vkw Metena mei 2007 · 2016. 7. 4. · vkw Metena mei 2007 Inhoudstafel Auteurs 4 Woord vooraf 7...

124
vkw Metena mei 2007 cahier nr 2 - mei 2007 Douglas B. Fuller & Eric Thun, Minxin Pei, Jonathan Holslag, Serge Huyghe, Pranab Bardhan China Reus op lemen voeten

Transcript of vkw Metena mei 2007 · 2016. 7. 4. · vkw Metena mei 2007 Inhoudstafel Auteurs 4 Woord vooraf 7...

  • vkw Metena  mei 2007   �

    cahier nr 2 - mei 2007

    Douglas B. Fuller & Eric Thun, Minxin Pei, Jonathan Holslag,

    Serge Huyghe, Pranab Bardhan

    China Reus op lemen voeten

  • vkw Metena  mei 2007   �

    China Reus op lemen voeten 

    • China’s weg naar het globalisme Douglas B. Fuller & Eric Thun

    • Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties Minxin Pei

    • China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika Jonathan Holslag

    • Chinese reisimpressies Serge Huyghe

    • Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? Pranab Bardhan

  • Auteurs

    Douglas B. Fuller was een postdoctoraalassistent van het Stanford Project on Regions of Innovation

    and Entrepreneurship (SPRIE) aan de Stanford University; sinds september 2006 is hij professor

    aan de School of International Service van de American University in Washington DC.

    Eric Thun is de Peter Moores University Lecturer in Chinese bedrijfsstudies aan de Saïd Business

    School van de universiteit van Oxford. Zijn boek, Changing Lanes in China: foreign direct invest-

    ment, local governments and auto sector development, werd uitgegeven door Cambridge University

    Press.

    Minxin Pei is senior associate en directeur van het China-programma bij de Carnegie Endowment

    for International Peace.

    Jonathan Holslag is een onderzoeker verbonden aan het European Strategic Intelligence and

    Security Center (ESISC). Recent publiceerde hij over de Chinese invloed op de internationale ener-

    giemarkt en de Chinese nabuurpolitiek ten opzichte van Myanmar.

    Serge Huyghe is projectmanager VKW.

    Pranab Bardhan is professor Economie aan de universiteit van California, Berkeley, en medevoor-

    zitter van het MacArthur Foundation-funded Network on the Effects of Inequality on Economic

    Performance. Een deel van zijn werk bestrijkt het interdisciplinair gebied van de economie, de po-

    litieke wetenschappen en de sociale antropologie. Hij was van 1985 tot 2003 hoofdredacteur van

    het Journal of Development Economics.

    issn nummer 1782-883X

    China. Reus op lemen voeten

    Cahier nr. 2 / Mei 2007

    Wettelijk depot d/2007/10.346/4

  • vkw Metena  mei 2007   �

    Inhoudstafel

    Auteurs 4

    Woord vooraf 7

    China’s weg naar het globalisme - Douglas B. Fuller & Eric Thun

    Synopsis 10

    1 Inleiding 11

    2 Het bamboenetwerk 13

    3 Globalisering van de innovatie 17

    4 Kiemen uitzetten 19

    5 Besluit 20

    Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties - Minxin Pei

    Synopsis 24

    1 Inleiding 25

    2 Specifieke oorzaken van sociale onrust in China 27

    2.1 Belastinggrieven op het platteland 27

    2.2 Herstructurering van overheidsbedrijven 28

    2.3 Inbeslagnemingen 30

    3 De sociale en politieke context van de sociale onrust 32

    4 Institutionele tekortkomingen 35

    5 De reactie van de overheid 37

    6 Besluit 38

  • China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika - Jonathan Holslag

    Synopsis 42

    1 Inleiding 43

    2 China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio 45

    3 De instrumenten van China’s nieuw mercantilisme 51

    4 Resultaten 61

    5 Ontwikkeling 69

    6 Besluit 73

    Chinese reisimpressies - Serge Huyghe

    Synopsis 78

    1 Inleiding 79

    2 Maandag - Hangzhou 82

    3 Dinsdag - Ningbo 85

    4 Woensdag - Onderwijsdag 88

    5 Donderdag - Shanghai 91

    6 Vrijdag - Suzhou 95

    7 Besluit 97

    Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? - Pranab Bardhan

    Synopsis 100

    1 Inleiding 101

    2 Miljarden nieuwe kapitalisten? 103

    3 Infrastructuur, hard en zacht 105

    4 Groeipatronen 107

    5 De politiek neemt het heft in handen? 110

    6 Blik op de toekomst 115

    Referenties 118

  • vkw Metena  mei 2007   �

    Woord vooraf

    Het is zo goed als onmogelijk om dezer dagen tien woorden omtrent de wereldwijde economi-

    sche stand van zaken te zeggen zonder dat minstens één keer “China” over de lippen rolt. Dagelijks

    verschijnen in de populaire pers, in gespecialiseerde bladen, in conjunctuuranalyses en in acade-

    mische tijdschriften artikelen over het fenomeen China. VKW Metena wil met deze Cahier over de

    nieuwe economische mastodont van deze aardbol niet het zoveelste wiel aan deze Chinese wagen

    leveren. Wat we probeerden te doen, is het samenbrengen van een aantal bijdragen die volgens

    ons een interessant licht werpen op een minder bekend of slechts sporadisch ernstig geanalyseerd

    facet van de Chinese ontwikkeling.

    Wie een algemene lofrede verwacht ten gunste van de Chinese economische sneltrein of een

    lineaire afwijzing van het Chinese ontwikkelingsmodel zal andere literatuur ter hand moeten ne-

    men.

    VKW Metena brengt u in deze Cahier vijf specifieke verhalen omtrent China. In het eerste daar-

    van, “China’s weg naar het globalisme”, komen een aantal minder bekende aspecten aan bod van

    de manier waarop China haar aansluiting bij de top van de wereldeconomie tracht waar te maken.

    Meer bepaald de rol van de Chinese repatrianten (het “bamboenetwerk”) en van de multinationale

    ondernemingen komt sterk op de voorgrond.

    In het tweede verhaal, “Sociale onrust in China”, gaan de schijnwerpers op misschien wel dé

    Achilleshiel van het Chinese ontwikkelingsmodel. Alhoewel het zelden de media haalt bij ons is de

    sociale onrust in China méér dan oppervlakkig gemor. Het gebrek aan politieke democratie maakt

    dat er onvoldoende uitlaatkleppen bestaan voor de sociale ongelijkheden die niet alleen zeer groot

    zijn maar ook nog dagelijks verder toenemen. De grote sociale opstand is nog niet voor morgen of

    overmorgen maar zonder ernstige ingrepen hoeft niemand zich illusies te maken dat die revolte

    er wel degelijk zal komen.

  • De derde bijdrage aan dit Cahier draagt de zelfverklarende titel “China’s nieuw mercantilisme

    in Centraal-Afrika”. Pas recent kreeg de acute Chinese interesse voor het noodlijdende Afrikaanse

    continent in het Westen stilaan wat aandacht. Zoals nu eenmaal eigen is aan economische groot-

    machten tracht ook China haar economische invloedsfeer uit te bouwen. Dat daarbij Afrika rede-

    lijk hoog op de Chinese agenda kwam te staan, heeft niet zozeer te maken met de economische,

    sociale en humanitaire behoeften van dit noodlijdende continent dan wel met de mogelijkheden

    voor China om in Afrika indirect de hand te leggen op de benodigde grondstoffen en energiebron-

    nen. Het is echter zeer vraag of de Chinese aanpak terzake veel zoden aan de dijk zal zetten voor

    Jan Modaal in Afrika.

    Het vierde onderdeel van deze vijfling is een eenvoudig, recht voor de raaps reisverhaal. China

    zoals vrank en vrijmoedig bekeken door iemand die zich volkomen openstelt voor de Chinese maat-

    schappij en de razendsnelle ontwikkeling waarin zij de voorbije twintig jaar is terechtgekomen.

    Inkomensongelijkheid en andere schrille tegenstellingen binnen China nemen ook in dit reisver-

    haal een centrale plaats in.

    De afsluiter van deze Cahier bevat een vergelijking tussen China en India, de twee mastodonti-

    sche landen die samen ruim twee vijfde van de wereldbevolking uitmaken. Alle prognoses terzake

    wijzen in dezelfde richting: deze twee landen zullen de VS en de Europese Unie als economische

    grootmacht inhalen en allicht voorbijsteken. China en India volgen elk een eigen ontwikkelings-

    methodiek die op sommige punten behoorlijk ver uit elkaar ligt. De structurele sterktes en zwak-

    tes van beide landen liggen vaak ook op heel andere terreinen. De genuanceerde visie ontwikkeld

    in deze bijdrage toont vooral aan dat simpele, lineaire prognoses rond deze twee nieuwe super-

    machten beter in de schuif kunnen gelaten worden.

    Johan Van Overtveldt

    Algemeen Directeur VKW

  • vkw Metena  mei 2007   �

    China’s weg naar het globalisme

    Douglas B. Fuller & Eric Thun

  • �0

    Synopsis

    In vele opzichten weerspiegelt China, volgens Douglas B. Fuller en Eric Thun, globalisering in

    de zuiverste vorm. Volgens hen komt de concurrentiële uitdaging niet van de grote staatsbedrij-

    ven, maar eerder van de kleinere bedrijven, die zwaar putten uit de capaciteiten van Chinezen

    overzee.

    Dit zogenaamde bamboenetwerk bestaat uit Taiwanese en Chinese repatrianten uit de wereld-

    centra van innovatie. Zij spelen een vooraanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van

    China. Nergens is de impact van dergelijke netwerken belangrijker dan in de IT-sector. Hier vormen

    repatrianten de motor achter de explosieve groei van de micro-elektronicasector.

    Een andere belangrijke motor van het nieuwe ontwikkelingspad van China is de algemene ten-

    dens tot globalisering van R&D. Multinationals beginnen namelijk stilaan hun designcentra te ves-

    tigen op basis van plaatselijke competenties in plaats van lokale regelgeving. Hoewel inheemse

    Chinese bedrijven er een laag investeringsniveau in R&D op na houden, is in historisch perspec-

    tief, de prestatie van China helemaal niet zo slecht.

    Ten derde stellen de auteurs dat multinationale ondernemingen, die op die manier investeren

    in China, niet enkel capaciteiten scheppen die hun eigen activiteiten kunnen ondersteunen, maar

    ook mogelijkheden scheppen die kunnen benut worden door inheemse bedrijven. Ook hier zien

    we dus, net zoals bij de eerste twee motoren, een belangrijke verbondenheid met buitenlandse

    directe investeringen. Deze bedrijven vormen een oefenterrein voor plaatselijke ingenieurs en

    managers wiens vaardigheden dan overvloeien naar de lokale economie. Buitenlandse onder-

    nemingen moeten die kleine naar het buitenland gekeerde bedrijven niet zien als tegenstrevers,

    maar als partners.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    1. Inleiding

    Zijn Chinese bedrijven papieren tijgers? Er zijn een aantal sceptici (in vele gevallen China-spe-

    cialisten) die erop wijzen dat China weliswaar de fabriek van de wereld is, maar dat de eigenaars

    van die fabriek buitenlanders zijn en dat de kernactiviteiten die een meerwaarde opleveren in het

    buitenland liggen. Sommige van die pessimisten gaan zelfs zover om te voorspellen dat het einde

    nabij is. Ze hebben het dan over scenario’s die gaan van een eenvoudig einde aan de snelle groei tot

    een complete instorting van de staat en de economie. De zwartkijkers kijken naar China’s afhanke-

    lijkheid van buitenlandse directe investeringen (BDI) en zien niets dan zwakheden. China mag dan

    wel de ‘fabriek van de wereld’ zijn, maar het zijn vooral de fabrieken in buitenlandse handen die

    gedijen in China, terwijl de binnenlandse bedrijven verlamd worden door wanbeheer (in het geval

    van staatsbedrijven) of systematisch gediscrimineerd worden (in het geval van privé-firma’s).

