VolZin-lezing 2006

7
VolZin-lezing ][ Het goddelijke natuur geschonken is ons door de Het leed van deze wereld is onvoorstelbaar groot en toch ervaren mensen soms dat verdeeldheid en pijn niet het laatste woord hebben, dat verzoening, heelheid en innerlijke vrede mogelijk zijn. Hoewel het in godsdiensten om die verzoening gaat, blijken religies in de praktijk divers en conflictueus. In de VolZin-lezing, ‘Religie, een noodzakelijk goed’, van afgelopen zaterdag wierp socioloog en filo- soof Gabriël van den Brink een ongewoon licht op deze paradox: de ervaring van het goddelijke is met onze biologische natuur meegegeven. [tekst] Gabriël van den Brink Religie, een noodzakelijk goed

description

VolZin-lezing 2006 door Gabriël van den Brink

Transcript of VolZin-lezing 2006

Page 1: VolZin-lezing 2006

VolZin-lezing ][

Het goddelijkenatuur geschonken

is ons door de

Het leed van deze wereld is onvoorstelbaar groot en toch ervaren mensen soms

dat verdeeldheid en pijn niet het laatste woord hebben, dat verzoening, heelheid

en innerlijke vrede mogelijk zijn. Hoewel het in godsdiensten om die verzoening

gaat, blijken religies in de praktijk divers en conflictueus. In de VolZin-lezing,

‘Religie, een noodzakelijk goed’, van afgelopen zaterdag wierp socioloog en filo-

soof Gabriël van den Brink een ongewoon licht op deze paradox: de ervaring van

het goddelijke is met onze biologische natuur meegegeven.

[tekst] Gabriël van den Brink

Religie, een noodzakelijk goed

Page 2: VolZin-lezing 2006

[ 17 november 2006 ] 15

[ >] Wat is de plaats van religieuze tradities in hetmoderne bestaan? Zijn we op weg naar een cultuurwaarin God of het goddelijke geen enkele betekenisheeft? Of zijn we juist getuige van een geloofsrevival?Wat is geloofwaardig anno 2006? In het onderstaandewil ik u mijn persoonlijke visie voorleggen, een overtui-ging die verder gaat dan het domein van wetenschappe-lijke inzichten hoewel ze mede door die inzichtengevormd is.Laat ik om te beginnen aangeven wat ik onder het god-delijke versta. Ik spreek met opzet niet over goden ofGod omdat iedereen daar eigen denkbeelden bij heeft.Het is mij vooral om een bepaald domein van de mense-

lijke ervaring te doen en niet om theologische of filosofi-sche beschouwingen. Die ervaring van het goddelijke isop talloze wijzen benoemd en uitgelegd, maar op een ofandere manier schiet de menselijke taal hierbij tekort.Woorden als verzoening, troost, genezing, heil, verge-ving of verlossing spreken mij in dit verband het meesteaan. Ze houden in dat de ervaring van het goddelijkeniet op zichzelf staat. Er gaat een vorm van lijden, pijn,verdeeldheid, tegenstelling, verscheurdheid, strijd, onenigheid, onvolledigheid, tekort of teleurstelling aanvooraf. Deze negatieve ervaringen doet elk levend wezenop. Ze vormen de tragische of duistere zijde van onsbestaan. Het zou van hoogmoed getuigen te menen datdie zijde altijd te verzachten is. Het leed van deze wereldblijft onvoorstelbaar groot en de mogelijkheden om zich ervan te bevrijden zijn zeer ongelijk verdeeld.Desondanks ervaren we soms dat verdeeldheid over-wonnen wordt, dat we van geestelijke pijn verlost worden, dat de liefde sterker blijkt dan vijandschap, dat het tot verzoening komt of dat we de verbondenheid der dingen zien. Dergelijke momenten van eenwordingkunnen zeer verschillende gedaanten aannemen, varië-rend van een volkomen irrationele opwelling tot eenabstracte symboliek, van een woordloos helder visioentot een heftige sociaal-politieke gebeurtenis. Maar in allegevallen dient zich een (tijdelijke) vorm van heelheid eninnerlijke vrede aan.

