MARIE ELISABETH B ELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN...
Transcript of MARIE ELISABETH B ELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN...
MARIE ELISABETH B
EEN CASUS VAN HET
TEN AANZIEN VAN PROMOTOR
COPROMOTOR
EN LEES
MASTERPROEF VOORGEDRAGEN TOT HET BEKOMEN VAN DE GRAAD
MARIE ELISABETH BELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN ZEDE
EEN CASUS VAN HET GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME 1912-1927
NIKITA VOS
TEN AANZIEN VAN PROMOTOR PROF. DR. ADRIAAN VAN DIXHOORN
COPROMOTOR PROF. DR. JULIE CARLIER
LEESCOMMISSARIS DRS. PHILIPPE DE WOLF
VOORGEDRAGEN AAN DE FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTETOT HET BEKOMEN VAN DE GRAAD ‘MASTER IN DE GESCHIEDENIS
2012-2013
ZEDELOOSHEID
ABOLITIONISME
DR. ADRIAAN VAN DIXHOORN
AAN DE FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE MASTER IN DE GESCHIEDENIS’
3
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2012-2013
VERKLARING IN VERBAND MET DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE SCRIPTIE
Ondergetekende, Nikita Vos afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012-2013 en auteur van de scriptie met als titel:
Marie Elisabeth Belpaire en de Strijd Tegen Zedeloosheid. Een Casus van het Georganiseerde Belgische Abolitionisme, 1912-1927.
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
x de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur
van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, 7 augustus 2013
5
WOORD VOORAF
Met deze masterproef zet ik een punt achter vier jaar geschiedenis aan de
Universiteit Gent – samen goed voor zo’n 240 studiepunten, 120 retourtjes
Turnhout-Gent, 40 examens, 15 papers en 5 lidmaatschappen bij bibliotheek- en
archiefinstellingen. Maar voor ik de restanten van dat studentenleven de trappen
naar de zolder opdraag om hen daar in dozen op te bergen en met mijn handboeken
een bescheiden bibliotheek begin, wil ik enkele mensen bedanken zonder wie de
afgelopen vier jaren in het algemeen en deze masterproef in het bijzonder er heel
anders zouden hebben uitgezien.
Allereerst mijn promotoren Dr. Adriaan Van Dixhoorn en Dr. Julie Carlier.
Voor het aanreiken van een thesisonderwerp dat bij me paste, voor het stellen van
de juiste vragen, voor het delen van hun kennis en voor hun goede adviezen. Maar
vooral voor de vrijheid en de zelfstandigheid die ze me bij dat alles gunden. Zonder
hun vertrouwen, steun en kritische opmerkingen zou deze masterproef een heel
andere gedaante hebben aangenomen. Ook leescommissaris Drs. Philippe De Wolf
wil ik bedanken voor zijn nauwlettende lezing van deze en vorige versies, zijn nuttige
op- en aanmerkingen en zijn oog voor het juiste accent aigu, grave en circonflexe
boven de juiste letter.
Vervolgens wil ik de Voskes bedanken, mijn ouders in het bijzonder. Voor hun
onvoorwaardelijke vertrouwen, de vrijheid een opleiding te volgen die mijn oprechte
interesse wegkaapte, voor het warme nest dat onze thuis is en het vluchtige karakter
van onze vurige discussies. Te weten dat jullie trots zijn ongeacht wie of wat ik wens
te worden, zolang ik daar mijn best maar voor doe, is voor mij van onschatbare
waarde. Zonder jullie, geen wind in mijn zeilen.
Oneindig veel lof voor de nalezers die waakten over elk woord, zin, alinea en
hoofdstuk die deze masterproef rijk is: Thierry – geboren met de rode pen in hand –,
Jef – die al overliep van enthousiasme toen ik nog aspirant aspirant-historica was –,
mijn mama – need I say more? – en Pieter-Jan. Gebeurlijke schrijf- en typfouten van
mijn hand die u bij het lezen tegenkomt verdienen een pluim omdat zij er in
slaagden aan hun alziende ogen te ontsnappen. Een welgemeende dankjewel is ook
gericht aan Clara, Bert, Dimitri en Charlotte voor hun fijne gezelschap tijdens
archiefbezoekjes, de gezamenlijke thesissessies en/of de gastvrijheid hun Antwerpse
koten voor mij open te stellen.
6
Omdat het studentenleven uit veel meer bestaat dan colleges, examenstress,
lijvige syllabi en thesisangst, richt ik bovendien graag een dankwoord aan de vele
mensen die de voorbije vier jaar de kelder en wandelgangen van de Blandijn
opluisterden met hun fijne gezelschap en vertrouwde rumoer. Bedankt ook aan al
die mensen die hier naam noch toenaam moeten lezen om te weten hoezeer ik hen
apprecieer. Ik kan met ogen vol genegenheid terugkijken op ontelbare slapeloze
nachten – hoewel genegenheid misschien niet het juiste woord is voor die nachten
waarop maison, pollepel en peanuts toch een heel andere betekenis kregen – en
evenveel dagen vol heerlijk gekuier door de Gentse straten. Ik dank Nathan en Jolien
in het bijzonder, omdat zij de vaste waarden waren van onze fanfare van honger en
dorst. Omdat zij er altijd waren en er altijd zullen zijn. Wout, het eerste maatje dat
de Blandijn me schonk, omdat zelfs onze haakse politieke overtuigingen niet afdoen
aan onze vriendschap.
Een bijzondere vermelding is ook op zijn plaats voor mijn lieve vriend Simon.
Voor zijn oneindige geduld met mijn uitstelgedrag en de deadlinestress die dat met
zich meebrengt; omdat hij steeds opnieuw zijn best doet om mij op te beuren, al
weet hij wanneer dat eigenlijk geen zin heeft.
Ten slotte wil ik ook de Vlaamse Geschiedkundige Kring bedanken. Het wit-
groene baken dat vier jaar lang het epicentrum van mijn studentenbestaan was, me
de eer schonk als pr(a)eses haar 80ste verjaardag te vieren en ik altijd dankbaar zal
blijven voor ontzettend veel mooie herinneringen, de waardevolle ervaring en
vriendschappen die beloven de tand des tijds te doorstaan. Ut vivat, crescat et
floreat!
“Wie van ons had ooit durven denken
dat iedereen van ons voorgoed weg zou gaan,
we hebben toen zelf de fanfare ontbonden,
we hebben als iedereen de prijs zwaar betaald.
De prijs van de vrijheid: in ruil voor wat centen,
een baan bij de bank, een auto, een kind,
maar ergens in de stad zingt een nieuwe fanfare,
een nieuwe fanfare van honger en dorst.”
- Jan De Wilde
7
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF 5
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN 9
HOOFDSTUK 1. INLEIDING 10 1.1 PROBLEEMSTELLING 14 WAAROM BELPAIRE? 15 1.2 STATUS QUAESTIONIS 16 ABOLITIONISME 16 BELPAIRE ALS ONDERWERP VAN ONDERZOEK 21 1.3 ONDERZOEKSOPZET 32 PERIODISERING 33 SELECTIE VAN BRONNEN 34
HOOFDSTUK 2. THEORETISCH KADER: DEFINITIES EN BENADERINGSWIJZE 38 2.1 FEMINISME VS. KATHOLICISME? 38 VROUWENACTIVISME, VROUWENBEWEGING EN/OF FEMINISME? 41 2.2 DE IDEOLOGIE VAN DE GESCHEIDEN SFEREN 43 DE PUBLIEKE VROUW 44 TERREIN VAN DE STAAT / DOMEIN VAN DE VROUW 46 MATERNALITEIT: DE MORELE MOEDER 50 CARING POWER 53 POLITICIZING PHILANTHROPY 55 2.3 TRANSNATIONALE INVALSHOEK 56 DE NATIESTAAT IN VRAAG GESTELD 56 HISTOIRE CROISÉE ALS BENADERINGSWIJZE 60
HOOFDSTUK 3. HISTORISCH KADER 64 3.1 JOSEPHINE BUTLER EN HET BRITSE ABOLITIONISME 64 THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS 64 GEORGANISEERD VERZET: THE REPEAL CAMPAIGN 67 3.2 INTERNATIONAL ABOLITIONIST FEDERATION 74 3.3 SOCIAL PURITY EN DE NATIONAL VIGILANCE ASSOCIATION 76 3.4 BELGISCH ABOLITIONISME VÒÒR BELPAIRE 80 REGLEMENTERING 80 SOCIÉTÉ DE MORALITÉ PUBLIQUE 84
HOOFDSTUK 4. POLITICIZING PHILANTHROPY – MARIE ELISABETH BELPAIRE IN DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID 89 4.1 VREEMDE EEND IN DE BIJT? DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID IN BELPAIRE’S
OEUVRE 89 INVLOED VAN DE NOORDERBUREN 91 4.2 KATHOLIEKE INSPIRATIE, HET MAATSCHAPPELIJK BELANG VAN DE VROUW
EN POLITIEKE DOELEINDEN 95
8
4.3 ABOLITIONISME OF KATHOLIEK BESCHAVINGSOFFENSIEF? 109 HOUDING TEN OPZICHTE VAN PROSTITUTIE EN HET PAPIEREN GEVAAR 109 (S)PREKEN VAN EEN PASTORINNE? 113 4.4 EEN NETWERK ZONDER LANDSGRENZEN: BELPAIRE IN HET
INTERNATIONALE CIRCUIT TIJDENS DE VOOROORLOGSE JAREN 114 L’UNION INTERNATIONALE DES LIGUES FÉMININES CATHOLIQUES 115
HET CONGRES VAN 1913: FOR THE RESPRESSION OF WHITE SLAVE TRAFFIC 118
HOOFDSTUK 5. GEBUNDELDE KRACHTEN: BELPAIRE EN HET GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME 125 5.1 HET ZUSTERSCHAP VAN BELPAIRE EN DUYKERS 125 5.2 ONDER DE VLEUGELS VAN DE VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN 127 DEN BOND TER BESTRIJDING VAN DE OPENBARE ZEDELOOSHEID 127 MARIABOND TEGEN ZEDELOOSHEID 130 BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN 132 EEN VERWARREND KLUWEN VAN ORGANISATIES 132 5.3 ACTIE IN OORLOGSJAREN 133 DE BELGISCHE STANDAARD 135 DE OPROEP VOOR DEFTIGE LIEDEN 139 CLASH OF CIVILIZATIONS 144 5.4 LA SECTION BELGE DE LA LIGUE ABOLITIONNISTE 151 5.5 HET ABOLITIONISTISCHE CONGRES VAN 1927 159 BIJZONDERE GASTEN: EEN NETWERK VAN POLITIEK BELANG 161 DE STRIJD GESTAAKT 164
BESLUIT 166
ADDENDUM: VOORSTELLEN TOT VERDER ONDERZOEK 170
BIBLIOGRAFIE 173 ONUITGEGEVEN PRIMAIRE BRONNEN 173 GEPUBLICEERDE PRIMAIRE BRONNEN 174 LITERATUUR 175
NASLAGWERKEN, BIOGRAFISCHE WOORDENBOEKEN EN ENCYCLOPEDIEËN 175
BIOGRAFISCHE DATABANKEN 175 SECUNDAIRE LITERATUUR 175
BIJLAGEN 187 BIJLAGE 1: LIJST VAN BELPAIRE’S LITERAIRE WERKEN 187
BIJLAGE 2: BIJDRAGEN VAN BELPAIRE EN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918 190
INDEX VAN PERSONEN EN ORGANISATIES 200
9
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN AMSH Association for Moral and Social Hygiene AMVC Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven CDActs Contagious Diseases Act DWB Dietsche Warande en Belfort FIA Fédération Internationale Abolitionniste IAF International Abolitionist Federation IBSWSF International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic KADOC Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en
Samenleving LNA Ladies’ National Association for the Repeal of the Contagious Diseases
Acts MV Middernachtzending-Vereeniging NA The National Association for the Repeal of the Contagious Diseases Acts NVA National Vigilance Association NVP Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie S.n. Zonder vermelding van de naam van de auteur UILFC Union Internationale des Ligues Féminines Catholiques VCT Vrouwenbond Constance Teichmann
10
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
Hoewel het in essentie natuurlijk steeds gaat om het verlenen van seksuele
betrekkingen tegen betaling, kent prostitutie verschillende vormen en gedaanten.
Dit gaande van raamprostitutie, over straatprostitutie – tippelen, in de volksmond –
en de thuisontvangst naar de meer high-end escorteservice, en uiteraard de vele
variaties daartussen. Zo verscheiden de bestaansvormen, zo verscheiden ook de
meningen van omstanders over de praktijk van de betaalde seks, de gevolgen ervan
voor (onmiddellijke) omgeving of maatschappij, en de manier waarop er daarom
door de overheid mee om moet worden gegaan. Er kunnen evenwel twee
dominante stromingen onderscheiden worden die doorheen de tijd het debat over
prostitutie en de overheidsregulering ervan kenmerkten: het reglementarisme en
het abolitionisme. Het betreft respectievelijk de beweging die stelt dat prostitutie
een onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk aspect is van de menselijke samenleving en
daarom geregulariseerd moet worden, en de beweging die pleit voor de afschaffing
van prostitutie op basis van verscheidene morele, religieuze en hygiënische
overwegingen. Het schoolvoorbeeld van dat abolitionistisch streven is zonder meer
de campagne van Josephine Butler.
In het 19de eeuwse Engeland kwam het abolitionistische verzet tot stand naar
aanleiding van de Contagious Diseases Acts (CDActs), wetten – uitgevaardigd in
1864, 1866 en 1869 – geschoeid op het Franse reglementaristische systeem dat een
strenge controle op prostitutie inhield. Een grote aanwezigheid van venerische
ziekten was vastgesteld in een grootschalig medisch onderzoek bij de Britse troepen
na de Krimoorlog. Één manier om de verdere verspreiding daarvan tegen te gaan, zo
werd geredeneerd, was het bevorderen van de gezondheid van prostituees.1
Daarom werd met de CDActs de medische inspectie van prostituees in Britse
haven- en garnizoenssteden geïntroduceerd. Prostituees werden voortaan in zo’n
twintig steden met regelmaat onderworpen aan een verplicht medisch onderzoek
waarbij venerische ziekten werden opgespoord. 2 Indien die bij hen werden
1 COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, in: Journal of British Studies, 46, 1 (2007), p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: Women, Class, and the State. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, p. 74. 2 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “”We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), p. 74.
11
vastgesteld, werden de betrokken vrouwen naar ziekenhuizen overgebracht voor
behandeling. Militairen die hun tijd en geld spendeerden aan bordeel- en
barbezoekjes zouden op die manier minder kans maken seksueel overdraagbare
ziekten op te lopen.3
Het militaire prostitutiecliënteel werd echter niet aan reglementering of
vervelende onderzoeken onderworpen. In Butler’s ogen hét voorbeeld van de
ongelijke morele standaard voor man en vrouw.4 Van vrouwen werd namelijk
verwacht dat zij het toonbeeld waren van moraliteit en reine zeden – zij mochten er
geen extramaritale seksuele relaties op na houden en moesten een passieloze en
passieve houding ten aanzien van seks ten toon spreiden – en de mate waarin zij
slaagden om aan dat ideaalbeeld te voldoen was van groot belang voor hun sociale
standing. Voor wie op een bepaald punt in haar leven te werk was gesteld in de
seksindustrie – of daar simpelweg van beticht werd – was het dan ook moeilijk
opnieuw respectabiliteit in de ogen van de gemeenschap te vergaren. Voor mannen
waren de regels voor betaamlijk gedrag en maatschappelijk functioneren
daarentegen niet zo rigide. Naar de seksualiteit(sbeleving) vertaalde dat zich als een
vrijkaart voor het impulsieve bevredigen van seksuele lusten; daarbij moesten
overspel of seks voor het huwelijk niet geschuwd worden.5
Josephine Butler was de mening toegedaan dat in feite alle vrouwen – dus
niet alleen prostituees of blanke slavinnen – onderdrukt werden door die dubbele
standaard in seksuele moraal. De strijd die zij voerde moet dan ook gezien zijn als
een casus van de feministische strijd tegen genderongelijkheid.6 De CDActs kaderden
immers binnen een set van attitudes en denkbeelden jegens vrouwen, seksualiteit
en klasse die deel uitmaakten van de Victoriaanse cultuur.7
Stemmen gingen op om de wetgeving uit te breiden over heel Engeland maar
het abolitionistische verzet bood weerstand: een abolitionistische campagne kwam
tot stand. Het was de Ladies’ National Association for the Repeal of the Contagious
3 PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, in: BONE (J.M.) en HILLAM (C.), eds. Wives and Whores in Victorian Liverpool. Varieties in Attitude Towards Ledical Care for Women. Liverpool Medical History Society, 1998, p. 52.; MAHOOD (L.). The Magdalenes: Prostitution in the
Nineteenth Century. Londen, Routledge, 1990, p. 34 en p. 149. 4 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 1-3.; SUMMERS (A.). “”The Constitution Violated”: The Female Body and the Female Subject in the Campaigns of Josephine Butler”, in: History Workshop Journal, 48, 1999, pp. 1-3. 5 Zie ook: De publieke vrouw, vanaf p. 44. 6 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe? Josephine Butler and the International Abolitionist Federation”, in: History Workshop Journal, 62, 2006, p.225. 7 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 70.
12
Diseases Acts (LNA) die daarbij faam zou vergaren.8 Zij hadden Josephine Butler in
hun rangen als charismatische en morele leider van de abolitionistische campagne.9
Onder haar impuls zou de abolitionistische campagne uit de voegen van de
landsgrenzen barstte en een internationaal karakter krijg met de oprichting van de
International Abolitionist Federation (ook: Fédération Internationale Abolitionniste)
in 1875.10
Vanaf het fin de siècle zou ook de social purity-beweging die de
internationale handel in blanke slavinnen voor prostitutiedoeleinden bestreed aan
populariteit winnen. Ook deze beweging kende zijn ontstaan in Groot-Brittannië,
waar de National Vigilance Association (NVA) in 1886 werd opgericht om toe te zien
op het naleven van de Criminal Law Amendment van 1885, waarmee Butler’s repeal-
campagne tegen de Britse CDActs succesvol tot zijn einde was gekomen.11 In principe
een beweging die de bestrijding van de wanpraktijken binnen de seksindustrie aan
de kaak stelde, voerde de NVA in realiteit een meer algemene strijd tegen de
maatschappelijke ontucht en zedeloosheid.12 Onder leiding van Alexander Coote zou
ook de NVA van een internationale evenknie worden voorzien: The International
Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic (IBSWSF).13
Ondanks de sterke nationale vertakking van de internationale federaties
onder invloed van het Britse abolitionisme en de social purity-beweging vanaf de
jaren ’80 van de negentiende eeuw ontbreken het continentale abolitionisme en het 8 Later zou ook de National Medical Association for the Repeal of the Contagious Diseases Acts worden opgericht door de geneeskundige J. Birkbeck Nevins. SUMMERS (A.). “The Constitution Violated”, p. 10. 9 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93. 10 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, in: Women’s History
Review, 17, 2008 (2), p. 149.; VAN DE VOORDE (V.). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de
Tweede Wereldoorlog. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, p.16.; VAN HOOREWEGHE (C.). Prostitutie te Gent tussen 1910-1932. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 1989, p. 27.; De internationale organisatie droeg tijdens zijn beginfase een opeenvolging van benamingen, beginnend met British, Continental and General Federation for the
Abolition of Government Regulation of Prostitution, of British, Continental and General Federation for
the Abolition of State Regulation of Vice. 11 DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 323. 12 WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, in: SIGNS (The Journal of Women in Culture and
Society), 6, 1 (1980), pp. 130-131.; HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard: Feminism, Social purity and Sexual Science in Late Nineteenth-Century Britain”, in: Gender & History, 16, 1 (2004), p. 50.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: Women, Class, and the State. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, p. 251. 13 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking: the First International Movement to Combat the
Sexual Exploitation of Women. Stanford, Stanford University Press, 2010, p. 59.
13
transnationale perspectief echter grotendeels in het onderzoek naar de beweging
die streed voor de afschaffing van de prostitutie- en ontuchtregulering. Een
verkennende zoekactie naar het abolitionisme van de negentiende en (vroege)
twintigste eeuw getuigt hiervan: een aantal weinig uiteenlopende resultaten duiken
op. Zowel in gespecialiseerde literatuur, naslag- en overzichtswerken als online
zoekmotoren is slechts één naam schering en inslag:14 Josephine Butler. Over deze
befaamde abolitioniste – vaak zelfs voorgesteld als ietwat van een heilige –15 werden
ontelbare verhandelingen geschreven.
Recentelijk werd echter een onderzoeksproject opgezet door The Women’s
Library. Voor zes Europese landen – Frankrijk, Duitsland, Italië, Zwitserland,
Nederland en België – werd, met correspondentie tussen Butler en haar collega’s op
het Europese vasteland als aanvangspunt, de aanzet gegeven voor het onderzoek
naar de lokale abolitionistische beweging, hun onderlinge contacten en verhouding
met de IAF-hoofdzetel in Genève.16
Met verdergezet onderzoek naar de verscheidene nationale abolitionistische
organisaties zijn de eerste stappen gezet. Dit werk kadert binnen dat recente
onderzoek naar het internationale karakter van de abolitionistische beweging in
Europa. In het kader van het Butler Centenary Project werd voor het onderzoek naar
het Belgische abolitionisme een medewerker gevonden in Christine Machiels, die
haar doctoraat wijdde aan de houding van de feministische beweging ten aanzien
van prostitutie in België, Frankrijk en Zwitserland.17
Waar het centrale onderwerp van haar onderzoek uitgesproken – en
zelfverklaarde – feministen betreft en de chronologische afbakening van haar
onderzoek de periode 1875-1914 bestrijkt, beoogt deze masterproef als sleutelfiguur
een individu centraal te stellen dat juist te raden laat naar haar feministische
overtuiging en het onderzoek naar het Belgische abolitionisme aan te snijden voor
14 Tenminste: wanneer het geen verhandelingen of informatie betreft over de beweging die streefde voor de afschaffing van de (zwarte) slavernij. Een beweging die slechts gedeeltelijk raakvlakken heeft met de beweging tegen de reglementering van prostitutie, zoals in de loop van deze masterproef toegelicht zal worden. 15 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in
Britain and the Netherlands. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999, p. 81. 16 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 215.; DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex,
Gender, and Religion: Josephine Butler Revisited. New York, Peter Lang Publishing Inc. (American University Studies. VII Series: Theology and Religion), 2006, 197 p.; SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 149. 17 Zie voor België ook het werk van Jean-Michel Chaumont (Université Catholique de Louvain) over het aanpalende onderzoeksdomein van de handel in blanke slavinnen / la traite des blanches.
14
de periode 1912-1927. Daarbij tegemoetkomend aan de vraag naar kennis over het
abolitionisme zoals zij, in navolging van Josephine Butler’s continentale onderneming
en het internationale debat over white slave traffic, vorm kreeg op Europese bodem
– België in het bijzonder. En dat wel voor een periode die tot nog toe in de
historiografie over de beweging tegen de regulering van de prostitutie het onderspit
moest delven.
In tegenstelling tot het onderzoek dat Machiels verrichtte zal niet de
feministische oppositie tegen de staatsregulering van de prostitutie het onderwerp
van dit onderzoek uitmaken, maar wel het georganiseerde verzet tegen de
reglementering aangevoerd door de katholieke moral mother en publiciste Marie
Elisabeth Belpaire.
1.1 PROBLEEMSTELLING
Twee centrale vragen ruggesteunen dit onderzoek.
Ten eerste: een geheel van vragen aangaande de motivatie voor het publieke
optreden en de aard van de persoonlijke drijfveren van spilfiguur Belpaire in haar
strijd tegen – de reglementering van – de zedeloosheid. Moet Belpaire’s engagement
binnen de beweging beschouwd worden als een uiting van een feministische
overtuiging, als deel van een Christelijke zedenleer, als een beschavingsoffensief, als
een filantropische actie of als een politieke daad? Als een combinatie van deze?
Op deze manier raakt dit onderzoek aan het onderwerp van de agency van
katholieke vrouwen in de vroege 20ste eeuw en snijdt het de problematiek aan van
het politieke handelen van de Belgische vrouw in een periode waar formeel politiek
burgerschap haar ontzegd wordt. Daarbij doet de ideologie van de gescheiden sferen
zijn intrede als een model voor de indeling van het maatschappelijke leven en maken
de noties moral mother en zorgende macht hun opwachting.
Vervolgens: welke organisaties wijdden zich, onder impuls van Marie
Elisabeth Belpaire, in België tussen 1912 en 1927 aan de problematiek van (de
regulering van) de prostitutie – wat waren hun organisatorische eigenschappen,
doelstellingen en inhoudelijk programma? Welke transnationale connecties
beïnvloedden het Belgische abolitionisme in deze periode en gaven er zodoende
mede vorm aan?
15
Het wederkeren18 van het georganiseerde abolitionisme met sterke banden
met de IAF in België tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw kan op verschillende
niveaus bestudeerd worden. Mijn aanpak is die van de histoire croisée. Daarmee kies
ik ervoor de klemtoon op het nationale niveau te combineren met het
transnationale perspectief; en dus de lokale ontwikkelingen van de beweging te
kaderen binnen de bredere transnationale evoluties. Histoire croisée biedt
bovendien een nieuw perspectief op transnationale geschiedenis waarmee het
enkele tekortkomingen van de klassieke comparatieve en transfer methodes weet te
overbruggen.
WAAROM BELPAIRE?
De keuze om het onderzoek naar het georganiseerde Belgische abolitionisme voor
de eerste helft van de 20ste eeuw te ondernemen aan de hand van Belpaire, die als
spilfiguur zal fungeren, is eenvoudigerwijs gestoeld op het feit dat zij een centrale rol
had in het georganiseerde verzet tegen – de reglementering van – de prostitutie in
die periode. Nochtans niet zo’n voor de hand liggende keuze gezien, zoals zal blijken,
Belpaire’s rol in deze tot nog toe onbesproken bleef in de historiografie; zelfs in het
door Machiels verrichtte onderzoek ontbreekt elk spoor van de Vlaamse Belpaire.
De katholieke publiciste-vrouwenactiviste is immers in eerste instantie
gekend om haar rol in het literaire veld en de Vrouwenbond Constance Teichmann
(VCT). Maar hoewel haar literaire oeuvre en de vele bijdragen van haar hand in
periodieken slechts zelden getuigen van haar genegenheid jegens de
abolitionistische beweging, trekt één publicatie uit 1914 de aandacht. Dat jaar
publiceerde Belpaire in het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort Strijd Tegen de
Zedeloosheid,19
een maatschappijkritisch essay waarin zij fulmineerde tegen de
steeds toenemende openbare zedeloosheid en pleitte voor de mobilisatie van
vrouwen in de strijd daartegen. Slechts een tipje van de sluier van haar participatie
aan de abolitionistische queeste, zo zal blijken. Want Belpaire zou niet enkel actief
deelnemen aan het debat over seksuele moraal en openbare zedeloosheid, zij zou
18 Zie: Belgisch Abolitionisme vòòr Belpaire, vanaf p. 80 voor de Belgische abolitionistische beweging in de 19de eeuw. 19 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), pp. 68-74.
16
de discussie ook verder aanzwengelen door de oprichting van een netwerk aan
gespecialiseerde organisaties.
Belpaire greep haar positie in het literaire veld en functie als voorzitster van
de VCT aan om medestanders te werven voor de georganiseerde strijd tegen de
openbare zedeloosheid. Het is haar bijzondere positie in en grote invloed op het
maatschappelijke leven die van haar een dankbaar sleutelfiguur maken voor dit
onderzoek. Terwijl het literaire veld in feite een wereld was waar mannen de plak
zwaaiden, slaagde Belpaire er in door haar sterke persoonlijkheid, groot
maatschappelijk aanzien en gunstige financiële toestand als publiciste en redactrice
haar gedachten te delen met een groot (lezers)publiek.20 Dit betekent dat een
aanzienlijke hoeveelheid bronnen voor handen zijn waaruit Belpaire’s persoonlijke
opvattingen blijken.
1.2 STATUS QUAESTIONIS
In wat volgt wil ik een overzicht bieden van de bestaande literatuur en het reeds
gevoerde onderzoek naar de twee pijlers waarop mijn onderzoek rust: de
abolitionistische beweging en Marie Elisabeth Belpaire. Ik vang aan met een
introductie op de bestaande historiografie over de abolitionistische beweging.
Hierbij zal ik uitgebreid ingaan op de stand van zaken van het onderzoek naar
abolitionisme met bijzondere aandacht voor de Belgische casus. Hiermee wil ik dit
proefschrift positioneren ten opzichte van het reeds verrichte onderzoek.
Vervolgens bied ik een overzicht van de literatuur over M.E. Belpaire’s werk
en leven. Bij wijze van introductie poog ik hiermee bovendien een beeld te schetsen
van de voorgeschiedenis van de families Belpaire en Teichmann en kort stil te staan
bij verscheidene verwezenlijkingen en initiatieven waarin Belpaire een aandeel had;
zonder daarbij volledigheid na te streven.
ABOLITIONISME
Het historiografische debat aangaande de abolitionistische beweging legt zich, zoals
reeds gesteld, in eerste instantie toe op de Britse case. Het abolitionistische verhaal 20 Zie voor meer info over Belpaire binnen het literaire veld het oeuvre van Geraldine Reymenants.
17
krijgt op die manier vorm als een Angelsaksische kroniek, waarin hoofdstukken over
abolitionisme op het Europese vasteland en in de internationale context voorlopig
volop in de maak zijn.21 In het inleidende artikel in een themanummer van The
Women’s History Review uit 2008 schrijft Anne Summers – coördinator van het
Butler Centenary Project – over de noodzaak een trans- en internationaal perspectief
toe te voegen aan het onderzoek naar Josephine Butler en het abolitionisme waar zij
haar leven aan wijdde. De internationale dimensie van haar werk, bevestigt
Summers, bleef immers grotendeels onbesproken in de secundaire literatuur. Er zou
in feite niet één bevredigende studie bestaan naar de internationale abolitionistische
beweging.
Nochtans bestaat er haast bronmateriaal te over voor dergelijk onderzoek.
Butler richtte namelijk in 1875 met de International Abolitionist Federation (IAF) – of:
Fédération Internationale Abolitionniste (FIA) – een internationale organisatie op die
haar Europese onderneming moest coördineren.22 Gezien haar hoofdzetel gelegen
was in Genève, bevindt zich daar heden een rijk gevuld archief. Bovendien werden in
1876 en 1896 twee werken van Butler’s hand gepubliceerd over de beginperiode van
de internationale federatie, respectievelijk The new abolitionists: a narrative of a
year’s work en Personal Reminiscences of a great crusade. Zij kunnen echter slechts
voor een korte periode na haar oprichting interessante inzichten bieden over de
doelstellingen en organisatorische ruggengraat van de organisatie; de getuigenis rijkt
immers maar tot 1880. Maar het IAF en haar nationale afdelingen verspreidden ook
verscheidene pamfletten, verslagen en periodieken.23
Een aanzienlijke collectie daarvan kan worden geconsulteerd in The Women’s
Library in Londen, hoewel de nationale periodieken vaak enkel in regionale
archiefinstellingen doorheen Europa te vinden zijn.24 Er bestaat dus werkelijk een
schat aan bronnenmateriaal dat een trans- en internationale studie van het
abolitionisme mogelijk maakt – en dan heeft Summers het nog niet over de vele 21 Waardevol blijft evenwel het werk van Judith Walkowitz over prostitutie en abolitionisme in Victoriaans Engeland : WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “We are Not Beasts of the Field”, pp. 73-106.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., 347 p.; WALKOWITZ (J.R.). City of Dreadful Delight: Narratives of
Sexual Danger in Late-Victorian London. University of Chicago Press, 1992, 368 p. 22 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, pp. 149-152. 23 Voor Groot-Brittannië The Shield (1870-1886, 1897-1970), The Dawn (1888-1896) en The Storm-Bell (1898-1900); in Europa La Coscienza Pubblica (Italië), Der Korrespondent (Duitsland), Maanedsblad (Denemarken), Het Maanblad (Nederland) en Bulletin de la Société de la Moralité Publique (België); vanuit de hoofdzetel van de IAF in Genève Bulletin Continental (1875-1901), het latere Revue
Abolitionniste. 24 Idem., p. 150.
18
lokale IAF-afdelingen doorheen Europa die elk ook, de een wellicht wat uitgebreider
en/of aantrekkelijker dan de ander, een archief moeten hebben nagelaten. Het is
echter weinig zinvol om generaties aan onderzoekers nalatigheid verwijten omdat zij
die waardevolle massa in grote mate onberoerd hebben gelaten.
Met het onderzoeksproject dat The Women’s Library in september 2004
lanceerde, werd ingezet op verder onderzoek naar de abolitionistische beweging in
zijn totaliteit en op de IAF en de vertakking van de beweging op het nationale niveau
in het bijzonder. Voor zes Europese landen – Frankrijk, Duitsland, Italië, Zwitserland,
Nederland en België – werd, met correspondentie tussen Butler en haar collega’s op
het continent als aanvangspunt, de aanzet gegeven voor het onderzoek naar de
lokale abolitionistische beweging, hun onderlinge contacten en verhouding met de
IAF-hoofdzetel in Genève. De eerste onderzoeksresultaten van deze studie naar
Butler’s invloed en erfenis werden vervolgens gepresenteerd op twee colloquia en in
een speciale “Gender, religion and politics”-editie van de Women’s History Review
gepubliceerd. 25 Deel daarvan was ook een inleiding op het werk van Christine
Machiels. Zij schonk toen een eerste blik op het onderzoek dat zij voerde in het
kader van haar doctoraat met het artikel “Dealing with the issue of prostitution:
mobilizing feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”.26
De deelname van eerste golf feministen aan het publieke debat over de
staatsregulering van prostitutie is het centrale thema van haar studie; op die manier
raakt de geschiedenis van de staatsregulatie van het individu – en de vrouw in het
bijzonder – aan de geschiedenis van het feminisme. Machiels bestudeert de
internationale feministische lobby, met haar eigen overtuigingen betreffende
prostitutie, op verschillende niveaus. Enerzijds op het nationale en transnationale
niveau, anderzijds met vergelijkingen tussen drie nationale onderzoeksvelden –
namelijk België, Frankrijk en Zwitserland.
Naast aandacht voor een scherp publiek debat heeft Machiels ook oog voor
de geschiedenis van de bewegingen die ze aan bod laat, elk van hen met hun eigen
dilemma’s, discours en tactische spelletjes. Zo stelde zij alvast de relatie
abolitionisme–feminisme centraal, met daarbij ook aandacht voor religieuze
motivatie. Zij koos er echter voor uitgesproken en zelfverklaarde feministen tot het
onderwerp van haar onderzoek te maken, slechts een segment van de 25 Idem., p. 149.; Taylor & Francis Online. “Women’s History Review. List of Issues”, in: < http://www.tandfonline.com/>, geraadpleegd op 22.03.2013. 26 MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution; Mobilizing Feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 195-205.
19
abolitionistische beweging. Voor de Belgische casus betekent dat dat een significant
deel van de beweging tot nog toe buiten beschouwing bleef. Daarenboven beperkt
Machiels’ onderzoek zich tot het fin de siècle en de vooroorlogse periode van de
20ste eeuw. Dat terwijl de strijd tegen het reglementarisme in België nog tot 1948
zou woeden.
Gezien met het publieke debat over prostitutie en de overheidsregulering
ervan tijdens de 19de en 20ste eeuw ook de handel in blanke slavinnen ter discussie
werd gesteld, beperkt de historiografie over de abolitionistische beweging zich niet
tot een verhandeling over prostitutiereglementering van overheidswege en diens
voor en tegenstanders. Een welkome aanvulling want dergelijk onderzoek lijkt
talrijker; hoewel ook hier het leeuwendeel van de historiografie van een
Angelsaksisch merkteken voorzien is. Opnieuw is het onderzoek naar white slavery
en de internationale migratie van prostituees voor de verschillende regio’s op het
Europese vasteland deel van een recente onderneming. Maar verschillende
waardevolle bijdragen werden reeds geleverd.
White slavery zorgde tijdens de 19de eeuw voor grote maatschappelijke
bezorgdheid toen bekend raakte dat, zoals op vele andere plaatsen, verschillende
Britse vrouwen in bordelen doorheen België werden uitgebuit. Niet (alleen) omdat
die praktijk slavernij of dwangarbeid impliceerde – het bezitten en uitbuiten van
slaven was, hoewel protest niet uitbleef, gangbaar in Amerika en de Britse kolonies –
maar wel omdat het om, vaak jonge, vrouwen ging die verhandeld werden om
vervolgens in de prostitutie terecht te komen. Velen vonden deze handel in blanke
slavinnen immoreel; niet één vrouw zou immers vrijwillig en met haar volle verstand
kiezen voor een leven als prostituee.27 De consternatie werd vooral gevoed vanuit
vrouwenorganisaties en medische en religieuze kringen, die elk om hun eigen reden
bezwaar hadden tegen de uitbuiting van het individu en/of het eigenlijke bestaan
van prostitutie.28
Voor België is er het werk van Chaumont. In 2009 verscheen zijn
samenwerking met Christine Machiels,29 waarin ze de handel in blanke vrouwen 27 PECK (G.). “Feminizing White Slavery in the United States.” In: FINK (L.). en BORIS (E.), eds. Workers
Across the Americas: the Transnational Turn in Labor History. New York/Oxford, Oxford University Press, 2011, p. 224. 28 GALLAGHER (A.). The International Law of Human Trafficking. New York, Cambridge University Press, 2010, p. 55.; DAVIS (J.). The Age of Consent: a Warning from History. The Work of Josephine
Butler. Newcastle upon Tyne, The Christian Institute, 2009, pp. 10-20. 29 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe: l’Affaire de la Traite des Blanches. Leuven, Université Catholique de Louvain, 2009, 269 p.
20
voor België bestudeerden in verband met het prostitutienetwerk.30 Chaumont deed
tevens onderzoek naar het Brusselse prostitutieschandaal van 1880-188131 en
schreef enkele beschouwende werken over prostitutie en vrouwenhandel.32 Maar
met de uitgebreide studie naar het schandaal van de Belgian traffic in de jaren ’80
van de 19de eeuw als de uitzondering, blijft de studie van de Belgische casus echter
ook in deze grotendeels verwaarloosd.
Het onderzoek naar de abolitionistische beweging en de vrouwenhandel in
de 19de en vroege 20ste eeuw bevindt zich voor de Belgische casus klaarblijkelijk in
zijn beginfase. Ondanks de kinderschoenen werden het recentste decennium reeds
enkele waardevolle bijdragen geleverd; het merendeel daarvan werd echter
onderomen in het kader van studentenscripties. In 2005 schreef Elizabeth Dooms
aan de Universiteit Gent haar masterproef over de internationale migratie van
prostituees en ook heden is een verwante studie in de maak.33 Deze scriptie kadert
binnen die recente evolutie.
In schril contrast met de stand van zaken van het onderzoek naar het
Belgische abolitionisme staat de historiografie over de aard van de motivatie van de
abolitionisten. De vraag naar de argumenten en drijfveren achter hun engagement
binnen de beweging staat immers centraal in het verrichtte onderzoek en door de
bijzondere aandacht die daarbij aan Josephine Butler werd besteed, werd de
verhouding tussen feministische, politieke en religieuze overtuigingen bij de
voorname pleitbezorgers en bredere achterban op het voorplan gebracht.
30 Die reeds een uitstap maakte naar het white slavery-onderzoek: MACHIELS (C.). “The Truth about ‘White Slavery’. Présentation d’une enquête réalisée par Teresa Billington-Greig pour The English Review (juin 1913)”, in : Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 1 (2008), pp. 27-40. 31 Zie: Belgisch Abolitionisme vòòr Belpaire, vanaf p. 80. 32 CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881) : un Scandale Bruxellois?”, in : Brussels Studies (La Revue Scientifique Électronique pour les Recherches sur Bruxelles), 46, 2011, pp. 1-10.; CHAUMONT (J.-M.), ed. “Traite et Prostitution: Discours Engagés et Regards Critiques (1880-2008)”, in: Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 2008, pp. 1-148.; CHAUMONT (J.-M.) en WIBRIN (A.-L.). “Traite des Noirs, Traite des Blanches, Même Combat?”, in: Cahiers de Recherches
Soiologiques, 43, 2006, 15 p. 33 DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het
Vreemdelingenbeleid: de Belgische Case. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2005, 161 p. (promotor: Frank Caestecker en Eric Vanhaute).; CORNÉ (H.). White Slavery en de VS in
Transnationaal Perspectief. Gent (onuitgegeven bachelorproef Universiteit Gent), 2012, 31 p. (promotor: Torsten Feys).; CORNÉ (H.). White Slave Trade en White Slavery. De Belgische Casus vanaf
1900. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2013. (promotor: Torsten Feys en Frank Caestecker).
21
BELPAIRE ALS ONDERWERP VAN ONDERZOEK
Geboren in het Antwerpen van 1853 werd Marie Elisabeth Belpaire het vierde kind
van het echtpaar Belpaire-Teichmann. Aldus was zij deel van een bijzondere familie
die zowel langs vaders als moeders zijde groot aanzien genoot.34 Haar vader
Alphonse Belpaire was een uitgeweken West-Vlaming die reeds sinds zijn jeugd in
Antwerpen woonde. Sterk aangemoedigd door zijn vader, Antoine, bekwam hij op
jonge leeftijd diploma’s in de ingenieurswetenschappen en de rechten.35 Na zijn
studies werd hij aangesteld als adjunct-secretaris van de Raad van Bruggen en
Wegen, een functie die hij tot 1840 zou vervullen. Daarnaast bezat hij ook een
karton- en papierfabriek, een linnenfabriek en een aantal stapelhuizen in het
Antwerpse.36
In 1842 huwt Alphonse Belpaire met Betsy, één van de dochters van de
familie Teichmann. Al sinds hun jeugd hielden Alphonse en zijn broers er hechte
vriendschappen op na met de vier gezusters Teichmann,37 vriendschappen die geënt
waren op het al even hechte kameraadschap tussen Antoine Belpaire en Theodore
Teichmann. Deze patres familias kenden elkaar immers al sinds 1805, toen zij in de
Parijse Ecole Polytechinique een ingenieursopleiding volgden. Het begin van een
levenslange vriendschap.38 Na een carrière als advocaat en notaris, respectievelijk in
Brussel en Oostende, werd Alphonse griffier van de Handelsrechtbank in Antwerpen.
Het gezin Belpaire vestigde zich in de Markgravelei en Alphonse werd actief in de
Antwerpse gemeentepolitiek, waar hij van 1830 tot zijn dood in 1845 zou zetelen als
gemeenteraadslid. Een positie die zijn invloed zou hebben op het aanzien van de
Belpaires in hun nieuwe woonplaats.39
34 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit een Leven.
Beveren, Belprint, 2003, p. 11-15. 35 DEPOORTERE (E.). Een netwerk van vrouwen: de katholieke vrouwenbeweging in België vanuit
transnationaal perspectief, met de focus op Marie Elisabeth Belpaire en de vrouwenbond Constance
Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, p. 28. 36 GOVAERTS (L.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948) en Haar Inzet voor het Katholiek Onderwijs tot
1914. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1993, p. 3. 37 VAN DEN EYNDE (L.). De Persoonlijkheid van M.E. Belpaire Zoals Zij uit Haar Oeuvre Spreekt. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1952, pp. 2-7. 38 BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door Zijne Dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, pp. 9-12. 39 GOVAERTS (L.). Op. cit., p. 2.
22
Ook Betsy Teichmann werd opgevoed in een bijzonder welstellend gezin.
Haar vader, Theodore Teichmann, was een van oorsprong Luikse ingenieur die in
1812 naar Antwerpen verhuisde en voor de periode 1845-1862 de functie van
gouverneur van de provincie Antwerpen waarnam.40 Hij ontmoette er de oer-
Vlaamse en kapitaalkrachtige familie Cooppals, die naam had gemaakt in de
wapenindustrie, en huwde achtereenvolgens twee van hun dochters: Jenny en Mimi.
Na het overlijden van die eerste zou hij met deze laatste vier kinderen krijgen, elk
van hen dochters.41 Mimi en Theodore waren de erfgenamen van de Cooppal-
buskruitfabriek in Wetteren – vanaf 1847 de Koninklijke Buskruitfabriek – die door
de bloei van de Belgische wapenindustrie tot één van de grootste
buskruitproducenten van Europa was uitgegroeid. De kapitalistische
ondernemingszin van de Cooppals spekte dus het Teichmannfortuin.42
Deze welvaart, gepaard met de privileges van de hogere burgerij waartoe de
Teichmanns behoorden, maakten dat zij zich enige vrijheid konden permitteren in
het naleven van de gangbare voorschriften en tradities van het maatschappelijke
leven.43 Naar de opvoeding van hun vier dochters vertaalde dat zich als een grote
aandacht voor intellectuele uitdaging met onderricht in politiek en
wetenschappen;44 eerder ongebruikelijk voor het vrouwenonderwijs van die tijd.
Maar Theodore Teichmann was een kosmopolitisch en ruimdenkend man die zijn
nageslacht dezelfde ruimdenkendheid en intellectuele bagage wou meegeven.45
Twee van Theodore en Mimi’s kinderen zouden belangrijk worden in het
leven van Marie Elisabeth Belpaire: haar moeder Betsy en tante Constance. De
Teichmann dochters volgden in de voetstappen van hun moeder Mimi en zette de
filantropische traditie die zij had ingezet verder. Tijdens het Antwerpse
gouverneurschap van hun vader richtten zij de Dames de la charité op en
stimuleerden caritatieve activiteit in de stad.46
40 ROOSE (B.A.). De wijze vrouw van Vlaanderen. Het Leven van Marie Elisabeth Belpaire. Antwerpen, Mercurius, 1848, p. 18. 41 BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, pp. 8-9. 42 CHRISTENS (R.). “’Het is moeilijk haar eigen wezen te achterhalen’: de Vele Gedaanten van Marie-Elisabeth Belpaire”, in: Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948), p. 10. 43 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 15. 44 ROOSE (B.A.). Op. cit., p.27. 45 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 15. 46 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op Straat: Vrouwen
Maken Naam. Leuven, Garant, 1999, p. 62.
23
Constance Teichmann engageerde zich voor liefdadigheid en richtte in 1846
het kinderziekenhuis Louise-Marie op. In de volksmond stond zij bekend als de goede
engel van Antwerpen omwille van haar toewijding aan de verzorging van zieke
kinderen tijdens de cholera epidemieën van de 19de eeuw.47 Bovendien werd zij
gelauwerd om haar muzikaal talent en was zij een gekend muziekliefhebber die
bevriend was met voorname Belgische componisten en benefietconcerten
organiseerde voor het goede doel.48 Marie-Elisabeth was naar veluidt danig onder de
indruk van haar roemrijke tante; niet alleen schreef zij haar biografie, ook werd
Constance’s naam toegekend aan de Vrouwenbond Constance Teichmann die in
1910 op Belpaire’s initiatief werd opgericht. 49 Deze bond had tot doel een
overkoepelende vrouwenorganisatie te zijn voor het Vlaamse landsgedeelte die zou
assisteren in het oprichten van katholieke vrouwenorganisaties die een sociaal doel
dienden en hun onderlinge contacten wilde coördineren.50
Marie-Elisabeth Belpaire was dus deel van een buitengewone en bijzonder
welstellende familie, zoveel is duidelijk. Gestimuleerd door haar moeder Betsy en
diens zus Constance – Alphonse Belpaire overleed namelijk slechts enkele maanden
na de geboorte van zijn jongste dochter51 – genoot de jonge Belpaire, net als haar
moeder en tantes vòòr haar, een eerder intellectuele opvoeding. Het katholieke
geloof kreeg daarin een centrale plek. Marie Elisabeth liep school tot haar
veertiende levensjaar, waarna binnen de huiskamer haar opleiding werd verdergezet
met behulp van privéleraren. Bij dit thuisonderricht werd geen onderscheid gemaakt
tussen de Belpaire kinderen op basis van hun geslacht; wetenschap, politiek en kunst
behoorden ook voor de dochters tot het lessenpakket.52
Bovendien namen ook familieleden een onderwijzende taak op zich. Zo
onderwees oudere zus Cécile, die een passie had voor vreemde talen, Marie
Elisabeth over literatuur, taal en poëzie.53 Tijdens haar jeugd bekwaamde zij zich in
de letterkunde en vergaarde grote talenkennis – zo was zij onder meer het Frans, 47 BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, p. 17. 48 DE WEERDT (D.). En de Vrouwen? Vrouw, Vrouwenbeweging en Feminisme in België, 1830-1960.
Gent, 1980, p. 26. 49 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 18. 50 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd. Sociale Werksters in Vlaanderen in de Jaren 1920-1930”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 4 (1998), p. 68. 51 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van een
Levenswerk. Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, pp. 9-10. 52 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 17-18. ; DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire
(1853-1948). Beelden uit een Leven. Beveren, Belprint, 2003, p. 33. 53 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62.
24
Nederlands, Engels, Deens en Italiaans machtig. Omdat de gouverneursfamilie
Teichmann tot de Antwerpse high society behoorde kwam zij daarenboven in
contact met vooraanstaande figuren uit de Vlaamse politieke en culturele wereld.54
Zo ontmoette zij als jonge meid de Vlaamse literator Hendrik Conscience.55
Volgens Geraldine Reymenants – wiens doctoraatsverhandeling handelde
over Belpaire’s invloed op het literaire veld in de eerste helft van de twintigste eeuw
– bekwam zij zo een profiel dat in de tweede helft van de negentiende en de eerste
helft van de twintigste eeuw voor vrouwen eerder atypisch was: “Door haar afkomst
was zij verzekerd van een niet-onaanzienlijke hoeveelheid economisch, cultureel,
sociaal en symbolisch kapitaal. Bovendien was zij naar het voorbeeld van haar
moeder en tantes al op jonge leeftijd actief geworden in de openbare sfeer.”56
Deze
vroege interesse voor initiatieven in de openbaarheid van de publieke sfeer zou
Belpaire doorheen haar leven bijblijven, hetgeen zich zou vertalen in een groot
aantal projecten met een sterk sociaal, cultureel en ideologisch signatuur. Kort na
haar overlijden in 1948 zou Benoit Roose – zowel vriend als bewonderaar – een
biografie over haar schrijven; een eerbetoon aan de vele verwezenlijkingen en het
grote maatschappelijke engagement van “de wijze vrouw van Vlaanderen”.57
Zo engageerde Belpaire zich al op jonge leeftijd voor het meisjesonderwijs in
het Antwerpse; een onmiddellijke reactie op de liberale onderwijshervormingen die
de uitbreiding en laïcisering van het openbare onderwijs ten doel stelden.58 Meteen
ook een luik van Belpaire’s ontzagwekkende palmares dat reeds aan uitvoerig
onderzoek werd onderworpen. Aanvankelijk poogde Marie Elisabeth het katholieke
onderwijs te ruggesteunen door zich in te zetten voor bestaande parochiale scholen
maar in oktober 1874 zou ze mee het Anna Bijnsgenootschap oprichten59 – op
aandringen van Belpaire genoemd naar de zestiende eeuwse Antwerpse dichteres
Anna Bijns.60 Als 21-jarige werd zij ondervoorzitster van deze organisatie die het
54 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 17-18. ; DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 73.; DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 35. 55 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62. 56 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), p. 5. 57 ROOSE (B.). Op. cit., 154 p. 58 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 27-30. 59 AERTS (K.). Marie-Elisabeth Belpaire & Louisa Duykers. Twee gelijkgestemde schrijfsters van de
katholieke herleving in Vlaanderen. Leuven, (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1999, p. 51.; CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de
Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 457-458. 60 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62.
25
katholieke onderwijs in het Antwerpse een duwtje in de rug moest geven; meteen
haar eerste openbare functie. 61 Vanuit deze hoedanigheid kon zij vervolgens
meewerken aan de realisatie van de Anna Bijnsschool en het Institut Belpaire in de
Bomstraat – dat zo genoemd werd omwille van de financiële middelen die de
Belpaires ter beschikking stelden.62
Ook voor de bredere opleiding, nascholing en verdere ontwikkeling van
vrouwen ontwikkelde en steunde Belpaire initiatieven, waaronder de Extension
Universitaire Pour Les Femmes, de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding en de
Oudersbond tot Uitbreiding en Verbetering van het Katholiek Vlaamsch Onderwijs.63
Tijdens de jaren ’90 van de vorige eeuw behaalden twee studentes aan de
Katholieke Universiteit Leuven hun diploma met een licentiaatsverhandeling waarin
dit engagement voor het katholieke onderwijs in Vlaanderen een belangrijk aandeel
kreeg. Kaatje Aerts en Lutgarde Govaerts bestudeerden respectievelijk het belang
van Marie Elisabeth Belpaire en Louisa Duykers voor de katholieke herleving in
Vlaanderen begin 19de eeuw en Belpaire’s inzet voor het katholieke onderwijs tot
1914.64
Daarenboven werd Belpaire in Irène Smets’ Maria Verstraeten en de
hogeschool voor vrouwen beloond met een eervolle vermelding voor haar rol als
stichtster van de hogeschool en algemeen weldoener: “Hoeveel sociale, culturele,
opvoedkundige en Vlaamse initiatieven heeft zij in haar lange leven wel niet
gesteund, gefinancierd of zelf tot stand gebracht!” Pagina’s aan vleierij doen dienst
als een postuum eerbetoon dat de onstaansgeschiedenis vertelt van de Katholieke
Hogeschool voor Vrouwen.65 Diezelfde geschiedenis werd recenter herschreven door
Ria Christens en Ingrid Hansen en gepubliceerd in het – eerder commerciële –
overzichtswerk Vrouwenfaam op straat: vrouwen maken naam. Hierin vertellen een
handvol auteurs over de inzet van merkwaardige vrouwen in verschillende aspecten
van het openbare leven in een verleden waarin dergelijke vrouwenactie nagenoeg
onbestaande was. Christens en Hansen opperen Belpaire als één van de grote dames
van het Vlaamse onderwijs vanaf het fin de siècle.66
61 AERTS (K.). Op. cit., p. 51.; CHRISTENS (R.). Art. cit., pp. 457-458. 62 AERTS (K.). Op. cit., p. 51. 63 Idem, pp. 51-52. 64 GOVAERTS (L.). Op. cit., 186 p.; AERTS (K.). Op. cit., 81 p. 65 SMETS (I.). Maria Verstraeten en de Hogeschool voor Vrouwen. ‘De Ware Adel van Verstand en
Gemoed’. Leuven, Garant, 1991, pp. 34-36. 66 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., pp. 52-79.
26
Maar onderwijs was lang niet het enige terrein waarop Belpaire haar invloed
deed gelden. Ook in het netwerk van de verschillende nationale en internationale,
veelal katholieke, vrouwenbewegingen was Belpaire een prominente plaats
toebedeeld. Tijdens het fin de siècle werd Marie Elisabeth, op aandringen van
pastoor Karsseleers en Belpaire’s collega-schrijfster Mathilde Ramboux – de
dichteres Hilda Ram –, actief in de ontluikende Christelijke vrouwenbeweging en
engageerde zich als voorzitster van de Antwerpse Mariakrans. Als een verbond van
parochiale mutualiteiten voor vrouwen uit het Antwerpse stimuleerde het de
oprichting van nieuwe ziekenkassen in stad en provincie Antwerpen. Ze stelde ten
doel arbeidersgezinnen meer financiële zekerheid te bieden en de algemene
gezondheid van de arbeider te bevorderen door een aanbod van sociale
voorzieningen in te richten.67
In diezelfde periode, kort na het overlijden van haar tante Constance in 1896,
richtte Marie Elisabeth tezamen met Hilda Ram de Constance Teichmannkring op.
Niet te verwarren met de gelijknamige vrouwenbond, organiseerde de Constance
Teichmannkring samenkomsten voor vrouwen waarbij zij zich verdiepten in taal en
Vlaamse letterkunde.68 De Vrouwenbond Constance Teichmann was, op haar beurt,
dan weer het product van de wens een algemene vrouwenactie op te richten. Een
idee dat bij Belpaire geleidelijk aan begon te dagen na haar kennismaking met
Victoire Cappe en Louise Van den Plas.69 Met de vrouwenbond werd in 1910 dan ook
een overkoepelend en coördinerend orgaan opgericht dat zou waken over het
ontstaan van katholieke vrouwenorganisaties met een sociaal doel, hun werking en
onderlinge samenwerking in het Vlaamse landsgedeelte.70
Eerdere pogingen tot de oprichting van soortgelijke organisaties in België had
Belpaire naar verluidt te klerikaal bevonden en vond ze te weinig getuigen van
vrouwelijk inzicht. Voor haar initiatief haalde ze daarom de boter bij de Duitse
Katholieke Vrouwenbond, die inspiratie bood voor zowel structuur als organisatie.71
Deze transnationale connectie moet begrepen worden vanuit Belpaire’s grote
verwevenheid in het netwerk van vrouwenorganisaties op nationaal en 67 Idem, p. 65.; OSAER (A.), DE DECKER (A.), ISTA (N.) en KEYMOLEN (D.). “De Christelijke Arbeidersvrouwenbeweging”, in: GERARD (E.), eds. De Christelijke Arbeidersbeweging in België, 1891-
1991. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies), vol. 2, 1991, p. 322. 68 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 64.; DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 60.; GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 110-112. 69 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 60. 70 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd”, p. 68. 71 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 65.
27
internationaal niveau. Als stichtend lid en voorzitster van verschillende Vlaamse
vrouwenorganisaties hield Marie Elisabeth er immers vele contacten en
vriendschappen op na met dames en heren die soortgelijke functies bekleedden in
binnen en buitenland.