    Wie echter de populaire zakenpers leest, krijgt een zeer optimistisch beeld voorgeschoteld. De

    optimisten kijken naar de naakte cijfers van de Chinese groei en komen tot het besluit dat het land

    snel op weg is om een economische supermacht te worden, met ondernemingen van wereldklasse

    die spitstechnologie combineren met goedkope arbeid. Ze kijken naar Chinese ondernemingen als

    Lenovo en Shanghai Auto en zien daarin de volgende Samsungs en Toyota’s van deze wereld, maar

    dan op een tot nog toe ongeziene schaal, Japan Inc. maal tien als het ware. Beide standpunten heb-

    ben een referentiepunt gemeen: succesvolle ontwikkelaars cultiveren inheemse ondernemingen

    met zelfstandige technologische capaciteiten in de traditie van een staat in ontwikkeling.

    China is zich echter aan het ontwikkelen in een nieuw tijdperk met nieuwe mogelijkheden en

    beperkingen. Het raderwerk van de wereldwijde economie is veranderd. Verbeteringen van de

    transport- en communicatietechnologie hebben het voor multinationals mogelijk gemaakt om

    productieketens op te delen en activiteiten te vestigen op basis van comparatieve voordelen eer-

    der dan van geografisch gemak. China hangt weliswaar meer dan zijn buren af van buitenlandse

    directe investeringen, maar dat is deels het gevolg van gewijzigde omstandigheden en deels toe

    te schrijven aan zijn specifieke binnenlandse institutionele structuur.

  • ��

    En toch zitten de voorspellingen over een snelle opkomst van wereldwijd concurrerende Chinese

    reuzen er eveneens naast. De ontluiking van China viel samen met de globalisering van de pro-

    ductie. Ze plaatst de leidinggevende firma’s in de wereld voor enorme uitdagingen, maar die zijn

    dan weer grondig verschillend van diegene die golden tijdens de opkomst van Japan, precies we-

    gens de wereldwijde verweving van China. De intensiteit van die mondiale verstrengeling kan de

    opkomst van inheemse nationale kampioenen misschien verhinderen, maar in de nieuwe wereld-

    economie hoeft een nadrukkelijke afhankelijkheid van buitenlandse directe investeringen geen

    bron van zwakheid te zijn.

    De drie belangrijkste motoren van het nieuwe ontwikkelingspad van China zijn allemaal (BDI)

    -gebonden (Buitenlandse Directe Investeringen): het ‘bamboenetwerk’, de globalisering van onder-

    zoek en ontwikkeling (R&D) en de multi- nationale kiemen van de binnenlandse vernieuwing.

    Het mondiale netwerk van etnisch-Chinese ingenieurs en technologen, ook wel eens het bam-

    boenetwerk genoemd, nam een vooraanstaande plaats in bij investeringen in Chinese technolo-

    giebedrijven. Daarbij werden links gelegd met wereldwijde technologiefirma’s en werd een pool

    van hooggeschoolde werkkrachten aangelegd.

    Ten tweede tonen multinationals zich meer bereid om R&D-activiteiten onder te brengen in

    ontwikkelende economieën, zoals China, en die investeringsprojecten groeien uit tot trainings-

    centra voor plaatselijke ingenieurs.

    Die kiemen van innovatie spreiden zich ten slotte ook uit naar de wijdere economie omdat

    Chinese ingenieurs en technologen op zoek gaan naar nieuwe kansen in de snel groeiende binnen-

    landse economie. Kortom, China blijft uit het ontwikkelingsslop dankzij de buitenlandse inves-

    teringen precies omdat die de binnenlandse moeilijkheden kunnen overwinnen.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    2. Het bamboenetwerk

    Taiwanese en Chinese repatrianten uit wereldcen-

    tra van innovatie, zoals Silicon Valley, spelen een voor-

    aanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van

    China. Bamboenetwerken berusten niet gewoon op het

    onderhouden van goede betrekkingen (guanxi), maar

    ook op de technische vaardigheden van de deelnemers.

    Nergens is de impact van dergelijke netwerken belang-

    rijker dan in de IT-sector. Zoals in alle hoogpresteren-

    de Oost-Aziatische economieën, heeft IT een reuzen-

    bijdrage geleverd tot de economische ontwikkeling; op

    dit ogenblik draagt het bijna een vijfde van het Chinese

    bbp aan.

    In de micro-elektronica – die zowel de zogenaamde

    ‘fabs’ (die geïntegreerde schakelingen fabriceren), als

    de ‘fabless’ designfirma’s (die chips ontwerpen, maar

    de eigenlijke productie uitbesteden) omvat – is het aan-

    tal chipdesigners in de jongste jaren pijlsnel gestegen

    van amper 1.800 in 1998 naar meer dan 7.000 in 2003.

    Hoewel het huidige aantal nog altijd verbleekt bij de

    40.000-50.000 Amerikaanse, ligt het toch al vrij dicht

    in de buurt van de 11.000 chipdesigners in ’s werelds

    tweede grootste centrum voor fabless ontwerpfirma’s,

    met name Taiwan. Byron Wu van iSupply, een firma die

    marktonderzoek doet naar halfgeleiders, voorspelt dat,

    gezien de groei van fabless design in China, Groot-China

    (het vasteland plus Taiwan) Noord-Amerika zal voorbij-

    steken tegen 2008.

    Repatrianten uit Silicon Valley en Taiwanese bedrij-

    ven vormden de motor achter de explosieve groei van

    de micro-elektronicasector (tabel 1). In de voorbije paar

    jaar werkten zowat twee derde van de ontwerpers die

    opgeleid waren in vaardigheden andere dan reverse engi-

    neering voor firma’s die geleid werden door Taiwanezen

    of mensen die teruggekeerd waren uit het buitenland.

    Tot de recente investeringen van Samsung en Infineon

    waren er weinig buitenlandse bedrijven die chipdesign

    lieten uitvoeren in China. De echt lokale firma’s maak-

    ten desnoods nog minder indruk: de overgrote meerder-

    heid deed enkel aan reverse engineering, grotendeels in

    het raam van aankopen van de staat voor gsm- en identi-

    teitskaartenmarkten.

    Rang Bedrijf Oorsprong

    1 Hon Hai (Foxconn) Taiwanees

    2 Vimicro Opgestart door repatrianten

    3 SMIC Opgestart met Taiwanees geld

    4 Winbond Taiwanees

    5 VIA Taiwanees

    6 Huawei Lokaal Chinees

    7 Inventec Taiwanees

    8 E28 Opgestart door repatrianten

    9 Verisilicon Opgestart door repatrianten

    10 BYD Lokaal Chinees

    Tabel 1: 

    Top 10 van de meest innovatieve IT-bedrijven in China (multinationals uit Japan, 

    de EU en Noord-Amerika niet inbegrepen).

  • ��

    Op dit ogenblik bestaat er een kritische massa van ervaren

    repatrianten (ingenieurs met meer dan 10 jaar ervaring) en dat

    heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect. Die hoogst ervaren re-

    patrianten starten in China eigen technologiebedrijven op, trai-

    nen plaatselijke ingenieurs en brengen netwerkverenigingen

    over (zoals de Chinese American Semiconductor Professionals

    Association), die bepalend zijn geweest voor de bevordering

    van het ondernemerschap bij de Chinezen in de Amerikaanse

    innovatiecentra.

    Hetzelfde patroon vinden we terug bij de micro-elektro-

    nicafabricage, een sector die grote aantallen geschoolde inge-

    nieurs nodig heeft. Een bezoek aan Wuxi, een van de traditionele

    basissen van de overheidsgeleide chipsector in China, bracht in

    1998 aan het licht dat er heel wat fout gelopen was bij de massale

    technologieoverdracht van Lucent en andere bedrijven naar het

    leidinggevende inheemse staatsbedrijf Huajing. Huajing bleek

    niet in staat om de technologie efficiënt aan te wenden omdat

    het te lijden had onder het typische wanbeheer in de overheids-

    sector. Bij een nieuw bezoek in 2001 bleek dat een en ander op-

    merkelijk veranderd was. Een door Taiwan gefinancierde fir-

    ma had de fabriek afgehuurd en onder Taiwanees management

    werd de fabriek omgevormd tot de leefbare commerciële on-

    derneming CSMC.

    CSMC is typisch voor de ‘buitenlandse’ bedrijven die ge-

    schapen worden door de bamboenetwerken: de investeringen

    komen weliswaar uit het buitenland, maar alle kernactiviteiten

    zijn gevestigd in China en het bedrijf is sterk afhankelijk

    van de hoogkwalitatieve Chinese werkkrachten. Zoals

    het voorbeeld van de Semiconductor Manufacturing

    International Corporation (SMIC) (zie verder) aantoont

    is de invloed van de Taiwanezen desnoods nog ingrijpen-

    der geweest in Sjanghai.

    In de bredere IT-sector volgen de Taiwanese firma’s

    een strategie waarbij ze het Chinese vasteland gebrui-

    ken als de basis van hun kernvaardigheden en waarbij

    ze hun R&D-capaciteit in China opvoeren. Sommige gro-

    te technologiebedrijven hebben intussen al de intentie

    bekendgemaakt dat ze ‘Groot-Chinese’ ondernemingen

    willen worden in plaats van simpele Taiwanese firma’s.

    Inventec, een producent van laptops, noemt dat een

    ‘tweeassige’ strategie en dat zijn niet enkel woorden:

    de softwareopleiding bij de firma vindt volledig in China

    plaats (verschillende duizenden ingenieurs).

    In 2001 liepen bij Inventec meer Amerikaanse ge-

    bruikpatenten – de goudstandaard van de octrooien – dan

    bij al zijn Taiwanese tegenstanders samen, op Compal na.

    40% daarvan vonden hun oorsprong in China. Hon Hai

    Precision Industry, een van de grootste Taiwanese hou-

    ders van US-patenten, investeerde al in een nieuw groot

    R&D-centrum in China, nog voor het besloot om, verlokt

    door de Taiwanese regering, een tweede site op te trek-

    ken in Taiwan. Iets minder dan 14% van Hon Hai’s pa-

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    tenten zijn van Chinese origine. Alles bij elkaar droegen

    op het vasteland opererende Taiwanese bedrijven tussen

    1997 en 2001 42% aan van alle bedrijfsoctrooien onder

    Amerikaans gebruikspatent.

