wiki.foso.be · Web viewSamenvatting analyse van mediateksten Soorten analyse Kwantitatieve...

35
Samenvatting analyse van mediateksten Soorten analyse - Kwantitatieve tekstanalyse = uit positivistische onderzoekstraditie - Kwalitatieve tekstanalyse = kleine steekproeven om latente eigenschappen bloot te leggen, focus op (media)tekst als geheel, shift van empirisme (kwantitatief) naar discours (kwalitatief), hand in hand met receptieanalyse, focus op betekenis tekst Kwalitatieve tekstanalyse 1) Retorische analyse/argumentatieanalyse o Manifeste kenmerken centraal (fysiek aanwezige telbare elementen, oppervlakkige taalstructuren) bv. constructie vorm, metafoor, argumentatiestructuur en keuzes o Het ‘hoe’ wordt de tekst gepresenteerd o Gedetailleerd lezen van fragmenten o Onderzoeker competente retoricus o Vorm van inhoudsanalyse Wat is een argument? Hoe kom je van feiten tot een claim? Doel: overtuigen doelgroep, je moet je als retoricus kunnen aanpassen aan je doelpubliek Kenmerken: o Aanname wordt als claim naar voor gebracht, claim is conclusie, je hebt een aantal premissen nodig om tot een conclusie te komen

Transcript of wiki.foso.be · Web viewSamenvatting analyse van mediateksten Soorten analyse Kwantitatieve...

Samenvatting analyse van mediatekstenSoorten analyse- Kwantitatieve tekstanalyse

= uit positivistische onderzoekstraditie- Kwalitatieve tekstanalyse

= kleine steekproeven om latente eigenschappen bloot te leggen, focus op (media)tekst als geheel, shift van empirisme (kwantitatief) naar discours (kwalitatief), hand in hand met receptieanalyse, focus op betekenis tekst

Kwalitatieve tekstanalyse1) Retorische analyse/argumentatieanalyse

o Manifeste kenmerken centraal (fysiek aanwezige telbare elementen, oppervlakkige taalstructuren) bv. constructie vorm, metafoor, argumentatiestructuur en keuzes

o Het ‘hoe’ wordt de tekst gepresenteerdo Gedetailleerd lezen van fragmenteno Onderzoeker competente retoricuso Vorm van inhoudsanalyse

Wat is een argument?Hoe kom je van feiten tot een claim?

Doel: overtuigen doelgroep, je moet je als retoricus kunnen aanpassen aan je doelpubliek

Kenmerken:

o Aanname wordt als claim naar voor gebracht, claim is conclusie, je hebt een aantal premissen nodig om tot een conclusie te komen

o Organisatiestructuur rond de te verdedigen claim (anatomie van het argument), je moet in staat zijn de claim te ontleden

o Aandacht trekken, persoon meenemen in jouw bewering, argument opbouwen

Argumentatietheorie: Artistoteles en ToulminA. Aristoteles’ theorie van redeneren

o Formeel, logisch redeneren van argumenten, excellente statements en deze op het juiste moment uitspreken bij het juiste publiek

Kairos: goed gebruik van tijd, kiezen van het juiste moment Pronesis: common sense gebruiken, je woorden moeten betekenis hebben

en zinvol zijno Argument gelijkwaardig aan redenering erachtero Universele regels/registers in bepalen van logica van het argument, puttend uit

ethos, pathos (emotionele argumenten, je kunnen inleven) en/of logos (logica, ratio, rationeel redeneren)

o Verschillende stadia (= anatomie) Inventio: uitvinding, hieraan ga je je speech ophangen, idee waarop alles

gebaseerd is, een klein aantal grote thema’s waarrond de speech draait Dispositio: geraamte, opbouw, hoe je het brengt, je moet er iets van jezelf

insteken, structuur, toewerken naar een punt, vorm, originaliteit is belangrijk Geheugen: getraind om publiek toe te spreken Voordracht

B. Toulmins argumentatiestructuur

Componenten o Actor: geïnteresseerde partij die gestructureerde mening uito Claim (conclusion): statement dat de structuur bevat en gepresenteerd wordt als de

uitkomst van een argument ondersteund door feiten, het einde, het doel waar men wil komen, ‘so’ aka dus

o Data (fact): feiten/bewijzen (verleden, huidige situatie, actie of opinie)o Warrant: legitimering van gebruik van data via redeneren, garanties of regels

(juridische achtergrond voor de claim), bewijs, biedt kader voor de data, ‘immers’ (brug tussen data en backing)

o Backing: ondersteunen van warrant, geeft nog extra achtergrondo Rebuttal: uitzondering op de regel (ontkracht warrant), vergezelt claim, zijn

tegenargumenten die verlegd wordeno Qualifier (conclusion): vooral een versterker kan de claim verzwakken of versterken

afhankelijk van de context bv. probably the best beer in the worldC. Aanvullende perspectieven

o Volledigheid onderdelen argumenten

o ‘Warrant’ types Substantive: relaties binnen omgeving, in context gesitueerd Motivational: emoties, waarden, normen en motieven, laat mensen op straat

komen Authoritative: betrouwbaarheid, gebaseerd op autoriteit Vergelijken met logos, ethos en pathos

o Semiotiek: er kunnen allerlei stijlfiguren inzittenD. Argumentatieve discours/deliberatieve argumenten (overleg)

o Actieve democratie, obv debat komen tot goede standpunten, leren van elkaar, tolerantie voor elkaars meningen

o Sociaal, gedeeld proces tussen deelnemerso Gericht op beïnvloeden van elkaars meningen, werkt alleen als dns toelaten om

overtuigd te wordeno Standaard nodig, een field om argumentatie uit op te bouwen, om kwaliteit van

argumentatie te metenE. Tijdsspanne retorische argumentatie

o Forensic arguments: gerecht: acties die voorbij zijn bv. een misdaado Epideitic arguments: ceremonie = bv. afscheidsspeech: iemand verheerlijken en

enkel de goede elementen benadrukken (bijna nooit negatief)o Deliberatief: debat: discussie en via sterke argumenten de anderen overtuigen,

vrijheid van expressie, nu en ruim met elkaar in debat gaanF. Overtuigingsstrategieën

o Persoonlijk karakter van de spreker (charisma, je hebt het of je hebt het niet): ethos Autoriteit Geloofwaardigheid

o Publiek in een bepaald ‘frame of mind’ plaatsen (pathos) Emotie: medelijden, angst… Werkt kalmerend Publiek staat meer open voor wat de spreker te zeggen heeft

o Bewijs aanleveren in de tekst zelf (logos)G. Redelijkheid

= zeer belangrijk in argumentatieo Normatief aspect nodigo Rede/ratio nodig

‘Burden of proof rule’: aantoonbaar bewijs, liefst repliceerbaar, wantrouwig zijn tot het bewezen is, argument toetsen aan bewijzen