Breuken

Met deze opvatting wordt het goddelijke aan de kantvan de subjectieve ervaring geplaatst. Dat doe ik bewust,omdat het past bij een modern bestaan. Kenmerkendvoor het premoderne bestaan is dat men het subjectieveverlangen naar heelwording objectiveert. Het is preciesdie objectivering waarvan de moderniteit afscheidneemt. Wij moderne mensen weten dat het leven altijdbreuken en spanningen vertoont. Wij zijn geen dromersdie hopen dat er achter die breuken toch een heimelijkeeenheid schuilt. Maar tegelijkertijd zijn we realistgenoeg om te beseffen dat het verlangen naar eenheid invelen blijft bestaan. Hoe is dat verlangen naar eenheid

en heelheid dan te verklaren? Die kwestie vormt de kernvan mijn betoog. Maar ik moet eerst een andere vraagstellen: is dat streven naar liefde, eenheid, verbonden-heid, verzoening, harmonie of innerlijke vrede nu wer-kelijk waar het in alle grote tradities om draait? We kun-nen dicht bij huis beginnen en erop wijzen dat hetchristendom van meet af aan de liefde centraal stelde. Ik herinner aan de woorden van Paulus die in zijn eerstebrief aan de Korintiërs een ware lofzang op de liefdehoudt. ‘De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoonen geen zelfgenoegzaamheid,’ zo lezen wij. ‘Ze is nietgrof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken enrekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over hetonrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles ver-draagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles vol-hardt ze (…) Nu is mijn kennen nog beperkt, maar strakszal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Ons res-ten geloof, hoop en liefde maar de grootste daarvan is deliefde.’ Vanaf dat moment heeft het gebod tot naasten-liefde voor christenen centraal gestaan. Maar het kwamniet uit de lucht vallen. In feite sloot het aan op demoraliteit die tegen het begin van onze jaartelling in hetjodendom ontwikkeld was. Voor rabbi Akiva kwam de

hele Thora neer op één gebod: heb je naaste lief alsjezelf.Aziatische godsdiensten hebben een andere weggezocht. Het hoogste doel van de hindoe is zich tebevrijden uit de cyclus van leven en dood. Dat doelwordt in verschillende stadia door middel van meditatiebereikt en mondt uit in een ervaring van eenheid dieaan gene zijde van alle tegenstellingen ligt. In het boed-dhisme vinden we een vergelijkbare zienswijze: doormeditatie en zelfkennis komt men in een staat van geze-gende rust (nirvana) en kan men andere levende wezensmet de nodige compassie bezien.Hoewel alle tradities een ervaring van verbondenheidnastreven, zijn er aanzienlijke verschillen in de manierwaarop men die ervaring benoemt of duidt. Op hetniveau van het wereldbeeld en de theologische taal zienwe sterk uiteenlopende modellen, terwijl het toch om dearticulatie van eenzelfde ervaring gaat. Het is de aardvan die ervaring die tot deze verschillen leidt. Want juistomdat deze ervaring het relativeren van grenzen, hetverzoenen van tegendelen en het overwinnen van schei-dingen meebrengt, kan ze nauwelijks ‘vertaald’ worden.Taal komt immers op een stelsel van verschillen neer.Juist omdat het goddelijke het onderscheid tussen dewoorden overstijgt, hebben wij mensen vele en vaaktegenstrijdige namen nodig om te zeggen wat ons bewo-gen heeft. [ >]

Chimpansees die ruzie hebben gehad, zoeken elkaar na verloop van tijd weer op.

