

oWaarden en normen op relationeel vlak

Basistegenstelling: ‘ik tegenover de anderen’

Culturele kennis nodig om analyse uit te voeren

2.4 Livingstone (2007)Verschillen in gendergelijkheid tussen de verenigde staten en Nederland

DALLAS (VS) vs. CORONATION STREET & EASTENDERS (VK)

A. Dallas (Ang, 1985):

Structuur rond 2 hoofdthema’s: moraliteit, familie, loyauteit, warmte v. Ewing Home vs. machtsrelaties, business

Ms Ellie vs. J.R. (Sue Ellen tussenin) (sterke vrouw vs zwakke vrouw)

Gender-stereotypering: geen ‘softe’ mannen, grotere variatie aan vrouwentypes (‘openness’vs. ‘closedness’ karakters)

oKunnen de karakters uit de oeilijke situatie geraken?

B. Coronation Street :

Leven alledag in kleine stad, ‘working class’, Noord-Engeland

Karakters: sterke vrouwen, tegen klasse achtergrond

Inside/Outside: arbeidersklasse/middenklasse

73

C. EastEnders:

Idem, socialistische realistische traditie, focus op sterke vrouwen en relevante sociale thema’s (moraliteit, macht en gender)

Verschil met Dallas: ongelijke strijd tss goed en kwaad (morele karakters = zwak)

Hoofdstrijd: niet moraliteit maar gender (vrouwen = maturiteit, warmte, gericht op de buurt vs. mannen = immatuur, kil en perifeer voor buurt)

VERSCHIL VK vs. VS

Grote verschillen tss VS en VK

Readers/viewers pikken deze verschillen op in interpretaties (readings) (parallellisme met tekst)

oOntvangersstudies/ receptiestudies, hoe wordt een amerikaanse soap ontvangen in Israel waar toch andere rollen gelden

Insiders/outsiders: vrouwen/mannen

Interacties personages: volgens klasse-lijnen

Mannen = bedreiging voor stabiliteit, zekerheid vs. Middenklasses

3. De media als storytellers: genderstereotypen3.1 Inleiding

"Every country's television system reflects the historical, political, social, economic, and cultural contexts within which it has developed." (Gerbner, Gross, Jackson-Beeck, & Signorelli, 1978, p. 178)

Verschillen in gendergelijkheid tussen de Verenigde Staten en Nederland.

Maar ook een toename in gendergelijkheid en seksuele oriëntatie in de Nederlandse samenleving.

Onderzoeksvraag: Is this growing equality of gender and sexual orientation in Dutch society reflected in Dutch prime time television fiction?

Verschil tussen een open en een gesloten genre heeft te maken met de mate waarop personages veranderen, sitcoms zijn veel geslotener dan films (nieuws is ook geslotener), ze blijven binnen hun format, weinig creativiteit, (korte fragmenten en makkelijke verhalen)

o heeft te maken met codes

74

3.2 Genderrollen in Amerikaanse en Nederlandse televisiefictieVaststelling voorgaand onderzoek: vrouwen én mannen worden in televisiefictie geportretteerd volgens genderstereotypen op basis van relatieve aanwezigheid, activiteiten, en leeftijd.

1. Vrouwelijke personages zijn ondervertegenwoordigd in vergelijking met hun bevolkingspercentage en mannelijke personages op televisie, ondanks een toename in het aandeel van vrouwelijke personages in televisiefictie doorheen de tijd. ( zie je ook in het nieuws )

o Ze hebben dus minder ster-rollen

2. In vergelijking met vrouwelijke personages, werken mannelijke personages meer buitenshuis, hebben ze een meer gevarieerde waaier aan jobs, en hebben ze een hogere beroeps- en inkomensstatus.

3. Vrouwelijke personages zijn jonger dan mannelijke personages.(vrouwen boven de 60 komen er zelden in voor)

4. 15% van Amerikaanse programma's uitgezonden tussen 2001 en 2003 bevatte seksuele content gerelateerd aan niet-heteroseksuele personages.

Hetgene dat in het vet staat zijn de bevindingen

3.3 OnderzoeksvragenRQ1: To what extent do fiction programs produced in the Netherlands portray gender roles differently from U.S. produced programs broadcast on Dutch television?

In hoeverre verschilt de Nederlandse fictie van de Amerikaanse

RQ2: To what extent are there longitudinal changes in the portrayal of gender roles in fiction broadcast on Dutch television between 1980 and 2005?

Zijn er longitudinale veranderingen?

RQ3: Is there an association between these changes and attitudes toward the roles of men and women in Dutch society?

Is er een link tussen de veranderingen en deveranderingen in de maatschappij wat betreft genderrollen

3.4 Methode Steekproef van 503 prime-time fictieprogramma's uitgezonden op de Nederlandse televisie tussen

1980 en 2005

Geslacht, leeftijd, seksuele oriëntering, jobgerelateerde activiteiten, gezins- en opvoedingsgerelateerde activiteiten werden gecodeerd voor de hoofdpersonages.

Er werd gecodeerd voor emancipatie als thema in de programma's.

Algemene programmakarakteristieken zoals duur, land, en productiejaar.

75

3.5 ResultatenA. GENDERVERSCHILLEN IN EN TUSSEN NEDERLANDSE EN AMERIKAANSE FICTIEPROGRAMMA'S

Overal meer mannen in deze tabel

Bij mannen en vrouwen zie je in de tweede tabel bij de Amerikab een significant verschil voor leeftijd 30-64

Bij Nederlandse soaps zie je dit ook maar dan niet significant

B. VERANDERINGEN IN DE PORTRETTERING VAN GENDER IN TELEVISIEFICTIE EN DE RELATIE MET DE NEDERLANDSE SAMENLEVING

76

Longitudinaal er zijn meer vrouwen maar nog altijd evenveel mannen

TER VERGELIJKING:

In de Nederlandse samenleving zijn er iets meer vrouwen dan mannen.

Ook verschillen in de leeftijd tussen personages in televisiefictie en de leeftijd van de Nederlandse

bevolking:

oKinderen (-12 j.) zijn ondervertegenwoordigd in televisiefictie (3%) in vergelijking met de Nederlandse populatie (16%).

oEr zijn iets meer adolescenten (13-18j.) in de Nederlandse populatie dan in televisiefictie.

oJongvolwassenen (19-29) worden genderstereotyp geportretteerd in televisiefictie: vrouwen zijn oververtegenwoordigd (28% televisie, 16% bevolking); terwijl het aandeel mannen min of meer gelijk is.

oOok verschillen in leeftijdscategorie 30-64j.: zowel mannen als vrouwen zijn oververtegenwoordigd in televisiefictie, respectievelijk (59% vs. 45% en 69% vs. 47%).

oSlechts 3% van alle televisiefictiepersonages is ouder dan 64j, terwijl het aantal senioren in de Nederlandse samenleving drie (mannen) tot vijf (vrouwen) keer hoger ligt.

3.6 Conclusie1. In vergelijking met Nederlandse televisieprogramma's, hadden Amerikaanse programma’s meer

volwassenen mannen, meer vrouwen die voor kinderen zorgen, meer mannen die buitenshuis werken, en minder mannen die betrokken zijn bij andere activiteiten.

=> Amerikaanse programma's op Nederlandse televisiezenders zijn meer genderstereotyperend dan Nederlandse programma's.

2. Geen verschil tussen Amerikaanse en Nederlandse programma's wat betreft de mate waarin emancipatie een programmathema was.

=> Nederlandse televisiefictie vormt geen weerspiegeling van de toenemende gendergelijkheid in de Nederlandse samenleving.

3. De longitudinale analyse gaf echter wel aan dat er een convergentie is in het aandeel, de leeftijdsverdeling,en seksuele oriëntering van mannelijke en vrouwelijke personages in fictieprogramma's op de Nederlandse televisie.

De tv vormt dus geen spiegel van de realiteit ( maar er zijn wel al verbeteringen) ( cf puntje 3)

Nieuws speelt een rol in het denken over de wereld maar fictie ook, dit is kwantitatieve analse maar je kan het ook kwalitatief doen.