Relevantie, logische gevolgtrekking die wordt gemaakt obv aangeleverde argumenten

Validiteit, zijn de argumenten adequaat, geldigheid Logica in argumenten

H. Denkfouten/misleidingo Misbruik van autoriteit bv. irrelevante expertiseo Emoties opwekken om lezer te manipuleren

Angst aanjagen (gebaseerd op overdrijving)

Sentimentele appeals bv. overdrijving in oproepen angst, doet iets met mens Bandwagon fallacy = dat je bepaalde zaken die bij sommige mensen in de

samenleving gelden veralgemeent naar de hele samenleving, onverantwoorde veralgemening, de gedachte dat de mening van de meerderheid voor iedereen geldt

Gebruik van ogenschijnlijke populariteit van publieke perceptie om ons te overtuigen dat wat het publiek denkt ook de werkelijkheid is

Red harring = mensen op het verkeerde been zetten, fundamenteel foute bewering, bewust een foute argumentatie doen

Elaboration Likelihood Model

Centrale vs perifere routeBv. je wil een auto kopen:

- Perifeer: niet veel nadenken bijvoorbeeld dezelfde auto kopen als idool, leidt minder snel tot blijvende veranderingen, vaker van korte duur

- Centraal: opzoekwerk doen, welke auto past het best bij mij, van lange duur, doordachte beslissingen

Cronkhites persuatieparadigma (inductief)

o Inductie: overtuiging via bestaande acceptatieso Geïnspireerd op consistentietheorie (Festinger): claim wordt opgesplitst

Je neemt A aan, indien je A aanneemt, dien je B ook aan te nemen anders ben je niet consequent

o Motivatieobject (bv. gilette zorgt voor de gladde huid die men wil) en persuatieobject (bv. het mesje van gilette dat daarvoor zorgt)

Relationeel of niet relationeel Tekenrelatie tussen waarde (signifié) en product (signifiant): iets wat men wil

koppelen aan het paradigma

Gecombineerd Crockhite-Toulmin model

Hard sell en soft sell als positioneringsstrategieën

Reclame in historisch perspectief: vermeerdering van soft sell

Leiss: diepgaande verandering/evolutie

o Reclame is bemiddelaar bij getuige van sociale veranderingen (hierdoor komen andere strategieen en argumentaties naar boven)

o Verschuiving moderniteit naar postmoderniteit (identiteit wordt gebricoleerd) koppeling leggen tussen tijdperk en aard van het gekozen argument

o Hard sell geleidelijk plaats gemaakt voor soft sellProduct- informatie: hard sell, producten zijn symbolen voor wie we zijnPersonalisering: wat kan ik met het product? Kan ik er gelukkiger van worden? narcisme…

Verschil in keuzeargumenten:o Hard sell: gesloten tekstopbouw, low-self monitorspersoonlijkheidsstructuuro Soft sell: open tekstopbouw, high-self monitorspersoonlijkheidsstructuuro Resonantietheorie (Schwartz): boodschap dient een resonantie (weerklank) te zijn

van wat er bij de consument leefto Verschuiving van product naar ontvanger

ConsumentencultuurModernisme postmodernisme

Eerst: nadruk op product, iedereen is consument, veel arbeiders, product was middel om status en identiteit uit te drukken

Nu: nadruk op de consument, die staat centraal, persoonlijkere producten, consumptie belangrijkste manier van uitdrukken identiteit, dit wordt gecreëerd, geluk centraal

Van idolatrie naar totemisme2) Idolatrie: product-info (wat doet dit product?)

a. Reclame expliciet, zichtbaar, socialiserend en educatiefb. Nadruk op het object en functies

3) Iconologie: producten als symbolen (wat betekent het gebruik van het product?)a. Resoneren, testimonals, (on)bewuste verlangens consumentb. Nadruk op sociale waarden consument (status, glamour, geluk)c. Qua tekst gebruik van metafoor (mechanisme van substitutie, condensatie)

4) Narcisme: personalisering (hoe kan ik dmv consumptie gelukkiger worden?)a. Therapeutisch ethosb. Qua tekst gebruik van metonymie (mechanisme van continguiteit, verschuiving,

pars pro toto…)5) Totemisme: lifestyle-segmentatie (tot welke groep behoor ik dmv dit product?)

a. Qua tekst: gebruik van zowel metonymie (verschuiving, verwantschap) als metafoor (condensatie, substitutie, symbool)

2)Narratieve analyse o Beschrijving (formele) verhaallijnen, het heeft een context,

landschap, figuren etc. voorgrond en achtergrond belangrijko Personages als drager van het verhaal, ze bepalen het verhaalo Reconstructie van narratieve compositie (chronologie doorbreken)o Onderzoeker als competente lezer van verhaallijnen

De media als storytellers: het nieuwsR. Barthes: 5 codes om het genre te bepalen

o Actie (thriller): donkere kleuren, scherpe muzieko Semantisch: tekensystemen (goede en slechte personages, door ervaring met teksten

kan je adhv semiotiek gebeurtenissen voorspellen)o Enigmatisch/hermeneutisch: sleutel die leidt tot de oplossing van het verhaal,

opdracht tot een goed einde brengeno Referentieel/cultureel: soaps in Amerika anders dan in Bollywood, hebben andere

thema’s, er zijn kenmerken/codes die leiden tot een specifieke categorie van mediatekst

o Symbolisch/esthetisch: dingen die typisch zijn voor bepaalde films

V. Propp: Verhalen met archetypische kenmerken

o Heldo Objecto Gever (leiden tot het object)o Begunstigdeo Helpero Misdadiger

Deze kenmerken komen overal ter wereld terug in verhalen

Narratieve analyse van nieuwso Nieuws is niet alledaags, soms herhalingen, extraordinairo Marco- en superstructurele eigenschappen (T. Van Dijk: tekstwetenschappen,

kritische discoursanalyse) eigenschappen waaraan je een nieuwstekst herkento Link tussen productie en perceptie van nieuwso Nieuwsitem = een narratief: info over handeling van personen met begin, midden en

eind + wordt steeds korter Type 1: ‘hero plot’, kan ook over een anti-hero gaan Type 2: chronicle: chronologisch, hoe is iets begonnen, vergelijken met

trechter, belangrijkste eerst, daarna gedetailleerde uitwerking storyo Taxonomie van het nieuws: structuur, skelet van het nieuws (opeenvolging)