In haar masterproef uit 2009 bestudeert Eef Depoortere Belpaire’s
uitgebreide netwerk in deze kringen, waarbij haar positie in de Vlaamse
vrouwenbond vanaf 1910 als vertrekpunt geldt.72 Met haar onderzoek hoopte zij
twee centrale vragen te beantwoorden; enerzijds de vraag naar Belpaire’s affiniteit
met het feminisme – en de mate waarin deze tot uiting kwam in de Vrouwenbond –,
anderzijds de vraag naar transnationale connecties tussen de Vrouwenbond
Constance Teichmann en gelijksoortige organisaties doorheen Europa.73 Hoewel het
eerste luik van haar probleemstelling een denken in streng afgebakende hokjes doet
vermoeden en afdoet aan de complexiteit van zowel de noties feminisme en
emancipatie als het figuur Belpaire, is haar werk waardevol omdat Depoortere de
noodzaak formuleert Belpaire’s optreden binnen sterk maatschappelijk verankerde
organisaties te bestuderen vanuit transnationaal perspectief. Een idee dat zij
ontleent van Julie Carlier, haar toenmalige promotor, die in haar
doctoraatsverhandeling uit 2010 het Belgisch feminisme voor de periode 1890-1914
reeds bestudeerde vanuit transnationaal perspectief. In haar hoofdstuk gewijd aan
de partners van het feminisme binnen de sociale hervormingsbeweging sprak zij
namelijk al over de transnationale connecties tussen Marie Elisabeth Belpaire – dit
maal in een zeldzame voorstelling als centraal figuur in de Belgische abolitionistische
beweging van de eerste helft van de 20ste eeuw – en personen en organisaties uit
o.a. Nederland en Groot-Brittannië.74
De hoofdmoot van het onderzoek dat tot nog toe rond Belpaire gevoerd
werd, betreft echter de studie van Marie Elisabeth als actor in het literaire veld.
Hierin speelt het gegeven dat het leeuwendeel van de recente vakliteratuur over
werk en leven van Marie Elisabeth Belpaire van de hand is van Geraldine
Reymenants.75 Maart 2005 promoveerde zij aan de Universiteit Gent met haar 72 DEPOORTERE (E.). Op. cit., 127 p. 73 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 7. 74 CARLIER (J.). Moving Beyond Boundaries: An Entangled History of Feminism in Belgium. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2010, pp. 413-417. 75 REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire: het ontstaan van Eigen Leven en Dietsche Warande en Belfort”, in: Zuurvrij, 3 (2002), pp. 53-57.; REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), pp. 2-6.; REYMENANTS (G.). “Vrouweninvloed in het Literaire Veld. Het Machtsstreven van Marie
28
doctoraatsverhandeling Vrouweninvloed in het literaire veld. De medewerking van
vrouwen aan literaire tijdschriften, weekbladen en kranten, 1900-1940.76 In haar
onderzoek bestudeert de geschiedkundige op welke manier, en mits welke
(extraliteraire) voorwaarden, schrijvende vrouwen in de eerste helft van de 20ste
eeuw het literaire veld konden betreden dat reeds eeuwenlang volgens ‘mannelijke’
principes georganiseerd werd77 – ondanks hun toenemend aantal waren zij nog
steeds een eerder marginaal fenomeen in verhouding tot het toenmalige literaire
etablissement.78
Belpaire werd de centrale vrouw in dit onderzoek omdat haar rol in het
katholieke veld van de vroege twintigste eeuw volgens Reymenants moeilijk kan
worden overschat.79 Zij doelt natuurlijk op Belpaire’s rol in het ontstaan en de
werking van het literaire tijdschrift Dietsche Warande en Belfort in het begin van de
20ste eeuw. Reymenants stelt dat Belpaire met haar engagement voor
onderwijsinstellingen en vrouwen- en liefdadigheidsorganisaties grote symbolische
macht kon opbouwen in het publieke domein, die haar de mogelijkheid verschafte
zich een weg te banen in “het mannelijke literaire veld”.80 Het analysekader van
dienst baseert zich op Pierre Bourdieu’s veldtheorie. Met behulp van de begrippen
‘veld’, ‘habitus’ en ‘kapitaal’ analyseert Reymenants de genderhiërarchie binnen het
Elisabeth Belpaire in Dietsche Warande en Belfort”, in: Historica, 29, 2 (2006), pp. 17-19.; REYMENANTS (G.). “Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940)”, in: Brood en Rozen, 4 (2005), pp. 67-76.; REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen
aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940). Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2005, 2 vol., (promotoren: Marysa Demoor en Anna Marie Musschoot).; REYMENANTS (G.) “’Den Invloed der Vrouw in de Samenleving.’ Waarom Vrouwen in Van Nu en Straks Ontbreken”, in: DE BONT (R.), REYMENANTS (G.) en VANDEVOORDE (H.), eds. Niet
Onder één Vlag: Van Nu en Straks en de Paradoxen van het Fin de Siècle. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2005, viii + 337 p.; REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth
Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC studies), 288 p.; REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-centrum voor
Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. 76 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken?”, p. 1. 77 Ibidem. 78 COUTTENIER (P.). “Women Writing in 19th-Century Flanders”, in: VAN DIJK (S.), VAN GEMERT (L.) en OTTWAY (S.), eds. Writing The History of Women’s Writing. Toward An International Approach. Amsterdam, 2001, p. 27. 79 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, p. 23. 80 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken?”, p. 4.
29
literaire veld, waar mannen eeuwenlang gebruik, gewoonte en norm uitmaakten én
bepaalden.81
Naast en aansluitend op haar doctoraatsverhandeling publiceerde
Reymenants een handvol gerelateerde artikels die handelen over wat zij het
machtsstreven van Belpaire noemt. Zij had zich immers reeds vanop jonge leeftijd
verdiept in de letterkunde en ontwikkelde, omringd door de Teichmann-dames, een
bijzondere talenkennis. In 1873 publiceerde zij met Het Kerkportaal haar eerste
novelle;82 vele andere publicaties zouden volgen. Aan het eind van haar leven
zouden gedichtenbundels, anekdotische verhalen, vertalingen uit het Deens,
bibliografieën en autobibliografieën, essays over maatschappelijke thema’s en
kunsthistorische verhandelingen op haar palmares preiken.83
Verhandelingen van Belpaire’s hand verschenen vanaf 1892 en 1894 in
Dietsche Warande en Het Belfort,84 respectievelijk een cultureel tijdschrift voor
archeologie, kunst en letterkunde en een algemeen katholiek maandblad dat er
nauwe banden op na hield met het Davidsfonds en de Koninklijke Vlaamse Academie
voor Taal- en Letterkunde. Beide uitgegeven in Gent deelden zij uitgever Alfons Siffer
ruim een decennium voor de twee periodieken versmolten tot het latere literaire
tijdschrift Dietsche Warande en Belfort (DWB). 85 Een ontwikkeling waarin Belpaire
een belangrijk aandeel had.
Juni 1898 schreef Belpaire aan schrijver-stationsbediende Emile de Grave: “Ik
zou wat meer eenheid willen hebben tusschen de Vlamingen, dezen die het goed
meenen met de hoogere waarheden van godsdienst en zedebehoud. […] En
gezamentlijk zullen wij wel werken aan de verheffing der ware Vlaamsche belangen.”
Met angst voor de toenemende invloed van liberalen en vrijzinnigen in de Vlaamse
Beweging die haar zo dicht aan het hart lag, wilde Belpaire een organisatie oprichten
waarin voorname oprechte Vlamingen verenigd werden.
Het gezelschap – bestaande uit katholieke flaminganten als priester August
Cuppens, dichtster Hilda Ram en de van oorsprong Nederlandse schrijfster Louisa
Duykers – kwam in juli 1898 voor het eerst samen, doopte zich Eigen Leven en
formuleerde een aantal doelstellingen; projecten die zij zouden realiseren om hun
religieuze boodschap in Vlaanderen uit te dragen. Onder hen waren de uitgave van
81 Idem, pp. 35-62. 82 BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p. 83 Zie: Bijlage 1: Lijst van Belpaire’s Literaire Werken, vanaf p. 187. 84 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 43. 85 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 43-44.
30
een bloemlezing van jonge schrijvers, de oprichting van een hulpfonds voor
debutanten en de overname van een tijdschrift. Dit laatste zou het grote succes
worden van Eigen Leven in het algemeen en Belpaire in het bijzonder.86
Aanvankelijk wilde Belpaire Het Belfort van de Gentse uitgever Alfons Siffer
overnemen maar omdat die niet warm liep bij het idee van een overname werden
de pijlen gericht op het Dietsche Warande van de Leuvense hoogleraar Paul
Alberdingk Thijm. Het was August Cuppens die vervolgens op het idee kwam de twee
tijdschriften samen te smelten; een idee dat hoogleraar Vliebergh, de advocaat in
hun midden, in de praktijk zou brengen. Eind 1899 tekenden Paul Alberdingk Thijm
en Alfons Siffer voor akkoord; Belpaire werd eigenares van Dietsche Warande, dat
samensmolt met Het Belfort van Siffer.87 In haar doctoraatsverhandeling schrijft
Reymenants over de vereniging van deze tijdschriften als de kroniek van een
aangekondigde versmelting.88 Veel eerder schreef Jan Persyn het verhaal van de
wording van DWB in zijn De Wording van het Tijdschrift Dietsche Warande en Belfort
en Zijn Ontwikkeling onder de Redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924),
een geschiedenis waarin zijn grootvader de hoofdrol vertolkte.89
Tijdens de eerste wereldoorlog zou Belpaire opnieuw een aandeel hebben in
de oprichting van een periodiek. In 1915 stichtte ze tijdens haar verblijf in haar Swiss
Cottage in De Panne De Belgische Standaard, het enige blad dat tijdens de
oorlogsjaren verscheen in het onbezette gebied achter de Ijzer. Januari 1915
verscheen de eerste editie als weekblad, vanaf juni dat jaar zou dagelijks een krant
verspreid worden. Het blad nam aanvankelijk een gematigd Vlaams, loyaal-Belgisch
standpunt in maar hield er later een meer pacifistische en Vlaamsgezinde houding
op na.90 Ook Herman Schrooten maakt hier melding van in zijn De sociale en politieke
actie van Mej. M. Belpaire tijdens de eerste wereldoorlog (1914-1918) uit 1978.91
86 REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire”, pp. 54-56.; VAN GORP (H.). “Bij Den Jubilee van DWB”, in: Zuurvrij, 9, 2005, p. 94. 87 REYMENANTS (G.). Art. cit., pp. 55-57.; VAN GORP (H.). Art. cit., p. 94. 88 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, pp. 69-73. ; DELBECKE (B.). “Naar een Nieuwe Tijd. Het Afscheid van de Traditionele Weltanschauung bij Katholieke Intellectuelen en Kunstenaars (1891-1909)”, in: Trajecta, 14, 2005, p. 36. 89 PERSYN (J.). De Wording van het Tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en Zijn Ontwikkeling onder
de Redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924). Gent, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1963, 525 p. 90 VANDEWEYER (L.). “Belgische Standaard, de“, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, 1998, pp. 452-453. 91 SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste Wereldoorlog
(1914-1918). Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1978, 88 p.
31
De Stichting Marie-Elisabeth Belpaire publiceerde ten slotte in 2002 nog twee
overzichtswerken over Belpaire’s levenswerk. De één een verzamelwerk van essays
over de verscheidene aspecten van Belpaire’s rijkgevulde leven, het ander een boek
met bijhorend beeldmateriaal.92 Bijdragen, in de vorm van essays, werden onder
meer geleverd door Geraldine Reymenants, die ook voor deze gelegenheid schreef
over Belpaire als “de bezielster van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort”.93
Afwisselend wordt Belpaire genoemd als mecenas in de Vlaamse kunstwereld, first
lady van de Vlaamse Beweging, het mamieke94 van de redactie van haar tijdschrift,
de wijze vrouw van Vlaanderen, sociaal weldoener en vrouwenactiviste.
Rode draad in deze werken, de voornoemde publicaties en de – vaak
bijzonder bondige – verwijzingen naar Belpaire in andere uitgaven zijn haar
religieuze toewijding en grote genegenheid voor de Vlaamse zaak. Getuige daarvan
zijn ook de opname van Belpaire in de (Nieuwe) Encyclopedie van de Vlaamse
Beweging en de verwijzingen naar haar persoon in Elias’ vierde volume van de
Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte.95
Een opvallende afwezige in de bestaande literatuur is echter Belpaire’s
aandeel in het Belgische abolitionisme van de vroege 20ste eeuw; een engagement
dat nochtans zou kunnen kaderen in haar affiniteit met de bredere (katholieke)
vrouwenbeweging. Naast enkele terloopse vermeldingen van Belpaire’s rol als
oprichtster en drijfveer van de Bond tegen Openbare Zedeloosheid in enkele van de
aangehaalde werken blijft het in de vakliteratuur namelijk windstil over haar strijd
tegen zedeloosheid. Nochtans was Belpaire vanaf 1912 zeker twee decennia actief
binnen deze sociale hervormingsbeweging. Niet alleen richtte ze uit eigen initiatief
de Bond tegen Openbare Zedeloosheid – ofte: de Bond van de Deftige Lieden – op,
92 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.), eds. Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van een
Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, 237 p.; DEREERE (A.), VAN BEECK (H.) en HOMBLÉ (G.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit een Leven. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, 112 p. 93 REYMENANTS (G.). “Marie Elisabeth Belpaire: Bezielster van het Tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’”, in: DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.), eds. Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van
een Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, pp. 163-191. 94 REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-centrum voor
Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. 95 HELSEN (L.). “Belpaire, Marie-Elisabeth”, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, 1972, pp. 172-173.; CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse
Beweging. Tielt, 1998, pp. 457-458.; ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV,
Taalbeweging en Cultuurflamingantisme. De Groei van het Vlaamse Bewustzijn, 1883-1914. Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel, 1965, 432 p.
32
ook zou zij op vraag van de International Abolitionst Federation een Belgische
afdeling oprichten voor deze overkoepelende organisatie. Een Belgische afdeling
waarvan zij bovendien het voorzitterschap zou waarnemen.
Een heel aantal rijkgevulde mappen boordevol correspondentie, verslagen en
(klad)versies van organisatorische documenten, onderdeel van het Belpaire-archief,
getuigen daarvan.96 Bovendien publiceerde DWB in haar uitgave van 1914 Belpaire’s
De Strijd Tegen Zedeloosheid.97 Maar ook hierover wordt geen woord gerept in het
reeds verrichte onderzoek. Vreemd, gezien Belpaire’s vele essays zich bewezen
hebben als bijzonder dankbare bronnen die meer dan eens woord na woord ontleed
werden in het kader van onderzoek. Vrouweninvloed, bijvoorbeeld, kan gelden als
het schoolvoorbeeld voor haast overmatig bestudeerde teksten van Belpaire’s
hand.98
1.3 ONDERZOEKSOPZET
Voor er wordt overgegaan tot de periodisering en de bronnen die worden gebruikt,
is het op zijn plaats kort te duiden waarom het taalgebruik en de schrijfstijl die
worden gehanteerd in deze masterproef afwijken van wat gangbaar is in een
academische verhandeling. Dat dit schrijven meer aanleunt bij proza dan bij
Academia is geen loutere toevalligheid maar het product van een bewuste keuze. De
voornaamste reden daarvoor is mijn persoonlijke schrijfgemak bij – wat ik ervaren
heb als – de eerder indrukwekkende opgave van het tot stand brengen van deze
scriptie; taalgebruik waarmee ik goed vertrouwd ben stelt me in staat op een (meer)
samenhangende manier uitdrukking te geven aan mijn gedachtegang en redenatie.
Daarnaast hoop ik ook door een enigszins creatieve manier van schrijven dit werk
interessant te maken voor een groter publiek dan de drie bereidwillige lezers die dit
werk zullen beoordelen.
96 Ondergebracht in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Het Letterenhuis te Antwerpen. Voor meer informatie over de collectie waarover het AMVC beschikt kan via www.letterenhuis.be de online databank Agrippa geconsulteerd worden. 97 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15, 1914, pp. 68-74. 98 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1903, 27 p.; Zie onder meer: REYMENANTS (G.) “Den Invloed der Vrouw in de Samenleving”, pp. 195-209.; REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. ; DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 45-56.
33
PERIODISERING
De keuze om 1912 als aanvangspunt te nemen voor dit onderzoek naar Belpaire’s
abolitionistische avontuur berust op het gegeven dat de Bond van de Deftige Lieden
dat jaar het levenslicht zag. In haar Gestalten uit ’t Verleden verhaalt Belpaire over
haar ontmoeting met pastoor Ariëns, die haar in contact bracht met twee
protestantse “apostels tegen de openbare zedeloosheid” uit Nederland. Dat was
maart 1912. Kort na een ontmoeting met de heren Van Munster en Velthuysen
richtte Belpaire, tezamen met Louisa Duykers, haar abolitionistische bond op.99
Het is uiteraard mogelijk dat Belpaire reeds voordien haar genegenheid voor
acties en organisaties die de bestrijding van de openbare zedeloosheid en/of de
afschaffing van de prostitutie ten doel stelden kenbaar maakte. In haar vele artikels
en autobiografische werken, bijvoorbeeld. Het past echter niet binnen de opzet van
deze masterproef om daarnaar op zoek te gaan. Hoewel Belpaire’s schrijven zal
worden geconsulteerd voor informatie en duiding is het onbegonnen werk elk van
haar essays, (kranten)artikels en opiniestukken op het spoor te komen; laat staan
hen één voor één te bestuderen. Het bronnenmateriaal van dienst zal daarom in
hoofdzaak bestaan uit archiefstukken met betrekking tot de abolitionistische
organisaties waarbinnen Belpaire zich engageerde. Belpaire’s optreden binnen de
georganiseerde Belgische abolitionistische beweging staat immers centraal in deze
scriptie.
Hoewel 1912 geldt als aanvangspunt voor dit onderzoek kan ik het niet
nalaten het negentiende eeuwse verleden van het overheidsoptreden tegen
prostitutie, de reglementaristische en abolitionistische eisen en discours en – in het
bijzonder – de abolitionistische beweging in mijn onderzoek te betrekken. Een
grondige situering van het abolitionisme van Belpaire in plaats en tijd vraagt namelijk
om een dusdanig breed historisch kader. In die voorgeschiedenis is immers een
grond te vinden voor Belpaire’s – eerder late – deelname en toewijding aan wat zij
de strijd tegen de zedeloosheid noemt. Daarenboven moet het duidelijk blijven dat in
deze scriptie slechts een aspect van het Belgisch abolitionisme wordt bestudeerd,
dat als beweging ouder is dan zijn aanwezigheid in de 20ste eeuw en naast Belpaire
ook andere spilfiguren heeft gekend. Deze historische context moet bovendien
99 Belpaire (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, pp. 96-97.
34
dienst doen als referentiekader voor transnationale connecties of verbanden die zich
in het corpus van dit onderzoek zullen aanbieden.
Het eindpunt voor dit scriptieonderzoek wordt 1927. Dat jaar organiseerde
de Belgische afdeling van de International Abolitionist Federation, de
Abolitionistische Bond van België, in Antwerpen het internationale congres van de
IAF dat op tweejaarlijkse basis georganiseerd werd.100 Dit kan beschouwd worden als
een hoogtepunt voor de abolitionistische beweging in België. Korte tijd daarna zou
het georganiseerde Belgische abolitionisme onder leiding van Belpaire haar actie
staken.
SELECTIE VAN BRONNEN
In het inleidende hoofdstuk van haar doctoraatsverhandeling wees Geraldine
Reymenants op de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij een studie naar
schrijvende vrouwen in de negentiende en twintigste eeuw. Moeilijkheden die alles
te maken hebben met het vaak gebrekkige bronnenarsenaal; van vele schrijfsters –
hetzelfde gaat natuurlijk op voor vele andere bijzondere personen, zowel mannen
als vrouwen – bleef bitter weinig bewaard. Een verklaring hiervoor kan gevonden
worden in eigen nalatigheid in het bewaren en systematiseren van een persoonlijk
archief maar ook in de beperkte belangstelling van archiefinstellingen voor het
archief van vrouwen.101
Voor Marie Elisabeth Belpaire is hier in elk geval geen sprake van. In 1913
schreef zij vol bewondering over de zin voor het historisch belang die kardinaal
Newman – een gewezen Anglicaanse priester die zich tot het katholicisme bekeerde
– aan de dag legde aangaande zijn persoonlijke correspondentie. Er van bewust dat
zij in de toekomst dienst zou kunnen doen voor de reconstructie van zijn levensloop
en gedachtegang bewaarde de geestelijke zijn briefwisseling zorgvuldig en bezorgde
hij delen van zijn persoonlijke archief aan gepaste bewaarinstellingen.102 Belpaire
volgde zijn voorbeeld; “Het was altijd een stokpaardje van mij, dat het ware leven
van een mensch in zijne brieven ligt.”103
100 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 150. 101 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, p. 23. 102 BELPAIRE (M.E.). “Kardinaal Newman”, in: Dietsche Warande en Belfort, 14 (1913), p. 230. 103 Idem, pp. 229-230.
35
Nalatigheid in het toezicht op haar persoonlijke archief kan dan ook
geenszins verweten worden en heden wordt in het Archief en Museum voor het
Vlaamse Cultuurleven (AMVC) namelijk 8,7 strekkende meter aan Belpaire-archief
bewaard. 104 De inhoud daarvan is bijzonder divers en gaat van allerhande
krantenknipsels en fotografisch materiaal over correspondentie betreffende anti-
alcoholisme tot de interne keuken van Belpaire’s vele organisaties. In die laatste
categorie vallen ook de themamappen strijd tegen zedeloosheid en afschaffing van
de prostitutie. Zij bevatten in hoofdzaak ontvangen correspondentie – gericht aan
Belpaire of haar assistente-levensgezel Louisa Duykers – met betrekking tot de Bond
van de Deftige Lieden en La Ligue Abolitionniste Belge. Maar sporadisch zijn ook
verslagen en (klad)versies van organisatorische instrumenten terug te vinden zoals
statuten en jaarverslagen. Wat rest van de secretariaten van Belpaire’s twee
abolitionistische organisaties kwam in deze mappen terechtkwam.
Als auteur liet Belpaire bovendien tientallen maatschappijkritische artikels
na. Een heel aantal daarvan werden na de eerste uitgave – meestal in ‘haar’
tijdschrift DWB – heruitgegeven in reeksen als de uitgave der verhandelingen van de
Vereeniging Hooger Onderwijs voor ‘t Volk.105 Dergelijke publicaties bieden een
bijzonder inzicht in Belpaire’s mens- en maatschappijbeeld en werden dan ook reeds
uitvoerig bestudeerd – zeker wat het gekende Vrouweninvloed betreft.
Haar De strijd tegen de zedeloosheid hoort echter niet tot die selectie. Kariger
was ook de interesse van onderzoekers voor dit drukwerk uit 1914, dat Belpaire toen
met een jong engagement binnen de abolitionistische beweging schreef. Voor
onderzoek naar het abolitionistische engagement van Belpaire is het echter een
uiterst interessante bron; Belpaire weidt erin uit over de noodzaak van haar strijd
tegen de openbare zedeloosheid en het belang van de vrouw in die onderneming.
Ook in Belpaire’s autobiografische werken Gestalten in ’t verleden en De vier
wondere jaren verhalen verscheidene passages over haar abolitionistische avontuur.
Deze getuigenissen uit eerste hand kunnen inzicht bieden in Belpaire’s persoonlijke
motivatie.106
104 AMVC. “Identificatie van het archief van Marie Elisabeth Belpaire”, in: <www.letterenhuis.be>, geraadpleegd op 25.03.2013. 105 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, 27 p. 106 BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p.; BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, 379 p.
36
In het maandblad van de Vrouwenbond Constance Teichmann (VCT),
Omhoog,107 zijn evenzeer artikels te vinden die pleiten voor de opwaardering van de
Christelijke zedenleer. Het betreft schrijven van Belpaire’s hand zowel als van
verscheidene medewerkers en bondsleden. Gezien Belpaire’s positie als voorzitster
van de Vrouwenbond en hoofd van de redactie van de periodiek kan er vanuit
worden gegaan dat de gepubliceerde artikels overeenstemmen met haar
persoonlijke standpunten. Vanuit dat oogpunt kunnen de bijdragen over
zedeloosheid – net als onder meer ook geldt voor de rol van de vrouw in de
samenleving – in het maandblad gezien worden als deel van de propaganda van die
andere organisaties waarover Belpaire hoedde.
Niet alle uitgaven van Omhoog! bleven echter bewaard en verscheidene
archiefinstellingen doorheen Vlaanderen herbergen slechts incomplete collecties van
het blad. De meest volledige daarvan ondergebracht in de Erfgoedbibliotheek
Hendrik Conscience. Het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur
en Samenleving (KADOC) huisvest daarenboven een aantal jaarverslagen van de
Vrouwenbond Constance Teichmann voor de periode 1912-1914.
Voor de oorlogsjaren van het tweede decennium van de 20ste eeuw wordt
bovendien beroep gedaan op De Belgische Standaard. Deze periodiek, opgericht
achter het Ijzerfront, was een tijd lang het enige blad dat in het onbezette gebied
verscheen. Belpaire, die reeds haar steun had betuigd bij de oprichting, hield tijdens
het korte bestaan van de krant een vinger in de redactionele pap. Geflankeerd door
Louisa Duykers, Dr. Van de Perre en Juul Filljaert maakte Belpaire deel uit van het
samenstellend comiteit. De redactie voorzag dan ook – soms haast dagelijks, dan
weer met intervallen van enkele weken – in de publicatie van Belpaire’s katholieke
en Vlaamse moraallessen, boekbesprekingen en opiniestukken, waaronder vanaf
1916 ook advertenties voor Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid. Deze
advertenties, waarmee de mobilisatie van deftige lieden beoogd werd, zullen dienst
doen als bron voor de uitgedragen boodschap en de werking – inzake ledenwerving
– van Belpaire’s Bond der Deftige Lieden. Uit andere bijdragen van Belpaire en
107 Hoewel voor de totale duur van haar bestaan met de titel Omhoog naar het tijdschrift verwezen wordt kende het in de haar twee decennia lange bestaan een opeenvolging van ondertitels: van haar oprichting in 1912 tot februari 1914 het Maandblad voor sociale ontwikkeling der vrouwen (toen nog de periodiek van het Antwerpse Vrouwensecretariaat), na haar overname door de Vrouwenbond van maart 1914 tot november 1917 als het Maandblad van den Vrouwenbond Constance Teichmann, november 1917 tot mei 1918 als Het orgaan van den Vrouwenbond Constance Teichmann en voor mei 1918-1921 opnieuw als het Maandblad van den vrouwenbond Constance Teichmann.
37
Duykers spreekt dan weer hun religieuze overtuiging, waarin het abolitionisme
waarvoor ze zich engageerden geworteld is.
38
HOOFDSTUK 2. THEORETISCH KADER: DEFINITIES EN
BENADERINGSWIJZE
2.1 FEMINISME VS. KATHOLICISME?
Wie zich anno 2013 als feminist(e) bestempelt is er veelal van overtuigd dat het
feminisme als een beweging geen eenduidige definitie kent, verschillende – erg
diverse – invullingen heeft en dus vele ladingen dekt. Sommige feministen strijden
tegen het patriarchaat in zijn totaliteit als tegen een grote vrouwen hatende
boosdoener, anderen ijveren voor een goddeloze samenleving in de veronderstelling
dat religies vrouwonvriendelijke en –onderdrukkende systemen zijn die verlaten of
vernietigd moeten worden, en weer anderen eisen de sociale acceptatie voor
mannen die geen indrukwekkende professionele carrière willen maar wél thuis
willen blijven om voor de kinderen te zorgen – en daar misschien zelfs, godbetert,
loopbaanonderbreking voor te nemen. Om er maar enkele te noemen.
Ruim een eeuw geleden werd er heel anders over feminisme gedacht. Niet
omdat feminisme toen een enkelvoud was maar omdat, te midden van wat later de
eerste feministische golf zou worden genoemd,108 het idee gangbaar was dat
feminisme en socialisme synoniemen waren. Maar ook werd verondersteld dat
katholicisme de antithese was voor vrouwenemancipatie en feminisme. Katholiek
feminisme – dat onder meer bestond in het Féminisme Chrétien – werd daarbij
afgedaan als het bijproduct van partijpolitiek.109
Waar het beëindigen van mannelijke overmacht en privilege in het publieke
leven en de institutionalisering van gelijke rechten voor man en vrouw – in de
overtuiging dat zij als mensen òf als burgers gelijk waren – de voornaamste
feministische eisen waren, ging de katholieke leer er prat op dat – hoewel zij in het
aanzicht van God gelijken waren – man en vrouw van elkaar verschilden in hun
natuurlijke aanleg, hun talenten, hogere waarden en roeping. Vrouwen werden in
katholieke middens niet als minder maar als anders dan mannen beschouwd.110 Dit
108 De mate waarin er daadwerkelijk over feministische golven gesproken kan worden – als plotse opflakkeringen van militantisme, die een veronderstelde windstilte uit feministische hoek eens om de zoveel tijd doorbreken – is bovendien ook stof voor discussie. 109 CARLIER (J.). Op. cit., p. 26. 110 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 15.
39
vertaalde zich in de opvatting dat de vrouw het best op haar plaats was in de private
sfeer van het huisdomein om er zich bezig te houden met huishoudelijke taken en de
opvoeding van kinderen, terwijl de man als kostwinner buitenshuis werkte en in het
politieke bedrijf het huisgezin vertegenwoordigde. Maar dit wil niet zeggen dat de
katholieke gemeenschap in België geen feminisme/feministen kende.
Aan het eind van de 19de eeuw beschikte de Belgische vrouw niet over
stemrecht, werden haar persoonlijke eigendommen opgenomen in de portefeuille
van het huwelijk en had zij niet het recht zich verkiesbaar te stellen voor een politiek
mandaat. Vanuit economisch oogpunt werd zij benadeeld omdat zij voor
verschillende betrekkingen niet in aanmerking kwam – mannen werden geschikter
bevonden voor bepaalde jobs – maar ook omdat zij voor gelijk werk minder
verdiende dan haar mannelijke collega’s. Kwalitatief hoger onderwijs voor vrouwen
ontbrak en de toegang tot de universiteit werd haar ontzegd.111
Naar aanleiding van deze schrijnende benadeling van de vrouw kwam een
feministische beweging tot stand die ten doel stelde de belangen van de vrouw te
behartigen, te hoeden over haar rechten en haar levensomstandigheden te
verbeteren. In 1892 zag de Ligue Belge du droit des femmes het levenslicht onder
initiatief van Louis Frank, die er geen uitgesproken religieuze of partijpolitieke
agenda op na hield.112 Verschillende organisaties ontstonden in diezelfde periode: de
Société pour l’amélioration de sort de la femme in 1897, de Ligue des Femmes
Socialistes Gantoises in 1885, de Fédération Nationale des Femmes Socialistes in
1901, en in 1899 zowel de Union des Femmes Belges Contre l‘Alcoolisme als de Union
des Femmes Belges pour la Paix.
Op dat moment kwam het initiatief van de vrouwenemancipatie – gebaseerd
op de idee van de gelijkheid van man en vrouw als burgers – echter voornamelijk
vanuit socialistische middens. Hoewel aan katholieke zijde in 1902 de Ligue des
Femmes Chrétiennes werd opgericht hield deze organisatie zich niet bezig met
emancipatie denken; zij was ook geen uitgesproken opponent van de
vrouwenemancipatie en stelde zich eerder onverschillig op. De katholieke dames,
daarin bijgestaan door vele anderen – waaronder ook fervente voorstanders van de
111 PUCHNATZI (I.). “De Beruchte Gehoorzaamheid van de Gehuwde Vrouw.” De Afschaffing van de
Maritale Macht en de Handelingsonbekwaamheid van de Gehuwde Vrouw door de Wet van 30 April
1958. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 2006, Inleiding. 112 VOORSPOELS (J.). Zij Zijn de Oorsprong en Oerbron van Al Wat Burgerschap Is.Vrouwenstemrecht
in het Belgische Parlement, 1886-1948: een Discoursanalyse. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2012, p. 8.
40
vrouwenemancipatie –, propageerden een bijzondere maatschappelijke rol voor de
vrouw, waarbij stemrecht geen must was, op basis van een denken in termen van
verschil.113
In buurland Frankrijk was in deze periode echter reeds een katholiek
feminisme tot stand gekomen dat stemrecht voor vrouwen eiste vanuit de
overtuiging dat de vrouw daardoor de belangen van haar gezin zou kunnen
behartigen én de Kerk zou kunnen beschermen tegen laïcisering. Aan de wieg van
deze organisatie stond Marie Maugeret die zich aangetrokken voelde tot het
revolutionaire feminisme omwille van haar streefdoelen en het feministische
concept een plaats wilde geven binnen het katholicisme. Dit kaderde binnen het
zogenaamde sociaal katholicisme vanaf het fin de siècle dat onderdeel was van de
onderneming de samenleving te herchristianiseren in een periode van steeds
toenemende laïcisering en antiklerikalisme.114
Onder impuls van Louise Van den Plas zou in België naar het Franse
voorbeeld een feministische organisatie met zuiver katholieke inslag opgericht
worden, Le Féminisme Chrétien de Belgique. De overtuiging dat het voor de
katholieken onverstandig was de socialistische en niet religieuze groeperingen alleen
het vaandel van het feminisme te laten dragen speelde daarin mee. Om te kunnen
concurreren met het feminisme dat de socialisten propageerden – dat, wie weet,
wel eens electoraal weerklank zou kunnen genieten –, redeneerde Van den Plas, was
het nodig een katholieke evenknie te creëren.115 Een feminisme kwam tot stand
waarin in hoofdzaak de bijzondere verschillen tussen man en vrouw op het voorplan
werden gebracht en de natuurlijke eigenschappen en talenten van de vrouw werden
opgewaardeerd.116
Niettegenstaande de ontwikkeling van dit katholieke feminisme, is in de
Belgische historiografie over het feminisme de opvatting echter gangbaar dat ware
vrouwenemancipatie voortkomt uit een feministische doctrine die de gelijkheid van
man en vrouw predikt, waarbij vrouwenactivisme gebaseerd op een denken in
termen van verschil veelal beschouwd werd als een mechanisme dat de mannelijke
hegemonie in stand hield.117 Dit is het gevolg van de tendens die lange tijd heerste in
de Belgische historiografie over het feminisme en de kiesrechtkwestie om de
113 CARLIER (J.). Op. cit., p. 8. 114 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 89-92. 115 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 307-342. 116 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 92-95. 117 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 18-20.
41
aandacht te wijden aan het zogenaamde neutrale of liberaal feminisme. Dat
feminisme werd van een positief, progressief etiket voorzien terwijl het
verschildenken werd geassocieerd met al wie en al wat de vrouwenemancipatie in
de weg stond en dus als negatief en conservatief werd beschouwd.118
Nochtans toonden argumenten die zich op het verschil tussen de seksen
beriepen zich juist erg doeltreffend en lagen zij aan de basis van het succes dat
verschillende feministische en emancipatorische eisen gerealiseerd werden. Het is
dan ook niet correct enerzijds het denken in termen van verschil af te doen als een in
stand houden van de mannelijke overmacht en te associëren met conservatisme;
anderzijds het gelijkheidsdiscours gelijk te stellen met progressiviteit.119
Hetzelfde geldt voor de abolitionistische beweging van de 19de en 20ste eeuw.
Zo was Butler’s strijd tegen de overheidsregulering van de prostitutie niet uitsluitend
geïnspireerd op de liberaal-politieke notie van gelijke rechten maar evenzeer
gestoeld op de religieuze overtuiging dat mannen en vrouwen als mensen, hoewel zij
van elkaar verschillen, elkaars gelijken zijn. Religie dient zich op als een
emancipatorische kracht.120 Maar waar ligt dan de grens tussen feminisme, de
vrouwenbeweging en het emancipatie denken? En hoe kan die lappendeken van
nauw met elkaar verbonden begrippen zich verhouden tot een katholicisme dat ook
Marie Elisabeth Belpaire kenmerkte?
VROUWENACTIVISME, VROUWENBEWEGING EN/OF FEMINISME?
Carlier stelt in haar doctoraat vast dat er terminologische verwarring bestaat tussen
de begrippen feminisme en vrouwenbeweging. Zij roept dan ook op tot het gebruik
van duidelijke definities en hanteert in haar onderzoek het onderscheid gemaakt
door van Drenth, de Haan en van der Heide.121 Zij onderscheiden drie categorieën:
vrouwenactivisme, vrouwenbeweging en feminisme. Respectievelijk gedefinieerd als
de sociale en sociaal-politieke activiteiten die vrouwen ondernemen met het oog op
een betere of rechtvaardigere samenleving voor iedereen, door vrouwen
georganiseerde activiteiten gericht op vrouwen, en de beweging – gedragen door
118 VOORSPOELS (J.). Op. cit., p. 8 en p. 38.; CARLIER (J.). Op. cit., p. 18. 119 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 18-20. 120 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power, p. 13. 121 CARLIER (J.). Op. cit., p. 15.
42
vrouwen én mannen – die streed voor de politieke en sociaal-economische gelijkheid
van man en vrouw.122
De vraag of Belpaire al dan niet als een feministe beschouwd moet worden,
werd reeds eerder zonder succes centraal gesteld.123 Ik kies er dan ook voor niet die
piste op te gaan. Niet omdat ik zelf geloof in de onverenigbaarheid van katholicisme
met feminisme, wél omdat ik ervan overtuigd ben dat Belpaire als historische actor
een erg complex figuur is, wiens complexiteit geäpprecieerd moet worden voor wat
ze is en die men beter niet in – wat beschouwd kunnen worden als rigide –
categorieën poogt te dwingen. Beter lijkt het mij
In het verloop van deze masterproef reist natuurlijk wel de vraag naar de
wijze waarop Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid – en het georganiseerde
abolitionisme dat zich onder haar initiatief ontplooide in het België van de vroege
twintigste eeuw – zich verhoudt tot het aan elkaar grenzende geheel van
vrouwenactiviteiten. Het zijn de categorieën vrouwenactivisme en
vrouwenbeweging, zoals door voornoemde dames werd onderscheiden, waarmee ik
in eerste instantie aan de slag wil. Omdat zij niet noodzakelijk een feministische
inspiratie kennen, maar een feministische drijfveer – gestoeld op een waaier van
verschillende mogelijke denkbeelden – wel tot de mogelijkheden behoort. Ook leent
Belpaire’s abolitionisme zich, in het licht van haar overige engagementen voor de
Belgische vrouw, tot een interpretatie als een – in grote mate door vrouwen
ondersteunde – sociaal-politieke onderneming die de creatie van een betere of
rechtvaardigere samenleving voor iedereen – voor vrouwen in het bijzonder? – ten
doel stelde.
Belangrijk is het daarbij de vraag te stellen naar de wijze waarop en de
begrippen waarmee Belpaire haar eigen handelen en dat van haar (vrouwelijke)
medestanders karakteriseerde.
122 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 46. 123 Zie: DEPOORTERE (E.). Een Netwerk van Vrouwen: de Katholieke Vrouwenbeweging in België vanuit
Transnationaal Perspectief, met de focus op Marie Elisabeth Belpaire en de Vrouwenbond Constance
Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, 126 p. (promotoren: Gita Deneckere en Julie Carlier).
43
2.2 DE IDEOLOGIE VAN DE GESCHEIDEN SFEREN
Het onderscheid publiek-privaat dringt zich in het corpus van deze masterproef op
twee manieren op. In eerste instantie met de notie van de publieke vrouwen gezien
het onderwerp van dit scriptieonderzoek grenst aan de thematiek van de prostitutie.
Ten grondslag daaraan ligt het onderscheid – geijkt op de ideologie van de
gescheiden sferen – tussen enerzijds vrouwen zonder meer en publieke vrouwen
anderzijds. Maar ook via de figuur Belpaire. Haar agency als katholieke dame in de
openbaarheid van het maatschappelijke debat wordt op het voorplan gebracht met
het onderwerp van haar abolitionistische avontuur. Het onderscheid publiek-privaat
doet op die manier in deze scriptie zijn intrede als een distinctie met politieke
implicaties. Namelijk via de ideologie van de gescheiden, gegenderde sferen als
indeling van het sociaal-politieke leven in het België van de eerste helft van de
twintigste eeuw.
Omwille van karakteristieken die respectievelijk als intrinsiek mannelijk en
intrinsiek vrouwelijk werden beschouwd, werd gedacht dat de man meer geschikt
was voor de publieke sfeer van de markteconomie en politieke bedrijvigheid dan de
vrouw, die op haar beurt beter tot haar recht zou komen binnen de private sfeer van
het huislijke domein. Het is ook volgens deze logica dat de Belgische vrouw in de
periode voor 1948 het kiesrecht ontzegd werd; als burger werd zij formeel
uitgesloten van het proces van politieke besluitvorming door directe politieke
participatie. Zo ook Marie Elisabeth Belpaire.
Ik zal echter beargumenteren dat zij, ondanks de restricties van haar formele
politieke burgerschap, er als vrouw in slaagde met het georganiseerde Belgische
abolitionisme de prostitutieproblematiek op de politieke agenda te plaatsen.
Hetgeen een discussie op gang bracht die in 1948 zou leiden tot de afschaffing van
de reglementering van de prostitutie. Aldus moet Belpaire, mijns inziens, beschouwd
worden als een volwaardig politiek actor, de afwezigheid van een dusdanige
erkenning vanwege de staat tot 1948 ten spijt. Hoe dat gekaderd moet worden
binnen de tijdsgeest van de eerste helft van de 20ste eeuw zal ik aantonen aan de
hand van de concepten caring power en maternaliteit.
44
DE PUBLIEKE VROUW
Tijdens de 19de en een groot deel van de 20ste eeuw heerste een discours van klasse,
gender en seksualiteit die de seksuele identiteit en dito relaties reguleerde, daarmee
een stempel drukkend op het sociaal-culturele leven van elke dag.124 Van vrouwen
werd verwacht dat zij vroom waren, kuis tot het huwelijk. Geheel volgens de
zedenleer van het Christelijke geloof konden zij gestigmatiseerd worden voor
seksuele betrekkingen buiten de aanvaardbare context van het huwelijk of het kader
van de reproductie. Een passieve, passieloze houding tegenover seksualiteit werd als
het ideaal beschouwd voor de dames uit de middenklasse.125
Dat terwijl van mannen verwacht werd dat zij wél een waan van zedelijkheid
creëerden in het aanschijn van het publiek, maar in hun private leven de sociaal-
religieuze regels voor seksuele betrekkingen en moraal niet hoefden te
respecteren.126 Over hen heerste een boys will be boys-opvatting;127 mannen – met
name jonge mannen – werden beschouwd als door lust gedreven primitievelingen
die niet konden weerstaan aan seksuele verleiding en voortdurend op zoek waren
naar gewillige vrouwen om hun lusten te botvieren.128
Algemeen stilzwijgen vanwege de gemeenschap over deze overtredingen van
de gangbare regels voor seksualiteit door mannen getuigt van de
vanzelfsprekendheid van het bestaan van de dubbele seksuele moraal voor man en
vrouw. In de steden, die naarmate zij groter werden ook grotere anonimiteit
verleenden aan hun inwoners, was die tolerantie jegens seksueel nonconformisme
het grootst.129 In die centra van urbanisatie floreerde ook de prostitutie als een
amusementsindustrie. Één waarvan nagenoeg iedereen het bestaan kende en,
hoewel velen het concept van betaalde extramaritale seks afkeurden,
veronderstelde dat het een noodzakelijk kwaad betrof. Met de praktijk van de
prostitutie werd de dubbele standaard in seksuele moraliteit evenwel ten top
gedreven.
124 WALKOWITZ (J.). Prostitution and Victorian Society, pp. 1-10. 125 COTT (N.F.). “Passionlessness: an Interpretation of Sexual Ideology, 1790-1850”, in: SIGNS (The
Journal of Women in Culture and Society), 4, 2 (1978), pp. 219-236. 126 BURNHAM (J.). Bad Habits : Drinking, Smoking, Taking Drugs, Sexual Misbehavior and Swearing in
American History. New York, New York University Press, 2012, p. 179. 127 MAASS (V.S.). Facing the Complexities of Women’s Sexual Desire. Indianapolis, Springer, 2007, p. 9. 128 BURNHAM (J.). Op. cit., p. 179. 129 BURNHAM (J.). Op. cit., p. 176.
45
Waar het behoorlijk normaal werd bevonden dat een man overspel pleegde
of de regel van de geheelonthouding tot het huwelijk aan zijn laars lapte, vond men
het onaanvaardbaar wanneer een vrouw hetzelfde deed. Haar sociale standing was
namelijk afhankelijk van haar imago als een vrome en kuise vrouw. Als een vrouw
zich niet aan de seksuele moraal hield die voor haar gold, werd zij beschouwd als a
fallen woman of een gevallen vrouw. Hetgeen een morele hiërarchy tussen vrouwen
insinueert.130
Alsof de vrouw, geboren zonder zonde, een gepriviligieerde positie
bekleedde in de samenleving en die kon behouden zolang zij trouw was aan de
heersende seksuele normering. In de praktijk betekende dat zoveel als vrij blijven
van enige seksuele connotatie en was die seksuele norm enkel weggelegd voor
dames uit de middenklasse en hogere sociale klassen.131 Goede, respectabele
vrouwen waren toonbeelden van moraliteit, blonken uit in domesticaliteit en
moederschap en koesterden geen andere verlangens dan het verlangen hun
echtgenoten op hun wenken te bedienen.
Tegenover die ideale vrouw stond haar antithese: de publieke vrouw, de
prosituee – een trapje lager nog in de sociale ranking dan de gevallen vrouw. Bij haar
was er niet louter sprake van seksueel deviant gedrag – of de geruchten die dat
lieten uitschijnen – die haar fall from grace veroorzaakte; de publieke vrouw stelde
haar seksuele diensten beschikbaar voor iedereen die er de prijs voor kon betalen.
Het betrof meestal vrouwen uit de lagere sociale klassen. Vrouwen die in
tegenstelling tot dames uit de middenklasse op een buitenshuise job aangewezen
waren om in hun levensnoodzakelijkheden te voorzien. Daarenboven heerste de
opvatting dat het bestaan van een aantal prostituees noodzakelijk was om de
seksuele behoeften van wellustige mannen te bevredigen. Dus werd prostitutie
beschouwd als iets waar vrouwen uit de lagere klassen hun toevlucht toe konden
nemen als zij anders (financieel) niet in staat waren voor zichzelf of hun kinderen te
zorgen.132
Hoewel voor sommige vrouwen prostitutie inderdaad een tijdelijke
betrekking was, was een uitweg uit de seksindustrie voor velen bijzonder moeilijk.
Het was namelijk niet makkelijk opnieuw sociale respectabiliteit te vergaren. Het
gangbare discours labelde hen immers als publieke vrouwen, in tegenstelling tot de 130 GODFREY (E.). “Fallen Women Trope”, in: DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and
Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 149-150. 131 COTT (N.F.). Art. cit., pp. 219-236. 132 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 101.
46
vrouwen (zonder meer) die wél beantwoordden aan het ideaalbeeld van
moederschap, domesticaliteit en passieve seksualiteit. Dat stigma verhinderde hen
opnieuw een leven buiten de seksindustrie op te bouwen.133
Als prostituee waren zij namelijk verworden tot een soort publiek goed.
Terwijl vrouwen in principe verbannen waren naar het private leven van de eigen
woonst en geen functie bekleedden in de openbaarheid van het publieke leven,
hielden zij zich in publieke plekken als tavernes, herbergen, koffiehuizen en
bierkelders op. Locaties die niet alleen geassocieerd werden met gokken, overmatig
alcoholgebruik, roken en godslastering – wangedrag dat sowieso als onbetaamlijk
werd beschouwd – maar ook onaanvaardbaar werden bevonden voor vrouwen.
De dubbele seksuele moraal voor man en vrouw was dan ook geënt op een
veel ruimere ideologie van gescheiden, gegenderde sferen voor man en vrouw, waar
een set van geheel eigen sociaal-politieke en economische consequenties aan
verbonden was voor elke sekse.
TERREIN VAN DE STAAT / DOMEIN VAN DE VROUW
Als dusdanig ontstaan na de industrialisatie van de samenleving, moest de idee van
de gescheiden sferen gelden als een ideologische rechtvaardiging voor het groeiende
onderscheid tussen het huis/de thuis en de werkplaats. Waarbij mannen in
toenemende mate voor het verrichten van arbeid het private domein van het eigen
huis verlieten, terwijl de dagtaak van vrouwen in grote mate werd beperkt tot de
private sfeer van het huislijke domein.134 Binnen deze grenzen was de Belgische
vrouw de geïdealiseerde rol van moeder en echtgenote toebedeeld; zij stond in voor
de huishoudelijke taken en werd belast met de zorg voor kinderen en echtgenoot.135
133 Ibidem.; LEVINE (P.). Feminist Lives in Victorian England. Privte Roles and Public Commitment. Basil Blackwell, 1990, pp. 83-84. 134 MARSHALL (S.E.). “In Defense of Separate Spheres: Class and Status Politics in the Antisuffrage Movement”, in: Social Forces, 65, 2 (1986), p. 333. 135 BAKER (P.). “The Domestication of Politics: Woman and American Political Society, 1780-1920”, in: American Historical Review, 89, (1984), p. 630.; BLOCH (R.H.). “American Feminine Ideals in Transition: The Rise of the Moral Mother, 1785-1815”, in: Feminist Studies, 4, (1978), p. 100.; PIOUS (R.M.), ed. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States. New York, The Academy of Political Science, 34, 2 (1981), p. 105-106.
47
Geheel conform hetgeen de cult of true womanhood genoemd wordt;136 een
ideaalbeeld voor de vrouw dat in de realiteit enkel voor dames uit gegoede middens
was weggelegd maar ook door vrouwen uit de lagere sociale klassen werd
nagestreefd.
Tegenover de vrouwelijke private sfeer stond de dominante mannelijke
publieke sfeer. Was de mannelijke publieke sfeer het rijk van macht en rede, dan
was de vrouwelijke private sfeer het rijk van moraliteit en liefde. Op die manier
werden zij beschouwd als complementair; de economische en politieke bedrijvigheid
van de publieke sfeer stond ten dienste van het privéleven in de private sfeer terwijl
die huislijke private sfeer gold als een vreedzaam oord waar mannen, ver weg van
het industriële systeem en het harde politieke bedrijf, beloond werden voor hun
arbeid met comfort en vrouwelijke zorgzaamheid.137 De vrouw was onbaatzuchtig en
emotioneel, zorgend en vroom; hét antoniem van al waar de man voor stond:
materialisme, competitiviteit, kracht en rationaliteit – al wat hem geschikt maakte
voor de harde wereld van de publieke sfeer.138
In de praktijk was er uiteraard geen sprake van twee strikt van elkaar
gescheiden werelden.139 De grenzen van wat als privé en publiek beschouwd werd,
waren niet statisch maar onderhevig aan veranderingen. Bovendien kon ook per
persoon variëren wat als acceptabel werd beschouwd: zo konden bepaalde
individuen zich zonder probleem een weg in beide voorgestelde sferen
manoeuvreren en kunnen de private en publieke sfeer als (deels) overlappende
velden gezien worden.140
Waar de man zowel in het publieke als het private leven de plak kon zwaaien
– en het overschrijden van de grens tussen publieke en private sfeer dus erg
makkelijk verliep –141 was het voor de vrouw evenwel moeilijker om op een
aanvaardbare manier te balanceren op de grens tussen beide. Zij kon niet zowel een
private als een publieke vrouw zijn – zij was een respectabele vrouw of een
136 GRUENEBAUM (J.). “Women in Politics”, in: Proceedings of the Academy of Political Science (N° 2.
The Power to Govern: Assessing Reform in the United States), 34, 2 (1981), p. 104. 137 MARSHALL (S.E.). Art. cit., p. 333. 138 BAKER (P.). Art. cit., p. 620. 139 SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women. The Regulation of Prostitution in Stockholm, 1812-1880. Stockholm, Atlas Akademi, 2000, p. 13.; VOORSPOELS (J.). Op. cit., pp. 33-34. 140 BOCK (G.). “Challenging Dichotomies : Perspectives on Women’s History”, in : OFFEN (K.M.), PIERSON (R.R.) en RENDALL (J.), eds. Writing Women’s History. International Perspectives. Bloomington, Indiana University Press, 1991, pp. 4-5. 141 VOORSPOELS (J.). Op. cit., p. 34
48
prostituee – en moest dus, met haar status als hoedster van moraal en zeden in het
achterhoofd, op een heel bewuste manier omgaan met de grens tussen publiek en
privaat.142
Vrouwen werden evenwel niet opgesloten in eigen huis. Zij waren
interessante – want goedkope – werkkrachten voor de fabrieken, en vrouwen uit de
lagere sociale klassen werden dan ook massaal tewerkgesteld. 143 Het
maatschappelijke leven speelde zich dan ook af in de straat en niet in de huiskamer.
In die publieke ruimte interageerden man en vrouw met elkaar en namen beiden
deel aan het sociaal-culturele en economische leven. Wat wél strikt afgebakend
werd – zowel in theorie als in praktijk – was het politieke lichaam dat het publieke én
private leven reguleerde. Gubin verwees daarnaar als “une citoyenneté à deux
vitesses”.144
De Belgische Grondwet van 1831 voorzag in een kiesstelsel gekoppeld aan
het belastingsniveau. Het kiesrecht werd daardoor niet enkel voorbehouden tot
mannen, maar wél voor een bijzonder selecte groep mannen. Hetgeen betekende
dat zo’n 1% van de totale bevolking politiek zeggenschap kreeg. Het uitsluiten van
bevolkingsgroepen voor formeel politiek burgerschap in de vorm van het stemrecht
gebeurde dus zowel aan de hand van klasse als sekse.145 Hetgeen de idee van de
gescheiden sferen, waarin de mannelijke publieke sfeer met de dito politieke wereld
overlapte, compliceerde.
Pas in 1892 zou dit systeem in vraag gesteld worden met de herziening van
grondwetsartikel 47 naar aanleiding van sociale onrust in de jaren die daar aan
voorafgingen en een groeiende vraag uit socialistische en liberale hoek. Hieruit zou
de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voortkomen: mannen vanaf
25 jaar waren stemgerechtigd en mochten, afhankelijk van vermogen, academische
onderscheidingen en familiale context, 1 tot 3 stemmen uitbrengen. 146 De
eigendomsvoorwaarde voor stemrecht werd bij deze opgeheven waardoor de
politieke praktijk zich niet langer beperkte tot de gegoede elite. Het
142 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., 19. 143 GRUENEBAUM (J.). Art. cit., p. 109. 144 GUBIN (E.). Choisir l’Histoire des Femmes. Éditions de l’Université de Bruxelles, 2007, p. 73. 145 VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Vrouw en Politiek in België. Tielt, Lannoo, 1998, p. 30.; MEIER (P.). “Caught Between Strategic Positions and Principles of Equality: Female Suffrage in Belgium”, in: RODRIGUEZ-RUIZ (B.) en RUBIO-MARÌN (R.), eds. The Struggle for Female Suffrage in Europe. Voting
to Become Citizens. Leiden, BRILL, 2012, p. 408.; GUBIN (E.). Op. cit., p. 90. 146 VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Op. cit., p. 32.
49
klassenonderscheid werd op deze manier echter slechts in beperkte mate verkleind,
gezien de politieke overmacht van hoge sociale klassen in stand werd gehouden.
Deze veranderingen lijken op zich weinig aan de positie van de vrouw te
hebben veranderd, ware het niet dat het reeds bestaande genderonderscheid op
deze manier ten top werd gedreven. Hetzelfde effect zou ook de invoering van het
algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen hebben, dat wél alle mannen vanaf
21 jaar als formele politieke burgers aan elkaar gelijk stelde maar het onderscheid
tussen man en vrouw enkel nog meer benadrukte.147
Waar men met het begrip publieke mannen doelde op politiek actieve
mannen, gebruikte men de notie publieke vrouwen om naar die vrouwen te
verwijzen die door hun seksueel nonconformisme veroordeeld werden tot een
(marginale) rol in de in de marges en de openbaarheid van het publieke leven.
“Public men were political men, while public women were prostitutes”.148 Een schril
contrast.
Bestonden er dan geen vrouwen die publiek waren in de zin dat ook zij
bijdroegen aan het systeem van politieke besluitvorming en opiniemakerij op het
nationale niveau? Wel degelijk. Dat beweert ook de Amerikaanse historica Joan
Landes. In haar studie van de transformatie van de publieke sfeer tijdens de Franse
Revolutie stelt zij dat wanneer vrouwen een prominente rol in de omwenteling
opeisten zij werden beschouwd als tegennatuurlijk en beschreven als frivool,
wanordelijk en seksueel gevaarlijk – “unrestrained public women and their sexuality
threatened the harmonious community of the gendered republic.”149 Opnieuw blijkt
dat als een vrouw een plek opeiste in de publieke ruimte daar onmiddellijk een
negatieve seksuele connotatie aan werd verbonden.150 Alsof zelfs de claim op
politiek zeggenschap door vrouwen rook naar perversie en de voorbode kon zijn van
een heerschappij der hoeren.151
De idee van formeel politiek burgerschap voor de vrouw boezemde ook aan
het begin van de 20ste eeuw velen angst in. De invoering daarvan zou immers een
147 Een beperkt aantal vrouwen (gewezen verzetsgevangenen en weduwen / weduwen-moeders) zou in de naoorlogse periode stemrecht vergaren als een toegift van de regering. En vanaf 1920 zou de Belgische vrouw ook stemrecht genieten op gemeentelijk niveau.; VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Op. cit., pp. 35-36.; MEIER (P.). Art. cit., p. 411.; GUBIN (E.). Op. cit., pp. 102-104. 148 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., p. 6. 149 LANDES (J.B.). Women and the Public Sphere in the Age of the French Revolution. New York, Cornell University Press, 1988, pp. 3-7 en p. 13.; SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., pp. 12-13. 150 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., p. 15. 151 Idem, p. 29.