77

LES 7 : Nieuwsframe-analyse

Accessibility view

Wordt besproken in dit college:

1. Wat is nieuwsframe-onderzoek?

2. Praktijkvoorbeeld 1: Framing van de Europese Unie

3. Praktijkvoorbeeld 2: Framing van Pim Fortuyn

4. Praktijkvoorbeeld 3: Framing van de Eurocrisis

Teksten in reader:

Kitzinger, J. (2007). Framing and Frame Analysis. In E. Devereux (ed.), Media Studies (pp. 134-161). London:Sage.

Entman, R. M. (1999). Framing: Toward clarification of a fractured paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51-58.

d’Haenens, L. (2005). Euro-vision. The portrayal of Europe in the Quality Press. Gazette: The International Journal for Communication Studies, 67(5): 419-440.

d’Haenens, L. & Bosman, J. (2008). News reporting on Pim Fortuyn: Framing in two Dutch newspapers. Media, Culture & Society, 30(5): 735-748.

Joris, W. & d’Haenens, L. (2014). Welke Eurocrisis? Een vergelijkende analyse van de nieuwsverslaggeving in de Lage Landen. Res Publica, 56(4): 429-453.

1. Wat is nieuwsframe-onderzoek?1.1 Definitie

“The procedure is actually quite simple. First you arrange things into different groups. Of

course, one pile may be sufficient depending on how much there is to do. If you have to go

somewhere else due to lack of facilities that is the next step, otherwise you are pretty well

set. It is important not to overdo things. That is, it is better to do too few things at once than

too many. In the short run this may not seem important but complications can easily arise. A

mistake can be expensive as well. At first the whole procedure will seem complicated.

Soon, however, it will become just another facet of your life. It is difficult to foresee any end

to the necessity for this task in the immediate future, but then one can never tell. After the

procedure is completed one arranges the materials into different groups again. Then they

can be put into their appropriate places. Eventually they will be used once more and the

whole cycle will then have to be repeated.”

78

Voorbeeldtekstje waarbij frame ontbreekt (tekst over de eerste, halfautmatische machine) we begrijpen alle woorden maar het perspectief ontbreekt we weten niet waarover het gaat

Die foto’s geven ook een frame (een programma in nederland) achter de schermen zijn ze vrieden maar op de set, niet hoe ze in beeld worden gebracht wan t ze zijn eigenlijk vijanden (griekenland vs Europa), die foto’s worden niet gekozen

A. DRIE BENADERINGEN IN NIEUWSFRAME-ONDERZOEK

1. Communicator: Hoe evolueren frames in de hoofden van journalisten?

2. Publiek discours / sociale beweging:Welke sociale actoren krijgen hun frames in de media? (frames van pensioenen, vanuit sociale actie?)

3. Media-effecten: Hoe beïnvloeden deze frames de attitudes, emoties en beslissingen van mediagebruikers? (hebben die frames een bepaald effect op wat er gebeurd in de hoofden van de mensen)

Foto van Giovanni Troilo's "Charleroi Story" (World Press Photo, 2015) wijzen op het verval van Charleroi, blijkt dat die man eigenlijk niet arm is maar gewoon graag halfnaakt rondloopt

B. TERMINOLOGIE

Agenda setting-theorie: ‘The media agenda posits what people think.’ (first-order agenda-setting) bepaald waarover we praten

Second-order agenda-setting = attribute-setting: ‘The media agenda posits in what way people think about issues/actors, etc.’, wat mensen over iets moeten denken

Gekleurde issues

Cognitief frame: verwijst naar verschillende objecten, actoren, issues en relatie tussen deze, toegekende attributies (bijv. Dutroux, pedofiel, crimineel)

C. GENERISCHE VS. ISSUE-SPECIFIEKE FRAMES

Framing:

benadrukt bepaalde objecten en relaties

past bepaalde standaarden / attributen op objecten toe

Cognitive frame:

“ consistent bundle of schemata, which emerges in discourse, exchanges with other discourses and

influences information processing”.

Los van het thema worden onderzocht = generisch (en dus vergelijkbaar), issue specifiek is een frame dat maar voor 1 onderwerp gebruikt kan worden

79

Bv: europa dat de koers kwijt is, metafoor en een frame, toepasbaar op andere dingen, dit vind je je inductief door teksten te bekijken, al lezende kom je tot een aantal frame bv: de epidemie die Europa aantast

1.2 Cognitieve schemata en framing-effectenA. HOE KOMEN COGNITIEVE SCHEMATA TOT STAND?

= basisimodel van hoe een frame tot stand komt

3frames voor armen bv : eigen schuld/misdadiger en zlachtoffer

dit ent zich na verschillende herhalingen in de mensen in hun hoofd, na herhaalde voorstelling van bepaalde issues en groepen

B. CONDITIES VOOR SCHEMA-ACTIVATIE

Beschikbaarheid

oGemotiveert en beschikbaar

Toegankelijkheid (duidelijke tekst)

Toepasbaarheid: ‘fitting’

oJe voorkennis, als de nieuwe informatie consistent is met onze informatie moeiijker te aanvaarden

o Fit is dus belangrijk

Frame (schema) is een manier van kijken, een bril/lens die je plaatst Het is een keuze, je gaat voor een bepaalde invalshoek in plaats van een andere prioriteren

C. TYPES VAN FRAMINGEFFECTEN

80

Activering = priming

Formatie: je vormt een beeld

Wij kijken vooral naar activering en transformatie

1.3 Methodologische en empirische conclusiesVeldwerk: inhoudsanalyse + surveys wel interessant maar niet echt nuttig (we voor voor wie de tekst bedoeld is maar niet echt voor de effecten)

Experimenten: via de stimuli kan je beter de effecten vaststellen (maar niet altijd, als het onderwerp al veelbesproken is (zelfde teksten met verschilllende frames)

Kennis van ontvangers: thought-listing + factoranalyse

Pretesten: activeert schemata (overlap)

Interveniërende variabelen

Twee-stappen-model:

1. kennis

2. attitudes / emoties / besluiten

A. TEKORTKOMINGEN IN ONDERZOEKSDESIGNS

Veldwerk:

oSurveys te simpel om schemata te meten

oThought-listing niet continu toepasbaar

oStandaard te ontwikkelen voor vaste issues als oorlogverslaggeving of verkiezingen

Experimenten:

oEffect direct na stimulus gemeten

oSlechts 1x frame voorgelegd

oMate van abstractie schemata eerst definiëren

oFocus vaak op nieuwsfactoren ipv frames

oNauwelijks controle op diffusie frame en inhoud

oHerhaalde stimuli en metingen voor vastlegging van transformatie-effect nodig

oje moet het eigenlijk meerdere malen uitvoeren maar je moet ze daarvoor op een verkeerde been te zetten.

B. AANBEVELINGEN

Integreren van publiek discours en theorieën over sociale bewegingen (macro-niveau) met framing-effecten (micro-niveau)

Karakteristieken nieuwsverslaggeving gedetailleerder beschouwen

Meer aandacht voor visuele frames-analyse

81

2. Praktijkvoorbeeld 1: Framing van de Europese Unie2.1 Wat?Toepassing van nieuwsframe-analyse en discours-analyse op de berichtgeving van Europa en de Europese instellingen

In kwaliteitskranten van 7 landen (6 EU-landen en de VS)

oEnkel kwaliteitskranten want de economische elite leest die kranten zij gaan hoogstwaarschijnlijk Europa wel bespreken (populaire kranten kunnnen dat ook missen)

oOok een krant buiten europa

December 2001-Maart 2002, Laken-Top

oStevige opstanden

El Mundo (Sp), Corriere della Sera (It), Der Tagesspiegel (D), de Volkskrant (Nl) Turum Sanomat (F), Rzespospolita (Po), The Boston Globe (VS)

Polen is op dat moment nog een toekomstig lid van de EU

2.2 De mediëring van de E.U.Het ‘community Model’:

1951 (6 landen); EGKS (1952); Maastricht (1991); Amsterdam (1997); Top van Nice (2000); euro-invoering (2002); Rome (2003); ondertekening Verdrag (2004); expansie (25 nu, 27 in 2007)

'European dream’:

uiteengespat, geen eensluidend standpunt Irak-oorlog, Balkan-oorlog, ‘Neen’ (NL) en ‘Non’ (FR)

Mediëring van EU:

nieuwsmedia belangrijke rol

RMO: skepsis overheersend in EU

Survey 2004: vertrouwen 70% (EU) vs. 95% (eigen land)

oVertrouwen in europa is eigenlijk heel laag (ook al heel weinig oorlog), veel euroscepsis ten tijde van die top

De Vreese (2003): “EU-related news moderately visible; mostly covered from a domestic angle, often dealing with economic issues and heavily framed in terms of conflict.”

