wiki.foso.be file · Web viewwiki.foso.be
Transcript of wiki.foso.be file · Web viewwiki.foso.be
1
Communicatiewetenschap 1617
1. Inleiding vier invalshoeken die een belangrijke basis vormen voor communicatietheoretisch of
communicatiewetenschappelijk denken:o retoriek
niet nieuw, sinds de oudheid bestudeerd door filosoof Aristoteles. Zowel aandacht voor de tactiek van de sprekers, alsook de inhoud en structuur van boodschappen, het taalgebruik, de persoonlijkheid van de spreker en de kenmerken van het publiek.
o propagandao media-effecteno informatietheorie
2 stromingen waaruit de Communicatiewetenschap is ontstaano de informatietheorie
Kernvraag: “Hoe kan informatie elektronisch verstuurd worden?”o de groepsdynamica/inter-persoonlijke attributietheorie
Kernvraag rond leiderschap en de invloed die mensen op elkaar uitoefenen in kleine groepen
cursus gaat in op de verschillende communicatieniveauso inter-persoonlijke communicatieo groepscommunicatieo organisatiecommunicatieo massacommunicatieo nieuwe media
2. Basisconcepten en modellen2.1. Inleiding
Communicatiewetenschap als discipline is een relatief jonge wetenschap ontstaan na WOII en onderzoekt communicatiewetenschappelijke fenomenen die voordien onderzocht werden vanuit de retoriek (cf.Aristoteles), psychologie, sociologie, taalkunde,…
Aristoteles’ drie intrinsieke middelen om een publiek te overtuigeno Ethos = persoonlijkheid en waarden van de sprekero pathos = inspelen op emoties van het publieko logos = logica van argumentatie
In de communicatiewetenschap als discipline is multidisciplinariteit belangrijk, zijn er diverse subdomeinen en komt de diversiteit tot uiting op vlak van definities en modellen van communicatie.
Iedereen denkt te weten wat communicatie is, toch is er geen eenduidige, alles omvattende, “correcte” definitie. De definitie is afhankelijk van de uitgangspositie van de auteurs. We kunnen twee dominante tradities ontdekken:
o processchoolo betekeniscreatieschool
cursus: processchool met kernbegrippen als zender, ontvanger, boodschap, signalen, medium, ruis, ..
2.2. Wat is communicatie Van Dale-woordenboek geeft drie definities
o mededeling, kennisgevingo verbindingo uitwisseling van gedachten, het geestelijk met elkaar verkeren
2
etymologie van het woord: communicare = gemeenschappelijk maken een definitie is goed wanneer zij:
o Bruikbaar of operationeel is binnen een bepaalde wetenschappelijke visie, benadering veld,
o logisch, coherent is,o niet tegengesproken wordt door de waarneembare werkelijkheid,o en toelaat het gedefinieerde nauwkeurig te onderscheiden van andere
maatschappelijke verschijnselen.vb. definitie: “Communicatie is een proces waardoor een zender bewustzijnsinhoud overdraagt of tracht over te dragen aan een of meerdere ontvangers en dit door middel van een kanaal, signalen en tekens – Fauconnier 1973” andere vb’en zie cursus p. 10-11
2 belangrijke visies/scholen van communicatieo processchool ziet communicatie als transmissie van boodschappen
nadruk op hoe zender en ontvanger encoderen en decoderen, hoe kanalen en media efficiënt kunnen worden ingezet
communicatie is een (beïnvloedings)procescommunicatie wordt gezien als een proces waarbij de ene persoon het gedrag of de gedachten van de andere persoon beïnvloedt, wanneer output ≠ input spreekt men van een communicatiefoutbasis in de psychologie en sociologiericht zich primair op acts of communication
o betekeniscreatieschool ziet communicatie als productie en uitwisseling van betekenissen
nadruk op hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om zo betekenissen tot stand te brengen
afwijkingen tussen zender en ontvanger worden niet noodzakelijk als ‘fout’ beschouwd (↔processchool), maar bv. als culturele verschillen tussen partijen
voor deze school is communicatie de studie van teksten, de centrale methode daarbij is de semiotiek (= tekenleer) die vooral aansluit bij de Lettertraditie (↔ processchool: pyscho- en sociologie) niet de communicatieve handelingen (acts of comm.) maar de works of communication vb. kunstwerken, reclamespots,..
2.3. Breek-of discussiepunten in de definities van communicatie 2.3.1. Intentionaliteit als breekpunt
o intentionaliteit: vier situatieso het passief-actief model van McQuailo teleologische opvatting = sterk vertegenwoordigd bij onderzoekers rond
massacommunicatie (1, event. 3)o “Gedragsopvatting: studie van inter-persoonlijke communicatie (1,2,3,4)
Volgens de teleologische opvatting is communicatie veel beperkter tov de gedragsopvatting. De teleologische opvatting is typisch voor de processchool en focust enkel op communicatieve acts i.t.t. de gedragsopvatting waar 2 3 en 4 ook als vormen van communicatie worden aanschouwd. In feite stelt de gedragsopvatting dat elk gedrag van mensen communicatief is. Dat laatste standpunt wordt genuanceerd door de teleologische opvatting door te zeggen dat niet alle gedrag communicatief is, maar wel informatief.probleem: intentionaliteit vaak moeilijk vast te stellen
3
Bedoeld door zender / zender actief Niet bedoeld door zender / zender passief
Intentioneel ontvangen / ontvanger actief
(1) Een persoon die intentioneel een boodschap uitstuurt en een persoon die intentioneel ontvangt. bv. Brood bestellen bij de bakker
(2) Een persoon die niet-intentioneel een boodschap stuurt naar een persoon die intentioneel ontvangt bv. gesprek van medetreinreizigers afluisteren
Niet-intentioneel ontvangen / ontvanger passief
(3) Een persoon zendt bewust een boodschap uit naar een persoon die niet-intentioneel ontvangt bv. passief luistergedrag in de schoolklas
(4) Een persoon zendt niet-intentioneel een b boodschap uit naar een persoon die niet-intentioneel ontvangt bv. indrukken die we krijgen wanneer we op straat lopen
2.3.2. Gelaagdheid als criterium?o Geslaagdheid als criterium: Geslaagde (GC) ↔ niet-geslaagde com.
bepaalde voorwaarden (cf. Fauconnier) GC = E + T + Ox + Ib + Ub
GC = geslaagde communicatie E = expressie T = transmissie Ox = ontvangst door persoon x Ib = interpretatie Ub = bedoelde uitwerking
2.3.3. Eenrichtings- of tweerichtingsverkeero eenrichtings- of tweerichtingsverkeer?o lineair of circulair?o feedback: nieuw proces? of is de wisselwerking tss A & B communi
2.3.4. Observatieniveauo communicatie: algemeen of enkel ‘menselijke communicatie
observatieniveaus/communicatieniveaus intrapersoonlijk: communicatie binnen één persoon (bv.praten met
jezelf), wordt vaak buiten beschouwing gehouden door communicatiewetenschappers
interpersoonlijk zien communicatie als een circulair proces. De wisselwerking tussen A & B vormen samen de communicatie.
communicatie in kleine groepen organisatiecommunicatie massacommunicatie
alle niveaus of intrapersoonlijke uitsluiten
2.4. Elementen in het communicatieproces waarom procesanalyse?
o technisch-didactisch nuto procesmatige beschrijving: kernbegrippen en hun samenhango verklarend kader voor het (niet) slagen van communicatie
4
In het communicatieproces wordt een bron/zender onderscheiden die een boodschap verstuurt waarbij een gedachte-inhoud wordt omgezet in tekens, die door middel van een medium worden omgezet in signalen, die op hun beurt via een kanaal worden verstuurd naar een ontvanger.
2.4.1. Zender/Brono onderscheid tussen bron en zender?
meestal wordt er enkel gesproken over een zender, dan refereert het begrip naar een persoon, veelal diens brein of mond die een boodschap verstuurt. Zender kan ook slaan op het technische apparaat dat gehanteerd wordt bv. de telefoon, in dit geval leunt de betekenis sterk aan bij die van een medium.
o zender encodeert en zendt dooro macht van zender wordt in de eerste comunicatietheorieën zeer sterk beklemtoond.
De zender werd als heel actief beschouwd, de ontvanger daarentegen was een zeer passieve, makkelijk te beïnvloeden persoon/groep.
2.4.2. Ontvanger/Bestemmelingo ontvanger en bestemmeling?
Enkel in het kader van technische modellen wordt hier een onderscheid in gemaakt. De ontvanger is bv. de telefoonhoorn en de bestemmeling is bv. het oor, het brein, de persoon.
o ontvanger decodeert en interpreteerto na zenderdominantie, meer aandacht voor ontvanger?
contructivisme onderstreept de cognitieve activiteiten van mensen bij de ontvangst en de verwerking van boodschappen.
2.4.3. Boodschapo wat wordt er precies wordt uitgedrukt door de zender en overgedragen naar de
ontvangerdat “iets” heeft betekenis en informatie, maar betekenis en informatie kunnen niet zomaar worden overgedragen door de zender omdat ze slechts ontstaan door interpretatie van de boodschap
o dat “iets” zijn tekens, tekens zijn verbale en/of niet verbale stimuli die betekenis dragen
o tekens bestaat uit een significant (betekenaar) en een signifié(betekende), ingedeeld in drie categorieën
symbolen: geen natuurlijke relatie, conventie (bv. taal)vb. ‘stoel’ verwijst naar een fysiek object maar IS dat object nietcf. Ceci n’est pas une pipe
iconen: fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende (bv. foto, pictogram,…)vb. foto van jouw gezicht is een icoon van jou
indices (enk.index): sensorische evaring A verwijst naar B vb. rookwolken zijn een index van vuur
o repertorium van tekens: code = systeem van betekenisseno voorbeeld van decoderen
”Wat doe je dit weekend?” antwoordmogelijkheden
“niets” “wat wil jij doen?” “ik heb het druk”
5
2.4.4. Signaal= drager van tekens vb. luchttrillingen, lichtgolven
louter technisch-natuurkundig concept primaire of secundaire aard
primaire signalen: face-to-facecommunicatie met rechtsreekse zintuiglijke prikkels
o optische of visuele signalen (zien)o akoestische of auditieve signalen (horen)o tactiele signalen (voelen)o oleofactische signalen (ruiken)o gustatieve signalen (smaken)
secundaire signalen: technisch, indirecte communicatieo mechanische signalen vb. pers, penseel, pen, fototoestelo elektische/elektronische signalen vb. elektrische
stroomstootjes2.4.5. Kanaal
= de weg/de materie waarlangs de signalen worden verstuurd
2.4.6. Medium= een object dat de boodschap draagt of kan dragen of een technisch middel dat het tot uiting brengen en waarnemen van de boodschap via de zintuigen mogelijk maakt.
o manieren om media te classificeren obv volgende twee dimensies: controle over de informatiebron controle over tijd en onderwerpkeuze
hierdoor ontstaan 4 communicatiepatronen: allocutie = typische one-way communicatie conversatie = interactief uitwisselen van informatie tussen
individuen consultatie = een centraal beheerde databank wordt geraadpleegd
door een individu vb. krant registratie = centraal orgaan wint informatie over individuen in de
periferie vb. examenresultateno indeling volgens Boudewijn & Van Kaam
Controle over tijd en keuze van object
Controle over de opgeslagen informatieCentraal Individueel
Centraal Allocutie RegistratieIndividueel Consultatie Conversatie
2.4.7. Ruis= elke soort stimulus die de ontvangst van de boodschap belemmert – 4 categorieën:
fysieke / mechanische / kanaalruis = storing van fysieke transmissie vb. kabaal makende kinderen in de buurt minder goed gesprekspartner verstaan
psychologische ruis = interne gedachten interfereren vb. student denkt aan iets anders en hoort de presentatie niet deftig
fysiologische ruis = fysieke toestand van ontvanger is beschadigd bv. moeheid, ziek,.. waardoor aandachtig luisteren moeilijker wordt
6
semantische ruis = ontvanger niet in staat de tekens die de zender gebruikt te decoderen vb. andere taal, gebruik van vakjargon,..
2.4.8. Feedback= de informatie die de ontvanger stuurt naar de zender zodat deze het communicatieproces kan evalueren, reactie vd ontvanger is dan niet vereist om echt van communicatie (als tweerichtingsverkeer) te spreken feedback verschillend per communicatieniveau
- face-face-communicatie vb. “Wat bedoelt u?”- massacommunicatie vb. publieksonderzoek, verkoopscijfers,…- gemedieerde interpersoonlijke of groepscommunicatie vb. likes op facebook
2.5. Communicatiemodellen2.5.1. Inleiding
Wat zijn communicatiemodellen? Vereenvoudigde voorstellingen (grafisch of verbaal) die de voornaamste elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen functies:
o organiserende functieo verklarende functieo hulp bij genereren v/ hypothese
2 communicatiemodellen o structurele modellen = ontleding v/h geheel staat centraal, waardoor de aandacht
gevestigd wordt op de “ingrediënten” vb. aantonen dat bij elk communicatieproces een zender is betrokken
o functionele modellen = focus ligt op relaties (vb.oorzaak-gevolg) tussen onderdelen, de meeste communicatiemodellen zijn functionele modellen
er bestaat geen allesomvattend, allesverklarend, en immer geldend communicatiemodel modellen komen voor in 3 vormen: verbale modellen, diagrammen & mathematische
modellen
2.5.2. De communicatieformule van Lasswell (1948)Laswell: “A convenient way to describe an act of communication is to answer to the following questions: Who? Says What? In which channel? To whom? With what effect? = formule van Laswell
o Communicatieformule v/ Lasswel:1) Wie? (communicator/controlestudies)2) Zegt wat? (boodschap/inhoudsanalyse)3) Via welk kanaal? (medium/media-analyse)4) Tegen wie? (ontvanger/publieksanalyse)5) Met welk effect? (effect/effectenanalyse)
kritiekpunten: uitgangspunt is dat de communicator steeds de bedoeling heeft de
ontvanger te beïnvloeden communicatie wordt gezien als persuasief proces veronderstelling dat er altijd effecten zijn geen oog voor feedback
2.5.3. Het mathematische model van Shannon & Weavero Shannon voornamelijk modellen geldig binnen telecommunicatie-context
7
Wet van Shannon-Hartley: “De maximale hoeveelheid data die foutloos doorheen een kanaal kan worden getransporteerd neemt lineair toe met de bandbreedte van het kanaal en is verder afhankelijk van de signaal-ruisverhouding.”
o Shannon & Weaver: Communicatie wordt voorgesteld als een lineair eenrichtingsproces, het beschrijft 5 te vervullen functies en één disfunctionele factor namelijk ruis.1) Informatiebron creëert boodschap2) Boodschap wordt omgezet in signalen3) De ontvanger reconstrueert de boodschap obv signalen4) Boodschap bereikt bestemmeling
! Boodschap kan verstoord worden als er meerdere signalen door eenzelfde kanaal gaan = ruis !
2.5.4. Verdere uitwerking van het S&W-model door DeFleuro DeFleur (1970): “In het communicatieproces wordt “betekenis” (=gedachte-inhoud)
getransformeerd in een boodschap (door de bron). Die boodschap wordt op haar beurt omgezet in “informatie” (door de zender) die door een kanaal (vb. massamedium) wordt verzonden.”
2.5.5. Het circulair model van Osgood en Schramm
8
aandacht gaat uit naar belangrijkste actoren in het communicatieproces en niet zozeer naar de kanalen tussen zenders en ontvangers.
encoderen & decoderen zender & ontvanger interpreteren bron & bestemmeling
breuk met traditionele visie van communicatie als lineair proces
2.5.6. De Spiraal van Dance”communicatie is geen proces dat op het zelfde punt eindigt als waar het begon (circulair)”Spiraal van Dance: communicatie als een dynamisch modelvb. Relaties tss individuen zullen zich over de tijd ontwikkelen, de communicatie zal dan van vrij en oppervlakkig evolueren naar breed en diepgaand. Belang van self-disclosure (zelfonthulling)
2.5.7. Gerbners algemeen model van CommunicatieGerbner = grondlegger v/ cultivatietheorie, communicatiemodel v/ Gerbner heeft zowel een grafische als een verbale vorm.
o Algemeen model van Gerbner. “Iemand, Neemt een gebeurtenis waar, en reageert, in een situatie, met bepaalde middelen, door iets beschikbaar te stellen, in een bepaalde vorm, in een bepaalde context, met een zekere inhoud, en dat heeft gevolgen.”
9
2.5.8. Het ABX-model van Newcombo Newcomb: “communicatie is de tool voor twee of meer individuen om gelijkaardige
attitudes tegenover elkaar en tegenover de omgeving te behouden” communicatie treedt op in volgende omstandigheden
wanneer er een sterke aantrekkingskracht is tussen personen wanneer het object belangrijk is voor minstens één van de
betrokken personen wanneer het object ook een gemeenschappelijke relevantie heeft
voor beide personen model van Newcomb (uitleg A, B, etc zie p. 30)
A & B = 2 personen, X = object lijnen A-X & B-X = attitudes van A & B tegenover X lijn A-B = aantrekkingskracht tussen A & B
10
o Cognitieve Dissonantietheorie (Festinger) mensen hebben cognities (kennis, opinies, attitudes.. over zichzelf en hun
omgeving) tussen cognities kunnen drie soorten relaties bestaan: consonant, dissonant,
irrelevant mate van dissonantie hangt af van relatieve proportie consonante en
dissonante cognities, en het belang dat aan elk van de cognities wordt gegeven
mensen proberen dissonantie te verminderen
2.5.9. Westley en MacLeans aanpassing van Newcombs ABX-modelo doel: beeld schetsen van (complexe) massacommunicatie, vertrekkende van het
eenvoudige model van Newcomb uitgangspunt – 2 grootste verschillen tussen massa- en interpersoonlijke
communicatie feedbackmogelijkheden bij massacommunicatie zijn beperkter dan
bij interpersoonlijke communicatie de grotere aantallen A’s en X’en waaraan een individu B wordt
blootgesteld bij massacommunicatie en waaruit het moet selecteren
2.5.9.1. Eerste aanpassing 1957Een informatiebron A maakt een selectie uit een reeks gebeurtenissen om over te communiceren met B. B kan daarnaast ook directe ervaring hebben met X (X1B), en kan ook feedback geven aan A.
2.5.9.2. Tweede aanpassing 1957 nieuw element C = communicator, gatekeeper voor de verzending van boodschappen
11
A staat voor een bron in de samenleving vb. politicus en B voor een lid van de samenleving. C heeft de taak om de noden van B te interpreteren en te voldoen voor boodschappen naar B te versturen via een kanaal of medium.
2.5.10. Het massacommunicatiemodel van MaletzkeBepalende factoren gekoppeld aan de traditionele communicatie-elementen zoals communicator, boodschap, medium en ontvanger
2.5.11. Het ritueel model van communicatieo Dominante visie op communicatie: proces van zender naar ontvanger waarbij de
eerste de bedoeling heeft bepaalde effecten teweeg te brengen bij de laatste = transmissie visie
12
↔ Visie James Carey = rituele visie: focus op representatie en van gedeelde opvattingen en overtuigingen, over de tijd heen. Iedereen in het rituele model is gelijkwaardig. Voorstelling: kerstboom geen instrumentele waarde, maar symboliek voor vrede en samenhorigheid in onze cultuur.
o Vergelijking transmissiemodel & ritueel modelTransmissiemodel Ritueel model
Basismetafoor Transport CeremonieRollen Zender en ontvanger ParticipantenRol van betekenis Verzonden en ontvangen Gecreëerd en opnieuw gecreëerdSuccescriterium De ontvanger krijgt de boodschap
accuraatheid van de transmissieGedeelde ervaring gemeenschapsgevoel
Basisfunctie Invloed over ruimte heen Invloed over tijd heen.
2.5.12. Het aandachtsmodel van McQuailo Benadrukt het feit dat het in sommige gevallen
enkel de bedoeling is van massamedia om onze aandacht te trekken en te houden. past perfect binnen de ontstane economische logica na jaren ’80 in Europa met de liberalisering van de media.
2.6. BesluitTekens (boodschap) worden als signalen doorgestuurd naar de ontvanger via een kanaal, waarin ruis kan optreden. De ontvanger, op zijn beurt, decodeert de boodschap en geeft eventueel feedback.
3. Verbale Communicatie3.1. Inleiding
tekens zijn samengesteld uit signifiants (betekenaars) en signifiés (het betekende)o symbolen = speciale categorie van tekens, waar relatie tussen signifiant en signifié
louter berust op conventieo de (gesproken of geschreven) taal is een code , een systeem dat gebruikt maakt van
dergelijke symbolen.vb. “paard”. Signifiant = paard, signifié = 4benig dier
3.2. Kenmerken van een “natuurlijke taal” Natuurlijke talen = talen die in een menselijke gemeenschap van oudsher worden gebruikt
voor algemene communicatie en die een kind, opgroeiend in zo’n gemeenschap als moedertaal leert.