50
grove afwijking betekenen van de gangbare ideologische indeling van het
maatschappelijke leven volgens gescheiden sferen. Een afwijking waarvan gevreesd
werd dat ze sociale wanorde en politiek wanbeleid zou veroorzaken en zou afdoen
aan de grote waardering voor de vrouw als beschermster van de moraliteit.152
MATERNALITEIT: DE MORELE MOEDER
Maar hoe konden vrouwen hun stempel dan drukken op het maatschappelijke
proces van opiniemakerij en de politieke besluitvorming die daarop volgde in een
periode waarin zij niet beschikten over formeel politiek burgerschap om hen daartoe
in staat te stellen?
Door haar bijzondere sociale positie zou de vrouw tijdens de vroege 20ste
eeuw als moral mother grote morele invloed hebben gehad op de gemeenschap
waar zij deel van uitmaakte:153 zij was door de zorg voor haar dochters en zonen
immers verantwoordelijk voor de opvoeding van de (stemgerechtigde) burgers van
de toekomst.154 Zelf beschikte zij niet over het kiesrecht dat was voorbehouden voor
haar mannelijke landgenoten. Dit betekende niet dat de belangen van de vrouw
volledig buiten beschouwing werden gelaten bij de politieke besluitvorming.
Integendeel zelfs, stelde de logica van die periode dat het kerngezin als een
geheel één wil had. Volgens die redenering volstond het dus dat deze wil kenbaar
werd gemaakt door slechts één lid van het kerngezin. Die rol was voorbehouden
voor de vader als hoofd van het huishouden;155 vanaf 1918 zouden ook zijn
meerderjarige zonen (21+) die rol vervullen. De beperking van dit politieke privilege
tot mannen werd gelegitimeerd door middel van karakteristieken die aan man en
vrouw werden toegeschreven.156
Participeren in het politieke bedrijf was – en is – echter niet uitsluitend
mogelijk door rechtstreekse participatie in de vorm van kiesrecht. En evenmin waren
enkel zij die over het kiesrecht beschikten als burgers politieke actoren. Zo kon de 152 BAKER (P.). Art. cit., p. 620. 153 BAKER (J.H.). Votes for Women: the Struggle for Suffrage Revisited. New York/Oxford, Oxford University Press, 2002, p. 127.; BLOCH (R.H.). Art. cit., pp. 115-116. 154 BAKER (P.). Art. cit., p. 625. 155 KERBER (L.). “The meanings of citizenship”, in: The Journal of American History, 84, 3 (1997), pp. 838-841.; SIEGEL (R.B.). “She the People: The Nineteenth Amendment, Sex Equality, Federalism, and the Family” In: Harvard Law Review, 115, 4 (2002), p. 951. 156 MARSHALL (S.E.). Art. cit., p. 333.; PIOUS (R.M.), ed. Op. cit., p. 106.
51
vrouw zich binnen het voor haar uitgestippelde kader van zorgzaamheid,
domesticaliteit, moederlijkheid en moraliteit laten gelden in de gemeenschap en op
die manier haar stempel drukken op politieke discours die door de interactie tussen
burgers vorm kregen. Dit was mogelijk door het gegeven dat de private ruimte net
als de publieke ruimte publiek waren in de zin dat zij beide het onderwerp waren van
overheidsregulering, beide het object van politieke besluitvorming – the
personal/the private is political.157 Het terrein dat haar was toebedeeld maakte het
haar dus evenzeer mogelijk deel te nemen aan het publieke debat. De vrouw zat
immers niet achter slot en grendel in haar huiskamer.
Bovendien werd een geheel van thema’s en onderwerpen die nauw
verbonden waren met de cult of true womanhood, de ideaalrol van de vrouw in de
samenleving, voor vrouwen geschikt bevonden als onderwerp van debat. Door het
aan hun toebedeelde takenpakket van opvoeding, zorg en huishouden hadden zij
immers ook wat te zeggen over zachte, vrouwelijke aangelegenheden – in schril
contrast met de mannelijke harde zakelijkheid van de door mannen gedomineerde
politiek.158
Participeren aan het maatschappelijke debat deden vrouwen vanuit single
issue social movements of filantropische acties. Vrijwilligersinitiatieven en
liefdadigheidsorganisaties konden verenigd worden met de eisen van het gezin,
hetgeen vrouwen in staat stelde zich politiek te engageren zonder daarbij het
machtsterrein van de man binnen te dringen of zich aan harde politieke thema’s te
vergrijpen. Vrouwen konden zich zo aan hun taken als echtgenotes en moeders
wijden zonder de wereld van de heren-politici te betreden. Liefdadigheid en sociale
hervormingsbewegingen werden als minder bedreigend beschouwd voor het
geïnstitutionaliseerde onderscheid tussen man en vrouw dan rechtstreekse politieke
participatie.
Volgens Prokhovnik heeft dat te maken met de politieke stijl die in dergelijke
initiatieven door vrouwen gehanteerd werd. Deze werd gekenmerkt door
samenkomsten in petit comité – in tegenstelling tot heuse parlmenetaire zittingen –,
157 BOCK (G.). Art. cit., p. 4.; PROKHOVNIK (R.). “Public and Private Citizenship: From Gender Invisibility to Feminist Inclusiveness”, in: Feminist Review, 60, (1998), p. 92.; AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity. Three Dutch Women’s Organizations in Search of a Politics of the Personal, 1912-1940”, in: FRIEDLANDER (J.), ed. Women in Culture and Politics: a Century of Change. Bloomington, Indiana University Press, 1986, p. 256.; BAKER (P.). Art. cit., p. 632. 158 PROKHOVNIK (R.). Art. cit., p. 92
52
consensus besluitvorming – tegenover de gewone meerderheid – en open, informeel
spreken en debat – anders dan officiële stellingname.159
Filantropische activiteiten met een religieuze inslag waren voor sociaal
geëngageerde vrouwen bijzonder interessant om bij te dragen aan maatschappelijke
ontwikkelingen zonder de grens van het aanvaardare te overschrijden. Tijdens de
negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw keerden meer mannen dan
vrouwen hun rug naar de Kerk. Daardoor vergaarden vrouwen – hoewel de clerus uit
mannen bleef bestaan – een belangrijke rol binnen de katholieke Kerk.160 Het
maatschappelijke leven in het België van de vroege twintigste eeuw werd
daarenboven gekenmerkt door de verzuiling van drie dominante ideologisch-
levensbeschouwlijke strekkingen, gelieerd aan de katholieke, socialistische en
liberale partij. Waarvan de katholieke zuil in het landelijke en gelovige Vlaanderen de
invloedrijkste was.161
Die katholieke zuil was het kader waarbinnen vele vrouwenorganisaties
werden opgericht; sommigen overkoepelend of met het doel de algemene belangen
van de vrouw te behartigen of haar interesses te voeden, anderen met heel
specifieke doelstellingen of gedreven door een bepaald maatschappelijk
probleem.162 Vrouwen creëerden dan niet het geinstitutionaliseerde decor voor hun
participatie aan het publieke leven, wél gaven zij vorm aan het discours dat hun
publieke engagement legitimeerde.163 De feminisatie van het geloof164 had de idee
van de vrouw als toonbeeld van godsdienstigheid en hoedster over moraal en
samenleving – de morele moeder – immers bestendigd en daarop bouwden de
geëngageerde dames voort om hun actieve leven te wettigen. Door de
deugdzaamheid van hun vrouwzijn en moederschap en de morele superioriteit die
aan hen werd toebedeeld waren zij uitermate bekwaam om bepaalde sociale
verantwoordelijkheden te dragen.165
Het spreekt voor zich dat het opnemen van een dergelijk engagement
makkelijker was voor vrouwen uit de gegoede klassen dan voor vrouwen uit de
159 PROKHOVNIK (R.). Art. cit., p. 93. 160 ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History. A Historiographical Perspective”, in: HAGEMANN (K.) en QUATAERT (J.H.), eds. Gendering Modern German History. Rewriting
Historiography. New York/Oxford, Berghahn Books, 2008, p. 190. 161 AERTS (M.). Art. cit., p. 257. 162 BAKER (P.). Art. cit., p. 633. 163 AERTS (M.). Art. cit., p. 258. 164 ALLEN (A.T.). Art. cit., p. 190. 165 GRUENEBAUM (J.). Art. cit., p. 106 en p. 110.; BAKER (P.). Art. cit., p. 621 en p. 632.
53
lagere sociale klassen. Die laatsten waren immers afhankelijk van (eigen) betaalde
arbeid om te voorzien in levensnoodzakelijkheden terwijl welstellende dames niet
hoefden te werken en hun tijd konden spenderen aan kwesties die hun interesse
wegkaapten. Vrouwen als Belpaire dus, die zowel welstellend waren als zich in de
juiste sociale kringen bevonden.
Aldus kon de vrouw tijdens de vroege 20ste eeuw haar stempel drukken op
het maatschappelijke proces van opiniemakerij en de politieke besluitvorming die
daarop volgde niet ondanks maar juist dankzij de bijzondere rol die haar was
toebedeeld volgens de ideologie van de gescheiden sferen. Als echtgenote en als
moeder werd zij gezien als de hoedster van de moraliteit, de zedelijkheid en het
algemeen fatsoen binnen de vier muren van de eigen woonst, maar ook binnen de
samenleving. De dagtaken die zij als vrouw des huizes voor haar rekening nam –
opvoeding, huishouden en zorg – mocht zij ook, in het belang van de maatschappij,
verderzetten in alle openbaarheid van de samenleving. Door de verzuiling van die
samenleving, en de inrichting van sociale hervormingsbewegingen en
vrouwenorganisaties die daarmee gepaard ging, werd het kader voor haar publieke
engagement gecreëerd. De feminisatie van de katholieke geloofsbelijdenis
legitimeerde bovendien haar activiteiten in het openbare leven. Op die manier kon
de vrouw, hoewel haar geen kiesrecht werd verleend, op het gevoerde politieke
beleid wegen en daarom kan zij beschouwd worden als een politiek actor.
CARING POWER
Annemieke van Drenth introduceerde het concept caring power, geïnspireerd op
Foucault’s pastoral power, voor het eerst in haar dissertatie van 1991. Tezamen met
Francisca de Haan werkt ze de notie in hun gezamenlijke werk uit 1999 uit als een
manier om machtsrelaties tot stand te brengen door de zorg over het welzijn van
anderen.166 Meer bepaald als een manier voor vrouwen om zich te laten gelden in de
samenleving – zoals reeds werd aangetoond is de zorg voor anderen of de
zorgzaamheid, als vrouwelijk geconnoteerd, een belangrijk aspect van de
materniteit. Zij situeren de rise of caring power in de 19de eeuw en brengen deze in
verband met de vrouwenbeweging van die periode. Het concept lijkt op die manier
raakvlakken te delen met de oudere noties moral mother en materniteit, die de 166 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 11-19.
54
vrouw tijdens de 19de en vroege 20ste eeuw de mogelijkheid gaven een meer
invloedrijke maatschappelijke functie op zich te nemen.
Het onderwerp van hun onderzoek is het pleidooi van Elizabeth Fry en
Josephine Butler voor een meer humane behandeling van (respectievelijk)
vrouwelijke gevangenen en prostituees. Beide dames zijn interessant als
protagonisten van een dergelijk onderzoek omdat zij een unieke cocktail van
religieuze overtuiging, zorgende macht en affiniteit met de opkomende
vrouwenbeweging verpersoonlijkten, maar ook omwille van hun internationale
impact daar die de de internationale dimensie van caring power en de
vrouwenbeweging benadrukt.167
Ik ontleen van hen het concept van de zorgende macht omdat deze inzicht
kan bieden in Marie Elisabeth Belpaire’s zedelijkheidsdiscours zowel als de wijze
waarop zij zichzelf als politieke actor positioneerde in het maatschappelijke
middenveld. De religieuze motivatie van haar abolitionistische campagne kan in dit
licht beschouwd worden als een enabler.
De Haan en van Drenth herkennen caring power in de context van een hands
on-methode in het verbeteren van het welzijn van anderen/een bepaalde groep in
het 19de eeuwse Engeland – en bij uitbreiding in het Nederland van diezelfde
periode. Dat wil zeggen dat zij als het onderwerp van hun onderzoek een soort
filantropische activiteit kozen waarbij vrouwen zich in levenden lijve of door middel
van sociaal-politieke sensibiliseringscampagnes ontfermden over het welzijn van
(voor Josephine Butler’s casus) prostituees.
Met betrekking tot Belpaire wens ik caring power op een andere manier te
benaderen. In tegenstelling tot Josephine Butler’s abolitionistische campagne
waarbij veel belang gehecht werd aan de concrete behandeling van de betrokken
prostituees, was de prostituee in Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid nauwelijks
het onderwerp van bekommernis. Belpaire maakte zich zorgen over het zedenpeil in
de maatschappij; caring power kwam in haar acties tot uiting als een zorg voor
moreel fatsoen en zedelijkheid, hetgeen de ander – in deze context de samenleving
als een geheel – ten goede moest komen.
167 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 13.
55
POLITICIZING PHILANTHROPY
Dusver is de filantropische actie aan bod gekomen als een doeltreffend middel voor
vrouwen om zich tijdens de 19de en vroege 20ste eeuw te positioneren als politieke
actoren in het maatschappelijke middenveld. De abolitionistische campagne zoals
die op Belgische bodem vorm kreeg onder Marie Elisabeth Belpaire was echter niet
uitsluitend een actie gedragen door vrouwen. De onderneming voor de stabilisering
van het maatschappelijke zedenpeil stond in België open voor al wie zich wilde
engageren. Ook dus voor mannen.
In Nederland was dat aanvankelijk anders. Net als in België zou de
Nederlandse abolitionistische beweging nonconfessioneel zijn maar in tegenstelling
tot haar Belgische evenknie zou de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie
(NVP) onder leiding van Hendrik Pierson vrouwen weren.168 Nochtans werd de
inspiratie voor de oprichting van deze organisatie opgedaan in de Britse anti-
prostitutie beweging, waarin vrouwen juist het voortouw namen. In de transfer ging
dat aspect verloren maar wat wél werd overgenomen, zo stellen Houkes en Janse, is
de idee de filantropische actie naar het politieke niveau te brengen. Politicizing
philanthropy, noemen Janse en Houkes de aanpak waarbij de filantropische actie
wordt beschouwd als een manier om maatschappelijke issues op de politieke agenda
te plaatsen. Organisatorisch vertaalde dat zich naar het gebruik van pamfletten,
publicaties in tijdschriften en kranten, grootse bijeenkomsten in de vorm van
congressen en studiedagen, lezingen. 169 Dat alles om de publieke opinie te
beïnvloeden en zodoende de politieke besluitvorming te sturen.
Hetgeen Janse en Houkes onderscheiden als de politisering van de
filantropische actie leent zich tot het onderzoek van deze masterproef omdat de
Belgische strijd tegen de zedeloosheid in feite juist dat was: een filanthropische –
want met het oog op het welzijn van de samenleving – actie die heel reële politieke
veranderingen ten doel stelde. Meer bepaald het eind van het gedoogbeleid dat de
overheid voerde jegens de openbare zedeloosheid en de prostitutiepraktijk.
Hoewel caring power, materniteit en morele moeder zich lenen om Belpaire’s
persoonlijke maatschappelijke engagement in zijn tijdsgeest te kaderen, ben ik ervan
overtuigd dat de actie waaraan zij zich wijdde op een minder genderspecifieke 168 Zie ook: Invloed van de Noorderburen, vanaf p. 91. 169 HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openers and Justification: the Transfer of the Anti-Corn Law League and the Anti-Prostitution Movement to the Netherlands”, in: European
Review of History, 12, 2 (2005), pp. 329-330.
56
manier benaderd moet worden. De strijd tegen de zedeloosheid moet daarom niet
bestudeerd worden in het kader van Belpaire’s vrouw- of moederzijn – die deelname
aan het maatschappelijke debat door filantropische actie mogelijk maakte – maar als
de politisering van een sociale actie, in opzet filantropisch en gesteund door vrouw
én man.
2.3 TRANSNATIONALE INVALSHOEK
Om het Belgische abolitionisme van de vroege 20ste eeuw zoals het vorm kreeg
onder Belpaire’s initiatief en management te kaderen binnen de internationale
abolitionistische beweging en Europese context maak ik gebruik van van de histoire
croisée. Als een benaderingswijze, geënt op de comperatieve geschiedenis zowel als
de studies van politiek en cultureel transfer, werd de histoire croisée – ook: entagled
history – geïntroduceerd door Bénédicte Zimmermann en Michael Werner.170 Maar
welke lading dekt dat begrip en waarin verschilt histoire croisée van het
transnationalisme en de notie transfer, die evenzeer gehanteerd kunnen worden
voor de trans- en supranationale studie van bewegingen en ideeën?
DE NATIESTAAT IN VRAAG GESTELD
Tijdens de 19de eeuw ging de opkomst van de natiestaten gepaard met het ontstaan
van de nationale geschiedschrijving. De identificatie van de historicus en zijn/haar
werk met de natie werd dan ook als natuurlijk beschouwd. Het historisch proces
werd namelijk geïnterpreteerd in het kader van de natie, waarbij het ontstaan en de
ontwikkeling van de staten het voorplan werden toebedeeld. Nationale
geschiedschrijving was voor het leeuwendeel van de 19de eeuwse historici de manier
bij uitstek om aan geschiedschrijving te doen. Staat- of rijksarchieven werden daarbij
beschouwd als het ultieme bronnenreservoir voor de geschiedkundige. De
overheden van de opkomende natiestaten voorzagen in de oprichting van instituten
170 MARJANEN (J.). “Undermining Methodological Nationalism: Histoire Croisée of Concepts as Transnational History”, in: ALBERT (M.), BLUHM (G.), HELMING (J.), LEUTZSCH (A.) en WALTER (J.), eds. Transnational Political Spaces: Agents – Structures – Encounters. Frankfurt/New York, Campus (Reihe Historische Politikforschung 18), 2009, p. 239.; VAN DAM (P.). “Vervlochten Geschiedenis. Hoe histoire croisée de natiestaat bedwingt”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 125, 1 (2012), p. 97.
57
voor historisch onderzoek en afdelingen geschiedenis – waar die nog niet bestonden
– aan de universiteiten. Mede door deze grote betrokkenheid van de nationale
overheden bij de inrichting van de academische geschiedenis werd de staat het
onderzoeksobject en de natie het ruimtelijk kader van het historisch onderzoek.171
De historicus had de natie immers nodig net zoals de natie de historicus nodig had.
Dat nationale denkkader, dominant in de mainstream historiografie, kwam
aan het eind van de 19de en doorheen de 20ste eeuw onder vuur te liggen. Doorheen
de 20ste eeuw zouden verschillende alternatieve denkkaders geopperd worden, elk
de telg van een bepaalde set kritieken en bedenkingen bij het paradigma van de
natiestaat. En ook elk met een eigen en wisselende mate van succes onder historici
en andere sociale wetenschappers. Transnationalisme, comperatieve geschiedenis,
transfer, entangled en crossed history worden echter vaak onterecht als synoniemen
gebruikt.172
Peter van Dam haalt Marc Bloch aan om de toenemende invraagstelling van
het paradigma van de natiestaat tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw te
illustreren; de geestesvader van de Annales-school pleitte immers voor een
comparatieve geschiedschrijving die de natiestaat oversteeg. Op die manier zou het
nationale denkkader een minder dominante rol gaan spelen. Hetgeen niet enkel de
(geschied)wetenschap maar ook de maatschappij in haar totaliteit ten goede moest
komen; de Eerste Wereldoorlog had immers een wrange smaak nagelaten en
duidelijk gemaakt dat een goede verstandhouding en communicatie over de
landsgrenzen heen voordelig zou zijn voor de internationale samenwerking.173
Het was echter wachten op de Tweede Wereldoorlog en diens naweeën om
de onkritische houding aangaande de natie als denkkader voor (historisch)
onderzoek te doorbreken – hoewel het nationale denkkader grote aanhang zou
behouden. Een meer reflexieve houding deed zijn intrede. Beide wereldoorlogen
waren gevolgd door internationale overeenkomsten en de oprichting van 171 LORENZ (C.). “Unstuck in Time. Or: the Sudden Presence of the Past”, in: TILMANS (K.), VAN VREE (F.), WINTER (J.), eds. Performing the Past.Memory, History, and Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, pp. 71-74.; VAN DAM (P.). Art. cit., p. 98.; TE VELDE (H.). “Political Transfer: an Introduction”, in: European Review of History/Revue Europeenne
d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 205-206. 172 KOSTANTARAS (D.). “Culture, Structure and Reciprocity: Histoire Croisée and its uses for the conceptualization of the Rise and Spread of National Movements in Europe and the Atlantic World During the Age of Revolutions”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 2013 (in afwachting van publicatie), p. 2. (http://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/13507486.2012.745835) 173 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 97.
58
internationale organisaties die hun invloed vanaf de jaren ’40 in steeds toenemende
mate zouden laten gelden in de internationale betrekkingen; “[Het werd] eens te
meer duidelijk dat de wereld niet ophield bij de nationale grens”.174
In het historisch onderzoek betekende dat dat de natie als een apriori
bepaald ruimtelijk kader baan moest ruimen voor een zorgvuldig afgewogen
geografische afbakening, zinvol in het kader van het te voeren onderzoek. Regio’s
groter én kleiner dan de natie, afhankelijk van de periode en het object van
onderzoek, deden daarbij hun intrede in de mainstream geschiedschrijving. Ook de
vergelijking als methode relativeerde het belang van de natie en haar staatsgrenzen.
Bovendien zou ook grotere internationale samenwerking tussen sociale
wetenschappers het gevolg zijn van de vergelijkende aanpak die het nationale
oversteeg. Althans, zo voorspelde Bloch.175 Jurgen Kocka, evenzeer aanhanger van
de historische vergelijking, benadrukte dat de vergelijkende aanpak het mogelijk zou
maken vragen en problemen te behandelen die anders buiten beschouwing zouden
blijven.176 In realiteit liep het niet zo’n vaart.
Hoewel de historische vergelijking veel opleverde, betekende ze geen
verzwakking van het nationale perspectief. In tegendeel zelfs, versterkte ze in zekere
zin de idee van de individuele eigenheid van de natiestaten door bij de vergelijking
steeds terug te koppelen naar het nationale niveau.177 Tengevolge ontstond vanaf de
jaren ’80 van de vorige eeuw een nieuwe sociaal-wetenschappelijke methode die
zich toelegde op de studie van culturele en politieke transfers. Met de notie transfer
werd hierbij de wijze bestudeerd waarop een idee of concept uit een bepaalde
culturele of politieke context in een andere context werd geïmplementeerd. Een
enthousiast peter aan de wieg van de cultural transfer was Michael Werner, die later
de geestesvader zou worden van de histoire croisée.178
Omdat bij deze methode gebruik gemaakt kan worden van anders begrensde
regio’s kan transfer als concept van analyse een perspectief bieden dat geheel van
het niveau van de natiestaat loskomt. In tegenstelling tot de comperatieve
geschiedenis – die veelal de eigenheid en begrensdheid van de natiestaat
benadrukte – maakte cultural transfer het mogelijk natiestaten te bestuderen als
een sterk verbonden netwerk waarbinnen concepten en ideeën uitgewisseld werden
174 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 98. 175 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 101. 176 KOCKA (J.). “Comparison and Beyond”, in: History and Theory, 42, 1 (2003), pp. 39-40. 177 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 102. 178 VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 102-103.; CARLIER (J.). Op. cit., p. 36.
59
en telkens in een andere context ingelijfd. De externe invloeden die de natie mede
vormden werden zo benadrukt.179
Ook transfer als methode van analyse zou echter opnieuw in vraag gesteld
worden. Werner zou tegen het decor van de toenemende kritieken tezamen met
Bénédicte Zimmermann het concept histoire croisée uitwerken –later ook tot
entangled history gedoopt. Één bezwaar tegen transfer als concept van analyse was
het feit dat dit denkkader er vaak niet in slaagde het nationale perspectief te
overstijgen. De idee van de nationale eigenheid werd bovendien vaak bestendigd
doordat het onderzoek zich met regelmaat richtte op de overdracht van concepten
en ideeën die als eigen of uniek werden beschouwd voor een bepaalde natie.180
Terwijl Werner en Zimmermann willen aantonen dat de wereld van
verandering, interactie en beïnvloeding verder reikt dan de landsgrenzen houden zij
evenwel vast aan een indeling van de wereld in natiestaten. Histoire croisée biedt
echter een manier van kijken naar bewegingen en processen die de landsgrenzen
overstijgen door de idee van een vervlochten geschiedenis; “transnationale
vervlechtingen die in de geschiedenis een belangrijke rol hebben gespeeld”.181 Maar
ook op dat vlak willen Werner en Zimmermann hun histoire croisée onderscheiden
van andere benaderingswijzen uit de comparatieve geschiedenis en transferstudies.
Dat door niet enkel de nadruk te leggen op de analyse van de interconnectedness of
vervlochtenheid in de geschiedenis, maar ook op de analyse van de betekenis die die
vervlochtenheid genereert in verschillende contexten.182
Histoire croisée is, net als de comparatieve geschiedenis en de
transferstudies, een relationele benadering die bovendien beschouwd kan worden
als een integratie van die twee, zowel als een overstijgen van hun respectievelijke
tekortkomingen.183
179 CARLIER (J.). Op. cit., p. 36. 180 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 240.; VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 103-104.; TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 207-208. 181 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 104. 182 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 244. 183 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 37-38.
60
HISTOIRE CROISÉE ALS BENADERINGSWIJZE
Entangled history wordt volgens mij gekenmerkt door een handvol eigenschappen
die als uitgesproken pluspunten beschouwd kunnen worden ten opzichte van andere
relationele benaderingswijzen binnen het transnationale onderzoek. Aan de hand
van deze kenmerken onderbouw ik de keuze voor het gebruik van histoire croisée in
dit werk.
(1) De mogelijkheid het nationale en transnationale paradigma met elkaar in
dialoog te brengen. Het is namelijk niet de troef van de histoire croisée een
mogelijkheid te bieden om los te komen van de nationale context die haar als
benaderingswijze interessant maakt voor dit werk. Hoewel de abolitionistische
beweging een grensoverstijgende beweging betreft, is het de interactie tussen het
nationale en internationale niveau die in deze scriptie aan bod zal komen vanuit
transnationale invalshoek. Zoals andere sociale bewegingen – o.a. de
vrouwenrechtenbeweging en feministische beweging – die (aanvankelijk) geen, of
slechts moeilijk – gehoor vonden bij de nationale politiek, organiseerden nationale
abolitionistische organisaties zich – in een poging hun sociaal-politieke project kracht
bij te zetten – in een internationale organisatie en transnationaal netwerk. Enerzijds
stonden de nationale aftakkingen ten dienste van de koepelorganisatie IAF –
aangaande de verspreiding van hun gezamenlijke boodschap –, anderzijds moest de
transnationale inspiratie ook succesvol vertaald worden naar het nationale niveau,
gezien de natiestaat het voornaamste strijdtoneel bleef voor de abolitionistische
beweging.184
Een goed begrip van de abolitionistische beweging vanuit transnationaal
perspectief noodzaakt dan ook niet enkel een studie van grensoverschrijdende
contacten tussen abolitionisten en de internationale beweging, maar ook van de
impact daarvan op het nationale niveau. (Welke concepten, discours en/of
organisatorische principes ontleende de Belgische abolitionistische beweging van
gelijksoortige organisaties buiten de landsgrenzen en op het internationale niveau?
Hoe kwamen deze invloeden tot uiting of hoe werden zij vertaald naar de Belgische
context?) Dus, in tegenstelling tot de tendens binnen de transnationale
geschiedschrijving het paradigma van de natiestaat te bagateliseren – zoals eerder
werd aangetoond –, sluit deze scriptie zich aan bij het arsenaal werken waarin het
nationale en het vergelijkend-transnationale perspectief niet strikt tegenover elkaar 184 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 32-33.
61
geplaatst worden, maar beschouwd worden als complementaire denkkaders.185 “The
point is not to undermine nation-states and nationalism as objects of research, but
rather to emphasize the importance of including transnational processes in the
analysis.”186
Maar waarom werken met histoire croisée als het concept transfer voor de
betrekking van deze masterproef ook een interessante kandidatuur stelt? Als we
Henk te Velde’s duiding van transfer als “de migratie van politieke praktijken over
landsgrenzen heen” volgen,187 lijkt er immers weinig verschil te bestaan tussen beide
benaderingswijzen. Net als entangled history benadrukt het concept transfer immers
de onderlinge verbondenheid en beïnvloeding tussen natiestaten.
(2) Werner en Zimmermann wijzen er echter op dat in de parktijk transfer
studies zich veelal beperken tot een lineaire analyse van begin- en eindpunt
waartussen concepten en ideeën worden overgedragen – 188 “emitters or
transmittors of innovations on the one hand, adopters or receivers on the other
hand”.189 Hetgeen de incorporatie van concepten die hun oorsprong kennen in een
andere context, voorstelt als een statisch en eenvoudig “proces van imitatie”. De
transnationale uitwisseling of beïnvloeding, op deze manier voorgesteld, heeft veel
weg van een simpel/vereenvoudigd communicatieproces waarbij een bepaalde
afzender een bepaalde boodschap – of product – naar een bepaalde ontvanger
zendt. Daarbij de agency van de betrokken actoren haast volledig wegcijferend en de
mogelijkheid van reciprociteit buiten beschouwing latend. Maar waarbij ook wordt
afgedaan aan de mogelijkheid van een transformatie van het inspiratorische concept
alvorens het in een nieuwe context wordt geïncorporeerd –190 “The logic of
interaction, unforeseen consequences and intercrossings has been widely
unacknowledged.”191
Volgens de analyse van Henk te Velde biedt histoire croisée daarvoor een
oplossing. Ervan uitgaande dat de transnationale context gekenmerkt wordt door 185 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 33-34.; VAN DAM (P.). Art. cit., p. 106. 186 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 241. 187 TE VELDE (H.). Art. cit., p. 205. 188 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; WERNER (M.) en ZIMMERMANN (B.). Art. cit., pp. 35-37.; MARJANEN (J.). Art. cit., p. 247. 189 AERTS (M.). “Feminism from Brussels to Amsterdam: Political Transfer as Transformation”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), p. 369. 190 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; CARLIER (J.). “Forgotten Transnational Connections and National Contexts: an ‘Entangled History’ of the Political Transfers that Shaped Belgian Feminism, 1890)1914”, in: Women’s History Review, 19, 4 (2010), p. 505.; AERTS (M.). Art. cit., p. 369. 191 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 247.
62
een sterke interconnectedness van verschillende regio’s, kunnen geen duidelijke of
afgetekende stramienen van overdracht herkend worden. Het is ook niet langer
duidelijk wie moet gelden als de innovatieve actor, wie als de afzender en wie als de
ontvanger; er wordt dus rekening gehouden met een meer complex
interactiepatroon, het gevolg van veeltakkige en internationale netwerken. 192
Netwerken waarin zowel formele-professionele als informele-persoonlijke
connecties en contacten het onderwerp van onderzoek moeten zijn.193
Zodra de transnationale beïnvloeding is aangetoond, kan er evenwel
gereflecteerd worden over de aard van de onderlinge verhouding. Beschouwen de
betrokken actoren elkaar en de context waarin zij zich bevinden als gelijken?
Interageren zij ook op die manier met elkaar? Of is er sprake van een asymmetrische
relatie? Beïnvloeden zij elkaar in dezelfde mate? Of heeft het onderlinge contact een
sterk verschillende invloed op de betrokken partijen?194
(3) Bij de voorstelling van transnationale beïnvloeding als “een proces van
imitatie” bestaat er ook weinig aandacht voor de mogelijkheid dat niet twee maar
meerdere partijen/actoren en contexten betrokken zijn.195 Een aspect waarmee
histoire croisée wel rekening houdt. Door het aannemen van een multidimensionaal
perspectief maakt histoire croisée het mogelijk meer dan twee interagerende
actoren of contexten in de analyse op te nemen. Daarbij wordt een oplossing
geboden voor de bilaterale opvatting, zoals gangbaar in de transfer studies, en is het
analysekader in staat het – meestal – multilaterale karakter van deze processen in
kaart te brengen.196
(4) Tenslotte heerst er in de transfer studies, zoals die in de praktijk worden
toegepast, al te vaak de opvatting dat er bij de transnationale uitwisseling van
concepten en ideeën steeds sprake is van actoren of contexten die sterke
overeenkomsten vertonen – “the relationship between the actors involved […] is
always characterized by a solid ‘attribution of similarity’ or ‘basic identification’”.197
Groot belang wordt zo toegedicht aan de zogeheten “attribution of similarity”,
omdat politieke actoren enkel geïnspireerd zouden kunnen worden door diegenen
192 TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 211. 193 CARLIER (J.). Art. cit., p. 505 194 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 105. 195 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; CARLIER (J.). Art. cit., p. 505. 196 CARLIER (J.). Op. cit., p. 38.; VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 105-106. 197 AERTS (M.). Art. cit., p. 369.
63
met wie zij zich identificeren.198 Alsof het noodzakelijk was voor de historische actor
gelijkenissen vast te stellen tussen de eigen context enerzijds en de context met het
inspiratorische concept/idee anderzijds, om zich door die laatste te laten inspireren.
Mieke Aerts argumenteerde reeds, in een reactie op die heersende opvatting,
dat gelijkenis tussen actoren of contexten noch een voorwaarde noch een
noodzakelijke eigenschap is van transnationale connectie en inspiratie, maar daar
wél – naast vele andere mogelijke effecten – een gevolg of uitdrukking van kan
zijn.199 Dus moet het mogelijk zijn ook de transnationale uitwisseling van concepten
en ideeën te bestuderen tussen contexten en actoren waartussen geen gelijkenis
bestaat. Daartoe leent histoire croisée zich als benaderingswijze gezien zij, (opnieuw)
volgens de analyse van Henk te Velde, de analyse van – soms op het eerste zicht –
complexe interactiepatronen mogelijk maakt.200
Werner en Zimmermann gaan er bovendien zelf vanuit dat, ervan uitgaande
dat vervlechting begint bij de waarneming, de kennisname van de ander, de
historicus-onderzoeker met het toepassen van de histoire croisée meer oog heeft
voor mogelijke verschillen en overeenkomsten tussen de bestudeerde actoren en
contexten dan bij andere benaderingswijzen.201
198AERTS (M.). Art. cit., p. 376. 199 AERTS (M.). Art. cit., p. 376. 200 TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 211. 201 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 105.
64
HOOFDSTUK 3. HISTORISCH KADER
3.1 JOSEPHINE BUTLER EN HET BRITSE ABOLITIONISME
THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS
In 1864 werd een eerste wetsvoorstel gestemd in het Britse parlement waarmee de
medische inspectie en administratieve opvolging van prostituees in enkele
garnizoens- en havensteden in het zuiden van Engeland en Ierland werden
ingevoerd. Zij waren geïnspireerd op het Franse reglementaristische systeem, naar
het werk van Parent Duchâtelet, dat een strenge controle op prostitutie inhield.202
Het reglemetarisme ontstond in Franse militaire kringen reeds tijdens de
Napoleontische periode en werd door de Franse troepen geëxporteerd.203
De eerste Contagious Diseases Acts (CDActs), zoals zij genoemd werden,
waren het resultaat van administratieve hervormingen in het leger en de militaire
autoriteiten beoogden er de verspreiding van venerische ziekten onder hun
manschappen mee terug te schroeven. Een grote aanwezigheid van venerische
ziekten was namelijk vastgesteld in een grootschalig medische onderzoek bij de
Britse troepen na de Krimoorlog.204 Één manier om de verdere verspreiding daarvan
tegen te gaan, zo werd geredeneerd, was het bevorderen van de (seksuele)
gezondheid van prostituees.205 De meisjes van plezier waren immers een voorname
bron van ontspanning en vertier voor de soldaten die zich ver van huis bevonden en
niet mochten huwen.206
Daarom werd met de CDActs de medische inspectie van prostituees
geïntroduceerd in een aantal steden waar militaire kazernes waren gevestigd. Zowel
gekende prostituees als vrouwen die ervan verdacht werden zich te prostitueren
werden voortaan in een handvol steden met regelmaat onderworpen aan een
202 WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society, p. 1 en p. 76. 203 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 204 COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 74. 205 COX (P.). Art. cit., p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 74. 206 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 71-77.
65
verplicht medisch onderzoek waarbij venerische ziekten werden opgespoord.207 Op
deze manier zou de Britse krijgsmacht in zijn voormalige glorie hersteld worden,
kregen probleemsteden een morele make over en zouden militairen die hun tijd en
geld spendeerden aan bordeel- en barbezoekjes minder kans maken seksueel
overdraagbare ziekten op te lopen.208
Het militaire cliënteel zelf werden echter niet aan reglementering of
vervelende onderzoeken onderworpen. Volgens opponenten van de acts het ultieme
voorbeeld van de dubbele seksuele moraal voor man en vrouw, maar ook de reden
waarom het met de maatregelen beoogde doel – het inperken van seksueel
overdraagbare aandoeningen – niet bereikt werd. Besmette militairen bleven
immers hun geslachtsziekten overdragen. 209 Deze ongelijke behandeling paste
echter bij het Victoriaanse denken over de prostituee als een sociale outcast die in
moreel en fysiek opzicht een gevaar uitmaakte voor de respectabiliteit van de natie,
hetgeen de sanitaire en strafrechtelijke maatregelen die met de CDActs werden
ingevoerd van legitimiteit voorzag in de ogen van het publiek.210
Volgens de CDAct van 1864 konden vrouwen gearresteerd worden als een
common prostitute, op basis van informatie uit de medische rapporten van
militairen, door agenten van de bevoegde zedenbrigade,. Zij werden dan in een
register ingeschreven waarna zij voorts aan een tweewekelijks onderzoek werden
onderworpen. Indien tijdens een dergelijk medische onderzoek venerische ziekten
bij hen werden vastgesteld, volgde daarop de opname in een gesloten ziekenhuis tot
zij opnieuw gezond werden verklaard, of voor een maximumperiode van negen
maanden.211 Deze hospitalen namen ook niet-medische taken voor hun rekening
zoals de heropvoedingen van de publieke vrouwen volgens de Victoriaanse normen
en waarden.212
De definitie van de common prostitute was echter vaag – enkel dat het
vrouwen betrof was duidelijk – 213 en bijgevolg hadden de bevoegde
politiemanschappen grote macht bij de concrete toepassing van de maatregelen.
207 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “We are Not Beasts of the Field”, p. 74. 208 COX (P.). Art. cit., p. 95 209 PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, p. 52.; MAHOOD (L.). The
Magdalenes, p. 34 en p. 149. 210 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 73.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 73. 211 HAMILTON (M.). “Opposition to the Contagious Diseases Acts, 1864-1886”, in: Albion (A Quarterly
Journal concerned with British Studies), 10, 1 (1978), p. 14. 212 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 57-58.; PETTIT (D.). Art. cit., p. 51. 213 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75.
66
Wanneer een vrouw er door een agent van beticht werd tegen betaling seksuele
diensten aan te bieden, werd van haar verwacht dat zij zich zonder protest aan
medische inspectie onderwierp. Deed zij dat niet dan werd zij voor het gerecht
gedaagd, waar zij vervolgens moest bewijzen een vrouw van goede zeden te zijn –
een vrouw die niet “met heren ging”.214
Vaak volstond het voor de autoriteiten een vermoeden van seksuele
losbandigheid te hebben om een vrouw te registreren als een prostituee; op dit punt
maakte het dus nog weinig uit of zij ook daadwerkelijk tegen betaling seks
aanbood.215 Opnieuw haar naam – en eer – zuiveren, en die van het register
schrappen, was nagenoeg onmogelijk.216 Het waren voornamelijk vrouwen uit de
arbeidersklasse – vaak aan lager wal – die ten prooi vielen aan de willekeur waarmee
bevoegde agenten de beschuldiging van prostitutie maakten. Dit kaderde in het
algemene klimaat van sociale intolerantie en het geïnstitutionaliseerde onrecht
jegens armen, bedelaars en andere individuen die geen rekenschap konden afleggen
voor hun levenswijze.217
Met de CDAct van 1866 werd de politionele macht over vrouwen – dus niet
uitsluitend over geprostitueerde vrouwen – ook officieel uitgebreid. Het was niet
langer nodig van prostitutie te worden beticht om tot de periodieke medische
onderzoeken te worden verplicht: ook vrouwen waarvan men vermoedde dat zij
promiscue waren werden vanaf 1866 het onderwerp van de reglementering.
Agenten in burger surveilleerden voortaan in de louche buurten waar prostituees en
militairen op zoek naar plezier zich ophielden.218
Met de act van 1866 werden ook negen steden toegevoegd aan de
oorspronkelijke drie waar de CDActs golden. Tegen 1869 waren zij operationeel op
18 plaatsen.219 Een aantal dokters en politici pleitten er echter vanaf 1867 met de
Associaton for Promoting the Extension of the Contagious Diseases Act of 1866 to the
Civilian Population voor de jurisdictie in territoriaal opzicht uit te breiden – naar het
noorden òf over de ganse natie. Deze georganiseerde publieke campagne voor de
uitbreiding van de CDActs kende zijn oorsprong in een rapport uit 1867 van de 214 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 74. 215 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 1-2. 216 SUMMERS (A.). Art. cit., p.215. 217 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75. 218 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75.; PETTIT (D.). Art. cit., p. 51. 219 SUMMERS (A.). “The Constitution Violated”, p. 2.; LANSZWEERT (M.-S.). Historiek van de Wet op de
Afschaffing van de Reglementering inzake Prostitutie (1948). Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, p. 24.
67
Harveian Medical Society of London dat op verzoek van een internationaal medisch
congres werd opgesteld.
Ondanks het bescheiden succes van de drukkingsgroep – er werden 32 lokale
afdelingen opgericht, tezamen goed voor zo’n 400 effectieve leden – bleken haar
inspanning tevergeefs.220 De oppositie tegen de maatregelen nam immers toe
tijdens de jaren ’70 van de negentiene eeuw, in 1883 werden de CDActs opgeschort
en in 1886 volgde de afschaffing; een overwinning voor de repealers.221
Maar met de afschaffing in 1886 kwam geen einde aan de controle op
(vermeende) prostituees; zij transformeerde en nam andere vormen aan.222 Hoewel
de acts waren afgeschaft bleven verschillende lokale instanties de maatregelen – of
variaties erop – toepassen.223 Ook lobbyden lokale en militaire autoriteiten na de
afschaffing van de CDActs voor alternatieve wetgeving met het oog op het
verderzetten van de in hechtenis neming van geslachtszieke prostituees. De militaire
overheid bleef bovendien ook na 1883 de kosten voor de opname van prostituees in
hospitalen vergoeden.224
GEORGANISEERD VERZET: THE REPEAL CAMPAIGN
Bij de invoering van de eerste CDAct in 1864 was er van publieke agitatie geen
sprake. Meer nog, het wetsvoorstel werd in alle discretie gestemd in het Britse
parlement en ook de pers maakte slechts in beperkte mate melding van de
gebeurtenis. Ogenschijnlijk omdat het onderwerp niet geschikt werd bevonden voor
publiek debat,225 maar ook de heersende Victoriaanse opvattingen over prostitutie
en goed gedrag en zeden moeten hierin hebben meegespeeld. Zowel buiten als
binnen regeringsmiddens ontlokte de invoering van de eerste CDAct weinig
commotie. Het bezwaar van sociaal hervormster-verpleegkundige Florence
Nightingale was dan ook eerder uitzondering dan regel.226
220 PETTIT (D.). Art. cit., p. 52.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 79-85. 221 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 99. 222 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 99.; HAMILTON (M.). Art. cit., p. 15. 223 COX (P.) Art. cit., p. 95. 224 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 100.; COX (P.) Art. cit., p. 96. 225 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 14. 226 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 1.; VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power, p. 90.
68
Als opponente van het reglementarisme stond zij in 1862 aan de wieg van
een venerische ziekten comité, dat de opdracht had gepaste oplossingen te
bedenken voor de problematiek van de seksuele overdraagbare ziekten in het Britse
leger. Bovendien had zij een vinger in de pap bij het aanduiden van de leden die het
comité zouden uitmaken en stelde zij verschillende vragen op die ter discussie
zouden staan; twee manieren waarop zij de werking van het orgaan sterk
beïnvloedde. Nightingale hoopte dat de problematiek via het comité publiekelijk ter
discussie zou worden gesteld; een discussie waarin meteen ook goede argumenten
tegen het reglementarisme de spotlight zouden stelen. Het hoeft dan ook niet te
verwonderen dat in het rapport dat door het comité werd opgesteld een afwijzing
van regulering volgens het continentale model te lezen stond. Nightingale en de
haren slaagden er echter niet in ook politici van hun standpunten te overtuigen,
waardoor in 1864 toch een eerste CDAct werd ingevoerd.227
Maar de leden van het comité uit 1862 vonden in de jaren die volgden steeds
meer gelijkgezinden. De oppositie werd in 1869 – hoewel dat jaar zelfs een aantal
abolitionistische organisaties het levenslicht zagen – echter nog steeds afgedaan als
een kleine groepering die bestond uit religieuze dwepers en er aan was voor de
moeite.228 Nochtans waren de repealers – een verzamelnaam voor wie ijverde voor
de repeal of afschaffing van de CDAct – een diverse groep die bestond uit dokters,
non-conformisten, evangelisten, politieke radicalen, arbeiders, feministen, en zelfs
officieren en militaire artsen.229 Maar deze vroege oppositie werd aanvankelijk,
inderdaad, niet breed gedragen.230
Pas in de jaren ’80 van de 19de eeuw zouden zij aan au sérieux winnen in de
ogen van het publiek.231 Een wijziging in het sociaal-politieke klimaat moet daar een
belangrijk aandeel in hebben gehad maar ook het belang van de vestiging van een
sterke georganiseerde oppositie met charismatische figuren mag niet miskend
worden. Enkelen van hen waren Josephine Butler, feministe met grote faam, James
Stansfeld, kabinetsmedewerker tijdens de Gladstone regering, en Henry J. Wilson,
227 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 75-76. 228
Idem, p. 90. 229 Idem, pp. 79-85 en pp. 99-104. SHANLEY (M.L.). Feminism, Marriage, and the Law in Victorian
England, 1850-1895. Princeton University Press, 1993, p. 82.; Vaak individuen die zich ook hadden geuit in de anti-slavery en temperance bewegingen. PIVAR (D.J.). “The Military, Prostitution and Colonial Peoples: India and the Philippines, 1885-1917”, in: The Journal of Sex Research, 17, 3 (1981), p. 257. 230 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 75-77. 231 Idem, pp. 90-92.
69
industrieel en volksvertegenwoordiger. Als abolitionisten ageerden zij niet enkel
tegen de overheidsregulering van prostitutie maar ook tegen de dubbele morele
standaard voor man en vrouw die erin vervat was. Het blijvend beschouwen van
prostituees als een marginale klasse van vrouwen verhinderde bovendien het
bekomen van gendergelijkheid in een nabije toekomst.232
THE LADIES NATIONAL ASSOCIATION FOR THE REPEAL OF THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS
Als een reactie op de pogingen van de Associaton for Promoting the Extension of the
Contagious Diseases Act of 1866 to the Civilian Population om de CDActs als een
nationale maatregel in te voeren werd in 1869 de National Association for the Repeal
of the Contagious Diseases Acts (NA) opgericht. Op het Social Science Congress in
Bristol datzelfde jaar werd een vergadering belegd over het pleidooi van
verschillende politici en dokters voor de uitbreiding van de CDActs, waaruit de NA
voortkwam.233 Aanvankelijk slechts een organisatie die pleitte tegen de toepassing
van de CDActs in het noorden van Engeland, maakte zij al snel de afschaffing van de
acts tot haar hoofddoel.234
Maar als een orgaan van mannen – waaronder ondernemers, juristen, clerus
en parlementaire volksvertegenwoordigers –,235 weerde de NA reeds op haar eerste
samenkomst vrouwen uit de kern van haar abolitionistische onderneming – hoewel
lidmaatschap vrouwen wel werd toegestaan.236 Daarom werd nog datzelfde jaar een
vrouwenorganisatie opgericht die inzake populariteit de NA zijn meerdere liet
erkennen. Drijvende kracht achter The Ladies National Association for the Repeal of
the Contagious Diseases Acts (LNA) waren een aantal gegoede, religieuze vrouwen
met een radicaal politiek gedachtengoed die bovendien een sterke voeling hadden
met de vrouwen uit de lagere klasse – de voornaamste slachtoffers van de CDActs.
Door haar krachtige hoofdbestuur slaagde de LNA er in op korte tijd verschillende
lokale afdelingen op te richten waardoor haar ledental gestaag toenam.237
232 PIVAR (D.J.). Art. cit., p. 257. 233 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 90. 234 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., pp. 75-76. 235 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 16. 236 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93.; Later zou ook de National Medical Association for the Repeal of
the Contagious Diseases Acts worden opgericht door de geneeskundige J. Birkbeck Nevins. SUMMERS (A.). Art. cit., p. 10. 237 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91.
70
Het was Elizabeth Wolstenholme, vrouwenrechtenactiviste en stichtend lid
van de LNA die Josephine Butler kort na de oprichting van de vrouwenorganisatie
contacteerde om zich bij de beweging aan te sluiten. Meer van dergelijke verzoeken
volgden daarop waardoor Butler, volgens Van Drenth en De Haan, zich steeds meer
verleid voelde tot een engagement binnen de abolitionistische organisatie.238
Gedreven door een sterk gevoel van verontwaardiging over de dubbele seksuele
moraal voor man en vrouw, vervat in de CDActs, stemde Butler in. Als feministische
activiste voor het hoger onderwijs voor vrouwen werd zij gevraagd een campagne te
verzorgen tegen de CDActs, waarna zij al snel op het voorplan trad als de
charismatische en morele leider van de LNA.239
Butler, een telg van de gegoede middenklasse, had zich binnen haar sociale
projecten steeds erg begaan getoond met het lot van de arbeiders(vrouwen) die een
harder bestaan leidden dan het hare.240 Een eigenschap die zij naar verluidt deelde
met haar vader John Grey en diens zus Margaretta, die er een kritische houding op
na hielden jegens de maatschappelijke elite en zich onder meer inzetten voor de
afschaffing van de slavernij. Hun ideeën over sociale hervorming en de gelijkheid van
man en vrouw moeten Butler’s latere engagement in de strijd voor de afschaffing
van de CDActs hebben beïnvloed.241 Haar filantropische activiteiten kenden hun
oorsprong dan ook in haar jeugd, lang voor zij zich in 1866 voor het eerst ontfermde
over de Liverpoolse prostituees in het Brownlow Hill Workhouse.242
Met Butler aan het roer organiseerde de LNA haar eerste grote publieke
actie: de publicatie van The Ladies’ Appeal and Protest in The Daily News. In dit
manifest kondigde de LNA haar strijd tegen de CDActs aan. Bij de publicatie op 31
december 1869 betuigden 124 dames hun steun aan de abolitionistische organisatie
en haar doelstellingen door het plaatsen van hun handtekening. Opvallend was de
steun van een aantal prominente dames – abolitionisten van het eerste uur die
238 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 90. 239 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93. 240 CARPENTER (M.W.). Health, Medicine, and Society in Victorian England. Westport, Greenwood Publishing Group, 2010, p. 86. 241 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 83-86. 242 JONES (C.). “Women’s History Walk around Liverpool”, in: Herstory Magazine, 1, 2 (2009), p. 26.; FREDERICKSON (K.W.). Josephine E. Butler and Christianity in the British Victorian Feminist Movement. Utah, 2008, p. 367.; Zij zette zich onder meer in voor het vrouwenonderwijs – er van overtuigd dat degelijk onderwijs een springplank was naar een meer egalitaire samenleving. Consulteer voor verdere informatie: VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 88-89.; HAMILTON (M.). Art. cit., p. 16.; KAMM (J.). Hope Deferred: Girls’ Education in English History. Taylor & Francis e-Library, 2010, p. 177.
71
reeds via andere wegen hun onvrede met de wetten van 1864, 1866 en 1869 hadden
laten blijken – die naam hadden gemaakt door hun filantropische acties, literaire
carrière en/of maatschappelijk engagement: Florence Nightingale, Harriet
Martineau, Mary Carpenter en Elizabeth Wolstenholme.243
Daags na de publicatie werd ook in verschillende andere periodieken gewag
gemaakt van het abolitionistische initiatief van deze dames. Hetgeen er toe leidde
dat op erg korte tijd meer dan 2000 dames – velen van hen quakers – hun naam, in
alle openbaarheid, aan de organisatie en haar manifest verbonden. 244 Een
revolutionaire actie volgens Frederickson, die stelt dat Britse vrouwen zich tot op dat
moment nooit eerder op dergelijke wijze politiek hadden uitgesproken over een
kwestie zo delicaat als de regulering van het vrouwelijke lichaam. Het manifest was
opgebouwd rond acht punten.
Punten één tot drie handelden over het bezwaar tegen de acts op grond van
slecht geschreven wetgeving die (alle) vrouwen juridische bescherming ontnam
waardoor hun reputatie, vrijheid en lichaam ten prooi vielen aan de willekeur met
welke politieagenten de wetten toepasten. Punt vier stelde dat het onrechtvaardig
was één sekse – nota bene het slachtoffer van de ondeugd – te straffen voor het
plegen van ondeugd terwijl de andere sekse, die zowel de eigenlijke bron van de
ondeugd is als het toonbeeld van haar gevolgen, onbestraft blijft. Opmerkelijk is wel
dat ook hieruit een dubbele seksuele moraal spreekt die een actieve rol toedicht aan
de wellustige man die vatbaarder zou zijn voor ondeugd dan de vrouw, die wordt
voorgesteld als een van nature kuis wezen. Het is nochtans dergelijke dubbele
seksuele moraal waartegen de abolitionisten juist ageerden in hun strijd tegen het
reglementarisme.
Daarenboven, zo stond in het vijfde punt te lezen, werd aan “hun zonen” met
deze wetgeving de boodschap meegegeven dat het acceptabel was “het pad van het
kwade” te betreden. Ook zouden de acts een wrede daad inhouden ten opzichte van
de weerloze vrouwen die er aan blootgesteld werden. Ten slotte besloten de punten
zeven en acht dat de maatregelen geen oplossing zouden bieden voor het grote
aantal geslachtszieken, de problematiek van de prostitutie en de verloederde zeden
omdat het morele kwaad dat er aan ten gronde lag niet werd bestreden.245
243 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., p. 523.; VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91. 244 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91 245 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., p. 524.
72
Enigszins overrompeld door de plotse oppositie tegen de CDActs en de steeds
toenemende steun voor de abolitionistische organisaties richtte de Britse overheid
een koninklijke commissie op die de effecten van de wetgeving moest bestuderen.
Hieruit kwam een weinig bevredigend rapport voort, de Bruce Bill, waarin enkele
aanpassingen werden voorgesteld maar geenszins een afschaffing van de acts werd
geopperd. De LNA streed verder met de afschaffing van de wetgeving als doel;
kritiek, scepticisme en ook agressie aan het adres van de voornaamste
pleitbezorgers waren een jammerlijk bijproduct van die strijd.246
De abolitionistische campagne kreeg tijdens de jaren ’70 en ’80 vorm op
dezelfde manier als zij in 1869 was gestart: abolitionisten publiceerden er op los
alsof het een lieve lust was en onderrichtten eenieder die het horen wilde over de
kwalijke gevolgen die de CDActs volgens hen hadden. Op die manier wilden de
abolitionistische krijgsmacht de publieke opinie beïnvloeden, waarna het politieke
bedrijf uiteindelijk tegemoet zou moeten komen aan de publieke onvrede met de
wetgeving. Zich goed bewust van het functioneren van het politieke bedrijf, hielden
de dames van de LNA zich ook bezig met electorale campagnes. Tenminste, wanneer
uitgesproken reglementaristen die grote populariteit genoten – voorstanderds van
de CDActs – zich aan de kiesstrijd waagden. De meest charismatische en invloedrijke
repealers werden er in dergelijke gevallen op uit gestuurd om het stemgedrag te
beïnvloeden in het nadeel van de reglementarist-politicus in kwestie.247
ABOLITIONISTISCHE MOTIEVEN
Het discours van de abolitionistische dames was doordrenkt van religieuze retoriek.
Uit de Ladies’ Appeal and Protest waarmee de LNA in 1869 haar abolitionistische
onderneming aanving sprak volgens Frederickson een feministische bezorgdheid die
sterk beïnvloed was door een geheel van Christelijke overtuigingen. 248 De
abolitionistische beweging bestond echter niet uitsluitend uit feministen, vrouwen
of gelovigen; zij was juist bijzonder divers in haar samenstelling en evenzo in de
abolitionistische argumenten die zij verspreidde. Volgens Summers’ analyse voerden
de abolitionisten oppositie tegen de getroffen maatregelen aan de hand van 246 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91 247 Zie bijvoorbeeld het werk van Frederickson over The Storks Campaign en The Pontefract Election
(1872). FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., pp. 529-530 en pp. 535-536. 248 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., pp. 523-524.; HAMILTON (M.). Art. cit., pp. 21-22.
73
algemene morele, constitutionele en natuurrechtelijke principes die zij geschonden
zagen door de acts.249
Margaret Hamilton beschouwt het ongrondwettelijke karakter van de acts als
één van de sterkste argumenten tegen de CDActs. Het feit dat Britse vrouwen
zonder een proces en op grond van aantijgingen, die volgens de acts geen harde
bewijzen behoefden, veroordeeld werden tot medische inspectie, langdurige
opname in hospitalen en/of een slechte reputatie, beschouwde Josephine Butler als
een schending van de artikels 39 en 40 van de Magna Carta. Die stelden dat de
vrijheid een burger niet kan worden ontnomen zonder een proces. Hierin werd
Butler bijgestaan door vele voorname figuren binnen de NA en LNA: men vond het
onaanvaardbaar dat de persoonlijke vrijheid en veiligheid van een vrouw kon
worden geschonden – of ontnomen – op basis van geruchten en vooroordelen.250
Hoewel seksuele ondeugd volgens de Victoriaanse mindset onacceptabel
was, deed wie deel uitmaakte van het prostitutienet immers geen afstand van haar
rechten als burger, zoals in de Engelse grondwet beschreven. In het verlengde
daarvan past een tweede belangrijke argument dat de CDActs een discriminatoir
karakter ten laste legde omdat het de natuurlijke gelijkheid van man en vrouw
ondermijnde. Het waren immers enkel vrouwen die door de getroffen maatregelen
het onderwerp werden van politionele en medische controle terwijl het mannelijke
cliënteel van de seksindustrie vrijgesteld bleef van registratie, medische controle of
behandeling.251
De CDActs werden bovendien als immoreel beschouwd. Met de maatregelen
was immers het idee ontstaan dat de prostitutie gelegaliseerd was, en dus als
natuurlijk en aanvaardbaar beschouwd moest worden. Daarmee werd volgens Butler
en de haren de morele standaard verlaagd, hetgeen de deur open zou zetten voor
meer en groter ondeugd. Daarenboven reduceerden de acts met hun gedoogbeleid
jegens prostitutie de betrokken vrouwen tot roerend goed dat zonder enig respect
ter beschikking werd gesteld van de man.252
249 SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2. 250 HAMILTON (M.). Art. cit., pp. 16-17. 251 SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2. 252 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 18.; SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2.