Probleem: wanneer alle verkeersdoden na elkaar komen, komt dit slechter over bij publiek (moeilijker om te onthouden, verwarrend voor de aandacht van de luisteraar), effectiever: clusteren, spreiden, dynamiek, maar wel logisch voor de nieuwsmaker/kijker door de taxonomie (stukken horen samen door hun inhoud)

4 types van structurele nieuwsvormen:1) Ontwikkeling A-B-C: (chrono)logische volgorde van oorzaak, gebeurtenis en

gevolg2) Maakt gebruik van de code van narratieve ontwikkeling, met ruimte voor

afwijking, sequentieel, hangt af van de belangrijke aspecten (knippen)3) Hermeneutische code: probleem- oplossing4) Traditionele format: info rond centrale punt geordend (hero plot) Narratief gaat om meer dan begin, midden en eind, het gaat om de relationele

verbanden tussen actoren en gebeurtenissen/feiten + actoren kunnen plaatsen in een verhaal

Verschilt naargelang cultuur, tijd Narratieve analyse maakt gebruik van concepten & methoden uit linguïstische &

literaire narratologie

Story vs discourseo Verhaal altijd discourse, maar niet altijd andersom want het moet verteld worden

(stories only exist as discursively told)o Gebeurtenis gaat altijd vooraf aan ‘narrative’o Nieuws: re-constructie van gebeurtenissen, ontledingo Story-specifieke vorm van discours (‘story grammar(s)’) taxonomie, er zit een

grammatica aano Journalisten geven zin aan serie gebeurtenissen (door opleiding en chronicle zal het

verhaal bij verschillende journalisten redelijk gelijklopend zijn)o ‘Narrative’ moet geparafraseerd kunnen worden in een verhaalvormo Theorie van de tekst – parallel met theorie van de ‘reader’

Narratief analytisch model- Binnen kader:

nieuwstekst/verhaal en de verhoudingen binnen de nieuwstekst, hierarchieen, samen voorkomen van issues en personen/landen, verbanden leggen

- Buiten kader: journalisten, freelancers, realiteit

Hoogste niveau = nieuwsgenre: implied author – implied reader

Middelste niveau = presentatiestrategieën: narrator – narratee

Laagste niveau = materiaal: discourses of actors analyse

Narrator’s discourseNews angle = interveniërend, je kiest een insteek om je verhaal te vertellen, welke frame, invalshoek van waaruit je de feiten bekijkt

Linking discourse van de journalist: samenvattende statements, achtergronden, actoren aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de informatie

De media als storytellers: sitcomsSitcom = een gemakkelijk verhaal, alles op dezelfde locatie(s), iedereen kent iedereen, altijd mogelijk terug in te springen al heb je al lang niet meer gekeken, gebaseerd op sterke vrouwen… bv. friends

Tv en samenlevingo Gaan regelmatig over waarden en normen, taboes komen aan bod om ze

bespreekbaar te makeno ‘Media als message system’: media brengen boodschappen met zich mee, media

tonen waarover men praat, wat er speelt in de maatschappijo Bepaald perspectief op de werkelijkheid domineert bv. genderrolleno TV als storyteller

4 niveaus in boodschappen op TV (Gerbner)/wow-analyse1) Existence : waarover gaat het, thema’s? (grote thema’s als liefde, geld…)2) Priorities : levenslessen, welke thema’s komen het meest aan bod?3) Values : elk personage heeft verschillende facetten, eigen waardepatroon4) Relationships : hiërarchie, relaties tussen de verschillende actoren en issues

Beperking: abstracte opvatting van storytelling op systeemniveau

Media als storytellers: genderstereotypen- "Every country's television system reflects the historical, political, social, economic, and

cultural contexts within which it has developed."- Verschillen in gendergelijkheid tussen Nederland en VS- Verschillen tussen open en gesloten genre: het heeft te maken met de mate waarin

personages veranderen, sitcoms en nieuws veel geslotener dan films, ze blijven binnen format, weinig creativiteit

- Toename in gendergelijkheid en seksuele oriëntatie in de Nederlandse samenleving (wordt dit gereflecteerd in de prime time televisie?)

Genderverschillen in en tussen Nederlandse en Amerikaanse fictieprogramma’s

o Voorkomen: zowel in VS als in Nederland meer mannen (40-60) onevenwicht, vooral in leeftijdsgroep 30-64, VS significant verschil in Nederland niet

o Leeftijd: weinig plaats voor kinderen en ouderen in fictieprogramma’so Weinig LGBTQ in soaps, sterke dominantie heteroseksuele relatieso Jobs: vrouwen vaker huishoudelijke takeno Amerikaanse programma’s op Nederlandse televisiezenders zijn meer gender

stereotyperend dan Nederlandse programma’so Nederlandse televisiefictie vormt geen weerspiegeling van de toenemende

gendergelijkheid in de samenleving Televisie dus geen spiegel van de samenleving, maar er zijn wel al verbeteringen

Veranderingeno Longitudinaal: meer vrouwen (30-64) maar nog steeds evenveel mannen,

discrepantie tussen mannen en vrouwen wordt kleiner

Media als storytellers: demografische diversiteit in het nieuws- Nieuws wordt vooral beluisterd op de radio- Mensen herkennen zich graag in de media, zo niet, haken ze sneller af representatie van

etnisch-culturele minderheden belangrijke tool in integratieproces- Nieuwsmedia moderne in stand houders van groepsclassificaties: personen met

machtsfunctie makkelijker toegang tot media en zo meebepalen wat belangrijk is in de sl

Resultaten: o Jongeren en ouderen ondervertegenwoordigd t.o.v. realiteit (H1 bevestigd)

Kwaliteitskranten meer ouderen Publiekskranten meer jongeren

o Mannen met meer dan 30% oververtegenwoordigd t.o.v. realiteit (H2 bevestigd) Kwaliteitskranten meer vrouwen

o Etnisch-culturele minderheid niet ondervertegenwoordigd als actor, wel als nieuwsbron t.o.v. realiteit (H3)

Publiekskranten meer etnisch-culturele minderheden De dominantie, discrepantie, geen demografische diversiteit, vooral

gedomineerd door blanke volwassen mannen

Story = niet enkel wat we zien en horen: het is de som van alle gebeurtenissen die expliciet gepresenteerd zijn aan ons, evenals die die we veronderstellen

Plot = het refereert naar alles wat ons gepresenteerd wordt en in de volgorde van presentatie, met inbegrip van alles wat we meenemen uit onze kennis en ervaring van de echte wereld of de ‘diegese’

3)Discoursanalyse o Onderwerpen in mediateksten beschrijven aan de hand van

manifeste en latente kenmerken van taalgebruik, woordkeuzeo Consistentie en verbinden van woorden aan thema –analyse van

inhoudo Goede taalkennis nodigo Representatie typereno Onderzoeker competente taalgebruiker

Discoursanalyse: definitieDiscoursanalyse omvat een nauwgezet onderzoek van de tekst, inclusief visuele beeldspraak en geluid alsmede gesproken of geschreven taal. Het gaat over zowel de vorm van de tekst als het gebruik ervan in sociale context, de constructie, distributie en ontvangst ervan. Het heeft tot doel de betekenissen en sociale betekenis van de tekst te begrijpen en te verduidelijken.

