MARIE ELISABETH B ELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN...

202
MARIE ELISABETH B EEN CASUS VAN HET TEN AANZIEN VAN COP EN LEE MASTERPROEF VOORGE TOT HET BEKOM BELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN ZEDE T GEORGANISEERDE BELGISCHE ABO 1912-1927 NIKITA VOS N PROMOTOR PROF. DR. ADRIAAN VAN DIXH PROMOTOR PROF. DR. JULIE CARLIER ESCOMMISSARIS DRS. PHILIPPE DE WOLF EDRAGEN AAN DE FACULTEIT LETTEREN EN W MEN VAN DE GRAAD MASTER IN DE GESCHIED 2012-2013 ELOOSHEID OLITIONISME HOORN WIJSBEGEERTE DENIS

Transcript of MARIE ELISABETH B ELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN...

MARIE ELISABETH B

EEN CASUS VAN HET

TEN AANZIEN VAN PROMOTOR

COPROMOTOR

EN LEES

MASTERPROEF VOORGEDRAGEN TOT HET BEKOMEN VAN DE GRAAD

MARIE ELISABETH BELPAIRE EN DE STRIJD TEGEN ZEDE

EEN CASUS VAN HET GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME 1912-1927

NIKITA VOS

TEN AANZIEN VAN PROMOTOR PROF. DR. ADRIAAN VAN DIXHOORN

COPROMOTOR PROF. DR. JULIE CARLIER

LEESCOMMISSARIS DRS. PHILIPPE DE WOLF

VOORGEDRAGEN AAN DE FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTETOT HET BEKOMEN VAN DE GRAAD ‘MASTER IN DE GESCHIEDENIS

2012-2013

ZEDELOOSHEID

ABOLITIONISME

DR. ADRIAAN VAN DIXHOORN

AAN DE FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE MASTER IN DE GESCHIEDENIS’

2

3

Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2012-2013

VERKLARING IN VERBAND MET DE TOEGANKELIJKHEID VAN DE SCRIPTIE

Ondergetekende, Nikita Vos afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012-2013 en auteur van de scriptie met als titel:

Marie Elisabeth Belpaire en de Strijd Tegen Zedeloosheid. Een Casus van het Georganiseerde Belgische Abolitionisme, 1912-1927.

verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:

x de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke

goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);

o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);

o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur

van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, 7 augustus 2013

Marie Elisabeth Belpaire

Marie Elisabeth Belpaire. Het Letterenhuis, AMVC, B417/B2.

4

5

WOORD VOORAF

Met deze masterproef zet ik een punt achter vier jaar geschiedenis aan de

Universiteit Gent – samen goed voor zo’n 240 studiepunten, 120 retourtjes

Turnhout-Gent, 40 examens, 15 papers en 5 lidmaatschappen bij bibliotheek- en

archiefinstellingen. Maar voor ik de restanten van dat studentenleven de trappen

naar de zolder opdraag om hen daar in dozen op te bergen en met mijn handboeken

een bescheiden bibliotheek begin, wil ik enkele mensen bedanken zonder wie de

afgelopen vier jaren in het algemeen en deze masterproef in het bijzonder er heel

anders zouden hebben uitgezien.

Allereerst mijn promotoren Dr. Adriaan Van Dixhoorn en Dr. Julie Carlier.

Voor het aanreiken van een thesisonderwerp dat bij me paste, voor het stellen van

de juiste vragen, voor het delen van hun kennis en voor hun goede adviezen. Maar

vooral voor de vrijheid en de zelfstandigheid die ze me bij dat alles gunden. Zonder

hun vertrouwen, steun en kritische opmerkingen zou deze masterproef een heel

andere gedaante hebben aangenomen. Ook leescommissaris Drs. Philippe De Wolf

wil ik bedanken voor zijn nauwlettende lezing van deze en vorige versies, zijn nuttige

op- en aanmerkingen en zijn oog voor het juiste accent aigu, grave en circonflexe

boven de juiste letter.

Vervolgens wil ik de Voskes bedanken, mijn ouders in het bijzonder. Voor hun

onvoorwaardelijke vertrouwen, de vrijheid een opleiding te volgen die mijn oprechte

interesse wegkaapte, voor het warme nest dat onze thuis is en het vluchtige karakter

van onze vurige discussies. Te weten dat jullie trots zijn ongeacht wie of wat ik wens

te worden, zolang ik daar mijn best maar voor doe, is voor mij van onschatbare

waarde. Zonder jullie, geen wind in mijn zeilen.

Oneindig veel lof voor de nalezers die waakten over elk woord, zin, alinea en

hoofdstuk die deze masterproef rijk is: Thierry – geboren met de rode pen in hand –,

Jef – die al overliep van enthousiasme toen ik nog aspirant aspirant-historica was –,

mijn mama – need I say more? – en Pieter-Jan. Gebeurlijke schrijf- en typfouten van

mijn hand die u bij het lezen tegenkomt verdienen een pluim omdat zij er in

slaagden aan hun alziende ogen te ontsnappen. Een welgemeende dankjewel is ook

gericht aan Clara, Bert, Dimitri en Charlotte voor hun fijne gezelschap tijdens

archiefbezoekjes, de gezamenlijke thesissessies en/of de gastvrijheid hun Antwerpse

koten voor mij open te stellen.

6

Omdat het studentenleven uit veel meer bestaat dan colleges, examenstress,

lijvige syllabi en thesisangst, richt ik bovendien graag een dankwoord aan de vele

mensen die de voorbije vier jaar de kelder en wandelgangen van de Blandijn

opluisterden met hun fijne gezelschap en vertrouwde rumoer. Bedankt ook aan al

die mensen die hier naam noch toenaam moeten lezen om te weten hoezeer ik hen

apprecieer. Ik kan met ogen vol genegenheid terugkijken op ontelbare slapeloze

nachten – hoewel genegenheid misschien niet het juiste woord is voor die nachten

waarop maison, pollepel en peanuts toch een heel andere betekenis kregen – en

evenveel dagen vol heerlijk gekuier door de Gentse straten. Ik dank Nathan en Jolien

in het bijzonder, omdat zij de vaste waarden waren van onze fanfare van honger en

dorst. Omdat zij er altijd waren en er altijd zullen zijn. Wout, het eerste maatje dat

de Blandijn me schonk, omdat zelfs onze haakse politieke overtuigingen niet afdoen

aan onze vriendschap.

Een bijzondere vermelding is ook op zijn plaats voor mijn lieve vriend Simon.

Voor zijn oneindige geduld met mijn uitstelgedrag en de deadlinestress die dat met

zich meebrengt; omdat hij steeds opnieuw zijn best doet om mij op te beuren, al

weet hij wanneer dat eigenlijk geen zin heeft.

Ten slotte wil ik ook de Vlaamse Geschiedkundige Kring bedanken. Het wit-

groene baken dat vier jaar lang het epicentrum van mijn studentenbestaan was, me

de eer schonk als pr(a)eses haar 80ste verjaardag te vieren en ik altijd dankbaar zal

blijven voor ontzettend veel mooie herinneringen, de waardevolle ervaring en

vriendschappen die beloven de tand des tijds te doorstaan. Ut vivat, crescat et

floreat!

“Wie van ons had ooit durven denken

dat iedereen van ons voorgoed weg zou gaan,

we hebben toen zelf de fanfare ontbonden,

we hebben als iedereen de prijs zwaar betaald.

De prijs van de vrijheid: in ruil voor wat centen,

een baan bij de bank, een auto, een kind,

maar ergens in de stad zingt een nieuwe fanfare,

een nieuwe fanfare van honger en dorst.”

- Jan De Wilde

7

INHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF 5

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN 9

HOOFDSTUK 1. INLEIDING 10 1.1 PROBLEEMSTELLING 14 WAAROM BELPAIRE? 15 1.2 STATUS QUAESTIONIS 16 ABOLITIONISME 16 BELPAIRE ALS ONDERWERP VAN ONDERZOEK 21 1.3 ONDERZOEKSOPZET 32 PERIODISERING 33 SELECTIE VAN BRONNEN 34

HOOFDSTUK 2. THEORETISCH KADER: DEFINITIES EN BENADERINGSWIJZE 38 2.1 FEMINISME VS. KATHOLICISME? 38 VROUWENACTIVISME, VROUWENBEWEGING EN/OF FEMINISME? 41 2.2 DE IDEOLOGIE VAN DE GESCHEIDEN SFEREN 43 DE PUBLIEKE VROUW 44 TERREIN VAN DE STAAT / DOMEIN VAN DE VROUW 46 MATERNALITEIT: DE MORELE MOEDER 50 CARING POWER 53 POLITICIZING PHILANTHROPY 55 2.3 TRANSNATIONALE INVALSHOEK 56 DE NATIESTAAT IN VRAAG GESTELD 56 HISTOIRE CROISÉE ALS BENADERINGSWIJZE 60

HOOFDSTUK 3. HISTORISCH KADER 64 3.1 JOSEPHINE BUTLER EN HET BRITSE ABOLITIONISME 64 THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS 64 GEORGANISEERD VERZET: THE REPEAL CAMPAIGN 67 3.2 INTERNATIONAL ABOLITIONIST FEDERATION 74 3.3 SOCIAL PURITY EN DE NATIONAL VIGILANCE ASSOCIATION 76 3.4 BELGISCH ABOLITIONISME VÒÒR BELPAIRE 80 REGLEMENTERING 80 SOCIÉTÉ DE MORALITÉ PUBLIQUE 84

HOOFDSTUK 4. POLITICIZING PHILANTHROPY – MARIE ELISABETH BELPAIRE IN DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID 89 4.1 VREEMDE EEND IN DE BIJT? DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID IN BELPAIRE’S

OEUVRE 89 INVLOED VAN DE NOORDERBUREN 91 4.2 KATHOLIEKE INSPIRATIE, HET MAATSCHAPPELIJK BELANG VAN DE VROUW

EN POLITIEKE DOELEINDEN 95

8

4.3 ABOLITIONISME OF KATHOLIEK BESCHAVINGSOFFENSIEF? 109 HOUDING TEN OPZICHTE VAN PROSTITUTIE EN HET PAPIEREN GEVAAR 109 (S)PREKEN VAN EEN PASTORINNE? 113 4.4 EEN NETWERK ZONDER LANDSGRENZEN: BELPAIRE IN HET

INTERNATIONALE CIRCUIT TIJDENS DE VOOROORLOGSE JAREN 114 L’UNION INTERNATIONALE DES LIGUES FÉMININES CATHOLIQUES 115

HET CONGRES VAN 1913: FOR THE RESPRESSION OF WHITE SLAVE TRAFFIC 118

HOOFDSTUK 5. GEBUNDELDE KRACHTEN: BELPAIRE EN HET GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME 125 5.1 HET ZUSTERSCHAP VAN BELPAIRE EN DUYKERS 125 5.2 ONDER DE VLEUGELS VAN DE VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN 127 DEN BOND TER BESTRIJDING VAN DE OPENBARE ZEDELOOSHEID 127 MARIABOND TEGEN ZEDELOOSHEID 130 BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN 132 EEN VERWARREND KLUWEN VAN ORGANISATIES 132 5.3 ACTIE IN OORLOGSJAREN 133 DE BELGISCHE STANDAARD 135 DE OPROEP VOOR DEFTIGE LIEDEN 139 CLASH OF CIVILIZATIONS 144 5.4 LA SECTION BELGE DE LA LIGUE ABOLITIONNISTE 151 5.5 HET ABOLITIONISTISCHE CONGRES VAN 1927 159 BIJZONDERE GASTEN: EEN NETWERK VAN POLITIEK BELANG 161 DE STRIJD GESTAAKT 164

BESLUIT 166

ADDENDUM: VOORSTELLEN TOT VERDER ONDERZOEK 170

BIBLIOGRAFIE 173 ONUITGEGEVEN PRIMAIRE BRONNEN 173 GEPUBLICEERDE PRIMAIRE BRONNEN 174 LITERATUUR 175

NASLAGWERKEN, BIOGRAFISCHE WOORDENBOEKEN EN ENCYCLOPEDIEËN 175

BIOGRAFISCHE DATABANKEN 175 SECUNDAIRE LITERATUUR 175

BIJLAGEN 187 BIJLAGE 1: LIJST VAN BELPAIRE’S LITERAIRE WERKEN 187

BIJLAGE 2: BIJDRAGEN VAN BELPAIRE EN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918 190

INDEX VAN PERSONEN EN ORGANISATIES 200

9

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN AMSH Association for Moral and Social Hygiene AMVC Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven CDActs Contagious Diseases Act DWB Dietsche Warande en Belfort FIA Fédération Internationale Abolitionniste IAF International Abolitionist Federation IBSWSF International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic KADOC Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en

Samenleving LNA Ladies’ National Association for the Repeal of the Contagious Diseases

Acts MV Middernachtzending-Vereeniging NA The National Association for the Repeal of the Contagious Diseases Acts NVA National Vigilance Association NVP Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie S.n. Zonder vermelding van de naam van de auteur UILFC Union Internationale des Ligues Féminines Catholiques VCT Vrouwenbond Constance Teichmann

10

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Hoewel het in essentie natuurlijk steeds gaat om het verlenen van seksuele

betrekkingen tegen betaling, kent prostitutie verschillende vormen en gedaanten.

Dit gaande van raamprostitutie, over straatprostitutie – tippelen, in de volksmond –

en de thuisontvangst naar de meer high-end escorteservice, en uiteraard de vele

variaties daartussen. Zo verscheiden de bestaansvormen, zo verscheiden ook de

meningen van omstanders over de praktijk van de betaalde seks, de gevolgen ervan

voor (onmiddellijke) omgeving of maatschappij, en de manier waarop er daarom

door de overheid mee om moet worden gegaan. Er kunnen evenwel twee

dominante stromingen onderscheiden worden die doorheen de tijd het debat over

prostitutie en de overheidsregulering ervan kenmerkten: het reglementarisme en

het abolitionisme. Het betreft respectievelijk de beweging die stelt dat prostitutie

een onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk aspect is van de menselijke samenleving en

daarom geregulariseerd moet worden, en de beweging die pleit voor de afschaffing

van prostitutie op basis van verscheidene morele, religieuze en hygiënische

overwegingen. Het schoolvoorbeeld van dat abolitionistisch streven is zonder meer

de campagne van Josephine Butler.

In het 19de eeuwse Engeland kwam het abolitionistische verzet tot stand naar

aanleiding van de Contagious Diseases Acts (CDActs), wetten – uitgevaardigd in

1864, 1866 en 1869 – geschoeid op het Franse reglementaristische systeem dat een

strenge controle op prostitutie inhield. Een grote aanwezigheid van venerische

ziekten was vastgesteld in een grootschalig medisch onderzoek bij de Britse troepen

na de Krimoorlog. Één manier om de verdere verspreiding daarvan tegen te gaan, zo

werd geredeneerd, was het bevorderen van de gezondheid van prostituees.1

Daarom werd met de CDActs de medische inspectie van prostituees in Britse

haven- en garnizoenssteden geïntroduceerd. Prostituees werden voortaan in zo’n

twintig steden met regelmaat onderworpen aan een verplicht medisch onderzoek

waarbij venerische ziekten werden opgespoord. 2 Indien die bij hen werden

1 COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, in: Journal of British Studies, 46, 1 (2007), p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: Women, Class, and the State. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, p. 74. 2 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “”We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), p. 74.

11

vastgesteld, werden de betrokken vrouwen naar ziekenhuizen overgebracht voor

behandeling. Militairen die hun tijd en geld spendeerden aan bordeel- en

barbezoekjes zouden op die manier minder kans maken seksueel overdraagbare

ziekten op te lopen.3

Het militaire prostitutiecliënteel werd echter niet aan reglementering of

vervelende onderzoeken onderworpen. In Butler’s ogen hét voorbeeld van de

ongelijke morele standaard voor man en vrouw.4 Van vrouwen werd namelijk

verwacht dat zij het toonbeeld waren van moraliteit en reine zeden – zij mochten er

geen extramaritale seksuele relaties op na houden en moesten een passieloze en

passieve houding ten aanzien van seks ten toon spreiden – en de mate waarin zij

slaagden om aan dat ideaalbeeld te voldoen was van groot belang voor hun sociale

standing. Voor wie op een bepaald punt in haar leven te werk was gesteld in de

seksindustrie – of daar simpelweg van beticht werd – was het dan ook moeilijk

opnieuw respectabiliteit in de ogen van de gemeenschap te vergaren. Voor mannen

waren de regels voor betaamlijk gedrag en maatschappelijk functioneren

daarentegen niet zo rigide. Naar de seksualiteit(sbeleving) vertaalde dat zich als een

vrijkaart voor het impulsieve bevredigen van seksuele lusten; daarbij moesten

overspel of seks voor het huwelijk niet geschuwd worden.5

Josephine Butler was de mening toegedaan dat in feite alle vrouwen – dus

niet alleen prostituees of blanke slavinnen – onderdrukt werden door die dubbele

standaard in seksuele moraal. De strijd die zij voerde moet dan ook gezien zijn als

een casus van de feministische strijd tegen genderongelijkheid.6 De CDActs kaderden

immers binnen een set van attitudes en denkbeelden jegens vrouwen, seksualiteit

en klasse die deel uitmaakten van de Victoriaanse cultuur.7

Stemmen gingen op om de wetgeving uit te breiden over heel Engeland maar

het abolitionistische verzet bood weerstand: een abolitionistische campagne kwam

tot stand. Het was de Ladies’ National Association for the Repeal of the Contagious

3 PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, in: BONE (J.M.) en HILLAM (C.), eds. Wives and Whores in Victorian Liverpool. Varieties in Attitude Towards Ledical Care for Women. Liverpool Medical History Society, 1998, p. 52.; MAHOOD (L.). The Magdalenes: Prostitution in the

Nineteenth Century. Londen, Routledge, 1990, p. 34 en p. 149. 4 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 1-3.; SUMMERS (A.). “”The Constitution Violated”: The Female Body and the Female Subject in the Campaigns of Josephine Butler”, in: History Workshop Journal, 48, 1999, pp. 1-3. 5 Zie ook: De publieke vrouw, vanaf p. 44. 6 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe? Josephine Butler and the International Abolitionist Federation”, in: History Workshop Journal, 62, 2006, p.225. 7 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 70.

12

Diseases Acts (LNA) die daarbij faam zou vergaren.8 Zij hadden Josephine Butler in

hun rangen als charismatische en morele leider van de abolitionistische campagne.9

Onder haar impuls zou de abolitionistische campagne uit de voegen van de

landsgrenzen barstte en een internationaal karakter krijg met de oprichting van de

International Abolitionist Federation (ook: Fédération Internationale Abolitionniste)

in 1875.10

Vanaf het fin de siècle zou ook de social purity-beweging die de

internationale handel in blanke slavinnen voor prostitutiedoeleinden bestreed aan

populariteit winnen. Ook deze beweging kende zijn ontstaan in Groot-Brittannië,

waar de National Vigilance Association (NVA) in 1886 werd opgericht om toe te zien

op het naleven van de Criminal Law Amendment van 1885, waarmee Butler’s repeal-

campagne tegen de Britse CDActs succesvol tot zijn einde was gekomen.11 In principe

een beweging die de bestrijding van de wanpraktijken binnen de seksindustrie aan

de kaak stelde, voerde de NVA in realiteit een meer algemene strijd tegen de

maatschappelijke ontucht en zedeloosheid.12 Onder leiding van Alexander Coote zou

ook de NVA van een internationale evenknie worden voorzien: The International

Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic (IBSWSF).13

Ondanks de sterke nationale vertakking van de internationale federaties

onder invloed van het Britse abolitionisme en de social purity-beweging vanaf de

jaren ’80 van de negentiende eeuw ontbreken het continentale abolitionisme en het 8 Later zou ook de National Medical Association for the Repeal of the Contagious Diseases Acts worden opgericht door de geneeskundige J. Birkbeck Nevins. SUMMERS (A.). “The Constitution Violated”, p. 10. 9 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93. 10 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, in: Women’s History

Review, 17, 2008 (2), p. 149.; VAN DE VOORDE (V.). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de

Tweede Wereldoorlog. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, p.16.; VAN HOOREWEGHE (C.). Prostitutie te Gent tussen 1910-1932. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 1989, p. 27.; De internationale organisatie droeg tijdens zijn beginfase een opeenvolging van benamingen, beginnend met British, Continental and General Federation for the

Abolition of Government Regulation of Prostitution, of British, Continental and General Federation for

the Abolition of State Regulation of Vice. 11 DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 323. 12 WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, in: SIGNS (The Journal of Women in Culture and

Society), 6, 1 (1980), pp. 130-131.; HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard: Feminism, Social purity and Sexual Science in Late Nineteenth-Century Britain”, in: Gender & History, 16, 1 (2004), p. 50.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: Women, Class, and the State. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, p. 251. 13 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking: the First International Movement to Combat the

Sexual Exploitation of Women. Stanford, Stanford University Press, 2010, p. 59.

13

transnationale perspectief echter grotendeels in het onderzoek naar de beweging

die streed voor de afschaffing van de prostitutie- en ontuchtregulering. Een

verkennende zoekactie naar het abolitionisme van de negentiende en (vroege)

twintigste eeuw getuigt hiervan: een aantal weinig uiteenlopende resultaten duiken

op. Zowel in gespecialiseerde literatuur, naslag- en overzichtswerken als online

zoekmotoren is slechts één naam schering en inslag:14 Josephine Butler. Over deze

befaamde abolitioniste – vaak zelfs voorgesteld als ietwat van een heilige –15 werden

ontelbare verhandelingen geschreven.

Recentelijk werd echter een onderzoeksproject opgezet door The Women’s

Library. Voor zes Europese landen – Frankrijk, Duitsland, Italië, Zwitserland,

Nederland en België – werd, met correspondentie tussen Butler en haar collega’s op

het Europese vasteland als aanvangspunt, de aanzet gegeven voor het onderzoek

naar de lokale abolitionistische beweging, hun onderlinge contacten en verhouding

met de IAF-hoofdzetel in Genève.16

Met verdergezet onderzoek naar de verscheidene nationale abolitionistische

organisaties zijn de eerste stappen gezet. Dit werk kadert binnen dat recente

onderzoek naar het internationale karakter van de abolitionistische beweging in

Europa. In het kader van het Butler Centenary Project werd voor het onderzoek naar

het Belgische abolitionisme een medewerker gevonden in Christine Machiels, die

haar doctoraat wijdde aan de houding van de feministische beweging ten aanzien

van prostitutie in België, Frankrijk en Zwitserland.17

Waar het centrale onderwerp van haar onderzoek uitgesproken – en

zelfverklaarde – feministen betreft en de chronologische afbakening van haar

onderzoek de periode 1875-1914 bestrijkt, beoogt deze masterproef als sleutelfiguur

een individu centraal te stellen dat juist te raden laat naar haar feministische

overtuiging en het onderzoek naar het Belgische abolitionisme aan te snijden voor

14 Tenminste: wanneer het geen verhandelingen of informatie betreft over de beweging die streefde voor de afschaffing van de (zwarte) slavernij. Een beweging die slechts gedeeltelijk raakvlakken heeft met de beweging tegen de reglementering van prostitutie, zoals in de loop van deze masterproef toegelicht zal worden. 15 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in

Britain and the Netherlands. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999, p. 81. 16 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 215.; DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex,

Gender, and Religion: Josephine Butler Revisited. New York, Peter Lang Publishing Inc. (American University Studies. VII Series: Theology and Religion), 2006, 197 p.; SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 149. 17 Zie voor België ook het werk van Jean-Michel Chaumont (Université Catholique de Louvain) over het aanpalende onderzoeksdomein van de handel in blanke slavinnen / la traite des blanches.

14

de periode 1912-1927. Daarbij tegemoetkomend aan de vraag naar kennis over het

abolitionisme zoals zij, in navolging van Josephine Butler’s continentale onderneming

en het internationale debat over white slave traffic, vorm kreeg op Europese bodem

– België in het bijzonder. En dat wel voor een periode die tot nog toe in de

historiografie over de beweging tegen de regulering van de prostitutie het onderspit

moest delven.

In tegenstelling tot het onderzoek dat Machiels verrichtte zal niet de

feministische oppositie tegen de staatsregulering van de prostitutie het onderwerp

van dit onderzoek uitmaken, maar wel het georganiseerde verzet tegen de

reglementering aangevoerd door de katholieke moral mother en publiciste Marie

Elisabeth Belpaire.

1.1 PROBLEEMSTELLING

Twee centrale vragen ruggesteunen dit onderzoek.

Ten eerste: een geheel van vragen aangaande de motivatie voor het publieke

optreden en de aard van de persoonlijke drijfveren van spilfiguur Belpaire in haar

strijd tegen – de reglementering van – de zedeloosheid. Moet Belpaire’s engagement

binnen de beweging beschouwd worden als een uiting van een feministische

overtuiging, als deel van een Christelijke zedenleer, als een beschavingsoffensief, als

een filantropische actie of als een politieke daad? Als een combinatie van deze?

Op deze manier raakt dit onderzoek aan het onderwerp van de agency van

katholieke vrouwen in de vroege 20ste eeuw en snijdt het de problematiek aan van

het politieke handelen van de Belgische vrouw in een periode waar formeel politiek

burgerschap haar ontzegd wordt. Daarbij doet de ideologie van de gescheiden sferen

zijn intrede als een model voor de indeling van het maatschappelijke leven en maken

de noties moral mother en zorgende macht hun opwachting.

Vervolgens: welke organisaties wijdden zich, onder impuls van Marie

Elisabeth Belpaire, in België tussen 1912 en 1927 aan de problematiek van (de

regulering van) de prostitutie – wat waren hun organisatorische eigenschappen,

doelstellingen en inhoudelijk programma? Welke transnationale connecties

beïnvloedden het Belgische abolitionisme in deze periode en gaven er zodoende

mede vorm aan?

15

Het wederkeren18 van het georganiseerde abolitionisme met sterke banden

met de IAF in België tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw kan op verschillende

niveaus bestudeerd worden. Mijn aanpak is die van de histoire croisée. Daarmee kies

ik ervoor de klemtoon op het nationale niveau te combineren met het

transnationale perspectief; en dus de lokale ontwikkelingen van de beweging te

kaderen binnen de bredere transnationale evoluties. Histoire croisée biedt

bovendien een nieuw perspectief op transnationale geschiedenis waarmee het

enkele tekortkomingen van de klassieke comparatieve en transfer methodes weet te

overbruggen.

WAAROM BELPAIRE?

De keuze om het onderzoek naar het georganiseerde Belgische abolitionisme voor

de eerste helft van de 20ste eeuw te ondernemen aan de hand van Belpaire, die als

spilfiguur zal fungeren, is eenvoudigerwijs gestoeld op het feit dat zij een centrale rol

had in het georganiseerde verzet tegen – de reglementering van – de prostitutie in

die periode. Nochtans niet zo’n voor de hand liggende keuze gezien, zoals zal blijken,

Belpaire’s rol in deze tot nog toe onbesproken bleef in de historiografie; zelfs in het

door Machiels verrichtte onderzoek ontbreekt elk spoor van de Vlaamse Belpaire.

De katholieke publiciste-vrouwenactiviste is immers in eerste instantie

gekend om haar rol in het literaire veld en de Vrouwenbond Constance Teichmann

(VCT). Maar hoewel haar literaire oeuvre en de vele bijdragen van haar hand in

periodieken slechts zelden getuigen van haar genegenheid jegens de

abolitionistische beweging, trekt één publicatie uit 1914 de aandacht. Dat jaar

publiceerde Belpaire in het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort Strijd Tegen de

Zedeloosheid,19

een maatschappijkritisch essay waarin zij fulmineerde tegen de

steeds toenemende openbare zedeloosheid en pleitte voor de mobilisatie van

vrouwen in de strijd daartegen. Slechts een tipje van de sluier van haar participatie

aan de abolitionistische queeste, zo zal blijken. Want Belpaire zou niet enkel actief

deelnemen aan het debat over seksuele moraal en openbare zedeloosheid, zij zou

18 Zie: Belgisch Abolitionisme vòòr Belpaire, vanaf p. 80 voor de Belgische abolitionistische beweging in de 19de eeuw. 19 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), pp. 68-74.

16

de discussie ook verder aanzwengelen door de oprichting van een netwerk aan

gespecialiseerde organisaties.

Belpaire greep haar positie in het literaire veld en functie als voorzitster van

de VCT aan om medestanders te werven voor de georganiseerde strijd tegen de

openbare zedeloosheid. Het is haar bijzondere positie in en grote invloed op het

maatschappelijke leven die van haar een dankbaar sleutelfiguur maken voor dit

onderzoek. Terwijl het literaire veld in feite een wereld was waar mannen de plak

zwaaiden, slaagde Belpaire er in door haar sterke persoonlijkheid, groot

maatschappelijk aanzien en gunstige financiële toestand als publiciste en redactrice

haar gedachten te delen met een groot (lezers)publiek.20 Dit betekent dat een

aanzienlijke hoeveelheid bronnen voor handen zijn waaruit Belpaire’s persoonlijke

opvattingen blijken.

1.2 STATUS QUAESTIONIS

In wat volgt wil ik een overzicht bieden van de bestaande literatuur en het reeds

gevoerde onderzoek naar de twee pijlers waarop mijn onderzoek rust: de

abolitionistische beweging en Marie Elisabeth Belpaire. Ik vang aan met een

introductie op de bestaande historiografie over de abolitionistische beweging.

Hierbij zal ik uitgebreid ingaan op de stand van zaken van het onderzoek naar

abolitionisme met bijzondere aandacht voor de Belgische casus. Hiermee wil ik dit

proefschrift positioneren ten opzichte van het reeds verrichte onderzoek.

Vervolgens bied ik een overzicht van de literatuur over M.E. Belpaire’s werk

en leven. Bij wijze van introductie poog ik hiermee bovendien een beeld te schetsen

van de voorgeschiedenis van de families Belpaire en Teichmann en kort stil te staan

bij verscheidene verwezenlijkingen en initiatieven waarin Belpaire een aandeel had;

zonder daarbij volledigheid na te streven.

ABOLITIONISME

Het historiografische debat aangaande de abolitionistische beweging legt zich, zoals

reeds gesteld, in eerste instantie toe op de Britse case. Het abolitionistische verhaal 20 Zie voor meer info over Belpaire binnen het literaire veld het oeuvre van Geraldine Reymenants.

17

krijgt op die manier vorm als een Angelsaksische kroniek, waarin hoofdstukken over

abolitionisme op het Europese vasteland en in de internationale context voorlopig

volop in de maak zijn.21 In het inleidende artikel in een themanummer van The

Women’s History Review uit 2008 schrijft Anne Summers – coördinator van het

Butler Centenary Project – over de noodzaak een trans- en internationaal perspectief

toe te voegen aan het onderzoek naar Josephine Butler en het abolitionisme waar zij

haar leven aan wijdde. De internationale dimensie van haar werk, bevestigt

Summers, bleef immers grotendeels onbesproken in de secundaire literatuur. Er zou

in feite niet één bevredigende studie bestaan naar de internationale abolitionistische

beweging.

Nochtans bestaat er haast bronmateriaal te over voor dergelijk onderzoek.

Butler richtte namelijk in 1875 met de International Abolitionist Federation (IAF) – of:

Fédération Internationale Abolitionniste (FIA) – een internationale organisatie op die

haar Europese onderneming moest coördineren.22 Gezien haar hoofdzetel gelegen

was in Genève, bevindt zich daar heden een rijk gevuld archief. Bovendien werden in

1876 en 1896 twee werken van Butler’s hand gepubliceerd over de beginperiode van

de internationale federatie, respectievelijk The new abolitionists: a narrative of a

year’s work en Personal Reminiscences of a great crusade. Zij kunnen echter slechts

voor een korte periode na haar oprichting interessante inzichten bieden over de

doelstellingen en organisatorische ruggengraat van de organisatie; de getuigenis rijkt

immers maar tot 1880. Maar het IAF en haar nationale afdelingen verspreidden ook

verscheidene pamfletten, verslagen en periodieken.23

Een aanzienlijke collectie daarvan kan worden geconsulteerd in The Women’s

Library in Londen, hoewel de nationale periodieken vaak enkel in regionale

archiefinstellingen doorheen Europa te vinden zijn.24 Er bestaat dus werkelijk een

schat aan bronnenmateriaal dat een trans- en internationale studie van het

abolitionisme mogelijk maakt – en dan heeft Summers het nog niet over de vele 21 Waardevol blijft evenwel het werk van Judith Walkowitz over prostitutie en abolitionisme in Victoriaans Engeland : WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “We are Not Beasts of the Field”, pp. 73-106.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., 347 p.; WALKOWITZ (J.R.). City of Dreadful Delight: Narratives of

Sexual Danger in Late-Victorian London. University of Chicago Press, 1992, 368 p. 22 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, pp. 149-152. 23 Voor Groot-Brittannië The Shield (1870-1886, 1897-1970), The Dawn (1888-1896) en The Storm-Bell (1898-1900); in Europa La Coscienza Pubblica (Italië), Der Korrespondent (Duitsland), Maanedsblad (Denemarken), Het Maanblad (Nederland) en Bulletin de la Société de la Moralité Publique (België); vanuit de hoofdzetel van de IAF in Genève Bulletin Continental (1875-1901), het latere Revue

Abolitionniste. 24 Idem., p. 150.

18

lokale IAF-afdelingen doorheen Europa die elk ook, de een wellicht wat uitgebreider

en/of aantrekkelijker dan de ander, een archief moeten hebben nagelaten. Het is

echter weinig zinvol om generaties aan onderzoekers nalatigheid verwijten omdat zij

die waardevolle massa in grote mate onberoerd hebben gelaten.

Met het onderzoeksproject dat The Women’s Library in september 2004

lanceerde, werd ingezet op verder onderzoek naar de abolitionistische beweging in

zijn totaliteit en op de IAF en de vertakking van de beweging op het nationale niveau

in het bijzonder. Voor zes Europese landen – Frankrijk, Duitsland, Italië, Zwitserland,

Nederland en België – werd, met correspondentie tussen Butler en haar collega’s op

het continent als aanvangspunt, de aanzet gegeven voor het onderzoek naar de

lokale abolitionistische beweging, hun onderlinge contacten en verhouding met de

IAF-hoofdzetel in Genève. De eerste onderzoeksresultaten van deze studie naar

Butler’s invloed en erfenis werden vervolgens gepresenteerd op twee colloquia en in

een speciale “Gender, religion and politics”-editie van de Women’s History Review

gepubliceerd. 25 Deel daarvan was ook een inleiding op het werk van Christine

Machiels. Zij schonk toen een eerste blik op het onderzoek dat zij voerde in het

kader van haar doctoraat met het artikel “Dealing with the issue of prostitution:

mobilizing feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”.26

De deelname van eerste golf feministen aan het publieke debat over de

staatsregulering van prostitutie is het centrale thema van haar studie; op die manier

raakt de geschiedenis van de staatsregulatie van het individu – en de vrouw in het

bijzonder – aan de geschiedenis van het feminisme. Machiels bestudeert de

internationale feministische lobby, met haar eigen overtuigingen betreffende

prostitutie, op verschillende niveaus. Enerzijds op het nationale en transnationale

niveau, anderzijds met vergelijkingen tussen drie nationale onderzoeksvelden –

namelijk België, Frankrijk en Zwitserland.

Naast aandacht voor een scherp publiek debat heeft Machiels ook oog voor

de geschiedenis van de bewegingen die ze aan bod laat, elk van hen met hun eigen

dilemma’s, discours en tactische spelletjes. Zo stelde zij alvast de relatie

abolitionisme–feminisme centraal, met daarbij ook aandacht voor religieuze

motivatie. Zij koos er echter voor uitgesproken en zelfverklaarde feministen tot het

onderwerp van haar onderzoek te maken, slechts een segment van de 25 Idem., p. 149.; Taylor & Francis Online. “Women’s History Review. List of Issues”, in: < http://www.tandfonline.com/>, geraadpleegd op 22.03.2013. 26 MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution; Mobilizing Feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 195-205.

19

abolitionistische beweging. Voor de Belgische casus betekent dat dat een significant

deel van de beweging tot nog toe buiten beschouwing bleef. Daarenboven beperkt

Machiels’ onderzoek zich tot het fin de siècle en de vooroorlogse periode van de

20ste eeuw. Dat terwijl de strijd tegen het reglementarisme in België nog tot 1948

zou woeden.

Gezien met het publieke debat over prostitutie en de overheidsregulering

ervan tijdens de 19de en 20ste eeuw ook de handel in blanke slavinnen ter discussie

werd gesteld, beperkt de historiografie over de abolitionistische beweging zich niet

tot een verhandeling over prostitutiereglementering van overheidswege en diens

voor en tegenstanders. Een welkome aanvulling want dergelijk onderzoek lijkt

talrijker; hoewel ook hier het leeuwendeel van de historiografie van een

Angelsaksisch merkteken voorzien is. Opnieuw is het onderzoek naar white slavery

en de internationale migratie van prostituees voor de verschillende regio’s op het

Europese vasteland deel van een recente onderneming. Maar verschillende

waardevolle bijdragen werden reeds geleverd.

White slavery zorgde tijdens de 19de eeuw voor grote maatschappelijke

bezorgdheid toen bekend raakte dat, zoals op vele andere plaatsen, verschillende

Britse vrouwen in bordelen doorheen België werden uitgebuit. Niet (alleen) omdat

die praktijk slavernij of dwangarbeid impliceerde – het bezitten en uitbuiten van

slaven was, hoewel protest niet uitbleef, gangbaar in Amerika en de Britse kolonies –

maar wel omdat het om, vaak jonge, vrouwen ging die verhandeld werden om

vervolgens in de prostitutie terecht te komen. Velen vonden deze handel in blanke

slavinnen immoreel; niet één vrouw zou immers vrijwillig en met haar volle verstand

kiezen voor een leven als prostituee.27 De consternatie werd vooral gevoed vanuit

vrouwenorganisaties en medische en religieuze kringen, die elk om hun eigen reden

bezwaar hadden tegen de uitbuiting van het individu en/of het eigenlijke bestaan

van prostitutie.28

Voor België is er het werk van Chaumont. In 2009 verscheen zijn

samenwerking met Christine Machiels,29 waarin ze de handel in blanke vrouwen 27 PECK (G.). “Feminizing White Slavery in the United States.” In: FINK (L.). en BORIS (E.), eds. Workers

Across the Americas: the Transnational Turn in Labor History. New York/Oxford, Oxford University Press, 2011, p. 224. 28 GALLAGHER (A.). The International Law of Human Trafficking. New York, Cambridge University Press, 2010, p. 55.; DAVIS (J.). The Age of Consent: a Warning from History. The Work of Josephine

Butler. Newcastle upon Tyne, The Christian Institute, 2009, pp. 10-20. 29 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe: l’Affaire de la Traite des Blanches. Leuven, Université Catholique de Louvain, 2009, 269 p.

20

voor België bestudeerden in verband met het prostitutienetwerk.30 Chaumont deed

tevens onderzoek naar het Brusselse prostitutieschandaal van 1880-188131 en

schreef enkele beschouwende werken over prostitutie en vrouwenhandel.32 Maar

met de uitgebreide studie naar het schandaal van de Belgian traffic in de jaren ’80

van de 19de eeuw als de uitzondering, blijft de studie van de Belgische casus echter

ook in deze grotendeels verwaarloosd.

Het onderzoek naar de abolitionistische beweging en de vrouwenhandel in

de 19de en vroege 20ste eeuw bevindt zich voor de Belgische casus klaarblijkelijk in

zijn beginfase. Ondanks de kinderschoenen werden het recentste decennium reeds

enkele waardevolle bijdragen geleverd; het merendeel daarvan werd echter

onderomen in het kader van studentenscripties. In 2005 schreef Elizabeth Dooms

aan de Universiteit Gent haar masterproef over de internationale migratie van

prostituees en ook heden is een verwante studie in de maak.33 Deze scriptie kadert

binnen die recente evolutie.

In schril contrast met de stand van zaken van het onderzoek naar het

Belgische abolitionisme staat de historiografie over de aard van de motivatie van de

abolitionisten. De vraag naar de argumenten en drijfveren achter hun engagement

binnen de beweging staat immers centraal in het verrichtte onderzoek en door de

bijzondere aandacht die daarbij aan Josephine Butler werd besteed, werd de

verhouding tussen feministische, politieke en religieuze overtuigingen bij de

voorname pleitbezorgers en bredere achterban op het voorplan gebracht.

30 Die reeds een uitstap maakte naar het white slavery-onderzoek: MACHIELS (C.). “The Truth about ‘White Slavery’. Présentation d’une enquête réalisée par Teresa Billington-Greig pour The English Review (juin 1913)”, in : Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 1 (2008), pp. 27-40. 31 Zie: Belgisch Abolitionisme vòòr Belpaire, vanaf p. 80. 32 CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881) : un Scandale Bruxellois?”, in : Brussels Studies (La Revue Scientifique Électronique pour les Recherches sur Bruxelles), 46, 2011, pp. 1-10.; CHAUMONT (J.-M.), ed. “Traite et Prostitution: Discours Engagés et Regards Critiques (1880-2008)”, in: Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 2008, pp. 1-148.; CHAUMONT (J.-M.) en WIBRIN (A.-L.). “Traite des Noirs, Traite des Blanches, Même Combat?”, in: Cahiers de Recherches

Soiologiques, 43, 2006, 15 p. 33 DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het

Vreemdelingenbeleid: de Belgische Case. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2005, 161 p. (promotor: Frank Caestecker en Eric Vanhaute).; CORNÉ (H.). White Slavery en de VS in

Transnationaal Perspectief. Gent (onuitgegeven bachelorproef Universiteit Gent), 2012, 31 p. (promotor: Torsten Feys).; CORNÉ (H.). White Slave Trade en White Slavery. De Belgische Casus vanaf

1900. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2013. (promotor: Torsten Feys en Frank Caestecker).

21

BELPAIRE ALS ONDERWERP VAN ONDERZOEK

Geboren in het Antwerpen van 1853 werd Marie Elisabeth Belpaire het vierde kind

van het echtpaar Belpaire-Teichmann. Aldus was zij deel van een bijzondere familie

die zowel langs vaders als moeders zijde groot aanzien genoot.34 Haar vader

Alphonse Belpaire was een uitgeweken West-Vlaming die reeds sinds zijn jeugd in

Antwerpen woonde. Sterk aangemoedigd door zijn vader, Antoine, bekwam hij op

jonge leeftijd diploma’s in de ingenieurswetenschappen en de rechten.35 Na zijn

studies werd hij aangesteld als adjunct-secretaris van de Raad van Bruggen en

Wegen, een functie die hij tot 1840 zou vervullen. Daarnaast bezat hij ook een

karton- en papierfabriek, een linnenfabriek en een aantal stapelhuizen in het

Antwerpse.36

In 1842 huwt Alphonse Belpaire met Betsy, één van de dochters van de

familie Teichmann. Al sinds hun jeugd hielden Alphonse en zijn broers er hechte

vriendschappen op na met de vier gezusters Teichmann,37 vriendschappen die geënt

waren op het al even hechte kameraadschap tussen Antoine Belpaire en Theodore

Teichmann. Deze patres familias kenden elkaar immers al sinds 1805, toen zij in de

Parijse Ecole Polytechinique een ingenieursopleiding volgden. Het begin van een

levenslange vriendschap.38 Na een carrière als advocaat en notaris, respectievelijk in

Brussel en Oostende, werd Alphonse griffier van de Handelsrechtbank in Antwerpen.

Het gezin Belpaire vestigde zich in de Markgravelei en Alphonse werd actief in de

Antwerpse gemeentepolitiek, waar hij van 1830 tot zijn dood in 1845 zou zetelen als

gemeenteraadslid. Een positie die zijn invloed zou hebben op het aanzien van de

Belpaires in hun nieuwe woonplaats.39

34 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit een Leven.

Beveren, Belprint, 2003, p. 11-15. 35 DEPOORTERE (E.). Een netwerk van vrouwen: de katholieke vrouwenbeweging in België vanuit

transnationaal perspectief, met de focus op Marie Elisabeth Belpaire en de vrouwenbond Constance

Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, p. 28. 36 GOVAERTS (L.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948) en Haar Inzet voor het Katholiek Onderwijs tot

1914. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1993, p. 3. 37 VAN DEN EYNDE (L.). De Persoonlijkheid van M.E. Belpaire Zoals Zij uit Haar Oeuvre Spreekt. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1952, pp. 2-7. 38 BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door Zijne Dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, pp. 9-12. 39 GOVAERTS (L.). Op. cit., p. 2.

22

Ook Betsy Teichmann werd opgevoed in een bijzonder welstellend gezin.

Haar vader, Theodore Teichmann, was een van oorsprong Luikse ingenieur die in

1812 naar Antwerpen verhuisde en voor de periode 1845-1862 de functie van

gouverneur van de provincie Antwerpen waarnam.40 Hij ontmoette er de oer-

Vlaamse en kapitaalkrachtige familie Cooppals, die naam had gemaakt in de

wapenindustrie, en huwde achtereenvolgens twee van hun dochters: Jenny en Mimi.

Na het overlijden van die eerste zou hij met deze laatste vier kinderen krijgen, elk

van hen dochters.41 Mimi en Theodore waren de erfgenamen van de Cooppal-

buskruitfabriek in Wetteren – vanaf 1847 de Koninklijke Buskruitfabriek – die door

de bloei van de Belgische wapenindustrie tot één van de grootste

buskruitproducenten van Europa was uitgegroeid. De kapitalistische

ondernemingszin van de Cooppals spekte dus het Teichmannfortuin.42

Deze welvaart, gepaard met de privileges van de hogere burgerij waartoe de

Teichmanns behoorden, maakten dat zij zich enige vrijheid konden permitteren in

het naleven van de gangbare voorschriften en tradities van het maatschappelijke

leven.43 Naar de opvoeding van hun vier dochters vertaalde dat zich als een grote

aandacht voor intellectuele uitdaging met onderricht in politiek en

wetenschappen;44 eerder ongebruikelijk voor het vrouwenonderwijs van die tijd.

Maar Theodore Teichmann was een kosmopolitisch en ruimdenkend man die zijn

nageslacht dezelfde ruimdenkendheid en intellectuele bagage wou meegeven.45

Twee van Theodore en Mimi’s kinderen zouden belangrijk worden in het

leven van Marie Elisabeth Belpaire: haar moeder Betsy en tante Constance. De

Teichmann dochters volgden in de voetstappen van hun moeder Mimi en zette de

filantropische traditie die zij had ingezet verder. Tijdens het Antwerpse

gouverneurschap van hun vader richtten zij de Dames de la charité op en

stimuleerden caritatieve activiteit in de stad.46

40 ROOSE (B.A.). De wijze vrouw van Vlaanderen. Het Leven van Marie Elisabeth Belpaire. Antwerpen, Mercurius, 1848, p. 18. 41 BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, pp. 8-9. 42 CHRISTENS (R.). “’Het is moeilijk haar eigen wezen te achterhalen’: de Vele Gedaanten van Marie-Elisabeth Belpaire”, in: Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948), p. 10. 43 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 15. 44 ROOSE (B.A.). Op. cit., p.27. 45 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 15. 46 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op Straat: Vrouwen

Maken Naam. Leuven, Garant, 1999, p. 62.

23

Constance Teichmann engageerde zich voor liefdadigheid en richtte in 1846

het kinderziekenhuis Louise-Marie op. In de volksmond stond zij bekend als de goede

engel van Antwerpen omwille van haar toewijding aan de verzorging van zieke

kinderen tijdens de cholera epidemieën van de 19de eeuw.47 Bovendien werd zij

gelauwerd om haar muzikaal talent en was zij een gekend muziekliefhebber die

bevriend was met voorname Belgische componisten en benefietconcerten

organiseerde voor het goede doel.48 Marie-Elisabeth was naar veluidt danig onder de

indruk van haar roemrijke tante; niet alleen schreef zij haar biografie, ook werd

Constance’s naam toegekend aan de Vrouwenbond Constance Teichmann die in

1910 op Belpaire’s initiatief werd opgericht. 49 Deze bond had tot doel een

overkoepelende vrouwenorganisatie te zijn voor het Vlaamse landsgedeelte die zou

assisteren in het oprichten van katholieke vrouwenorganisaties die een sociaal doel

dienden en hun onderlinge contacten wilde coördineren.50

Marie-Elisabeth Belpaire was dus deel van een buitengewone en bijzonder

welstellende familie, zoveel is duidelijk. Gestimuleerd door haar moeder Betsy en

diens zus Constance – Alphonse Belpaire overleed namelijk slechts enkele maanden

na de geboorte van zijn jongste dochter51 – genoot de jonge Belpaire, net als haar

moeder en tantes vòòr haar, een eerder intellectuele opvoeding. Het katholieke

geloof kreeg daarin een centrale plek. Marie Elisabeth liep school tot haar

veertiende levensjaar, waarna binnen de huiskamer haar opleiding werd verdergezet

met behulp van privéleraren. Bij dit thuisonderricht werd geen onderscheid gemaakt

tussen de Belpaire kinderen op basis van hun geslacht; wetenschap, politiek en kunst

behoorden ook voor de dochters tot het lessenpakket.52

Bovendien namen ook familieleden een onderwijzende taak op zich. Zo

onderwees oudere zus Cécile, die een passie had voor vreemde talen, Marie

Elisabeth over literatuur, taal en poëzie.53 Tijdens haar jeugd bekwaamde zij zich in

de letterkunde en vergaarde grote talenkennis – zo was zij onder meer het Frans, 47 BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, p. 17. 48 DE WEERDT (D.). En de Vrouwen? Vrouw, Vrouwenbeweging en Feminisme in België, 1830-1960.

Gent, 1980, p. 26. 49 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 18. 50 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd. Sociale Werksters in Vlaanderen in de Jaren 1920-1930”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 4 (1998), p. 68. 51 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van een

Levenswerk. Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, pp. 9-10. 52 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 17-18. ; DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire

(1853-1948). Beelden uit een Leven. Beveren, Belprint, 2003, p. 33. 53 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62.

24

Nederlands, Engels, Deens en Italiaans machtig. Omdat de gouverneursfamilie

Teichmann tot de Antwerpse high society behoorde kwam zij daarenboven in

contact met vooraanstaande figuren uit de Vlaamse politieke en culturele wereld.54

Zo ontmoette zij als jonge meid de Vlaamse literator Hendrik Conscience.55

Volgens Geraldine Reymenants – wiens doctoraatsverhandeling handelde

over Belpaire’s invloed op het literaire veld in de eerste helft van de twintigste eeuw

– bekwam zij zo een profiel dat in de tweede helft van de negentiende en de eerste

helft van de twintigste eeuw voor vrouwen eerder atypisch was: “Door haar afkomst

was zij verzekerd van een niet-onaanzienlijke hoeveelheid economisch, cultureel,

sociaal en symbolisch kapitaal. Bovendien was zij naar het voorbeeld van haar

moeder en tantes al op jonge leeftijd actief geworden in de openbare sfeer.”56

Deze

vroege interesse voor initiatieven in de openbaarheid van de publieke sfeer zou

Belpaire doorheen haar leven bijblijven, hetgeen zich zou vertalen in een groot

aantal projecten met een sterk sociaal, cultureel en ideologisch signatuur. Kort na

haar overlijden in 1948 zou Benoit Roose – zowel vriend als bewonderaar – een

biografie over haar schrijven; een eerbetoon aan de vele verwezenlijkingen en het

grote maatschappelijke engagement van “de wijze vrouw van Vlaanderen”.57

Zo engageerde Belpaire zich al op jonge leeftijd voor het meisjesonderwijs in

het Antwerpse; een onmiddellijke reactie op de liberale onderwijshervormingen die

de uitbreiding en laïcisering van het openbare onderwijs ten doel stelden.58 Meteen

ook een luik van Belpaire’s ontzagwekkende palmares dat reeds aan uitvoerig

onderzoek werd onderworpen. Aanvankelijk poogde Marie Elisabeth het katholieke

onderwijs te ruggesteunen door zich in te zetten voor bestaande parochiale scholen

maar in oktober 1874 zou ze mee het Anna Bijnsgenootschap oprichten59 – op

aandringen van Belpaire genoemd naar de zestiende eeuwse Antwerpse dichteres

Anna Bijns.60 Als 21-jarige werd zij ondervoorzitster van deze organisatie die het

54 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 17-18. ; DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Op. cit., p. 73.; DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 35. 55 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62. 56 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), p. 5. 57 ROOSE (B.). Op. cit., 154 p. 58 GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 27-30. 59 AERTS (K.). Marie-Elisabeth Belpaire & Louisa Duykers. Twee gelijkgestemde schrijfsters van de

katholieke herleving in Vlaanderen. Leuven, (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1999, p. 51.; CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de

Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 457-458. 60 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 62.

25

katholieke onderwijs in het Antwerpse een duwtje in de rug moest geven; meteen

haar eerste openbare functie. 61 Vanuit deze hoedanigheid kon zij vervolgens

meewerken aan de realisatie van de Anna Bijnsschool en het Institut Belpaire in de

Bomstraat – dat zo genoemd werd omwille van de financiële middelen die de

Belpaires ter beschikking stelden.62

Ook voor de bredere opleiding, nascholing en verdere ontwikkeling van

vrouwen ontwikkelde en steunde Belpaire initiatieven, waaronder de Extension

Universitaire Pour Les Femmes, de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding en de

Oudersbond tot Uitbreiding en Verbetering van het Katholiek Vlaamsch Onderwijs.63

Tijdens de jaren ’90 van de vorige eeuw behaalden twee studentes aan de

Katholieke Universiteit Leuven hun diploma met een licentiaatsverhandeling waarin

dit engagement voor het katholieke onderwijs in Vlaanderen een belangrijk aandeel

kreeg. Kaatje Aerts en Lutgarde Govaerts bestudeerden respectievelijk het belang

van Marie Elisabeth Belpaire en Louisa Duykers voor de katholieke herleving in

Vlaanderen begin 19de eeuw en Belpaire’s inzet voor het katholieke onderwijs tot

1914.64

Daarenboven werd Belpaire in Irène Smets’ Maria Verstraeten en de

hogeschool voor vrouwen beloond met een eervolle vermelding voor haar rol als

stichtster van de hogeschool en algemeen weldoener: “Hoeveel sociale, culturele,

opvoedkundige en Vlaamse initiatieven heeft zij in haar lange leven wel niet

gesteund, gefinancierd of zelf tot stand gebracht!” Pagina’s aan vleierij doen dienst

als een postuum eerbetoon dat de onstaansgeschiedenis vertelt van de Katholieke

Hogeschool voor Vrouwen.65 Diezelfde geschiedenis werd recenter herschreven door

Ria Christens en Ingrid Hansen en gepubliceerd in het – eerder commerciële –

overzichtswerk Vrouwenfaam op straat: vrouwen maken naam. Hierin vertellen een

handvol auteurs over de inzet van merkwaardige vrouwen in verschillende aspecten

van het openbare leven in een verleden waarin dergelijke vrouwenactie nagenoeg

onbestaande was. Christens en Hansen opperen Belpaire als één van de grote dames

van het Vlaamse onderwijs vanaf het fin de siècle.66

61 AERTS (K.). Op. cit., p. 51.; CHRISTENS (R.). Art. cit., pp. 457-458. 62 AERTS (K.). Op. cit., p. 51. 63 Idem, pp. 51-52. 64 GOVAERTS (L.). Op. cit., 186 p.; AERTS (K.). Op. cit., 81 p. 65 SMETS (I.). Maria Verstraeten en de Hogeschool voor Vrouwen. ‘De Ware Adel van Verstand en

Gemoed’. Leuven, Garant, 1991, pp. 34-36. 66 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., pp. 52-79.

26

Maar onderwijs was lang niet het enige terrein waarop Belpaire haar invloed

deed gelden. Ook in het netwerk van de verschillende nationale en internationale,

veelal katholieke, vrouwenbewegingen was Belpaire een prominente plaats

toebedeeld. Tijdens het fin de siècle werd Marie Elisabeth, op aandringen van

pastoor Karsseleers en Belpaire’s collega-schrijfster Mathilde Ramboux – de

dichteres Hilda Ram –, actief in de ontluikende Christelijke vrouwenbeweging en

engageerde zich als voorzitster van de Antwerpse Mariakrans. Als een verbond van

parochiale mutualiteiten voor vrouwen uit het Antwerpse stimuleerde het de

oprichting van nieuwe ziekenkassen in stad en provincie Antwerpen. Ze stelde ten

doel arbeidersgezinnen meer financiële zekerheid te bieden en de algemene

gezondheid van de arbeider te bevorderen door een aanbod van sociale

voorzieningen in te richten.67

In diezelfde periode, kort na het overlijden van haar tante Constance in 1896,

richtte Marie Elisabeth tezamen met Hilda Ram de Constance Teichmannkring op.

Niet te verwarren met de gelijknamige vrouwenbond, organiseerde de Constance

Teichmannkring samenkomsten voor vrouwen waarbij zij zich verdiepten in taal en

Vlaamse letterkunde.68 De Vrouwenbond Constance Teichmann was, op haar beurt,

dan weer het product van de wens een algemene vrouwenactie op te richten. Een

idee dat bij Belpaire geleidelijk aan begon te dagen na haar kennismaking met

Victoire Cappe en Louise Van den Plas.69 Met de vrouwenbond werd in 1910 dan ook

een overkoepelend en coördinerend orgaan opgericht dat zou waken over het

ontstaan van katholieke vrouwenorganisaties met een sociaal doel, hun werking en

onderlinge samenwerking in het Vlaamse landsgedeelte.70

Eerdere pogingen tot de oprichting van soortgelijke organisaties in België had

Belpaire naar verluidt te klerikaal bevonden en vond ze te weinig getuigen van

vrouwelijk inzicht. Voor haar initiatief haalde ze daarom de boter bij de Duitse

Katholieke Vrouwenbond, die inspiratie bood voor zowel structuur als organisatie.71

Deze transnationale connectie moet begrepen worden vanuit Belpaire’s grote

verwevenheid in het netwerk van vrouwenorganisaties op nationaal en 67 Idem, p. 65.; OSAER (A.), DE DECKER (A.), ISTA (N.) en KEYMOLEN (D.). “De Christelijke Arbeidersvrouwenbeweging”, in: GERARD (E.), eds. De Christelijke Arbeidersbeweging in België, 1891-

1991. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies), vol. 2, 1991, p. 322. 68 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 64.; DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 60.; GOVAERTS (L.). Op. cit., pp. 110-112. 69 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 60. 70 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd”, p. 68. 71 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Op. cit., p. 65.