    Terzelfder tijd zijn ook de start-ups die opgericht wer-

    den door repatrianten uit andere regio’s actiever gewor-

    den. Tussen 1997 en 2004 produceerden bedrijven die

    ontsproten zijn uit etnisch-Chinese economieën (ECE’s),

    samen met de firma’s die opgericht werden door repatri-

    anten, 503 van de 616 IT-bedrijfsoctrooien onder US-pa-

    tent die in China werden aangevraagd. Daar tegenover

    staat dat de binnenlandse ondernemingen slechts 11 oc-

    trooien aanvroegen en dat de belangrijkste Chinese kam-

    pioenbedrijven, die zoveel aandacht krijgen in de wes-

    terse pers, er naar hun aantal patenten gemeten slechts

    een beperkte R&D-activiteit op nahouden. Huawei heeft

    er slechts zes, Lenovo geen enkel. Zie ook tabel 2.

    Geruime tijd werd aangenomen dat de Chinese auto-

    industrie gedoemd is om gedomineerd te worden door

    joint ventures met buitenlandse firma’s. Die beschikken

    immers over de meest recente technologie, hebben aan

    kapitaal geen gebrek en genieten de stevige steun van

    de Chinese regering. Hoewel dergelijke joint ventures

    de markt blijven domineren, moeten ze nu toch de con-

    currentie aangaan met plaatselijke ondernemingen die

    marktaandelen inpikken met voertuigen die een veel la-

    gere kwaliteit hebben, maar tegen slechts een fractie van

    de prijs verkocht worden.

    Het in Anhui gevestigde Chery, het meest succesvolle

    onder die bedrijven, begon auto’s te produceren in 1999.

    Amper vier jaar later verkocht het al 80.000 wagens per

    jaar. Eerder dit jaar haalde het nog de krantenkoppen met

    de mededeling dat het in 2007 gaat beginnen met de ex-

    port van auto’s naar de Verenigde Staten. Het is erg ge-

    Land Gemiddelde Afgestudeerden Aantal US-gebruiks- BDI in % van het

    jaarlijkse groei van wetenschap en patenten, 2005 bbp, 2002

    het bbp 1980-2003 technologie, 2000

    China  9,4%  220.000  685  4,1

    India  5,8%  82.000  498  0,8

    Tabel 2: 

    China versus India.

  • ��

    makkelijk om dat soort prestaties af te doen als het resul-

    taat van overtredingen van de intellectuele eigendoms-

    rechten, maar dan verliest men een bredere tendens uit

    het oog: de resultaten van het aanvankelijke succes wor-

    Semiconductor manufacturingInternational corporation

    In 2000 besloot Richard Chang, een oude getrouwe van Texas

    Instruments en de Taiwanese halfgeleidersector, dat China klaar was

    voor zijn eigen productie-eenheid. Semiconductor Manufacturing

    International Corporation (SMIC), de onderneming die hij oprichtte

    in Sjanghai, leidde de snelle opgang van China naar zo goed als de

    technische grens van de procestechnologie. Bovendien staat SMIC

    op dit ogenblik in concurrentie met het Singaporese Charter als der-

    de grootste pureplay foundry (bedrijven die chips maken volgens de

    specificaties van de klanten). De kern van het engineeringsmana-

    gementteam van SMIC bestaat uit Taiwanezen en ingenieurs die

    teruggekomen zijn uit Taiwan, Singapore en de VS en die tientallen

    jaren ervaring hebben. Die ingenieurs hebben op hun beurt duizen-

    den geschoolde, zij het onervaren lokale ingenieurs opgeleid. SMIC’s

    geavanceerde fabricage-activiteiten in Sjanghai hebben ook de twee

    grootste chipfabrikanten in de wereld, de Taiwanese TSMC en UMC,

    verplicht om fabrieken op te zetten in China. SMIC beschikt reeds

    over een fabriek van de 300mm-generatie (de meest gevorderde ge-

    neratie) in Beijing en bouwt er nu een tweede in Sjanghai.

    den nu omgebogen naar investeringen in onderzoek en

    ontwikkeling en die inspanningen draaien grotendeels

    rond repatrianten met een aanzienlijke buitenlandse

    ervaring in de automobielsector.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    3. Globalisering van de innovatie

    Er is een algemene tendens tot globalisering van de

    R&D omdat multinationals hun designcentra beginnen te

    vestigen op basis van plaatselijke competenties in plaats

    van lokale regelgeving. China heeft in dat verband ster-

    ke troeven in handen, deels omdat de regering de lokale

    markt kan gebruiken als lokaas om multinationals ertoe

    te dwingen technologie over te dragen en designcentra te

    vestigen in het land. Het deed dat trouwens herhaaldelijk

    tijdens de jaren zeventig. Multinationals zijn er evenwel

    erg bedreven in de Chinese regering op te zadelen met

    R&D-centra die niet meer zijn dan lege doppen. Wat op

    lange termijn waarschijnlijk belangrijker zal zijn, zijn de

    interne stimuli voor multinationals om hun onderzoeks-

    en ontwikkelingsactiviteiten in China te vestigen.

    Fabricage tegen lage kosten en een enorme poten-

    tiële markt vormen samen een krachtige combinatie.

    Ondernemingen zijn zich steeds meer bewust geworden

    van wat China te bieden heeft in termen van goedkoop

    en opleidbaar wetenschaps- en ingenieurstalent. De cij-

    fers alleen al zijn indrukwekkend: in 2000 waren er in

    China 220.000 gediplomeerde ingenieurs, 21% van het

    wereldtotaal. Ter vergelijking: de VS en de EU samen had-

    den toen bij elkaar minder dan 240.000 gediplomeerde

    ingenieurs (minder dan 60.000 daarvan in de VS). India,

    dat vaak afgeschilderd wordt als China’s belangrijkste

    rivaal, beschikte over slechts 82.000 dergelijke gediplo-

    meerden.

    In de IT-sector hadden 33 buitenlandse bedrijven met

    R&D-activiteiten in China, waaronder acht uit ECE’s,

    tegen 2004 meer dan 20.000 Chinese ingenieurs opge-

    leid. Dat was beduidend meer dan de 3.000 ingenieurs

    die zich in inheemse bedrijven met R&D bezighouden.

    Bovendien waren heel wat van die R&D-ingenieurs ver-

    schoven van het einddesign (ontwerp voor de productie)

    naar het technologisch heel wat meer gesofisticeerde

    toegepaste onderzoek.

    Op dezelfde wijze maken ook in de automobielsector

    mondiale firma’s gebruik van de ontwerpcapaciteiten. In

    2004 waren er in China alles bij elkaar 55 door het buiten-

    land gefinancierde technische automobielcentra, waar-

    van de helft in Sjanghai. Op één uitzondering na werden

    die allemaal opgericht na 1997. Visteon heeft ongeveer

    20 miljoen dollar geïnvesteerd in het designcentrum van

    zijn joint venture in Sjanghai; Bosch stak bijna 20 mil-

    joen dollar in een onderzoekscentrum voor motorma-

    nagement; en Delphi investeerde 50 miljoen dollar in

    een ontwikkelingscentrum in Sjanghai.

    De Pan Asia Technical Automotive Centre (PATAC),

    een joint venture van General Motors en de Shanghai

    Auto Industry Corporation, is het meest geavanceerde

    designcentrum voor auto’s in het land. Het vertegen-

    woordigt een aanvankelijke investering van 50 miljoen

    dollar (onlangs werd bovendien de verbintenis aange-

  • ��

    gaan om nog eens 250 miljoen dollar te investeren in de

    komende vier jaar) en was voor een groot deel verant-

    woordelijk voor het succes van Shanghai General Motors

    (SGM) in China.

    Het zou verkeerd zijn om aan te nemen dat al die tech-

    nische centra zich bezighouden met baanbrekend de-

    signwerk – er wordt soms naar verwezen als PR&D-cen-

    tra, wegens de pr-voordelen die ze aanbrengen – maar

    hun mogelijke integratie in het globale designnetwerk

    mag evenmin genegeerd worden. Delphi, bijvoorbeeld,

    maakt van zijn 34 technische centra in heel de wereld ge-

    bruik om een ‘24/7-engineering’ te implementeren. De

    technologie van dieselmotoren is een specialiteit van het

    Europese centrum en het werkt samen met designcentra

    in de Verenigde Staten en Azië die over een aanvullende

    expertise beschikken.

    VIMICRO

    Vimicro, een in Beijing gevestigde onderneming die in 1999 werd

    opgericht door John Deng, is een klassiek voorbeeld van de wijze

    waarop repatrianten een impact kunnen hebben op de Chinese high-

    techsector. Deng, die in Beijing geboren werd, studeerde aan de UC

    Berkeley, werkte voor IBM in het TJ Watson Research Center en was

    vervolgens medestichter van Pixim, een firma in Silicon Valley die

    zich bezighoudt met de technologie van de digitale beeldvorming.

    Maar Deng wou zijn bijdrage maken in China en hij begon te zoe-

    ken naar startkapitaal voor een firma die multimediaprocessors

    zou ontwikkelen voor computers, digitale camera’s en gsm’s. Het

    startgeld voor Vimicro (1,25 miljoen dollar) kwam uit een onwaar-

    schijnlijke hoek, het Chinees ministerie van Informatie.

    Terwijl het durfkapitaal van Silicon Valley aan het eind van de jaren

    negentig naar het internet vloeide, was de Chinese regering er voor-

    al op uit om de ontwikkeling van onafhankelijke technische capaci-

    teiten te promoten. Dat enthousiasme, gekoppeld aan in het buiten-

    land gevormde expertise, bleek een krachtige drijfveer te zijn. Op

    dit ogenblik heeft Vimicro meer dan 500 octrooien in portefeuille

    en telt het onder zijn klanten onder meer Microsoft (Vimicro is een

    van de slechts vijf bedrijven die van Microsoft de toelating kregen

    om Windows XP te gebruiken voor digitale beeldvormingchips),

    Samsung, Fujitsu, Logitech, Siemens en Lenovo. In november 2005

    bracht de firma 87 miljoen dollar bijeen op de Nasdaq.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    Er zijn aanwijzingen dat multinationals gebruik ma-

    ken van de designvaardigheden die ze putten uit hun

    Chinese activiteiten. Tussen 2002 en 2004 puurden bui-

    tenlandse IT-bedrijven in China vier keer meer gebruik-

    spatenten uit onderzoek en ontwikkeling in China dan

    tijdens de hele voorgaande twee decennia: 21 octrooien

    vóór 2002, 81 tussen 2002 en 2004. Hoewel dat slechts

    een klein percentage is van alle octrooien die aangehou-

    den worden door buitenlandse firma’s, vormt het niet-

    temin een indicatie van de wijze waarop ze op weg zijn

    naar waarachtige capaciteiten.

    Hoewel sceptici hebben aangevoerd dat de inheemse

    Chinese bedrijven er gezamenlijk een relatief laag inves-

    teringsniveau in R&D op nahouden, vooral vergeleken

    met India en het Westen, is in historisch perspectief de

    prestatie van China helemaal niet zo slecht. Het heeft nu

    ongeveer eenzelfde niveau van gebruikspatenten in de

    VS dan Taiwan had toen het een vergelijkbaar ontwik-

    kelingspeil had. In 2000 investeerde China 1% van het

    bbp in onderzoek en ontwikkeling, en dat was een heel

    stuk beneden het peil van de geavanceerde industriële

    wereld, waar gemiddeld 2 tot 2,5% besteed werd. Maar

    het lag wel in één lijn met de snel groeiende landen in

    de ontluikende wereld en met de Amerikaanse uitgaven

    voor R&D aan het begin van de jaren vijftig.

