vkw Metena mei 2007 �
cahier nr 2 - mei 2007
Douglas B. Fuller & Eric Thun, Minxin Pei, Jonathan Holslag,
Serge Huyghe, Pranab Bardhan
China Reus op lemen voeten
�
vkw Metena mei 2007 �
China Reus op lemen voeten
• China’s weg naar het globalisme Douglas B. Fuller & Eric Thun
• Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties Minxin Pei
• China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika Jonathan Holslag
• Chinese reisimpressies Serge Huyghe
• Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? Pranab Bardhan
�
Auteurs
Douglas B. Fuller was een postdoctoraalassistent van het Stanford Project on Regions of Innovation
and Entrepreneurship (SPRIE) aan de Stanford University; sinds september 2006 is hij professor
aan de School of International Service van de American University in Washington DC.
Eric Thun is de Peter Moores University Lecturer in Chinese bedrijfsstudies aan de Saïd Business
School van de universiteit van Oxford. Zijn boek, Changing Lanes in China: foreign direct invest-
ment, local governments and auto sector development, werd uitgegeven door Cambridge University
Press.
Minxin Pei is senior associate en directeur van het China-programma bij de Carnegie Endowment
for International Peace.
Jonathan Holslag is een onderzoeker verbonden aan het European Strategic Intelligence and
Security Center (ESISC). Recent publiceerde hij over de Chinese invloed op de internationale ener-
giemarkt en de Chinese nabuurpolitiek ten opzichte van Myanmar.
Serge Huyghe is projectmanager VKW.
Pranab Bardhan is professor Economie aan de universiteit van California, Berkeley, en medevoor-
zitter van het MacArthur Foundation-funded Network on the Effects of Inequality on Economic
Performance. Een deel van zijn werk bestrijkt het interdisciplinair gebied van de economie, de po-
litieke wetenschappen en de sociale antropologie. Hij was van 1985 tot 2003 hoofdredacteur van
het Journal of Development Economics.
issn nummer 1782-883X
China. Reus op lemen voeten
Cahier nr. 2 / Mei 2007
Wettelijk depot d/2007/10.346/4
vkw Metena mei 2007 �
Inhoudstafel
Auteurs 4
Woord vooraf 7
China’s weg naar het globalisme - Douglas B. Fuller & Eric Thun
Synopsis 10
1 Inleiding 11
2 Het bamboenetwerk 13
3 Globalisering van de innovatie 17
4 Kiemen uitzetten 19
5 Besluit 20
Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties - Minxin Pei
Synopsis 24
1 Inleiding 25
2 Specifieke oorzaken van sociale onrust in China 27
2.1 Belastinggrieven op het platteland 27
2.2 Herstructurering van overheidsbedrijven 28
2.3 Inbeslagnemingen 30
3 De sociale en politieke context van de sociale onrust 32
4 Institutionele tekortkomingen 35
5 De reactie van de overheid 37
6 Besluit 38
�
China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika - Jonathan Holslag
Synopsis 42
1 Inleiding 43
2 China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio 45
3 De instrumenten van China’s nieuw mercantilisme 51
4 Resultaten 61
5 Ontwikkeling 69
6 Besluit 73
Chinese reisimpressies - Serge Huyghe
Synopsis 78
1 Inleiding 79
2 Maandag - Hangzhou 82
3 Dinsdag - Ningbo 85
4 Woensdag - Onderwijsdag 88
5 Donderdag - Shanghai 91
6 Vrijdag - Suzhou 95
7 Besluit 97
Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? - Pranab Bardhan
Synopsis 100
1 Inleiding 101
2 Miljarden nieuwe kapitalisten? 103
3 Infrastructuur, hard en zacht 105
4 Groeipatronen 107
5 De politiek neemt het heft in handen? 110
6 Blik op de toekomst 115
Referenties 118
vkw Metena mei 2007 �
Woord vooraf
Het is zo goed als onmogelijk om dezer dagen tien woorden omtrent de wereldwijde economi-
sche stand van zaken te zeggen zonder dat minstens één keer “China” over de lippen rolt. Dagelijks
verschijnen in de populaire pers, in gespecialiseerde bladen, in conjunctuuranalyses en in acade-
mische tijdschriften artikelen over het fenomeen China. VKW Metena wil met deze Cahier over de
nieuwe economische mastodont van deze aardbol niet het zoveelste wiel aan deze Chinese wagen
leveren. Wat we probeerden te doen, is het samenbrengen van een aantal bijdragen die volgens
ons een interessant licht werpen op een minder bekend of slechts sporadisch ernstig geanalyseerd
facet van de Chinese ontwikkeling.
Wie een algemene lofrede verwacht ten gunste van de Chinese economische sneltrein of een
lineaire afwijzing van het Chinese ontwikkelingsmodel zal andere literatuur ter hand moeten ne-
men.
VKW Metena brengt u in deze Cahier vijf specifieke verhalen omtrent China. In het eerste daar-
van, “China’s weg naar het globalisme”, komen een aantal minder bekende aspecten aan bod van
de manier waarop China haar aansluiting bij de top van de wereldeconomie tracht waar te maken.
Meer bepaald de rol van de Chinese repatrianten (het “bamboenetwerk”) en van de multinationale
ondernemingen komt sterk op de voorgrond.
In het tweede verhaal, “Sociale onrust in China”, gaan de schijnwerpers op misschien wel dé
Achilleshiel van het Chinese ontwikkelingsmodel. Alhoewel het zelden de media haalt bij ons is de
sociale onrust in China méér dan oppervlakkig gemor. Het gebrek aan politieke democratie maakt
dat er onvoldoende uitlaatkleppen bestaan voor de sociale ongelijkheden die niet alleen zeer groot
zijn maar ook nog dagelijks verder toenemen. De grote sociale opstand is nog niet voor morgen of
overmorgen maar zonder ernstige ingrepen hoeft niemand zich illusies te maken dat die revolte
er wel degelijk zal komen.
�
De derde bijdrage aan dit Cahier draagt de zelfverklarende titel “China’s nieuw mercantilisme
in Centraal-Afrika”. Pas recent kreeg de acute Chinese interesse voor het noodlijdende Afrikaanse
continent in het Westen stilaan wat aandacht. Zoals nu eenmaal eigen is aan economische groot-
machten tracht ook China haar economische invloedsfeer uit te bouwen. Dat daarbij Afrika rede-
lijk hoog op de Chinese agenda kwam te staan, heeft niet zozeer te maken met de economische,
sociale en humanitaire behoeften van dit noodlijdende continent dan wel met de mogelijkheden
voor China om in Afrika indirect de hand te leggen op de benodigde grondstoffen en energiebron-
nen. Het is echter zeer vraag of de Chinese aanpak terzake veel zoden aan de dijk zal zetten voor
Jan Modaal in Afrika.
Het vierde onderdeel van deze vijfling is een eenvoudig, recht voor de raaps reisverhaal. China
zoals vrank en vrijmoedig bekeken door iemand die zich volkomen openstelt voor de Chinese maat-
schappij en de razendsnelle ontwikkeling waarin zij de voorbije twintig jaar is terechtgekomen.
Inkomensongelijkheid en andere schrille tegenstellingen binnen China nemen ook in dit reisver-
haal een centrale plaats in.
De afsluiter van deze Cahier bevat een vergelijking tussen China en India, de twee mastodonti-
sche landen die samen ruim twee vijfde van de wereldbevolking uitmaken. Alle prognoses terzake
wijzen in dezelfde richting: deze twee landen zullen de VS en de Europese Unie als economische
grootmacht inhalen en allicht voorbijsteken. China en India volgen elk een eigen ontwikkelings-
methodiek die op sommige punten behoorlijk ver uit elkaar ligt. De structurele sterktes en zwak-
tes van beide landen liggen vaak ook op heel andere terreinen. De genuanceerde visie ontwikkeld
in deze bijdrage toont vooral aan dat simpele, lineaire prognoses rond deze twee nieuwe super-
machten beter in de schuif kunnen gelaten worden.
Johan Van Overtveldt
Algemeen Directeur VKW
vkw Metena mei 2007 �
China’s weg naar het globalisme
Douglas B. Fuller & Eric Thun
�0
Synopsis
In vele opzichten weerspiegelt China, volgens Douglas B. Fuller en Eric Thun, globalisering in
de zuiverste vorm. Volgens hen komt de concurrentiële uitdaging niet van de grote staatsbedrij-
ven, maar eerder van de kleinere bedrijven, die zwaar putten uit de capaciteiten van Chinezen
overzee.
Dit zogenaamde bamboenetwerk bestaat uit Taiwanese en Chinese repatrianten uit de wereld-
centra van innovatie. Zij spelen een vooraanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van
China. Nergens is de impact van dergelijke netwerken belangrijker dan in de IT-sector. Hier vormen
repatrianten de motor achter de explosieve groei van de micro-elektronicasector.
Een andere belangrijke motor van het nieuwe ontwikkelingspad van China is de algemene ten-
dens tot globalisering van R&D. Multinationals beginnen namelijk stilaan hun designcentra te ves-
tigen op basis van plaatselijke competenties in plaats van lokale regelgeving. Hoewel inheemse
Chinese bedrijven er een laag investeringsniveau in R&D op na houden, is in historisch perspec-
tief, de prestatie van China helemaal niet zo slecht.
Ten derde stellen de auteurs dat multinationale ondernemingen, die op die manier investeren
in China, niet enkel capaciteiten scheppen die hun eigen activiteiten kunnen ondersteunen, maar
ook mogelijkheden scheppen die kunnen benut worden door inheemse bedrijven. Ook hier zien
we dus, net zoals bij de eerste twee motoren, een belangrijke verbondenheid met buitenlandse
directe investeringen. Deze bedrijven vormen een oefenterrein voor plaatselijke ingenieurs en
managers wiens vaardigheden dan overvloeien naar de lokale economie. Buitenlandse onder-
nemingen moeten die kleine naar het buitenland gekeerde bedrijven niet zien als tegenstrevers,
maar als partners.
vkw Metena mei 2007 ��
1. Inleiding
Zijn Chinese bedrijven papieren tijgers? Er zijn een aantal sceptici (in vele gevallen China-spe-
cialisten) die erop wijzen dat China weliswaar de fabriek van de wereld is, maar dat de eigenaars
van die fabriek buitenlanders zijn en dat de kernactiviteiten die een meerwaarde opleveren in het
buitenland liggen. Sommige van die pessimisten gaan zelfs zover om te voorspellen dat het einde
nabij is. Ze hebben het dan over scenario’s die gaan van een eenvoudig einde aan de snelle groei tot
een complete instorting van de staat en de economie. De zwartkijkers kijken naar China’s afhanke-
lijkheid van buitenlandse directe investeringen (BDI) en zien niets dan zwakheden. China mag dan
wel de ‘fabriek van de wereld’ zijn, maar het zijn vooral de fabrieken in buitenlandse handen die
gedijen in China, terwijl de binnenlandse bedrijven verlamd worden door wanbeheer (in het geval
van staatsbedrijven) of systematisch gediscrimineerd worden (in het geval van privé-firma’s).