27

internationaal niveau. Als stichtend lid en voorzitster van verschillende Vlaamse

vrouwenorganisaties hield Marie Elisabeth er immers vele contacten en

vriendschappen op na met dames en heren die soortgelijke functies bekleedden in

binnen en buitenland.

In haar masterproef uit 2009 bestudeert Eef Depoortere Belpaire’s

uitgebreide netwerk in deze kringen, waarbij haar positie in de Vlaamse

vrouwenbond vanaf 1910 als vertrekpunt geldt.72 Met haar onderzoek hoopte zij

twee centrale vragen te beantwoorden; enerzijds de vraag naar Belpaire’s affiniteit

met het feminisme – en de mate waarin deze tot uiting kwam in de Vrouwenbond –,

anderzijds de vraag naar transnationale connecties tussen de Vrouwenbond

Constance Teichmann en gelijksoortige organisaties doorheen Europa.73 Hoewel het

eerste luik van haar probleemstelling een denken in streng afgebakende hokjes doet

vermoeden en afdoet aan de complexiteit van zowel de noties feminisme en

emancipatie als het figuur Belpaire, is haar werk waardevol omdat Depoortere de

noodzaak formuleert Belpaire’s optreden binnen sterk maatschappelijk verankerde

organisaties te bestuderen vanuit transnationaal perspectief. Een idee dat zij

ontleent van Julie Carlier, haar toenmalige promotor, die in haar

doctoraatsverhandeling uit 2010 het Belgisch feminisme voor de periode 1890-1914

reeds bestudeerde vanuit transnationaal perspectief. In haar hoofdstuk gewijd aan

de partners van het feminisme binnen de sociale hervormingsbeweging sprak zij

namelijk al over de transnationale connecties tussen Marie Elisabeth Belpaire – dit

maal in een zeldzame voorstelling als centraal figuur in de Belgische abolitionistische

beweging van de eerste helft van de 20ste eeuw – en personen en organisaties uit

o.a. Nederland en Groot-Brittannië.74

De hoofdmoot van het onderzoek dat tot nog toe rond Belpaire gevoerd

werd, betreft echter de studie van Marie Elisabeth als actor in het literaire veld.

Hierin speelt het gegeven dat het leeuwendeel van de recente vakliteratuur over

werk en leven van Marie Elisabeth Belpaire van de hand is van Geraldine

Reymenants.75 Maart 2005 promoveerde zij aan de Universiteit Gent met haar 72 DEPOORTERE (E.). Op. cit., 127 p. 73 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 7. 74 CARLIER (J.). Moving Beyond Boundaries: An Entangled History of Feminism in Belgium. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2010, pp. 413-417. 75 REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire: het ontstaan van Eigen Leven en Dietsche Warande en Belfort”, in: Zuurvrij, 3 (2002), pp. 53-57.; REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), pp. 2-6.; REYMENANTS (G.). “Vrouweninvloed in het Literaire Veld. Het Machtsstreven van Marie

28

doctoraatsverhandeling Vrouweninvloed in het literaire veld. De medewerking van

vrouwen aan literaire tijdschriften, weekbladen en kranten, 1900-1940.76 In haar

onderzoek bestudeert de geschiedkundige op welke manier, en mits welke

(extraliteraire) voorwaarden, schrijvende vrouwen in de eerste helft van de 20ste

eeuw het literaire veld konden betreden dat reeds eeuwenlang volgens ‘mannelijke’

principes georganiseerd werd77 – ondanks hun toenemend aantal waren zij nog

steeds een eerder marginaal fenomeen in verhouding tot het toenmalige literaire

etablissement.78

Belpaire werd de centrale vrouw in dit onderzoek omdat haar rol in het

katholieke veld van de vroege twintigste eeuw volgens Reymenants moeilijk kan

worden overschat.79 Zij doelt natuurlijk op Belpaire’s rol in het ontstaan en de

werking van het literaire tijdschrift Dietsche Warande en Belfort in het begin van de

20ste eeuw. Reymenants stelt dat Belpaire met haar engagement voor

onderwijsinstellingen en vrouwen- en liefdadigheidsorganisaties grote symbolische

macht kon opbouwen in het publieke domein, die haar de mogelijkheid verschafte

zich een weg te banen in “het mannelijke literaire veld”.80 Het analysekader van

dienst baseert zich op Pierre Bourdieu’s veldtheorie. Met behulp van de begrippen

‘veld’, ‘habitus’ en ‘kapitaal’ analyseert Reymenants de genderhiërarchie binnen het

Elisabeth Belpaire in Dietsche Warande en Belfort”, in: Historica, 29, 2 (2006), pp. 17-19.; REYMENANTS (G.). “Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940)”, in: Brood en Rozen, 4 (2005), pp. 67-76.; REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen

aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940). Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2005, 2 vol., (promotoren: Marysa Demoor en Anna Marie Musschoot).; REYMENANTS (G.) “’Den Invloed der Vrouw in de Samenleving.’ Waarom Vrouwen in Van Nu en Straks Ontbreken”, in: DE BONT (R.), REYMENANTS (G.) en VANDEVOORDE (H.), eds. Niet

Onder één Vlag: Van Nu en Straks en de Paradoxen van het Fin de Siècle. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2005, viii + 337 p.; REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth

Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC studies), 288 p.; REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-centrum voor

Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. 76 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken?”, p. 1. 77 Ibidem. 78 COUTTENIER (P.). “Women Writing in 19th-Century Flanders”, in: VAN DIJK (S.), VAN GEMERT (L.) en OTTWAY (S.), eds. Writing The History of Women’s Writing. Toward An International Approach. Amsterdam, 2001, p. 27. 79 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, p. 23. 80 REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken?”, p. 4.

29

literaire veld, waar mannen eeuwenlang gebruik, gewoonte en norm uitmaakten én

bepaalden.81

Naast en aansluitend op haar doctoraatsverhandeling publiceerde

Reymenants een handvol gerelateerde artikels die handelen over wat zij het

machtsstreven van Belpaire noemt. Zij had zich immers reeds vanop jonge leeftijd

verdiept in de letterkunde en ontwikkelde, omringd door de Teichmann-dames, een

bijzondere talenkennis. In 1873 publiceerde zij met Het Kerkportaal haar eerste

novelle;82 vele andere publicaties zouden volgen. Aan het eind van haar leven

zouden gedichtenbundels, anekdotische verhalen, vertalingen uit het Deens,

bibliografieën en autobibliografieën, essays over maatschappelijke thema’s en

kunsthistorische verhandelingen op haar palmares preiken.83

Verhandelingen van Belpaire’s hand verschenen vanaf 1892 en 1894 in

Dietsche Warande en Het Belfort,84 respectievelijk een cultureel tijdschrift voor

archeologie, kunst en letterkunde en een algemeen katholiek maandblad dat er

nauwe banden op na hield met het Davidsfonds en de Koninklijke Vlaamse Academie

voor Taal- en Letterkunde. Beide uitgegeven in Gent deelden zij uitgever Alfons Siffer

ruim een decennium voor de twee periodieken versmolten tot het latere literaire

tijdschrift Dietsche Warande en Belfort (DWB). 85 Een ontwikkeling waarin Belpaire

een belangrijk aandeel had.

Juni 1898 schreef Belpaire aan schrijver-stationsbediende Emile de Grave: “Ik

zou wat meer eenheid willen hebben tusschen de Vlamingen, dezen die het goed

meenen met de hoogere waarheden van godsdienst en zedebehoud. […] En

gezamentlijk zullen wij wel werken aan de verheffing der ware Vlaamsche belangen.”

Met angst voor de toenemende invloed van liberalen en vrijzinnigen in de Vlaamse

Beweging die haar zo dicht aan het hart lag, wilde Belpaire een organisatie oprichten

waarin voorname oprechte Vlamingen verenigd werden.

Het gezelschap – bestaande uit katholieke flaminganten als priester August

Cuppens, dichtster Hilda Ram en de van oorsprong Nederlandse schrijfster Louisa

Duykers – kwam in juli 1898 voor het eerst samen, doopte zich Eigen Leven en

formuleerde een aantal doelstellingen; projecten die zij zouden realiseren om hun

religieuze boodschap in Vlaanderen uit te dragen. Onder hen waren de uitgave van

81 Idem, pp. 35-62. 82 BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p. 83 Zie: Bijlage 1: Lijst van Belpaire’s Literaire Werken, vanaf p. 187. 84 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 43. 85 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 43-44.

30

een bloemlezing van jonge schrijvers, de oprichting van een hulpfonds voor

debutanten en de overname van een tijdschrift. Dit laatste zou het grote succes

worden van Eigen Leven in het algemeen en Belpaire in het bijzonder.86

Aanvankelijk wilde Belpaire Het Belfort van de Gentse uitgever Alfons Siffer

overnemen maar omdat die niet warm liep bij het idee van een overname werden

de pijlen gericht op het Dietsche Warande van de Leuvense hoogleraar Paul

Alberdingk Thijm. Het was August Cuppens die vervolgens op het idee kwam de twee

tijdschriften samen te smelten; een idee dat hoogleraar Vliebergh, de advocaat in

hun midden, in de praktijk zou brengen. Eind 1899 tekenden Paul Alberdingk Thijm

en Alfons Siffer voor akkoord; Belpaire werd eigenares van Dietsche Warande, dat

samensmolt met Het Belfort van Siffer.87 In haar doctoraatsverhandeling schrijft

Reymenants over de vereniging van deze tijdschriften als de kroniek van een

aangekondigde versmelting.88 Veel eerder schreef Jan Persyn het verhaal van de

wording van DWB in zijn De Wording van het Tijdschrift Dietsche Warande en Belfort

en Zijn Ontwikkeling onder de Redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924),

een geschiedenis waarin zijn grootvader de hoofdrol vertolkte.89

Tijdens de eerste wereldoorlog zou Belpaire opnieuw een aandeel hebben in

de oprichting van een periodiek. In 1915 stichtte ze tijdens haar verblijf in haar Swiss

Cottage in De Panne De Belgische Standaard, het enige blad dat tijdens de

oorlogsjaren verscheen in het onbezette gebied achter de Ijzer. Januari 1915

verscheen de eerste editie als weekblad, vanaf juni dat jaar zou dagelijks een krant

verspreid worden. Het blad nam aanvankelijk een gematigd Vlaams, loyaal-Belgisch

standpunt in maar hield er later een meer pacifistische en Vlaamsgezinde houding

op na.90 Ook Herman Schrooten maakt hier melding van in zijn De sociale en politieke

actie van Mej. M. Belpaire tijdens de eerste wereldoorlog (1914-1918) uit 1978.91

86 REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire”, pp. 54-56.; VAN GORP (H.). “Bij Den Jubilee van DWB”, in: Zuurvrij, 9, 2005, p. 94. 87 REYMENANTS (G.). Art. cit., pp. 55-57.; VAN GORP (H.). Art. cit., p. 94. 88 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, pp. 69-73. ; DELBECKE (B.). “Naar een Nieuwe Tijd. Het Afscheid van de Traditionele Weltanschauung bij Katholieke Intellectuelen en Kunstenaars (1891-1909)”, in: Trajecta, 14, 2005, p. 36. 89 PERSYN (J.). De Wording van het Tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en Zijn Ontwikkeling onder

de Redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924). Gent, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1963, 525 p. 90 VANDEWEYER (L.). “Belgische Standaard, de“, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, 1998, pp. 452-453. 91 SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste Wereldoorlog

(1914-1918). Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1978, 88 p.

31

De Stichting Marie-Elisabeth Belpaire publiceerde ten slotte in 2002 nog twee

overzichtswerken over Belpaire’s levenswerk. De één een verzamelwerk van essays

over de verscheidene aspecten van Belpaire’s rijkgevulde leven, het ander een boek

met bijhorend beeldmateriaal.92 Bijdragen, in de vorm van essays, werden onder

meer geleverd door Geraldine Reymenants, die ook voor deze gelegenheid schreef

over Belpaire als “de bezielster van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort”.93

Afwisselend wordt Belpaire genoemd als mecenas in de Vlaamse kunstwereld, first

lady van de Vlaamse Beweging, het mamieke94 van de redactie van haar tijdschrift,

de wijze vrouw van Vlaanderen, sociaal weldoener en vrouwenactiviste.

Rode draad in deze werken, de voornoemde publicaties en de – vaak

bijzonder bondige – verwijzingen naar Belpaire in andere uitgaven zijn haar

religieuze toewijding en grote genegenheid voor de Vlaamse zaak. Getuige daarvan

zijn ook de opname van Belpaire in de (Nieuwe) Encyclopedie van de Vlaamse

Beweging en de verwijzingen naar haar persoon in Elias’ vierde volume van de

Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte.95

Een opvallende afwezige in de bestaande literatuur is echter Belpaire’s

aandeel in het Belgische abolitionisme van de vroege 20ste eeuw; een engagement

dat nochtans zou kunnen kaderen in haar affiniteit met de bredere (katholieke)

vrouwenbeweging. Naast enkele terloopse vermeldingen van Belpaire’s rol als

oprichtster en drijfveer van de Bond tegen Openbare Zedeloosheid in enkele van de

aangehaalde werken blijft het in de vakliteratuur namelijk windstil over haar strijd

tegen zedeloosheid. Nochtans was Belpaire vanaf 1912 zeker twee decennia actief

binnen deze sociale hervormingsbeweging. Niet alleen richtte ze uit eigen initiatief

de Bond tegen Openbare Zedeloosheid – ofte: de Bond van de Deftige Lieden – op,

92 DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.), eds. Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van een

Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, 237 p.; DEREERE (A.), VAN BEECK (H.) en HOMBLÉ (G.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit een Leven. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, 112 p. 93 REYMENANTS (G.). “Marie Elisabeth Belpaire: Bezielster van het Tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’”, in: DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.), eds. Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van

een Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire, 2002, pp. 163-191. 94 REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-centrum voor

Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. 95 HELSEN (L.). “Belpaire, Marie-Elisabeth”, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, 1972, pp. 172-173.; CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse

Beweging. Tielt, 1998, pp. 457-458.; ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV,

Taalbeweging en Cultuurflamingantisme. De Groei van het Vlaamse Bewustzijn, 1883-1914. Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel, 1965, 432 p.

32

ook zou zij op vraag van de International Abolitionst Federation een Belgische

afdeling oprichten voor deze overkoepelende organisatie. Een Belgische afdeling

waarvan zij bovendien het voorzitterschap zou waarnemen.

Een heel aantal rijkgevulde mappen boordevol correspondentie, verslagen en

(klad)versies van organisatorische documenten, onderdeel van het Belpaire-archief,

getuigen daarvan.96 Bovendien publiceerde DWB in haar uitgave van 1914 Belpaire’s

De Strijd Tegen Zedeloosheid.97 Maar ook hierover wordt geen woord gerept in het

reeds verrichte onderzoek. Vreemd, gezien Belpaire’s vele essays zich bewezen

hebben als bijzonder dankbare bronnen die meer dan eens woord na woord ontleed

werden in het kader van onderzoek. Vrouweninvloed, bijvoorbeeld, kan gelden als

het schoolvoorbeeld voor haast overmatig bestudeerde teksten van Belpaire’s

hand.98

1.3 ONDERZOEKSOPZET

Voor er wordt overgegaan tot de periodisering en de bronnen die worden gebruikt,

is het op zijn plaats kort te duiden waarom het taalgebruik en de schrijfstijl die

worden gehanteerd in deze masterproef afwijken van wat gangbaar is in een

academische verhandeling. Dat dit schrijven meer aanleunt bij proza dan bij

Academia is geen loutere toevalligheid maar het product van een bewuste keuze. De

voornaamste reden daarvoor is mijn persoonlijke schrijfgemak bij – wat ik ervaren

heb als – de eerder indrukwekkende opgave van het tot stand brengen van deze

scriptie; taalgebruik waarmee ik goed vertrouwd ben stelt me in staat op een (meer)

samenhangende manier uitdrukking te geven aan mijn gedachtegang en redenatie.

Daarnaast hoop ik ook door een enigszins creatieve manier van schrijven dit werk

interessant te maken voor een groter publiek dan de drie bereidwillige lezers die dit

werk zullen beoordelen.

96 Ondergebracht in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Het Letterenhuis te Antwerpen. Voor meer informatie over de collectie waarover het AMVC beschikt kan via www.letterenhuis.be de online databank Agrippa geconsulteerd worden. 97 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15, 1914, pp. 68-74. 98 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1903, 27 p.; Zie onder meer: REYMENANTS (G.) “Den Invloed der Vrouw in de Samenleving”, pp. 195-209.; REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. ; DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 45-56.

33

PERIODISERING

De keuze om 1912 als aanvangspunt te nemen voor dit onderzoek naar Belpaire’s

abolitionistische avontuur berust op het gegeven dat de Bond van de Deftige Lieden

dat jaar het levenslicht zag. In haar Gestalten uit ’t Verleden verhaalt Belpaire over

haar ontmoeting met pastoor Ariëns, die haar in contact bracht met twee

protestantse “apostels tegen de openbare zedeloosheid” uit Nederland. Dat was

maart 1912. Kort na een ontmoeting met de heren Van Munster en Velthuysen

richtte Belpaire, tezamen met Louisa Duykers, haar abolitionistische bond op.99

Het is uiteraard mogelijk dat Belpaire reeds voordien haar genegenheid voor

acties en organisaties die de bestrijding van de openbare zedeloosheid en/of de

afschaffing van de prostitutie ten doel stelden kenbaar maakte. In haar vele artikels

en autobiografische werken, bijvoorbeeld. Het past echter niet binnen de opzet van

deze masterproef om daarnaar op zoek te gaan. Hoewel Belpaire’s schrijven zal

worden geconsulteerd voor informatie en duiding is het onbegonnen werk elk van

haar essays, (kranten)artikels en opiniestukken op het spoor te komen; laat staan

hen één voor één te bestuderen. Het bronnenmateriaal van dienst zal daarom in

hoofdzaak bestaan uit archiefstukken met betrekking tot de abolitionistische

organisaties waarbinnen Belpaire zich engageerde. Belpaire’s optreden binnen de

georganiseerde Belgische abolitionistische beweging staat immers centraal in deze

scriptie.

Hoewel 1912 geldt als aanvangspunt voor dit onderzoek kan ik het niet

nalaten het negentiende eeuwse verleden van het overheidsoptreden tegen

prostitutie, de reglementaristische en abolitionistische eisen en discours en – in het

bijzonder – de abolitionistische beweging in mijn onderzoek te betrekken. Een

grondige situering van het abolitionisme van Belpaire in plaats en tijd vraagt namelijk

om een dusdanig breed historisch kader. In die voorgeschiedenis is immers een

grond te vinden voor Belpaire’s – eerder late – deelname en toewijding aan wat zij

de strijd tegen de zedeloosheid noemt. Daarenboven moet het duidelijk blijven dat in

deze scriptie slechts een aspect van het Belgisch abolitionisme wordt bestudeerd,

dat als beweging ouder is dan zijn aanwezigheid in de 20ste eeuw en naast Belpaire

ook andere spilfiguren heeft gekend. Deze historische context moet bovendien

99 Belpaire (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, pp. 96-97.

34

dienst doen als referentiekader voor transnationale connecties of verbanden die zich

in het corpus van dit onderzoek zullen aanbieden.

Het eindpunt voor dit scriptieonderzoek wordt 1927. Dat jaar organiseerde

de Belgische afdeling van de International Abolitionist Federation, de

Abolitionistische Bond van België, in Antwerpen het internationale congres van de

IAF dat op tweejaarlijkse basis georganiseerd werd.100 Dit kan beschouwd worden als

een hoogtepunt voor de abolitionistische beweging in België. Korte tijd daarna zou

het georganiseerde Belgische abolitionisme onder leiding van Belpaire haar actie

staken.

SELECTIE VAN BRONNEN

In het inleidende hoofdstuk van haar doctoraatsverhandeling wees Geraldine

Reymenants op de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij een studie naar

schrijvende vrouwen in de negentiende en twintigste eeuw. Moeilijkheden die alles

te maken hebben met het vaak gebrekkige bronnenarsenaal; van vele schrijfsters –

hetzelfde gaat natuurlijk op voor vele andere bijzondere personen, zowel mannen

als vrouwen – bleef bitter weinig bewaard. Een verklaring hiervoor kan gevonden

worden in eigen nalatigheid in het bewaren en systematiseren van een persoonlijk

archief maar ook in de beperkte belangstelling van archiefinstellingen voor het

archief van vrouwen.101

Voor Marie Elisabeth Belpaire is hier in elk geval geen sprake van. In 1913

schreef zij vol bewondering over de zin voor het historisch belang die kardinaal

Newman – een gewezen Anglicaanse priester die zich tot het katholicisme bekeerde

– aan de dag legde aangaande zijn persoonlijke correspondentie. Er van bewust dat

zij in de toekomst dienst zou kunnen doen voor de reconstructie van zijn levensloop

en gedachtegang bewaarde de geestelijke zijn briefwisseling zorgvuldig en bezorgde

hij delen van zijn persoonlijke archief aan gepaste bewaarinstellingen.102 Belpaire

volgde zijn voorbeeld; “Het was altijd een stokpaardje van mij, dat het ware leven

van een mensch in zijne brieven ligt.”103

100 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 150. 101 REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld, p. 23. 102 BELPAIRE (M.E.). “Kardinaal Newman”, in: Dietsche Warande en Belfort, 14 (1913), p. 230. 103 Idem, pp. 229-230.

35

Nalatigheid in het toezicht op haar persoonlijke archief kan dan ook

geenszins verweten worden en heden wordt in het Archief en Museum voor het

Vlaamse Cultuurleven (AMVC) namelijk 8,7 strekkende meter aan Belpaire-archief

bewaard. 104 De inhoud daarvan is bijzonder divers en gaat van allerhande

krantenknipsels en fotografisch materiaal over correspondentie betreffende anti-

alcoholisme tot de interne keuken van Belpaire’s vele organisaties. In die laatste

categorie vallen ook de themamappen strijd tegen zedeloosheid en afschaffing van

de prostitutie. Zij bevatten in hoofdzaak ontvangen correspondentie – gericht aan

Belpaire of haar assistente-levensgezel Louisa Duykers – met betrekking tot de Bond

van de Deftige Lieden en La Ligue Abolitionniste Belge. Maar sporadisch zijn ook

verslagen en (klad)versies van organisatorische instrumenten terug te vinden zoals

statuten en jaarverslagen. Wat rest van de secretariaten van Belpaire’s twee

abolitionistische organisaties kwam in deze mappen terechtkwam.

Als auteur liet Belpaire bovendien tientallen maatschappijkritische artikels

na. Een heel aantal daarvan werden na de eerste uitgave – meestal in ‘haar’

tijdschrift DWB – heruitgegeven in reeksen als de uitgave der verhandelingen van de

Vereeniging Hooger Onderwijs voor ‘t Volk.105 Dergelijke publicaties bieden een

bijzonder inzicht in Belpaire’s mens- en maatschappijbeeld en werden dan ook reeds

uitvoerig bestudeerd – zeker wat het gekende Vrouweninvloed betreft.

Haar De strijd tegen de zedeloosheid hoort echter niet tot die selectie. Kariger

was ook de interesse van onderzoekers voor dit drukwerk uit 1914, dat Belpaire toen

met een jong engagement binnen de abolitionistische beweging schreef. Voor

onderzoek naar het abolitionistische engagement van Belpaire is het echter een

uiterst interessante bron; Belpaire weidt erin uit over de noodzaak van haar strijd

tegen de openbare zedeloosheid en het belang van de vrouw in die onderneming.

Ook in Belpaire’s autobiografische werken Gestalten in ’t verleden en De vier

wondere jaren verhalen verscheidene passages over haar abolitionistische avontuur.

Deze getuigenissen uit eerste hand kunnen inzicht bieden in Belpaire’s persoonlijke

motivatie.106

104 AMVC. “Identificatie van het archief van Marie Elisabeth Belpaire”, in: <www.letterenhuis.be>, geraadpleegd op 25.03.2013. 105 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, 27 p. 106 BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p.; BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, 379 p.

36

In het maandblad van de Vrouwenbond Constance Teichmann (VCT),

Omhoog,107 zijn evenzeer artikels te vinden die pleiten voor de opwaardering van de

Christelijke zedenleer. Het betreft schrijven van Belpaire’s hand zowel als van

verscheidene medewerkers en bondsleden. Gezien Belpaire’s positie als voorzitster

van de Vrouwenbond en hoofd van de redactie van de periodiek kan er vanuit

worden gegaan dat de gepubliceerde artikels overeenstemmen met haar

persoonlijke standpunten. Vanuit dat oogpunt kunnen de bijdragen over

zedeloosheid – net als onder meer ook geldt voor de rol van de vrouw in de

samenleving – in het maandblad gezien worden als deel van de propaganda van die

andere organisaties waarover Belpaire hoedde.

Niet alle uitgaven van Omhoog! bleven echter bewaard en verscheidene

archiefinstellingen doorheen Vlaanderen herbergen slechts incomplete collecties van

het blad. De meest volledige daarvan ondergebracht in de Erfgoedbibliotheek

Hendrik Conscience. Het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur

en Samenleving (KADOC) huisvest daarenboven een aantal jaarverslagen van de

Vrouwenbond Constance Teichmann voor de periode 1912-1914.

Voor de oorlogsjaren van het tweede decennium van de 20ste eeuw wordt

bovendien beroep gedaan op De Belgische Standaard. Deze periodiek, opgericht

achter het Ijzerfront, was een tijd lang het enige blad dat in het onbezette gebied

verscheen. Belpaire, die reeds haar steun had betuigd bij de oprichting, hield tijdens

het korte bestaan van de krant een vinger in de redactionele pap. Geflankeerd door

Louisa Duykers, Dr. Van de Perre en Juul Filljaert maakte Belpaire deel uit van het

samenstellend comiteit. De redactie voorzag dan ook – soms haast dagelijks, dan

weer met intervallen van enkele weken – in de publicatie van Belpaire’s katholieke

en Vlaamse moraallessen, boekbesprekingen en opiniestukken, waaronder vanaf

1916 ook advertenties voor Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid. Deze

advertenties, waarmee de mobilisatie van deftige lieden beoogd werd, zullen dienst

doen als bron voor de uitgedragen boodschap en de werking – inzake ledenwerving

– van Belpaire’s Bond der Deftige Lieden. Uit andere bijdragen van Belpaire en

107 Hoewel voor de totale duur van haar bestaan met de titel Omhoog naar het tijdschrift verwezen wordt kende het in de haar twee decennia lange bestaan een opeenvolging van ondertitels: van haar oprichting in 1912 tot februari 1914 het Maandblad voor sociale ontwikkeling der vrouwen (toen nog de periodiek van het Antwerpse Vrouwensecretariaat), na haar overname door de Vrouwenbond van maart 1914 tot november 1917 als het Maandblad van den Vrouwenbond Constance Teichmann, november 1917 tot mei 1918 als Het orgaan van den Vrouwenbond Constance Teichmann en voor mei 1918-1921 opnieuw als het Maandblad van den vrouwenbond Constance Teichmann.

37

Duykers spreekt dan weer hun religieuze overtuiging, waarin het abolitionisme

waarvoor ze zich engageerden geworteld is.

38

HOOFDSTUK 2. THEORETISCH KADER: DEFINITIES EN

BENADERINGSWIJZE

2.1 FEMINISME VS. KATHOLICISME?

Wie zich anno 2013 als feminist(e) bestempelt is er veelal van overtuigd dat het

feminisme als een beweging geen eenduidige definitie kent, verschillende – erg

diverse – invullingen heeft en dus vele ladingen dekt. Sommige feministen strijden

tegen het patriarchaat in zijn totaliteit als tegen een grote vrouwen hatende

boosdoener, anderen ijveren voor een goddeloze samenleving in de veronderstelling

dat religies vrouwonvriendelijke en –onderdrukkende systemen zijn die verlaten of

vernietigd moeten worden, en weer anderen eisen de sociale acceptatie voor

mannen die geen indrukwekkende professionele carrière willen maar wél thuis

willen blijven om voor de kinderen te zorgen – en daar misschien zelfs, godbetert,

loopbaanonderbreking voor te nemen. Om er maar enkele te noemen.

Ruim een eeuw geleden werd er heel anders over feminisme gedacht. Niet

omdat feminisme toen een enkelvoud was maar omdat, te midden van wat later de

eerste feministische golf zou worden genoemd,108 het idee gangbaar was dat

feminisme en socialisme synoniemen waren. Maar ook werd verondersteld dat

katholicisme de antithese was voor vrouwenemancipatie en feminisme. Katholiek

feminisme – dat onder meer bestond in het Féminisme Chrétien – werd daarbij

afgedaan als het bijproduct van partijpolitiek.109

Waar het beëindigen van mannelijke overmacht en privilege in het publieke

leven en de institutionalisering van gelijke rechten voor man en vrouw – in de

overtuiging dat zij als mensen òf als burgers gelijk waren – de voornaamste

feministische eisen waren, ging de katholieke leer er prat op dat – hoewel zij in het

aanzicht van God gelijken waren – man en vrouw van elkaar verschilden in hun

natuurlijke aanleg, hun talenten, hogere waarden en roeping. Vrouwen werden in

katholieke middens niet als minder maar als anders dan mannen beschouwd.110 Dit

108 De mate waarin er daadwerkelijk over feministische golven gesproken kan worden – als plotse opflakkeringen van militantisme, die een veronderstelde windstilte uit feministische hoek eens om de zoveel tijd doorbreken – is bovendien ook stof voor discussie. 109 CARLIER (J.). Op. cit., p. 26. 110 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 15.

39

vertaalde zich in de opvatting dat de vrouw het best op haar plaats was in de private

sfeer van het huisdomein om er zich bezig te houden met huishoudelijke taken en de

opvoeding van kinderen, terwijl de man als kostwinner buitenshuis werkte en in het

politieke bedrijf het huisgezin vertegenwoordigde. Maar dit wil niet zeggen dat de

katholieke gemeenschap in België geen feminisme/feministen kende.

Aan het eind van de 19de eeuw beschikte de Belgische vrouw niet over

stemrecht, werden haar persoonlijke eigendommen opgenomen in de portefeuille

van het huwelijk en had zij niet het recht zich verkiesbaar te stellen voor een politiek

mandaat. Vanuit economisch oogpunt werd zij benadeeld omdat zij voor

verschillende betrekkingen niet in aanmerking kwam – mannen werden geschikter

bevonden voor bepaalde jobs – maar ook omdat zij voor gelijk werk minder

verdiende dan haar mannelijke collega’s. Kwalitatief hoger onderwijs voor vrouwen

ontbrak en de toegang tot de universiteit werd haar ontzegd.111

Naar aanleiding van deze schrijnende benadeling van de vrouw kwam een

feministische beweging tot stand die ten doel stelde de belangen van de vrouw te

behartigen, te hoeden over haar rechten en haar levensomstandigheden te

verbeteren. In 1892 zag de Ligue Belge du droit des femmes het levenslicht onder

initiatief van Louis Frank, die er geen uitgesproken religieuze of partijpolitieke

agenda op na hield.112 Verschillende organisaties ontstonden in diezelfde periode: de

Société pour l’amélioration de sort de la femme in 1897, de Ligue des Femmes

Socialistes Gantoises in 1885, de Fédération Nationale des Femmes Socialistes in

1901, en in 1899 zowel de Union des Femmes Belges Contre l‘Alcoolisme als de Union

des Femmes Belges pour la Paix.

Op dat moment kwam het initiatief van de vrouwenemancipatie – gebaseerd

op de idee van de gelijkheid van man en vrouw als burgers – echter voornamelijk

vanuit socialistische middens. Hoewel aan katholieke zijde in 1902 de Ligue des

Femmes Chrétiennes werd opgericht hield deze organisatie zich niet bezig met

emancipatie denken; zij was ook geen uitgesproken opponent van de

vrouwenemancipatie en stelde zich eerder onverschillig op. De katholieke dames,

daarin bijgestaan door vele anderen – waaronder ook fervente voorstanders van de

111 PUCHNATZI (I.). “De Beruchte Gehoorzaamheid van de Gehuwde Vrouw.” De Afschaffing van de

Maritale Macht en de Handelingsonbekwaamheid van de Gehuwde Vrouw door de Wet van 30 April

1958. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 2006, Inleiding. 112 VOORSPOELS (J.). Zij Zijn de Oorsprong en Oerbron van Al Wat Burgerschap Is.Vrouwenstemrecht

in het Belgische Parlement, 1886-1948: een Discoursanalyse. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2012, p. 8.

40

vrouwenemancipatie –, propageerden een bijzondere maatschappelijke rol voor de

vrouw, waarbij stemrecht geen must was, op basis van een denken in termen van

verschil.113

In buurland Frankrijk was in deze periode echter reeds een katholiek

feminisme tot stand gekomen dat stemrecht voor vrouwen eiste vanuit de

overtuiging dat de vrouw daardoor de belangen van haar gezin zou kunnen

behartigen én de Kerk zou kunnen beschermen tegen laïcisering. Aan de wieg van

deze organisatie stond Marie Maugeret die zich aangetrokken voelde tot het

revolutionaire feminisme omwille van haar streefdoelen en het feministische

concept een plaats wilde geven binnen het katholicisme. Dit kaderde binnen het

zogenaamde sociaal katholicisme vanaf het fin de siècle dat onderdeel was van de

onderneming de samenleving te herchristianiseren in een periode van steeds

toenemende laïcisering en antiklerikalisme.114

Onder impuls van Louise Van den Plas zou in België naar het Franse

voorbeeld een feministische organisatie met zuiver katholieke inslag opgericht

worden, Le Féminisme Chrétien de Belgique. De overtuiging dat het voor de

katholieken onverstandig was de socialistische en niet religieuze groeperingen alleen

het vaandel van het feminisme te laten dragen speelde daarin mee. Om te kunnen

concurreren met het feminisme dat de socialisten propageerden – dat, wie weet,

wel eens electoraal weerklank zou kunnen genieten –, redeneerde Van den Plas, was

het nodig een katholieke evenknie te creëren.115 Een feminisme kwam tot stand

waarin in hoofdzaak de bijzondere verschillen tussen man en vrouw op het voorplan

werden gebracht en de natuurlijke eigenschappen en talenten van de vrouw werden

opgewaardeerd.116

Niettegenstaande de ontwikkeling van dit katholieke feminisme, is in de

Belgische historiografie over het feminisme de opvatting echter gangbaar dat ware

vrouwenemancipatie voortkomt uit een feministische doctrine die de gelijkheid van

man en vrouw predikt, waarbij vrouwenactivisme gebaseerd op een denken in

termen van verschil veelal beschouwd werd als een mechanisme dat de mannelijke

hegemonie in stand hield.117 Dit is het gevolg van de tendens die lange tijd heerste in

de Belgische historiografie over het feminisme en de kiesrechtkwestie om de

113 CARLIER (J.). Op. cit., p. 8. 114 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 89-92. 115 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 307-342. 116 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 92-95. 117 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 18-20.

41

aandacht te wijden aan het zogenaamde neutrale of liberaal feminisme. Dat

feminisme werd van een positief, progressief etiket voorzien terwijl het

verschildenken werd geassocieerd met al wie en al wat de vrouwenemancipatie in

de weg stond en dus als negatief en conservatief werd beschouwd.118

Nochtans toonden argumenten die zich op het verschil tussen de seksen

beriepen zich juist erg doeltreffend en lagen zij aan de basis van het succes dat

verschillende feministische en emancipatorische eisen gerealiseerd werden. Het is

dan ook niet correct enerzijds het denken in termen van verschil af te doen als een in

stand houden van de mannelijke overmacht en te associëren met conservatisme;

anderzijds het gelijkheidsdiscours gelijk te stellen met progressiviteit.119

Hetzelfde geldt voor de abolitionistische beweging van de 19de en 20ste eeuw.

Zo was Butler’s strijd tegen de overheidsregulering van de prostitutie niet uitsluitend

geïnspireerd op de liberaal-politieke notie van gelijke rechten maar evenzeer

gestoeld op de religieuze overtuiging dat mannen en vrouwen als mensen, hoewel zij

van elkaar verschillen, elkaars gelijken zijn. Religie dient zich op als een

emancipatorische kracht.120 Maar waar ligt dan de grens tussen feminisme, de

vrouwenbeweging en het emancipatie denken? En hoe kan die lappendeken van

nauw met elkaar verbonden begrippen zich verhouden tot een katholicisme dat ook

Marie Elisabeth Belpaire kenmerkte?

VROUWENACTIVISME, VROUWENBEWEGING EN/OF FEMINISME?

Carlier stelt in haar doctoraat vast dat er terminologische verwarring bestaat tussen

de begrippen feminisme en vrouwenbeweging. Zij roept dan ook op tot het gebruik

van duidelijke definities en hanteert in haar onderzoek het onderscheid gemaakt

door van Drenth, de Haan en van der Heide.121 Zij onderscheiden drie categorieën:

vrouwenactivisme, vrouwenbeweging en feminisme. Respectievelijk gedefinieerd als

de sociale en sociaal-politieke activiteiten die vrouwen ondernemen met het oog op

een betere of rechtvaardigere samenleving voor iedereen, door vrouwen

georganiseerde activiteiten gericht op vrouwen, en de beweging – gedragen door

118 VOORSPOELS (J.). Op. cit., p. 8 en p. 38.; CARLIER (J.). Op. cit., p. 18. 119 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 18-20. 120 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power, p. 13. 121 CARLIER (J.). Op. cit., p. 15.

42

vrouwen én mannen – die streed voor de politieke en sociaal-economische gelijkheid

van man en vrouw.122

De vraag of Belpaire al dan niet als een feministe beschouwd moet worden,

werd reeds eerder zonder succes centraal gesteld.123 Ik kies er dan ook voor niet die

piste op te gaan. Niet omdat ik zelf geloof in de onverenigbaarheid van katholicisme

met feminisme, wél omdat ik ervan overtuigd ben dat Belpaire als historische actor

een erg complex figuur is, wiens complexiteit geäpprecieerd moet worden voor wat

ze is en die men beter niet in – wat beschouwd kunnen worden als rigide –

categorieën poogt te dwingen. Beter lijkt het mij

In het verloop van deze masterproef reist natuurlijk wel de vraag naar de

wijze waarop Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid – en het georganiseerde

abolitionisme dat zich onder haar initiatief ontplooide in het België van de vroege

twintigste eeuw – zich verhoudt tot het aan elkaar grenzende geheel van

vrouwenactiviteiten. Het zijn de categorieën vrouwenactivisme en

vrouwenbeweging, zoals door voornoemde dames werd onderscheiden, waarmee ik

in eerste instantie aan de slag wil. Omdat zij niet noodzakelijk een feministische

inspiratie kennen, maar een feministische drijfveer – gestoeld op een waaier van

verschillende mogelijke denkbeelden – wel tot de mogelijkheden behoort. Ook leent

Belpaire’s abolitionisme zich, in het licht van haar overige engagementen voor de

Belgische vrouw, tot een interpretatie als een – in grote mate door vrouwen

ondersteunde – sociaal-politieke onderneming die de creatie van een betere of

rechtvaardigere samenleving voor iedereen – voor vrouwen in het bijzonder? – ten

doel stelde.

Belangrijk is het daarbij de vraag te stellen naar de wijze waarop en de

begrippen waarmee Belpaire haar eigen handelen en dat van haar (vrouwelijke)

medestanders karakteriseerde.

122 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 46. 123 Zie: DEPOORTERE (E.). Een Netwerk van Vrouwen: de Katholieke Vrouwenbeweging in België vanuit

Transnationaal Perspectief, met de focus op Marie Elisabeth Belpaire en de Vrouwenbond Constance

Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, 126 p. (promotoren: Gita Deneckere en Julie Carlier).

43

2.2 DE IDEOLOGIE VAN DE GESCHEIDEN SFEREN

Het onderscheid publiek-privaat dringt zich in het corpus van deze masterproef op

twee manieren op. In eerste instantie met de notie van de publieke vrouwen gezien

het onderwerp van dit scriptieonderzoek grenst aan de thematiek van de prostitutie.

Ten grondslag daaraan ligt het onderscheid – geijkt op de ideologie van de

gescheiden sferen – tussen enerzijds vrouwen zonder meer en publieke vrouwen

anderzijds. Maar ook via de figuur Belpaire. Haar agency als katholieke dame in de

openbaarheid van het maatschappelijke debat wordt op het voorplan gebracht met

het onderwerp van haar abolitionistische avontuur. Het onderscheid publiek-privaat

doet op die manier in deze scriptie zijn intrede als een distinctie met politieke

implicaties. Namelijk via de ideologie van de gescheiden, gegenderde sferen als

indeling van het sociaal-politieke leven in het België van de eerste helft van de

twintigste eeuw.

Omwille van karakteristieken die respectievelijk als intrinsiek mannelijk en

intrinsiek vrouwelijk werden beschouwd, werd gedacht dat de man meer geschikt

was voor de publieke sfeer van de markteconomie en politieke bedrijvigheid dan de

vrouw, die op haar beurt beter tot haar recht zou komen binnen de private sfeer van

het huislijke domein. Het is ook volgens deze logica dat de Belgische vrouw in de

periode voor 1948 het kiesrecht ontzegd werd; als burger werd zij formeel

uitgesloten van het proces van politieke besluitvorming door directe politieke

participatie. Zo ook Marie Elisabeth Belpaire.

Ik zal echter beargumenteren dat zij, ondanks de restricties van haar formele

politieke burgerschap, er als vrouw in slaagde met het georganiseerde Belgische

abolitionisme de prostitutieproblematiek op de politieke agenda te plaatsen.

Hetgeen een discussie op gang bracht die in 1948 zou leiden tot de afschaffing van

de reglementering van de prostitutie. Aldus moet Belpaire, mijns inziens, beschouwd

worden als een volwaardig politiek actor, de afwezigheid van een dusdanige

erkenning vanwege de staat tot 1948 ten spijt. Hoe dat gekaderd moet worden

binnen de tijdsgeest van de eerste helft van de 20ste eeuw zal ik aantonen aan de

hand van de concepten caring power en maternaliteit.

44

DE PUBLIEKE VROUW

Tijdens de 19de en een groot deel van de 20ste eeuw heerste een discours van klasse,

gender en seksualiteit die de seksuele identiteit en dito relaties reguleerde, daarmee

een stempel drukkend op het sociaal-culturele leven van elke dag.124 Van vrouwen

werd verwacht dat zij vroom waren, kuis tot het huwelijk. Geheel volgens de

zedenleer van het Christelijke geloof konden zij gestigmatiseerd worden voor

seksuele betrekkingen buiten de aanvaardbare context van het huwelijk of het kader

van de reproductie. Een passieve, passieloze houding tegenover seksualiteit werd als

het ideaal beschouwd voor de dames uit de middenklasse.125

Dat terwijl van mannen verwacht werd dat zij wél een waan van zedelijkheid

creëerden in het aanschijn van het publiek, maar in hun private leven de sociaal-

religieuze regels voor seksuele betrekkingen en moraal niet hoefden te

respecteren.126 Over hen heerste een boys will be boys-opvatting;127 mannen – met

name jonge mannen – werden beschouwd als door lust gedreven primitievelingen

die niet konden weerstaan aan seksuele verleiding en voortdurend op zoek waren

naar gewillige vrouwen om hun lusten te botvieren.128

Algemeen stilzwijgen vanwege de gemeenschap over deze overtredingen van

de gangbare regels voor seksualiteit door mannen getuigt van de

vanzelfsprekendheid van het bestaan van de dubbele seksuele moraal voor man en

vrouw. In de steden, die naarmate zij groter werden ook grotere anonimiteit

verleenden aan hun inwoners, was die tolerantie jegens seksueel nonconformisme

het grootst.129 In die centra van urbanisatie floreerde ook de prostitutie als een

amusementsindustrie. Één waarvan nagenoeg iedereen het bestaan kende en,

hoewel velen het concept van betaalde extramaritale seks afkeurden,

veronderstelde dat het een noodzakelijk kwaad betrof. Met de praktijk van de

prostitutie werd de dubbele standaard in seksuele moraliteit evenwel ten top

gedreven.

124 WALKOWITZ (J.). Prostitution and Victorian Society, pp. 1-10. 125 COTT (N.F.). “Passionlessness: an Interpretation of Sexual Ideology, 1790-1850”, in: SIGNS (The

Journal of Women in Culture and Society), 4, 2 (1978), pp. 219-236. 126 BURNHAM (J.). Bad Habits : Drinking, Smoking, Taking Drugs, Sexual Misbehavior and Swearing in

American History. New York, New York University Press, 2012, p. 179. 127 MAASS (V.S.). Facing the Complexities of Women’s Sexual Desire. Indianapolis, Springer, 2007, p. 9. 128 BURNHAM (J.). Op. cit., p. 179. 129 BURNHAM (J.). Op. cit., p. 176.

45

Waar het behoorlijk normaal werd bevonden dat een man overspel pleegde

of de regel van de geheelonthouding tot het huwelijk aan zijn laars lapte, vond men

het onaanvaardbaar wanneer een vrouw hetzelfde deed. Haar sociale standing was

namelijk afhankelijk van haar imago als een vrome en kuise vrouw. Als een vrouw

zich niet aan de seksuele moraal hield die voor haar gold, werd zij beschouwd als a

fallen woman of een gevallen vrouw. Hetgeen een morele hiërarchy tussen vrouwen

insinueert.130

Alsof de vrouw, geboren zonder zonde, een gepriviligieerde positie

bekleedde in de samenleving en die kon behouden zolang zij trouw was aan de

heersende seksuele normering. In de praktijk betekende dat zoveel als vrij blijven

van enige seksuele connotatie en was die seksuele norm enkel weggelegd voor

dames uit de middenklasse en hogere sociale klassen.131 Goede, respectabele

vrouwen waren toonbeelden van moraliteit, blonken uit in domesticaliteit en

moederschap en koesterden geen andere verlangens dan het verlangen hun

echtgenoten op hun wenken te bedienen.

Tegenover die ideale vrouw stond haar antithese: de publieke vrouw, de

prosituee – een trapje lager nog in de sociale ranking dan de gevallen vrouw. Bij haar

was er niet louter sprake van seksueel deviant gedrag – of de geruchten die dat

lieten uitschijnen – die haar fall from grace veroorzaakte; de publieke vrouw stelde

haar seksuele diensten beschikbaar voor iedereen die er de prijs voor kon betalen.

Het betrof meestal vrouwen uit de lagere sociale klassen. Vrouwen die in

tegenstelling tot dames uit de middenklasse op een buitenshuise job aangewezen

waren om in hun levensnoodzakelijkheden te voorzien. Daarenboven heerste de

opvatting dat het bestaan van een aantal prostituees noodzakelijk was om de

seksuele behoeften van wellustige mannen te bevredigen. Dus werd prostitutie

beschouwd als iets waar vrouwen uit de lagere klassen hun toevlucht toe konden

nemen als zij anders (financieel) niet in staat waren voor zichzelf of hun kinderen te

zorgen.132

Hoewel voor sommige vrouwen prostitutie inderdaad een tijdelijke

betrekking was, was een uitweg uit de seksindustrie voor velen bijzonder moeilijk.

Het was namelijk niet makkelijk opnieuw sociale respectabiliteit te vergaren. Het

gangbare discours labelde hen immers als publieke vrouwen, in tegenstelling tot de 130 GODFREY (E.). “Fallen Women Trope”, in: DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and

Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 149-150. 131 COTT (N.F.). Art. cit., pp. 219-236. 132 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 101.

46

vrouwen (zonder meer) die wél beantwoordden aan het ideaalbeeld van

moederschap, domesticaliteit en passieve seksualiteit. Dat stigma verhinderde hen

opnieuw een leven buiten de seksindustrie op te bouwen.133

Als prostituee waren zij namelijk verworden tot een soort publiek goed.

Terwijl vrouwen in principe verbannen waren naar het private leven van de eigen

woonst en geen functie bekleedden in de openbaarheid van het publieke leven,

hielden zij zich in publieke plekken als tavernes, herbergen, koffiehuizen en

bierkelders op. Locaties die niet alleen geassocieerd werden met gokken, overmatig

alcoholgebruik, roken en godslastering – wangedrag dat sowieso als onbetaamlijk

werd beschouwd – maar ook onaanvaardbaar werden bevonden voor vrouwen.

De dubbele seksuele moraal voor man en vrouw was dan ook geënt op een

veel ruimere ideologie van gescheiden, gegenderde sferen voor man en vrouw, waar

een set van geheel eigen sociaal-politieke en economische consequenties aan

verbonden was voor elke sekse.

TERREIN VAN DE STAAT / DOMEIN VAN DE VROUW

Als dusdanig ontstaan na de industrialisatie van de samenleving, moest de idee van

de gescheiden sferen gelden als een ideologische rechtvaardiging voor het groeiende

onderscheid tussen het huis/de thuis en de werkplaats. Waarbij mannen in

toenemende mate voor het verrichten van arbeid het private domein van het eigen

huis verlieten, terwijl de dagtaak van vrouwen in grote mate werd beperkt tot de

private sfeer van het huislijke domein.134 Binnen deze grenzen was de Belgische

vrouw de geïdealiseerde rol van moeder en echtgenote toebedeeld; zij stond in voor

de huishoudelijke taken en werd belast met de zorg voor kinderen en echtgenoot.135

133 Ibidem.; LEVINE (P.). Feminist Lives in Victorian England. Privte Roles and Public Commitment. Basil Blackwell, 1990, pp. 83-84. 134 MARSHALL (S.E.). “In Defense of Separate Spheres: Class and Status Politics in the Antisuffrage Movement”, in: Social Forces, 65, 2 (1986), p. 333. 135 BAKER (P.). “The Domestication of Politics: Woman and American Political Society, 1780-1920”, in: American Historical Review, 89, (1984), p. 630.; BLOCH (R.H.). “American Feminine Ideals in Transition: The Rise of the Moral Mother, 1785-1815”, in: Feminist Studies, 4, (1978), p. 100.; PIOUS (R.M.), ed. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States. New York, The Academy of Political Science, 34, 2 (1981), p. 105-106.

47

Geheel conform hetgeen de cult of true womanhood genoemd wordt;136 een

ideaalbeeld voor de vrouw dat in de realiteit enkel voor dames uit gegoede middens

was weggelegd maar ook door vrouwen uit de lagere sociale klassen werd

nagestreefd.

Tegenover de vrouwelijke private sfeer stond de dominante mannelijke

publieke sfeer. Was de mannelijke publieke sfeer het rijk van macht en rede, dan

was de vrouwelijke private sfeer het rijk van moraliteit en liefde. Op die manier

werden zij beschouwd als complementair; de economische en politieke bedrijvigheid

van de publieke sfeer stond ten dienste van het privéleven in de private sfeer terwijl

die huislijke private sfeer gold als een vreedzaam oord waar mannen, ver weg van

het industriële systeem en het harde politieke bedrijf, beloond werden voor hun

arbeid met comfort en vrouwelijke zorgzaamheid.137 De vrouw was onbaatzuchtig en

emotioneel, zorgend en vroom; hét antoniem van al waar de man voor stond:

materialisme, competitiviteit, kracht en rationaliteit – al wat hem geschikt maakte

voor de harde wereld van de publieke sfeer.138

In de praktijk was er uiteraard geen sprake van twee strikt van elkaar

gescheiden werelden.139 De grenzen van wat als privé en publiek beschouwd werd,

waren niet statisch maar onderhevig aan veranderingen. Bovendien kon ook per

persoon variëren wat als acceptabel werd beschouwd: zo konden bepaalde

individuen zich zonder probleem een weg in beide voorgestelde sferen

manoeuvreren en kunnen de private en publieke sfeer als (deels) overlappende

velden gezien worden.140

Waar de man zowel in het publieke als het private leven de plak kon zwaaien

– en het overschrijden van de grens tussen publieke en private sfeer dus erg

makkelijk verliep –141 was het voor de vrouw evenwel moeilijker om op een

aanvaardbare manier te balanceren op de grens tussen beide. Zij kon niet zowel een

private als een publieke vrouw zijn – zij was een respectabele vrouw of een

136 GRUENEBAUM (J.). “Women in Politics”, in: Proceedings of the Academy of Political Science (N° 2.

The Power to Govern: Assessing Reform in the United States), 34, 2 (1981), p. 104. 137 MARSHALL (S.E.). Art. cit., p. 333. 138 BAKER (P.). Art. cit., p. 620. 139 SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women. The Regulation of Prostitution in Stockholm, 1812-1880. Stockholm, Atlas Akademi, 2000, p. 13.; VOORSPOELS (J.). Op. cit., pp. 33-34. 140 BOCK (G.). “Challenging Dichotomies : Perspectives on Women’s History”, in : OFFEN (K.M.), PIERSON (R.R.) en RENDALL (J.), eds. Writing Women’s History. International Perspectives. Bloomington, Indiana University Press, 1991, pp. 4-5. 141 VOORSPOELS (J.). Op. cit., p. 34

48

prostituee – en moest dus, met haar status als hoedster van moraal en zeden in het

achterhoofd, op een heel bewuste manier omgaan met de grens tussen publiek en

privaat.142

Vrouwen werden evenwel niet opgesloten in eigen huis. Zij waren

interessante – want goedkope – werkkrachten voor de fabrieken, en vrouwen uit de

lagere sociale klassen werden dan ook massaal tewerkgesteld. 143 Het

maatschappelijke leven speelde zich dan ook af in de straat en niet in de huiskamer.

In die publieke ruimte interageerden man en vrouw met elkaar en namen beiden

deel aan het sociaal-culturele en economische leven. Wat wél strikt afgebakend

werd – zowel in theorie als in praktijk – was het politieke lichaam dat het publieke én

private leven reguleerde. Gubin verwees daarnaar als “une citoyenneté à deux

vitesses”.144

De Belgische Grondwet van 1831 voorzag in een kiesstelsel gekoppeld aan

het belastingsniveau. Het kiesrecht werd daardoor niet enkel voorbehouden tot

mannen, maar wél voor een bijzonder selecte groep mannen. Hetgeen betekende

dat zo’n 1% van de totale bevolking politiek zeggenschap kreeg. Het uitsluiten van

bevolkingsgroepen voor formeel politiek burgerschap in de vorm van het stemrecht

gebeurde dus zowel aan de hand van klasse als sekse.145 Hetgeen de idee van de

gescheiden sferen, waarin de mannelijke publieke sfeer met de dito politieke wereld

overlapte, compliceerde.

Pas in 1892 zou dit systeem in vraag gesteld worden met de herziening van

grondwetsartikel 47 naar aanleiding van sociale onrust in de jaren die daar aan

voorafgingen en een groeiende vraag uit socialistische en liberale hoek. Hieruit zou

de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voortkomen: mannen vanaf

25 jaar waren stemgerechtigd en mochten, afhankelijk van vermogen, academische

onderscheidingen en familiale context, 1 tot 3 stemmen uitbrengen. 146 De

eigendomsvoorwaarde voor stemrecht werd bij deze opgeheven waardoor de

politieke praktijk zich niet langer beperkte tot de gegoede elite. Het

142 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., 19. 143 GRUENEBAUM (J.). Art. cit., p. 109. 144 GUBIN (E.). Choisir l’Histoire des Femmes. Éditions de l’Université de Bruxelles, 2007, p. 73. 145 VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Vrouw en Politiek in België. Tielt, Lannoo, 1998, p. 30.; MEIER (P.). “Caught Between Strategic Positions and Principles of Equality: Female Suffrage in Belgium”, in: RODRIGUEZ-RUIZ (B.) en RUBIO-MARÌN (R.), eds. The Struggle for Female Suffrage in Europe. Voting

to Become Citizens. Leiden, BRILL, 2012, p. 408.; GUBIN (E.). Op. cit., p. 90. 146 VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Op. cit., p. 32.

49

klassenonderscheid werd op deze manier echter slechts in beperkte mate verkleind,

gezien de politieke overmacht van hoge sociale klassen in stand werd gehouden.

Deze veranderingen lijken op zich weinig aan de positie van de vrouw te

hebben veranderd, ware het niet dat het reeds bestaande genderonderscheid op

deze manier ten top werd gedreven. Hetzelfde effect zou ook de invoering van het

algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen hebben, dat wél alle mannen vanaf

21 jaar als formele politieke burgers aan elkaar gelijk stelde maar het onderscheid

tussen man en vrouw enkel nog meer benadrukte.147

Waar men met het begrip publieke mannen doelde op politiek actieve

mannen, gebruikte men de notie publieke vrouwen om naar die vrouwen te

verwijzen die door hun seksueel nonconformisme veroordeeld werden tot een

(marginale) rol in de in de marges en de openbaarheid van het publieke leven.

“Public men were political men, while public women were prostitutes”.148 Een schril

contrast.