Artificiële talen = door de mens gemaakte talen en kunnen door de mens veranderd worden vb. Esperanto, de taal van de wiskunde, .. Onderscheid tussen de gesproken taal (=speech) en de geschreven taal gesproken taal
= primair, geschreven taal = secundair
13
3.2.1. Taal is symbolischo tekens verbinden inhoud met vorm
natuurlijke taal: signifiant = geheel van klanken artificiële taal: signifiant = bv. elektrische pulsen, tekens op papier, ..
natuurlijke tekenrelatie vb. rook is een indicatie van brand abritraire tekenrelatie = door de mens gecreëerde relaties (cf.
voorbeeld paard) culturen als betekenisgever vb. kleuren: Westerse cultuur rood als
teken van lliefde, warmte ↔ Chinese cultuur rood als teken van rijkdom, overvloed
3.2.2. Taal is een soort kennis Taal is opgeslagen kennis in onze hersenen, niet direct bestudeerbaar, enkel indirect
door zich te baseren op diezelfde gesproken taal.o speech = gesproken taal, als het fysieke aspect van taalo language = het interne aspect van taal, de geestelijke kant van speech
3.2.3. Taal is op regels gebaseerd en productief onze taalkennis laat ons toe om zinnen te begrijpen die we voorheen nog nooit gehoord
hebbeno linguïstische productiviteit = vermogen om ongewone zinnen te begrijpen en te
creëren.o we gebruiken onbewust algemene regels die ons toelaten betekenis te creëren
om anderen te begrijpen en onszelf verstaanbaar te maken.
3.2.4. Taal beïnvloedt de manier waarop we de wereld zien taal is sterk verbonden met het denken, vele gedachten louter visueel, toch zijn de
meeste verbaal. vb. kinderen zeggen/fluisteren vaak wat ze aan het denken zijn, het wordt aangeleerd om dit niet meer te doen. Niet enkel denken in taal, ook herinneringen worden opgeslagen in taal.
o Experiment Carmichael et Al. ppn moeten naar een set van 12 ambigue figuren kijken, en deze zo goed
mogelijk reproduceren elke figuur werd snel getoond en voorzien van een woordresultaat: herinnering van het experiment werd beïnvloed door het woord vb. man met bril met het woord “gewicht”. ppn tekenden dikkere bril dan ppn die het woord bril bij dezelfde afbeelding kregen
o Sapir-Whorf Hypothese - taal beïnvloedt de aard van ons denken linguïstisch determinisme = het idee dat taal ons denken beïnvloedt linguïstisch relativisme= als taal ons denken beïnvloedt, dan betekent dat
ook dat mensen die een andere taal spreken de wereld op een andere manier bekijken.
o Eco toont aan dat het Engelse woord “Mouse” verwant is aan het Latijnse woord “Mus”, maar dat ze elks een andere betekenis heeft
o Andere talen/culturen, andere manier om naar de werkelijkheid te kijken vb’en van lexicaliseringvb. Arabisch: meerdere woorden voor zond en paardvb. Eskimo’s: meerdere woorden voor sneeuw
o Ook grammaticale verschillen tussen talen, vestigen onze aandacht op bepaalde aspecten van de wereld vb. Nederlands: jij vs U ↔ Engels: enkel “you”
14
3.2.5. Taalvormenmensen die dezelfde taal spreken denken niet noodzakelijker wijs op dezelfde manier: verschillende vormen waarin taal kan voorkomeno Dialecten = subgroep maakt gebruik van verschillende woordenschap,
grammatica of uitspraak vb. Antwerpso Pidgins = eenvoudige taal die bewust gecreëerd wordt zodat nieuwe mensen in
een bepaalde regio kunnen communiceren met mensen die er al langer levenvb. “Long time no see” voor Chinese migranten die net in de VS woonden
o Lingua Franca = mensen uit verschillende taalgemeenschappen kiezen een derde taal om met elkaar te communiceren vb. Engels in zakenwereld
o Jargon = het gebruik van speciale of technische woorden door leden van bepaalde beroepsgroepen vb. Medisch jargon
o Argot = gebruik van woorden in een andere dan de klassieke betekenis, meestal door niet-dominante groepen in de maatschappij die bepaalde dingen willen verborgen houden voor buitenstaanders vb. taal van criminelenbargoens/dieventaal = verwijst naar de geheimtaal gebruikt door landlopers, kermisklanten en onderwereldfiguren
3.3. De subsystemen van taal klanken, woorden, zinnen & pragmatiek3.3.1. Klanken
leren van een taal veronderstelt dat je de klanken typisch voor een taal leert uitspreken en combineren.o fonologie = studie van de significante klankpatronen van een taalo fonemen = significante klankverschillen in een taal vb. Nederlands “b” en “p”
3.3.2. Woordenin iedere gesproken tal worden klanken gecombineerd die een bepaalde betekenis hebben.o semantiek = wetenschap die zich bezighoudt met de betekeniseenheden van taal
morfemen = basiseenheid van betekenis vrije morfemen = equivalent van woorden vb. poes of hond gebonden morfemen = komen enkel voor in combinatie met
andere woorden vb. “s” of “en” voor meervoud, “je” voor verkleiningeen taal kennen betekent ook dat men de regels omtrent woordvorming kent.
3.3.3. Zinneno syntaxis = de wetenschap die zich concentreert op de zinsstructuur van een taal.
andere woordvolgorde en zinsopbouw kunnen de betekenis van een zin veranderen en zijn dus belangrijk voor communicatie
kennis van grammaticale structuren nodig om de ambiguïteit van bepaalde zinnen in te zien.
3.4. De sociale context van taal pragmatiek = de studie van hoe we taal gebruiken in sociale contexten
o idee van “adaptility of language” = de interactanten dienen hun taalgedrag steeds aan te passen aan de eisen van de context.
o 2 verschillende tradities binnen de pragmatiek
15
Functioneel Structuralisme – Rus. R. Jakobson onderscheidt tussen de functies die taal dient te vervullen,
indien er sprake is van communicatie 6 factoren aanwezig in elk communicatieproces
o een zender emotieve functieo ontvanger conatieve functieo een fysisch/psychologisch contact fatische functie vb.
“zeg luister je nog?”o een boodschap poëtische functieo een context referentiële, cognitieve of denotatieve
functieo een code metalinguïstische functie
krijgen els een bepaalde functie
Taalhandelingstheorie/”Speech-Act”-theorie – Anglo-Amerikaanse oorsprong
Het gebruik van taal is een vorm van handelen. De spreker heeft een doel en wil dat d.m.v. taal gebruiken. Succesvolle communicatie = relatie begrijpen tussen woorden en zinnen en de speech-act die zij representereneen zin kan twee verschillende syntactische structuren bevatten, maar ook meer dan één pragmatische structuur
rekening houden met context om juiste pragmatische keuzes te maken (4 soorten context)
o episode= situatie waarin we ons bevindeno relatie = rolverplichtingen die we ervaren t.o.v. andereno levensscript = professionele of persoonlijke identiteit vb.
advocaato cultureel patroon = verwijst naar de culturele normen
die we met anderen delen.
3.5. Pragmatische stijlen en structurenDiscours = meerdere met elkaar verbonden zinnen die een identificeerbare structuur vormen om een bepaalde communicatieve functie te vervullen, discours is de basiseenheid van de pragmatiekdiscours anders naargelang de context vb. conversatie (privaat discours)↔ klasinteractie (publiek discours)
Privaat discours Dimensie Publiek DiscoursWederkerig Interactiepatroon Niet-wederkerigGelijk Machtsverdeling OngelijkPersoonlijk/Informeel Taalkeuze Onpersoonlijk/formeelSpontaan Hoeveelheid Planning GeplandPrivaat Toegankelijkheid informatie PubliekImpliciet Betekenissen ExplicietRelationeel Oriëntatie Taak
3.5.1. De conversatie
16
o “a relatively informal social interaction in which the roles of speaker and hearer are exchanged in a nonautomatic fashion under the collaborative management of all parties.”
o meest wederkerige en evenwichtige vorm van discours omdat de participatiegraad gelijk is.
spontaan worden vanzelf opgebouwd kenmerken: aarzelingen, herformuleringen, stiltes,.. afwezigheid v/e strategie
o conversaties voornamelijk gericht op het relationele
3.5.2. Interactie binnen de klaso meest kenmerkende: onevenwichtige machtsverhouding leerkracht > leerling
interactie ook onevenwichtigo andere syntax en woordenschat dan in de conversatie: eerder formeel en
onpersoonlijke onderwerpen.o discours bevat meer jargon dan de klassiek conversatie
3.6. Interactief discours: coherentie en structuurcommunicatoren moeten hun communicatie coördineren, vooral belangrijk bij interactieve discours
3.6.1. De coördinatie van conversatiebijdrageno coöperatieve principe en conversatiemaximes van taalfilosoof Grice Mensen
moeten samenwerken door met elkaar te spreken op een sociaal aanvaarde manier om effectief te communiceren en 4 belangrijke regels/maximes volgen. (4maximes):
kwantitatieve maxime = bijdrage bevat voldoende, maar ook niet teveel informatie
kwaliteitsmaxime = spreker vertelt de waarheid relevantiemaxime = bijdragen zijn direct en pertinent “Manner Maxim” = duidelijk zijn in het spreken
o theorie betekent niet dat de maximes nooit geschonden worden communicatoren kunnen ook bewust kiezen voor ambigue
boodschappen bv. wanneer ze zich gevangen voelen tussen twee onaangename alternatieven
belang van een sequentiële conversatie: inspelen op wat de andere spreker(s) zeg(t)(gen)
conversaties: niet makkelijk om te bepalen wie aan de beurt is ↔ klasinteractie: hand opsteken om het woord te vragen.
3.6.2. Small talko fatische functie van Jakobson twee soorten van verbale (en non-verbale)
processen conversational management / conversational control / interaction
management processen die de communicatiestroom organiseren en
structureren = interactie die gebruikt wordt om een conversatie te beginnen
of te beëindigen conversaties met als doel het verlengen van de communicatie
17
processen die een ritueel en routinematig karakter hebben inhoud (denotatie) minder belangrijk dan het feit dat de
interactanten doordat ze iets zeggen tegen elkaar, de nadruk te leggen op de relatie, de band die er tussen hen gecreëerd wordt die reeds bestond en opnieuw bevestigd wordt
o “Small Talk” komt vaak voor bij begin en einde v/d conversatie 2 functies
transitional function explorerende functie
small talk bij het begin v/d conversatie doel: ijs breken eventuele overgang van small talk naar big talk niet enkel voor personen die elkaar voor het eerst ontmoeten,
maar ook bij prille vriendschappen en sterke relaties small talk op het einde van een conversatie
doel: laten weten dat men de conversatie wil beëindigen o bevat een statement van bezorgdheid en goede wil,
korte samenvatting v.h. gesprek, goed om te verwijzen naar toekomstig gesprek
steeds betrekking op “veilige onderwerpen” klassieke voorbeeld over het weer
ego-georienteerde topics: betrekking op de spreker en bestaan meestal uit een declaratief gezegde
alter-georienteerde topics: betrekking op de toehoorder en worden meestal geformuleerd als een vraagiemand met minder macht ego-topicsiemand met meer macht alter-topics
verzachtende functie vb. “jij hebt zeker nog veel werk” consolidatiefunctie vb. “verzorg je!”
3.7. Taal en sociale identiteit naast sociale klasse, zijn leeftijd, regio en gender belangrijke kenmerken die het
taalgebruik kleureno Gender mannen en vrouwen anders gesocialiseerd, bepaalde eigenschappen
en rollen voor man en vrouw trouble talk = praten over problemen
mannen reageren door probleem te minimaliseren vrouwen reageren door te praten over persoonlijke
gebeurtenissen rapport talk ↔ report talk
vrouwen: rapport talk: relatie-georiënteerde gesprekken mannen: report talk: taak gerelateerde gesprekken
andere verschillen naargelang gender vb. bepaalde woordenschat, topics offline en online (sociale media)
Genderselects verschillen tussen mannen en vrouwen zijn cultureel bepaald verschillen in spreekstijlen zijn niet absoluut (niet te veralgemenen voor
alle mannen en vrouwen)
3.8. Taal en culturele verschillen
18
niet enkel miscommunicatie tussen mannen en vrouwen mogelijk, maar ook tss verschillende culturen (3 grote culturele verschillen wat talen betreft)
o de mate waarin de context deel uitmaakt van de boodschapo de directheid waarmee ideeën worden uitgedrukto de mate van formaliteit die vereist is
Contextafhankelijkheid: verschil tss belang van verbale precisie ↔ expliceren niet noodzakelijk
o hoge context-culturen vb. China, Japan uitgangspunt: toehoorder weet veel van de situatie af kunnen verward en gefrustreerd worden door mensen uit lage-
contextculturen omdat ze teveel “rond de pot draaien” snel “to the point komen” verbale dichtheid typisch voor culturen met sterkte machtshiërarchie
o lage context-culturen vb. West-Europa uitgangspunt: toehoorder weet niet veel van de situatie af niet snel to the point verbale indirectheid
3.9. Besluit taal vormt een belangrijke manier van communiceren taalgebruik hangt af van de groep waartoe we behoren culturele verschillen in taalgebruik
4. Non-verbale communicatie4.1. Inleidingin praktijk niet zo’n duidelijk onderscheid tussen verbale en non-verbale communicatie vb. doventaal is non-verbaal, maar er is wel verbale communicatie.
4.2. Kenmerken van non-verbale communicatie4.2.1. Non-verbale communicatie kan onbedoeld zijn
o Non-verbale communicatie is vaak niet gecontroleerd: teleologische opvatting: non-verbale comm. is geen communicatie maar een informatieve gedraging.
o non-verbale communicatie is minde gecontroleerd dan verbale communicatie mensen gaan eerder af op deze tekens dan op de verbale, wanneer beide elkaar tegenspreken
ontvanger moet beseffen dat niet iedere non-verbale handeling een bewust verstuurde boodschap is
besef dat non-verbale signalen risky business zijn
4.2.2. Non-verbale communicatie bestaat uit verschillende codeso Wanneer verschillende non-verbale codes samenwerken en dezelfde boodschap
uitzenden, versterken ze elkaar. Wanneer ze elkaar tegenspreken zorgen ze voor verwarring.
o Deeldomeinen van de communicatie Kinesics
lichaamshouding, -beweging en gestures emblemen, illustratoren, regulatoren, affectvertoners, adaptoren
gelaatsuitdrukkingen en oogggedrag culturele, professionele en persoonlijke display rules
Paralanguage: vocale kenmerken vocale kwaliteiten, vocalizations, vocal segregates
Proxemics: ruimtegebruik territorialiteit, ruimtegebruik, persoonlijke ruimte, aanrakingsgedracg (haptics)
19
Chronemics: tijdsgebruik psychologische, biologische en culturele tijdsoriëntatie
Uiterlijk en objecttaal lichaamsvorm, kleding en objecttaal4.2.3. Non-verbale communicatie is onmiddellijk, continu en natuurlijk
non-verbale tekens vaak aan ons lichaam verbonden en dus onmiddellijk ↔ verbale comm: eerst nadenken over wat je zal communiceren (onmiddellijk)o non-verbale boodschappen zijn er automatisch niet de mogelijkheid om niet
te communiceren (continu)o non-verbale tekens meer natuurlijk, en minder arbitrair dan hun verbale
tegenhangers (natuurlijk) niet alle non-verbale tekens zijn natuurlijk en spontaan vb. opgestoken middelvinger
heeft een betekenis die is vastgelegd bij conventie en daardoor kan verschillen van cultuur tot cultuur
4.2.4. Non-verbale communicatie is zowel universeel als cultureel, aangeboren als aangeleerduniverseel en aangeboren OF cultureel en aangeleerdo universeel en aangeboren: emoties als boosheid, blijheid , angst, verassing,
afkeer en verdriet dezelfde gelaatsuitdrukkingen in de meeste culturen mogelijkheid tot communicatie tss personen zonder een gemeenschappelijke taal
o cultureel en aangeleerd: onze opvoeding leert dat bepaalde uitdrukkingen wel of niet passend zijn
experiment Ekman (1972) Japanse en Amerikaanse studenten beelden laten zien van
bloederige observaties fase 1: studenten wisten niet dat ze geobserveerd werden alle
studenten kijken fronsend en afkerend fase 2: studenten wisten wel dat ze geobserveerd werden
veel japanse studenten aan het glimlachen omdat emoties tonen onbeleefd is binnen de japanse cultuur in het bijzijn van anderen
verschillen tussen mannen en vrouwen: vb. Amerikaanse cultuur: man mag niet huilen, vrouw wel
4.3. Voor welke soort informatie is non-verbale communicatie belangrijk?4.3.1. Eerste indrukken
o non-verbale elementen helpen ons vaak om een eerste indruk te vormen van andere mensen
o zich baseren op non-verbale kenmerken vb. uiterlijk, manier van spreken, ruimtegebruik
o afleiden van informatie over geslacht, leeftijd, sociale klasse, persoonlijkheid etc.
4.3.2. Relationele informatieo elke interactie 3 soorten van relationele boodschappen die non-verbaal worden
verzonden: mogen, status en responsiviteit mogen: wordt duidelijk doorheen gelaatsuitdrukkingen, oogcontact,
nabijheid enz.
20
status: wordt duidelijk adhv non-verbale elementen zoals houding, gebaren, aanrakingsgedrag, nabijheid en tentoongespreide objecten vb. hoge status: meer open houding
responsiviteit: mate van psychologische betrokkenheid bij de interactie, wordt duidelijk gemaakt door elementen als het aantal gespreksbijdragen, de hoeveelheid gebaren en de veranderingen in gelaatsuitdrukkingen
4.3.3. Emoties uitdrukkeno non-verbale communicatie vaak effectiever in het communiceren van emoties
dan verbale communicatieo wanneer mensen iets belangrijks te zeggen hebben, dan hebben ze nood aan een
brede range aan non-verbale kanalen ↔ verbale communicatie: belangrijk om over abstracte dingen in verband met onze omgeving en de intenties die we hebben ten opzichte van de omgeving te kunnen communiceren (vb. filosofie,..)
4.4. Non-verbale versus verbale communicatie wanneer er over het belang van non-verbale comm. wordt gesproken, wordt impliciet en
expliciet meestal de vergelijking gemaakt met verbale communicatie o non-verbale comm. minder controleerbaar, het zou de werkelijke emoties,
gedachten enzovoort onthullen leakage= het non-verbale gedrag zou de ware emoties, bedoelingen
laten uitlekken non-verbale comm wèl controleerbaar? vb. M. Tatcher begon zwaarder
te spreken om niet over te komen als een hysterische vrouw spindoctors: geven op diverse fronten advies aan politici over hun gedrag
o fylogenese = de ontwikkeling van de soort non-verbale comm. op de eerste plaats (historisch gezien), de eerste mensen communiceerden zoals de primaten adhv geluiden en lichaamstaal
o non-verbale comm. kan verbale comm vervangen, herhalen, tegenspreken, aanvullen, accentueren, en regulieren in een concrete situatie van interpersoonlijke communicatie
4.5. Kinesics = de studie van lichaamshouding, -beweging en gestures (partiële lichaamsbewegingen vb. met handen), gelaatstuitdrukkingen en oogbewegingen 5 categoriën: emblemen, illustratoren, regulatoren, affectvertoners en adaptoren
Emblemen = gedragingen waarvan directe verbale vertaling gekend is door alle leden van een sociale groep, emblemen = “stille woorden”= autonome gebaren omdat emblemen los van de natuurlijke taal een eigen betekenis hebbenrealiseren dmv hand- of armbewegingen, maar ook lichaams- en hoofdbewegingen kunnen gebruikt wordencultureel bepaald: belang van voorzichtigheid bij communicatie met andere culturen
Illustratoren = steeds complementair aan het discours en dienen om objecten te omschrijven adv gebaren die de omvang, vorm of beweging aanduidenverschillend per persoon hoeveel en hoe duidelijk hij/zij illustratoren gebruikt
21
Regulatoren = non-verbale tekens die fungeren als verkeerssignalen, het zijn hoofd-, oog-, of handbewegingen die duidelijk maken of we al dan niet willen praten of die toestemming verlenen om te praten. gebruik van regulatoren is onbewust
Affectvertoners = lichaamsbewegingen die een emotionele toestand uitdrukken, zowel het gezicht als het lichaam. leakege cues = leugenaar verraadt zichzelf door bepaalde oncontroleerbare lichaamsbewegingen, leugenaars zijn vaak wat opgewonden en dit blijkt uit hun lichaamstaalstrategic cues = gedragingen die leugenaars gebruiken om zichzelf te dissociëren van hun boodschappen en om de verantwoordelijkheid voor wat ze zeggen te reduceren
Adaptoren = onbewust, vreemd, repititief of nerveus gedag gebruikt door mensen om zich aan te passen aan stressoren en om persoonlijke behoeften te vervullen
4.5.1. Lichaamshoudingbestuderen van 2 aspecten:
open lichaamshouding imitatie/spiegeling van andermans lichaamshouding
o open houding: a-symmetrie merkbaar in de positionering van armen en benen ↔ gesloten houding: symmetrische postionering van armen en benen, typisch voor mensen die zich niet op hun gemak voelen
o imiteren van non-verbaal gedrag = pacing / interactional synchrony / spiegelen, onbewuste imitatie gebeurt als mensen elkaar mogen, uit onderzoek blijkt dat pacing bevorderlijk is voor het wederzijds begrip
4.5.2. Handen en armeno enkele universeel begrepen gebaren
vuist = agressieve, beledigende of dominantie gezicht aanraken = angst, ontzetting, iets verbergen over slapen wrijven, in de haren wrijven, trekken aan de oorlel = twijfel
onzekerheid neusbrug vastpakken= onderdrukken van verdriet in de nek wrijven = woede of frustratie
4.5.3. Gelaatsuitdrukkingendeels aangeboren deels aangeleerd, 6 basisemoties die door mensen van een verschillende cultuur op een gelijkaardige manier worden uitgedrukt:
lachen blijdschap huilen verdriet
o cultural display rules = wat onze cultuur van ons verwacht op het vlak van tonen van emoties vb. Amerikaanse cultuur: mannen mogen geen angst tonen, binnen de culturelen ook verschillende dispaly rules op basis van nationaliteit
o professional display rules = regels die voortvloeien uit professiole context vb. stewardessen: altijd lachen
o personal display rules = manieren waarop we onze emoties hebben leren uitdrukken doorheen onze individuele ervaringen
4.5.4. Ooggedrag
22
o middeleeuwen en klassieke oudheid: ogen gezien als mysterieus middel om anderen te betoveren
o huidige functies van ooggedrag bepaalde sociale positie te verwerven/ behouden: dominante personen
trachten steeds een centrale plaats in te nemen, recht aankijken als je zelf praat symboliseert hoge status,
indicator van positieve en negatieve emoties: we kijken naar iets als we dat mooi vinden en wenden onze blik af wanneer we iets verschrikkelijk vinden
of we een relatie willen aangaan: naar elkaar kijken is de eerste stap in een relatie, oogcontact verbreken is teken dat men de communicatiekanalen wil afsluiten
associatie met specifieke karaktertrekken: personen die oogcontact maken worden beoogd als vriendelijker, meer natuurlijk en eerlijker dan diegenen die direct oogcontact ontwijken
4.6. Procemics: territorialiteit en ruimtegebruik4.6.1. Soorten territoria en inbreuken op territoria
o publieke territoria = territoria die we delen met anderen vb. parken, shoppingcentra, etc, zijn open voor iedereen in de gemeenschap, er gelden bepaalde regels onder toezicht van bv. politie of stadswachters
o thuisterritoria = gebieden die eigendom zijn van en gecontroleerd worden door individuen. In deze ruimten heeft men een grotere vrijheid om te bepalen wat men doet
territoria binnen de thuisterritoria vb. kinderen hebben boomhut wat verboden terrein is voor hun ouders
o interactieterritoria = sociaal gemarkeerd, groepen mensen op bv. een feestje zijn verwikkeld in een conversatie en nemen een interactioneel territorium in
o lichaamsterritoria = meest private van alle territoria, onze rechten om aan andere lichamen te komen is beperkt
schending van territoria op drie maniereno contaminatie = territorium wordt vervuild of onaanvaardbaar gemaakt vb.
vandalismeo overtreding = oneigenlijk gebruik van een territorium vb. dakloze die slaapt in het
stationo invasie = geen recht op het territorium hebben, maar er toch ingaan vb.
motorbende in park, verkrachting,..