Wie echter de populaire zakenpers leest, krijgt een zeer optimistisch beeld voorgeschoteld. De
optimisten kijken naar de naakte cijfers van de Chinese groei en komen tot het besluit dat het land
snel op weg is om een economische supermacht te worden, met ondernemingen van wereldklasse
die spitstechnologie combineren met goedkope arbeid. Ze kijken naar Chinese ondernemingen als
Lenovo en Shanghai Auto en zien daarin de volgende Samsungs en Toyota’s van deze wereld, maar
dan op een tot nog toe ongeziene schaal, Japan Inc. maal tien als het ware. Beide standpunten heb-
ben een referentiepunt gemeen: succesvolle ontwikkelaars cultiveren inheemse ondernemingen
met zelfstandige technologische capaciteiten in de traditie van een staat in ontwikkeling.
China is zich echter aan het ontwikkelen in een nieuw tijdperk met nieuwe mogelijkheden en
beperkingen. Het raderwerk van de wereldwijde economie is veranderd. Verbeteringen van de
transport- en communicatietechnologie hebben het voor multinationals mogelijk gemaakt om
productieketens op te delen en activiteiten te vestigen op basis van comparatieve voordelen eer-
der dan van geografisch gemak. China hangt weliswaar meer dan zijn buren af van buitenlandse
directe investeringen, maar dat is deels het gevolg van gewijzigde omstandigheden en deels toe
te schrijven aan zijn specifieke binnenlandse institutionele structuur.
��
En toch zitten de voorspellingen over een snelle opkomst van wereldwijd concurrerende Chinese
reuzen er eveneens naast. De ontluiking van China viel samen met de globalisering van de pro-
ductie. Ze plaatst de leidinggevende firma’s in de wereld voor enorme uitdagingen, maar die zijn
dan weer grondig verschillend van diegene die golden tijdens de opkomst van Japan, precies we-
gens de wereldwijde verweving van China. De intensiteit van die mondiale verstrengeling kan de
opkomst van inheemse nationale kampioenen misschien verhinderen, maar in de nieuwe wereld-
economie hoeft een nadrukkelijke afhankelijkheid van buitenlandse directe investeringen geen
bron van zwakheid te zijn.
De drie belangrijkste motoren van het nieuwe ontwikkelingspad van China zijn allemaal (BDI)
-gebonden (Buitenlandse Directe Investeringen): het ‘bamboenetwerk’, de globalisering van onder-
zoek en ontwikkeling (R&D) en de multi- nationale kiemen van de binnenlandse vernieuwing.
Het mondiale netwerk van etnisch-Chinese ingenieurs en technologen, ook wel eens het bam-
boenetwerk genoemd, nam een vooraanstaande plaats in bij investeringen in Chinese technolo-
giebedrijven. Daarbij werden links gelegd met wereldwijde technologiefirma’s en werd een pool
van hooggeschoolde werkkrachten aangelegd.
Ten tweede tonen multinationals zich meer bereid om R&D-activiteiten onder te brengen in
ontwikkelende economieën, zoals China, en die investeringsprojecten groeien uit tot trainings-
centra voor plaatselijke ingenieurs.
Die kiemen van innovatie spreiden zich ten slotte ook uit naar de wijdere economie omdat
Chinese ingenieurs en technologen op zoek gaan naar nieuwe kansen in de snel groeiende binnen-
landse economie. Kortom, China blijft uit het ontwikkelingsslop dankzij de buitenlandse inves-
teringen precies omdat die de binnenlandse moeilijkheden kunnen overwinnen.
vkw Metena mei 2007 ��
2. Het bamboenetwerk
Taiwanese en Chinese repatrianten uit wereldcen-
tra van innovatie, zoals Silicon Valley, spelen een voor-
aanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van
China. Bamboenetwerken berusten niet gewoon op het
onderhouden van goede betrekkingen (guanxi), maar
ook op de technische vaardigheden van de deelnemers.
Nergens is de impact van dergelijke netwerken belang-
rijker dan in de IT-sector. Zoals in alle hoogpresteren-
de Oost-Aziatische economieën, heeft IT een reuzen-
bijdrage geleverd tot de economische ontwikkeling; op
dit ogenblik draagt het bijna een vijfde van het Chinese
bbp aan.
In de micro-elektronica – die zowel de zogenaamde
‘fabs’ (die geïntegreerde schakelingen fabriceren), als
de ‘fabless’ designfirma’s (die chips ontwerpen, maar
de eigenlijke productie uitbesteden) omvat – is het aan-
tal chipdesigners in de jongste jaren pijlsnel gestegen
van amper 1.800 in 1998 naar meer dan 7.000 in 2003.
Hoewel het huidige aantal nog altijd verbleekt bij de
40.000-50.000 Amerikaanse, ligt het toch al vrij dicht
in de buurt van de 11.000 chipdesigners in ’s werelds
tweede grootste centrum voor fabless ontwerpfirma’s,
met name Taiwan. Byron Wu van iSupply, een firma die
marktonderzoek doet naar halfgeleiders, voorspelt dat,
gezien de groei van fabless design in China, Groot-China
(het vasteland plus Taiwan) Noord-Amerika zal voorbij-
steken tegen 2008.
Repatrianten uit Silicon Valley en Taiwanese bedrij-
ven vormden de motor achter de explosieve groei van
de micro-elektronicasector (tabel 1). In de voorbije paar
jaar werkten zowat twee derde van de ontwerpers die
opgeleid waren in vaardigheden andere dan reverse engi-
neering voor firma’s die geleid werden door Taiwanezen
of mensen die teruggekeerd waren uit het buitenland.
Tot de recente investeringen van Samsung en Infineon
waren er weinig buitenlandse bedrijven die chipdesign
lieten uitvoeren in China. De echt lokale firma’s maak-
ten desnoods nog minder indruk: de overgrote meerder-
heid deed enkel aan reverse engineering, grotendeels in
het raam van aankopen van de staat voor gsm- en identi-
teitskaartenmarkten.
Rang Bedrijf Oorsprong
1 Hon Hai (Foxconn) Taiwanees
2 Vimicro Opgestart door repatrianten
3 SMIC Opgestart met Taiwanees geld
4 Winbond Taiwanees
5 VIA Taiwanees
6 Huawei Lokaal Chinees
7 Inventec Taiwanees
8 E28 Opgestart door repatrianten
9 Verisilicon Opgestart door repatrianten
10 BYD Lokaal Chinees
Tabel 1:
Top 10 van de meest innovatieve IT-bedrijven in China (multinationals uit Japan,
de EU en Noord-Amerika niet inbegrepen).
��
Op dit ogenblik bestaat er een kritische massa van ervaren
repatrianten (ingenieurs met meer dan 10 jaar ervaring) en dat
heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect. Die hoogst ervaren re-
patrianten starten in China eigen technologiebedrijven op, trai-
nen plaatselijke ingenieurs en brengen netwerkverenigingen
over (zoals de Chinese American Semiconductor Professionals
Association), die bepalend zijn geweest voor de bevordering
van het ondernemerschap bij de Chinezen in de Amerikaanse
innovatiecentra.
Hetzelfde patroon vinden we terug bij de micro-elektro-
nicafabricage, een sector die grote aantallen geschoolde inge-
nieurs nodig heeft. Een bezoek aan Wuxi, een van de traditionele
basissen van de overheidsgeleide chipsector in China, bracht in
1998 aan het licht dat er heel wat fout gelopen was bij de massale
technologieoverdracht van Lucent en andere bedrijven naar het
leidinggevende inheemse staatsbedrijf Huajing. Huajing bleek
niet in staat om de technologie efficiënt aan te wenden omdat
het te lijden had onder het typische wanbeheer in de overheids-
sector. Bij een nieuw bezoek in 2001 bleek dat een en ander op-
merkelijk veranderd was. Een door Taiwan gefinancierde fir-
ma had de fabriek afgehuurd en onder Taiwanees management
werd de fabriek omgevormd tot de leefbare commerciële on-
derneming CSMC.
CSMC is typisch voor de ‘buitenlandse’ bedrijven die ge-
schapen worden door de bamboenetwerken: de investeringen
komen weliswaar uit het buitenland, maar alle kernactiviteiten
zijn gevestigd in China en het bedrijf is sterk afhankelijk
van de hoogkwalitatieve Chinese werkkrachten. Zoals
het voorbeeld van de Semiconductor Manufacturing
International Corporation (SMIC) (zie verder) aantoont
is de invloed van de Taiwanezen desnoods nog ingrijpen-
der geweest in Sjanghai.
In de bredere IT-sector volgen de Taiwanese firma’s
een strategie waarbij ze het Chinese vasteland gebrui-
ken als de basis van hun kernvaardigheden en waarbij
ze hun R&D-capaciteit in China opvoeren. Sommige gro-
te technologiebedrijven hebben intussen al de intentie
bekendgemaakt dat ze ‘Groot-Chinese’ ondernemingen
willen worden in plaats van simpele Taiwanese firma’s.
Inventec, een producent van laptops, noemt dat een
‘tweeassige’ strategie en dat zijn niet enkel woorden:
de softwareopleiding bij de firma vindt volledig in China
plaats (verschillende duizenden ingenieurs).
In 2001 liepen bij Inventec meer Amerikaanse ge-
bruikpatenten – de goudstandaard van de octrooien – dan
bij al zijn Taiwanese tegenstanders samen, op Compal na.
40% daarvan vonden hun oorsprong in China. Hon Hai
Precision Industry, een van de grootste Taiwanese hou-
ders van US-patenten, investeerde al in een nieuw groot
R&D-centrum in China, nog voor het besloot om, verlokt
door de Taiwanese regering, een tweede site op te trek-
ken in Taiwan. Iets minder dan 14% van Hon Hai’s pa-
vkw Metena mei 2007 ��
tenten zijn van Chinese origine. Alles bij elkaar droegen
op het vasteland opererende Taiwanese bedrijven tussen
1997 en 2001 42% aan van alle bedrijfsoctrooien onder
Amerikaans gebruikspatent.
Terzelfder tijd zijn ook de start-ups die opgericht wer-
den door repatrianten uit andere regio’s actiever gewor-
den. Tussen 1997 en 2004 produceerden bedrijven die
ontsproten zijn uit etnisch-Chinese economieën (ECE’s),
samen met de firma’s die opgericht werden door repatri-
anten, 503 van de 616 IT-bedrijfsoctrooien onder US-pa-
tent die in China werden aangevraagd. Daar tegenover
staat dat de binnenlandse ondernemingen slechts 11 oc-
trooien aanvroegen en dat de belangrijkste Chinese kam-
pioenbedrijven, die zoveel aandacht krijgen in de wes-
terse pers, er naar hun aantal patenten gemeten slechts
een beperkte R&D-activiteit op nahouden. Huawei heeft
er slechts zes, Lenovo geen enkel. Zie ook tabel 2.