Kevin (2003): volledige TV-output, schaarse EU-presentie, zelden topic in prime-time, vooral op publieke omroep, niet-politiek info, reisprog., hist. docum., ironie (Eurotrash, Ch4); vooral nationaal getint; serieuze docum. (Eutopia, co-prod.) Blijkbaat een heel sterk nationaal perspectief (what is in it for us?)

82

2.3 Theorie: framing en discoursA. DEFINITIE

Framing (Gamson & Modigliani, 1989)

“interpretative package from which meaning can be attributed to a subject (…) The core of this package consists of a central organizing idea, or frame, for making sense of relevant events, suggesting what is at issue”.

Een frame is een interpretatief pakket, via allerlei middelen een bepaald gezichtspunt over een bepaalde persoon creëren

Framing (Entman, 1993)

“To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular definition of a problem, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described.”

Framing = selectie, selectieve attentie, je gaat bepaalde selectie maken, we zien enkel waarop we geattendeerd worden

B. KENMERKEN

Frame- & agenda-setting

Geen eenduidige definities

Vasterman (2004): steeds weerkerende metaforen, stabiele frames, ongeacht thema, reframing (bv. Bij onverwachte events)

Generisch vs. Onderwerpspecifiek

C. VIJF GENERISCHE FRAMES (Semetko & Valkenburg, 2000)

1. Conflictframe :dingen die tegenover elkaar staan

2. Human interest frame bv: iemand volgen in de supermarkt, kijken naar de man achter de politicus

3. (Economische) gevolgenframe: welke gevolgen zijn er (goede vs slecht), framen van een gebeurtenis vanuit de gevolgen van die gebeurtenis

4. Moraliteitsframe : wie is juist? Goed vs kwaad? Bv: IS

5. Verantwoordelijkheidsframe : wie is hier verantwoordelijkheid voor?

Conflicterende inzichten over effect framing!

D. DISCOURS

Discours: dominante ideologie (cult. studies) over Europa, 4 verschillende discours/ideologieën over Europa

EU: collectieve identiteit

Melucci (1989): 4 bouwstenen (cultuur, in- en uitsluiting, tijd, ruimte):

1. In- en uitsluitingdiscours (binnen Europa vs buiten)2. Ontwikkelingsdiscours dynamiek van europa3. Cultureel discours cultuur die we delen4. Machtsdiscours Wij europa tegenover de anderen (we verliezen wel politieke macht)

83

2.4 ResultatenAlgemeen:

• Iets meer artikelen over EU tijdsgebonden• Eerder neutrale & positieve toon• In 2/3: nationale hoek gelinkt aan EU• Dominante thema’s: euro, naweeën 11 september, landbouw (Po), grote variëteit (Nl)• Nauwelijks ‘vox populi’; wel groepen boeren, studenten in protesten• Bel. Actoren: politici

Anderen in artikel lezen niet alles vanbutien kenne maar wel zien dat de framing overal verschilt bv: moraliteit vooral in vs, de goede kwaliteiten van Europa) Europa is anders afhankelijk van de lensFrames:

Heel verschillende relatieve visibiliteit per land:

oHuman Interest frame prominent in Po en VS, veel negatief in Sp, D en F; CF positief in D & Sp, negatief in Nl;

oEconomic Consequences frame positief in Po en VS;

oMorality frame VS; negatief in Sp, D & Po;

oResponsiblity frame prominent in Sp, NL en Po.

Positieve framing in langere artikelen: positieve Human Interest frame & Conflict frame

Positieve framing bij artikelen eigen redacteuren

Positieve Human Interest framing bij foto’s en positief Economic Consequences frame bij grafieken

Positief = meer prominent (het gaat niet om positieve/negatieve frames Negatief = minder prominent

Discours:

Ook discourses zeer verschillend per land:

oCulture Discours prominent in VS, negatief in Sp en It

oPower Discours positief in Sp, negatief prominent in D en Po

oIn- & Exclusion Discours positief in NL en VS

oDevelopment Discours sterk in F en It

Positief discours in langere artikelen

Positief Power Discours in artikelen met grafieken

Positief Culture Discours in artikelen met foto’s

Link eigen land: positief Power Discours en positief Development Discours

84

2.5 BesluitKortom: EU’s constructie in nieuws varieerde sterk.

“This is potentially dangerous for two reasons: first, these different news constructions may cause different conceptions and expectations of Europe in different countries. Second, as communicators generally adapt their message to their audiences, the differences in news frames and discourses of Europe may signal a priori differences in conceptions and expectations of Europe that in turn are reinforced through this type of news coverage. Both may constitute a serious brake-block for the progress of ‘project’ Europe.”

Europa is een construct in de hoofden va de mensen kan gevaarlijk zijn voor Europa want dit zorgt ervoor dat er verschillende beelden vanEuropa heersen in verschillende landen

3. Praktijkvoorbeeld 2: Framing van Pim Fortuyn

kranten: 1 linkse en 1 rechtse krant (de Volkskrant; De Telegraaf) Moord: 6 mei 2002 Controversiële politicus: dandy, professor, charismatisch, ‘extreem-rechts’ Demonisering door media: DE (schuld)vraag, (mede)verantwoordelijkheid, met moord als gevolg Demonisering door politici: vgl. met Hitler, neo-nazi, fascist, xenofoob

Framing in dit geval is demonisering. (was wel wat waarheid maar overdreven negatief, weg van de realiteit iemand systematisch neerzetten als de duivel)

Filmpje bekijken want dat bevat het kantelpunt van Pim fortuin!!

ANALYSE

Vergelijking Framing berichten Fortuyn vs. Extreem-rechts in linkse vs. rechtse krant

Framing: indicator van ‘biased reporting’( niet objectieve berichtgeving)

Context: marginaliteit van extreem-rechts gedachtegoed in NL tot Fortuyn

de score (38 zetels), 15/05/02 LPF 2e partijLeefbaar Nederland, °2001, uit partij gezet, °LPF 02/02, na 8 jaar ‘puinhopen’ Paars, Leefbaar Rotterdam overweldigen

3.2 Demonisering, objectiviteit, en framing

A. GRAAD VAN FRAMING: INDICATOR VOOR DEMONISERING

Demonizing implies more than merely portraying a person as bad. It implies that this person is portrayed as bad over and beyond the objective facts given (…). Demonizing presupposes biased reporting as opposed to objective reporting los van de feiten, niet objectief iemand neerzetten als duivels

Objective reporting is concerned “with the realities of the thing dealt with rather than the thoughts of the artist, writer, etc.” and with reporting “without bias or prejudice” (Webster’s New World Dictionary, 1990) or “the portrayal of reality untainted by opinions or feelings” (Merrill, 1996). Objective reporting sticks to the facts. (1 op 1 relatie tussen feiten en de berichtgeving)

NL is veranderd na de dood van fortuin

85

B. CONCEPTUELE DEFINITIES

Framing, by contrast, generally refers to the way in which a specific interpretation of the facts is somehow‘smuggled’ into a text. As such, framing constitutes bias, a deviation from objectivity.

=

Entman (1993: 52): “To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communication text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation”. (d.w.z. WAT wordt er geselecteerd?)

Cappella & Jamieson (1997: 39): “News frames are those rhetorical and stylistic choices (…) that alter the interpretation of the topics treated.” (d.w.z. HOE wordt er bericht?)