    4. Kiemen uitzetten

    Multinationale ondernemingen die investeren in

    China scheppen niet alleen capaciteiten die hun eigen ac-

    tiviteiten kunnen ondersteunen, maar ze scheppen ook

    mogelijkheden die kunnen benut worden door inheemse

    Chinese bedrijven. De firma’s met buitenlandse investe-

    ringen kunnen een oefenterrein bieden voor plaatselijke

    ingenieurs en managers, wier vaardigheden vervolgens

    overvloeien naar de lokale economie naarmate mede-

    werkers overstappen naar andere bedrijven.

    Die tendens blijkt het duidelijkst uit de bewegingen

    inzake menselijk kapitaal. In de autosector, bijvoorbeeld,

    beschikken relatief weinig bedrijven over de mogelijk-

    heid om grote aantallen uitwijkelingen weer naar huis te

    lokken, maar alle grote zelfstandige firma’s krijgen wel

    de kans om personeel weg te lokken van joint venture-

    projecten. Geely, een van de meest succesrijke privé au-

    tobedrijven in China, is op elk niveau van de onderne-

    ming bemand met personeel afkomstig van joint ven-

    tures. Op het hoogste niveau worden de functies ingeno-

    men door vroegere general managers van zowel Shanghai

    Volkswagen als FAW-Volkswagen.

    Bij Great Wall Auto, een privé-firma uit de provincie

    Hebei, zit het designcentrum vol met vroegere mede-

    werkers van joint ventures, en omdat het management

  • �0

    graag het productiesysteem van Toyota wil invoeren, is

    het merendeel van de supervisors aan de productielijn

    afkomstig van de joint venture FAW-Toyota. Naast repa-

    trianten vormen mensen met ervaring in buitenlandse

    bedrijven in China de op een na beste oplossing.

    Zelfs op korte termijn is de aanwezigheid van firma’s

    die gefinancierd worden door buitenlandse investerin-

    gen waardevol, omdat ze onmiddellijk oplossingen aan-

    dragen als leveranciers van belangrijke componenten. In

    plaats van hun capaciteit over heel de lijn op te voeren,

    kunnen die nieuwe inlandse firma’s kiezen op welke ca-

    paciteiten ze zich willen concentreren en de rest uitbe-

    steden aan buitenlandse bedrijven met sterke techni-

    sche capaciteiten. Die aanpak stelt de inheemse bedrij-

    ven in staat om snel hun productievolume uit te breiden,

    merkbewustheid te creëren en (als de verkoop voldoende

    sterk staat) te herinvesteren in hun eigen interne ont-

    werpcapaciteiten. Dat is trouwens de strategie van een

    groot deel van de grootste inlandse autobedrijven, zoals

    Chery en Geely.

    5. Besluit

    Het is van fundamenteel belang dat ’s werelds multi-

    nationals de implicaties van China’s nieuwe, globale pad

    naar ontwikkeling inzien. De eerste stap bestaat erin de

    aard van de concurrentiedreiging die uit het land te voor-

    schijn treedt, te begrijpen. Daarenboven is het voor on-

    dernemingen onontbeerlijk om de bronnen van concur-

    rentie en innovatie in China te lokaliseren.

    Inheemse Chinese bedrijven staan nog niet op het

    punt om de planeet over te nemen, noch zijn ze zover

    dat ze sectoren kunnen herschikken, zoals de Japanse

    bedrijven van wereldklasse deden in de jaren zeventig

    en tachtig.

    De concurrentiële uitdaging zal in China meer dan

    waarschijnlijk niet komen van de grote staatsbedrijven,

    die vaak gesteund worden door de centrale overheid. Die

    vertonen namelijk de neiging om zich af te wenden van

    de snel groeiende markten in China, ofwel omdat de in-

    tense concurrentie winst tot een zeldzaamheid maakt,

    ofwel omdat de gulle steun van staatswege hen verkeer-

    delijk ertoe brengt om twijfelachtige investeringen te

    doen in het buitenland. Huishoudelijke verbruiksgoede-

    ren niet te na gesproken, kleven dergelijke firma’s in de

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    meeste gevallen gewoon een label op producten met een

    lage marge die afhankelijk zijn van buitenlandse tech-

    nologieën.

    De meestbelovende firma’s zijn waarschijnlijk de

    kleinere bedrijven die zwaar putten uit de capaciteiten

    van de overzeese Chinezen. Die firma’s zijn sneller en

    flexibeler en hebben heel wat baat gevonden bij de aan-

    wezigheid in de economie van ondernemingen met bui-

    tenlandse investeringen. Dat soort firma’s zal zwaar be-

    mand zijn met technologen die opgeleid werden in het

    buitenland (of in multinationals) en nu hun carrière uit-

    bouwen in China. Het goede nieuws voor de buitenlandse

    ondernemingen is dat die kleine, naar het buitenland ge-

    keerde bedrijven eerder partners dan tegenstrevers zijn

    van de huidige wereldwijde ondernemingen.

    Het is voor multinationals van belang om zorgvuldig

    na te denken over de technologie die ze in China willen

    invoeren en hoe ze die kunnen beschermen. De aanwe-

    zigheid van ontwerpcapaciteiten laat een firma toe om

    beter in te pikken op de Chinese binnenlandse markt.

    Door ter plekke te ontwerpen wordt het ook mogelijk om

    de kosten te drukken: er bestaat een duidelijk potentieel

    om te besparen op de lonen van ingenieurs, maar mo-

    gelijk nog belangrijker kunnen de besparingen zijn die

    kunnen gerealiseerd worden door aan te kopen bij plaat-

    selijke leveranciers.

    In vele opzichten weerspiegelt China globalisering

    in haar zuiverste vorm. De productie- en technologische

    netwerken zijn voor een groot deel het resultaat van mas-

    sale hoeveelheden buitenlandse investeringen en ze bun-

    delen bijgevolg de middelen van een heleboel landen. De

    uitdaging voor zowel de buitenlandse als de inheemse

    firma’s bestaat erin om de voordelen van die industriële

    smeltkroes in te palmen.

  • ��

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties

    Minxin Pei1

    Carnegie Endowment for International Peace

    1 Minxin Pei (2006). China’s Trapped Transition: The Limits of Developmental Autocracy, Harvard University Press.

  • ��

    Synopsis

    Sinds het midden van de jaren negentig kent China een snelle toename van het aantal inciden-

    ten van collectief protest. Omdat dit protest niet georganiseerd en geografisch geïsoleerd voor-

    kwam, vormde het geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit. Volgens Minxin Pei is

    de waarschijnlijkheid klein dat dit verspreid sociaal protest kan samensmelten tot een krachtige

    en samenhangende landelijke beweging tegen de regering. Toch mag de ondermijnende invloed

    van sociale onrust op de toekomstige stabiliteit van China niet onderschat worden.

    De meeste incidenten van sociale onrust worden uitgelokt door specifieke regeringsmaat-

    regelen of door acties van lokale besturen. Meestal gaat het om belastingsgrieven op het platte-

    land, herstructurering van staatsbedrijven of inbeslagnemingen.

    Ook de bredere sociale en politieke omstandigheden spelen een belangrijke rol bij deze socia-

    le onrust. De belangrijkste elementen om de onderliggende oorzaken van de toenemende sociale

    frustraties te begrijpen zijn de stijgende sociaal-economische ongelijkheid en de toenemende cor-

    ruptie. Daarnaast moet deze onrust ook gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en

    juridische instellingen die net conflicten zouden moeten oplossen.

    De Communistische partij heeft een drieledige strategie uitgewerkt om de sociale onrust bin-

    nen de perken te houden: versterking van de oproerpolitie, bestraffing van lokale ambtenaren en

    veranderingen van het openbaar beleid ten voordele van minder bevoorrechte groepen.

    Deze toenemende sociale onrust zal geen systeemomvattende politieke omwenteling met zich

    meebrengen, maar wel bijdragen tot de toenemende onbestuurbaarheid op het lokale niveau, de

    Chinese bevolking radicaliseren, de autoriteit van de regerende Communistische partij aantasten

    en het vertrouwen van de investeerders ondermijnen.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    1. Inleiding

    De snelle economische groei van China heeft het land een ongeziene voorspoed gebracht en

    internationale invloed opgeleverd, maar dit ging ook gepaard met toenemende spanningen tus-

    sen staat en samenleving. Recent waren er heel wat aanwijzingen dat die spanningen aan het op-

    lopen zijn. Het aantal incidenten van collectief protest is in snel tempo gestegen (tabel 1). Ook de

    omvang van dit collectief protest is toegenomen. In de voorbije jaren was het niet ongebruikelijk

    om 10.000 tot 20.000 betogers te zien deelnemen aan dergelijke incidenten1. Die collectieve mani-

    festaties, die ongeacht het niveau van economische ontwikkeling in alle regio’s van China voor-

    kwamen, zijn ook alsmaar gewelddadiger geworden. In vele gevallen hebben confrontaties tussen

    betogers en politie geleid tot doden en gewonden (officiële statistieken tonen aan dat tussen 1985

    en 2005 6.000 politiemensen gedood en 100.000 gewond werden tijdens ordehandhavingsacties,

    inbegrepen de onderdrukking van relletjes en protesten die tegen de regering gericht waren)2.

    Boze demonstranten vielen meermaals overheidsgebouwen aan en blokkeerden belangrijke we-

    gen en spoorwegen. In 2000 deden zich 2.700 incidenten voor waarbij een regeringsgebouw door

    een menigte werd aangevallen. In 2003 steeg dat aantal naar 3.700. Daarbij kwamen nog eens 3.100

    gevallen van blokkering van een verkeersas of spoorweg door demonstranten in 20033. Ondanks

    die snelle toename van het aantal incidenten van collectief protest, sinds het midden van de jaren

    negentig, vormden die ontwikkelingen geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit in

    China. Want dat protest was niet georganiseerd en was geografisch geïsoleerd. In bijna alle geval-

    len wordt die sociale onrust aangevuurd door specifieke grieven tegen lokale besturen en niet door

    een allesomvattende ideologische doelstelling. De waarschijnlijkheid dat die verspreide sociale

    protesten kunnen samensmelten tot een krachtige en samenhangende landelijke beweging tegen

    de regering is weliswaar klein, maar toch zou het fout zijn om de ondermijnende invloed van soci-

    1 Het grootste collectief protest, waarbij meer dan 30.000 petroleumarbeiders betrokken waren, vond in 2002 plaats in de olievelden

    van Daqing in de provincie Heilongjiang. Cai Yongshun (2005). Managing Social Unrest in China, Hong Kong University of Science and

    Technology.

    2 www.chinanews.com, 11 januari 2006.

    3 Social Blue Book of China (2005). Beijing: Social Sciences Academic Press, 235.

  • ��

    ale onrust op de toekomstige stabiliteit van China te onderschatten. Want, hoe dan ook, is toene-

    mende sociale onrust een teken van zowel het politiek falen als van de institutionele instorting in

    China. Tenzij ze aangepakt wordt, zal die sociale onrust bijdragen tot de toenemende onbestuur-

    baarheid van het Chinees politiek systeem op het lokale niveau, zal ze de Chinese bevolking radi-

    caliseren, de autoriteit van de regerende Communistische Partij aantasten en het vertrouwen van

    de investeerders ondermijnen.