4.6.2. Ruimtegebruik: zit- en kantoorindelingruimtelijke indeling, hoe meubels en muren zijn geplaatst heeft effect op de hoeveelheid en de aard van interactiesplaats waar de interactie plaatsvindt = actiezone
zie p. 74 voor kantoorindelingen
4.6.3. Persoonlijke ruimte= soort van draagbaar territorium dat we overal meenemen.o variërend van persoon tot persoon welke persoonlijke ruimte ze prefereren, als
de preferenties sterk verschillen ontstaat er een soort van dans van dichterbij en verderaf gaan staan
o factoren die invloed hebben op de persoonlijke ruimte
23
liking : hoe beter je elkaar kan hebben, hoe kleiner de afstand tussen de gesprekspartners
status: mensen met meer status krijgen meer ruimte dan anderen vb. vraag aan professor gaan stellen, verder weg blijven dan als je vraag aan een vriend stelt
gender: in onze cultuur speelt gender ook een rol: mannen vaker grotere pers. ruimte dan vrouwen
o Amerikaanse cultuur ( vergelijkbaar met onze): 4 soorten interactiezones intieme afstand 0-45cm = armlengte
persoonlijke conversaties persoonlijke afstand 45-120cm
gewone, vriendelijke interactie sociale afstand 120cm-350cm
typisch voor onpersoonlijke, zakelijke interacties publieke afstand 350cm-…
publieke communicatie vb. collegeso crowding = dichter bij vreemden dan gewenst toenamen van opwinding,
angst, afname van het cognitief functioneren en meestal een toename van verbaal en/of fysiek geweld
4.7. Haptics= studie van het aanrakingsgedrag
o sterk cultureel bepaald, alle culturen reguleren hoe en in welke mate de leden elkaar aanraken
onze cultuur: vrij restrictief en bestraffend wat betreft aanrakingsgedrag
4.8. Chronemics= studie rond hoe tijd ook kan communiceren drie soorten tijdsoriëntaties
o psychologische tijdsoriëntatie mensen verschillen qua tijdsfocuso biologische tijdsoriëntatie cf. biologische klok, de problemen die we ervaren
bij bv. uurveranderingo culturele tijdsoriëntatie
monochromatische culturen vb. VS, West-Europa, met nadruk op één ding tegelijkertijd, stiptheid en afspraken
polychromatische culturen vb. Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Afrika, met nadruk op meerdere dingen tegelijkertijd, niet-bindende tijdafspraken, etc.
tijd communiceert dus ook allerlei dingen, dit is zeer duidelijk binnen interactie, ons tijdgebruik helpt bij de regulering, beurtwisseling, uitdrukking van intimiteit, uitdrukken van gevoelens, oproepen van emoties
tijdgebruik als indictie van status van personeno “iemand laten wachten” = teken van dominantie, want jouw tijd is belangrijker
dan die van de andereo meer spreektijd voor machtigen binnen conversatieso SMS-communicatie: boodschap die ’s nachts werd verstuurd wordt als meer
persoonlijk ervaren
4.9. Fysieke kenmerken fysieke kenmerken v/e persoon vertellen iets over die persoon
24
o lichaamsbouw: onderscheid tussen endomorfe, mesomorfe en ectomorfe types endomorfe = klein, rond en dik
kenmerken: genereus, gevoelig mesomorf = gemiddelde grootte, gespierd en atletisch
kenmerken: ambitieus, energiek, competitief, enthousiast ectormorf = groot, mager, schril
kenmerken: nauwgezet, vreemd, gevoelig, serieustyperingen zijn niet absoluut, er bestaan heel wat tussencategorieën: typering adhv van 3 scoresvb. extreem dik persoon 7/1/1, atleet 1/7/1
onmogelijk om op 3 dimensies hoog te scoreno grootte: voornamelijk voordeel voor mannen binnen onze cultuur vb. beter in de
smaak bij vrouwen , sneller een job, meer kans op promotie ideaalbeelden in onze maatschappij
mannen: groot en gespierd vrouwen: slank
o kleding: vervult drie functies comfort en beschermingen bedekken van lichaamsdelen die als taboe worden beschouwd in de
cultuur vertellen wie we zijn en onze plaats in de verschillende hiërarchieën
aantonen belangrijke basis voor eerste indrukken kleding aanpassen naargelang de situatie/context
4.10. De “taal van objecten’’ voorwerpen zijn publieke symbolen van waarden, status, financieel succes etc. vb.
sportwagen bezitten financieel succes
4.11. Paralinguïstiek= veel van de betekenis van hetgeen gezegd wordt, halen we niet uit de woorden zelf, maar wel uit de manier waarop die woorden uitgesproken worden
o elementen die bestudeerd worden in de paralinguïstiek vocale kwaliteiten vb. stem, toon, intonatiepatroon vocalizations vb. toevoeging van kreten, gegiechel etc vocal segregates vb. pauzes en vulmiddelen (“euh”)
beïnvloeden de betekenis van de gesproken woorden. bv. emotionele toestand onthullen of gebruikt worden om stereotiepe persoonlijkheidskenmerken af te leiden
o hoge/hese stem verleidelijkheid en gebrek aan intelligentie
o nasale stem luiheido zware/ronde stem autoriteito bepaalde accenten prestige speech
grammatica, woordkeuze of accent dat afwijkt van de standaardtaal minder geloofwaardig en minder intelligent
spreken van regionaal of subcultureel dialect kan leiden tot hoge graden van aantrekkelijkheid ↔ te perfect standaardtaal spreken kan afstandelijke of snobistische invloed nalaten
stiltes zijn ook veelzeggend Westerse cultuur: algemeen wordt praten belangrijker geacht dan zwijgen
25
4.12. Hoe ziet non-verbale communicatie eruit in online context?o CMC = computer mediated communication
vaak tekstgebaseerd, maar ook bv. skype op veel sociale media sites (SNS) gebruiken we ook foto’s/video’s
o gedreven of gestuurd door impressiemanagement: we willen dat de ontvangers van onze boodschappen zich een bepaald (liefst positief) beeld van ons vormen
moeilijke interpretatie want geen intonatie, geluidsuitdrukkingen, handgebaren
wel emoticons/emoji’s CMC mist heel wat cues, dus FTF-communicatie wordt als een
rijkere vorm van comm. aanschouwd (cfr. media richness-theorie)
4.13. Besluit vaker non-verbale communicatie dan algemeen gedacht wordt non-verbale comm. voor een deel spontaan (onbewust) en daardoor als echter
gepercipieerd wordt dan verbale communicatieo organisatiecommunicatie doet in belangrijke mate beroep op non-verbale
communicatie vb. verpakking v/e producto massacommunicatie is eveneens meer dan “verbale” communicatie vb. televisie
en film werken met beelden (ook zonder geluid of onderiteling)
5. Interpersoonlijke en groepscommunicatie5.1. Inleiding
heel wat parallellen tussen interpersoonlijke en groepscommunicatie face-to-face communicatie belangrijke rol bij beide types
5.2. Interpersoonlijke communicatie5.2.1. Interpersoonlijke communicatie als speciale vorm van dyadische communicatie
indien er iets mis gaat in onze interpersoonlijke communicatie heeft dat gevolgen voor bv. huwelijk, vriendschap, etc (viertal visies) interpersoonlijke communicatie =
1. communicatie tussen mensen 2. interactie tussen twee personen, dyadische communicatie. Kan face-to-face of
gemedieerd voorkomen (vb. via telefoon) 3. Dyadische communicatie waarbij de gesprekspartners zich in elkaars directe
omgeving bevinden (max face-to-face). De rollen van spreker en luisteraar wisselen voortdurend, wat de ene mag, mag de andere ook.
4. Slechts bepaalde vormen van dyadische communicatie, of die nu ftf of gemedieerd plaatsvindt. Gewone, onpersoonlijke dyadische communicatie (vb. klant – winkelbediende) kan veranderen in interpersoonlijke communicatie. De regels die de relatie leiden en de hoeveelheid gegevens die de zenders hebben over elkaar moeten in verandering zijn volgens deze vierde visie.
regels over hoe we moeten communiceren culturele regels meest algemene regels, we baseren ons op cultuur bij mensen die we
niet goed kennen. sociale of sociologische regels gebruikt om te spreken met mensen die binnen een
cultuur tot een specifieke groep behoren, maw gebonden aan een bepaalde sociale groep.
26
psychologische regels gebruikt bij mensen die elkaar goed kennen. De gesprekspartners bepalen zelf de regels van het gesprek.
interpersoonlijke communicatie ontstaat (volgens de 4e visie) dus maar over de tijd heen, en veronderstelt de ontwikkeling van persoonlijk genegotieerde regels, een toegenomen informatie-uitwisseling, en steeds dieper wordende kennisniveaus. belang van hechte relaties
belangrijk voor de ontwikkeling van ons zelfbeeld Pygmalion of Rosenthal-Effect – Rosenthalexperimenten
veel studenten moeten bepaalde studenten mee uit vragen studente wordt steeds zelfverzekerder en slaat op den duur afspraakjes af, wat ze in
het begin niet deed conclusie: ons zelfbeeld is gerelateerd aan de manier waarop we denken dat anderen
ons percipiëren interpersoonlijke communicatie met anderen is dus belangrijk om ons zelfbeeld te creëren
en te stabiel te houden over de tijd heen
5.2.2. De ontwikkeling van interpersoonlijke relaties relaties zijn niet statisch, maar dynamisch Knapp (1984): zoeken naar algemene patronen
in deze ontwikkelingen 5 toenaderings- en verwijderingsfasen5.2.2.1. Toenaderings- en verwijderingsfasen
toenaderingsfasen initiatiefase: partners proberen drie dingen te doen: positieve indruk, cues krijgen
over de persoonlijkheid attitudes en de bereidheid om zich verder te engageren in de relatie & zoeken naar manieren om de communicatiekanalen te openen
experimenteringsfase: zoeken naar gemeenschappelijke basis voor een relatie, de communicatie is fatisch en bestaat uit small talk. De small talk leidt tot verdere conversaties en deze levert informatie op over de personen. ontspannen, onkritisch, niet bindend, ambigue
intensifiëringsfase: individuen beginnen meer betrokkenheid te tonen. Men begint elkaars verbale en non-verbale stijl eigen te maken. tevredenheid en opwinding erg hoog
integratiefase: men wordt een koppel in andermans ogen. kenmerkend zijn de intimiteitstrofeeën, deze tonen de buitenwereld dat ze een koppel zijn. onzekerheid, vaak geheime testen om na te gaan of de partner wel echt
betrokken is bij de relatie (4types) indirecte suggesties: “Hoe reageert de partner op grapjes maken over de
relatie?” scheidingstest: Nagaan hoe partners zich voelen als ze lange tijd niet bij
elkaar zijn uithoudingstest: Nagaan hoeveel tijd en energie de partner wil vrijmaken
voor de ander jaloezietest: nagaan of de relaties en reacties van derden met of
tegenover de partner inderdaad met ernstige afgunst, dan met onverschilligheid worden onthaald.
bondingfase: publiek ritueel, waarbij men aantoont dat men een koppel is (vb. trouwen)
verwijderingsfasen uit elkaar groeien van relaties, niet alle stappen moeten doorlopen worden, kan ook terugkeren naar de toenaderingsfasen differentiëringsfase: voorheen niet opgemerkte verschillen worden opgemerkt en
becommentarieerd
27
inperkingsfase: beperking van de communicatie tussen de partners, einde van de relatie kan nabij zijn
stagnatiefase: gekenmerkt door stilte en inactiviteit vermijdingsfase: partners “scheiden” van elkaar, ofwel fysiek ofwel emotioneel.
Fysiek vb. iemand terug bij ouders wonen. Emotioneel: gevoelens niet meer uiten. beëindigingsfase: kan ofwel als opluchting worden ervaren of als harde klap. de
communicatie in deze laatste fase vervult drie functies: aankondiging van aankomende scheiding samenvatting van wat er is gebeurd beëindiging van de toekomst van de relatie
5.2.2.2. Interpersoonlijke aantrekkingskracht: de filtertheorie relaties veranderen over de tijd heen, maar wat trekt mensen in de eerste plaats aan
om een relatie te starten? we gebruiken onbewust een reeks van filters om te zien hoe close we willen zijn met anderen Sociologische of incidentiële cues = de demografische of omgevingsfactoren die
de waarschijnlijkheid van een contact bepalen. Fysieke nabijheid en vertrouwdheid leiden dus tot aantrekking.
Pre-interactiefilters = mensen gebruiken non-verbale impressies om te beslissen of ze met iemand willen interageren vb. obv lichaamstaal, kleding, schoonheid, etc.
Interactiefilters = kan vlot (veel oogcontact, lachen, ..) of juist heel moeizaam verlopen, in het eerste geval zal de aantrekking tussen de personen versterken.
Cognitieve filters of “cues” = psychologische factoren zijn doorslaggevend bij de creatie van langdurige relaties, belang van zelfde waarden en normen delen. Deze informatie verwerven we dmv te communiceren. Belangrijk om eigen waarden en normen mee te delen en aan de andere persoon te vragen dat ook te doen.
5.2.2.3. Zelfonthulling in de ontwikkeling van interpersoonlijke relaties zelfonthulling/disclosure = wanneer een persoon op vrijwillige basis dingen over
zichzelf vertelt, die de andere waarschijnlijk niet kan kennen of ontdekken via andere bronnen. Belangrijk aspect in de ontwikkeling van interpersoonlijke relaties. bestuderen adhv Johari-venster (zie volgende pg) dmv zelfonthulling kunnen we bepaalde informatie openen voor anderen en
hierdoor intiemer worden met hen ook risico’s verbonden aan self-disclosure wanneer je zeer persoonlijke
informatie onthult geef je mensen macht over jou mensen vaak een verkeerde perceptie van hoe iemand zal reageren op hun
geheimen zelfonthulling niet aangewezen in alle type relaties rekening houden met
het soort relatie dat je met iemand hebt goed afwegen van zelfonthullingen belangrijk omdat een zelfonthulling een
graad van intimiteit kan creëren die ongewenst is onthullingen moeten in de juiste omgeving, op het juiste tijdstip gebeuren zelfonthullingen dienen gradueel te gebeuren: beginnen met vrij veilige
onthullingen om later over te gaan naar de meer persoonlijke zelfonthullingen moeten wederkerig plaatsvinden – beide partners in een
relaties moeten dingen over zichzelf onthullen gendergerelateerde verschillen: vrouwen onthullen meer over zichzelf
van mannen
28
Johari-venster Known to self Unknown to selfKnown to others Open Pane = aspecten die we zelf en anderen
van ons kennen. Niet louter feitelijke informatie, maar ook over gevoelens, motieven, gedragingen, behoeften, verlangens.
Blind Pane = dingen die anderen van ons weten en in ons zien, maar die we zelf niet kennen. vb. gemorst op t-shirt in restaurant, als hierop gewezen wordt behoort de informatie tot het open luik
Unknown to others Hidden Pane = informatie over onszelf die we zelf kennen, maar anderen niet vb. oppervlakkige weetjes tot zeer persoonlijke informatie.
Unknown Pane = dingen die we niet weten over onszelf en die anderen ook niet weten over ons bv. zelf denken dat je verlegen bent, maar plots toch assertief uit de hoek komen
5.2.2.4. Online interacties – NIET 5.2.2.5. (Potentiële) probleemaspecten binnen relaties – NIET
5.3. Groepscommunicatie binnen de communicatiewetenschap 2 “waves” omtrent onderzoek naar
groepscommunicatie jaren ‘50 tweede golf enkele decennia later rond netwerkstudies of netwerkanalyses
groepen verschillen in omvang kleinst mogelijke groep = 2 personen of Dyad anderen spreken pas van een groep vanaf 3 of meer personen, maximum 12 à
20, anders sprake van organisatie. vanaf 3 personen mogelijkheid tot coalitievorming hoe groter de groep, des te duidelijker en geformaliseerd de doelstelling(en)
word(t)(en) geen duidelijk cut-offpoint wanneer er geen sprake meer is van een groep,
maar van een organisatie
5.3.1. Wat is een groep niet iedere verzameling mensen is een groep, bv. mensen in bioscoopzaal zijn geen
groep maar een collectiviteit, er zijn bepaalde voorwaarden om een groep te zijn gemeenschappelijke identiteit gemeenschappelijk, expliciet of impliciet, doel informele structuur informeel of semi-formeel leiderschap persoonlijk contact met enige regelmaat
5.3.1.1. Omvang van groepen groep >/= 3 personen, bij de toevoeging van één persoon aan een dyade
verandert de situatie compleet communicatiekanalen worden verdrievoudigd verandering op vlak van intimiteit grotere groepsomvang = meer ideeën kerngedachte voor brainstorming bij >12 personen nauwelijks nog mogelijkheid tot een “groepsgesprek”
29
grotere groepen vertonen minder samenhang en vallen makkelijk uiteen in subgroepen, de mogelijkheid tot conflicten en misverstanden neemt toe
hoe meer groepsleden er zijn, hoe minder men het gevoel heeft dat men erbij hoort en hoe sneller men zich ergert
5.3.1.2. Aard van de groep groepen kunnen verschillen qua graad van betrokkenheid (primaire vs
secundaire groepen) primaire groep = sterk persoonlijk op elkaar betrokken vb. familie, gezin secundaire groep = formele relaties en afstandelijkheid, bepaald door status,
deskundigheid of de sociale categorie waartoe men behoort aspectomgang om groepen van elkaar te onderscheiden verwijst naar de
verschillende functies die de groepen vervullen hoe groter de aspectomgang, hoe meer de groep ook de kenmerken van een
primaire groep aanneemt, hoe duidelijker de grenzen worden van een groep, hoe hoger de eisen zijn die gesteld worden bij de toetreding, en hoe ingrijpender de uittreding is. De groepen ontwikkelen een eigen cultuur, bakenen eigen territorium af, de taakverdeling is duidelijker en de machtsverhoudingen genuanceerder. Het Gezin = kleinste groep in de samenleving
hechte groep van bijzonder lange duur vervullen van verschillende taken veel tijd met elkaar doorbrengen in het eigen territorium
Adolescentengroep = vriendengroepen bij jongeren tussen de 12 en 20 jaar doel: sociale, seksuele, .. behoeften bevredigen brug tussen kinderwereld en volwassenenwereld meestal klein en intense interactie
Arbeidsgroepen doel: vervullen van een taak, omdat deze door één persoon niet
volbracht kan worden geen scherpe grenzen van de groep, individu kan snel vervangen
worden geen duidelijk gemarkeerd territorium samen door werkgebonden redenen + sociale redenen: extra sociale
interactie hoe hechter de samenhang, hoe arbeidsproductiever de groep
5.3.1.3. Groepsstructuur alle groepen hebben een bepaalde structuur: niet alle leden zijn gelijk. Zowel
actieve als eerder passieve leden. actieve leden: centrum van de groep (de clique = hechte subgroep binnen de
groep) passieve leden: eerder in de periferie die suggesties van actieven aanvaarden
of verwerpen beschrijven / analyseren van groepen dmv sociometrische technieken
visuele voorstelling van alle interacties = sociogram individuele fenomenen uit afleiden maar ook groepsfenomenen
5.3.1.4. Groepsleiderschap alle groepen zijn min of meer hiërarchisch georganiseerd
30
leiderschap = in staat de groepsprestaties te verhogen en de betrekkingen tussen de groepsleden te versterken afhankelijk van bep. eigenschappen die gewaardeerd worden binnen de
groep gezagsstructuur = als de groep een leider nodig heeft om de
groepsactiviteiten richting te geven en te coördineren bepaald door een aantal factoren
mate van gespreksbijdragen hoe groter de groep, hoe ongelijker de gespreksbijdragen
kwaliteit van gespreksbijdragen mate waarin essentiële informatie voor sommigen toegankelijk is
plaats in het communicatienetwerk cultuur en individuele eigenschappen
cultuur waarin een groep tot stand komt kan een invloed hebben op de keuze van de leider
2 soorten leiderschap instrumenteel of taakleiderschap expressief of sociaal-emotioneel leiderschap
in een groep onstaan 2 belangrijke personen: ideeënspecialist (niet persé populair) en de relatiespecialist (wel populair)
kunnen 2 verschillende personen zijn belang van samenwerkingkan 1 persoon zijn valt meestal ten goede van de groep
5.3.2. Groepsprocessen= alle verschijnselen die in het bestaan van een groep met zekere regelmaat en volgens een wetmatig verloop voorkomen, omvat allerlei gebeurtenissen die bekeken worden vanuit een hoe-vraag bv. hoe komt men binnen een groep?