Bestonden er dan geen vrouwen die publiek waren in de zin dat ook zij

bijdroegen aan het systeem van politieke besluitvorming en opiniemakerij op het

nationale niveau? Wel degelijk. Dat beweert ook de Amerikaanse historica Joan

Landes. In haar studie van de transformatie van de publieke sfeer tijdens de Franse

Revolutie stelt zij dat wanneer vrouwen een prominente rol in de omwenteling

opeisten zij werden beschouwd als tegennatuurlijk en beschreven als frivool,

wanordelijk en seksueel gevaarlijk – “unrestrained public women and their sexuality

threatened the harmonious community of the gendered republic.”149 Opnieuw blijkt

dat als een vrouw een plek opeiste in de publieke ruimte daar onmiddellijk een

negatieve seksuele connotatie aan werd verbonden.150 Alsof zelfs de claim op

politiek zeggenschap door vrouwen rook naar perversie en de voorbode kon zijn van

een heerschappij der hoeren.151

De idee van formeel politiek burgerschap voor de vrouw boezemde ook aan

het begin van de 20ste eeuw velen angst in. De invoering daarvan zou immers een

147 Een beperkt aantal vrouwen (gewezen verzetsgevangenen en weduwen / weduwen-moeders) zou in de naoorlogse periode stemrecht vergaren als een toegift van de regering. En vanaf 1920 zou de Belgische vrouw ook stemrecht genieten op gemeentelijk niveau.; VAN MOLLE (L.) en GUBIN (E.), eds. Op. cit., pp. 35-36.; MEIER (P.). Art. cit., p. 411.; GUBIN (E.). Op. cit., pp. 102-104. 148 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., p. 6. 149 LANDES (J.B.). Women and the Public Sphere in the Age of the French Revolution. New York, Cornell University Press, 1988, pp. 3-7 en p. 13.; SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., pp. 12-13. 150 SVANSTRÖM (Y.). Op. cit., p. 15. 151 Idem, p. 29.

50

grove afwijking betekenen van de gangbare ideologische indeling van het

maatschappelijke leven volgens gescheiden sferen. Een afwijking waarvan gevreesd

werd dat ze sociale wanorde en politiek wanbeleid zou veroorzaken en zou afdoen

aan de grote waardering voor de vrouw als beschermster van de moraliteit.152

MATERNALITEIT: DE MORELE MOEDER

Maar hoe konden vrouwen hun stempel dan drukken op het maatschappelijke

proces van opiniemakerij en de politieke besluitvorming die daarop volgde in een

periode waarin zij niet beschikten over formeel politiek burgerschap om hen daartoe

in staat te stellen?

Door haar bijzondere sociale positie zou de vrouw tijdens de vroege 20ste

eeuw als moral mother grote morele invloed hebben gehad op de gemeenschap

waar zij deel van uitmaakte:153 zij was door de zorg voor haar dochters en zonen

immers verantwoordelijk voor de opvoeding van de (stemgerechtigde) burgers van

de toekomst.154 Zelf beschikte zij niet over het kiesrecht dat was voorbehouden voor

haar mannelijke landgenoten. Dit betekende niet dat de belangen van de vrouw

volledig buiten beschouwing werden gelaten bij de politieke besluitvorming.

Integendeel zelfs, stelde de logica van die periode dat het kerngezin als een

geheel één wil had. Volgens die redenering volstond het dus dat deze wil kenbaar

werd gemaakt door slechts één lid van het kerngezin. Die rol was voorbehouden

voor de vader als hoofd van het huishouden;155 vanaf 1918 zouden ook zijn

meerderjarige zonen (21+) die rol vervullen. De beperking van dit politieke privilege

tot mannen werd gelegitimeerd door middel van karakteristieken die aan man en

vrouw werden toegeschreven.156

Participeren in het politieke bedrijf was – en is – echter niet uitsluitend

mogelijk door rechtstreekse participatie in de vorm van kiesrecht. En evenmin waren

enkel zij die over het kiesrecht beschikten als burgers politieke actoren. Zo kon de 152 BAKER (P.). Art. cit., p. 620. 153 BAKER (J.H.). Votes for Women: the Struggle for Suffrage Revisited. New York/Oxford, Oxford University Press, 2002, p. 127.; BLOCH (R.H.). Art. cit., pp. 115-116. 154 BAKER (P.). Art. cit., p. 625. 155 KERBER (L.). “The meanings of citizenship”, in: The Journal of American History, 84, 3 (1997), pp. 838-841.; SIEGEL (R.B.). “She the People: The Nineteenth Amendment, Sex Equality, Federalism, and the Family” In: Harvard Law Review, 115, 4 (2002), p. 951. 156 MARSHALL (S.E.). Art. cit., p. 333.; PIOUS (R.M.), ed. Op. cit., p. 106.

51

vrouw zich binnen het voor haar uitgestippelde kader van zorgzaamheid,

domesticaliteit, moederlijkheid en moraliteit laten gelden in de gemeenschap en op

die manier haar stempel drukken op politieke discours die door de interactie tussen

burgers vorm kregen. Dit was mogelijk door het gegeven dat de private ruimte net

als de publieke ruimte publiek waren in de zin dat zij beide het onderwerp waren van

overheidsregulering, beide het object van politieke besluitvorming – the

personal/the private is political.157 Het terrein dat haar was toebedeeld maakte het

haar dus evenzeer mogelijk deel te nemen aan het publieke debat. De vrouw zat

immers niet achter slot en grendel in haar huiskamer.

Bovendien werd een geheel van thema’s en onderwerpen die nauw

verbonden waren met de cult of true womanhood, de ideaalrol van de vrouw in de

samenleving, voor vrouwen geschikt bevonden als onderwerp van debat. Door het

aan hun toebedeelde takenpakket van opvoeding, zorg en huishouden hadden zij

immers ook wat te zeggen over zachte, vrouwelijke aangelegenheden – in schril

contrast met de mannelijke harde zakelijkheid van de door mannen gedomineerde

politiek.158

Participeren aan het maatschappelijke debat deden vrouwen vanuit single

issue social movements of filantropische acties. Vrijwilligersinitiatieven en

liefdadigheidsorganisaties konden verenigd worden met de eisen van het gezin,

hetgeen vrouwen in staat stelde zich politiek te engageren zonder daarbij het

machtsterrein van de man binnen te dringen of zich aan harde politieke thema’s te

vergrijpen. Vrouwen konden zich zo aan hun taken als echtgenotes en moeders

wijden zonder de wereld van de heren-politici te betreden. Liefdadigheid en sociale

hervormingsbewegingen werden als minder bedreigend beschouwd voor het

geïnstitutionaliseerde onderscheid tussen man en vrouw dan rechtstreekse politieke

participatie.

Volgens Prokhovnik heeft dat te maken met de politieke stijl die in dergelijke

initiatieven door vrouwen gehanteerd werd. Deze werd gekenmerkt door

samenkomsten in petit comité – in tegenstelling tot heuse parlmenetaire zittingen –,

157 BOCK (G.). Art. cit., p. 4.; PROKHOVNIK (R.). “Public and Private Citizenship: From Gender Invisibility to Feminist Inclusiveness”, in: Feminist Review, 60, (1998), p. 92.; AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity. Three Dutch Women’s Organizations in Search of a Politics of the Personal, 1912-1940”, in: FRIEDLANDER (J.), ed. Women in Culture and Politics: a Century of Change. Bloomington, Indiana University Press, 1986, p. 256.; BAKER (P.). Art. cit., p. 632. 158 PROKHOVNIK (R.). Art. cit., p. 92

52

consensus besluitvorming – tegenover de gewone meerderheid – en open, informeel

spreken en debat – anders dan officiële stellingname.159

Filantropische activiteiten met een religieuze inslag waren voor sociaal

geëngageerde vrouwen bijzonder interessant om bij te dragen aan maatschappelijke

ontwikkelingen zonder de grens van het aanvaardare te overschrijden. Tijdens de

negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw keerden meer mannen dan

vrouwen hun rug naar de Kerk. Daardoor vergaarden vrouwen – hoewel de clerus uit

mannen bleef bestaan – een belangrijke rol binnen de katholieke Kerk.160 Het

maatschappelijke leven in het België van de vroege twintigste eeuw werd

daarenboven gekenmerkt door de verzuiling van drie dominante ideologisch-

levensbeschouwlijke strekkingen, gelieerd aan de katholieke, socialistische en

liberale partij. Waarvan de katholieke zuil in het landelijke en gelovige Vlaanderen de

invloedrijkste was.161

Die katholieke zuil was het kader waarbinnen vele vrouwenorganisaties

werden opgericht; sommigen overkoepelend of met het doel de algemene belangen

van de vrouw te behartigen of haar interesses te voeden, anderen met heel

specifieke doelstellingen of gedreven door een bepaald maatschappelijk

probleem.162 Vrouwen creëerden dan niet het geinstitutionaliseerde decor voor hun

participatie aan het publieke leven, wél gaven zij vorm aan het discours dat hun

publieke engagement legitimeerde.163 De feminisatie van het geloof164 had de idee

van de vrouw als toonbeeld van godsdienstigheid en hoedster over moraal en

samenleving – de morele moeder – immers bestendigd en daarop bouwden de

geëngageerde dames voort om hun actieve leven te wettigen. Door de

deugdzaamheid van hun vrouwzijn en moederschap en de morele superioriteit die

aan hen werd toebedeeld waren zij uitermate bekwaam om bepaalde sociale

verantwoordelijkheden te dragen.165

Het spreekt voor zich dat het opnemen van een dergelijk engagement

makkelijker was voor vrouwen uit de gegoede klassen dan voor vrouwen uit de

159 PROKHOVNIK (R.). Art. cit., p. 93. 160 ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History. A Historiographical Perspective”, in: HAGEMANN (K.) en QUATAERT (J.H.), eds. Gendering Modern German History. Rewriting

Historiography. New York/Oxford, Berghahn Books, 2008, p. 190. 161 AERTS (M.). Art. cit., p. 257. 162 BAKER (P.). Art. cit., p. 633. 163 AERTS (M.). Art. cit., p. 258. 164 ALLEN (A.T.). Art. cit., p. 190. 165 GRUENEBAUM (J.). Art. cit., p. 106 en p. 110.; BAKER (P.). Art. cit., p. 621 en p. 632.

53

lagere sociale klassen. Die laatsten waren immers afhankelijk van (eigen) betaalde

arbeid om te voorzien in levensnoodzakelijkheden terwijl welstellende dames niet

hoefden te werken en hun tijd konden spenderen aan kwesties die hun interesse

wegkaapten. Vrouwen als Belpaire dus, die zowel welstellend waren als zich in de

juiste sociale kringen bevonden.

Aldus kon de vrouw tijdens de vroege 20ste eeuw haar stempel drukken op

het maatschappelijke proces van opiniemakerij en de politieke besluitvorming die

daarop volgde niet ondanks maar juist dankzij de bijzondere rol die haar was

toebedeeld volgens de ideologie van de gescheiden sferen. Als echtgenote en als

moeder werd zij gezien als de hoedster van de moraliteit, de zedelijkheid en het

algemeen fatsoen binnen de vier muren van de eigen woonst, maar ook binnen de

samenleving. De dagtaken die zij als vrouw des huizes voor haar rekening nam –

opvoeding, huishouden en zorg – mocht zij ook, in het belang van de maatschappij,

verderzetten in alle openbaarheid van de samenleving. Door de verzuiling van die

samenleving, en de inrichting van sociale hervormingsbewegingen en

vrouwenorganisaties die daarmee gepaard ging, werd het kader voor haar publieke

engagement gecreëerd. De feminisatie van de katholieke geloofsbelijdenis

legitimeerde bovendien haar activiteiten in het openbare leven. Op die manier kon

de vrouw, hoewel haar geen kiesrecht werd verleend, op het gevoerde politieke

beleid wegen en daarom kan zij beschouwd worden als een politiek actor.

CARING POWER

Annemieke van Drenth introduceerde het concept caring power, geïnspireerd op

Foucault’s pastoral power, voor het eerst in haar dissertatie van 1991. Tezamen met

Francisca de Haan werkt ze de notie in hun gezamenlijke werk uit 1999 uit als een

manier om machtsrelaties tot stand te brengen door de zorg over het welzijn van

anderen.166 Meer bepaald als een manier voor vrouwen om zich te laten gelden in de

samenleving – zoals reeds werd aangetoond is de zorg voor anderen of de

zorgzaamheid, als vrouwelijk geconnoteerd, een belangrijk aspect van de

materniteit. Zij situeren de rise of caring power in de 19de eeuw en brengen deze in

verband met de vrouwenbeweging van die periode. Het concept lijkt op die manier

raakvlakken te delen met de oudere noties moral mother en materniteit, die de 166 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 11-19.

54

vrouw tijdens de 19de en vroege 20ste eeuw de mogelijkheid gaven een meer

invloedrijke maatschappelijke functie op zich te nemen.

Het onderwerp van hun onderzoek is het pleidooi van Elizabeth Fry en

Josephine Butler voor een meer humane behandeling van (respectievelijk)

vrouwelijke gevangenen en prostituees. Beide dames zijn interessant als

protagonisten van een dergelijk onderzoek omdat zij een unieke cocktail van

religieuze overtuiging, zorgende macht en affiniteit met de opkomende

vrouwenbeweging verpersoonlijkten, maar ook omwille van hun internationale

impact daar die de de internationale dimensie van caring power en de

vrouwenbeweging benadrukt.167

Ik ontleen van hen het concept van de zorgende macht omdat deze inzicht

kan bieden in Marie Elisabeth Belpaire’s zedelijkheidsdiscours zowel als de wijze

waarop zij zichzelf als politieke actor positioneerde in het maatschappelijke

middenveld. De religieuze motivatie van haar abolitionistische campagne kan in dit

licht beschouwd worden als een enabler.

De Haan en van Drenth herkennen caring power in de context van een hands

on-methode in het verbeteren van het welzijn van anderen/een bepaalde groep in

het 19de eeuwse Engeland – en bij uitbreiding in het Nederland van diezelfde

periode. Dat wil zeggen dat zij als het onderwerp van hun onderzoek een soort

filantropische activiteit kozen waarbij vrouwen zich in levenden lijve of door middel

van sociaal-politieke sensibiliseringscampagnes ontfermden over het welzijn van

(voor Josephine Butler’s casus) prostituees.

Met betrekking tot Belpaire wens ik caring power op een andere manier te

benaderen. In tegenstelling tot Josephine Butler’s abolitionistische campagne

waarbij veel belang gehecht werd aan de concrete behandeling van de betrokken

prostituees, was de prostituee in Belpaire’s strijd tegen de zedeloosheid nauwelijks

het onderwerp van bekommernis. Belpaire maakte zich zorgen over het zedenpeil in

de maatschappij; caring power kwam in haar acties tot uiting als een zorg voor

moreel fatsoen en zedelijkheid, hetgeen de ander – in deze context de samenleving

als een geheel – ten goede moest komen.

167 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 13.

55

POLITICIZING PHILANTHROPY

Dusver is de filantropische actie aan bod gekomen als een doeltreffend middel voor

vrouwen om zich tijdens de 19de en vroege 20ste eeuw te positioneren als politieke

actoren in het maatschappelijke middenveld. De abolitionistische campagne zoals

die op Belgische bodem vorm kreeg onder Marie Elisabeth Belpaire was echter niet

uitsluitend een actie gedragen door vrouwen. De onderneming voor de stabilisering

van het maatschappelijke zedenpeil stond in België open voor al wie zich wilde

engageren. Ook dus voor mannen.

In Nederland was dat aanvankelijk anders. Net als in België zou de

Nederlandse abolitionistische beweging nonconfessioneel zijn maar in tegenstelling

tot haar Belgische evenknie zou de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie

(NVP) onder leiding van Hendrik Pierson vrouwen weren.168 Nochtans werd de

inspiratie voor de oprichting van deze organisatie opgedaan in de Britse anti-

prostitutie beweging, waarin vrouwen juist het voortouw namen. In de transfer ging

dat aspect verloren maar wat wél werd overgenomen, zo stellen Houkes en Janse, is

de idee de filantropische actie naar het politieke niveau te brengen. Politicizing

philanthropy, noemen Janse en Houkes de aanpak waarbij de filantropische actie

wordt beschouwd als een manier om maatschappelijke issues op de politieke agenda

te plaatsen. Organisatorisch vertaalde dat zich naar het gebruik van pamfletten,

publicaties in tijdschriften en kranten, grootse bijeenkomsten in de vorm van

congressen en studiedagen, lezingen. 169 Dat alles om de publieke opinie te

beïnvloeden en zodoende de politieke besluitvorming te sturen.

Hetgeen Janse en Houkes onderscheiden als de politisering van de

filantropische actie leent zich tot het onderzoek van deze masterproef omdat de

Belgische strijd tegen de zedeloosheid in feite juist dat was: een filanthropische –

want met het oog op het welzijn van de samenleving – actie die heel reële politieke

veranderingen ten doel stelde. Meer bepaald het eind van het gedoogbeleid dat de

overheid voerde jegens de openbare zedeloosheid en de prostitutiepraktijk.

Hoewel caring power, materniteit en morele moeder zich lenen om Belpaire’s

persoonlijke maatschappelijke engagement in zijn tijdsgeest te kaderen, ben ik ervan

overtuigd dat de actie waaraan zij zich wijdde op een minder genderspecifieke 168 Zie ook: Invloed van de Noorderburen, vanaf p. 91. 169 HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openers and Justification: the Transfer of the Anti-Corn Law League and the Anti-Prostitution Movement to the Netherlands”, in: European

Review of History, 12, 2 (2005), pp. 329-330.

56

manier benaderd moet worden. De strijd tegen de zedeloosheid moet daarom niet

bestudeerd worden in het kader van Belpaire’s vrouw- of moederzijn – die deelname

aan het maatschappelijke debat door filantropische actie mogelijk maakte – maar als

de politisering van een sociale actie, in opzet filantropisch en gesteund door vrouw

én man.

2.3 TRANSNATIONALE INVALSHOEK

Om het Belgische abolitionisme van de vroege 20ste eeuw zoals het vorm kreeg

onder Belpaire’s initiatief en management te kaderen binnen de internationale

abolitionistische beweging en Europese context maak ik gebruik van van de histoire

croisée. Als een benaderingswijze, geënt op de comperatieve geschiedenis zowel als

de studies van politiek en cultureel transfer, werd de histoire croisée – ook: entagled

history – geïntroduceerd door Bénédicte Zimmermann en Michael Werner.170 Maar

welke lading dekt dat begrip en waarin verschilt histoire croisée van het

transnationalisme en de notie transfer, die evenzeer gehanteerd kunnen worden

voor de trans- en supranationale studie van bewegingen en ideeën?

DE NATIESTAAT IN VRAAG GESTELD

Tijdens de 19de eeuw ging de opkomst van de natiestaten gepaard met het ontstaan

van de nationale geschiedschrijving. De identificatie van de historicus en zijn/haar

werk met de natie werd dan ook als natuurlijk beschouwd. Het historisch proces

werd namelijk geïnterpreteerd in het kader van de natie, waarbij het ontstaan en de

ontwikkeling van de staten het voorplan werden toebedeeld. Nationale

geschiedschrijving was voor het leeuwendeel van de 19de eeuwse historici de manier

bij uitstek om aan geschiedschrijving te doen. Staat- of rijksarchieven werden daarbij

beschouwd als het ultieme bronnenreservoir voor de geschiedkundige. De

overheden van de opkomende natiestaten voorzagen in de oprichting van instituten

170 MARJANEN (J.). “Undermining Methodological Nationalism: Histoire Croisée of Concepts as Transnational History”, in: ALBERT (M.), BLUHM (G.), HELMING (J.), LEUTZSCH (A.) en WALTER (J.), eds. Transnational Political Spaces: Agents – Structures – Encounters. Frankfurt/New York, Campus (Reihe Historische Politikforschung 18), 2009, p. 239.; VAN DAM (P.). “Vervlochten Geschiedenis. Hoe histoire croisée de natiestaat bedwingt”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 125, 1 (2012), p. 97.

57

voor historisch onderzoek en afdelingen geschiedenis – waar die nog niet bestonden

– aan de universiteiten. Mede door deze grote betrokkenheid van de nationale

overheden bij de inrichting van de academische geschiedenis werd de staat het

onderzoeksobject en de natie het ruimtelijk kader van het historisch onderzoek.171

De historicus had de natie immers nodig net zoals de natie de historicus nodig had.

Dat nationale denkkader, dominant in de mainstream historiografie, kwam

aan het eind van de 19de en doorheen de 20ste eeuw onder vuur te liggen. Doorheen

de 20ste eeuw zouden verschillende alternatieve denkkaders geopperd worden, elk

de telg van een bepaalde set kritieken en bedenkingen bij het paradigma van de

natiestaat. En ook elk met een eigen en wisselende mate van succes onder historici

en andere sociale wetenschappers. Transnationalisme, comperatieve geschiedenis,

transfer, entangled en crossed history worden echter vaak onterecht als synoniemen

gebruikt.172

Peter van Dam haalt Marc Bloch aan om de toenemende invraagstelling van

het paradigma van de natiestaat tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw te

illustreren; de geestesvader van de Annales-school pleitte immers voor een

comparatieve geschiedschrijving die de natiestaat oversteeg. Op die manier zou het

nationale denkkader een minder dominante rol gaan spelen. Hetgeen niet enkel de

(geschied)wetenschap maar ook de maatschappij in haar totaliteit ten goede moest

komen; de Eerste Wereldoorlog had immers een wrange smaak nagelaten en

duidelijk gemaakt dat een goede verstandhouding en communicatie over de

landsgrenzen heen voordelig zou zijn voor de internationale samenwerking.173

Het was echter wachten op de Tweede Wereldoorlog en diens naweeën om

de onkritische houding aangaande de natie als denkkader voor (historisch)

onderzoek te doorbreken – hoewel het nationale denkkader grote aanhang zou

behouden. Een meer reflexieve houding deed zijn intrede. Beide wereldoorlogen

waren gevolgd door internationale overeenkomsten en de oprichting van 171 LORENZ (C.). “Unstuck in Time. Or: the Sudden Presence of the Past”, in: TILMANS (K.), VAN VREE (F.), WINTER (J.), eds. Performing the Past.Memory, History, and Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, pp. 71-74.; VAN DAM (P.). Art. cit., p. 98.; TE VELDE (H.). “Political Transfer: an Introduction”, in: European Review of History/Revue Europeenne

d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 205-206. 172 KOSTANTARAS (D.). “Culture, Structure and Reciprocity: Histoire Croisée and its uses for the conceptualization of the Rise and Spread of National Movements in Europe and the Atlantic World During the Age of Revolutions”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 2013 (in afwachting van publicatie), p. 2. (http://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/13507486.2012.745835) 173 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 97.

58

internationale organisaties die hun invloed vanaf de jaren ’40 in steeds toenemende

mate zouden laten gelden in de internationale betrekkingen; “[Het werd] eens te

meer duidelijk dat de wereld niet ophield bij de nationale grens”.174

In het historisch onderzoek betekende dat dat de natie als een apriori

bepaald ruimtelijk kader baan moest ruimen voor een zorgvuldig afgewogen

geografische afbakening, zinvol in het kader van het te voeren onderzoek. Regio’s

groter én kleiner dan de natie, afhankelijk van de periode en het object van

onderzoek, deden daarbij hun intrede in de mainstream geschiedschrijving. Ook de

vergelijking als methode relativeerde het belang van de natie en haar staatsgrenzen.

Bovendien zou ook grotere internationale samenwerking tussen sociale

wetenschappers het gevolg zijn van de vergelijkende aanpak die het nationale

oversteeg. Althans, zo voorspelde Bloch.175 Jurgen Kocka, evenzeer aanhanger van

de historische vergelijking, benadrukte dat de vergelijkende aanpak het mogelijk zou

maken vragen en problemen te behandelen die anders buiten beschouwing zouden

blijven.176 In realiteit liep het niet zo’n vaart.

Hoewel de historische vergelijking veel opleverde, betekende ze geen

verzwakking van het nationale perspectief. In tegendeel zelfs, versterkte ze in zekere

zin de idee van de individuele eigenheid van de natiestaten door bij de vergelijking

steeds terug te koppelen naar het nationale niveau.177 Tengevolge ontstond vanaf de

jaren ’80 van de vorige eeuw een nieuwe sociaal-wetenschappelijke methode die

zich toelegde op de studie van culturele en politieke transfers. Met de notie transfer

werd hierbij de wijze bestudeerd waarop een idee of concept uit een bepaalde

culturele of politieke context in een andere context werd geïmplementeerd. Een

enthousiast peter aan de wieg van de cultural transfer was Michael Werner, die later

de geestesvader zou worden van de histoire croisée.178

Omdat bij deze methode gebruik gemaakt kan worden van anders begrensde

regio’s kan transfer als concept van analyse een perspectief bieden dat geheel van

het niveau van de natiestaat loskomt. In tegenstelling tot de comperatieve

geschiedenis – die veelal de eigenheid en begrensdheid van de natiestaat

benadrukte – maakte cultural transfer het mogelijk natiestaten te bestuderen als

een sterk verbonden netwerk waarbinnen concepten en ideeën uitgewisseld werden

174 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 98. 175 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 101. 176 KOCKA (J.). “Comparison and Beyond”, in: History and Theory, 42, 1 (2003), pp. 39-40. 177 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 102. 178 VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 102-103.; CARLIER (J.). Op. cit., p. 36.

59

en telkens in een andere context ingelijfd. De externe invloeden die de natie mede

vormden werden zo benadrukt.179

Ook transfer als methode van analyse zou echter opnieuw in vraag gesteld

worden. Werner zou tegen het decor van de toenemende kritieken tezamen met

Bénédicte Zimmermann het concept histoire croisée uitwerken –later ook tot

entangled history gedoopt. Één bezwaar tegen transfer als concept van analyse was

het feit dat dit denkkader er vaak niet in slaagde het nationale perspectief te

overstijgen. De idee van de nationale eigenheid werd bovendien vaak bestendigd

doordat het onderzoek zich met regelmaat richtte op de overdracht van concepten

en ideeën die als eigen of uniek werden beschouwd voor een bepaalde natie.180

Terwijl Werner en Zimmermann willen aantonen dat de wereld van

verandering, interactie en beïnvloeding verder reikt dan de landsgrenzen houden zij

evenwel vast aan een indeling van de wereld in natiestaten. Histoire croisée biedt

echter een manier van kijken naar bewegingen en processen die de landsgrenzen

overstijgen door de idee van een vervlochten geschiedenis; “transnationale

vervlechtingen die in de geschiedenis een belangrijke rol hebben gespeeld”.181 Maar

ook op dat vlak willen Werner en Zimmermann hun histoire croisée onderscheiden

van andere benaderingswijzen uit de comparatieve geschiedenis en transferstudies.

Dat door niet enkel de nadruk te leggen op de analyse van de interconnectedness of

vervlochtenheid in de geschiedenis, maar ook op de analyse van de betekenis die die

vervlochtenheid genereert in verschillende contexten.182

Histoire croisée is, net als de comparatieve geschiedenis en de

transferstudies, een relationele benadering die bovendien beschouwd kan worden

als een integratie van die twee, zowel als een overstijgen van hun respectievelijke

tekortkomingen.183

179 CARLIER (J.). Op. cit., p. 36. 180 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 240.; VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 103-104.; TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 207-208. 181 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 104. 182 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 244. 183 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 37-38.

60

HISTOIRE CROISÉE ALS BENADERINGSWIJZE

Entangled history wordt volgens mij gekenmerkt door een handvol eigenschappen

die als uitgesproken pluspunten beschouwd kunnen worden ten opzichte van andere

relationele benaderingswijzen binnen het transnationale onderzoek. Aan de hand

van deze kenmerken onderbouw ik de keuze voor het gebruik van histoire croisée in

dit werk.

(1) De mogelijkheid het nationale en transnationale paradigma met elkaar in

dialoog te brengen. Het is namelijk niet de troef van de histoire croisée een

mogelijkheid te bieden om los te komen van de nationale context die haar als

benaderingswijze interessant maakt voor dit werk. Hoewel de abolitionistische

beweging een grensoverstijgende beweging betreft, is het de interactie tussen het

nationale en internationale niveau die in deze scriptie aan bod zal komen vanuit

transnationale invalshoek. Zoals andere sociale bewegingen – o.a. de

vrouwenrechtenbeweging en feministische beweging – die (aanvankelijk) geen, of

slechts moeilijk – gehoor vonden bij de nationale politiek, organiseerden nationale

abolitionistische organisaties zich – in een poging hun sociaal-politieke project kracht

bij te zetten – in een internationale organisatie en transnationaal netwerk. Enerzijds

stonden de nationale aftakkingen ten dienste van de koepelorganisatie IAF –

aangaande de verspreiding van hun gezamenlijke boodschap –, anderzijds moest de

transnationale inspiratie ook succesvol vertaald worden naar het nationale niveau,

gezien de natiestaat het voornaamste strijdtoneel bleef voor de abolitionistische

beweging.184

Een goed begrip van de abolitionistische beweging vanuit transnationaal

perspectief noodzaakt dan ook niet enkel een studie van grensoverschrijdende

contacten tussen abolitionisten en de internationale beweging, maar ook van de

impact daarvan op het nationale niveau. (Welke concepten, discours en/of

organisatorische principes ontleende de Belgische abolitionistische beweging van

gelijksoortige organisaties buiten de landsgrenzen en op het internationale niveau?

Hoe kwamen deze invloeden tot uiting of hoe werden zij vertaald naar de Belgische

context?) Dus, in tegenstelling tot de tendens binnen de transnationale

geschiedschrijving het paradigma van de natiestaat te bagateliseren – zoals eerder

werd aangetoond –, sluit deze scriptie zich aan bij het arsenaal werken waarin het

nationale en het vergelijkend-transnationale perspectief niet strikt tegenover elkaar 184 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 32-33.

61

geplaatst worden, maar beschouwd worden als complementaire denkkaders.185 “The

point is not to undermine nation-states and nationalism as objects of research, but

rather to emphasize the importance of including transnational processes in the

analysis.”186

Maar waarom werken met histoire croisée als het concept transfer voor de

betrekking van deze masterproef ook een interessante kandidatuur stelt? Als we

Henk te Velde’s duiding van transfer als “de migratie van politieke praktijken over

landsgrenzen heen” volgen,187 lijkt er immers weinig verschil te bestaan tussen beide

benaderingswijzen. Net als entangled history benadrukt het concept transfer immers

de onderlinge verbondenheid en beïnvloeding tussen natiestaten.

(2) Werner en Zimmermann wijzen er echter op dat in de parktijk transfer

studies zich veelal beperken tot een lineaire analyse van begin- en eindpunt

waartussen concepten en ideeën worden overgedragen – 188 “emitters or

transmittors of innovations on the one hand, adopters or receivers on the other

hand”.189 Hetgeen de incorporatie van concepten die hun oorsprong kennen in een

andere context, voorstelt als een statisch en eenvoudig “proces van imitatie”. De

transnationale uitwisseling of beïnvloeding, op deze manier voorgesteld, heeft veel

weg van een simpel/vereenvoudigd communicatieproces waarbij een bepaalde

afzender een bepaalde boodschap – of product – naar een bepaalde ontvanger

zendt. Daarbij de agency van de betrokken actoren haast volledig wegcijferend en de

mogelijkheid van reciprociteit buiten beschouwing latend. Maar waarbij ook wordt

afgedaan aan de mogelijkheid van een transformatie van het inspiratorische concept

alvorens het in een nieuwe context wordt geïncorporeerd –190 “The logic of

interaction, unforeseen consequences and intercrossings has been widely

unacknowledged.”191

Volgens de analyse van Henk te Velde biedt histoire croisée daarvoor een

oplossing. Ervan uitgaande dat de transnationale context gekenmerkt wordt door 185 CARLIER (J.). Op. cit., pp. 33-34.; VAN DAM (P.). Art. cit., p. 106. 186 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 241. 187 TE VELDE (H.). Art. cit., p. 205. 188 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; WERNER (M.) en ZIMMERMANN (B.). Art. cit., pp. 35-37.; MARJANEN (J.). Art. cit., p. 247. 189 AERTS (M.). “Feminism from Brussels to Amsterdam: Political Transfer as Transformation”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), p. 369. 190 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; CARLIER (J.). “Forgotten Transnational Connections and National Contexts: an ‘Entangled History’ of the Political Transfers that Shaped Belgian Feminism, 1890)1914”, in: Women’s History Review, 19, 4 (2010), p. 505.; AERTS (M.). Art. cit., p. 369. 191 MARJANEN (J.). Art. cit., p. 247.

62

een sterke interconnectedness van verschillende regio’s, kunnen geen duidelijke of

afgetekende stramienen van overdracht herkend worden. Het is ook niet langer

duidelijk wie moet gelden als de innovatieve actor, wie als de afzender en wie als de

ontvanger; er wordt dus rekening gehouden met een meer complex

interactiepatroon, het gevolg van veeltakkige en internationale netwerken. 192

Netwerken waarin zowel formele-professionele als informele-persoonlijke

connecties en contacten het onderwerp van onderzoek moeten zijn.193

Zodra de transnationale beïnvloeding is aangetoond, kan er evenwel

gereflecteerd worden over de aard van de onderlinge verhouding. Beschouwen de

betrokken actoren elkaar en de context waarin zij zich bevinden als gelijken?

Interageren zij ook op die manier met elkaar? Of is er sprake van een asymmetrische

relatie? Beïnvloeden zij elkaar in dezelfde mate? Of heeft het onderlinge contact een

sterk verschillende invloed op de betrokken partijen?194

(3) Bij de voorstelling van transnationale beïnvloeding als “een proces van

imitatie” bestaat er ook weinig aandacht voor de mogelijkheid dat niet twee maar

meerdere partijen/actoren en contexten betrokken zijn.195 Een aspect waarmee

histoire croisée wel rekening houdt. Door het aannemen van een multidimensionaal

perspectief maakt histoire croisée het mogelijk meer dan twee interagerende

actoren of contexten in de analyse op te nemen. Daarbij wordt een oplossing

geboden voor de bilaterale opvatting, zoals gangbaar in de transfer studies, en is het

analysekader in staat het – meestal – multilaterale karakter van deze processen in

kaart te brengen.196

(4) Tenslotte heerst er in de transfer studies, zoals die in de praktijk worden

toegepast, al te vaak de opvatting dat er bij de transnationale uitwisseling van

concepten en ideeën steeds sprake is van actoren of contexten die sterke

overeenkomsten vertonen – “the relationship between the actors involved […] is

always characterized by a solid ‘attribution of similarity’ or ‘basic identification’”.197

Groot belang wordt zo toegedicht aan de zogeheten “attribution of similarity”,

omdat politieke actoren enkel geïnspireerd zouden kunnen worden door diegenen

192 TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 211. 193 CARLIER (J.). Art. cit., p. 505 194 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 105. 195 CARLIER (J.). Op. cit., p. 37.; CARLIER (J.). Art. cit., p. 505. 196 CARLIER (J.). Op. cit., p. 38.; VAN DAM (P.). Art. cit., pp. 105-106. 197 AERTS (M.). Art. cit., p. 369.

63

met wie zij zich identificeren.198 Alsof het noodzakelijk was voor de historische actor

gelijkenissen vast te stellen tussen de eigen context enerzijds en de context met het

inspiratorische concept/idee anderzijds, om zich door die laatste te laten inspireren.

Mieke Aerts argumenteerde reeds, in een reactie op die heersende opvatting,

dat gelijkenis tussen actoren of contexten noch een voorwaarde noch een

noodzakelijke eigenschap is van transnationale connectie en inspiratie, maar daar

wél – naast vele andere mogelijke effecten – een gevolg of uitdrukking van kan

zijn.199 Dus moet het mogelijk zijn ook de transnationale uitwisseling van concepten

en ideeën te bestuderen tussen contexten en actoren waartussen geen gelijkenis

bestaat. Daartoe leent histoire croisée zich als benaderingswijze gezien zij, (opnieuw)

volgens de analyse van Henk te Velde, de analyse van – soms op het eerste zicht –

complexe interactiepatronen mogelijk maakt.200

Werner en Zimmermann gaan er bovendien zelf vanuit dat, ervan uitgaande

dat vervlechting begint bij de waarneming, de kennisname van de ander, de

historicus-onderzoeker met het toepassen van de histoire croisée meer oog heeft

voor mogelijke verschillen en overeenkomsten tussen de bestudeerde actoren en

contexten dan bij andere benaderingswijzen.201

198AERTS (M.). Art. cit., p. 376. 199 AERTS (M.). Art. cit., p. 376. 200 TE VELDE (H.). Art. cit., pp. 211. 201 VAN DAM (P.). Art. cit., p. 105.

64

HOOFDSTUK 3. HISTORISCH KADER

3.1 JOSEPHINE BUTLER EN HET BRITSE ABOLITIONISME

THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS

In 1864 werd een eerste wetsvoorstel gestemd in het Britse parlement waarmee de

medische inspectie en administratieve opvolging van prostituees in enkele

garnizoens- en havensteden in het zuiden van Engeland en Ierland werden

ingevoerd. Zij waren geïnspireerd op het Franse reglementaristische systeem, naar

het werk van Parent Duchâtelet, dat een strenge controle op prostitutie inhield.202

Het reglemetarisme ontstond in Franse militaire kringen reeds tijdens de

Napoleontische periode en werd door de Franse troepen geëxporteerd.203

De eerste Contagious Diseases Acts (CDActs), zoals zij genoemd werden,

waren het resultaat van administratieve hervormingen in het leger en de militaire

autoriteiten beoogden er de verspreiding van venerische ziekten onder hun

manschappen mee terug te schroeven. Een grote aanwezigheid van venerische

ziekten was namelijk vastgesteld in een grootschalig medische onderzoek bij de

Britse troepen na de Krimoorlog.204 Één manier om de verdere verspreiding daarvan

tegen te gaan, zo werd geredeneerd, was het bevorderen van de (seksuele)

gezondheid van prostituees.205 De meisjes van plezier waren immers een voorname

bron van ontspanning en vertier voor de soldaten die zich ver van huis bevonden en

niet mochten huwen.206

Daarom werd met de CDActs de medische inspectie van prostituees

geïntroduceerd in een aantal steden waar militaire kazernes waren gevestigd. Zowel

gekende prostituees als vrouwen die ervan verdacht werden zich te prostitueren

werden voortaan in een handvol steden met regelmaat onderworpen aan een

202 WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society, p. 1 en p. 76. 203 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 204 COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 74. 205 COX (P.). Art. cit., p. 95.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 74. 206 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 71-77.

65

verplicht medisch onderzoek waarbij venerische ziekten werden opgespoord.207 Op

deze manier zou de Britse krijgsmacht in zijn voormalige glorie hersteld worden,

kregen probleemsteden een morele make over en zouden militairen die hun tijd en

geld spendeerden aan bordeel- en barbezoekjes minder kans maken seksueel

overdraagbare ziekten op te lopen.208

Het militaire cliënteel zelf werden echter niet aan reglementering of

vervelende onderzoeken onderworpen. Volgens opponenten van de acts het ultieme

voorbeeld van de dubbele seksuele moraal voor man en vrouw, maar ook de reden

waarom het met de maatregelen beoogde doel – het inperken van seksueel

overdraagbare aandoeningen – niet bereikt werd. Besmette militairen bleven

immers hun geslachtsziekten overdragen. 209 Deze ongelijke behandeling paste

echter bij het Victoriaanse denken over de prostituee als een sociale outcast die in

moreel en fysiek opzicht een gevaar uitmaakte voor de respectabiliteit van de natie,

hetgeen de sanitaire en strafrechtelijke maatregelen die met de CDActs werden

ingevoerd van legitimiteit voorzag in de ogen van het publiek.210

Volgens de CDAct van 1864 konden vrouwen gearresteerd worden als een

common prostitute, op basis van informatie uit de medische rapporten van

militairen, door agenten van de bevoegde zedenbrigade,. Zij werden dan in een

register ingeschreven waarna zij voorts aan een tweewekelijks onderzoek werden

onderworpen. Indien tijdens een dergelijk medische onderzoek venerische ziekten

bij hen werden vastgesteld, volgde daarop de opname in een gesloten ziekenhuis tot

zij opnieuw gezond werden verklaard, of voor een maximumperiode van negen

maanden.211 Deze hospitalen namen ook niet-medische taken voor hun rekening

zoals de heropvoedingen van de publieke vrouwen volgens de Victoriaanse normen

en waarden.212

De definitie van de common prostitute was echter vaag – enkel dat het

vrouwen betrof was duidelijk – 213 en bijgevolg hadden de bevoegde

politiemanschappen grote macht bij de concrete toepassing van de maatregelen.

207 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “We are Not Beasts of the Field”, p. 74. 208 COX (P.). Art. cit., p. 95 209 PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, p. 52.; MAHOOD (L.). The

Magdalenes, p. 34 en p. 149. 210 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 73.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 73. 211 HAMILTON (M.). “Opposition to the Contagious Diseases Acts, 1864-1886”, in: Albion (A Quarterly

Journal concerned with British Studies), 10, 1 (1978), p. 14. 212 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 57-58.; PETTIT (D.). Art. cit., p. 51. 213 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75.

66

Wanneer een vrouw er door een agent van beticht werd tegen betaling seksuele

diensten aan te bieden, werd van haar verwacht dat zij zich zonder protest aan

medische inspectie onderwierp. Deed zij dat niet dan werd zij voor het gerecht

gedaagd, waar zij vervolgens moest bewijzen een vrouw van goede zeden te zijn –

een vrouw die niet “met heren ging”.214

Vaak volstond het voor de autoriteiten een vermoeden van seksuele

losbandigheid te hebben om een vrouw te registreren als een prostituee; op dit punt

maakte het dus nog weinig uit of zij ook daadwerkelijk tegen betaling seks

aanbood.215 Opnieuw haar naam – en eer – zuiveren, en die van het register

schrappen, was nagenoeg onmogelijk.216 Het waren voornamelijk vrouwen uit de

arbeidersklasse – vaak aan lager wal – die ten prooi vielen aan de willekeur waarmee

bevoegde agenten de beschuldiging van prostitutie maakten. Dit kaderde in het

algemene klimaat van sociale intolerantie en het geïnstitutionaliseerde onrecht

jegens armen, bedelaars en andere individuen die geen rekenschap konden afleggen

voor hun levenswijze.217

Met de CDAct van 1866 werd de politionele macht over vrouwen – dus niet

uitsluitend over geprostitueerde vrouwen – ook officieel uitgebreid. Het was niet

langer nodig van prostitutie te worden beticht om tot de periodieke medische

onderzoeken te worden verplicht: ook vrouwen waarvan men vermoedde dat zij

promiscue waren werden vanaf 1866 het onderwerp van de reglementering.

Agenten in burger surveilleerden voortaan in de louche buurten waar prostituees en

militairen op zoek naar plezier zich ophielden.218

Met de act van 1866 werden ook negen steden toegevoegd aan de

oorspronkelijke drie waar de CDActs golden. Tegen 1869 waren zij operationeel op

18 plaatsen.219 Een aantal dokters en politici pleitten er echter vanaf 1867 met de

Associaton for Promoting the Extension of the Contagious Diseases Act of 1866 to the

Civilian Population voor de jurisdictie in territoriaal opzicht uit te breiden – naar het

noorden òf over de ganse natie. Deze georganiseerde publieke campagne voor de

uitbreiding van de CDActs kende zijn oorsprong in een rapport uit 1867 van de 214 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 74. 215 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 1-2. 216 SUMMERS (A.). Art. cit., p.215. 217 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75. 218 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 75.; PETTIT (D.). Art. cit., p. 51. 219 SUMMERS (A.). “The Constitution Violated”, p. 2.; LANSZWEERT (M.-S.). Historiek van de Wet op de

Afschaffing van de Reglementering inzake Prostitutie (1948). Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, p. 24.

67

Harveian Medical Society of London dat op verzoek van een internationaal medisch

congres werd opgesteld.

Ondanks het bescheiden succes van de drukkingsgroep – er werden 32 lokale

afdelingen opgericht, tezamen goed voor zo’n 400 effectieve leden – bleken haar

inspanning tevergeefs.220 De oppositie tegen de maatregelen nam immers toe

tijdens de jaren ’70 van de negentiene eeuw, in 1883 werden de CDActs opgeschort

en in 1886 volgde de afschaffing; een overwinning voor de repealers.221

Maar met de afschaffing in 1886 kwam geen einde aan de controle op

(vermeende) prostituees; zij transformeerde en nam andere vormen aan.222 Hoewel

de acts waren afgeschaft bleven verschillende lokale instanties de maatregelen – of

variaties erop – toepassen.223 Ook lobbyden lokale en militaire autoriteiten na de

afschaffing van de CDActs voor alternatieve wetgeving met het oog op het

verderzetten van de in hechtenis neming van geslachtszieke prostituees. De militaire

overheid bleef bovendien ook na 1883 de kosten voor de opname van prostituees in

hospitalen vergoeden.224

GEORGANISEERD VERZET: THE REPEAL CAMPAIGN

Bij de invoering van de eerste CDAct in 1864 was er van publieke agitatie geen

sprake. Meer nog, het wetsvoorstel werd in alle discretie gestemd in het Britse

parlement en ook de pers maakte slechts in beperkte mate melding van de

gebeurtenis. Ogenschijnlijk omdat het onderwerp niet geschikt werd bevonden voor

publiek debat,225 maar ook de heersende Victoriaanse opvattingen over prostitutie

en goed gedrag en zeden moeten hierin hebben meegespeeld. Zowel buiten als

binnen regeringsmiddens ontlokte de invoering van de eerste CDAct weinig

commotie. Het bezwaar van sociaal hervormster-verpleegkundige Florence

Nightingale was dan ook eerder uitzondering dan regel.226

220 PETTIT (D.). Art. cit., p. 52.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 79-85. 221 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 99. 222 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 99.; HAMILTON (M.). Art. cit., p. 15. 223 COX (P.) Art. cit., p. 95. 224 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., p. 100.; COX (P.) Art. cit., p. 96. 225 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 14. 226 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 1.; VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power, p. 90.

68

Als opponente van het reglementarisme stond zij in 1862 aan de wieg van

een venerische ziekten comité, dat de opdracht had gepaste oplossingen te

bedenken voor de problematiek van de seksuele overdraagbare ziekten in het Britse

leger. Bovendien had zij een vinger in de pap bij het aanduiden van de leden die het

comité zouden uitmaken en stelde zij verschillende vragen op die ter discussie

zouden staan; twee manieren waarop zij de werking van het orgaan sterk

beïnvloedde. Nightingale hoopte dat de problematiek via het comité publiekelijk ter

discussie zou worden gesteld; een discussie waarin meteen ook goede argumenten

tegen het reglementarisme de spotlight zouden stelen. Het hoeft dan ook niet te

verwonderen dat in het rapport dat door het comité werd opgesteld een afwijzing

van regulering volgens het continentale model te lezen stond. Nightingale en de

haren slaagden er echter niet in ook politici van hun standpunten te overtuigen,

waardoor in 1864 toch een eerste CDAct werd ingevoerd.227

Maar de leden van het comité uit 1862 vonden in de jaren die volgden steeds

meer gelijkgezinden. De oppositie werd in 1869 – hoewel dat jaar zelfs een aantal

abolitionistische organisaties het levenslicht zagen – echter nog steeds afgedaan als

een kleine groepering die bestond uit religieuze dwepers en er aan was voor de

moeite.228 Nochtans waren de repealers – een verzamelnaam voor wie ijverde voor

de repeal of afschaffing van de CDAct – een diverse groep die bestond uit dokters,

non-conformisten, evangelisten, politieke radicalen, arbeiders, feministen, en zelfs

officieren en militaire artsen.229 Maar deze vroege oppositie werd aanvankelijk,

inderdaad, niet breed gedragen.230

Pas in de jaren ’80 van de 19de eeuw zouden zij aan au sérieux winnen in de

ogen van het publiek.231 Een wijziging in het sociaal-politieke klimaat moet daar een

belangrijk aandeel in hebben gehad maar ook het belang van de vestiging van een

sterke georganiseerde oppositie met charismatische figuren mag niet miskend

worden. Enkelen van hen waren Josephine Butler, feministe met grote faam, James

Stansfeld, kabinetsmedewerker tijdens de Gladstone regering, en Henry J. Wilson,

227 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 75-76. 228

Idem, p. 90. 229 Idem, pp. 79-85 en pp. 99-104. SHANLEY (M.L.). Feminism, Marriage, and the Law in Victorian

England, 1850-1895. Princeton University Press, 1993, p. 82.; Vaak individuen die zich ook hadden geuit in de anti-slavery en temperance bewegingen. PIVAR (D.J.). “The Military, Prostitution and Colonial Peoples: India and the Philippines, 1885-1917”, in: The Journal of Sex Research, 17, 3 (1981), p. 257. 230 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 75-77. 231 Idem, pp. 90-92.

69

industrieel en volksvertegenwoordiger. Als abolitionisten ageerden zij niet enkel

tegen de overheidsregulering van prostitutie maar ook tegen de dubbele morele

standaard voor man en vrouw die erin vervat was. Het blijvend beschouwen van

prostituees als een marginale klasse van vrouwen verhinderde bovendien het

bekomen van gendergelijkheid in een nabije toekomst.232

THE LADIES NATIONAL ASSOCIATION FOR THE REPEAL OF THE CONTAGIOUS DISEASES ACTS

Als een reactie op de pogingen van de Associaton for Promoting the Extension of the

Contagious Diseases Act of 1866 to the Civilian Population om de CDActs als een

nationale maatregel in te voeren werd in 1869 de National Association for the Repeal

of the Contagious Diseases Acts (NA) opgericht. Op het Social Science Congress in

Bristol datzelfde jaar werd een vergadering belegd over het pleidooi van

verschillende politici en dokters voor de uitbreiding van de CDActs, waaruit de NA

voortkwam.233 Aanvankelijk slechts een organisatie die pleitte tegen de toepassing

van de CDActs in het noorden van Engeland, maakte zij al snel de afschaffing van de

acts tot haar hoofddoel.234

Maar als een orgaan van mannen – waaronder ondernemers, juristen, clerus

en parlementaire volksvertegenwoordigers –,235 weerde de NA reeds op haar eerste

samenkomst vrouwen uit de kern van haar abolitionistische onderneming – hoewel

lidmaatschap vrouwen wel werd toegestaan.236 Daarom werd nog datzelfde jaar een

vrouwenorganisatie opgericht die inzake populariteit de NA zijn meerdere liet

erkennen. Drijvende kracht achter The Ladies National Association for the Repeal of

the Contagious Diseases Acts (LNA) waren een aantal gegoede, religieuze vrouwen

met een radicaal politiek gedachtengoed die bovendien een sterke voeling hadden

met de vrouwen uit de lagere klasse – de voornaamste slachtoffers van de CDActs.

Door haar krachtige hoofdbestuur slaagde de LNA er in op korte tijd verschillende

lokale afdelingen op te richten waardoor haar ledental gestaag toenam.237

232 PIVAR (D.J.). Art. cit., p. 257. 233 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 90. 234 WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). Art. cit., pp. 75-76. 235 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 16. 236 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93.; Later zou ook de National Medical Association for the Repeal of

the Contagious Diseases Acts worden opgericht door de geneeskundige J. Birkbeck Nevins. SUMMERS (A.). Art. cit., p. 10. 237 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91.

70

Het was Elizabeth Wolstenholme, vrouwenrechtenactiviste en stichtend lid

van de LNA die Josephine Butler kort na de oprichting van de vrouwenorganisatie

contacteerde om zich bij de beweging aan te sluiten. Meer van dergelijke verzoeken

volgden daarop waardoor Butler, volgens Van Drenth en De Haan, zich steeds meer

verleid voelde tot een engagement binnen de abolitionistische organisatie.238

Gedreven door een sterk gevoel van verontwaardiging over de dubbele seksuele

moraal voor man en vrouw, vervat in de CDActs, stemde Butler in. Als feministische

activiste voor het hoger onderwijs voor vrouwen werd zij gevraagd een campagne te

verzorgen tegen de CDActs, waarna zij al snel op het voorplan trad als de

charismatische en morele leider van de LNA.239

Butler, een telg van de gegoede middenklasse, had zich binnen haar sociale

projecten steeds erg begaan getoond met het lot van de arbeiders(vrouwen) die een

harder bestaan leidden dan het hare.240 Een eigenschap die zij naar verluidt deelde

met haar vader John Grey en diens zus Margaretta, die er een kritische houding op

na hielden jegens de maatschappelijke elite en zich onder meer inzetten voor de

afschaffing van de slavernij. Hun ideeën over sociale hervorming en de gelijkheid van

man en vrouw moeten Butler’s latere engagement in de strijd voor de afschaffing

van de CDActs hebben beïnvloed.241 Haar filantropische activiteiten kenden hun

oorsprong dan ook in haar jeugd, lang voor zij zich in 1866 voor het eerst ontfermde

over de Liverpoolse prostituees in het Brownlow Hill Workhouse.242

Met Butler aan het roer organiseerde de LNA haar eerste grote publieke

actie: de publicatie van The Ladies’ Appeal and Protest in The Daily News. In dit

manifest kondigde de LNA haar strijd tegen de CDActs aan. Bij de publicatie op 31

december 1869 betuigden 124 dames hun steun aan de abolitionistische organisatie

en haar doelstellingen door het plaatsen van hun handtekening. Opvallend was de

steun van een aantal prominente dames – abolitionisten van het eerste uur die

238 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 90. 239 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 93. 240 CARPENTER (M.W.). Health, Medicine, and Society in Victorian England. Westport, Greenwood Publishing Group, 2010, p. 86. 241 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 83-86. 242 JONES (C.). “Women’s History Walk around Liverpool”, in: Herstory Magazine, 1, 2 (2009), p. 26.; FREDERICKSON (K.W.). Josephine E. Butler and Christianity in the British Victorian Feminist Movement. Utah, 2008, p. 367.; Zij zette zich onder meer in voor het vrouwenonderwijs – er van overtuigd dat degelijk onderwijs een springplank was naar een meer egalitaire samenleving. Consulteer voor verdere informatie: VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., pp. 88-89.; HAMILTON (M.). Art. cit., p. 16.; KAMM (J.). Hope Deferred: Girls’ Education in English History. Taylor & Francis e-Library, 2010, p. 177.

71

reeds via andere wegen hun onvrede met de wetten van 1864, 1866 en 1869 hadden

laten blijken – die naam hadden gemaakt door hun filantropische acties, literaire

carrière en/of maatschappelijk engagement: Florence Nightingale, Harriet

Martineau, Mary Carpenter en Elizabeth Wolstenholme.243

Daags na de publicatie werd ook in verschillende andere periodieken gewag

gemaakt van het abolitionistische initiatief van deze dames. Hetgeen er toe leidde

dat op erg korte tijd meer dan 2000 dames – velen van hen quakers – hun naam, in

alle openbaarheid, aan de organisatie en haar manifest verbonden. 244 Een

revolutionaire actie volgens Frederickson, die stelt dat Britse vrouwen zich tot op dat

moment nooit eerder op dergelijke wijze politiek hadden uitgesproken over een

kwestie zo delicaat als de regulering van het vrouwelijke lichaam. Het manifest was

opgebouwd rond acht punten.

Punten één tot drie handelden over het bezwaar tegen de acts op grond van

slecht geschreven wetgeving die (alle) vrouwen juridische bescherming ontnam

waardoor hun reputatie, vrijheid en lichaam ten prooi vielen aan de willekeur met

welke politieagenten de wetten toepasten. Punt vier stelde dat het onrechtvaardig

was één sekse – nota bene het slachtoffer van de ondeugd – te straffen voor het

plegen van ondeugd terwijl de andere sekse, die zowel de eigenlijke bron van de

ondeugd is als het toonbeeld van haar gevolgen, onbestraft blijft. Opmerkelijk is wel

dat ook hieruit een dubbele seksuele moraal spreekt die een actieve rol toedicht aan

de wellustige man die vatbaarder zou zijn voor ondeugd dan de vrouw, die wordt

voorgesteld als een van nature kuis wezen. Het is nochtans dergelijke dubbele

seksuele moraal waartegen de abolitionisten juist ageerden in hun strijd tegen het

reglementarisme.

Daarenboven, zo stond in het vijfde punt te lezen, werd aan “hun zonen” met

deze wetgeving de boodschap meegegeven dat het acceptabel was “het pad van het

kwade” te betreden. Ook zouden de acts een wrede daad inhouden ten opzichte van

de weerloze vrouwen die er aan blootgesteld werden. Ten slotte besloten de punten

zeven en acht dat de maatregelen geen oplossing zouden bieden voor het grote

aantal geslachtszieken, de problematiek van de prostitutie en de verloederde zeden

omdat het morele kwaad dat er aan ten gronde lag niet werd bestreden.245

243 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., p. 523.; VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91. 244 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91 245 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., p. 524.

72

Enigszins overrompeld door de plotse oppositie tegen de CDActs en de steeds

toenemende steun voor de abolitionistische organisaties richtte de Britse overheid

een koninklijke commissie op die de effecten van de wetgeving moest bestuderen.

Hieruit kwam een weinig bevredigend rapport voort, de Bruce Bill, waarin enkele

aanpassingen werden voorgesteld maar geenszins een afschaffing van de acts werd

geopperd. De LNA streed verder met de afschaffing van de wetgeving als doel;

kritiek, scepticisme en ook agressie aan het adres van de voornaamste

pleitbezorgers waren een jammerlijk bijproduct van die strijd.246

De abolitionistische campagne kreeg tijdens de jaren ’70 en ’80 vorm op

dezelfde manier als zij in 1869 was gestart: abolitionisten publiceerden er op los

alsof het een lieve lust was en onderrichtten eenieder die het horen wilde over de

kwalijke gevolgen die de CDActs volgens hen hadden. Op die manier wilden de

abolitionistische krijgsmacht de publieke opinie beïnvloeden, waarna het politieke

bedrijf uiteindelijk tegemoet zou moeten komen aan de publieke onvrede met de

wetgeving. Zich goed bewust van het functioneren van het politieke bedrijf, hielden

de dames van de LNA zich ook bezig met electorale campagnes. Tenminste, wanneer

uitgesproken reglementaristen die grote populariteit genoten – voorstanderds van

de CDActs – zich aan de kiesstrijd waagden. De meest charismatische en invloedrijke

repealers werden er in dergelijke gevallen op uit gestuurd om het stemgedrag te

beïnvloeden in het nadeel van de reglementarist-politicus in kwestie.247

ABOLITIONISTISCHE MOTIEVEN

Het discours van de abolitionistische dames was doordrenkt van religieuze retoriek.