    Op de volgende pagina’s zal ik een analyse maken van de specifieke oorzaken, de institutionele

    omgeving en de sociale context die hebben bijgedragen tot de toenemende sociale onrust in China

    tijdens de voorbije jaren. Daarna zal ik een beschrijving en een evaluatie geven van de reactie van

    de Chinese regering op die stijgende sociale onrust. En, ten slotte, zal ik nagaan wat de gevolgen

    en implicaties zijn van de toenemende sociale onrust.

    Jaar Aantal incidenten Aantal deelnemers

    1993  8.700  730.000

    1995  11.500  n.a.

    1997  15.000  n.a.

    1999  32.500  n.a.

    2002  50.400  n.a.

    2004  74.000  3.760.000

    Tabel 1: 

    Toenemend aantal incidenten van sociale onrust in China (in een aantal uitgekozen jaren). Bronnen: Murray Scot Tanner (zo-

    mer 2004), China Re-thinks Social Unrest. The Washington Quarterly : 138; Takungpao, 6 juli 2005.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    2. Specifieke oorzaken van sociale onrust

    De meeste incidenten van sociale onrust werden uit-

    gelokt door specifieke regeringsmaatregelen of door ac-

    ties van lokale besturen, die door het publiek als scha-

    delijk en onrechtvaardig werden ervaren. De openbare

    woede tegen dergelijke maatregelen en acties werd in

    vele gevallen nog aangewakkerd door de arrogante en

    grove wijze waarop ze door de plaatselijke ambtenaren

    ten uitvoer gebracht werden. In grote lijnen komen de

    meest genoemde oorzaken van sociale onrust neer op

    de hoge belastingen in landelijke gebieden, het verlies

    van pensioenrechten of arbeidsplaatsen ten gevolge van

    de herstructurering van de overheidsbedrijven (SOE’s -

    state-owned enterprises), en gedwongen inbeslagnemin-

    gen van gronden of overplaatsing naar andere steden zon-

    der toereikende compensatie.

    2.1. Belastinggrieven op het platteland

    In de loop van de jaren negentig waren de hoge belas-

    tingen die door de lokale besturen werden opgelegd de

    voornaamste bron van sociale spanningen op het platte-

    land (maar nadat de centrale regering de belangrijkste

    landbouwtaksen in 2003 en 2006 had afgeschaft, vorm-

    den belastingen niet langer een van de belangrijkste oor-

    zaken van sociale spanningen in rurale gebieden). Het

    dient eveneens opgemerkt dat de hoge belastingen die de

    Chinese plattelandsbevolking, tijdens de jaren negentig

    werden opgelegd, samenvielen met een trage toename

    van het inkomen op het platteland. De aangroei van het

    inkomen per hoofd van de bevolking bedroeg aan het ein-

    de van de jaren negentig bijvoorbeeld 4,6% in 1997, 4,3%

    in 1998, 3,8% in 1999 en 2,1 procent in 2000. Wanneer

    bovendien geen rekening gehouden wordt met inkomen

    dat niet uit landbouw afkomstig was, daalde aan het ein-

    de van de jaren negentig het persoonlijk inkomen van de

    bevolking (in absolute termen) op het platteland.

    De afnemende groei van het inkomen op het platte-

    land was waarschijnlijk geen voldoende aanleiding voor

    massaal misnoegen. De belangrijkste bron van span-

    ningen tussen de boerenstand en de staat waren de druk-

    kende belastingen en heffingen die China’s meest kans-

    arme bevolkingsgroep verplicht was te betalen. Officieel

    zouden die belastingen en heffingen, die gemeenzaam

    bekend staan als ‘boerenlasten’ (‘peasant burdens’), niet

    meer mogen bedragen dan 5% van het netto inkomen

    van de landbouwers. Maar in werkelijkheid hieven de

    plaatselijke besturen een heleboel onwettelijke taksen

    die de limiet van 5%, die door Beijing werd opgelegd,

    ruimschoots overschreden. Volgens een studie door de

    Algemene Belastingdienst bedroegen in 1996 de belas-

    tingen en toegelaten heffingen zowat 10% van het ruraal

    BBP. Als daaraan de illegale kosten en heffingen zouden

    toegevoegd worden, dan zou de totale werkelijke belas-

  • ��

    tingvoet, in brede zin, wellicht 20% bedragen van het ruraal

    BBP in dat jaar (dat is zonder rekening te houden met het cash-

    inkomen uit niet-landbouwactiviteiten).

    Onderzoek dat in 1996 werd uitgevoerd door het Ministerie

    van Landbouw heeft aan het licht gebracht dat de belastingen

    en heffingen die elke plattelandsbewoner diende te betalen drie

    keer hoger lag dan de officiële nationale limiet, namelijk 15%

    van hun netto inkomen. Nog erger was, dat de rurale belastingen

    en heffingen uiterst regressief waren, zowel wat de individuen

    als wat de regio’s betreft, omdat de armere plattelandsbewo-

    ners en de minder ontwikkelde regio’s een hoger deel van hun

    inkomen afdroegen aan belastingen en heffingen. Doorgaans

    gebruikten de plaatselijke ambtenaren tactloze en zelfs brutale

    methodes om belastingen te innen, wat de plattelandsbewoners,

    die bovendien bijzonder weinig sociale diensten in ruil kregen,

    nog meer ophitste. Dat leidde ertoe dat heel wat inwoners op het

    platteland zich tegen de autoriteiten keerden. In een opiniepei-

    ling onder 2.000 plattelandsbewoners eind 2001 vermeldde 65%

    van de respondenten ‘buitensporige belastingdruk’ als de voor-

    naamste reden voor de lokale politieke instabiliteit.

    2.2. Herstructurering van overheidsbedrijven

    Gedurende de eerste 15 jaren van de economische hervor-

    mingen in China experimenteerde de regering met verschil-

    lende gedeeltelijke hervormingen om de overheidsbedrijven te

    stroomlijnen, maar in de praktijk slaagde geen van allen erin

    om ze efficiënter en concurrentiëler te maken. Bijgevolg

    moesten de overheidsbedrijven kunstmatig in leven ge-

    houden worden met bankleningen, die op hun beurt zo

    omvangrijk werden dat ze de financiële stabiliteit be-

    dreigden. Vanaf het einde van de jaren negentig was de

    regering gedwongen om een groot aantal zieltogende klei-

    ne en middelgrote overheidsbedrijven te sluiten om een

    financiële aderlating te vermijden. Dat leidde tot massa-

    le afdankingen van werknemers in overheidsbedrijven.

    Afgaand op schattingen zouden ruwweg 35 tot 40 mil-

    joen werknemers uit overheidsbedrijven en collectieve

    ondernemingen afgedankt zijn aan het einde van de ja-

    ren negentig. Overheidsbedrijven die geherstructureerd

    werden, voerden doorgaans de helft van hun personeels-

    bestand af. Uiteraard leidde het louter verlies van tiental-

    len miljoenen jobs, een gebeurtenis zonder voorgaande

    in de geschiedenis van de Chinese Volksrepubliek, naar

    een ongeziene sociale spanning in de stedelijke gebieden,

    vooral omdat de werknemers van deze bedrijven zichzelf

    plachten te beschouwen als leden van een relatief bevoor-

    rechte groep en een onderdeel van de maatschappelijke

    basis van de Communistische Partij.

    Wat de industriële herstructurering in China echter

    vooral bezwaarde, was de combinatie van het ontbreken

    van een geschikt sociaal veiligheidsnet (pensioenen en

    ziekteverzekering) en de onheuse behandeling die mil-

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    joenen afgedankte arbeiders kregen van managers van de

    overheidsbedrijven en van lokale overheden. Rapporten

    uit het China van het einde van de jaren negentig geven

    aan dat afgedankte werknemers een werkloosheidsver-

    goeding kregen die niet hoger lag dan het bestaansmini-

    mum en over weinig ziekteverzekering konden beschik-

    ken. De meeste onder hen verloren zelfs hun pensioen.

    In vele steden slaagden de lokale besturen er zelfs niet

    in om de beloofde werkloosheidsvergoedingen uit te be-

    talen. Het gevolg was dat afgedankte werknemers in een

    heleboel steden sit-ins en betogingen organiseerden om

    de uitbetaling van de pensioenen en werkloosheidsver-

    goedingen te eisen (de zwaarst getroffen gebieden bevon-

    den zich in het noordoosten, waar de overheidsbedrijven

    voordien de belangrijkste werkgevers van de stedelijke

    arbeidskrachten waren).

    De frustratie van de afgedankte werknemers werd

    nog verder aangewakkerd door de corrupte praktijken

    die de managers van overheidsbedrijven en de lokale

    besturen aanwendden tijdens de industriële herstruc-

    turering. Ingevolge de door de regering formeel aange-

    kondigde politiek om “de grote te houden en de kleintjes

    van de hand te doen”, zijn de meeste overheidsbedrijven

    in handen gebleven van de Staat en bleven ze gespaard

    van pijnlijke herstructureringen (met uitzondering van

    een aantal mega-staatsbedrijven die verplicht waren om

    overtollige arbeidskrachten af te danken om genoteerd

    te geraken op overzeese aandelenbeurzen). De meeste

    kleine en middelgrote overheidsondernemingen werden

    evenwel geprivatiseerd, doorgaans volgens een ondoor-

    zichtige procedure die insiders toeliet om op goedkope

    wijze beslag te leggen op de meest waardevolle activa van

    de ter ziele gegane overheidsbedrijven (zoals terreinen

    en machines) zonder de verplichting om de pensioenen

    en de gezondheidszorg van de afgedankte werknemers

    op zich te moeten nemen. Die werkwijze bracht welis-

    waar de insiders baat (voormalige managers verwierven

    de controle over 60% van de geprivatiseerde overheids-

    bedrijven), maar schaadde de belangen van de gewone

    arbeiders. In sommige spraakmakende gevallen van pri-

    vatisering, ten gunste van insiders, kwamen boze arbei-

    ders gewelddadig in aanraking met de ordehandhavers

    die uitgestuurd waren om hen van de fabriekterreinen

    te verwijderen.

    Hoewel de grootschalige afdankingen wegens indu-

    striële herstructurering blijkbaar een piek bereikten in

    2001-2002, hield de onrust op de arbeidsmarkt niette-

    min aan. Tijdens de eerste helft van 2002 waren er vol-

    gens een welbepaalde schatting ongeveer 300 collectie-

    ve protestacties waarbij telkens meer dan 100 arbeiders

    betrokken waren (inclusief 39 incidenten waarin telkens

    meer dan 1.000 arbeiders verwikkeld waren). Het totaal

    aantal arbeiders die hebben deelgenomen aan collectie-

    ve protestacties in 2003 bedroeg bijna 1,5 miljoen, wat

  • �0

    doet veronderstellen dat industriearbeiders elk jaar zo-

    wat de helft vormden van alle deelnemers aan collectieve

    protesten in China4.