74
3.2 INTERNATIONAL ABOLITIONIST FEDERATION
Na 1874 breidde Butler haar nationale strijd uit naar het internationale domein. De
actie tegen de CDActs leek op dat moment enigszins uitzichtloos en het was Butler
ter oren gekomen dat vooraanstaande geneesheren op het Europese continent het
plan hadden opgevat de Britse autoriteiten te overtuigen een reglementarisch
systeem naar Europees model in te voeren in het volledige Britse imperium. Toen zij
in de jaren ’70 door Europa reisde, was dat dan ook met de bedoeling de Europese
publieke opinie te beïnvloeden in het nadeel van het reglementarisme.253
Haar eerste poging om bondgenoten te maken op het Europese vasteland
was in eerste instantie een persoonlijke expeditie waarbij zij bestaande contacten
aansprak en nieuwe legde in Frankrijk en Zwitserland.254 Haar eigen kennissenkring
op het vasteland bestond hoofdzakelijk uit individuen uit de Protestantse
gemeenschap en liberalen – een familiaal erfstuk -, maar via de connecties van haar
vader en tante – die een Zwitsers-Italiaanse man huwde – kon zij toch een
aanzienlijk en gevarieerd publiek contacteren.255
Deze onderneming kan beschouwd worden als Butler’s eerste kennismaking
met het Europese actieterrein en de individuen die zouden kunnen bijdragen aan
een transnationaal abolitionistisch initiatief. De verkenning bleek niet zonder succes,
want deze eerste internationale contacten resulteerden in de oprichting van de
British, Continental and General Federation for the Abolition of State Regulated Vice
of de International Movement for the Suppression of State Regulated Vice in 1875.256
Met de hulp van Stansfeld en Wilson – twee invloedrijke Britse abolitionisten –
lanceerde Butler hiermee haar abolitionistische missie in het centrum van het
reglementarisme, het Europese vasteland.257
Het doelpubliek beperkte zich ondertussen niet meer tot een beperkte
selectie mogelijke pleitbezorgers; de acties van de internationale organisatie richtte
zich op het grote publiek. Daartoe richtte zij haar pijlen op de gecontesteerde
253 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 254 VAN DE VOORDE (V). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, p. 16. 255 SUMMERS (A.). Art. cit., pp. 216-217. 256 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 257 PIVAR (D.J.). Art. cit., p. 258.; Hoewel dat het zwaartepunt van dit onderzoek niet zal uitmaken, is het van belang op te merken dat ook abolitionistische campagnes werden opgezet in de Britse kolonies. Vaak gesteund door bondgenoten van Butler. Zie daarvoor het werk van Pivar en LEVINE (P.). Prostitution, Race and Politics: Policing Venereal Disease in the British Empire. New York, Routledge, 2003, 215 p.
75
praktijk van de internationale handel in blanke slavinnen en de geruchten van
corruptie binnen de Parijse en Brusselse zedenpolitie, hetgeen reeds kwaad bloed
zette bij de Europese grootstadbewoners.258
Bondgenoten in de abolitionistische strijd werden in Europa gerekruteerd uit
verschillende hoeken; de British, Continental and General Federation for the
Abolition of State Regulated Vice kon op steun rekenen van feministen, militanten
uit de arbeidersbeweging, leden van de bourgeoisie, clerici, protestanten en
katholieken. 259 Butler overtuigde enkele belangrijke figuren van het Europese
abolitionisme er echter pas in het laatste decennium van de 19de eeuw – aan het
einde van haar leven – van zich voor de organisatie te engageren.260
Belangrijk in de mobilisatie van actieve leden voor de internationale
organisatie waren de congressen die zij op tweejaarlijkse basis organiseerden –
waarbij steeds een andere Europese stad de gastheer mocht zijn. Het eerste congres
vond plaats in 1877 te Geneve, waar de organisatie ook zijn hoofdzetel zou
vestigen.261 Na een opeenvolging van benamingen zou zij bovendien in 1898 worden
gedoopt tot de International Abolitionist Federation of Fédération Abolitionniste
Internationale, de naam die zij tot heden draagt.262
Vanaf 1877 werden nationale afdelingen opgericht van de IAF in
verschillende Europese landen waaronder Groot-Brittannië, Italië, België, Duitsland,
Nederland en Denemarken. Deze nationale vertakkingen kenden een wisselend
succes op het nationale niveau en werden gesteund door individuen met een
gevarieerde achtergrond en ideologie. Zij hielden er elk eigen werkingsmiddelen en
organisatorische eigenschappen op na – de één met maandblad en (publieke)
samenkomsten op geregelde tijdstippen, de ander zonder – en werden door hun
voorzit(s)ter vertegenwoordigd in de algemene vergadering van de IAF.263
258 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 259 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 260 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 151. 261 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 217. 262 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 150. 263 MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution”, p. 197.; SUMMERS (A.). Art. cit., p. 150.
76
3.3 SOCIAL PURITY EN DE NATIONAL VIGILANCE ASSOCIATION
Met de schorsing van de CDActs in 1883 en de afschaffing die volgde in 1886 was de
abolitionistische strijd zoals die aan het eind van de jaren ’60 van de negentiende
eeuw ontstaan was in Groot-Brittannië in feite gestreden. De abolitionisten die zich
geëngageerd hadden realiseerden zich echter dat er ook na 1886 ruimte voor
verbetering en verandering bleef bestaan wat de sociale en juridische positie van de
vrouw betrof, evenals de rol en plaats van de prostitutie in de samenleving. Velen
van hen wijdden zich daarom aan andere campagnes voor sociale en juridische
hervormingen zoals de puriteinse social purity-campagne die een einde wilde maken
aan de blanke slavinnenhandel, de kinderprostitutie en soortgelijke
maatschappelijke ontucht in zijn totaliteit.
De Association for Moral and Social Hygiene (AMSH) was tijdens het
interbellum zowat de enige abolitionistische organisatie – volgens Laite alleszins de
enige noemenswaardige abolitionistische organisatie – op Britse bodem. Het betrof
de Engelse tak van de internationale abolitionistische (koepel)organisatie – de
International Abolitionist Federation (IAF).264 De AMSH ontstond in 1915 door de
samensmelting van de LNA met het British Committee of the International
Abolitionist Federation, dat reeds in 1875 werd opgericht, en zou onder die naam
werkzaam blijven tot 1953, waarna de Britse afdeling van de IAF de Josephine Butler
Society werd geheten.265
In haar poging de seksuele exploitatie en onheuse behandeling van
vrouwen/prostituees van overheidswege tegen te gaan werd de IAF gesteund door
andere (international) organisaties die zich engageerden voor het welzijn van
migrerende vrouwen. Een handvol van dergelijke hulporganisaties boden assistentie
en sensibilisering aan migrerende vrouwen en meisjes, waarbij zij hen onder andere
behoedden voor het internationale prostitutienetwerk; The International Union of
Friends of Young Women, the Traveler’s Aid Society, the Catholic Association for the
Protection of Girls, Jewish Association for the Protection of Girls and Women.266
Na het ontstaan van de IAF in 1875 vormden religieuze social purity-
hervormers in Groot-Brittannië een eigen organisatie: de National Vigilance
264 LAITE (J.A.). “The Association for Moral and Social Hygiene: Abolitionism and Prostitution Law in Britain, 1915-1959”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), p. 208. 265 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion, p. 3. 266 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking, p. 45.
77
Association (NVA). Deze organisatie zou uiteindelijk aan bekendheid winnen als de
International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic, later hernoemd
tot de International Bureau for the Suppression of Traffic in Women and Children.267
Opgericht in 1886 stelde de NVA zich ten doel na te gaan of de Criminal Law
Amendment van 1885 – waarmee Butler’s repeal-campagne tegen de Britse CDActs
succesvol tot zijn einde kwam –268 gehandhaafd werd. Met deze wet werd namelijk
een verstrenging van de prostitutiewetgeving ingevoerd: de minimumleeftijd voor
seksuele betrekkingen werd vastgelegd op 16 jaar, de ontvoering van minderjarige
meisjes (-18) voor seksuele doeleinden werd strafbaar verklaard net als het
aanzetten van vrouwen tot prostitutie door middel van drugs, intimidatie of valse
voorwendselen en het werd magistraten toegestaan huiszoekingsbevelen uit te
vaardigen om vermiste vrouwen op te sporen.269
Aanvankelijk hield de organisatie zich bezig met een heel aantal
onderwerpen gerelateerd aan de bescherming van vrouwen en meisjes. Zo hielp zij
vrouwen aan werkgelegenheid die hun goede moraal en reine zeden niet
compromitteerde, probeerden zij “incorrigible girls” terug op het rechte pad te
brengen, ondersteunden zij zwangere meisjes en vrouwen, zochten zij naar opvang
voor verwaarloosde of verlaten meisjes, waarschuwden zij voor verleiding en de
gevolgen die dat met zich mee kon brengen en hielpen zij vrouwen die de prostitutie
wilden verlaten. Op die manier voorzag de NVA in kinderzorg en sociale diensten,
waarmee zij hoopte de morele standaard te versterken en onbetaamlijke seksuele
praktijken te voorkomen en te bestrijden.270
Maar zij vestigde ook al snel haar pijlen op obscene literatuur en
(naakt)prenten, music halls en theaters – die zij respectievelijk beschouwden als
uitingen en oorden van moreel verderf. Voor de moralisten van de NVA waren
“pornografische literatuur en etablissementen” de verachtelijke uitdrukking van
dezelfde ongedifferentieerde mannelijke lust die uiteindelijk ook leidde tot 267 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56.; WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, pp. 128-129.; Vanaf 1921 zou de Volkenbond zich gaan ontfermen over de white slavery-problematiek. Deze zou niet langer naar het issue verwijzen met white slavery of white slave trade maar wél met de handel in vrouwen en kinderen, om te benadrukken dat zij zich bekommerden om elk slachtoffer van de vrouwenhandel, ongeacht ras of etniciteit. Zie: GORMAN (D.). “Empire, Internationalism and the Campaign Against the Traffic in Women and Children in the 1920’s”, in: Twentieth Century British
History, 19, 2 (2008), pp. 186-216. 268 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 269 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56. 270 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56.; SUMMERS (A.). Female Lives, Moral States: Women, Religion
and Public Life in Britain, 1800-1930. Newbury, Threshold Press, 2000, pp. 127-129.
78
prostitutie en homoseksualiteit.271 Hoewel prostitutie en de slavinnenhandel in feite
de centrale thematiek was van hun onderneming, voerdde de NVA dus in de praktijk
een meer algemene strijd tegen de openbare ontucht en onzedelijkheid. Zo gingen
zij onder meer de strijd aan tegen met erotische illustraties versierde
luciferdoosjes.272 De NVA had door de concrete campagnes die zij voerde reeds sinds
zijn prille bestaan een nauwe relatie ontwikkeld met de staat,273 hoewel politie en
magistratuur de organisatie niet onvoorwaardelijk genegen waren.274
Tegen 1889 leek ook William Alexander Coote, de secretaris maar ook het
charmante aangezicht van de beweging, enigszins teleurgesteld met de acties en
werking van de NVA. In het bijzonder wat diens impact op de problematiek van de
white slave traffic betrof.275 Het was onder zijn impuls dat de National Vigilance
Association vanaf het fin de siècle grotere interesse aan de dag zou leggen voor de
problematiek van de vrouwenhandel voor prostitutiedoeleinden – bekend als white
slavery, traite des blanches of de handel in blanke slavinnen.276 Coote ving namelijk
tijdens het laatste decennium van de 19de eeuw een reis aan langs de Europese
hoofdsteden, waar hij beleidsmakers en andere geïnteresseerden ontmoette en hen
onderwees over de wanpraktijk van de vrouwenhandel en haar schadelijke gevolgen.
Hij hoopte zo het internationale intergouvernementele debat aan te zwengelen en
een internationaal netwerk van organisaties op te zetten.
Beide doelstellingen moesten bovendien ondersteund worden door de
organisatie van internationale congressen en conferenties waarop de noodzaak van
een doeltreffend internationaal beleid werd geformuleerd en vertegenwoordigers
van de nationale afdelingen met elkaar in debat konden gaan. 277 Dergelijke
samenkomsten vonden plaats in 1899 te Londen, in 1904 en 1906 te Parijs, in 1910
in Madrid, in 1913 in Londen en in 1921 in Genève.278 Coote hanteerde dus een
soortgelijke aanpak als Butler nauwelijks twee decennia eerder had gebruikt om haar
abolitionistische campagne een meer internationaal karakter te geven.
271 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., p. 129.; LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society, p. 251. 272 SUMMERS (A.). op. cit., pp. 127-129. 273 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56 en p. 58. 274 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 275 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 276 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57. 277 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., pp. 57-58.; DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., pp. 323-324. 278 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 59.
79
De social purity-beweging van Coote die onder meer de handel in blanke
slavinnen aanvocht verschilde echter in vele opzichten van het feministisch
geïnspireerde Britse abolitionisme dat onder Butler’s impuls uit de voegen van de
Engelse landsgrenzen barstte. Ondanks de verschillen tussen de feministen-
abolitionisten en de social purity propagandisten-moralisten, waren beide kampen
een kwarteeuw lang bondgenoten in een gezamenlijke onderneming.279 Hoewel een
deel van hen in de NVA werd opgenomen zouden de voorname abolitionistische
pleitbezorg(st)ers nooit hun stempel kunnen drukken op het programma van de
NVA.280
Waar de abolitionistische campagne zich bezig hield met de reglementering
van de prostitutie en de dubbele seksuele moraal die daarmee werd gepropageerd,
focuste het International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic – in
het leven geroepen met het congress van 1899 –281 zich op openbare ontucht en
zedeloosheid in hun totaliteit en in het bijzonder met betrekken tot de handel in
blanke slavinnen voor prostitutiedoeleinden.282 De social purity-hervormers hielden
er een discours op na waarin een sterk pleidooi weerklonk voor de bestraffing van
seksuele en zedelijke non-conformisten. Dit vertaalde zich ook naar de praktijk van
hun acties. Terwijl de abolitionisten pleitten voor een meer correcte behandeling en
betere toekomst voor prostituees – in de veronderstelling dat deze vrouwen het
slachtoffer waren van de dominante dubbele seksuele moraal –, namen de social
purity-hervormers een meer repressieve houding aan ten opzichte van de
prostituees die zij, net als hun pooiers en handelaars, beschouwden als onzedelijke
individuen die een gevaar uitmaakten voor het zedenpeil van de samenleving.283 Dit
kaderde binnen de meer algemene strijd tegen de openbare ontucht en de
zedeloosheid die de social purity-propagandisten voerden.
Zij beschouwden de white slave traffic- en prostitutieproblematiek als een
teken aan de wand voor de tanende seksuele moraal en de toenemende openbare
zedeloosheid in de samenleving. De bron van deze zedelijke teloorgang zagen zij in
de even zedeloze lagere sociale klassen die volgens hen een gevaar vormden voor
zowel de sociale als de politieke orde van de maatschappij. De respectabele,
279 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., p. 127. 280 Idem, p. 130. 281 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 324. 282 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57. 283 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., pp. 130-131.; HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard”, p. 50.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 251.
80
puriteinse dames en heren van de social purity-beweging, die in grote mate werd
aangestuurd door lieden van de middenklasse en hogere sociale klassen, reageerden
daarop met het radicale streven de arbeiderscultuur te hervormen. Daarbij een eind
makend aan de als zedeloos beschouwde sociale en seksuele gewoonten van de
lagere sociale klassen.284 Voor de verspreiding van het zedelijkheidsideaal van de
hogere sociale klassen in de arbeidersklasse werden daarenboven actief lieden uit
die laatste categorie geronseld. Zij zouden zich aansluiten bij de social purity-
beweging en actief meewerken aan de vooropgestelde hervorming van de
arbeidersklasse.285
Terwijl de abolitionisten pleitten voor de afschaffing van de
prostitutiereglementering, eisten de social purity-beweging juist een strengere
wetgeving die zedeloze wantoestanden moest tegengaan en een einde moest maken
aan de openbare ontucht.286 Hoewel zij nog steeds het discours van liberale
hervormingen hanteerden en de nadruk legden op vrijwilligersinitiatieven en
filantropische acties, verkozen zij in de praktijk het wetgevende instrumentarium van
de staat om de maatschappelijke veranderingen die zij beoogden te verwezenlijken.
Het was ook onder aandringen van social purity-strijders dat de wetten die werden
ingevoerd om een einde te maken aan de blanke slavinnenhandel door de
politionele macht werden toegepast op ordinaire bordeelhouders en prostituees, in
plaats van blanke slavinnenhandelaars en kinderverleiders. 287 Aldus werd de
hervormingsbeweging getekend door een moreel repressieve houding.
3.4 BELGISCH ABOLITIONISME VÒÒR BELPAIRE
REGLEMENTERING
In België, zoals in het leeuwendeel van de Europese naties, was prostitutie tijdens de
19de eeuw het object van regulering op het federaal en gemeentelijk niveau, waarbij
bordelen waren geregulariseerd en prostituees naar het Franse model werden
opgenomen in politieregisters en onderworpen aan periodieke medische 284 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 251. 285 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 253. 286 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 66. 287 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 251-252.
81
controles.288 Het Franse reglemetaristische systeem was gebaseerd op het werk van
de Franse hygiënist en sociaal antropoloog Alexandre-Jean-Baptiste Parent-
Duchâtelet. In 1836 publiceerde hij met De la prostitution dans la ville de Paris:
considérée sous le rapport de l'hygiène publique, de la morale et de l'administration
een tweedelig werk waarin hij nauwgezet zijn onderzoek uiteenzet naar zo’n
twaalfduizend Parijse prostituees voor de periode 1815-1831.289
Aan bod kwamen onderwerpen als de sociale achtergrond van de vrouwen in
kwestie, hun huwelijksstatus, emotionele huishouding, hun geletterdheid en het
aantal zwangerschappen en geboorten die zij meemaakten. Uit deze massa aan
gegevens trok Parent-Duchâtelet de conclusie dat de overheidsregulering van
prostitutie een voordelige maatregel zou zijn om de verspreiding van venerische
ziekten tegen te gaan en de huwelijkseenheid te beschermen tegen de schadelijke
effecten van seksuele losbandigheid in het straatbeeld.
Op deze manier bevestigde Parent-Duchâtelet een aantal bestaande
vooroordelen over prostituees, namelijk dat zij een klasse van sociale paria’s waren,
marginalen die hun leven niet wilden of niet konden inrichten volgens de heersende
normen en waarden omdat hen werkethos ontbrak of omdat zij niet ten volle
ontwikkeld, en dus eerder primitief, waren. Terzelfdertijd echter ontkrachtte hij ook
een reeks heersende opvattingen over prostitutie en de vrouwen die er de kost mee
verdienden. Zo stelde hij dat armoede de voornaamste reden was waarom vrouwen
hun heil in de seksindustrie zochten en dat velen er onder dwang en door het
toedoen van mannen in terechtkwamen.290
Uit zijn werk sprak echter de opvatting dat prostitutie in elke samenleving
een noodzakelijk kwaad was; er werd immers verondersteld dat mannen van nature
wellustig waren en een sterke seksuele drang ervoeren die bevredigd moest worden
door publieke vrouwen, wiens lichamen als publiek eigendom beschouwd werden –
in tegenstelling tot de respectabele, seksueel passieve vrouwen die als geschikte
huwelijkskandidaten en moeders beschouwd werden.291
Door de toevoeging van artikel 96 van de gemeentewet werd op 30 maart
1836 in België de reglementering van prostitutie een gemeenteprerogatief. Met dit
288 CARLIER (J.). Op. cit., p. 399. 289 SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women, p. 9. 290 ROUNDING (V.) “Parent-Duchâtelet, Alexandre-Jean-Baptiste”, in: DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 343.; RINGDAL (N.J.). Love
For Sale: a World History of Prostitution. New York, Grove Press, 2004, p. 261. 291 CARLIER (J.). Op. cit., p. 399.
82
artikel werd het toezicht op, de opvolging en jurisdictie van openbare ondeugd
toevertrouwd aan het college van Burgemeester en Schepenen;292 “au Collège des
Bourgemestre et Echevins appartient la surveillance des personnes et des lieux
notoirement livrés à la débauche. Il prend à cet effet les mesures propres à assurer la
santé, la moralité et la tranquillité publique”.293 Als het uitvoerende orgaan werd
daarmee de gemeentepolitie bevoegd over de controle van als prostituee erkende
vrouwen en plaatsen waar bordelen en/of tippelaarsters zich vestigden. Het waren
de Brusselse autoriteiten die in België op 18 april 1844 ook officieel de eerste
gemeentelijke reglementering van de prostitutie invoerden, gebaseerd op de
adviezen van de Openbare Hygiëneraad die in 1838 werd opgericht.294
Daarmee werd naar het Franse voorbeeld naast de politionele ook de
medische inspectie van prostituees ingevoerd –295 voor die datum waren reeds
verschillende deelaspecten, zoals de bordeelvergunning en de registratie van
prostituees, gebruikelijk.296 Dit eerste reglement zou in voegen blijven tot het
Brusselse stadsbestuur het in 1877 over een andere boeg gooide met een nieuwe
reglementarische strategie.
Uit de drie decennia die daar aan vooraf gingen was gebleken dat het
politiecorps lang niet het hele prostitutienetwerk in de hoofdstad onder controle
kreeg en het oorspronkelijke reglement op een mislukking dreigde uit te lopen.297 De
clandestiene prostitutie floreerde en hoofdcommissaris Lenaers stelde de invoering
van een aangepast reglement voor om daar wat aan te veranderen. De sleutel tot de
repressie van de clandestiene prostitutie werd gevonden in het verhogen van de
politionele controle op de prostitutie en de inrichting van een gespecialiseerde
zedenpolitie (Police des Moeurs) – deze bestond uit een adjunct-inspecteur
292 DE SCHAEPDRIJVER (S.). “Reglementering van Prostitutie, 1844-1877: Opkomst en Ondergang van een Experiment”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Gesciedenis, 16, 3-4 (1985), p. 475.; MACHIELS (C.). Op. cit., p. 196. 293 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). “Une Guerre de Chiffres. L’Usage des Statistiques par les Discours Abolitionniste et Réglementariste sur la Prostitution à Bruxelles (1844-1948)”, in : Histoire et
Mesure, 22, 2 (2007), p. 103. 294 DE SCHAEPDRIJVER (S.). Art. cit., p. 478. 295 MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique: Prostitution et Mouvement Abolitionniste
en Belgique (1880-1914). La Société de Moralité Publique. Louvain-la-Neuve, 2004, p. 4.; LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 8 en pp. 26-27. 296 DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het
Vreemdelingenbeleid, p. 41. 297 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 104.
83
politiecommissaris, een speciaal agent en vijf agenten-inspecteurs. 298 Ook
clandestiene bordelen of prostitutiehuizen werden in het verlengde van deze
campagne massaal gesloten.299
De Dienst Zeden, zoals het bevoegde politieorgaan heette, hield er twee
taken op na. Ten eerste het voeren van een administratief onderzoek naar de aard
van de activiteiten binnen bordelen om te controleren of deze aan de
reglementering beantwoordden, hetgeen surveillance noodzaakte om vaststellingen
te kunnen doen. Indien daarbij een inbreuk op het reglement werd vastgesteld, werd
de bordeelhouder – en niet de betrokken prostituee of klant – voor het gerecht
gedaagd – de politierechtbank – waarna een boete van 5 tot 25 Belgische frank of
een gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen kon worden opgelegd.
Harder werd opgetreden indien er werd vastgesteld dat minderjarigen
geprostitueerd werden; de bordeelhouder verscheen in dat geval voor de
correctionele rechtbank. De straf die volgde, varieerde vervolgens van een celstraf
van 2 tot 5 jaar, afhankelijk van het aantal minderjarige prostituees dat was
vastgesteld. De tweede bevoegdheid van de dienst Zeden betrof de registratie van
prostituees in een politieregister.300 Hierdoor werd grote macht toegekend aan de
bevoegde zedenagenten die er eigenhandig over beslisten of en welke vrouw als
prostituee werd geregistreerd. Een label dat, indien verkregen, maar moeilijk weer
werd afgeschud en de reputatie – en in het verlengde daarvan het
toekomstvooruitzicht (inzake huwelijkskansen, bijvoorbeeld) – van de vrouw niet ten
goede kwam.
De van prostitutie beschuldigde vrouwen werden dus, zonder de
elementairste grondwettelijke bescherming, compleet afhankelijk van de willekeur
van de ambtenaren van de dienst Zeden. Gelijkend op de medische controle die ook
in bepaalde Britse steden werd ingevoerd met de CDActs, werden de geregistreerde
prostituees op Belgische bodem verplicht tot een tweewekelijks medisch onderzoek.
Werden daarbij (geslacht)ziekten vastgesteld, dan werden de bewuste vrouwen
opgenomen in de service des vénériennes de la police tot de behandelende dokters
hen gezond – en dus ook geschikt voor dienst – verklaarden.301
298 Ibidem. 299 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 26.; MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique, pp. 16-20. 300 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.). Du Sordide au Mythe, p. 41.; MACHIELS (C.). Op. cit., pp. 16-20.; DOOMS (E.). Op. cit., p. 42. 301 CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881)”, p. 3.
84
Ook in andere Belgische (groot)steden zoals Luik, Gent en Charleroi werden
dergelijke reglementen uitgewerkt – vaak volgens het Brusselse voorbeeld. Het
waren dan ook deze dichtbevolkte gebieden waar de prostitutie zich
concentreerde.302 Het reglementarisme van Brussel spande echter de kroon met zijn
harde politionele optreden waardoor menig historicus spreekt over een
hyperreglementarisme. 303 Ondanks de gegronde aanklachten van uitgesproken
abolitionisten en misnoegde burgers die zouden volgen naar aanleiding van een
reeks prostitutieschandalen vanaf de jaren ’80 van de 19de eeuw bleef het
reglementarische systeem grotendeels ongewijzigd tot het in 1948 werd
afgeschaft.304
SOCIÉTÉ DE MORALITÉ PUBLIQUE
Hoewel het reglementarische model aanvankelijk door het merendeel van de
Belgische stedelingen gesmaakt werd,305 kwam naar aanleiding van het Brusselse
prostitutieschandaal van 1880-1881 een stevige abolitionistische oppositie tot stand.
Toen bekend werd dat enkele tientallen – vooral Engelse – minderjarige meisjes als
prostituee te werk werden gesteld in de Belgische hoofdstad werd Brussel het decor
van een internationaal schandaal. Naast het bestaande gemeentelijke
politiereglement waarin de reglementering van de prostitutie stond opgetekend,
waren ook een aantal informele afspraken tussen bordeelhouders en politieagenten
in gebruik. Zo mochten minderjarigen zonder seksuele ervaring niet door een
bordeelhouder tewerkgesteld worden.
Precies die ongeschreven regel werd in het Brussel van 1980 niet nageleefd,
hetgeen op zijn beurt de aanleiding was voor grote publieke agitatie. Een handvol
van de minderjarige meisjes die in Brussel werden tewerkgesteld, bleken namelijk
nog een deugdzaam leven te hebben geleid tot zij in de bordelen terechtkwamen.
Daarenboven bleken een aantal meisjes onder valse voorwendsels naar België te zijn
gebracht; hen werd vòòr hun vertrek uit Groot-Brittannië, Duitsland, Nederland of
Frankrijk een job als huishoudster of kindermeid beloofd door de mensenhandelaars
die hen uiteindelijk als handelswaar aan bordeelhouders leverden. Hoewel het 302 DOOMS (E.). Op. cit., p. 41. 303 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 3. 304 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 9. 305 DE SCHAEPDRIJVER (S.). Art. cit., pp. 478-479.
85
toedoen van de handel in blanke slavinnen – of: la traite des blanches / white slavery
– maakte dat het Brusselse prostitutieschandaal door de internationale media werd
opgepikt, was het klaarblijkelijke falen van het reglementarische systeem de
eigenlijke aanleiding van de publieke consternatie.306
Indien minderjarige meisjes in bordelen in het Brusselse wilden werken
moesten zij kunnen bewijzen dat zij reeds seksueel actief waren. Voor meisjes uit
buurlanden met gereglementeerde prostitutie was dat nauwelijks een probleem: zij
konden bewijs leveren van hun seksuele ervaring door te bewijzen dat zij in het land
van herkomst reeds als prostituee geregistreerd waren. Dit kon met de schriftelijke
neerslag die deel was van de officiële administratieve handeling. Voor jonge Engelse
meisjes was het leveren van dat bewijs echter moeilijker. Groot-Brittannië was,
ondanks de CDActs, een land met eerder weinig reglementering en er bestond geen
register van de prostituees voor de hele natie.
Nochtans waren jonge prostituees niet ongewoon in Groot-Brittannië – waar
meisjes zich vanaf hun twaalfde levensjaar mochten prostitueren – en bovendien
waren zij gegeerd door het Belgische cliënteel.307 Bijgevolg werden tal van dergelijke
minderjarige meisjes, zonder een bewijs van seksuele ervaring, naar het Brusselse
overgebracht en daar tewerkgesteld.308 Deze wanpraktijken ontpopten zich tot een
schandaal door de onthullingen van Londense uitgever Alfred Dyer, waarop in 1880-
1881 een aantal processen volgden.309 Met de constatatie dat minderjarige en
schijnbaar onervaren meisjes – de petites Anglaises – als prostituee werkten in
Brusselse bordelen werd bovendien duidelijk dat agenten van de Dienst Zeden
belangen hadden in het lokale prostitutienetwerk en daarom bepaalde
wanpraktijken gedoogden, waarbij zij in feite aan de deontologie van hun
professionele opdracht verzaakten.310 Deze corruptie leidde tot het ontslag van
burgemeester Vanderstraeten, hoofdcommissaris Lenaers en verantwoordelijk voor
de dienst Zeden Schröder.311
306 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., pp. 3-5. 307 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 5. 308 Ibidem. 309 CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie. Leven en Beleid van Jules
Lejeune. Leuven, Leuven Universitaire Pers (Samenleving, Criminaliteit en Strafrechtspleging), 2004, p. 119. ; DOOMS (E.). Op. cit., p. 128. 310 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106. 311 CHAUMONT (J.-M.). Le Mythe de la Traite des Banches. Enquête sur la Fabrication d’un Fléau. Parijs, La Découverte, 2009, p. 25.; FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106.; DOOMS (E.). Op. cit., p. 70.; Tot 1903 zouden herhaaldelijk ontslagen vallen in het Brusselse politiecorps naar
86
Als een reactie op het schandaal werden campagnes opgezet door privé-
organisaties in binnen- én buitenland. De internationale pers pikte het nieuws
immers al snel op en gaf daarmee het startschot voor nieuwe debatten over
prostitutie en de handel in blanke slavinnen. De problematiek van de Belgian Traffic
werd in die debatten het voorplan toebedeeld.312 Het schandaal werd aangegrepen
om de abolitionistische strijd die in Groot-Brittannië woedde kracht bij te zetten en
de internationale beweging voet aan grond te laten krijgen in de Europese landen
waar de overheid er een reglementarische aanpak op na hield. Op deze manier
slaagde de International Abolitionist Federation er in zich te vertakken op het
nationale niveau.
In België – lange tijd beschouwd als het toonbeeld van het reglementarisme –
was dat niet anders en gaf de affaire een boost aan de abolitionistische beweging.
Dat de publieke opinie ontstemd was door het gewetenloze uitbuiten van jonge
meisjes door bordeelhouders en de corruptie van de uitvoerende macht speelde
enkel in hun voordeel.313 Het abolitionistische kamp werd echter gekenmerkt door
twee strekkingen die elk om hun eigen reden bezwaar hadden tegen de bestaande
regulering van prostitutie. Enerzijds de meer liberale abolitionisten, die pleitten voor
de afschaffing van de reglementering, anderzijds de prohibitionistische
abolitionisten, die voorstander waren van een compleet verbod op prostitutie en
daarom de reglementering aanvochten.
Op 20 februari 1881 werd op de naweeën van het Brusselse
prostitutieschandaal de Société de moralité publique opgericht. De Luikse hoogleraar
en publicist Emile de Laveleye werd voorzitter en de organisatie kon rekenen op
sympathie uit verschillende hoeken. De katholieken Auguste Beernaert, Karel
Woeste en Jules Lejeune – die het voorzitterschap zou waarnemen voor de periode
1906-1908 –,314 de liberaal Paul Janson en de socialist Emile Vandervelde sloten zich
bij het initiatief aan, de medewerking van Isala Van Diest 315 betekende een
invloedrijke vrouwelijke stem en ook de protestantse gemeenschap in België was
aanleiding van dergelijke schandalen. CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881)”, p. 8. 312 MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Protection de l’Enfance en Paniques Morales. Brussel, Yapaka.be (Une Initiative de la Fédération Wallonie-Bruxelles de Belgique), 2012, pp. 7-8.; CHRISTIAENSEN (S.). Op.
cit., p. 119.; FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106. 313 MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Op. cit., pp. 8-10. 314 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 45. 315 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 50.; MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution”, p. 198.
87
vertegenwoordigd. Op die manier profileerde de société zich als een pluralistische
organisatie die partijpolitieke en levensbeschouwelijke tegenstellingen wist te
overstijgen.316
Het betrof de Belgische tak van de internationale koepelorganisatie
Fédération Britannique, continentale et générale, waar voorzitter Emile de Laveleye
zich reeds in de jaren ’70 van de 19de eeuw bij aansloot; het was meteen ook het
startschot voor wat een langdurig engagement voor de abolitionistische beweging in
binnen- en buitenland zou blijken. Zo zou hij in 1884 voorzitter worden van de
internationale federatie.317
De Société de moralité publique telde ook tal van medisch onderlegde
abolitionisten in haar rangen; de argumenten die de organisatie uitte tegen het
reglementarisme werden dan ook door deze geneesheren onderbouwd. Dokter
Boens zette als eerste een wetenschappelijke these uiteen op de algemene
vergadering ven de société in 1884. Hij stelde dat prostitutie géén noodzakelijk
kwaad was – waarmee hij inging tegen een hardnekkige stelling van de
reglementaristen – en dat de medische inspectie van prostituees de verspreiding van
het erg besmettelijke syfilis geen halt zou toeroepen. Daarom stelde hij dat enkel het
criminaliseren van de prostitutie een doeltreffendere oplossing zou zijn voor de
publieke ontucht.
Niet alle abolitionisten stemden echter in met zijn pleidooi tegen de
medische inspectie, onder hen ook collega’s uit de medische wereld. Hoewel zij de
prostitutiepraktijk en de regulering ervan niet konden goedkeuren, waren zij wel
overtuigd van de efficiëntie van de medische opvolging van geslachtszieken in de
strijd tegen hun verdere verspreiding.318 Een handvol van de artsen-abolitionisten
die binnen de société deel namen aan dit debat werden in 1887 opgeroepen om te
zetelen in een commissie, opgericht bij Koninklijk Besluit, om zich over de
mogelijkheden van een wetsvoorstel voor doeltreffende reglementering te
beraden.319
Hoewel de société de moralité publique bij zijn ontstaan meteen op relatief
316 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op Straat, p. 57.; CHAUMONT (J.-M.). “Prostitution et Choix de Société: un Débat Éludé?”, in: Ethique Publique, 5, 2003, p. 19. 317 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 45. 318 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., pp. 46-48. 319 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 9 en p. 48.
88
veel steun kon rekenen,320 verloor zij aan populariteit rond de eeuwwisseling.
Groeiende antipathie voor de organisatie in de publieke opinie zou daarmee te
maken hebben. Zij werd in haar abolitionistische missie evenwel bijgestaan door
social purity-organisaties, die zich in eerste instantie bekommerden om het welzijn
van jonge meisjes en vrouwen en de problematiek van de handel in blanke
slavinnen; de Belgische afdeling van de Union Internationale des Amies de la Jeune
Fille, de Belgische afdeling van L’Oeuvre Catholique Internationale de la Protection de
la Jeune Fille en het internationale National Vigilance Association for the Repression
of Venerical Vice and Public Immorality.321
320 Bij de oprichting in 1880 telde zij 182 leden, in oktober 1883 waren dat er reeds meer dan 300. 321 DOOMS (E.). Op. cit., pp. 131-132.
89
HOOFDSTUK 4. POLITICIZING PHILANTHROPY – MARIE
ELISABETH BELPAIRE IN DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID
4.1 VREEMDE EEND IN DE BIJT? DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID IN
BELPAIRE’S OEUVRE
Een eerste blik op Belpaire’s literaire oeuvre doet geenszins vermoeden dat Belpaire
zich inliet met het Belgische prostitutiedebat.322 Op haar palmares prijken naast een
handvol biografieën die het verhaal van haar familiegeschiedenis vertellen tal van
werken waaruit haar genegenheid voor de Vlaamse beweging, haar religieuze
overtuiging en kennis van muziek en letterkunde blijken. Hoewel haar literaire
oeuvre – alsook de vele bijdragen van haar hand in Dietsche Warande en Belfort –
slechts zelden getuigen van haar affiniteit met de abolitionistische beweging, trekt
één publicatie uit 1914 de aandacht. Dat jaar publiceerde Belpaire in DWB haar Strijd
Tegen de Zedeloosheid, een maatschappijkritisch essay over de openbare zeden – of
het gebrek daaraan – in haar thuisstad. “Antwerpen is wezenlijk droevig befaamd in
’t buitenland”, steekt Belpaire van wal, “.. zij [is] de onzedelijkste [plek], in de
gansche wereld… Er kan geen sprake zijn van overdrijving, van eenzijdige opvatting:
onze stad is verkankerd op verschrikkelijke wijze.”323
Het is de schijnbaar toenemende openbare zedeloosheid waartegen Belpaire
fulmineert – zo zouden de prostituees aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
onbeschaamder zijn in Antwerpen dan elders ter wereld. Maar met de reine zeden
ziet Belpaire ook de geloofszin van de Antwerpenaar uit de Scheldestad verdwijnen.
Meer nog, het godsdienstverval ligt volgens haar ten grondslag aan de verslapping
van de moraal en de aanwas van de openbare zedeloosheid. Om het zedelijk verval
terug te schroeven, roept zij daarom op tot “eene volhardende actie voor de
zedelijkheid” gestoeld op godsdienstige overtuiging naar het voorbeeld van Engeland
322 Zie: Bijlage 1: Lijst van Belpaire’s Literaire Werken, vanaf p. 187.; Consulteer REYMENANTS (G.). Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1914. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 2013, 288 p. Voor een overzicht van Belpaire’s bijdragen aan Dietsche Warande en Belfort. 323 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 68.; zie ook: BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 1, 10 (1913), p. 147.
90
en Nederland. Meteen ook haar eerste publieke oproep voor een abolitionistische
actie op Belgische bodem.
Nochtans ving Belpaire, vanuit haar hoedanigheid als voorzitster van de
Vrouwenbond Constance Teichmann, reeds in 1912 de oprichting van een dergelijke
organisatie aan. Op de algemene vergadering van de VCT datzelfde jaar werd voor
het eerst de aandacht van de vrouwenbondleden gevestigd op “de moderne plaag”,
“de verschrikkelijken socialen kanker” van de openbare zedeloosheid. Het was
Belpaire die het woord nam toen het onderwerp van deze sociale kwestie werd
aangesneden.324 In wat beschreven wordt als een gloedvolle redevoering riep zij alle
vrouwen op zich te vervoegen in het abolitionistisch streven dat in de buurlanden
reeds succesvol was gebleken. De inzet? Het redden van duizenden vrouwen uit de
handen van gewetenloze, bedriegende pooiers en het behoeden van evenveel
families voor oneer en zedenverval.
Haar exposé moet zowel indrukwekkend als overtuigend zijn geweest, want
daags na deze samenkomst werd door de leden van de algemene vergadering een
voorlopig comité gevormd. Een comité dat op haar beurt al snel zou groeien. Het
vrouwencomité realiseerde zich dat zij machteloos stond in haar onderneming tegen
de kwaal van de bandeloosheid der zeden; priesters en gemotiveerde leken werden
uitgenodigd zich bij de prille organisatie aan te sluiten. Den Bond ter Bestrijding van
de Openbare Zedeloosheid was een feit.325 Hoewel zij haar roots kende in de VCT zou
zij bovendien “gansch afzonderlijk” te werk gaan – daarbij nochtans enkele
voorname bestuursleden delend. Haar secretariaat was gevestigd in Antwerpen, Sint
Jacobsmarkt 50.326
De doelstelling van Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid?
“Zij wil de openbare meening winnen, haren invloed doen gelden bij
gemeentebesturen van stad en dorp, eene wet bekomen tot strenger beteugelen der
zedeloosheid om niet enkel de ongelukkigen te redden, ook de ongelukkigen te
voorkomen.”327
324 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. ; S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale
Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 6 (1913), p. 90. 325 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 326 S.n. Art. cit., p. 90. 327 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad der
Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 8 (1913), p. 123.
91
Maar welke oorsprong kende Belpaire’s plotse interesse voor de
abolitionistische beweging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog? Belpaire
– geboren in 1853 – was immers reeds een volwassen en maatschappelijk
geëngageerde vrouw toen in de jaren ’80 van de 19de eeuw het Brusselse
prostitutieschandaal uitbrak en ten gevolge daarvan het debat over moraal en zeden
werd aangezwengeld. Op dat moment draaide het georganiseerde Belgische
abolitionisme overuren en had zij zelfs de publieke opinie op de hand. Maar Belpaire
repte geen woord over het offensief tegen de zedeloosheid in haar 19de eeuwse
werk. Dat zij er tijdens het tweede decennium van de 20ste eeuw als publiek en
literair figuur – een bekende Vlaming, als u wil – toe in staat was maatschappelijke
issues te agenderen voor publiek debat staat buiten kijf. Maar vanwaar haar plotse
interesse voor het publieke zedenverval?
INVLOED VAN DE NOORDERBUREN
“Pastoor Ariëns zou ons weldra initieeren in het prachtig werk dat in Nederland
gevoerd werd tegen de openbare zedeloosheid, en dewijl er niemand anders was zou
dat ook op onze schouders vallen. Wij gingen immers toch gebukt onder den last des
Kruises, en genoten de kracht van dit heilig gewicht… wij [kregen] te Antwerpen ’t
bezoek der twee apostels tegen de openbare zedeloosheid in Nederland: de heeren
Van Munster en Velthuizen , beiden protestanten, maar oprechte geloovigen.”328
Zo
schreef Belpaire over haar eerste ontmoeting met twee pleitbezorgers van het
abolitionisme uit Nederland. Het was maart 1912 toen priester Alphonse Ariëns –
één van de initiatiefnemers van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland en
religieuze toeverlaat voor onder meer de nationale katholieke vrouwenbeweging –329 haar in contact bracht met Van Munster en Velthuysen.330
Ariëns maakte haar in diezelfde periode ook vertrouwd met
“Wegbereidsters”, een boek van Johanna Naber waarin onder meer verteld werd 328 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 96. 329 ROES (J.). “Ariëns, Alphonse Marie Auguste Joseph”, in: BWSA, 1 (1986), pp. 4-7./< http://www.iisg.nl/bwsa/bios/ariens.html>, geraadpleegd op 17.05.2013.; ROGIER (L.J.). Ariëns, Alphonse Marie Aguste Joseph”, in: Biografisch Woordenboek van Nederland/< http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/ariens>, geraadpleegd op 17.05.2013. 330 ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV, pp. 286-287.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 96.
92
over de werken van Jesephine Butler in Groot-Brittannië.331 “Lees dat”, zou hij haar
gezegd hebben “en ge zult overmijdelijk aan ’t werk vallen.” En zo ging het
inderdaad, getuigde Belpaire.332 Dit niettegenstaande benadrukte de Antwerpse in
haar schrijven de ontmoeting met de collega-zedelijkheidsstrijders uit Nederland.
Hetgeen doet vermoeden dat zij zich in eerste instantie op het initiatief van de
Noorderburen inspireerde voor haar eigen onderneming.
Velthuysen was in Nederland actief in de abolitionistische beweging als
secretaris van tal van organisaties terwijl Van Munster betrokken was in de
Middernachtzending, een protestantse – Réveil –333 vereniging die de bestrijding van
de prostitutie ten doel stelde.334 Belpaire maakt verder geen melding van details van
de ontmoeting met de twee noorderburen maar zij zou naar verluidt kunnen gelden
als de onmiddellijke aanleiding voor de oprichting van Den Bond ter Bestrijding van
de Openbare Zedeloosheid.335 Bovendien blijkt uit een van haar bijdragen aan de
Belgische Standaard uit 1918 dat zij met veel interesse het werk van de heren Van
Munster en Velthuysen bleef opvolgen – en er ook inspiratie uit bleef opdoen.336
In Nederland kwam de Middernachtzending-vereeniging (MV) in 1888 tot
stand als een actiegroep die de verbetering van de openbare zeden en de bestrijding
van de prostitutie ten doel stelde.337 Net als in België was in Nederland de
prostitutiewetgeving met de Gemeentewet van 1851 een gemeenteprerogatief
geworden. Een reglementaristisch systeem werd ingevoerd waarbij de
burgemeester, als hoofd van de lokale politie, moest toezien op de registratie van
publieke vrouwen en de controle van de plaatselijke seksindustrie. Het
gemeentebestuur kreeg echter een zekere vrijheid bij het bewerkstelligen van
controle en registratie.338 In de tweede helft van de 19de eeuw verkoos men echter
331 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145.; NABER (J.W.A.). Wegbereidsters: Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine Butler, Priscilla Bright MacLaren. Groningen, 1909. 332 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 146. 333 HEIJBOER (D.P.). Zendelingen Tegen de Zedeloosheid. De Middernachtzending als de Bestrijder van
de Prostitutie in Amsterdam en de Daarbij Gepaard Gaande Confrontatie met Politie en Overheid. Leiden (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Leiden), p. 21. 334 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., p. 3 en p. 28. 335 ELIAS (H.J.). Op. cit., pp. 286-287.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 96. 336 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 337 DEKKERS (R.M.). “De Middernachtzending, een Buitenparlementaire Actiegroep”, in : FABER (S.), ed. Criminaliteit in de Negentiende Eeuw. Hilversum, Uitgave van de Historische Vereniging Holland en Uitgeverij Verloren, 1989, p. 109. 338 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., pp. 19-20.
93
een zorgende aanpak ten aanzien van de prostituee, boven een bestraffende
strategie.339
Het was de predikant Hendrik Pierson, die eerder reeds de meer gegoede
klassen verenigd had in de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP), die
de oprichting financieel en inhoudelijk ondersteunde. Hij had belang bij het bestaan
van een volkse tegenhanger voor de meer elitaire NVP om zijn zedenoffensief kracht
bij te zetten.340 In de praktijk zouden de Middernachtzendelingen dan ook fungeren
als het keurkorps van de NVP. De enthousiaste mannen en jongelingen van de MV
vatten ‘s nachts post bij bordelen om passanten en mogelijke klanten ervan te
overtuigen niet te vervallen in onzedelijke gewoonten. Daarbij kwamen zij vaak in
conflict met pooiers en bordeelhouders die hen broodroof verweten.341 De MV zag
namelijk de bordeelbezoeker en niet de prostituee als de verantwoordelijke voor de
zedeloosheid die zich inburgerde in het openbare leven; hoewel sommige
abolitionisten – onder meer Velthuysen, die ook een zendeling was – toch opperden
dat ook (publieke) vrouwen deel hadden in het zedenverval.342
Hoewel zij zich niet als seksespecifiek profileerden – hetzelfde geldt voor de
NVP – bestond de MV uitsluitend uit mannen. Bovendien waren het naast pooiers-
bordeelhouders en de overheid voornamelijk vrouwen die niet waren opgezet met
de onderneming van de MV. Niet enkel publieke vrouwen en hoerenwaardinnen
waren misnoegd, ook vrouwen uit de burgerij uitten volgens Dekkers ongenoegen
over de publieke acties van de MV.343
Vrouwen die wél gecharmeerd waren door de Middernachtzendelingen en
hun strijd tegen de zedeloosheid moesten zich echter verenigen in
vrouwenverenigingen en moesten zich schikken naar de bestaande
mannenorganisaties. Die hielden immers de touwen van de abolitionistische
onderneming in de hand. De vrouwelijke abolitionisten bevonden zich in Nederland
aan het begin van de 20ste eeuw in een minder invloedrijke positie dan hun
mannelijke medestanders en deden in feite dienst als ondersteunende troepen die
339 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 133. 340 DEKKERS (R.M.). Art. cit., p. 109. 341 DE VRIES (P.). Kuisheid voor Mannen, Vrijheid voor Vrouwen. De Reglementering en Bestrijding van
Prostitutie in Nederland, 1850-1911. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1997, pp. 102-103. 342 DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 343 DEKKERS (R.M.). Art. cit., p. 111.
94
de Nederlandse vrouwen moesten sensibiliseren en warm maken voor de
abolitionistische beweging.344
Hendrik Pierson, stichter van de VNP, was kort na de oprichting van de British
and Continental Federation for the Abolition of Government Regulation of Vice – het
latere IAF – in contact gekomen met het internationale abolitionisme van Josephine
Butler. Als gekend filantroop werd hij uitgenodigd voor het eerste congres van de
internationale liga in Genève tijdens de herfst van 1877.345 In de voetsporen van zijn
moeder (Ida Oyens-Pierson) ondersteunde Pierson in Nederland de
Heldringgestichten en was hij een voornaam vertegenwoordiger van de Inwendige
Zending – een Christelijke zending waarbij evangelieverkondiging en zorg voor de
zorgbehoevenden hand in hand gingen.346
In het verlengde van die evangeliseringsdrang past ook zijn inzet voor
vrouwen van elke rang en stand; hij opende opvanghuizen voor verstoten meisjes,
zwangere prostituees en ongehuwde moeders.347 Zijn filantropische engagement
was dus het exponent van zijn religieuze overtuiging. Maar ondanks zijn grote
gevoelsband met het welzijn van vrouwen en de algemene zedenmoraal van de
samenleving, was Pierson niet gecharmeerd door wat hij te horen kreeg op het
abolitionistische congres van 1877. De idee prostitutie te bevechten met een strijd
voor de afschaffing van de wetten die de seksindustrie reguleerden kon hem niet
overtuigen. Maar de figuur Josephine Butler wél.
Hoewel hij activiteiten in de openbaarheid van het publieke leven – laat staan
politieke aangelegenheden – geen bezigheid voor vrouwen vond, was hij onder de
indruk van Butler’s religieuze inspiratie voor de missie die zij ondernam.348 Bij zijn
terugkeer van het congres reflecteerde hij over de abolitionistische meeting in het
pamflet Gewettigde ontucht,349 richtte de Nederlandse vleugel van het IAF op (de
VPN) en werd aldus een belangrijk tussenpersoon voor Butler en het Nederlandse
abolitionisme.350 De VPN zou een pluralistisch karakter krijgen, waarbij de orthodoxe
protestant bruggen sloeg naar andersdenkenden en ook socialisten en liberalen in
344 DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 345 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion, p. 82.; HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openers and Justification”, p. 329. 346 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., pp. 330-331.; DE VRIES (P.). Op. cit., pp. 73-74. 347 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., pp. 25-26. 348 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., pp. 330-332. 349 Zie: PIERSON (H.). Gewettigde Ontucht. Arnhem, Swaan, 1878, 46 p. 350 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Op. cit., p. 73.
95
de rangen sloot. Vrouwen vonden evenwel geen plek in de organisatie.351 Het
congres van 1877 wierp zich aldus op als het toneel voor politiek transfer via een
transnationale connectie tussen Butler en Pierson.
Houkes en Janse beschrijven de verandering in Pierson’s aanpak ten aanzien
van de prostitutieproblematiek als een politisering van zijn filantropische activiteiten
– hence: politicizing philanthropy. Waarmee zij duiden op de uitgesproken politieke
doeleinden die hij vanaf zijn bekering tot Butler’s internationale abolitionistische
missie tentoon spreidde.352 Waar zijn activiteiten voor 1877 als een vorm van
symptoombestrijding – het remediëren van de kwalijke sociaal-economische
gevolgen van de prostitutie op geprostitueerde vrouwen door te voorzien in opvang
en ondersteuning – beschouwd kunnen worden, zijn de abolitionistische acties die
hij na het congres in Genève onderneemt met de VPN en de MV namelijk sterk
gefocust op het aanzwengelen van maatschappelijk debat en het sensibiliseren van
bevolking en overheid.
Toen Belpaire via de katholieke priester Alphonse Ariëns in 1912 in contact
kwam met het Nederlandse abolitionisme in de gedaante van de
Middernachtzendelingen Van Munster en Velthuysen, kwam zij in aanraking met een
beweging die niet alleen sterk protestants was en haast uitsluitend door mannen
werd aangestuurd,353 maar ook een duidelijk politiek doel voor ogen had: de
afschaffing van de reglementering van de prostitutie.
4.2 KATHOLIEKE INSPIRATIE, HET MAATSCHAPPELIJK BELANG VAN
DE VROUW EN POLITIEKE DOELEINDEN
“Het volstaat de katholieke vrouwen niet meer, zich met louter liefdadige werken
bezig te houden; ik vraag haar tot het volk te gaan, het ten dienste te staan in ware
351 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., p. 332.; DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 352 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., p. 331. 353 Hoewel Butler op het IAF-congres van 1883 in Den Haag de zussen Van Hogendorp aanspoorde de Nederlandse vrouwen te verenigen in de strijd tegen de (reglementering van de) prostitutie én de strijd voor gelijke rechten voor man en vrouw. Na een studie van door Butler aangereikte literatuur publiceerden zij een serie brochures – getiteld Een woord aan de vrouwen van Nederland – die de aanleiding zouden uitmaken voor de oprichting van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn. DE VRIES (P.). Op. cit., p. 107-109.; DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Op.
cit., p. 73-74.
96
christelijke gevoelens, volgens den geest van het Evangelie.”354 Met deze woorden
van paus Pius X vangt het “Jaarverslag van de Werkzaamheden van den
Vrouwenbond Constance Teichmann” aan dat medio 1913 opgesteld werd. Twee jaar
eerder werd die vrouwenvereniging opgericht met het doel reeds bestaande
vrouweninstellingen te ondersteunen en nieuwe tot stand te brengen – door het
verspreiden van gedachten, het vormen van bekwame leidsters voor de organen
(door middel van studiekringen, voordrachten, vlugschriften en studiedagen) en het
samenbrengen van hun gezamenlijke krachten in één vereniging.
Marie Elisabeth Belpaire nam vanaf het ontstaan in 1911 het algemene
voorzitterschap van de VCT waar,355 net als het hoofd van de Rooms-katholieke Kerk
overtuigd van de idee dat de vrouw – en in het bijzonder de katholieke vrouw – “een
belangrijken rol […] in onze moderne maatschappij te vervullen heeft”. Een
overtuiging waarover zij haar bekendste bijdrage leverde met Vrouweninvloed, een
maatschappelijk essay uit 1903. Daarin noteerde zij dat “De invloed der vrouw de
beslissende invloed [is]. De vrouw heerscht in het huisgezin, bijgevolg in de
maatschappij”.356
Met dezelfde ingesteldheid benaderde zij ook de abolitionistische beweging,
waarmee zij via de Nederlandse pleitbezorgers in contact kwam. Belpaire wilde
vrouwen in de strijd tegen de zedeloosheid! Met name katholieke vrouwen die zich
als waardige politieke actoren konden opwerpen om de zedelijke belangen van de
gemeenschap te behartigen in het openbare leven.357 Het waren namelijk het
mannelijke overwicht in de abolitionistische beweging van de noorderburen en hun
uitgesproken protestantse inspiratie die haar enigszins voor de borst stootten –
hoewel het van geloof doordrongen initiatief van de Nederlanders haar kon bekoren.
Zoals zal blijken deed zij inspiratie op uit de uitgesproken politieke doelstelling van
de abolitionistische onderneming van Velthuysen en Van Munster maar zou zij die
vertalen naar een format dat als politieke actie ook aanvaardbaar was voor de
Belgische vrouw in de vroege 20ste eeuw.
Daarbij liet zij zich niet uitsluitend inspireren door het Nederlandse
abolitionisme maar richtte zij ook de blik op onder meer Groot-Brittannië en
Amerika, waar anno 1914 reeds stappen waren gezet voor de democratisering van
354 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 3. 355 Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1911-1912. KADOC, KX214/1913, p. 2. 356 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, p. 24. 357 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), p. 74.
97
het politieke burgerschap en de hervorming van onderwijs en ziekenzorg.358
Democratisering waarbij ook vrouwen begunstigd werden. Democratisering die er
bovendien voor had gezorgd dat de abolitionistische beweging zoals die daar vorm
kreeg, gedragen werd door een groot aantal vrouwen.
DE SCHAAMTE VOORBIJ: WAAROM BELPAIRE CAMPAGNELEIDSTER WERD
Maar wat zette Belpaire er nu eigenlijk toe aan haar schouders onder de
abolitionistische campagne te zetten? Er bestaat immers een groot verschil tussen
de kennisname van een sociale actie en de actieve participatie daaraan. Als we
afgaan op een getuigenis van haar hand was schaamte een voorname drijfveer voor
de initiatieven die zij zou nemen in het kader van haar strijd tegen de zedeloosheid.