- Een sociale interactie tussen mensen in de sociale werkelijkheid- Een sociale constructie van de werkelijkheid, een vorm van kennis (Foucault)

2 benaderingen- Ten eerste zijn er mensen die het discours definiëren als een specifieke eenheid van taal,

'boven' (groter of meer uitgebreid dan) de zin, zoeken naar patronen- "De eerste definitie van discours is niet helemaal adequaat: het mist of onderschat de sociale

ideeën die de manier waarop we omgaan en kennis interpreteren, bepalen.o focus op het sociale aspect van begripo functionalistische definitie van discourso studieverspreiding als 'taal in gebruik': wat en hoe taal communiceert wanneer het

doelbewust wordt gebruikt in bepaalde instanties en contexten.

Discoursanalist: wil analyseren, interpreteren en verklaren

Kritische discoursanalist: idem maar wil de wereld veranderen, hebben een doel, activisten

Overeenkomst = (social) constructionism/constructivism:

- Kritische houding tov tekst en wereld- Begrip van de wereld is relatief, historisch en cultureel bepaald- Kennis steunt op sociale processen- Relatie tussen ‘kennis’ en ‘actie/praktijken’ onderzoeken

Theoretische tradities1) Kritische linguïstiek/taalstudies, sociale semiotiek (Fowler en Fairclough) = kennis van taal2) Speech-act theory, ethnomethodology (Garfinkel), conversation analysis (Sacks),

intergroepsteksten, alledaagse conversaties3) Poststructuralisme (bv Foucault) deconstructie van teksten

Geen eenduidige definitie van de discoursanalyse

Analyse van ‘talk en tekst’- Discours zelf: inhoud en organisatie van teksten

- Taal als onderdeel van constructie en taal als constructie: hoe is de tekst tot stand gekomen- Discours als functie / Actievorm / Taal in gebruik

o Belang interpretatieve context bv. ‘mijn auto is stuk’- Retorische organisatie van discours: linguïstiek als belangrijkste voedingsbodem

Fairclough: een analyse van teksten zoals ze zijn ingebed in, en betrekking hebben op sociale omstandigheden van productie en consumptie

- De discourse practice-dimensie van de communicatieve gebeurtenis omvat verschillende aspecten van de processen van tekstproductie en tekstconsumptie. Sommige van deze hebben een meer institutioneel karakter (bijvoorbeeld de redactionele procedures van de Independent in vergelijking met The Times), terwijl anderen discourse-processen zijn in een engere zin (het 'decoderen' van teksten door de lezer / kijker). "

- Niet enkel tekst, maar ook context zeer belangrijk- Hoe worden teksten begrepen/geïnterpreteerd, receptie

Werkwijze- Transcriptie = “the sheer messiness of speech”, veel messy data

o Arbeidsintensiefo Intonatie, nadruk, stiltes, overlap …o Analytische notities => inzicht, je moet er systematiek/structuur in vinden

- Sceptisch lezeno Feitelijke details, fragmenten tegenstellingeno Geen algemeen idee, dus toch afstand nemen van je subject

- Codereno Organiseren in categorieën o Op zoek naar een (culturele) constructie, structureren

- Analyseren van discourso Patronen zoeken in je data (verschillen en overeenkomsten)o Significantie van stiltes (betekent voor socioloog iets anders dan voor linguïst)

Generaliseren niet mogelijk

Betrouwbaarheid en validiteit: systematisch, je onderzoekt wat je moet onderzoeken

Representativiteit minder belangrijk dan inhoud

Kritische Discoursanalyse (CDA): definitie= hetzelfde als discoursanalyse, maar onderzoeker is activist, hij gaat gericht op zoek naar een bepaalde boodschap, bewijzen zoeken voor bepaalde meningen

Woods en Kruger: het is een sociale analyse omdat het activisten zijn, ze willen iets veranderen, het moet taalanalyse linken aan sociale analyse

Titscher: Met name stelt het CDA dat discours een rol speelt bij het produceren en reproduceren van sociale ongelijkheden. Als reactie hierop tracht CDA een effect te hebben op sociale praktijken en sociale relaties, met name op relaties van machteloosheid, dominantie, vooroordelen en / of discriminatie, op zoek gaan naar wat de meerderheid over de minderheid zegt

6 algemene principes- Gaat altijd over sociale/maatschappelijke problemen

- Machtsrelaties en de ideologie die erachter zit- Samenleving en cultuur - Taalgebruik kan ideologisch zijn- Rekening houden met de historische context- Interpretaties brengen en verklaringen voor een bepaald discours proberen te geven

4 thema’s- Het geconstitueerde en reconstruerende karakter van discours- Machts- en sociale relaties- Ideologie - Hegemonie: common sense, allesoverkoepelende centrale idee, kerngedachte

GUMG (Hall, Altusser): analyse van constructie van publieke kennis adhv rol van (nieuws)media (sleutelrol & bias) bias is een bepaalde hoek die je kiest, vooroordeel vs diversiteit, meerstemmigheid

Fairclough: grammaticale, lexicale kenmerken van tekst en categorisering volgens modaliteiten (bijv. commitments, statements, identification)

Van Dijk: belang van ‘agency’, ‘in’ of ‘out’-group, overstijgt ‘lexicale’ analyse van woorden/teksten, focus op dragers van ideologie

Allebei: Tekst-gecentreerd onderzoek ↔ Philo: geïntegreerde visie (productie, interpretatie & receptie)

Focus op sociale contextCritical Discourse Analysts:

- Bied interpretaties van de betekenissen van teksten aan in plaats van alleen tekstuele kenmerken te kwantificeren en daaruit betekenis te ontlenen;

- Situeer wat er is geschreven of gezegd in de context waarin het voorkomt, in plaats van alleen patronen of regelmatigheden in teksten samen te vatten;

- Beweren dat tekstuele betekenis wordt geconstrueerd door een interactie tussen producenten, tekst en consument, in plaats van eenvoudigweg op dezelfde manier door alle lezers op de pagina te worden 'afgelezen'.