Geruime tijd werd aangenomen dat de Chinese auto-
industrie gedoemd is om gedomineerd te worden door
joint ventures met buitenlandse firma’s. Die beschikken
immers over de meest recente technologie, hebben aan
kapitaal geen gebrek en genieten de stevige steun van
de Chinese regering. Hoewel dergelijke joint ventures
de markt blijven domineren, moeten ze nu toch de con-
currentie aangaan met plaatselijke ondernemingen die
marktaandelen inpikken met voertuigen die een veel la-
gere kwaliteit hebben, maar tegen slechts een fractie van
de prijs verkocht worden.
Het in Anhui gevestigde Chery, het meest succesvolle
onder die bedrijven, begon auto’s te produceren in 1999.
Amper vier jaar later verkocht het al 80.000 wagens per
jaar. Eerder dit jaar haalde het nog de krantenkoppen met
de mededeling dat het in 2007 gaat beginnen met de ex-
port van auto’s naar de Verenigde Staten. Het is erg ge-
Land Gemiddelde Afgestudeerden Aantal US-gebruiks- BDI in % van het
jaarlijkse groei van wetenschap en patenten, 2005 bbp, 2002
het bbp 1980-2003 technologie, 2000
China 9,4% 220.000 685 4,1
India 5,8% 82.000 498 0,8
Tabel 2:
China versus India.
��
makkelijk om dat soort prestaties af te doen als het resul-
taat van overtredingen van de intellectuele eigendoms-
rechten, maar dan verliest men een bredere tendens uit
het oog: de resultaten van het aanvankelijke succes wor-
Semiconductor manufacturingInternational corporation
In 2000 besloot Richard Chang, een oude getrouwe van Texas
Instruments en de Taiwanese halfgeleidersector, dat China klaar was
voor zijn eigen productie-eenheid. Semiconductor Manufacturing
International Corporation (SMIC), de onderneming die hij oprichtte
in Sjanghai, leidde de snelle opgang van China naar zo goed als de
technische grens van de procestechnologie. Bovendien staat SMIC
op dit ogenblik in concurrentie met het Singaporese Charter als der-
de grootste pureplay foundry (bedrijven die chips maken volgens de
specificaties van de klanten). De kern van het engineeringsmana-
gementteam van SMIC bestaat uit Taiwanezen en ingenieurs die
teruggekomen zijn uit Taiwan, Singapore en de VS en die tientallen
jaren ervaring hebben. Die ingenieurs hebben op hun beurt duizen-
den geschoolde, zij het onervaren lokale ingenieurs opgeleid. SMIC’s
geavanceerde fabricage-activiteiten in Sjanghai hebben ook de twee
grootste chipfabrikanten in de wereld, de Taiwanese TSMC en UMC,
verplicht om fabrieken op te zetten in China. SMIC beschikt reeds
over een fabriek van de 300mm-generatie (de meest gevorderde ge-
neratie) in Beijing en bouwt er nu een tweede in Sjanghai.
den nu omgebogen naar investeringen in onderzoek en
ontwikkeling en die inspanningen draaien grotendeels
rond repatrianten met een aanzienlijke buitenlandse
ervaring in de automobielsector.
vkw Metena mei 2007 ��
3. Globalisering van de innovatie
Er is een algemene tendens tot globalisering van de
R&D omdat multinationals hun designcentra beginnen te
vestigen op basis van plaatselijke competenties in plaats
van lokale regelgeving. China heeft in dat verband ster-
ke troeven in handen, deels omdat de regering de lokale
markt kan gebruiken als lokaas om multinationals ertoe
te dwingen technologie over te dragen en designcentra te
vestigen in het land. Het deed dat trouwens herhaaldelijk
tijdens de jaren zeventig. Multinationals zijn er evenwel
erg bedreven in de Chinese regering op te zadelen met
R&D-centra die niet meer zijn dan lege doppen. Wat op
lange termijn waarschijnlijk belangrijker zal zijn, zijn de
interne stimuli voor multinationals om hun onderzoeks-
en ontwikkelingsactiviteiten in China te vestigen.
Fabricage tegen lage kosten en een enorme poten-
tiële markt vormen samen een krachtige combinatie.
Ondernemingen zijn zich steeds meer bewust geworden
van wat China te bieden heeft in termen van goedkoop
en opleidbaar wetenschaps- en ingenieurstalent. De cij-
fers alleen al zijn indrukwekkend: in 2000 waren er in
China 220.000 gediplomeerde ingenieurs, 21% van het
wereldtotaal. Ter vergelijking: de VS en de EU samen had-
den toen bij elkaar minder dan 240.000 gediplomeerde
ingenieurs (minder dan 60.000 daarvan in de VS). India,
dat vaak afgeschilderd wordt als China’s belangrijkste
rivaal, beschikte over slechts 82.000 dergelijke gediplo-
meerden.
In de IT-sector hadden 33 buitenlandse bedrijven met
R&D-activiteiten in China, waaronder acht uit ECE’s,
tegen 2004 meer dan 20.000 Chinese ingenieurs opge-
leid. Dat was beduidend meer dan de 3.000 ingenieurs
die zich in inheemse bedrijven met R&D bezighouden.
Bovendien waren heel wat van die R&D-ingenieurs ver-
schoven van het einddesign (ontwerp voor de productie)
naar het technologisch heel wat meer gesofisticeerde
toegepaste onderzoek.
Op dezelfde wijze maken ook in de automobielsector
mondiale firma’s gebruik van de ontwerpcapaciteiten. In
2004 waren er in China alles bij elkaar 55 door het buiten-
land gefinancierde technische automobielcentra, waar-
van de helft in Sjanghai. Op één uitzondering na werden
die allemaal opgericht na 1997. Visteon heeft ongeveer
20 miljoen dollar geïnvesteerd in het designcentrum van
zijn joint venture in Sjanghai; Bosch stak bijna 20 mil-
joen dollar in een onderzoekscentrum voor motorma-
nagement; en Delphi investeerde 50 miljoen dollar in
een ontwikkelingscentrum in Sjanghai.
De Pan Asia Technical Automotive Centre (PATAC),
een joint venture van General Motors en de Shanghai
Auto Industry Corporation, is het meest geavanceerde
designcentrum voor auto’s in het land. Het vertegen-
woordigt een aanvankelijke investering van 50 miljoen
dollar (onlangs werd bovendien de verbintenis aange-
��
gaan om nog eens 250 miljoen dollar te investeren in de
komende vier jaar) en was voor een groot deel verant-
woordelijk voor het succes van Shanghai General Motors
(SGM) in China.
Het zou verkeerd zijn om aan te nemen dat al die tech-
nische centra zich bezighouden met baanbrekend de-
signwerk – er wordt soms naar verwezen als PR&D-cen-
tra, wegens de pr-voordelen die ze aanbrengen – maar
hun mogelijke integratie in het globale designnetwerk
mag evenmin genegeerd worden. Delphi, bijvoorbeeld,
maakt van zijn 34 technische centra in heel de wereld ge-
bruik om een ‘24/7-engineering’ te implementeren. De
technologie van dieselmotoren is een specialiteit van het
Europese centrum en het werkt samen met designcentra
in de Verenigde Staten en Azië die over een aanvullende
expertise beschikken.
VIMICRO
Vimicro, een in Beijing gevestigde onderneming die in 1999 werd
opgericht door John Deng, is een klassiek voorbeeld van de wijze
waarop repatrianten een impact kunnen hebben op de Chinese high-
techsector. Deng, die in Beijing geboren werd, studeerde aan de UC
Berkeley, werkte voor IBM in het TJ Watson Research Center en was
vervolgens medestichter van Pixim, een firma in Silicon Valley die
zich bezighoudt met de technologie van de digitale beeldvorming.
Maar Deng wou zijn bijdrage maken in China en hij begon te zoe-
ken naar startkapitaal voor een firma die multimediaprocessors
zou ontwikkelen voor computers, digitale camera’s en gsm’s. Het
startgeld voor Vimicro (1,25 miljoen dollar) kwam uit een onwaar-
schijnlijke hoek, het Chinees ministerie van Informatie.
Terwijl het durfkapitaal van Silicon Valley aan het eind van de jaren
negentig naar het internet vloeide, was de Chinese regering er voor-
al op uit om de ontwikkeling van onafhankelijke technische capaci-
teiten te promoten. Dat enthousiasme, gekoppeld aan in het buiten-
land gevormde expertise, bleek een krachtige drijfveer te zijn. Op
dit ogenblik heeft Vimicro meer dan 500 octrooien in portefeuille
en telt het onder zijn klanten onder meer Microsoft (Vimicro is een
van de slechts vijf bedrijven die van Microsoft de toelating kregen
om Windows XP te gebruiken voor digitale beeldvormingchips),
Samsung, Fujitsu, Logitech, Siemens en Lenovo. In november 2005
bracht de firma 87 miljoen dollar bijeen op de Nasdaq.
vkw Metena mei 2007 ��
Er zijn aanwijzingen dat multinationals gebruik ma-
ken van de designvaardigheden die ze putten uit hun
Chinese activiteiten. Tussen 2002 en 2004 puurden bui-
tenlandse IT-bedrijven in China vier keer meer gebruik-
spatenten uit onderzoek en ontwikkeling in China dan
tijdens de hele voorgaande twee decennia: 21 octrooien
vóór 2002, 81 tussen 2002 en 2004. Hoewel dat slechts
een klein percentage is van alle octrooien die aangehou-
den worden door buitenlandse firma’s, vormt het niet-
temin een indicatie van de wijze waarop ze op weg zijn
naar waarachtige capaciteiten.
Hoewel sceptici hebben aangevoerd dat de inheemse
Chinese bedrijven er gezamenlijk een relatief laag inves-
teringsniveau in R&D op nahouden, vooral vergeleken
met India en het Westen, is in historisch perspectief de
prestatie van China helemaal niet zo slecht. Het heeft nu
ongeveer eenzelfde niveau van gebruikspatenten in de
VS dan Taiwan had toen het een vergelijkbaar ontwik-
kelingspeil had. In 2000 investeerde China 1% van het
bbp in onderzoek en ontwikkeling, en dat was een heel
stuk beneden het peil van de geavanceerde industriële
wereld, waar gemiddeld 2 tot 2,5% besteed werd. Maar
het lag wel in één lijn met de snel groeiende landen in
de ontluikende wereld en met de Amerikaanse uitgaven
voor R&D aan het begin van de jaren vijftig.