Via pastoor Ariëns was Belpaire in contact gekomen met een aantal voorname
pleitbezorgers in de campagne tegen de openbare zedeloosheid en (de
reglementering van) de prostitutie. Enerzijds een aantal heren uit Nederland,
waarmee zij sedertdien een goed contact onderhield, anderzijds Josephine Butler,
die aan haar werd voorgesteld via het schrijven van Johanna Naber.
Zij nam dan ook meteen kennis van een beweging die zich succesvol had
getoond – want dat was zowel in Nederland (met het verbod op ontuchthuizen) als
Engeland (met de afschaffing van de CDActs) het geval. En daar tegenover stond de
abolitionistische zaak in België en Vlaanderen nog nergens. Hoewel zij er bestaan
had,359 waren zij én haar invloed nergens te bespeuren. “En zoo komt men tot het
betreurenswaardig feit dat wij moesten constateeren, dat is: dat het Protestantsche
Engeland en Holland – dat trouwens in nauwe bondgenootschap op dat arbeidsveld
vereenigd is – mijlen vooruit is op het katholieke België, zoo fier, en met recht, op zijn
bloei van sociale inrichtingen.”360
Maar Belpaire leerde via de activiteiten in Nederland en Engeland ook een
breder internationaal netwerk van organisaties kennen. Zowel hun aantal als de
manier waarop zij georganiseerd waren – “degelijk ingericht” – troffen haar. “Ik
moet bekennen”, getuigde Belpaire daarover in het augustusnummer van Omhoog!
uit 1913 “dikwijls werd ik rood dat wij, op dat punt, zoo ten achter staan tegenover
358 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), p. 74.; BELPAIRE (M.E.). “Van alles wat”, in: De Belgische Standaard, 18-19.8.1918. 359 Zie: Belgisch Abolitionisme Vòòr Belpaire, vanaf p. 80. 360 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147.
98
de andere landen.”361 Nochtans werd het maatschappelijke zedenpeil in de Belgische
grootsteden in die periode als abominabel beschouwd.362 Maar België zou in het
aanzicht van al die onzedelijkheid ingedommeld zijn. Dat had naar verluidt ook
Alexander Coote, de charismatische secretaris van de Britse National Vigilance
Association, herhaaldelijk gesteld – daarbij blijk gevend van grote spijt.363
Geconfronteerd met al die geëngageerde mensen, al dat geboekte succes in
de omliggende landen en getroffen door een gevoel van schaamte zou Belpaire zich
aan haar abolitionistische campagne wagen - “dewijl er niemand anders was zou dat
ook op onze schouders vallen. Wij gingen immers toch gebukt onder den last des
Kruises, en genoten de kracht van dit heilig gewicht”364
POLITIEKE DOELEINDEN
In 1913 schreef Belpaire met veel ontzag over de Britse krantenredacteur William
Stead. 365 Die had in de Londense dagbladen zijn frustratie met de
overheidsregulering van de prostitutie gedeeld nadat Josephine Butler hem om hulp
had gevraagd. De beleidsmakers weigerden in 1883 namelijk een wet te stemmen
waarmee de meerderjarigheidsleeftijd verhoogd zou worden en handelaars in
ontucht strenger bestraft zouden kunnen worden. Butler had Stead, eigenaar van de
Pall Mall Gazette, benaderd om de publieke opinie via de media gevoelig te maken
voor het onderwerp van de overheidsregulering van de ontucht. Het resultaat van de
samenwerking was de Maiden Tribute of Modern Babylon, gepubliceerd en als
schandaaljournalistiek ontvangen in 1885. Het schandaal veroorzaakte opschudding
en verontwaardiging in de burgermaatschappij en zo werd de problematiek van de
overheidsregulering van de openbare zedeloosheid geagendeerd op de politieke
agenda.366 “Mocht ik even gelukkig zijn, en alle brave lieden van mijn land uit hun
rust wakker roepen, verenigend in ééne ontzaggelijke kruisvaart tegen den ergsten
361 Ibidem. 362 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 68. 363 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147. 364 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 96. 365 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 148. 366 WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, p. 126.
99
vijand van Kerk en Staat”, hoopte de Antwerpse toen zij zich geconfronteerd zag met
dat Britse voorbeeld.367
Zij benijdde de Britse abolitionisten evenals hun ervaren collega’s met andere
nationaliteiten omdat zij erin geslaagd waren (de reglementering van) openbare
ontucht tot het onderwerp van maatschappelijk en politiek debat te maken. En dat
debat vervolgens in het voordeel van de abolitionistische pleitbezorgers – alleszins in
Nederland en Engeland – te doen beslechten. Dat alles in een periode waarin er in
België geen actie gevoerd werd om de openbare ontucht en
prostitutiereglementering een halt toe te roepen.368 Voor de organisaties die
Belpaire in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog oprichtte was het beïnvloeden van
het politieke bedrijf dan ook de voornaamste doelstelling. Dat hadden overigens alle
nationale vestigingen van de FAI met elkaar gemeen.369 Om die uitgesproken
politieke doeleinden na te gaan volstaat het er de statuten van de Belgische
abolitionistische organisaties op na te lezen.370
De Bond tegen de Openbare Zedeloosheid stelde zich ten doel te wegen op
het politieke beleid door het beïnvloeden van de publieke opinie. Zij propageerde de
invoering van een wet tegen de openbare zedeloosheid. 371 De pas gestichte
vereniging tegen de openbare zedeloosheid richtte zich ook daarom tot alle
Belgische burgers, ongeacht hun religieuze overtuiging, geslacht of politieke
voorkeur. De organisatie hoopte door een breed doelpubliek aan te spreken ook het
politieke draagvlak te vergroten en zo meer kracht te kunnen uitoefenen op het
politieke bedrijf.372
De iets later opgerichte Mariabond tegen de Zedeloosheid stelde zich
nagenoeg hetzelfde ten doel. Zo deelde de VCT korte tijd na de oprichting van de
organisatie mee dat “wettelijke en stedelijke maatregelen zullen gevraagd worden
tegen het volksbederf.”373 De Mariabond verbond echter wél voorwaarden aan het
lidmaatschap en profileerde zich als een katholieke organisatie. Maar omdat het
367 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 148. 368 Ibidem. 369 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 370 Zie ook: Onder de Vleugels van de Vrouwenbond Constance Teichmann, vanaf p. 127. 371 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 122-123. 372 Idem, p. 123.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 1, 6 (1913), p. 90. 373 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1914), p. 45.
100
bestuur van deze organisatie – de Mariabond en de Bond tegen de Openbare
Zedeloosheid deelden Belpaire als voorzitster – zich bewust was van het belang van
een groot draagvlak om met zijn actie politieke successen te boeken, gaf ook de
Mariabond aan te willen samenwerken met alle organisaties en lieden die de
openbare zedeloosheid en maatschappelijke ontucht wilden bestrijden.374
KATHOLIEKE VROUWEN IN HET ZEDELIJKHEIDSOFFENSIEF
“Ik stel enkel een angstige, benarrende vraag: Hoe het kwaad stelpen? En zou de
vrouweninvloed niet een machtig hefboom zijn?”375
, vraagt Belpaire zich af wanneer
zij in 1914 het openbare zedenverval aankaart. Ze is duidelijk geïrriteerd omwille van
het schrikwekkende zedenbederf dat zich ongebreideld kan ontwikkelen in de
Belgische steden.376 Dat terwijl de zedelijke kracht van de vrouw, die het volgens
Belpaire in haar macht had wezenlijke veranderingen te realiseren aangaande het
maatschappelijke zedenpeil, onderbenut blijft.
Aan het begin van de twintigste eeuw werd van die bijzondere vrouwelijke
eigenschap echter wel gebruik gemaakt – “Men heeft wel eens de twintigste eeuw
als de eeuw van de vrouw bestempeld.” 377 Dat gebeurde zowel binnen het
maatschappelijke middenveld – in het kader van de filantropie en in de vorm van
betaald sociaal/maatschappelijk werk –378 als in het literaire veld, wist Belpaire. De
conservatieve katholieke tijdschriften wierven immers omwille van het
buitenliteraire zedelijkheidsprincipe – in beperkte mate – vrouwelijke medewerkers
aan.379 Als de voornaamste van deze vrouwelijke medewerksters in het Vlaamse
literaire veld van die periode was Belpaire als geen ander bekend met de
argumenten voor de vrouweninvloed.380
Reymenants legt in een analyse van Vrouweninvloed uit hoe Belpaire de
stimulerende werking beargumenteert die uit zou gaan van het
374 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Mariabond tegen Zedeloosheid. Standregels”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 5 (1914), p. 14.; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd tegen de Zedeloosheid”, p. 69. 375 Idem, pp. 73-74. 376 Idem, p. 70 en p. 72. 377 Idem, p. 73. 378 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd”, pp. 65-81. 379 REYMENANTS (G.) “Den Invloed der Vrouw in de Samenleving”, p. 202. 380 Als eigenares van DWB in feite veel meer dan simpelweg een medewerkster.
101
zedelijkheidsprincipe. Het geestelijke en niet het stoffelijke zou de leidende kracht
zijn in de samenleving en de gedachte, niet de macht, zou de wereld beheersen. Het
geestelijke zou vervolgens nogmaals onderverdeeld zijn in het domein van de
gedachte en het terrein van het gevoel. Juist dat terrein van het gevoel zou vorm
geven aan de zedelijke orde; een aspect waarin de man zijn meerdere moest
erkennen in de vrouw, die immers in eerste instantie geprezen werd omwille van
haar morele, zedelijke denkbeelden en praktijken.381
Dit denken over vrouwen als een mogelijke bron voor zachthandige
maatschappelijke hervormingen lag ook aan de basis van de oprichting van de
Vrouwenbond Constance Teichmann die de bakermat zou worden van Belpaire en
Duykers’ zedenorganisaties. De driehoek vrouw-godsdienst-zeden die met het
zedelijkheidsprincipe benadrukt werd, stond centraal in de werking van de
vrouwenbond. In het maandblad van de VCT, Omhoog!, schopt die opvatting het dan
ook met regelmaat tot onderwerp van schrijven.
Zowel Belpaire – de voorzitster – als haar rechterhand Louisa Duykers hadden
bovendien een serieuze vinger in de redactionele pap van Omhoog! en daarom is het
veilig te stellen dat in dergelijke artikels hun gedeelde persoonlijke opvattingen
weerklonken. Per slot van rekening had Belpaire met een reden de VCT en de
bijhorende periodiek in het leven geroepen: het verspreiden van haar gedachtegoed
en de mobilisatie van de Vlaamse katholieke vrouw. Hoewel niet bijster veel artikels
van haar hand in het maandblad prijken – in vergelijking met het publicatietal dat
voor andere periodieken voor haar geldt en op basis van de uitgaven van Omhoog!
die bewaard zijn gebleven –382 is het op die manier mogelijk Belpaire’s persoonlijke
opvattingen over vrouw, maatschappij en vrouwenbeweging na te gaan.
“Toen ik zag wat die onverschrokken Mrs. Butler aangedurfd had om haar
geslacht te vrijwaren, toen ik kennis kreeg van toestanden die mij, totdan, om zoo te
zeggen, vreemd waren gebleven, werd ik beschaamd dat eene protestantse zooveel
heldenmoed, zielenijver, practischen godsdienstzin aan den dag had gelegd, en dat
wij, katholieken, zoo ten achter waren gebleven in den heilige strijd tegen een der
gruwelijksten wonden onzer maatschappij”,383 vertelde Belpaire met een mengeling
van ontzag en schaamte toen zij in 1913 – met een recent opgenomen engagement
binnen de abolitionistische beweging – verslag uitbracht van een congres dat zij
381 REYMENANTS (G.). Art. cit., pp. 203-204. 382 Zie ook: Selectie van Bronnen, vanaf p. 34. 383 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145.
102
bijwoonde in Londen.384 Het was de protestantse inspiratie, “de diepe godsdienstzin”
waaruit bij Josephine Butler de toewijding aan de abolitionistische campagne
ontsproot.385
Hetzelfde gold voor de Nederlandse abolitionisten; “hun arbeid stelden zij
altijd onder de bescherming, den zegen der Voorzienigheid, op God rekenden zij om
te overwinnen, of […] tot God lieten zij de eer opstijgen, Soli Deo Gloria.”386 Juist op
dat godsdienstige aspect van het abolitionisme zoals het in de buurlanden had vorm
gekregen, wilde Belpaire de aandacht vestigen.387 Godsdienst zag Belpaire dan ook
als de sleutel om de strijd tegen de zedeloosheid ook in België te ontketenen. In een
artikel dat in het aprilnummer van Omhoog in 1913 verscheen stond, namens het
bestuur van de VCT, volgende opvatting geschreven: “De godsdienst zal onze
samenleving redden; ongodsdienstigheid haar omneerhalen.”388
Dat haar protestantse collega’s in Nederland en Engeland de strijd tegen de
verloedering van de openbare zeden hadden ondernomen, beschouwde Belpaire
dan ook als een dankbare en nodige conformiteit met de leer van het Christelijke
geloof en de bijhorende zedenwet. Maar dat de Belgische katholieke bevolking dat
voorbeeld niet eerder had aangegrepen om ook zelf die strijd te ondernemen op
Belgische bodem stoot haar voor de borst. “Waarom zouden wij, katholieken, niet
aandurven wat andersdenkenden als noodig en mogelijk aanzien?”, had het bestuur
van de VCT – Belpaire op kop – zich dan ook afgevraagd, “Waarom zouden wij niet
overtuigd zijn dat met Godes zegen, alles mogelijk is aan dezen die nederig van harte,
moedig en volhardend zijn?”389 De Belgische strijd tegen de zedeloosheid moest
volgens Belpaire aldus van een katholiek signatuur voorzien worden.
En wie kon daar volgens Belpaire het best voor zorgen? De katholieke vrouw,
natuurlijk! Aan het begin van de 20ste eeuw maakten immers meer vrouwen dan
mannen de vaste kern van de katholieke gemeenschap uit. Zij waren sterk betrokken
bij het parochiale leven en sloten zich aan bij de vele initiatieven en organisaties
384 Zie: Het Congres van 1913: For the Repression of the White Slave Trade, vanaf p. 118. 385 BELPAIRE (M.E.). “Josephine Butler”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 2, 4 (1918), p. 1. 386 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 149. 387 BELPAIRE (M.E.). “Josephine Butler”, p. 1. 388 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “De Godsdienst en de Vrouw”, in: Omhoog!
Maandblad der Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 4 (1913), p. 49. 389 BAERS (M.). .). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX212/1913, p. 11.
103
voor vrouwen en liefdadigheidsprojecten die de katholieke zuil rijk was.390 Maar
Belpaire en de haren beschouwden het grote religieuze en maatschappelijke belang
van de vrouw niet als een recent fenomeen. De vrouw was volgens de VCT doorheen
de geschiedenis van het katholieke geloof van groot belang geweest voor de
geloofsgemeenschap en haar voortdurende bestaan.
“Overal, in de veroveringen en triomfen der Kerk op personen of natie’s
behaald, schenkt een vrouw of meestal eene moeder ruimschoots aan de Kerk weder,
wat zij ervan ontving”, besluit het bestuur van de VCT na een geschiedenisles waarin
zij de grote en historische zedelijkheid van de katholieke vrouw in de verf zetten. Het
historische overzicht van vrouwenverdiensten in de geschiedenis van het katholieke
geloof ving aan bij Christus’ moeder Maria, een vrouw die zij beschrijven als “een
magneet voor eerbied en ontzag” omwille van haar “zedelijke bevalligheid” en “echte
schoonheid der vrouwelijke bekoorlijkheid”.391
Hun geschiedverhaal ging vervolgens met grote schreden verder via de
middeleeuwen waarbij de Europese katholieke samenleving vergeleken werd met
samenlevingen waar andere – of geen – religies de richtlijnen voor elke dag
dicteerden. En dat doen zij ook voor de 19de eeuw. De conclusie van de
bestuursleden is simpel: de katholieke vrouw is de sleutel tot en de bron van elke
gemeenschap die eerbaarheid, wederkerig respect en zedelijkheid hoog in het
vaandel draagt. Want de katholieke vrouw dwingt met al haar respectabiliteit en
reine zeden van haar omgeving hetzelfde af. Haar zedelijkheid maakt haar groot en
invloedrijk.
“Wil men nu die eerbied, de echte hoogachting voor de vrouw bewaren, dan
dient altijd den oorsprong en den bovennatuurlijke reden van dit ontzag voor oogen
worden gehouden. Men eerbiedigt de vrouw niet omdat zij zwak is, maar de christen,
de katholieke jongen eerbiedigt ze omdat zij […] een quasi’-bovennatuurlijk wezen is
en zooveel gedaan heeft voor onze christelijke beschaving. Maar om die reden ook en
om die eerbied te doen gedijen, mag de vrouw op hare beurt nooit haren oorsprong
vergeten; moet zij zich in al haar streven dien oorsprong waardig tonen.”392
Dit artikel vormt geen unicum voor Omhoog!. Met regelmaat zijn er bijdragen
in te vinden die blijk geven van eenzelfde opvatting over het belang van de
390 ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History”, p. 190.; AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity”, pp. 257-258.; BAKER (P.). “The Domestication of Politics”, p. 633. 391 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. Art. cit., p. 50. 392 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. Art. cit., p. 52.
104
(katholieke) vrouw voor de maatschappij.393 De VCT engageerde zich er immers toe
bij te dragen tot het vormen van “meer stambewuste, plichtsbeseffende en
ontwikkelde vrouwen” uit alle klassen van de maatschappij. Met andere woorden het
vormen van die “vrouwen die de christelijke leer en haar zedenwet hoog houden!”394
Deze vrouwen moesten immers bekwame leidsters worden op sociaal en
godsdienstig gebied en er zodoende voor zorgen dat zijzelf en haar zusters niet van
hun natuurlijke voetstuk werden gestoten door anders- en niet-godsdienstige
invloeden en dus hun maatschappelijk belang konden behouden.395 Niet omwille van
zichzelf maar wél omwille van het (zedelijke) welzijn van de samenleving.
Meer nog: anno 1913 vond de Vrouwenbond dat het inmiddels niet meer
volstond de rol die zij als katholieke dames binnen de samenleving hadden te
behouden; men moest hun belang ook verder uitbreiden – door te “doordringen al
onze instellingen van kristen geest en Vlaamsch karakter”. Dat met een zedelijke
hervorming van de maatschappij ten doel. Maar voor die onderneming kon worden
aangevat – en alle vrouwen voor zich én tezamen hun maatschappelijk
hervormingstaak konden aanvangen – was het noodzakelijk eerst weer de katholieke
leer en kennis van de zedenwet van die katholieke vrouwen die betrokken zouden
zijn op te frissen. Ook daartoe moest de Vrouwenbond Constance Teichmann
dienen.396
Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid – ook: Maatschappij
ter Bestrijding der Zedeloosheid397 of Vereeniging tot Bestrijding der Openbare
Zedeloosheid398 –, geboren in de schoot van de VCT, werd aldus vanaf zijn ontstaan
gekenmerkt door een sterke vrouwelijke organisatie die bovendien bijzonder
overtuigd was van de belangrijke (zedelijke) rol die de vrouw in het belang van de
samenleving in de maatschappij kon spelen.
393 Enkele soortgelijke artikels zijn: G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol der Christene Vrouw in ’t Openbaar Leven”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen , 1, 2 (1912), pp. 30-31.; CLEMENT. “Sociale Taak der Vrouw”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 1, 12, (1913), pp. 182-185.; CLEMENT. “Sociale Taak der Vrouw (Vervolg)”, in: Omhoog!
Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 1 (1913), pp. 2-5.; BRANDT (J.). “Vlaamsche Vrouwenbeweging”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 2 (1913), pp. 17-20.; 394 N. (L.). “Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling
der Vrouwen, 1, 7 (1913), p. 97. 395 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 121-122. 396 N. (L.). Art. cit., p. 122. 397 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 398 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.
105
Op de koop toe deelden de VCT en de zedelijkheidsbond met Belpaire als hun
voornaamste bestuurslid ook meteen een heuse propagandiste voor de uitbreiding
van het terrein van de vrouw in het maatschappelijke leven. Want hoewel zij er van
overtuigd was dat “het privaat leven en het familieleven altijd het voornaam gebied
[zullen] uitmaken van de bedrijvigheid der vrouwendeugden”399, was Belpaire wél
van mening dat “in vrouwenhanden de redding der maatschappij” berustte. Want, zo
stelde zij, “de vrouw is de groote opvoedster, zij draagt de toekomst, want zij draagt
het kind, zij draagt het leven. […] De samenleving is wat de vrouw ze maakt, omdat
zij er de zeden van maakt.”400 Daarmee zei zij dus, met andere woorden, dat
niemand anders dan de katholieke vrouw kon ingrijpen wanneer het welzijn van de
samenleving en de reine zeden van het Belgische volk in het gedrang kwamen.
Maar hield haar pleidooi voor het openstellen van publieke, politieke
aangelegenheden voor de tussenkomst van de vrouw dan ook een eis in voor
formeel politiek burgerschap voor de vrouw in de vorm van stemrecht? En, indien
zo, werd dit standpunt dan ook ingenomen door Den Bond ter Bestrijding van de
Openbare Zedeloosheid?
EEN EIS VOOR FORMEEL POLITIEK BURGERSCHAP VOOR DE VROUW?
“In andere landen heeft men reeds een proef gedaan in die richting”, stelt Belpaire in
het voordeel van de vrouwenmobilisatie in het kader van de opwaardering van het
maatschappelijke zedenpeil. “In Engeland mogen de vrouwen iest inbrengen inzake
onderwijs, ’t geen allergewichtigst is; in zekere staten van America, hebben de
vrouwen, gebruik makende van haar stembriefje, maatregelen genomen tegen
ontucht […]; het zelfde geschiedde in Finland; ook in Noorwegen, zoo ik mij niet
bedrieg.”401
Overal waar men aan de vrouw dergelijke politieke rechten toekende,
heeft zij daarvan gebruikgemaakt om het zedelijke belang van de samenleving te
behartigen, beweert Belpaire verder. Zonder daarbij verleid te worden ernaar te
verlangen “bedieningen te bekleeden of eeretitels te veroveren.” Vrouwen zouden
399 G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol van de Vrouw in het Openbaar Leven”, p. 31; 400 BELPAIRE (M.E.). “Een Slotwoord”, in: : Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 7, 2 (1919), p. 6. 401 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 74.; Zie ook: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Over Vrouwenstemrecht”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 7, 1 (1919), p. 5.
106
zich op die manier bekwaam hebben getoond de verantwoordelijkheid van een
volwaardig politiek burgerschap te dragen.402
Zij pleit er daarom voor hetzelfde vertouwen dat de vrouwen in het
buitenland reeds eerder werd geschonken nu ook de Belgische vrouw te gunnen.403
Niet in het belang van de vrouw maar in het belang van de gemeenschap! “En
vermits de mannen het niet verder brachten, na zulk lang termijn, is het misschien
tijd te beproeven wat de vrouw, met zachter hand, kan.”404
Het was juni 1914 toen Belpaire deze woorden schreef. Op dat moment
genoot elke Belgische man vanaf 25-jarige leeftijd het privilege van het stemrecht. Zij
het in de gedaante van algemeen meervoudig stemrecht, waardoor zij op basis van
opleidingsgraad, familiale context en vermogen 1 tot 3 stemmen mochten
uitbrengen bij de verkiezingen. 405 In tegenstelling tot de Belgische vrouw behoorde
het tot het kunnen van de Belgische mannen als volwaardige politieke burgers een
beleidsmatige verandering af te dwingen in de behandeling van openbare ontucht
en zedeloosheid in het algemeen en prostitutie in het bijzonder.
Maar dat hadden de stemgerechtigde mannen sinds de invoering van het
algemeen meervoudig stemrecht voor mannelijke Belgische burgers in 1893 niet
verwezenlijkt. Waarom dan die kans niet aan vrouwen schenken? “Want de
vrouwenhand is voor het wondenheelen gemaakt, en welke wond is echter,
gapender, smartelijker, dan de wond aan het maatschappelijke lichaam toegebracht
door den kanker der ontucht?”406
Bovendien vond de VCT het een aanfluiting voor de
vrouw dat haar verantwoordelijkheidszin en kunde werd ontkend toen in 1893 wél
de man maar niet de vrouw stemrecht werd toegekend; het bestuur van de
vrouwenbond beschouwde het als “eene scheeuwende onrechtvaardigheid
tegenover de massa der vrouwen, eene grove onhebbelijkheid tegenover de
bekwaamste en eerbaarste onder hen.”407
Waarom Belpaire de thematiek van het vrouwenkiesrecht betrok in haar
campagne tegen de zedeloosheid? Omdat het abolitionisme waarmee zij kennis had
gemaakt via pastoor Ariëns in essentie een sociale strijd betrof die duidelijke
402 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: p. 74. 403 “Zouden onze vrouwen onder die van ’t buitenland staan? Ik denk het niet.”; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 74. 404 Ibidem. 405 VAN MOLLE (L.). en GUBIN (E.), eds. Op. cit., p. 32. 406 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, pp. 73-74. 407 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Over Vrouwenstemrecht”, p. 6.
107
politieke doelstellingen vooropstelde. Geïnspireerd door de successen die zowel
Butler in Engeland als Van Munster en Velthuysen in Nederland (mede) hadden
mogelijk gemaakt op beleidsmatig – en dus politiek – vlak, wenste ook zij met haar
zedenorganisatie wijzigingen in het politieke beleid teweeg te brengen.
Alle middelen die daartoe konden bijdragen beschouwde zij dan ook als het
inzetten waard. En het vrouwenkiesrecht kon volgens Belpaire wel eens zo’n middel
zijn. Zij beschouwde het bekomen van het stemrecht voor vrouwen niet als een doel
maar wél als een middel “om door stijgenden vrouwelijken invloed, van de wetgeving
betere toestanden te bekomen en alzoo de zedelijke en stoffelijke verheffing der
vrouw spoediger en doelmatiger door te voeren.”408 Kon het stemrecht voor
vrouwen bijdragen tot een staat die in zijn wetgeving, maatschappelijke normen en
politionele praktijk in grotere mate overeenstemde met de waarden van het
katholieke geloof en diens zedenwet? Dan moest de invoering daarvan overwogen
worden. En de VCT raakte er aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog steeds
meer van overtuigd dat “stemrecht voor vrouwen, vrouwenbeweging, vrouwen-
vakvereeniging” daadwerkelijk “de rijkste vruchten [zouden] afwerpen, indien de
Godsdienst het sap en de ziel dier stichting [was].”409
Afgaande op het niet geringe aantal artikels en vermeldingen gepubliceerd in
Omhoog! aangaande de kiesrechtkwestie, mag er alleszins gesteld worden dat
Belpaire en de haren erg bezig waren met het debat over het formeel politiek
burgerschap voor de vrouw. Het onderwerp werd door de bestuursleden van de VCT
beschouwd als “de groote tijdsvraag” en men was dan ook van mening dat de
thematiek bestudeerd moest worden en als stof voor discussie moest gelden.410
“Het feminisme wil van de vrouw de gelijke maken van den man. Is die
betrachting gewettigd?”, vraagt de Vrouwenbond Constance Teichmann zich af in de
decemberuitgave van Omhoog! uit 1912. “Voor het meerendeel wel. De
heedendaagsche zeden zijn die niet meer van vroeger. De familie, het familiaal leven
is veranderd. De huiskring volstaat niet meer voor de vrouw.” En gezien het
gewijzigde aangezicht van de samenleving was ook een herziening van de rol van de
vrouw in die samenleving op zijn plaats, concludeerde de VCT.411
408 Ibidem. 409 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “De Godsdienst en de Vrouw”, p. 53. 410 “Nu, dat het vrouwenvraagstuk zich als een van de voornaamste onder de verschillende problema’s
van onze tijd heeft ingeschakeld”: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Ter Inleiding”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 1 (1912), p. 1 en p. 3. 411 G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol van de Vrouw in het Openbaar Leven”, p. 30.
108
Deze opvatting staat evenwel in schril contrast met de visie die Belpaire
slechts een decennium eerder was aangedaan en verkondigde in haar schrijven; in
Vrouweninvloed nam zij nog afstand van de feministische eis voor formeel politiek
burgerschap voor de vrouw in de vorm van stemrecht. Want dat feminisme was
volgens haar iets “gansch modern”, terwijl zij, “zoo ouderwetsch”, de
vrouweninvloed genegen was die volgens de VCT al altijd bestaan had.412
Maar de opvatting die Belpaire met de VCT verspreidde omstreeks 1913 rijmt
wél met die van het Féminisme Chrétien van Louise Van den Plas. Belpaire was in
1909 met deze feministe in contact gekomen via pastoor Karsseleers en er zou
sindsdien een vriendschap tussen de vrouwen gegroeid zijn. Een vriendschap waarin
hun engagement binnen de katholieke vrouwenbeweging een gemene grond was.
De dames zouden ook vanuit hun respectievelijke organisaties toenadering tot
elkaar zoeken. Terwijl Van den Plas regelmatig werd uitgenodigd om bijdragen te
leveren op studiedagen en samenkomsten van de VCT, verdiepte Belpaire zich in de
standpunten van het christelijke feminisme en zou zij ook het programma van de
gelijknamige bond onderschrijven.413
Sinds haar kennismaking met Van den Plas wijzigde Belpaire’s houding ten
opzichte van de kiesrechtkwestie. Waar zij er aanvankelijk van overtuigd was dat de
vrouw best op een andere manier dan haar mannelijke landgenoten – op niet
formeel politieke wijze – haar steentje bijdroeg aan de samenleving, geloofde
Belpaire aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dat het stemrecht voor
vrouwen geoorloofd was als een middel om de katholieke grondslag van de
samenleving te bestendigen.
Waande zij zich dan ook zelf een mogelijke of toekomstige politica? Niet als
we Belpaire zelf mogen geloven. Dat stelde zij tijdens het oorlogsjaar 1916: “Ik ben
geen politicus – of moet ik zeggen politica? Ik oordeel volgens ‘t gevoel.”414 Daarmee
insinuerend dat zij, al werd het politieke bedrijf gedemocratiseerd ten gunste van de
Belgische vrouw, zich persoonlijk liever in de coulissen van de politieke
besluitvorming zou begeven dan in de Wetstraat, het centrum daarvan.
412 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, p. 6. 413 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 99. 414 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXVIII”, in: De Belgische Standaard, 9-10.1.1916.
109
4.3 ABOLITIONISME OF KATHOLIEK BESCHAVINGSOFFENSIEF?
De vraag rijst naar de aard en het programma van de op de internationale
abolitionistische beweging geënte Strijd tegen de Zedeloosheid die Belpaire op
Belgische bodem opzette. Was die getrouw aan de abolitionistische campagne zoals
die in de buurlanden en de internationale context was vorm gegeven? Meer bepaald
met als voornaamste streven de afschaffing van de prostitutiereglementering en het
bestrijden van de dubbele seksuele moraal voor man en vrouw die deze inhield. Of
kaderde haar campagne tegen de openbare zedeloosheid binnen een meer
algemene, religieus geïnspireerde missie om de ontucht uit het straatbeeld te weren
en het zedenpeil op een niveau te brengen conform met de zedenleer die het
katholieke geloof voorschreef? Indien zo, hoe verhield Belpaire’s campagne zich dan
tot de social purity-beweging die een repressieve aanpak jegens openbare ontucht
en seksuele non-conformisten propageerde? Dit zou betekenen dat de prostitutie
niet het voornaamste doel van Belpaire’s actie was maar slechts een aspect daarvan.
Om daarover meer duidelijkheid te bekomen moet de vraag gesteld worden
naar de plaats die het papieren en cinematografische gevaar, de
prostitutieproblematiek en het meer algemene maatschappelijke zedenpeil innamen
in het programma van Belpaire’s strijd tegen de maatschappelijke en
gereglementeerde ontucht.
HOUDING TEN OPZICHTE VAN PROSTITUTIE EN HET PAPIEREN GEVAAR
In het jaarverslag van de VCT voor het werkingsjaar 1912-1913 staat genoteerd dat
Belpaire voor het eerst het onderwerp van “de moderne plaag”, “de verschrikkelijken
socialen kanker” van de openbare zedeloosheid aansneed.415 Dit in het kader van
een oproep om ook in België een ablitionistische campagne, die in de buurlanden
reeds enige tijd werd gevoerd, op te zetten. Waarom vond zij dat daar ook op
Belgische bodem nood aan was? Omdat veel vrouwen ten prooi vielen aan de
wantoestanden van de seksindustrie en dat grote gevolgen had voor de vrouwen in
kwestie net als voor hun families en de samenleving in zijn totaliteit. Zij nodigde
daarom de leden van de vrouwenbond uit om haar te vervoegen in “dien heiligen
415 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90.; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond
Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8.
110
kruistocht, waar het gold duizende vrouwen te redden uit de handen van
gewetenlooze en vuige bedriegers en duizende families van oneer en verval te
vrijwaren.”416
Belpaire en haar medestanders fulmineerden tegen de
prostitutiereglementering van overheidswegen omdat daarmee de, volgens de
religieuze leerstellingen van het katholieke geloof, zedeloze en bederfelijke
praktijken niet enkel werden gedoogd maar ook van een officiële goedkeuring
werden voorzien. En dat betekende dat de staat “het kwaad” goedkeurde en de
teloorgang van de reine zeden niet vreesde. De Belgische overheid stond aan het
begin van de twintigste eeuw immers nog steeds het bestaan van bordelen en
tavernes – waar prostituees en hun pooiers zich ook met regelmaat ophielden – toe,
waarmee zij dus ook het bestaan van de praktijk van de betaalde seks toestonden.417
Ook toen Belpaire in 1918 naar aanleiding van een soortgelijk artikel in De
Getuige – het blad van de Nederlandse werking tegen ontucht en zedeloosheid – de
stand van zaken van de abolitionistische campagne evalueerde in de oorlogvoerende
landen, was het onderwerp van haar schrijven niet het algemene zedenpeil maar wél
de houding van overheidswege ten aanzien van de prostitutie. Belpaire stelt vast dat
niet alleen in landen als Duitsland en Oostenrijk het abolitionistische streven terug
naar af moest,418 maar er “zelfs in Engeland weer van voren aan begonnen [moest]
worden.” Nochtans waren er in Europa, na zo’n 4 decennia van abolitionistische
campagne, in de medische wereld nog weinig voorstanders van de Napoleontische
prostitutiergelementering te bespeuren geweest voor het uitbreken van de oorlog.
Maar die oorlog had “de macht der oude, ingeroeste denkbeelden […] uit de dagen
van Napoleon” opnieuw gewekt en doorheen Europa waren opnieuw maatregelen
ingevoerd die deden denken aan de reglementering van de Franse hygiënist Parent-
Duchâtelet. Zo werd in Frankrijk de afgeschafte zedenpolitie opnieuw opgericht. Een
evolutie die Belpaire afkeurde, omdat niets er op wees dat die regelementering de
décences des rues ten goede kwam.419
Toen in 1922 een Belgische tak werd opgericht van de IAF bleek de
prositutieproblematiek opnieuw een van de voornaamste bekommernissen van
416 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 7. 417 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 418 Zie: Clash of Civilizations, vanaf p. 144. 419 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918.
111
Belpaire en haar gevolg. Zij waren niet gediend met het bestaan van instellingen als
de Zedenpolitie en keurden de wetgeving die de ontucht mogelijk maakten en het
slachtoffer van die ontucht, de vrouw, het onderwerp maakte van de regulering ten
stelligste af.420
Maar waar de prostitutieproblematiek eerder zelden op het voorplan werd
gebracht in Belpaire’s schrijven over haar strijd tegen de zedeloosheid, was de
thematiek van de zedeloze publicaties, prenten, films en ansichtkaarten een meer
prominente rol toebedeeld. Hoewel ook deze niet het centrum van haar streven zou
uitmaken. Belpaire leek dergelijk drukwerk en beeldmateriaal, net als de
ontuchtreglementering, te beschouwen als het product van ingeburgerde
zedeloosheid; zij konden immers enkel bestaan indien er ook een wellustige
afzetmarkt bestond om van hen gebruik te maken.
Over de kwestie van het papieren gevaar uitten Belpaire en rechterhand
Duykers421 hun bezorgdheid voornamelijk in het kader van de Eerste Wereldoorlog.
Toen betichtten de dames hun Duitse vijand ervan de geallieerden te bestoken met
onzedelijke literatuur om hen zo kwestbaar te maken en een Duitse overwinning
mogelijk te maken. Een ware industrie zou daarbij zijn opgezet in Duitsland om wat
zij de Duiste pornopropaganda422 noemden systematisch te exporteren naar
Frankrijk en België. Tot het pornografische exportproduct van de Duitsers behoorde
obscene literatuur zowel als postkaarten en prenten met foto’s of tekeningen van
schaarsgeklede vrouwen en schunnige films.423
Maar de lectuur waarin de kinderbeperking – zij het in het kader van
malthusiaanse overwegingen, zij het in de context van de homoseksualiteit –424
gepropageerd werd beschouwde Belpaire als de meest onzedelijke publicaties. In
het oorlogsjaar 1916 getuigde zij dat haar nooit iets aanstootgevender onder ogen
was gekomen. “Al wat den mensch veredelt, al de hoogste gevoelens zijner ziel – en
vooral de heerlijke liefde van man en vrouw in het huwelijk – worden er in ontheiligd,
verguisd, teruggebracht tot lage hartstocht, tot dierlijke driften!” Als seks niet meer
in het teken stond van de voortplanting, betekende dat volgens haar immers dat 420 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3873. 421 Zie: Het Zusterschap van Belpaire en Duykers, vanaf p. 125. 422 Zie: Het Gevaar van de Duitse Pornopropaganda, vanaf p. 147. 423 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916.; DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 424 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916.
112
werd toegegeven aan de verderfelijke lust. En dat strookte niet met hetgeen haar
geloof voorschreef.425
In het schrijven over de kinderbeperking werd volgens Belpaire geen
rekening gehouden met de “verhevene zending van de vrouw, als echtegnoote en
moeder” en de liefdevolle werking van het kerngezien; “dat alles dat man en vrouw
zoo nauw aan elkander hecht.” Daarmee werd de eenheid van man en vrouw in het
gelukkige huwelijk dus in vraag gesteld, of zelfs ontkend. En een dergelijk denken
betekende een potentieel gevaar voor het kerngezin als hoeksteen van de
samenleving. De neomalthusiaanse propagandisten van de kinderbeperking – en dus
van het bandeloos botvieren van de lusten – vormden daarom volgens Belpaire een
gevaar voor de maatschappelijke orde. Want zij gaan te werk “met koud beraad, met
de vasten wil het [eigen] belang te stellen boven dat van maatschappij en
vaderland.”426
Belpaire daarentgen verheerlijkte de idee van het huwelijk, en dus het
kerngezin, als hoeksteen van de samenleving. Zij beschouwde die openbare
verheerlijking bovendien als een succesvolle strategie om de ideeën van de
neomathusianen in te dammen door zelf juist “het familieleven stevig te
grondvesten, en daardoor den grondslag zelf, het huwelijk, in eere te houden.”427
“Kan er wel iets verachtelijker bestaan dan zulk begrip van ’t leven?”, vroeg
de Antwerpse zich dan ook af toen zij over het concept van de kinderbeperking
refelcteerde. Neen, luidde haar antwoord. Want “eigenzuchtig genieten, en
kinderbeperking preken is altijd eene lafheid – omdat het altijd laf is een plicht of
eene verantwoordelijkheid te ontgaan uit gemakzucht.”428 Daarom zou Belpaire in
december 1916 ook pleiten voor politieke én militaire maatregelen tegen het
bestaan van dergelijk papieren en cinematografisch gevaar en de verspreiding ervan
op Belgische bodem. Daarmee wilde ze een einde maken aan de preken over de
kinderbeperkte van “de discipelen van het neomalthusianisme”,429 evenals de
pornografische literatuur en dito cinematografie die via Duitsland doorheen België
verspreid werden.430
425 BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916. 426 Ibidem. 427 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, De Belgische Standaard, 6.5.1916. 428 BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916. 429 Ibidem. 430 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 7.12.1916.
113
Talrijker – en aanzienlijk zo – zijn echter de bijdragen waarin Belpaire het
maatschappelijke zedenpeil centraal stelt. Daarbij oproepend om een strijd aan te
gaan tegen al wie en al wat dat zedenpeil zou kunnen schaden. Zij beschouwde de
mate waarin een volk in zijn totaliteit zedelijk was namelijke als een parameter voor
vaderlandsliefde, trouw aan God en burgerlijke verantwoordelijkheidszin.431
Haar strijd tegen de zedelijkheid lijkt daarom in eerste instantie een oproep
om de openbare ontucht in zijn totaliteit te bestrijden. Maar wel één waarbij zij de
aandacht wilde vestigen op de verschillende gedaanten waarin die ontucht zich
toonde. Het papieren en cinematografische gevaar en de overheidsreglementering
van de seksindustrie behoorden daartoe en moesten daarom bestreden worden.
Belpaire en haar gevolg zochten daarbij politieke hulp en deden hun best het
politieke bedrijf onder druk te zetten maatregelen te treffen die rijmden met de
eisen van de abolitionistische beweging. Maar dit betekende niet dat zij pleitten voor
een politiek en politioneel optreden zoals social purity-propagandisten dat eerder in
Groot-Brittannië hadden gedaan. Waar zij hadden gepleit voor strengere,
repressieve maatregelen, ijverden Belpaire en de gelijkgezinden die zij rond zich
verzamelde voor een afschaffing van de wetten die volgens hen “een officieelen
stempel aan het kwaad”432 gaven en voor het invoeren van die wetten die de vlotte
verspreiding van onzedelijke producten of het aanzetten tot ontucht moesten
belemmeren.
(S)PREKEN VAN EEN PASTORINNE?
“Een geestelijke noemde mij onlangs – wat ondeugend, ik moet het bekennen – ‘eene
halve pastorinne’. Dit monkelend woord wil ik mij nuttig maken om ‘mijne halve
sermonen’ voort te zetten, mijne wandeling, met jongens en vrienden door de H.
Schrift.”433 Nagels met koppen sloeg Belpaire toen zij in 1915 het voorgaande
neerpende over – én voor – haar serie Open Brieven in De Belgische Standaard.434
Zoals in het voorgaande reeds bleek doet haar schrijven, waarvan het leeuwendeel
431 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918.; BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915. 432 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 433 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXIII”, in: De Belgische Standaard, 8.12.1915. 434 Zie: De Belgische Standaard, vanaf p. 135.
114
een uitgesproken religieus signatuur kende, immers meer dan eens denken aan de
preken van de katholieke priesters. Hartstochtelijk maar ook hoogdravend wijdt
Belpaire met regelmaat uit over de aard van haar geloof en de devotie waarmee zij
die omzet in het leven van alledag. Net als vele andere Belgen; het Belgische volk
was volgens Belpaire immers een diep katholiek volk dat de waarden van de
geloofsleer hoog in het vaandel droeg en er door gekenmerkt werd.435
Maar moet Belpaire ook écht beschouwd worden als een – weliswaar
informele – vrouwelijke priesteres? Hoewel zij daar zelf af en toe op zinspeelt, gretig
refererend naar allerhande Bijbels passages, dito parabels of religieuze debatten, is
dat niet het geval. Het mamieke van de redactie van DWB – want zo liet zij zich
noemen door haar contacten in het literaire veld en in het filanthropische milieu –436
was zich bewust van de rol die zij als vrouw in de maatschappij kon spelen. Het
imago van de morele moeder, de zorgende macht, kon haar bij uitstek voorzien van
de legitimiteit om in alle openbaarheid deel te nemen aan maatschappelijke
discussies en met haar standpunten de meningen te beïnvloeden van de mensen om
haar heen en het lezerspubliek dat doorheen België haar schrijven tot zich nam. Zij
maakte dus succesvol gebruik van de gangbare visie op de vrouw en haar
maatschappelijke functie om zich als invloedrijk actor in het politieke veld te laten
gelden. En dat wel door haar bijzondere band met God te benadrukken en zo de
religieuze inspiratie van al haar schrijven en acties in de verf te zetten.
4.4 EEN NETWERK ZONDER LANDSGRENZEN: BELPAIRE IN HET
INTERNATIONALE CIRCUIT TIJDENS DE VOOROORLOGSE JAREN
Toen Belpaire aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in contact kwam met
de abolitionistische beweging en zich tot een engagement liet verleiden, kwam zij in
aanraking met een internationaal netwerk van organisaties dat zich bekommerde
om het maatschappelijke zedenpeil. Maar Belpaire beschikte wegens haar familiale
afkomst, ervaring binnen het literaire veld en activiteiten binnen het katholieke
milieu reeds voorheen over een uitgebreid netwerk met vele internationale
contacten.
435 BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915. 436 REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, pp. 36-38.
115
Van dat persoonlijke netwerk maakte zij gebruik om zich tijdens de
vooroorlogse jaren in te werken in de thematiek van de bandeloosheid der zeden die
zij zo graag wilde aanpakken. Haar contacten met Isidore Maus en bij uitbreiding de
beweging voor de bestrijding van de handel in blanke slavinnen – white slavery /
white slave traffic of traite des blanches – enerzijds en anderzijds de overkoepelende
katholieke vrouwenliga Union Internationale des Ligues Féminines Catholiques
(UILFC), waren in dat kader de voornaamste.
L’UNION INTERNATIONALE DES LIGUES FÉMININES CATHOLIQUES
Tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw vatten enkele katholieke
vrouwenverenigingen in Frankrijk het idee op een internationaal netwerk van
gelijkgezinde vrouwen uit te bouwen. In hun onderneming zochten zij niet alleen
contact met reeds gevestigde landelijke en regionale katholieke
vrouwenorganisaties, maar zetten zij er ook geïnteresseerde vrouwen toe aan om
dergelijke organisaties op te zetten waar die nog niet bestonden.437 Omdat deze
interesse in transnationale contacten groeide en stilaan ook de idee van een
internationale katholieke vrouwenorganisatie ontstond, werd een comité opgericht
dat de mogelijkheid voor de oprichting van een dergelijke koepelorganisatie moest
bestuderen.
De Franse initiatiefneemsters vonden medestanders voor hun actie in
Belgische hoek. Ook zij zetten zich in om een bijeenkomst te organiseren van –
afgevaardigden van – landelijke katholieke vrouwenbewegingen en onafhankelijke
geïnteresseerde dames. Dit resulteerde in de oprichting van de Union Internationale
des Ligues Féminines Catholiques (UILFC) in 1910. Vanuit België traden onder andere
Le Féminisme Chrétien de Belgique en de Vrouwenbond Constance Teichmann toe.438
Het is deze laatste die onze interesse geniet, uiteraard omdat Marie Elisabeth
Belpaire de VCT voorzat op het moment van toetreding.
Eef Depoortere besprak het proces dat voorafging aan het lidmaatschap van
de UILFC. In 1912 zocht de VCT voor het eerst aansluiting bij de koepelorganisatie.
Dat jaar werd een congres in Wenen georganiseerd; Belpaire was er aanwezig en zou
– zo getuigt ze in haar Gestalten in ’t verleden – erg genoten hebben van de
437 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 84. 438 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 86-87.
116
contacten die ze er kon leggen met prominente figuren uit diverse landelijke
organisaties. Pas een jaar later, op een congres in Londen, zou de VCT uiteindelijk
kunnen toetreden. Volgens de analyse van Depoortere duurde het ruim een jaar
alvorens de aanvraag werd goedgekeurd omdat de internationale liga vragen had bij
de aard van de vrouwenbond.
De eerder conservatieve vleugel van de Union Internationale had het
namelijk niet zo met de sympathieën die de VCT uitte voor het feminisme. Op haar
beurt had Belpaire, en het bestuur van de vrouwenbond met haar, bedenkingen bij
het eerder elitaire en conservatieve karakter van de internationale liga.439 Alle
bezwaren ten spijt werd de aanvraag van de VCT dus weerhouden in 1913.
Belpaire en haar goede vriendin Louisa Duykers zouden het tijdens de jaren
‘20 zelfs schoppen tot centrale leden van één van de studiecomités van de UILFC. Zes
studiecellen was de internationale liga rijk, elk met een eigen, afgebakend
studieonderwerp; behoud, verdediging en verspreiding van het geloof (commissie 1),
moraal en zeden (commissie 2), cinema en theater (commissie 3), mode (commissie
4), de studie van liberale organisaties en het initiatief van de Volkenbond (commissie
5) en de burgerlijke rechten en plichten van de vrouw (commissie 6).440 De
commissie moraal en zeden werd opgedeeld in twee vergaderingen – erg voor de
hand liggend: de afdeling moraal en de afdeling zeden. Het was de eerste afdeling
die Belpaire’s aandacht kaapte, zo blijkt, want Belpaire zou deze gaan voorzitten.
Terwijl Duykers het kleine gezelschap zou vervoegen als lid.441 Het Belpaire archief is
echter een schaarse bron wat Belpaire’s rol binnen die commissie betreft. Slechts
een gering aantal documenten werd bewaard. Desalniettemin voldoende om het
belang van de commissie met betrekking tot Belpaire’s abolitionistisch streven af te
leiden.
In een questionnaire van de commissie Moraal en zeden – afdeling moraal –
polst Belpaire naar de mate waarin het principe van de gelijke moraal voor de twee
seksen gangbaar is in de verschillende landen die in de internationale liga
vertegenwoordigd waren, en hoe de publieke opinie en de katholieke gezagshebbers
zich verhielden tot die gang van zaken. Dat illustreert ze met de voorbeelden van de
seksuele onthouding voor het huwelijk en de wederzijdse huwelijkstrouw, en de
vraag of deze gebruiken in dezelfde mate door mannen en vrouwen geëerbiedigd 439 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 86-89. 440 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Communique pour la presse. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/6. 441 Manuscript. Organogram van de commissie morale. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 165654/42
117
werden. Uit een reeks aansluitende vragen wordt duidelijk dat Belpaire vooral peilt
naar de mate waarin de katholieke zedenleer en seksuele moraal gerespecteerd
worden in de desbetreffende landen.
Ervan uitgaande dat zij in de berichten per kerende antwoorden zou lezen
met de boodschap dat in de praktijk de katholieke geloofsleer wat zeden en moraal
betreft niet volgens de letter werd nageleefd, informeerde zij meteen ook naar de
maatregelen die reeds getroffen werden ter remediëring.442 Niet voor alle landen die
in de internationale liga vertegenwoordigd waren, werden antwoorden op de
gestelde vragen bezorgd aan Belpaire. De afgevaardigden van Engeland, Nederland,
België, Argentinië, Luxemburg, Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Polen, Spanje, Hongarije,
Zwitserland en, ten slotte, Tsjecho-Slowakije deden dat wel.
De Belgische delegatie meldde het volgende: “Le principe [d’une même
morale pour les deux sexes] est absolument admis par les catholiques vraiment
croyants. Dans les autres milieux il est respecté en ce qui concerne la jeune-fille, mais
en générale moins et même pas du tout pour l’homme. […] L’infidelité conjugale n’est
pas rare dans les classes aisées et incroyantes, les catholiques la désapprouvent
formellement, et la loi la punit, quoiqu’on n’ait que rarement recours à cette
derniére”.443 Het is veilig te stellen dat Belpaire’s persoonlijke opvatting in deze
repliek weerklinkt daar zij het voorzitterschap van het vragen stellende comité
combineerde met het voorzitterschap van de VCT, de organisatie die België
vertegenwoordigde in de UILFC. De katholieke zuil wordt in de Belgische getuigenis
duidelijk naar voor gedragen als voornaamste strijdkracht voor de openbare
zedelijkheid – “En Belgique, toutes les associations catholiques combattent ce
fléau.”444 Daar tegenover worden on- en andersgelovigen en de hogere sociale
klassen geplaatst.
Het spreekt voor zich dat het antwoord van de Belgische katholieke dames
gekleurd is door hun eigen politieke en religieuze overtuiging. En ook hun opvatting
en waardeoordeel daarover, namelijk dat vooral lui van de eigen gezindte in het
belang van de maatschappij en met succes deugd en reine zeden nastreven. Door de
inzet van de katholieken, zo argumenteren ze, zou overigens ook een strengere
442 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.
Questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 165654/41 443 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.
Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, pp. 1-2. 444 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.
Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 7.
118
wetgeving aangaande onkuisheid, ontucht en openbare zedeloosheid zijn
ingevoerd.445 Voorstellen voor de verwezenlijking van verdere overwinningen tegen
al die maatschappelijke losbandigheid zien de katholieke vrouwen in een religieuze
opvoeding en dito onderwijs. Dat met voldoende aandacht voor de traditionele
katholieke zedenleer om zodoende de jeugd verantwoordelijkheidszin en eergevoel
bij te brengen die hen op het rechte pad van de deugdzaamheid moet houden.446
Maar hoe rijmt deze visie die de katholieke Belgische dames in hun
antwoorden kenbaar maakten met de persoonlijke visie van Belpaire? Hoewel ook
haar opinie zijn invloed heeft gehad op de geformuleerde respons, lijkt de
stellingname toch ietwat atypisch. Belpaire geeft immers wel vaker aan de strijd
tegen de openbare zedeloosheid te benaderen als een onderneming waaraan zoveel
mogelijk lieden moeten meewerken. Niet dus uitsluitend katholieken. Ook de Bond
ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid zou onder haar initiatief een open
karakter krijgen, waarbij geïnteresseerden zich – ongeacht hun filosofische of
religieuze achtergrond – bij konden aansluiten.
HET CONGRES VAN 1913: FOR THE RESPRESSION OF WHITE SLAVE TRAFFIC
Korte tijd nadat Belpaire zich ten doel stelde de openbare zedeloosheid waarmee zij
zich in de samenleving geconfronteerd zag te bestrijden, zocht zij ook toenadering
tot Isidore Maus. Maus was een Belgisch topambtenaar, op het hoogtepunt van zijn
administratieve loopbaan directeur van het ministerie van justitie (en l’office de la
protection de l’enfance),447 die er een bijzondere interesse op na hield voor migratie
en mensenhandel in het algemeen en de bescherming van het kind en de bestrijding
van de handel in blanke slavinnen in het bijzonder. Hij nam bovendien de functies
van vicevoorzitter en (vervolgens) voorzitter waar van het Comité National Belge de
Défense contre la Traite des Blanches en zou vanuit zijn positie bij het ministerie van
justitie betrokken zijn bij de oprichtng van Comité National Belge de Défense contre
la Traite des Femmes et des Enfants.448
445 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.
Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 7. 446 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.
Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 9. 447 CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie, p. 622. 448 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 183.
119
Dat alles maakte van Isidore Maus het Belgische aanknopingspunt in de
bredere, transnationale social purity-beweging tijdens het merendeel van de eerste
helft van de 20ste eeuw. En gezien de nauwe banden tussen de abolitionistische
beweging en de actie tegen de handel in blanke slavinnen – en hun gezamenlijke
doelstelling een einde te maken aan wat zij beschouwden als moreel verderfelijke en
mensonterende praktijken – was Maus een interessante connectie voor de
onderneming die Belpaire en Duykers op poten wilden zetten. Hij zou hen immers in
contact kunnen brengen met een netwerk van prominente figuren uit de social
purity-campagne en de internationale abolitionistische beweging. Anno 1912-1913
was Belpaire en Duyers’ kennis van de bredere zedeloosheidsstrijd waar zij hun
steentje aan wilden bijdragen nog beperkt, en was een betere inbedding in de scene
opportuun om hun project kans op slagen te geven.449
In het najaar van 1912, slechts luttele maanden na de ontmoeting met
noorderburen Van Munster en Velthuysen, zocht de tandem Belpaire-Duykers
contact met Maus. Daarbij maakten zij hun interesse voor zijn bezigheden kenbaar
en moeten zij hem er ook van op de hoogte hebben gebracht volop bezig te zijn een
eigen campagne tegen de openbare zedeloosheid op te zetten. In een reactie
geadresseerd aan Duykers – niet buitengewoon gezien zij zich als rechterhand van
de drukbezette Belpaire vaker over correspondentie en administratie ontfermde –450
nodigde Maus de dames uit voor een ontmoeting in Brussel, oktober dat jaar.451
De Belgische delegatie die het komende jaar naar Londen zou reizen voor een
congres kwam er samen en Belpaire en Duykers kregen de eer het gezelschap te
vergezellen.452 Belpaire zou van die samenkomst vooral het feit indachtig blijven dat
gegadigden met verschillende religieuze begeestering – van katholieke priesters tot
protestantse clerus naar joodse rabbi’s – hun krachten konden verenigen in het
aanzicht van de gezamenlijke vijand.453
449 In het augustusnummer van Omhoog! 1913 getuigde Belpaire over haar onervarenheid in de abolitionistische beweging dat zij “niettegenstaande [haar] rijpen leeftijd, nog, voor enkele maanden
in deze zaken, een nuchterling, een baby” was. BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 450 Zie: Het zusterschap van Belpaire en Duykers, vanaf p. 125. 451 Brief van Isidore Maus, ondervoorzitter van het Comité National Belge de Défense contre la Traite
des Blanches. Zonder datum. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 452 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 453 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 1.
120
Een jaar later vervoegden Belpaire en Duykers de Belgische delegatie onder
leiding van Maus op het vijfde internationale congres van de National Vigilance
Association (NVA) en – zijn internationale variant – het International Bureau for the
Suppression of the White Slave Traffic (IBSWSF) dat in Londen zou plaatsvinden.
Zestien delegaties zouden aanwezig zijn op het vijfde internationale congres
van de NVA en IBSWSF – een succes dat enkel geëvenaard werd door het congres
van 1906 in Parijs, en het congres van 1921 in Genève, waar respectievelijk 17 en 23
naties vertegenwoordigd waren –, waaronder afgevaardigden van Brazilië, de VS,
Rusland en China naast een tiental Europese naties.454 Hét decor bij uitstek dus om
nieuwe contacten te leggen. Duykers en Belpaire zouden dan ook de Belgische
delegatie op het congres van 1913 vervoegen.