Fairclough:

- Focus op de analyse van relaties tussen concreet taalgebruik en de bredere sociaal-culturele structuren.

- Analyse volgens drie dimensies: elke discursieve gebeurtenis is tegelijkertijd tekst, discursieve praktijk (inclusief de productie en interpretatie van teksten) en sociale praktijk.

Social practices (Fairclough, 1995):

- Het CDA moet een analyse omvatten van de 'sociaal-culturele praktijk' van de tekst of 'de sociale en culturele gang van zaken' waar de communicatieve gebeurtenis deel van uitmaakt '.

Vb. We kunnen ons afvragen wat deze tekst zegt over de maatschappij waarin hij is geproduceerd en de maatschappij waarvoor hij is geproduceerd? Welke invloed of impact denken we dat de tekst kan hebben op sociale relaties? Zal het helpen om

ongelijkheden en / of andere ongewenste sociale praktijken voort te zetten, of helpt het om ze af te breken?

Analyse behoudt de details van zowel tekstuele analyse als discoursanalyse, maar nu worden deze inzichten uitgebreid en bekeken in relatie tot de bredere samenleving.

Interculturele communicatie: Hofstede: 4 dimensies op macroniveau:- Individualisme – Collectivisme- Machtsafstand- Onzekerheidsvermijding- Masculiene – Feminiene (zorgendere) culturen/samenlevingen- 5e dimensie later toegevoegd – Tijdsaspect (meer tijd/geduld, Westen wil alles snel)

4)Structureel semiotische analyse o Focus op betekenissen, associaties, eigenschappeno Onderliggende structuren, latente betekenissen en

betekenisverlening via tekens, codes en binaire tegenstellingeno Interpretatie via theorieo Maatschappelijke culturele thema’so Onderzoeker competent lid van de cultuur (kent mythes)o Tekens zelf, codes en systemen waarin tekens zijn gestructureerd

en cultuur waarin de tekens en codes opereren

Processchool vs. semiotiekProcesschool: communicatie als doorgeefluik van boodschappen (hoe zenders verpakken en coderen en hoe ontvangers decoderen) lineair, niet meer aandacht aan de tekst, dan aan andere fasen in het communicatieproces, ontvanger eerder passief

Structureel semiotische school: communicatie als productie en uitwisseling van boodschappen, gaat om boodschap en onderliggende aspecten ervan, werking tussen context en cultuur, je hebt altijd kennis en bagage nodig, focus op tekst, voorkeur aan term lezer omdat het een grotere mate van activiteit impliceert, lezen is iets wat we leren en wordt dus bepaald door de culturele ervaring van de lezer

Modellen van communicatie1) Shannon en Weaver (lineair model)

concentreren zich op het- technische niveau- semiotische niveau- psychologisch niveau

probleemniveaus:- technisch hoe accuraat

tekens overgebracht?- semantisch tekens gewenste

betekenis?

- effectief gewenst gedrag?Redundantie = er worden dingen herhaald, op een andere manier dingen opnieuw zeggen, hoge voorspelbaarheid, lage informatiewaarde, weinig verrassingseffect

Entropie = maat voor wanorde in een systeem, lage voorspelbaarheid, wel verrassingselement, hoge informatiewaarde

2) Model van Lasswell (procesmodel)

3) ABX-model van Newcomb (lineair en procesmodel)

Semiotische modellen van FiskeIcoon: verwijst naar een gelijkenis met iets in de wereld, echte ding in de werkelijkheid

Symbool: er komt een betekenis bij, aanname en kennis, je hebt een archetype in je hoofd, veel varianten

Index: op basis van causaliteit en gevolg, wijst naar iets in de nabijheid, verhouding van het teken en iets in de werkelijkheid

Tekens kunnen verschillende betekenissen hebben in verschillende culturen en contexten

boodschap= constructie van tekens die via interactie met ontvangers betekenis krijgt, een element van een gestructureerde samenhang

lezen = proces van ontdekken van betekenissen die ontstaan wanneer de lezer met de tekst negotieert, dit vindt plaats wanneer de lezer aspecten vanuit zijn culturele ervaring laat inwerken op codes en tekens die de tekst vormen

Wat invloed op betekenis?

- Referent: realiteit, wereld buiten de tekst, woorden refereren naar de werkelijkheid- Producent en lezer- Boodschap en tekst

Alle communicatie draait om codes en tekens:

- Tekens = artefacten of handelingen die verwijzen naar iets anders dan zichzelf, ze zijn betekenisverlenende concepten bv chinese tekens

- Codes = vormen de systemen waarmee tekens worden georganiseerd en hoe tekens zich tot elkaar verhouden bv (in)formeel taalgebruik

- Taal = een systeem van tekens

Model Jackobson: soort spiegel, bouwstenen en functiesDe 6 bouwstenen van communicatie

geen pijlen!

Ontvanger wordt niet gebruikt omdat dit te passief is

De 6 functies van communicatie

- Emotive- Referentieel: referentie naar de wereld- Poetisch: talige functie, bepaalde

eigenschappen van een boodschap- Phatisch: elementen met de taal, contact

leggen met de andere kant- Metalinguistisch: codes die je gebruikt

bv. AN, dialect, slang…- Conatieve: welke emotie wil je bereiken

3 betekenissystemen

1) F. de Saussure

2) C. PierceHij vertrekt vanuit de werkelijkheid en hoe je vanuit dat aspect dingen kan verwoorden, je kan iets horen dat je niet begrijpt waarbij je geen associaties hebt, de bedoeling is dat je het op de juiste manier vertaalt etc.

3) Ogden en RichardIdeeën omzetten tot een bepaald symbool, het woord heeft een bepaalde betekenis en het verwijst naar de werkelijkheid

- Ideeën (thought of reference)- Woord (symbol) - Wereld (referent)

Syntagme = een zin waarin men de woorden in een bepaalde volgorde aan elkaar rijgt

5)Interpretatieve analyse o Inhoud typeren centraalo Doelt op theorievormingo Formuleren van ‘types’ of ‘conceptuele categorieën’o Soms gericht op reconstructie van groepsperspectieven kenmerken

(sub)cultuuro Onderzoeker competente observator

6 fasen van interpretatief onderzoek1) Voorbereiding: conceptuele achtergrond2) Verkenning: inventarisatie, selecteren, welke media gebruiken?3) Ontwikkeling: instrument ontwerpen (systematiek)4) Toepassing: registreren, onderzoek doen, categoriseren5) Integratie: conclusies trekken, 1 geheel van maken (koppelen aan

bestaande theorieën nieuwe inzichten), zoeken naar ordening en structuur in de gegevens

6) Rapportage: resultaten, controle op betrouwbaarheid en geldigheid (validiteit), repliceerbaarheid (herhaalbaarheid)

6)Nieuwsframe-analyse

= kader, perspectief van waaruit de tekst geschreven is, wat is het frame, bekijken vanuit de

lezer (publiek) of vanuit de maker (journalist, schrijver)

3 benaderingen van nieuwsframe-onderzoek1) Communicator : hoe evolueren frames in de hoofden van journalisten? 2) Publiek discours/sociale beweging : welke sociale actoren krijgen hun frames in de media?