4. Kiemen uitzetten
Multinationale ondernemingen die investeren in
China scheppen niet alleen capaciteiten die hun eigen ac-
tiviteiten kunnen ondersteunen, maar ze scheppen ook
mogelijkheden die kunnen benut worden door inheemse
Chinese bedrijven. De firma’s met buitenlandse investe-
ringen kunnen een oefenterrein bieden voor plaatselijke
ingenieurs en managers, wier vaardigheden vervolgens
overvloeien naar de lokale economie naarmate mede-
werkers overstappen naar andere bedrijven.
Die tendens blijkt het duidelijkst uit de bewegingen
inzake menselijk kapitaal. In de autosector, bijvoorbeeld,
beschikken relatief weinig bedrijven over de mogelijk-
heid om grote aantallen uitwijkelingen weer naar huis te
lokken, maar alle grote zelfstandige firma’s krijgen wel
de kans om personeel weg te lokken van joint venture-
projecten. Geely, een van de meest succesrijke privé au-
tobedrijven in China, is op elk niveau van de onderne-
ming bemand met personeel afkomstig van joint ven-
tures. Op het hoogste niveau worden de functies ingeno-
men door vroegere general managers van zowel Shanghai
Volkswagen als FAW-Volkswagen.
Bij Great Wall Auto, een privé-firma uit de provincie
Hebei, zit het designcentrum vol met vroegere mede-
werkers van joint ventures, en omdat het management
�0
graag het productiesysteem van Toyota wil invoeren, is
het merendeel van de supervisors aan de productielijn
afkomstig van de joint venture FAW-Toyota. Naast repa-
trianten vormen mensen met ervaring in buitenlandse
bedrijven in China de op een na beste oplossing.
Zelfs op korte termijn is de aanwezigheid van firma’s
die gefinancierd worden door buitenlandse investerin-
gen waardevol, omdat ze onmiddellijk oplossingen aan-
dragen als leveranciers van belangrijke componenten. In
plaats van hun capaciteit over heel de lijn op te voeren,
kunnen die nieuwe inlandse firma’s kiezen op welke ca-
paciteiten ze zich willen concentreren en de rest uitbe-
steden aan buitenlandse bedrijven met sterke techni-
sche capaciteiten. Die aanpak stelt de inheemse bedrij-
ven in staat om snel hun productievolume uit te breiden,
merkbewustheid te creëren en (als de verkoop voldoende
sterk staat) te herinvesteren in hun eigen interne ont-
werpcapaciteiten. Dat is trouwens de strategie van een
groot deel van de grootste inlandse autobedrijven, zoals
Chery en Geely.
5. Besluit
Het is van fundamenteel belang dat ’s werelds multi-
nationals de implicaties van China’s nieuwe, globale pad
naar ontwikkeling inzien. De eerste stap bestaat erin de
aard van de concurrentiedreiging die uit het land te voor-
schijn treedt, te begrijpen. Daarenboven is het voor on-
dernemingen onontbeerlijk om de bronnen van concur-
rentie en innovatie in China te lokaliseren.
Inheemse Chinese bedrijven staan nog niet op het
punt om de planeet over te nemen, noch zijn ze zover
dat ze sectoren kunnen herschikken, zoals de Japanse
bedrijven van wereldklasse deden in de jaren zeventig
en tachtig.
De concurrentiële uitdaging zal in China meer dan
waarschijnlijk niet komen van de grote staatsbedrijven,
die vaak gesteund worden door de centrale overheid. Die
vertonen namelijk de neiging om zich af te wenden van
de snel groeiende markten in China, ofwel omdat de in-
tense concurrentie winst tot een zeldzaamheid maakt,
ofwel omdat de gulle steun van staatswege hen verkeer-
delijk ertoe brengt om twijfelachtige investeringen te
doen in het buitenland. Huishoudelijke verbruiksgoede-
ren niet te na gesproken, kleven dergelijke firma’s in de
vkw Metena mei 2007 ��
meeste gevallen gewoon een label op producten met een
lage marge die afhankelijk zijn van buitenlandse tech-
nologieën.
De meestbelovende firma’s zijn waarschijnlijk de
kleinere bedrijven die zwaar putten uit de capaciteiten
van de overzeese Chinezen. Die firma’s zijn sneller en
flexibeler en hebben heel wat baat gevonden bij de aan-
wezigheid in de economie van ondernemingen met bui-
tenlandse investeringen. Dat soort firma’s zal zwaar be-
mand zijn met technologen die opgeleid werden in het
buitenland (of in multinationals) en nu hun carrière uit-
bouwen in China. Het goede nieuws voor de buitenlandse
ondernemingen is dat die kleine, naar het buitenland ge-
keerde bedrijven eerder partners dan tegenstrevers zijn
van de huidige wereldwijde ondernemingen.
Het is voor multinationals van belang om zorgvuldig
na te denken over de technologie die ze in China willen
invoeren en hoe ze die kunnen beschermen. De aanwe-
zigheid van ontwerpcapaciteiten laat een firma toe om
beter in te pikken op de Chinese binnenlandse markt.
Door ter plekke te ontwerpen wordt het ook mogelijk om
de kosten te drukken: er bestaat een duidelijk potentieel
om te besparen op de lonen van ingenieurs, maar mo-
gelijk nog belangrijker kunnen de besparingen zijn die
kunnen gerealiseerd worden door aan te kopen bij plaat-
selijke leveranciers.
In vele opzichten weerspiegelt China globalisering
in haar zuiverste vorm. De productie- en technologische
netwerken zijn voor een groot deel het resultaat van mas-
sale hoeveelheden buitenlandse investeringen en ze bun-
delen bijgevolg de middelen van een heleboel landen. De
uitdaging voor zowel de buitenlandse als de inheemse
firma’s bestaat erin om de voordelen van die industriële
smeltkroes in te palmen.
��
vkw Metena mei 2007 ��
Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties
Minxin Pei1
Carnegie Endowment for International Peace
1 Minxin Pei (2006). China’s Trapped Transition: The Limits of Developmental Autocracy, Harvard University Press.
��
Synopsis
Sinds het midden van de jaren negentig kent China een snelle toename van het aantal inciden-
ten van collectief protest. Omdat dit protest niet georganiseerd en geografisch geïsoleerd voor-
kwam, vormde het geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit. Volgens Minxin Pei is
de waarschijnlijkheid klein dat dit verspreid sociaal protest kan samensmelten tot een krachtige
en samenhangende landelijke beweging tegen de regering. Toch mag de ondermijnende invloed
van sociale onrust op de toekomstige stabiliteit van China niet onderschat worden.
De meeste incidenten van sociale onrust worden uitgelokt door specifieke regeringsmaat-
regelen of door acties van lokale besturen. Meestal gaat het om belastingsgrieven op het platte-
land, herstructurering van staatsbedrijven of inbeslagnemingen.
Ook de bredere sociale en politieke omstandigheden spelen een belangrijke rol bij deze socia-
le onrust. De belangrijkste elementen om de onderliggende oorzaken van de toenemende sociale
frustraties te begrijpen zijn de stijgende sociaal-economische ongelijkheid en de toenemende cor-
ruptie. Daarnaast moet deze onrust ook gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en
juridische instellingen die net conflicten zouden moeten oplossen.
De Communistische partij heeft een drieledige strategie uitgewerkt om de sociale onrust bin-
nen de perken te houden: versterking van de oproerpolitie, bestraffing van lokale ambtenaren en
veranderingen van het openbaar beleid ten voordele van minder bevoorrechte groepen.
Deze toenemende sociale onrust zal geen systeemomvattende politieke omwenteling met zich
meebrengen, maar wel bijdragen tot de toenemende onbestuurbaarheid op het lokale niveau, de
Chinese bevolking radicaliseren, de autoriteit van de regerende Communistische partij aantasten
en het vertrouwen van de investeerders ondermijnen.
vkw Metena mei 2007 ��
1. Inleiding
De snelle economische groei van China heeft het land een ongeziene voorspoed gebracht en
internationale invloed opgeleverd, maar dit ging ook gepaard met toenemende spanningen tus-
sen staat en samenleving. Recent waren er heel wat aanwijzingen dat die spanningen aan het op-
lopen zijn. Het aantal incidenten van collectief protest is in snel tempo gestegen (tabel 1). Ook de
omvang van dit collectief protest is toegenomen. In de voorbije jaren was het niet ongebruikelijk
om 10.000 tot 20.000 betogers te zien deelnemen aan dergelijke incidenten1. Die collectieve mani-
festaties, die ongeacht het niveau van economische ontwikkeling in alle regio’s van China voor-
kwamen, zijn ook alsmaar gewelddadiger geworden. In vele gevallen hebben confrontaties tussen
betogers en politie geleid tot doden en gewonden (officiële statistieken tonen aan dat tussen 1985
en 2005 6.000 politiemensen gedood en 100.000 gewond werden tijdens ordehandhavingsacties,
inbegrepen de onderdrukking van relletjes en protesten die tegen de regering gericht waren)2.
Boze demonstranten vielen meermaals overheidsgebouwen aan en blokkeerden belangrijke we-
gen en spoorwegen. In 2000 deden zich 2.700 incidenten voor waarbij een regeringsgebouw door
een menigte werd aangevallen. In 2003 steeg dat aantal naar 3.700. Daarbij kwamen nog eens 3.100
gevallen van blokkering van een verkeersas of spoorweg door demonstranten in 20033. Ondanks
die snelle toename van het aantal incidenten van collectief protest, sinds het midden van de jaren
negentig, vormden die ontwikkelingen geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit in
China. Want dat protest was niet georganiseerd en was geografisch geïsoleerd. In bijna alle geval-
len wordt die sociale onrust aangevuurd door specifieke grieven tegen lokale besturen en niet door
een allesomvattende ideologische doelstelling. De waarschijnlijkheid dat die verspreide sociale
protesten kunnen samensmelten tot een krachtige en samenhangende landelijke beweging tegen
de regering is weliswaar klein, maar toch zou het fout zijn om de ondermijnende invloed van soci-
1 Het grootste collectief protest, waarbij meer dan 30.000 petroleumarbeiders betrokken waren, vond in 2002 plaats in de olievelden
van Daqing in de provincie Heilongjiang. Cai Yongshun (2005). Managing Social Unrest in China, Hong Kong University of Science and
Technology.
2 www.chinanews.com, 11 januari 2006.
3 Social Blue Book of China (2005). Beijing: Social Sciences Academic Press, 235.
��
ale onrust op de toekomstige stabiliteit van China te onderschatten. Want, hoe dan ook, is toene-
mende sociale onrust een teken van zowel het politiek falen als van de institutionele instorting in
China. Tenzij ze aangepakt wordt, zal die sociale onrust bijdragen tot de toenemende onbestuur-
baarheid van het Chinees politiek systeem op het lokale niveau, zal ze de Chinese bevolking radi-
caliseren, de autoriteit van de regerende Communistische Partij aantasten en het vertrouwen van
de investeerders ondermijnen.