De Belgische delegatie betond uit vertegenwoordigers van de Belgische
overheid, gedelegeerden van het Belgische comité en een gevolg van
geïnteresseerde en geëngageerde burgers, adhérents. In die laatste categorie werd
de tandem Belpaire-Duykers vergezeld door Isidore Tolkowsky, de oprichter van de
Joodse hulporganisatie Esra die zich bekommerde om immigranten in Antwerpen,455
Henri Schulsinger, medeoprichter van Esra – naar het Hebreeuwse Ezra dat hulp
betekent –,456 en de verder onbekende E. Kuhlmann.457
Op de agenda van het vijfdaagse congres? Drieëntwintig vragen aan de hand
van welke de organisatie discussies hoopte te doen ontstaan. Discussies waaruit men
ook hoopte standpunten te distilleren die door de inrichtende organisaties en de
aanwezige delegaties zouden worden ingenomen in de gezamenlijke strijd tegen de
handel in blanke slavinnen en de seksuele exploitatie van de vrouw die daarmee
samenging. De thema’s die aanbod kwamen varieerden van het agenderen van de
vele aspecten van de white slavery problematiek op nationale politieke agenda’s en
het opvolgen van genomen initiatieven en bestaande procedures (de vragen 2, 3, 9,
10, 11, 13, 17 en 23) tot eisen aangaande de arbeidsrechten voor (minderjarige)
geïmmigreerde vrouwen (de vragen 1 en 8) en voorstellen voor een humane,
vrouwvriendelijke en politiek correcte omgang met geïmmigreerde en/of
454 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking, p. 59. 455 MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust: Jews, Belgians, Germans. Jeruzalem, Yad Vashem, 1998, p. 51.; BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147. 456 MICHMAN (D.), ed. Op. cit., p. 186. 457 Programme of the Fifth International Congress. The National Vigilance Association and the
International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/3750a.; Zie ook : CARLIER (J.). Op. cit., p. 537.
121
geprostitueerde vrouwen in de context van administratieve, medische en politionele
procedures (de vragen 4, 5 en 12).458
Over haar ervaring op het Londense congres van 1913 zou Belpaire een
uitgebreid verslag neerpennen,459 dat bedoeld was voor publicatie door de Belgische
pers – zo werd het opgenomen in het augustusnummer van Omhoog! in 1913 –460 en
oorspronkelijk enkel in een Franse en Nederlandse versie bestond. Belpaire zou
echter haar verslag – alleszins enkele passages ervan – ook vertalen voor het Engelse
lezerspubliek,461 en een versie van het document bezorgen aan (enkele van) haar
internationale contacten.462 Dit kan beschouwd worden als een actieve bijdrage aan
de uitwisseling van nuttige informatie – een stand van zaken van de campagne zoals
die op het internationale niveau vorm kreeg – over de landsgrenzen heen. Belpaire
droeg op deze manier bij aan het bestaan van een sterk verwoven netwerk van
strijd(st)ers tegen de (reglementering van) prostitutie en de openbare zedeloosheid.
Een netwerk dat bestond uit personen en organisaties die zich inzetten voor een
groot aantal aan elkaar gelieerde kwesties en zich dus niet beperkte tot individuen
en organisaties die de abolitionistische campagne voerden.
Belpaire’s networking-inspanningen in die vroege fase van haar campagne
voor de openbare zedeloosheid getuigen er bovendien van hoezeer Belpaire zich
bewust was van het belang dat de trans- en internationale contexten konden spelen
voor haar lokale initiatief. Niet alleen kon zij inspiratie opdoen uit de retoriek en
tactiek van gelijkgezinden die buiten de Belgische landsgrenzen actief waren, ook
kon het samenspel van de verschillende actoren het politieke klimaat doen rijpen en
opwarmen voor een beleid dat beantwoordde aan de abolitionistische eisen.
Van haar collega’s van de Nederlandsche Vrouwenbond ter Verhooging van
het Zedelijk Bewustzijn – die “dien strijd reeds 28 jaar in vriendschappelijk
458 Programme of the Fifth International Congress. The National Vigilance Association and the
International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/3750a, pp. 1-10. 459 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810.; Manuscript. Quelques impressions sur le congres de Londres (30 juin-4
juillet). Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3811. 460 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, pp. 145-149. 461 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p.1. 462 Brief van Van Bruyn-Kops namens de Nederlandse Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk
Bewustzijn. 3.9.1913. AMVC, B417/B2, 166196/4019a.; Brief van Biilow. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/4024.; Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814.
122
samengaan met [de] Vereeniging der mannelijke bestrijders der Prostitutie [voeren];
elk op eigen terrein, dus naast elkaar” – ontving Belpaire, in reactie op het delen van
haar congresverslag, het aanbod in de toekomst op de hoogte te worden gebracht
van hun bezigheden via het maandblad Orgaan.463 Dat Belpaire’s toenadering vanaf
het najaar van 1913 de internationale contacten ten goede kwam staat dus buiten
kijf, maar wat schreef Belpaire aan haar collega-zedeloosheidsbestrijders over het
Londense congres van eerder dat jaar?
In eerste instantie dat zij getroffen was door het saamhorigheidsgevoel dat
onder de aanwezigen heerste en de grote overeenkomstigheden tussen de
uitgesproken overtuigingen aangaande “the mighty crusade against immorality and
vice”.464 Dat lieden van verschillende religieuze en filosofische gezindten zich voor
het maatschappelijk belang konden verenigen had zij reeds gelauwerd na het
Brusselse congres van 1912, maar het inleidend spreken dat gezamenlijk verzorgd
werd door de aartsbisschop van Canterbury, de kardinaal-aartsbisschop van
Westminster, een vertegenwoordiger van de non-conformistische kerken en de
hoofdrabbi ontroerde haar.
Omdat zij een dergelijke religieuze samenwerking op het Europese continent
nooit eerder had gezien. Maar ook omdat zij zelf enige tegenkantingen had ervaren
toen zij er met Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid voor koos
een onconfessionele organisatie op te richten, omdat paus Pius X daar bezwaar
tegen zou hebben. In Londen werd echter een heel andere booschap te berde
gebracht door de aanwezige bisschoppen; die stelden dat de katholieke Kerk geen
andere mogelijkheid zag dan een dergelijke multiconfessionele samenwerking en dat
ook het hoofd van de katholieke Kerk daarvan overtuigd was.465
Vervolgens berichtte Belpaire over een tweede aspect dat haar inspireerde
op het congres van 1913: de sterke internationale samenwerking die onder het
bezielde leiderschap van Coote tot stand was gekomen. Niet alleen het feit dat de
campagne tegen de openbare zedeloosheid en de white slave trade in Engeland,
Nederland en Zwitserland flink voet aan grond had gekregen, maar dat zij er ook
sterke onderlinge samenwerkingen op na hielden!466 Zij kon het daarenboven niet
463 Brief van Van Bruyn-Kops namens de Nederlandse Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk
Bewustzijn. 3.9.1913. AMVC, B417/B2, 166196/4019a. 464 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 1. 465 Idem, pp. 1-2. 466 Idem, p. 4.
123
nalaten de Nederlandse delegatie te bejubelen.467 Die bestond onder meer uit de
protestant Velthuysen, waarmee zij reeds goed contact had, en de Graaf, voorzitter
van de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie. Met die laatste moet zij op
het congres een goed onderhoud hebben gehad, want ook na afloop zouden zij
contact houden en werken aan goede transnationale communicatie tussen beider
organisaties.468
Tenslotte wijdt Belpaire uit over Coote’s delicate communicatiestijl en
“vrouwelijke kieschheid in het behandelen zulker moeilijke onderwerpen” die zij
bijzonder bewondert.469 De man slaagt er volgens haar in zorgvuldig en met veel
respect alle vragen van het publiek te beantwoorden. Maar het is vooral de wijze
waarop hij verhaalt over de vrouwen die het slachtoffer zijn van de white slave trade
die haar charmeert. “It is really touching to hear him speak of ‘fallen women’, ‘poor
creatures’ always with pity and respect for their human dignity, never using the word
‘prostitution’”, getuigt Belpaire.470 Danig onder de indruk was zij ook van de andere –
vooral Engelse – sprekers die op eenzelfde wijze uiting gaven aan reine zeden met
groot respect voor de waarden van mannelijkheid en vrouwelijkheid. “This was quite
a lesson”,471 besluit Belpaire.
Weinig wordt dus gezegd over de eigenlijke inhoud van de debatten zoals ze
gevoerd werden op het congres. Altezamen lijkt Belpaire in haar verslag vooral te
reflecteren over aspecten van de beweging tegen white slavery die haar interessant
leken voor haar eigen campagne tegen de openbare zedeloosheid. Zij moet er zich
op het congres van bewust zijn geworden welke mogelijkheden trans- en
internationale samenwerkingen – maar ook partnerschappen met andersgelovigen –
voor haar onderneming konden creëren. Een gegeven waarvan zij op voorhand
wellicht al enige notie had aangezien zij zich – tezamen met Duykers – een weg
netwerkte naar Londen.
Belpaire zou in het kader van haar eigen campagne tegen de openbare
zedeloosheid bovendien steeds aandacht hebben voor de problematiek van de
handel in blanke slavinnen. Het thema van de vrouwenhandel heeft immers een 467 Idem, p. 5. 468 Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814. ; Ligue Abolitionniste Belge. Carte d’Invitation aux Conférences. 1923. AMVC, B417/B2, 166196/3777. 469 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 470 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 5. 471 Idem, p. 6.
124
nauwe relatie met prostitutie en wat als ontucht beschouwd werd. Daardoor maakt
de thematiek zijn opwachting in heel wat periodieken en artikels die onder redactie
van Belpaire en haar medewerk(st)ers stonden.472 Belpaire bleef er namelijk van
overtuigd dat, hoewel actie tegen de traite des blanches werd ondernomen, er veel
te weinig werd gedaan om een eind te maken aan de white slave trade. “De blanke-
slavinnenhandel woekert voort, dank zij de halve maatregelen, die er in vele moderne
staten genomen wordt. Er wordt gelukkig iets gedaan. En als de voorteekenen niet
bedriegen, zal er in de toekomst meer gedaan kunnen worden. Er is een
Internationaal Comiteit tot bescherming van meisjes in 1899 opgericht.”473
472 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Bestrijding van den Blanke-Slavinnenhandel”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1914), pp. 38-40.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, pp. 44-45.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Bestuursvergadering”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen,
2, 5 (1914), pp. 13-15. 473 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Overzicht der Pers. De Meisjeshandel”, in: Omhoog!
Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 1 (1912), p. 16
125
HOOFDSTUK 5. GEBUNDELDE KRACHTEN: BELPAIRE EN HET
GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME
5.1 HET ZUSTERSCHAP VAN BELPAIRE EN DUYKERS
Een met regelmaat wederkerende naam in dit werk – net als ander werk waarin
Belpaire centraal staat – is die van Louisa Duykers. Maar wie was deze dame? En
waarom is zij van belang voor Belpaire’s abolitionistische avontuur?
Vermoedelijk ontmoette Belpaire Louisa Duykers voor het eerst via haar
contact met Ida van Beers en diens vader Jan tijdens de jaren ’80 van de 19de eeuw.
De van Beersen, die Belpaire’s vroegere werk hadden becommentarieerd, woonden
naast de familie Duykers. Op die manier zouden Belpaire en Duykers’ wegen elkaar
voor het eerst hebben gekruisd. Het begin van hun hechte vriendschap wordt echter
door Reymenants gesitueerd op Sint-Jozefsdag 1896, omdat de dames na hun
samenkomst op de feestelijkheden van 19 maart dat jaar elkaar vaker zouden
ontmoeten.474
Tezamen met de dichteres Hilda Ram – geboren Mathilde Ramboux – zouden
Belpaire en Duykers de vrouwelijke kern van de Vlaamse beweging gaan uitmaken.
Zoals Ram Belpaire voorheen had ingewijd in de Vlaamse beweging, dito letterkunde
en de katholieke vrouwenverenigingen, bekeerde Belpaire ook Duykers tot het
Katholicisme om haar vervolgens wegwijs te maken binnen de Vlaamse beweging en
het Vlaamse literaire veld voor haar te ontsluiten. Veelzeggend verscheen Duykers’
eerste publicatie pas na 1896 en dan nogwel in Het Belfort van Alfons Siffer, waar
Belpaire ook op dat moment reeds goede contacten mee had. Belpaire’s invloed zou
ook in Duykers’ latere literaire werk nadrukkelijk aanwezig zijn. Na het overlijden van
Ram in 1901 zou Duykers haar vervangen als Belpaire’s rechterhand, steun en
toeverlaat.475 “Sinds 1896 was zij mijn trouwe gezellin, in alles en overal”, getuigde
Belpaire in haar memoires.476
474 REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), p. 37.; AERTS (K.). “Duykers, Louisa (1869-1952)”, in: GUBIN (E.), JACQUES (C.), PIETTE (V.) en PUISSANT (J.), eds. Dictionnaire des Femmes
Belges: XIXe et XX
e Siècles. Tielt, Lannoo, 2006, p. 228.
475 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 34-38. 476 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 50.
126
Reymenants stelt bovendien dat in beide vriendschappen – zowel Belpaire-
Ram als Belpaire-Duykers – Belpaire de dominante figuur was. Waar Ram het daar
naar verluidt enigszins moeilijk mee had – zij had immers als gerenommeerd
letterkundige en vooraanstaand lid van de Vlaamse beweging ook zelf haar pluimen
verdiend –, moet Duykers zich zonder bezwaar geschikt hebben in haar
ondergeschikte, afhankelijke positie. Wellicht omdat zij haar literaire success en
uitgebreide netwerk in het culturele en politieke milieu aan Belpaire te danken
had. 477 Maar na het overlijden van haar ouders was Duykers ook financieel
afhankelijk geworden van de gegoede Belpaire. Zij was immers bij haar ingetrokken
in het huis aan de Antwerpse Markgravelei – “vanaf dat moment werden zij
onafscheidelijk”.478
De ondergeschikte rol van Duykers ten opzichte van Belpaire die Reymenants
beschrijft kwam ook tot uiting in de initiatieven die zij tezamen ondernamen.
Duykers lijkt met regelmaat niet meer dan Belpaire’s persoonlijke assistente te zijn.
Hoewel Belpaire haar levensgezellin bejubelde – zij beschreef haar als
“engelbewaarder” en “levend geweten” – en haar ontwikkeling aanmoedigde en
mogelijk maakte, zou zij echter ook in grote mate bepalen tot welke mogelijkheden
Duykers toegang kreeg en in welke richting zij zich kon ontwikkelen.479
Gezien Duykers de vaste waarde was in Belpaire’s entourage vanaf de
eeuwwisseling speelde zij ook een rol in Belpaire’s ondernemingen in het kader van
haar strijd tegen de zedeloosheid. Zo zou Duykers het secretariaat verzorgen van de
Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid. Veel officiële briefwisseling
van het orgaan is dus van Duykers’ hand en het is ook mogelijk dat correspondentie
die op het eerste zich door Belpaire werd verzorgd in feite door Duykers werd
opgesteld om vervolgens met Belpaire’s signatuur de postbus in te verdwijnen.
Ook in de vele engagementen die Belpaire op zich nam bij gelijkgezinde of
soortgelijke organisaties om haar abolitionistische campagne te ondersteunen
speelde Duykers een belangrijke bijrol. Zij assisteerde Belpaire toen zij het
voorzitterschap waarnam van de commissie moraal van de Union Internationale des
477 Een literaire carrière waarbij zij niet, zoals wel het geval was bij Belpaire en Ram, gelauwerd werd omwille van haar bijzondere letterkundige talent – men erkende de matige literaire kwaliteit van haar werk – maar wél omwille van de katholieke geest van haar werk en de moraliserende toon ervan. Kenmerken die vanuit de katholieke zuil sterk geapprecieerd werden in het werk van vrouwen. GRIETEN (J.). “Vrouwelijke Schrijvers in het Literaire Strijdtoneel. Interview met Geraldine Reymenants”, in: DNA Magazine, 26, 8 (2008), p. II. 478 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 39-40. 479 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 39-40.
127
Ligues Féminines Catholiques (UILFC), vergezelde haar in de Vrouwenbond Constance
Teichmann (VCT) en schreef – terwijl zij tijdens de oorlogsjaren tezamen verbleven in
hun Swiss Cottage in De Panne – net als Belpaire met regelmaat bijdragen voor De
Belgische Standaard – waarin zij reclame maakten voor hun zedelijkheidsbond.
Duykers inhoudelijke bijdrage aan het zedelijkheidsoffensief dat Belpaire
inzette lijkt op het eerste zicht eerder beperkt te zijn gebleven. Het is echter wel
belangrijk gewag te maken van haar bijdrage aan Belpaire’s campagne. Dit moet
duidelijk maken dat de strijd tegen de zedeloosheid geen eenzame onderneming was
voor Belpaire en dat veel van haar verwezenlijkingen het resultaat zijn van
gezamenlijke inspanningen. In het kader van de organisaties die onder Belpaire’s
impuls opgericht werden, maar ook in het kader van het zusterschap van Belpaire en
Duykers.
5.2 ONDER DE VLEUGELS VAN DE VROUWENBOND CONSTANCE
TEICHMANN
In wat volgt zullen de namen van verschillende organisaties de revue paseren. Om
verwarring te voorkomen is het noodzakelijk eerst te duiden met welke benamingen
men verwees naar welke organisaties en wat hun aandeel was in de strijd tegen de
zedeloosheid die Belpaire aanvoerde. Het betreft namelijk geen kluwen van
organisaties maar slechts twee van elkaar te onderscheiden verenigingen die op
organisatorisch gebied overeenkomstigheden delen.
DEN BOND TER BESTRIJDING VAN DE OPENBARE ZEDELOOSHEID
De organisatie die Belpaire en Duykers in 1912 hadden opgericht voor de bestrijding
van de openbare zedeloosheid en tanende (seksuele) moraal heette Den Bond ter
Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid. Maar het bestuur van de VCT, diens
bakermat, zou op verschillende manieren naar de organisatie verwijzen, nu eens
gebruik makend van Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid,480
dan weer van
Vereeniging tot Bestrijding der Openbare Zedeloosheid481
of Vereeniging tegen de
480 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 481 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.
128
Openbare Zedeloosheid.482 Het betreft telkens dezelfde organisatie die op initiatief
van de tandem Belpaire-Duykers werd opgericht na een algemene vergadering van
de VCT en vervolgens onafhankelijk – maar met nauwe banden met de VCT – haar
doel zou nastreven. 483 Haar secretariaat gevestigd in Antwerpen op de Sint
Jacobsmarkt, zou de Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid dus “gansch
afzonderlijk” te werk gaan,484 maar wél enkele voorname bestuursleden delen met
de VCT.
In het jaarverslag van de Vrouwenbond voor het werkingsjaar 1912-1913
werd opgetekend dat het onderwerp van “de moderne plaag”, “de verschrikkelijken
socialen kanker” van de openbare zedeloosheid door Belpaire was aangesneden.485
Zij lanceerde een oproep aan alle vrouwen om zich te vervoegen in haar kruistocht
waarbij zij zich ten doel stelde al die vrouwen te redden die ten prooi waren gevallen
aan de “gewetenlooze en vuige bedriegers” van de seksindustrie en zo in de
prostitutie terecht waren gekomen. Op die manier zouden, zo stelde zij, ook
duizenden families gered worden van de oneer en het zedenverval dat de prostitutie
met zich meebracht.”486 Het betrof dus een oproep om de openbare ontucht in zijn
totaliteit te bestrijden maar wél één met een duidelijke verwijzing naar die vrouwen
die het slachtoffer werden van de georganiseerde ontucht van de seksindustrie. De
organisatie zocht daarom bondgenoten op het beleidsmakende niveau en hoopte
dat een goede samenwerking zijn vruchten zou afwerpen voor het maatschappelijke
zedenpeil.487
Daags na de algemene vergadering waarop Belpaire het woord nam werd
een voorlopig comité opgericht waaruit vervolgens de voornoemde bond zou
groeien. Want uit nader onderzoek van de VCT was gebleken dat de kwaal groter en
omvangrijker was dan zij hadden voorzien. Daarom besloot het voorlopige comité
dat de op te richten organisatie niet allen zou bestaan uit vrouwen, maar dat ook
priesters en andere mannen zouden worden uitgenodigd om zich bij de jonge 482 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916. 483 “De werking in den bond ontstaan zal voortaan buiten, maar in nauwe voeling met hem voortgezet
worden.”; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 8. 484 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 485 Idem, p. 90.; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 486 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 7. 487 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90.
129
organisatie aan te sluiten. Bovendien was men ervan overtuigd dat ook
andersdenkenden de beweging moesten vervoegen.488
Op een studiedag van de VCT medio 1913 mocht Louisa Duykers spreken
over de opgerichte organisatie en haar doelstellingen. En naar verluidt sprak zij er
over de zedeloosheid en haar bestrijding “met al de kieschheid die het behandelen
van het onderwerp vergde.”489 Het onderwerp van haar exposé? Die instellingen en
gebruiken, schijnbaar aanvaard door de samenleving, die de openbare ontucht
mogelijk maken en gedogen. Zo werd door het toelaten van openbare ontuchthuizen
– bordelen maar ook louche tavernes waar men vrouwen kon vinden die tegen
betaling seks aanboden – volgens Duykers “een officieelen stempel aan het kwaad
gegeven.” Want door dergelijke instellingen te gedogen maakte de overheid, het
politieke bedrijf, zich immers schuldig aan het in stand houden van de openbare
zedeloosheid.490
Daarnaast noemt Duykers de internationale handel in blanke slavinnen. Ook
deze kon zich zonder verzet op het bestuurlijke niveau ontwikkelen tot een machtige
organisatie. “In Europa alleen zijn duizende vrouwen verloren gegaan” aan dat
“walgelijke bedrijf”. En vooral het arbeidersmeisje valt daar volgens Duykers aan ten
prooi. Die “wanpraktijken waarvan de vrouw – in hare hoogste waardigheid
gekwetst – het slachtoffer is” mochten niet langer geduld worden. Daarom stelde de
Bond tegen de Openbare Zedeloosheid zich ten doel te wegen op het politieke beleid
door het beïnvloeden van de publieke opinie en met de eis een wet tegen de
openbare zedeloosheid in te voeren.491 De bond zou echter niet slagen in zijn opzet
want met het uitbreken van de oorlog zou hij zijn einde kennen.492
DOELPUBLIEK: KATHOLIEK MAAR PLURALISTISCH
Hoewel voorzitster Belpaire vond dat “de actie hoofdzakelijk [zou] moeten uitgaan
van katholieke krachten” – zij was er immers van overtuigd dat geloofszin en reine
488 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 489 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, p. 122. 490 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 491 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 122-123. 492 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1.
130
zeden steeds gepaard gingen – moedigde zij de aansluiting van anders- en
ongelovigen bij de organisatie aan. Zij zei dan ook “hoofdzakelijk: want niemand mag
geweerd worden, waar het geldt zulk groot kwaad te bestrijden. […] Daarbij wie zou
het op zijn hart, op zijn geweten willen laden, iemand tegen te houden in het oefenen
van een liefdewerk, in het plegen van het goed?”493
Andersgelovigen konden zich volgens haar zonder probleem aansluiten bij de
actie voor de zedeloosheidsbestrijding omdat de moraal van de mens, gestoeld op
de natuurlijke wet ingeschreven in ieders geweten, voor elke mens dezelfde was.
Daarenboven was de zedeloosheid volgens Belpaire niet louter een schending van de
katholieke zedenleer maar wél een schending van “den mensch als mensch, buiten
alle confessie om.” Om die twee redenen moest het mogelijk zijn voor alle deftige
lieden, ongeacht hun politieke voorkeur of geloofsbelijdenis, om tezamen ten strijde
te trekken aan al wie en al wat in overtreding was met de reine zeden van de
menselijke natuur.494
Dat de gelovigen begenadigd waren met een grotere kracht en degelijkere
middellen om een dergelijke strijd aan te gaan, stond voor Belpaire echter buiten
kijf. De christen was volgens haar de volledige mens en de gedoopte actie
waardevoller dan de ongedoopte.495
MARIABOND TEGEN ZEDELOOSHEID
In opzet een “onzijdige” 496
– dus niet-confessionele – vereniging verschilde de Bond
ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid van de Mariabond tegen de
Zedeloosheid – of kortweg Mariabond, die eveneens haar ontstaan zou kennen in de
VCT.497 Sommige bestuursleden van de Vrouwenbond waren er namelijk niet mee
opgezet dat Belpaire er voor had gekozen haar organisatie niet van een uitgesproken
religieuze signatuur te voorzien en stuurden aan op een katholiek initiatief.498 En ook
493 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 69. 494 Idem, p. 69. 495 Idem, p. 70. 496 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146. 497 Ibidem. 498 “Bij de laatste algemeene vergadering van onze Vrouwenbond Constance Teichmann werd ik
immers aangevallen omdat ons genootschap neutraal was opgevat en heette het immers dat Z. H.
Pius X stellig sterk gekant was tegen zulke vereeniging?”; Zie: BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.
131
Belpaire was er van overtuigd dat een uitgesproken katholiek orgaan, naast de
bestaande niet-confessionele bond tegen de zedeloosheid, zinvol zou zijn in de strijd
tegen de bandeloosheid der zeden.499 Begin 1914 lanceerde zij dan ook alsnog een
oproep aan de katholieke dames van de VCT om zich aan te sluiten bij de katholieke
Mariabond tegen Zedeloosheid – “Gij allen, christenen, die willen strijden tegen het
kwaad, zendt uwe bijtreding, steunt met al uwe krachten den Mariabond tegen
Zedeloosheid.”500
Korte tijd daarvoor was die organisatie opgericht. Het initiatief daarvoor
werd genomen op een bestuursvergadering van de VCT – die eind 1913 moet
hebben plaatsgevonden – en de verwezenlijking werd omschreven als “een van de
bijzonderste takken welke […] groeiden aan den eikvasten boom van den Constance
Teichmann bond.”501 De Mariabond zou in tegenstelling tot de Bond ter Bestrijding
van de Openbare Zedeloosheid ook werkzaam blijven onder de vleugels van de VCT –
terwijl de voornoemde bond zich als een onafhankelijke organisatie zou profileren.
Desalniettemin zou zij er haar eigen secretariaat op na houden, gevestigd in de
Nationalestraat in Antwerpen.502 Hoewel zij er reeds een bijzondere relatie op
nahield met de VCT gaf de Mariabond aan daarnaast ook te willen samenwerken
met alle organisaties en lieden die de openbare zedeloosheid en maatschappelijke
ontucht wilden bestrijden.503
De ledenwerving en de sensibiliseringscampagne van de organisatie verliepen
door middel van traktaten die door de Mariabond en de VCT verspreid werden,
“honderden plakbrieven ter gelegenheid van de karnavaldagen in Antwerpen” en
aanhoudende propaganda voor de organisatie in Vlaamse dag- en weekbladen. Ook
werd het onderwerp van de openbare ontucht en de werking van de Mariabond
tegen de Zedeloosheid behandeld op de studiedagen van de VCT – waaronder die
499 S.n. “Mariabond tegen Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 2, 4 (1914), pp.15-16. 500 “Eenige katholieken damen van Antwerpen, hierin bijgestaan door ervaringrijke priesters, hebben
gedacht het christen Belgisch volk ten strijd te moeten oproepen tegen de schandelijkste plaag van
onzen tijd. Zij willen een talrijk en goedgeordend leger vormen tot beschutting der reine zeden.”; Zie: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, p. 45. 501 J. (P.). “Jaarlijksche Algemeene Vergadering van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 5 (1914), p.2. 502 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1913-1914. KADOC, KX214/1914, p. 6. 503 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Mariabond tegen Zedeloosheid. Standregels”, p. 14.; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd tegen de Zedeloosheid”, p. 69.
132
van 2 februari 1913, waarop het initiatief voor het eerst werd voorgesteld. Als een
gevolg van deze acties kon de bond volgens het jaarverslag van de VCT reeds in zijn
eerste werkingsjaar rekenen op de steun van enkele honderden leden.504
BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN
Toen Belpaire en Duykers tijdens de oorlogsjaren publiceerden in het frontblad De
Belgische Standaard en via dat platform leden wierven voor hun campagne tegen de
ontucht maakten zij geen gebruik van de benamingen Den Bond ter Bestrijding van
de Openbare Zedeloosheid en Mariabond. Vanaf maart 1916 maakten zij via het blad
namenlijk reclame voor de Bond van de Deftige Lieden. Dit betrof geen nieuwe
organisatie maar wel een gezamenlijke verderzetting van de twee organisaties die de
dames in de vooroorlogse jaren op poten hadden gezet.505
Voor zover bekend bleven de twee in Antwerpen gevestigde organisaties dus
ook tijdens de oorlog voortbestaan en werd de noemer Bond van de Deftige Lieden
eenvoudigweg gebruikt omdat het secretariaat van de verenigingen en het hart van
de werking van beide organisaties zich op eenzelfde plek bevonden. Meer bepaald in
de veilige haven van het onbezette België in Swiss Cottage, De Panne.506
EEN VERWARREND KLUWEN VAN ORGANISATIES
Hoewel er wel degelijk een onderscheid bestond tussen de twee voornoemde
organisaties en hun gemeenschappelijke noemer tijdens de oorlogsjaren, blijkt dat
dat onderscheid niet altijd gemaakt werd door het Vlaamse – en voornamelijk
katholieke – doelpubliek dat de verenigingen deelden. Dit mede doordat de
populaire Belpaire in het bestuur van beide organisaties zetelde en voor beide
propaganda voerde. Het staat dan ook buiten kijf dat de organisaties nauwe banden
met elkaar hadden.
504 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1913-1914. KADOC, KX214/1914, p. 6. 505 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916. 506 Zie: De Oproep voor Deftige Lieden en Bestrijding der Zedeloosheid, vanaf p. 139.
133
Correspondentie uit het Belpaire-archief (AMVC) getuigt ervan dat het
doelpubliek van de verenigingen niet goed op de hoogte was van het bestaande
onderscheid of dat zelf alleszins nauwelijks maakte. In de vele brieven die Belpaire
ontving van geïnteresseerden voor haar strijd tegen de zedeloosheid – sommige (van
voor of na de oorlog) gericht aan de Margravelei, andere (van tijdens de
oorlogsjaren) verzonden naar voornoemde cottage – wordt dan ook afwisselend
gewag gemaakt van de aangehaalde benamingen, hetgeen hun onderlinge
verbodenheid slechts benadrukt.
Ter illustratie: in januari van het jaar 1914 richtte een verder onbekende
dame een brief aan Belpaire – die toen, gevestigd in de havenstad, haar
correspondentie nog ontving in Antwerpen. Zij schrijft daarin “ook een weinig mede
te [willen] strijden in het door [Belpaire] aangevoerde leger tegen de zedenloosheid”.
“In ‘t belang van den Mariabond” (!) wilt zij daarenboven nog enkele bedenkingen –
op organisatorisch vlak – met Belpaire delen. Afsluiten doet zij echter met de
mededeling enkele nieuwe leden te willen aanmelden voor de “Vereniging tegen de
Openbare Zedeloosheid” (!), waarna een handvol namen volgt.507 De verschillende
benamingen voor telkens andere organisaties worden dus door elkaar gebruikt,
zonder daarbij enig onderscheid te maken tussen de respectievelijke verenigingen.
Ook in een brief van 1916, ondertekend door ene Florent de Carne, in
verband met een lidmaatschap worden de Mariabond en Vereeniging tegen de
openbare zedenloosheid als synoniemen voor elkaar gebruikt.508
5.3 ACTIE IN OORLOGSJAREN
Toen in het voorjaar van 1914 de oorlogsdreiging heerste, kozen Belpaire en Duykers
er niet meteen voor hun thuishaven Antwerpen te verlaten. Er van uitgaande dat de
gewelddadigheden van korte duur zouden zijn en de seriositeit van de oorlog
misschien ietwat onderschattend bleven zij ook na de Duitse inval in België op 4
augustus dat jaar ter plaatse. Op eenzelfde manier reageerden zij op de
bombardementen op Antwerpen in de nacht van 24 op 25 augustus, toen nauwelijks
drie weken na de Duitse inval nabij het huis aan de Markgravelei een bom tot 507 Brief van onbekende aan Belpaire aangaande diversen in verband met Mariabond/Vereeniging
tegen de openbare Zedeloosheid. 26.1.1914. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 508 Brief Florent de Carne aan Belpaire in verband met lidmaatschap Mariabond/Vereeniging tegen de
openbare Zedeloosheid. 22.5.1916. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd).
134
ontploffing kwam die aan tien mensen het leven kostte.509 In deze eerste fase van de
oorlog stelde Belpaire de gebouwen van het Institut Belpaire ter beschikking voor de
inrichting van een hospitaal en korte tijd daarna ook voor de opvang van
vluchtelingen. Voor de organisatie daarvan werd zij bijgestaan door enkele andere
bestuursleden van de VCT.510
Pas in oktober 1914 probeerden zij voor het eerst het bezette Vlaanderen te
ontvluchten omdat ook Antwerpen ten prooi was gevallen aan de Duitse bezetter.
Een vergeefse poging om via Gent, waar Belpaire’s zus Cécile woonde, veiliger
oorden op te zoeken – misschien wel België in te ruilen voor een verblijf van
onbepaalde duur in Frankrijk – bracht hen naar de Belgische kust. Aanbeland in
Knokke reisden zij via Oostende naar Nieuwpoort om vervolgens halt te houden in
De Panne, waar zij de oorlogsjaren zouden uitzitten.511
Daar aangekomen trokken zij niet meteen in in de Swiss Cottage maar wel in
het nabijgelegen Villa Juliette, waarvan Belpaire gehoopt had er haar broer Alphonse
– tot wiens eigendom de vertrekken behoorden – te treffen. Half november zou
Belpaire echter alsnog met haar gevolg verhuizen naar voornoemde cottage,
eigendom van de bevriende familie Collon die het plan had opgevat haar heil te
zoeken op Britse bodem.512 Gelegen aan de Koninginnelaan waren de dames
zodoende vier jaar lang gehuisvest op een steenworp van de zeedijk.513 Waar zij hun
vertrekken zouden openstellen voor talrijke bezoekers; “Simpele piotten,
brankardiers, officieren, priesters, kunstenaars […] die, half ontredderd soms, bij het
Swiss Cottage aanlandden, het hekje open, het trapje op en in ’t gezellig kamerken
met z’n breede vensterruiten […] zich seffens een weinig thuis gevoelden”.514
Het huis in De Panne groeide op die manier uit tot dé ontmoetingsplaats bij
uitstek voor al wie hip and happening was én zich acher het Ijzerfront bevond maar
ook voor zij die onbemind of ongekend waren. Belpaire getuigde in haar Gestalten in
’t verleden – ruim dertig jaar na haar verblijf in de badstad – dat “al menschen
509 SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 85. 510 H. (E.V.). “Onze Instellingen. Algemeen Verslag der Werkzaamheden van den Vrouwenbond C.T. (1914-1918)”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 7, 1 (1919), pp. 9-10. 511 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 126-127. 512 Idem, p. 127. 513 RASKIN (E.). Elisabeth van België. Een Ongewone Koningin. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2005, p. 189. 514 NOBELS (A.). “Juffrouw Belpaire in den Yzerstreek”, in: Ons Volk Ontwaakt, 6.8.1922.
135
moesten zijn drempel betreden […] en zij waren allen welkom, soldaat of minister,
aalmoezenier of piot, Vlaming of Waal”.515
DE BELGISCHE STANDAARD
Één van die vele gasten die zich – nu eens aangekondigd, dan weer niet – lieten
ontvangen in de woonkamer, die Belpaire en Duykers deelden met Elisabeth
Mansion en hun twee dienstmeiden,516 was pater Ildefons – ofte: Gustaaf Peeters.
Deze priester uit de Kapucijner Orde was met het uitbreken van de oorlog vanuit
Houtem, waar hij in het nabij Ieper gelegen dorp kapelaan was, verzeild geraakt in
De Panne en hij had er zijn intrek genomen in de villa Ma Coquille.517 Daar kreeg hij
het idee een katholiek frontblad te stichten om de Vlaamse soldaten te informeren
en te beïnvloeden. Volgens het onderzoek van Reymenants had hij eerder reeds
meegwerkt aan het blad Vrijheid, dat evenzeer de Vlaamse strijdkrachten aan het
front poogde te bereiken, maar had de niet-katholieke strekking van die periodiek
Peeters op zijn honger laten zitten.
Hij had echter geen journalistieke of literaire ervaring, geen brood gegeten
van het organisatorische aspect van een dergelijke onderneming, was een eerder
onbekende – en dus onbeduidende – Vlaamse priester en beschikte dus bijgevolg
niet over een noemenswaardig netwerk. Zich daar wellicht danig van bewust zocht
de geestelijke Belpaire daags voor het jaareinde van 1914 op in haar verblijf in de
Koninginnelaan. Voor dat moment had hij haar niet één keer persoonlijk ontmoet
maar Belpaire’s faam was haar voorgegaan en Peeters moet beseft hebben dat de
medewerking van de letterkundige vele deuren zou openen.518 Via Belpaire zou hij
immers wél kunnen beschikken over ontelbare waardevolle contacten uit het
politieke, letterkundige en Vlaamsgezinde milieu én haar redactionele en
organisatorische expertise. Op dat moment had Belpaire immers reeds haar strepen
ruimschoots verdiend in het literaire veld.
Hoewel Belpaire aanvankelijk weigerachtig stond ten opzichte van de idee
een katholiek frontblad op te richten – misschien omdat zij weinig vertrouwen had in
515 BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 149. 516 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 126. 517 SCHEPENS (L.) en BRACKE (N.). “Peeters, Gustaaf (Ildefons)”, in: Nieuwe Encyclopedie van de
Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 2410-2411.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 153. 518 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 132.
136
de initiatiefnemer maar alleszins ook omdat zij er op dat moment nog steeds van
overtuigd was dat de oorlog van korte duur zou zijn – verleende zij haar
medewerking in de realisatie van de periodiek. Met het verschijnen van de eerste
uitgave op 10 januari 1915 was De Belgische Standaard een feit. Pater Ildefons werd
aangeduid als de bestuurder van het frontblad, hij zou ook instaan voor de
productiekost en zijn verblijfplaats – villa Ma Coquille – zou dienst doen als
redactiekantoor. Rond Belpaire verzamelden zich een aantal vaste redactieleden die
zouden instaan voor de selectie van ingestuurde artikels en eindredactie van het
blad. Ook Duykers was lid van dat kernkabinet.519
Nochtans zou vooral Belpaire gezien worden als de drijvende kracht achter
De Belgische Standaard. Dat omwile van de vele bijdragen die zij schreef en omdat zij
– en niet Gustaaf Peeters – op bijzondere gelegenheden het woord richtte aan de
Vlaamse jongens aan die linie. Wanneer één van de initiatieven die De Belgische
Standaard nam ten behoeve van de strijdende Vlamingen voorgesteld moest
worden, gebeurde dat bijvoorbeeld via een schrijven van Belpaire’s hand.520 Ook
ontwikkelde zij voor zichzelf de rubriek Open Brieven, waarin zij tot de soldaten
sprak alsof zij werden toegesproken door hun moeder. Nu eens met overpeinzingen
over de actualiteit of herinneringen van een ver verleden, dan weer om hen de les te
spellen, een hart onder de riem te steken of hen te onderrichten over de leer van
het katholieke geloof. 521 Hierdoor benadrukte zij haar conformiteit met het
vrouwenideaal van het moederschap – zij het dan een spiritueel of intellectueel
moederschap aangezien Belpaire kinderloos bleef en nooit huwde. Ook dit moet het
imago van Peeters’ periodiek ten goede zijn gekomen.
OPPORTUNITEIT VOOR DE STRIJD
Met De Belgische Standaard bekwam Belpaire in de beginfase van de oorlog
opnieuw een platform om haar ideeën voor de Vlaamse zaak, het maatschappelijke
belang van de vrouw, de katholieke geloofsleer en de bestrijding van de openbare
zedeloosheid met een breed publiek te delen. Toen de oorlog in 1914 uitbrak was
het Vlaamse literaire en journalistieke veld immers in grote mate uiteen gevallen.
519 Overzicht Redactieleden De Belgische Standaard, zie: De Belgische Standaard, 19-20.2.1915 520 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 134. 521 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan De Belgische Standaard, vanaf p. 190.
137
Vele redactieleden en journalisten kozen het hazenpad en zochten veiliger oorden
op waardoor de voornaamste actoren van het literaire en journalistieke veld ver van
elkaar verwijderd waren – sommigen bevonden zich in bezet België, anderen in het
onbezette landsgedeelte en weer anderen zochten hun heil in Nederland, Frankrijk
of Engeland –,522 hetgeen de realisatie van periodieken bemoeilijkte.
Bovendien heerste er papierschaarste, was drukwerk onderhevig aan censuur
en was het een financiëel moeilijke periode. De Duitse bezetter hief een tijd lang een
verbod op de publicatie van periodieken en wanneer de vooroorlogse kranten
opnieuw toestemming kregen te verschijnen ging niet elke redactie daar gretig op
in.523 Dit betekende echter dat Belpaire niet langer over een platorm beschikte om
haar schrijven met Vlaanderen – en België – te delen. Voor haar vertrek richting kust
had zij er in oktober 1914 nog voor gezorgd dat het najaarsnummer van DWB van de
drukpers rolde en (deels) verdeeld werd.524 De publicatie zou tijdens de oorlogsjaren
verder gestaakt worden.
Ook de uitgave van Omhoog! kwam in 1914 bruusk tot zijn einde. Belpaire
hoopte een eerste vervolgnummer van de persen te laten rollen “op heroverden
bodem, onder ’t juichen der zegeviering”. Maar zij onderschatte de vijandigheden en
hield er geen reking mee dat de oorlog wel eens lange jaren zou kunnen duren. Bij
het aanbreken van een vierde oorlogsjaar besloot Belpaire, tezamen met Duykers,
dan uiteindelijk toch om de uitgave van Omhoog! opnieuw aan te vangen. Swiss
Cottage deed dienst als redactiekantoor.525 Maar de heruitgave van dat vertrouwde
blad vond pas lang na het uitbreken van de oorlog plaats.
Toen Peeters in 1915 aan kwam zetten met zijn voorstel mee te werken aan
een nieuwe periodiek die zowel katholiek als Vlaamsgezind zou zijn van opzet, moet
522 Bij de massale uittocht van 1914 pakten zo’n 1,4 miljoen personen hun koffers. Engeland, Nederland en Frankrijk waren daarbij de populairste bestemmingen. DUMOULIN (M.), GERARD (E.), VAN DEN WIJNGAERT (M.) en DUJARDIN (V.), eds. Nieuwe Geschiedenis van België II, 1905-1950. Tielt, Lannoo, 2006, pp. 838-835. 523 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 129. 524 Tezamen met Duykers zou zij vanuit Swiss Cottage in 1916 ook het initiatief nemen om de Franstalige periodiek Aujourd’hui et Demain in het leven te roepen die haar doelgroep vond in de Belgische vrouwen in het algemeen en de dames werkzaam achter het front in het bijzonder. Deze periodiek blijft in het corpus van deze masterproef onbesproken. In Aujourd’hui et Demain , net als in Omhoog!, zou Belpaire wél publiceren maar zou vooral Duykers het organisatorische en redactionele aspect op zich zou nemen. REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 127-128 en pp. 141-142. 525 BELPAIRE (M.E.). “Bij ’t Vierde Oorlogsjaar”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der
Vrouwen, 2, 1 (1917), p. 1.
138
Belpaire dat als een welgekomen aanbod hebben beschouwd.526 Terwijl zij nog tot
(eind) 1916 zou moeten wachten om haar vrouwelijke landgenoten opnieuw te
kunnen toespreken via Omhoog!,527 kon de Antwerpse dame via de voorgestelde
samenwerking haar woord ruim een jaar na het uitbreken van de oorlog alweer
richten aan de Belgische mannen aan het front.
“Veel ligt verspreid in kranten en frontbladen […] heel de verzameling van Vrij
Belgie, Stem uit Belgie, Ons Vaderland, Belgische Standaard zou moeten doorsnuffeld
worden. […] ze hebben geput uit de volheid van 't leven hunner jongens, ze hebben
getracht vorm te geven aan al wat onbewust zong, aan al wat lijdde, aan al wat
jubelde in de zielen van die met hen het grootsche drama hebben doorleefd. Het
rhythme van smart en hoop, van deemoed en verblijden, dat ze voelden rondom hen
in tastbare deining van breedgolvende slagen, heeft ook het rhythme gegeven aan
hun lied”,528
stelde een auteur vast in de uitgave van DWB van februari 1919 – het
eerste nummer dat werd uitgebracht na de oorlog. De analyse van de verder
onbekende auteur slaat ook nagels met koppen wat Belpaire’s bijdragen aan De
Belgische Standaard betreft.
Bij een blik op de lijst van bijdragen die Belpaire leverde aan de periodiek valt
meteen op dat haar bijdragen talrijk zijn.529 Een groot deel daarvan, zoals reeds
gezegd, zijn deel van de rubriek Open Brieven die zij voor zichzelf creëerde en
waarvan het onderwerp variëert van bedenkingen over de oorlog of de Duitse
bezetter tot steun- en dankbetuigingen aan de Vlaamse jongens aan het front.
Daarnaast nam zij gelegenheidsartikels voor haar rekening – naar aanleiding van de
kerstviering en voor het overbrengen van nieuwjaarswensen namens de redactie
bijvoorbeeld – en verschenen een groot aantal vertalingen en recensies van haar
hand. Vaak gepubliceerd in verschillende afleveringen. Hoewel zij zeker niet de
hoofdmoot van haar artikels uitmaken, wijdde Belpaire bovendien een aantal
bijdragen aan de problematiek van de openbare zedeloosheid en den bond die zij ter
bestrijding van die “verschrikkelijken socialen kanker” had opgericht.
De verhouding in aantal tussen de artikels die expliciet refereren naar haar
strijd tegen de zedeloosheid ( een 7-tal) en haar andere, meer literaire bijdragen
526 Inmiddels was Belpaire de zestig jaar gepasseerd. 527 BELPAIRE (M.E.). “Open Brief aan de Meisjes van Vlaanderen”, in: Omhoog! Maandblad voor
Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1918), pp. 1-2. 528 E. (K.). “Van Vlaamsche Letteren aan den Ijzer : Van Dichtkunst en Proza”, in: Dietsche Warande en
Belfort, 1919, p. 66. 529 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan de Belgische Standaard, vanaf p. 190.
139
(meer dan 200) is bovendien treffend voor de mate waarin beide activiteiten – haar
abolitionistische campagne enerzijds en haar letterkundige bezigheid anderzijds –
haar in het leven van alle dag bezighielden. Belpaire meest gekoesterde passie was
die voor de letterkunde. Het bestaan van de artikels die met hun titel uitgesproken
verwijzen naar haar zedelijkheidsstreven getuigen er evenwel van dat de actie die zij
in 1912 opstartte met Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid niet
tot zijn einde kwam te midden van de oorlogsvijandigheden. Via De Belgische
Standaard kon zij haar ideeën over het maatschappelijke probleem van de openbare
zedeloosheid blijven delen met een breed publiek.
De artikels die in het frontblad prijken in verband met de thematiek van de
zedeloosheid kunnen worden opgedeeld in twee categorieën: enerzijds die artikels
die werden gepubliceerd in het kader van een ledenwervingsactie voor Belpaire en
Duykers’ zedelijkheidsorganisaties, anderzijds een heel aantal artikels waarin de
zedenthematiek wordt geïntroduceerd in reflecties over de oorlog waarbij een
intrinsiek onzedelijk Duitsland tegenover een intrinsiek zedelijk België geplaatst
wordt.
DE OPROEP VOOR DEFTIGE LIEDEN
Het is maart 1916 wanneer Belpaire in de linker bovenhoek van de voorpagina van
Peeters’ frontblad afsteekt met een geblokletterd “BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN”.
Waarna een oproep volgt aan “al wie iets voelt voor de zedelijke en lichamelijke
kracht onzer bevolking, voor de eer onzer vrouwen en ’t geluk onzer huisgezinnen”
om naam en toenaam door te geven aan Swiss Cottage, De Panne. Van waaruit
Belpaire en Duykers – die beiden het artikel van hun naam voorzagen – zowel de
organisatie van de Mariabond als de Vereeniging tegen de Openbare Zedeloosheid
verzorgden.530
Toen Belpaire en Duykers hun oproep in De Belgische Standaard plaatsten
was dat niet met de bedoeling een nieuwe organisatie op te richten. Maar wél om
zich in de veranderde sociaal-politieke omstandigheden opnieuw te omringen met
geëngageerde lieden en op die manier hun campagne verder te zetten. In
Antwerpen hadden zij reeds aan het hoofd gestaan van de twee “bloeiende
530 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916.
140
vereenigingen tegen de Openbare Zedeloosheid, waarin zetelden vertegenwoordigers
van alle standen en van alle geslachten: geestelijken, leden van het gerecht, van den
handel, van den groote of kleine burgerij, van het volk. Daar zij hier echter geheel en
gansch van hare helpers en medewerkers afgezonderd zijn, durven zij een nieuwen
oproep doen tot allen menschen van goeden wil.”531
En mensen van goede wil waren er in het onbezette België in overvloed; tal
van brieven bleven bewaard en getuigen daarvan.532 “Mejuffer, Ik heb met groot
genoegen uwen oproep gelezen in den Belgischen Standaard tot bestriding der
ontucht”, heft ene Pierre Beeckman – een jonge soldaat – zijn brief aan, “Als Kristen
jongeling neem ik het als een plicht mij aan te geven in dien. Ik zal zoo goed mogelijk,
en op alle manieren, mijne kameraden van die verderfde kwaal trachten af te weren.
Ook zal ik veel bidden om dien bond weldra te zien bloeien in ons overgeblevene,
ongeschonden Belgenland. Voortaan zal ook de plicht als krijgsman mij minder lastig
verschijnen om voor eens en altijd in ons Vrije België te mogen verblijven.”533
Ook een andere jonge soldaat, Richard Geirnaert, toont zich in zijn
correspondentie naar aanleiding van de oproep in De Belgische Standaard een trouw
supporter van Belpaire, Duykers en hun gezamenlijke initiatief tegen de
zedeloosheid. Ook hij belooft enkele andere leden te zullen aanbrengen en in zijn
omgeving zijn best te doen om er “te redden wat er te redden is”.534 Deze Richard
nam zijn belofte om “propaganda te maken voor den bond van de deftige lieden” ter
harte en bezorgde Belpaire en Duykers een handvol keren lijsten met namen van
vrienden aan het front, die zich ook wilden aansluiten bij den Bond der Deftige
Lieden.
Een week na de oproep van eind februari publiceert De Belgische Standaard
opnieuw een artikel van Belpaire en Duykers onder diezelfde titel. Daarin brengen zij
verslag uit van de vele reacties die zij ontvingen op de gelanceerde oproep en
vertellen zij hoezeer dat grote enthousiasme hun verontrust. Gezien het
enthousiasme groot is, moet immers ook de noodzaak groot zijn en dat toont “hoe
dreigend het gevaar is, hoe algemeen het kwaad, vermits iedereen het schijnt te
531 Ibidem. 532 AMVC, B417/B2, Themamap Strijd tegen de zedeloosheid (correspondentie op alfabet). 533 Pierre Beeckman aan Belpaire en Duykers, Swiss Cottage. 2.4.16. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 534 Richard Geirnaert aan Belpaire en Duykers, Swiss Cottage. 24.3.1916. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd).
141
beseffen.”535 Dat betekent voor de tandem Belpaire-Duykers ook meteen dat er
maar niet genoeg mensen zich bij hun initiatief kunnen aansluiten. Zij herhalen
daarom hun oproep waarbij zij zich richten tot zowel gelovigen – “bidden voor den
bloei der werking, laat ons zeggen dagelijks een wees-gegroet” – als ongelovigen;
“want wij sluiten niemand uit, er zijn, God zij geloofd, overal Deftige Lieden te
vinden.”536
Vereisten zijn er nauwelijks om zich lid te maken, zo delen de dames mee:
men hoeft geen lidgeld te betalen, slechts zijn of haar naam op te geven, zich te
onthouden van “alle lage drift” en waar dat kan dat ook aan anderen af te raden. De
namen van wie zich aansloot zouden bovendien niet bekend gemaakt worden. Op
die manier hoopten zij iedereen er toe aan te kunnen zetten deel te nemen aan hun
“kruistocht”: jong en oud, arm en rijk, man en vrouw, soldaat en burger.537 In
werkelijkheid zou het initiatief tijdens de oorlogsjaren vooral op bijstand kunnen
rekenen uit soldatenmiddens; de Vlaamse jongens aan het front sloten zich in grote
getalen aan bij het zedelijkheidsoffensief.538
Vervolgens is het wachten tot december 1916 voor Belpaire opnieuw gewag
maakt van de “bestrijding der zedeloosheid” in een gelijknamig artikel. Dit maal gaat
het niet om een oproep aan de deftige lieden om zich bij hen aan te sluiten maar wél
om concrete voorstellen om de zedeloosheid en de morele ontucht onder de
frontstrijders aan te pakken. Ze roept erin op een militaire censuur in te voeren op
“ontuchtpublicaties” om op die manier “zeer lichtzinnig, wezenlijk geil” beeld- en
leesmateriaal te bannen uit de strijdmacht. De inspiratie voor die vraag deed
Belpaire op in een artikel van René Bazin539, gepubliceerd in L’Echo de Paris, waarin
die een soortgelijke maatregel had voorgesteld.
535 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 536 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 537 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 538 Zij vonden niet enkel hun weg naar de Bond der Deftige Lieden via de publicaties in De Belgische
Standaard. Ook naar aanleiding van advertenties in de periodiek Ons Vaderland contacteerden (jonge) soldaten de dames van Swiss Cottage. De kans is dan ook reëel dat Belpaire en Duykers ook via andere periodieken tijdens de oorlog propaganda maakten voor hun zedelijkheidsinitiatief.; J. Van
Belle aan Belpaire in verband met lidmaatschap Bond der Deftige Lieden naar aanleiding van
publicatie in de Belgische Standaard. 2.5.1916. AMVC, B417/B2, 165426/39918. 539 Frans auteur (1853-1932). Zie: “René Bazin, à lire ou à relire”, in: <http://www.renebazin.org/>, geraadpleegd op 10.07.2013.
142
Na dit artikel volgen er geen soortgelijke publicaties van Belpaire en Duykers
in Peeters’ frontblad. Misschien achtten zij het niet meer noodzakelijk reclame te
maken voor hun organisaties – omdat mond aan mond reclame zich succesvol
toonde of zij via andere wegen konden adverteren – of kwam het zwaartepunt van
hun bezigheid te liggen bij andere zaken. Meer bepaald Belpaire’s literaire bezigheid.
In 1916 verschenen van Belpaire’s hand in hoofdzaak Open Brieven (XXVVII tot LIII)
en vertalingen naar het Nederlands van Joannes Joergensen’s Klokke Roeland en Uit
het laatste uithoekje van België.540
Maar in het voorjaar van 1917 bracht wél een ander auteur een belerend
woord over de zedeloosheid ten berde via de Belgische Standaard. J. Rom – een
verder onbekend auteur – herinnert de Vlaamse frontsoldaten (zijn collega’s?) aan
hun zedelijke verantwoordelijkheid en waarschuwt dat met hun eigen overgave aan
“de brutale krachten hunner driften” en “het dierlijke der eigen lusten” ook anderen
– vrouwen – tot ellende en schande gebracht worden. Hij richt aan de strijdkrachten
achter de linie de vraag of de lak aan de zedelijkheid die zijn tentoon spreiden
misschien een kenmerk moet zijn van hun man en strijder zijn. Of het instant genot
waarvoor zij kiezen als zij een prostituee bezoeken dezelfde voldoening schenkt als
de trouw en de verantwoordelijkheid van het huwelijk?541
Hoewel J. Rom daarmee de noodzaak formuleerde van een verdere
bestrijding van de zedeloosheid– met name in soldatenmiddens – houdt ook hij het
bij deze bijdrage van februari 1917. Een tijd lang lijkt er windstilte te heersen over de
thematiek in het frontblad. Tot er opnieuw in juli 1918 een artikel van Belpaire
verscheen: “Bestrijding der zedeloosheid.” Ook ditmaal betreft het geen oproep voor
Belpaire’s organisaties. Wél brengt ze verslag uit over een artikel dat ze las in het
juninummer van De Getuige – het “orgaan van de Nederlandsche werking tegen
ontucht en zedeloosheid”. Haar kennis en collega in de abolitionistische campagne
Velthuysen had er een uitgebreid verslag in opgetekend over de stand van zaken van
hun onderneming sinds het uitbreken van de oorlog.