Bij verzoeningen kussen en omarmen ze elkaar. ][ foto Reuters/WFA

Er komen in het dierenrijk vormen van altruïsme voor

][ volzin-lezing

Page 3: VolZin-lezing 2006

[ 17 november 2006 ]16

De voorgeschiedenis

Daarmee staan we voor een paradox. We hebben kenne-lijk te maken met een ervaring van eenheid die moeilijk tearticuleren of te duiden is en juist daarom in verschillen-de tradities op sterk uiteenlopende manieren onder woor-den wordt gebracht. Volgens mij kan men deze paradoxoplossen door aan te nemen dat die ervaring met onzebiologische voorgeschiedenis verweven is. Dat is een watongebruikelijke zienswijze en bepaalde gelovigen zullenhaar als een profanatie van het heilige opvatten. Maar datkomt vermoedelijk voort uit een verkeerd begrip van demenselijke evolutie.Een van de auteurs die al vele jaren wijst op de verwant-schap tussen de mens en andere zoogdieren is Frans deWaal. In zijn boek Van nature goed bestrijdt hij gangbareopvatting dat het in de evolutie om het overleven van desterksten zou gaan. Dieren zijn in veel hogere mate socialewezens dan wij altijd gedacht hebben. Het is zelfs zo dat vele diersoorten op grond van hun evolutieeen opmerkelijk vermogen tot medeleven aan de dag leg-gen. Volgens De Waal komt het zoeken naar warmte ofgeborgenheid en het bieden van onderlinge steun voortuit een proces van natuurlijke selectie. We treffen het aanbij alle diersoorten wier kans op overleving door groeps-vorming versterkt wordt. Er zijn zelfs dieren die hun eigenoverleven in de waagschaal stellen om andere leden vangroep te helpen. Bepaalde vogels proberen een roofdierweg te lokken door de aandacht op zichzelf te vestigen.Daarmee lopen zij een aanzienlijk risico terwijl het risicovoor andere dieren verminderd wordt. Die zelfopofferingis ondenkbaar als dieren inderdaad de egoïstische wezenswaren die de gangbare opvatting van hen maakt. Er komen dus in het dierenrijk vormen van altruïsmevoor. Maar daarbij dient zich wel een zekere volgorde aanin die zin dat sommige dieren eerder worden bijgestaandan andere. Over het algemeen geldt dat de wederzijdsehulp intensiever wordt naarmate de genetische verwant-schap groter is. Bijgevolg besteden ouders veel zorg aanhun kinderen, kunnen genetisch verwante dieren op een

zekere mate van hulp rekenen, terwijl vreemde dierenrelatief weinig zorg krijgen. Ook dat kan door de evolutie-theorie verklaard worden. Het bijstaan van kinderen offamilieleden zal de verbreiding van het eigen genetischmateriaal bevorderen. Daarom mogen we het vermogentot onderlinge zorg niet als een monopolie van de mense-lijke soort opvatten. Een belangrijk punt is evenwel dathet om een vermogen gaat. Daarmee is nog niet gezegd datdit vermogen daadwerkelijk ontwikkeld wordt en ook nietwelke sociale of morele inhouden daaraan gekoppeld zijn.Hier is een vergelijking met ons taalvermogen wenselijk.Ofschoon dat vermogen aan alle mensen van nature

eigen is, bepaalt het milieu waarin men geboren wordt ofmen zich in het Nederlands of het Chinees uitdrukt enook welke mate van verfijning men daarin bereikt. Opanaloge wijze bepaalt de morele en sociale omgeving ofhet vermogen tot zorgen daadwerkelijk ontwikkeld wordten welke inhoud dat vermogen krijgt. Door dit soortbevindingen wordt de morele kloof die mens en dier eeu-wenlang gescheiden hield, door de moderne biologiegedicht.Nu kan men tegenwerpen dat deze gelijkenis alleen voorbasale mechanismen geldt. Nogal wiedes dat mensenvoor hun genetische nakomelingen zorgen maar daarmeeis nog weinig gezegd over onze meer verheven morelebeginselen. Hoe staat het bijvoorbeeld met idealen als verzoening of vergiffenis die vaak met religie in verbandgebracht worden? Zijn die wellicht specifiek menselijk?Het antwoord is domweg nee. Ik citeer daartoe uit eenboek van de primatoloog Otto Adang die in de jaren tach-tig onderzoek deed naar de betekenis van leven en doodin een mensapengemeenschap. Hij beschrijft hoe conflic-ten of ruzies in hun werk gaan en zegt onder meer het volgende: ‘Het onmiddellijke gevolg van een ruzie is vaakdat de afstand tussen de betrokken chimpansees vergrootis, bijvoorbeeld omdat een van de twee gevlucht is. Datblijft niet zo. Na verloop van tijd zoeken chimpansees dieruzie hebben gehad elkaar weer op. Soms duurt het eenpaar minuten, soms een half uur of nog langer, maar vaakhebben ze dan vriendschappelijk contact. (…) De contac-ten na een ruzie zien er anders uit dan normale contac-ten: bij verzoeningen kussen en omarmen ze elkaar voor-al. (…) Verzoeningen zijn soms zeer intens. Vooral tijdenseen machtsstrijd komt het voor dat mannen ’s avonds pashun nachthok in willen als ze zich met elkaar verzoendhebben, desnoods door de tralies heen (…) De meest spec-taculaire verzoeningen zijn die tussen mannen onderling.Chimpanseevrouwen zijn duidelijk minder sterk geneigdom zich met elkaar te verzoenen dan mannen. De verzoe-ningen zijn alleen te zien na conflicten binnen de eigengroep. Bij de gevechten waarbij leden van een anderegemeenschap worden aangevallen, is nooit een verzoe-ning waargenomen.’