Met taal bepaalde aspecten berihten

C.EMPIRISCHE CONNECTIE: FRAMING EN SUBJECTIEVE BERICHTGEVING

Bron: Gan et al. (2005) over VS verkiezingen (2000) in Le Monde (Fr) & Straits Times (Singapore)

Le Monde: subjectieve verslaggeving, 2x meer framing dan Straits Times

Graad van framing, mate van voorkomen van frames (Semetko & Valkenburg)

5 types framing: HI, M, V, C, (EG) (weg wegens te lage intercodeursbetrouwbaarheidsscore)

3.3 HypothesesIn artikels over Fortuyn i.c.m. extreem-rechts verwachtten we:

H1: meer framing in de Volkskrant;

H2: meer framing in artikelsuit anderebronnen (bv. editorialen) dan eigenjournalisten;

H3: meer framing in achtergrondartikels;

H4: meer framing in artikels over extreem-rechtsdan in artikels over Fortuyn;

In artikels over Fortuyn alleen verwachtten we:

H5: steile val in de graad van framing na de moord.(over de doden geen kwaad)

3.4 Methode: selectie artikelen (N = 251)Periode 1: 1 januari 2001 tot 6 maart 2002. Deze periode is relatief vroeg in politieke carrière van Fortuyn. Laatste maand als leider van Leefbaar Nederland en eerste maand als politiek leider van eigenpartij, de LPF.

Periode 2: 7 maart 2002 tot de moord. Deze periode omhelst de verrassende opgang in de peilingen en de vijandige reacties door zowel de politiek als de media t.a.v. Fortuyn als een serieuze politieke actor.

Periode 3: 6 mei 2002 tot de Landelijke Verkiezingen op 15 mei 2002. Deze periode omvat Fortuyns begrafenis, de arrestatie van de moordenaar en de speculaties over zijn motieven.

86

3.5 Resultaten (een selectie) Geen artikelen met combinatie PF en extreem-rechts (geen overlap)

de Volkskrant veel meer aandacht (› n) en > frames (alle) dan De Telegraaf (voor beide thema’s)

o– cfr.Latitude of rejection (Petty & Cacioppo) hoe verder je van het onderwerp staat hoe makkelijker je kan kleuren (want ze kunne zich dat niet permitteren) de volkskranten haddden meer vrijheid (latitude) om hem slecht af te beelden

Artikelen journalisten < framing (n.s. HI & CF)

Achtergrondartikelen > framing (n.s. CF)

> framing extreem-rechts dan PF

Periode voor en na moord: < framing na moord (behalve HI en MF, n.s. voor beide) voor beide kranten maar toch wel nog een afstand tussen de 2 kranten

Gemiddelde framescores: van 0 (helemaal niet aanwezig) tot 4 (duidelijk aanwezig).

De kogel kwam van links want door die demonisering vanuit de linkse kranten zou hij vermoord zijn. s

3.6 BesluitBeide kranten leveren zeer verschillend beeld op:

Periode 1: veel hogere framing in DV dan in DT.

Periode 2: significante daling voor DV & significante verhoging voor DT.

oD.w.z. graduele erkenning van PF als serieuze politieke actor.

oVoor DV betekende dit ‘wat gas terug nemen’ (ze beseften dat de demonisering wat te ver ging) ; voor DT was dat ‘afstappen van eerder neutrale,afstandelijke berichtgeving’. zelfde reactie maar vanuit een andere logica

Periode 3: in beide kranten significante daling in framing als reactie na de shock. VK geen onderscheid in framing tussen extreem-rechts en PF (zelfde patroon). M.a.w. PF was extreem-rechts voor DV.

87

4. Praktijkvoorbeeld 3: Framing van de eurocrisisBron: http://blogs.ft.com/the-world/files/2011/09/gettygreece.jpg

Andere insteek van framing koppelen aan die studie van 2005.

Framing als interprative package of framig als een selectie?

Het gaat over Issue specifieke frames, en ze hebben ervoor gekeken naar tekstelementen (cf slide + opname) inductief, je hebt geen frames op voorhand maar ontstaan terwijl je leest.

Weten welke hypothese bekracht worden en welke niet (cf artikel)

Kijken naar oplossing vs de oorzaken = verschillend frames

ALLES KENNEN! Voordelen, nadelen onderzoek etc.

4.1 Mediëring van de eurocrisisACHTERGROND

Sinds 2009: Europa getroffen door financiële crisis die eenheidsmunt in gevaar brengt

Gevolgen van crisis: sputterende economie, wegzakkende jobmarkt => bestaanscrisis van de gehele Europese Unie en groeiend verlangen naar nationale soevereniteit

ROL MEDIA

Scheufele & Tewksbury, 2007: percepties van burgers afhankelijk van beschikbare informatie en wijze waarop die opgepikt wordt.

"Aangezien burgers slechts in beperkte mate rechtstreeks in contact komen met deze complexe materie, kunnen we verwachten dat de berichtgeving over de eurocrisis een belangrijke invloed zal hebben op de beeldvorming bij de burgers." gaat dus invloed hebben op de frames

oJournalisten hebben veel verantwoordelijkheid want ze kunnen het zelf kaderen (europa is verloren,…, wie zijn de slachtoffers? Wie zijn e schuldig?)

=> Hoe verloopt de berichtgeving over de eurocrisis en vanuit welk perspectief berichten nieuwsmedia over de crisis?

4.2 Welke eurocrisis?OORZAKEN

1. Onverantwoordelijk gedrag van politici in perifere landen binnen de EU2. Gebrekkig toezicht op banken3. De constructie van de Economische en Monetaire Unie (EMU)4. Het Verdrag van Maastricht: Stabiliteits- en Groeipact niet krachtig genoeg om de begrotingstekorten

van

88

5. landen onder controle te houden

OPLOSSINGEN

1. Maatregelen op korte termijn, zoals: noodfondsen voor probleemlanden; ECB koopt staatspapieren op om stijging van rente in betrokken landen tegen te gaan; inspanningen van lidstaten om begrotingstekort en staatsschuld weg te werken; groei- en relancemaatregelen.

2. Mogelijke oplossingen op lange termijn:

oOverdracht van de economische soevereiniteit van de lidstaten naar de EU

oStructurele hervormingen in probleemlanden

3. Echter, sommige economen pleiten ook voor het einde van de huidige Eurozone

4.3 Framing van de EurocrisisEntman (1993): "To frame is to select some aspects of a perceived reality and mate them more salient in a communicating context, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation."

Deze studie gaat op zoek naar de oorzaken en slachtoffers van de eurocrisis, de oplossingen hiervoor en de gevolgen van de genomen maatregelen => issue-specifieke frames + het gaat om selectie

Ze hebben gekeken naar tekstuele elementen, ze gingen uit het lezen frames opstelen (dus geen lijstje gebruiken) = Reasoning en framing devices (inductief), frames niet op voorhand bepaald

Volgende frame-elementen worden onderzocht:

1. Oorzaak: dit frame-element heeft invloed op de perceptie van de schuldige aan de crisis. Belangrijk om probleem te definiëren.

2. Slachtoffer: wie wordt aangeduid als slachtoffer van de eurocrisis?

3. Oplossing: gepaste oplossing bestaat uit drie frame-elementen: de verantwoordelijke actor voor de oplossing, de kortetermijnoplossing, en de langetermijnoplossing

4. Gevolg van de maatregel: belangrijk in perceptie van publiek over de eurocrisis.

=> De verschillende frame-elementen vormen samen één frame en bepalen de beeldvorming over de eurocrisis.

Doorheen de tijd over verschillende mediateksten heen

4.4 Doel en onderzoeksvragen van de studieDoel: het vergelijken van bovenstaande vier frame-elementen op drie niveaus: land, type krant, en periode.

1. Vergelijken van berichtgeving tussen België en Nederland

2. Vergelijken van verschillen in berichtgeving tussen krantentypes: financiële kranten, kwaliteitskranten, en

3. publieksdagbladen

4. Nagaan of er een verschil waar te nemen valt in de berichtgeving doorheen de tijd.

89

ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN

OV1: Welke oorzaken van de crisis komen aan bod in de berichtgeving?

H1: Financiële kranten besteden meer aandacht aan het berichten van de oorzaken van de crisis dan publiekskranten. Kwaliteitskranten nemen een tussenpositie in.