Op de volgende pagina’s zal ik een analyse maken van de specifieke oorzaken, de institutionele
omgeving en de sociale context die hebben bijgedragen tot de toenemende sociale onrust in China
tijdens de voorbije jaren. Daarna zal ik een beschrijving en een evaluatie geven van de reactie van
de Chinese regering op die stijgende sociale onrust. En, ten slotte, zal ik nagaan wat de gevolgen
en implicaties zijn van de toenemende sociale onrust.
Jaar Aantal incidenten Aantal deelnemers
1993 8.700 730.000
1995 11.500 n.a.
1997 15.000 n.a.
1999 32.500 n.a.
2002 50.400 n.a.
2004 74.000 3.760.000
Tabel 1:
Toenemend aantal incidenten van sociale onrust in China (in een aantal uitgekozen jaren). Bronnen: Murray Scot Tanner (zo-
mer 2004), China Re-thinks Social Unrest. The Washington Quarterly : 138; Takungpao, 6 juli 2005.
vkw Metena mei 2007 ��
2. Specifieke oorzaken van sociale onrust
De meeste incidenten van sociale onrust werden uit-
gelokt door specifieke regeringsmaatregelen of door ac-
ties van lokale besturen, die door het publiek als scha-
delijk en onrechtvaardig werden ervaren. De openbare
woede tegen dergelijke maatregelen en acties werd in
vele gevallen nog aangewakkerd door de arrogante en
grove wijze waarop ze door de plaatselijke ambtenaren
ten uitvoer gebracht werden. In grote lijnen komen de
meest genoemde oorzaken van sociale onrust neer op
de hoge belastingen in landelijke gebieden, het verlies
van pensioenrechten of arbeidsplaatsen ten gevolge van
de herstructurering van de overheidsbedrijven (SOE’s -
state-owned enterprises), en gedwongen inbeslagnemin-
gen van gronden of overplaatsing naar andere steden zon-
der toereikende compensatie.
2.1. Belastinggrieven op het platteland
In de loop van de jaren negentig waren de hoge belas-
tingen die door de lokale besturen werden opgelegd de
voornaamste bron van sociale spanningen op het platte-
land (maar nadat de centrale regering de belangrijkste
landbouwtaksen in 2003 en 2006 had afgeschaft, vorm-
den belastingen niet langer een van de belangrijkste oor-
zaken van sociale spanningen in rurale gebieden). Het
dient eveneens opgemerkt dat de hoge belastingen die de
Chinese plattelandsbevolking, tijdens de jaren negentig
werden opgelegd, samenvielen met een trage toename
van het inkomen op het platteland. De aangroei van het
inkomen per hoofd van de bevolking bedroeg aan het ein-
de van de jaren negentig bijvoorbeeld 4,6% in 1997, 4,3%
in 1998, 3,8% in 1999 en 2,1 procent in 2000. Wanneer
bovendien geen rekening gehouden wordt met inkomen
dat niet uit landbouw afkomstig was, daalde aan het ein-
de van de jaren negentig het persoonlijk inkomen van de
bevolking (in absolute termen) op het platteland.
De afnemende groei van het inkomen op het platte-
land was waarschijnlijk geen voldoende aanleiding voor
massaal misnoegen. De belangrijkste bron van span-
ningen tussen de boerenstand en de staat waren de druk-
kende belastingen en heffingen die China’s meest kans-
arme bevolkingsgroep verplicht was te betalen. Officieel
zouden die belastingen en heffingen, die gemeenzaam
bekend staan als ‘boerenlasten’ (‘peasant burdens’), niet
meer mogen bedragen dan 5% van het netto inkomen
van de landbouwers. Maar in werkelijkheid hieven de
plaatselijke besturen een heleboel onwettelijke taksen
die de limiet van 5%, die door Beijing werd opgelegd,
ruimschoots overschreden. Volgens een studie door de
Algemene Belastingdienst bedroegen in 1996 de belas-
tingen en toegelaten heffingen zowat 10% van het ruraal
BBP. Als daaraan de illegale kosten en heffingen zouden
toegevoegd worden, dan zou de totale werkelijke belas-
��
tingvoet, in brede zin, wellicht 20% bedragen van het ruraal
BBP in dat jaar (dat is zonder rekening te houden met het cash-
inkomen uit niet-landbouwactiviteiten).
Onderzoek dat in 1996 werd uitgevoerd door het Ministerie
van Landbouw heeft aan het licht gebracht dat de belastingen
en heffingen die elke plattelandsbewoner diende te betalen drie
keer hoger lag dan de officiële nationale limiet, namelijk 15%
van hun netto inkomen. Nog erger was, dat de rurale belastingen
en heffingen uiterst regressief waren, zowel wat de individuen
als wat de regio’s betreft, omdat de armere plattelandsbewo-
ners en de minder ontwikkelde regio’s een hoger deel van hun
inkomen afdroegen aan belastingen en heffingen. Doorgaans
gebruikten de plaatselijke ambtenaren tactloze en zelfs brutale
methodes om belastingen te innen, wat de plattelandsbewoners,
die bovendien bijzonder weinig sociale diensten in ruil kregen,
nog meer ophitste. Dat leidde ertoe dat heel wat inwoners op het
platteland zich tegen de autoriteiten keerden. In een opiniepei-
ling onder 2.000 plattelandsbewoners eind 2001 vermeldde 65%
van de respondenten ‘buitensporige belastingdruk’ als de voor-
naamste reden voor de lokale politieke instabiliteit.
2.2. Herstructurering van overheidsbedrijven
Gedurende de eerste 15 jaren van de economische hervor-
mingen in China experimenteerde de regering met verschil-
lende gedeeltelijke hervormingen om de overheidsbedrijven te
stroomlijnen, maar in de praktijk slaagde geen van allen erin
om ze efficiënter en concurrentiëler te maken. Bijgevolg
moesten de overheidsbedrijven kunstmatig in leven ge-
houden worden met bankleningen, die op hun beurt zo
omvangrijk werden dat ze de financiële stabiliteit be-
dreigden. Vanaf het einde van de jaren negentig was de
regering gedwongen om een groot aantal zieltogende klei-
ne en middelgrote overheidsbedrijven te sluiten om een
financiële aderlating te vermijden. Dat leidde tot massa-
le afdankingen van werknemers in overheidsbedrijven.
Afgaand op schattingen zouden ruwweg 35 tot 40 mil-
joen werknemers uit overheidsbedrijven en collectieve
ondernemingen afgedankt zijn aan het einde van de ja-
ren negentig. Overheidsbedrijven die geherstructureerd
werden, voerden doorgaans de helft van hun personeels-
bestand af. Uiteraard leidde het louter verlies van tiental-
len miljoenen jobs, een gebeurtenis zonder voorgaande
in de geschiedenis van de Chinese Volksrepubliek, naar
een ongeziene sociale spanning in de stedelijke gebieden,
vooral omdat de werknemers van deze bedrijven zichzelf
plachten te beschouwen als leden van een relatief bevoor-
rechte groep en een onderdeel van de maatschappelijke
basis van de Communistische Partij.
Wat de industriële herstructurering in China echter
vooral bezwaarde, was de combinatie van het ontbreken
van een geschikt sociaal veiligheidsnet (pensioenen en
ziekteverzekering) en de onheuse behandeling die mil-
vkw Metena mei 2007 ��
joenen afgedankte arbeiders kregen van managers van de
overheidsbedrijven en van lokale overheden. Rapporten
uit het China van het einde van de jaren negentig geven
aan dat afgedankte werknemers een werkloosheidsver-
goeding kregen die niet hoger lag dan het bestaansmini-
mum en over weinig ziekteverzekering konden beschik-
ken. De meeste onder hen verloren zelfs hun pensioen.
In vele steden slaagden de lokale besturen er zelfs niet
in om de beloofde werkloosheidsvergoedingen uit te be-
talen. Het gevolg was dat afgedankte werknemers in een
heleboel steden sit-ins en betogingen organiseerden om
de uitbetaling van de pensioenen en werkloosheidsver-
goedingen te eisen (de zwaarst getroffen gebieden bevon-
den zich in het noordoosten, waar de overheidsbedrijven
voordien de belangrijkste werkgevers van de stedelijke
arbeidskrachten waren).
De frustratie van de afgedankte werknemers werd
nog verder aangewakkerd door de corrupte praktijken
die de managers van overheidsbedrijven en de lokale
besturen aanwendden tijdens de industriële herstruc-
turering. Ingevolge de door de regering formeel aange-
kondigde politiek om “de grote te houden en de kleintjes
van de hand te doen”, zijn de meeste overheidsbedrijven
in handen gebleven van de Staat en bleven ze gespaard
van pijnlijke herstructureringen (met uitzondering van
een aantal mega-staatsbedrijven die verplicht waren om
overtollige arbeidskrachten af te danken om genoteerd
te geraken op overzeese aandelenbeurzen). De meeste
kleine en middelgrote overheidsondernemingen werden
evenwel geprivatiseerd, doorgaans volgens een ondoor-
zichtige procedure die insiders toeliet om op goedkope
wijze beslag te leggen op de meest waardevolle activa van
de ter ziele gegane overheidsbedrijven (zoals terreinen
en machines) zonder de verplichting om de pensioenen
en de gezondheidszorg van de afgedankte werknemers
op zich te moeten nemen. Die werkwijze bracht welis-
waar de insiders baat (voormalige managers verwierven
de controle over 60% van de geprivatiseerde overheids-
bedrijven), maar schaadde de belangen van de gewone
arbeiders. In sommige spraakmakende gevallen van pri-
vatisering, ten gunste van insiders, kwamen boze arbei-
ders gewelddadig in aanraking met de ordehandhavers
die uitgestuurd waren om hen van de fabriekterreinen
te verwijderen.
Hoewel de grootschalige afdankingen wegens indu-
striële herstructurering blijkbaar een piek bereikten in
2001-2002, hield de onrust op de arbeidsmarkt niette-
min aan. Tijdens de eerste helft van 2002 waren er vol-
gens een welbepaalde schatting ongeveer 300 collectie-
ve protestacties waarbij telkens meer dan 100 arbeiders
betrokken waren (inclusief 39 incidenten waarin telkens
meer dan 1.000 arbeiders verwikkeld waren). Het totaal
aantal arbeiders die hebben deelgenomen aan collectie-
ve protestacties in 2003 bedroeg bijna 1,5 miljoen, wat
�0
doet veronderstellen dat industriearbeiders elk jaar zo-
wat de helft vormden van alle deelnemers aan collectieve
protesten in China4.