Een ruimere werkelijkheid

Het idee dat de ervaring van verbondenheid met onze bio-logische geschiedenis verweven is, betekent niet dat men-sen op het niveau van het expliciete denken of de gods-dienstige leer eenvoudig tot overeenstemming komen. Eris wel een overlap tussen godsdiensten, maar die blijftveeleer impliciet. Eén van degenen die geprobeerd heeftdie impliciete overeenstemming te articuleren is KarenArmstrong. Zij onderzoekt daartoe de gelijkenissen tussenreligieuze tradities die vanaf het eerste millennium vooronze jaartelling op verschillende plaatsen gevormd zijn.Zij signaleert in het jodendom en het Griekse denken, deontwikkeling van het hindoeïsme en het boeddhisme enverschillende Chinese tradities een vergelijkbare ontwik-

volzin-lezing ][

Door mededogen met anderen dienen momenten van transcendentie

zich vanzelf aan

Page 4: VolZin-lezing 2006

[ 17 november 2006 ] 17

keling. Vóór de zogeheten Spiltijd werd het goddelijkevooral in dierenoffers en rituelen beleefd. Hoewel rituelennog lange tijd bleven bestaan, gaf men ze meer en meereen ethische betekenis. De wijzen uit de Spiltijd ontwier-pen een leer met wortels in de diepere, minder bewustelagen van de menselijke natuur. Ze kwamen langs uiteen-lopende wegen tot vergelijkbare oplossingen en dat wijsterop dat ze iets fundamenteels over het menselijke bestaanontdekt hadden. Ze maakten zich minder druk over hetjuiste geloof en legden nadruk op het gedrag. Het gingerom dat mensen hun egoïsme ontstegen en in staatwaren de empathie op te brengen die in de Gulden Regeltot uiting komt. Ze ontdekten dat mensen daardoor eennieuwe spirituele ervaring opdoen en wel in de vorm vaneen extase, waardoor zij zich losmaken uit hun normalebestaanswijze. Ze komen in contact met een ruimere wer-kelijkheid die met behulp van zo uiteenlopende namenals God, Nirvana, Atman of de Weg wordt aangeduid. Hetis geen kwestie van eerst geloven en vervolgens doen. Juisthet omgekeerde is van belang: door op gedisciplineerdewijze je mededogen met anderen te oefenen, dienen demomenten van transcendentie zich vanzelf aan.

Specifiek christelijk

Wat is tegen deze achtergrond nu de bijzondere positievan het christendom? Op welke wijze kreeg de verbon-denheid in het christendom een specifieke vormgeving enwelke invloed ging daarvan op Europa uit? Vier elemen-ten lijken mij in cultuurhistorisch opzicht van belang. Inde eerste plaats een bepaalde opvatting van tijd. Het chris-tendom kent een lineaire voorstelling van de tijd waardoor

straf en beloning voor het leven op aarde naar een hierna-maals is verplaatst. In de tweede plaats is daar de mens-

wording van God en het thema van de incarnatie datermee verbonden is. Op die wijze wordt het goddelijkeniet langer in een bovennatuurlijke sfeer gelokaliseerd enontstaat er een verbinding met het alledaagse leven vande gelovigen. God is aanwezig zodra de gelovigen in naamvan Christus met elkaar verbonden zijn. Het betekent ookdat het geloof een praktische doorwerking moet hebbenin het alledaagse doen en laten van de gelovigen. Tenderde is er het cruciale gegeven van de kruisdood waar-door het goddelijke niet aan de zijde staat van machtigenmaar aan de zijde van machtelozen en slachtoffers.Daarmee fundeert het christendom een eigen moreeldomein van waaruit men kritiek op de keizer, de staat of de politiek kan uitoefenen.Ten vierde moet natuurlijk het gebod van de naastenliefde

genoemd worden. Dat stimuleert een vorm van menselij-ke betrokkenheid die wezenlijk verder dan de verwantenreikt en ook verder dan de eigen etnische of sociale groepwaartoe verbondenheid in veel culturen beperkt blijft. Het zou onjuist zijn te menen dat deze thema’s uniek zijnvoor het christendom. Elders zijn beginselen als een line-aire tijd (islam), een incarnatie van God (hindoeïsme),een eigenstandige moraliteit (jodendom) of een gebod tot universele liefde (boeddhisme) evengoed bekend.Maar de combinatie van deze vier beginselen lijkt mij specifiek christelijk. Daarmee werd een moreel program-ma opgesteld waarin het cultiveren van ons natuurlijkevermogen tot liefde, zorg en verzoening nadrukkelijkwordt nagestreefd. [ >]