H2: In het begin van de crisis zal er mere aandacht besteed worden aan de oorzaken van de crisis.

OV2: Wie wordt voorgesteld als slachtoffer in de berichtgeving over de eurocrisis?

H3: Griekenland is het grootste slachtoffer van de crisis in de berichtgeving.

H4: Zuid-Europa is de regio die het zwaarst getroffen is volgens de berichtgeving.

OV3: Welke oplossingen worden het vaakst weergegeven in de berichtgeving over de eurocrisis?

H5: Nederlandse kranten zullen vaker berichten dat de landen van de eurozone moeten samenwerken aan een oplossing, terwijl Belgische kranten vaker de EU als verantwoordelijke actor voor de oplossing zullen aanduiden.

H6: Financiële kranten besteden meer aandacht aan het berichten van oplossingen voor de eurocrisis.

H7: Publiekskranten stellen het ontbinden van de eurozone vaker voor als mogelijke oplossing voor de eurocrisis dan de andere krantentypes.

H8: Naarmate de crisis vordert, zal er meer bericht worden over de oplossingen van de crisis.

OV4: Welke gevolgen van de voorgestelde maatregelen worden het meest weergegeven?

H9: Nederlandse kranten berichten vaker dat de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een behoud of versterking van de eurozone. Vlaamse kranten berichten vaker over een diepere integratie van de eurozone.

H10: Financiële kranten en kwaliteitskranten voorspellen vaker het behoud van de euro; Publiekskranten voorspellen vaker het einde van de euro.

H11: Naarmate de crisis vordert, zullen kranten vaker het behoud van de euro voorspellen.

Er zijn du verschillende perspectieven over hetzelfde (slachtoffer, oplossingen, gevolgen)

4.5 MethodeKwantitatieve inhoudsanalyse van Vlaamse en Nederlandse kranten

Codeerinstrument i.s.m. Reuters Institute for the Study of Journalism:

(1) algemene berichtkenmerken, (het zijn dus niet allemaal framingselementen

(2) oorzaken van de crisis,

(3) slachtoffers van de crisis,

(4) wie moet voorzien in oplossingen voor de crisis,

(5) welke kortetermijnoplossingen,

(6) welke langetermijnoplossingen,

90

(7) welke gevolgen zullen de steunmaatregelen hebben op de toekomst van de eurozone.

KENNEN!

Steekproef (1464 krantenartikelen) via online krantendatabanken.

Acht kranten: Het Financieele Dagblad en De Tijd (financiële kranten), NRC Handelsblad, De Volkskrant, De Standaard en De Morgen (kwaliteitskranten), de Telegraaf en Het Laatste Nieuws (publieksdagbladen/populaire kranten)

4.6 Resultaten (selectie) ARTIKEL!

A. ALGEMENE BERICHTENKENMERKEN (selectie)

Meeste berichten in De Tijd, gevolgd door De Standaard, het NRC Handelsblad, De Morgen, Het Financieele Dagblad, en de Volkskrant.

Vlaamse kranten publiceerden meer korte nieuwsberichten en editorialen, terwijl Nederlandse kranten vaker achtergrondartikelen en opinie-artikelen uitbrachten.

Financiële dagbladen hadden opvallend meer achtergrondartikelen. In publiekskranten, daarentegen, verschenen voornamelijk korte nieuwsberichten die enkel feiten weergaven.

Vlaamse kranten besteden meer aandacht aan de eurocrisis.

Vooral financieel-economische dagbladen publiceerden over de eurocrisis, gevolgd door kwaliteitskranten.

Maar kwaliteitskranten berichten het meest uitgebreid (lengte van artikelen) over de eurocrisis.

B. OORZAKEN VAN DE EUROCRISIS

Bijna helft van de artikelen over de eurocrisis vermeldt een oorzaak.

Zes mogelijke oorzaken van de eurocrisis in de berichtgeving:

In Vlaamse kranten werd vaker een oorzaak vermeld voor de crisis dan in Nederlandse dagbladen.

De verschillende krantentypes berichten vrijwel gelijkaardig over de oorzaken van de eurocrisis. => H1 niet bevestigd!

In het begin van de eurocrisis werd er vaker naar oorzaken gezocht. => H2 bevestigd!

91

C. SLACHTOFFERS VAN DE EUROCRISIS

3/4 van de artikelen verwijzen naar een slachtoffer van de eurocrisis.

Bijna de helft van de artikelen verwijst naar een specifiek land of regio: meestal Griekenland, gevolgd door Spanje en Italië. => H3 & H4 bevestigd!

D. OPLOSSINGEN VOOR DE CRISIS

Wie moet voor een oplossing zorgen?

3/4 van de artikelen suggereren een verantwoordelijke om eurocrisis op te lossen: meestal eurozone als groep, gevolg door de probleemlanden zelf, de Europese Unie, en de ECB.

In de Nederlandse kranten werd vaker een verantwoordelijke aangeduid dan in de Vlaamse kranten.

Nederlandse kranten verwijzen vaker naar de lidstaten, terwijl Vlaamse kranten vaker naar de EU verwijzen. => H5 niet bevestigd!

Tussen 2010 en 2012 is er een opvallende daling in het aantal artikelen dat de probleemlanden zelf als verantwoordelijke voor een oplossing zag.

Kortetermijnoplossingen

In 2/3de van de artikelen werd een kortetermijnoplossing aangekaart.

Kortetermijnoplossingen werden in de Vlaamse kranten voornamelijk gezocht in het verminderen van het begrotingstekort; in de Nederlandse kranten werd voornamelijk aandacht besteed aan leningen van andere landen.

Financiële kranten reikten vaker kortetermijnoplossingen aan, voornamelijk leningen van andere landen.

De oplossingen leningen van andere landen en het verminderen van het begrotingstekort nam af doorheen de tijd. Een omgekeerde beweging is waar te nemen bij de groei- en relancemaatregelen

92

Langetermijn oplossingen

Helft van de artikelen besprak een langetermijnoplossing.

Publiekskranten verwijzen minder vaak naar langetermijnoplossing, financiële kranten meer.

Publiekskranten besteedden dus minder vaak aandacht aan zowel lange- als kortetermijnoplossingen (zie bovenstaand) => H6 niet bevestigd!

Opvallend: in publiekskranten werd meer naar het ontbinden van de eurozone verwezen dan in de andere types van kranten. => H7 bevestigd!

Er is geen stijging in het aanreiken van oplossingen doorheen de tijd: bijvoorbeeld, er wordt steeds minder heil gezien in de nationale structurele hervormingen in de probleemlanden. => H8 niet bevestigd!

E. GEVOLGEN VAN DE VOORGESTELDE MAATREGELEN

Een derde van de artikelen besprak mogelijke gevolgen van maatregelen.

Meest voorkomende voorspelling is dat er een verdere overdracht van de nationale soevereiniteit naar de Europese instituten zou plaatsvinden, gevolgd door de verwachting dat de Euro zal overleven/versterken.

In Nederland werd de potentiële toekomstige impact van de steunmaatregelen vaker beschreven dan in Vlaanderen. Vlaamse kranten besteedden meer aandacht aan de diepere integratie van de eurozone.

Belangrijkste verwachting in Nederlandse kranten is de versterking van de huidige euro, in Vlaanderen is dit minder het geval.=> H9 bevestigd!

Financiële kranten en kwaliteitskranten verwachtten vooral dat eurolanden meer bevoegdheden zouden overdragen aan de EU, waardoor er sprake zou zijn van een diepere integratie.

Gelijklopend was het bericht over het behoud van de Euro.

In publiekskranten is er meer de verwachting dat het europroject zou mislukken.=> H10 bevestigd!

93

Hoewel het aantal artikelen dat een verdere Europese integratie verwachtte toenam doorheen de tijd, daalde het geloof in het behoud of de versterking van de euro en steeg gelijktijdig de verwachting dat het europroject zou mislukken. => H11 niet bevestigd!

F. VERSCHILLEN IN FRAMING TUSSEN VLAANDEREN EN NEDERLAND

Bij oplossing verschillen ze (EU <-> leigen land)

Lening <-> het beleid van de regering discrepantie tussen berichtgeving en beleid (minuut 110)

4.7 Besluit Oorzaken van de eurocrisis zijn talrijk.

Meeste artikelen vermelden een slachtoffer, voornamelijk de Zuid-Europese landen.