5.3.2.1. Het binnenkomen in een groep mensen die in een bestaande groep binnenkomen nemen vaak een voorzichtige
houding aan hoe functioneert de groep? Wil ik tot deze groep behoren?
nieuweling vaak geïntroduceerd in de groep door een bestaan lid en bekend gemaakt met de voornaamste taken en werkwijzen van de groep echter als individu veel zelfstandig ontdekken introductie = zwaar, wegens de vele te verwerken informatie
naar nieuwelingen wordt wel geluisterd, maar zij hebben nog geen macht in de groep , die moet nog verdiend worden
wanneer meerdere mensen tezamen een groep binnenkomen kunnen ze wel snel macht verwerven, zeker als ze samenwerken
5.3.2.2. Groepsontwikkeling net als in een relatie tussen twee personen is er bij groepen sprake van
ontwikkeling en fasen groepsontwikkeling duidelijkst zichtbaar in niet geleide of aan taken
gebonden groepen zoals bv. vriendengroep doel: sociaal-emotioneel terrein drie sociale basisbehoeften als kernthema
erkenning invloed genegenheid
31
kortdurende taakgerichte groep, andere fasen beeldvorming oordeelsvorming besluitvorming
processen komen meestal samen voor
Niet taakgerichte groepen 1e kernprobleem = behoefte om erbij te horen (inclusie) = beleefdheids of
oriëntatiefase probleem van de identiteit praten over “veilige onderwerpen”
2e kernprobleem = macht formele leider? groep probeert zijn macht te verminderen of juist alle
verantwoordelijkheid bij hem te leggen leiderloze groep? opstellen van “pikorde”, informele leider kiezen en
vorming van coalities 3e kernprobleem = genegenheid
Hoeveel geef ik om de groep en hoeveel zij om mij? dimensies oftewel dichtbij oftewel veraf invloedsverdeling
afgehandeld en samenhang kan sterker ontwikkeld worden groepsafbouw, zelfde fasen maar omgekeerd en versneld
uiteindelijke afscheid: verlengd door plannen van reünie die meestal niet doorgaat
Taakgerichte groepen Oriëntatie of beeldvormingsfase = groepsleden vragen om informatie over
het probleem en reageren op elkaar met feitelijke gegevens, ideeën en vermoedens
Evaluatie of oordeelsvormingsfase = zich uitspreken over elkaars ideeën en informatie, oplossingen worden met elkaar vergeleken
Controle of besluitvormingsfase = de groep krijgt greep op het probleem, op de procedures die behulpzaam kunnen zijn bij de oplossing en op de onderlinge interactie
verschillende soorten van groepscommunicatie positieve sociaal-emotionele communicatie vb. solidariteit tonen negatieve sociaal-emotionele communicatie vb. spanningen verhogen poging tot antwoord op taakgericht vlak vb. mening geven vragen stellen op taakgericht vlak vb. vragen om informatie
5.3.2.3. Groepsnormen en conformisme mensen hebben groepen nodig om praktische en sociale redenen
ondersteuning van het zelfbeeld, waarden en normen ↔ groepslidmaatschap ondermijnt ook de individualiteit
sociale normen = gedragsregels waarvan men weet of aanneemt dat ze in de maatschappij van kracht zijn groepsnormen = uitzonderingsbepalingen, herinterpretaties of zelfs
afwijkingen van de sociale normen mate waarin een groep eigen normen heeft die buiten deze groep niet
gelden, is evenredig aan de samenhorigheid tussen de leden redenen waarom conformiteit nodig is binnen een groep
32
om taken te regelen die van direct belang zijn voor de taak en de doelen van de groep
om de interactie te regelen binnen de groep met het oog op de taakverdeling en de sociale behoeften
om de eenheid van de groep tegenover de buitenwacht te vertonen nieuwkomers in een groep ↔ reeds gevestigde leden die de groepsnormen
overtreden nieuwkomers die groepsnorm overtreden
uitoefenen van groepsdruk bij overtreding bekrachtigen van het gewenste gedrag
gevestigde leden die de groepsnorm overtreden (dissidenten) inpraten tot de dissident terug bekeerd terug volwaardig lid van de
groep volhardende dissidenten gemeden of uit de groep gezet
wie conformeert het snelst? lage en hoge status conformeren amper, zij hebben beiden niets te verliezen gemiddelde status conformeert het meest
Zie Sherif & Ash experimenten (p. 106-107) over informationele beïnvloeding
één persoon met afwijkende ideeën conformeert snel, vanaf er één mede-afwijker is daalt de mate van conformisme sterk
5.3.2.4. Online groepen (“Communities”) online groep / community = online gecreëerde groepen opgebouwd rond
computer games, bulletin boards, chatrooms, fan websites of webblogs. =afgebakende sociale sferen waarin vriendschaps-, status-, en
normontwikkeling plaatsvinden statussymbolen minder zichtbaar, maar na bepaalde termijn ontstaan er
toch statusverschillen bv. zij die nauw verbonden zijn met de andere gebruikers
ontstaan van sociale normen vb. hoe men vriendschap articuleert, hoe men zich beleefd dient te gedragen
5.4. Besluit twee communicatieniveaus besproken
interpersoonlijke communicatie groepscommunicatie
gelijkenissen steeds meer intimiteit tussen de leden ook mogelijkheid tot falen van relaties en uit elkaar vallen van groepen
6. Organisatiecommunicatie6.1. Inleiding= communicatie die binnen en vanuit organisaties plaatsvindt kenmerken van organisaties:
groep mensen die taken uitvoeren om een doel te bereiken formeel opgericht op een welbepaalde datum gekenmerkt door een formele structuur specifieke (profit- of social profit) doelstellingen werkverdeling tussen groepen en individuen grote noodzaak aan coördinatie en communicatie
2 vaak gemaakte onderscheiden interne ↔ externe communicatie
33
betrekking op de doelgroep marketing ↔ corporate communicatie
betrekking op het onderwerp van de communicatie
6.2. Interne communicatie6.2.1. Soorten informatie en hun functies
medewerkers hebben behoefte aan verschillende soorten informatie om optimaal te kunnen functioneren info over het primaire proces betreft info die medewerkers nodig hebben om
hun werk goed te kunnen doen beleidsinformatie informeren over de gang van zaken motiverende informatie nodig om een positief werkklimaat te ontwikkelen
Taakinformatie centraal staat het primaire proces: produceren van product of dienst basis gevormd door de werkinstructie, maar ook procesinformatie, commerciële
informatie, en beslissingsinformatie
Beheerinformatie zorgt ervoor dat de activiteiten op het juiste moment door de juiste persoon
worden gedaan Beleidsinformatie
alle informatie over het reilen en zeilen van de organisatie of van een onderdeel daarvan
gebrek kan angst of argwaan opwekken of de identificatie met de organisatie negatief beïnvloeden
informatie over beleidszaken bij vele organisaties hoop op de behoefte-agenda Motiverende informatie
plezier dat men heeft aan het werkt, heeft een directe relatie met productiviteit wordt bepaald door factoren in het individu zelf, maar ook onderhevig aan
invloeden uit de omgeving. persoonlijke kenmerke vb. leeftijd, opleiding, inhoud van het werk, stijl van de leidinggevenden, wijze waarop de
organisatie werkt management by walking around manager stelt zich op als coach, niet als
controleur
6.2.2. Formele en informele communicatie vindt op zowel formele als informele wijze plaats, de communicator kan hierbij fysiek
aanwezig zijn en zich al dan niet bedienen door communicatiemiddelen (vb.ppt) of afwezig blijven en zijn boodschap volledig laten bemiddelen door interne media onderscheid formele vs informele communicatie
vorm ↔ inhoud
6.2.2.1. Formele ‘directe’ communicatie en ‘gemedieerde’ communicatie onderscheid tussen persoonlijke (directe) / in vivo-communicatie vs.
communicatie via media persoonlijk wordt gezien als face-to-face, kan ook geïnterpreteerd worden
als specifiek afgestemd op de ontvanger
6.2.2.2. Formele communicatie via de lijn en parallelle communicatie
34
onderscheid tussen communicatie langs de hiërarchische lijn en parallelle communicatie waarbij de lijn vaak omzeild wordt en iedereen tegelijkertijd dezelfde boodschap ontvangt parallelle communicatie
waarde gehecht aan mondelinge communicatie hiërarchische lijn
schriftelijke mededelingen om grote groepen snel te bereiken op een uniforme en consistente manier:
talrijke interne media en distributiekanalen met hun specifieke voor-, en nadelen vb. personeelskrant, website, jaarverslag, e-mail,.. nadelen:
geringere rijkdom van de communicatie (minder stimuli) minder mogelijkheden tot directe terugkoppeling /feedback
6.2.2.3. Vormen van informele communicatie onderscheid tussen formele en informele communicatie
informele deel van de communicatie grootste aandeel opeist wanneer de formele communicatie het laat afweten of onvoldoende inspeelt op de informatiebehoeften
Informeel(taakgericht) afstemmen regelmatig bespreken van de werkzaamheden tussen collega’s sluit nauwst aan bij formele overlegstructuur
Doelgerichte informele beleidsbeïnvloeding (interne lobbying) doet denken aan de basistechniek van Public Affairs (een vorm van extreme
communicatie die vooral tot doel heeft beleidsverantwoordelijken of beïnvloeders ontvankelijk te maken voor de noden van de eigen organisatie) minder positief, maar onvermijdelijk excessieve lobbying kan leiden tot uitholling van de officiële organen die
enkel nog als decorum dienen voor het afkondigen van beslissingen die allang daarvoor zijn gemaakt door mensen met macht
informele communicatie van deze soort kan gebruik maken van de middelen die voor de formele structuur zijn opgezet, ftf-communicatie en mondelinge overdrachten zullen overheersen binnen dit type
De lek (omgekeerde lobbying) bewust laten uitsijpelen van zogezegd ongecontroleerde en onbekrachtigde
beleidsplannen of opties met als doel de mogelijke reacties van de leden van de organisatie te testen
methode verdient geen aanbeveling omdat er verschillende middelen zijn om te peilen naar de reacties van personen op bepaalde voorstellen zonder daaraan meteen beloften vast te koppelen
Het wandelgangen circuit (de “tam tam”, de “grapevine”) betrekking op te verwachten beleidsontwikkelingen of andere zaken die de
organisatie betreffen, nog vooraleer hierrond duidelijke communicatie ter beschikking is geruchten zijn communicatievorm waarbij men doorgaans niet meer
weet wie de bron is wen wat het waarheidsgehalte is te lang wachten met het formeel communiceren kan het
geruchtencircuit doen uitgroeien tot een contraproductief systeem
35
‘Social Talk’ enige vorm die niet op de organisatie als zodanig is gericht, maar er wel
impact op heeft = alle uitwisselingen die niet gerelateerd zijn aan de opdracht binnen een
organisatie, maar aan de gedeelde interesses van personen, aan de behoefte aan een goede relatie, aan ontspanning, .. maw roddels die niet werkgerelateerd zijn
6.2.2.4. Informele communicatie: negatief of positief? meeste organisaties zowel behoefte aan formele als informele communicatie,
ook al wordt de laatste vaak als negatief bestempeld vormen van informele communicatie (vb. wandelgangencircuit), kunnen een
nuttige aanvullen zijn, maar mogen geen vervangen van de formele communicatie worden
pogingen tot institutionalisering van de informele informatie door bv. bedrijfsfeestjes
informele communicatie circuleert zowel bij de laag gepositioneerden binnen de hiërarchie als bij de leidinggevenden van de organisatie
in onzekere situaties wanneer de behoefte aan communicatie zeer groot is, zal het blijven uitstellen van het verstrekken van duidelijke informatie doorgaans nefaste gevolgen hebben.
6.2.3. Communicatiestromen en netwerken communicatie kan in verschillende richtingen lopen
neerwaartse communicatie / top-down = van boven naar onder opwaartse communicatie / bottom-up = van onder naar boven horizontaal /lateral diagonaal
6.2.3.1. Neerwaartse of top-down communicatie meest dominante of sterkst ontwikkelde stroom van formele communicatie tussenliggende niveaus binnen de hiërarchie treden op als filters die zowel een
positieve als negatieve inbreng kunnen hebben hoge eisen voor de zenders
belang van communicatievaardigheid communicatiebereidheid
mogelijke stoorzenders op de weg top down vb. tussenliggende niveaus die telkens hun intepretatie en censuur
toevoegen vermijden dmv interne parallelle media die precies dezelfde boodschap
aan alle medewerkers overbrengen op nagenoeg hetzelfde moment belang van “middenkader” = zij zijn de doorgeefluiken tussen de
strategische top en de basislaag, ze hebben voeling met wat zich in de praktijk van de organisatie afspeelt
organisatieleiding dient als filter om informatie-overload te vermijden medewerkers hechten belang aan directe communicatie of communicatie
mbv media typische werkvormen en media: evaluatiegesprekken,
groepsvergaderingen, memo’s van directie, ..
36
6.2.3.2. Opwaartse of bottom-up communicatie hogere echelons niet enkel als zender, maar ook als ontvanger: luisteren naar
wat de ondergeschikten te zeggen hebben taakgerelateerde informatie naar boven toe via bv. folluw-up sessies, direct
contact of rapporten belang van feedback visie van de ondergeschikten op het beleid
via formele weg vb. ideeënbus, klachtenbank, .. via informele weg vb. polsen naar feedback bij medewerkers
filterende instanties nog actiever dan bij top-down veel schroom bij ondergeschikten, durven hun mening niet direct te uiten probleem; tusseninstanties willen niet met problemen naar de hogere
echelons stappen en proberen te lang de problemen zelf op te lossen slechtnieuwsbrenger wordt vaak als incapabel of onruststoker
bestempeld macht van secretaressen: bepalen wie eerst of laatst op afspraak kan komen
bij baas, en zo worden belangrijke zaken soms achteruit geschoven6.2.3.3. Horizontale en diagonale communicatie
horizontale communicatie = communicatie tussen personen die tot hetzelfde niveau behoren of in ieder geval niet hiërarchisch tegenover elkaar staan
diagonale communicatie = informatie-uitwisseling tussen collega’s van dezelfde werkgroep of om communicatie met personen van andere secties of afdelingen van de organisatie, niveau niet zo belangrijk, wel de expertise.
vindt vaak plaats op informele wijze, maar is nuttig om deze communicatie in een structurele vorm te gieten
ontbreken van duidelijke hiërarchische ordening stimulerend voor de vrije meningsuiting kan echter ook onrust brengen, onduidelijkheid over de
verantwoordelijkheden
6.2.3.4. Communicatienetwerken formele communicatiestructuur neemt van de vorm aan van een Linking-pin (zie
fig 47 p. 124), iedere werknemer maakt deel uit van de groep, terwijl de leider van de groep ook deel uitmaakt van een hiërarchisch hogere groep in realiteit is de structuur complexer en laat zich best aanduiden met de term
netwerken uiteenlopende structuren vb. wielstructuur, cirkelstructuur, de open-
kringstructuur en de lijn of kettingstructuur specifieke voor-en nadelen betreft
omloopsnelheid van de informatie de mate van tevredenheid gerelateerd aan de diverse posities in dit
netwerk de ruis die kan optreden en de hoeveelheid informatie die naar
bepaalde posities toevloeit onderscheid tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde netwerken –
mogelijke posities: centrale positie die alle informatie uitstuurt en ontvangt vb.