    2.3. Inbeslagnemingen

    Waar buitensporige belastingen de drijvende kracht

    waren achter het ruraal ongenoegen in de jaren negen-

    tig, heeft de jongste tijd de gedwongen inbeslagneming

    van gronden door de lokale autoriteiten zich ontpopt

    tot de belangrijkste bron van sociale onrust op het plat-

    teland. Inderdaad, alle recente high profile en geweld-

    dadige schermutselingen tussen de boerenstand en de

    oproerpolitie (zoals het bloedig incident in de provin-

    cie Guangdong in december 2005, toen 20 tot 30 boe-

    ren doodgeschoten werden door de politie) vonden hun

    oorzaak in geschillen rond de confiscatie van landbouw-

    grond door de plaatselijke autoriteiten en ontwikkelaars.

    In de regel doorlopen die gewelddadige incidenten, die

    uitgelokt worden door inbeslagnemingen van gronden,

    verschillende fasen. Eerst verkopen lokale besturen het

    gebruiksrecht over de grond aan ontwikkelaars, door-

    gaans tegen een lage prijs en zonder dat een en ander

    openbaar gemaakt wordt. Ten tweede eisen landbou-

    wers, wier land buiten hun medeweten en zonder hun

    4 Social Bluebook (2005), 300.

    toestemming verkocht werd, ofwel een hogere vergoe-

    ding ofwel weigeren ze hun land af te geven. Ten derde,

    als de plaatselijke autoriteiten weigeren in te gaan op de

    eisen van de landbouwers, wenden deze laatste zich tot

    een hogere autoriteit voor bijstand, doorgaans zonder

    succes. Ten vierde, de wanhopige boeren planten tenten

    neer op hun gronden om de bouwprojecten te blokkeren.

    In een vijfde fase, ten slotte, doen de autoriteiten een be-

    roep op de oproerpolitie en maken ze gebruik van knok-

    ploegen om de landbouwers met geweld van de grond te

    verwijderen, wat leidt tot gewelddadige confrontaties.

    Onderzoek door Chinese academici heeft uitgewe-

    zen dat de inbeslagneming van gronden door lokale be-

    sturen intussen de meest polemische sociale kwestie

    geworden is. Een onderzoek naar de klachten die in de

    eerste helft van 2004 naar de media verstuurd werden,

    heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat 70% van alle klach-

    ten over problemen op het platteland draaiden rond de

    inbeslagneming van gronden (ter vergelijking: slechts

    5% van alle klachten had betrekking op de rurale be-

    lastingen). Interviews met 720 boeren die in juni en juli

    2004 naar Beijing trokken om een petitie in te dienen bij

    de centrale overheid toonden eveneens aan dat 74% van

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    hen een onopgelost dispuut hadden met de lokale autori-

    teiten over gronden5. Gezien de enorme winsten die er te

    maken vallen met de omvorming van landbouwgrond in

    waardevolle commerciële projecten, worden lokale be-

    sturen en ontwikkelaars met goede contacten er sterk

    toe aangezet om de landbouwers, een groep die politiek

    zwak staat, tekort te doen en hun eigen financiële winst

    te maximaliseren.

    In feite is de staat eigenaar van de grond, maar de

    landbouwers krijgen gebruiksrecht onder het zogenaam-

    de ‘household responsibility’-systeem dat landbouwers

    toelaat om staatsgronden voor een lange periode te pach-

    ten. Maar lokale besturen, van gewestbesturen tot dorps-

    raden, verkopen de gebruiksrechten van het land op on-

    wettige wijze aan ontwikkelaars zonder de toestemming

    van de landbouwer of zonder een passende compensatie

    te geven. Dat ondoorzichtig proces van grondverwerving

    laat lokale besturen toe om enorme inkomsten te gene-

    reren en de ontwikkelaars onverhoopte winsten te be-

    zorgen. Alleen al in 2001 liepen de inkomsten uit de ver-

    koop van gebruiksrechten op gronden in China volgens

    een schatting van een overheidsinstantie op tot meer dan

    910 miljard yuan. Voor heel wat lokale besturen vertegen-

    5 Yu Jianrong (2005). Land Dispute Has Become the Focus of Farmers’

    Struggle To Defend Their Rights. Working paper, Chinese Academy of Social

    Sciences.

    woordigen de opbrengsten uit de verkoop van gebruiks-

    rechten van gronden de helft van de belastingontvangs-

    ten. Het gros van de winsten lijkt echter naar de ontwik-

    kelaars met politieke connecties gegaan te zijn. Volgens

    een studie van het Development Research Center, een

    denktank die ressorteert onder de Staatsraad (het kabi-

    net), ontvingen de boeren slechts 5-10% van de waarde

    die gecreëerd werd door de projectontwikkeling op hun

    land. 20-30% van de waarde ging naar plaatselijke be-

    sturen en 40-50% van de gecreëerde waarde kwam te-

    recht in de zakken van de ontwikkelaars6.

    Het spreekt voor zich dat die hoogst ongelijke ver-

    deling van de economische baten uit de acquisitie van

    gronden voor commerciële projecten gemakkelijk het

    protest kan aanwakkeren onder de landbouwers wier

    middelen van bestaan werden bedreigd. Samen met de

    willekeurige en grove wijze waarop de boeren behan-

    deld worden door de ambtenaren van de lokale besturen

    kunnen die economische grieven snel de sociale woede

    aanwakkeren. De vooruitzichten op lange termijn zien

    er niet rooskleurig uit voor China. De regering schat dat

    tot nog toe 40 miljoen plattelandsbewoners hun gron-

    den verloren hebben aan commerciële ontwikkelings-

    6 Social Bluebook (2005), 318; Zhao Xiao (2005) What Is a Reasonable Land

    System? Gaige Neican, nr. 3: 22.

  • ��

    projecten. Het feit dat tientallen miljoenen boeren zon-

    der land, waarvan de meeste de nodige opleiding en be-

    kwaamheid missen, de rangen van de werkzoekenden

    komen vervoegen, zal de druk op de arbeidsmarkt doen

    toenemen en een nieuwe bron van sociaal misnoegen

    vormen. De Chinese regering, die zich bewust is van de

    enorme politieke en sociale risico’s die geschapen wor-

    den door de problematische landacquisities, heeft on-

    langs gezworen dat ze geen ‘historische vergissing’ zal

    maken en de plaatselijke ambtenaren met aandrang ge-

    vraagd heeft om misplaatste ontwikkelingsprojecten te

    beteugelen. Dergelijke dringende verzoeken die van zo’n

    hoog niveau komen, zijn evenwel niet van die aard om de

    harten en de geesten van de lokale besturen te beïnvloe-

    den omdat de centrale regering haar beleid niet effectief

    kan afdwingen op het lokale niveau en omdat de onver-

    hoopte winsten die uit de inbeslagneming van gronden

    gehaald worden voor de lokale besturen gewoon te ver-

    leidelijk zijn om eraan te weerstaan. Geschillen over de

    inbeslagneming van gronden zullen daarom nog jaren-

    lang de meest destabiliserende bron van sociale onrust

    in China vormen.

    2. Sociale en politieke context van sociale onrust

    De toenemende sociale onrust is niet zomaar een res-

    pons op specifiek overheidsbeleid dat in ruime kringen

    als onrechtvaardig en corrupt ervaren wordt. Ze is een

    onvermijdelijk gevolg van de bredere sociale en politieke

    omstandigheden, die massale vervreemding, machte-

    loosheid en maatschappelijke frustratie in de hand wer-

    ken. In het geval van China zijn twee contextuele fac-

    toren – de stijgende sociaal-economische ongelijkheid

    en de toenemende corruptie – wellicht de belangrijkste

    elementen om de onderliggende oorzaken van de toe-

    nemende sociale frustraties te begrijpen. Samen met de

    afwezigheid van democratie, wakkeren de toenemende

    ongelijkheid en de endemische corruptie krachtige ge-

    voelens tegen het regime aan en radicaliseren ze gewo-

    ne burgers, die gekrenkt worden door corrupte lokale

    ambtenaren en het beleid dat ze ten uitvoer brengen.

    Zoals zovele overgangseconomieën of ontwikke-

    lingslanden, die een snelle economische groei kennen, is

    China geëvolueerd van een hoogst egalitaire maatschap-

    pij naar een toenemend ongelijke samenleving en dat op

    zeer korte tijd. Bij het begin van de jaren tachtig, toen

    de economische hervormingen pas van start waren ge-

    gaan, bedroeg de Gini-coëfficient van het inkomen, de

    meest gebruikelijke maatstaf om ongelijkheid te meten,

    in China ongeveer 0,3. In 2003 was die Gini-coëfficient

    al opgelopen tot 0,46, wat China tot de meest ongelijke

    maatschappij in Azië maakt. Natuurlijk levert de kloof

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    tussen stad en platteland de belangrijkste bijdrage tot

    die inkomensongelijkheid. In 1978 bedroeg de ratio stad-

    platteland 2,57:1 (wat betekent dat een doorsnee stede-

    ling 2,57 keer het gemiddeld inkomen van een platte-

    landsbewoner genoot). Nadat de landbouwhervormingen

    het ruraal inkomen spectaculair hadden doen stijgen aan

    het begin van de jaren tachtig, kromp de inkomensratio

    stad-platteland naar 1,8:1 in 1985. Maar kort daarna be-

    gon hij weer snel te stijgen naarmate de inkomensgroei

    op het platteland vertraagde en het stedelijk inkomen

    snel toenam. Tegen 2003 bereikte hij een recordhoogte

    van 3,23:1. Wanneer ook rekening gehouden wordt met

    de verschillende sociale voordelen voor stedelijke huis-

    houdens (zoals gesubsidieerde gezondheidszorg en gra-

    tis onderwijs) kan de werkelijke inkomenskloof tussen

    de stad en het platteland oplopen tot 5:17. Wat echter de

    recente piek in inkomensongelijkheid nog onrustba-

    render maakt, is de snelle toename van de inkomens-

    ongelijkheid binnen de steden en de landelijke gebie-

    den zelf.

    Zo bedroeg in 1990 het inkomen van de bovenste 20%

    van de stedelijke huishoudens 2,84 keer dat van de on-

    derste 20%. Tegen 2002 verdiende de bovenste 20% al

    7 Shi Feng (2005). Reducing Residents’ Income Gap: An Important Issue For

    China’s Peaceful Development. Economic Research and Reference, nr. 38:

    2-3.

    6,29 keer meer dan de onderste. Soortgelijke tendensen

    deden zich voor op het platteland. De 20% hoogste inko-

    mens van plattelandshuishoudens waren 5,76 keer hoger

    dan de 20% laagste in 1995 en in 2003 was die kloof al

    verbreed tot 7,33 keer8. Er waren heel wat factoren ver-

    antwoordelijk voor de toenemende inkomensongelijk-

    heid in China, onder meer de neerwaartse sociale mobi-

    liteit van bepaalde maatschappelijke groepen (vooral

    de afgedankte werknemers van overheidsbedrijven), de

    stagnerende groei van het ruraal inkomen en de hogere

    vergoedingen die uitbetaald werden aan professionals.