Oplossingen werden voornamelijk verwacht van de EU en de landen van de eurozone samen.

De meeste krantenartikelen wekken de indruk dat de toekomst van de Euro gunstig zal zijn.

=> Aangezien de publieke opinie ten aanzien van de euro grotendeels bepaald wordt door de nieuwsberichtgeving, kunnen we op basis van ons onderzoek verwachten dat de Nederlander en de Vlamingen de toekomst van de eurozone positief tegemoet zien.!!! (Gaan doorwerken naar sociale netwerken dus kranten hebben nu ook nog belang)

Landenvergelijkend:

Nederland lijkt volgens de resultaten meer oplossingsgericht te berichten dan Vlaanderen. De kritische houding van Nederland tegenover de EU speelt hier wellicht een belangrijke rol.

Krantentypes:

Elk krantentype heeft een duidelijk verschillende groep voor ogen bij het belichten van de eurocrisis, hetgeen het onderscheiden beeld in berichtgeving oplevert.

Periode:

In het begin van de eurocrisis werd er meer aandacht besteed aan de oorzaken van de crisis. Naarmate de crisis vorderde, werd er echter niet meer aandacht besteed aan de oplossingen van de eurocrisis ( er is een oplossing en ze zal er wel uitkomen)

94

LES 8 : Discoursanalyse

Wordt besproken in dit college:

1. Wat is een discours(analyse)?

2. Case study: 'Death of the Dad' 1 paragraaf kan al een heel complexe tekst zijn (laat staan een speech), gaat over feminisme, inleven in de auteur, wat is de ideologie die achter die tekst zit?

3. Wat is kritische discoursanalyse? (Critical Discourse Analysis)

4. Case study: Discours van donkere vrouwen in VS (discours toegepast op conversaties binnen een groep) historiek en bedoeling, zwarte vrouwen die enkel met de andere vrouwen zo babbelen

Teksten in reader:

Richardson, J. E. (2007). Analysing Newspapers. An Approach from Critical Discourse Analysis (Chapter two: Analysing newspapers: Context, text and consequence – pp. 15-44). Basingstoke, London: Palgrave Macmillan.

Wat is een discours(analyse)?2.1 DefinitieDiscourse analysis involves a close examination of text, including visual imagery and soundas well as spoken or written language. It is concerned with both the form of the text and itsuse in social context, its construction, distribution and reception. It aims to understand andelucidate the meanings and social significance of the text. (Smith & Bell, 2007)

Van dichtbij bekijken van teksten, geluid etc. in rekening nemen is ook belangrijk, kan over video etc. gaan, context belangrijk , kunnen ook over speeches gaan

Niet alleen de tekst maar ook hoe hij begrepen wordt door het publiek+ de context Kijkt ook naar de constructie (taal is niet neutraal), wie heeft de macht? Het gaat niet om chit-chat, een tekst met context en diepgang Bv: framen van nieuwsteksten kan een element zijn van constructie (waar /door wie wordt

die framing gedaan?) Gemedieerde boodschappen + actieve ontvanger (niet altijd zelfde interpretatie) Doel om betekenis en sociale/maatschappelijke betekenis te achterhalen bv: racisme,

pensioenen , hebben een ideologie Niet geschikt voor reclame teksten (beter argumentatie/semiotiek)

A. EEN DEFINITIE VAN WAT EEN 'DISCOURS' IS

Twee algemene benaderingen in het definiëren van 'discours' (Schriffin, 1994):

1. "First there are those who define discourse as a particular unit of language, specifically, as a unit of language 'above' (larger or more extended than) the sentence."

1. focus on the form language takes -> focus op de vorm:/inhoud (argument kijkt enkel naar de inhoud van de argumenten, pathos,…)

2. formalist or structuralist definition of discourse

95

3. look for patterns (structure organisation) in units which are larger, more extended, than one sentence zoeken naar allerlei stijlfiguren

cf. allerlei speeches, zeker meenemen in de analyse maar vooral de betekenissen erachter

2. "The first definition of discourse is not completely adequate: it misses, or underestimates, the social ideas that inform the way we use and interpret knowledge.

1. focus on the social aspect of understanding

2. functionalist definition of discourse

3. study discourse as 'language in use': what and how language communicates when it is used purposefully in particular instances and contexts.--> zit een verantwoordelijkheid achter, een idee achter taal = actie, bv: mijn auto is stuk: kritiek op garagist, een vraag naar een collega hangt af van de bedoeling (tone of voice) + de toehoorders gaat dus om bewust gekozen woorden

Referenties die in de tekst gemaakt worden, (de eerste definitie kijkt enkel naar de taal) betekenis uit de tekst halen, je moet vaak tussen de lijnen lezen

Wat je als onderzoeker eruit haalt is meestal rijker aangezien hij het meer kijkt

B. SITUERING DISCOURSANALYSE

Discoursanalyse:

Diverse theoretische tradities binnen verschillende disciplines heel aantal inbedding maar 4 belangrijke gemeenschappelijke kenmerken (zie hieronder)

Taal niet als neutraal middel gezien in beschrijving van de wereld

Discours belangrijk in constructie sociale leven

Overeenkomst = (social) constructionism/constructivism:

Kritische houding tegenover tekst en wereld (bv: baltische staten worden gedomineerd door russische media gekleurd)

Begrip van de wereld is relatief, historisch en cultureel bepaald

Kennis steunt op sociale processen (vanwaar komt de tekst? Is hij een politicus? Vrije blog?)

Relatie tussen ‘kennis’ en ‘actie/praktijken’ onderzoeken (bv: oorlog, kennis van de strijdende partijen

Alles wat we tot nu toe gezien hebben kan je hierin plaatsen (format, het soort taalgebruik (semiotisch), soort argumenten, verteller (narratieve analyse) )

Bv: enhanced interrogation makkelijke woorden maar veel kennis voor nodig Waar? Amerika Welke praktijk? Ondervragen van gevangenen in guantanamo bay Uit context gerukt/ zonder kennis heel moeilijk

Tal van varianten van discoursanalyse te plaatsen binnen bredere theoretische tradities:

1) Kritische linguistiek/taalstudies, sociale semiotiek (=> media studies) (Fowler, Fairclough) = kennis van de taal (kritisch)

2) Speech-act theory, ethnomethodology (Garfinkel), conversation analysis (Sacks) (intergroepsteksten, alledaagse conversaties) strekkingen uit de kwalitatieve sociologie

3) Poststructuralisme (bv. Foucault) -> deconstructie van teksten (tekst altijd een construct) = dissectie

96

C. THEMA'S IN DISCOURSANALYSE

Texas death row (voorbeeld) : ter dood veroordeelden, zij weten exact wanneer ze zullen sterven, hebben allerlei teksten van die mensen bekeken, vaste patronen in die teksten, teksten meestal rond zelfrepresentatie, meerderheid bekend schuld en haalt er religie bij+ richt zich tot de naaste + hoe ze zichzelf zien (dat het een passage was maar dat ze nu rust hebben)

Analyse van ‘talk (orale teksten) & texts’:

1. Discours zelf: inhoud en organisatie van teksten (opbouw, cf. argumentatie-analyse, daar meot je de structuur/argumenten bekijken, wat is de claim, warrant, bewijsmateriaal)

2. Taal als onderdeel van constructie en taal als constructie hoe is die tekst tot stand gekomen (bv: Obama die zich moet verwere, voor zijn vriendschap met de priester)

3. Discours als functie / Actievorm / Taal in gebruik (dus geen vrijblijvende teksten) de teksten moeten belang hebben

oBelang interpretatieve context

oBijv. “mijn auto is stuk”

4. Retorische organisatie van discours: linguïstiek als belangrijkste voedingsbodem (kijken naar de taal, hoe verpakt men de inhoud?)

al deze elementen dragen bij als buwstenen, je kan dan als analyst meer nadruk leggen op het een/het ander (bv: Thatcher, politicologisch, ze was op het juiste moment <-> semiotisch, ze had de juiste taal (Stuart Hall)