Toehoorders bij de derde VolZin-lezing. Op de voorgrond de twee leden van het ensemble Gregoriana

dat samen met imam Mesrur Co,skun (rechts) voor de muzikale omlijsting zorgde. ][ foto’s Martine Sprangers

Page 5: VolZin-lezing 2006

[ 17 november 2006 ] 19

Metaformosen

Dit morele programma heeft vanaf de Middeleeuwen eenaantal metamorfosen ondergaan. Die werden op ganggebracht door historische breuken of spanningen. Tegelijkzorgde ze ervoor dat deze breuken gematigd, gecompen-seerd of bijgestuurd werden.Een eerste metamorfose kwam in de zestiende eeuw opgang toen de traditionele orde van het oude continentwerd aangetast door de opkomst van het stedelijke leven,het verbreiden van de boekdrukkunst, de intensiveringvan het geldverkeer en het feit dat onbekende continen-ten ontdekt werden. Dat alles had tot gevolg dat de beslo-ten wereld van het middeleeuwse bestaan doorbrokenwerd. Een en ander leidde tot een nieuwe geesteshoudingdie in de Reformatie tot uiting kwam. Kenmerkend voordie houding was onder meer dat de relatie tussen de gelo-vige en God niet langer via een Kerk bemiddeld werd endat zich een meer individuele moraliteit ontwikkelde.Ook begon men ernst te maken met een aantal christelij-ke leefregels.Een tweede modificatie diende zich aan onder invloedvan de Verlichting, de Franse Revolutie en het oprukken-de liberalisme. Het antwoord wordt deze keer niet in eennieuwe moraliteit maar in een nieuw type collectiviteitgezocht. Theologisch denken wordt geleidelijk aan dooreen historische benadering vervangen. Men begint hetmenselijk bestaan minder vanuit een moreel en meer van-uit een politiek perspectief te zien. Dit betekent niet dathet goddelijke totaal verdwijnt. Het ondergaat een meta-morfose in die zin dat de sacrale sfeer geleidelijk door denationale sfeer verdrongen wordt. Het is niet langer dekerk maar een nationale partij of staat die de gelovigenmobiliseert en sommige politieke leiders worden verheer-lijkt op een manier die voorheen voorbehouden was aanheiligen.

De vitale sfeer

De schokken en spanningen van de industriële revolutiemaakten tegen het einde van de negentiende eeuw eenderde metamorfose noodzakelijk. Grote delen van dearbeidersklasse leidden een ellendig of ontrecht bestaan,in de steden grepen armoede en sociale misère om zichheen terwijl de tegenstelling tussen arm en rijk gevaarlijktoenamen. Daardoor kwam niet alleen het socialisme totontwikkeling maar ook allerlei vormen van sociaal enga-gement onder gelovigen. Kerken konden, oog in oog metde sociale kwestie, niet het zwijgen ertoe doen en ontwik-kelden – ofschoon ze heftige concurrentie ondervondenvan revolutionaire stromingen – een nieuwe geestelijkehabitus. Ze zetten zich in voor meer gerechtigheid en pro-beerden via de overheid aan een meer rechtvaardigesamenleving te werken. De strijd daarvoor zou tot ver nahet midden van de twintigste eeuw aanhouden en vindthaar bekroning in voorzieningen van de verzorgingsstaat.Hoewel deze strijd zelden in religieuze termen werdgevoerd, betekent dit niet dat het goddelijke daarbij

geheel afwezig is. Gaat men van mijn eerder gegeven defi-nitie uit dan moeten de vormen van solidariteit en zorg,van bescherming en betrokkenheid die lange tijd de geestvan onze verzorgingsstaat bepaald hebben, juist als eenbelichaming van heil of heiliging gezien worden. In mijnogen komt de verzorgingsstaat dus ook een geestelijkedimensie toe en wellicht verklaart dat waarom zoveelmensen de feilen van dit arrangement niet onder ogenwillen zien.Toch lijkt dat laatste noodzakelijk, omdat we inmiddels ineen nieuw stadium zijn aanbeland. Veel gelovigen hebbenna en door de Tweede Wereldoorlog een vraagteken bijhet streven naar gerechtigheid geplaatst. Dat werd ver-sterkt door de veranderingen die in de jaren zestig op gangkwamen. De geloofwaardigheid van het sociaal-politieke