Uit de Ladies’ Appeal and Protest waarmee de LNA in 1869 haar abolitionistische

onderneming aanving sprak volgens Frederickson een feministische bezorgdheid die

sterk beïnvloed was door een geheel van Christelijke overtuigingen. 248 De

abolitionistische beweging bestond echter niet uitsluitend uit feministen, vrouwen

of gelovigen; zij was juist bijzonder divers in haar samenstelling en evenzo in de

abolitionistische argumenten die zij verspreidde. Volgens Summers’ analyse voerden

de abolitionisten oppositie tegen de getroffen maatregelen aan de hand van 246 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 91 247 Zie bijvoorbeeld het werk van Frederickson over The Storks Campaign en The Pontefract Election

(1872). FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., pp. 529-530 en pp. 535-536. 248 FREDERICKSON (K.W.). Op. cit., pp. 523-524.; HAMILTON (M.). Art. cit., pp. 21-22.

73

algemene morele, constitutionele en natuurrechtelijke principes die zij geschonden

zagen door de acts.249

Margaret Hamilton beschouwt het ongrondwettelijke karakter van de acts als

één van de sterkste argumenten tegen de CDActs. Het feit dat Britse vrouwen

zonder een proces en op grond van aantijgingen, die volgens de acts geen harde

bewijzen behoefden, veroordeeld werden tot medische inspectie, langdurige

opname in hospitalen en/of een slechte reputatie, beschouwde Josephine Butler als

een schending van de artikels 39 en 40 van de Magna Carta. Die stelden dat de

vrijheid een burger niet kan worden ontnomen zonder een proces. Hierin werd

Butler bijgestaan door vele voorname figuren binnen de NA en LNA: men vond het

onaanvaardbaar dat de persoonlijke vrijheid en veiligheid van een vrouw kon

worden geschonden – of ontnomen – op basis van geruchten en vooroordelen.250

Hoewel seksuele ondeugd volgens de Victoriaanse mindset onacceptabel

was, deed wie deel uitmaakte van het prostitutienet immers geen afstand van haar

rechten als burger, zoals in de Engelse grondwet beschreven. In het verlengde

daarvan past een tweede belangrijke argument dat de CDActs een discriminatoir

karakter ten laste legde omdat het de natuurlijke gelijkheid van man en vrouw

ondermijnde. Het waren immers enkel vrouwen die door de getroffen maatregelen

het onderwerp werden van politionele en medische controle terwijl het mannelijke

cliënteel van de seksindustrie vrijgesteld bleef van registratie, medische controle of

behandeling.251

De CDActs werden bovendien als immoreel beschouwd. Met de maatregelen

was immers het idee ontstaan dat de prostitutie gelegaliseerd was, en dus als

natuurlijk en aanvaardbaar beschouwd moest worden. Daarmee werd volgens Butler

en de haren de morele standaard verlaagd, hetgeen de deur open zou zetten voor

meer en groter ondeugd. Daarenboven reduceerden de acts met hun gedoogbeleid

jegens prostitutie de betrokken vrouwen tot roerend goed dat zonder enig respect

ter beschikking werd gesteld van de man.252

249 SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2. 250 HAMILTON (M.). Art. cit., pp. 16-17. 251 SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2. 252 HAMILTON (M.). Art. cit., p. 18.; SUMMERS (A.). Art. cit., p. 2.

74

3.2 INTERNATIONAL ABOLITIONIST FEDERATION

Na 1874 breidde Butler haar nationale strijd uit naar het internationale domein. De

actie tegen de CDActs leek op dat moment enigszins uitzichtloos en het was Butler

ter oren gekomen dat vooraanstaande geneesheren op het Europese continent het

plan hadden opgevat de Britse autoriteiten te overtuigen een reglementarisch

systeem naar Europees model in te voeren in het volledige Britse imperium. Toen zij

in de jaren ’70 door Europa reisde, was dat dan ook met de bedoeling de Europese

publieke opinie te beïnvloeden in het nadeel van het reglementarisme.253

Haar eerste poging om bondgenoten te maken op het Europese vasteland

was in eerste instantie een persoonlijke expeditie waarbij zij bestaande contacten

aansprak en nieuwe legde in Frankrijk en Zwitserland.254 Haar eigen kennissenkring

op het vasteland bestond hoofdzakelijk uit individuen uit de Protestantse

gemeenschap en liberalen – een familiaal erfstuk -, maar via de connecties van haar

vader en tante – die een Zwitsers-Italiaanse man huwde – kon zij toch een

aanzienlijk en gevarieerd publiek contacteren.255

Deze onderneming kan beschouwd worden als Butler’s eerste kennismaking

met het Europese actieterrein en de individuen die zouden kunnen bijdragen aan

een transnationaal abolitionistisch initiatief. De verkenning bleek niet zonder succes,

want deze eerste internationale contacten resulteerden in de oprichting van de

British, Continental and General Federation for the Abolition of State Regulated Vice

of de International Movement for the Suppression of State Regulated Vice in 1875.256

Met de hulp van Stansfeld en Wilson – twee invloedrijke Britse abolitionisten –

lanceerde Butler hiermee haar abolitionistische missie in het centrum van het

reglementarisme, het Europese vasteland.257

Het doelpubliek beperkte zich ondertussen niet meer tot een beperkte

selectie mogelijke pleitbezorgers; de acties van de internationale organisatie richtte

zich op het grote publiek. Daartoe richtte zij haar pijlen op de gecontesteerde

253 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 254 VAN DE VOORDE (V). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, p. 16. 255 SUMMERS (A.). Art. cit., pp. 216-217. 256 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 257 PIVAR (D.J.). Art. cit., p. 258.; Hoewel dat het zwaartepunt van dit onderzoek niet zal uitmaken, is het van belang op te merken dat ook abolitionistische campagnes werden opgezet in de Britse kolonies. Vaak gesteund door bondgenoten van Butler. Zie daarvoor het werk van Pivar en LEVINE (P.). Prostitution, Race and Politics: Policing Venereal Disease in the British Empire. New York, Routledge, 2003, 215 p.

75

praktijk van de internationale handel in blanke slavinnen en de geruchten van

corruptie binnen de Parijse en Brusselse zedenpolitie, hetgeen reeds kwaad bloed

zette bij de Europese grootstadbewoners.258

Bondgenoten in de abolitionistische strijd werden in Europa gerekruteerd uit

verschillende hoeken; de British, Continental and General Federation for the

Abolition of State Regulated Vice kon op steun rekenen van feministen, militanten

uit de arbeidersbeweging, leden van de bourgeoisie, clerici, protestanten en

katholieken. 259 Butler overtuigde enkele belangrijke figuren van het Europese

abolitionisme er echter pas in het laatste decennium van de 19de eeuw – aan het

einde van haar leven – van zich voor de organisatie te engageren.260

Belangrijk in de mobilisatie van actieve leden voor de internationale

organisatie waren de congressen die zij op tweejaarlijkse basis organiseerden –

waarbij steeds een andere Europese stad de gastheer mocht zijn. Het eerste congres

vond plaats in 1877 te Geneve, waar de organisatie ook zijn hoofdzetel zou

vestigen.261 Na een opeenvolging van benamingen zou zij bovendien in 1898 worden

gedoopt tot de International Abolitionist Federation of Fédération Abolitionniste

Internationale, de naam die zij tot heden draagt.262

Vanaf 1877 werden nationale afdelingen opgericht van de IAF in

verschillende Europese landen waaronder Groot-Brittannië, Italië, België, Duitsland,

Nederland en Denemarken. Deze nationale vertakkingen kenden een wisselend

succes op het nationale niveau en werden gesteund door individuen met een

gevarieerde achtergrond en ideologie. Zij hielden er elk eigen werkingsmiddelen en

organisatorische eigenschappen op na – de één met maandblad en (publieke)

samenkomsten op geregelde tijdstippen, de ander zonder – en werden door hun

voorzit(s)ter vertegenwoordigd in de algemene vergadering van de IAF.263

258 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 259 VAN DE VOORDE (V). Op. cit., p. 16. 260 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 151. 261 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 217. 262 SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, p. 150. 263 MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution”, p. 197.; SUMMERS (A.). Art. cit., p. 150.

76

3.3 SOCIAL PURITY EN DE NATIONAL VIGILANCE ASSOCIATION

Met de schorsing van de CDActs in 1883 en de afschaffing die volgde in 1886 was de

abolitionistische strijd zoals die aan het eind van de jaren ’60 van de negentiende

eeuw ontstaan was in Groot-Brittannië in feite gestreden. De abolitionisten die zich

geëngageerd hadden realiseerden zich echter dat er ook na 1886 ruimte voor

verbetering en verandering bleef bestaan wat de sociale en juridische positie van de

vrouw betrof, evenals de rol en plaats van de prostitutie in de samenleving. Velen

van hen wijdden zich daarom aan andere campagnes voor sociale en juridische

hervormingen zoals de puriteinse social purity-campagne die een einde wilde maken

aan de blanke slavinnenhandel, de kinderprostitutie en soortgelijke

maatschappelijke ontucht in zijn totaliteit.

De Association for Moral and Social Hygiene (AMSH) was tijdens het

interbellum zowat de enige abolitionistische organisatie – volgens Laite alleszins de

enige noemenswaardige abolitionistische organisatie – op Britse bodem. Het betrof

de Engelse tak van de internationale abolitionistische (koepel)organisatie – de

International Abolitionist Federation (IAF).264 De AMSH ontstond in 1915 door de

samensmelting van de LNA met het British Committee of the International

Abolitionist Federation, dat reeds in 1875 werd opgericht, en zou onder die naam

werkzaam blijven tot 1953, waarna de Britse afdeling van de IAF de Josephine Butler

Society werd geheten.265

In haar poging de seksuele exploitatie en onheuse behandeling van

vrouwen/prostituees van overheidswege tegen te gaan werd de IAF gesteund door

andere (international) organisaties die zich engageerden voor het welzijn van

migrerende vrouwen. Een handvol van dergelijke hulporganisaties boden assistentie

en sensibilisering aan migrerende vrouwen en meisjes, waarbij zij hen onder andere

behoedden voor het internationale prostitutienetwerk; The International Union of

Friends of Young Women, the Traveler’s Aid Society, the Catholic Association for the

Protection of Girls, Jewish Association for the Protection of Girls and Women.266

Na het ontstaan van de IAF in 1875 vormden religieuze social purity-

hervormers in Groot-Brittannië een eigen organisatie: de National Vigilance

264 LAITE (J.A.). “The Association for Moral and Social Hygiene: Abolitionism and Prostitution Law in Britain, 1915-1959”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), p. 208. 265 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion, p. 3. 266 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking, p. 45.

77

Association (NVA). Deze organisatie zou uiteindelijk aan bekendheid winnen als de

International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic, later hernoemd

tot de International Bureau for the Suppression of Traffic in Women and Children.267

Opgericht in 1886 stelde de NVA zich ten doel na te gaan of de Criminal Law

Amendment van 1885 – waarmee Butler’s repeal-campagne tegen de Britse CDActs

succesvol tot zijn einde kwam –268 gehandhaafd werd. Met deze wet werd namelijk

een verstrenging van de prostitutiewetgeving ingevoerd: de minimumleeftijd voor

seksuele betrekkingen werd vastgelegd op 16 jaar, de ontvoering van minderjarige

meisjes (-18) voor seksuele doeleinden werd strafbaar verklaard net als het

aanzetten van vrouwen tot prostitutie door middel van drugs, intimidatie of valse

voorwendselen en het werd magistraten toegestaan huiszoekingsbevelen uit te

vaardigen om vermiste vrouwen op te sporen.269

Aanvankelijk hield de organisatie zich bezig met een heel aantal

onderwerpen gerelateerd aan de bescherming van vrouwen en meisjes. Zo hielp zij

vrouwen aan werkgelegenheid die hun goede moraal en reine zeden niet

compromitteerde, probeerden zij “incorrigible girls” terug op het rechte pad te

brengen, ondersteunden zij zwangere meisjes en vrouwen, zochten zij naar opvang

voor verwaarloosde of verlaten meisjes, waarschuwden zij voor verleiding en de

gevolgen die dat met zich mee kon brengen en hielpen zij vrouwen die de prostitutie

wilden verlaten. Op die manier voorzag de NVA in kinderzorg en sociale diensten,

waarmee zij hoopte de morele standaard te versterken en onbetaamlijke seksuele

praktijken te voorkomen en te bestrijden.270

Maar zij vestigde ook al snel haar pijlen op obscene literatuur en

(naakt)prenten, music halls en theaters – die zij respectievelijk beschouwden als

uitingen en oorden van moreel verderf. Voor de moralisten van de NVA waren

“pornografische literatuur en etablissementen” de verachtelijke uitdrukking van

dezelfde ongedifferentieerde mannelijke lust die uiteindelijk ook leidde tot 267 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56.; WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, pp. 128-129.; Vanaf 1921 zou de Volkenbond zich gaan ontfermen over de white slavery-problematiek. Deze zou niet langer naar het issue verwijzen met white slavery of white slave trade maar wél met de handel in vrouwen en kinderen, om te benadrukken dat zij zich bekommerden om elk slachtoffer van de vrouwenhandel, ongeacht ras of etniciteit. Zie: GORMAN (D.). “Empire, Internationalism and the Campaign Against the Traffic in Women and Children in the 1920’s”, in: Twentieth Century British

History, 19, 2 (2008), pp. 186-216. 268 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 269 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56. 270 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56.; SUMMERS (A.). Female Lives, Moral States: Women, Religion

and Public Life in Britain, 1800-1930. Newbury, Threshold Press, 2000, pp. 127-129.

78

prostitutie en homoseksualiteit.271 Hoewel prostitutie en de slavinnenhandel in feite

de centrale thematiek was van hun onderneming, voerdde de NVA dus in de praktijk

een meer algemene strijd tegen de openbare ontucht en onzedelijkheid. Zo gingen

zij onder meer de strijd aan tegen met erotische illustraties versierde

luciferdoosjes.272 De NVA had door de concrete campagnes die zij voerde reeds sinds

zijn prille bestaan een nauwe relatie ontwikkeld met de staat,273 hoewel politie en

magistratuur de organisatie niet onvoorwaardelijk genegen waren.274

Tegen 1889 leek ook William Alexander Coote, de secretaris maar ook het

charmante aangezicht van de beweging, enigszins teleurgesteld met de acties en

werking van de NVA. In het bijzonder wat diens impact op de problematiek van de

white slave traffic betrof.275 Het was onder zijn impuls dat de National Vigilance

Association vanaf het fin de siècle grotere interesse aan de dag zou leggen voor de

problematiek van de vrouwenhandel voor prostitutiedoeleinden – bekend als white

slavery, traite des blanches of de handel in blanke slavinnen.276 Coote ving namelijk

tijdens het laatste decennium van de 19de eeuw een reis aan langs de Europese

hoofdsteden, waar hij beleidsmakers en andere geïnteresseerden ontmoette en hen

onderwees over de wanpraktijk van de vrouwenhandel en haar schadelijke gevolgen.

Hij hoopte zo het internationale intergouvernementele debat aan te zwengelen en

een internationaal netwerk van organisaties op te zetten.

Beide doelstellingen moesten bovendien ondersteund worden door de

organisatie van internationale congressen en conferenties waarop de noodzaak van

een doeltreffend internationaal beleid werd geformuleerd en vertegenwoordigers

van de nationale afdelingen met elkaar in debat konden gaan. 277 Dergelijke

samenkomsten vonden plaats in 1899 te Londen, in 1904 en 1906 te Parijs, in 1910

in Madrid, in 1913 in Londen en in 1921 in Genève.278 Coote hanteerde dus een

soortgelijke aanpak als Butler nauwelijks twee decennia eerder had gebruikt om haar

abolitionistische campagne een meer internationaal karakter te geven.

271 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., p. 129.; LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57.; WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society, p. 251. 272 SUMMERS (A.). op. cit., pp. 127-129. 273 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 56 en p. 58. 274 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 275 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 323. 276 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57. 277 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., pp. 57-58.; DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., pp. 323-324. 278 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 59.

79

De social purity-beweging van Coote die onder meer de handel in blanke

slavinnen aanvocht verschilde echter in vele opzichten van het feministisch

geïnspireerde Britse abolitionisme dat onder Butler’s impuls uit de voegen van de

Engelse landsgrenzen barstte. Ondanks de verschillen tussen de feministen-

abolitionisten en de social purity propagandisten-moralisten, waren beide kampen

een kwarteeuw lang bondgenoten in een gezamenlijke onderneming.279 Hoewel een

deel van hen in de NVA werd opgenomen zouden de voorname abolitionistische

pleitbezorg(st)ers nooit hun stempel kunnen drukken op het programma van de

NVA.280

Waar de abolitionistische campagne zich bezig hield met de reglementering

van de prostitutie en de dubbele seksuele moraal die daarmee werd gepropageerd,

focuste het International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic – in

het leven geroepen met het congress van 1899 –281 zich op openbare ontucht en

zedeloosheid in hun totaliteit en in het bijzonder met betrekken tot de handel in

blanke slavinnen voor prostitutiedoeleinden.282 De social purity-hervormers hielden

er een discours op na waarin een sterk pleidooi weerklonk voor de bestraffing van

seksuele en zedelijke non-conformisten. Dit vertaalde zich ook naar de praktijk van

hun acties. Terwijl de abolitionisten pleitten voor een meer correcte behandeling en

betere toekomst voor prostituees – in de veronderstelling dat deze vrouwen het

slachtoffer waren van de dominante dubbele seksuele moraal –, namen de social

purity-hervormers een meer repressieve houding aan ten opzichte van de

prostituees die zij, net als hun pooiers en handelaars, beschouwden als onzedelijke

individuen die een gevaar uitmaakten voor het zedenpeil van de samenleving.283 Dit

kaderde binnen de meer algemene strijd tegen de openbare ontucht en de

zedeloosheid die de social purity-propagandisten voerden.

Zij beschouwden de white slave traffic- en prostitutieproblematiek als een

teken aan de wand voor de tanende seksuele moraal en de toenemende openbare

zedeloosheid in de samenleving. De bron van deze zedelijke teloorgang zagen zij in

de even zedeloze lagere sociale klassen die volgens hen een gevaar vormden voor

zowel de sociale als de politieke orde van de maatschappij. De respectabele,

279 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., p. 127. 280 Idem, p. 130. 281 DITMORE (M.H.), ed. Op. cit., p. 324. 282 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 57. 283 WALKOWITZ (J.R.). Art. cit., pp. 130-131.; HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard”, p. 50.; WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 251.

80

puriteinse dames en heren van de social purity-beweging, die in grote mate werd

aangestuurd door lieden van de middenklasse en hogere sociale klassen, reageerden

daarop met het radicale streven de arbeiderscultuur te hervormen. Daarbij een eind

makend aan de als zedeloos beschouwde sociale en seksuele gewoonten van de

lagere sociale klassen.284 Voor de verspreiding van het zedelijkheidsideaal van de

hogere sociale klassen in de arbeidersklasse werden daarenboven actief lieden uit

die laatste categorie geronseld. Zij zouden zich aansluiten bij de social purity-

beweging en actief meewerken aan de vooropgestelde hervorming van de

arbeidersklasse.285

Terwijl de abolitionisten pleitten voor de afschaffing van de

prostitutiereglementering, eisten de social purity-beweging juist een strengere

wetgeving die zedeloze wantoestanden moest tegengaan en een einde moest maken

aan de openbare ontucht.286 Hoewel zij nog steeds het discours van liberale

hervormingen hanteerden en de nadruk legden op vrijwilligersinitiatieven en

filantropische acties, verkozen zij in de praktijk het wetgevende instrumentarium van

de staat om de maatschappelijke veranderingen die zij beoogden te verwezenlijken.

Het was ook onder aandringen van social purity-strijders dat de wetten die werden

ingevoerd om een einde te maken aan de blanke slavinnenhandel door de

politionele macht werden toegepast op ordinaire bordeelhouders en prostituees, in

plaats van blanke slavinnenhandelaars en kinderverleiders. 287 Aldus werd de

hervormingsbeweging getekend door een moreel repressieve houding.

3.4 BELGISCH ABOLITIONISME VÒÒR BELPAIRE

REGLEMENTERING

In België, zoals in het leeuwendeel van de Europese naties, was prostitutie tijdens de

19de eeuw het object van regulering op het federaal en gemeentelijk niveau, waarbij

bordelen waren geregulariseerd en prostituees naar het Franse model werden

opgenomen in politieregisters en onderworpen aan periodieke medische 284 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 251. 285 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., p. 253. 286 LIMONCELLI (S.A.). Op. cit., p. 66. 287 WALKOWITZ (J.R.). Op. cit., pp. 251-252.

81

controles.288 Het Franse reglemetaristische systeem was gebaseerd op het werk van

de Franse hygiënist en sociaal antropoloog Alexandre-Jean-Baptiste Parent-

Duchâtelet. In 1836 publiceerde hij met De la prostitution dans la ville de Paris:

considérée sous le rapport de l'hygiène publique, de la morale et de l'administration

een tweedelig werk waarin hij nauwgezet zijn onderzoek uiteenzet naar zo’n

twaalfduizend Parijse prostituees voor de periode 1815-1831.289

Aan bod kwamen onderwerpen als de sociale achtergrond van de vrouwen in

kwestie, hun huwelijksstatus, emotionele huishouding, hun geletterdheid en het

aantal zwangerschappen en geboorten die zij meemaakten. Uit deze massa aan

gegevens trok Parent-Duchâtelet de conclusie dat de overheidsregulering van

prostitutie een voordelige maatregel zou zijn om de verspreiding van venerische

ziekten tegen te gaan en de huwelijkseenheid te beschermen tegen de schadelijke

effecten van seksuele losbandigheid in het straatbeeld.

Op deze manier bevestigde Parent-Duchâtelet een aantal bestaande

vooroordelen over prostituees, namelijk dat zij een klasse van sociale paria’s waren,

marginalen die hun leven niet wilden of niet konden inrichten volgens de heersende

normen en waarden omdat hen werkethos ontbrak of omdat zij niet ten volle

ontwikkeld, en dus eerder primitief, waren. Terzelfdertijd echter ontkrachtte hij ook

een reeks heersende opvattingen over prostitutie en de vrouwen die er de kost mee

verdienden. Zo stelde hij dat armoede de voornaamste reden was waarom vrouwen

hun heil in de seksindustrie zochten en dat velen er onder dwang en door het

toedoen van mannen in terechtkwamen.290

Uit zijn werk sprak echter de opvatting dat prostitutie in elke samenleving

een noodzakelijk kwaad was; er werd immers verondersteld dat mannen van nature

wellustig waren en een sterke seksuele drang ervoeren die bevredigd moest worden

door publieke vrouwen, wiens lichamen als publiek eigendom beschouwd werden –

in tegenstelling tot de respectabele, seksueel passieve vrouwen die als geschikte

huwelijkskandidaten en moeders beschouwd werden.291

Door de toevoeging van artikel 96 van de gemeentewet werd op 30 maart

1836 in België de reglementering van prostitutie een gemeenteprerogatief. Met dit

288 CARLIER (J.). Op. cit., p. 399. 289 SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women, p. 9. 290 ROUNDING (V.) “Parent-Duchâtelet, Alexandre-Jean-Baptiste”, in: DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, p. 343.; RINGDAL (N.J.). Love

For Sale: a World History of Prostitution. New York, Grove Press, 2004, p. 261. 291 CARLIER (J.). Op. cit., p. 399.

82

artikel werd het toezicht op, de opvolging en jurisdictie van openbare ondeugd

toevertrouwd aan het college van Burgemeester en Schepenen;292 “au Collège des

Bourgemestre et Echevins appartient la surveillance des personnes et des lieux

notoirement livrés à la débauche. Il prend à cet effet les mesures propres à assurer la

santé, la moralité et la tranquillité publique”.293 Als het uitvoerende orgaan werd

daarmee de gemeentepolitie bevoegd over de controle van als prostituee erkende

vrouwen en plaatsen waar bordelen en/of tippelaarsters zich vestigden. Het waren

de Brusselse autoriteiten die in België op 18 april 1844 ook officieel de eerste

gemeentelijke reglementering van de prostitutie invoerden, gebaseerd op de

adviezen van de Openbare Hygiëneraad die in 1838 werd opgericht.294

Daarmee werd naar het Franse voorbeeld naast de politionele ook de

medische inspectie van prostituees ingevoerd –295 voor die datum waren reeds

verschillende deelaspecten, zoals de bordeelvergunning en de registratie van

prostituees, gebruikelijk.296 Dit eerste reglement zou in voegen blijven tot het

Brusselse stadsbestuur het in 1877 over een andere boeg gooide met een nieuwe

reglementarische strategie.

Uit de drie decennia die daar aan vooraf gingen was gebleken dat het

politiecorps lang niet het hele prostitutienetwerk in de hoofdstad onder controle

kreeg en het oorspronkelijke reglement op een mislukking dreigde uit te lopen.297 De

clandestiene prostitutie floreerde en hoofdcommissaris Lenaers stelde de invoering

van een aangepast reglement voor om daar wat aan te veranderen. De sleutel tot de

repressie van de clandestiene prostitutie werd gevonden in het verhogen van de

politionele controle op de prostitutie en de inrichting van een gespecialiseerde

zedenpolitie (Police des Moeurs) – deze bestond uit een adjunct-inspecteur

292 DE SCHAEPDRIJVER (S.). “Reglementering van Prostitutie, 1844-1877: Opkomst en Ondergang van een Experiment”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Gesciedenis, 16, 3-4 (1985), p. 475.; MACHIELS (C.). Op. cit., p. 196. 293 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). “Une Guerre de Chiffres. L’Usage des Statistiques par les Discours Abolitionniste et Réglementariste sur la Prostitution à Bruxelles (1844-1948)”, in : Histoire et

Mesure, 22, 2 (2007), p. 103. 294 DE SCHAEPDRIJVER (S.). Art. cit., p. 478. 295 MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique: Prostitution et Mouvement Abolitionniste

en Belgique (1880-1914). La Société de Moralité Publique. Louvain-la-Neuve, 2004, p. 4.; LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 8 en pp. 26-27. 296 DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het

Vreemdelingenbeleid, p. 41. 297 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 104.

83

politiecommissaris, een speciaal agent en vijf agenten-inspecteurs. 298 Ook

clandestiene bordelen of prostitutiehuizen werden in het verlengde van deze

campagne massaal gesloten.299

De Dienst Zeden, zoals het bevoegde politieorgaan heette, hield er twee

taken op na. Ten eerste het voeren van een administratief onderzoek naar de aard

van de activiteiten binnen bordelen om te controleren of deze aan de

reglementering beantwoordden, hetgeen surveillance noodzaakte om vaststellingen

te kunnen doen. Indien daarbij een inbreuk op het reglement werd vastgesteld, werd

de bordeelhouder – en niet de betrokken prostituee of klant – voor het gerecht

gedaagd – de politierechtbank – waarna een boete van 5 tot 25 Belgische frank of

een gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen kon worden opgelegd.

Harder werd opgetreden indien er werd vastgesteld dat minderjarigen

geprostitueerd werden; de bordeelhouder verscheen in dat geval voor de

correctionele rechtbank. De straf die volgde, varieerde vervolgens van een celstraf

van 2 tot 5 jaar, afhankelijk van het aantal minderjarige prostituees dat was

vastgesteld. De tweede bevoegdheid van de dienst Zeden betrof de registratie van

prostituees in een politieregister.300 Hierdoor werd grote macht toegekend aan de

bevoegde zedenagenten die er eigenhandig over beslisten of en welke vrouw als

prostituee werd geregistreerd. Een label dat, indien verkregen, maar moeilijk weer

werd afgeschud en de reputatie – en in het verlengde daarvan het

toekomstvooruitzicht (inzake huwelijkskansen, bijvoorbeeld) – van de vrouw niet ten

goede kwam.

De van prostitutie beschuldigde vrouwen werden dus, zonder de

elementairste grondwettelijke bescherming, compleet afhankelijk van de willekeur

van de ambtenaren van de dienst Zeden. Gelijkend op de medische controle die ook

in bepaalde Britse steden werd ingevoerd met de CDActs, werden de geregistreerde

prostituees op Belgische bodem verplicht tot een tweewekelijks medisch onderzoek.

Werden daarbij (geslacht)ziekten vastgesteld, dan werden de bewuste vrouwen

opgenomen in de service des vénériennes de la police tot de behandelende dokters

hen gezond – en dus ook geschikt voor dienst – verklaarden.301

298 Ibidem. 299 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 26.; MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique, pp. 16-20. 300 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.). Du Sordide au Mythe, p. 41.; MACHIELS (C.). Op. cit., pp. 16-20.; DOOMS (E.). Op. cit., p. 42. 301 CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881)”, p. 3.

84

Ook in andere Belgische (groot)steden zoals Luik, Gent en Charleroi werden

dergelijke reglementen uitgewerkt – vaak volgens het Brusselse voorbeeld. Het

waren dan ook deze dichtbevolkte gebieden waar de prostitutie zich

concentreerde.302 Het reglementarisme van Brussel spande echter de kroon met zijn

harde politionele optreden waardoor menig historicus spreekt over een

hyperreglementarisme. 303 Ondanks de gegronde aanklachten van uitgesproken

abolitionisten en misnoegde burgers die zouden volgen naar aanleiding van een

reeks prostitutieschandalen vanaf de jaren ’80 van de 19de eeuw bleef het

reglementarische systeem grotendeels ongewijzigd tot het in 1948 werd

afgeschaft.304

SOCIÉTÉ DE MORALITÉ PUBLIQUE

Hoewel het reglementarische model aanvankelijk door het merendeel van de

Belgische stedelingen gesmaakt werd,305 kwam naar aanleiding van het Brusselse

prostitutieschandaal van 1880-1881 een stevige abolitionistische oppositie tot stand.

Toen bekend werd dat enkele tientallen – vooral Engelse – minderjarige meisjes als

prostituee te werk werden gesteld in de Belgische hoofdstad werd Brussel het decor

van een internationaal schandaal. Naast het bestaande gemeentelijke

politiereglement waarin de reglementering van de prostitutie stond opgetekend,

waren ook een aantal informele afspraken tussen bordeelhouders en politieagenten

in gebruik. Zo mochten minderjarigen zonder seksuele ervaring niet door een

bordeelhouder tewerkgesteld worden.

Precies die ongeschreven regel werd in het Brussel van 1980 niet nageleefd,

hetgeen op zijn beurt de aanleiding was voor grote publieke agitatie. Een handvol

van de minderjarige meisjes die in Brussel werden tewerkgesteld, bleken namelijk

nog een deugdzaam leven te hebben geleid tot zij in de bordelen terechtkwamen.

Daarenboven bleken een aantal meisjes onder valse voorwendsels naar België te zijn

gebracht; hen werd vòòr hun vertrek uit Groot-Brittannië, Duitsland, Nederland of

Frankrijk een job als huishoudster of kindermeid beloofd door de mensenhandelaars

die hen uiteindelijk als handelswaar aan bordeelhouders leverden. Hoewel het 302 DOOMS (E.). Op. cit., p. 41. 303 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 3. 304 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 9. 305 DE SCHAEPDRIJVER (S.). Art. cit., pp. 478-479.

85

toedoen van de handel in blanke slavinnen – of: la traite des blanches / white slavery

– maakte dat het Brusselse prostitutieschandaal door de internationale media werd

opgepikt, was het klaarblijkelijke falen van het reglementarische systeem de

eigenlijke aanleiding van de publieke consternatie.306

Indien minderjarige meisjes in bordelen in het Brusselse wilden werken

moesten zij kunnen bewijzen dat zij reeds seksueel actief waren. Voor meisjes uit

buurlanden met gereglementeerde prostitutie was dat nauwelijks een probleem: zij

konden bewijs leveren van hun seksuele ervaring door te bewijzen dat zij in het land

van herkomst reeds als prostituee geregistreerd waren. Dit kon met de schriftelijke

neerslag die deel was van de officiële administratieve handeling. Voor jonge Engelse

meisjes was het leveren van dat bewijs echter moeilijker. Groot-Brittannië was,

ondanks de CDActs, een land met eerder weinig reglementering en er bestond geen

register van de prostituees voor de hele natie.

Nochtans waren jonge prostituees niet ongewoon in Groot-Brittannië – waar

meisjes zich vanaf hun twaalfde levensjaar mochten prostitueren – en bovendien

waren zij gegeerd door het Belgische cliënteel.307 Bijgevolg werden tal van dergelijke

minderjarige meisjes, zonder een bewijs van seksuele ervaring, naar het Brusselse

overgebracht en daar tewerkgesteld.308 Deze wanpraktijken ontpopten zich tot een

schandaal door de onthullingen van Londense uitgever Alfred Dyer, waarop in 1880-

1881 een aantal processen volgden.309 Met de constatatie dat minderjarige en

schijnbaar onervaren meisjes – de petites Anglaises – als prostituee werkten in

Brusselse bordelen werd bovendien duidelijk dat agenten van de Dienst Zeden

belangen hadden in het lokale prostitutienetwerk en daarom bepaalde

wanpraktijken gedoogden, waarbij zij in feite aan de deontologie van hun

professionele opdracht verzaakten.310 Deze corruptie leidde tot het ontslag van

burgemeester Vanderstraeten, hoofdcommissaris Lenaers en verantwoordelijk voor

de dienst Zeden Schröder.311

306 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., pp. 3-5. 307 CHAUMONT (J.-M.). Art. cit., p. 5. 308 Ibidem. 309 CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie. Leven en Beleid van Jules

Lejeune. Leuven, Leuven Universitaire Pers (Samenleving, Criminaliteit en Strafrechtspleging), 2004, p. 119. ; DOOMS (E.). Op. cit., p. 128. 310 FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106. 311 CHAUMONT (J.-M.). Le Mythe de la Traite des Banches. Enquête sur la Fabrication d’un Fléau. Parijs, La Découverte, 2009, p. 25.; FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106.; DOOMS (E.). Op. cit., p. 70.; Tot 1903 zouden herhaaldelijk ontslagen vallen in het Brusselse politiecorps naar

86

Als een reactie op het schandaal werden campagnes opgezet door privé-

organisaties in binnen- én buitenland. De internationale pers pikte het nieuws

immers al snel op en gaf daarmee het startschot voor nieuwe debatten over

prostitutie en de handel in blanke slavinnen. De problematiek van de Belgian Traffic

werd in die debatten het voorplan toebedeeld.312 Het schandaal werd aangegrepen

om de abolitionistische strijd die in Groot-Brittannië woedde kracht bij te zetten en

de internationale beweging voet aan grond te laten krijgen in de Europese landen

waar de overheid er een reglementarische aanpak op na hield. Op deze manier

slaagde de International Abolitionist Federation er in zich te vertakken op het

nationale niveau.

In België – lange tijd beschouwd als het toonbeeld van het reglementarisme –

was dat niet anders en gaf de affaire een boost aan de abolitionistische beweging.

Dat de publieke opinie ontstemd was door het gewetenloze uitbuiten van jonge

meisjes door bordeelhouders en de corruptie van de uitvoerende macht speelde

enkel in hun voordeel.313 Het abolitionistische kamp werd echter gekenmerkt door

twee strekkingen die elk om hun eigen reden bezwaar hadden tegen de bestaande

regulering van prostitutie. Enerzijds de meer liberale abolitionisten, die pleitten voor

de afschaffing van de reglementering, anderzijds de prohibitionistische

abolitionisten, die voorstander waren van een compleet verbod op prostitutie en

daarom de reglementering aanvochten.

Op 20 februari 1881 werd op de naweeën van het Brusselse

prostitutieschandaal de Société de moralité publique opgericht. De Luikse hoogleraar

en publicist Emile de Laveleye werd voorzitter en de organisatie kon rekenen op

sympathie uit verschillende hoeken. De katholieken Auguste Beernaert, Karel

Woeste en Jules Lejeune – die het voorzitterschap zou waarnemen voor de periode

1906-1908 –,314 de liberaal Paul Janson en de socialist Emile Vandervelde sloten zich

bij het initiatief aan, de medewerking van Isala Van Diest 315 betekende een

invloedrijke vrouwelijke stem en ook de protestantse gemeenschap in België was

aanleiding van dergelijke schandalen. CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881)”, p. 8. 312 MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Protection de l’Enfance en Paniques Morales. Brussel, Yapaka.be (Une Initiative de la Fédération Wallonie-Bruxelles de Belgique), 2012, pp. 7-8.; CHRISTIAENSEN (S.). Op.

cit., p. 119.; FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). Art. cit., p. 106. 313 MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Op. cit., pp. 8-10. 314 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 45. 315 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 50.; MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution”, p. 198.

87

vertegenwoordigd. Op die manier profileerde de société zich als een pluralistische

organisatie die partijpolitieke en levensbeschouwelijke tegenstellingen wist te

overstijgen.316

Het betrof de Belgische tak van de internationale koepelorganisatie

Fédération Britannique, continentale et générale, waar voorzitter Emile de Laveleye

zich reeds in de jaren ’70 van de 19de eeuw bij aansloot; het was meteen ook het

startschot voor wat een langdurig engagement voor de abolitionistische beweging in

binnen- en buitenland zou blijken. Zo zou hij in 1884 voorzitter worden van de

internationale federatie.317

De Société de moralité publique telde ook tal van medisch onderlegde

abolitionisten in haar rangen; de argumenten die de organisatie uitte tegen het

reglementarisme werden dan ook door deze geneesheren onderbouwd. Dokter

Boens zette als eerste een wetenschappelijke these uiteen op de algemene

vergadering ven de société in 1884. Hij stelde dat prostitutie géén noodzakelijk

kwaad was – waarmee hij inging tegen een hardnekkige stelling van de

reglementaristen – en dat de medische inspectie van prostituees de verspreiding van

het erg besmettelijke syfilis geen halt zou toeroepen. Daarom stelde hij dat enkel het

criminaliseren van de prostitutie een doeltreffendere oplossing zou zijn voor de

publieke ontucht.

Niet alle abolitionisten stemden echter in met zijn pleidooi tegen de

medische inspectie, onder hen ook collega’s uit de medische wereld. Hoewel zij de

prostitutiepraktijk en de regulering ervan niet konden goedkeuren, waren zij wel

overtuigd van de efficiëntie van de medische opvolging van geslachtszieken in de

strijd tegen hun verdere verspreiding.318 Een handvol van de artsen-abolitionisten

die binnen de société deel namen aan dit debat werden in 1887 opgeroepen om te

zetelen in een commissie, opgericht bij Koninklijk Besluit, om zich over de

mogelijkheden van een wetsvoorstel voor doeltreffende reglementering te

beraden.319

Hoewel de société de moralité publique bij zijn ontstaan meteen op relatief

316 DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op Straat, p. 57.; CHAUMONT (J.-M.). “Prostitution et Choix de Société: un Débat Éludé?”, in: Ethique Publique, 5, 2003, p. 19. 317 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 45. 318 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., pp. 46-48. 319 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., p. 9 en p. 48.

88

veel steun kon rekenen,320 verloor zij aan populariteit rond de eeuwwisseling.

Groeiende antipathie voor de organisatie in de publieke opinie zou daarmee te

maken hebben. Zij werd in haar abolitionistische missie evenwel bijgestaan door

social purity-organisaties, die zich in eerste instantie bekommerden om het welzijn

van jonge meisjes en vrouwen en de problematiek van de handel in blanke

slavinnen; de Belgische afdeling van de Union Internationale des Amies de la Jeune

Fille, de Belgische afdeling van L’Oeuvre Catholique Internationale de la Protection de

la Jeune Fille en het internationale National Vigilance Association for the Repression

of Venerical Vice and Public Immorality.321

320 Bij de oprichting in 1880 telde zij 182 leden, in oktober 1883 waren dat er reeds meer dan 300. 321 DOOMS (E.). Op. cit., pp. 131-132.

89

HOOFDSTUK 4. POLITICIZING PHILANTHROPY – MARIE

ELISABETH BELPAIRE IN DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID

4.1 VREEMDE EEND IN DE BIJT? DE STRIJD TEGEN ZEDELOOSHEID IN

BELPAIRE’S OEUVRE

Een eerste blik op Belpaire’s literaire oeuvre doet geenszins vermoeden dat Belpaire

zich inliet met het Belgische prostitutiedebat.322 Op haar palmares prijken naast een

handvol biografieën die het verhaal van haar familiegeschiedenis vertellen tal van

werken waaruit haar genegenheid voor de Vlaamse beweging, haar religieuze

overtuiging en kennis van muziek en letterkunde blijken. Hoewel haar literaire

oeuvre – alsook de vele bijdragen van haar hand in Dietsche Warande en Belfort –

slechts zelden getuigen van haar affiniteit met de abolitionistische beweging, trekt

één publicatie uit 1914 de aandacht. Dat jaar publiceerde Belpaire in DWB haar Strijd

Tegen de Zedeloosheid, een maatschappijkritisch essay over de openbare zeden – of

het gebrek daaraan – in haar thuisstad. “Antwerpen is wezenlijk droevig befaamd in

’t buitenland”, steekt Belpaire van wal, “.. zij [is] de onzedelijkste [plek], in de

gansche wereld… Er kan geen sprake zijn van overdrijving, van eenzijdige opvatting:

onze stad is verkankerd op verschrikkelijke wijze.”323

Het is de schijnbaar toenemende openbare zedeloosheid waartegen Belpaire

fulmineert – zo zouden de prostituees aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog

onbeschaamder zijn in Antwerpen dan elders ter wereld. Maar met de reine zeden

ziet Belpaire ook de geloofszin van de Antwerpenaar uit de Scheldestad verdwijnen.

Meer nog, het godsdienstverval ligt volgens haar ten grondslag aan de verslapping

van de moraal en de aanwas van de openbare zedeloosheid. Om het zedelijk verval

terug te schroeven, roept zij daarom op tot “eene volhardende actie voor de

zedelijkheid” gestoeld op godsdienstige overtuiging naar het voorbeeld van Engeland

322 Zie: Bijlage 1: Lijst van Belpaire’s Literaire Werken, vanaf p. 187.; Consulteer REYMENANTS (G.). Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1914. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 2013, 288 p. Voor een overzicht van Belpaire’s bijdragen aan Dietsche Warande en Belfort. 323 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 68.; zie ook: BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 1, 10 (1913), p. 147.

90

en Nederland. Meteen ook haar eerste publieke oproep voor een abolitionistische

actie op Belgische bodem.

Nochtans ving Belpaire, vanuit haar hoedanigheid als voorzitster van de

Vrouwenbond Constance Teichmann, reeds in 1912 de oprichting van een dergelijke

organisatie aan. Op de algemene vergadering van de VCT datzelfde jaar werd voor

het eerst de aandacht van de vrouwenbondleden gevestigd op “de moderne plaag”,

“de verschrikkelijken socialen kanker” van de openbare zedeloosheid. Het was

Belpaire die het woord nam toen het onderwerp van deze sociale kwestie werd

aangesneden.324 In wat beschreven wordt als een gloedvolle redevoering riep zij alle

vrouwen op zich te vervoegen in het abolitionistisch streven dat in de buurlanden

reeds succesvol was gebleken. De inzet? Het redden van duizenden vrouwen uit de

handen van gewetenloze, bedriegende pooiers en het behoeden van evenveel

families voor oneer en zedenverval.

Haar exposé moet zowel indrukwekkend als overtuigend zijn geweest, want

daags na deze samenkomst werd door de leden van de algemene vergadering een

voorlopig comité gevormd. Een comité dat op haar beurt al snel zou groeien. Het

vrouwencomité realiseerde zich dat zij machteloos stond in haar onderneming tegen

de kwaal van de bandeloosheid der zeden; priesters en gemotiveerde leken werden

uitgenodigd zich bij de prille organisatie aan te sluiten. Den Bond ter Bestrijding van

de Openbare Zedeloosheid was een feit.325 Hoewel zij haar roots kende in de VCT zou

zij bovendien “gansch afzonderlijk” te werk gaan – daarbij nochtans enkele

voorname bestuursleden delend. Haar secretariaat was gevestigd in Antwerpen, Sint

Jacobsmarkt 50.326

De doelstelling van Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid?

“Zij wil de openbare meening winnen, haren invloed doen gelden bij

gemeentebesturen van stad en dorp, eene wet bekomen tot strenger beteugelen der

zedeloosheid om niet enkel de ongelukkigen te redden, ook de ongelukkigen te

voorkomen.”327

324 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. ; S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale

Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 6 (1913), p. 90. 325 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 326 S.n. Art. cit., p. 90. 327 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad der

Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 8 (1913), p. 123.

91

Maar welke oorsprong kende Belpaire’s plotse interesse voor de

abolitionistische beweging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog? Belpaire

– geboren in 1853 – was immers reeds een volwassen en maatschappelijk

geëngageerde vrouw toen in de jaren ’80 van de 19de eeuw het Brusselse

prostitutieschandaal uitbrak en ten gevolge daarvan het debat over moraal en zeden

werd aangezwengeld. Op dat moment draaide het georganiseerde Belgische

abolitionisme overuren en had zij zelfs de publieke opinie op de hand. Maar Belpaire

repte geen woord over het offensief tegen de zedeloosheid in haar 19de eeuwse

werk. Dat zij er tijdens het tweede decennium van de 20ste eeuw als publiek en

literair figuur – een bekende Vlaming, als u wil – toe in staat was maatschappelijke

issues te agenderen voor publiek debat staat buiten kijf. Maar vanwaar haar plotse

interesse voor het publieke zedenverval?

INVLOED VAN DE NOORDERBUREN

“Pastoor Ariëns zou ons weldra initieeren in het prachtig werk dat in Nederland

gevoerd werd tegen de openbare zedeloosheid, en dewijl er niemand anders was zou

dat ook op onze schouders vallen. Wij gingen immers toch gebukt onder den last des

Kruises, en genoten de kracht van dit heilig gewicht… wij [kregen] te Antwerpen ’t

bezoek der twee apostels tegen de openbare zedeloosheid in Nederland: de heeren

Van Munster en Velthuizen , beiden protestanten, maar oprechte geloovigen.”328

Zo

schreef Belpaire over haar eerste ontmoeting met twee pleitbezorgers van het

abolitionisme uit Nederland. Het was maart 1912 toen priester Alphonse Ariëns –

één van de initiatiefnemers van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland en

religieuze toeverlaat voor onder meer de nationale katholieke vrouwenbeweging –329 haar in contact bracht met Van Munster en Velthuysen.330

Ariëns maakte haar in diezelfde periode ook vertrouwd met

“Wegbereidsters”, een boek van Johanna Naber waarin onder meer verteld werd 328 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 96. 329 ROES (J.). “Ariëns, Alphonse Marie Auguste Joseph”, in: BWSA, 1 (1986), pp. 4-7./< http://www.iisg.nl/bwsa/bios/ariens.html>, geraadpleegd op 17.05.2013.; ROGIER (L.J.). Ariëns, Alphonse Marie Aguste Joseph”, in: Biografisch Woordenboek van Nederland/< http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/ariens>, geraadpleegd op 17.05.2013. 330 ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV, pp. 286-287.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 96.

92

over de werken van Jesephine Butler in Groot-Brittannië.331 “Lees dat”, zou hij haar

gezegd hebben “en ge zult overmijdelijk aan ’t werk vallen.” En zo ging het

inderdaad, getuigde Belpaire.332 Dit niettegenstaande benadrukte de Antwerpse in

haar schrijven de ontmoeting met de collega-zedelijkheidsstrijders uit Nederland.

Hetgeen doet vermoeden dat zij zich in eerste instantie op het initiatief van de

Noorderburen inspireerde voor haar eigen onderneming.

Velthuysen was in Nederland actief in de abolitionistische beweging als

secretaris van tal van organisaties terwijl Van Munster betrokken was in de

Middernachtzending, een protestantse – Réveil –333 vereniging die de bestrijding van

de prostitutie ten doel stelde.334 Belpaire maakt verder geen melding van details van

de ontmoeting met de twee noorderburen maar zij zou naar verluidt kunnen gelden

als de onmiddellijke aanleiding voor de oprichting van Den Bond ter Bestrijding van

de Openbare Zedeloosheid.335 Bovendien blijkt uit een van haar bijdragen aan de

Belgische Standaard uit 1918 dat zij met veel interesse het werk van de heren Van

Munster en Velthuysen bleef opvolgen – en er ook inspiratie uit bleef opdoen.336

In Nederland kwam de Middernachtzending-vereeniging (MV) in 1888 tot

stand als een actiegroep die de verbetering van de openbare zeden en de bestrijding

van de prostitutie ten doel stelde.337 Net als in België was in Nederland de

prostitutiewetgeving met de Gemeentewet van 1851 een gemeenteprerogatief

geworden. Een reglementaristisch systeem werd ingevoerd waarbij de

burgemeester, als hoofd van de lokale politie, moest toezien op de registratie van

publieke vrouwen en de controle van de plaatselijke seksindustrie. Het

gemeentebestuur kreeg echter een zekere vrijheid bij het bewerkstelligen van

controle en registratie.338 In de tweede helft van de 19de eeuw verkoos men echter

331 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145.; NABER (J.W.A.). Wegbereidsters: Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine Butler, Priscilla Bright MacLaren. Groningen, 1909. 332 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 146. 333 HEIJBOER (D.P.). Zendelingen Tegen de Zedeloosheid. De Middernachtzending als de Bestrijder van

de Prostitutie in Amsterdam en de Daarbij Gepaard Gaande Confrontatie met Politie en Overheid. Leiden (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Leiden), p. 21. 334 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., p. 3 en p. 28. 335 ELIAS (H.J.). Op. cit., pp. 286-287.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 96. 336 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 337 DEKKERS (R.M.). “De Middernachtzending, een Buitenparlementaire Actiegroep”, in : FABER (S.), ed. Criminaliteit in de Negentiende Eeuw. Hilversum, Uitgave van de Historische Vereniging Holland en Uitgeverij Verloren, 1989, p. 109. 338 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., pp. 19-20.

93

een zorgende aanpak ten aanzien van de prostituee, boven een bestraffende

strategie.339

Het was de predikant Hendrik Pierson, die eerder reeds de meer gegoede

klassen verenigd had in de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP), die

de oprichting financieel en inhoudelijk ondersteunde. Hij had belang bij het bestaan

van een volkse tegenhanger voor de meer elitaire NVP om zijn zedenoffensief kracht

bij te zetten.340 In de praktijk zouden de Middernachtzendelingen dan ook fungeren

als het keurkorps van de NVP. De enthousiaste mannen en jongelingen van de MV

vatten ‘s nachts post bij bordelen om passanten en mogelijke klanten ervan te

overtuigen niet te vervallen in onzedelijke gewoonten. Daarbij kwamen zij vaak in

conflict met pooiers en bordeelhouders die hen broodroof verweten.341 De MV zag

namelijk de bordeelbezoeker en niet de prostituee als de verantwoordelijke voor de

zedeloosheid die zich inburgerde in het openbare leven; hoewel sommige

abolitionisten – onder meer Velthuysen, die ook een zendeling was – toch opperden

dat ook (publieke) vrouwen deel hadden in het zedenverval.342

Hoewel zij zich niet als seksespecifiek profileerden – hetzelfde geldt voor de

NVP – bestond de MV uitsluitend uit mannen. Bovendien waren het naast pooiers-

bordeelhouders en de overheid voornamelijk vrouwen die niet waren opgezet met

de onderneming van de MV. Niet enkel publieke vrouwen en hoerenwaardinnen

waren misnoegd, ook vrouwen uit de burgerij uitten volgens Dekkers ongenoegen

over de publieke acties van de MV.343

Vrouwen die wél gecharmeerd waren door de Middernachtzendelingen en

hun strijd tegen de zedeloosheid moesten zich echter verenigen in

vrouwenverenigingen en moesten zich schikken naar de bestaande

mannenorganisaties. Die hielden immers de touwen van de abolitionistische

onderneming in de hand. De vrouwelijke abolitionisten bevonden zich in Nederland

aan het begin van de 20ste eeuw in een minder invloedrijke positie dan hun

mannelijke medestanders en deden in feite dienst als ondersteunende troepen die

339 VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). Op. cit., p. 133. 340 DEKKERS (R.M.). Art. cit., p. 109. 341 DE VRIES (P.). Kuisheid voor Mannen, Vrijheid voor Vrouwen. De Reglementering en Bestrijding van

Prostitutie in Nederland, 1850-1911. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1997, pp. 102-103. 342 DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 343 DEKKERS (R.M.). Art. cit., p. 111.

94

de Nederlandse vrouwen moesten sensibiliseren en warm maken voor de

abolitionistische beweging.344

Hendrik Pierson, stichter van de VNP, was kort na de oprichting van de British

and Continental Federation for the Abolition of Government Regulation of Vice – het

latere IAF – in contact gekomen met het internationale abolitionisme van Josephine

Butler. Als gekend filantroop werd hij uitgenodigd voor het eerste congres van de

internationale liga in Genève tijdens de herfst van 1877.345 In de voetsporen van zijn

moeder (Ida Oyens-Pierson) ondersteunde Pierson in Nederland de

Heldringgestichten en was hij een voornaam vertegenwoordiger van de Inwendige

Zending – een Christelijke zending waarbij evangelieverkondiging en zorg voor de

zorgbehoevenden hand in hand gingen.346

In het verlengde van die evangeliseringsdrang past ook zijn inzet voor

vrouwen van elke rang en stand; hij opende opvanghuizen voor verstoten meisjes,

zwangere prostituees en ongehuwde moeders.347 Zijn filantropische engagement

was dus het exponent van zijn religieuze overtuiging. Maar ondanks zijn grote

gevoelsband met het welzijn van vrouwen en de algemene zedenmoraal van de

samenleving, was Pierson niet gecharmeerd door wat hij te horen kreeg op het

abolitionistische congres van 1877. De idee prostitutie te bevechten met een strijd

voor de afschaffing van de wetten die de seksindustrie reguleerden kon hem niet

overtuigen. Maar de figuur Josephine Butler wél.

Hoewel hij activiteiten in de openbaarheid van het publieke leven – laat staan

politieke aangelegenheden – geen bezigheid voor vrouwen vond, was hij onder de

indruk van Butler’s religieuze inspiratie voor de missie die zij ondernam.348 Bij zijn

terugkeer van het congres reflecteerde hij over de abolitionistische meeting in het

pamflet Gewettigde ontucht,349 richtte de Nederlandse vleugel van het IAF op (de

VPN) en werd aldus een belangrijk tussenpersoon voor Butler en het Nederlandse

abolitionisme.350 De VPN zou een pluralistisch karakter krijgen, waarbij de orthodoxe

protestant bruggen sloeg naar andersdenkenden en ook socialisten en liberalen in

344 DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 345 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion, p. 82.; HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openers and Justification”, p. 329. 346 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., pp. 330-331.; DE VRIES (P.). Op. cit., pp. 73-74. 347 HEIJBOER (D.P.). Op. cit., pp. 25-26. 348 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., pp. 330-332. 349 Zie: PIERSON (H.). Gewettigde Ontucht. Arnhem, Swaan, 1878, 46 p. 350 DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Op. cit., p. 73.

95

de rangen sloot. Vrouwen vonden evenwel geen plek in de organisatie.351 Het

congres van 1877 wierp zich aldus op als het toneel voor politiek transfer via een

transnationale connectie tussen Butler en Pierson.

Houkes en Janse beschrijven de verandering in Pierson’s aanpak ten aanzien

van de prostitutieproblematiek als een politisering van zijn filantropische activiteiten

– hence: politicizing philanthropy. Waarmee zij duiden op de uitgesproken politieke

doeleinden die hij vanaf zijn bekering tot Butler’s internationale abolitionistische

missie tentoon spreidde.352 Waar zijn activiteiten voor 1877 als een vorm van

symptoombestrijding – het remediëren van de kwalijke sociaal-economische

gevolgen van de prostitutie op geprostitueerde vrouwen door te voorzien in opvang

en ondersteuning – beschouwd kunnen worden, zijn de abolitionistische acties die

hij na het congres in Genève onderneemt met de VPN en de MV namelijk sterk

gefocust op het aanzwengelen van maatschappelijk debat en het sensibiliseren van

bevolking en overheid.

Toen Belpaire via de katholieke priester Alphonse Ariëns in 1912 in contact

kwam met het Nederlandse abolitionisme in de gedaante van de

Middernachtzendelingen Van Munster en Velthuysen, kwam zij in aanraking met een

beweging die niet alleen sterk protestants was en haast uitsluitend door mannen

werd aangestuurd,353 maar ook een duidelijk politiek doel voor ogen had: de

afschaffing van de reglementering van de prostitutie.

4.2 KATHOLIEKE INSPIRATIE, HET MAATSCHAPPELIJK BELANG VAN

DE VROUW EN POLITIEKE DOELEINDEN

“Het volstaat de katholieke vrouwen niet meer, zich met louter liefdadige werken

bezig te houden; ik vraag haar tot het volk te gaan, het ten dienste te staan in ware

351 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., p. 332.; DE VRIES (P.). Op. cit., p. 103. 352 HOUKES (A.) en JANSE (M.). Art. cit., p. 331. 353 Hoewel Butler op het IAF-congres van 1883 in Den Haag de zussen Van Hogendorp aanspoorde de Nederlandse vrouwen te verenigen in de strijd tegen de (reglementering van de) prostitutie én de strijd voor gelijke rechten voor man en vrouw. Na een studie van door Butler aangereikte literatuur publiceerden zij een serie brochures – getiteld Een woord aan de vrouwen van Nederland – die de aanleiding zouden uitmaken voor de oprichting van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn. DE VRIES (P.). Op. cit., p. 107-109.; DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Op.

cit., p. 73-74.

96

christelijke gevoelens, volgens den geest van het Evangelie.”354 Met deze woorden

van paus Pius X vangt het “Jaarverslag van de Werkzaamheden van den

Vrouwenbond Constance Teichmann” aan dat medio 1913 opgesteld werd. Twee jaar

eerder werd die vrouwenvereniging opgericht met het doel reeds bestaande

vrouweninstellingen te ondersteunen en nieuwe tot stand te brengen – door het

verspreiden van gedachten, het vormen van bekwame leidsters voor de organen

(door middel van studiekringen, voordrachten, vlugschriften en studiedagen) en het

samenbrengen van hun gezamenlijke krachten in één vereniging.