2.2 Toepassingsdomeinen Heel Interdisciplinair (politicologie, sociologie, semiotisch, …)

Edward T. Hall (’50s – 2009) (=antropoloog)

oHeeft zijn kennis aan de regering gegeven om hun diplomaten te leren met andere culturen om te gaan

oCultuur = communicatie

oCommunicatie = cultuur (bepaalde, specifieke communicatie die geldt binnen een cultuur)

oInformele aspecten: ruimtelijke interactie, tijd, lichaamsbewegingen en toon in dagelijks taalgebruik

Foreign Service Institute (’45 - eind ’50s)

oDiplomaten taal en communicatieproblemen in gastlanden

Intercultureel cursusmateriaal ontwikkeld in 1970s-’80s (zie hierboven)

Voorbeeld van toepassing van de kennis die je uit een analyse haalt

97

2.3 Analyseren van discoursA. DISCURSIVE PRACTICES

Fairclough (1995): Analysis of texts as they are embedded within, and relate to, social conditions of

production and consumption. (meerlagigheid van een tekst is belangrijk)

"The discourse practice dimension of the communicative event involves various aspects of the processes of text production and text consumption. Some of these have a more institutional character (e.g. the editorialprocedures of the Independent compared to The Times) whereas others are discours processes in a narrower sense (the 'decoding' of texts by the reader/viewer)."

=> Discourse analysis rather than textual analysis: An analysis of texts as they are embedded within, andrelate to, social conditions of production and consumption.

niet alleen de tekst maar ook de context/ intertekst is belangrijk (cf. tekst over de wasmachine bij frames)

B. WERKWIJZE

Probleem t.o.v. kwantitatief messy data

Tekst aan verschillende vragen onderwerpen

Transcriptie = “the sheer messiness of speech” wat mensen verkopen/vertellen is niet consistent (zichzelf censureren, hernemen, verspreken) vraag stellen: neem je dit mee of niet?

ArbeidsintensiefoLinguistisch perspectief veel werk (1u gesprek = 10u)

intonatie, nadruk, stiltes, overlap, … moeilijk om op korte tijd een vertrouwensrelatie te hebben (comm.wet. hebben hier vaak geen tijd

voor) analytische notities => diepere inzicht

Sceptisch lezen:

feitelijke details, fragmenten, tegenstellingen

geen algemeen idee

dus toch afstand houden van je subject

Coderen:

organiseren categorieën

op zoek naar (culturele) constructie (bijv. vegetarisme)

kwantitatieve dimensie, je kan zelfde patronenen wel coderen bv:argumenten waarom men veganist is

Analyseren van discours:

patronen zoeken in data (verschillen & overeenkomsten)

significantie van stiltes

98

C. EVALUATIE

Generaliseren NIET mogelijk (opzoek naar differentiatie)

Representativiteit minder belangrijk dan inhoud, organisatie en functies van teksten

Betrouwbare en valide data?

oWel belangrijk, volgens et boekje de stappen volgen (groepen beschrijven etc.)

oAfwijkende gevallen analyseren

oRespons deelnemers

oCoherentie met eerder werk

oEvaluaties van lezers (transcripts/passages => open onderzoek)

Op examen een tekst techniek kiezen en beargumenteren (niet een juist antwoord)

2. Case study: Death of the Dad

Redactioneel bepaalde vrijheden, dus geen rverslaggeving, het is een opinie

Vette woorden aandacht

2.1 Analyse Constructie identiteit van schrijfster Melanie Philips:

oStart met “this is not…” (trekt meteen de aandacht, wat is het dan wel?)=> preferred reading

oZe wijst extremisme af en is gematigd/redelijk

oBalans van verantwoordelijkheden(balance of responsebilities) = positief

Tegen ‘bepaald soort feminisme’ en ‘vrouwelijke superioriteit’

Tegen orthodoxie (vanuit de VS) = recht in de leer (heel normatief, star negatief) en macht vd staat

Mannen en vaderschap onder vuur

99

o‘Re-engineering men’ is omgekeerde constructie (= iets tegennatuurlijks doen)

oMetaforen oorlog gebruikt ‘under siege’, idee van vaderschap wordt aangevallen

oChattering classes = alliteratie, gegoede klasse die maar wat orthodox zit te bazelen

oSupremesizm = neologisme izm = te overdrijving

oDespizes, distress,.. alliteraltie (cf. cadans) mannen in een hoekje

o‘Feminazism’ (alle ‘isms’ zijn extreem >< gematigd)

oTegen volledig vervallen van aparte rollen (unisex parants)

Boodschap: tegen natuur (bologische verscillen tussen vader en moeder) in gaan deugt niet

2.2 Tekst met ideologie ten grondslag Zelfs korte passage uit krantenartikel is complex retorisch werk

Schijnbaar liberaal artikel blijkt uiterst ideologisch geladen tegen dat type van feminisme, ze wil toch een verchillende rol voor moederen en vader

Tekst: resultaat van verschillende retorische strategieën en formats

3. Wat is kritische discoursanalyse? (Critical Discourse Analysis)3.1 Definitie en situeringZelfde als de gewone maar de onderzoeker is een activist, hij gaat gericht opzoek naar een bepaalde boodschap, bewijzen zoeken voor bepaalde meningen

A. DEFINITIE

Woods and Kruger (2000):

Critical Discourse Analysis (CDA) represents a growing body of work that adopts the functionalist definitionof discourse. However, in addition to accepting that discourse is language in use, the overall aim of CDA has been to link linguistic analysis to social analysis.

Titscher et al. (2000):

Specifically, CDA argues that discourse plays a role in producing and reproducing social inequalities. In response, CDA seeks to have an effect on social practice and social relationships, particularly on relationships of disempowerment, dominance, prejudice, and/or discrimination. op zoek gaan wat de meerderheid over de minderheid zegt, bv: slachtoffers van armoede, de onderzoeker zal de bias in de tekst zoeken, kiest duidelijk de kant van het slachtoffer

B. ZES ALGEMENE PRINCIPES

CDA is concerned with social problems; (altijd over sociale/maatschappelijke problemen)

Power-relations have to do with discourse;

Society and culture are dialectically related to discourse;

100

Language use may be ideological; (taal gebruik kan ideologisch zijn)

Discourses are historical and can only be understood in relation to their context; (historische context in rekening nemen)

Discourse analysis is interpretative and explanatory (interpretaties brengen en verklaringen voor een bepaald discours proberen geven)

C. VIER THEMA'S

The constituted and (re)creative character of:

discourse;

power and social relations in discourse; machtsrelaties is belangrijk

ideology;

and hegemony. (common sense, zie eerste colleges)

3.2 Theoretisch kaderSemantische studie van text & talk:

Sociolinguïstiek (hoe mensen iets uitspreken/varianten in het taalgebruik klasse

Etnografie

Discoursanalyse

Culturele verschillen niet alleen discursief ook contextueel: culturele kennis, attitudes, ideologieën, normen, waarden, machtsrelaties, …

Intra- en interculturele teksten aanwezig en gesteund door dominante instituties zoals staat, regering, scholen en massamedia

Studie van verschillende tekstlagen (structuur & coherentie binnen tekst; intertextualiteit; aard van de bronnen; positionering van verschillende betrokken actoren; aard van de tekst, bijv. nieuws, informeel gesprek, of de laatste woorden in ‘deathrow speech’)

Twee theoretici: Van Dijk & Fairclough:

GUMG (en Hall, Altusser): analyse van constructie van publieke kennis a.d.h.v. rol van (nieuws)media (sleutelrol & ‘bias’)

Fairclough: grammaticale, lexicale kenmerken van tekst en categorisering volgens modaliteiten (bijv. commitments, statements, identification)

Van Dijk: belang van ‘agency’, ‘in’ of ‘out’-group, overstijgt ‘lexicale’ analyse van woorden/teksten, focus op dragers van ideologie

Allebei: Tekst-gecentreerd onderzoek >< Philo: geïntegreerde visie (productie, interpretatie & receptie)

Methodische (middelen) en theoretische elementen meenemen in beslissing (

101

3.3 Werkwijze CDAA. FOCUS OP SOCIALE CONTEXT

Critical Discourse Analysts: (uit tekst richardson)

Offer interpretations of the meanings of texts rather than just quantifying textual features and deriving meaning from this;

Situate what is written or said in the context in which it occurs, rather than just summarising patterns or regularities in texts;

Argue that textual meaning is constructed through an interaction between producers, text and consumer, rather than simply being 'read off' the page by all readers in exactly the same way.