Wie krijgt het woord?3) Media-effecten : hoe beïnvloeden deze frames de attitudes, emoties en beslissingen van

mediagebruikers?

Terminologie- Agenda setting theorie: de media-agenda bepaalt wat mensen denken en waarover ze praten

(first-order agendasetting)- Second order agendasetting: attribute setting: de media bepaalt wat mensen over iets

moeten denken, hoe mensen daarover denken, hoe bepalen media (en keuzes die de media maken) de wijze waarop mensen denken, het is een wisselwerking, mensen zijn geen tabula rasa, ze hebben al vooroordelen en kennis

- Cognitief frame: verwijst naar verschillende objecten, actoren, issues en de relatie tussen deze toegekende attributies (bv. Dutroux, pedofiel, crimineel) de manier waarop een persoon wordt afgebeeld/geframed in de media iemand die zegt wat veel mensen denken krijgt veel stemmen, mensen voelen zich gehoord, bevestiging van gedachten, een consistente bundel van schemata (we zij binair, we nemen beslissingen, laten ons leiden door intuïtie, we maken (on) bewust keuzes…) iets wat uit een tekst/discours komt en in verband staat met andere discours (=intertekstualiteit), je beoordeelt, evalueert een tekst mede op basis van vroegere kennis, evaluaties etc, dat beïnvloedt de informatieverwerking

Generische vs issue specifieke framesGenerische: kan je op gelijk welk thema toepassen, algemene frames

Issue specifieke frames: meestal uit kwalitatief onderzoek, naarmate ze kennis nemen over het onderzoek, inductief kijken (naarmate je vordert in het materiaal) wat de frames zijn, ze borrelen uit de tekst, je kan ze niet toepassen op allerlei thema’s, kan maar voor 1 onderwerp gebruikt worden

Framing = benadrukt bepaalde objecten en relaties, past bepaalde standaarden/attributen op objecten toe

Hoe komt een frame tot stand?

Condities voor schema-activatie- Beschikbaarheid- Toegankelijkheid- Toepasbaarheid: ‘fitting’

Types van framingeffecten

Aanbevelingen voor onderzoeksdesigns- Integreren van publiek discours en theorieën over sociale bewegingen (macroniveau) met

framing-effecten (microniveau)- Karakteristieken nieuwsverslaggeving gedetailleerder beschouwen- Meer aandacht voor visuele frames

Framing en discoursFramingGamson en Modigliani: framing = een interpretatief pakket dat bestaat uit verschillende componenten, via allerlei middelen een bepaald gezichtspunt over een bepaalde persoon creëren, vanuit welk perspectief?

Entman: framen is een selectie, het is een selectieve attentie, je keuze gaat dingen op de voor- en achtergrond plaatsen

5 generische frames1) Conflictframe: dingen die tegenover elkaar staan2) Human interest frame: het menselijke verhaal, richten op de individuen3) (Economische) gevolgen frame: framen gebeurtenis vanuit de gevolgen ervan4) Moraliteitsframe: wie is juist/fout?5) Verantwoordelijkheidsframe

Discours= dominante ideologie (culturele studies) over Europa

4 bouwstenen (cultuur, in- en uitsluiting, tijd, ruimte) Melucci- In- en uitsluitingdiscours - Ontwikkelingsdiscours, dynamiek- Cultureel discours - Machtsdiscours

Pim fortuyn- Periode 1: 1 januari 2001- 6 maart 2002, relatief vroege periode in zijn carrière, laatste

maand als leider Leefbaar Nederland en eerste maand als politiek leider van eigen partij (LPF)- Periode 2: 7 maart 2002 tot de moord, omhelst verrassende opgang in peilingen en vijandige

acties van zowel de politiek als de media tav Fortuyn als serieuze politieke actor, bedreiging- Periode 3: 6 mei 2002 tot de landelijke verkiezingen op 15 mei 2002, deze periode omvat de

begrafenis, arrestatie moordenaar en speculaties over zijn motieven

Selectie resultaten- Geen artikelen met combinatie Pim Fortuyn en extreemrechts (geen overlap)- De Volkskrant veel meer aandacht (› n) en > frames (alle) dan De Telegraaf (voor beide

thema’s) – cf. Latitude of rejection (Petty & Cacioppo)- Artikelen journalisten < framing (n.s. HI & CF)- Achtergrondartikelen > framing (n.s. CF)- > framing extreemrechts dan Pim Fortuyn- Periode voor en na moord: < framing na moord (behalve HI en MF, n.s. voor beide)

Beide kranten leveren een verschillend beeld op:

- Periode 1: veel hogere framing in De Volkskrant dan in De Telegraaf.

- Periode 2: significante daling voor De Volkskrant & significante verhoging voor De Telegraaf.

- D.w.z. graduele erkenning van Pim Fortuyn als serieuze politieke actor.

- Voor De Volkskrant betekende dit ‘wat gas terug nemen’; voor De Telegraaf was dat ‘afstappen van eerder neutrale, afstandelijke berichtgeving’.

- Periode 3: in beide kranten significante daling in framing als reactie na de shock. De Volkskrant geen onderscheid in framing tussen extreemrechts en Pim Fortuyn (zelfde patroon) M.a.w. Pim Fortuyn was extreemrechts voor De Volkskrant.