handelen neemt af, niet omdat het mislukt zou zijn (deverzorgingsstaat was juist een groot succes) maar omdatmen het niet langer als een belichaming van het sacraleziet. De belofte van het heil wordt in toenemende mategezocht op het niveau van de persoonlijke betrokkenheid.Daarbij doet nadrukkelijk een gevoelsmatige en zelfs eenlichamelijke dimensie mee. Zo wordt het goddelijke nietlanger in de sfeer van het sacrale en ook niet meer van hetnationale of het sociale maar in de vitale sfeer gezocht. Dedoor Nietzsche geproclameerde dood van God dringt totgrote delen van bevolking door. Maar opnieuw kan menniet zeggen dat het goddelijke compleet verdwijnt. Hetheil wordt niet langer in een toekomstig of een nieuwemaatschappij gezocht: het moet tijdens ons leven en opdeze aarde gerealiseerd worden. Het wordt niet langer alseen aparte sfeer gedacht maar moet de tastbare vorm aan-nemen van politiek, sociaal, medisch en economischhandelen. In dat licht mag de betekenis van idealen alswaarachtigheid of menselijke waardigheid niet onder-schat worden. Volgens mij moeten we bijvoorbeeld hetstreven naar ethisch ondernemen niet als een vorm vancynisme opvatten. Er treden wel degelijk nieuwe ‘meng-

De verzorgingsstaat komt een geestelijke dimensie toe die verklaart

waarom veel mensen de feilen ervan niet onder ogen willen zien

[ >]

Gabriël van den Brink: “Onze ervaring van het

goddelijke heeft een biologische voorgeschiedenis.”

Page 6: VolZin-lezing 2006

sels’ op waarbij zakelijke rationaliteit en spiritueel engage-ment elkaar (kunnen) versterken.

Modernisering en secularisering

Ik geloof niet dat deze geschiedenis – van het christen-dom als een alles omvattend geheel via reformatie enromantiek naar een ogenschijnlijk ongelovige vorm vanhumanisme – universele geldigheid bezit. Veel mensendenken dat er een noodzakelijk verband tussen moderni-sering en secularisatie is. Maar inmiddels zijn er heel wataanwijzingen dat de secularisatiethese niet klopt. Er zijntal van landen waar een proces van modernisering bezigis en waar tegelijkertijd een bloeiend religieus levenbestaat. Bovendien zien we dat het geloofsleven zelf eenmodernisering ondergaat.Modernisering kán onder bepaalde omstandigheden lei-den tot het verdwijnen van een geloof, maar het is even-goed mogelijk dat het de ontwikkeling van meerdere aldan niet radicale stromingen tot gevolg heeft. Dat heeftop wereldschaal zelfs het paradoxale effect dat de impactvan religie de afgelopen decennia gestegen is. Al met alkan men niet zeggen dat er vandaag de dag méér ver-draagzaamheid of onderling begrip tussen religieuze tradi-ties is. Integendeel. In feite zien we dat het aantal conflic-ten groeit en dat niet alleen op globaal maar ook op natio-naal en zelfs op lokaal niveau. Wat dat betreft zou men

het felle debat dat wij de afgelopen jaren in Nederlandover de scheiding van kerk en staat of de plaats van hetbijzonder onderwijs hebben gevoerd niet als een geïso-leerd verschijnsel moeten opvatten.