wielstructuur snelle besluitvorming weinig overzicht en tevredenheid voor overige leden
randfiguren die een zeer gelimiteerd contact hebben met een beperkt aantal mensen bv. enkel directe overste
37
bruggenbouwers die als lid van een bepaald netwerk ook een positie binnen een ander netwerk bekleden en zodoende informatie uit die structuur inbrengen
een liasion een figuur die niet behoort tot een welbepaald netwerk, maar wel in staat is om contacten te leggen tussen netwerken wat hem aanzien verschaftcirkelstructuur mist centrale positie werkt daardoor trager, maar wel meer tevredenheid (fig 49p. 126)openkringstructuur mist eveneens centrale positie wel gevarieerder interactiepatroon (fig 49 p. 126) voor complexe problemen: gedencentraliseerde netwerken, voor eenvoudige problemen: gecentraliseerde netwerken als beste oplossing
6.2.4. Organisatiestructuur communicatie= wijze waarop eenorganisatie gestructureerd is en de wijze waarop men in die organisatie communiceert hangen nauw samen
5 organisatietypen die onderling verschillen in coördinatiemechanismen en structuurelementen Ondernemende structuur
kenmerken voor kleine, jonge bedrijven richting geven staat centraal klein of relatief zwak middenmanagement top-down en horizontale comm. vinden plaats op vrij informele wijze feed-back en bottum-up communicatie is zeer zeldzaam
Machinebureaucratie meestel grote, oudere bedrijven vb. NMBS groot aantal staforganen efficiëntie op grote schaal staat centraal veel regels en normen die log en traag zijn: moeilijk veranderbaar gestandaardiseerde interne communicatie
veel schriftelijke communicatie horizontale comm. verloopt moeizaam
zeer gespecialiseerde afdelingen bottom-up communicatie is zodanig geformaliseerd dat het een groot beslag
legt op de beschikbare tijd
Professionele bureaucratie hoge specialisatiegraad van het uitvoerend personeel vb. ziekenhuis,
ingenieursbureau vakbekwaamheid centraal complex takenpakket elke specialist opereert relatief vrij ten opzichte van andere specialisten weinig top-down communicatie horizontale communicatie voor coördinatie van directe werkzaamheden
Divisiestructuur onstaan van divisies bij sterke specialisatie binnen een organisatie centrale eenheid + aantal min of meer autonome organisaties die aan de
centrale rapporteren en verantwoording schuldig zijn vb. Unilever bottum-up communicatie: onderhandelen over bevoegdheden van de divisie
38
Adhocratie ontstaat wanneer er in een organisatie sterke behoefte is aan innovatie en
creativiteit vb. NASA weinig formele, platte organisatie geen duidelijke hiërarchie ideeën worden ontwikkeld in multidisciplinaire werkgroepen leiding beperkt zich tot het aanstellen van nieuw personeel horizontale comm. omtrent afspraken over de werkverdeling
6.2.5. Organisatiecultuur en interne communicatie organisatiecultuur heeft belangrijke invloed op de interne communicatie
te maken met waarden, normen, symbolen en rituelen waarden = dingen die men belangrijk acht binnen de organisatie, het zijn niet
ter discussie staande voor- en nadelen normen = waarden die concreet vertaald worden symbolen = weerspiegeling van de waarden vb. woorden, helden, rituelen
held = legendarische figuur binnen de organisatie, het ware gedragsmodel in positieve of negatieve zin
rituelen = handelingen die technisch overbodig zijn, maar sociaal noodzakelijk
6.2.6. Stijl van leiding geven en interne communicatie medewerkers krijgen het meest direct te maken met de waarden en normen van de
organisatie via de stijl van leidinggevenden door de managers 2 belangrijke aspecten voor werkwijze leidinggevende taakgerichte aspecten mensgerichte aspecten
4 mogelijke vormen van leidinggeven mogelijk De bevelende stijl: erg taakgericht,weinig mensgericht
manager neemt de beslissingen, geeft bevelen die de medewerkermoet opvolgen
De onderhandelende leiderschapsstijl : erg taakgericht en erg mensgericht medewerkers zo hard mogelijk betrekken bij besluitvorming leider treedt op als coach ipv chef communicatie = tweerichtingsverkeer wederzijds begrip en steun centraal, openheid belangrijk
De participatieve leiderschapsstijl: weinig taakgericht, sterk mensgericht arbeidssituatie afgestemd op het belang van de medewerkers soepele regelgeving communicatie is veelal informeel
De delegerende stijl : weinig taakgericht en weinig mensgericht gericht op regels en procedures chef wil zo weinig mogelijk verantwoordelijkheid dragen manager als doorgeefluik
6.2.7. Online interne communicatie komst van informatie en communicatietechnologieën maken het mogelijk om de
productiviteit en de effectiviteit van bepaalde activiteiten of functies te verhogen vergemakkelijken de communicatie zowel formele als informele ICT-communicatie vb. roddels via e-mail
sterkere verbinding door contact op SNS tussen werknemers
39
productiviteit kan dalen doordat werknemers te druk bezig zijn met de nieuwe technologieën
technologie zorgt ervoor dat men overal en altijd bereikbaar is voor het werk, waardoor de grenzen tussen gezins- en werkleven vervagen
6.3. Corporate communicatie centrale onderwerp van corporate communicatie is de organisatie via communicatie probeert men het beeld dat bestaat over de organisatie in hoofden
van verschillende doelgroepen (in positieve zin) te beïnvloeden dit beeld = imago
6.3.1. Imago introductie begrip in jaren ‘50
Boulding (1956) imago: indivuele beeldvorming en subjectieve invloeden belangrijker dan objectieve kennis en informatie. Deze subj invloeden sturen in belangrijke mate het menselijke denken en handelen. Het imago bestaat enkel bij het individu
corporate image = de reflectie van het gedrag van een onderneming zoals dat door het publiek en door de hele scala van doelgroepen wordt waargenomen. Gebaseerd op de eigen ervaring met het bedrijp als op indrukken die het individu van anderen, indrukken via de media, reclame-uitingen. andere definities:
= beeld van de organisatie zoals dat bij de diverse publieksgroepen bestaat = beeld van de organisatie dat publieksgroepen zich daarvan vormen
zelfbeeld = beeld dat interne publieksgroepen hebben van de eigen organisatie, maakt deel van de corporate image
6.3.2. Identiteit corporate identity onderscheidt zich van corporate image
= het geheel van maatschappelijke kenmerken van de organisatie, wezenlijke kenmerken van de organisatie die naar voren komen in de wijze waarop de organisatie zich daadwerkelijk manifesteert CI als streefbeeld van de organisatie CI als managementinstrument CI als uitstraling naar buiten CI als het geheel van karakteristieke eigenschappen CI als een complex samenstelsel van: gedrag van de organisatie, de huisstijl en
corporate communication met zelfgeformuleerde CI als gemanifesteerd zelfconcept van de onderneming
6.3.3. De relatie tussen imago en (gewenste) identiteit sterk merk = merk dat bij de doelgroep geniet van een positief imago op basis van
een uitgesproken identiteit idealiter is er sterke samenhang tussen het C image en C identity
C image < C identity communicatie-inspanningen belangrijk, publieksgroepen hebben een verouderd beeld van de organisatie (imagocampagne voeren)
C image > C identity hoog vertrouwen in de organisatie, dus gevaar dat het vertrouwen van de publieksgroepen in de organisatie geschaad wordt, op te lossen door grote bescheidenheid
6.3.4. Aspecten van het corporate image (kenmerken) beleving die vorm krijgt in het hoofd van mensen
40
persoonlijk het is niet zomaar een weerslag van de organisatie, maar een beeld dat door de ontvanger wordt geconstrueerd
tijdsgebonden beeld is onderhevig aan sterke wisselingen kan variëren van vaag tot helder en van beperkt tot uitvoerig afhankelijk van hoe
sterk de affectieve reactie is en hoe lang de waarneming geleden is, netwerk van associaties in het geheugen van de doelgroep
kan meer of minder overeenkomen met de identiteit van de organisatie ontstaan uit eigen of indirecte ervaringen = netto resultaat van de interacttie van alle
ervaringen, overtuigingen, gevoelens en indrukken van het publiek met betrekking tot een gegeven ervaring op basis van eigen ervaringen indirecte ervaringen via communicatie met anderen vb. geruchten en
berichtgeving cognitive map / schema = vroegere ervaringen als persoonlijke afdruk herinnert
in de hersenen imago wordt ook bepaald door het imago van het grotere geheel vanwaar zij deel
uitmaakt vb. land, branche, .. omvat impressies en evaluaties = de soms van overtuigingen en ideeën die een
persoon heeft ten aanzien van een object relatie tussen imago en waarden : waardenpatroon van de doelgroep staat voorop ,
nagaan welke beteknis de elementen die mensen associëren met een welbepaalde organisatie nu precies hebben
imago kan een invloed hebben op het gedrag sterk imago geeft de organisatie macht en kracht, meer impact op het beleid en sneller sponsors en subsidiënten vinden
bij imago-onderzoek wordt gepeild naar verschillende elementen (meetmodel corporate image)
primaire impressie vrije associaties + belang om te weten wat het eerste beeld is dat de respondent voor ogen komt bij het noemen van de naam van organisatie
bekendheid hoe intensief is men bij de organisatie betrokken? perceptie karakteristieken die door de respondenten worden toegekend aan
de organisatie, respondenten krijgen schalen om te meten in hoeverre diverse karakteristieken van toepassing zijn
preferentie welke preferentie kent men toe aan elke karakteristiek? positie welke positie kent men toe aan de organisatie ten opzichte van andere
organisaties? achterhalen waardoor de organisatie zich onderscheidt van concurrenten of
referentieorganisaties
6.3.5. Image- of impressiemanagement dmv corporate communicatie dmv corporate communicatie-instrumenten beeld achterhalen dat leeft bij de
verschillende doelgroepen VW voor het creëren van het gewenste imago bij externe doelgroepen is dat er
een intern draagvlak gecreëerd wordt
Primaire impressie& Bekendheid
Perceptie & Preferentie Positie
41
interne communicatie = belangrijk corporate comm-instrument
Corporate PR public relations stelselmatig bevorderen van wederzijds begrijp tussen een
organisatie en haar publieksgroepen (2 inzetniveaus) merk/product centraal (marketing PR) totale organisatie centraal (corporate PR)
PA = public affairs – betreft relaties met lokale, nationale en supranationale overheden
fincanciële PR crisis-PR – pers als voornaamste doelgroep
“free publicity” = trachten positieve media-aandacht te krijgen en zo gratis publiciteit te winnen
Corporate advertising reclame = overredende informatie over producten, diensten en bedrijpen,
waarbij gebruik wordt gemaakt van massamedia en waarvan het doel is de kennis, de attitude en mogelijk het gedrag van de doelgroep in een voor de adverteerder gunstige richting te beïnvloeden (verschillende doelstellingen) bekendmaken van organisatiewijziging weerleggen van negatieve publiciteit of het onder de aandacht brengen van
een standpunt van de onderneming of branche wekken van belangstelling tot bij de financiële wereld kweken van goodwill bij toekomstig personeel bijsturen van het bedrijfsimago
Huisstijl visuele identiteit van een organisatie – betreft symbolische gedeelte van een
bedrijfsidentiteit vb. logo, naam, kleur, … consistent gebruikt in presentaties, briefpapier, visitekaartjes, …
huisstijl biedt een afspiegeling van het bedrijf naar de buitenwereld nieuwe huisstijl als teken van een grotere metamorfose van het bedrijf bv. fusie
Sponsoring communicatie door middel van associatie, overeenkomst met rechten en
plichten tussen sponsor en gesponsorde. Geld, goederen of diensten ter beschikking in ruil voor prestaties die bijdragen aan de communicatiedoelstellingen van de sponsor.
doelstellingen vestigen of versterken van naamsbekendheid versterken van het imago creëren van een platform om met doelgroepen in contact te komen stimuleren of ondersteunen van verkoopacties verwerven van free publicity
overeenkomst van lange duur en uitgroeit tot een bepaald soort van partnetship
Arbeidsmarktcommunicatie structureel communiceren naar de interne en externe arbeidsmarktdoelgroepen
met als doel het werven van nieuwe medewerkers, het contact onderhouden met huidige, potentiële en oud-medewerkers. structureel feit dat het niet gaat om ad-hoc acties, maar om een specifiek
beleid
42
belangrijke rol van beïnvloeders directe of indirecte wervingsboodschap
indirect: niet direct zeggen dat men personeel werft, maar dat men een potentiële werkgever kan zijn
6.3.6. De online reputatie van een organisatie mensen delen hun ervaringen via SNS kunnen een potentieel grote groep
bereiken en blijven vaak in een of andere vorm beschikbaar belang van online reputation
mensen delen ook werkgerelateerde zaken op SNS mogelijkheid om zulke berichten te tracken via een sentiment-analyse
6.4. Marketingcommunicatie product of dienst staat centraal marketingcommunicatie = 1 vd 4 p’s (nl. promotie, naast prijs, plaats, product) in de
marketingmix marketing = proces van bedenken en uitvoeren van het ontwerp, de prijszetting, de
promotie (lees communicatie), en de distributie van ideeën, goederen en diensten om zo een uitwisseling te creëren die de realisatie van doelen van zowel individuen als organisaties mogelijk maakt
6.4.1. De Marketingcommunicatie-mix (zie fig 20 pg. 143) twee hoofdvormen: themacommunicatie en actiecommunicatie
Actiecommunicatie = below the line vindt plaats tijdens koopproces beïnvloeding van het gedrag als doel
Themacommunicatie = above the line (vooraf aan de verkoop) doelgroep iets vertellen over het merk relatie met doelgroep creëren en te onderhouden tevredenheid van de consument bevestigenalg: beïnvloeding van kennis en/of attitude
Reclame ≠ publiciteit voor reclame moet betaald worden commercieel doel: adverteerder probeert iets van iemand gedaan te krijgen
of een bestaande relatie te onderhouden eenzijdige informatie: product wordt enkel positief voorgesteld ↔ propaganda = geen commerciële maar ideële doelstelling vb. politieke
ideologie
Sponsoring zie supra.
Marketing-PR zie supra.
Thematische en Klassieke promotie = tijdelijke verbetering van de prijs/waardeverhouding van een product of
dienst die tot doel heeft extra verkopen te realiseren Klassieke Promotie: prijsdaling of een waardeverhoging Thematische promotie: geen directe omzetsdoelstelling (geen directe
aankoop verplicht) vb. waardebon
43
Sales Promotion gebruikt voor productintroducties, aantrekken van nieuwe gebruikers of behouden van gebruikers, consumptieverhoging,.. zowel gericht op tussenhandel als op consument
Winkelcommunicatie =verzamelnaam voor marketingcommunicatie in de winkel:
artikelpresentatie, displays, verpakking en persoonlijke verkoop primaire doel: gewenste omzet realiseren
artikelpresentatie, verpakking en persoonlijke verkoop: permanent karakter artikelpresentatie = 2 delig:
vaste vorm met schappen, stellingen, rekken en gondola’s tijdelijke presentatie op displays voor extra aandacht
displays: gedurende korte tijd gebruikt om een merk extra onder aandacht te brengen eilanddisplay: midden ih gangpad kopdisplay: begin of eind van de stelling gebouwd schapdisplay: extra aandacht voor een bep. artikel in het schap kassadisplay: vlak bij de check-out, vaak impulsaankopen vb.
snoepzakje verpakking zegt iets over het merk, verpakking moet dus optimaal
aansluiten bij de positionering
Direct marketing-communicatie gericht op het verkrijgen en onderhouden van duurzame directe relatie
tussen aanbieder en afnemer enkel mogelijk als de aanbieder de naam en e-mail adres heeft van
potentiële afnemers ligt tussen reclame (gericht op grote groepen) en persoonlijke verkoop
(gericht op individu)
6.4.2. Marketingcommunicatie in het digitale tijdperk nieuwe media geven aanleiding tot klantenrelaties informatiestroom over een merk is geen eenrichtingsverkeer meer, maar
multidirectioneel marketeers stuk voor stuk controle verloren, en zijn nu een deel van de
conversatie over het merk
6.5. Besluitzie pg. 147
7. Massacommunicatie: de mediaorganisatie7.1. Inleiding
massacommunicatie veelal geassocieerd met de klassieke media vb. dagbladen, film, … ontstaan vanaf de 19e eeuw
zender & ontvanger ruimtelijk van elkaar gescheiden, het contact is indirect of gemedieerd en er is weinig ruimte voor feedbacj
elementen van massacommunicatie mediaorganisatie geproduceerde inhoud het publiek mogelijke effecten van media op het publiek
44
schema van Shoemaker & Reese (fig54 p.151): organisatie-interne factoren op 3nivs
individueel niveau niveau van de mediaroutines niveau van e organisatie zelf
organisatie-externe factoren op 4 nivs economische drukkingen sociale en politieke invloeden druk door nieuwe technologieën druk van het publiek
7.2. Een organisatorische benadering van de nieuwsproductie7.2.1. De inhoud van het nieuws
Gans: specifieke groepen, actoren en activiteiten domineren steeds het nieuws, het gaat veeleer over individuen dan over groepen of sociale processen vb. over politici. soms ook onbekende figuren vb. protesteerders, demonstranten, stakers,
relschoppers meest gerapporteerde activiteiten in het nieuws: regeringsbenoemingen,
beslissingen en onenigheid, protesten, misdaden, schandalen, onderzoeken, rampen ook belang van traditie en innovatie vb. nationale ceremonies
Verschraling van het nieuws op vier vlakken (Boone) Thematische verschraling : nieuws handelt meestal over ‘ernstige zaken’, meestal
slecht nieuws vb. politiek, economie Geografische verschraling: oververtegenwoordiging van geïndustrialiseerde
landen en ondervertegenwoordiging van ontwikkelingslanden, maar ook nationaal nieuws > internationaal nieuws
Personele verschraling: dominantie van welbepaalde figuren en groepen: elites Journalistieke verschraling: natuurlijke of technische beperkingen die verband
houden met de productie van het nieuws 5e vlak (Fauconnier): maatschappelijke verschraling: minderheden, alternatieve
groepen, komen minder in het nieuws zelfs als hun ledenaantal niet onbelangrijk is
6 types “interessante nieuwsverhalen” (Gans) mensen verhalen/people stories: over gewone mensen die zich in ongewone
situaties bevinden of publieke personen die zich op een gewone manier gedragen
Rolomkeringen: vaak grappig vb. Man Bijt Hond, maar soms serieus zoals verbeterde criminelen die sociale werkers zijn geworden
Human Interest-verhalen: gewone mensen die ongewone ervaringen hebben die bij het publiek sympathie, medelijden of bewondering opwekken vb. slachtoffers van een tragische ziekte
Verhalen over kleine schandalen: vb. morele overtredingen van beroemdheden, verhalen over de bijzonder halsstarrige kleingeestigheid van bureaucraten
Heldenverhalen: gewone mensen die criminelen aanpakken, avonturiers en ontdekkingsreizigers,ongevaarlijke excentriekelingen die de regering of grote bedrijven aanpakken
Ghee Whiz-verhalen: verassende, ongewone verhalen, het buitengewone, maar triviale vb. de boer die vierkante tomaten kweekt
nieuws is aangetast door tabloidization = steeds meer sensatiegericht groter gebruik van narratives (persoonlijke verhalen) in plaats van analyses, een
grote focus op human interest stories en sensationalism tabloidisering als resultaat van het winststreven van de nieuwsmedia
45
7.2.2. Organisatie-interne en externe factoren die de nieuwsinhoud beïnvloeden7.2.2.1. Invloeden op het individueel niveau van de professionele mediawerkers
persoonlijke kenmerken, waarden en rolopvattingen van de communicatie oefent een invloed uit op de inhoud die door deze communicator wordt geproduceerd = uitgangspunt
Achtergrond en persoonlijke kenmerken meerderheid van Belgische journalisten is man, gemiddelde leeftijd 44j en 94% is
geboren in België, 9/10 is hooggeschoold waarvan 67% universitair onderwijs heeft genoten
meeste journalisten hebben een middenklassenachtergrond, een middenklassenpositie, een ook middenklassenaspiraties.
merendeel van invloedrijke journalisten spreekt Engels of andere grote Europese taal en is burger van een Angelsaksisch of groot westers land
hoe groot is de invloed van achtergrond en persoonlijke kenmerken op de berichtgeving van de journalist? klein, gezien het belang van organisationele routines
Politiek-ideologisch profiel meerderheid van de Belgische journalisten positioneert zich links van het
politieke centrum invloeden van politiek-ideologisch teniet gedaan door de organisationele
beperkingen en professionele normen (Gans) ↔ wereldbeeld van de journalisten en hun percepties van de sociale realiteit kunnen de media-inhoud beïnvloeden (Shoemaker)onenigheid over de impact van het politiek-ideologisch profiel
Rolopvatting communicator ontwikkelt een rolopvatting tijdens het werk doorheen een
proces van (secundaire) socialisatie, hij ontdenkt en internaliseert de rechten en verplichtingen die verbonden zijn met zijn status, evenals de bijbehorende waarden en normen
2 groepen naargelang rolopvatting: neutralen vs participanten neutralen: zien zichzelf als louter transmissiekanalen participanten: geloven dat journalisten de informatie moeten uitpluizen om
een verhaal te ontdekken en ontwikkelen 3e rolopvatting van Weaver en Wilhout: journalisten voor wie de
tegenstanderfunctie het belangrijkst is meeste journalisten: pluralistische rolopvatting meest accurate verhalen werden geschreven door diegenen die zich tussen de
extreem-neutralen of de extreem-participanten situeerden
7.2.2.2. Invloeden op het niveau van de mediaroutines mediaroutines ontstaan niet toevallig, ze zijn een praktisch antwoord op de
vragen en behoeften van media-organisaties en werkers, die geconfronteerd worden met bepertke middelen en oneindige toevoer van ruw materiaal - mediaroutines komen voort uit de beperkingen verbonden met het publiek de organisatie de bronnen
Publiekgeoriënteerde routines (fig 56 pg. 160)
46
journalisten brengen nieuws dat naar hun mening waardevol is voor het publiek. De nieuwswaarden die zij hanteren zijn maw dingen die mensen belangrijk en interessant vinden.
12 nieuwsfactoren Frequentie = gebeurtenis die evolueert in hetzelfde ritme als het
nieuwsmedium heeft meer kans om geselecteerd te worden als nieuws dan een sociale trend op lange termijn
Drempelwaarde= hoe groter de intensiteit, hoe meer kans de gebeurtenis heeft om geselecteerd te worden
Ondubbelzinnigheid = hoe minder ambigu, hoe groter de kans dat een gebeurtenis nieuws wordt
Betekenis = wat cultureel gelijkaardig is, heeft meer kans om geselecteerd te worden omdat het pas in het referentiekader van de gatekeeper
Consonantie =de nieuwsselecteerder kan een gebeurtenis voorspellen, of wil dat iets gebeurt, waardoor hij of zi zich een mentaal pre-image vormt van de gebeurtenis, wat op zijn beurt de kans verhoogt dat de gebeurtenis nieuws wordt
Het onverwachte = de meest onverwachte of meest zeldzame gebeurtenissen hebben de grootste kans om nieuws te worden
Continuïteit = eens een gebeurtenis een hoofdpunt is geworden in het nieuws, blijft zo nog een tijdje in de spotlight omdat ze vertrouwelijk is geworden en gemakkelijk interpreteerbaar
Compositie = een gebeurtenis kan worden opgenomen in het nieuws omdat ze past in de algemene compositie of balans van een nieuwsmedium
Referentie aan elitelanden Referentie aan elitepersonen Verwijzing naar personen = nieuws heeft de gewoonte om
gebeurtenissen te presenteren als handelingen van specifieke personen, eerder dan als het resultaat van sociale krachten
Verwijzing naar iets negatiefs update door Galtung en Ruge van nieuwswaarden
machtelite, beroemdheden, entertainment, verassing, slecht nieuws, goed nieuws, omvang, relevantie, folluw-up, nieuwsagenda van de nieuwsorganisatie ook nieuwswaarden
nieuwswaarden helpen de gatekeepers inhouden te selecteren die het publiek apprecieert, andere routines helpen negatieve reacties van het publiek te voorkomen men moet zich toeleggen op controleerbare feiten, satements tussen aanhalingstekens plaatsen, zoveel mogelijk namen in het verhaal betrekken (persoonlijke visie
elimineren), en men moet bijkomend materiaal verzamelen voor een “feit”.
de journalistieke schrijfstijl: “piramide-structuur of lead-structuur” (fig) moet beantwoorden aan de Wie?, Wat? , Waar? en Wanneer?vragen,
eventueel Hoe? en Waarom? het bericht is topzwaar: korte samenvatting bovenaan + kleine pakketjes
van minder relevante informatie naar beneden toe
Organisatiegeoriënteerde routines
47
gebeurtenissen moeten herkend worden als nieuwswaardige elementen en nadien gesorteerd en geclassificeerd worden adhv gatekeeping-routine: selectie met aandacht voor de beperkte tijd/ruimte
bepaalde routines om een constante voorziening van informatie te garanderen
Brongeoriënteerde routines door beroep te doen reduceert men de behoefte aan dure specialisten en
uitgebreid onderzoekswerk –informatiekanalen voor een journalist veelgebruikte routinekanalen
officiële handelingen vb. proces persconferenties niet-spontane gebeurtenissen
minder gebruikte informele kanalen informele briefings lekken niet-gouvernementele handelingen verslagen van andere nieuwsorganisaties, interviews met andere
journalisten,.. zelden gebruikte ondernemingskanalen
interviews afgenomen op initiatief van de journalist spontane gebeurtenissen waarbij de journalist ooggetuige is onafhankelijk onderzoek eigen analyses en conclusies van de reporter
waarom routinekanelen? mogelijkheid werk te plannen vergemakkelijken van de job ten goede van de objectiviteit
twee soorten bronnen: professionele vs niet-professionele waaronder primair vs secundair en observatie, communicatie of documentatie professionele bron = mensen die op basis van hun functie, beroepsmatig
met de pers te maken hebben vb. politicus komen vaakst in het nieuws wegens hun:
productiviteit betrouwbaarheid aanbod van kant- en klaar nieuws hun sociale en geografische nabijheid
niet-professionele bron = mensen die niet beroepsmatig met de media te maken hebben vb. ooggetuigen
7.2.2.3. Invloeden op het niveau van de organisatie organigram van de mediaorganisaties visualiseert vier belangrijke vragen:
Wat zijn de organisationele rollen? Hoe is de organisatie gestructureerd? Wat is het beleid en hoe wordt het geïmplementeerd? Hoe wordt het beleid opgelegd?maw: “Hoe beïnvloeden organisationele factoren de media-inhoud?