    De inkomensongelijkheid in China werd echter ook in

    de hand gewerkt door het overheidsbeleid. China heeft

    bijvoorbeeld geen systeem van progressieve inkomsten-

    belasting en de regering heft geen taks op vermogens-

    aanwas. Ook het Chinees sociaal beleid is nadelig voor

    de armen, die moeten betalen voor gezondheidszorg en

    onderwijs omdat de Staat de sociale bestedingen heeft

    teruggeschroefd.

    Die toenemende inkomensongelijkheid wordt psycho-

    logisch echt ondraaglijk als de nieuwe rijken ook nog be-

    schouwd worden als mensen die hun rijkdom illegaal

    verworven hebben dankzij corruptie. In het geval van

    8 Yi Yanlin and Li Ruoyu (2005). A Study Of Income Distribution In China.

    Economic Research and Reference, nr. 29: 2-16.

  • ��

    China ging de stijgende ongelijkheid immers ook gepaard

    met ongebreidelde corruptie. Het aantal zogenaamde

    ‘grote-bedragen-gevallen’ (die gaan over steekpennin-

    gen van meer dan 6.000 dollar) die door de antifraude-

    instanties vervolgd werden, verdubbelde tussen 1992

    en 2002. Dat lijkt aan te geven dat meer rijkdom geplun-

    derd wordt door corrupte ambtenaren. Het aantal amb-

    tenaren op gewestniveau en daarboven dat elk jaar door

    de overheid vervolgd werd, steeg van 1.386 in 1992 naar

    2.925 in 20029. Die cijfers tonen echter niet aan dat er har-

    der zou opgetreden zijn. Integendeel, het risico dat cor-

    rupte ambtenaren lopen om zwaar bestraft te worden,

    is verwaarloosbaar klein. Gemiddeld waren in de jaren

    negentig jaarlijks 140.000 functionarissen en leden van

    de Communistische Partij verwikkeld in corruptieschan-

    dalen, maar slechts 5,6% werd strafrechtelijk vervolgd.

    In 2004 waren 170.850 partijfunctionarissen en -leden

    9 Law Yearbooks of China, verschillende jaren.

    betrokken bij corruptie, maar slechts 4.915 onder hen

    (2,9%) verschenen voor de strafrechter10.

    Wijd verbreide corruptie onder ambtenaren wakkert

    de sociale onrust rechtstreeks en onrechtstreeks aan.

    Voor zover corruptie de economische en politieke onge-

    lijkheid verhoogt (omdat ambtenaren rijkdom vergaren

    langs illegale weg en uitgroeien tot een nieuwe sociale

    aristocratie die heel wat privileges geniet), zullen gewone

    mensen waarschijnlijk verbolgen zijn over zo’n sociaal

    onrechtvaardige gevolgen. In vele gevallen vormen spe-

    cifieke daden van corruptie, zoals de illegale inbeslagne-

    ming en verkoop van gronden, diefstal van openbare fond-

    sen en aanvechtbare insiderzaakjes tijdens de privati-

    sering van SOE’s, de onmiddellijke aanleiding voor so-

    ciale protesten.

    10 Zhongguo jian jianchabao, 25 september 1997, 1-4; www.chinanews.com.

    cn, 21 januari 2005.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    4. Institutionele tekortkomingen

    Sociale frustratie wordt allicht nog versterkt als het

    politiek systeem tekortschiet. Vooral de ontregeling van

    de mechanismen die bedoeld zijn om conflicten tussen

    de Staat en de maatschappij op vreedzame wijze op te

    lossen, is vaak verantwoordelijk voor de radicalisering

    van benadeelde sociale groepen, die in hun zoektocht

    naar genoegdoening voor hun specifieke grieven de be-

    perkte institutionele kanalen hebben uitgeput. In het ge-

    val van China kan de toenemende sociale onrust direct

    gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en

    juridische instellingen die conflicten moeten oplossen.

    Binnen het Chinees politiek systeem beschikken indi-

    viduen en groepen die onrecht werd aangedaan door ac-

    ties van de overheid over drie wegen om genoegdoening

    te krijgen. De eerste weg is rechtstreeks te appelleren bij

    de plaatselijke ambtenaren. Die optie levert echter zel-

    den resultaat op omdat in de meeste gevallen de ambte-

    naren bij wie de verbolgen burgers gaan aankloppen pre-

    cies dezelfde ambtenaren zijn die verantwoordelijk zijn

    voor het onrecht dat hen aangedaan wordt. Plaatselijke

    ambtenaren hebben bovendien de neiging om elkaar te

    beschermen en hebben weinig reden om de fouten van

    hun collega’s recht te zetten. In elk geval hebben lokale

    ambtenaren, die overigens niet door het publiek verkozen

    werden, niets te vrezen van verbolgen burgers. Het feit

    dat lokale ambtenaren geen oren hebben voor de grieven

    van de gewone burger wordt weerspiegeld in hun pover

    publiek imago. Een opiniepeiling onder 632 plattelanders

    die in 2004 naar Beijing kwamen om herstel te vragen,

    bracht aan het licht dat 76% onder hen van oordeel was

    dat de plaatselijke besturen over ‘erg weinig autoriteit’

    beschikten en dat 67% vond dat de gewestelijke over-

    heid ‘erg weinig autoriteit’ bezat11.

    De tweede optie is appelleren bij hogere autoritei-

    ten middels brieven en persoonlijke bezoeken. Dat is

    voor gewone burgers het belangrijkste kanaal om de on-

    rechtvaardigheid die hen door lokale besturen aange-

    daan wordt recht te trekken. In 2004 ontvingen allerlei

    overheidsinstellingen 13,7 miljoen petities (brieven en

    persoonlijke bezoeken). Maar het petitiesysteem is als

    een doeltreffend mechanisme om benadeelde burgers

    administratieve steun te bieden volkomen in duigen ge-

    vallen. Uit een bepaalde academische studie blijkt dat

    slechts twee op duizend petities leidden tot een of andere

    vorm van administratief herstel12. Omdat ze geen genoeg-

    doening krijgen van de lokale besturen, zijn de gedupeer-

    den doorgaans verplicht om naar Beijing te trekken om

    rechtstreeks bij de centrale overheid te gaan aanklop-

    11 Social Bluebook (2005), 213.

    12 Nanfangzhoumou, 4 november 2004.

  • ��

    pen. In 2003 werden bij de centrale overheid 14% meer

    petities ingediend dan in 2002. In 2004 schoot het aantal

    petities bij de centrale overheid omhoog met 58% (ter-

    wijl het aantal petities bij lokale overheden onveranderd

    bleef), wat erop wijst dat het systeem zo goed als inge-

    stort is en dat het publiek alle vertrouwen verloren heeft

    in de plaatselijke besturen13. Verzoekers die hopen hulp

    te krijgen van de centrale overheid zijn onvermijdelijk

    ontgoocheld over het gebrek aan respons van Beijing,

    waar mensen uit de provincie routineus van de ene amb-

    tenarij naar de andere gestuurd worden. Ook nadat ze de

    doolhof van bureaucratieën van de centrale overheid zijn

    doorgekomen (gemiddeld bezoekt iemand die een ver-

    zoek wil indienen zes papierwinkels), slagen de meeste

    klagers uit het platteland er niet in om het even welke

    administratieve bijstand te verkrijgen.

    De derde weg die voor de Chinese burgers openligt, is

    het juridisch systeem. Volgens de procedure voor admini-

    stratieve geschillen die in 1989 werd ingevoerd, kunnen

    tekortgedane burgers een rechtszaak aanspannen tegen

    plaatselijke overheidsbesturen wegens specifieke onwet-

    telijke handelingen. De Chinese rechtbanken beslechten

    13 Fanfubai daokan, juni 2005, 1; Social Bluebook (2005), 212.

    gemiddeld slechts 100.000 administratieve rechtszaken

    per jaar en amper 20% van de klagers (of 20.000 indivi-

    duen of groeperingen) kregen dankzij dergelijke proces-

    voering een of andere vorm van juridisch herstel (door

    een gunstige vonnis of door een schikking) 14.

    In de meeste gevallen kunnen gewone burgers dus

    niet rekenen op de rechtbanken voor een oplossing van

    hun klachten. Een opiniepeiling onder 632 klagers die in

    2004 van het platteland naar Beijing kwamen om her-

    stel te vragen, wees inderdaad uit dat 401 onder hen hun

    plaatselijk bestuur voor de rechtbank hadden gesleept,

    maar van die 401 waren er 172 die zegden dat de lokale

    rechtbanken weigerden hun zaak in overweging te ne-

    men en 220 die verklaarden dat de lokale rechtbanken in

    hun nadeel beslist hadden. Negen onder hen zegden dat,

    hoewel ze de rechtszaak gewonnen hadden, de rechtbank

    er niet in slaagde om het vonnis te doen uitvoeren15. Het

    is duidelijk dat een juridisch systeem met zo’n beperkt

    vermogen om conflicten tussen staat en maatschappij

    te beslechten, schromelijk tekortschiet voor een groot

    land met een enorme bevolking.

    14 China Law Yearbooks, verschillende jaren.

    15 Yu Jianrong (2004). Xinfang de zhiduxin queshi jiqi zhenzhi houguo (De

    institutionele tekortkomingen van brieven en bezoeken en hun politieke

    consequenties). Beijing: The Institute of Rural Development, Chinese

    Academy of Social Sciences.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    5. De reactie van de overheid

    De Chinese regering is zich ten zeerste bewust van

    de toenemende sociale onrust en wordt er alsmaar meer

    door gealarmeerd. Maar de respons die Beijing hanteert,

    pakt enkel de symptomen aan, niet de grondoorzaken

    van de stijgende spanningen tussen de Chinese staat

    en de samenleving. Algemeen gezien heeft de Chinese

    Communistische Partij een drieledige strategie uitge-

    werkt om de sociale onrust binnen de perken te houden.

    Ten eerste heeft Beijing zijn oproerpolitie aanzienlijk

    versterkt en rekent het op een goed getrainde politie-

    macht om sociaal protest snel en doeltreffend de kop

    in te drukken. Het heeft zijn repressieve strategie nog

    verder verfijnd door de gangmakers van de protesten te

    isoleren en als mikpunt te nemen, en grootschalige ge-

    welddadige confrontaties met de massa te vermijden

    (al wil die strategie wel eens mislukken, zoals blijkt uit

    de recente vloed van gewelddadige, en soms dodelijke,

    botsingen tussen betogers en gewapende politie). Ten

    tweede bestraft de Communistische Partij soms indivi-

    duele lokale ambtenaren om te tonen dat ze reageert op

    het ongenoegen onder het volk. Nadat bijvoorbeeld in

    2005 lokale ambtenaren een beroep hadden gedaan op

    gewapende knokploegen om boeren die hun land wil-

    den beschermen aan te vallen in een stad in de buurt van

    Beijing – een bloedige confrontatie waarbij verschillende

    plattelandsbewoners omkwamen – stuurde Beijing de

    plaatselijke partijbaas en de burgemeester de laan uit en

    bracht hen later voor de rechtbank om het woedende pu-

    bliek te sussen. Ten derde is de regering, onder het nieu-

    we leiderschap van president Hu Jintao en premier Wen

    Jiabao veranderingen gaan doorvoeren in het openbaar

    beleid om China’s minder bevoorrechte groepen, zoals

    boeren en afgedankte arbeiders, soelaas te bieden. Tot

    op heden omvatten die positieve stappen onder meer de

    afschaffing van de beruchte ‘landbouwtaks’, een uitbrei-

    ding van de armoedesteun aan de arme stedelijke bevol-

    king en een beperkte toename van de bestedingen voor

    gezondheidszorg en onderwijs op het platteland. Het is

    nog te vroeg om te kunnen zeggen of die aanpassingen

    van het beleid het tij van de sociale onrust kunnen keren.