Marie Elisabeth Belpaire nam vanaf het ontstaan in 1911 het algemene

voorzitterschap van de VCT waar,355 net als het hoofd van de Rooms-katholieke Kerk

overtuigd van de idee dat de vrouw – en in het bijzonder de katholieke vrouw – “een

belangrijken rol […] in onze moderne maatschappij te vervullen heeft”. Een

overtuiging waarover zij haar bekendste bijdrage leverde met Vrouweninvloed, een

maatschappelijk essay uit 1903. Daarin noteerde zij dat “De invloed der vrouw de

beslissende invloed [is]. De vrouw heerscht in het huisgezin, bijgevolg in de

maatschappij”.356

Met dezelfde ingesteldheid benaderde zij ook de abolitionistische beweging,

waarmee zij via de Nederlandse pleitbezorgers in contact kwam. Belpaire wilde

vrouwen in de strijd tegen de zedeloosheid! Met name katholieke vrouwen die zich

als waardige politieke actoren konden opwerpen om de zedelijke belangen van de

gemeenschap te behartigen in het openbare leven.357 Het waren namelijk het

mannelijke overwicht in de abolitionistische beweging van de noorderburen en hun

uitgesproken protestantse inspiratie die haar enigszins voor de borst stootten –

hoewel het van geloof doordrongen initiatief van de Nederlanders haar kon bekoren.

Zoals zal blijken deed zij inspiratie op uit de uitgesproken politieke doelstelling van

de abolitionistische onderneming van Velthuysen en Van Munster maar zou zij die

vertalen naar een format dat als politieke actie ook aanvaardbaar was voor de

Belgische vrouw in de vroege 20ste eeuw.

Daarbij liet zij zich niet uitsluitend inspireren door het Nederlandse

abolitionisme maar richtte zij ook de blik op onder meer Groot-Brittannië en

Amerika, waar anno 1914 reeds stappen waren gezet voor de democratisering van

354 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 3. 355 Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1911-1912. KADOC, KX214/1913, p. 2. 356 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, p. 24. 357 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), p. 74.

97

het politieke burgerschap en de hervorming van onderwijs en ziekenzorg.358

Democratisering waarbij ook vrouwen begunstigd werden. Democratisering die er

bovendien voor had gezorgd dat de abolitionistische beweging zoals die daar vorm

kreeg, gedragen werd door een groot aantal vrouwen.

DE SCHAAMTE VOORBIJ: WAAROM BELPAIRE CAMPAGNELEIDSTER WERD

Maar wat zette Belpaire er nu eigenlijk toe aan haar schouders onder de

abolitionistische campagne te zetten? Er bestaat immers een groot verschil tussen

de kennisname van een sociale actie en de actieve participatie daaraan. Als we

afgaan op een getuigenis van haar hand was schaamte een voorname drijfveer voor

de initiatieven die zij zou nemen in het kader van haar strijd tegen de zedeloosheid.

Via pastoor Ariëns was Belpaire in contact gekomen met een aantal voorname

pleitbezorgers in de campagne tegen de openbare zedeloosheid en (de

reglementering van) de prostitutie. Enerzijds een aantal heren uit Nederland,

waarmee zij sedertdien een goed contact onderhield, anderzijds Josephine Butler,

die aan haar werd voorgesteld via het schrijven van Johanna Naber.

Zij nam dan ook meteen kennis van een beweging die zich succesvol had

getoond – want dat was zowel in Nederland (met het verbod op ontuchthuizen) als

Engeland (met de afschaffing van de CDActs) het geval. En daar tegenover stond de

abolitionistische zaak in België en Vlaanderen nog nergens. Hoewel zij er bestaan

had,359 waren zij én haar invloed nergens te bespeuren. “En zoo komt men tot het

betreurenswaardig feit dat wij moesten constateeren, dat is: dat het Protestantsche

Engeland en Holland – dat trouwens in nauwe bondgenootschap op dat arbeidsveld

vereenigd is – mijlen vooruit is op het katholieke België, zoo fier, en met recht, op zijn

bloei van sociale inrichtingen.”360

Maar Belpaire leerde via de activiteiten in Nederland en Engeland ook een

breder internationaal netwerk van organisaties kennen. Zowel hun aantal als de

manier waarop zij georganiseerd waren – “degelijk ingericht” – troffen haar. “Ik

moet bekennen”, getuigde Belpaire daarover in het augustusnummer van Omhoog!

uit 1913 “dikwijls werd ik rood dat wij, op dat punt, zoo ten achter staan tegenover

358 BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), p. 74.; BELPAIRE (M.E.). “Van alles wat”, in: De Belgische Standaard, 18-19.8.1918. 359 Zie: Belgisch Abolitionisme Vòòr Belpaire, vanaf p. 80. 360 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147.

98

de andere landen.”361 Nochtans werd het maatschappelijke zedenpeil in de Belgische

grootsteden in die periode als abominabel beschouwd.362 Maar België zou in het

aanzicht van al die onzedelijkheid ingedommeld zijn. Dat had naar verluidt ook

Alexander Coote, de charismatische secretaris van de Britse National Vigilance

Association, herhaaldelijk gesteld – daarbij blijk gevend van grote spijt.363

Geconfronteerd met al die geëngageerde mensen, al dat geboekte succes in

de omliggende landen en getroffen door een gevoel van schaamte zou Belpaire zich

aan haar abolitionistische campagne wagen - “dewijl er niemand anders was zou dat

ook op onze schouders vallen. Wij gingen immers toch gebukt onder den last des

Kruises, en genoten de kracht van dit heilig gewicht”364

POLITIEKE DOELEINDEN

In 1913 schreef Belpaire met veel ontzag over de Britse krantenredacteur William

Stead. 365 Die had in de Londense dagbladen zijn frustratie met de

overheidsregulering van de prostitutie gedeeld nadat Josephine Butler hem om hulp

had gevraagd. De beleidsmakers weigerden in 1883 namelijk een wet te stemmen

waarmee de meerderjarigheidsleeftijd verhoogd zou worden en handelaars in

ontucht strenger bestraft zouden kunnen worden. Butler had Stead, eigenaar van de

Pall Mall Gazette, benaderd om de publieke opinie via de media gevoelig te maken

voor het onderwerp van de overheidsregulering van de ontucht. Het resultaat van de

samenwerking was de Maiden Tribute of Modern Babylon, gepubliceerd en als

schandaaljournalistiek ontvangen in 1885. Het schandaal veroorzaakte opschudding

en verontwaardiging in de burgermaatschappij en zo werd de problematiek van de

overheidsregulering van de openbare zedeloosheid geagendeerd op de politieke

agenda.366 “Mocht ik even gelukkig zijn, en alle brave lieden van mijn land uit hun

rust wakker roepen, verenigend in ééne ontzaggelijke kruisvaart tegen den ergsten

361 Ibidem. 362 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 68. 363 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147. 364 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 96. 365 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 148. 366 WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, p. 126.

99

vijand van Kerk en Staat”, hoopte de Antwerpse toen zij zich geconfronteerd zag met

dat Britse voorbeeld.367

Zij benijdde de Britse abolitionisten evenals hun ervaren collega’s met andere

nationaliteiten omdat zij erin geslaagd waren (de reglementering van) openbare

ontucht tot het onderwerp van maatschappelijk en politiek debat te maken. En dat

debat vervolgens in het voordeel van de abolitionistische pleitbezorgers – alleszins in

Nederland en Engeland – te doen beslechten. Dat alles in een periode waarin er in

België geen actie gevoerd werd om de openbare ontucht en

prostitutiereglementering een halt toe te roepen.368 Voor de organisaties die

Belpaire in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog oprichtte was het beïnvloeden van

het politieke bedrijf dan ook de voornaamste doelstelling. Dat hadden overigens alle

nationale vestigingen van de FAI met elkaar gemeen.369 Om die uitgesproken

politieke doeleinden na te gaan volstaat het er de statuten van de Belgische

abolitionistische organisaties op na te lezen.370

De Bond tegen de Openbare Zedeloosheid stelde zich ten doel te wegen op

het politieke beleid door het beïnvloeden van de publieke opinie. Zij propageerde de

invoering van een wet tegen de openbare zedeloosheid. 371 De pas gestichte

vereniging tegen de openbare zedeloosheid richtte zich ook daarom tot alle

Belgische burgers, ongeacht hun religieuze overtuiging, geslacht of politieke

voorkeur. De organisatie hoopte door een breed doelpubliek aan te spreken ook het

politieke draagvlak te vergroten en zo meer kracht te kunnen uitoefenen op het

politieke bedrijf.372

De iets later opgerichte Mariabond tegen de Zedeloosheid stelde zich

nagenoeg hetzelfde ten doel. Zo deelde de VCT korte tijd na de oprichting van de

organisatie mee dat “wettelijke en stedelijke maatregelen zullen gevraagd worden

tegen het volksbederf.”373 De Mariabond verbond echter wél voorwaarden aan het

lidmaatschap en profileerde zich als een katholieke organisatie. Maar omdat het

367 BELPAIRE (M.E.). Art. cit., p. 148. 368 Ibidem. 369 SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe?”, p. 216. 370 Zie ook: Onder de Vleugels van de Vrouwenbond Constance Teichmann, vanaf p. 127. 371 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 122-123. 372 Idem, p. 123.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 1, 6 (1913), p. 90. 373 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1914), p. 45.

100

bestuur van deze organisatie – de Mariabond en de Bond tegen de Openbare

Zedeloosheid deelden Belpaire als voorzitster – zich bewust was van het belang van

een groot draagvlak om met zijn actie politieke successen te boeken, gaf ook de

Mariabond aan te willen samenwerken met alle organisaties en lieden die de

openbare zedeloosheid en maatschappelijke ontucht wilden bestrijden.374

KATHOLIEKE VROUWEN IN HET ZEDELIJKHEIDSOFFENSIEF

“Ik stel enkel een angstige, benarrende vraag: Hoe het kwaad stelpen? En zou de

vrouweninvloed niet een machtig hefboom zijn?”375

, vraagt Belpaire zich af wanneer

zij in 1914 het openbare zedenverval aankaart. Ze is duidelijk geïrriteerd omwille van

het schrikwekkende zedenbederf dat zich ongebreideld kan ontwikkelen in de

Belgische steden.376 Dat terwijl de zedelijke kracht van de vrouw, die het volgens

Belpaire in haar macht had wezenlijke veranderingen te realiseren aangaande het

maatschappelijke zedenpeil, onderbenut blijft.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd van die bijzondere vrouwelijke

eigenschap echter wel gebruik gemaakt – “Men heeft wel eens de twintigste eeuw

als de eeuw van de vrouw bestempeld.” 377 Dat gebeurde zowel binnen het

maatschappelijke middenveld – in het kader van de filantropie en in de vorm van

betaald sociaal/maatschappelijk werk –378 als in het literaire veld, wist Belpaire. De

conservatieve katholieke tijdschriften wierven immers omwille van het

buitenliteraire zedelijkheidsprincipe – in beperkte mate – vrouwelijke medewerkers

aan.379 Als de voornaamste van deze vrouwelijke medewerksters in het Vlaamse

literaire veld van die periode was Belpaire als geen ander bekend met de

argumenten voor de vrouweninvloed.380

Reymenants legt in een analyse van Vrouweninvloed uit hoe Belpaire de

stimulerende werking beargumenteert die uit zou gaan van het

374 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Mariabond tegen Zedeloosheid. Standregels”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 5 (1914), p. 14.; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd tegen de Zedeloosheid”, p. 69. 375 Idem, pp. 73-74. 376 Idem, p. 70 en p. 72. 377 Idem, p. 73. 378 CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd”, pp. 65-81. 379 REYMENANTS (G.) “Den Invloed der Vrouw in de Samenleving”, p. 202. 380 Als eigenares van DWB in feite veel meer dan simpelweg een medewerkster.

101

zedelijkheidsprincipe. Het geestelijke en niet het stoffelijke zou de leidende kracht

zijn in de samenleving en de gedachte, niet de macht, zou de wereld beheersen. Het

geestelijke zou vervolgens nogmaals onderverdeeld zijn in het domein van de

gedachte en het terrein van het gevoel. Juist dat terrein van het gevoel zou vorm

geven aan de zedelijke orde; een aspect waarin de man zijn meerdere moest

erkennen in de vrouw, die immers in eerste instantie geprezen werd omwille van

haar morele, zedelijke denkbeelden en praktijken.381

Dit denken over vrouwen als een mogelijke bron voor zachthandige

maatschappelijke hervormingen lag ook aan de basis van de oprichting van de

Vrouwenbond Constance Teichmann die de bakermat zou worden van Belpaire en

Duykers’ zedenorganisaties. De driehoek vrouw-godsdienst-zeden die met het

zedelijkheidsprincipe benadrukt werd, stond centraal in de werking van de

vrouwenbond. In het maandblad van de VCT, Omhoog!, schopt die opvatting het dan

ook met regelmaat tot onderwerp van schrijven.

Zowel Belpaire – de voorzitster – als haar rechterhand Louisa Duykers hadden

bovendien een serieuze vinger in de redactionele pap van Omhoog! en daarom is het

veilig te stellen dat in dergelijke artikels hun gedeelde persoonlijke opvattingen

weerklonken. Per slot van rekening had Belpaire met een reden de VCT en de

bijhorende periodiek in het leven geroepen: het verspreiden van haar gedachtegoed

en de mobilisatie van de Vlaamse katholieke vrouw. Hoewel niet bijster veel artikels

van haar hand in het maandblad prijken – in vergelijking met het publicatietal dat

voor andere periodieken voor haar geldt en op basis van de uitgaven van Omhoog!

die bewaard zijn gebleven –382 is het op die manier mogelijk Belpaire’s persoonlijke

opvattingen over vrouw, maatschappij en vrouwenbeweging na te gaan.

“Toen ik zag wat die onverschrokken Mrs. Butler aangedurfd had om haar

geslacht te vrijwaren, toen ik kennis kreeg van toestanden die mij, totdan, om zoo te

zeggen, vreemd waren gebleven, werd ik beschaamd dat eene protestantse zooveel

heldenmoed, zielenijver, practischen godsdienstzin aan den dag had gelegd, en dat

wij, katholieken, zoo ten achter waren gebleven in den heilige strijd tegen een der

gruwelijksten wonden onzer maatschappij”,383 vertelde Belpaire met een mengeling

van ontzag en schaamte toen zij in 1913 – met een recent opgenomen engagement

binnen de abolitionistische beweging – verslag uitbracht van een congres dat zij

381 REYMENANTS (G.). Art. cit., pp. 203-204. 382 Zie ook: Selectie van Bronnen, vanaf p. 34. 383 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145.

102

bijwoonde in Londen.384 Het was de protestantse inspiratie, “de diepe godsdienstzin”

waaruit bij Josephine Butler de toewijding aan de abolitionistische campagne

ontsproot.385

Hetzelfde gold voor de Nederlandse abolitionisten; “hun arbeid stelden zij

altijd onder de bescherming, den zegen der Voorzienigheid, op God rekenden zij om

te overwinnen, of […] tot God lieten zij de eer opstijgen, Soli Deo Gloria.”386 Juist op

dat godsdienstige aspect van het abolitionisme zoals het in de buurlanden had vorm

gekregen, wilde Belpaire de aandacht vestigen.387 Godsdienst zag Belpaire dan ook

als de sleutel om de strijd tegen de zedeloosheid ook in België te ontketenen. In een

artikel dat in het aprilnummer van Omhoog in 1913 verscheen stond, namens het

bestuur van de VCT, volgende opvatting geschreven: “De godsdienst zal onze

samenleving redden; ongodsdienstigheid haar omneerhalen.”388

Dat haar protestantse collega’s in Nederland en Engeland de strijd tegen de

verloedering van de openbare zeden hadden ondernomen, beschouwde Belpaire

dan ook als een dankbare en nodige conformiteit met de leer van het Christelijke

geloof en de bijhorende zedenwet. Maar dat de Belgische katholieke bevolking dat

voorbeeld niet eerder had aangegrepen om ook zelf die strijd te ondernemen op

Belgische bodem stoot haar voor de borst. “Waarom zouden wij, katholieken, niet

aandurven wat andersdenkenden als noodig en mogelijk aanzien?”, had het bestuur

van de VCT – Belpaire op kop – zich dan ook afgevraagd, “Waarom zouden wij niet

overtuigd zijn dat met Godes zegen, alles mogelijk is aan dezen die nederig van harte,

moedig en volhardend zijn?”389 De Belgische strijd tegen de zedeloosheid moest

volgens Belpaire aldus van een katholiek signatuur voorzien worden.

En wie kon daar volgens Belpaire het best voor zorgen? De katholieke vrouw,

natuurlijk! Aan het begin van de 20ste eeuw maakten immers meer vrouwen dan

mannen de vaste kern van de katholieke gemeenschap uit. Zij waren sterk betrokken

bij het parochiale leven en sloten zich aan bij de vele initiatieven en organisaties

384 Zie: Het Congres van 1913: For the Repression of the White Slave Trade, vanaf p. 118. 385 BELPAIRE (M.E.). “Josephine Butler”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 2, 4 (1918), p. 1. 386 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 149. 387 BELPAIRE (M.E.). “Josephine Butler”, p. 1. 388 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “De Godsdienst en de Vrouw”, in: Omhoog!

Maandblad der Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 4 (1913), p. 49. 389 BAERS (M.). .). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX212/1913, p. 11.

103

voor vrouwen en liefdadigheidsprojecten die de katholieke zuil rijk was.390 Maar

Belpaire en de haren beschouwden het grote religieuze en maatschappelijke belang

van de vrouw niet als een recent fenomeen. De vrouw was volgens de VCT doorheen

de geschiedenis van het katholieke geloof van groot belang geweest voor de

geloofsgemeenschap en haar voortdurende bestaan.

“Overal, in de veroveringen en triomfen der Kerk op personen of natie’s

behaald, schenkt een vrouw of meestal eene moeder ruimschoots aan de Kerk weder,

wat zij ervan ontving”, besluit het bestuur van de VCT na een geschiedenisles waarin

zij de grote en historische zedelijkheid van de katholieke vrouw in de verf zetten. Het

historische overzicht van vrouwenverdiensten in de geschiedenis van het katholieke

geloof ving aan bij Christus’ moeder Maria, een vrouw die zij beschrijven als “een

magneet voor eerbied en ontzag” omwille van haar “zedelijke bevalligheid” en “echte

schoonheid der vrouwelijke bekoorlijkheid”.391

Hun geschiedverhaal ging vervolgens met grote schreden verder via de

middeleeuwen waarbij de Europese katholieke samenleving vergeleken werd met

samenlevingen waar andere – of geen – religies de richtlijnen voor elke dag

dicteerden. En dat doen zij ook voor de 19de eeuw. De conclusie van de

bestuursleden is simpel: de katholieke vrouw is de sleutel tot en de bron van elke

gemeenschap die eerbaarheid, wederkerig respect en zedelijkheid hoog in het

vaandel draagt. Want de katholieke vrouw dwingt met al haar respectabiliteit en

reine zeden van haar omgeving hetzelfde af. Haar zedelijkheid maakt haar groot en

invloedrijk.

“Wil men nu die eerbied, de echte hoogachting voor de vrouw bewaren, dan

dient altijd den oorsprong en den bovennatuurlijke reden van dit ontzag voor oogen

worden gehouden. Men eerbiedigt de vrouw niet omdat zij zwak is, maar de christen,

de katholieke jongen eerbiedigt ze omdat zij […] een quasi’-bovennatuurlijk wezen is

en zooveel gedaan heeft voor onze christelijke beschaving. Maar om die reden ook en

om die eerbied te doen gedijen, mag de vrouw op hare beurt nooit haren oorsprong

vergeten; moet zij zich in al haar streven dien oorsprong waardig tonen.”392

Dit artikel vormt geen unicum voor Omhoog!. Met regelmaat zijn er bijdragen

in te vinden die blijk geven van eenzelfde opvatting over het belang van de

390 ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History”, p. 190.; AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity”, pp. 257-258.; BAKER (P.). “The Domestication of Politics”, p. 633. 391 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. Art. cit., p. 50. 392 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. Art. cit., p. 52.

104

(katholieke) vrouw voor de maatschappij.393 De VCT engageerde zich er immers toe

bij te dragen tot het vormen van “meer stambewuste, plichtsbeseffende en

ontwikkelde vrouwen” uit alle klassen van de maatschappij. Met andere woorden het

vormen van die “vrouwen die de christelijke leer en haar zedenwet hoog houden!”394

Deze vrouwen moesten immers bekwame leidsters worden op sociaal en

godsdienstig gebied en er zodoende voor zorgen dat zijzelf en haar zusters niet van

hun natuurlijke voetstuk werden gestoten door anders- en niet-godsdienstige

invloeden en dus hun maatschappelijk belang konden behouden.395 Niet omwille van

zichzelf maar wél omwille van het (zedelijke) welzijn van de samenleving.

Meer nog: anno 1913 vond de Vrouwenbond dat het inmiddels niet meer

volstond de rol die zij als katholieke dames binnen de samenleving hadden te

behouden; men moest hun belang ook verder uitbreiden – door te “doordringen al

onze instellingen van kristen geest en Vlaamsch karakter”. Dat met een zedelijke

hervorming van de maatschappij ten doel. Maar voor die onderneming kon worden

aangevat – en alle vrouwen voor zich én tezamen hun maatschappelijk

hervormingstaak konden aanvangen – was het noodzakelijk eerst weer de katholieke

leer en kennis van de zedenwet van die katholieke vrouwen die betrokken zouden

zijn op te frissen. Ook daartoe moest de Vrouwenbond Constance Teichmann

dienen.396

Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid – ook: Maatschappij

ter Bestrijding der Zedeloosheid397 of Vereeniging tot Bestrijding der Openbare

Zedeloosheid398 –, geboren in de schoot van de VCT, werd aldus vanaf zijn ontstaan

gekenmerkt door een sterke vrouwelijke organisatie die bovendien bijzonder

overtuigd was van de belangrijke (zedelijke) rol die de vrouw in het belang van de

samenleving in de maatschappij kon spelen.

393 Enkele soortgelijke artikels zijn: G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol der Christene Vrouw in ’t Openbaar Leven”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen , 1, 2 (1912), pp. 30-31.; CLEMENT. “Sociale Taak der Vrouw”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 1, 12, (1913), pp. 182-185.; CLEMENT. “Sociale Taak der Vrouw (Vervolg)”, in: Omhoog!

Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 1 (1913), pp. 2-5.; BRANDT (J.). “Vlaamsche Vrouwenbeweging”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 2 (1913), pp. 17-20.; 394 N. (L.). “Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling

der Vrouwen, 1, 7 (1913), p. 97. 395 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 121-122. 396 N. (L.). Art. cit., p. 122. 397 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 398 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.

105

Op de koop toe deelden de VCT en de zedelijkheidsbond met Belpaire als hun

voornaamste bestuurslid ook meteen een heuse propagandiste voor de uitbreiding

van het terrein van de vrouw in het maatschappelijke leven. Want hoewel zij er van

overtuigd was dat “het privaat leven en het familieleven altijd het voornaam gebied

[zullen] uitmaken van de bedrijvigheid der vrouwendeugden”399, was Belpaire wél

van mening dat “in vrouwenhanden de redding der maatschappij” berustte. Want, zo

stelde zij, “de vrouw is de groote opvoedster, zij draagt de toekomst, want zij draagt

het kind, zij draagt het leven. […] De samenleving is wat de vrouw ze maakt, omdat

zij er de zeden van maakt.”400 Daarmee zei zij dus, met andere woorden, dat

niemand anders dan de katholieke vrouw kon ingrijpen wanneer het welzijn van de

samenleving en de reine zeden van het Belgische volk in het gedrang kwamen.

Maar hield haar pleidooi voor het openstellen van publieke, politieke

aangelegenheden voor de tussenkomst van de vrouw dan ook een eis in voor

formeel politiek burgerschap voor de vrouw in de vorm van stemrecht? En, indien

zo, werd dit standpunt dan ook ingenomen door Den Bond ter Bestrijding van de

Openbare Zedeloosheid?

EEN EIS VOOR FORMEEL POLITIEK BURGERSCHAP VOOR DE VROUW?

“In andere landen heeft men reeds een proef gedaan in die richting”, stelt Belpaire in

het voordeel van de vrouwenmobilisatie in het kader van de opwaardering van het

maatschappelijke zedenpeil. “In Engeland mogen de vrouwen iest inbrengen inzake

onderwijs, ’t geen allergewichtigst is; in zekere staten van America, hebben de

vrouwen, gebruik makende van haar stembriefje, maatregelen genomen tegen

ontucht […]; het zelfde geschiedde in Finland; ook in Noorwegen, zoo ik mij niet

bedrieg.”401

Overal waar men aan de vrouw dergelijke politieke rechten toekende,

heeft zij daarvan gebruikgemaakt om het zedelijke belang van de samenleving te

behartigen, beweert Belpaire verder. Zonder daarbij verleid te worden ernaar te

verlangen “bedieningen te bekleeden of eeretitels te veroveren.” Vrouwen zouden

399 G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol van de Vrouw in het Openbaar Leven”, p. 31; 400 BELPAIRE (M.E.). “Een Slotwoord”, in: : Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 7, 2 (1919), p. 6. 401 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 74.; Zie ook: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Over Vrouwenstemrecht”, in: Omhoog! Maandblad der Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 7, 1 (1919), p. 5.

106

zich op die manier bekwaam hebben getoond de verantwoordelijkheid van een

volwaardig politiek burgerschap te dragen.402

Zij pleit er daarom voor hetzelfde vertouwen dat de vrouwen in het

buitenland reeds eerder werd geschonken nu ook de Belgische vrouw te gunnen.403

Niet in het belang van de vrouw maar in het belang van de gemeenschap! “En

vermits de mannen het niet verder brachten, na zulk lang termijn, is het misschien

tijd te beproeven wat de vrouw, met zachter hand, kan.”404

Het was juni 1914 toen Belpaire deze woorden schreef. Op dat moment

genoot elke Belgische man vanaf 25-jarige leeftijd het privilege van het stemrecht. Zij

het in de gedaante van algemeen meervoudig stemrecht, waardoor zij op basis van

opleidingsgraad, familiale context en vermogen 1 tot 3 stemmen mochten

uitbrengen bij de verkiezingen. 405 In tegenstelling tot de Belgische vrouw behoorde

het tot het kunnen van de Belgische mannen als volwaardige politieke burgers een

beleidsmatige verandering af te dwingen in de behandeling van openbare ontucht

en zedeloosheid in het algemeen en prostitutie in het bijzonder.

Maar dat hadden de stemgerechtigde mannen sinds de invoering van het

algemeen meervoudig stemrecht voor mannelijke Belgische burgers in 1893 niet

verwezenlijkt. Waarom dan die kans niet aan vrouwen schenken? “Want de

vrouwenhand is voor het wondenheelen gemaakt, en welke wond is echter,

gapender, smartelijker, dan de wond aan het maatschappelijke lichaam toegebracht

door den kanker der ontucht?”406

Bovendien vond de VCT het een aanfluiting voor de

vrouw dat haar verantwoordelijkheidszin en kunde werd ontkend toen in 1893 wél

de man maar niet de vrouw stemrecht werd toegekend; het bestuur van de

vrouwenbond beschouwde het als “eene scheeuwende onrechtvaardigheid

tegenover de massa der vrouwen, eene grove onhebbelijkheid tegenover de

bekwaamste en eerbaarste onder hen.”407

Waarom Belpaire de thematiek van het vrouwenkiesrecht betrok in haar

campagne tegen de zedeloosheid? Omdat het abolitionisme waarmee zij kennis had

gemaakt via pastoor Ariëns in essentie een sociale strijd betrof die duidelijke

402 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: p. 74. 403 “Zouden onze vrouwen onder die van ’t buitenland staan? Ik denk het niet.”; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 74. 404 Ibidem. 405 VAN MOLLE (L.). en GUBIN (E.), eds. Op. cit., p. 32. 406 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, pp. 73-74. 407 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Over Vrouwenstemrecht”, p. 6.

107

politieke doelstellingen vooropstelde. Geïnspireerd door de successen die zowel

Butler in Engeland als Van Munster en Velthuysen in Nederland (mede) hadden

mogelijk gemaakt op beleidsmatig – en dus politiek – vlak, wenste ook zij met haar

zedenorganisatie wijzigingen in het politieke beleid teweeg te brengen.

Alle middelen die daartoe konden bijdragen beschouwde zij dan ook als het

inzetten waard. En het vrouwenkiesrecht kon volgens Belpaire wel eens zo’n middel

zijn. Zij beschouwde het bekomen van het stemrecht voor vrouwen niet als een doel

maar wél als een middel “om door stijgenden vrouwelijken invloed, van de wetgeving

betere toestanden te bekomen en alzoo de zedelijke en stoffelijke verheffing der

vrouw spoediger en doelmatiger door te voeren.”408 Kon het stemrecht voor

vrouwen bijdragen tot een staat die in zijn wetgeving, maatschappelijke normen en

politionele praktijk in grotere mate overeenstemde met de waarden van het

katholieke geloof en diens zedenwet? Dan moest de invoering daarvan overwogen

worden. En de VCT raakte er aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog steeds

meer van overtuigd dat “stemrecht voor vrouwen, vrouwenbeweging, vrouwen-

vakvereeniging” daadwerkelijk “de rijkste vruchten [zouden] afwerpen, indien de

Godsdienst het sap en de ziel dier stichting [was].”409

Afgaande op het niet geringe aantal artikels en vermeldingen gepubliceerd in

Omhoog! aangaande de kiesrechtkwestie, mag er alleszins gesteld worden dat

Belpaire en de haren erg bezig waren met het debat over het formeel politiek

burgerschap voor de vrouw. Het onderwerp werd door de bestuursleden van de VCT

beschouwd als “de groote tijdsvraag” en men was dan ook van mening dat de

thematiek bestudeerd moest worden en als stof voor discussie moest gelden.410

“Het feminisme wil van de vrouw de gelijke maken van den man. Is die

betrachting gewettigd?”, vraagt de Vrouwenbond Constance Teichmann zich af in de

decemberuitgave van Omhoog! uit 1912. “Voor het meerendeel wel. De

heedendaagsche zeden zijn die niet meer van vroeger. De familie, het familiaal leven

is veranderd. De huiskring volstaat niet meer voor de vrouw.” En gezien het

gewijzigde aangezicht van de samenleving was ook een herziening van de rol van de

vrouw in die samenleving op zijn plaats, concludeerde de VCT.411

408 Ibidem. 409 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “De Godsdienst en de Vrouw”, p. 53. 410 “Nu, dat het vrouwenvraagstuk zich als een van de voornaamste onder de verschillende problema’s

van onze tijd heeft ingeschakeld”: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Ter Inleiding”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 1 (1912), p. 1 en p. 3. 411 G. (D.). “Overzicht der Pers. De Rol van de Vrouw in het Openbaar Leven”, p. 30.

108

Deze opvatting staat evenwel in schril contrast met de visie die Belpaire

slechts een decennium eerder was aangedaan en verkondigde in haar schrijven; in

Vrouweninvloed nam zij nog afstand van de feministische eis voor formeel politiek

burgerschap voor de vrouw in de vorm van stemrecht. Want dat feminisme was

volgens haar iets “gansch modern”, terwijl zij, “zoo ouderwetsch”, de

vrouweninvloed genegen was die volgens de VCT al altijd bestaan had.412

Maar de opvatting die Belpaire met de VCT verspreidde omstreeks 1913 rijmt

wél met die van het Féminisme Chrétien van Louise Van den Plas. Belpaire was in

1909 met deze feministe in contact gekomen via pastoor Karsseleers en er zou

sindsdien een vriendschap tussen de vrouwen gegroeid zijn. Een vriendschap waarin

hun engagement binnen de katholieke vrouwenbeweging een gemene grond was.

De dames zouden ook vanuit hun respectievelijke organisaties toenadering tot

elkaar zoeken. Terwijl Van den Plas regelmatig werd uitgenodigd om bijdragen te

leveren op studiedagen en samenkomsten van de VCT, verdiepte Belpaire zich in de

standpunten van het christelijke feminisme en zou zij ook het programma van de

gelijknamige bond onderschrijven.413

Sinds haar kennismaking met Van den Plas wijzigde Belpaire’s houding ten

opzichte van de kiesrechtkwestie. Waar zij er aanvankelijk van overtuigd was dat de

vrouw best op een andere manier dan haar mannelijke landgenoten – op niet

formeel politieke wijze – haar steentje bijdroeg aan de samenleving, geloofde

Belpaire aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dat het stemrecht voor

vrouwen geoorloofd was als een middel om de katholieke grondslag van de

samenleving te bestendigen.

Waande zij zich dan ook zelf een mogelijke of toekomstige politica? Niet als

we Belpaire zelf mogen geloven. Dat stelde zij tijdens het oorlogsjaar 1916: “Ik ben

geen politicus – of moet ik zeggen politica? Ik oordeel volgens ‘t gevoel.”414 Daarmee

insinuerend dat zij, al werd het politieke bedrijf gedemocratiseerd ten gunste van de

Belgische vrouw, zich persoonlijk liever in de coulissen van de politieke

besluitvorming zou begeven dan in de Wetstraat, het centrum daarvan.

412 BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed, p. 6. 413 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 99. 414 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXVIII”, in: De Belgische Standaard, 9-10.1.1916.

109

4.3 ABOLITIONISME OF KATHOLIEK BESCHAVINGSOFFENSIEF?

De vraag rijst naar de aard en het programma van de op de internationale

abolitionistische beweging geënte Strijd tegen de Zedeloosheid die Belpaire op

Belgische bodem opzette. Was die getrouw aan de abolitionistische campagne zoals

die in de buurlanden en de internationale context was vorm gegeven? Meer bepaald

met als voornaamste streven de afschaffing van de prostitutiereglementering en het

bestrijden van de dubbele seksuele moraal voor man en vrouw die deze inhield. Of

kaderde haar campagne tegen de openbare zedeloosheid binnen een meer

algemene, religieus geïnspireerde missie om de ontucht uit het straatbeeld te weren

en het zedenpeil op een niveau te brengen conform met de zedenleer die het

katholieke geloof voorschreef? Indien zo, hoe verhield Belpaire’s campagne zich dan

tot de social purity-beweging die een repressieve aanpak jegens openbare ontucht

en seksuele non-conformisten propageerde? Dit zou betekenen dat de prostitutie

niet het voornaamste doel van Belpaire’s actie was maar slechts een aspect daarvan.

Om daarover meer duidelijkheid te bekomen moet de vraag gesteld worden

naar de plaats die het papieren en cinematografische gevaar, de

prostitutieproblematiek en het meer algemene maatschappelijke zedenpeil innamen

in het programma van Belpaire’s strijd tegen de maatschappelijke en

gereglementeerde ontucht.

HOUDING TEN OPZICHTE VAN PROSTITUTIE EN HET PAPIEREN GEVAAR

In het jaarverslag van de VCT voor het werkingsjaar 1912-1913 staat genoteerd dat

Belpaire voor het eerst het onderwerp van “de moderne plaag”, “de verschrikkelijken

socialen kanker” van de openbare zedeloosheid aansneed.415 Dit in het kader van

een oproep om ook in België een ablitionistische campagne, die in de buurlanden

reeds enige tijd werd gevoerd, op te zetten. Waarom vond zij dat daar ook op

Belgische bodem nood aan was? Omdat veel vrouwen ten prooi vielen aan de

wantoestanden van de seksindustrie en dat grote gevolgen had voor de vrouwen in

kwestie net als voor hun families en de samenleving in zijn totaliteit. Zij nodigde

daarom de leden van de vrouwenbond uit om haar te vervoegen in “dien heiligen

415 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90.; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond

Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8.

110

kruistocht, waar het gold duizende vrouwen te redden uit de handen van

gewetenlooze en vuige bedriegers en duizende families van oneer en verval te

vrijwaren.”416

Belpaire en haar medestanders fulmineerden tegen de

prostitutiereglementering van overheidswegen omdat daarmee de, volgens de

religieuze leerstellingen van het katholieke geloof, zedeloze en bederfelijke

praktijken niet enkel werden gedoogd maar ook van een officiële goedkeuring

werden voorzien. En dat betekende dat de staat “het kwaad” goedkeurde en de

teloorgang van de reine zeden niet vreesde. De Belgische overheid stond aan het

begin van de twintigste eeuw immers nog steeds het bestaan van bordelen en

tavernes – waar prostituees en hun pooiers zich ook met regelmaat ophielden – toe,

waarmee zij dus ook het bestaan van de praktijk van de betaalde seks toestonden.417

Ook toen Belpaire in 1918 naar aanleiding van een soortgelijk artikel in De

Getuige – het blad van de Nederlandse werking tegen ontucht en zedeloosheid – de

stand van zaken van de abolitionistische campagne evalueerde in de oorlogvoerende

landen, was het onderwerp van haar schrijven niet het algemene zedenpeil maar wél

de houding van overheidswege ten aanzien van de prostitutie. Belpaire stelt vast dat

niet alleen in landen als Duitsland en Oostenrijk het abolitionistische streven terug

naar af moest,418 maar er “zelfs in Engeland weer van voren aan begonnen [moest]

worden.” Nochtans waren er in Europa, na zo’n 4 decennia van abolitionistische

campagne, in de medische wereld nog weinig voorstanders van de Napoleontische

prostitutiergelementering te bespeuren geweest voor het uitbreken van de oorlog.

Maar die oorlog had “de macht der oude, ingeroeste denkbeelden […] uit de dagen

van Napoleon” opnieuw gewekt en doorheen Europa waren opnieuw maatregelen

ingevoerd die deden denken aan de reglementering van de Franse hygiënist Parent-

Duchâtelet. Zo werd in Frankrijk de afgeschafte zedenpolitie opnieuw opgericht. Een

evolutie die Belpaire afkeurde, omdat niets er op wees dat die regelementering de

décences des rues ten goede kwam.419

Toen in 1922 een Belgische tak werd opgericht van de IAF bleek de

prositutieproblematiek opnieuw een van de voornaamste bekommernissen van

416 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 7. 417 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 418 Zie: Clash of Civilizations, vanaf p. 144. 419 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918.

111

Belpaire en haar gevolg. Zij waren niet gediend met het bestaan van instellingen als

de Zedenpolitie en keurden de wetgeving die de ontucht mogelijk maakten en het

slachtoffer van die ontucht, de vrouw, het onderwerp maakte van de regulering ten

stelligste af.420

Maar waar de prostitutieproblematiek eerder zelden op het voorplan werd

gebracht in Belpaire’s schrijven over haar strijd tegen de zedeloosheid, was de

thematiek van de zedeloze publicaties, prenten, films en ansichtkaarten een meer

prominente rol toebedeeld. Hoewel ook deze niet het centrum van haar streven zou

uitmaken. Belpaire leek dergelijk drukwerk en beeldmateriaal, net als de

ontuchtreglementering, te beschouwen als het product van ingeburgerde

zedeloosheid; zij konden immers enkel bestaan indien er ook een wellustige

afzetmarkt bestond om van hen gebruik te maken.

Over de kwestie van het papieren gevaar uitten Belpaire en rechterhand

Duykers421 hun bezorgdheid voornamelijk in het kader van de Eerste Wereldoorlog.

Toen betichtten de dames hun Duitse vijand ervan de geallieerden te bestoken met

onzedelijke literatuur om hen zo kwestbaar te maken en een Duitse overwinning

mogelijk te maken. Een ware industrie zou daarbij zijn opgezet in Duitsland om wat

zij de Duiste pornopropaganda422 noemden systematisch te exporteren naar

Frankrijk en België. Tot het pornografische exportproduct van de Duitsers behoorde

obscene literatuur zowel als postkaarten en prenten met foto’s of tekeningen van

schaarsgeklede vrouwen en schunnige films.423

Maar de lectuur waarin de kinderbeperking – zij het in het kader van

malthusiaanse overwegingen, zij het in de context van de homoseksualiteit –424

gepropageerd werd beschouwde Belpaire als de meest onzedelijke publicaties. In

het oorlogsjaar 1916 getuigde zij dat haar nooit iets aanstootgevender onder ogen

was gekomen. “Al wat den mensch veredelt, al de hoogste gevoelens zijner ziel – en

vooral de heerlijke liefde van man en vrouw in het huwelijk – worden er in ontheiligd,

verguisd, teruggebracht tot lage hartstocht, tot dierlijke driften!” Als seks niet meer

in het teken stond van de voortplanting, betekende dat volgens haar immers dat 420 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3873. 421 Zie: Het Zusterschap van Belpaire en Duykers, vanaf p. 125. 422 Zie: Het Gevaar van de Duitse Pornopropaganda, vanaf p. 147. 423 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916.; DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 424 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916.

112

werd toegegeven aan de verderfelijke lust. En dat strookte niet met hetgeen haar

geloof voorschreef.425

In het schrijven over de kinderbeperking werd volgens Belpaire geen

rekening gehouden met de “verhevene zending van de vrouw, als echtegnoote en

moeder” en de liefdevolle werking van het kerngezien; “dat alles dat man en vrouw

zoo nauw aan elkander hecht.” Daarmee werd de eenheid van man en vrouw in het

gelukkige huwelijk dus in vraag gesteld, of zelfs ontkend. En een dergelijk denken

betekende een potentieel gevaar voor het kerngezin als hoeksteen van de

samenleving. De neomalthusiaanse propagandisten van de kinderbeperking – en dus

van het bandeloos botvieren van de lusten – vormden daarom volgens Belpaire een

gevaar voor de maatschappelijke orde. Want zij gaan te werk “met koud beraad, met

de vasten wil het [eigen] belang te stellen boven dat van maatschappij en

vaderland.”426

Belpaire daarentgen verheerlijkte de idee van het huwelijk, en dus het

kerngezin, als hoeksteen van de samenleving. Zij beschouwde die openbare

verheerlijking bovendien als een succesvolle strategie om de ideeën van de

neomathusianen in te dammen door zelf juist “het familieleven stevig te

grondvesten, en daardoor den grondslag zelf, het huwelijk, in eere te houden.”427

“Kan er wel iets verachtelijker bestaan dan zulk begrip van ’t leven?”, vroeg

de Antwerpse zich dan ook af toen zij over het concept van de kinderbeperking

refelcteerde. Neen, luidde haar antwoord. Want “eigenzuchtig genieten, en

kinderbeperking preken is altijd eene lafheid – omdat het altijd laf is een plicht of

eene verantwoordelijkheid te ontgaan uit gemakzucht.”428 Daarom zou Belpaire in

december 1916 ook pleiten voor politieke én militaire maatregelen tegen het

bestaan van dergelijk papieren en cinematografisch gevaar en de verspreiding ervan

op Belgische bodem. Daarmee wilde ze een einde maken aan de preken over de

kinderbeperkte van “de discipelen van het neomalthusianisme”,429 evenals de

pornografische literatuur en dito cinematografie die via Duitsland doorheen België

verspreid werden.430

425 BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916. 426 Ibidem. 427 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, De Belgische Standaard, 6.5.1916. 428 BELPAIRE (M.E.). “Over Neo-Malthusianisme”, in: De Belgische Standaard, 25.4.1916. 429 Ibidem. 430 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 7.12.1916.

113

Talrijker – en aanzienlijk zo – zijn echter de bijdragen waarin Belpaire het

maatschappelijke zedenpeil centraal stelt. Daarbij oproepend om een strijd aan te

gaan tegen al wie en al wat dat zedenpeil zou kunnen schaden. Zij beschouwde de

mate waarin een volk in zijn totaliteit zedelijk was namelijke als een parameter voor

vaderlandsliefde, trouw aan God en burgerlijke verantwoordelijkheidszin.431

Haar strijd tegen de zedelijkheid lijkt daarom in eerste instantie een oproep

om de openbare ontucht in zijn totaliteit te bestrijden. Maar wel één waarbij zij de

aandacht wilde vestigen op de verschillende gedaanten waarin die ontucht zich

toonde. Het papieren en cinematografische gevaar en de overheidsreglementering

van de seksindustrie behoorden daartoe en moesten daarom bestreden worden.

Belpaire en haar gevolg zochten daarbij politieke hulp en deden hun best het

politieke bedrijf onder druk te zetten maatregelen te treffen die rijmden met de

eisen van de abolitionistische beweging. Maar dit betekende niet dat zij pleitten voor

een politiek en politioneel optreden zoals social purity-propagandisten dat eerder in

Groot-Brittannië hadden gedaan. Waar zij hadden gepleit voor strengere,

repressieve maatregelen, ijverden Belpaire en de gelijkgezinden die zij rond zich

verzamelde voor een afschaffing van de wetten die volgens hen “een officieelen

stempel aan het kwaad”432 gaven en voor het invoeren van die wetten die de vlotte

verspreiding van onzedelijke producten of het aanzetten tot ontucht moesten

belemmeren.

(S)PREKEN VAN EEN PASTORINNE?

“Een geestelijke noemde mij onlangs – wat ondeugend, ik moet het bekennen – ‘eene

halve pastorinne’. Dit monkelend woord wil ik mij nuttig maken om ‘mijne halve

sermonen’ voort te zetten, mijne wandeling, met jongens en vrienden door de H.

Schrift.”433 Nagels met koppen sloeg Belpaire toen zij in 1915 het voorgaande

neerpende over – én voor – haar serie Open Brieven in De Belgische Standaard.434

Zoals in het voorgaande reeds bleek doet haar schrijven, waarvan het leeuwendeel

431 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918.; BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915. 432 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 433 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXIII”, in: De Belgische Standaard, 8.12.1915. 434 Zie: De Belgische Standaard, vanaf p. 135.

114

een uitgesproken religieus signatuur kende, immers meer dan eens denken aan de

preken van de katholieke priesters. Hartstochtelijk maar ook hoogdravend wijdt

Belpaire met regelmaat uit over de aard van haar geloof en de devotie waarmee zij

die omzet in het leven van alledag. Net als vele andere Belgen; het Belgische volk

was volgens Belpaire immers een diep katholiek volk dat de waarden van de

geloofsleer hoog in het vaandel droeg en er door gekenmerkt werd.435

Maar moet Belpaire ook écht beschouwd worden als een – weliswaar

informele – vrouwelijke priesteres? Hoewel zij daar zelf af en toe op zinspeelt, gretig

refererend naar allerhande Bijbels passages, dito parabels of religieuze debatten, is

dat niet het geval. Het mamieke van de redactie van DWB – want zo liet zij zich

noemen door haar contacten in het literaire veld en in het filanthropische milieu –436

was zich bewust van de rol die zij als vrouw in de maatschappij kon spelen. Het

imago van de morele moeder, de zorgende macht, kon haar bij uitstek voorzien van

de legitimiteit om in alle openbaarheid deel te nemen aan maatschappelijke

discussies en met haar standpunten de meningen te beïnvloeden van de mensen om

haar heen en het lezerspubliek dat doorheen België haar schrijven tot zich nam. Zij

maakte dus succesvol gebruik van de gangbare visie op de vrouw en haar

maatschappelijke functie om zich als invloedrijk actor in het politieke veld te laten

gelden. En dat wel door haar bijzondere band met God te benadrukken en zo de

religieuze inspiratie van al haar schrijven en acties in de verf te zetten.

4.4 EEN NETWERK ZONDER LANDSGRENZEN: BELPAIRE IN HET

INTERNATIONALE CIRCUIT TIJDENS DE VOOROORLOGSE JAREN

Toen Belpaire aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in contact kwam met

de abolitionistische beweging en zich tot een engagement liet verleiden, kwam zij in

aanraking met een internationaal netwerk van organisaties dat zich bekommerde

om het maatschappelijke zedenpeil. Maar Belpaire beschikte wegens haar familiale

afkomst, ervaring binnen het literaire veld en activiteiten binnen het katholieke

milieu reeds voorheen over een uitgebreid netwerk met vele internationale

contacten.

435 BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915. 436 REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, pp. 36-38.

115

Van dat persoonlijke netwerk maakte zij gebruik om zich tijdens de

vooroorlogse jaren in te werken in de thematiek van de bandeloosheid der zeden die

zij zo graag wilde aanpakken. Haar contacten met Isidore Maus en bij uitbreiding de

beweging voor de bestrijding van de handel in blanke slavinnen – white slavery /

white slave traffic of traite des blanches – enerzijds en anderzijds de overkoepelende

katholieke vrouwenliga Union Internationale des Ligues Féminines Catholiques

(UILFC), waren in dat kader de voornaamste.

L’UNION INTERNATIONALE DES LIGUES FÉMININES CATHOLIQUES

Tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw vatten enkele katholieke

vrouwenverenigingen in Frankrijk het idee op een internationaal netwerk van

gelijkgezinde vrouwen uit te bouwen. In hun onderneming zochten zij niet alleen

contact met reeds gevestigde landelijke en regionale katholieke

vrouwenorganisaties, maar zetten zij er ook geïnteresseerde vrouwen toe aan om

dergelijke organisaties op te zetten waar die nog niet bestonden.437 Omdat deze

interesse in transnationale contacten groeide en stilaan ook de idee van een

internationale katholieke vrouwenorganisatie ontstond, werd een comité opgericht

dat de mogelijkheid voor de oprichting van een dergelijke koepelorganisatie moest

bestuderen.

De Franse initiatiefneemsters vonden medestanders voor hun actie in

Belgische hoek. Ook zij zetten zich in om een bijeenkomst te organiseren van –

afgevaardigden van – landelijke katholieke vrouwenbewegingen en onafhankelijke

geïnteresseerde dames. Dit resulteerde in de oprichting van de Union Internationale

des Ligues Féminines Catholiques (UILFC) in 1910. Vanuit België traden onder andere

Le Féminisme Chrétien de Belgique en de Vrouwenbond Constance Teichmann toe.438

Het is deze laatste die onze interesse geniet, uiteraard omdat Marie Elisabeth

Belpaire de VCT voorzat op het moment van toetreding.

Eef Depoortere besprak het proces dat voorafging aan het lidmaatschap van

de UILFC. In 1912 zocht de VCT voor het eerst aansluiting bij de koepelorganisatie.

Dat jaar werd een congres in Wenen georganiseerd; Belpaire was er aanwezig en zou

– zo getuigt ze in haar Gestalten in ’t verleden – erg genoten hebben van de

437 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 84. 438 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 86-87.

116

contacten die ze er kon leggen met prominente figuren uit diverse landelijke

organisaties. Pas een jaar later, op een congres in Londen, zou de VCT uiteindelijk

kunnen toetreden. Volgens de analyse van Depoortere duurde het ruim een jaar

alvorens de aanvraag werd goedgekeurd omdat de internationale liga vragen had bij

de aard van de vrouwenbond.

De eerder conservatieve vleugel van de Union Internationale had het

namelijk niet zo met de sympathieën die de VCT uitte voor het feminisme. Op haar

beurt had Belpaire, en het bestuur van de vrouwenbond met haar, bedenkingen bij

het eerder elitaire en conservatieve karakter van de internationale liga.439 Alle

bezwaren ten spijt werd de aanvraag van de VCT dus weerhouden in 1913.

Belpaire en haar goede vriendin Louisa Duykers zouden het tijdens de jaren

‘20 zelfs schoppen tot centrale leden van één van de studiecomités van de UILFC. Zes

studiecellen was de internationale liga rijk, elk met een eigen, afgebakend

studieonderwerp; behoud, verdediging en verspreiding van het geloof (commissie 1),

moraal en zeden (commissie 2), cinema en theater (commissie 3), mode (commissie

4), de studie van liberale organisaties en het initiatief van de Volkenbond (commissie

5) en de burgerlijke rechten en plichten van de vrouw (commissie 6).440 De

commissie moraal en zeden werd opgedeeld in twee vergaderingen – erg voor de

hand liggend: de afdeling moraal en de afdeling zeden. Het was de eerste afdeling

die Belpaire’s aandacht kaapte, zo blijkt, want Belpaire zou deze gaan voorzitten.

Terwijl Duykers het kleine gezelschap zou vervoegen als lid.441 Het Belpaire archief is

echter een schaarse bron wat Belpaire’s rol binnen die commissie betreft. Slechts

een gering aantal documenten werd bewaard. Desalniettemin voldoende om het

belang van de commissie met betrekking tot Belpaire’s abolitionistisch streven af te

leiden.

In een questionnaire van de commissie Moraal en zeden – afdeling moraal –

polst Belpaire naar de mate waarin het principe van de gelijke moraal voor de twee

seksen gangbaar is in de verschillende landen die in de internationale liga

vertegenwoordigd waren, en hoe de publieke opinie en de katholieke gezagshebbers

zich verhielden tot die gang van zaken. Dat illustreert ze met de voorbeelden van de

seksuele onthouding voor het huwelijk en de wederzijdse huwelijkstrouw, en de

vraag of deze gebruiken in dezelfde mate door mannen en vrouwen geëerbiedigd 439 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 86-89. 440 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Communique pour la presse. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/6. 441 Manuscript. Organogram van de commissie morale. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 165654/42

117

werden. Uit een reeks aansluitende vragen wordt duidelijk dat Belpaire vooral peilt

naar de mate waarin de katholieke zedenleer en seksuele moraal gerespecteerd

worden in de desbetreffende landen.

Ervan uitgaande dat zij in de berichten per kerende antwoorden zou lezen

met de boodschap dat in de praktijk de katholieke geloofsleer wat zeden en moraal

betreft niet volgens de letter werd nageleefd, informeerde zij meteen ook naar de

maatregelen die reeds getroffen werden ter remediëring.442 Niet voor alle landen die

in de internationale liga vertegenwoordigd waren, werden antwoorden op de

gestelde vragen bezorgd aan Belpaire. De afgevaardigden van Engeland, Nederland,

België, Argentinië, Luxemburg, Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Polen, Spanje, Hongarije,

Zwitserland en, ten slotte, Tsjecho-Slowakije deden dat wel.

De Belgische delegatie meldde het volgende: “Le principe [d’une même

morale pour les deux sexes] est absolument admis par les catholiques vraiment

croyants. Dans les autres milieux il est respecté en ce qui concerne la jeune-fille, mais

en générale moins et même pas du tout pour l’homme. […] L’infidelité conjugale n’est

pas rare dans les classes aisées et incroyantes, les catholiques la désapprouvent

formellement, et la loi la punit, quoiqu’on n’ait que rarement recours à cette

derniére”.443 Het is veilig te stellen dat Belpaire’s persoonlijke opvatting in deze

repliek weerklinkt daar zij het voorzitterschap van het vragen stellende comité

combineerde met het voorzitterschap van de VCT, de organisatie die België

vertegenwoordigde in de UILFC. De katholieke zuil wordt in de Belgische getuigenis

duidelijk naar voor gedragen als voornaamste strijdkracht voor de openbare

zedelijkheid – “En Belgique, toutes les associations catholiques combattent ce

fléau.”444 Daar tegenover worden on- en andersgelovigen en de hogere sociale

klassen geplaatst.

Het spreekt voor zich dat het antwoord van de Belgische katholieke dames

gekleurd is door hun eigen politieke en religieuze overtuiging. En ook hun opvatting

en waardeoordeel daarover, namelijk dat vooral lui van de eigen gezindte in het

belang van de maatschappij en met succes deugd en reine zeden nastreven. Door de

inzet van de katholieken, zo argumenteren ze, zou overigens ook een strengere

442 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.

Questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 165654/41 443 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.

Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, pp. 1-2. 444 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.

Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 7.

118

wetgeving aangaande onkuisheid, ontucht en openbare zedeloosheid zijn

ingevoerd.445 Voorstellen voor de verwezenlijking van verdere overwinningen tegen

al die maatschappelijke losbandigheid zien de katholieke vrouwen in een religieuze

opvoeding en dito onderwijs. Dat met voldoende aandacht voor de traditionele

katholieke zedenleer om zodoende de jeugd verantwoordelijkheidszin en eergevoel

bij te brengen die hen op het rechte pad van de deugdzaamheid moet houden.446

Maar hoe rijmt deze visie die de katholieke Belgische dames in hun

antwoorden kenbaar maakten met de persoonlijke visie van Belpaire? Hoewel ook

haar opinie zijn invloed heeft gehad op de geformuleerde respons, lijkt de

stellingname toch ietwat atypisch. Belpaire geeft immers wel vaker aan de strijd

tegen de openbare zedeloosheid te benaderen als een onderneming waaraan zoveel

mogelijk lieden moeten meewerken. Niet dus uitsluitend katholieken. Ook de Bond

ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid zou onder haar initiatief een open

karakter krijgen, waarbij geïnteresseerden zich – ongeacht hun filosofische of

religieuze achtergrond – bij konden aansluiten.

HET CONGRES VAN 1913: FOR THE RESPRESSION OF WHITE SLAVE TRAFFIC

Korte tijd nadat Belpaire zich ten doel stelde de openbare zedeloosheid waarmee zij

zich in de samenleving geconfronteerd zag te bestrijden, zocht zij ook toenadering

tot Isidore Maus. Maus was een Belgisch topambtenaar, op het hoogtepunt van zijn

administratieve loopbaan directeur van het ministerie van justitie (en l’office de la

protection de l’enfance),447 die er een bijzondere interesse op na hield voor migratie

en mensenhandel in het algemeen en de bescherming van het kind en de bestrijding

van de handel in blanke slavinnen in het bijzonder. Hij nam bovendien de functies

van vicevoorzitter en (vervolgens) voorzitter waar van het Comité National Belge de

Défense contre la Traite des Blanches en zou vanuit zijn positie bij het ministerie van

justitie betrokken zijn bij de oprichtng van Comité National Belge de Défense contre

la Traite des Femmes et des Enfants.448

445 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.

Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 7. 446 Union Internationale des Ligues Catholiques féminines. Commission No.II, section A : morale.

Rapport van de questionnaire. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 163654/16a, p. 9. 447 CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie, p. 622. 448 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 183.