Organisaties en hun doelstellingen mediaorganisatie = sociale, formele, en gewoonlijk economische entiteit die
mediaprofessionals te werkt stelt om media-inhoud te produceren
48
primaire doelstelling: winstmaximalisatie, secundaire doelstellingen: kwaliteitsproduct produceren, dienen van het publiek, professionele waardering,.. winstdoel legt heel wat beperkingen en verplichtingen op: enerzijds
inhoud produceren die voldoet aan de eisen van het publiek en adverteerders ↔ anderzijds de productiekosten zo laag mogelijk houden
De organisatie: rollen en structuur rollen op drie verschillende niveaus (verticaal)
laagste niveau: schrijvers, reporters en creatieve staf middenniveau: redacteurs, producenten, .. staan in voor de coördinatie
van het proces en de communicatie tussen het laagste en hoogste niveau topniveau: eigenaar/baas, management,.. staan in voor het beleid van de
organisatie maar ook horizontale structuur: naast het departement van de
mediaprofessionals ook technisch personeel en commercieel personeel
Het traditionele dagbladbedrijf : (ziefig. 57 pg. 166) drie grote departementen
business, mechanical & editorial redactie onderverdeeld in verschillende deelredacties vb. sport, sociaal,
politiek,… methode van news net = journalisten uit sturen voor informatie over een
bepaald onderwerp of over een bepaald geografisch gebied veronderstelt dat lezers geïnteresseerd zijn in
gebeurtenissen op specifieke plaatsen activiteiten van bepaalde organisaties specifieke topics
Het traditionele televisiestation produceren net zoals dagbladen een product bestemd voor publieke
consumptie, maar itt tot dagbladen is dat slechts een klein onderdeel van de door de ganse organisatie geproduceerde media-inhoud
dagbladen gebruiken het beat-systeem: aanmoedigen van specialisatie qua onderwerp of geografisch gebied ↔ generalisatie door tv-reporters
Invloed van de organisatiestructuur op de media-inhoud Hoe beïnvloedt deze structuur de media-inhoud? Hoe wordt het product
gemedieerd door de organisatie? – vertrekken vanuit het begrip conflict reportes zijn georiënteerd naar hun bronnen, dikwijls in conflict met de
redacteurs, die meer gericht zijn naar het publiek en naar de doelstellingen van de organisatie
conflicten op horizontaal vlak: verscheidene deelredacties vechten voor de schaarse middelen en
eisenvoor hun verhalen op in de krant of in het televisienieuws redacteurs bepalen welke verhalen voorpaginanieuws worden
conflicten tussen de verschillende departementen van de nieuwsorganisatie, steeds meer zichtbaar wordende commerciële druk , journalistieke autonomie wordt hierdoor nog verder bedreigd door de toenemende complexiteit van de mediaorganisatiestructuur
49
toenemende complexiteit heeft algemeen gezorgd voor meer hiërarchische, bureaucratische niveaus tussen de echte mediawerkers en het topmanagement
hoe groter en complexer het mediabedrijf, hoe waarschijnlijker dat organisatiefactoren belangrijker zijn dan individuele factoren en mediaroutines
Controle: hoe wordt macht uitgeoefend Hoe zorgt een organisatie ervoor dat haar leden conformeren met het
beleid? Hoe oefent de organisatie controle uit over haar leden bij de productie van inhoud?
meeste controle rechtsreeks uitgeoefend dmv een beloningsysteem vb. salarisverhoging, promoties, ..
journalisten leren de ongeschreven wetten binnen het bedrijf door ervaring en observatie vb. welke berichten wel en welke niet
Social Control in The Newsroom – Breed onderschie dverschillende manieren waarop een nieuweling wordt gesocialiseerd imitatie en afkijken van andermans gedrag bijwonen van dagelijkse redactieoverleg goed lezen van de eigen krant overnemen en bediscussiëren van de schriftelijke correcties in stukken aanhoren van reprimandes kritiek & opmerkingen
redenen voor journalisten om te conformeren aan het beleid vermijden van conflicten met de autoriteiten binnen de
nieuwsorganisatie gevoelens van verplichting en waardering voor superieuren mobiliteitsaspiraties : wanneer een journalist niet teveel afwijk van de
redactionele lijn zit er eerder een promotie in
7.2.2.4. Drukkingen van buitenuit Economische drukkingen
nood om winstgevend te zijn oefent druk uit op de activiteiten van de nieuwsorganisatie reclame als belangrijkste bron van inkomsten
tijdschriften publiceren andere fictie naargelang doelpubliek sommige media gesubsidieerd en gereguleerd door de staat, dus minder
afhankelijk van reclame, maar ook zij moeten steeds harder opconcurreren met de commerciële nieuwsbedrijven
Technologische drukkingen media-inhoud kan beïnvloedt worden door de adoptie van nieuwe
technologieën vb. van film naar video volledig elektronische redactie heeft geleid tot minder fouten op vlak van
spelling, zinsconstructie en typografie impact internet op de journalistiek – e-mail, online informatiediensten,
interactieve diensten en WWW heeft bepaalde consequenties gehad: informatieverzameling kan meer via internet dan vanop de werkplek
gebeuren versnelling van verslaggeving naar redactie
50
belang van informatiemanagement neemt toe betrouwbaarheid van informatie op internet moeilijker controleerbaar
meer technische vaardigheid vereist van de journalisten
Politieke en sociale drukkingen Westerse cultuur: persvrijheid (~vrije meningsuiting) als één van de
hoekstenen van de democratie beschouwd, pers is de zogenaamde vierde macht
Hoe geldig is de claim dat de media in Westerse democratieën een onafhankelijke kracht zijn? landen waar media voornamelijk privaat is: controle uitoefenen dmv
wetten, regulering, licenties en taksten landen waar media voornamelijk publiek is: regering oefent controle uit
dmv van financiering regio’s die meeste druk uitoefenen op pers
Midden-Oosten > Latijns Amerika > Oost-Europa > Afrika > West-Europa > Noord-Amerika staat heeft rechtstreekse invloed op de berichtgeving dmv algemene wetten die objectieve, neutrale, professionele
berichtgeving eisen in noodsituaties oefent de regering directe invloed uit op de
nieuwsmedia bestaan van zogenaamde staatsgeheimen, de zwijgplicht van
ambtenaren regelingen die verslaggeving over rechtszaken beïnvloeden wetgeving omtrent smaad & eerroof, die de vrije meningsuitging
beperkt enz.
vb. Europa & Amerika: belang van positief standpunt in te nemen tov minderheden in de samenleving en rekening te houden met de noden van bep. kwetsbare groepen
Drukkingen afkomstig van het publiek onderzoek: mediaprofessionals hebben een erg vaag beeld van hun publiek,
ze kijken in zekere zin ‘met arrogantie neer op het incompetente volk’ – vanuit de journalistiek lange tijd nauwelijks pogingen om het publiek beter in beeld te krijgen ooraken
journalisten liefst de teugels in eigen handen stereotypering van het publiek publiek volgens de gangbare journalistieke opvatting meer info nodig
heeft dan het denkt te willen journalistieke ‘publieksvertegenwoordigers’ maken steeds minder
deel uit van het te vertegenwoordigen publiek ander standpunt: mediamensen wèl een positieve attitude tov hun abstract
publiek vb. redacteurs van vrouwenbladen voelen sterke verantwoordelijkheid tov hun publiek en willen hen een nuttige dienst bewijzen
nieuwsproductie wordt steeds meer een collectieve inspanning in plaats van een eenrichtingscommunicatie
51
7.2.2.5. Het algemene kader waarbinnen de mediaorganisaties opereren: culturele/ideologische invloeden
media zijn ingebed in een bepaalde cultuur en reflecteren de ideologie die daarin aanwezig is vb. Westerse cultuur: geloof in de waarde van de kapitalistische economie,
privaat eigendom, nastreven van winst en de vrije markt verbonden met de Protestantse Ethiek en de waarde van individuele prestaties ideologie geconcentreerd rond de liberale ideologie sommige zienswijzen worden als aanvaardbaar beschouwd en anderen
als illegitiem
7.3. Een organisationele benadering van de fictieproductie (in casu: soapproductie)massacommunicatie is een georganiseerde activiteit: komt sterk tot uiting in de soap opera’s
2 vormen van soap opera’s serials vb.familie, thuis, buren,…
traditionele soaps – daytime serials prime time/evening serials: minder frequent op televisie, maar langere duur
per aflevering series vb. CSI, The Vampire Diaries,…
afleveringen staan min of meer op zichzelf
7.3.1. De inhoud van soap opera’s kenmerken: klassieke thema’s, personages en locaties die aan bod komen centrale thema: sociale problemen overheersing van 5 archetypes:
romantische personages sexy personages heilige of vrome personages aristocratische personages big daddy personages
sociaal gezien: 5 primaire, 7 secundaire types
vijf primaire personages het stijlvolle vorstelijke type = hoogopgeleid, prestatiegericht, professionele man
of vrouw, gem 20-40j, trendy en modebewust zorgeloos en egoïstisch
de subtiele alleenstaande persoon = jong, goed opgeleid en professioneel, meestal vrouw vriendelijk en begaan met familie
de traditionele familiepersoon =getrouwd, geen bep. klasse of leeftijd, meestal vrouw zorgt voor bijeenhouden van de familie
de succesvolle workaholic = meestal middelbare leeftijd, man maar in toenemende mate een vrouw, meestal alleenstaand algemeen goed, maar ontaard wegens carrièregerichtheid
de elegantie socialite = meestal vrouw van middelbare leeftijd, middenklasse rijk en decadent egoïstisch en onbetrouwbaar
zeven secundaire personages
52
self-made businesspersons tevreden blije adolescenten ontevreden adolescenten gelukkige huisvrouwen ongelukkige, ontevreden huisvrouwen gepensioneerden gefrustreerde arbeiders
andere kenmerken van soaps ong. evenveel mannen als vrouwen hoger percentage getrouwde mensen dan in de ‘echte wereld’ nadruk p romances en familierelaties met idealistisch beeld over getrouwde
mensen overdrijving op blak van aantal tewerkgestelde mensen en het aantal
professionals gebeurtenissen vinden meestal plaats thuis, op café, in het restaurant, hospitaal,
het werk en in de straat narratieve elementen
soap speelt zich af in het heden en tijdstempo lijkt gelijk te lopen met de werkelijkheid vb. kerst-aflevering tijdens kerstperiode
never ending story: steeds nieuwe conflicten als een ander conflict zich oplost trage ontwikkeling van gebeurtenissen: met trage opbouw en benadrukken van
dramatische gebeurtenissen meerdere verhaallijnen welbepaalde narratieve structuur
constant heen- en weer gaan tss verhaallijnen groot aantal personages: gem. 25 regelmatige personages clifhanger: einde van elke aflevering of reclame blok een spanende scène om
kijker aan te moedigen verder te kijken
7.3.2. Organisatie-interne en –externe drukkingen die de inhoud van soaps beïnvloeden7.3.2.1. Invloeden op het individuele niveau van de mediawerkers
soaps zijn schrijversmedium= verhaal, plots en personages zijn belangrijker dan de acteurs en de productiekwaliteit ↔prime fictie: producer zal zelden grote veranderingen aanbrengen aan zijn teksten
producer staat i voor het goede verloop van de soapproductie en onderhoudt de relaties met de pers staat in voor creatieve aspecten, maar rechtstreekse invloed op de inhoud is
beperkt lekken over plots moeilijk te vermijden aangezien meer dan 100mensen de
plots kennen oplossing: producers creëren selectieve lekken – 3 types producers filmmakers = jongere, goed opgeleide mensen die de ambitie hebben
later filmregisseur te worden schrijvers-producers = willen verhalen met een waardevolle boodschap
vertellen aan een breed publiek carrière-producers = vooral begaan met hun carrière binnen de
televisiemaatschappij↔TV-managers: willen product dat aanstaat bij het publiek, niet te vernieuwend is
soapacteurs minder ‘sterk in de schoenen’ dan prime-time series sterren
53
soapacteurs kunnen makkelijk worden uitgeschreven en vervangen soapregisseurs
taak: script vertalen in episodes klaar om uit te zenden weinig eigen inbreng, want de toon van de soap (die al lang draait) moet
worden behouden
7.3.2.2. Invloeden op het niveau van de mediaroutines Organisatiegeoriënteerde routines
doel: continuïteit van het programma-aanbod behouden en de kosten minimaliseren
beperkt budget voor soaps beperkt aantal decors weinig tijd/geld voor èchte creativiteit
grote hoeveelheden tekst/scripts (ca.75 pg’s voor alfv van 40min) + complexiteit van verhaal (veel personages en thema’s) = verregaande arbeidsverdeling binnen het zogenaamde schrijversteam
opnames gebeuren routinematig wegens tijdgebrek, vaak maar 1x opnemen van een scène
Publiekgeoriënteerde routines soaps steunen op habitual viewing = kijken uit gewoonte soaps gebruikt om kijkers aan een zender te binden inhoudselementen gebruikt om een zo groot mogelijk publiek zoveel
mogelijk te bereiken traag verlopen van de gebeurtenissen verstrengelde verhaallijnen rond de diverse personages zorgen voor
variëteit en sporen de kijker zo aan om ver te kijken kijkers moeten de personages kennen om de verhaallijn te kunnen
volgen, dus snelle en scherpe karakterisering nodig cliffhangers zorgen voor nieuwsgierigheid, dat de kijker ook het volgende
deel/aflevering willen zien
7.3.2.3. Invloeden op het niveau van de organisatie soaps bepalen het imago van een zender soapmakers: vrij voorname functie binnen het tv-bedrijf
producten van soaps frequent betrokken in interne onderhandeling, en worden zij erg gewaardeerd door de managers van het bedrijf
concurrentie soapmakers ↔ quizzen, prime series,… soapmakers brengen meeste geld op quizzen, prime series,..: meer waardevol
7.3.2.4. Drukkingen van binnenuit Economische drukkingen
etymologie soap opera soap fabrikant van wasmiddelen, soaps oorspronkelijk bedoeld voor
de huisvrouw, reclame voor vb. wasmiddelen tijdens de reclameblokken opera melodramatische overdaad in de soap opera’s
belangrijkste karakteristiek: reduceren van onzekerheid creëren van zodanige programmatie die het mogelijk maakt om uur na
uur, dag na dag, week na week, een publiek te leveren hoe regelmatig kijken publiek creëren? overnemen van klassieke formules
54
niet alleen inhoud, maar ook narratieve structuur van soaps wordt door economische aspecten beïnvloed day-time soaps (VS) van één uur gem. 20 min reclame 6min soap –
reclame – 6 min soap – enz… drukkingen ook aanwezig bij publieke omroepen (vb. VRT)
grote concurrentie met publieke omroepen vb. VTM
Technologische drukkingen sinds jaren ’70: soaps opgenomen op video (ipv film) mogelijkheid om
langere afleveringen te maken
Politieke en sociale drukkingen soap opera’s = ontspanningsprogramma’s uitgezonden overdag of vroege avond
rekening houden met jonge kijkers, dus vrijwaring van seks en geweld nationale verschillen in vertoning van seksuele handelingen in soaps
Australische soaps veel meer open voor seksualiteit dan Britse soaps, maar Austr. voornamelijk om de humoristische inhoud
Amerikaanse soaps: seks een constant thema soaps: algemeen minder geweld dan andere TV-fictie, als er geweld getoond
wordt meestal verbaal geweld “realistischer geweld” vb. ruzie in een gezin dan ander TV-geweld
Drukkingen afkomstig van het publiek doelpubliek: vrouwen van 18-49j, maar variatie van soap tot soap
typisch vrouwelijke thema’s vb. liefde, moederschap, huwelijk, familie,… vrouwelijk publiek steeds minder centraal komen staan
naast huisvrouwen, ook werklozen, gepensioneerde en studerende vrouwen en mannen verkocht aan soaps
kijkcijfers als indicatie van succes – de terreur van kijkcijfers = slechte kijkcijfers kunnen leiden tot aanpassing of zelfs stopzetting van de soap
Algemene kader waarbinnen de mediaorganisaties operen: culturele/ideologische invloeden soaps verdedigen bepaalde maatschappelijke morele waarden en
personages die deze overtreden worden bestraft – meest verdedigde waarden buiten/voorhuwelijkse seks is verkeerd bigamie is verkeerd kinderen moeten binnen huwelijk geboren worden abortus is verkeerd incest is verkeerd verkrachting is verkeerd een echtscheiding moet men zorgvuldig overwegen kinderverwaarlozing is verkeerd kinderen moet hun ouders gehoorzamen alcoholgebruik/verslaving is verkeerd druggebruik/verslaving is verkeerd anderen bedriegen is verkeerd chantage is verkeerd moord is verkeerd
55
vrij conservatief wat betreft sekserollen, soaps lopen de maatschappelijke evoluties achterna duidelijke verandering op gebied van seksuele relaties en seksuele
moraliteit vb. meer echtscheidingen, mildere straffen voor bep. ovetredingen
als overspel jonge soappersonages modebewuster
vb. Mexico: gebruikte soaps om volwassenenscholing en analfabetisme, geboortecontrole, goed ouderschap, seksuele opvoeding en vrouwenrechten te bevorderen
7.4. Besluitzie pg. 185-186
8. Massacommunicatie: de inhoud8.1. Inleiding
redenen waarom media-inhoud bestudeerd wordt beschrijven en vergelijken van mediaoutput vergelijken van de media-inhouden met de realiteit ontdekken wat de sociale en culturele waarden zijn van een bepaalde plaats of
groep hypothesen ontwikkelen over de functies en de effecten van media mediaperformance evalueren
8.2. De mediatekst8.2.1. Wat is een mediatekst
boodschap: pas betekenis na interpretatie van de ontvanger context media-inhoud: zender & ontvanger tekst & lezer
tekst niet persé geschreven boodschap lezer kan evengoed TV-kijker, radioluisteraar zijn
Tekst = mediaproduct, synoniem voor boodschap Lezer = persoon die tekst waarneemt en interpreteert, synoniem voor ontvanger
8.2.2. Open versus gesloten teksten open tekst = tekst die op veel verschillende manieren begrepen of verwerkt kan
worden ↔ gesloten tekst = tekst die niet veel verschillende interpretaties toelaat bepaalde waardeoordelen:
open teksten gedefinieerd als hoge of ernstige cultuur gesloten teksten gedefinieerd als populaire cultuur
visie achterhaald Mediateksten kunnen vrijwel altijd als open beschouwd worden, alle teksten zijn
of geven blijk van polysemie = elke tekst stat open voor meerdere interpretaties hoe meer potentiële betekenissen, hoe groter de kans dat de
mediaproducten verschillende publieken zullen aanspreken
8.2.3. Soorten lezingen of decoderingen voorkeurslezing/preferred reading = de interpretatie die wordt opgedwongen
door de tekst, teksten zijn meestal zo opgebouwd en gestructureerd dat ze een bepaalde interpretatie waarschijnlijker maken dan de andere
56
dominante zienswijze = lezer maakt de interpretatie die de maker voor ogen had, maw hij of zij deelt de tekstcodes en accepteert en reproduceert de bedoelde betekenis
onderhandelde interpretatie = lezer deelt de codes deels en aanvaardt de bedoelde betekenis grotendeels, maar verwerpt en wijzigt tegelijkertijd bepaalde dingen op een manier die zijn of haar eigen ervaringen en belangen reflecteren
oppositionele lezing = lezer produceert een volkomen individuele interpretatie die ver af staat van of zelfs tegengesteld is aan de voorkeursinterpretatie
8.2.4. Realisme van mediateksten hoe meer realistisch een tekst is, des te meer gesloten
vb. nieuws: “closed and thight”, vb. soaps daarentegen veel meer open karakter
binnen een genre ook grote verschillenen qua graad van openheid en geslotenheid vb. reclamespots
Dimensies van realisme niveau van de afbeelding vb. foto realistischer dan tekening van een bepaald
object accurate, documentaireachtige beschrijvingen en concrete, logische
vormen van storytelling kunnen dit resultaat bereiken klassieke stilistische elementen die realisme uitstralen: shot-reserve-shot
= eerst spreker in beeld, vervolgens de conversatiepartner niveau van de inhoud = mate van echtheid van hetgeen waarnaar verwezen
wordt waarachtigheid en waarschijnlijkheid is vaak het gevolg van
intertekstualiteit andere dimensies
plausibility perceptual persuasiveness typicality factuality emotional envolvement narrative cosistency
8.2.5. Analyse van mediatekstenonderscheid kwalitatief & kwantitatief klassieke kwantitatieve inhoudsanalyse
“Content analysis is a research technique for the objective, systematic and quantitative descriptiction of the manifest content of communication” objectiviteit = resultaten hangen af van de gevolgde procedure , niet van
diegene die de inhoudsanalyse uitvoert systematiek = vaste regels voor het selecteren van materiaal en het
coderen kwantitatieve analyse = inhoudelijke kenmerken worden geteld,
gemeten,… manifeste inhoud = onderzoeker moet zich toespitsen op wat duidelijk in
de tekst staat, datgene wat onmiddellijk zichtbaar is Kritiekpunten:
57
“objectief” is misleidend, want de meningen en opvattingen v/d onderzoeker spelen altijd een rol bij soc. wet. onderzoek wel spreken van repliceerbaarheid en betrouwbaarheid
“kwantitatieve aspect”: veel wat een tekst zegt, kan niet zomaar geteld worden vb. frequenties zeggen niets over betekenis
“manifeste inhoud”: niet onmiddellijk zichtbaar, het vergt enige interpretatie en deze interpretaties zijn bij wetenschappers niet noodzakelijk dezelfde
kwalitatieve narratieve inhoudsanalyse “Betekenis van een element hangt af van de context waarin dat element
optreedt.” betekenis komt voort uit tekstuele relaties, opposities en context nadruk op latente inhoud
teksten bestuderen alsof ze een verhaal zijn narratieve tekst / mainstream narrative = imiteert het natuurlijke gevoel
dat we hebben, dat de dingen vooruitgaan, dat gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn en onze nood om dingen op te lossen
genreanalyse = teksten bestuderen vanuit het verband dat ze al dan niet hebben met andere teksten
semiotiek = onderzoekt de manier waarop betekenis wordt gecreëerd dmv van tekensystemen en codes
Gelijkenissen kwalitatieve en kwantitatieve analyse claimen van zekere wetenschappelijke betrouwbaarheid, repliceerbaarheid
van de methoden ontworpen om te kijken naar regelmaat en herhaling in culturele artefacten vermijden van morele of esthetische waarden bedoeld als middel met andere doeleinden
8.3. Mediagenres genre = maakt duidelijk dat er een soort samenhang is tussen de verschillende
mediaproducten, ze gelijken in een zekere mate op elkaar en vormen een bepaalde categorie.