Geloof en democratie

Het staat mijns inziens vast dat dit conflict alleen opdemocratische wijze kan worden opgelost. In dat verbandmoet aandacht voor een merkwaardige eenzijdigheid wor-den gevraagd. Hoewel de beteugeling van het eigen ego,het aanvaarden van een hogere macht en de eenheid vande gelovigen voor alle godsdiensten belangrijk is, leggenzij met betrekking tot ongelovigen of aanhangers van eenander geloof vaak opvallend weinig begrip aan de dag.Het lijkt wel alsof het narcisme dat binnen de eigengemeenschap zo nadrukkelijk bestreden wordt metbetrekking tot de buitenwereld in versterkte vorm zijnrechten eist. In elk geval stellen veel religies zich hooghar-tig op tegenover anderen – een houding die geheel instrijd lijkt met de ervaring van het goddelijke waar hetvolgens mij om gaat. Zolang men dit collectieve narcismeniet overwint, loopt de democratie gevaar. Dat is vooralduidelijk als men naar vormen van religieus fundamenta-lisme kijkt. Daar waar het politieke proces aan een kerke-lijk of theologisch regime onderworpen wordt, krijgt hetcollectieve narcisme vrij spel. Hoe oprecht de gelovigen inde viering van het goddelijke, het cultiveren van eenheiden hun strijd tegen het ego ook zijn, ze plegen verraadzodra zij die houding via de staat aan alle burgers willenopleggen. Daarmee dragen ze bij aan vormen van twee-dracht of haat en schieten ze ook in religieus opzichttekort. Overigens geldt dat evenzeer voor degenen die ereen fundamentalistische opvatting van Verlichting,moderniteit of democratie op nahouden. Wie onderkentdat ook dit project spirituele kanten heeft, zal nooit zovermogen gaan dat hij uit naam daarvan een andere religieu-ze traditie tot zwijgen brengt. Want daarmee legt menevengoed een narcistische en verblinde houding aan dedag. Vandaar de even opmerkelijke als fatale spiegelrelatietussen de huidige regering van de VS die meent dat ze inhaar strijd tegen het terrorisme God aan haar kant heeftstaan en de radicale moslims die zich met hun aanslagentegen het Westen evenzeer door God gesteund weten. Ikzou zeggen dat men een dergelijk beroep overal en altijdmoet weerstaan, juist omdat God de naam is voor eenervaring van verbondenheid.

Wederzijdse doordringing

Dat brengt ons evenwel bij de vraag wat de verhoudingvan democratie en geloof zou moeten zijn. Ik pleit vooreen wederzijdse doordringing van geloof en democratie.Dat betekent twee zaken. Ten eerste moet elke democratieruimte bieden aan burgers die zich voor de publieke zaakinzetten en daarbij inspiratie uit hun geloof putten. Dedemocratische orde zelf is niet religieus maar daarbinnenmoet er ruimte zijn voor de meest uiteenlopende religieu-

[ 17 november 2006 ]20

De Wilde Ganzen vliegen

Op zondag 19 november voor Wit-Rusland ––Benodigdheden school voor dove kinderen

en

zondag 26 november voor Ghana –– Bouw centrum moeder-kindzorg Kabreya.

Giften voor het IKON-pastoraat zijnook welkom op giro 40.000 in Hilversumonder vermelding van IKON-pastoraat.

WILDE GANZEN, HILVERSUMTel. 035 625 10 30

www.wildeganzen.nl

volzin-lezing ][

Page 7: VolZin-lezing 2006

ze denkbeelden. En vanzelfsprekend ook voor denkbeel-den die zich uitdrukkelijk tegen godsdienst in gangbarezin keren. Met andere woorden: zowel de radicale moslimals de overtuigde agnost, zowel de gereformeerde bonderals de boeddhist, zowel orthodoxe jood als de ietsistmogen vanuit hun private overtuiging een bijdrage aan(het debat over) de publieke zaak leveren. Ik sta daarbij eenmaximale vrijheid voor en zie niets in het beperken ervanomdat deze of gene zich op de ziel getrapt voelt. Het isgodsonmogelijk om iedereen te ontzien en bovendien nietproductief. Het openbare debat heeft alleen zin wanneeralles mag worden gezegd en wie daar niet tegen kan, laatslechts zien dat zijn eigen geloof niet erg sterk is.Tegelijkertijd moet het omgekeerde bepleit worden. Het isniet alleen zo dat elke vorm van geloof binnen de demo-cratie haar legitieme plaats heeft, het dient ook zo te zijndat democratisch denken en spreken binnen elke traditielegitimiteit bezit. Anders gezegd: van elke religieuze tradi-tie mag worden gevraagd dat er vrijheid van interpretatiebestaat, dat er ruimte voor uiteenlopende stromingen isen dat ook degenen die de traditie verlaten met respectworden bezien. Want alleen zo kan de eigenlijke opdrachtvan het geloof onder moderne voorwaarden gerealiseerdworden.Daarmee is de cirkel rond. Het uitgangspunt van mijn uit-eenzetting lag in de biologie. Ik nam aan dat het vermo-gen om verbinding te maken, troost of zorg te bieden entot verzoening te komen ons door de natuur geschonkenis. Wij danken het aan onze evolutionaire voorgeschiede-nis en hebben dat met vele hogere zoogdieren gemeen.Daar ligt de grondslag voor het geheim dat ik als het god-delijke heb aangeduid: de kracht die heel maakt watgebroken is, die innerlijke rust verschaft en de tegendelenmet elkaar verzoent. Maar dit van nature gegeven vermo-gen werkt alleen als het wordt gecultiveerd. Het christen-dom heeft in deze een specifieke werking omdat het onsvermogen tot naastenliefde op een bijzondere maniermobiliseert. In elk geval heeft dat morele programma inde Europese cultuur een grote en langdurige invloedgehad, ook al stond het in de loop der eeuwen aan ingrij-pende modificaties bloot. Deze modificaties leidden toteen vorm van humanisme dat in de ogen van velen mij-lenver van religie afstaat. Ik zie dat anders. Voor mij vormthet moderne humanisme met zijn nadruk op waardig-heid, betrokkenheid en vitaliteit juist een voortzetting zoniet een voltooiing van het proces dat met de menswor-ding van God aan het begin van onze jaartelling was inge-zet.