Fairclough (1995, 2000, 2003):

Focus on the analysis of relationships between concrete language use and the wider social cultural structures.

Analysis according to three dimensions: Each discursive event is simultaneously text, discursive practice (including the production and interpretation of texts), and social practice.

Social practices (Fairclough, 1995):

CDA should involve an analysis of the text's 'socio-cultural practice' or 'the social and cultural goings-on which the communicative event is part of'.

For instance we could ask what does this text say about the society in which it was produced and the society that it was produced for? What influence or impact do we think that the text may have on social relations? Will it help to continue inequalities and or other undesirable social practices, or will it help to break them down?

=> Analysis retains the details of both textual analysis and discourse analysis but now these insights are expanded and viewed in relation to the wider society.

analyses aan elkaar kunnen linken op examen niet doodstaren op het soort tekst maar afvragen wat er methodisch en theoretisch mogelijk is (frames gaat om meer dan nieuws)

B. WAT WORDT GEANALYSEERD? STRUCTUREN IN DISCOURS (belangrijk)

Gevoelige onderwerpen:

oframing

o‘etnische onderwerpen’ (, immigratie, culturele verschillen, criminaliteit, …) en klimaat

Lokale semantiek:

oBelangrijk voor toolbox discoursanalyse, wie is wij? En wij zijn zij? Bv: we are all americans (Bush)

oPositieve zelfpresentatie, negatieve presentatie van de ‘ander’

oApparent denial: “ik heb niks tegen …, maar….”

Stijl:

onaamwoorden ‘wij’ en ‘zij’ (de representatie van de ander? Wie zijn de anderen in het debat?

oHernemingen, versprekingen (ik begrijp dat maar…)

102

Argumentatie:

obv. storytelling waarin probleem met of zonder oplossing wordt geschetst (narratieve analyse kan ook, framing analyse (wat is goed wat is kwaad? Oplossingsgerichte frames, waar leg je de nadruk op? )

Conversatiestructuren: subtielere studie

oSpontane uitdrukkingen, twijfel (‘uhm’), valse start, fouten, herstel in het spreken over minderheden, stiltes

C. TERMINOLOGIE

‘Politieke correctheid’ duidt op verwarring en conflicten in terminologie gebruikt tav etnische groepen en relaties (bepaalde connotaties) bv: operation geronimo, geronimo was de leaatste leider van de stammendie vocht tegen de witten, de operatie was om Osama bin laden te vermoorden, hij was het kwaad , heel wat minderheden waren boos, connotatie werd als misplaatst bevonden

'Raciaal’: rassen bestaan biologisch gezien niet, discriminatie op basis van perceptie van sociale constructies van ‘rassen’ wel

Cultureel en etnisch: verwijst naar kenmerken van groepen/volkeren/naties, zoals taal, religie, normen, waarden, gebruiken en sociale praktijken

Meerderheid / Minderheid

Rol van onderzoeker: geëngageerd vs. neutraal (bijv. seksisme, antisemitisme, racisme aan de kaak stellen in mediateksten en kiezen voor het ‘slachtoffer’) vaak teveel geëngageerd, vanuit een bepaalde hoek, altijd kritisch zijn ten opzichte van je eigen rol, een zeker objectiviteit behouden

D. TEGEN ACHTERGROND VAN CULTURELE DIMENSIES IN SAMENLEVING

Interculturele communicatie: Hofstede (1991): 4 dimensies op macroniveau:

oIndividualistische landen – Collectivistische landen

oMachtsafstand (hiërarchie tussen bevolkings/beroepsgroepen)

oOnzekerheidsvermijding (cf. risicovermijding bij meerkeuzevragen)

oMasculiene – Feminiene culturen/samenlevingen

o5e dimensie later toegevoegd – Tijdsaspect (meer tijd/geduld, in het westen willen we alles snel)

Gaf landen een score op deze assen Scores leggen op onderzoek dat je doet in bv: famillies microcontext zien de scores

daarbinnen bekijken en dan afzetten tegen het macroniveau Grote verschillen in mediëring door de ouders tussen België en Nederland <-> te koppelen

aan het onderzoek van Hofstede

103

4. Case study: discours van donkere vrouwen in VS

4.1. Achtergrond‘African American Vernacular English’ (AAVE) / ‘Black Talk’ / Ebonics

Sinds 1619: mix van West-Afrikaanse patronen en Europees/Amerikaans Engels ontstaan als codetaal tussen de slaven om et elkaar te communiceren

Spraakpatronen van donkere vrouwen uiten de beperkingen van gender en etniciteit bv: I ain’t got no mony

4.2. Gender-aspect: Morgan (1989; 1991) Spraakpatronen 3 generaties vrouwen in Chicago

Geheime taal onbekend bij slavendrijvers

Afrikaans Amerikaanse vrouwen houden je verantwoordelijk voor wat je daadwerkelijk zegt (+ erop afrekenen) een no-nonse taaltje

Europees Amerikaanse vrouwen houden je verantwoordelijk voor wat je bedoelt te zeggen

4.3 Houston Stanback (1983) Focus op traditionele sociale rollen van middenklasse Afrikaans Amerikaanse vrouwen

oRegister dat niet gebruikt wordt door AA mannenoAssertief in publieke sfeeroUitgesprokenheid inbinden naar standaarden in gemeenschap

Code switching:

oZe veranderen van codes afhankelijk van de sfeer

oVooral door vrouwen gebruikt

oInterraciale conversaties gebaseerd op kennen van individu (intra-group)

oAA vrouwen gebruiken 2 linguïstische codes

4.4 Enkele kenmerken van AAVE Signifying: geritualiseerd beledigen ‘snappin/ teasing) uitgesproken/expressieve taalgebruik (no-

nonsense)

Playing The dozens: ‘ask yo momma’ beledigingen uitwissen

Reading dialect: denigreren conversatie-partner (‘Miss Thang’)

Culturally toned diminutives: (liefkozende termen)

o‘honey’, ‘child’, ‘baby’, ‘precious’ (dus heel expressief taalgebruik)

o‘girl’ => solidariteit

Smart talk:

104

oopen, direct en bot (soms vertederend, direct)ohumor, kern van waarheid oMooi voorbeeld van intra group communicatie

4.5 Toepassingsdomein van CDA: Discours & racisme

Text & Talk (als analysedomein van de KDA) about ‘Them’

o(re)produceren eigen identiteit

opraten over (relaties met) de ‘anderen’

complex systeem van etnische dominantie

Bv. verschil mainstream media en sociale media

Eerder onderzoek:

oVooral portrayal, inhoudsanalytisch, kwantitatief

oFowler e.a. (1979): macht in taal / ‘wit’ perspectief

oVan Dijk: dagelijkse teksten van meerderheid over minderheden gaat over etnitisering van de term moslims

Meeerkeuze + 5 tal open vragen, begripsvragen (vragen, subvragen die aan elkaar gelinkt zijn) + doe-vragen

Hoofdlijnen van de resultaten kennen bv: nooit vragen vergelijk de prominente frames vn spanje en polen wel: ze geeft de frames en vraagt, wat betekend dat?

Ze gaat nieuwe teksten gebruiken, je moet dan de kenmerken van zo’n analyse toepassen, meerdere antwoorden mogelijk, de argumentatie is belangrijk

Je kan ook een onderzoeksvraag krijgen, met welke methode kom je tot een valide uitspraak?

We laten veel kansen liggen bij meerkeuze, lees goed de vragen want soms ligt het antwoord in de kleine dingen

Maak duidelijk wat het belangrijkste is in de tekst (ondertrepen, kleur,..)

Inzicht hebben in het theoretische/methodische en het voorbeeld, de voorbeelden staven de kenmerken van de analyse

105