2.3. Inbeslagnemingen
Waar buitensporige belastingen de drijvende kracht
waren achter het ruraal ongenoegen in de jaren negen-
tig, heeft de jongste tijd de gedwongen inbeslagneming
van gronden door de lokale autoriteiten zich ontpopt
tot de belangrijkste bron van sociale onrust op het plat-
teland. Inderdaad, alle recente high profile en geweld-
dadige schermutselingen tussen de boerenstand en de
oproerpolitie (zoals het bloedig incident in de provin-
cie Guangdong in december 2005, toen 20 tot 30 boe-
ren doodgeschoten werden door de politie) vonden hun
oorzaak in geschillen rond de confiscatie van landbouw-
grond door de plaatselijke autoriteiten en ontwikkelaars.
In de regel doorlopen die gewelddadige incidenten, die
uitgelokt worden door inbeslagnemingen van gronden,
verschillende fasen. Eerst verkopen lokale besturen het
gebruiksrecht over de grond aan ontwikkelaars, door-
gaans tegen een lage prijs en zonder dat een en ander
openbaar gemaakt wordt. Ten tweede eisen landbou-
wers, wier land buiten hun medeweten en zonder hun
4 Social Bluebook (2005), 300.
toestemming verkocht werd, ofwel een hogere vergoe-
ding ofwel weigeren ze hun land af te geven. Ten derde,
als de plaatselijke autoriteiten weigeren in te gaan op de
eisen van de landbouwers, wenden deze laatste zich tot
een hogere autoriteit voor bijstand, doorgaans zonder
succes. Ten vierde, de wanhopige boeren planten tenten
neer op hun gronden om de bouwprojecten te blokkeren.
In een vijfde fase, ten slotte, doen de autoriteiten een be-
roep op de oproerpolitie en maken ze gebruik van knok-
ploegen om de landbouwers met geweld van de grond te
verwijderen, wat leidt tot gewelddadige confrontaties.
Onderzoek door Chinese academici heeft uitgewe-
zen dat de inbeslagneming van gronden door lokale be-
sturen intussen de meest polemische sociale kwestie
geworden is. Een onderzoek naar de klachten die in de
eerste helft van 2004 naar de media verstuurd werden,
heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat 70% van alle klach-
ten over problemen op het platteland draaiden rond de
inbeslagneming van gronden (ter vergelijking: slechts
5% van alle klachten had betrekking op de rurale be-
lastingen). Interviews met 720 boeren die in juni en juli
2004 naar Beijing trokken om een petitie in te dienen bij
de centrale overheid toonden eveneens aan dat 74% van
vkw Metena mei 2007 ��
hen een onopgelost dispuut hadden met de lokale autori-
teiten over gronden5. Gezien de enorme winsten die er te
maken vallen met de omvorming van landbouwgrond in
waardevolle commerciële projecten, worden lokale be-
sturen en ontwikkelaars met goede contacten er sterk
toe aangezet om de landbouwers, een groep die politiek
zwak staat, tekort te doen en hun eigen financiële winst
te maximaliseren.
In feite is de staat eigenaar van de grond, maar de
landbouwers krijgen gebruiksrecht onder het zogenaam-
de ‘household responsibility’-systeem dat landbouwers
toelaat om staatsgronden voor een lange periode te pach-
ten. Maar lokale besturen, van gewestbesturen tot dorps-
raden, verkopen de gebruiksrechten van het land op on-
wettige wijze aan ontwikkelaars zonder de toestemming
van de landbouwer of zonder een passende compensatie
te geven. Dat ondoorzichtig proces van grondverwerving
laat lokale besturen toe om enorme inkomsten te gene-
reren en de ontwikkelaars onverhoopte winsten te be-
zorgen. Alleen al in 2001 liepen de inkomsten uit de ver-
koop van gebruiksrechten op gronden in China volgens
een schatting van een overheidsinstantie op tot meer dan
910 miljard yuan. Voor heel wat lokale besturen vertegen-
5 Yu Jianrong (2005). Land Dispute Has Become the Focus of Farmers’
Struggle To Defend Their Rights. Working paper, Chinese Academy of Social
Sciences.
woordigen de opbrengsten uit de verkoop van gebruiks-
rechten van gronden de helft van de belastingontvangs-
ten. Het gros van de winsten lijkt echter naar de ontwik-
kelaars met politieke connecties gegaan te zijn. Volgens
een studie van het Development Research Center, een
denktank die ressorteert onder de Staatsraad (het kabi-
net), ontvingen de boeren slechts 5-10% van de waarde
die gecreëerd werd door de projectontwikkeling op hun
land. 20-30% van de waarde ging naar plaatselijke be-
sturen en 40-50% van de gecreëerde waarde kwam te-
recht in de zakken van de ontwikkelaars6.
Het spreekt voor zich dat die hoogst ongelijke ver-
deling van de economische baten uit de acquisitie van
gronden voor commerciële projecten gemakkelijk het
protest kan aanwakkeren onder de landbouwers wier
middelen van bestaan werden bedreigd. Samen met de
willekeurige en grove wijze waarop de boeren behan-
deld worden door de ambtenaren van de lokale besturen
kunnen die economische grieven snel de sociale woede
aanwakkeren. De vooruitzichten op lange termijn zien
er niet rooskleurig uit voor China. De regering schat dat
tot nog toe 40 miljoen plattelandsbewoners hun gron-
den verloren hebben aan commerciële ontwikkelings-
6 Social Bluebook (2005), 318; Zhao Xiao (2005) What Is a Reasonable Land
System? Gaige Neican, nr. 3: 22.
��
projecten. Het feit dat tientallen miljoenen boeren zon-
der land, waarvan de meeste de nodige opleiding en be-
kwaamheid missen, de rangen van de werkzoekenden
komen vervoegen, zal de druk op de arbeidsmarkt doen
toenemen en een nieuwe bron van sociaal misnoegen
vormen. De Chinese regering, die zich bewust is van de
enorme politieke en sociale risico’s die geschapen wor-
den door de problematische landacquisities, heeft on-
langs gezworen dat ze geen ‘historische vergissing’ zal
maken en de plaatselijke ambtenaren met aandrang ge-
vraagd heeft om misplaatste ontwikkelingsprojecten te
beteugelen. Dergelijke dringende verzoeken die van zo’n
hoog niveau komen, zijn evenwel niet van die aard om de
harten en de geesten van de lokale besturen te beïnvloe-
den omdat de centrale regering haar beleid niet effectief
kan afdwingen op het lokale niveau en omdat de onver-
hoopte winsten die uit de inbeslagneming van gronden
gehaald worden voor de lokale besturen gewoon te ver-
leidelijk zijn om eraan te weerstaan. Geschillen over de
inbeslagneming van gronden zullen daarom nog jaren-
lang de meest destabiliserende bron van sociale onrust
in China vormen.
2. Sociale en politieke context van sociale onrust
De toenemende sociale onrust is niet zomaar een res-
pons op specifiek overheidsbeleid dat in ruime kringen
als onrechtvaardig en corrupt ervaren wordt. Ze is een
onvermijdelijk gevolg van de bredere sociale en politieke
omstandigheden, die massale vervreemding, machte-
loosheid en maatschappelijke frustratie in de hand wer-
ken. In het geval van China zijn twee contextuele fac-
toren – de stijgende sociaal-economische ongelijkheid
en de toenemende corruptie – wellicht de belangrijkste
elementen om de onderliggende oorzaken van de toe-
nemende sociale frustraties te begrijpen. Samen met de
afwezigheid van democratie, wakkeren de toenemende
ongelijkheid en de endemische corruptie krachtige ge-
voelens tegen het regime aan en radicaliseren ze gewo-
ne burgers, die gekrenkt worden door corrupte lokale
ambtenaren en het beleid dat ze ten uitvoer brengen.
Zoals zovele overgangseconomieën of ontwikke-
lingslanden, die een snelle economische groei kennen, is
China geëvolueerd van een hoogst egalitaire maatschap-
pij naar een toenemend ongelijke samenleving en dat op
zeer korte tijd. Bij het begin van de jaren tachtig, toen
de economische hervormingen pas van start waren ge-
gaan, bedroeg de Gini-coëfficient van het inkomen, de
meest gebruikelijke maatstaf om ongelijkheid te meten,
in China ongeveer 0,3. In 2003 was die Gini-coëfficient
al opgelopen tot 0,46, wat China tot de meest ongelijke
maatschappij in Azië maakt. Natuurlijk levert de kloof
vkw Metena mei 2007 ��
tussen stad en platteland de belangrijkste bijdrage tot
die inkomensongelijkheid. In 1978 bedroeg de ratio stad-
platteland 2,57:1 (wat betekent dat een doorsnee stede-
ling 2,57 keer het gemiddeld inkomen van een platte-
landsbewoner genoot). Nadat de landbouwhervormingen
het ruraal inkomen spectaculair hadden doen stijgen aan
het begin van de jaren tachtig, kromp de inkomensratio
stad-platteland naar 1,8:1 in 1985. Maar kort daarna be-
gon hij weer snel te stijgen naarmate de inkomensgroei
op het platteland vertraagde en het stedelijk inkomen
snel toenam. Tegen 2003 bereikte hij een recordhoogte
van 3,23:1. Wanneer ook rekening gehouden wordt met
de verschillende sociale voordelen voor stedelijke huis-
houdens (zoals gesubsidieerde gezondheidszorg en gra-
tis onderwijs) kan de werkelijke inkomenskloof tussen
de stad en het platteland oplopen tot 5:17. Wat echter de
recente piek in inkomensongelijkheid nog onrustba-
render maakt, is de snelle toename van de inkomens-
ongelijkheid binnen de steden en de landelijke gebie-
den zelf.
Zo bedroeg in 1990 het inkomen van de bovenste 20%
van de stedelijke huishoudens 2,84 keer dat van de on-
derste 20%. Tegen 2002 verdiende de bovenste 20% al
7 Shi Feng (2005). Reducing Residents’ Income Gap: An Important Issue For
China’s Peaceful Development. Economic Research and Reference, nr. 38:
2-3.
6,29 keer meer dan de onderste. Soortgelijke tendensen
deden zich voor op het platteland. De 20% hoogste inko-
mens van plattelandshuishoudens waren 5,76 keer hoger
dan de 20% laagste in 1995 en in 2003 was die kloof al
verbreed tot 7,33 keer8. Er waren heel wat factoren ver-
antwoordelijk voor de toenemende inkomensongelijk-
heid in China, onder meer de neerwaartse sociale mobi-
liteit van bepaalde maatschappelijke groepen (vooral
de afgedankte werknemers van overheidsbedrijven), de
stagnerende groei van het ruraal inkomen en de hogere
vergoedingen die uitbetaald werden aan professionals.
De inkomensongelijkheid in China werd echter ook in
de hand gewerkt door het overheidsbeleid. China heeft
bijvoorbeeld geen systeem van progressieve inkomsten-
belasting en de regering heft geen taks op vermogens-
aanwas. Ook het Chinees sociaal beleid is nadelig voor
de armen, die moeten betalen voor gezondheidszorg en
onderwijs omdat de Staat de sociale bestedingen heeft
teruggeschroefd.