Eurocrisis- Oorzaak- Slachtoffer- Oplossing- Gevolg van de maatregel

Verschillen van framing tussen Vlaanderen en Nederland

De verschillende frame-elementen vormen samen 1 frame en bepalen de beeldvorming over de Eurocrisis

Grounded Theory= inductieve onderzoeksbenadering, vertrekt theorieloos, theorie proberen te vinden vanuit bepaalde data, bestaat uit categorieën en hun theoretische betekenisvolle eigenschappen en hypothesen, structuur en hiërarchie, zorgvuldig coderen van data, 2 doelstellingen: oude theorieën weerleggen en nieuwe theorieën naar voren brengen

3 types van coderen1) Open coding

= ontwikkeling van eerste concepten en dimensies

A. Concepteno Conceptuele codes (= in-vivo codes, 1e codes) worden toegepast op de data, termen

die gehanteerd worden door onderzoeksparticipanten, laten toe om direct toegang en inzicht te krijgen in de percepties van de onderzoeksparticipant

o Resultaat: lijst van concepten die in een volgende fase in categorieën kunnen worden samengevat

B. Categorieën o Categorie = classificatie van concepten (hebben eigenschappen, dimensies en

subcategorieen) o Classificatie gebeurt wanneer concepten met elkaar vergeleken worden en ze naar

hetzelfde fenomeen blijken te verwijzen

2) Axial coding= geavanceerde codeertechniek, volgend op open coding, wel hiërarchieën, relaties, hiërarchische samenhangsvisie, (in)directe verbanden leggen)

o Doel: organiseren van open coding categorieën op basis van connecties tussen verschillende categorieën, hiërarchie aanbrengen in de codes zo tot meer en betere inzichten komen

Verschuiving naar een meer abstract niveauo Methode: analyseren van connecties van specifieke categorieën op basis van 6

factoren: fenomenen, causale condities, context, interveniërende condities, actiestrategieën en gevolgen

3) Selective coding= proces of choosing a core category’, inzoomen, vanuit hoofdcategorie en dan verder indiepen, anderen aan koppelen

o Integreren van voorgaand analytisch werko Patronen en modellen ontdekken (door indeling van data in groepen)o Focus op construeren van een ‘analysis theory’

Kritiek op Grounded TheoryHet verschilt van de kwalitatieve analysestrategieën op 2 manieren:

- Het is niet gelimiteerd tot het louter beschrijven van data- Het is niet gelimiteerd tot het exploreren en genereren van theorieën, maar ook het testen

ervan

Probleem:

- Analysemethode is vaag en onduidelijk: hoe gelijktijdig een theorie generen én evalueren?- Het genereren van theorieen is geen exact proces- Biedt enkel een aantal richtlijnen en hulpmiddelen voor het codeerproces (soort toolkit)

Tabloidisering= meer zucht voor sensatie en verkorting, (niet teveel nuance, achtergronden, oorzaken etc.), een degradatie van hard nieuws een opwaardering van seks, schandaal en infotainment (toename zacht nieuws), alles waar de emotie wint van de ratio valt onder tabloidisering, algemene afname van journalistieke standaarden

Esser: het is een proces, je moet het zien als in een evolutie/ontwikkelingsperspectief, het is geen momentopname, ‘besmetting’ van kwaliteitspers met media-agenda van populaire tabloids, internationaal gezien geen uniform proces, studie vraagt om multidimensionele (kwali- en kwantitatief), crossnationale, flexibele benadering op lange termijn

Gevolgen- Verschuiving richting sensatie, emotie en schandalen- VK: toename woord ‘sleaze’: corruptie en onconventioneel gedrag van politici in termen van

seksuele normen en afname politiek vertrouwen- Duitsland: toename schandalen, politici mogelijke bedreiging voor democratie

Media als manipulatie: Marxisme en ideologieMarxisme: conflictmodel, verschil tussen arbeiders en elite, armeren worden armer en rijken worden rijker (bourgoise vs proletariaat), geloofde in een revolutie waarbij het proletariaat in opstand komt en iedereen uiteindelijk gelijk behandeld wordt = communisme

- Analyse waarin rol van de media in de sociale reproductie van de status quo centraal staat- Sterkte: hermeneutisch aspect van mediaboodschap; link tussen media-eigendom en

culturele inhoud van mediaproductie; link met publiek- Zwakte: buiten invloed van klasse geen aandacht voor andere factoren (bv.etniciteit/gender

die ook ongelijkheid in samenleving aantonen)

Ideologie: Marx, Gramsci en Althusser

- Marx: Dominante ideologie: geen communicatie, parameters ideologie opgesteld door de bovenbouw

- Gramsci: Dominante ideologie wordt hegemonie: er wordt gecommuniceerd, mogelijkheid tot mobilisatie

o Common sense: cement die de samenleving samenhoudt wordt gedeeld om hegemonie te kunnen onderhouden, een soort gemene deler

o Bemiddeling door intellectuelen, brengen beslissingen van overheid naar het volk- Althusser: Dominante ideologie interpelleert middels ideologische staatsapparaten =

interpellatie (school, media, etc.): je leert dingen kennis aangeleerd om als burger in de samenleving te kunnen interpelleren, meest open visie, redelijk sanctionerend karakter + afhankelijk van waar men leeft

Deze 3 +frankfurther schule: evolutie van gesloten definitie ideologie naar geleidelijk aan open visie, pessimistische visie op media

Thompson: staat voor 3delige analyse (productiecontext, tekst en publiek) we delen veel met anderen en toch hangt de interpretatie af van ervaringen, kennis etc. die we hebben, ideologie is voor hem negatief en niet noodzakelijk in elke tekst aanwezig

Glasgow University Media Group (GUMG): empirische voorbeelden van onevenwichtige nieuwsproductie naar klasse, van de bias (= vertekening) van nieuwsmedia, stonden aan de kant van de elite, richten op een deel van de realiteit, vanuit extreem rechtse hoek bekijken, nieuws is een perspectief van de realiteit

Kritiek op GUMG: o Geen institutionele analyseo Onduidelijkheid over objectiviteito Interpretatieprocessen door publiek niet belicht, enkel gericht op inhoud, houden

geen rekening met receptie of perceptieo Bindende kracht van ideologie overschato Te weinig aandacht voor context mediaproductieo Complexiteit van professionele cultuur van nieuwsmakers onderkend

S. Hall: dominantie die niet gebaseerd is op sociale klasse, aanvulling

S. Hall: encoding en decoding model- ‘the revolution will not be televised’: gaat om gelijke rechten, prominent heropkomst British

Left in jaren ‘60-’70, - Policing the crisis: onderscheid ‘primary definers’ (bronnen in de media, politici,

bedrijfsleiders) ‘secundary definers’ (journalisten, boodschappers), het gaat om de meningen van de bronnen, niet om die van de journalisten, die moeten neutraal zijn

- Basis: semiotiek/structuralisme- Hall en Althusser: ideologie is sociaal cement

o ISA (ideologic state apparatices): media en onderwijs, leren ons omgaan met bepaalde zaken in het onderwijs, soft power, ideologieen

o RSA: (repressive state apparatices) leger, politie, justitie, hard power, straffen geven, zorgen dat we ons houden aan bepaalde regels, parameters zetten van hoe we met elkaar moeten omgaan

Breuk met Althusser: ideologische functie van staatsinstellingen

Hall: Thatcherisme overstijgt dit, het brengt uiteenlopende complexe culturele identiteiten samen, analyse waarin rol van de media in de sociale reproductie van de status quo centraal staat.Sterkte: hermeneutisch aspect van mediaboodschap; link tussen media-eigendom en culturele inhoud van mediaproductie; link met publiek.Zwakte: buiten invloed van klasse geen aandacht voor andere factoren (bijv. etniciteit/ gender die ook ongelijkheid in samenleving aantonen).