119

Dat alles maakte van Isidore Maus het Belgische aanknopingspunt in de

bredere, transnationale social purity-beweging tijdens het merendeel van de eerste

helft van de 20ste eeuw. En gezien de nauwe banden tussen de abolitionistische

beweging en de actie tegen de handel in blanke slavinnen – en hun gezamenlijke

doelstelling een einde te maken aan wat zij beschouwden als moreel verderfelijke en

mensonterende praktijken – was Maus een interessante connectie voor de

onderneming die Belpaire en Duykers op poten wilden zetten. Hij zou hen immers in

contact kunnen brengen met een netwerk van prominente figuren uit de social

purity-campagne en de internationale abolitionistische beweging. Anno 1912-1913

was Belpaire en Duyers’ kennis van de bredere zedeloosheidsstrijd waar zij hun

steentje aan wilden bijdragen nog beperkt, en was een betere inbedding in de scene

opportuun om hun project kans op slagen te geven.449

In het najaar van 1912, slechts luttele maanden na de ontmoeting met

noorderburen Van Munster en Velthuysen, zocht de tandem Belpaire-Duykers

contact met Maus. Daarbij maakten zij hun interesse voor zijn bezigheden kenbaar

en moeten zij hem er ook van op de hoogte hebben gebracht volop bezig te zijn een

eigen campagne tegen de openbare zedeloosheid op te zetten. In een reactie

geadresseerd aan Duykers – niet buitengewoon gezien zij zich als rechterhand van

de drukbezette Belpaire vaker over correspondentie en administratie ontfermde –450

nodigde Maus de dames uit voor een ontmoeting in Brussel, oktober dat jaar.451

De Belgische delegatie die het komende jaar naar Londen zou reizen voor een

congres kwam er samen en Belpaire en Duykers kregen de eer het gezelschap te

vergezellen.452 Belpaire zou van die samenkomst vooral het feit indachtig blijven dat

gegadigden met verschillende religieuze begeestering – van katholieke priesters tot

protestantse clerus naar joodse rabbi’s – hun krachten konden verenigen in het

aanzicht van de gezamenlijke vijand.453

449 In het augustusnummer van Omhoog! 1913 getuigde Belpaire over haar onervarenheid in de abolitionistische beweging dat zij “niettegenstaande [haar] rijpen leeftijd, nog, voor enkele maanden

in deze zaken, een nuchterling, een baby” was. BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 450 Zie: Het zusterschap van Belpaire en Duykers, vanaf p. 125. 451 Brief van Isidore Maus, ondervoorzitter van het Comité National Belge de Défense contre la Traite

des Blanches. Zonder datum. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 452 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 453 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 1.

120

Een jaar later vervoegden Belpaire en Duykers de Belgische delegatie onder

leiding van Maus op het vijfde internationale congres van de National Vigilance

Association (NVA) en – zijn internationale variant – het International Bureau for the

Suppression of the White Slave Traffic (IBSWSF) dat in Londen zou plaatsvinden.

Zestien delegaties zouden aanwezig zijn op het vijfde internationale congres

van de NVA en IBSWSF – een succes dat enkel geëvenaard werd door het congres

van 1906 in Parijs, en het congres van 1921 in Genève, waar respectievelijk 17 en 23

naties vertegenwoordigd waren –, waaronder afgevaardigden van Brazilië, de VS,

Rusland en China naast een tiental Europese naties.454 Hét decor bij uitstek dus om

nieuwe contacten te leggen. Duykers en Belpaire zouden dan ook de Belgische

delegatie op het congres van 1913 vervoegen.

De Belgische delegatie betond uit vertegenwoordigers van de Belgische

overheid, gedelegeerden van het Belgische comité en een gevolg van

geïnteresseerde en geëngageerde burgers, adhérents. In die laatste categorie werd

de tandem Belpaire-Duykers vergezeld door Isidore Tolkowsky, de oprichter van de

Joodse hulporganisatie Esra die zich bekommerde om immigranten in Antwerpen,455

Henri Schulsinger, medeoprichter van Esra – naar het Hebreeuwse Ezra dat hulp

betekent –,456 en de verder onbekende E. Kuhlmann.457

Op de agenda van het vijfdaagse congres? Drieëntwintig vragen aan de hand

van welke de organisatie discussies hoopte te doen ontstaan. Discussies waaruit men

ook hoopte standpunten te distilleren die door de inrichtende organisaties en de

aanwezige delegaties zouden worden ingenomen in de gezamenlijke strijd tegen de

handel in blanke slavinnen en de seksuele exploitatie van de vrouw die daarmee

samenging. De thema’s die aanbod kwamen varieerden van het agenderen van de

vele aspecten van de white slavery problematiek op nationale politieke agenda’s en

het opvolgen van genomen initiatieven en bestaande procedures (de vragen 2, 3, 9,

10, 11, 13, 17 en 23) tot eisen aangaande de arbeidsrechten voor (minderjarige)

geïmmigreerde vrouwen (de vragen 1 en 8) en voorstellen voor een humane,

vrouwvriendelijke en politiek correcte omgang met geïmmigreerde en/of

454 LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking, p. 59. 455 MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust: Jews, Belgians, Germans. Jeruzalem, Yad Vashem, 1998, p. 51.; BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 147. 456 MICHMAN (D.), ed. Op. cit., p. 186. 457 Programme of the Fifth International Congress. The National Vigilance Association and the

International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/3750a.; Zie ook : CARLIER (J.). Op. cit., p. 537.

121

geprostitueerde vrouwen in de context van administratieve, medische en politionele

procedures (de vragen 4, 5 en 12).458

Over haar ervaring op het Londense congres van 1913 zou Belpaire een

uitgebreid verslag neerpennen,459 dat bedoeld was voor publicatie door de Belgische

pers – zo werd het opgenomen in het augustusnummer van Omhoog! in 1913 –460 en

oorspronkelijk enkel in een Franse en Nederlandse versie bestond. Belpaire zou

echter haar verslag – alleszins enkele passages ervan – ook vertalen voor het Engelse

lezerspubliek,461 en een versie van het document bezorgen aan (enkele van) haar

internationale contacten.462 Dit kan beschouwd worden als een actieve bijdrage aan

de uitwisseling van nuttige informatie – een stand van zaken van de campagne zoals

die op het internationale niveau vorm kreeg – over de landsgrenzen heen. Belpaire

droeg op deze manier bij aan het bestaan van een sterk verwoven netwerk van

strijd(st)ers tegen de (reglementering van) prostitutie en de openbare zedeloosheid.

Een netwerk dat bestond uit personen en organisaties die zich inzetten voor een

groot aantal aan elkaar gelieerde kwesties en zich dus niet beperkte tot individuen

en organisaties die de abolitionistische campagne voerden.

Belpaire’s networking-inspanningen in die vroege fase van haar campagne

voor de openbare zedeloosheid getuigen er bovendien van hoezeer Belpaire zich

bewust was van het belang dat de trans- en internationale contexten konden spelen

voor haar lokale initiatief. Niet alleen kon zij inspiratie opdoen uit de retoriek en

tactiek van gelijkgezinden die buiten de Belgische landsgrenzen actief waren, ook

kon het samenspel van de verschillende actoren het politieke klimaat doen rijpen en

opwarmen voor een beleid dat beantwoordde aan de abolitionistische eisen.

Van haar collega’s van de Nederlandsche Vrouwenbond ter Verhooging van

het Zedelijk Bewustzijn – die “dien strijd reeds 28 jaar in vriendschappelijk

458 Programme of the Fifth International Congress. The National Vigilance Association and the

International Bureau for the Suppression of the White Slave Traffic. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/3750a, pp. 1-10. 459 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810.; Manuscript. Quelques impressions sur le congres de Londres (30 juin-4

juillet). Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3811. 460 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, pp. 145-149. 461 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p.1. 462 Brief van Van Bruyn-Kops namens de Nederlandse Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk

Bewustzijn. 3.9.1913. AMVC, B417/B2, 166196/4019a.; Brief van Biilow. 1913. AMVC, B417/B2, 166196/4024.; Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814.

122

samengaan met [de] Vereeniging der mannelijke bestrijders der Prostitutie [voeren];

elk op eigen terrein, dus naast elkaar” – ontving Belpaire, in reactie op het delen van

haar congresverslag, het aanbod in de toekomst op de hoogte te worden gebracht

van hun bezigheden via het maandblad Orgaan.463 Dat Belpaire’s toenadering vanaf

het najaar van 1913 de internationale contacten ten goede kwam staat dus buiten

kijf, maar wat schreef Belpaire aan haar collega-zedeloosheidsbestrijders over het

Londense congres van eerder dat jaar?

In eerste instantie dat zij getroffen was door het saamhorigheidsgevoel dat

onder de aanwezigen heerste en de grote overeenkomstigheden tussen de

uitgesproken overtuigingen aangaande “the mighty crusade against immorality and

vice”.464 Dat lieden van verschillende religieuze en filosofische gezindten zich voor

het maatschappelijk belang konden verenigen had zij reeds gelauwerd na het

Brusselse congres van 1912, maar het inleidend spreken dat gezamenlijk verzorgd

werd door de aartsbisschop van Canterbury, de kardinaal-aartsbisschop van

Westminster, een vertegenwoordiger van de non-conformistische kerken en de

hoofdrabbi ontroerde haar.

Omdat zij een dergelijke religieuze samenwerking op het Europese continent

nooit eerder had gezien. Maar ook omdat zij zelf enige tegenkantingen had ervaren

toen zij er met Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid voor koos

een onconfessionele organisatie op te richten, omdat paus Pius X daar bezwaar

tegen zou hebben. In Londen werd echter een heel andere booschap te berde

gebracht door de aanwezige bisschoppen; die stelden dat de katholieke Kerk geen

andere mogelijkheid zag dan een dergelijke multiconfessionele samenwerking en dat

ook het hoofd van de katholieke Kerk daarvan overtuigd was.465

Vervolgens berichtte Belpaire over een tweede aspect dat haar inspireerde

op het congres van 1913: de sterke internationale samenwerking die onder het

bezielde leiderschap van Coote tot stand was gekomen. Niet alleen het feit dat de

campagne tegen de openbare zedeloosheid en de white slave trade in Engeland,

Nederland en Zwitserland flink voet aan grond had gekregen, maar dat zij er ook

sterke onderlinge samenwerkingen op na hielden!466 Zij kon het daarenboven niet

463 Brief van Van Bruyn-Kops namens de Nederlandse Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk

Bewustzijn. 3.9.1913. AMVC, B417/B2, 166196/4019a. 464 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 1. 465 Idem, pp. 1-2. 466 Idem, p. 4.

123

nalaten de Nederlandse delegatie te bejubelen.467 Die bestond onder meer uit de

protestant Velthuysen, waarmee zij reeds goed contact had, en de Graaf, voorzitter

van de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie. Met die laatste moet zij op

het congres een goed onderhoud hebben gehad, want ook na afloop zouden zij

contact houden en werken aan goede transnationale communicatie tussen beider

organisaties.468

Tenslotte wijdt Belpaire uit over Coote’s delicate communicatiestijl en

“vrouwelijke kieschheid in het behandelen zulker moeilijke onderwerpen” die zij

bijzonder bewondert.469 De man slaagt er volgens haar in zorgvuldig en met veel

respect alle vragen van het publiek te beantwoorden. Maar het is vooral de wijze

waarop hij verhaalt over de vrouwen die het slachtoffer zijn van de white slave trade

die haar charmeert. “It is really touching to hear him speak of ‘fallen women’, ‘poor

creatures’ always with pity and respect for their human dignity, never using the word

‘prostitution’”, getuigt Belpaire.470 Danig onder de indruk was zij ook van de andere –

vooral Engelse – sprekers die op eenzelfde wijze uiting gaven aan reine zeden met

groot respect voor de waarden van mannelijkheid en vrouwelijkheid. “This was quite

a lesson”,471 besluit Belpaire.

Weinig wordt dus gezegd over de eigenlijke inhoud van de debatten zoals ze

gevoerd werden op het congres. Altezamen lijkt Belpaire in haar verslag vooral te

reflecteren over aspecten van de beweging tegen white slavery die haar interessant

leken voor haar eigen campagne tegen de openbare zedeloosheid. Zij moet er zich

op het congres van bewust zijn geworden welke mogelijkheden trans- en

internationale samenwerkingen – maar ook partnerschappen met andersgelovigen –

voor haar onderneming konden creëren. Een gegeven waarvan zij op voorhand

wellicht al enige notie had aangezien zij zich – tezamen met Duykers – een weg

netwerkte naar Londen.

Belpaire zou in het kader van haar eigen campagne tegen de openbare

zedeloosheid bovendien steeds aandacht hebben voor de problematiek van de

handel in blanke slavinnen. Het thema van de vrouwenhandel heeft immers een 467 Idem, p. 5. 468 Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814. ; Ligue Abolitionniste Belge. Carte d’Invitation aux Conférences. 1923. AMVC, B417/B2, 166196/3777. 469 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 145. 470 Manuscript. The Impressions of a Belgian on the Congress of London. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3810, p. 5. 471 Idem, p. 6.

124

nauwe relatie met prostitutie en wat als ontucht beschouwd werd. Daardoor maakt

de thematiek zijn opwachting in heel wat periodieken en artikels die onder redactie

van Belpaire en haar medewerk(st)ers stonden.472 Belpaire bleef er namelijk van

overtuigd dat, hoewel actie tegen de traite des blanches werd ondernomen, er veel

te weinig werd gedaan om een eind te maken aan de white slave trade. “De blanke-

slavinnenhandel woekert voort, dank zij de halve maatregelen, die er in vele moderne

staten genomen wordt. Er wordt gelukkig iets gedaan. En als de voorteekenen niet

bedriegen, zal er in de toekomst meer gedaan kunnen worden. Er is een

Internationaal Comiteit tot bescherming van meisjes in 1899 opgericht.”473

472 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Bestrijding van den Blanke-Slavinnenhandel”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1914), pp. 38-40.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, pp. 44-45.; VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Bestuursvergadering”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen,

2, 5 (1914), pp. 13-15. 473 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Overzicht der Pers. De Meisjeshandel”, in: Omhoog!

Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 1, 1 (1912), p. 16

125

HOOFDSTUK 5. GEBUNDELDE KRACHTEN: BELPAIRE EN HET

GEORGANISEERDE BELGISCHE ABOLITIONISME

5.1 HET ZUSTERSCHAP VAN BELPAIRE EN DUYKERS

Een met regelmaat wederkerende naam in dit werk – net als ander werk waarin

Belpaire centraal staat – is die van Louisa Duykers. Maar wie was deze dame? En

waarom is zij van belang voor Belpaire’s abolitionistische avontuur?

Vermoedelijk ontmoette Belpaire Louisa Duykers voor het eerst via haar

contact met Ida van Beers en diens vader Jan tijdens de jaren ’80 van de 19de eeuw.

De van Beersen, die Belpaire’s vroegere werk hadden becommentarieerd, woonden

naast de familie Duykers. Op die manier zouden Belpaire en Duykers’ wegen elkaar

voor het eerst hebben gekruisd. Het begin van hun hechte vriendschap wordt echter

door Reymenants gesitueerd op Sint-Jozefsdag 1896, omdat de dames na hun

samenkomst op de feestelijkheden van 19 maart dat jaar elkaar vaker zouden

ontmoeten.474

Tezamen met de dichteres Hilda Ram – geboren Mathilde Ramboux – zouden

Belpaire en Duykers de vrouwelijke kern van de Vlaamse beweging gaan uitmaken.

Zoals Ram Belpaire voorheen had ingewijd in de Vlaamse beweging, dito letterkunde

en de katholieke vrouwenverenigingen, bekeerde Belpaire ook Duykers tot het

Katholicisme om haar vervolgens wegwijs te maken binnen de Vlaamse beweging en

het Vlaamse literaire veld voor haar te ontsluiten. Veelzeggend verscheen Duykers’

eerste publicatie pas na 1896 en dan nogwel in Het Belfort van Alfons Siffer, waar

Belpaire ook op dat moment reeds goede contacten mee had. Belpaire’s invloed zou

ook in Duykers’ latere literaire werk nadrukkelijk aanwezig zijn. Na het overlijden van

Ram in 1901 zou Duykers haar vervangen als Belpaire’s rechterhand, steun en

toeverlaat.475 “Sinds 1896 was zij mijn trouwe gezellin, in alles en overal”, getuigde

Belpaire in haar memoires.476

474 REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), p. 37.; AERTS (K.). “Duykers, Louisa (1869-1952)”, in: GUBIN (E.), JACQUES (C.), PIETTE (V.) en PUISSANT (J.), eds. Dictionnaire des Femmes

Belges: XIXe et XX

e Siècles. Tielt, Lannoo, 2006, p. 228.

475 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 34-38. 476 BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden, p. 50.

126

Reymenants stelt bovendien dat in beide vriendschappen – zowel Belpaire-

Ram als Belpaire-Duykers – Belpaire de dominante figuur was. Waar Ram het daar

naar verluidt enigszins moeilijk mee had – zij had immers als gerenommeerd

letterkundige en vooraanstaand lid van de Vlaamse beweging ook zelf haar pluimen

verdiend –, moet Duykers zich zonder bezwaar geschikt hebben in haar

ondergeschikte, afhankelijke positie. Wellicht omdat zij haar literaire success en

uitgebreide netwerk in het culturele en politieke milieu aan Belpaire te danken

had. 477 Maar na het overlijden van haar ouders was Duykers ook financieel

afhankelijk geworden van de gegoede Belpaire. Zij was immers bij haar ingetrokken

in het huis aan de Antwerpse Markgravelei – “vanaf dat moment werden zij

onafscheidelijk”.478

De ondergeschikte rol van Duykers ten opzichte van Belpaire die Reymenants

beschrijft kwam ook tot uiting in de initiatieven die zij tezamen ondernamen.

Duykers lijkt met regelmaat niet meer dan Belpaire’s persoonlijke assistente te zijn.

Hoewel Belpaire haar levensgezellin bejubelde – zij beschreef haar als

“engelbewaarder” en “levend geweten” – en haar ontwikkeling aanmoedigde en

mogelijk maakte, zou zij echter ook in grote mate bepalen tot welke mogelijkheden

Duykers toegang kreeg en in welke richting zij zich kon ontwikkelen.479

Gezien Duykers de vaste waarde was in Belpaire’s entourage vanaf de

eeuwwisseling speelde zij ook een rol in Belpaire’s ondernemingen in het kader van

haar strijd tegen de zedeloosheid. Zo zou Duykers het secretariaat verzorgen van de

Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid. Veel officiële briefwisseling

van het orgaan is dus van Duykers’ hand en het is ook mogelijk dat correspondentie

die op het eerste zich door Belpaire werd verzorgd in feite door Duykers werd

opgesteld om vervolgens met Belpaire’s signatuur de postbus in te verdwijnen.

Ook in de vele engagementen die Belpaire op zich nam bij gelijkgezinde of

soortgelijke organisaties om haar abolitionistische campagne te ondersteunen

speelde Duykers een belangrijke bijrol. Zij assisteerde Belpaire toen zij het

voorzitterschap waarnam van de commissie moraal van de Union Internationale des

477 Een literaire carrière waarbij zij niet, zoals wel het geval was bij Belpaire en Ram, gelauwerd werd omwille van haar bijzondere letterkundige talent – men erkende de matige literaire kwaliteit van haar werk – maar wél omwille van de katholieke geest van haar werk en de moraliserende toon ervan. Kenmerken die vanuit de katholieke zuil sterk geapprecieerd werden in het werk van vrouwen. GRIETEN (J.). “Vrouwelijke Schrijvers in het Literaire Strijdtoneel. Interview met Geraldine Reymenants”, in: DNA Magazine, 26, 8 (2008), p. II. 478 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 39-40. 479 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 39-40.

127

Ligues Féminines Catholiques (UILFC), vergezelde haar in de Vrouwenbond Constance

Teichmann (VCT) en schreef – terwijl zij tijdens de oorlogsjaren tezamen verbleven in

hun Swiss Cottage in De Panne – net als Belpaire met regelmaat bijdragen voor De

Belgische Standaard – waarin zij reclame maakten voor hun zedelijkheidsbond.

Duykers inhoudelijke bijdrage aan het zedelijkheidsoffensief dat Belpaire

inzette lijkt op het eerste zicht eerder beperkt te zijn gebleven. Het is echter wel

belangrijk gewag te maken van haar bijdrage aan Belpaire’s campagne. Dit moet

duidelijk maken dat de strijd tegen de zedeloosheid geen eenzame onderneming was

voor Belpaire en dat veel van haar verwezenlijkingen het resultaat zijn van

gezamenlijke inspanningen. In het kader van de organisaties die onder Belpaire’s

impuls opgericht werden, maar ook in het kader van het zusterschap van Belpaire en

Duykers.

5.2 ONDER DE VLEUGELS VAN DE VROUWENBOND CONSTANCE

TEICHMANN

In wat volgt zullen de namen van verschillende organisaties de revue paseren. Om

verwarring te voorkomen is het noodzakelijk eerst te duiden met welke benamingen

men verwees naar welke organisaties en wat hun aandeel was in de strijd tegen de

zedeloosheid die Belpaire aanvoerde. Het betreft namelijk geen kluwen van

organisaties maar slechts twee van elkaar te onderscheiden verenigingen die op

organisatorisch gebied overeenkomstigheden delen.

DEN BOND TER BESTRIJDING VAN DE OPENBARE ZEDELOOSHEID

De organisatie die Belpaire en Duykers in 1912 hadden opgericht voor de bestrijding

van de openbare zedeloosheid en tanende (seksuele) moraal heette Den Bond ter

Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid. Maar het bestuur van de VCT, diens

bakermat, zou op verschillende manieren naar de organisatie verwijzen, nu eens

gebruik makend van Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid,480

dan weer van

Vereeniging tot Bestrijding der Openbare Zedeloosheid481

of Vereeniging tegen de

480 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 481 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.

128

Openbare Zedeloosheid.482 Het betreft telkens dezelfde organisatie die op initiatief

van de tandem Belpaire-Duykers werd opgericht na een algemene vergadering van

de VCT en vervolgens onafhankelijk – maar met nauwe banden met de VCT – haar

doel zou nastreven. 483 Haar secretariaat gevestigd in Antwerpen op de Sint

Jacobsmarkt, zou de Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid dus “gansch

afzonderlijk” te werk gaan,484 maar wél enkele voorname bestuursleden delen met

de VCT.

In het jaarverslag van de Vrouwenbond voor het werkingsjaar 1912-1913

werd opgetekend dat het onderwerp van “de moderne plaag”, “de verschrikkelijken

socialen kanker” van de openbare zedeloosheid door Belpaire was aangesneden.485

Zij lanceerde een oproep aan alle vrouwen om zich te vervoegen in haar kruistocht

waarbij zij zich ten doel stelde al die vrouwen te redden die ten prooi waren gevallen

aan de “gewetenlooze en vuige bedriegers” van de seksindustrie en zo in de

prostitutie terecht waren gekomen. Op die manier zouden, zo stelde zij, ook

duizenden families gered worden van de oneer en het zedenverval dat de prostitutie

met zich meebracht.”486 Het betrof dus een oproep om de openbare ontucht in zijn

totaliteit te bestrijden maar wél één met een duidelijke verwijzing naar die vrouwen

die het slachtoffer werden van de georganiseerde ontucht van de seksindustrie. De

organisatie zocht daarom bondgenoten op het beleidsmakende niveau en hoopte

dat een goede samenwerking zijn vruchten zou afwerpen voor het maatschappelijke

zedenpeil.487

Daags na de algemene vergadering waarop Belpaire het woord nam werd

een voorlopig comité opgericht waaruit vervolgens de voornoemde bond zou

groeien. Want uit nader onderzoek van de VCT was gebleken dat de kwaal groter en

omvangrijker was dan zij hadden voorzien. Daarom besloot het voorlopige comité

dat de op te richten organisatie niet allen zou bestaan uit vrouwen, maar dat ook

priesters en andere mannen zouden worden uitgenodigd om zich bij de jonge 482 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916. 483 “De werking in den bond ontstaan zal voortaan buiten, maar in nauwe voeling met hem voortgezet

worden.”; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 8. 484 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90. 485 Idem, p. 90.; BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 486 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, p. 7. 487 S.n. “Maatschappij Ter Bestrijding der Zedeloosheid”, p. 90.

129

organisatie aan te sluiten. Bovendien was men ervan overtuigd dat ook

andersdenkenden de beweging moesten vervoegen.488

Op een studiedag van de VCT medio 1913 mocht Louisa Duykers spreken

over de opgerichte organisatie en haar doelstellingen. En naar verluidt sprak zij er

over de zedeloosheid en haar bestrijding “met al de kieschheid die het behandelen

van het onderwerp vergde.”489 Het onderwerp van haar exposé? Die instellingen en

gebruiken, schijnbaar aanvaard door de samenleving, die de openbare ontucht

mogelijk maken en gedogen. Zo werd door het toelaten van openbare ontuchthuizen

– bordelen maar ook louche tavernes waar men vrouwen kon vinden die tegen

betaling seks aanboden – volgens Duykers “een officieelen stempel aan het kwaad

gegeven.” Want door dergelijke instellingen te gedogen maakte de overheid, het

politieke bedrijf, zich immers schuldig aan het in stand houden van de openbare

zedeloosheid.490

Daarnaast noemt Duykers de internationale handel in blanke slavinnen. Ook

deze kon zich zonder verzet op het bestuurlijke niveau ontwikkelen tot een machtige

organisatie. “In Europa alleen zijn duizende vrouwen verloren gegaan” aan dat

“walgelijke bedrijf”. En vooral het arbeidersmeisje valt daar volgens Duykers aan ten

prooi. Die “wanpraktijken waarvan de vrouw – in hare hoogste waardigheid

gekwetst – het slachtoffer is” mochten niet langer geduld worden. Daarom stelde de

Bond tegen de Openbare Zedeloosheid zich ten doel te wegen op het politieke beleid

door het beïnvloeden van de publieke opinie en met de eis een wet tegen de

openbare zedeloosheid in te voeren.491 De bond zou echter niet slagen in zijn opzet

want met het uitbreken van de oorlog zou hij zijn einde kennen.492

DOELPUBLIEK: KATHOLIEK MAAR PLURALISTISCH

Hoewel voorzitster Belpaire vond dat “de actie hoofdzakelijk [zou] moeten uitgaan

van katholieke krachten” – zij was er immers van overtuigd dat geloofszin en reine

488 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1912-1913. KADOC, KX214/1913, pp. 6-8. 489 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, p. 122. 490 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 491 N. (L.). “Studiedag van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, pp. 122-123. 492 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1.

130

zeden steeds gepaard gingen – moedigde zij de aansluiting van anders- en

ongelovigen bij de organisatie aan. Zij zei dan ook “hoofdzakelijk: want niemand mag

geweerd worden, waar het geldt zulk groot kwaad te bestrijden. […] Daarbij wie zou

het op zijn hart, op zijn geweten willen laden, iemand tegen te houden in het oefenen

van een liefdewerk, in het plegen van het goed?”493

Andersgelovigen konden zich volgens haar zonder probleem aansluiten bij de

actie voor de zedeloosheidsbestrijding omdat de moraal van de mens, gestoeld op

de natuurlijke wet ingeschreven in ieders geweten, voor elke mens dezelfde was.

Daarenboven was de zedeloosheid volgens Belpaire niet louter een schending van de

katholieke zedenleer maar wél een schending van “den mensch als mensch, buiten

alle confessie om.” Om die twee redenen moest het mogelijk zijn voor alle deftige

lieden, ongeacht hun politieke voorkeur of geloofsbelijdenis, om tezamen ten strijde

te trekken aan al wie en al wat in overtreding was met de reine zeden van de

menselijke natuur.494

Dat de gelovigen begenadigd waren met een grotere kracht en degelijkere

middellen om een dergelijke strijd aan te gaan, stond voor Belpaire echter buiten

kijf. De christen was volgens haar de volledige mens en de gedoopte actie

waardevoller dan de ongedoopte.495

MARIABOND TEGEN ZEDELOOSHEID

In opzet een “onzijdige” 496

– dus niet-confessionele – vereniging verschilde de Bond

ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid van de Mariabond tegen de

Zedeloosheid – of kortweg Mariabond, die eveneens haar ontstaan zou kennen in de

VCT.497 Sommige bestuursleden van de Vrouwenbond waren er namelijk niet mee

opgezet dat Belpaire er voor had gekozen haar organisatie niet van een uitgesproken

religieuze signatuur te voorzien en stuurden aan op een katholiek initiatief.498 En ook

493 BELPAIRE (M.E.). “De Strijd Tegen de Zedeloosheid”, p. 69. 494 Idem, p. 69. 495 Idem, p. 70. 496 BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146. 497 Ibidem. 498 “Bij de laatste algemeene vergadering van onze Vrouwenbond Constance Teichmann werd ik

immers aangevallen omdat ons genootschap neutraal was opgevat en heette het immers dat Z. H.

Pius X stellig sterk gekant was tegen zulke vereeniging?”; Zie: BELPAIRE (M.E.). “Eenige Indrukken over het Congres van Londen”, p. 146.

131

Belpaire was er van overtuigd dat een uitgesproken katholiek orgaan, naast de

bestaande niet-confessionele bond tegen de zedeloosheid, zinvol zou zijn in de strijd

tegen de bandeloosheid der zeden.499 Begin 1914 lanceerde zij dan ook alsnog een

oproep aan de katholieke dames van de VCT om zich aan te sluiten bij de katholieke

Mariabond tegen Zedeloosheid – “Gij allen, christenen, die willen strijden tegen het

kwaad, zendt uwe bijtreding, steunt met al uwe krachten den Mariabond tegen

Zedeloosheid.”500

Korte tijd daarvoor was die organisatie opgericht. Het initiatief daarvoor

werd genomen op een bestuursvergadering van de VCT – die eind 1913 moet

hebben plaatsgevonden – en de verwezenlijking werd omschreven als “een van de

bijzonderste takken welke […] groeiden aan den eikvasten boom van den Constance

Teichmann bond.”501 De Mariabond zou in tegenstelling tot de Bond ter Bestrijding

van de Openbare Zedeloosheid ook werkzaam blijven onder de vleugels van de VCT –

terwijl de voornoemde bond zich als een onafhankelijke organisatie zou profileren.

Desalniettemin zou zij er haar eigen secretariaat op na houden, gevestigd in de

Nationalestraat in Antwerpen.502 Hoewel zij er reeds een bijzondere relatie op

nahield met de VCT gaf de Mariabond aan daarnaast ook te willen samenwerken

met alle organisaties en lieden die de openbare zedeloosheid en maatschappelijke

ontucht wilden bestrijden.503

De ledenwerving en de sensibiliseringscampagne van de organisatie verliepen

door middel van traktaten die door de Mariabond en de VCT verspreid werden,

“honderden plakbrieven ter gelegenheid van de karnavaldagen in Antwerpen” en

aanhoudende propaganda voor de organisatie in Vlaamse dag- en weekbladen. Ook

werd het onderwerp van de openbare ontucht en de werking van de Mariabond

tegen de Zedeloosheid behandeld op de studiedagen van de VCT – waaronder die

499 S.n. “Mariabond tegen Zedeloosheid”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 2, 4 (1914), pp.15-16. 500 “Eenige katholieken damen van Antwerpen, hierin bijgestaan door ervaringrijke priesters, hebben

gedacht het christen Belgisch volk ten strijd te moeten oproepen tegen de schandelijkste plaag van

onzen tijd. Zij willen een talrijk en goedgeordend leger vormen tot beschutting der reine zeden.”; Zie: VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbeweging. Te Lande. Mariabond tegen Zedeloosheid”, p. 45. 501 J. (P.). “Jaarlijksche Algemeene Vergadering van de Vrouwenbond Constance Teichmann”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 5 (1914), p.2. 502 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1913-1914. KADOC, KX214/1914, p. 6. 503 VROUWENBOND CONSTANCE TEICHMANN. “Vrouwenbond Constance Teichmann. Mariabond tegen Zedeloosheid. Standregels”, p. 14.; BELPAIRE (M.E.). “De Strijd tegen de Zedeloosheid”, p. 69.

132

van 2 februari 1913, waarop het initiatief voor het eerst werd voorgesteld. Als een

gevolg van deze acties kon de bond volgens het jaarverslag van de VCT reeds in zijn

eerste werkingsjaar rekenen op de steun van enkele honderden leden.504

BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN

Toen Belpaire en Duykers tijdens de oorlogsjaren publiceerden in het frontblad De

Belgische Standaard en via dat platform leden wierven voor hun campagne tegen de

ontucht maakten zij geen gebruik van de benamingen Den Bond ter Bestrijding van

de Openbare Zedeloosheid en Mariabond. Vanaf maart 1916 maakten zij via het blad

namenlijk reclame voor de Bond van de Deftige Lieden. Dit betrof geen nieuwe

organisatie maar wel een gezamenlijke verderzetting van de twee organisaties die de

dames in de vooroorlogse jaren op poten hadden gezet.505

Voor zover bekend bleven de twee in Antwerpen gevestigde organisaties dus

ook tijdens de oorlog voortbestaan en werd de noemer Bond van de Deftige Lieden

eenvoudigweg gebruikt omdat het secretariaat van de verenigingen en het hart van

de werking van beide organisaties zich op eenzelfde plek bevonden. Meer bepaald in

de veilige haven van het onbezette België in Swiss Cottage, De Panne.506

EEN VERWARREND KLUWEN VAN ORGANISATIES

Hoewel er wel degelijk een onderscheid bestond tussen de twee voornoemde

organisaties en hun gemeenschappelijke noemer tijdens de oorlogsjaren, blijkt dat

dat onderscheid niet altijd gemaakt werd door het Vlaamse – en voornamelijk

katholieke – doelpubliek dat de verenigingen deelden. Dit mede doordat de

populaire Belpaire in het bestuur van beide organisaties zetelde en voor beide

propaganda voerde. Het staat dan ook buiten kijf dat de organisaties nauwe banden

met elkaar hadden.

504 BAERS (M.). Jaarverslag Vrouwenbond Constance Teichmann 1913-1914. KADOC, KX214/1914, p. 6. 505 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916. 506 Zie: De Oproep voor Deftige Lieden en Bestrijding der Zedeloosheid, vanaf p. 139.

133

Correspondentie uit het Belpaire-archief (AMVC) getuigt ervan dat het

doelpubliek van de verenigingen niet goed op de hoogte was van het bestaande

onderscheid of dat zelf alleszins nauwelijks maakte. In de vele brieven die Belpaire

ontving van geïnteresseerden voor haar strijd tegen de zedeloosheid – sommige (van

voor of na de oorlog) gericht aan de Margravelei, andere (van tijdens de

oorlogsjaren) verzonden naar voornoemde cottage – wordt dan ook afwisselend

gewag gemaakt van de aangehaalde benamingen, hetgeen hun onderlinge

verbodenheid slechts benadrukt.

Ter illustratie: in januari van het jaar 1914 richtte een verder onbekende

dame een brief aan Belpaire – die toen, gevestigd in de havenstad, haar

correspondentie nog ontving in Antwerpen. Zij schrijft daarin “ook een weinig mede

te [willen] strijden in het door [Belpaire] aangevoerde leger tegen de zedenloosheid”.

“In ‘t belang van den Mariabond” (!) wilt zij daarenboven nog enkele bedenkingen –

op organisatorisch vlak – met Belpaire delen. Afsluiten doet zij echter met de

mededeling enkele nieuwe leden te willen aanmelden voor de “Vereniging tegen de

Openbare Zedeloosheid” (!), waarna een handvol namen volgt.507 De verschillende

benamingen voor telkens andere organisaties worden dus door elkaar gebruikt,

zonder daarbij enig onderscheid te maken tussen de respectievelijke verenigingen.

Ook in een brief van 1916, ondertekend door ene Florent de Carne, in

verband met een lidmaatschap worden de Mariabond en Vereeniging tegen de

openbare zedenloosheid als synoniemen voor elkaar gebruikt.508

5.3 ACTIE IN OORLOGSJAREN

Toen in het voorjaar van 1914 de oorlogsdreiging heerste, kozen Belpaire en Duykers

er niet meteen voor hun thuishaven Antwerpen te verlaten. Er van uitgaande dat de

gewelddadigheden van korte duur zouden zijn en de seriositeit van de oorlog

misschien ietwat onderschattend bleven zij ook na de Duitse inval in België op 4

augustus dat jaar ter plaatse. Op eenzelfde manier reageerden zij op de

bombardementen op Antwerpen in de nacht van 24 op 25 augustus, toen nauwelijks

drie weken na de Duitse inval nabij het huis aan de Markgravelei een bom tot 507 Brief van onbekende aan Belpaire aangaande diversen in verband met Mariabond/Vereeniging

tegen de openbare Zedeloosheid. 26.1.1914. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 508 Brief Florent de Carne aan Belpaire in verband met lidmaatschap Mariabond/Vereeniging tegen de

openbare Zedeloosheid. 22.5.1916. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd).

134

ontploffing kwam die aan tien mensen het leven kostte.509 In deze eerste fase van de

oorlog stelde Belpaire de gebouwen van het Institut Belpaire ter beschikking voor de

inrichting van een hospitaal en korte tijd daarna ook voor de opvang van

vluchtelingen. Voor de organisatie daarvan werd zij bijgestaan door enkele andere

bestuursleden van de VCT.510

Pas in oktober 1914 probeerden zij voor het eerst het bezette Vlaanderen te

ontvluchten omdat ook Antwerpen ten prooi was gevallen aan de Duitse bezetter.

Een vergeefse poging om via Gent, waar Belpaire’s zus Cécile woonde, veiliger

oorden op te zoeken – misschien wel België in te ruilen voor een verblijf van

onbepaalde duur in Frankrijk – bracht hen naar de Belgische kust. Aanbeland in

Knokke reisden zij via Oostende naar Nieuwpoort om vervolgens halt te houden in

De Panne, waar zij de oorlogsjaren zouden uitzitten.511

Daar aangekomen trokken zij niet meteen in in de Swiss Cottage maar wel in

het nabijgelegen Villa Juliette, waarvan Belpaire gehoopt had er haar broer Alphonse

– tot wiens eigendom de vertrekken behoorden – te treffen. Half november zou

Belpaire echter alsnog met haar gevolg verhuizen naar voornoemde cottage,

eigendom van de bevriende familie Collon die het plan had opgevat haar heil te

zoeken op Britse bodem.512 Gelegen aan de Koninginnelaan waren de dames

zodoende vier jaar lang gehuisvest op een steenworp van de zeedijk.513 Waar zij hun

vertrekken zouden openstellen voor talrijke bezoekers; “Simpele piotten,

brankardiers, officieren, priesters, kunstenaars […] die, half ontredderd soms, bij het

Swiss Cottage aanlandden, het hekje open, het trapje op en in ’t gezellig kamerken

met z’n breede vensterruiten […] zich seffens een weinig thuis gevoelden”.514

Het huis in De Panne groeide op die manier uit tot dé ontmoetingsplaats bij

uitstek voor al wie hip and happening was én zich acher het Ijzerfront bevond maar

ook voor zij die onbemind of ongekend waren. Belpaire getuigde in haar Gestalten in

’t verleden – ruim dertig jaar na haar verblijf in de badstad – dat “al menschen

509 SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 85. 510 H. (E.V.). “Onze Instellingen. Algemeen Verslag der Werkzaamheden van den Vrouwenbond C.T. (1914-1918)”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 7, 1 (1919), pp. 9-10. 511 REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 126-127. 512 Idem, p. 127. 513 RASKIN (E.). Elisabeth van België. Een Ongewone Koningin. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2005, p. 189. 514 NOBELS (A.). “Juffrouw Belpaire in den Yzerstreek”, in: Ons Volk Ontwaakt, 6.8.1922.

135

moesten zijn drempel betreden […] en zij waren allen welkom, soldaat of minister,

aalmoezenier of piot, Vlaming of Waal”.515

DE BELGISCHE STANDAARD

Één van die vele gasten die zich – nu eens aangekondigd, dan weer niet – lieten

ontvangen in de woonkamer, die Belpaire en Duykers deelden met Elisabeth

Mansion en hun twee dienstmeiden,516 was pater Ildefons – ofte: Gustaaf Peeters.

Deze priester uit de Kapucijner Orde was met het uitbreken van de oorlog vanuit

Houtem, waar hij in het nabij Ieper gelegen dorp kapelaan was, verzeild geraakt in

De Panne en hij had er zijn intrek genomen in de villa Ma Coquille.517 Daar kreeg hij

het idee een katholiek frontblad te stichten om de Vlaamse soldaten te informeren

en te beïnvloeden. Volgens het onderzoek van Reymenants had hij eerder reeds

meegwerkt aan het blad Vrijheid, dat evenzeer de Vlaamse strijdkrachten aan het

front poogde te bereiken, maar had de niet-katholieke strekking van die periodiek

Peeters op zijn honger laten zitten.

Hij had echter geen journalistieke of literaire ervaring, geen brood gegeten

van het organisatorische aspect van een dergelijke onderneming, was een eerder

onbekende – en dus onbeduidende – Vlaamse priester en beschikte dus bijgevolg

niet over een noemenswaardig netwerk. Zich daar wellicht danig van bewust zocht

de geestelijke Belpaire daags voor het jaareinde van 1914 op in haar verblijf in de

Koninginnelaan. Voor dat moment had hij haar niet één keer persoonlijk ontmoet

maar Belpaire’s faam was haar voorgegaan en Peeters moet beseft hebben dat de

medewerking van de letterkundige vele deuren zou openen.518 Via Belpaire zou hij

immers wél kunnen beschikken over ontelbare waardevolle contacten uit het

politieke, letterkundige en Vlaamsgezinde milieu én haar redactionele en

organisatorische expertise. Op dat moment had Belpaire immers reeds haar strepen

ruimschoots verdiend in het literaire veld.

Hoewel Belpaire aanvankelijk weigerachtig stond ten opzichte van de idee

een katholiek frontblad op te richten – misschien omdat zij weinig vertrouwen had in

515 BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 149. 516 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 126. 517 SCHEPENS (L.) en BRACKE (N.). “Peeters, Gustaaf (Ildefons)”, in: Nieuwe Encyclopedie van de

Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 2410-2411.; BELPAIRE (M.E.). Op. cit., p. 153. 518 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 132.

136

de initiatiefnemer maar alleszins ook omdat zij er op dat moment nog steeds van

overtuigd was dat de oorlog van korte duur zou zijn – verleende zij haar

medewerking in de realisatie van de periodiek. Met het verschijnen van de eerste

uitgave op 10 januari 1915 was De Belgische Standaard een feit. Pater Ildefons werd

aangeduid als de bestuurder van het frontblad, hij zou ook instaan voor de

productiekost en zijn verblijfplaats – villa Ma Coquille – zou dienst doen als

redactiekantoor. Rond Belpaire verzamelden zich een aantal vaste redactieleden die

zouden instaan voor de selectie van ingestuurde artikels en eindredactie van het

blad. Ook Duykers was lid van dat kernkabinet.519

Nochtans zou vooral Belpaire gezien worden als de drijvende kracht achter

De Belgische Standaard. Dat omwile van de vele bijdragen die zij schreef en omdat zij

– en niet Gustaaf Peeters – op bijzondere gelegenheden het woord richtte aan de

Vlaamse jongens aan die linie. Wanneer één van de initiatieven die De Belgische

Standaard nam ten behoeve van de strijdende Vlamingen voorgesteld moest

worden, gebeurde dat bijvoorbeeld via een schrijven van Belpaire’s hand.520 Ook

ontwikkelde zij voor zichzelf de rubriek Open Brieven, waarin zij tot de soldaten

sprak alsof zij werden toegesproken door hun moeder. Nu eens met overpeinzingen

over de actualiteit of herinneringen van een ver verleden, dan weer om hen de les te

spellen, een hart onder de riem te steken of hen te onderrichten over de leer van

het katholieke geloof. 521 Hierdoor benadrukte zij haar conformiteit met het

vrouwenideaal van het moederschap – zij het dan een spiritueel of intellectueel

moederschap aangezien Belpaire kinderloos bleef en nooit huwde. Ook dit moet het

imago van Peeters’ periodiek ten goede zijn gekomen.

OPPORTUNITEIT VOOR DE STRIJD

Met De Belgische Standaard bekwam Belpaire in de beginfase van de oorlog

opnieuw een platform om haar ideeën voor de Vlaamse zaak, het maatschappelijke

belang van de vrouw, de katholieke geloofsleer en de bestrijding van de openbare

zedeloosheid met een breed publiek te delen. Toen de oorlog in 1914 uitbrak was

het Vlaamse literaire en journalistieke veld immers in grote mate uiteen gevallen.

519 Overzicht Redactieleden De Belgische Standaard, zie: De Belgische Standaard, 19-20.2.1915 520 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 134. 521 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan De Belgische Standaard, vanaf p. 190.

137

Vele redactieleden en journalisten kozen het hazenpad en zochten veiliger oorden

op waardoor de voornaamste actoren van het literaire en journalistieke veld ver van

elkaar verwijderd waren – sommigen bevonden zich in bezet België, anderen in het

onbezette landsgedeelte en weer anderen zochten hun heil in Nederland, Frankrijk

of Engeland –,522 hetgeen de realisatie van periodieken bemoeilijkte.

Bovendien heerste er papierschaarste, was drukwerk onderhevig aan censuur

en was het een financiëel moeilijke periode. De Duitse bezetter hief een tijd lang een

verbod op de publicatie van periodieken en wanneer de vooroorlogse kranten

opnieuw toestemming kregen te verschijnen ging niet elke redactie daar gretig op

in.523 Dit betekende echter dat Belpaire niet langer over een platorm beschikte om

haar schrijven met Vlaanderen – en België – te delen. Voor haar vertrek richting kust

had zij er in oktober 1914 nog voor gezorgd dat het najaarsnummer van DWB van de

drukpers rolde en (deels) verdeeld werd.524 De publicatie zou tijdens de oorlogsjaren

verder gestaakt worden.

Ook de uitgave van Omhoog! kwam in 1914 bruusk tot zijn einde. Belpaire

hoopte een eerste vervolgnummer van de persen te laten rollen “op heroverden

bodem, onder ’t juichen der zegeviering”. Maar zij onderschatte de vijandigheden en

hield er geen reking mee dat de oorlog wel eens lange jaren zou kunnen duren. Bij

het aanbreken van een vierde oorlogsjaar besloot Belpaire, tezamen met Duykers,

dan uiteindelijk toch om de uitgave van Omhoog! opnieuw aan te vangen. Swiss

Cottage deed dienst als redactiekantoor.525 Maar de heruitgave van dat vertrouwde

blad vond pas lang na het uitbreken van de oorlog plaats.

Toen Peeters in 1915 aan kwam zetten met zijn voorstel mee te werken aan

een nieuwe periodiek die zowel katholiek als Vlaamsgezind zou zijn van opzet, moet

522 Bij de massale uittocht van 1914 pakten zo’n 1,4 miljoen personen hun koffers. Engeland, Nederland en Frankrijk waren daarbij de populairste bestemmingen. DUMOULIN (M.), GERARD (E.), VAN DEN WIJNGAERT (M.) en DUJARDIN (V.), eds. Nieuwe Geschiedenis van België II, 1905-1950. Tielt, Lannoo, 2006, pp. 838-835. 523 REYMENANTS (G.) Op. cit., p. 129. 524 Tezamen met Duykers zou zij vanuit Swiss Cottage in 1916 ook het initiatief nemen om de Franstalige periodiek Aujourd’hui et Demain in het leven te roepen die haar doelgroep vond in de Belgische vrouwen in het algemeen en de dames werkzaam achter het front in het bijzonder. Deze periodiek blijft in het corpus van deze masterproef onbesproken. In Aujourd’hui et Demain , net als in Omhoog!, zou Belpaire wél publiceren maar zou vooral Duykers het organisatorische en redactionele aspect op zich zou nemen. REYMENANTS (G.) Op. cit., pp. 127-128 en pp. 141-142. 525 BELPAIRE (M.E.). “Bij ’t Vierde Oorlogsjaar”, in: Omhoog! Maandblad voor Sociale Ontwikkeling der

Vrouwen, 2, 1 (1917), p. 1.

138

Belpaire dat als een welgekomen aanbod hebben beschouwd.526 Terwijl zij nog tot

(eind) 1916 zou moeten wachten om haar vrouwelijke landgenoten opnieuw te

kunnen toespreken via Omhoog!,527 kon de Antwerpse dame via de voorgestelde

samenwerking haar woord ruim een jaar na het uitbreken van de oorlog alweer

richten aan de Belgische mannen aan het front.

“Veel ligt verspreid in kranten en frontbladen […] heel de verzameling van Vrij

Belgie, Stem uit Belgie, Ons Vaderland, Belgische Standaard zou moeten doorsnuffeld

worden. […] ze hebben geput uit de volheid van 't leven hunner jongens, ze hebben

getracht vorm te geven aan al wat onbewust zong, aan al wat lijdde, aan al wat

jubelde in de zielen van die met hen het grootsche drama hebben doorleefd. Het

rhythme van smart en hoop, van deemoed en verblijden, dat ze voelden rondom hen

in tastbare deining van breedgolvende slagen, heeft ook het rhythme gegeven aan

hun lied”,528

stelde een auteur vast in de uitgave van DWB van februari 1919 – het

eerste nummer dat werd uitgebracht na de oorlog. De analyse van de verder

onbekende auteur slaat ook nagels met koppen wat Belpaire’s bijdragen aan De

Belgische Standaard betreft.

Bij een blik op de lijst van bijdragen die Belpaire leverde aan de periodiek valt

meteen op dat haar bijdragen talrijk zijn.529 Een groot deel daarvan, zoals reeds

gezegd, zijn deel van de rubriek Open Brieven die zij voor zichzelf creëerde en

waarvan het onderwerp variëert van bedenkingen over de oorlog of de Duitse

bezetter tot steun- en dankbetuigingen aan de Vlaamse jongens aan het front.

Daarnaast nam zij gelegenheidsartikels voor haar rekening – naar aanleiding van de

kerstviering en voor het overbrengen van nieuwjaarswensen namens de redactie

bijvoorbeeld – en verschenen een groot aantal vertalingen en recensies van haar

hand. Vaak gepubliceerd in verschillende afleveringen. Hoewel zij zeker niet de

hoofdmoot van haar artikels uitmaken, wijdde Belpaire bovendien een aantal

bijdragen aan de problematiek van de openbare zedeloosheid en den bond die zij ter

bestrijding van die “verschrikkelijken socialen kanker” had opgericht.

De verhouding in aantal tussen de artikels die expliciet refereren naar haar

strijd tegen de zedeloosheid ( een 7-tal) en haar andere, meer literaire bijdragen

526 Inmiddels was Belpaire de zestig jaar gepasseerd. 527 BELPAIRE (M.E.). “Open Brief aan de Meisjes van Vlaanderen”, in: Omhoog! Maandblad voor

Sociale Ontwikkeling der Vrouwen, 2, 3 (1918), pp. 1-2. 528 E. (K.). “Van Vlaamsche Letteren aan den Ijzer : Van Dichtkunst en Proza”, in: Dietsche Warande en

Belfort, 1919, p. 66. 529 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan de Belgische Standaard, vanaf p. 190.

139

(meer dan 200) is bovendien treffend voor de mate waarin beide activiteiten – haar

abolitionistische campagne enerzijds en haar letterkundige bezigheid anderzijds –

haar in het leven van alle dag bezighielden. Belpaire meest gekoesterde passie was

die voor de letterkunde. Het bestaan van de artikels die met hun titel uitgesproken

verwijzen naar haar zedelijkheidsstreven getuigen er evenwel van dat de actie die zij

in 1912 opstartte met Den Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid niet

tot zijn einde kwam te midden van de oorlogsvijandigheden. Via De Belgische

Standaard kon zij haar ideeën over het maatschappelijke probleem van de openbare

zedeloosheid blijven delen met een breed publiek.

De artikels die in het frontblad prijken in verband met de thematiek van de

zedeloosheid kunnen worden opgedeeld in twee categorieën: enerzijds die artikels

die werden gepubliceerd in het kader van een ledenwervingsactie voor Belpaire en

Duykers’ zedelijkheidsorganisaties, anderzijds een heel aantal artikels waarin de

zedenthematiek wordt geïntroduceerd in reflecties over de oorlog waarbij een

intrinsiek onzedelijk Duitsland tegenover een intrinsiek zedelijk België geplaatst

wordt.

DE OPROEP VOOR DEFTIGE LIEDEN

Het is maart 1916 wanneer Belpaire in de linker bovenhoek van de voorpagina van

Peeters’ frontblad afsteekt met een geblokletterd “BOND VAN DE DEFTIGE LIEDEN”.

Waarna een oproep volgt aan “al wie iets voelt voor de zedelijke en lichamelijke

kracht onzer bevolking, voor de eer onzer vrouwen en ’t geluk onzer huisgezinnen”

om naam en toenaam door te geven aan Swiss Cottage, De Panne. Van waaruit

Belpaire en Duykers – die beiden het artikel van hun naam voorzagen – zowel de

organisatie van de Mariabond als de Vereeniging tegen de Openbare Zedeloosheid

verzorgden.530

Toen Belpaire en Duykers hun oproep in De Belgische Standaard plaatsten

was dat niet met de bedoeling een nieuwe organisatie op te richten. Maar wél om

zich in de veranderde sociaal-politieke omstandigheden opnieuw te omringen met

geëngageerde lieden en op die manier hun campagne verder te zetten. In

Antwerpen hadden zij reeds aan het hoofd gestaan van de twee “bloeiende

530 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 23.3.1916.

140

vereenigingen tegen de Openbare Zedeloosheid, waarin zetelden vertegenwoordigers

van alle standen en van alle geslachten: geestelijken, leden van het gerecht, van den

handel, van den groote of kleine burgerij, van het volk. Daar zij hier echter geheel en

gansch van hare helpers en medewerkers afgezonderd zijn, durven zij een nieuwen

oproep doen tot allen menschen van goeden wil.”531

En mensen van goede wil waren er in het onbezette België in overvloed; tal

van brieven bleven bewaard en getuigen daarvan.532 “Mejuffer, Ik heb met groot

genoegen uwen oproep gelezen in den Belgischen Standaard tot bestriding der

ontucht”, heft ene Pierre Beeckman – een jonge soldaat – zijn brief aan, “Als Kristen

jongeling neem ik het als een plicht mij aan te geven in dien. Ik zal zoo goed mogelijk,

en op alle manieren, mijne kameraden van die verderfde kwaal trachten af te weren.

Ook zal ik veel bidden om dien bond weldra te zien bloeien in ons overgeblevene,

ongeschonden Belgenland. Voortaan zal ook de plicht als krijgsman mij minder lastig

verschijnen om voor eens en altijd in ons Vrije België te mogen verblijven.”533

Ook een andere jonge soldaat, Richard Geirnaert, toont zich in zijn

correspondentie naar aanleiding van de oproep in De Belgische Standaard een trouw

supporter van Belpaire, Duykers en hun gezamenlijke initiatief tegen de

zedeloosheid. Ook hij belooft enkele andere leden te zullen aanbrengen en in zijn

omgeving zijn best te doen om er “te redden wat er te redden is”.534 Deze Richard

nam zijn belofte om “propaganda te maken voor den bond van de deftige lieden” ter

harte en bezorgde Belpaire en Duykers een handvol keren lijsten met namen van

vrienden aan het front, die zich ook wilden aansluiten bij den Bond der Deftige

Lieden.

Een week na de oproep van eind februari publiceert De Belgische Standaard

opnieuw een artikel van Belpaire en Duykers onder diezelfde titel. Daarin brengen zij

verslag uit van de vele reacties die zij ontvingen op de gelanceerde oproep en

vertellen zij hoezeer dat grote enthousiasme hun verontrust. Gezien het

enthousiasme groot is, moet immers ook de noodzaak groot zijn en dat toont “hoe

dreigend het gevaar is, hoe algemeen het kwaad, vermits iedereen het schijnt te

531 Ibidem. 532 AMVC, B417/B2, Themamap Strijd tegen de zedeloosheid (correspondentie op alfabet). 533 Pierre Beeckman aan Belpaire en Duykers, Swiss Cottage. 2.4.16. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd). 534 Richard Geirnaert aan Belpaire en Duykers, Swiss Cottage. 24.3.1916. AMVC, B417/B2. (Ongenummerd).

141

beseffen.”535 Dat betekent voor de tandem Belpaire-Duykers ook meteen dat er

maar niet genoeg mensen zich bij hun initiatief kunnen aansluiten. Zij herhalen

daarom hun oproep waarbij zij zich richten tot zowel gelovigen – “bidden voor den

bloei der werking, laat ons zeggen dagelijks een wees-gegroet” – als ongelovigen;

“want wij sluiten niemand uit, er zijn, God zij geloofd, overal Deftige Lieden te

vinden.”536

Vereisten zijn er nauwelijks om zich lid te maken, zo delen de dames mee:

men hoeft geen lidgeld te betalen, slechts zijn of haar naam op te geven, zich te

onthouden van “alle lage drift” en waar dat kan dat ook aan anderen af te raden. De

namen van wie zich aansloot zouden bovendien niet bekend gemaakt worden. Op

die manier hoopten zij iedereen er toe aan te kunnen zetten deel te nemen aan hun

“kruistocht”: jong en oud, arm en rijk, man en vrouw, soldaat en burger.537 In

werkelijkheid zou het initiatief tijdens de oorlogsjaren vooral op bijstand kunnen

rekenen uit soldatenmiddens; de Vlaamse jongens aan het front sloten zich in grote

getalen aan bij het zedelijkheidsoffensief.538

Vervolgens is het wachten tot december 1916 voor Belpaire opnieuw gewag

maakt van de “bestrijding der zedeloosheid” in een gelijknamig artikel. Dit maal gaat

het niet om een oproep aan de deftige lieden om zich bij hen aan te sluiten maar wél

om concrete voorstellen om de zedeloosheid en de morele ontucht onder de

frontstrijders aan te pakken. Ze roept erin op een militaire censuur in te voeren op

“ontuchtpublicaties” om op die manier “zeer lichtzinnig, wezenlijk geil” beeld- en

leesmateriaal te bannen uit de strijdmacht. De inspiratie voor die vraag deed

Belpaire op in een artikel van René Bazin539, gepubliceerd in L’Echo de Paris, waarin

die een soortgelijke maatregel had voorgesteld.