Die toenemende inkomensongelijkheid wordt psycho-
logisch echt ondraaglijk als de nieuwe rijken ook nog be-
schouwd worden als mensen die hun rijkdom illegaal
verworven hebben dankzij corruptie. In het geval van
8 Yi Yanlin and Li Ruoyu (2005). A Study Of Income Distribution In China.
Economic Research and Reference, nr. 29: 2-16.
��
China ging de stijgende ongelijkheid immers ook gepaard
met ongebreidelde corruptie. Het aantal zogenaamde
‘grote-bedragen-gevallen’ (die gaan over steekpennin-
gen van meer dan 6.000 dollar) die door de antifraude-
instanties vervolgd werden, verdubbelde tussen 1992
en 2002. Dat lijkt aan te geven dat meer rijkdom geplun-
derd wordt door corrupte ambtenaren. Het aantal amb-
tenaren op gewestniveau en daarboven dat elk jaar door
de overheid vervolgd werd, steeg van 1.386 in 1992 naar
2.925 in 20029. Die cijfers tonen echter niet aan dat er har-
der zou opgetreden zijn. Integendeel, het risico dat cor-
rupte ambtenaren lopen om zwaar bestraft te worden,
is verwaarloosbaar klein. Gemiddeld waren in de jaren
negentig jaarlijks 140.000 functionarissen en leden van
de Communistische Partij verwikkeld in corruptieschan-
dalen, maar slechts 5,6% werd strafrechtelijk vervolgd.
In 2004 waren 170.850 partijfunctionarissen en -leden
9 Law Yearbooks of China, verschillende jaren.
betrokken bij corruptie, maar slechts 4.915 onder hen
(2,9%) verschenen voor de strafrechter10.
Wijd verbreide corruptie onder ambtenaren wakkert
de sociale onrust rechtstreeks en onrechtstreeks aan.
Voor zover corruptie de economische en politieke onge-
lijkheid verhoogt (omdat ambtenaren rijkdom vergaren
langs illegale weg en uitgroeien tot een nieuwe sociale
aristocratie die heel wat privileges geniet), zullen gewone
mensen waarschijnlijk verbolgen zijn over zo’n sociaal
onrechtvaardige gevolgen. In vele gevallen vormen spe-
cifieke daden van corruptie, zoals de illegale inbeslagne-
ming en verkoop van gronden, diefstal van openbare fond-
sen en aanvechtbare insiderzaakjes tijdens de privati-
sering van SOE’s, de onmiddellijke aanleiding voor so-
ciale protesten.
10 Zhongguo jian jianchabao, 25 september 1997, 1-4; www.chinanews.com.
cn, 21 januari 2005.
vkw Metena mei 2007 ��
4. Institutionele tekortkomingen
Sociale frustratie wordt allicht nog versterkt als het
politiek systeem tekortschiet. Vooral de ontregeling van
de mechanismen die bedoeld zijn om conflicten tussen
de Staat en de maatschappij op vreedzame wijze op te
lossen, is vaak verantwoordelijk voor de radicalisering
van benadeelde sociale groepen, die in hun zoektocht
naar genoegdoening voor hun specifieke grieven de be-
perkte institutionele kanalen hebben uitgeput. In het ge-
val van China kan de toenemende sociale onrust direct
gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en
juridische instellingen die conflicten moeten oplossen.
Binnen het Chinees politiek systeem beschikken indi-
viduen en groepen die onrecht werd aangedaan door ac-
ties van de overheid over drie wegen om genoegdoening
te krijgen. De eerste weg is rechtstreeks te appelleren bij
de plaatselijke ambtenaren. Die optie levert echter zel-
den resultaat op omdat in de meeste gevallen de ambte-
naren bij wie de verbolgen burgers gaan aankloppen pre-
cies dezelfde ambtenaren zijn die verantwoordelijk zijn
voor het onrecht dat hen aangedaan wordt. Plaatselijke
ambtenaren hebben bovendien de neiging om elkaar te
beschermen en hebben weinig reden om de fouten van
hun collega’s recht te zetten. In elk geval hebben lokale
ambtenaren, die overigens niet door het publiek verkozen
werden, niets te vrezen van verbolgen burgers. Het feit
dat lokale ambtenaren geen oren hebben voor de grieven
van de gewone burger wordt weerspiegeld in hun pover
publiek imago. Een opiniepeiling onder 632 plattelanders
die in 2004 naar Beijing kwamen om herstel te vragen,
bracht aan het licht dat 76% onder hen van oordeel was
dat de plaatselijke besturen over ‘erg weinig autoriteit’
beschikten en dat 67% vond dat de gewestelijke over-
heid ‘erg weinig autoriteit’ bezat11.
De tweede optie is appelleren bij hogere autoritei-
ten middels brieven en persoonlijke bezoeken. Dat is
voor gewone burgers het belangrijkste kanaal om de on-
rechtvaardigheid die hen door lokale besturen aange-
daan wordt recht te trekken. In 2004 ontvingen allerlei
overheidsinstellingen 13,7 miljoen petities (brieven en
persoonlijke bezoeken). Maar het petitiesysteem is als
een doeltreffend mechanisme om benadeelde burgers
administratieve steun te bieden volkomen in duigen ge-
vallen. Uit een bepaalde academische studie blijkt dat
slechts twee op duizend petities leidden tot een of andere
vorm van administratief herstel12. Omdat ze geen genoeg-
doening krijgen van de lokale besturen, zijn de gedupeer-
den doorgaans verplicht om naar Beijing te trekken om
rechtstreeks bij de centrale overheid te gaan aanklop-
11 Social Bluebook (2005), 213.
12 Nanfangzhoumou, 4 november 2004.
��
pen. In 2003 werden bij de centrale overheid 14% meer
petities ingediend dan in 2002. In 2004 schoot het aantal
petities bij de centrale overheid omhoog met 58% (ter-
wijl het aantal petities bij lokale overheden onveranderd
bleef), wat erop wijst dat het systeem zo goed als inge-
stort is en dat het publiek alle vertrouwen verloren heeft
in de plaatselijke besturen13. Verzoekers die hopen hulp
te krijgen van de centrale overheid zijn onvermijdelijk
ontgoocheld over het gebrek aan respons van Beijing,
waar mensen uit de provincie routineus van de ene amb-
tenarij naar de andere gestuurd worden. Ook nadat ze de
doolhof van bureaucratieën van de centrale overheid zijn
doorgekomen (gemiddeld bezoekt iemand die een ver-
zoek wil indienen zes papierwinkels), slagen de meeste
klagers uit het platteland er niet in om het even welke
administratieve bijstand te verkrijgen.
De derde weg die voor de Chinese burgers openligt, is
het juridisch systeem. Volgens de procedure voor admini-
stratieve geschillen die in 1989 werd ingevoerd, kunnen
tekortgedane burgers een rechtszaak aanspannen tegen
plaatselijke overheidsbesturen wegens specifieke onwet-
telijke handelingen. De Chinese rechtbanken beslechten
13 Fanfubai daokan, juni 2005, 1; Social Bluebook (2005), 212.
gemiddeld slechts 100.000 administratieve rechtszaken
per jaar en amper 20% van de klagers (of 20.000 indivi-
duen of groeperingen) kregen dankzij dergelijke proces-
voering een of andere vorm van juridisch herstel (door
een gunstige vonnis of door een schikking) 14.
In de meeste gevallen kunnen gewone burgers dus
niet rekenen op de rechtbanken voor een oplossing van
hun klachten. Een opiniepeiling onder 632 klagers die in
2004 van het platteland naar Beijing kwamen om her-
stel te vragen, wees inderdaad uit dat 401 onder hen hun
plaatselijk bestuur voor de rechtbank hadden gesleept,
maar van die 401 waren er 172 die zegden dat de lokale
rechtbanken weigerden hun zaak in overweging te ne-
men en 220 die verklaarden dat de lokale rechtbanken in
hun nadeel beslist hadden. Negen onder hen zegden dat,
hoewel ze de rechtszaak gewonnen hadden, de rechtbank
er niet in slaagde om het vonnis te doen uitvoeren15. Het
is duidelijk dat een juridisch systeem met zo’n beperkt
vermogen om conflicten tussen staat en maatschappij
te beslechten, schromelijk tekortschiet voor een groot
land met een enorme bevolking.
14 China Law Yearbooks, verschillende jaren.
15 Yu Jianrong (2004). Xinfang de zhiduxin queshi jiqi zhenzhi houguo (De
institutionele tekortkomingen van brieven en bezoeken en hun politieke
consequenties). Beijing: The Institute of Rural Development, Chinese
Academy of Social Sciences.
vkw Metena mei 2007 ��
5. De reactie van de overheid
De Chinese regering is zich ten zeerste bewust van
de toenemende sociale onrust en wordt er alsmaar meer
door gealarmeerd. Maar de respons die Beijing hanteert,
pakt enkel de symptomen aan, niet de grondoorzaken
van de stijgende spanningen tussen de Chinese staat
en de samenleving. Algemeen gezien heeft de Chinese
Communistische Partij een drieledige strategie uitge-
werkt om de sociale onrust binnen de perken te houden.
Ten eerste heeft Beijing zijn oproerpolitie aanzienlijk
versterkt en rekent het op een goed getrainde politie-
macht om sociaal protest snel en doeltreffend de kop
in te drukken. Het heeft zijn repressieve strategie nog
verder verfijnd door de gangmakers van de protesten te
isoleren en als mikpunt te nemen, en grootschalige ge-
welddadige confrontaties met de massa te vermijden
(al wil die strategie wel eens mislukken, zoals blijkt uit
de recente vloed van gewelddadige, en soms dodelijke,
botsingen tussen betogers en gewapende politie). Ten
tweede bestraft de Communistische Partij soms indivi-
duele lokale ambtenaren om te tonen dat ze reageert op
het ongenoegen onder het volk. Nadat bijvoorbeeld in
2005 lokale ambtenaren een beroep hadden gedaan op
gewapende knokploegen om boeren die hun land wil-
den beschermen aan te vallen in een stad in de buurt van
Beijing – een bloedige confrontatie waarbij verschillende
plattelandsbewoners omkwamen – stuurde Beijing de
plaatselijke partijbaas en de burgemeester de laan uit en
bracht hen later voor de rechtbank om het woedende pu-
bliek te sussen. Ten derde is de regering, onder het nieu-
we leiderschap van president Hu Jintao en premier Wen
Jiabao veranderingen gaan doorvoeren in het openbaar
beleid om China’s minder bevoorrechte groepen, zoals
boeren en afgedankte arbeiders, soelaas te bieden. Tot
op heden omvatten die positieve stappen onder meer de
afschaffing van de beruchte ‘landbouwtaks’, een uitbrei-
ding van de armoedesteun aan de arme stedelijke bevol-
king en een beperkte toename van de bestedingen voor
gezondheidszorg en onderwijs op het platteland. Het is
nog te vroeg om te kunnen zeggen of die aanpassingen
van het beleid het tij van de sociale onrust kunnen keren.