Dit is een ingekorte versie van de VolZin-lezing 2006.De volledige tekst is te vinden op de website: www.opi-niebladvolzin.nl. Daar zullen ook de coreferaten vanAbeltje Hoogenkamp en Bert Keizer worden gepubli-ceerd.

de vos ][ rubriek

Versje

Versje, begin jaren zestig.Thuis vlijtig geleerd, ’s maandagsoverhoord of groepsgewijs gezongen.Hoewel mijn ouders vrijzinnig waren,vonden ze het wel gepast mij naareen School met den Bijbel te sturen.Het was een goede school, dichtbij enhet kon geen kwaad enigszins bijbelsdoortimmerd de levensweg op tegaan. Zuil met den Bijbel werd hetdus niet, maar van de School heb iknooit spijt gehad. School Anne deVries, thuis de kinderbijbel van Cramer-Schaap. School versje1938, thuis de 102 gezangen. School de duivel, thuis de alverzoening. Sommigen zouden er verknipt van raken, ikniet. Versje: wij moesten een gezang uit ons hoofd leren vande ‘bundel 1938’, de 306 gezangen die het lang hebben uitge-houden in grote delen van de hervormde en gereformeerdekerken. Niet altijd hoogstandjes: ‘Rust mijn ziel, uw God isKoning! / Wees tevreden met uw lot! / Zie, hoe alles hier verandert, / en verlang alleen naar God!’ Of: ‘Als God, mijnGod, maar voor mij is, / wie is er dan mij tegen? / Dan werkendruk en droefenis / mijn ziele tot een zegen; / dan waakt alom een eng’lenwacht, / dan zie ik sterren in den nacht / enbloemen op mijn wegen.’ Veel zielen, uitroeptekens, geloofs-zekerheid, veel negentiende-eeuwse dichtende dominees.Maar er zat ook koren tussen het kaf en een flink aantal vandeze gezangen haalde later het Liedboek voor de Kerken.Waarom deze mijmeringen? Omdat ik eindelijk eens op tijdactueel wil zijn. Op 1 januari 2007 is het 200 jaar geleden datde Evangelische Gezangen werden ingevoerd in de – toen nog ongedeelde – gereformeerde kerk. Ik durf de stelling welaan dat deze bundel de doodssteek is geweest voor de eenheidvan de publieke kerk. De Evangelische Gezangen bleken deblaasbalg te zijn voor de allang gloeiende kooltjes van schis-ma die onder de schijn van de tevreden en onaangevochtenkerk op ontbranding wachtten. Alles wat vanaf 1807 woeldeom verandering zou zich afzetten tegen deze ‘onnozele rijme-larij’ en ‘Sirenische minneliederen’. De bundel laat een braaf,patriottistisch, plat-burgerlijk christendom zien, met tekstenals die van gezang 177, een loflied op de vredestijd. De visserwordt met dank aan het Opperwezen goede vangst, de land-man goede oogst en de stedeling goede nering beloofd. ‘Mogt vooral ons hart van dank / Gloeyen al ons leven lang! /Mogt voorvaderlijke deugd / In de Nederlandsche jeugd / Metden godsdienst weêr herleven! / Moge hier spaarzaamheid envlijt / Woonen als in vroeger’ tijd / Dat zou hoop op welvaartgeven.’ Tja, hierin vindt een aangevochten ziel geen rust, laatstaan zegen.

[column] Willem van der Meiden

[

[”]

[ “]

[ <]