8.3.1. Kenmerken collectieve identiteit erkend door de producenten en publiek
genres creëren verwachtingen invloed op hoe televisieteksten worden geklasseerd, geselecteerd en
begrepeen genre is beschrijving van het project voor academici is een genre een medium om de studie op te delen in
kleinere, meer discrete eenheden identiteit is gebaseerd op: “doelstellingen, vorm, lengte, snelheid, structuur, taal,
betekenis of verwijzing naar de realiteit (fictie vs non-fictie) elementenrepertorium TV-genres (Lacey)
de soorten personages vb. publiek & gastheer de stetting vb TV-studio iconografie vb. high tech, glitzy set de narrative vb. vragen of taken die moeten worden uitgevoerd om
programma te winnen
58
de stijl vb. basic life television 4 belangrijke TV-genres op basis van twee variabelen: graad van objectiviteit
en graad van emotionaliteit (schema) OBJECTIVITEIT
EMOTIONALITEIT
Hoog Laag
Sterk Wedstrijden vb. quiz Drama vb. TV-fictie
Zwak Actualiteit vb. het nieuws Persuasie vb. reclame
kritiek: moeilijk om te blijven hanteren wegens voortdurend opduiken van nieuwe genres die over categorieën heen gaan
identiteit heeft zich sterk over de tijd heen ontwikkeld, is uitgegroeid tot conventies vb. zwart voor de slechteriken
genres hebben vaak subgenres vb. Western & Spaghettiwestern betekenis van deze varianten vaak gebaseerd op de omkering van elementen
uit die code ook hybride genres = kenmerken uit meerdere genres
genres kunnen een binnen een medium, maar ook over verschillende media heen onderscheiden worden vb. Western-series vs Western-films
8.3.2. Voorbeeld van een (vrij recent) genre: reality TV ontstaan in jaren ’80 binnen de nieuwe omroeporde
Oude omroeporde Nieuwe omroepordeLogica - sociaal gestructureerde, educatieve
logica, dienstbaarheid aan maatschappelijke groepen
- paternalisme, bevoogding van staat en parijpolitiek
- concurrentie, duaal systeem: multichannel television environment
- vrije markt met diverse spelers- fragmentatie- commerciële logica
Doel - maatschappelijke dienstbaarheid en verantwoordelijkheid
- publieks- en winstmaximalisatie- divers vb. behoeften bevredigen,
inspelen op vraag van het publiek,..Financiering - publieke middelen - diverse financiering, vooral privaatProductiewijzen - klemtoon op eigen productie (in-
house)- uitbesteding aan onafhankelijke
productiehuizen- meer aankoop, coproductie,
internationale marktenConceptie van het publiek - publiek als burger en politiek wezen
- publiek als passief, op te voeden wezen
- actief en zelfbewust- keuzevrijheid, selectief, consumer
choice, publiek als consument en economisch goed
Aanbod en programmering - divers volgens maatschappelijke behoeften(informatie, educatie, entertainment)
- programma als sociaal-politiek-cultureel goed
- beperkte keuze
- verscheidenheid, keuzevrijheid (meer kanalen, zenduren)
- programma als economisch goed: klemtoon op entertainment en verstooiing
- ontwikkeling van infotainment, tabloidisering, newszak, enz.
elementen reality TV recording on the wing
59
camera treedt in de alledaagse leefwereld van mensen en registreert als bij toeval wat er gebeurt
simulatie van het echte leven dramatisering en cliffhangers gebruiken om het echte leven na te
bootsen geen sprake van lineaire structuur, ontbreken van duiding en inkadering
van de gebeurtenissen reality credentials, realiteitsclaim, aanspraak op de realiteit
benadrukken van de realiteitswaarde hybride mix van verschillende genres vb. docu-soap, reality-soap authenticiteit staat centraal realiteitclaim ligt voor een groot deel in het enorme geloof in de kracht
van het medium nml de camera subgenres reality-tv
reality-magazine = een journalistiek magazine dat cases uit het echte leven presenteert
docu-soap = toont echte plaatsen en echte personen, verbonden met een speciale locatie, een speciale instelling of een speciale gemeenschappelijke interesse
reality show= serialized vorm van spelprogramma met gewone mensen in buitengewone situaties vb. Big Brother
8.4. Besluitzie pg. 199-200
9. Massacommunicatie: Het publiek9.1. Inleiding
publiek vaak gebruikt als een collectieve term voor ontvangers in het eenvoudige procesmodel van communicatie onderscheid feitelijk en doelpubliek
feitelijk publiek = de mensen die het medium of de mediumboodschap consumeren
doelpubliek = de mensen waarop de makers van de boodschap mikken
9.2. Veranderende publieksconceptenvisies op publiek:
Eerste visie: publiek als massapubliek kenm.: heterogeniteit, anonimiteit, verspreidheid, non-interactie, gebrek aan
leiderschap, passiviteit, beïnvloedbaarheid, wispelturigheid en het ontbreken van een verfijnde smaak.
2e periode: publiek als groep: mensen zijn geen passieve en makkelijk manipuleerbare wezens, maar maken hun eigen mediakeuzes en voelen zich niet gemanipuleerd publiek wordt gezien als een groep consumenten, economische relatie
tussen zender en ontvanger komt centraal te staan nieuwe visie: publiek als prosumers
prosumers = samentrekking woorden producent + consument individuen die niet alleen (passief) inhoud consumeren , maar ook (actief)
inhoudt produceren dmv web 2.0.-toepassingen als FB, Twitter, Youtube, Instagram, Wikipedia,..
9.3. Publieksonderzoek9.3.1. Doelstellingen: media- versus publieksgecentreerd
60
vormen van publieksonderzoek vanuit de mediasector: meten vh feitelijk en potentieel bereik voor boekhoudkundige en
reclamedoeleinden onderzoek naar nieuwe marktmogelijkheden testen van (media-)producten verbetering effectiviteit mediaproducten
kijk- en luisteronderzoek ontstaan na WOII in VS, later Europa steeds verfijndere meetinstrumenten
maar probleem: representativiteit en nauwkeurigheid van de metingen, invloed van de kijkmeting op het gedrag, onderontw. van kwalitatieve aspecten als waardering, de voldoening en de verwerking- en softwareproblemen
vooral toegespitst op behoeften van commerciële sector ontvanger gezien als consument
communicatiewetenschappers: voornamelijk publieksgecentreerd onderzoek evalueren van de mediaperformance vanuit het perspectief van de
ontvangers in kaart trachten te brengen van mediamotieven, mediagebruik,
betekenisgeving door het publiek en contextuele invloeden
9.3.2. Onderzoekstraditiesdrie te onderscheiden tradities: structurele traditie, gedragstraditie, culturele traditie structurele traditie
eenvoudig onderzoek naar mediapubliek met vragen als bv. wat is de omvang, het bereik van radiostations,… van essentieel belang voor management
voornamelijk kwantitatieve methodes NU: evolutie van deze exposure based-benaderingen naar een benadering
gebaseerd op big data die het mogelijk maken inzicht te krijgen in mediagewoontes, voorkeuren en niveaus van betrokkenheid van het publiek
gedragstraditie centraal: gedrag dat veroorzaakt wordt door mediagebruik, of mediagebruik
zelf centraal vroegste vorm: focus op mogelijke media-effecten specifieker op
kinderen en jongeren = effectenstudie publiek werd gezien als weerloos, passief slachtoffer
tweede vorm: mediagebruik centraal ipv de effecten mediagebruikers zijn actief vb vraag: “Wat doen mensen met de
media” vnl. kwantitatieve methoden
culturele traditie zowel binnen sociale wetenschappen als de letteren te plaatsen vnl kwalitatieve methoden aandacht naar de studie van populaire cultuur, waarin mediateksten een
belangrijke rol spelen publiek als lezer van de teksten, als een interpretatieve gemeenschap
9.3.3. Onderzoeksmethoden ontvangersonderzoek: vaak moeten respondenten zelf hun gedrag omschrijven,
maar hoe betrouwbaar zijn deze gegevens? Zijn mensen genoeg in staat hun eigen ontvangersgedrag te beschrijven? niet altijd eerlijk bv. over hoe frequent men televisie kijkt
61
ook veel verwarring omtrent de onnauwkeurige terminologie en de operationalisering van begrippen
vergemakkelijking onderzoek dankzij technologische evoluties, maar zorgen anderzijds voor conceptuele uitdagingen vb. wat betekent TV kijken tegenwoordig? is online afleveringen kijken ook TV kijken?
9.4. Totstandkoming van een TV-publiektwee te onderscheiden theoretische benaderingen:
1e: publiek als een verzameling van individuen waarop de media een zeker effect hebben
2e: publiek wordt beschouwd als iets actiefs. Het bestaat uit vrije individuen die zelf de media en media-inhouden uitkiezen meest aansluitende theorie = Uses And Gratifications-theorie (UG)(zie fig. 61 pg. 206 en 9.4.2.)
9.4.1. Structurele verklaringen voor TV-kijken kijkcijfers als indicator? -> 3 structurele factoren om 80% van het kijkgedrag te
verklaren: 1) kenmerken en programmeringsstrategieën van de zender 2) structurele kenmerken van het publiek 3) omgevingsfactoren onderzoek tracht dupliciteit of cumulatief publieksgedrag te verklaren ->
vastgelegd in dupliciteitswetten: eerste dupliciteitswet = groot deel van de mensen die naar één aflevering
kijken van een programma, zullen ook naar een volgende aflevering van dat programma kijken
tweede dupliciteitswet / kanaalloyauteit = deel van de mensen die naar één programma op een zender kijken, kijken ook naar andere programma’s op die zender mathematische/statistische modellen kanaalloyauteit uitgedrukt als
een soort percentage: %kijkers van een kanaal op dag X * kijkers van een kanaal op dag X + T * een bepaalde constante constante = 1.6 dus 60%(USA), maar verschillend van land tot land
derde dupliciteitswet = groot deel van de mensen die naar een programma kijken, zullen ook naar het volgende programma op hetzelfde kanaal kijken inheritance / lead in effect: 2e programma erft automatisch een deel van
het publiek van het eerste programma, prog. 1 leidt tot prog. 2
9.4.1.1. Programmeringstrategieën van de zenders horizontale vs verticale programmeringsstrategieën
horizontale strategie = zelfde programma telkens omstreeks hetzelfde tijdstip uitzenden
verticale strategie = programma’s zo achter elkaar plaatsen, dat mensen geneigd zijn om door te kijken. gebruik van non-coterminale programmastrategieën: zenders
trachten ervoor te zorgen dat hun programma’s niet op hetzelfde moment eindigen als de programma’s van andere kanalen
peilers voor een goede programmeerstrategie starten op het juiste moment van de avond met een sterk programma
dat veel kijkers zal lokken: begin van prime-time televisie publiek behouden, belangrijk om publiek niet weg te jagen, dus
voorkomen dat publiek zich gaat ergeren dmv bv. non-coterminale strategieën
62
belang van horizontale programmering: programma laten terugkeren op hetzelfde tijdstip
Vakjargon om de verschillende programmastrategieën aan te duiden stacking/blocking = programma’s van hetzelfde genre achter elkaar
plaatsen hammocking = nieuwe of zwakke programma’s plaatsen tussen twee
succesnummers tent poling = één serie of evenement met grote aantrekkingskracht stretching = uitrekking van een populair programma counterprogramming = aanvullend programmeren vb. voetbal op ene
zender, dus laatavondfilm op de andere blunting = zender richten zich op hetzelfde publiek stunting = iets bijzonders uitzenden vb. De Oscars
9.4.1.2. Kenmerken van de kijkers studies rond de eerste dupliciteitswet (programmaloyauteit) hebben geleid
tot slechts 55% van de kijkers van prog1 verder kijken naar prog 2 kijkgedrag van een groot deel van het publiek is dus willekeurig
redenen waarom mensen NIET naar een andere afl van een programma kijken: beschikbaarheid van de kijker = men moet thuis zijn op het moment van
de uitzending en moet zin hebben om te kijken beschikbaarheid van het programma = soms hebben mensen zin om naar
een programma te kijken, maar wordt het niet uitgezonden kennis van alternatieven = mensen zijn zich niet bewust dat een bepaald
programma op dat ogenblik aan het spelen is, en zijn ondertussen op een andere zender aan het kijken
kijkvolume = mensen die veel TV kijken, blijken veel naar allerlei soorten programma’s te kijken: enheritance effect sterk merkbaar bij deze groep
zoekrepertorium = meeste kijkers hebben maar een beperkt aantal zenders die ze bekijken bij het zoeken naar een programma
9.4.1.3. Omgevingsfactoren omgevingsfactoren beïnvloeden het kijkgedrag
kijkgedrag varieert per seizoen maanstand beïnvloedt kijkgedrag: hoe dichter bij volle maan, hoe meer
mensen kijken cyclische effecten van culturele aard:
indeling van de week bv. meer TV in de weekends vakantieperiodes: meer of minder tijdens vakanties
fysiologische, lichamelijke processen vb. bij migraine minder TV kijken menstruele cyclus beïnvloedt kijkgedrag bij vrouwen
9.4.2. Uses and Gratifications (U&G): mediagebruik als doelbewuste behoeftebevrediging eerste benadering: mediagebruik bepaald door structurele factoren ↔ 2e
benadering/ U&G: mediagebruik als resultaat van doelbewust gedrag, waarbij mensen mediagebruik gaan vertonen waarvan ze verwachten dat het hun behoeften zal bevredigen = Uses And Gratifications-theorie / Nuttigheidstheorie
9.4.2.1. Inleiding: vroege studies U&G-theorie als reactie op het klassieke effectenonderzoek
63
voorheen ook gelijkaardige studies als U&G vb. H.Herzog over het publiek van radiosoaps zoekt naar de effecten van radiosoaps op vrouwen die er regelmatig
naar luisterden gedurende enkele jaren adhv diepte-onderzoek (kwalitatief)
resultaat: 3 belangrijke types van gratificaties /voldoeningen die door de luisteraars vermeld werden: emotional release = emotionele ontlading, verwijst naar de
gevoelens van medeleven, verdriet en vreugde die de luisteraars ervaarden bij het beluisteren
the opportunity of wishful thinking = opvullen van de gaten in het eigen leven, en compenseren van de eigen mislukkingen door te luisteren naar de succesverhalen in de radiosoaps
advice = luisteraars leren iets bij van de radiosoaps zoals bv. gepast gedrag, omgang met bep. situaties
Studie B. Berelson aanleiding tot onderzoek: 17daagse staking van 8 grote kranten in
New York city Hoe gingen mensen om met deze staking om toch mee te zijn met het nieuws? Hoe sterk is het gemis van een krant? 5 belangrijke gratificaties van dagbladen:
informatie over en interpretatie van public affairs hulpmiddel voor alledaagse leven ontspanning sociaal prestige sociaal contact
W. Schramm, J. Lyle & E. Parker onderzoek naar gebruik en voldoeningen van verschillende
categorieën kinderen, ipv concentratie op de effecten kinderen alles behalve passief, selecteren actief tv-inhouden obv
entertainment informatie sociaal nut
9.4.2.2. Uitgangspunten van de U&G-theorie centraal uitgangspunt: publiek = actief McQuail’s mediafuncties:
informatie persoonlijke identiteit integratie en sociale interactie empathie entertainment
sommige gratificaties vloeien voort uit consumptie van bepaalde inhouden (vb. seksuele opwinding door bekijken erotisch materiaal) anderen uit gebruik van een medium op zich (TV als tijdverdrijf), en nog anderen uit context waarin mediagebruik plaatsvindt (vb. gezellig om samen te kijken)
proces vs content gratifications OF cultural or affectuel/imaginative vs cognitive gratifications OF ritual vs instrumental gratifications gratificaties op verschillende manier in te splitsen in twee groepen obv gratificaties door consumptie tov gratificaties door media-inhoud
ontspanningsmedia (vb. boeken, films,..) vs zowel ontspannings- als informatieve media (vb. TV, radio, tijdschriften,..)
64
gratificaties verschillend van persoon tot persoon vb. één persoon vindt een soap ontspannend, de andere kijkt de soap omdat hij/zij advies wil voor het dagelijkse leven onderzoeker mag geen waardeoordeel vellen over de inhoud van de media
“differential patterns of behavior other than media consumption” = vergeten luik binnen U&G-theorie nagaan van het relatief belang van mediaconsumptie ten opzichte van
andere activiteiten nagaan causale of functionele verbanden leggen tussen een bepaald patroon van
mediaconsumptie en andere activiteiten Displacement Theory = televisie tijd afneemt van andere
ontspanningsactiviteiten zoals bv. lezeninhoudelijke overeenkomsten tss media- en andere activiteiten vb. sporters zullen vaker sportprogramma’s kijken dan niet-sporters
9.4.2.3. Aanvullingen en kritiek op de U&G-theorie persoonlijke motieven voor mediagebruik suggereren dat de media
gratificaties bezorgen die verwacht zijn door het publiek = psychologische effecten die gewaardeerd worden door het publiek gratifications sought (GS) vs gratifications obtained (GO): GO > GS: sprake van een grote publieksvoldoening en waardering en omgekeerd GO < GS: ..
eerste kritiek: gebrek aan definiëring en operationalisering van het begrip ‘needs’ / menselijke basisbehoeften: fysiologische behoeften, veiligheidsbehoeften, behoefte om ergens bij te
horen, behoefte aan liefde, ‘esteem needs & behoefte aan zelfrealisatie dmv afzondering van deze behoeften gaat de directe link tussen andere ‘needs’ en het mediagebruik verloen
tweede kritiek : U&G-theorie is erg individualistisch dat mensen hun persoonlijke behoeften niet altijd kunnen bevredigen
omwille van sociale redenen krijgt minder aandacht derde kritiek: U&G-onderzoek is zeer vaak kwantitatief
veronderstelling dat mensen zich bewust zijn van het “waarom” van hun mediagebruik
maar ook kwalitatief onderzoek vereist een grote mate van zelfbewustheid bij de respondenten
9.4.3. Integratie van beide perspectieven? onderzoeksresultaten van beide stromingen kunne geïntegreerd worden in één
theorie – belang van een goede definitie van ontvangersactiviteit activiteit vaak gelijkgesteld aan selectieve blootstelling en selectiviteit
herleidt tot het uitvoeren van een handeling met als doel controle krijgen over het waarnemen van een stimulus speelt zich af op psychologisch niveau: mensen kunnen voorkeur
uitdrukken door NIET van zender te veranderen, omgekeerd ook mogelijk
activiteit van de ontvanger mag dus niet gedefinieerd worden door beroep te doen op gedrag , maar door te verwijzen naar de betrokkenheid van de ontvanger bij zijn of haar ontvangersgedrag
vormen van (non)-selectiviteit Betrokkenheid
Hoog Laag
65
Selectieproces
U&G Structurele factorenGeselecteerde inhoud Gemotiveerde
beoeftenbevrediging (1)Tijdverdrijf (2)
Niet-geselecteerde inhoud Gemotiveerde ontwijking (3) Onvrijwillige ontwijking (4)
1)de kijker kijkt naar comedy omdat hij ervan houdt om eens goed te lachen2)kijker kijkt naar een programma omdat hij zich laat leiden door structurele factoren – kijker ziet geen reden om een andere selectie te maken3)de kijker kijkt niet naar comedy, omdat hij daar niet van houdt4)de kijker kijkt niet omdat hij nooit naar deze bep. zender kijkt, of nooit TV kijkt op het moment dat dit programma wordt uitgezonden
9.5. Televisie 2.0. TV: origineel een lean back/lineair medium: dagelijkse uitzendingen aan vastgelegd
roosten en publiek kon enkel beslissen al dan niet haar planning op TV af te stemmen evolutie naar steeds meer macht voor het publiek
videorecorders mogelijkheid tot opnemen digitale TV mogelijkheid opnemen of opvragen van progs
steeds meer concurrentie voor de TV-zenders – nieuwe strategieën: lineair bekijken van programma’s trachten in stand te houden door
programma’s waar het hier en nu kijken belangrijk is, of invoeren van “online discussies” tijdens programma
geld vragen voor video-on-demand TV-zenders zelf aanbieder geworden van online content
9.6. Besluitzie pg. 217
10. Massacommunicatie: effecten10.1. Inleiding
4 grote periodes: de almacht van het mediaparadigma het beperkte effectenparadigma het paradigma van de actieve gebruiker terugkeer naar de almacht van het mediaparadigma
10.2. Almacht van de mediaparadigma (zie fig. 63 pg 221)10.2.1. Uitgangspunten
geloof in de sterke effecten van de media, ze kan een grote groep mensen op een directe en uniforme wijze beïnvloeden dmv van strategische boodschappen
obv methoden die gangbaar zijn in de psychologie (vb experimenten) en de sociale wetenschappen (bv. surveys)
10.2.2. Belangrijke studies 10.2.2.1. Onderzoek naar propaganda
periode van wereldoorlogen: communicatie wordt strategisch gebruikt door de strijdende mogendheden om de publieke opinie in een welbepaalde richting de duwen nagaan welke technieken door de propagandisten werden gebruikt om
bevolking te beïnvloeden 7 technieken:
66
Name-Calling = negatieve labels gebruiken voor diegenen die veroordeeld worden
Glittering Generality = positieve, intense en emotioneel geladen woordgebruik om de eigen waarden en ideeën te onderstrepen
Transfer = overdragen van autoriteit en prestige van iets waar we respect voor hebben naar iets dat ze willen dat wij accepteren
Testimonial = gebruik van een bekend persoon die zijn steun geeft aan een bepaald persoon of bepaalde ideeën
Plain Folks = vertrouwen proberen te winnen door aan te tonen dat de propagandist ook een gewoon mens is
Card Stacking = over- en onderbenadrukking van bepaalde aspecten Band Wagon = representeren van het ‘iedereen-doet-het’-argument
10.2.2.2. Payne Fund Studies grootschalig onderzoek naar de effecten van films op kinderen
adhv psychologische veldexperimenten en kwalitatieve interviews resultaat: één film weinig effect, maar twee of drie films over een bepaald topic
leiden tot significante effecten op lange termijn kritiekpunten:
gebrek aan controlegroepen, meetproblemen, fouten in steekproeftrekking
10.2.2.3. War of the worlds (1938) CBS: hoorspel over invasie van buitenlandse wezens in Noord-Amerika op een
populaire radiozender, 12min later een zogenaamde (fictieve) nieuwsflash res: veel mensen bleken het verhaal voor werkelijkheid aan te nemen en
raakten in paniek, vluchtten weg of belden de politie werd gezien als ultieme bewijs van de geligheid van de mass society theory
studie naar paniekgedrag – Princeton University drie vragen trachten beantwoorden adhv persoonlijke diepte-interviews,
surveys en een analyse van de krantenartikels over de gebeurtenissen en over de luisteraarsbrieven Wat was de omvang van de paniek? Waarom deed deze uitzending mensen panikeren? Waarom reageerden sommige mensen zo angstig en anderen helemaal
niet? 28% van de respondenten dacht dat het om nieuws ging en 70% was angstig
– waarom? dramatische excellentie en geloofwaardigheid van het programma de geloofwaardigheid van het medium radio (in die tijd: radio, zeer betr.