“Zooals men weet was de heele beweging tegen de reglementeering te
danken aan het dappere strijden van de Engelsche Josephine Butler. Nergens
misschien werd meer beslist in haren zin gewerkt dan in Holland, en dit is grootelijks
te danken aan de heeren Van Munster en Velthuisen. Men begrijpt hoe pijnlijk het
voor zulken moet zijn te contstateren dat “die strijd, hij mag .. na dezen oorlog, niet
540 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan De Belgische Standaard, vanaf p. 190. 541 ROM (J.). “Beseft uwe zedelijke verantwoordelijkheid”, in: De Belgische Standaard, 4-5.2.1917
143
alleen in Duitschland en Oostenrijk, Frankrijk en Italië, maar zelfs in Engeland weer
van voren aan begonnen worden””, vangt Belpaire aan.542
Ze parafraseert de opsomming die Velthuysen maakte van het zedenpijl voor
een aantal Europese landen. “Vooreerst Frankrijk”: hoewel de medische wereld er
voor het uitbreken van de oorlog nog weinig voorstanders van de reglementering
van de prostitutie zou hebben geteld, werd in Parijs de om haar misbruiken
afgeschafte Police des Moeurs opnieuw ingevoerd. Of de “décence des rues” daarbij
gebaat was, is zowel voor Belpaire als Velthuysen onduidelijk, wél weet de
Nederlandse zedeloosheidsstrijder dat ten gevolge van de herinvoering van de
zedenpolitie in de Franse hoofdstad het aantal geslachtszieken verviervoudigde.543
Belpaire gaat verder met een stand van zaken voor Duitsland en Oostenrijk
en merkt daarbij op dat het interessant was “daarover ingelicht te worden door
eenen neutraal.” En die neutraal, Velthuysen, “schildert [hun] vijanden zoo zwart”:
hij stelt vast dat de Duitse regering het oude systeem van de registratie en het
verplichte medische onderzoek voor prostituees nog steeds hanteert. Maar in
Oostenrijk lijkt er volgens Belpaire en Velthuysen nog iets verachtelijkers te
gebeuren. Voor de bestrijding van geslachtsziekten in het leger zoekt men daar een
oplossing in de stichting van staatsbordelen – “Köninglich-Kaiserliche
Oesterreichische Armeebordell.” De praktijk van de betaalde seks buiten het kader
van de staatsbordelen werd daarbij verboden.544
Bondig en zonder enig teken van afkeuren legt Belpaire vervolgens uit hoe
men in deze staatsbordelen te werk gaat. De – toen – moderne eisen voor hygiëne
werden er toegepast en de bordelen stonden onder toezicht van
gezondheidsambtenaren. Zowel mannen als vrouwen moesten daarenboven voor
toegang tot de bordelen een attest van genitale gezondheid kunnen voorleggen;
hetgeen dus voor beide seksen een medisch onderzoek impliceert.545
Maar dan: de eigenlijke reden waarom, althans volgens Velthuysen,
dergelijke reglementaristische systemen werden ingevoerd in Duitsland en
Oostenrijk wordt op een bordje van afschuwen opgediend. Niet het zedenpeil van de
naties zou er immers aan ten gronde liggen maar wel het gebrek aan moed onder
hun soldaten – “Liever, zoo dacht menig soldaat, liever naar het hospitaal dan naar
het front!” Zo zouden zij voor de invoering van het bordelensysteem steeds vòòr een 542 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 543 Ibidem. 544 Ibidem. 545 Ibidem.
144
belangrijke militaire krachtmeting op zoek gegaan zijn naar de zwaarst geïnfecteerde
prostituee om op die manier te ontsnappen aan de veldslag. Bij ziekten werden zij
immers overgebracht naar een hospitaal. En dat getuigt van weinig vaderlandsliefde,
vindt Belpaire; aldus “zit de liefde voor het rijk niet diep bij menig soldaat van de
Donau monarchie”, stelt zij.546
Terwijl dàt toch juist heel anders zat bij de vaderlandslievende Belgen, weet
de Antwerpse abolitioniste. Dit brengt ons op dat andere slag bijdragen van haar
hand in De Belgische Standaard. Bijdragen waarin zij de zedenthematiek integreert
in haar reflecties over de Duitse vijandigheden en er een intrinsiek zedelijk en
Godstrouw Belgisch volk tegenover een intrinsiek zedeloos en heidens Duitsland
plaatst. Op deze manier geeft Belpaire uiting aan een complex en diep religieus
wereldbeeld waarin zedelijkheid een belangrijke categorie van verschil is.
CLASH OF CIVILIZATIONS
In het eerste artikel van haar hand dat gepubliceerd werd in het frontblad had ze het
er al over. Belpaire spreekt erin over de waardevolle – maar wereldse –
architecturale schatten die België al verloren had aan de oorlog; “Onze
kunstschatten besloegen eene eenige plaats in de wereld. […] En nu? Nu dat Yperen
als een steeds opnieuw opengereten wonde in ons hart bloedt en smart! En
Nieuwpoort! en Dixmuide! De gedachte alleen doet pijn.” Hoewel het iets natuurlijk
is te rouwen om de teloorgang van zoveel “kunstschatten”, vraagt Belpaire haar
lezerspubliek dat niet te doen bij het aanzicht van al het gesneuvelde erfgoed. Want
het vijandige Duitsland moest de Belgen dapper en onverschrokken vinden. En als
België’s oude architecturale hoogstandjes geslachtofferd moesten worden om de
Belgische onafhankelijkheid te behouden, dan moest dat maar zo! Die bouwwerken
hadden dan wel een ziel van schoonheid, een ziel uit het verleden maar “zij waren
toch stoffelijk en in stof zijn zij vergaan.”547
Veel waardevoller dan de ziel van bouwwerken en kunstschatten was
bovendien, zo stelde Belpaire, de eigen ziel van het Belgische volk, “roemrijk voor
altijd”. Het was die volksziel, gekenmerkt door opoffering, heldenmoed en
zegevierende doodsverachting, die in stand moest worden gehouden. Want zij was
546 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 547 BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915.
145
niet stoffelijk maar behoorde tot het geestelijke, het goddelijke en geleek daarom op
de individuele mensenziel, die onsterfelijk was en dus nooit kon vergaan. “Wij
mogen dus eenige steenen tempels en luchtige hallen missen, eenige dier torens ten
hemel wijzend, want wij hebben andere tempels waar God woont: de borst onzer
dapperen; - andere torens ten hemel wijzend: de vlam hunner geestdrift en
opoffering.”548
En toch was het volgens Belpaire juist die Belgische volksziel die de Duitse
vijand wilde schaden met zijn aanslagen op de Belgische steden en hun
architecturale rijkdom. Want in de kunst van die bouwwerken zouden “het tijdelijke
en ’t onsterfelijke, het menschelijke en het goddelijke” elkaar ontmoeten. De
verwoesting van Ieper was dan ook een poging te verwoesten datgene waar de
Ieperse Lakenhallen voor stonden. “Yperens stoere, strenge, stevige hallen, rodsvast
geankerd op den zwaren vadergrond, dragend heel de fierheid, den taaien wil, den
onbuigbare kracht van het Vlaamsche volk op hunne machtige schouders – een volk,
door daden groot, door zelfbewustzijn sterk, uit krachtige fierheid vrij. […] En daarop
beukten de beulen in machtelooze woede, vierden zij hunne stomme domheid
bot.”549
De Duitsers wilden een eind maken aan de vaderlandsliefde, de godstrouw
en de reine zeden van het Belgische volk.
De Eerste Wereldoorlog was volgens Belpaire immers een strijd tussen goed
en kwaad, tussen geesteskracht en stoffelijk geweld. Een strijd die bovendien altijd al
zou hebben gewoed maar met de oorlog “voor toneel de wijde wereldruimte” had
opgeëist. Bovenal was de oorlog volgens Belpaire de apotheose van een eeuwige
strijd die woedde tussen beschavingen; een ware clash of civilizations in
Huntingtoniaanse termen. Of meer exact: een eeuwige strijd tussen beschaving en
barbaarsheid. 550 Van alle beschaving die daarbij onder vuur kwam te liggen
bekommerde Belpaire, die bijzonder vaderlandslieved was, zich uiteraard in
hoofdzaak om België. En tegen dat katholieke, intrinsiek zedelijke België streed een
intrinsiek zedeloos en heidens Duitsland.
Heidens omdat er nooit een andere cultuur zou hebben bestaan die
“onbeschaamder de heidensche leer ophemelde ten koste van het Christen geloof.”551
548 Ibidem. 549 BELPAIRE (M.E.). “Twee Heiligschennissen”, in: De Belgische Standaard, 3-4.6.1915. 550 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd”, in: De Belgische Standaard, 5.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Twee Heiligschennissen”, in: De Belgische Standaard, 3-4.6.1915.; BELPAIRE (M.E.). “Zedelijke Kracht”, in: De Belgische Standaard, 6.4.1916. 551 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916.
146
God zou het Duitse volk de rug hebben toegekeerd na een blik op zijn “baraarsche
handen”. Rood van “’t bloed van het gemartelde [Belgische] land.”552 Maar ook
heidens omdat het volk dacht zich ongestraft te kunnen vergrijpen aan het
goddelijke. Athans zo interpreteerde Belpaire – en met haar ook het Franse Echo de
Paris – de “trotse waan” van de Duitsers te geloven dat vernunft, wetenschap en
berekening de plaats konden innemen van de plichtsbetrachting en zedelijke
grootheid die deel waren van het katholieke geloof.553 Tenslotte: omdat “het
onchristelijkste aller beginselen” de fundamenten zou uitmaken van de Duitse
filosofie. Namelijk de vergoddelijking van de ik – “zij zijn goden in eigen meening en
in hoovaardij.”554
Zedeloos omdat Duitsland de “voorschriften der natuurlijke zedenwet, de tien
geboden Gods” met de voeten getreden had. Zij hadden geroofd, moorden
gepleegd, branden gesticht, zich vergrepen aan gijzelaarspraktijken en willekeurige
gevangenneming. Het Duitse volk had zich dus afgekeerd van de Christelijke
leerstelsels en was daarmee vervallen in een staat van zedeloosheid.555 Zij kenden
volgens Belpaire geen reine zeden, geen kuisheid meer. “Een aldus verkankerd
volk.”556
Een jaar na het uitbreken van de oorlog schreef Belpaire over het aanzicht
van haar lijdende vaderland: “’T is of we daar eene vrouw uitgestrekt weten – onze
Vlaamsche aarde – weerloos, hijgend onder de knellende knie van den overweldiger,
van de verkrachter, die ze met opgeheven mes bedreigt, haar wanhoopskreten in
haar keel terugdwingt, tot aan haren adem doet stokken.”557 Daarbij maakte ze
gebruik van een opmerkelijke metafoor voor de oorlog waaruit heel duidelijk de
zedeloosheidsthematiek spreekt. Vlaanderen is een door de zedeloze vijand
verkrachte vrouw. De zedeloosheid wordt aan haar opgedrongen, terwijl zij met man
en macht haar reine zeden tracht te behouden. En de gevolgen van die opgedrongen
zedeloosheid, de verdoken vijand, tonen zich in alle rangen en klassen van de
maatschappij. De huiveringwekkendste aandoeningen die de medewerkers in de
hospitaals aan het front zagen, waren volgens Belpaire niet de gruwelijke
552 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXIII”, in: De Belgische Standaard, 8.12.1915. 553 BELPAIRE (M.E.). “Billet de Junius”, in: De Belgische Standaard, 16.11.1915. 554 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd”, in: De Belgische Standaard, 5.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916. 555 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (1e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 10.2.1916. 556 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916. 557 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven VII”, in: De Belgische Standaard, 25-26.7.1915.
147
oorlogswonden van jonge strijders maar wél de afschuwelijke, schandelijke ziekten
die zij droegen. Zij maakten de meeste slachtoffers. Want anders dan
oorlogswapens, droeg de kiem van al die ziekten “’t masker […] van plezier en
genot”. Zij was dus een onopvallend wapen in de oorlog, een verdoken vijand.558
Hoe kon die zedeloze vijand zijn slag slaan en de Belgische strijdkracht
aantasten? Door de verveling. Door het aanhoudende geweld en de duur van de
oorlog was het bestaan van de jongens aan het front eentonig geworden. Ver weg
van familie en vrienden, wisten zij niet wat te doen met hun tijd. En dus gingen zij op
zoek naar amusement en werden daarbij naar de herbergen gelokt, “waar ze
vrouwen vinden en drank.” En daar werden zij verleid door de zedeloosheid.559
HET GEVAAR VAN DE DUITSE PORNOPROPAGANDA
Maar de Duitsers lieten de verzwakking van hun tegenstanders niet uitsluitend in de
handen van de noodlottige verveling, stelde Duykers. Volgens haar gingen zij
nauwlettend te werk om het zedenpeil in de nabijgelegen geallieerde landen te doen
kelderen. En dat wel door middel van propaganda voor de ontucht in de vorm van
pornografische literatuur, onzedelijke prenten en dito postkaarten. Duykers
beschouwde dit als een van de belangrijkste militaire strategieën van de Duitse
bezetter tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een militaire strategie die volgens de
Antwerpse nochtans bitter weinig onder de aandacht werd gebracht.560 Daarom
wijdde zij er zelf een artikel aan in een uitgave van De Belgische Standaard in het
oorlogsjaar 1917.
“Ja, het zoogezegde deugdzame Duitschland hield er eene echte organisatie
op na, om zedeloosheid te verspreiden, ontucht en liederlijkheid in de hand te
werken, ontbinding van alle zedelijk gevoel te bevorderen. Bij het eigen volk? Neen,
maar wel bij zijne naburen – wel wetend dat de doelreffendste manier om een land
onschadelijk te maken en plat te krijgen. […] Want zedelijke kracht is de bron van
moed en sterkte en de stoffelijke of lichamelijke kracht spruit uit de geestelijke,
zoowel bij den eenling als bij de volkeren.”561
558 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916. 559 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916. 560 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 561 Ibidem.
148
Eerder was het fenomeen wél reeds besproken in het Franse L’Echo de Paris,
wiens redacteurs het Duitse zedeloosheidsoffensief de propagande pornographique
allemande gedoopt hadden. De reden waarom de zuiderburen er wel aandacht aan
besteedden was volgens Duykers te vinden in het feit dat het zedenpeil van de
Franse strijdmacht zwaar te verduren had onder het gewicht van de Duitse
pornopropaganda. De Duitsers hadden het idee opgevat dat Frankrijk, een
belangrijke mogendheid, vernietigd moest worden, en daarom pleegden zij een
aanslag op haar godsdienstzin en zeden. “En ‘t gevolg dier duivelachtige
redeneering”? De organisatie van een magazine “zooals enkel Duitschland dat kan”:
La Vie en Culotte Rouge. Bestemd voor Franse soldaten, had het blad naar verluidt
bijzonder weinig om het lijf – “het blad was zuivere pornografie.”
Maar daarbij hield de slag om het Franse zedenpeil niet op! Ook een groot
aantal onzedige postkaarten die in de steden zowel als op het platteland verkocht
werden waren van Duitse oorsprong. Evenals onzedelijke (naakt)prenten die
gepubliceerd werden in Franse dag- en weekbladen en de rondreizende cinema’s die
“schandalige films” verspreiden.562
Een ware industrie was aldus in Duitsland ontstaan om al die pornografische
literatuur en prenten te vervaardigen en te verspreiden onder het mannelijke
doelpubliek doorheen Europa. Dat terwijl er in Duitsland juist streng werd toegezien
op de verspreiding van dergelijke publicaties. Zij beschouwden de zedeloosheid dan
ook als een exportproduct. Op de koop toe eentje waarmee zij de geallieerden
wilden ontwapenen. Daartoe hadden zij dan ook “een internationalen en verdoken, -
natuurlijk, - handel, te dien einde op touw gezet, wel wetend dat zij daarmee meer
kwaad zou verrichten, dan met het zij welk grof geschut, diepere en doodelijker
wonden aan de tegenstrever aanbrengen, dan met kogel of granaat.”563
Duykers achtte het zo belangrijk het lezerspubliek van het Belgische frontblad
over de Franse situatie in te lichten omdat zij ervan overtuigd was dat “de winden die
op Frankrijk nadelig werken, tot ons over [zouden] waaien.” De Duitse dreiging van
de pornopropaganda waar Frankrijk zich mee geconfronteerd zag, maakte volgens
haar dan ook een reëel gevaar uit voor het zedenpeil van de Belgische bevolking.
Daarom moest de Belgische strijdmacht en bevolking volharden in zijn verzet tegen
de Duitser en geen kans bieden aan de pornografische tak van de Duitse nijverheid.
562 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, De Belgische Standaard, 7.12.1916.; DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 563 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917.
149
Maar “is er wel verweer mogelijk tegen de loensche, onderduimsche
aanranding der mannelijke kracht en der vrouwelijke zedelijkheid?”, vraagt Duykers
zich af: “zonder den minsten twijfel”, beantwoordt zij haar eigen vraag resoluut. Op
dezelfde lijn als hetgeen Duykers en Belpaire inmiddels al jaren propageerden voor
de bestrijding van prostitutie en openbare zedeloosheid, stelde zij een doeltreffend
en consequent politiek optreden voor. Reeds enkele burgemeesters hadden een
lokaal verbod opgelegd op de verspreiding van de Duitse pornopropaganda en die
hadden zich steeds succesvol getoond. Toonden meer beleidsmakers zich bereid
dergelijke maatregelen te treffen, dan zou het nationale zedenpeil beschermd
blijven tegen kwade invloeden.
Maar ook op het niveau van het individu kon men optreden tegen de
zedeloze wanpraktijk. Dat door wat meer wilskracht en krachtdadigheid aan de dag
te leggen en zich niet in te laten met dergelijke ontucht.564 Hoewel Belpaire en
Duykers er van overtuigd waren dat zijzelf en hun landgenoten tezamen een
bijzonder volk waren dat een speciale band kende met het geloof en in essentie
zedelijk was, vreesden zij dus dat onzedelijke invloed de moraliteit en
krachtdadigheid van de natie zouden aantasten.
WAT MET BELPAIRE’S GOEDE DUITSE CONTACTEN?
Belpaire en Duykers spreken klare taal over de houding de zij aannemen ten aanzien
van Duitsland. Maar wat met Belpaire’s persoonlijke contacten in het land van de
Rijn? Zij had via haar engagement in verscheidene transnationale organisaties
immers een stevig netwerk van kennissen, vrienden en bekenden uitgebouwd. Nam
zij ook jegens hen datzelfde standpunt in?
In een bijdrage van oktober 1917 aan De Belgische Standaard geeft zij te
kennen dat “nooit of nooit eenige betrekking kan aangeknoopt worden, onder
welken vorm ook, met het land van gruwel en moord, van leugen en lastertaal.”565
Tenminste, niet alvorens er afstand wordt gedaan van de Duitse oorlogsvoering en
het verderf dat deze op maatschappelijk en religieus vlak met zich meebracht. In het
bijzonder doelt Belpaire op de clerus en de katholieke vrouwen; “zoolang
Duitschland niet door den mond zijner geestelijkheid, door den mond zijner
564 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 565 BELPAIRE (M.E.). “Een fier antwoord”, in: De Belgische Standaard, 6.10.1917.
150
katholieke vrouwen, niet de afschuwelijkheden verloochent en berouwt”.566 Ook dus
haar collega-afgevaardigden in de Union Internationale des Ligues Féminines
Catholiques (UILFC), waarmee zij nochtans de sterke band van de geloofsovertuiging
deelde. Bovendien hield Belpaire er, in haar hoedanigheid als voorzitster van de VCT,
nauwe contacten op na met de dames van de Bund Deutscher Frauenvereine (BDF)
en de Katholische Frauenbund (KFB). Voor de oprichting van haar VCT haalde zij
immers de boter bij de Duitse katholieke vrouwenbond, die ze loofde omwille van
haar efficiënte organisatie.567
De aanleiding van deze standvastige stellingname vanwege Belpaire was een
soortgelijk statement van de Catholic Women’s League bij monde van Mvr. Hope. De
UILFC, aan wie het standpunt van de Engelse katholieke vrouwenbond gericht was,
organiseerde dat jaar namelijk een vergadering met pacifistische doeleinden in
Zwitserland. De Engelse federatie, duidelijk (nog) niet bereid het initiatief te nemen
voor vredesonderhandelingen, beantwoordde de uitnodiging voor de samenkomst
met de mededeling dat zij het onmogelijk achtte voor Engelse vrouwen om Duitse
vrouwen in vriendelijke samenspraak te ontmoeten zolang de Duitse overheid geen
berouw toonde voor de schade die zij godsdienst, menselijkheid en zeden
berokkende. Hetgeen Belpaire – die zelf niet tijdig op de hoogte was van de
geplande vergadering – bestempelde als een fier antwoord; “Dit is eene fiere taal, en
deugddoende in den mond eener vrouw, op een tijd dat mannen zich soms wat laf en
mank uitspreken – deugddoende aan ’t hart der Belgische vrouwen voorzeker, zij die
ten volle dit verontwaardigingsgevoel beamen.”568
Hoewel Belpaire lyrisch lijkt over het optreden van de Engelse dames in deze
kwestie, blijft het de vraag of ook zij – indien zij tijdig op de hoogte was geweest van
de geplande samenkomst – zich op eenzelfde manier verontschuldigd zou hebben.
Daarbij haar rasse – soms als haatdragend bestempelde –569 opvattingen over het
Duitse beleid en de Duitse strijdmacht kracht bij zettend door elk contact met de
Duitse katholieke dames uit principe te weigeren.
566 Ibidem. 567 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 72-79. 568 BELPAIRE (M.E.). “Een fier antwoord”, in: De Belgische Standaard, 6.10.1917. 569 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXXIV”, in: De Belgische Standaard, 7.3.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXXV”, in: De Belgische Standaard, 17.3.1916.
151
5.4 LA SECTION BELGE DE LA LIGUE ABOLITIONNISTE
In de periode na 1918 lijkt het een tijdlang windstil te zijn wat Belpaire’s
abolitionistische avontuur betreft. In haar bijdragen aan dag- en weekbladen krijgt
de literaire inslag weer volledig de bovenhand en ook in haar persoonlijke archief
zijn voor deze jaren geen sporen te vinden van enig abolitionistisch streven. Pas in
1922 komt daar opnieuw verandering in.
Op verzoek van het hoofdbestuur van de Fédération Internationale
Abolitionniste (FIA) werd op 18 november van dat jaar de Belgische tak van die
vereniging opgericht: de Abolitionistische Bond van België of de Ligue Abolitionniste
Belge. Deze zou de plaats innemen en de werking verder zetten van de Bond tegen
de Openbare Zedeloosheid die met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
verstoord werd in zijn werking en daarmee tot zijn einde was gekomen. 570
Algemeen secretaris van de FIA, Johannes Reelfs, was er bij op de stichtende
bijeenkomst, waar hij enkele inleidende woorden sprak over het belang en de
doelstellingen van de abolitionistische beweging in zijn totaliteit.571 Dat kaderde
binnen een reis – met propaganda doeleinden – die Reelfs op dat moment
ondernam doorheen België en Nederland.572 Maar het ontstaan van de Belgische tak
van de FIA was geen onverwachte of plotse gebeurtenis; secretaris Reelfs stond al
enige tijd in contact met Belpaire en Duykers voor hij voet zette op Belgische bodem.
Reeds in het voorjaar van 1922 hadden Reelfs en het Antwerpse damesduo
contact met elkaar. De secretaris contacteerde de dames toen met het oog op de
organisatie van een samenkomst die in het teken zou staan van de oprichting van
een Belgische afdeling van de FIA. Hij had begrepen van contactpersonnen binnen
het Féminisme Chrétien en de Mariabond tegen Zedeloosheid dat er bij leden van
beide organisaties – en ook enkele onafhankelijke personen – interesse bestond om
ook in België de krachten te bundelen in een strijd tegen de reglementering van de
prostitutie.573
570 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 571 Ibidem. 572 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 164.; Brief van de heer Reelfs,
secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3875. 573 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3873.
152
Hetgeen de FIA centraal wenste te stellen in een Belgische tak van hun
organisatie waren de ongediendheid over het bestaan van een organisatie als de
police des moeurs en het afkeuren van zogenoemde uitzonderingsmaatregel,
wetgeving die de ontucht mogelijk maakten en het slachtoffer van die ontucht, de
vrouw, het onderwerp maakte van de regulering.574 Om het initiatief te nemen een
organisatie op te richten die dergelijke standpunten zou innemen nam hij uitsluitend
contact met Belpaire en Duykers. Gezien hun dienstjaren in de campagne tegen de
zedeloosheid achtte hij hen de uitgelezen individuen om ook deze onderneming aan
te vangen. 575 Dat Reelfs contact opnam met Belpaire en Duykers impliceert
bovendien dat, ondanks het gebrek aan historische sporen, de dames in de periode
1918-1922 niet op hun lauweren hadden gerust en zich nog steeds begaan hadden
getoond met de zedeloosheidstrijd.
Het is niet geheel duidelijk of Reelfs en de tandem Belpaire-Duykers elkaar
reeds voor deze briefwisselling uit 1922 kenden en waar zij elkaar in dat geval
ontmoet zouden hebben. Maar zijn veronderstellingen over de aard van het
abolitionistische engagement van de dames waren alleszins juist. De Antwerpse
dames reageerden positief op zijn verzoek want in in augustus datzelfde jaar schrijft
Reelfs aan Duykers dat hij van de Franse abolitioniste Avril de Sainte-Croix enkele
adressen had bekomen van geëngageerde Belgen die wel eens geïnteresseerd
konden zijn om het initiatief te ondersteunen. Reelfs somt dan ook een handvol
dames en heren op en verzoekt Duykers contact met hen op te nemen en hen uit te
nodigen voor een samenkomst. Op 18 november zou hijzelf rond de middag in
Antwerpen arriveren, om vervolgens diezelfde avond nog in Brussel aan te komen.
Hij verzoekt haar daarom die dag nog rond de middag een vergadering te beleggen
in Antwerpen.576 Begin november bevestigde hij de gemaakte afspraak.577
Van alle individuen die Reelfs in zijn brief opsomde kan enkel over de
genoemde Mev. Brigode uit Brussel met zekerheid gesteld worden dat zij op het
verzoek inging. In een verslag van de oprichting van de abolitionistische bond staat
574 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3873. 575 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3877. 576 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. 24.8.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3874. 577 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa
Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3875.
153
haar naam immers te lezen in het rijtje bestuursleden dat de vaste kern van de
organisatie zou uitmaken.578
Zoals gezegd woonde de algemeen secretaries van de Fédération
Abolitionniste Internationale de vergadering van 18 november bij en sprak er in een
inleidend woordje over de abolitionistische beweging de aanwezigen toe. Daarna
ging men over tot het stichten van de door Reelfs voorgestelde organisatie. De
Abolitionistische Bond van België of de Ligue Abolitionniste Belge was een feit. In
opzet was de bond neutraal – evenals zijn voorganger de Bond tegen de Openbare
Zedeloosheid – en zijn werking daardoor niet gebonden aan enige godsdienstige of
politieke overtuiging.579
Een eerste bestuursvergadering na de oprichting vond plaats op 9 april 1923
in de trouwzaal van het Antwerpse stadhuis en werd beschreven door de
abolitionistische bond als een “Voordrachtavond”. Op die vergadering zouden ook
de feministe Louise Van den Plas en het Antwerpse gemeenteraadslid Maria Gheys
zich aansluiten bij de Belgische tak van het FIA.580 Maar de politieke interesse voor
de abolitionistische actie hield niet op bij raadslid Gheys; ook de Antwerpse
burgervader, de heer Frans Van Cauwelaert, en schepen Junes woonden de
vergadering van 9 april bij.581 De samenkomst vond dus niet enkel plaats in een
politieke context – in de vertrekken van het Antwerps schoon verdiep – maar was
ook het onderwerp van aandacht van de lokale beleidsmakers. Meteen ook het
publiek dat Belpaire reeds sinds 1912 met haar campagne tegen de openbare
zedeloosheid aan wilde zetten tot reflectie over de maatschappelijke ontucht en een
gewijzigd politiek beleid.
Ook in april 1923 – maar wel voorafgaand aan de voordrachtenavond – zou
de Abolitionistische Bond van België voor het eerst een international congres van de
FIA bijwonen. Deze werd in het Nederlandse Zetten georganiseerd als een
578 Zie: Lidmaatschap, werking en bestuursleden, vanaf p. 156. ; Verslag over den toestand en de
werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 579 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930a. 580 GESQUIERE (I.), JACQUES (C.), MARISSAL (C.) en GUBIN (E.), eds. Dix Femmes en Politique: les
Élections Communales de 1921. Brussel, Inbel, 1994, p. 191.; Verslag over den toestand en de
werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 581 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2.
154
driedaagse samenkomst waarop vertegenwoordigers aanwezig waren van de
verschillene nationale afdelingen – uit Europa en Amerika – van de internationale
liga. Het onderwerp van die eerste grote conferentie waar ook België
vertegenwoordigd werd – door Louisa Duykers, Maria Gheys en Louise Van den Plas
– was de “néo-reglementeering” die rond die tijd in Zweden en de VS werd
ingevoerd.582
DOELSTELLINGEN
Het voornaamste doel dat de Belgische tak van de FIA, de Abolitionistische Bond van
België, voor ogen had was “de afschaffing van de prostitutie als wettelijke en
geoorloofde instelling.” Om de bestuurlijke ingreep op wetgevend niveau die de
realisatie van dat doel noodzakelijk maakte te verwezenlijken, stelde zij zich ten doel
al het mogelijke te doen om de algemene afkeuring van de burgerbevolking ten
opzichte van de prostitutie en haar regulering op te wekken. Want de bond
beschouwde de bestuurlijke inrichting van de prostitutie als veel meer dan een
zedelijke wanstaltigheid; het betrof volgens de standregels “een maatschappelijke
onrechtvaardigheid, een wettelijke misdaad, […] strijdig met de gezondheidsleer.”583
De bond veroordeelt daarom alle wetgeving die onder het voorwendsel van
de zorg voor de maatschappelijke zedelijkheid werd ingevoerd; meer bepaald de
regulering van de prostitutie. De openbare macht verzaakte met de invoering van die
wetgeving volgens de Abolitionistische Bond van België aan haar opdracht met
verantwoordelijkheidszin beleid te voeren. Omdat zij daarmee de mogelijkheid
verschafte aan de burgerbevolking zich in alle gerustheid en zonder zelf
verantwoordelijkheid te nemen aan de ontucht en de zedeloosheid te vergrijpen.584
De bond verweet de overheid dus een onverantwoord beleid te voeren door de
prostitutie te reguleren. Het reguleren van een fenomeen, bijvoorbeeld de
prostitutie, betekent immers zoveel als het acceptabel bevinden van dat fenomeen.
En met een dergelijk gedoogbeleid zonden de beleidsmakers, althans volgens de
582 Ibidem. 583 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p.1.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930a. 584 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 2-3.
155
bond, een foute boodschap uit over wat als zedelijk en acceptabel beschouwd moest
worden.
De organisatie verweet de overheid bovendien de institutionalisering van een
dubbele seksuele moraal. Zij liet immers “door de vrouw alleen de wettelijke
gevolgen te doen dragen van een aan beide geslachten gemeenzame daad” verstaan
dat er een dubbele zedenleer bestaat: één voor de man en één voor de vrouw.585
Ook die ongelijke behandeling van de seksen kon de bond onder geen beding
goedkeuren. De wetgeving hield immers in dat niet het mannelijke cliënteel van de
seksindustrie maar wel de vrouwelijke sekswerkster, de prostituee, werd
onderworpen aan medisch onderzoek en registratie.
Terwijl de Belgische tak van de FIA de bestaande wetgeving afkeurde stelde
zij wél alternatieve maatregelen voor die zij beter geschikt vond om het hoofd te
bieden aan de problematiek van de openbare zedeloosheid. Omdat zij de overgave
aan ontucht en zedeloosheid beschouwde als een private en niet als een openbare
daad, “afhankelijk alleen van het geweten”, kon de tussenkomst van het openbare
bestuur in aangelegenheden van het maatschappelijke zedenpeil zich beperken tot
de volgende punten.
Ten eerste stellen zij voor elke “aanslag op de zeden”, en elke poging
daartoe, waarbij minderjarigen betrokken zijn – of personen aan minderjarigen
gelijkgesteld – strafbaar te maken. Het tweede voorstel betrof het strafbaar maken
van zedeloze acties, of pogingen daartoe, waarbij gebruik wordt gemaakt van geweld
of valse voorwendselen ten aanzien van personen van alle ouderdom en geslacht.
Ook: strafbaar te maken die zedeloze acties die in het openbaar werden gepleegd.
En ten slotte het strafbaar maken van alle “openbare aanhitsing tot de ontucht, voor
wat aangaat strafbare feiten, die kunnen herkend worden zonder aan willekeur
blootgesteld te worden, en zonder op onrechtstreekse wijze de bijzondere inrichting
der zedenpolitie te doen herleven.” Daaraan voegt de bond nog toe dat indien naar
het voorbeeld van deze voorstellen maatregelen getroffen zouden worden, deze
zowel voor mannen als vrouwen op eenzelfde manier moeten worden toegepast.586
Daarmee opnieuw de idee van de dubbele seksuele moraal hekelend.
Maar het aanvechten van de politieke maatregelen die in voege waren was
niet de enige bezigheid waarmee de organisatie zich wilde inlaten. Zij zou ook een 585 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 3.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b. 586 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 3-4.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b.
156
academisch luik krijgen dat zich inliet met wetenschappelijk onderzoek – althans zo
staat het geschreven in haar statuten. Deze onderzoeksafdeling moest de prostitutie
als een maatschappelijk fenomeen bestuderen met aandacht voor onder andere de
zedelijke en economische oorzaken van de praktijk van de betaalde seks, haar
gevolgen op maatschappelijk vlak en de mogelijke manieren en middelen om haar te
bestrijden.587
Om dit alles te verwezenlijken wilde de Belgische tak van de FIA in heel het
land lokale groepen opstarten die de vraag om de afschaffing van de bestaande
prostitutiereglementering zouden ondersteunen – en bij uitbreiding alle vormen van
ontuchtreglementering. Op die manier moesten zij de publieke opinie beïnvloeden in
het voordeel van de door de bond voorgestelde maatregelen. Deze lokale afdelingen
van de Abolitionistische Bond van België hadden elk een eigen dagelijks bestuur dat
in contact stond met het hoofdbestuur van de nationale organisatie. 588 Dat
hoofdbestuur diende als verbinding tussen de verschillende plaatselijke besturen en
voorzag hen van de nodige informatie en werkstukken om in hun werking te kunnen
voorzien.589
LIDMAATSCHAP, WERKING EN BESTUURSLEDEN
Wie zich wilde aansluiten bij de bond of een van haar lokale groepen kon dat door
de statuten van de organisatie te onderschrijven. Drie soorten van leden werden van
elkaar onderscheiden: werkende, aangesloten en gezamenlijke leden. Zij verschilden
van elkaar inzake de lidgelden die zij betaalden voor hun lidmaatschap bij de
organisatie, de rol die zij binnen de organisatie konden spelen en het aantal
personen dat zij vertegenwoordigden. Zo betaalden werkende leden elk tien
Belgische frank om zich aan te sluiten en hadden (alleen) zij stemrecht bij de
algemene vergaderingen van de bond. Aangesloten leden betaalden elk slechts een
587 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 1-2. 588 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 4.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b. 589 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 7.
157
jaarlijkse bijdrage van twee Belgische frank maar kregen in ruil geen stemrecht op de
door de bond samengeroepen vergaderingen.590
Gezamenlijke leden waren daarentegen geen individuen maar wel
organisaties die zich bij de bond aansloten met een gezamenlijk lidmaatschap
waardoor de organisatie in zijn totaliteit zich bij de bond – en haar doelstellingen –
aansloot. Zij leverden een jaarlijkse bijdrage van minstens vijf Belgische frank,
bepaald op basis van hun ledental. Gezamenlijke leden die op jaarbasis tien
Belgische frank bijdroegen mochten namens hun organisatie één stemgerechtigde
vertegenwoordiger naar keuze afvaardigen.591
De algemene vergadering van de Abolitionistische Bond van België bestond
uit alle werkende leden en ontfermde zich eens om de drie jaar over de aanstelling
van de voorzitter of voorzitster en het dagelijks bestuur. In de algemene vergadering
werden beslissingen genomen aangaande het beheer van de bond en het te
verrichten werk. Beslissingen werden genomen met een meerderheid van stemmen
en konden op vraag van één of meerdere werkende leden ter kennisname worden
voorgelegd aan de IAF. Deze kon dan in het geval van een afkeuring de genomen
beslissing nietig verklaren.592
Bij het ontstaan van de Ligue Abolitionniste Belge bestond het hoofdbestuur
uit een handvol gevestigde waarden uit het politieke milieu, de filantropische actie
en de vrouwenbeweging. Uit die laatste categorie was Marie Elisabeth Belpaire de
voornaamste gezien die het voorzitterschap van de bond zou waarnemen. Uiteraard
werd zij daarin bijgestaan door haar rechterhand Louisa Duykers, die haar volgde in
nagenoeg alle projecten en initiatieven die zij ondernam. Ook de feministe Louise
Van den Plas sloot zich bij de bond aan.593
Zij kende Belpaire al sinds 1909 en de dames hielden er een goede
verstandhouding op na, waarbij zij elkaar met regelmaat op de hoogte stelden van
hun persoonlijke activiteiten en elkaar ondersteunden in de acties die zij
ondernamen.594 Op deze manier zou Van den Plas Belpaire volgens Chaumont en
590 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 6.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 591 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 6-7.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 592 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 6.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 593 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 594 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 99.
158
Machiels geïnspireerd hebben om te fulmineren tegen de dubbele seksuele moraal
voor man en vrouw die door de overheidsregulering van de prostitutie werd
uitgedragen.595 Louise Van den Plas zou ook medio de jaren ’40 opnieuw betrokken
zijn bij een heroprichting van de Ligue Abolitionniste Belge, nadat die begin de jaren
’30 onder een tanende belangstelling zijn werking staakte.596
Het Antwerpse gemeenteraadslid Mej. Gheys, een bestuurslid van de VCT
sinds het ontstaan van die vrouwenbond in 1911, sloot zich ook aan bij de vaste kern
van de abolitionistische bond. Net als twee van haar collega’s uit de Vlaamse
gemeenteraden: Dr. Possemiers en Mev. Jane Brigode, die zetelde in Ukkel. Uit
politieke hoek vervoegde ook de protestantse advocaat en senator Frans Wittemans
het gezelschap.597
Ook Isidore Tolkowsky, de oprichter van de Joodse hulporganisatie Esra die
zich bekommerde om immigranten in Antwerpen, 598 waarmee Belpaire had
kennisgemaakt in het kader van het Londense congres in 1913 van de National
Vigilance Association (NVA) en het International Bureau for the Suppression of the
White Slave Traffic (IBSWSF) zetelde in het hoofdbestuur.599 Naast hem ook ene
Mev. Lebeau uit Brussel, Mev. Nuyens-De Roover, Mev. Oboussier, Dhr. Morel, Dhr.
Perquy, Dhr. Vander Laat, Witteveen – een vrederechter op rust – en Dr. Van de
Perre, met wie Belpaire had samengewerkt in de redactie van de Belgische
Standaard.600
Aldus bestond het hoofdbestuur van de Abolitionistische Bond van België bij
diens oprichting in 1922 in grote mate uit personen met wie Belpaire reeds lang voor
er sprake was van een dergelijke organisatie contacten had opgebouwd. Dit zowel
uit filantropische kring als uit het politieke milieu. Hetgeen enkel de doelstelling van
het abolitionistische initiatief benadrukte: namelijk het politiseren van wat als een
maatschappij schadend gebruik werd beschouwd met het oog op structurele
hervormingen die de gemeenschap in zijn totaliteit ten goede moest komen.
Elk van de bestuursleden waren individuen die elk op een eigen manier reeds
betrokken waren bij verschillende acties voor de bestrijding van de zedeloosheid, die 595 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 165. 596 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168. 597 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 598 MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust, p. 51. 599 Zie: Het Congres van 1913: For the Repression of White Slave Traffic, vanaf p. 118. 600 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2.
159
in zijn vele gedaanten de samenleving teisterde. Het berof namelijk
vertegenwoordigers van verschillende organisaties die zich datzelfde ten doel
stelden. Zo hoopte de Abolitionistische Bond van België al die organisaties en
initiatieven te bundelen in een gezamenlijke strijd voor de afschaffing van de
ontuchtreglementering. Waar dat punt bij het merendeel van die organisaties niet
behoorde tot de voornaamste doelstellingen – maar zij de idee wel genegen waren –
zou het centraal komen te staan in de werking van Ligue Abolitionniste Belge.601
5.5 HET ABOLITIONISTISCHE CONGRES VAN 1927
Om de visibiliteit van de abolitionistische beweging te versterken, haar boodschap
aan een breed publiek kenbaar te maken en de nationale afdelingen de gelegenheid
te bieden met elkaar in debat te gaan over verschillende deelaspecten van hun
onderneming, organiseerde de IAF met regelmaat samenkomsten. Deze
internationale conferenties vonden om het jaar plaats en werden steeds in een
Europese (groot)stad georganiseerd. Daarbij kreeg de nationale afdeling van de IAF
van het land waar het congres zou plaatsvinden de organisatorische touwtjes in
handen; zij bepaalden het programma van de meerdaagse samenkomst en waren
verantwoordelijk voor de uitnodiging van derden.
In 1927 viel die verantwoordelijkheid te beurt aan de Ligue Abolitionniste
Belge. “De Fédération Abolitionniste Internationale, waarvan de zetel te Geneve
gevestigd is, heeft België verkozen om er dit jaar haar tweejaarlijksch congress te
houden!”, verkondigde de redactie van Het Volk niet zonder enige trots reeds in de
zomer van 1927.602 Enkele maanden later, 29 en 30 september en 1 oktober om
precies te zijn, vond het congres plaats in Antwerpen. Het evenement vond plaats in
de feestzaal van de jongensnormaalschool, Rue Quellin 31.
De financiering van het evenement werd gedragen met gelden van de FAI,
een toelage van het Antwerpse stadsbestuur en subsidies van de provincie
Antwerpen. Die laatste zou 5000 Belgische frank bijdragen.603 De stad Antwerpen
kende een stadstoelage toe van 200 Belgische frank en deed de Ligue Abolitionniste
601 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 602 S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 603 Brief van Belpaire aan de bestendige deputatie van Antwerpen. 25.5.1927. AMVC, B417/B2, 188196/3982.
160
Belge het voorstel gebruik te maken van de feestzaal in het schoolgebouw in de
Quellinstraat aan 150 Belgische frank per dag.604 Assistentie in de organisatie van het
congres werd de Ligue Abolitionniste Belge bovendien aangeboden door de in Gent
gevestigde Bond tegen de Openbare Zedeloosheid.605
Op het programma van de abolitionistische driedaagse in Antwerpen? Vijf
algemene thema’s waarover een voordracht zou worden gehouden en een discussie
rond zou worden gevoerd. Elk van die onderwerpen voorgesteld en gemodereerd
door andere vooraanstaande abolitionisten. Het internationale aspect van de
abolitionistische beweging werd daarmee benadrukt.
Het eerste onderwerp: de rol van de staat ten opzichte van de prostitutie
binnen een abolitionistisch beleid. De behandeling van dat onderwerp werd begeleid
door de toenmalige voorzitster van de Engelse afdeling van de FAI, de
geneeskundige Hellen Wilson. Vervolgens de afschaffing van de
(prostitutie)reglementering en de bescherming van de openbare orde en publieke
gezondheid. De Nederlandse rechtsgeleerde De Graaf, de vroegere voorzitter van de
Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie en anno 1927 de voorzitter van de
FAI, nam dit onderdeel van het congres voor zijn rekening.606 De wetgeving, de
blanke slavinnenhandel en de kwestie van de buitenlandse prostituees werd
behandeld door William Snow, geneeskundige en voorzitter van de American Social
Hygiene Association die de Amerikaanse tak uitmaakte van de FAI.607
Het vierde item dat op het congres aan bod kwam was de problematiek van
de kinderprostitutie. Ditmaal leidde een viertal de thematiek in: de Franse Avril-de-
Saint-Croix, Van Bueren, Brazia en de Duitser Loewenstein. Tenslotte verzorgde
Louise Van den Plas de zitting over de toestand van de prostitutie in verschillende
landen. 608
In afwachting van het congres had die laatste een artikel geschreven over het
belang van de abolitionistische campagne en het congres dat daar in Antwerpen aan
604 Brief van het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen aan Belpaire. 11.10.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4051.; Brief van het college van burgemeester en schepenen van
de stad Antwerpen aan Belpaire. 16.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4052. 605 606 Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814. 607 Programma van het abolitionistische congres in Antwerpen. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3793.; S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 608 Ibidem.
161
gewijd werd, getiteld “La carence du reglementarisme”.609 Flarden van dat exposé
werden ook door de Belgische pers gepubliceerd. De periodiek Het Volk schreef in
navolging van Van den Plas’ opiniestuk dat het haast onmogelijk was te veel te
benadrukken “het overgroot belang deze dagen zullen opleveren”.610 Maar waarom
was het evenement volgens Van den Plas van zo’n groot belang? Omdat ook in de
jaren ’20 van de negentiende eeuw duizenden vrouwen en kinderen ten prooi vielen
aan de prostitutie en vaak zonder spoor verdwenen. Het congres moest dan ook
sensibiliseren en informeren over de prostitutieproblematiek zowel als de white
slave traffic.611
BIJZONDERE GASTEN: EEN NETWERK VAN POLITIEK BELANG
Zich bewust van het belang van de goodwill van de beleidsmakers om haar
abolitionistische doel te realiseren, nodigde Belpaire bijzonder veel individuen uit die
van politiek strategisch belang waren voor de Abolitionistische Bond van België. Het
daarbij niet nalatend de religieuze inspiratie van de Belgische afdeling zowel als het
internationaal karakter van de IAF te benadrukken. Een internationaal congres zoals
dat van 1927 was immers niet uitsluitend bedoeld om het politieke bedrijf in het
gastland aan te zetten de prostitutieproblematiek aan te pakken. De IAF stelde zich
ten doel met de samenkomsten alle vertegenwoordigde naties ertoe te brengen hun
wetgeving te wijzigen.
Dus werden in Belpaire’s naam – door Duykers – uitnodigingen verzonden
naar zowat alle denkbare consulaten die in België gevestigd waren, naar
verschillende politici en lokale besturen, naar academici en naar de
vertegenwoordigers van de katholieke Kerk en de joodse gemeenschap. Zij werden
geïnviteerd deel uit te maken van het erecomité, omschreven als het patronage
comité, en mochten daarom ook de gala-avond met muzikale opluistering op 29
september bijwonen. Een avond die dus in het teken stond van networking.
Uiteindelijk zouden diplomatieke vertegenwoordigers aanwezig zijn voor
Polen, Spanje, Argentinië, Italië, Chili, Mexico, Kroatië, Zwitserland, Slovenië en
609 La carence du reglementarisme. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3788.; S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 610 S.n. “Contre la Traite des Blanches”, in: La Libre Belgique, 24.9.1927. 611 La carence du reglementarisme. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3788.
162
Engeland.612 Tot de categorie bijzondere gasten behoorden ook een procureur des
konings, 613 de antropoloog Vervaell, 614 de gouverneur van Brabant, 615
vertegenwoordigers van het Belgische Rode Kruis,616 de vice directeur van de
Banque d’Anvers Edgard Castelein,617 een handvol volksvertegenwoordigers,618 de
voorzitter van de Ligue Nationale Belge contre le Péril Vénérien Van Buyst,619 Victoire
Cappe620 en de Antwerpse burgemeester Frans Van Cauwelaert met enkele leden
van zijn college.621 Maar tegenover al deze – en de verschillende andere – bijzondere
gasten stonden ook een heel aantal genodigden met een politiek en maatschappelijk
belang die bedankten voor de uitnodiging en het aanbod afwezen.
Zo zou eerste minister Henri Jaspar zich verontschuldigen en er voor kiezen
niet zijn patronage toe te kennen aan het congres. Ook zouden de diplomatieke
vertgenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, Nederland en Siam
thuisblijven evenals de vertegenwoordiger van het Hof van Cassatie.622 Hoewel zij
geen verklaring opgaven voor hun aangekondigde afwezigheid op het congres, zijn
verschillende verklaringen denkbaar. Zo is het mogelijk dat een drukbezet man als
Jaspar simpelweg geen gaatje vond in zijn agenda. Maar het is evenzeer mogelijk dat
612 Brief van het Britse consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3966.; Brief van
het consulaat van Kroatië en Slovenië aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3967.; Brief
van het Mexicaanse consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3966.; Brief van het
Chileense consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3965. ; Brief van het Zwitserse
consulaat aan Duykers. 24.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3956.; Brief van het Argentijnse
consulaat aan Duykers. 11.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3953.; Brief van het Italiaanse consulaat
aan Duykers. 16.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3959.; Brief van het Poolse consulaat aan Duykers. 20.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3958.; Brief van het Spaanse consulaat aan Duykers. 11.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3952. 613 Brief namens de procureur des konings aan Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3949. 614 Brief van Vervaell aan Duykers. 24.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3955. 615 Brief namens de gouverneur van Brabant. 23.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/2957. 616 Brief van het Belgische Rode Kruis aan Duykers. 18.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3961. 617 Brief van Edgard Castelein, vice directeur van de Banque d’Anvers, aan Duykers. 29.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4056. 618 Volksvertegenwoordiger aan Duykers. 15.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3962. 619 Brief van Van Buyst aan Duykers. 10.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4022. 620 “Je suis heureuse de marquer ma sympathie à la FAI”; Brief van Victoire Cappe aan Duykers en
Belpaire. AMVC, B417/B2, 166196/4032. 621 Brief namens de Frans Van Cauwelaert, burgemeester van Antwerpen, aan Belpaire en Duykers. AMVC, B417/B2, 166196/4043. 622 Brief van het consulaat van Siam aan Duykers. 22.7.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4036.; Brief van
het Hof van Cassatie aan Duykers. 28.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3967.; Brief van de vice consul
van Nederland aan Duykers. 21.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3978.; Brief vanwege het kabinet
van de eerste minister aan Duykers. 20.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/ 3969.
163
de eerste minister geen politiek statement wilde maken door als een bijzondere gast
ontvangen te worden of zijn patronage toe te kennen aan het congres. Hetzelfde zou
kunnen opgaan voor de vertegenwoordiger van het Hof van Cassatie en de
diplomatieke vertegenwoordigers van de VS, Nederland en Siam. Dat ook Nederland
geen vertegenwoordiger afvaardigde is echter ietwat vreemd gezien de beweging
tegen de prostitutiereglementering er juist succesvol was gebleken.
Ook vanuit religieuze hoek waren de reacties op Belpaire’s uitnodigingen
verdeeld. Zij had enkele Belgische bisschoppen, het hoofd van de protestantse
synode en het rabbinaat van de joodse gemeenschap in Antwerpen verzocht hun
patronage toe te kennen aan haar strijd tegen de zedeloosheid en het in Antwerpen
georganiseerde congress van de FAI. Waar de Antwerpse rabbijn met veel graagte
inging op haar uitnodiging en ook een verdere samenwerking wilde aangaan,623
bestond er onenigheid onder de katholieke bisschoppen.
Juni 1927 ontving de organisatie van het congres de bevestiging van de
Bisschop van Namen, Monseigneur Heylen, dat hij zijn steun wilde verlenen aan de
actie tegen de zedeloosheid zowel als het Antwerpse congres. Op voorwaarde echter
dat ook de aartsbisschop van Mechelen, Zijne Eminentie kardinaal Van Roey,
datzelfde zou doen, gezien de conferentie in zijn bisdom plaatsvond.624 En juist die
was er tot dat moment niet toe gekomen Belpaire en de haren een gunstig antwoord
te bezorgen. Dat terwijl de bisschop van Luik, Monseigneur Rutten, de Antwerpse er
van verzekerd had dat zij in haar onderneming tegen de zedeloosheid de steun
genoot van de Belgische geestelijkheid. Daarom schreef Belpaire Monseigneur
Coppieters aan, de bisschop van Gent, met het verzoek “deze zaak tergelegenheid
van de aanstaande vergadering der bischoppen te willen bespreken, met het oog op
eene eensgezinde beslissing, die, wij hopen het ten zeerste, ten onzen gunste zal
uitvallen.”625
Om de beslissing op de vergadering van de bisschoppen te vereenvoudigen
voegde zij enkele argumenten in haar voordeel toe. Ten eerste, opperde ze, was de
steun van de Belgische clerus wenselijk omdat het oraniserende comité van de
623 “Je m’empresse de vous faire savoir que vous pouvez entièrement compter sur ma collaboration
dans l’excellente et nécessaire campagne que vous avez entreprise pour le relèvement de la moralité”; Brief van het rabbinaat van de joodse gemeenschap in Antwerpen aan Belpaire. 17.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3960. 624 Brief van de bisschop van Namen aan Belpaire. 8.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3957. 625 Brief van Belpaire aan Monseigneur Coppieters, bisschop van Gent. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3973.
164
Abolitionistische Bond van België grotendeels uit katholieken bestond. Diezelfde
goedkeuring hadden volgens Belpaire bovendien reeds verschillende pausen
verleend aan de internationale abolitionistische campagne. Vervolgens stelde zij dat
de Groot-Rabbijn en het hoofd van de protestantse synode wél reeds hun
goedkeuren hadden uitgesproken en zich bereid hadden getoond zich aan het
congres te liëren. Ze zou het dan ook betreuren moest de katholieke Kerk beslissen
zich niet met het initiatief in te laten. Tenslotte, stelde ze, zou het helemaal geen
nieuw engagement betekenen voor de bisschoppen maar wél de bevestiging van een
vroeger aangenomen houding.626
Ze beëindigde haar brief met de uitdrukking van de hoop dat Monseigneur
Coppieters door zijn tussenkomst op de aanstaande vergadering voor een gunstige
uitslag zou zorgen. “Intusschen dank ik u bij voorbaat voor al wat u voor ons zult
willen doen, en ik bied u tevens de uitdrukking mijner eerbiedige verkleefdheid
aan.”627
Zowel in haar briefwisseling met Monseigneur Coppieters – waarin zij
kordaat en spitsvondig weet op te treden om de ongelegen verdeeldheid in haar
voordeel te beslechten – als in het meer algemene selecteren van – voor de
realisatie van haar programma – interessante gasten, toont Belpaire zich een politiek
bewuste dame. Voor de realisatie van haar programma was het immers belangrijk
om de genegenheid te genieten van mensen en instellingen met lange armen binnen
het politieke bedrijf, maatschappelijk aanzien en respectabiliteit. De steun van
religieuze leiders, diplomatieke vertegenwoordigers en populaire politici was daarbij
van bijzonder groot belang.
DE STRIJD GESTAAKT
Hoewel het congress van 1927 hoogdagen betrof voor de abolitionistische beweging
in België, zou de Abolitionistische Bond van België korte tijd daarna zijn activiteiten
staken en zijn werking op een laag pitje verder zetten.628 De briefwisseling in het
Belpaire-archief getuigt daar van. De meest recente briefwisseling aangaande het
georganiseerde Belgische abolitionisme dateert van 1929. Het betreft enkele
626 Ibidem. 627 Ibidem. 628 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168.
165
omzendbrieven van de IAF van oktober en november van dat jaar, waarin enkele
mededelingen over genomen beslissingen en toekomstige samenkomsten worden
gedaan.629
Tijdens de jaren ’40 zou de werking van de Ligue Abolitionniste Belge hervat
worden. Daarbij was Louise Van den Plas opnieuw betrokken.630 Maar het is
onduidelijk of ook Marie Elisabeth Belpaire en haar rechterhand Louisa Duykers
daarbij van enig belang waren. Respectievelijk geboren in 1853 en 1869 waren beide
dames in de jaren ’40 van de vorige eeuw van gevorderde leeftijd. Daarom werden
zij wellicht niet langer als hip and happening beschouwd. Desalniettemin is het
mogelijk dat de Belgische abolitionistische pleitbezorg(st)ers medio de negentiende
eeuw nog steeds contact hielden met deze oude garde en zich lieten inspireren door
het werk dat zij verricht had.
629 Brief van de administratieve dienst van de FAI aan Belpaire, voorzitster van de Abolitionistische
Bond van België. Oktober 1929. AMVC, B417/B2, 166196/8990.; Brief van de administratieve dienst
van de FAI aan Belpaire, voorzitster van de Abolitionistische Bond van België. 9.10.1929. AMVC, B417/B2, 166196/8999.; Brief van de administratieve dienst van de FAI aan Belpaire, voorzitster van
de Abolitionistische Bond van België. 5.11.1929. AMVC, B417/B2, 166196/8997. 630 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168.
166
BESLUIT
Het georganiseerde abolitionisme zoals dat vorm kreeg op Belgische bodem in de
periode 1912-1927 werd sterk beïnvloed door de Antwerpse Marie Elisabeth
Belpaire. Deze katholieke dame – die reeds haar strepen had verdiend binnen het
Vlaamse literaire veld, de katholieke vrouwenbeweging en de Vlaamse beweging –
vatte in 1912 het idee op in België (opnieuw) een organisatie op te richten die de
afschaffing van de ontuchtregulering ten doel stelde. Datzelfde jaar nog werd Den
Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid gesticht. Ontstaan in de schoot
van de Vrouwenbond Constance Teichmann zou deze organisatie onafhankelijk te
werk gaan en haar rangen open stellen voor al wie zich wilde engageren voor de
strijd tegen de openbare zedeloosheid, ongeacht geslacht, religieuze overtuiging,
politieke voorkeur of ideologische strekking. Op die manier hoopten Belpaire en de
haren een brede doelgroep aan te spreken; hetgeen het politieke draagvlak van het
initiatief moest vergroten en er voor moest zorgen dat de organisatie haar invloed
kon laten gelden op het politieke bedrijf.
Per slot van rekening was het beïnvloeden van het politieke bedrijf de
voornaamste doelstelling van de internationale abolitionistische beweging. Zij pleitte
immers voor de afschaffing van de prostitutiereglementering en de dubbele seksuele
moraal voor man en vrouw die daarin vervat was. Dat was in België niet anders.
Belpaire liet zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dan ook inspireren
door de abolitionistische campagnes die in Groot-Brittannië en Nederland reeds tot
successen hadden geleid. Het waren de acties van Josephine Butler enerzijds en de
heren Van Munster en Velthuysen anderzijds, die haar aanzetten om ook zelf actie te
ondernemen. Ze leerde beide kennen via de katholieke priester Alphonse Ariëns die
haar het werk “Wegbereidsters” van Naber te lezen gaf en een ontmoeting
organiseerde tussen Belpaire en de Nederlandse abolitionisten.
Belpaire ontleende niet enkel de politieke doeleinden van haar Britse en
Nederlandse voorbeelden. Ook de bijzonder religieuze inspiratie van hun werk zou
zij in haar strijd tegen zedeloosheid overnemen. Hoewel het feit dat het
abolitionistische initiatief in die landen vooral van protestanten was uitgegaan haar
frappeerde, lauwerde zij wél het religieuze signatuur van hun actie. Een tweede
organisatie die Belpaire vanuit de VCT oprichtte in 1914, de Mariabond tegen de
Zedeloosheid, zou zich daarom als een katholieke vereniging profileren.