Er zijn evenwel redenen om pessimistisch te zijn omdat
geen van die maatregelen de politieke oorzaken van die
sociale onrust aanpakt, met name de teloorgang van de
politieke aansprakelijkheid, het gebrek aan respons van-
wege de overheid en het democratisch deficit.
��
6. Besluit
Ondanks de snelle toename van het aantal gevallen
van sociaal protest in China in de voorbije jaren, zal de
toenemende sociale frustratie op zich waarschijnlijk
geen systeemomvattende politieke omwenteling of de te-
loorgang van de macht van de Chinese Communistische
Partij met zich brengen. Op dit ogenblik is de sociale on-
rust geografisch versnipperd en politiek ongeorgani-
seerd. Bij de meeste episodes van collectief protest wa-
ren minder dan 100 deelnemers betrokken. De oorzaken
van het sociaal ongenoegen liggen bij specifieke grieven,
niet bij een fundamentele verwerping van de heerschap-
pij van de Chinese Communistische Partij. Tot op van-
daag is er geen enkele sociale protestactie geweest die
de grenzen van een gewest overschreed; noch werden
sociale protestvoerders opgezweept door een krachtige
politieke ideologie die de legitimiteit van de heersende
Communistische Partij op de proef stelde. Het ontbreekt
hen ook aan leiders en georganiseerde netwerken die een
dergelijke beweging verder kunnen brengen dan loutere
uitingen van specifieke grieven tegen plaatselijke bestu-
ren. De reactie van de regering op de sociale onrust komt
neer op een mengeling van repressie en kleine verbete-
ringen aan het openbaar beleid en heeft tot dusver de
politieke bijwerking van de toenemende sociale span-
ningen binnen de perken kunnen houden.
Het zou echter te optimistisch zijn om te besluiten
dat de toenemende sociale onrust in China niet ter zake
doet. Als ze haar eigen koers mag blijven volgen, kan die
sociale onrust de economische voorspoed en de politieke
stabiliteit van China op twee manieren aantasten. Ten
eerste vertonen individuen die onderworpen zijn aan in-
tense sociale frustratie de neiging om uitdrukking te ge-
ven aan die frustratie met antisociaal gedrag als ze geen
vreedzame en legitieme kanalen vinden om de oorzaak
van hun frustratie via het politieke proces aan te pakken.
In het geval van China kan de doeltreffende repressie en
inperking van de sociale onrust er sociaal gefrustreer-
de individuen effectief toe brengen om een ander, meer
gewelddadig en antisociaal gedrag aan de dag te leggen,
en dan hebben we het meer bepaald over misdaad en ge-
organiseerde misdaad. Dat houdt in dat sociale onrust,
ook al slaagt die er niet in om de politieke fundamenten
van de heerschappij van de Chinese Communistische
Partij aan het wankelen te brengen, toch kan uitmon-
den in toenemende criminaliteit, die de sociale vrede
en de beveiliging van de eigendom in het gedrang kan
brengen. Uiteindelijk zal dat leiden tot een algemene te-
rugval van de openbare veiligheid, het vertrouwen van
de investeerders ondermijnen en de economische groei
beïnvloeden.
Ten tweede zal het opkomend sociaal ongenoegen
een enorm en uitdijend reservoir van kwaad bloed vor-
men ten opzichte van de Communistische Partij. In af-
wachting dat ze zich politiek kunnen uitdrukken, zullen
vkw Metena mei 2007 ��
sociaal gefrustreerde individuen mogelijkheden zoeken
en te baat nemen om hun grieven onder de aandacht van
de autoriteiten te brengen. Dat doet vermoeden dat der-
gelijke individuen waarschijnlijk bij toekomstige pro-
testbewegingen aansluiting zullen zoeken bij andere ge-
frustreerde groepen en/of zo de omvang en de weerslag
vergroten van toevallige politieke protesten, die aanvan-
kelijk misschien geen verband houden met de specifieke
sociale grieven van de individuen. Met andere woorden,
wanneer sociaal gefrustreerde individuen of groepen een
kleine opening zien (of die nu geschapen wordt door een
andere protestgroep of door een tijdelijke verslapping
van de waakzaamheid van de lokale autoriteiten), zul-
len ze daar meer dan waarschijnlijk gebruik van maken.
In die omstandigheden kan een vrij klein incident snel
uitgroeien tot een omvattende politieke crisis, naarmate
verspreide individuen en sociale groepen – die organi-
satorisch niet verbonden zijn met elkaar maar allemaal
bezield zijn met een overweldigend gevoel van sociale
onrechtvaardigheid – spontaan samensmelten tot een
krachtige politieke macht gericht tegen de regering.
�0
vkw Metena mei 2007 ��
China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika
Jonathan Holslag
onderzoeker verbonden aan het ESISC
��
Synopsis
De Chinees-Afrikaanse top in het najaar leverde voor 1,9 miljard dollar aan handelsakkoor-
den op. In deze bijdrage analyseert Jonathan Holslag China’s handelsbeleid ten opzichte van de
Centraal-Afrikaanse regio.
De redenen voor de blik op Afrika zijn divers. China heeft het eerst en vooral moeilijk om z’n
prille economische macht te projecteren op overzeese markten, vandaar de neiging om zich te rich-
ten op economieën waarin sterke westerse ondernemingen niet geïnteresseerd zijn. Ten tweede is
er de duidelijke nood aan grondstoffen. Beijing opteert voor een broncontrole-strategie omdat het
geen vertrouwen heeft in de liberale aanpak van de grondstoffenmarkt. Tenslotte mag de wil niet
onderschat worden tot het opzoeken van buitenlandse markten voor de eigen bedrijven.
China bouwde een aantal concrete instrumenten uit die deze go-out-politiek bevorderen. Meer
bepaald gaat het om de ondersteunende rol van de regering en de bevordering van de permanente
contacten door de oprichting van regionale forums, de financiële ondersteuning van Chinese inves-
teringen in het buitenland, de bevordering van zakelijke uitwisselingen, ontwikkelingssamenwer-
king, militaire samenwerking… Op dit vlak onderscheidt de Chinese politiek zich van de westerse
concurrenten door een gebalde en samenhangende manier van werken (o.a. sturingscapaciteit).
Holslag bestudeert ook gedetailleerd de resultaten op het terrein en komt tot de conclusie
dat die gemengd zijn. Voor wat betreft de verkoop van de eigen producten kon slechts een be-
perkt deel van de markt worden ingepalmd. Ook de greep op de natuurlijke rijkdommen blijft
zwak. Het meeste succes boekt China in de sector van de infrastructuurwerken, hoewel de massale
financiële ondersteuning daarin ongetwijfeld een rol speelt. Het valt bovendien te betwijfelen of
de bevolking van Centraal-Afrika veel zal profiteren van de toenemende Chinese aanwezigheid
en dit om tal van redenen.
vkw Metena mei 2007 ��
1. Inleiding
In 1963 verklaarde Deng Xiaoping dat hij wou dat zijn land “door veertig jaar van hard werken
tot de geavanceerde landen in de wereld zou behoren”1. We zijn nu vier decennia later en China is
inderdaad spectaculair gegroeid: sinds de jaren zestig is het bruto binnenlands product er vervier-
voudigd. Het spreekt vanzelf dat die evolutie zowel verwachtingen als bedenkingen gewekt heeft.
In dit overzicht wordt de weerslag beoordeeld van de Chinese groei op de economische ontwikke-
ling van Afrika en meer bepaald van de Centraal-Afrikaanse regio2.
Eerst spitsen we onze aandacht toe op de handelspolitiek van de Volksrepubliek (People’s
Republic of China, PRC) ten opzichte van dat gebied: wat zijn haar betrachtingen en welke instru-
menten heeft ze ter beschikking om die doelstellingen te bereiken? In dat verband zullen we bena-
drukken dat Beijing een dynamisch mercantilisme nastreeft en dat de Chinese economische acti-
viteit in Afrika voortspruit uit een weloverwogen politieke strategie. Enerzijds zet de regering er
ondernemingen toe aan om uit te zwermen dankzij diplomatieke, financiële en logistieke steun.
Anderzijds speelt ze ook een directe commerciële rol omdat aan het hoofd van verschillende stra-
tegische staatsbedrijven (state-owned enterprises – SOE) politieke ambtenaren staan. Ten tweede
zullen we trachten na te gaan hoe deze politiek ten uitvoer gebracht wordt.
Is China in staat om een handelsregime uit te dokteren dat zijn behoeften dient? Om die vraag
te beantwoorden zullen we zowel de totale handelsbalans bekijken als de positie en de vooruit-
gang van de Chinese bedrijven in specifieke sleutelsectoren als mineralen, olie, infrastructuur,
bouw, telecommunicatie enz. In het laatste deel zullen we onze aandacht richten op de weerslag
van de Chinese economische betrokkenheid in de ontwikkeling van de Centraal-Afrikaanse regio.
Daarin zullen we aanvoeren dat de handelsbetrekkingen niet zo heilzaam zijn voor de lokale ge-
meenschappen als de Chinese politieke leiders in hun ‘win-win’-lezing beloven. We eindigen met
1 Xiaoping, D. (1963). Be realistic, look at the future. Hoofdpunten van een speech over industriële ontwikkeling, gegeven tijdens een
vergadering van de Industrial Decision Drafting Committee, 20 augustus 1963.
2 In dit dossier spitsen we ons toe op: Burundi, de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR), de Republiek Congo (RC), de Democratische
Republiek Congo (DRC), Gabon, Rwanda en Oeganda.
��
de conclusie dat de economische betrekkingen tussen de PRC en de Centraal-Afrikaanse landen
kunnen beschouwd worden als een illustratie van het feit dat we, wat de wereldwijde arbeids-
verdeling betreft, een nieuw tijdperk betreden. Waar het Westen, de kern van ons economisch
wereldsysteem, een groot deel van zijn industriële activiteit uitbesteedt aan China, is dit laatste
land verplicht om de ovens brandende te houden en een expansionistische economische politiek
te volgen om de eigen aanzwellende belangen te vrijwaren.
vkw Metena mei 2007 ��
2. China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio
Op het eerste gezicht lijken de belangen van China in
Centraal-Afrika niet zo verschillend van die van andere
economische machten: de commerciële relaties van de
PRC met de regio bedragen slechts 0,15% van haar totaal
handelsvolume. Dat is vergelijkbaar met de Europese
Unie en de Verenigde Staten, maar daar houdt de ver-
gelijking ook op. Los van de macrogegevens heeft China
ook een aantal speciale belangen te dienen in Centraal-
Afrika
Top Related