bron) het gebruik van zogenaamde experts in het hoorspel het gebruik van echte plaatsen mensen die de aankondiging dat het om een hoorspel ging hadden
gemist 4 categorieën van luisteraars:
zij die de uitzending kritisch onderzochten op haar waarheidsgehalte zij die een externe check deden zij die ook een externe check deden, maar bleven geloven dat het om
een echte nieuwsuitzending ging zij die op geen enkele manier de uitzending of de gebeurtenis trachtten
te checken
67
conclusie: Enkel personen met een welbepaald psychologisch profiel zijn er kwetsbaar voor media-invloeden. luidt nieuwe periode aan: media kan niet zomaar eender welke groep beïnvloeden
10.3. Beperkte effecten-paradigma10.3.1. Uitganspunten
sociologen, eerder dan psychologen focussen zich op de media-studies aantonen welke invloed de media hadden op het stemgedrag van de kiezers:
reeds bij het begin van een campagne maken kiezers een beslissing keuze baseren op wat anderen hun mening is over verkiezingen
to-step-flow-hypothese = stelling dat media directe (op opinionleaders) en indirecte (via opinionleaders op andere mensen) effecten kunnen hebben
10.3.2. Belangrijke studies 10.3.2.1. The People’s Choice
Het Onderzoek: onverwachte resultaten doel: vinden van empirisch bewijsmateriaal voor de invloed van
mediaboodschappen op de kiesintenties van burgers studie adhv paneldesign in Erie County (Ohio): regio die weinig had
afgeweken van de nationale kiespatronen 3000 representatieve persnonen met variabelen: leeftijd, geslacht,
residentie, opleiding, oorsprong, bezit van telefoon, bezit van auto. resultaat: interviews uit de main panel bleken weinig af te wijken van de
interviews met de andere controlesteekproeven relatie tussen sociodemografische kenmerken en kiesintenties:
ouderen, beter opgeleiden, protestanten: rep. partij jongeren, mensen met lagere SES en katholieken: dem. partij
Typologie van kiezers Early Deciders = maken keuze in het begin en veranderen niet meer van
keuze Crystallizers = maken geen keuze in het begin, maar wel tegen het einde
van de verkiezingcampagne Waverers = kiezen in het begin een bepaalde kandidaat, veranderen
gedurende de campagne van keuze of zijn tijdelijk onbeslist, maar kiezen uiteindelijk voor de eerste keuze
Converts = kiezen in het begin voor een bepaalde kandidaat, maar kiezen uiteindelijk voor zijn/haar opponent
mediacampagnes = activatie, bevestiging en conversie activatie = de politieke communicatie activeert de latente predisposities
door effectieve argumenten te presenteren bevesting = de campagne van de politicus en hun argumenten bevestigd
nogmaals de keuze van de kiezer conversie = door allerlei slimme technieken slaat de campagne erin dat
kiezers hun eerste keuze links laten liggen en voor de andere kandidaat kiezen
face-fo-facediscussies belangrijke invloed op de keuze van de kiezers kritiekpunten:
onder zoek deed beroep op zelfrapportering weinig aandacht aan de specifieke media-inhoud klemtoon werd gelegd op klassieke sociodemografische variabelen,
waardoor mogelijk andere relevante variabelen vergeten worden
68
Aanvulling 1: de two-step-flowtheorie en multi-step-flowtheorie two-step-flow-theorie = opinion leaders bestaan op alle niveaus van de
samenleving en de richting van hun invloed is eerder horizontaal dan verticaal, ze beschikken overigens over specifieke persoonlijkheidskenmerken belang van specifieke terreinkennis vb. niet je kledingkeuze bepalen door
een sportspecialist wijst op een belangrijke schakel tussen het massamedianetwerk en de
sociale netwerken, in de vorm van de opinieleider multi-step-flow-theorie = two-step-flowtheorie maar met onderzoek tussen
informatiestromen en invloedstromen, de stromen worden uitgebreid met horizontale stromen tussen de opinieleiders (of volgers onderling), met een directe stroom van de media naar de volgers en met een terugkoppeling van volgers naar leiders
Aanvulling 2: wie zijn de opinionleaders studies die het profiel van de opinieleiders in kaart trachten te brengen –
opinieleiders zijn geen aparte elite, maar een soort van informele leiders op basis van bv. technische bekwaamheid, kennis,.. ze gelijken aan degene die ze beïnvloeden qua sociale positie, maar
bezitten een bepaalde expertise meer gericht op vernieuwing dan de “followers”
detectie van opinieleiders obv: zelfindicatiemethoden, identificatie door sleutelinformanten of sociometrische technieken
Aanvulling 3: Kennisklooftheorie = mensen met een hogere status nemen sneller informatie op, waardoor de kenniskloof tussen mensen met een lage socio-economische status nog toeneemt
10.3.2.2. De Iowa-Studier Over adoptie van hybride granen. Nadeel: planten kunnen zichzelf niet
voortplanten, dus telkens nood aan nieuwe zaden na elke oogst, maar blijken toch succes wegens hun immuniteit tegen vele bacteriën en ziektes Waarom schakelen bepaalde boeren wel of niet over op hybridezaden?
In welke mate speelden socio-economische vooruitzichten een rol? Want was de rol van de media, radio persoonlijke contacten?
2 kleine gemeenschappen en interviews bij 259 boeren resultaat: meeste boeren vernomen nieuws over de hybridezaden via de
verkopers van zaadfabrikanten, enkelen via buren en nog een deel via de radio grote tijdspanne tussen het horen over de zaden en ze effectief aanschaffen studie toont aan dat er een bepaalde relatie is tussen de awareness over een
product en de adoptie (actie: aankoop product)
Aanvulling 1: Innovatietheorie, diffusietheorie of “flow studies” Innovatie / Diffusietheorie (Rogers) = innovatie als idee, praktijk of object dat
als nieuw wordt gepercipieerd door een individu of een andere adoptie-eenheid. Diffusie is het proces waarbij over een innovatie wordt gecommuniceerd
5 fasen van het adoptieproces
69
awareness = op de hoogte zijn van een innovatie interest = wekken van interesse of belangstelling evaluation = wat zijn de gepercipieerde voor- en nadelen trial = uitproberen van innovatie adoption = overgang tot aanschaf of permanent gebruik van de innovatie
5 typen mensen: innovators = adopteren als eerste de innovatie early adopters = nemen de innovatie over als deze nog relatief nieuw en
duur is early majority = de eerste grote groep die de innovatie adopteert late majority = groep die de innovatie aanvaardt als die al wijdverspreid
is en het sociale leven heeft veranderd laggards = achterblijvers die de innovatie weigeren te aanvaarden
diffusietheorie: slechts beperkte rol van de media, ze creëren slechts het bewustzijn van een innovatie
Diffusietheorie toegepast op het nieuws – bevindingen ivm nieuws (zie extra uitleg pg. 234) veranderende technologieën hebben een invloed op nieuwsdiffusie nieuws met een emotionele waarde voor het grote publiek doet snel de
ronde bij echt belangrijke gebeurtenissen kan word-of-mouth nog steeds de
belangrijkste bron van informatie zijn moment waarop het nieuws vrij komt is belangrijk voor de verspreiding
ervan
10.3.2.3. “Experiments with film” en “Communiction and persuasion” Experiments with film: wat zijn de effecten van “why-we-fight”-films = gemaakt
tijdens WOII door snelle nood aan extra soldaten in de VS 7-tal documentaires waarvan men uiting dat deze invloed zouden hebben op
de opinies van potentiële nieuwe militairen onderzoek: nagaan in hoeverre de films effect hebben op de opinies films
blijken effect te hebben op specifieke attitudes, maar niet op de algemene houding tov de oorlog. Films ook in staat om het moraal van de soldaten op te krikken.
Communication and persuasion : wat zijn de effecten van bepaalde zender-, inhouds- vorm- en ontvangerskenmerken op de effectiviteit van de communicatie wat is de invloed van geloofwaardigheid?
studenten beoordelen artikels van een geloofwaardige bron positiever en worden hierdoor ook sterker beïnvloed dan door een ongeloofwaardige bron
inhoudskenmerken van de boodschap: wat is het effecten van de fear appeal? Riepen de gebruikte appeals idd angst op? En beïnvloedt dit de overtuigingskracht van de boodschap?
4 groepen studenten: 3 experimentele en een controlegroep sterke fear appeal: focus op negatieve gevolgen van slechte tandhygiëne moderate appeal groep: gevaren omschreven als mildere, meer feitelijke
manier zwakke fear appeal: minst verwezen naar de negatieve gevolgen
70
studenten week voor en week na experiment vragen over de mogelijkheid van tandproblemen – resultaat:
boodschap met kleinste fear appeal blijkt meest effectief conclusie: argumentatie die eenzijdig is, even goed is om attitude
te veranderen in de gewenste richting als een tweezijdige argumentatie.
ontvangerkenmerken zoals bv. groepslidmaatschap hebben ook een effect op de effectiviteit van persuasieve communicatie
10.3.2.4. Klapper phenomenestic theory / reinforcement theory = media genereren zelden directe
effecten en zijn relatief machteloos in vergelijking met andere sociale en psychologische factoren zoals sociale status, groepsaffiliatie diepgewortelde attitudes, opleiding, enz… 6 filters of mediating factors die door hun medierende rol de mogelijke
effecten van de massamedia aanzienlijk beperken (extra uitleg pg. 239) selectieve blootstelling selectief waarnemen en onthouden groepen en groepsnormen selectieve verspreiding selectie door opinieleiders selectie door de commercie
10.4. Het actieve publiek: Uses and Gratifications= 3e periode, zie uitleg vorig hoofdstuk
10.5. Lange termijn-effecten10.5.1. Uitgangspunten
jaren ’60-’70: terugkeer van het idee van machtige media maar toch enkele verschillen: nadruk op lange-termijneffecten ipv korte termijn, sprake van stalagmieten vooral over de effecten van informatie (nieuws) en fictie ipv strategische
communicatie (propaganda)
10.5.2. Studies/Theorieën10.5.2.1. Agendasetting
media een rol van agendasetting: sterke correlatie tussen de mate waarin mediaverslaggeving aandacht besteedde aan topics en het belang dat de kiezers hechtten aan deze topics zoeken naar de richting van de causaliteit
Iyengar & Kinder: hypothese: de problemen die de meest uitgesproken aandacht krijgen in het nationale TV-nieuws worden vervolgens de problemen die het kijkerspubliek als de meest belangrijke problemen beschouwt
onderscheid first level en second level agendasetting first level agendasetting = invloed van de hoeveelheid berichtgeving omtrent
een attitudeobject, een issue of persoon second level agendasetting / priming = invloed van de media op attributen
van het attitudeobject, de criteria op basis waarvan issues en personen worden beoordeeld priming = psychologisch proces waarbij de aandacht van de media voor
bepaalde aspecten van onderwerpen het geheugen van mensen
71
activeert en waardoor invloed uitgeoefend wordt op het informatieverwerkingsproces en de meningsvorming treedt op wanneer de nieuwsinhoud aan het publiek suggereert om
specifieke issues te gebruiken als criteria voor de evaluatie van regeringshoofden
framing = men gaat ervan uit hoe een issue wordt ter sprake gebracht of gekaderd in het nieuws,kan een belangrijke invloed hebben op hoe het wordt begrepen door het publiek
10.5.2.2. De zwijgspiraal (zie fig 73 pg 244) Neuman: mensen zijn bang voor sociale isolatie en als ze het gevoel hebben dat
ze een minderheidsopvatting hebben, zullen ze bang zijn om deze bekend te maken terugkeer naar het denkbeeld rond machtige media
drie kenmerken van massamedia hun alomtegenwoordigheid de cumulativiteit van de boodschappen in verschillende programma’s en in
de media onderling consonantie op het vlak van de waarden die nieuwsmaker hanteren bij de
productie van het nieuws kritiekpunten:
men doet alsof er één grote opvatting is die steeds dominanter wordt: typisch jaren 70-80 is opdelen in links en rechts
zwijgspiraal is contextafhankelijk zwijgspiraal is een psychologische theorie, het is een hypothese voor het
gedrag van mensen in een bepaalde context, het is best mogelijk dat deze vrees voor sociaal isolement een persoonlijkheidskenmerk is
zwijgspiraal gaat uit van veronderstelling die kloppen op het niveau van een groep, maar mag men dit zomaar extrapoleren naar het maatschappelijk niveau
theorie biedt vele interpretatiemogelijkheden
10.5.2.3. Cultivatietheorie jaren ’60: zowel overheid als onderzoekers veel aandacht voor geweld in de
samenleving, inclusief geweld in de media eerste onderzoek hiernaar over hoeveelheid en aard van het geweld in de
televisiedrama
Uitgangspunten Tv als storyteller, een belangrijke bron van socialisatie
pre-industriële maatschappij: verhalen en mythen die per generatie worden overgedragen met realiteitsdefinities, waarden en normen
geïndustrialiseerde maatschappij: cultuuroverdracht wordt geprofessionaliseerd, geïndustrialiseerd, gecentraliseerd en gespecialiseerd door bv. de media
Tv schetst een homogeen beeld, creëert een schijnwereld televisie geeft bepaalde verklaringen over de realiteit door aan de kijker kijker dient een min of meer homogeen beeld van de realiteit
voorgeschoteld te krijgen adhv analyse van institutionele processen verklaring hoe het commerciële stelsel leidt tot zo’n homogeen aanbod televisie laat slechts een beperkte keuze toe aan een vrijwel
onbeperkt publik
72
Kijkers zijn niet selectief tv wordt aangezet als dagelijks ritueel, het programma op zich maakt
niet zoveel uit Kijkers leren incidenteel
incidenteel leren = leren van elementen die in de realiteit nooit expliciet ter sprake wordt gebracht (vb. uiterlijk van gangsters), treedt vooral op bij zware kijkers (gem 4u of meer per dag TV kijken)
De cultivatie-analyse als onderdeel van het ruimere Culturele Indicatoren-project 3 onderzoeksluiken
Institutional Proces Analysis (communicator)= identificeren van de invloeden op media-inhoud afkomstig van financiers, managers, toeleveranciers, collega’s, concurrenten, experts, maatschappelijke belangengroepen en het publiek
Message System Analysis (inhoud) = analyse van de boodschap staat centraal en kan geanalyseerd worden adhv vier criteria = culturele indicatoren aandacht = hoe vaak komt een boodschap in de media nadruk = wat in de boodschap is belangrijk tendens = welk waardeoordeel spreekt het medium uit structuur = hoe wordt de boodschap in verband gebracht met
andere verschijnselen Cultivation Analysis (effecten)= bestuderen van het cultiverend effect dat
de boodschappen bij het publiek teweegbrengen onderscheid twee type kijkers: zware kijkers ↔ lichte kijkers
De cultivatie-analyse: methode doel: nagaan of verschillen op vlak van attitudes, opinies en handelingen van
lichte en zware kijkers overeenstemmen met hun verschillende kijkpatronen, los van andere sociale, culturele en persoonlijke factoren die de twee types van elkaar onderscheiden 2 soorten surveyvragen first order measures = respondenten maken kwant. schatting van de
graad van voorkomen van dingen second order measures = peilen naar algemene opvattingen,
geloofsovertuigingen over de realiteit resultaten adhv mainstreaming en resonance begrippen
mainstreaming = homogeniserend effect van TV-kijken zware kijkers kleine verschillen met de lichte kijkers
resonance / double dose-effect = alledaagse ervaringen van de kijker zijn congruent met de TV-beelden sterker cultivatie-effect dan bij mainstreaming
De cultivatie-analyse en TV-geweld (fig 74 pg 249) meer dan helft van de personages in prime time-programma’s betrokken bij
één of meer gewelddadige actie itt realiteit waar geweld vaak gepleegd wordt door bekenden, op
televisie vaak door onbekenden meeste geweld in tv-programma’s is op vrouwen, oudere, armen en zwarten sterke blootstelling aan televisiegeweld leidt tot overdreven percepties over
het aantal mensen betrokken bij geweld, net als een aantal andere onjuiste opinies over misdaad en ordehandhaving fear of crime en mean world syndroom wordt hierdoor gecreëerd
73
Kritiek op de cultivatietheorie Operationalisering van de variabelen / vergelijkbaarheid van de resultaten
driedeling van lichte, medium en zware kijken gebaseerd op de mediaan van aantal uren TV kijken en dus verschillend bij elke steekproef Hirsch: nieuwe begrippen met vaste beschrijving van het type kijker:
niet-kijkers lichte kijkers (0-2u) gemiddelde kijkers (2-4u) zware kijkers (4-7u) extreem zware kijkers (>7u)
Kleine, beperkte effecten de gevonden effecten zijn relatief klein en zelfs nog kleiner na controle voor een aantal relevante demografische variabelen vb. leeftijd, opleiding,..
Causaliteit correlatie tussen de mate van tv-blootstelling s geen bewijs voor een
causaal verband, er zou een 3e variabele kunnen zijn of het verband zou omgekeerd kunnen zijn
De veronderstelling van de homogene inhoud en het niet-selectieve publiek Niet-selectief is reeds achterhaald, en het tegendeel is bewezen door
meerdere onderzoekers Pingree & Hawkings: pleiten oor meet gedetailleerde meting van
kijkgedrag, waarbij de blootstelling aan verschillende soorten programmatypes wordt nagegaan
De kwantitatieve inhoudsanalyse als vertrekpunt kwantitatieve gaat ervan uit dat de betekenis duidelijk, manifest en in
het programma vervat zit
10.5.2.4. Mediatheorie (channel theory, media formalism) understanding media – McLuhan : stelling dat het lineaire, op taal gebaseerde
denken plaats ruimt voor een non-lineaire eclectische vorm van denken – bekende uitspraken “The medium is the message/massage” = de nieuwe mediavormen
transformeren de ervaring van onszelf en onze samenleving, deze invloeden zouden machtiger zijn dan de inhouden via bepaalde boodschappen
“Global Village” = nieuwe vorm van sociale organisatie zal ontstaan, wanneer de elektronische media de gehele wereld geleidelijk in één sociaal samenbrengen
“Hot vs cool media”: hot media = gedrukte media ↔ cool media = nieuwe media, TV is cool omdat het ons confronteert met vage beelden die nog persoonlijke invulling vergen↔ krant: hot omdat zij reeds alle informatie bevat en weinig invulling van de lezer vragen
“The content of a new medium is an old medium” = ieder nieuw medium wordt eerst op dezelfde manier gebruikt als het medium dat het opvolgt, de nieuwe mogelijkheden worden niet direct gezien of benut
kritiek op McLuhan neomarxisten: McLuhan is een technologisch determinist, die gelooft dat de
menselijke geschiedenis en ervaring gedetermineerd worden door de mogelijkheden en beperkingen van technologie, ze zien de channel theory als een self-fulfilling prophecy
Kritische ‘cultural studies en de media’
74
geloof dat media er vooral voor zorgen dat dominante sociale elites hun macht kunnen behouden
neomarxisten: massamedia zijn een publieke arena waar culturele oorlogen worden uitgevochten en een dominante of hegemonische cultuur wordt gecreëerd, strijd gedomineerd door de elites British Cultural Studies (jaren ’60) = bestuderen hoe leden van
subgroepen de media gebruikten en toonden aan hoe dit gebruik ertoe leidde dat groepen ideeën ontwikkelden die de dominante elites ondersteunden
10.6. Media-effecten in de nieuwe(re) media omgeving – NIET10.7. Besluit
zie pg. 256