    Er zijn evenwel redenen om pessimistisch te zijn omdat

    geen van die maatregelen de politieke oorzaken van die

    sociale onrust aanpakt, met name de teloorgang van de

    politieke aansprakelijkheid, het gebrek aan respons van-

    wege de overheid en het democratisch deficit.

  • ��

    6. Besluit

    Ondanks de snelle toename van het aantal gevallen

    van sociaal protest in China in de voorbije jaren, zal de

    toenemende sociale frustratie op zich waarschijnlijk

    geen systeemomvattende politieke omwenteling of de te-

    loorgang van de macht van de Chinese Communistische

    Partij met zich brengen. Op dit ogenblik is de sociale on-

    rust geografisch versnipperd en politiek ongeorgani-

    seerd. Bij de meeste episodes van collectief protest wa-

    ren minder dan 100 deelnemers betrokken. De oorzaken

    van het sociaal ongenoegen liggen bij specifieke grieven,

    niet bij een fundamentele verwerping van de heerschap-

    pij van de Chinese Communistische Partij. Tot op van-

    daag is er geen enkele sociale protestactie geweest die

    de grenzen van een gewest overschreed; noch werden

    sociale protestvoerders opgezweept door een krachtige

    politieke ideologie die de legitimiteit van de heersende

    Communistische Partij op de proef stelde. Het ontbreekt

    hen ook aan leiders en georganiseerde netwerken die een

    dergelijke beweging verder kunnen brengen dan loutere

    uitingen van specifieke grieven tegen plaatselijke bestu-

    ren. De reactie van de regering op de sociale onrust komt

    neer op een mengeling van repressie en kleine verbete-

    ringen aan het openbaar beleid en heeft tot dusver de

    politieke bijwerking van de toenemende sociale span-

    ningen binnen de perken kunnen houden.

    Het zou echter te optimistisch zijn om te besluiten

    dat de toenemende sociale onrust in China niet ter zake

    doet. Als ze haar eigen koers mag blijven volgen, kan die

    sociale onrust de economische voorspoed en de politieke

    stabiliteit van China op twee manieren aantasten. Ten

    eerste vertonen individuen die onderworpen zijn aan in-

    tense sociale frustratie de neiging om uitdrukking te ge-

    ven aan die frustratie met antisociaal gedrag als ze geen

    vreedzame en legitieme kanalen vinden om de oorzaak

    van hun frustratie via het politieke proces aan te pakken.

    In het geval van China kan de doeltreffende repressie en

    inperking van de sociale onrust er sociaal gefrustreer-

    de individuen effectief toe brengen om een ander, meer

    gewelddadig en antisociaal gedrag aan de dag te leggen,

    en dan hebben we het meer bepaald over misdaad en ge-

    organiseerde misdaad. Dat houdt in dat sociale onrust,

    ook al slaagt die er niet in om de politieke fundamenten

    van de heerschappij van de Chinese Communistische

    Partij aan het wankelen te brengen, toch kan uitmon-

    den in toenemende criminaliteit, die de sociale vrede

    en de beveiliging van de eigendom in het gedrang kan

    brengen. Uiteindelijk zal dat leiden tot een algemene te-

    rugval van de openbare veiligheid, het vertrouwen van

    de investeerders ondermijnen en de economische groei

    beïnvloeden.

    Ten tweede zal het opkomend sociaal ongenoegen

    een enorm en uitdijend reservoir van kwaad bloed vor-

    men ten opzichte van de Communistische Partij. In af-

    wachting dat ze zich politiek kunnen uitdrukken, zullen

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    sociaal gefrustreerde individuen mogelijkheden zoeken

    en te baat nemen om hun grieven onder de aandacht van

    de autoriteiten te brengen. Dat doet vermoeden dat der-

    gelijke individuen waarschijnlijk bij toekomstige pro-

    testbewegingen aansluiting zullen zoeken bij andere ge-

    frustreerde groepen en/of zo de omvang en de weerslag

    vergroten van toevallige politieke protesten, die aanvan-

    kelijk misschien geen verband houden met de specifieke

    sociale grieven van de individuen. Met andere woorden,

    wanneer sociaal gefrustreerde individuen of groepen een

    kleine opening zien (of die nu geschapen wordt door een

    andere protestgroep of door een tijdelijke verslapping

    van de waakzaamheid van de lokale autoriteiten), zul-

    len ze daar meer dan waarschijnlijk gebruik van maken.

    In die omstandigheden kan een vrij klein incident snel

    uitgroeien tot een omvattende politieke crisis, naarmate

    verspreide individuen en sociale groepen – die organi-

    satorisch niet verbonden zijn met elkaar maar allemaal

    bezield zijn met een overweldigend gevoel van sociale

    onrechtvaardigheid – spontaan samensmelten tot een

    krachtige politieke macht gericht tegen de regering.

  • �0

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika

    Jonathan Holslag

    onderzoeker verbonden aan het ESISC

  • ��

    Synopsis

    De Chinees-Afrikaanse top in het najaar leverde voor 1,9 miljard dollar aan handelsakkoor-

    den op. In deze bijdrage analyseert Jonathan Holslag China’s handelsbeleid ten opzichte van de

    Centraal-Afrikaanse regio.

    De redenen voor de blik op Afrika zijn divers. China heeft het eerst en vooral moeilijk om z’n

    prille economische macht te projecteren op overzeese markten, vandaar de neiging om zich te rich-

    ten op economieën waarin sterke westerse ondernemingen niet geïnteresseerd zijn. Ten tweede is

    er de duidelijke nood aan grondstoffen. Beijing opteert voor een broncontrole-strategie omdat het

    geen vertrouwen heeft in de liberale aanpak van de grondstoffenmarkt. Tenslotte mag de wil niet

    onderschat worden tot het opzoeken van buitenlandse markten voor de eigen bedrijven.

    China bouwde een aantal concrete instrumenten uit die deze go-out-politiek bevorderen. Meer

    bepaald gaat het om de ondersteunende rol van de regering en de bevordering van de permanente

    contacten door de oprichting van regionale forums, de financiële ondersteuning van Chinese inves-

    teringen in het buitenland, de bevordering van zakelijke uitwisselingen, ontwikkelingssamenwer-

    king, militaire samenwerking… Op dit vlak onderscheidt de Chinese politiek zich van de westerse

    concurrenten door een gebalde en samenhangende manier van werken (o.a. sturingscapaciteit).

    Holslag bestudeert ook gedetailleerd de resultaten op het terrein en komt tot de conclusie

    dat die gemengd zijn. Voor wat betreft de verkoop van de eigen producten kon slechts een be-

    perkt deel van de markt worden ingepalmd. Ook de greep op de natuurlijke rijkdommen blijft

    zwak. Het meeste succes boekt China in de sector van de infrastructuurwerken, hoewel de massale

    financiële ondersteuning daarin ongetwijfeld een rol speelt. Het valt bovendien te betwijfelen of

    de bevolking van Centraal-Afrika veel zal profiteren van de toenemende Chinese aanwezigheid

    en dit om tal van redenen.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    1. Inleiding

    In 1963 verklaarde Deng Xiaoping dat hij wou dat zijn land “door veertig jaar van hard werken

    tot de geavanceerde landen in de wereld zou behoren”1. We zijn nu vier decennia later en China is

    inderdaad spectaculair gegroeid: sinds de jaren zestig is het bruto binnenlands product er vervier-

    voudigd. Het spreekt vanzelf dat die evolutie zowel verwachtingen als bedenkingen gewekt heeft.

    In dit overzicht wordt de weerslag beoordeeld van de Chinese groei op de economische ontwikke-

    ling van Afrika en meer bepaald van de Centraal-Afrikaanse regio2.

    Eerst spitsen we onze aandacht toe op de handelspolitiek van de Volksrepubliek (People’s

    Republic of China, PRC) ten opzichte van dat gebied: wat zijn haar betrachtingen en welke instru-

    menten heeft ze ter beschikking om die doelstellingen te bereiken? In dat verband zullen we bena-

    drukken dat Beijing een dynamisch mercantilisme nastreeft en dat de Chinese economische acti-

    viteit in Afrika voortspruit uit een weloverwogen politieke strategie. Enerzijds zet de regering er

    ondernemingen toe aan om uit te zwermen dankzij diplomatieke, financiële en logistieke steun.

    Anderzijds speelt ze ook een directe commerciële rol omdat aan het hoofd van verschillende stra-

    tegische staatsbedrijven (state-owned enterprises – SOE) politieke ambtenaren staan. Ten tweede

    zullen we trachten na te gaan hoe deze politiek ten uitvoer gebracht wordt.

    Is China in staat om een handelsregime uit te dokteren dat zijn behoeften dient? Om die vraag

    te beantwoorden zullen we zowel de totale handelsbalans bekijken als de positie en de vooruit-

    gang van de Chinese bedrijven in specifieke sleutelsectoren als mineralen, olie, infrastructuur,

    bouw, telecommunicatie enz. In het laatste deel zullen we onze aandacht richten op de weerslag

    van de Chinese economische betrokkenheid in de ontwikkeling van de Centraal-Afrikaanse regio.

    Daarin zullen we aanvoeren dat de handelsbetrekkingen niet zo heilzaam zijn voor de lokale ge-

    meenschappen als de Chinese politieke leiders in hun ‘win-win’-lezing beloven. We eindigen met

    1 Xiaoping, D. (1963). Be realistic, look at the future. Hoofdpunten van een speech over industriële ontwikkeling, gegeven tijdens een

    vergadering van de Industrial Decision Drafting Committee, 20 augustus 1963.

    2 In dit dossier spitsen we ons toe op: Burundi, de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR), de Republiek Congo (RC), de Democratische

    Republiek Congo (DRC), Gabon, Rwanda en Oeganda.

  • ��

    de conclusie dat de economische betrekkingen tussen de PRC en de Centraal-Afrikaanse landen

    kunnen beschouwd worden als een illustratie van het feit dat we, wat de wereldwijde arbeids-

    verdeling betreft, een nieuw tijdperk betreden. Waar het Westen, de kern van ons economisch

    wereldsysteem, een groot deel van zijn industriële activiteit uitbesteedt aan China, is dit laatste

    land verplicht om de ovens brandende te houden en een expansionistische economische politiek

    te volgen om de eigen aanzwellende belangen te vrijwaren.

  • vkw Metena  mei 2007   ��

    2. China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio

    Op het eerste gezicht lijken de belangen van China in

    Centraal-Afrika niet zo verschillend van die van andere

    economische machten: de commerciële relaties van de

    PRC met de regio bedragen slechts 0,15% van haar totaal

    handelsvolume. Dat is vergelijkbaar met de Europese

    Unie en de Verenigde Staten, maar daar houdt de ver-

    gelijking ook op. Los van de macrogegevens heeft China

    ook een aantal speciale belangen te dienen in Centraal-

    Afrika