535 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 536 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 537 BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). “Bond van de Deftige Lieden”, in: De Belgische Standaard, 3-4.4.1916. 538 Zij vonden niet enkel hun weg naar de Bond der Deftige Lieden via de publicaties in De Belgische

Standaard. Ook naar aanleiding van advertenties in de periodiek Ons Vaderland contacteerden (jonge) soldaten de dames van Swiss Cottage. De kans is dan ook reëel dat Belpaire en Duykers ook via andere periodieken tijdens de oorlog propaganda maakten voor hun zedelijkheidsinitiatief.; J. Van

Belle aan Belpaire in verband met lidmaatschap Bond der Deftige Lieden naar aanleiding van

publicatie in de Belgische Standaard. 2.5.1916. AMVC, B417/B2, 165426/39918. 539 Frans auteur (1853-1932). Zie: “René Bazin, à lire ou à relire”, in: <http://www.renebazin.org/>, geraadpleegd op 10.07.2013.

142

Na dit artikel volgen er geen soortgelijke publicaties van Belpaire en Duykers

in Peeters’ frontblad. Misschien achtten zij het niet meer noodzakelijk reclame te

maken voor hun organisaties – omdat mond aan mond reclame zich succesvol

toonde of zij via andere wegen konden adverteren – of kwam het zwaartepunt van

hun bezigheid te liggen bij andere zaken. Meer bepaald Belpaire’s literaire bezigheid.

In 1916 verschenen van Belpaire’s hand in hoofdzaak Open Brieven (XXVVII tot LIII)

en vertalingen naar het Nederlands van Joannes Joergensen’s Klokke Roeland en Uit

het laatste uithoekje van België.540

Maar in het voorjaar van 1917 bracht wél een ander auteur een belerend

woord over de zedeloosheid ten berde via de Belgische Standaard. J. Rom – een

verder onbekend auteur – herinnert de Vlaamse frontsoldaten (zijn collega’s?) aan

hun zedelijke verantwoordelijkheid en waarschuwt dat met hun eigen overgave aan

“de brutale krachten hunner driften” en “het dierlijke der eigen lusten” ook anderen

– vrouwen – tot ellende en schande gebracht worden. Hij richt aan de strijdkrachten

achter de linie de vraag of de lak aan de zedelijkheid die zijn tentoon spreiden

misschien een kenmerk moet zijn van hun man en strijder zijn. Of het instant genot

waarvoor zij kiezen als zij een prostituee bezoeken dezelfde voldoening schenkt als

de trouw en de verantwoordelijkheid van het huwelijk?541

Hoewel J. Rom daarmee de noodzaak formuleerde van een verdere

bestrijding van de zedeloosheid– met name in soldatenmiddens – houdt ook hij het

bij deze bijdrage van februari 1917. Een tijd lang lijkt er windstilte te heersen over de

thematiek in het frontblad. Tot er opnieuw in juli 1918 een artikel van Belpaire

verscheen: “Bestrijding der zedeloosheid.” Ook ditmaal betreft het geen oproep voor

Belpaire’s organisaties. Wél brengt ze verslag uit over een artikel dat ze las in het

juninummer van De Getuige – het “orgaan van de Nederlandsche werking tegen

ontucht en zedeloosheid”. Haar kennis en collega in de abolitionistische campagne

Velthuysen had er een uitgebreid verslag in opgetekend over de stand van zaken van

hun onderneming sinds het uitbreken van de oorlog.

“Zooals men weet was de heele beweging tegen de reglementeering te

danken aan het dappere strijden van de Engelsche Josephine Butler. Nergens

misschien werd meer beslist in haren zin gewerkt dan in Holland, en dit is grootelijks

te danken aan de heeren Van Munster en Velthuisen. Men begrijpt hoe pijnlijk het

voor zulken moet zijn te contstateren dat “die strijd, hij mag .. na dezen oorlog, niet

540 Zie: Bijlage 2: Bijdragen van Belpaire en Duykers aan De Belgische Standaard, vanaf p. 190. 541 ROM (J.). “Beseft uwe zedelijke verantwoordelijkheid”, in: De Belgische Standaard, 4-5.2.1917

143

alleen in Duitschland en Oostenrijk, Frankrijk en Italië, maar zelfs in Engeland weer

van voren aan begonnen worden””, vangt Belpaire aan.542

Ze parafraseert de opsomming die Velthuysen maakte van het zedenpijl voor

een aantal Europese landen. “Vooreerst Frankrijk”: hoewel de medische wereld er

voor het uitbreken van de oorlog nog weinig voorstanders van de reglementering

van de prostitutie zou hebben geteld, werd in Parijs de om haar misbruiken

afgeschafte Police des Moeurs opnieuw ingevoerd. Of de “décence des rues” daarbij

gebaat was, is zowel voor Belpaire als Velthuysen onduidelijk, wél weet de

Nederlandse zedeloosheidsstrijder dat ten gevolge van de herinvoering van de

zedenpolitie in de Franse hoofdstad het aantal geslachtszieken verviervoudigde.543

Belpaire gaat verder met een stand van zaken voor Duitsland en Oostenrijk

en merkt daarbij op dat het interessant was “daarover ingelicht te worden door

eenen neutraal.” En die neutraal, Velthuysen, “schildert [hun] vijanden zoo zwart”:

hij stelt vast dat de Duitse regering het oude systeem van de registratie en het

verplichte medische onderzoek voor prostituees nog steeds hanteert. Maar in

Oostenrijk lijkt er volgens Belpaire en Velthuysen nog iets verachtelijkers te

gebeuren. Voor de bestrijding van geslachtsziekten in het leger zoekt men daar een

oplossing in de stichting van staatsbordelen – “Köninglich-Kaiserliche

Oesterreichische Armeebordell.” De praktijk van de betaalde seks buiten het kader

van de staatsbordelen werd daarbij verboden.544

Bondig en zonder enig teken van afkeuren legt Belpaire vervolgens uit hoe

men in deze staatsbordelen te werk gaat. De – toen – moderne eisen voor hygiëne

werden er toegepast en de bordelen stonden onder toezicht van

gezondheidsambtenaren. Zowel mannen als vrouwen moesten daarenboven voor

toegang tot de bordelen een attest van genitale gezondheid kunnen voorleggen;

hetgeen dus voor beide seksen een medisch onderzoek impliceert.545

Maar dan: de eigenlijke reden waarom, althans volgens Velthuysen,

dergelijke reglementaristische systemen werden ingevoerd in Duitsland en

Oostenrijk wordt op een bordje van afschuwen opgediend. Niet het zedenpeil van de

naties zou er immers aan ten gronde liggen maar wel het gebrek aan moed onder

hun soldaten – “Liever, zoo dacht menig soldaat, liever naar het hospitaal dan naar

het front!” Zo zouden zij voor de invoering van het bordelensysteem steeds vòòr een 542 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 543 Ibidem. 544 Ibidem. 545 Ibidem.

144

belangrijke militaire krachtmeting op zoek gegaan zijn naar de zwaarst geïnfecteerde

prostituee om op die manier te ontsnappen aan de veldslag. Bij ziekten werden zij

immers overgebracht naar een hospitaal. En dat getuigt van weinig vaderlandsliefde,

vindt Belpaire; aldus “zit de liefde voor het rijk niet diep bij menig soldaat van de

Donau monarchie”, stelt zij.546

Terwijl dàt toch juist heel anders zat bij de vaderlandslievende Belgen, weet

de Antwerpse abolitioniste. Dit brengt ons op dat andere slag bijdragen van haar

hand in De Belgische Standaard. Bijdragen waarin zij de zedenthematiek integreert

in haar reflecties over de Duitse vijandigheden en er een intrinsiek zedelijk en

Godstrouw Belgisch volk tegenover een intrinsiek zedeloos en heidens Duitsland

plaatst. Op deze manier geeft Belpaire uiting aan een complex en diep religieus

wereldbeeld waarin zedelijkheid een belangrijke categorie van verschil is.

CLASH OF CIVILIZATIONS

In het eerste artikel van haar hand dat gepubliceerd werd in het frontblad had ze het

er al over. Belpaire spreekt erin over de waardevolle – maar wereldse –

architecturale schatten die België al verloren had aan de oorlog; “Onze

kunstschatten besloegen eene eenige plaats in de wereld. […] En nu? Nu dat Yperen

als een steeds opnieuw opengereten wonde in ons hart bloedt en smart! En

Nieuwpoort! en Dixmuide! De gedachte alleen doet pijn.” Hoewel het iets natuurlijk

is te rouwen om de teloorgang van zoveel “kunstschatten”, vraagt Belpaire haar

lezerspubliek dat niet te doen bij het aanzicht van al het gesneuvelde erfgoed. Want

het vijandige Duitsland moest de Belgen dapper en onverschrokken vinden. En als

België’s oude architecturale hoogstandjes geslachtofferd moesten worden om de

Belgische onafhankelijkheid te behouden, dan moest dat maar zo! Die bouwwerken

hadden dan wel een ziel van schoonheid, een ziel uit het verleden maar “zij waren

toch stoffelijk en in stof zijn zij vergaan.”547

Veel waardevoller dan de ziel van bouwwerken en kunstschatten was

bovendien, zo stelde Belpaire, de eigen ziel van het Belgische volk, “roemrijk voor

altijd”. Het was die volksziel, gekenmerkt door opoffering, heldenmoed en

zegevierende doodsverachting, die in stand moest worden gehouden. Want zij was

546 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der zedeloosheid”, in: De Belgische Standaard, 26.7.1918. 547 BELPAIRE (M.E.). “De Ziel van een Volk”, in: De Belgische Standaard, 7-8.2.1915.

145

niet stoffelijk maar behoorde tot het geestelijke, het goddelijke en geleek daarom op

de individuele mensenziel, die onsterfelijk was en dus nooit kon vergaan. “Wij

mogen dus eenige steenen tempels en luchtige hallen missen, eenige dier torens ten

hemel wijzend, want wij hebben andere tempels waar God woont: de borst onzer

dapperen; - andere torens ten hemel wijzend: de vlam hunner geestdrift en

opoffering.”548

En toch was het volgens Belpaire juist die Belgische volksziel die de Duitse

vijand wilde schaden met zijn aanslagen op de Belgische steden en hun

architecturale rijkdom. Want in de kunst van die bouwwerken zouden “het tijdelijke

en ’t onsterfelijke, het menschelijke en het goddelijke” elkaar ontmoeten. De

verwoesting van Ieper was dan ook een poging te verwoesten datgene waar de

Ieperse Lakenhallen voor stonden. “Yperens stoere, strenge, stevige hallen, rodsvast

geankerd op den zwaren vadergrond, dragend heel de fierheid, den taaien wil, den

onbuigbare kracht van het Vlaamsche volk op hunne machtige schouders – een volk,

door daden groot, door zelfbewustzijn sterk, uit krachtige fierheid vrij. […] En daarop

beukten de beulen in machtelooze woede, vierden zij hunne stomme domheid

bot.”549

De Duitsers wilden een eind maken aan de vaderlandsliefde, de godstrouw

en de reine zeden van het Belgische volk.

De Eerste Wereldoorlog was volgens Belpaire immers een strijd tussen goed

en kwaad, tussen geesteskracht en stoffelijk geweld. Een strijd die bovendien altijd al

zou hebben gewoed maar met de oorlog “voor toneel de wijde wereldruimte” had

opgeëist. Bovenal was de oorlog volgens Belpaire de apotheose van een eeuwige

strijd die woedde tussen beschavingen; een ware clash of civilizations in

Huntingtoniaanse termen. Of meer exact: een eeuwige strijd tussen beschaving en

barbaarsheid. 550 Van alle beschaving die daarbij onder vuur kwam te liggen

bekommerde Belpaire, die bijzonder vaderlandslieved was, zich uiteraard in

hoofdzaak om België. En tegen dat katholieke, intrinsiek zedelijke België streed een

intrinsiek zedeloos en heidens Duitsland.

Heidens omdat er nooit een andere cultuur zou hebben bestaan die

“onbeschaamder de heidensche leer ophemelde ten koste van het Christen geloof.”551

548 Ibidem. 549 BELPAIRE (M.E.). “Twee Heiligschennissen”, in: De Belgische Standaard, 3-4.6.1915. 550 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd”, in: De Belgische Standaard, 5.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Twee Heiligschennissen”, in: De Belgische Standaard, 3-4.6.1915.; BELPAIRE (M.E.). “Zedelijke Kracht”, in: De Belgische Standaard, 6.4.1916. 551 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916.

146

God zou het Duitse volk de rug hebben toegekeerd na een blik op zijn “baraarsche

handen”. Rood van “’t bloed van het gemartelde [Belgische] land.”552 Maar ook

heidens omdat het volk dacht zich ongestraft te kunnen vergrijpen aan het

goddelijke. Athans zo interpreteerde Belpaire – en met haar ook het Franse Echo de

Paris – de “trotse waan” van de Duitsers te geloven dat vernunft, wetenschap en

berekening de plaats konden innemen van de plichtsbetrachting en zedelijke

grootheid die deel waren van het katholieke geloof.553 Tenslotte: omdat “het

onchristelijkste aller beginselen” de fundamenten zou uitmaken van de Duitse

filosofie. Namelijk de vergoddelijking van de ik – “zij zijn goden in eigen meening en

in hoovaardij.”554

Zedeloos omdat Duitsland de “voorschriften der natuurlijke zedenwet, de tien

geboden Gods” met de voeten getreden had. Zij hadden geroofd, moorden

gepleegd, branden gesticht, zich vergrepen aan gijzelaarspraktijken en willekeurige

gevangenneming. Het Duitse volk had zich dus afgekeerd van de Christelijke

leerstelsels en was daarmee vervallen in een staat van zedeloosheid.555 Zij kenden

volgens Belpaire geen reine zeden, geen kuisheid meer. “Een aldus verkankerd

volk.”556

Een jaar na het uitbreken van de oorlog schreef Belpaire over het aanzicht

van haar lijdende vaderland: “’T is of we daar eene vrouw uitgestrekt weten – onze

Vlaamsche aarde – weerloos, hijgend onder de knellende knie van den overweldiger,

van de verkrachter, die ze met opgeheven mes bedreigt, haar wanhoopskreten in

haar keel terugdwingt, tot aan haren adem doet stokken.”557 Daarbij maakte ze

gebruik van een opmerkelijke metafoor voor de oorlog waaruit heel duidelijk de

zedeloosheidsthematiek spreekt. Vlaanderen is een door de zedeloze vijand

verkrachte vrouw. De zedeloosheid wordt aan haar opgedrongen, terwijl zij met man

en macht haar reine zeden tracht te behouden. En de gevolgen van die opgedrongen

zedeloosheid, de verdoken vijand, tonen zich in alle rangen en klassen van de

maatschappij. De huiveringwekkendste aandoeningen die de medewerkers in de

hospitaals aan het front zagen, waren volgens Belpaire niet de gruwelijke

552 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXIII”, in: De Belgische Standaard, 8.12.1915. 553 BELPAIRE (M.E.). “Billet de Junius”, in: De Belgische Standaard, 16.11.1915. 554 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd”, in: De Belgische Standaard, 5.2.1916.; BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916. 555 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (1e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 10.2.1916. 556 BELPAIRE (M.E.). “De Eeuwige Strijd (2e Vervolg)”, in: De Belgische Standaard, 11.2.1916. 557 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven VII”, in: De Belgische Standaard, 25-26.7.1915.

147

oorlogswonden van jonge strijders maar wél de afschuwelijke, schandelijke ziekten

die zij droegen. Zij maakten de meeste slachtoffers. Want anders dan

oorlogswapens, droeg de kiem van al die ziekten “’t masker […] van plezier en

genot”. Zij was dus een onopvallend wapen in de oorlog, een verdoken vijand.558

Hoe kon die zedeloze vijand zijn slag slaan en de Belgische strijdkracht

aantasten? Door de verveling. Door het aanhoudende geweld en de duur van de

oorlog was het bestaan van de jongens aan het front eentonig geworden. Ver weg

van familie en vrienden, wisten zij niet wat te doen met hun tijd. En dus gingen zij op

zoek naar amusement en werden daarbij naar de herbergen gelokt, “waar ze

vrouwen vinden en drank.” En daar werden zij verleid door de zedeloosheid.559

HET GEVAAR VAN DE DUITSE PORNOPROPAGANDA

Maar de Duitsers lieten de verzwakking van hun tegenstanders niet uitsluitend in de

handen van de noodlottige verveling, stelde Duykers. Volgens haar gingen zij

nauwlettend te werk om het zedenpeil in de nabijgelegen geallieerde landen te doen

kelderen. En dat wel door middel van propaganda voor de ontucht in de vorm van

pornografische literatuur, onzedelijke prenten en dito postkaarten. Duykers

beschouwde dit als een van de belangrijkste militaire strategieën van de Duitse

bezetter tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een militaire strategie die volgens de

Antwerpse nochtans bitter weinig onder de aandacht werd gebracht.560 Daarom

wijdde zij er zelf een artikel aan in een uitgave van De Belgische Standaard in het

oorlogsjaar 1917.

“Ja, het zoogezegde deugdzame Duitschland hield er eene echte organisatie

op na, om zedeloosheid te verspreiden, ontucht en liederlijkheid in de hand te

werken, ontbinding van alle zedelijk gevoel te bevorderen. Bij het eigen volk? Neen,

maar wel bij zijne naburen – wel wetend dat de doelreffendste manier om een land

onschadelijk te maken en plat te krijgen. […] Want zedelijke kracht is de bron van

moed en sterkte en de stoffelijke of lichamelijke kracht spruit uit de geestelijke,

zoowel bij den eenling als bij de volkeren.”561

558 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916. 559 BELPAIRE (M.E.). “Een Verdoken Vijand”, in: De Belgische Standaard, 27.5.1916. 560 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 561 Ibidem.

148

Eerder was het fenomeen wél reeds besproken in het Franse L’Echo de Paris,

wiens redacteurs het Duitse zedeloosheidsoffensief de propagande pornographique

allemande gedoopt hadden. De reden waarom de zuiderburen er wel aandacht aan

besteedden was volgens Duykers te vinden in het feit dat het zedenpeil van de

Franse strijdmacht zwaar te verduren had onder het gewicht van de Duitse

pornopropaganda. De Duitsers hadden het idee opgevat dat Frankrijk, een

belangrijke mogendheid, vernietigd moest worden, en daarom pleegden zij een

aanslag op haar godsdienstzin en zeden. “En ‘t gevolg dier duivelachtige

redeneering”? De organisatie van een magazine “zooals enkel Duitschland dat kan”:

La Vie en Culotte Rouge. Bestemd voor Franse soldaten, had het blad naar verluidt

bijzonder weinig om het lijf – “het blad was zuivere pornografie.”

Maar daarbij hield de slag om het Franse zedenpeil niet op! Ook een groot

aantal onzedige postkaarten die in de steden zowel als op het platteland verkocht

werden waren van Duitse oorsprong. Evenals onzedelijke (naakt)prenten die

gepubliceerd werden in Franse dag- en weekbladen en de rondreizende cinema’s die

“schandalige films” verspreiden.562

Een ware industrie was aldus in Duitsland ontstaan om al die pornografische

literatuur en prenten te vervaardigen en te verspreiden onder het mannelijke

doelpubliek doorheen Europa. Dat terwijl er in Duitsland juist streng werd toegezien

op de verspreiding van dergelijke publicaties. Zij beschouwden de zedeloosheid dan

ook als een exportproduct. Op de koop toe eentje waarmee zij de geallieerden

wilden ontwapenen. Daartoe hadden zij dan ook “een internationalen en verdoken, -

natuurlijk, - handel, te dien einde op touw gezet, wel wetend dat zij daarmee meer

kwaad zou verrichten, dan met het zij welk grof geschut, diepere en doodelijker

wonden aan de tegenstrever aanbrengen, dan met kogel of granaat.”563

Duykers achtte het zo belangrijk het lezerspubliek van het Belgische frontblad

over de Franse situatie in te lichten omdat zij ervan overtuigd was dat “de winden die

op Frankrijk nadelig werken, tot ons over [zouden] waaien.” De Duitse dreiging van

de pornopropaganda waar Frankrijk zich mee geconfronteerd zag, maakte volgens

haar dan ook een reëel gevaar uit voor het zedenpeil van de Belgische bevolking.

Daarom moest de Belgische strijdmacht en bevolking volharden in zijn verzet tegen

de Duitser en geen kans bieden aan de pornografische tak van de Duitse nijverheid.

562 BELPAIRE (M.E.). “Bestrijding der Zedeloosheid”, De Belgische Standaard, 7.12.1916.; DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 563 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917.

149

Maar “is er wel verweer mogelijk tegen de loensche, onderduimsche

aanranding der mannelijke kracht en der vrouwelijke zedelijkheid?”, vraagt Duykers

zich af: “zonder den minsten twijfel”, beantwoordt zij haar eigen vraag resoluut. Op

dezelfde lijn als hetgeen Duykers en Belpaire inmiddels al jaren propageerden voor

de bestrijding van prostitutie en openbare zedeloosheid, stelde zij een doeltreffend

en consequent politiek optreden voor. Reeds enkele burgemeesters hadden een

lokaal verbod opgelegd op de verspreiding van de Duitse pornopropaganda en die

hadden zich steeds succesvol getoond. Toonden meer beleidsmakers zich bereid

dergelijke maatregelen te treffen, dan zou het nationale zedenpeil beschermd

blijven tegen kwade invloeden.

Maar ook op het niveau van het individu kon men optreden tegen de

zedeloze wanpraktijk. Dat door wat meer wilskracht en krachtdadigheid aan de dag

te leggen en zich niet in te laten met dergelijke ontucht.564 Hoewel Belpaire en

Duykers er van overtuigd waren dat zijzelf en hun landgenoten tezamen een

bijzonder volk waren dat een speciale band kende met het geloof en in essentie

zedelijk was, vreesden zij dus dat onzedelijke invloed de moraliteit en

krachtdadigheid van de natie zouden aantasten.

WAT MET BELPAIRE’S GOEDE DUITSE CONTACTEN?

Belpaire en Duykers spreken klare taal over de houding de zij aannemen ten aanzien

van Duitsland. Maar wat met Belpaire’s persoonlijke contacten in het land van de

Rijn? Zij had via haar engagement in verscheidene transnationale organisaties

immers een stevig netwerk van kennissen, vrienden en bekenden uitgebouwd. Nam

zij ook jegens hen datzelfde standpunt in?

In een bijdrage van oktober 1917 aan De Belgische Standaard geeft zij te

kennen dat “nooit of nooit eenige betrekking kan aangeknoopt worden, onder

welken vorm ook, met het land van gruwel en moord, van leugen en lastertaal.”565

Tenminste, niet alvorens er afstand wordt gedaan van de Duitse oorlogsvoering en

het verderf dat deze op maatschappelijk en religieus vlak met zich meebracht. In het

bijzonder doelt Belpaire op de clerus en de katholieke vrouwen; “zoolang

Duitschland niet door den mond zijner geestelijkheid, door den mond zijner

564 DUYKERS (L.). “Duitsche propaganda”, in: De Belgische Standaard, 2.2.1917. 565 BELPAIRE (M.E.). “Een fier antwoord”, in: De Belgische Standaard, 6.10.1917.

150

katholieke vrouwen, niet de afschuwelijkheden verloochent en berouwt”.566 Ook dus

haar collega-afgevaardigden in de Union Internationale des Ligues Féminines

Catholiques (UILFC), waarmee zij nochtans de sterke band van de geloofsovertuiging

deelde. Bovendien hield Belpaire er, in haar hoedanigheid als voorzitster van de VCT,

nauwe contacten op na met de dames van de Bund Deutscher Frauenvereine (BDF)

en de Katholische Frauenbund (KFB). Voor de oprichting van haar VCT haalde zij

immers de boter bij de Duitse katholieke vrouwenbond, die ze loofde omwille van

haar efficiënte organisatie.567

De aanleiding van deze standvastige stellingname vanwege Belpaire was een

soortgelijk statement van de Catholic Women’s League bij monde van Mvr. Hope. De

UILFC, aan wie het standpunt van de Engelse katholieke vrouwenbond gericht was,

organiseerde dat jaar namelijk een vergadering met pacifistische doeleinden in

Zwitserland. De Engelse federatie, duidelijk (nog) niet bereid het initiatief te nemen

voor vredesonderhandelingen, beantwoordde de uitnodiging voor de samenkomst

met de mededeling dat zij het onmogelijk achtte voor Engelse vrouwen om Duitse

vrouwen in vriendelijke samenspraak te ontmoeten zolang de Duitse overheid geen

berouw toonde voor de schade die zij godsdienst, menselijkheid en zeden

berokkende. Hetgeen Belpaire – die zelf niet tijdig op de hoogte was van de

geplande vergadering – bestempelde als een fier antwoord; “Dit is eene fiere taal, en

deugddoende in den mond eener vrouw, op een tijd dat mannen zich soms wat laf en

mank uitspreken – deugddoende aan ’t hart der Belgische vrouwen voorzeker, zij die

ten volle dit verontwaardigingsgevoel beamen.”568

Hoewel Belpaire lyrisch lijkt over het optreden van de Engelse dames in deze

kwestie, blijft het de vraag of ook zij – indien zij tijdig op de hoogte was geweest van

de geplande samenkomst – zich op eenzelfde manier verontschuldigd zou hebben.

Daarbij haar rasse – soms als haatdragend bestempelde –569 opvattingen over het

Duitse beleid en de Duitse strijdmacht kracht bij zettend door elk contact met de

Duitse katholieke dames uit principe te weigeren.

566 Ibidem. 567 DEPOORTERE (E.). Op. cit., pp. 72-79. 568 BELPAIRE (M.E.). “Een fier antwoord”, in: De Belgische Standaard, 6.10.1917. 569 BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXXIV”, in: De Belgische Standaard, 7.3.1916.; BELPAIRE (M.E.). “Open Brieven XXXV”, in: De Belgische Standaard, 17.3.1916.

151

5.4 LA SECTION BELGE DE LA LIGUE ABOLITIONNISTE

In de periode na 1918 lijkt het een tijdlang windstil te zijn wat Belpaire’s

abolitionistische avontuur betreft. In haar bijdragen aan dag- en weekbladen krijgt

de literaire inslag weer volledig de bovenhand en ook in haar persoonlijke archief

zijn voor deze jaren geen sporen te vinden van enig abolitionistisch streven. Pas in

1922 komt daar opnieuw verandering in.

Op verzoek van het hoofdbestuur van de Fédération Internationale

Abolitionniste (FIA) werd op 18 november van dat jaar de Belgische tak van die

vereniging opgericht: de Abolitionistische Bond van België of de Ligue Abolitionniste

Belge. Deze zou de plaats innemen en de werking verder zetten van de Bond tegen

de Openbare Zedeloosheid die met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog

verstoord werd in zijn werking en daarmee tot zijn einde was gekomen. 570

Algemeen secretaris van de FIA, Johannes Reelfs, was er bij op de stichtende

bijeenkomst, waar hij enkele inleidende woorden sprak over het belang en de

doelstellingen van de abolitionistische beweging in zijn totaliteit.571 Dat kaderde

binnen een reis – met propaganda doeleinden – die Reelfs op dat moment

ondernam doorheen België en Nederland.572 Maar het ontstaan van de Belgische tak

van de FIA was geen onverwachte of plotse gebeurtenis; secretaris Reelfs stond al

enige tijd in contact met Belpaire en Duykers voor hij voet zette op Belgische bodem.

Reeds in het voorjaar van 1922 hadden Reelfs en het Antwerpse damesduo

contact met elkaar. De secretaris contacteerde de dames toen met het oog op de

organisatie van een samenkomst die in het teken zou staan van de oprichting van

een Belgische afdeling van de FIA. Hij had begrepen van contactpersonnen binnen

het Féminisme Chrétien en de Mariabond tegen Zedeloosheid dat er bij leden van

beide organisaties – en ook enkele onafhankelijke personen – interesse bestond om

ook in België de krachten te bundelen in een strijd tegen de reglementering van de

prostitutie.573

570 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 571 Ibidem. 572 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 164.; Brief van de heer Reelfs,

secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3875. 573 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3873.

152

Hetgeen de FIA centraal wenste te stellen in een Belgische tak van hun

organisatie waren de ongediendheid over het bestaan van een organisatie als de

police des moeurs en het afkeuren van zogenoemde uitzonderingsmaatregel,

wetgeving die de ontucht mogelijk maakten en het slachtoffer van die ontucht, de

vrouw, het onderwerp maakte van de regulering.574 Om het initiatief te nemen een

organisatie op te richten die dergelijke standpunten zou innemen nam hij uitsluitend

contact met Belpaire en Duykers. Gezien hun dienstjaren in de campagne tegen de

zedeloosheid achtte hij hen de uitgelezen individuen om ook deze onderneming aan

te vangen. 575 Dat Reelfs contact opnam met Belpaire en Duykers impliceert

bovendien dat, ondanks het gebrek aan historische sporen, de dames in de periode

1918-1922 niet op hun lauweren hadden gerust en zich nog steeds begaan hadden

getoond met de zedeloosheidstrijd.

Het is niet geheel duidelijk of Reelfs en de tandem Belpaire-Duykers elkaar

reeds voor deze briefwisselling uit 1922 kenden en waar zij elkaar in dat geval

ontmoet zouden hebben. Maar zijn veronderstellingen over de aard van het

abolitionistische engagement van de dames waren alleszins juist. De Antwerpse

dames reageerden positief op zijn verzoek want in in augustus datzelfde jaar schrijft

Reelfs aan Duykers dat hij van de Franse abolitioniste Avril de Sainte-Croix enkele

adressen had bekomen van geëngageerde Belgen die wel eens geïnteresseerd

konden zijn om het initiatief te ondersteunen. Reelfs somt dan ook een handvol

dames en heren op en verzoekt Duykers contact met hen op te nemen en hen uit te

nodigen voor een samenkomst. Op 18 november zou hijzelf rond de middag in

Antwerpen arriveren, om vervolgens diezelfde avond nog in Brussel aan te komen.

Hij verzoekt haar daarom die dag nog rond de middag een vergadering te beleggen

in Antwerpen.576 Begin november bevestigde hij de gemaakte afspraak.577

Van alle individuen die Reelfs in zijn brief opsomde kan enkel over de

genoemde Mev. Brigode uit Brussel met zekerheid gesteld worden dat zij op het

verzoek inging. In een verslag van de oprichting van de abolitionistische bond staat

574 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3873. 575 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3877. 576 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. 24.8.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3874. 577 Brief van de heer Reelfs, secretaris van de fédération Abolitionniste Internationale aan Louisa

Duykers. 2.11.1922. AMVC, B417/B2, 166196/3875.

153

haar naam immers te lezen in het rijtje bestuursleden dat de vaste kern van de

organisatie zou uitmaken.578

Zoals gezegd woonde de algemeen secretaries van de Fédération

Abolitionniste Internationale de vergadering van 18 november bij en sprak er in een

inleidend woordje over de abolitionistische beweging de aanwezigen toe. Daarna

ging men over tot het stichten van de door Reelfs voorgestelde organisatie. De

Abolitionistische Bond van België of de Ligue Abolitionniste Belge was een feit. In

opzet was de bond neutraal – evenals zijn voorganger de Bond tegen de Openbare

Zedeloosheid – en zijn werking daardoor niet gebonden aan enige godsdienstige of

politieke overtuiging.579

Een eerste bestuursvergadering na de oprichting vond plaats op 9 april 1923

in de trouwzaal van het Antwerpse stadhuis en werd beschreven door de

abolitionistische bond als een “Voordrachtavond”. Op die vergadering zouden ook

de feministe Louise Van den Plas en het Antwerpse gemeenteraadslid Maria Gheys

zich aansluiten bij de Belgische tak van het FIA.580 Maar de politieke interesse voor

de abolitionistische actie hield niet op bij raadslid Gheys; ook de Antwerpse

burgervader, de heer Frans Van Cauwelaert, en schepen Junes woonden de

vergadering van 9 april bij.581 De samenkomst vond dus niet enkel plaats in een

politieke context – in de vertrekken van het Antwerps schoon verdiep – maar was

ook het onderwerp van aandacht van de lokale beleidsmakers. Meteen ook het

publiek dat Belpaire reeds sinds 1912 met haar campagne tegen de openbare

zedeloosheid aan wilde zetten tot reflectie over de maatschappelijke ontucht en een

gewijzigd politiek beleid.

Ook in april 1923 – maar wel voorafgaand aan de voordrachtenavond – zou

de Abolitionistische Bond van België voor het eerst een international congres van de

FIA bijwonen. Deze werd in het Nederlandse Zetten georganiseerd als een

578 Zie: Lidmaatschap, werking en bestuursleden, vanaf p. 156. ; Verslag over den toestand en de

werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 579 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930a. 580 GESQUIERE (I.), JACQUES (C.), MARISSAL (C.) en GUBIN (E.), eds. Dix Femmes en Politique: les

Élections Communales de 1921. Brussel, Inbel, 1994, p. 191.; Verslag over den toestand en de

werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 581 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2.

154

driedaagse samenkomst waarop vertegenwoordigers aanwezig waren van de

verschillene nationale afdelingen – uit Europa en Amerika – van de internationale

liga. Het onderwerp van die eerste grote conferentie waar ook België

vertegenwoordigd werd – door Louisa Duykers, Maria Gheys en Louise Van den Plas

– was de “néo-reglementeering” die rond die tijd in Zweden en de VS werd

ingevoerd.582

DOELSTELLINGEN

Het voornaamste doel dat de Belgische tak van de FIA, de Abolitionistische Bond van

België, voor ogen had was “de afschaffing van de prostitutie als wettelijke en

geoorloofde instelling.” Om de bestuurlijke ingreep op wetgevend niveau die de

realisatie van dat doel noodzakelijk maakte te verwezenlijken, stelde zij zich ten doel

al het mogelijke te doen om de algemene afkeuring van de burgerbevolking ten

opzichte van de prostitutie en haar regulering op te wekken. Want de bond

beschouwde de bestuurlijke inrichting van de prostitutie als veel meer dan een

zedelijke wanstaltigheid; het betrof volgens de standregels “een maatschappelijke

onrechtvaardigheid, een wettelijke misdaad, […] strijdig met de gezondheidsleer.”583

De bond veroordeelt daarom alle wetgeving die onder het voorwendsel van

de zorg voor de maatschappelijke zedelijkheid werd ingevoerd; meer bepaald de

regulering van de prostitutie. De openbare macht verzaakte met de invoering van die

wetgeving volgens de Abolitionistische Bond van België aan haar opdracht met

verantwoordelijkheidszin beleid te voeren. Omdat zij daarmee de mogelijkheid

verschafte aan de burgerbevolking zich in alle gerustheid en zonder zelf

verantwoordelijkheid te nemen aan de ontucht en de zedeloosheid te vergrijpen.584

De bond verweet de overheid dus een onverantwoord beleid te voeren door de

prostitutie te reguleren. Het reguleren van een fenomeen, bijvoorbeeld de

prostitutie, betekent immers zoveel als het acceptabel bevinden van dat fenomeen.

En met een dergelijk gedoogbeleid zonden de beleidsmakers, althans volgens de

582 Ibidem. 583 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p.1.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930a. 584 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 2-3.

155

bond, een foute boodschap uit over wat als zedelijk en acceptabel beschouwd moest

worden.

De organisatie verweet de overheid bovendien de institutionalisering van een

dubbele seksuele moraal. Zij liet immers “door de vrouw alleen de wettelijke

gevolgen te doen dragen van een aan beide geslachten gemeenzame daad” verstaan

dat er een dubbele zedenleer bestaat: één voor de man en één voor de vrouw.585

Ook die ongelijke behandeling van de seksen kon de bond onder geen beding

goedkeuren. De wetgeving hield immers in dat niet het mannelijke cliënteel van de

seksindustrie maar wel de vrouwelijke sekswerkster, de prostituee, werd

onderworpen aan medisch onderzoek en registratie.

Terwijl de Belgische tak van de FIA de bestaande wetgeving afkeurde stelde

zij wél alternatieve maatregelen voor die zij beter geschikt vond om het hoofd te

bieden aan de problematiek van de openbare zedeloosheid. Omdat zij de overgave

aan ontucht en zedeloosheid beschouwde als een private en niet als een openbare

daad, “afhankelijk alleen van het geweten”, kon de tussenkomst van het openbare

bestuur in aangelegenheden van het maatschappelijke zedenpeil zich beperken tot

de volgende punten.

Ten eerste stellen zij voor elke “aanslag op de zeden”, en elke poging

daartoe, waarbij minderjarigen betrokken zijn – of personen aan minderjarigen

gelijkgesteld – strafbaar te maken. Het tweede voorstel betrof het strafbaar maken

van zedeloze acties, of pogingen daartoe, waarbij gebruik wordt gemaakt van geweld

of valse voorwendselen ten aanzien van personen van alle ouderdom en geslacht.

Ook: strafbaar te maken die zedeloze acties die in het openbaar werden gepleegd.

En ten slotte het strafbaar maken van alle “openbare aanhitsing tot de ontucht, voor

wat aangaat strafbare feiten, die kunnen herkend worden zonder aan willekeur

blootgesteld te worden, en zonder op onrechtstreekse wijze de bijzondere inrichting

der zedenpolitie te doen herleven.” Daaraan voegt de bond nog toe dat indien naar

het voorbeeld van deze voorstellen maatregelen getroffen zouden worden, deze

zowel voor mannen als vrouwen op eenzelfde manier moeten worden toegepast.586

Daarmee opnieuw de idee van de dubbele seksuele moraal hekelend.

Maar het aanvechten van de politieke maatregelen die in voege waren was

niet de enige bezigheid waarmee de organisatie zich wilde inlaten. Zij zou ook een 585 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 3.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b. 586 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 3-4.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b.

156

academisch luik krijgen dat zich inliet met wetenschappelijk onderzoek – althans zo

staat het geschreven in haar statuten. Deze onderzoeksafdeling moest de prostitutie

als een maatschappelijk fenomeen bestuderen met aandacht voor onder andere de

zedelijke en economische oorzaken van de praktijk van de betaalde seks, haar

gevolgen op maatschappelijk vlak en de mogelijke manieren en middelen om haar te

bestrijden.587

Om dit alles te verwezenlijken wilde de Belgische tak van de FIA in heel het

land lokale groepen opstarten die de vraag om de afschaffing van de bestaande

prostitutiereglementering zouden ondersteunen – en bij uitbreiding alle vormen van

ontuchtreglementering. Op die manier moesten zij de publieke opinie beïnvloeden in

het voordeel van de door de bond voorgestelde maatregelen. Deze lokale afdelingen

van de Abolitionistische Bond van België hadden elk een eigen dagelijks bestuur dat

in contact stond met het hoofdbestuur van de nationale organisatie. 588 Dat

hoofdbestuur diende als verbinding tussen de verschillende plaatselijke besturen en

voorzag hen van de nodige informatie en werkstukken om in hun werking te kunnen

voorzien.589

LIDMAATSCHAP, WERKING EN BESTUURSLEDEN

Wie zich wilde aansluiten bij de bond of een van haar lokale groepen kon dat door

de statuten van de organisatie te onderschrijven. Drie soorten van leden werden van

elkaar onderscheiden: werkende, aangesloten en gezamenlijke leden. Zij verschilden

van elkaar inzake de lidgelden die zij betaalden voor hun lidmaatschap bij de

organisatie, de rol die zij binnen de organisatie konden spelen en het aantal

personen dat zij vertegenwoordigden. Zo betaalden werkende leden elk tien

Belgische frank om zich aan te sluiten en hadden (alleen) zij stemrecht bij de

algemene vergaderingen van de bond. Aangesloten leden betaalden elk slechts een

587 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 1-2. 588 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 4.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930b. 589 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 7.

157

jaarlijkse bijdrage van twee Belgische frank maar kregen in ruil geen stemrecht op de

door de bond samengeroepen vergaderingen.590

Gezamenlijke leden waren daarentegen geen individuen maar wel

organisaties die zich bij de bond aansloten met een gezamenlijk lidmaatschap

waardoor de organisatie in zijn totaliteit zich bij de bond – en haar doelstellingen –

aansloot. Zij leverden een jaarlijkse bijdrage van minstens vijf Belgische frank,

bepaald op basis van hun ledental. Gezamenlijke leden die op jaarbasis tien

Belgische frank bijdroegen mochten namens hun organisatie één stemgerechtigde

vertegenwoordiger naar keuze afvaardigen.591

De algemene vergadering van de Abolitionistische Bond van België bestond

uit alle werkende leden en ontfermde zich eens om de drie jaar over de aanstelling

van de voorzitter of voorzitster en het dagelijks bestuur. In de algemene vergadering

werden beslissingen genomen aangaande het beheer van de bond en het te

verrichten werk. Beslissingen werden genomen met een meerderheid van stemmen

en konden op vraag van één of meerdere werkende leden ter kennisname worden

voorgelegd aan de IAF. Deze kon dan in het geval van een afkeuring de genomen

beslissing nietig verklaren.592

Bij het ontstaan van de Ligue Abolitionniste Belge bestond het hoofdbestuur

uit een handvol gevestigde waarden uit het politieke milieu, de filantropische actie

en de vrouwenbeweging. Uit die laatste categorie was Marie Elisabeth Belpaire de

voornaamste gezien die het voorzitterschap van de bond zou waarnemen. Uiteraard

werd zij daarin bijgestaan door haar rechterhand Louisa Duykers, die haar volgde in

nagenoeg alle projecten en initiatieven die zij ondernam. Ook de feministe Louise

Van den Plas sloot zich bij de bond aan.593

Zij kende Belpaire al sinds 1909 en de dames hielden er een goede

verstandhouding op na, waarbij zij elkaar met regelmaat op de hoogte stelden van

hun persoonlijke activiteiten en elkaar ondersteunden in de acties die zij

ondernamen.594 Op deze manier zou Van den Plas Belpaire volgens Chaumont en

590 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 6.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 591 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, pp. 6-7.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 592 Standregels van den Abolitionistische Bond van België. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/ 3987b, p. 6.; Statuts de la Ligue Abolitionniste Belge. 1922. AMVC, B417/B2, 166196/3930c. 593 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 594 DEPOORTERE (E.). Op. cit., p. 99.

158

Machiels geïnspireerd hebben om te fulmineren tegen de dubbele seksuele moraal

voor man en vrouw die door de overheidsregulering van de prostitutie werd

uitgedragen.595 Louise Van den Plas zou ook medio de jaren ’40 opnieuw betrokken

zijn bij een heroprichting van de Ligue Abolitionniste Belge, nadat die begin de jaren

’30 onder een tanende belangstelling zijn werking staakte.596

Het Antwerpse gemeenteraadslid Mej. Gheys, een bestuurslid van de VCT

sinds het ontstaan van die vrouwenbond in 1911, sloot zich ook aan bij de vaste kern

van de abolitionistische bond. Net als twee van haar collega’s uit de Vlaamse

gemeenteraden: Dr. Possemiers en Mev. Jane Brigode, die zetelde in Ukkel. Uit

politieke hoek vervoegde ook de protestantse advocaat en senator Frans Wittemans

het gezelschap.597

Ook Isidore Tolkowsky, de oprichter van de Joodse hulporganisatie Esra die

zich bekommerde om immigranten in Antwerpen, 598 waarmee Belpaire had

kennisgemaakt in het kader van het Londense congres in 1913 van de National

Vigilance Association (NVA) en het International Bureau for the Suppression of the

White Slave Traffic (IBSWSF) zetelde in het hoofdbestuur.599 Naast hem ook ene

Mev. Lebeau uit Brussel, Mev. Nuyens-De Roover, Mev. Oboussier, Dhr. Morel, Dhr.

Perquy, Dhr. Vander Laat, Witteveen – een vrederechter op rust – en Dr. Van de

Perre, met wie Belpaire had samengewerkt in de redactie van de Belgische

Standaard.600

Aldus bestond het hoofdbestuur van de Abolitionistische Bond van België bij

diens oprichting in 1922 in grote mate uit personen met wie Belpaire reeds lang voor

er sprake was van een dergelijke organisatie contacten had opgebouwd. Dit zowel

uit filantropische kring als uit het politieke milieu. Hetgeen enkel de doelstelling van

het abolitionistische initiatief benadrukte: namelijk het politiseren van wat als een

maatschappij schadend gebruik werd beschouwd met het oog op structurele

hervormingen die de gemeenschap in zijn totaliteit ten goede moest komen.

Elk van de bestuursleden waren individuen die elk op een eigen manier reeds

betrokken waren bij verschillende acties voor de bestrijding van de zedeloosheid, die 595 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe, p. 165. 596 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168. 597 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2. 598 MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust, p. 51. 599 Zie: Het Congres van 1913: For the Repression of White Slave Traffic, vanaf p. 118. 600 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 2.

159

in zijn vele gedaanten de samenleving teisterde. Het berof namelijk

vertegenwoordigers van verschillende organisaties die zich datzelfde ten doel

stelden. Zo hoopte de Abolitionistische Bond van België al die organisaties en

initiatieven te bundelen in een gezamenlijke strijd voor de afschaffing van de

ontuchtreglementering. Waar dat punt bij het merendeel van die organisaties niet

behoorde tot de voornaamste doelstellingen – maar zij de idee wel genegen waren –

zou het centraal komen te staan in de werking van Ligue Abolitionniste Belge.601

5.5 HET ABOLITIONISTISCHE CONGRES VAN 1927

Om de visibiliteit van de abolitionistische beweging te versterken, haar boodschap

aan een breed publiek kenbaar te maken en de nationale afdelingen de gelegenheid

te bieden met elkaar in debat te gaan over verschillende deelaspecten van hun

onderneming, organiseerde de IAF met regelmaat samenkomsten. Deze

internationale conferenties vonden om het jaar plaats en werden steeds in een

Europese (groot)stad georganiseerd. Daarbij kreeg de nationale afdeling van de IAF

van het land waar het congres zou plaatsvinden de organisatorische touwtjes in

handen; zij bepaalden het programma van de meerdaagse samenkomst en waren

verantwoordelijk voor de uitnodiging van derden.

In 1927 viel die verantwoordelijkheid te beurt aan de Ligue Abolitionniste

Belge. “De Fédération Abolitionniste Internationale, waarvan de zetel te Geneve

gevestigd is, heeft België verkozen om er dit jaar haar tweejaarlijksch congress te

houden!”, verkondigde de redactie van Het Volk niet zonder enige trots reeds in de

zomer van 1927.602 Enkele maanden later, 29 en 30 september en 1 oktober om

precies te zijn, vond het congres plaats in Antwerpen. Het evenement vond plaats in

de feestzaal van de jongensnormaalschool, Rue Quellin 31.

De financiering van het evenement werd gedragen met gelden van de FAI,

een toelage van het Antwerpse stadsbestuur en subsidies van de provincie

Antwerpen. Die laatste zou 5000 Belgische frank bijdragen.603 De stad Antwerpen

kende een stadstoelage toe van 200 Belgische frank en deed de Ligue Abolitionniste

601 Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den abolitionistischen bond van België. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3928a, p. 1. 602 S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 603 Brief van Belpaire aan de bestendige deputatie van Antwerpen. 25.5.1927. AMVC, B417/B2, 188196/3982.

160

Belge het voorstel gebruik te maken van de feestzaal in het schoolgebouw in de

Quellinstraat aan 150 Belgische frank per dag.604 Assistentie in de organisatie van het

congres werd de Ligue Abolitionniste Belge bovendien aangeboden door de in Gent

gevestigde Bond tegen de Openbare Zedeloosheid.605

Op het programma van de abolitionistische driedaagse in Antwerpen? Vijf

algemene thema’s waarover een voordracht zou worden gehouden en een discussie

rond zou worden gevoerd. Elk van die onderwerpen voorgesteld en gemodereerd

door andere vooraanstaande abolitionisten. Het internationale aspect van de

abolitionistische beweging werd daarmee benadrukt.

Het eerste onderwerp: de rol van de staat ten opzichte van de prostitutie

binnen een abolitionistisch beleid. De behandeling van dat onderwerp werd begeleid

door de toenmalige voorzitster van de Engelse afdeling van de FAI, de

geneeskundige Hellen Wilson. Vervolgens de afschaffing van de

(prostitutie)reglementering en de bescherming van de openbare orde en publieke

gezondheid. De Nederlandse rechtsgeleerde De Graaf, de vroegere voorzitter van de

Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie en anno 1927 de voorzitter van de

FAI, nam dit onderdeel van het congres voor zijn rekening.606 De wetgeving, de

blanke slavinnenhandel en de kwestie van de buitenlandse prostituees werd

behandeld door William Snow, geneeskundige en voorzitter van de American Social

Hygiene Association die de Amerikaanse tak uitmaakte van de FAI.607

Het vierde item dat op het congres aan bod kwam was de problematiek van

de kinderprostitutie. Ditmaal leidde een viertal de thematiek in: de Franse Avril-de-

Saint-Croix, Van Bueren, Brazia en de Duitser Loewenstein. Tenslotte verzorgde

Louise Van den Plas de zitting over de toestand van de prostitutie in verschillende

landen. 608

In afwachting van het congres had die laatste een artikel geschreven over het

belang van de abolitionistische campagne en het congres dat daar in Antwerpen aan

604 Brief van het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen aan Belpaire. 11.10.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4051.; Brief van het college van burgemeester en schepenen van

de stad Antwerpen aan Belpaire. 16.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4052. 605 606 Brief van De Graaf namens de Vereeniging tegen Prostitutie. 1913. AMVC, B417/B2, 1661196/3814. 607 Programma van het abolitionistische congres in Antwerpen. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3793.; S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 608 Ibidem.

161

gewijd werd, getiteld “La carence du reglementarisme”.609 Flarden van dat exposé

werden ook door de Belgische pers gepubliceerd. De periodiek Het Volk schreef in

navolging van Van den Plas’ opiniestuk dat het haast onmogelijk was te veel te

benadrukken “het overgroot belang deze dagen zullen opleveren”.610 Maar waarom

was het evenement volgens Van den Plas van zo’n groot belang? Omdat ook in de

jaren ’20 van de negentiende eeuw duizenden vrouwen en kinderen ten prooi vielen

aan de prostitutie en vaak zonder spoor verdwenen. Het congres moest dan ook

sensibiliseren en informeren over de prostitutieproblematiek zowel als de white

slave traffic.611

BIJZONDERE GASTEN: EEN NETWERK VAN POLITIEK BELANG

Zich bewust van het belang van de goodwill van de beleidsmakers om haar

abolitionistische doel te realiseren, nodigde Belpaire bijzonder veel individuen uit die

van politiek strategisch belang waren voor de Abolitionistische Bond van België. Het

daarbij niet nalatend de religieuze inspiratie van de Belgische afdeling zowel als het

internationaal karakter van de IAF te benadrukken. Een internationaal congres zoals

dat van 1927 was immers niet uitsluitend bedoeld om het politieke bedrijf in het

gastland aan te zetten de prostitutieproblematiek aan te pakken. De IAF stelde zich

ten doel met de samenkomsten alle vertegenwoordigde naties ertoe te brengen hun

wetgeving te wijzigen.

Dus werden in Belpaire’s naam – door Duykers – uitnodigingen verzonden

naar zowat alle denkbare consulaten die in België gevestigd waren, naar

verschillende politici en lokale besturen, naar academici en naar de

vertegenwoordigers van de katholieke Kerk en de joodse gemeenschap. Zij werden

geïnviteerd deel uit te maken van het erecomité, omschreven als het patronage

comité, en mochten daarom ook de gala-avond met muzikale opluistering op 29

september bijwonen. Een avond die dus in het teken stond van networking.

Uiteindelijk zouden diplomatieke vertegenwoordigers aanwezig zijn voor

Polen, Spanje, Argentinië, Italië, Chili, Mexico, Kroatië, Zwitserland, Slovenië en

609 La carence du reglementarisme. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3788.; S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927. 610 S.n. “Contre la Traite des Blanches”, in: La Libre Belgique, 24.9.1927. 611 La carence du reglementarisme. 1927. AMVC, B417/B2, 166196/3788.

162

Engeland.612 Tot de categorie bijzondere gasten behoorden ook een procureur des

konings, 613 de antropoloog Vervaell, 614 de gouverneur van Brabant, 615

vertegenwoordigers van het Belgische Rode Kruis,616 de vice directeur van de

Banque d’Anvers Edgard Castelein,617 een handvol volksvertegenwoordigers,618 de

voorzitter van de Ligue Nationale Belge contre le Péril Vénérien Van Buyst,619 Victoire

Cappe620 en de Antwerpse burgemeester Frans Van Cauwelaert met enkele leden

van zijn college.621 Maar tegenover al deze – en de verschillende andere – bijzondere

gasten stonden ook een heel aantal genodigden met een politiek en maatschappelijk

belang die bedankten voor de uitnodiging en het aanbod afwezen.

Zo zou eerste minister Henri Jaspar zich verontschuldigen en er voor kiezen

niet zijn patronage toe te kennen aan het congres. Ook zouden de diplomatieke

vertgenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, Nederland en Siam

thuisblijven evenals de vertegenwoordiger van het Hof van Cassatie.622 Hoewel zij

geen verklaring opgaven voor hun aangekondigde afwezigheid op het congres, zijn

verschillende verklaringen denkbaar. Zo is het mogelijk dat een drukbezet man als

Jaspar simpelweg geen gaatje vond in zijn agenda. Maar het is evenzeer mogelijk dat

612 Brief van het Britse consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3966.; Brief van

het consulaat van Kroatië en Slovenië aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3967.; Brief

van het Mexicaanse consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3966.; Brief van het

Chileense consulaat aan Duykers. 14.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3965. ; Brief van het Zwitserse

consulaat aan Duykers. 24.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3956.; Brief van het Argentijnse

consulaat aan Duykers. 11.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3953.; Brief van het Italiaanse consulaat

aan Duykers. 16.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3959.; Brief van het Poolse consulaat aan Duykers. 20.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3958.; Brief van het Spaanse consulaat aan Duykers. 11.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3952. 613 Brief namens de procureur des konings aan Duykers. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3949. 614 Brief van Vervaell aan Duykers. 24.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3955. 615 Brief namens de gouverneur van Brabant. 23.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/2957. 616 Brief van het Belgische Rode Kruis aan Duykers. 18.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3961. 617 Brief van Edgard Castelein, vice directeur van de Banque d’Anvers, aan Duykers. 29.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4056. 618 Volksvertegenwoordiger aan Duykers. 15.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3962. 619 Brief van Van Buyst aan Duykers. 10.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4022. 620 “Je suis heureuse de marquer ma sympathie à la FAI”; Brief van Victoire Cappe aan Duykers en

Belpaire. AMVC, B417/B2, 166196/4032. 621 Brief namens de Frans Van Cauwelaert, burgemeester van Antwerpen, aan Belpaire en Duykers. AMVC, B417/B2, 166196/4043. 622 Brief van het consulaat van Siam aan Duykers. 22.7.1927. AMVC, B417/B2, 166196/4036.; Brief van

het Hof van Cassatie aan Duykers. 28.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3967.; Brief van de vice consul

van Nederland aan Duykers. 21.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3978.; Brief vanwege het kabinet

van de eerste minister aan Duykers. 20.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/ 3969.

163

de eerste minister geen politiek statement wilde maken door als een bijzondere gast

ontvangen te worden of zijn patronage toe te kennen aan het congres. Hetzelfde zou

kunnen opgaan voor de vertegenwoordiger van het Hof van Cassatie en de

diplomatieke vertegenwoordigers van de VS, Nederland en Siam. Dat ook Nederland

geen vertegenwoordiger afvaardigde is echter ietwat vreemd gezien de beweging

tegen de prostitutiereglementering er juist succesvol was gebleken.

Ook vanuit religieuze hoek waren de reacties op Belpaire’s uitnodigingen

verdeeld. Zij had enkele Belgische bisschoppen, het hoofd van de protestantse

synode en het rabbinaat van de joodse gemeenschap in Antwerpen verzocht hun

patronage toe te kennen aan haar strijd tegen de zedeloosheid en het in Antwerpen

georganiseerde congress van de FAI. Waar de Antwerpse rabbijn met veel graagte

inging op haar uitnodiging en ook een verdere samenwerking wilde aangaan,623

bestond er onenigheid onder de katholieke bisschoppen.

Juni 1927 ontving de organisatie van het congres de bevestiging van de

Bisschop van Namen, Monseigneur Heylen, dat hij zijn steun wilde verlenen aan de

actie tegen de zedeloosheid zowel als het Antwerpse congres. Op voorwaarde echter

dat ook de aartsbisschop van Mechelen, Zijne Eminentie kardinaal Van Roey,

datzelfde zou doen, gezien de conferentie in zijn bisdom plaatsvond.624 En juist die

was er tot dat moment niet toe gekomen Belpaire en de haren een gunstig antwoord

te bezorgen. Dat terwijl de bisschop van Luik, Monseigneur Rutten, de Antwerpse er

van verzekerd had dat zij in haar onderneming tegen de zedeloosheid de steun

genoot van de Belgische geestelijkheid. Daarom schreef Belpaire Monseigneur

Coppieters aan, de bisschop van Gent, met het verzoek “deze zaak tergelegenheid

van de aanstaande vergadering der bischoppen te willen bespreken, met het oog op

eene eensgezinde beslissing, die, wij hopen het ten zeerste, ten onzen gunste zal

uitvallen.”625

Om de beslissing op de vergadering van de bisschoppen te vereenvoudigen

voegde zij enkele argumenten in haar voordeel toe. Ten eerste, opperde ze, was de

steun van de Belgische clerus wenselijk omdat het oraniserende comité van de

623 “Je m’empresse de vous faire savoir que vous pouvez entièrement compter sur ma collaboration

dans l’excellente et nécessaire campagne que vous avez entreprise pour le relèvement de la moralité”; Brief van het rabbinaat van de joodse gemeenschap in Antwerpen aan Belpaire. 17.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3960. 624 Brief van de bisschop van Namen aan Belpaire. 8.6.1927. AMVC, B417/B2, 166196/3957. 625 Brief van Belpaire aan Monseigneur Coppieters, bisschop van Gent. Zonder datum. AMVC, B417/B2, 166196/3973.