167
Waar het Nederlandse abolitionisme een beweging was die vooral gedragen
werd door mannen, was Belpaire er echter van overtuigd dat een dergelijk initiatief
in België pas écht succesvol kon zijn indien de katholieke vrouw aan het roer zou
staan. Zij was immers sterk overtuigd van het maatschappelijk belang van de
katholieke vrouw in het België van de vroege twintigste eeuw. En was bovendien de
mening aangedaan dat de katholieke dame zich als een waardig politiek actor kon
opwerpen om de zedelijke belangen van de gemeenschap te behartigen in het
openbare leven. Om de bijzondere invloed van de vrouw op de samenleving
optimaal te benutten – in het belang van het zedelijke welzijn van de samenleving –
pleitte zij voor de uitbreiding van het domein van de vrouw in politiek opzicht. Het
vrouwenkiesrecht beschouwde Belpaire als een middel dat daartoe bij kon dragen.
Tijdens de vooroorlogse jaren, de eerste periode van haar abolitionistische
engagement, maakte Belpaire tevens gebruik van haar persoonlijke netwerk binnen
de internationale vrouwenbeweging en de Belgische beau monde om zich bij te
scholen aangaande de zedeloosheidsproblematiek. Zo kwam zij binnen de Union
Internationale des Ligues Féminines Catholiques aan het hoofd te staan van een
commissie die onderzoek deed naar de seksuele moraal en het zedenpeil in de bij de
bond aangesloten landen. En leerde zij via Isidore Maus de social purity-beweging
kennen die streed tegen het fenomeen van de handel in blanke slavinnen. Beide
ervaringen zouden hun sporen nalaten op Belpaire’s initiatief tegen de zedeloosheid.
Aldus werd Belpaire’s Belgische abolitionisme danig beïnvloed door verschillende
transnationale connecties: zowel door formele contacten als via persoonlijke
relaties, zowel door acties die in hun opzet of context geleken op haar initiatief als
door acties die er van verschilden.
Hoewel de abolitionistische eis voor de afschaffing van de
prostitutiereglementering en de daarmee geïnstitutionaliseerde dubbele seksuele
moraal voor man en vrouw aspecten waren van Belpaire’s streven, omvatte haar
campagne veel meer. Belpaire verwees zelf naar de ondernomen actie met de
noemer “De Strijd tegen Zedeloosheid”. Dat vat de opzet van haar campagne ook
meteen mooi samen; het betrof een strijd tegen de zedeloosheid in zijn totaliteit. En
in die strijd werden messen getrokken in de richting van de
prostitutiereglementering maar ook naar het concept van de kinderbeperking,
schunnig drukwerk en pornografische films. Belpaire fulmineerde namelijk tegen al
wat volgens haar niet strookte met hetgeen het katholieke geloof en de bijhorende
zedenwet voorschreef. Haar abolitionistische avontuur kan dus beschouwd worden
168
als het exponent van haar op de katholieke geloofsleer gestoelde mens- en
wereldbeeld. Een actie die zij bovendien ondernam in de veronderstelling daarmee
de, volgens haar, intrinsiek zedelijke en katholieke Belgische samenleving een plezier
te doen. Belpaire’s campagne tegen de zedeloosheid kreeg aldus vorm als de
politisering van een sociale actie die in opzet filantropisch was en van een katholiek
signatuur was voorzien.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kon Belpaire de werking van haar
organisaties tegen de zedeloosheid voortzetten vanuit de Swiss Cottage in het
onbezette De Panne. Zij het onder de gedeelde noemer Bond van de Deftige Lieden.
Vanuit de kuststad werkte Belpaire bovendien mee aan het frontblad De Belgische
Standaard. Hetgeen haar de mogelijkheid bood, in een periode waarin de publicatie
van het leeuwendeel van de periodieken waaraan zij meewerkte (tijdelijk) werd
gestaakt, toch propaganda te voeren voor haar beweging tegen de openbare
ontucht. De jongens aan het front waren voor de periode 1915-1918 dan ook haar
voornaamste doelpubliek.
Na de oorlog was het vervolgens enkele jaren windstil wat haar
abolitionistische avontuur betreft. Het zou duren tot 1922 alvorens de Antwerpse
zich opnieuw ten volle aan de campagne tegen de openbare ontucht zou wijden. Dat
jaar werd met de Abolitionistische Bond van België de Belgische tak opgericht van de
International Abolitionist Federation en Belpaire zou daarvan het voorzitterschap
waarnemen. De banden met de internationale abolitionistische beweging werden
daarmee opnieuw benadrukt en de abolitionistische eis voor de afschaffing van de
prostitutiereglementering kwam een tijdlang centraal te staan in Belpaire’s
campagne.
Hoewel Belpaire zich in haar handelen als politiek actor beperkt zag, door het
ontbreken van formeel politiek burgerschap voor de vrouw en de gangbare
opvatting dat het politieke bedrijf een aangelegenheid voor mannen was, slaagde zij
er in de kwestie van de openbare zedeloosheid te agenderen als een item voor
maatschappelijk – en dus politiek – debat. Dat deed zij bovendien zonder daarbij de
heersende conventies aangaande de maatschappelijke rol van de vrouw te
schenden.
Belpaire toonde zich een dame die zich bijzonder bewust was van de
restricties van haar politieke burgerschap als vrouw en gaf aan heel goed te weten
welke rol zij als vrouw in de samenleving kon spelen. Het imago van de zorgzame en
morele moeder kon haar bij uitstek voorzien van de legitimiteit om in alle
169
openbaarheid deel te nemen aan debat en met haar standpunten de meningen te
beïnvloeden van de mensen om haar heen en van haar lezerspubliek doorheen
België. Zij maakte succesvol gebruik van de gangbare visie op de vrouw en de
maatschappelijke functie die haar was toebedeeld om zich als invloedrijk actor in het
politieke veld te laten gelden. En dat wel door haar bijzondere band met God als
katholieke vrouw te benadrukken en zo de religieuze inspiratie en filantropische aard
van haar strijd tegen de zedeloosheid in de verf te zetten. Dat zij de telg was van
twee vooraanstaande families, over een uitgebreid persoonlijk netwerk beschikte en
kon putten uit grote financiële reserves maakte een dergelijk optreden voor haar
mogelijk.
170
ADDENDUM: VOORSTELLEN TOT VERDER ONDERZOEK
In het inleidend hoofdstuk gaf ik reeds aan dat de historiografie over de
abolitionistische beweging zoals die vorm kreeg op Belgische bodem tijdens de
negentiende en vroege twintigste eeuw bijzonder beperkt is. Wat dat onderwerp
voor die periode betreft kan er niet gesproken worden over lacunes of hiaten in onze
kennis maar wél over grote open vlakten van onbekend verleden. Ook wat de
historische figuur Belpaire betreft – evenals de diverse thema’s en activiteiten
waarmee zij zich inliet – is tot nog toe weinig divers onderzoek gevoerd.
Om een beter inzicht te krijgen in het georganiseerde Belgische abolitionisme
van de negentiende en twintigste eeuw enerzijds en het maatschappelijke belang
van Belpaire en haar vele organisaties anderzijds zijn we daarom aangewezen op
verder onderzoek. In dit toevoegsel wens ik enkele mogelijke pistes voor verder
onderzoek te overlopen.
Zo zou het een interessante oefening kunnen zijn de vraag te stellen naar het
aandeel van het georganiseerde Belgische abolitionisme in de afschaffing van de
officiële reglementering van de prostitutie in 1948. Op 21 augustus van dat jaar werd
immers een wetsvoorstel aangenomen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers
waarmee die reglementering werd afgeschaft.631 Dit kan beschouwd worden als een
overwinning voor generaties Belgische abolitionisten. Dat jaar werd ook aan de
Belgische vrouw formeel politiek burgerschap in de vorm van kiesrecht toegekend,
waarmee een eind kwam aan louter informele politieke participatie en decennia van
ongelijkheid. Het jaar 1948 heeft bovendien ook een symbolische lading als het jaar
waarin Marie Elisabeth Belpaire overleed, slechts twee maanden voor de
abolitionistische overwinning op de reglementering van de prostitutie.
Welke organisaties stelden zich tijdens de jaren ’30 en ’40 van de vorige
eeuw ten doel de prostitutie en de reglementering daarvan te bestrijden? Binnen
welk gedachtengoed kaderde dat streven? Hoe verhielden zij zich tot het politieke
bedrijf? Welke individuen namen daarin het voortouw en waren zij reeds voorheen
actief in de bestrijding van de openbare zedeloosheid? Waren Marie Elisabeth
Belpaire en/of de organisaties waarvoor zij zich zo’n twee decennia lang had ingezet
daarbij nog van enig belang?
631 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., pp. 122-124.
171
Bovendien kan het interessante inzichten opleveren na te gaan hoe de
Belgische abolitionistische organisaties zich positioneerden binnen een netwerk van
belangengroepen, vrouwenbeweging en filantropische organisaties. Maar evengoed
hoe die verschillende acties en organisaties zich inlieten met de thematiek van de
openbare ontucht en de prostitutieproblematiek. Zo leent bijvoorbeeld de Nationale
Vrouwenraad van België, de Conseil National des Femmes Belges, zich tot onderwerp
voor een dergelijk onderzoek. De organisatie hield er namelijk tal van studiegroepen
en specifieke comités op na, waarvan enkelen zich inlieten met kwesties als moraal,
hygiëne en openbare zeden.632
Ook is het tot nog toe onduidelijk op welke manier en in welke mate het
georganiseerde Belgische abolitionisme bijdroeg aan de werking van de
overkoepelende IAF. Daarom is het nuttig te achterhalen wat de verhouding was
tussen de internationale liga en diens Belgische tak enerzijds en anderzijds tussen de
Belgische tak en andere nationale afdelingen. In welke mate werd de nationale
werking gedicteerd of beïnvloed door de koepelorganisatie? En omgekeerd:
slaagden de Belgische abolitionisten er in hun stempel op de internationale
campagne te zetten – en via welke wegen dan? Groeiden er Belgen door tot de
hoogste regionen van de internationale beweging? Hoe verhielden de Belgische
abolitionisten zich tot hun collega’s met andere nationaliteiten?
Wat Marie Elisabeth Belpaire en haar diverse bezigheden, engagementen en
organisaties betreft laat de bestaande historiografie tot nog toe te wensen over.
Hoewel Belpaire naar verluidt beschouwd werd als “De moeder van de Vlaamse
beweging”,633 werd dusver geen onderzoek verricht naar de rol die zij binnen de
Vlaamse beweging speelde. Maakten de voornamelijk mannelijke propagandisten
voor de Vlaamse beweging gebruik van Belpaire’s populariteit binnen de katholieke
vrouwenbeweging en het literaire veld – en op welke manier dan? Hoe verhield
Belpaire’s vlaamsgezindheid zich bovendien tot het uitgesproken Belgicisme zoals zij
dat tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de dag had gelegd in haar bijdragen aan De
Belgische Standaard? 632 Bestanden uit het archief van de CNFB werden niet geraadpleegd in het kader van dit werk daar het Mundaneum, tot wiens collectie dat archief behoort, een tijd lang gesloten bleef naar aanleiding van een verhuizing. September 2013 zal de collectie van het Mundaneum opnieuw toegankelijk zijn voor bezoekers. Voor een overzicht van de archiefbestanden die er bewaard worden van de Nationale
Vrouwenraad van België, consulteer: MANFROID (S.), ed. Inventaire du Fonds Féminisme Conservé au
Mundaneum. Bergen, Mundaneum, 1998, 119 p. 633 CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 457-458.
172
Ook verder onderzoek naar de werkzaamheden van de Vrouwenbond
Constance Teichmann en haar vele lokale afdelingen kan bijdragen tot een beter
begrip van Belpaire’s invloed op (de vrouwen van) het katholieke Vlaanderen tijdens
de eerste helft van de twintigste eeuw.
173
BIBLIOGRAFIE
ONUITGEGEVEN PRIMAIRE BRONNEN
AMVC – Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven / Letterenhuis
Documenten en correspondentie van Marie Elisabeth Belpaire (B417 B2)
Themamappen: Afschaffing van de prostitutie
Correspondentie i.v.m. tijdschrift Omhoog
Strijd tegen zedeloosheid, correspondentie op alfabet
Strijd tegen zedeloosheid, correspondentie met Duykers en derden aan derden
EHC – Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
Omhoog. Maandblad van den Vrouwenbond Constance Teichmann, 1912-1914; 1917-1918; 1919-1921 (E 75673 / 4332 C)
KADOC – Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving
Jaarverslagen van den Vrouwenbond Constance Teichmann, 1911-1914
Koninklijke Bibliotheek van België / Albertina
De Belgische Standaard, 1915-1918
174
GEPUBLICEERDE PRIMAIRE BRONNEN BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p. BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel (Vereeniging Hooger Onderwijs voor ‘t Volk), 1903, 27 p. BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1908, 352 p. BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p. BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door Zijne Dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, 207 p. BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, 379 p. BELPAIRE (M.E.). “Kardinaal Newman”, in: Dietsche Warande en Belfort, 14 (1913), pp. 229-244. BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), pp. 68 -74. NABER (J.W.A.). Wegbereidsters: Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine
Butler, Priscilla Bright MacLaren. Groningen, 1909. NOBELS (A.). “Juffrouw Belpaire in den Yzerstreek”, in: Ons Volk Ontwaakt, 6.8.1922. PIERSON (H.). Gewettigde Ontucht. Arnhem, Swaan, 1878, 46 p.
ROOSE (B.). De Wijze Vrouw van Vlaanderen. Het Leven van Marie Elisabeth Belpaire. Antwerpen, Mercurius, 1848, 154 p. S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927.
175
LITERATUUR
NASLAGWERKEN, BIOGRAFISCHE WOORDENBOEKEN EN ENCYCLOPEDIEËN
DELEU (J.), DURNEZ (G.), e.a. eds. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, 1973, I, 902 p. DE SCHRYVER (R.), DEWEVER (B.), e.a. eds. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse
Beweging. Lannoo, Tielt, 1998, 3 vol., 3072 p. DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, 794 p. GUBIN (E.), JACQUES (C.), PIETTE (V.) en PUISSANT (J.), eds. Dictionnaire des Femmes
Belges: XIXe et XX
e Siècles. Tielt, Lannoo, 2006, 637 p.
BIOGRAFISCHE DATABANKEN
BWN – Biografisch woordenboek van Nederland, 1880-2000 http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN BWSA – Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in
Nederland http://www.iisg.nl/bwsa/index.html DBNL – Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren http:/www.dbnl.org/ ODIS – Databank intermediaire structuren in Vlaanderen 19e-20e eeuw http://www.odis.be/
SECUNDAIRE LITERATUUR
AERTS (K.). Marie-Elisabeth Belpaire & Louisa Duykers. Twee Gelijkgestemde
Schrijfsters van de Katholieke Herleving in Vlaanderen. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1999, 81 p.
176
AERTS (M.). “Feminism from Brussels to Amsterdam: Political Transfer as Transformation”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 367-382. AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity. Three Dutch Women’s Organizations in Search of a Politics of the Personal, 1912-1940”, in: FRIEDLANDER (J.), ed. Women in Culture and Politics: a Century of Change. Bloomington, Indiana University Press, 1986, pp. 256-268. ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History. A Historiographical Perspective”, in: HAGEMANN (K.) en QUATAERT (J.H.), eds. Gendering Modern
German History. Rewriting Historiography. New York/Oxford, Berghahn Books, 2008, pp. 190-207. BAKER (J.H.). Votes for Women: the Struggle for Suffrage Revisited. New York/Oxford, Oxford University Press, 2002, 216 p. BAKER (P.). “The Domestication of Politics: Woman and American Political Society, 1780-1920”, in: American Historical Review, 89, (1984), pp. 620-647. BLOCH (R.H.). “American Feminine Ideals in Transition: The Rise of the Moral Mother, 1785-1815”, in: Feminist Studies, 4, (1978), pp. 101-126. BOCK (G.). “Challenging Dichotomies : Perspectives on Women’s History”, in : OFFEN (K.M.), PIERSON (R.R.) en RENDALL (J.), eds. Writing Women’s History. International
Perspectives. Bloomington, Indiana University Press, 1991, pp. 1-23. BURNHAM (J.). Bad Habits : Drinking, Smoking, Taking Drugs, Sexual Misbehavior
and Swearing in American History. New York, New York University Press, 2012, 353 p. CARLIER (J.). Moving Beyond Boundaries: An Entangled History of Feminism in
Belgium. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2010, 649 p. (promotor: Gita Deneckere). CARLIER (J.). “Forgotten Transnational Connections and National Contexts: an ‘Entangled History’ of the Political Transfers that Shaped Belgian Feminism, 1890)1914”, in: Women’s History Review, 19, 4 (2010), pp. 503-522. CARPENTER (M.W.). Health, Medicine, and Society in Victorian England. Westport, Greenwood Publishing Group, 2010, 217 p.
177
CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881): un Scandale Bruxellois?” , in: Brussels Studies (La Revue Scientifique Électronique pour les
Recherches sur Bruxelles), 46, 2011, pp. 1-10. CHAUMONT (J.-M.). “Traite et Prostitution: Discours Engagés et Regards Critiques (1880-2008)”, in: Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 2008, pp. 1-148. CHAUMONT (J.-M.). Le Mythe de la Traite des Banches. Enquête sur la Fabrication
d’un Fléau. Parijs, La Découverte, 2009, 321 p. CHAUMONT (J.-M.). “Prostitution et Choix de Société: un Débat Éludé?”, in: Ethique
Publique, 5, 2003, pp. 17-22. CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe: l’Affaire de la Traite
des Blanches. Leuven, Université Catholique de Louvain, 2009, 269 p. CHAUMONT (J.-M.) en WIBRIN (A.-L.). “Traite des Noirs, Traite des Blanches, Même Combat?”, in: Cahiers de Recherches Soiologiques, 43, 2006, 15 p. CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd. Sociale Werksters in Vlaanderen in de Jaren 1920-1930”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 4 (1998), pp. 65-81. CHRISTENS (R.). “Verkend Verleden. Een kritisch overzicht van de vrouwengeschiedenis 19de-20ste eeuw in België”, in: Belgisch Tijdschrift voor
Nieuwste Geschiedenis, 1997, pp. 5-37. CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie. Leven en
Beleid van Jules Lejeune. Leuven, Leuven Universitaire Pers (Samenleving, Criminaliteit en Strafrechtspleging), 2004, 751 p. CORNÉ (H.). White Slavery en de VS in Transnationaal Perspectief. Gent (onuitgegeven bachelorproef Universiteit Gent), 2012, 31 p. (promotor: Torsten Feys). CORNÉ (H.). White Slave Trade en White Slavery. De Belgische Casus vanaf 1900. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2013. (promotor: Torsten Feys en Frank Caestecker).
178
COTT (N.F.). “Passionlessness: an Interpretation of Sexual Ideology, 1790-1850”, in: SIGNS (The Journal of Women in Culture and Society), 4, 2 (1978), pp. 219-236. COUTTENIER (P.). “Women Writing in 19th-Century Flanders”, in: VAN DIJK (S.), VAN GEMERT (L.) en OTTWAY (S.), eds. Writing The History of Women’s Writing. Toward
An International Approach. Amsterdam, 2001, pp. 21-27. COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, in: Journal of British Studies, 46, 1 (2007), pp. 91-115. DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion: Josephine Butler Revisited.
New York, Peter Lang Publishing Inc. (American University Studies. VII Series: Theology and Religion), 2006, 197 p. DAVIS (J.). The Age of Consent: a Warning from History. The Work of Josephine
Butler. Newcastle upon Tyne, The Christian Institute, 2009, 27p. DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op
Straat: Vrouwen Maken Naam. Leuven, Garant, 1999, 184 p. DEKKERS (R.M.). “De Middernachtzending, een Buitenparlementaire Actiegroep”, in : FABER (S.), ed. Criminaliteit in de Negentiende Eeuw. Hilversum, Uitgave van de Historische Vereniging Holland en Uitgeverij Verloren, 1989, pp. 109-114. DELBECKE (B.). “Naar een Nieuwe Tijd. Het Afscheid van de Traditionele Weltanschauung bij Katholieke Intellectuelen en Kunstenaars (1891-1909)”, in: Trajecta, 14, 2005, pp. 25-47. DEPOORTERE (E.). Een Netwerk van Vrouwen: de Katholieke Vrouwenbeweging in
België vanuit Transnationaal Perspectief, met de Focus op Marie Elisabeth Belpaire
en de Vrouwenbond Constance Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, 126 p. (promotoren: Gita Deneckere en Julie Carlier). DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit
een Leven. Beveren, Belprint, 2003, 112 p. DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van
een Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire v.z.w., 2002, 247 p.
179
DE SCHAEPDRIJVER (S.). “Reglementering van Prostitutie, 1844-1877: Opkomst en Ondergang van een Experiment”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Gesciedenis, 16, 3-4 (1985), pp. 473-506. DE VRIES (P.). Kuisheid voor Mannen, Vrijheid voor Vrouwen. De Reglementering en
Bestrijding van Prostitutie in Nederland, 1850-1911. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1997, 321 p. DE WEERDT (D.). En de Vrouwen? Vrouw, Vrouwenbeweging en Feminisme in België,
1830-1960. Gent, Masereelfonds, 1980, 224 p. DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het
Vreemdelingenbeleid: de Belgische Case. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2005, 161 p. (promotor: Frank Caestecker en Eric Vanhaute).
DUMOULIN (M.), GERARD (E.), VAN DEN WIJNGAERT (M.) en DUJARDIN (V.), eds. Nieuwe Geschiedenis van België II, 1905-1950. Tielt, Lannoo, 2006, 1334 p. ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV, Taalbeweging en
Cultuurflamingantisme. De Groei van het Vlaamse Bewustzijn, 1883-1914. Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel, 1965, 432 p. FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). “Une Guerre de Chiffres. L’Usage des Statistiques par les Discours Abolitionniste et Réglementariste sur la Prostitution à Bruxelles (1844-1948)”, in : Histoire et Mesure, 22, 2 (2007), pp. 103-134. FREDERICKSON (K.W.). Josephine E. Butler and Christianity in the British Victorian
Feminist Movement. Utah (onuitgegeven doctoraatsverhandeling University of Utah), 2008, 619 p. GALLAGHER (A.). The International Law of Human Trafficking. New York, Cambridge University Press, 2010, 535p. GERARD (E.), eds. De Christelijke Arbeidersbeweging in België, 1891-1991. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies), 1991, vol. 2, 627 p. GORMAN (D.). “Empire, Internationalism and the Campaign Against the Traffic in Women and Children in the 1920’s”, in: Twentieth Century British History, 19, 2 (2008), pp. 186-216.
180
GESQUIERE (I.), JACQUES (C.), MARISSAL (C.) en GUBIN (E.), eds. Dix Femmes en
Politique: les Élections Communales de 1921. Brussel, Inbel, 1994, 214 p.
GOVAERTS (L.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948) en Haar Inzet voor het
Katholiek Onderwijs tot 1914. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1993, 186 p. GRIETEN (J.). “Vrouwelijke Schrijvers in het Literaire Strijdtoneel. Interview met Geraldine Reymenants”, in: DNA Magazine, 26, 8 (2008), p. I-IV. GRUENEBAUM (J.). “Women in Politics”, in: Proceedings of the Academy of Political
Science (N° 2. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States), 34, 2 (1981), pp. 104-120. GUBIN (E.). Choisir l’Histoire des Femmes. Brussel, Éditions de l’Université de Bruxelles, 2007, 273 p. HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard: Feminism, Social purity and Sexual Science in Late Nineteenth-Century Britain”, in: Gender & History, 16, 1 (2004), pp. 36-56. HAMILTON (M.). “Opposition to the Contagious Diseases Acts, 1864-1886”, in: Albion
(A Quarterly Journal Concerned with British Studies), 10, 1 (1978), pp. 14-27. HEIJBOER (D.P.). Zendelingen Tegen de Zedeloosheid. De Middernachtzending als de
Bestrijder van de Prostitutie in Amsterdam en de Daarbij Gepaard Gaande
Confrontatie met Politie en Overheid. Leiden (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Leiden), 72 p. HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openeres and Justification: the Transfer of the Anti-Corn Law League and the Anti-Prostitution Movement to the Netherlands”, in: European Review of History, 12, 2 (2005), pp. 321-344. JONES (C.). “Women’s History Walk around Liverpool”, in: Herstory Magazine, 1, 2 (2009), pp. 24-32. KAMM (J.). Hope Deferred: Girls’ Education in English History. Taylor & Francis e-Library, 2010, 230 p. KERBER (L. K.). “The Meanings of Citizenship”, in: The Journal of American History, 84, 3 (1997), pp. 833-854.
181
KOCKA (J.). “Comparison and Beyond”, in: History and Theory, 42, 1 (2003), pp. 39-44. KOSTANTARAS (D.). “Culture, Structure and Reciprocity: Histoire Croisée and its uses for the conceptualization of the Rise and Spread of National Movements in Europe and the Atlantic World During the Age of Revolutions”, in: European Review of
History/Revue Europeenne d’Histoire, 20, 3 (2013: in afwachting van publicatie), pp. 383-405. (http://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/13507486.2012.745835) LAITE (J.A.). “The Association for Moral and Social Hygiene: Abolitionism and Prostitution Law in Britain, 1915-1959”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 207-223. LANDES (J.B.). Women and the Public Sphere in the Age of the French Revolution. New York, Cornell University Press, 1988, 296 p. LANSZWEERT (M.-S.). Historiek van de Wet op de Afschaffing van de Reglementering
inzake Prostitutie (1948). Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, 177 p. (promotor: Gita Deneckere). LEVINE (P.). Prostitution, Race and Politics: Policing Venereal Disease in the British
Empire. New York, Routledge, 2003, 215 p. LEVINE (P.). Feminist Lives in Victorian England. Privte Roles and Public Commitment. Basil Blackwell, 1990, 241 p. LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking: the First International Movement to
Combat the Sexual Exploitation of Women. Stanford, Stanford University Press, 2010, 217 p. LORENZ (C.). “Unstuck in Time. Or: the Sudden Presence of the Past”, in: TILMANS (K.), VAN VREE (F.), WINTER (J.), eds. Performing the Past.Memory, History, and
Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, pp. 67-104. MAASS (V.S.). Facing the Complexities of Women’s Sexual Desire. Indianapolis, Springer, 2007, 228 p.
182
MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution; Mobilizing Feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 195-205. MACHIELS (C.). Les Féminismes Face à la Prostitution en Belgique, France, Suisse (fin
XIXe-XXe siècles). Leuven (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Université Catholique de Louvain), 2010. (promotor: Christine Bard en Xavier Rousseaux). MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique: Prostitution et Mouvement
Abolitionniste en Belgique (1880-1914): la Société de Moralité Publique. Louvain-la-Neuve (onuitgegeven masterscriptie Université Catholique de Louvain), 2004, 2 vol., 150 p. + 69 p. (promotor: Xavier Rousseaux). MACHIELS (C.) en FRANÇOIS (A.). “Une Guerre de Chiffres. L’usage des statistiques par les discours abolitionniste et réglementariste sur la prostitution à Bruxelles (1844-1984)”, in: Histoire & Mesure, 22, 2 (2007), pp. 103-134. MACHIELS (C.). “The Truth about ‘White Slavery’. Présentation d’une enquête réalisée par Teresa Billington-Greig pour The English Review (juin 1913)”, in : Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 1 (2008), pp. 27-40. MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Protection de l’Enfance en Paniques Morales. Brussel, Yapaka.be (Une Initiative de la Fédération Wallonie-Bruxelles de Belgique), 2012, 61 p. MAHOOD (L.). The Magdalenes: Prostitution in the Nineteenth Century. Londen, Routledge, 1990, 205 p. MANFROID (S.), ed. Inventaire du Fonds Féminisme Conservé au Mundaneum. Bergen, Mundaneum, 1998, 119 p. MARJANEN (J.). “Undermining Methodological Nationalism: Histoire Croisée of Concepts as Transnational History”, in: ALBERT (M.), BLUHM (G.), HELMING (J.), LEUTZSCH (A.) en WALTER (J.), eds. Transnational Political Spaces: Agents –
Structures – Encounters. Frankfurt/New York, Campus (Reihe Historische Politikforschung 18), pp. 239-263. MARSHALL (S.E.). “In Defense of Separate Spheres: Class and Status Politics in the Antisuffrage Movement”, in: Social Forces, 65, 2 (1986), pp. 327-351. MEIER (P.). “Caught Between Strategic Positions and Principles of Equality: Female
183
Suffrage in Belgium”, in: RODRIGUEZ-RUIZ (B.) en RUBIO-MARÌN (R.), eds. The
Struggle for Female Suffrage in Europe. Voting to Become Citizens. Leiden, BRILL, 2012, pp. 407-420. MERTENS (I.). Prostitutie in Vlaanderen: een Sociografische en Kwantitatieve studie
van het Prostitutioneel Kader. Brugge en Gent, 19de – begin 20ste eeuw. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent),1981, 334p. MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust: Jews, Belgians, Germans. Jeruzalem, Yad Vashem, 1998, 593 p. PECK (G.). “Feminizing White Slavery in the United States.” In: FINK (L.). en BORIS (E.), eds. Workers Across the Americas: the Transnational Turn in Labor History. New York, Oxford University Press, 2011, pp. 222-242. PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, in: BONE (J.M.) en HILLAM (C.), eds. Wives and Whores in Victorian Liverpool. Varieties in Attitude
Towards Ledical Care for Women. Liverpool Medical History Society, 1998, pp. 51-63. PIOUS (R.M.), ed. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States. New York, The Academy of Political Science, 34, 2 (1981), 262 p. PIVAR (D.J.). “The Military, Prostitution and Colonial Peoples: India and the Philippines, 1885-1917”, in: The Journal of Sex Research, 17, 3 (1981), pp. 256-269. PROKHOVNIK (R.). “Public and Private Citizenship: From Gender Invisibility to Feminist Inclusiveness”, in: Feminist Review, 60, (1998), pp. 84-104. PUCHNATZI (I.). “De Beruchte Gehoorzaamheid van de Gehuwde Vrouw.” De
Afschaffing van de Maritale Macht en de Handelingsonbekwaamheid van de
Gehuwde Vrouw door de Wet van 30 April 1958. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 2006. Zonder paginanummering, geraadpleegd op 1.08.2013 via: <http://www.ethesis.net/gehuwde_vrouw/gehuwde_vrouw_inhoud.htm>.
RASKIN (E.). Elisabeth van België. Een Ongewone Koningin. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2005, 459 p. REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire: het ontstaan van Eigen Leven en Dietsche Warande en Belfort”, in: Zuurvrij, 3 (2002), pp. 53-57.
184
REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), pp. 2-6. REYMENANTS (G.). “Vrouweninvloed in het Literaire Veld. Het Machtsstreven van
Marie Elisabeth Belpaire in Dietsche Warande en Belfort”, in: Historica, 29, 2 (2006), pp. 17-19. REYMENANTS (G.). “Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940)”, in: Brood en Rozen, 4 (2005), pp. 67-76. REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van
Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940). Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2005, 2 vol., (promotoren: Marysa Demoor en Anna Marie Musschoot). REYMENANTS (G.) “’Den Invloed der Vrouw in de Samenleving.’ Waarom Vrouwen in Van Nu en Straks Ontbreken”, in: DE BONT (R.), REYMENANTS (G.) en VANDEVOORDE (H.), eds. Niet Onder één Vlag: Van Nu en Straks en de Paradoxen
van het Fin de Siècle. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2005, viii + 337 p. REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld,
1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 288 p. REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-
centrum voor Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. RINGDAL (N.J.). Love for Sale: a World History of Prostitution. New York, Grove Press, 2004, 435 p. SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste
Wereldoorlog (1914-1918). Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1978, 88 p.
SHANLEY (M.L.). Feminism, Marriage, and the Law in Victorian England, 1850-1895. Princeton University Press, 1993, 213 p. SIEGEL (R.B.). “She the People: The Nineteenth Amendment, Sex Equality, Federalism, and the Family”, in: Harvard Law Review, 115, 4 (2002), pp. 947-1046.
185
SMETS (I.). Maria Verstraeten en de Hogeschool voor Vrouwen. ‘De Ware Adel van
Verstand en Gemoed’. Leuven, Garant, 1991, 152 p. SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 149-152. SUMMERS (A.). “”The Constitution Violated”: The Female Body and the Female Subject in the Campaigns of Josephine Butler”, in: History Workshop Journal, 48, 1999, pp. 1-15. SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe? Josephine Butler and the International Abolitionist Federation”, in: History Workshop Journal, 62, 2006, pp. 215-231. SUMMERS (A.). Female Lives, Moral States: Women, Religion and Public Life in
Britain, 1800-1930. Newbury, Threshold Press, 2000, 182 p. SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women. The Regulation of Prostitution in
Stockholm, 1812-1880. Stockholm, Atlas Akademi, 2000, 502 p. TE VELDE (H.). “Political Transfer: an Introduction”, in: European Review of
History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 205-221. VAN DAM (P.). “Vervlochten Geschiedenis. Hoe histoire croisée de natiestaat bedwingt”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 125, 1 (2012), pp. 97-109. VAN DEN EYNDE (L.). De Persoonlijkheid van M.E. Belpaire Zoals zij uit Haar Oeuvre
Spreekt. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1952. VAN DE VOORDE (V). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de Tweede
Wereldoorlog. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, 248 p. VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power: Elizabeth Fry and
Josephine Butler in Britain and the Netherlands. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999, 296 p. VAN GORP (H.). “Bij Den Jubilee van DWB”, in: Zuurvrij, 9, 2005, pp. 90-97. VAN HOOREWEGHE (C.). Prostitutie te Gent tussen 1910-1932. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 1989, 215 p. (promotor: Romain Van Eenoo).
186
VAN MOLLE (L.). en GUBIN (E.), eds. Vrouw en politiek in België. Tielt, Lannoo, 1998, 412 p. VOORSPOELS (J.). Zij Zijn de Oorsprong en Oerbron van Al Wat Burgerschap Is.
Vrouwenstemrecht in het Belgische Parlement, 1886-1948: een Discoursanalyse. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2012, 160 p.
WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “”We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), pp. 73-106. WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, in: SIGNS (The Journal of Women in
Culture and Society), 6, 1 (1980), pp. 123-135. WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: women, class, and the state. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, 347 p. WALKOWITZ (J.R.). City of Dreadful Delight: Narratives of Sexual Danger in Late-
Victorian London. University of Chicago Press, 1992, 368 p. WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). ““We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), pp. 73-106.
187
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: LIJST VAN BELPAIRE’S LITERAIRE WERKEN634
LITERAIRE WERKEN
BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p.
BELPAIRE (M.E.). Herfstrozen. Antwerpen, Drukkery Jan Boucherij, 1887, 326 p.
BELPAIRE (M.E.). Uit het Leven. Gedichten (met Dr. Schaepman). Antwerpen, Drukkerij Vanos-Dewolf, 1887, 132 p.
BELPAIRE (M.E.). Uit Liefde. Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande), 1895, 7 p.
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1895, I, 164 p.
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1895, II, 157 p.
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1896, III, 160 p.
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1898, IV, 154 p.
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1899, V, 161 p.
BELPAIRE (M.E.). Christen Ideaal. Siffer (overdruk uit Het Belfort), 1899, 62 p.
BELPAIRE (M.E.). Een Vlaamsche Meester: Peter Benoit. Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande), 1901, 13 p.
BELPAIRE (M.E.). Het Landleven in de Letterkunde der XIXe Eeuw. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1902, 233 p.
BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1903, 27 p.
BELPAIRE (M.E.). Kunst en Levensbeelden. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1906, 216 p.
634 Consulteer voor een lijst van Belpaire’s bijdragen aan Dietsche Warande en Belfort de bijlagen in REYMENANTS (G.). Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1914. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 2013, 288 p.
188
BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Uit Wonderland: Sprookjes en Legenden. Leuven, Drukkerij Bomans en Van Brusselen, 1906, 76 p.
BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). Wonderland: Vertellingen. Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1908, 135 p.
BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1908, 352 p.
BELPAIRE (M.E.). Beethoven: een Kunst- en Levensbeeld. Antwerpen, Lodewijk Opdebeek, 1911, 476 p.
BELPAIRE (M.E.). Na Veertig Jaar. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1912, 351 p.
BELPAIRE (M.E.). Kunst en Levensbeelden. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1913, 371 p.
BELPAIRE (M.E.). Antwerpen voor 100 jaar: 1814. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1919, 104 p.
BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p.
BELPAIRE (M.E.). Reukwerk. Antwerpen, De Warande, 1922, 204 p.
BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door zijne dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, 207 p.
BELPAIRE (M.E.). August Cuppens: Zes en Twintig Jaar Vlaamsche Vriendschap. Antwerpen, V. Van Dieren en Co., 1924, 126 p.
BELPAIRE (M.E.). Na Vijftig Jaar. Antwerpen, Vlaamsche Land, 1924.
BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. I : De Tegenzang der Liefde. Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1925, 141 p.
BELPAIRE (M.E.). Handboek van den Beethovenvereerder. Berchem, Pollaris & Albrecht, 1926, 59 p.
BELPAIRE (M.E.). Charles Dickens. Antwerpen, V. Van Dieren en Co., 1929, 152 p.
BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. II: Een Aardsch Paradijs.
Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1930, 324 p.
189
BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. III: De Vier Zusters. Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1934, 324 p BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, 379 p.
VERTALINGEN VAN LITERAIRE WERKEN
JÖRGENSEN (J.). Levensleugen en Levenswaarheid (vertaald uit het Deensch door
M.E. Belpaire). Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande en Belfort), 1900, 34 p.
BJÖRNSON (B.). Synnöve Solbakken (uit het Noorsch vertaald door M.E. Belpaire). Maldeghem, Imprimerie V. Delille, 1902, 175 p.
JÖRGENSEN (J.). Klokke Roeland (uit het Deensch vertaald door M.-E. Belpaire). Bussum, Uitgevers-maatschappij v.h. Paul Brand, 1916, 202 p.
JÖRGENSEN (J.). De Uiterste Dag (uit het Deensch vertaald door M.-E. Belpaire). Antwerpen, L. Opdebeek, 88 p.
190
BIJLAGE 2: BIJDRAGEN VAN BELPAIRE EN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918
BIJDRAGEN VAN BELPAIRE AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918
1915 10/1/1915 De Belgische Standaard 10/1/1915 Kerstnacht in oorlogstijd 24-25/1/1915 Duitsche dankbaarheid en Duitsche kultuur 28-29/1/1915 De zegepraal van ‘t leven 7-8/2/1915 De ziel van een volk 14-15/2/1915 Beethoven en Wagner 17-18/2/1915 Latijnsche en Germaansche Kultuur 21-22/2/1915 Eene Duitsche rede 28/2-1/3/1915 De lessen der historie 28_29/3/1915 De Groote Week 10/4/1915 Des levens zegepraal 18-19/4/1915 “Ezechiels Gezicht” 4-5/5/1915 1 mei 1915 9-10/5/1915 Vrede 16-17/5/1915 Vlaanderen den leeuw! 20-21/5/1915 Open brieven 27-28/5/1915 24 mei 1-2/6/1915 Open brieven II 3-4/6/1915 Twee heiligschennissen 6-7/6/1915 Domme woede 11-12/6/1915 Open brieven III 18/6/1915 Een protest 19/6/1915 Het eeuwfeest van Waterloo, 18 juni 1815 23/6/1915 Waterloo 24/6/1915 Open brieven IV 27-28/6/1915 “A peste, fame et bello …” 2/7/1915 Eere, wien eere toekomt 6/7/1915 Open brief V 11-12/7/1915 Vlaandrens bodem 16/7/1915 Vergiftiging 22/7/1915 Een voorstel 23/7/1915 Open brieven VI 24/7/1915 Heilwensch
26/7/1915 Open brieven VII
191
28/7/1915 Open brieven VIII 31/7/1915 Een voorzaat van den Keizer 4/8/1915 Verjaring 5/8/1915 Open Brieven IV 7/8/1915 Combles 10/8/1915 Open brieven X 14/8/1915 Open Brieven XI 15-16/7/1915 Zeewijding 21/8/1915 Open brieven XII 22-23/8/1915 Combles 24/8/1915 Combles 24/8/1915 Open brieven XIII 1/9/1915 Open brieven XIV 1/9/1915 Combles 2/9/1915 Septemberdagen 5-6/9/1915 Redens tot hopen 7/9/1915 Vredesvooruitzichten 8/9/1915 Open brieven XV 11/9/1915 Open brieven XVI 16/9/1915 8ste September 21/9/1915 De wonders van dezen oorlog 23/9/1915 Open brieven XVII 27/9/1915 Open brieven XVIII 4/10/1915 Open brieven XIX 24-25/10/1915 De vrouw in den oorlog 28/10/1915 Open brieven XX 31/10/1915 Een regenboog op zee 1-2/11/1915 Groote dagen 5/11/1915 Open brieven XXI 6/11/1915 De vrouw in den oorlog II 10/11/1915 De vrouw in den oorlog III 11/11/1915 Open brieven XXII 16/11/1915 Billet de Junius 19/11/1915 Stormen 27/11/1915 Open brieven XXIII 8/12/1915 Open brieven XXIII 16/12/1915 Open brieven XXV 18/12/1915 Open brieven XXVI 23/12/1915 Sociale Werking 25/12/1915 Een kerstliedje 29/12/1915 Gerechtigheid
192
1916 1-2/1/1916 Open brieven XXVVII 10/1/1916 Open brieven XXVIII 12/1/1916 Open brieven XXVIX 14/1/1916 Het “volksmisboek” 18/1/1916 Godfried Kurth 19/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll 21/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll II 22/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll III 28/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog IV Het militarisme 19/1/1916 Kunst in kantwerk 2/2/1916 Open brieve XXXII 5/2/1916 De eeuwige strijd 10/2/1916 De eeuwige strijd II 11/2/1916 De eeuwige strijd III 12/2/1916 De eeuwige strijd IV 14/2/1916 De belgische standaard 17/2/1916 De heilige Catharina van Siena door Johannes Joergensen 1/3/1916 Open brieven XXXII 2/3/1916 Cesarisme 6/3/1916 Open brieven XXXIII 7/3/1916 Open brieven XXXIV 9/3/1916 Comment nait un cycle de légéndes Francs Tireaurs et
atrocités en Belgique 11/3/1916 Eendracht
13/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald 14/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald II 15/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald III 16/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald IV 17/3/1916 Open Brieven XXXV 17/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald V 19-20/3/1916 Open Brieven XXXVI 19-20/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VI 21/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VII 22/3/1916 Open Brieven XXXVII 22/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VIII 23/3/1916 Bond van de deftige lieden 23/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald IX 24/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald X 25/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XI
193
26-27/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XII 28/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XIII 29/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XIV 30/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XV 31/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVI 1/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVII 2-3/4/1916 Bond van de deftige lieden 2-3/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVIII 4/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaaldXIX 5/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XX 6/4/1916 Zedelijke kracht 6/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXI 7/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXII 8/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIII 9-10/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIV 11/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXV 11/4/1916 Open Brieven XXXVIII 12/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVI 13/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVII 14/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVIII 15/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIX 16-17/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXX 18/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXI 19/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXII 19/4/1916 Bestrijding der zedeloosheid (reacties op de oproep), op foto 20/4/1916 Open Brieven XXXIX 20/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXIII 21/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXIV 22/4/1916 Pour teutoniser la Belgique door Fernand Passelecq vertaald 22/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXV
24/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXVI 25/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXVII 26/4/1916 Wat men ziet en niet ziet 28/4/1916 Open brieven XL 4/5/1916 Die arme Keizer 5/5/1916 De vaandeldragers 6/5/1916 Bestrijding der zedeloosheid 20/5/1916 Le mystère des béautitudes door Colette Yver impressie 23/5/1916 Zelfstandigheid 25/5/1916 Open brieven XL.II 26/5/1916 Oproep verkoop Klokke Roeland
194
28-29/5/1916 Open Brieven XL.III 1-2/6/1916 Klokkentoon 10/6/1916 Open brieven XL.IV 15/6/1916 Zuiver spreken 2-3/7/1916 Zuiver spreken 6/7/1916 Vergelding 8/7/1916 Open brieven XLV 18/7/1916 Bloedoffer 20/7/1916 Rue Bazin op het Belgisch front 23-24/7/1916 Onze koningin 1/8/1916 Een naamloze aanval 3/8/1916 Open brieven XLVI 6-7/8/1916 Open brieven XLVII 9/8/1916 Spaanse sympathiën 18/8/1916 Christen oorlogsrecht 27-28/8/1916 Menschenliefde 31/8/1916 De haat voor de schoonheid 6/10/1916 Open brieven L 8-9/10/1916 Open brieven LI 11/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald I 12/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald II 13/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald III 14/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald IV 15/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald V 17/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald VI 18/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald VII 19/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald VIII 20/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald IX 21/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald X 22-23/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XI
195
25/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XII
26/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XIII
27/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XIX
29-30/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XX
31/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXI
1-2/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXII
3/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXIII
4/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXIV
5/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXV
7/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVI
8/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVII
9/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVIII
10/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België doorJoannes Joergensen vertaald XXIX 11/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXX 12-13/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXI 14/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXII 15/11/1916 Open brieven LIII 15/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXIII 16/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXIV 17/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXV 18/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen
vertaald XXXVI
196
19-20/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXVII
21/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXVIII
22/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXIX
6/12/1916 Joseph de Maistre en de oorlog 7/12/1916 Bestrijding der zedeloosheid 12/12/1916 De oorlog en Mousabré 31/12-1/1/1916 Oorlog en vrede
1917 4/1/1917 Oorlog en beschaving 9/1/1917 Open brieven LV 16/1/1917 Open brieven LVI 19/1/1917 Een weldadige kolos 23/1/1917 Boekennieuws 24/1/1917 Boekennieuws 3/2/1917 “Ons toekome uw rijk”
14/2/1917 Eene belangrijke brochuur 18-19/2/1917 Eene belangrijke brochuur 23/2/1917 Eene belangrijke brochuur 1/3/1917 Eene potsierlijke brochuur 2/3/1917 Eene potsierlijke brochuur 13/3/1917 Boekennieuws 13/3/1917 Hoor en wederhoor. Een potsierlijke brochuur 15/3/1917 Der wereld weezang 27/3/1917 De Belische supernatie en het natioaliteitsbeginsel 30/3/1917 Dr Schaepman en de Duitschers 8-9/4/1917 Dr Schaepman en de Duitschers II 1/5/1917 Open brieven (ongenummerd) 11/5/1917 Een schooner bladzijde van Henry Bordeaux 23/5/1917 Zelfmoord 2/8/1917 Een deensch boek 3/8/1917 Een deensch boek 7/8/1917 Een deensch boek 9/8/1917 Een deensch boek 15-16/8/1917 Een Fransch boek 17/8/1917 Een Fransch boek (vervolg) 23/8/1917 Boekennieuws 26-27/8/1917 Paus en wereldvrede
197
7/9/1917 Een Zweedsch boek 6/10/1917 Een fier antwoord 17/10/1917 Een student onder de wapenen 18/10/1917 Een student onder de wapenen 19/10/1917 Een student onder de wapenen 30/10/1917 Een student onder de wapenen 31/10/1917 Een student onder de wapenen 9/11/1917 Een Amerikaansch boek 14/11/1917 Boekennieuws 21/11/1917 Engelse schriften 25-26/12/1917 Een boek over Ierland 29/12/1917 Een boek over Ierland
1918 1-2/1/1918 Een boek over Ierland 3/1/1918 Open oud- en nieuwjaarsbrief 9/1/1918 Een boek over Ierland 26/2/1918 Open brieven (ongenummerd) 17/4/1918 Kunst op den Yzer/Concert Victor Boddaert 23/4/1918 De groote schaduw
12/6/1918 Over kunst 15/6/1918 Over kunst 26/6/1918 Freuleke! 3/7/1918 Open brieven (ongenummerd) 17/7/1918 Nog eens “Freuleke” 24/7/1918 De vierde wake des nachts 26/7/1918 Bestrijding der zedeloosheid 8/8/1918 De vierde nachtwaak 8/8/1918 Economische betrekkingen van en met Duitschland 17/8/1918 Van alles wat
18-19/8/1918 Van alles wat 22/8/1918 Van alles wat 23/8/1918 Zoals volkeren denken 25/26/1918 La providence et la guerre van autonin Eynieu 29/8/1918 Mr. Britling 25/9/1918 Wat men in Engeland denkt 1-2/10/1918 De mis onder ‘t koorn 4/10/1918 De zege 6-7/10/1918 De zege 10/10/1918 Door de vreemde bladen 17/10/1918 Een dichterlijk boek over België’s lot
198
18/10/1918 Victorie 18/10/1918 15 October 1918 22/10/1918 De Koning te Oostende 25/10/1918 Open brieven (ongenummerd) 5/11/1918 Per crucem ad Iucem 9/11/1918 Het groote wonder 12/11/1918 Hoe zeere vallen ze af… 15/11/1918 De onverbiddelijke gerechtigheid
BIJDRAGEN VAN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918
1915 20-21/5/1915 Aan zee 22/6/1915 Het schijnheilige Duitschland 24/6/1915 België ontvoogd 7/7/1915 Geduld en aanhouden 11-12/7/1915 Herinnering 24/7/1915 Koningin Elisabeth 19/8/1915 Wachten 17/9/1915 De oorlog een zegen? 30/9/1915 Duitschlands droom 18/10/1915 Duitsche tucht 30/10/1915 Ideaal 13/11/1915 Het doodsgeheim 21/12/1915 In een klein stadje 1916 8/1/1916 Belgie’s grootheid 26/1/1916 Macht en recht 27/1/1916 Eerste indrukken 28/1/1916 Eerste indrukken II 29/1/1916 Eerste indrukken III 23/3/1916 Bond van de deftige lieden 28/3/1916 Boeken 2-3/4/1916 Bond van de deftige lieden 25/4/1916 Over neo-malthusianisme 27/5/1916 Een verdoken vijand 3/8/1916 Iets voor na den oorlog 11/8/1916 Over boeken
199
5/9/1916 Weer over opvoeding 27/10/1916 Boekennieuws
1917 2/2/1917 Duitsche propaganda 22/2/1917 Boekennieuws 1/5/1917 Duitschers I 2/5/1917 Duitschers II 31/7/1917 Opvoering van Hegenscheltdt’s Starkadd
DERDEN OVER DE ZEDELOOSHEID
4-5/2/1917 J. Rom Beseft uwe zedelijke verantwoordelijkheid
200
INDEX VAN PERSONEN EN ORGANISATIES
A
Abolitionistische Bond van België / Ligue
Abolitionniste Belge, 35, 123, 151, 153, 154, 155,
156, 157, 158, 159, 160, 161, 164, 165
American Social Hygiene Association, 160
Anna Bijnsgenootschap, 25
Antwerpse Mariakrans, 26
Association for Moral and Social Hygiene (AMSH),
9, 76, 181
Associaton for Promoting the Extension of the
Contagious Diseases Act of 1866 to the Civilian
Population, 66, 69
Aujourd’hui et Demain, 137
B
Beernaert, Auguste, 86
Belpaire, Alphonse, 21, 22, 134
Belpaire, Cécile, 24
Belpaire, Marie Elisabeth, 14, 15, 16, 17, 20, 21, 22,
23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35,
36, 37, 41, 42, 43, 53, 54, 55, 56, 89, 90, 91, 92,
95, 96, 97, 98, 100, 101, 102, 103, 105, 106, 107,
108, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 122,
123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132,
133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142,
143, 144, 149, 150, 151, 152, 153, 157, 158, 170,
171, 173, 174, 175, 178, 180, 183, 184, 185, 187,
188, 189
Bijns, Anna, 25
Bond tegen Openbare Zedeloosheid, 32
Bond ter Bestrijding van de Openbare
Zedeloosheid, 90, 92, 104, 105, 109, 118, 122,
126, 127, 128, 130, 131, 133, 139
Bond van de Deftige Lieden, 32, 128, 132, 139, 141
British, Continental and General Federation for the
Abolition of State Regulated Vice, 74, 75
Bund Deutscher Frauenvereine (BDF), 150
Butler, Josephine, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 20, 21,
41, 54, 68, 70, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 92, 94,
95, 97, 101, 102, 107, 142, 178, 179, 185
C
Cappe, Victoire, 27, 162
Castelein, Edgar, 162
Catholic Association for the Protection of Girls, 76
Conscience, Hendrik, 24, 36
Constance Teichmannkring, 26
Cooppals Mimi, 22, 23
Coote, Alexander, 78, 79, 98, 122, 123
Cuppens, August, 30, 188
D
De Belgische Standaard, 31, 36, 92, 97, 111, 113,
114, 127, 128, 132, 136, 138, 139, 140, 141, 142,
143, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 158, 173,
190
de Laveleye, Emile, 86, 87
Dietsche Warande en Belfort (DWB), 9, 16, 28, 29,
30, 31, 32, 35, 89, 96, 97, 100, 114, 137, 138,
174, 183, 184, 185, 187, 189
Duitse Katholieke Vrouwenbond, 27
Duykers, Louisa, 25, 30, 33, 35, 37, 101, 111, 116,
119, 120, 123, 125, 126, 127, 128, 129, 133, 135,
136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 151, 152, 154,
157, 161, 173, 175
E
Extension Universitaire Pour Les Femmes, 25
F
Fédération nationale des femmes socialistes, 39
Féminisme Chrétien, 38, 40, 108, 115, 151
G
Gheys, Maria, 153, 154, 158
H
Harveian Medical Society of London, 67
I International Abolitionist Federation (IAF) /
Fédération Internationale Abolitionniste (FIA), 9,
12, 13, 15, 17, 18, 32, 34, 60, 75, 76, 86, 94, 95,
151, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 185
International Bureau for the Suppression of the
White Slave Traffic (IBSWSF), 9, 13, 77, 79, 120,
121, 158
201
International Bureau for the Suppression of Traffic
in Women and Children, 77
International Movement for the Suppression of
State Regulated Vice, 74
J Janson, Paul, 86
Jaspar, Henri, 162
Jewish Association for the Protection of Girls and
Women, 76
K
Karsseleers, 26, 108
Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, 25
Katholische Frauenbund (KFB), 150
L
L’Oeuvre Catholique Internationale de la Protection de la Jeune Fille, 88
Ladies’ National Association for the Repeal of the Contagious Diseases Acts (LNA), 9, 12, 69, 70, 72,
73, 76
Lejeune, Jules, 86
Ligue Belge du droit des femmes, 39
Ligue des femmes chrétiennes, 39
Ligue des femmes socialistes gantoises, 39
Ligue Nationale Belge contre le Péril Vénérien, 162
M
Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid. See
Bond ter Bestrijding van de Openbare
Zedeloosheid
Mansion, Elisabeth, 135
Mariabond tegen de Zedeloosheid, 130, 131
Martineau, Harriet, 71
Middernachtzending-Vereeniging (MV), 9, 92, 93,
95
Monseigneur Coppieters, 163, 164
Monseigneur Heylen, 163
Monseigneur Rutten, 163
N
Naber, Johanna, 91, 97, 166
National Association for the Repeal of the
Contagious Diseases Acts (NA), 9, 69, 73
National Vigilance Association, 9, 77, 78, 88, 98,
120, 121, 158
National Vigilance Association (NVA), 9, 77, 78,
120, 158
Nationale Vrouwenraad van België / Conseil
National des Femmes Belges, 171
Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie
(NVP), 9, 55, 93, 123, 160
Newman, John Henry, 35, 174
Nightingale, Florence, 67, 68, 71
O
Omhoog, 36, 89, 90, 97, 99, 100, 101, 102, 103,
104, 105, 107, 119, 121, 124, 131, 134, 137, 138,
173
Oudersbond tot Uitbreiding en Verbetering van het
Katholiek Vlaamsch Onderwijs, 25
Oyens-Pierson, Ida, 94
P
Parent-Duchâtelet, Alexandre, 64, 81
Peeters, Gustaaf (Ildefons), 135, 136, 137, 139, 142
Pierson, Hendrik, 55, 93, 94, 95
R
Ram, Hilda, 26, 30, 125
Ramboux, Mathilde. See Ram, Hilda
Reelfs, Johannes, 111, 151, 152, 153
Roose, Benoit, 24
S
Siffer, Alfons, 29, 30, 125, 187, 189
Snow, William, 160
Société de moralité publique, 86, 87
Société pour l’amélioration de sort de la femme, 39
T
Teichmann, Betsy, 22, 23
Teichmann, Constance, 23
Teichmann, Theodore, 22, 23
The International Union of Friends of Young
Women, 76
Tolkowsky, Isidore, 120, 158
Traveler’s Aid Society, 76
U
Union des femmes belges contre l‘alcoolisme als de Union des femmes belges pour la paix, 39
Union Internationale des Amies de la Jeune Fille.
See
Union Internationale des Ligues Féminines
Catholiques (UILFC), 9, 115, 116, 117, 127, 150,
167
202
V van Beers, Ida, 125 van Beers, Jan, 125 Van Cauwelaert, Frans, 153, 162 Van den Plas, Louise, 27, 40, 108, 153, 154, 157,
160, 165 Van Diest, Isala, 86 Van Munster, 33, 91, 92, 95, 96, 107, 119, 142 Vandervelde, Emile, 86 Velthuysen, 33, 91, 92, 93, 95, 96, 107, 119, 123,
142, 143 Vereeniging tegen de Openbare Zedeloosheid. See
Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid
Vereeniging tot Bestrijding der Openbare Zedeloosheid. See Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid
Vrouwenbond Constance Teichmann (VCT), 9, 15, 16, 23, 26, 27, 36, 42, 90, 96, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 110, 115, 116, 117, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 134, 150, 158, 173, 178
W Wilson, Hellen, 160 Wittemans, Frans, 158 Woeste, Karel, 86 Wolstenholme, Elizabeth, 70, 71
Z Z.E. Kardinaal Van Roey, 163