Thatcherisme = autoritair populisme, angst van hogere klasse succesvol vertaald in rechtse consensus, battle over common sense, ‘the right’ in staat om voor het gewone volk te spreken, left lijkt status quo te verdedigen, nadruk op het discours, zo kon zij het publiek achter zich krijgen, duidelijke taal waar iedereen achter staat

Het encoding-decoding model- Gebaseerd op de Saussure- Barthes:

o Denotatie: common sense, letterlijke betekeniso Connotatie: bredere betekenis afhankelijk van culturele associaties

- Hall: discoursen hebben dominante betekenissen die de betekenis van de boodschap structureren

Ideaal: decoding verloopt op dezelfde manier als encoding, geen misverstanden, frames van zender en ontvanger moeten hetzelfde zijn

Encoding afhankelijk van:o professionele

normen + procedures

o institutionele relatieso technische voorzieningen

Decoding afhankelijk van:o culturele & politieke standpunten publieko relatie tot bredere machtsstructureno toegang tot technologieo Betekenis van mediatekst bepaald kan worden door beide processen

Kritiek:

- Focus op discours (inhouden), geen oog voor relaties met staat/economie- Jessop: semiotiek draagt niet bij aan democratisering media- A tale of two nations: thatcherisme bevordert integratie onderklasse niet in universele

termen van burgerschap- Spanningsveld tussen systematische discours en meerdere interpretaties van het publiek

Soorten reading:

1) Preferred doctrinal reading: weerstand bieden tov Hollywood en tv-persoonlijkheden, vertrekken vanuit religieuze tekst, dus direct weerstand bieden tegen televisie, het hoort niet thuis in hun waarden, het is een bedreiging

2) Negotiated reading of doctrinal texts: shift van media-inhoud als een bedreiging voor familiewaarden naar mediateksten die bijdragen tot hun religiebeleving, onderscheid tussen ‘freakshows’ en ‘good stuff’, nadruk op afstand tussen eigen ervaring en TV, wat kan wel, wat niet? Je kiest je mediateksten

3) Resistant reading of doctrinal discourse: persoonlijke religiebeleving staat centraal, markeren van eigen religie en tv-inhoud, mogelijkheid om individueel de negatieve inhouden te filteren en weerstand te bieden, om met televisie en media om te gaan, in de clinch met religieteksten, weerstand tegen religie

Drie generaties van publieksonderzoek1) Encoding/decoding paradigma:

o Encoding afhankelijk van: professionele normen + procedures, institutionele relaties en technische voorzieningen

o Decoding afhankelijk van: culturele & politieke standpunten publiek, relatie tot bredere machtsstructuren, toegang tot technologie, actieve ontvanger, interpretaties van de media Betekenis van mediatekst kan worden bepaald door beide processen

2) Etnografisch paradigma:o Beïnvloed door het feminisme: "How woman viewers interpret and make use of the

offered readings against the background of everyday life and experiences."o Bredere interesse (in vergelijking met de eerste generatie) in de functies die

specifieke media hebben in het dagelijks leven van menseno Hernieuwde klemtoon op het begrijpen van mediareceptie in de context van het

dagelijks leven, diepgaande kijk3) Constructivistisch paradigma: nog in ontwikkeling

o Beïnvloed door het postmodernisme: "Under the influence of postmodern theory, the youngest of the three generations of reception research seeks to understand more about the mediascapes that define the postmodern experience."

o Shift van audience psychology naar audience sociology: klemtoon op discours en reflexiviteit:

What are the embedded problems and concerns that evoke a media programme or genre as a topic in a given society?

What are the viewpoints and subject positions taken in the discourse? How, and by whom, is it discussed in public and how do people in everyday-

life conversations refer to or comment on the public discussions about it?

Mijlpalen in publieksonderzoek

- Payne Fund Studies (jaren ’30): bezorgdheid, wat doen films met mensen?- Uses and gratifications: waarom gebruiken mensen media, wat doen ze ermee, wat halen ze

eruit?- The peoples choice: two-step-flow, verkiezingen, geen directe invloed van media, maar

tussenpersonen/opinieleiders speelden een belangrijke rol bij verkiezingskeuze- Diffusion of innovations: marketing, early adopters, late adopters, mayority, late mayority,

laggards- Reading the romance: welke rol spelen romans in het leven van vrouwen?- The export of meaning (jaren ’80-’90): Dallas, hoe wordt het in verschillende culturen op een

verschillende manier bekeken, misverstanden door misunderstanding meerlagige delen- Tv-culture (Fiske): media als storyteller, belangrijke onderzoeken in amusement media

3 belangrijke klemtonen in publieksonderzoek1) Focus op alledaagse context van mediagebruikA. Lull: televisie kijken in natuurlijke omgeving

o Kwalitatieve oriënteringo Shift weg van individuele focus: gaat om individu binnen ruimere contexto Ontwikkeling typologie van sociaal televisiegebruik in familieverband:

Structureel gebruik van televisie: wie beslist wat gekeken wordt Relationeel/interactioneel gebruik van televisie

B. Gedurende de jaren '80-'90: studies naar hoe media geïntegreerd zijn in dagelijkse activiteiten.

o Focus blijft op gezin en dynamieken binnen het gezinsleveno Bijkomende focus op andere sociale contexten van televisieconsumptie en

mediagebruik in publieke ruimtes, quasi-publieke settings zoals gevangenissen/kloosters en peer groups

o Later focus op parasociale interactie met televisiecontentC. (participerende) observatie is dominante methode voor het exploreren van mediagebruik

binnen bepaalde contexteno Vertrouwen opbouwen, vanaf dan pas observeren, participerende observatie om

diepgaand inzicht te bieden in media en communicatie binnen bepaalde settings

o Kwalitatieve interviews

2) Focus op decodings3) Focus op media in ‘contexts of social actions’

(geen tijd meer, niet belangrijk denk ik?)

3 methodologische uitdagingen voor audience studies- Overbruggen van kloof tussen wat mensen zeggen en wat ze in praktijk doen (sociale

wenselijkheid)- Relatie tussen tekst en lezer (proces van interpretatie)- De vraag naar gevolgen of effecten

Livingstone vraagt zich af in hoeverre de inzichten uit audience studies van de afgelopen decennia toepasbaar zijn op gebruik van internet en sociale mediaplatforms