164

Abolitionistische Bond van België grotendeels uit katholieken bestond. Diezelfde

goedkeuring hadden volgens Belpaire bovendien reeds verschillende pausen

verleend aan de internationale abolitionistische campagne. Vervolgens stelde zij dat

de Groot-Rabbijn en het hoofd van de protestantse synode wél reeds hun

goedkeuren hadden uitgesproken en zich bereid hadden getoond zich aan het

congres te liëren. Ze zou het dan ook betreuren moest de katholieke Kerk beslissen

zich niet met het initiatief in te laten. Tenslotte, stelde ze, zou het helemaal geen

nieuw engagement betekenen voor de bisschoppen maar wél de bevestiging van een

vroeger aangenomen houding.626

Ze beëindigde haar brief met de uitdrukking van de hoop dat Monseigneur

Coppieters door zijn tussenkomst op de aanstaande vergadering voor een gunstige

uitslag zou zorgen. “Intusschen dank ik u bij voorbaat voor al wat u voor ons zult

willen doen, en ik bied u tevens de uitdrukking mijner eerbiedige verkleefdheid

aan.”627

Zowel in haar briefwisseling met Monseigneur Coppieters – waarin zij

kordaat en spitsvondig weet op te treden om de ongelegen verdeeldheid in haar

voordeel te beslechten – als in het meer algemene selecteren van – voor de

realisatie van haar programma – interessante gasten, toont Belpaire zich een politiek

bewuste dame. Voor de realisatie van haar programma was het immers belangrijk

om de genegenheid te genieten van mensen en instellingen met lange armen binnen

het politieke bedrijf, maatschappelijk aanzien en respectabiliteit. De steun van

religieuze leiders, diplomatieke vertegenwoordigers en populaire politici was daarbij

van bijzonder groot belang.

DE STRIJD GESTAAKT

Hoewel het congress van 1927 hoogdagen betrof voor de abolitionistische beweging

in België, zou de Abolitionistische Bond van België korte tijd daarna zijn activiteiten

staken en zijn werking op een laag pitje verder zetten.628 De briefwisseling in het

Belpaire-archief getuigt daar van. De meest recente briefwisseling aangaande het

georganiseerde Belgische abolitionisme dateert van 1929. Het betreft enkele

626 Ibidem. 627 Ibidem. 628 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168.

165

omzendbrieven van de IAF van oktober en november van dat jaar, waarin enkele

mededelingen over genomen beslissingen en toekomstige samenkomsten worden

gedaan.629

Tijdens de jaren ’40 zou de werking van de Ligue Abolitionniste Belge hervat

worden. Daarbij was Louise Van den Plas opnieuw betrokken.630 Maar het is

onduidelijk of ook Marie Elisabeth Belpaire en haar rechterhand Louisa Duykers

daarbij van enig belang waren. Respectievelijk geboren in 1853 en 1869 waren beide

dames in de jaren ’40 van de vorige eeuw van gevorderde leeftijd. Daarom werden

zij wellicht niet langer als hip and happening beschouwd. Desalniettemin is het

mogelijk dat de Belgische abolitionistische pleitbezorg(st)ers medio de negentiende

eeuw nog steeds contact hielden met deze oude garde en zich lieten inspireren door

het werk dat zij verricht had.

629 Brief van de administratieve dienst van de FAI aan Belpaire, voorzitster van de Abolitionistische

Bond van België. Oktober 1929. AMVC, B417/B2, 166196/8990.; Brief van de administratieve dienst

van de FAI aan Belpaire, voorzitster van de Abolitionistische Bond van België. 9.10.1929. AMVC, B417/B2, 166196/8999.; Brief van de administratieve dienst van de FAI aan Belpaire, voorzitster van

de Abolitionistische Bond van België. 5.11.1929. AMVC, B417/B2, 166196/8997. 630 CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Op. cit., p. 168.

166

BESLUIT

Het georganiseerde abolitionisme zoals dat vorm kreeg op Belgische bodem in de

periode 1912-1927 werd sterk beïnvloed door de Antwerpse Marie Elisabeth

Belpaire. Deze katholieke dame – die reeds haar strepen had verdiend binnen het

Vlaamse literaire veld, de katholieke vrouwenbeweging en de Vlaamse beweging –

vatte in 1912 het idee op in België (opnieuw) een organisatie op te richten die de

afschaffing van de ontuchtregulering ten doel stelde. Datzelfde jaar nog werd Den

Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid gesticht. Ontstaan in de schoot

van de Vrouwenbond Constance Teichmann zou deze organisatie onafhankelijk te

werk gaan en haar rangen open stellen voor al wie zich wilde engageren voor de

strijd tegen de openbare zedeloosheid, ongeacht geslacht, religieuze overtuiging,

politieke voorkeur of ideologische strekking. Op die manier hoopten Belpaire en de

haren een brede doelgroep aan te spreken; hetgeen het politieke draagvlak van het

initiatief moest vergroten en er voor moest zorgen dat de organisatie haar invloed

kon laten gelden op het politieke bedrijf.

Per slot van rekening was het beïnvloeden van het politieke bedrijf de

voornaamste doelstelling van de internationale abolitionistische beweging. Zij pleitte

immers voor de afschaffing van de prostitutiereglementering en de dubbele seksuele

moraal voor man en vrouw die daarin vervat was. Dat was in België niet anders.

Belpaire liet zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dan ook inspireren

door de abolitionistische campagnes die in Groot-Brittannië en Nederland reeds tot

successen hadden geleid. Het waren de acties van Josephine Butler enerzijds en de

heren Van Munster en Velthuysen anderzijds, die haar aanzetten om ook zelf actie te

ondernemen. Ze leerde beide kennen via de katholieke priester Alphonse Ariëns die

haar het werk “Wegbereidsters” van Naber te lezen gaf en een ontmoeting

organiseerde tussen Belpaire en de Nederlandse abolitionisten.

Belpaire ontleende niet enkel de politieke doeleinden van haar Britse en

Nederlandse voorbeelden. Ook de bijzonder religieuze inspiratie van hun werk zou

zij in haar strijd tegen zedeloosheid overnemen. Hoewel het feit dat het

abolitionistische initiatief in die landen vooral van protestanten was uitgegaan haar

frappeerde, lauwerde zij wél het religieuze signatuur van hun actie. Een tweede

organisatie die Belpaire vanuit de VCT oprichtte in 1914, de Mariabond tegen de

Zedeloosheid, zou zich daarom als een katholieke vereniging profileren.

167

Waar het Nederlandse abolitionisme een beweging was die vooral gedragen

werd door mannen, was Belpaire er echter van overtuigd dat een dergelijk initiatief

in België pas écht succesvol kon zijn indien de katholieke vrouw aan het roer zou

staan. Zij was immers sterk overtuigd van het maatschappelijk belang van de

katholieke vrouw in het België van de vroege twintigste eeuw. En was bovendien de

mening aangedaan dat de katholieke dame zich als een waardig politiek actor kon

opwerpen om de zedelijke belangen van de gemeenschap te behartigen in het

openbare leven. Om de bijzondere invloed van de vrouw op de samenleving

optimaal te benutten – in het belang van het zedelijke welzijn van de samenleving –

pleitte zij voor de uitbreiding van het domein van de vrouw in politiek opzicht. Het

vrouwenkiesrecht beschouwde Belpaire als een middel dat daartoe bij kon dragen.

Tijdens de vooroorlogse jaren, de eerste periode van haar abolitionistische

engagement, maakte Belpaire tevens gebruik van haar persoonlijke netwerk binnen

de internationale vrouwenbeweging en de Belgische beau monde om zich bij te

scholen aangaande de zedeloosheidsproblematiek. Zo kwam zij binnen de Union

Internationale des Ligues Féminines Catholiques aan het hoofd te staan van een

commissie die onderzoek deed naar de seksuele moraal en het zedenpeil in de bij de

bond aangesloten landen. En leerde zij via Isidore Maus de social purity-beweging

kennen die streed tegen het fenomeen van de handel in blanke slavinnen. Beide

ervaringen zouden hun sporen nalaten op Belpaire’s initiatief tegen de zedeloosheid.

Aldus werd Belpaire’s Belgische abolitionisme danig beïnvloed door verschillende

transnationale connecties: zowel door formele contacten als via persoonlijke

relaties, zowel door acties die in hun opzet of context geleken op haar initiatief als

door acties die er van verschilden.

Hoewel de abolitionistische eis voor de afschaffing van de

prostitutiereglementering en de daarmee geïnstitutionaliseerde dubbele seksuele

moraal voor man en vrouw aspecten waren van Belpaire’s streven, omvatte haar

campagne veel meer. Belpaire verwees zelf naar de ondernomen actie met de

noemer “De Strijd tegen Zedeloosheid”. Dat vat de opzet van haar campagne ook

meteen mooi samen; het betrof een strijd tegen de zedeloosheid in zijn totaliteit. En

in die strijd werden messen getrokken in de richting van de

prostitutiereglementering maar ook naar het concept van de kinderbeperking,

schunnig drukwerk en pornografische films. Belpaire fulmineerde namelijk tegen al

wat volgens haar niet strookte met hetgeen het katholieke geloof en de bijhorende

zedenwet voorschreef. Haar abolitionistische avontuur kan dus beschouwd worden

168

als het exponent van haar op de katholieke geloofsleer gestoelde mens- en

wereldbeeld. Een actie die zij bovendien ondernam in de veronderstelling daarmee

de, volgens haar, intrinsiek zedelijke en katholieke Belgische samenleving een plezier

te doen. Belpaire’s campagne tegen de zedeloosheid kreeg aldus vorm als de

politisering van een sociale actie die in opzet filantropisch was en van een katholiek

signatuur was voorzien.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kon Belpaire de werking van haar

organisaties tegen de zedeloosheid voortzetten vanuit de Swiss Cottage in het

onbezette De Panne. Zij het onder de gedeelde noemer Bond van de Deftige Lieden.

Vanuit de kuststad werkte Belpaire bovendien mee aan het frontblad De Belgische

Standaard. Hetgeen haar de mogelijkheid bood, in een periode waarin de publicatie

van het leeuwendeel van de periodieken waaraan zij meewerkte (tijdelijk) werd

gestaakt, toch propaganda te voeren voor haar beweging tegen de openbare

ontucht. De jongens aan het front waren voor de periode 1915-1918 dan ook haar

voornaamste doelpubliek.

Na de oorlog was het vervolgens enkele jaren windstil wat haar

abolitionistische avontuur betreft. Het zou duren tot 1922 alvorens de Antwerpse

zich opnieuw ten volle aan de campagne tegen de openbare ontucht zou wijden. Dat

jaar werd met de Abolitionistische Bond van België de Belgische tak opgericht van de

International Abolitionist Federation en Belpaire zou daarvan het voorzitterschap

waarnemen. De banden met de internationale abolitionistische beweging werden

daarmee opnieuw benadrukt en de abolitionistische eis voor de afschaffing van de

prostitutiereglementering kwam een tijdlang centraal te staan in Belpaire’s

campagne.

Hoewel Belpaire zich in haar handelen als politiek actor beperkt zag, door het

ontbreken van formeel politiek burgerschap voor de vrouw en de gangbare

opvatting dat het politieke bedrijf een aangelegenheid voor mannen was, slaagde zij

er in de kwestie van de openbare zedeloosheid te agenderen als een item voor

maatschappelijk – en dus politiek – debat. Dat deed zij bovendien zonder daarbij de

heersende conventies aangaande de maatschappelijke rol van de vrouw te

schenden.

Belpaire toonde zich een dame die zich bijzonder bewust was van de

restricties van haar politieke burgerschap als vrouw en gaf aan heel goed te weten

welke rol zij als vrouw in de samenleving kon spelen. Het imago van de zorgzame en

morele moeder kon haar bij uitstek voorzien van de legitimiteit om in alle

169

openbaarheid deel te nemen aan debat en met haar standpunten de meningen te

beïnvloeden van de mensen om haar heen en van haar lezerspubliek doorheen

België. Zij maakte succesvol gebruik van de gangbare visie op de vrouw en de

maatschappelijke functie die haar was toebedeeld om zich als invloedrijk actor in het

politieke veld te laten gelden. En dat wel door haar bijzondere band met God als

katholieke vrouw te benadrukken en zo de religieuze inspiratie en filantropische aard

van haar strijd tegen de zedeloosheid in de verf te zetten. Dat zij de telg was van

twee vooraanstaande families, over een uitgebreid persoonlijk netwerk beschikte en

kon putten uit grote financiële reserves maakte een dergelijk optreden voor haar

mogelijk.

170

ADDENDUM: VOORSTELLEN TOT VERDER ONDERZOEK

In het inleidend hoofdstuk gaf ik reeds aan dat de historiografie over de

abolitionistische beweging zoals die vorm kreeg op Belgische bodem tijdens de

negentiende en vroege twintigste eeuw bijzonder beperkt is. Wat dat onderwerp

voor die periode betreft kan er niet gesproken worden over lacunes of hiaten in onze

kennis maar wél over grote open vlakten van onbekend verleden. Ook wat de

historische figuur Belpaire betreft – evenals de diverse thema’s en activiteiten

waarmee zij zich inliet – is tot nog toe weinig divers onderzoek gevoerd.

Om een beter inzicht te krijgen in het georganiseerde Belgische abolitionisme

van de negentiende en twintigste eeuw enerzijds en het maatschappelijke belang

van Belpaire en haar vele organisaties anderzijds zijn we daarom aangewezen op

verder onderzoek. In dit toevoegsel wens ik enkele mogelijke pistes voor verder

onderzoek te overlopen.

Zo zou het een interessante oefening kunnen zijn de vraag te stellen naar het

aandeel van het georganiseerde Belgische abolitionisme in de afschaffing van de

officiële reglementering van de prostitutie in 1948. Op 21 augustus van dat jaar werd

immers een wetsvoorstel aangenomen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers

waarmee die reglementering werd afgeschaft.631 Dit kan beschouwd worden als een

overwinning voor generaties Belgische abolitionisten. Dat jaar werd ook aan de

Belgische vrouw formeel politiek burgerschap in de vorm van kiesrecht toegekend,

waarmee een eind kwam aan louter informele politieke participatie en decennia van

ongelijkheid. Het jaar 1948 heeft bovendien ook een symbolische lading als het jaar

waarin Marie Elisabeth Belpaire overleed, slechts twee maanden voor de

abolitionistische overwinning op de reglementering van de prostitutie.

Welke organisaties stelden zich tijdens de jaren ’30 en ’40 van de vorige

eeuw ten doel de prostitutie en de reglementering daarvan te bestrijden? Binnen

welk gedachtengoed kaderde dat streven? Hoe verhielden zij zich tot het politieke

bedrijf? Welke individuen namen daarin het voortouw en waren zij reeds voorheen

actief in de bestrijding van de openbare zedeloosheid? Waren Marie Elisabeth

Belpaire en/of de organisaties waarvoor zij zich zo’n twee decennia lang had ingezet

daarbij nog van enig belang?

631 LANSZWEERT (M.-S.). Op. cit., pp. 122-124.

171

Bovendien kan het interessante inzichten opleveren na te gaan hoe de

Belgische abolitionistische organisaties zich positioneerden binnen een netwerk van

belangengroepen, vrouwenbeweging en filantropische organisaties. Maar evengoed

hoe die verschillende acties en organisaties zich inlieten met de thematiek van de

openbare ontucht en de prostitutieproblematiek. Zo leent bijvoorbeeld de Nationale

Vrouwenraad van België, de Conseil National des Femmes Belges, zich tot onderwerp

voor een dergelijk onderzoek. De organisatie hield er namelijk tal van studiegroepen

en specifieke comités op na, waarvan enkelen zich inlieten met kwesties als moraal,

hygiëne en openbare zeden.632

Ook is het tot nog toe onduidelijk op welke manier en in welke mate het

georganiseerde Belgische abolitionisme bijdroeg aan de werking van de

overkoepelende IAF. Daarom is het nuttig te achterhalen wat de verhouding was

tussen de internationale liga en diens Belgische tak enerzijds en anderzijds tussen de

Belgische tak en andere nationale afdelingen. In welke mate werd de nationale

werking gedicteerd of beïnvloed door de koepelorganisatie? En omgekeerd:

slaagden de Belgische abolitionisten er in hun stempel op de internationale

campagne te zetten – en via welke wegen dan? Groeiden er Belgen door tot de

hoogste regionen van de internationale beweging? Hoe verhielden de Belgische

abolitionisten zich tot hun collega’s met andere nationaliteiten?

Wat Marie Elisabeth Belpaire en haar diverse bezigheden, engagementen en

organisaties betreft laat de bestaande historiografie tot nog toe te wensen over.

Hoewel Belpaire naar verluidt beschouwd werd als “De moeder van de Vlaamse

beweging”,633 werd dusver geen onderzoek verricht naar de rol die zij binnen de

Vlaamse beweging speelde. Maakten de voornamelijk mannelijke propagandisten

voor de Vlaamse beweging gebruik van Belpaire’s populariteit binnen de katholieke

vrouwenbeweging en het literaire veld – en op welke manier dan? Hoe verhield

Belpaire’s vlaamsgezindheid zich bovendien tot het uitgesproken Belgicisme zoals zij

dat tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de dag had gelegd in haar bijdragen aan De

Belgische Standaard? 632 Bestanden uit het archief van de CNFB werden niet geraadpleegd in het kader van dit werk daar het Mundaneum, tot wiens collectie dat archief behoort, een tijd lang gesloten bleef naar aanleiding van een verhuizing. September 2013 zal de collectie van het Mundaneum opnieuw toegankelijk zijn voor bezoekers. Voor een overzicht van de archiefbestanden die er bewaard worden van de Nationale

Vrouwenraad van België, consulteer: MANFROID (S.), ed. Inventaire du Fonds Féminisme Conservé au

Mundaneum. Bergen, Mundaneum, 1998, 119 p. 633 CHRISTENS (R.). “Marie Elisabeth Belpaire”, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, pp. 457-458.

172

Ook verder onderzoek naar de werkzaamheden van de Vrouwenbond

Constance Teichmann en haar vele lokale afdelingen kan bijdragen tot een beter

begrip van Belpaire’s invloed op (de vrouwen van) het katholieke Vlaanderen tijdens

de eerste helft van de twintigste eeuw.

173

BIBLIOGRAFIE

ONUITGEGEVEN PRIMAIRE BRONNEN

AMVC – Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven / Letterenhuis

Documenten en correspondentie van Marie Elisabeth Belpaire (B417 B2)

Themamappen: Afschaffing van de prostitutie

Correspondentie i.v.m. tijdschrift Omhoog

Strijd tegen zedeloosheid, correspondentie op alfabet

Strijd tegen zedeloosheid, correspondentie met Duykers en derden aan derden

EHC – Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience

Omhoog. Maandblad van den Vrouwenbond Constance Teichmann, 1912-1914; 1917-1918; 1919-1921 (E 75673 / 4332 C)

KADOC – Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving

Jaarverslagen van den Vrouwenbond Constance Teichmann, 1911-1914

Koninklijke Bibliotheek van België / Albertina

De Belgische Standaard, 1915-1918

174

GEPUBLICEERDE PRIMAIRE BRONNEN BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p. BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel (Vereeniging Hooger Onderwijs voor ‘t Volk), 1903, 27 p. BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1908, 352 p. BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p. BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door Zijne Dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, 207 p. BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, 379 p. BELPAIRE (M.E.). “Kardinaal Newman”, in: Dietsche Warande en Belfort, 14 (1913), pp. 229-244. BELPAIRE (M.E.). “Strijd Tegen de Zedeloosheid”, in: Dietsche Warande en Belfort, 15 (1914), pp. 68 -74. NABER (J.W.A.). Wegbereidsters: Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine

Butler, Priscilla Bright MacLaren. Groningen, 1909. NOBELS (A.). “Juffrouw Belpaire in den Yzerstreek”, in: Ons Volk Ontwaakt, 6.8.1922. PIERSON (H.). Gewettigde Ontucht. Arnhem, Swaan, 1878, 46 p.

ROOSE (B.). De Wijze Vrouw van Vlaanderen. Het Leven van Marie Elisabeth Belpaire. Antwerpen, Mercurius, 1848, 154 p. S.n. “Congres van de Fédération Abolitionniste Internationale”, in: Het Volk, 23.6.1927.

175

LITERATUUR

NASLAGWERKEN, BIOGRAFISCHE WOORDENBOEKEN EN ENCYCLOPEDIEËN

DELEU (J.), DURNEZ (G.), e.a. eds. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, 1973, I, 902 p. DE SCHRYVER (R.), DEWEVER (B.), e.a. eds. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse

Beweging. Lannoo, Tielt, 1998, 3 vol., 3072 p. DITMORE (M.H.), ed. Encyclopedia of Prostitution and Sex Work: A-N. Greenwood Press, 2006, 794 p. GUBIN (E.), JACQUES (C.), PIETTE (V.) en PUISSANT (J.), eds. Dictionnaire des Femmes

Belges: XIXe et XX

e Siècles. Tielt, Lannoo, 2006, 637 p.

BIOGRAFISCHE DATABANKEN

BWN – Biografisch woordenboek van Nederland, 1880-2000 http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN BWSA – Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in

Nederland http://www.iisg.nl/bwsa/index.html DBNL – Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren http:/www.dbnl.org/ ODIS – Databank intermediaire structuren in Vlaanderen 19e-20e eeuw http://www.odis.be/

SECUNDAIRE LITERATUUR

AERTS (K.). Marie-Elisabeth Belpaire & Louisa Duykers. Twee Gelijkgestemde

Schrijfsters van de Katholieke Herleving in Vlaanderen. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1999, 81 p.

176

AERTS (M.). “Feminism from Brussels to Amsterdam: Political Transfer as Transformation”, in: European Review of History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 367-382. AERTS (M.). “Catholic Constructions of Femininity. Three Dutch Women’s Organizations in Search of a Politics of the Personal, 1912-1940”, in: FRIEDLANDER (J.), ed. Women in Culture and Politics: a Century of Change. Bloomington, Indiana University Press, 1986, pp. 256-268. ALLEN (A.T.). “Religion and Gender in Modern German History. A Historiographical Perspective”, in: HAGEMANN (K.) en QUATAERT (J.H.), eds. Gendering Modern

German History. Rewriting Historiography. New York/Oxford, Berghahn Books, 2008, pp. 190-207. BAKER (J.H.). Votes for Women: the Struggle for Suffrage Revisited. New York/Oxford, Oxford University Press, 2002, 216 p. BAKER (P.). “The Domestication of Politics: Woman and American Political Society, 1780-1920”, in: American Historical Review, 89, (1984), pp. 620-647. BLOCH (R.H.). “American Feminine Ideals in Transition: The Rise of the Moral Mother, 1785-1815”, in: Feminist Studies, 4, (1978), pp. 101-126. BOCK (G.). “Challenging Dichotomies : Perspectives on Women’s History”, in : OFFEN (K.M.), PIERSON (R.R.) en RENDALL (J.), eds. Writing Women’s History. International

Perspectives. Bloomington, Indiana University Press, 1991, pp. 1-23. BURNHAM (J.). Bad Habits : Drinking, Smoking, Taking Drugs, Sexual Misbehavior

and Swearing in American History. New York, New York University Press, 2012, 353 p. CARLIER (J.). Moving Beyond Boundaries: An Entangled History of Feminism in

Belgium. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2010, 649 p. (promotor: Gita Deneckere). CARLIER (J.). “Forgotten Transnational Connections and National Contexts: an ‘Entangled History’ of the Political Transfers that Shaped Belgian Feminism, 1890)1914”, in: Women’s History Review, 19, 4 (2010), pp. 503-522. CARPENTER (M.W.). Health, Medicine, and Society in Victorian England. Westport, Greenwood Publishing Group, 2010, 217 p.

177

CHAUMONT (J.-M.). “L’Affaire de la Traite des Blanches (1880-1881): un Scandale Bruxellois?” , in: Brussels Studies (La Revue Scientifique Électronique pour les

Recherches sur Bruxelles), 46, 2011, pp. 1-10. CHAUMONT (J.-M.). “Traite et Prostitution: Discours Engagés et Regards Critiques (1880-2008)”, in: Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 2008, pp. 1-148. CHAUMONT (J.-M.). Le Mythe de la Traite des Banches. Enquête sur la Fabrication

d’un Fléau. Parijs, La Découverte, 2009, 321 p. CHAUMONT (J.-M.). “Prostitution et Choix de Société: un Débat Éludé?”, in: Ethique

Publique, 5, 2003, pp. 17-22. CHAUMONT (J.-M.) en MACHIELS (C.), eds. Du Sordide au Mythe: l’Affaire de la Traite

des Blanches. Leuven, Université Catholique de Louvain, 2009, 269 p. CHAUMONT (J.-M.) en WIBRIN (A.-L.). “Traite des Noirs, Traite des Blanches, Même Combat?”, in: Cahiers de Recherches Soiologiques, 43, 2006, 15 p. CHRISTENS (R.). “Sociaal Geëngageerd en Ongehuwd. Sociale Werksters in Vlaanderen in de Jaren 1920-1930”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 4 (1998), pp. 65-81. CHRISTENS (R.). “Verkend Verleden. Een kritisch overzicht van de vrouwengeschiedenis 19de-20ste eeuw in België”, in: Belgisch Tijdschrift voor

Nieuwste Geschiedenis, 1997, pp. 5-37. CHRISTIAENSEN (S.). Tussen Klassieke en Moderne Politieke Criminologie. Leven en

Beleid van Jules Lejeune. Leuven, Leuven Universitaire Pers (Samenleving, Criminaliteit en Strafrechtspleging), 2004, 751 p. CORNÉ (H.). White Slavery en de VS in Transnationaal Perspectief. Gent (onuitgegeven bachelorproef Universiteit Gent), 2012, 31 p. (promotor: Torsten Feys). CORNÉ (H.). White Slave Trade en White Slavery. De Belgische Casus vanaf 1900. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2013. (promotor: Torsten Feys en Frank Caestecker).

178

COTT (N.F.). “Passionlessness: an Interpretation of Sexual Ideology, 1790-1850”, in: SIGNS (The Journal of Women in Culture and Society), 4, 2 (1978), pp. 219-236. COUTTENIER (P.). “Women Writing in 19th-Century Flanders”, in: VAN DIJK (S.), VAN GEMERT (L.) en OTTWAY (S.), eds. Writing The History of Women’s Writing. Toward

An International Approach. Amsterdam, 2001, pp. 21-27. COX (P.) “Compulsion, Voluntarism, and Venereal Disease: Governing Sexual Health in England after the Contagious Diseases Acts”, in: Journal of British Studies, 46, 1 (2007), pp. 91-115. DAGGERS (J.) en NEAL (D.), eds. Sex, Gender, and Religion: Josephine Butler Revisited.

New York, Peter Lang Publishing Inc. (American University Studies. VII Series: Theology and Religion), 2006, 197 p. DAVIS (J.). The Age of Consent: a Warning from History. The Work of Josephine

Butler. Newcastle upon Tyne, The Christian Institute, 2009, 27p. DEKEYSER (D.), OPDEWEEGH (L.) en VAN DER VELDEN (O.), eds. Vrouwenfaam op

Straat: Vrouwen Maken Naam. Leuven, Garant, 1999, 184 p. DEKKERS (R.M.). “De Middernachtzending, een Buitenparlementaire Actiegroep”, in : FABER (S.), ed. Criminaliteit in de Negentiende Eeuw. Hilversum, Uitgave van de Historische Vereniging Holland en Uitgeverij Verloren, 1989, pp. 109-114. DELBECKE (B.). “Naar een Nieuwe Tijd. Het Afscheid van de Traditionele Weltanschauung bij Katholieke Intellectuelen en Kunstenaars (1891-1909)”, in: Trajecta, 14, 2005, pp. 25-47. DEPOORTERE (E.). Een Netwerk van Vrouwen: de Katholieke Vrouwenbeweging in

België vanuit Transnationaal Perspectief, met de Focus op Marie Elisabeth Belpaire

en de Vrouwenbond Constance Teichmann. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2009, 126 p. (promotoren: Gita Deneckere en Julie Carlier). DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Beelden uit

een Leven. Beveren, Belprint, 2003, 112 p. DEREERE (A.) en VAN BEECK (H.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948). Facetten van

een Levenswerk. Antwerpen, Stichting Marie-Elisabeth Belpaire v.z.w., 2002, 247 p.

179

DE SCHAEPDRIJVER (S.). “Reglementering van Prostitutie, 1844-1877: Opkomst en Ondergang van een Experiment”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Gesciedenis, 16, 3-4 (1985), pp. 473-506. DE VRIES (P.). Kuisheid voor Mannen, Vrijheid voor Vrouwen. De Reglementering en

Bestrijding van Prostitutie in Nederland, 1850-1911. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1997, 321 p. DE WEERDT (D.). En de Vrouwen? Vrouw, Vrouwenbeweging en Feminisme in België,

1830-1960. Gent, Masereelfonds, 1980, 224 p. DOOMS (E.). Internationale Migratie van Prostituees, het Abolitionisme en het

Vreemdelingenbeleid: de Belgische Case. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2005, 161 p. (promotor: Frank Caestecker en Eric Vanhaute).

DUMOULIN (M.), GERARD (E.), VAN DEN WIJNGAERT (M.) en DUJARDIN (V.), eds. Nieuwe Geschiedenis van België II, 1905-1950. Tielt, Lannoo, 2006, 1334 p. ELIAS (H.J.). Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV, Taalbeweging en

Cultuurflamingantisme. De Groei van het Vlaamse Bewustzijn, 1883-1914. Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel, 1965, 432 p. FRANCOIS (A.). en MACHIELS (C.). “Une Guerre de Chiffres. L’Usage des Statistiques par les Discours Abolitionniste et Réglementariste sur la Prostitution à Bruxelles (1844-1948)”, in : Histoire et Mesure, 22, 2 (2007), pp. 103-134. FREDERICKSON (K.W.). Josephine E. Butler and Christianity in the British Victorian

Feminist Movement. Utah (onuitgegeven doctoraatsverhandeling University of Utah), 2008, 619 p. GALLAGHER (A.). The International Law of Human Trafficking. New York, Cambridge University Press, 2010, 535p. GERARD (E.), eds. De Christelijke Arbeidersbeweging in België, 1891-1991. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies), 1991, vol. 2, 627 p. GORMAN (D.). “Empire, Internationalism and the Campaign Against the Traffic in Women and Children in the 1920’s”, in: Twentieth Century British History, 19, 2 (2008), pp. 186-216.

180

GESQUIERE (I.), JACQUES (C.), MARISSAL (C.) en GUBIN (E.), eds. Dix Femmes en

Politique: les Élections Communales de 1921. Brussel, Inbel, 1994, 214 p.

GOVAERTS (L.). Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948) en Haar Inzet voor het

Katholiek Onderwijs tot 1914. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1993, 186 p. GRIETEN (J.). “Vrouwelijke Schrijvers in het Literaire Strijdtoneel. Interview met Geraldine Reymenants”, in: DNA Magazine, 26, 8 (2008), p. I-IV. GRUENEBAUM (J.). “Women in Politics”, in: Proceedings of the Academy of Political

Science (N° 2. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States), 34, 2 (1981), pp. 104-120. GUBIN (E.). Choisir l’Histoire des Femmes. Brussel, Éditions de l’Université de Bruxelles, 2007, 273 p. HALL (L.). “Hauling Down the Double Standard: Feminism, Social purity and Sexual Science in Late Nineteenth-Century Britain”, in: Gender & History, 16, 1 (2004), pp. 36-56. HAMILTON (M.). “Opposition to the Contagious Diseases Acts, 1864-1886”, in: Albion

(A Quarterly Journal Concerned with British Studies), 10, 1 (1978), pp. 14-27. HEIJBOER (D.P.). Zendelingen Tegen de Zedeloosheid. De Middernachtzending als de

Bestrijder van de Prostitutie in Amsterdam en de Daarbij Gepaard Gaande

Confrontatie met Politie en Overheid. Leiden (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Leiden), 72 p. HOUKES (A.) en JANSE (M.). “Foreign Examples as Eye Openeres and Justification: the Transfer of the Anti-Corn Law League and the Anti-Prostitution Movement to the Netherlands”, in: European Review of History, 12, 2 (2005), pp. 321-344. JONES (C.). “Women’s History Walk around Liverpool”, in: Herstory Magazine, 1, 2 (2009), pp. 24-32. KAMM (J.). Hope Deferred: Girls’ Education in English History. Taylor & Francis e-Library, 2010, 230 p. KERBER (L. K.). “The Meanings of Citizenship”, in: The Journal of American History, 84, 3 (1997), pp. 833-854.

181

KOCKA (J.). “Comparison and Beyond”, in: History and Theory, 42, 1 (2003), pp. 39-44. KOSTANTARAS (D.). “Culture, Structure and Reciprocity: Histoire Croisée and its uses for the conceptualization of the Rise and Spread of National Movements in Europe and the Atlantic World During the Age of Revolutions”, in: European Review of

History/Revue Europeenne d’Histoire, 20, 3 (2013: in afwachting van publicatie), pp. 383-405. (http://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/13507486.2012.745835) LAITE (J.A.). “The Association for Moral and Social Hygiene: Abolitionism and Prostitution Law in Britain, 1915-1959”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 207-223. LANDES (J.B.). Women and the Public Sphere in the Age of the French Revolution. New York, Cornell University Press, 1988, 296 p. LANSZWEERT (M.-S.). Historiek van de Wet op de Afschaffing van de Reglementering

inzake Prostitutie (1948). Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, 177 p. (promotor: Gita Deneckere). LEVINE (P.). Prostitution, Race and Politics: Policing Venereal Disease in the British

Empire. New York, Routledge, 2003, 215 p. LEVINE (P.). Feminist Lives in Victorian England. Privte Roles and Public Commitment. Basil Blackwell, 1990, 241 p. LIMONCELLI (S.A.). The Politics of Trafficking: the First International Movement to

Combat the Sexual Exploitation of Women. Stanford, Stanford University Press, 2010, 217 p. LORENZ (C.). “Unstuck in Time. Or: the Sudden Presence of the Past”, in: TILMANS (K.), VAN VREE (F.), WINTER (J.), eds. Performing the Past.Memory, History, and

Identity in Modern Europe. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, pp. 67-104. MAASS (V.S.). Facing the Complexities of Women’s Sexual Desire. Indianapolis, Springer, 2007, 228 p.

182

MACHIELS (C.). “Dealing with the Issue of Prostitution; Mobilizing Feminisms in France, Switzerland and Belgium (1875-1920)”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 195-205. MACHIELS (C.). Les Féminismes Face à la Prostitution en Belgique, France, Suisse (fin

XIXe-XXe siècles). Leuven (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Université Catholique de Louvain), 2010. (promotor: Christine Bard en Xavier Rousseaux). MACHIELS (C.). De la Maison Close à la Place Publique: Prostitution et Mouvement

Abolitionniste en Belgique (1880-1914): la Société de Moralité Publique. Louvain-la-Neuve (onuitgegeven masterscriptie Université Catholique de Louvain), 2004, 2 vol., 150 p. + 69 p. (promotor: Xavier Rousseaux). MACHIELS (C.) en FRANÇOIS (A.). “Une Guerre de Chiffres. L’usage des statistiques par les discours abolitionniste et réglementariste sur la prostitution à Bruxelles (1844-1984)”, in: Histoire & Mesure, 22, 2 (2007), pp. 103-134. MACHIELS (C.). “The Truth about ‘White Slavery’. Présentation d’une enquête réalisée par Teresa Billington-Greig pour The English Review (juin 1913)”, in : Recherches Sociologiques et Anthropologiques, 39, 1 (2008), pp. 27-40. MACHIELS (C.) en NIGET (D.). Protection de l’Enfance en Paniques Morales. Brussel, Yapaka.be (Une Initiative de la Fédération Wallonie-Bruxelles de Belgique), 2012, 61 p. MAHOOD (L.). The Magdalenes: Prostitution in the Nineteenth Century. Londen, Routledge, 1990, 205 p. MANFROID (S.), ed. Inventaire du Fonds Féminisme Conservé au Mundaneum. Bergen, Mundaneum, 1998, 119 p. MARJANEN (J.). “Undermining Methodological Nationalism: Histoire Croisée of Concepts as Transnational History”, in: ALBERT (M.), BLUHM (G.), HELMING (J.), LEUTZSCH (A.) en WALTER (J.), eds. Transnational Political Spaces: Agents –

Structures – Encounters. Frankfurt/New York, Campus (Reihe Historische Politikforschung 18), pp. 239-263. MARSHALL (S.E.). “In Defense of Separate Spheres: Class and Status Politics in the Antisuffrage Movement”, in: Social Forces, 65, 2 (1986), pp. 327-351. MEIER (P.). “Caught Between Strategic Positions and Principles of Equality: Female

183

Suffrage in Belgium”, in: RODRIGUEZ-RUIZ (B.) en RUBIO-MARÌN (R.), eds. The

Struggle for Female Suffrage in Europe. Voting to Become Citizens. Leiden, BRILL, 2012, pp. 407-420. MERTENS (I.). Prostitutie in Vlaanderen: een Sociografische en Kwantitatieve studie

van het Prostitutioneel Kader. Brugge en Gent, 19de – begin 20ste eeuw. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent),1981, 334p. MICHMAN (D.), ed. Belgium and the Holocaust: Jews, Belgians, Germans. Jeruzalem, Yad Vashem, 1998, 593 p. PECK (G.). “Feminizing White Slavery in the United States.” In: FINK (L.). en BORIS (E.), eds. Workers Across the Americas: the Transnational Turn in Labor History. New York, Oxford University Press, 2011, pp. 222-242. PETTIT (D.). “Attitudes to Venereal Contagion in Victorian Liverpool”, in: BONE (J.M.) en HILLAM (C.), eds. Wives and Whores in Victorian Liverpool. Varieties in Attitude

Towards Ledical Care for Women. Liverpool Medical History Society, 1998, pp. 51-63. PIOUS (R.M.), ed. The Power to Govern: Assessing Reform in the United States. New York, The Academy of Political Science, 34, 2 (1981), 262 p. PIVAR (D.J.). “The Military, Prostitution and Colonial Peoples: India and the Philippines, 1885-1917”, in: The Journal of Sex Research, 17, 3 (1981), pp. 256-269. PROKHOVNIK (R.). “Public and Private Citizenship: From Gender Invisibility to Feminist Inclusiveness”, in: Feminist Review, 60, (1998), pp. 84-104. PUCHNATZI (I.). “De Beruchte Gehoorzaamheid van de Gehuwde Vrouw.” De

Afschaffing van de Maritale Macht en de Handelingsonbekwaamheid van de

Gehuwde Vrouw door de Wet van 30 April 1958. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 2006. Zonder paginanummering, geraadpleegd op 1.08.2013 via: <http://www.ethesis.net/gehuwde_vrouw/gehuwde_vrouw_inhoud.htm>.

RASKIN (E.). Elisabeth van België. Een Ongewone Koningin. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2005, 459 p. REYMENANTS (G.). “Uit de koffiepot van Marie Elisabeth Belpaire: het ontstaan van Eigen Leven en Dietsche Warande en Belfort”, in: Zuurvrij, 3 (2002), pp. 53-57.

184

REYMENANTS (G.). “Schrijven of koken? Vrouwelijke auteurs in strijd met het mannelijke literaire veld”, in: Uitgelezen, 12, 3 (2006), pp. 2-6. REYMENANTS (G.). “Vrouweninvloed in het Literaire Veld. Het Machtsstreven van

Marie Elisabeth Belpaire in Dietsche Warande en Belfort”, in: Historica, 29, 2 (2006), pp. 17-19. REYMENANTS (G.). “Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940)”, in: Brood en Rozen, 4 (2005), pp. 67-76. REYMENANTS (G.). Vrouwen Invloed in het Literaire Veld. De Medewerking van

Vrouwen aan Katholieke Vlaamse Tijdschriften, Weekbladen en Kranten (1900-1940). Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2005, 2 vol., (promotoren: Marysa Demoor en Anna Marie Musschoot). REYMENANTS (G.) “’Den Invloed der Vrouw in de Samenleving.’ Waarom Vrouwen in Van Nu en Straks Ontbreken”, in: DE BONT (R.), REYMENANTS (G.) en VANDEVOORDE (H.), eds. Niet Onder één Vlag: Van Nu en Straks en de Paradoxen

van het Fin de Siècle. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2005, viii + 337 p. REYMENANTS (G.) Marie Elisabeth Belpaire. Gender en Macht in het Literaire Veld,

1900-1940. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 288 p. REYMENANTS (G.). “De Literaire Moeder van (Katholiek) Vlaanderen”, in: DEMOOR (M.), VANDENBUSSCHE (L.) en VANDERMASSEN (G.), eds. Verslagen van het RUG-

centrum voor Genderstudies 16. Gent, Academia Press, pp. 36-38. RINGDAL (N.J.). Love for Sale: a World History of Prostitution. New York, Grove Press, 2004, 435 p. SCHROOTEN (H.). De Sociale en Politieke actie van Mej. M. Belpaire Tijdens de Eerste

Wereldoorlog (1914-1918). Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1978, 88 p.

SHANLEY (M.L.). Feminism, Marriage, and the Law in Victorian England, 1850-1895. Princeton University Press, 1993, 213 p. SIEGEL (R.B.). “She the People: The Nineteenth Amendment, Sex Equality, Federalism, and the Family”, in: Harvard Law Review, 115, 4 (2002), pp. 947-1046.

185

SMETS (I.). Maria Verstraeten en de Hogeschool voor Vrouwen. ‘De Ware Adel van

Verstand en Gemoed’. Leuven, Garant, 1991, 152 p. SUMMERS (A.). “Introduction: the International Abolitionist Federation”, in: Women’s History Review, 17, 2008 (2), pp. 149-152. SUMMERS (A.). “”The Constitution Violated”: The Female Body and the Female Subject in the Campaigns of Josephine Butler”, in: History Workshop Journal, 48, 1999, pp. 1-15. SUMMERS (A.). “Which Women? What Europe? Josephine Butler and the International Abolitionist Federation”, in: History Workshop Journal, 62, 2006, pp. 215-231. SUMMERS (A.). Female Lives, Moral States: Women, Religion and Public Life in

Britain, 1800-1930. Newbury, Threshold Press, 2000, 182 p. SVANSTRÖM (Y.). Policing Public Women. The Regulation of Prostitution in

Stockholm, 1812-1880. Stockholm, Atlas Akademi, 2000, 502 p. TE VELDE (H.). “Political Transfer: an Introduction”, in: European Review of

History/Revue Europeenne d’Histoire, 12, 2 (2005), pp. 205-221. VAN DAM (P.). “Vervlochten Geschiedenis. Hoe histoire croisée de natiestaat bedwingt”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 125, 1 (2012), pp. 97-109. VAN DEN EYNDE (L.). De Persoonlijkheid van M.E. Belpaire Zoals zij uit Haar Oeuvre

Spreekt. Leuven (onuitgegeven masterscriptie Katholieke Universiteit Leuven), 1952. VAN DE VOORDE (V). Prostitutie te Brugge tijdens de Eerste en de Tweede

Wereldoorlog. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2007, 248 p. VAN DRENTH (A.) en DE HAAN (F.). The Rise of Caring Power: Elizabeth Fry and

Josephine Butler in Britain and the Netherlands. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999, 296 p. VAN GORP (H.). “Bij Den Jubilee van DWB”, in: Zuurvrij, 9, 2005, pp. 90-97. VAN HOOREWEGHE (C.). Prostitutie te Gent tussen 1910-1932. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 1989, 215 p. (promotor: Romain Van Eenoo).

186

VAN MOLLE (L.). en GUBIN (E.), eds. Vrouw en politiek in België. Tielt, Lannoo, 1998, 412 p. VOORSPOELS (J.). Zij Zijn de Oorsprong en Oerbron van Al Wat Burgerschap Is.

Vrouwenstemrecht in het Belgische Parlement, 1886-1948: een Discoursanalyse. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2012, 160 p.

WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). “”We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), pp. 73-106. WALKOWITZ (J.R.). “The Politics of Prostitution”, in: SIGNS (The Journal of Women in

Culture and Society), 6, 1 (1980), pp. 123-135. WALKOWITZ (J.R.). Prostitution and Victorian Society: women, class, and the state. Cambridge, Cambridge University Press, 1982, 347 p. WALKOWITZ (J.R.). City of Dreadful Delight: Narratives of Sexual Danger in Late-

Victorian London. University of Chicago Press, 1992, 368 p. WALKOWITZ (J.R.) en WALKOWITZ (D.J.). ““We are Not Beasts of the Field”: Prostitution and the Poor in Plymouth and Southampton under the Contagious Diseases Acts”, in: Feminist Studies, 1, 3-4 (1973), pp. 73-106.

187

BIJLAGEN

BIJLAGE 1: LIJST VAN BELPAIRE’S LITERAIRE WERKEN634

LITERAIRE WERKEN

BELPAIRE (M.E.). Het Kerkportaal. Antwerpen, De la Montagne, 1873, 22 p.

BELPAIRE (M.E.). Herfstrozen. Antwerpen, Drukkery Jan Boucherij, 1887, 326 p.

BELPAIRE (M.E.). Uit het Leven. Gedichten (met Dr. Schaepman). Antwerpen, Drukkerij Vanos-Dewolf, 1887, 132 p.

BELPAIRE (M.E.). Uit Liefde. Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande), 1895, 7 p.

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1895, I, 164 p.

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1895, II, 157 p.

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1896, III, 160 p.

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1898, IV, 154 p.

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Wonderland: Vertellingen. Gent, Siffer, 1899, V, 161 p.

BELPAIRE (M.E.). Christen Ideaal. Siffer (overdruk uit Het Belfort), 1899, 62 p.

BELPAIRE (M.E.). Een Vlaamsche Meester: Peter Benoit. Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande), 1901, 13 p.

BELPAIRE (M.E.). Het Landleven in de Letterkunde der XIXe Eeuw. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1902, 233 p.

BELPAIRE (M.E.). Vrouweninvloed. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1903, 27 p.

BELPAIRE (M.E.). Kunst en Levensbeelden. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1906, 216 p.

634 Consulteer voor een lijst van Belpaire’s bijdragen aan Dietsche Warande en Belfort de bijlagen in REYMENANTS (G.). Gender en Macht in het Literaire Veld, 1900-1914. Leuven, Universitaire Pers Leuven (KADOC-studies 35), 2013, 288 p.

188

BELPAIRE (M.E.) en RAM (H.). Uit Wonderland: Sprookjes en Legenden. Leuven, Drukkerij Bomans en Van Brusselen, 1906, 76 p.

BELPAIRE (M.E.) en DUYKERS (L.). Wonderland: Vertellingen. Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1908, 135 p.

BELPAIRE (M.E.). Constance Teichmann. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1908, 352 p.

BELPAIRE (M.E.). Beethoven: een Kunst- en Levensbeeld. Antwerpen, Lodewijk Opdebeek, 1911, 476 p.

BELPAIRE (M.E.). Na Veertig Jaar. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1912, 351 p.

BELPAIRE (M.E.). Kunst en Levensbeelden. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1913, 371 p.

BELPAIRE (M.E.). Antwerpen voor 100 jaar: 1814. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1919, 104 p.

BELPAIRE (M.E.). De Vier Wondere Jaren. Brasschaat, Drukkerij A. De Bievre, 1920, 140 p.

BELPAIRE (M.E.). Reukwerk. Antwerpen, De Warande, 1922, 204 p.

BELPAIRE (M.E.). Alphonse Belpaire door zijne dochter, M.-E. Belpaire. Antwerpen, Drukkerij J.-E. Buschmann, 1922, 207 p.

BELPAIRE (M.E.). August Cuppens: Zes en Twintig Jaar Vlaamsche Vriendschap. Antwerpen, V. Van Dieren en Co., 1924, 126 p.

BELPAIRE (M.E.). Na Vijftig Jaar. Antwerpen, Vlaamsche Land, 1924.

BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. I : De Tegenzang der Liefde. Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1925, 141 p.

BELPAIRE (M.E.). Handboek van den Beethovenvereerder. Berchem, Pollaris & Albrecht, 1926, 59 p.

BELPAIRE (M.E.). Charles Dickens. Antwerpen, V. Van Dieren en Co., 1929, 152 p.

BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. II: Een Aardsch Paradijs.

Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1930, 324 p.

189

BELPAIRE (M.E.). De Families Teichmann en Belpaire. III: De Vier Zusters. Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1934, 324 p BELPAIRE (M.E.). Gestalten in ’t Verleden. Brugge, Desclée De Brouwer, 1947, 379 p.

VERTALINGEN VAN LITERAIRE WERKEN

JÖRGENSEN (J.). Levensleugen en Levenswaarheid (vertaald uit het Deensch door

M.E. Belpaire). Gent, Siffer (overdruk uit Dietsche Warande en Belfort), 1900, 34 p.

BJÖRNSON (B.). Synnöve Solbakken (uit het Noorsch vertaald door M.E. Belpaire). Maldeghem, Imprimerie V. Delille, 1902, 175 p.

JÖRGENSEN (J.). Klokke Roeland (uit het Deensch vertaald door M.-E. Belpaire). Bussum, Uitgevers-maatschappij v.h. Paul Brand, 1916, 202 p.

JÖRGENSEN (J.). De Uiterste Dag (uit het Deensch vertaald door M.-E. Belpaire). Antwerpen, L. Opdebeek, 88 p.

190

BIJLAGE 2: BIJDRAGEN VAN BELPAIRE EN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918

BIJDRAGEN VAN BELPAIRE AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918

1915 10/1/1915 De Belgische Standaard 10/1/1915 Kerstnacht in oorlogstijd 24-25/1/1915 Duitsche dankbaarheid en Duitsche kultuur 28-29/1/1915 De zegepraal van ‘t leven 7-8/2/1915 De ziel van een volk 14-15/2/1915 Beethoven en Wagner 17-18/2/1915 Latijnsche en Germaansche Kultuur 21-22/2/1915 Eene Duitsche rede 28/2-1/3/1915 De lessen der historie 28_29/3/1915 De Groote Week 10/4/1915 Des levens zegepraal 18-19/4/1915 “Ezechiels Gezicht” 4-5/5/1915 1 mei 1915 9-10/5/1915 Vrede 16-17/5/1915 Vlaanderen den leeuw! 20-21/5/1915 Open brieven 27-28/5/1915 24 mei 1-2/6/1915 Open brieven II 3-4/6/1915 Twee heiligschennissen 6-7/6/1915 Domme woede 11-12/6/1915 Open brieven III 18/6/1915 Een protest 19/6/1915 Het eeuwfeest van Waterloo, 18 juni 1815 23/6/1915 Waterloo 24/6/1915 Open brieven IV 27-28/6/1915 “A peste, fame et bello …” 2/7/1915 Eere, wien eere toekomt 6/7/1915 Open brief V 11-12/7/1915 Vlaandrens bodem 16/7/1915 Vergiftiging 22/7/1915 Een voorstel 23/7/1915 Open brieven VI 24/7/1915 Heilwensch

26/7/1915 Open brieven VII

191

28/7/1915 Open brieven VIII 31/7/1915 Een voorzaat van den Keizer 4/8/1915 Verjaring 5/8/1915 Open Brieven IV 7/8/1915 Combles 10/8/1915 Open brieven X 14/8/1915 Open Brieven XI 15-16/7/1915 Zeewijding 21/8/1915 Open brieven XII 22-23/8/1915 Combles 24/8/1915 Combles 24/8/1915 Open brieven XIII 1/9/1915 Open brieven XIV 1/9/1915 Combles 2/9/1915 Septemberdagen 5-6/9/1915 Redens tot hopen 7/9/1915 Vredesvooruitzichten 8/9/1915 Open brieven XV 11/9/1915 Open brieven XVI 16/9/1915 8ste September 21/9/1915 De wonders van dezen oorlog 23/9/1915 Open brieven XVII 27/9/1915 Open brieven XVIII 4/10/1915 Open brieven XIX 24-25/10/1915 De vrouw in den oorlog 28/10/1915 Open brieven XX 31/10/1915 Een regenboog op zee 1-2/11/1915 Groote dagen 5/11/1915 Open brieven XXI 6/11/1915 De vrouw in den oorlog II 10/11/1915 De vrouw in den oorlog III 11/11/1915 Open brieven XXII 16/11/1915 Billet de Junius 19/11/1915 Stormen 27/11/1915 Open brieven XXIII 8/12/1915 Open brieven XXIII 16/12/1915 Open brieven XXV 18/12/1915 Open brieven XXVI 23/12/1915 Sociale Werking 25/12/1915 Een kerstliedje 29/12/1915 Gerechtigheid

192

1916 1-2/1/1916 Open brieven XXVVII 10/1/1916 Open brieven XXVIII 12/1/1916 Open brieven XXVIX 14/1/1916 Het “volksmisboek” 18/1/1916 Godfried Kurth 19/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll 21/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll II 22/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog door Max van poll III 28/1/1916 De oorzaken van de wereldoorlog IV Het militarisme 19/1/1916 Kunst in kantwerk 2/2/1916 Open brieve XXXII 5/2/1916 De eeuwige strijd 10/2/1916 De eeuwige strijd II 11/2/1916 De eeuwige strijd III 12/2/1916 De eeuwige strijd IV 14/2/1916 De belgische standaard 17/2/1916 De heilige Catharina van Siena door Johannes Joergensen 1/3/1916 Open brieven XXXII 2/3/1916 Cesarisme 6/3/1916 Open brieven XXXIII 7/3/1916 Open brieven XXXIV 9/3/1916 Comment nait un cycle de légéndes Francs Tireaurs et

atrocités en Belgique 11/3/1916 Eendracht

13/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald 14/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald II 15/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald III 16/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald IV 17/3/1916 Open Brieven XXXV 17/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald V 19-20/3/1916 Open Brieven XXXVI 19-20/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VI 21/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VII 22/3/1916 Open Brieven XXXVII 22/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald VIII 23/3/1916 Bond van de deftige lieden 23/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald IX 24/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald X 25/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XI

193

26-27/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XII 28/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XIII 29/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XIV 30/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XV 31/3/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVI 1/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVII 2-3/4/1916 Bond van de deftige lieden 2-3/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XVIII 4/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaaldXIX 5/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XX 6/4/1916 Zedelijke kracht 6/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXI 7/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXII 8/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIII 9-10/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIV 11/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXV 11/4/1916 Open Brieven XXXVIII 12/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVI 13/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVII 14/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXVIII 15/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXIX 16-17/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXX 18/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXI 19/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXII 19/4/1916 Bestrijding der zedeloosheid (reacties op de oproep), op foto 20/4/1916 Open Brieven XXXIX 20/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXIII 21/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXIV 22/4/1916 Pour teutoniser la Belgique door Fernand Passelecq vertaald 22/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXV

24/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXVI 25/4/1916 Klokke Roeland door Joannes Joergensen vertaald XXXVII 26/4/1916 Wat men ziet en niet ziet 28/4/1916 Open brieven XL 4/5/1916 Die arme Keizer 5/5/1916 De vaandeldragers 6/5/1916 Bestrijding der zedeloosheid 20/5/1916 Le mystère des béautitudes door Colette Yver impressie 23/5/1916 Zelfstandigheid 25/5/1916 Open brieven XL.II 26/5/1916 Oproep verkoop Klokke Roeland

194

28-29/5/1916 Open Brieven XL.III 1-2/6/1916 Klokkentoon 10/6/1916 Open brieven XL.IV 15/6/1916 Zuiver spreken 2-3/7/1916 Zuiver spreken 6/7/1916 Vergelding 8/7/1916 Open brieven XLV 18/7/1916 Bloedoffer 20/7/1916 Rue Bazin op het Belgisch front 23-24/7/1916 Onze koningin 1/8/1916 Een naamloze aanval 3/8/1916 Open brieven XLVI 6-7/8/1916 Open brieven XLVII 9/8/1916 Spaanse sympathiën 18/8/1916 Christen oorlogsrecht 27-28/8/1916 Menschenliefde 31/8/1916 De haat voor de schoonheid 6/10/1916 Open brieven L 8-9/10/1916 Open brieven LI 11/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald I 12/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald II 13/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald III 14/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald IV 15/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald V 17/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald VI 18/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald VII 19/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald VIII 20/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald IX 21/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald X 22-23/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XI

195

25/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XII

26/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XIII

27/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XIX

29-30/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XX

31/10/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXI

1-2/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXII

3/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXIII

4/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXIV

5/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXV

7/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVI

8/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVII

9/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXVIII

10/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België doorJoannes Joergensen vertaald XXIX 11/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXX 12-13/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXI 14/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXII 15/11/1916 Open brieven LIII 15/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXIII 16/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXIV 17/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXV 18/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen

vertaald XXXVI

196

19-20/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXVII

21/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXVIII

22/11/1916 Uit het laatste uithoekje van België door Joannes Joergensen vertaald XXXIX

6/12/1916 Joseph de Maistre en de oorlog 7/12/1916 Bestrijding der zedeloosheid 12/12/1916 De oorlog en Mousabré 31/12-1/1/1916 Oorlog en vrede

1917 4/1/1917 Oorlog en beschaving 9/1/1917 Open brieven LV 16/1/1917 Open brieven LVI 19/1/1917 Een weldadige kolos 23/1/1917 Boekennieuws 24/1/1917 Boekennieuws 3/2/1917 “Ons toekome uw rijk”

14/2/1917 Eene belangrijke brochuur 18-19/2/1917 Eene belangrijke brochuur 23/2/1917 Eene belangrijke brochuur 1/3/1917 Eene potsierlijke brochuur 2/3/1917 Eene potsierlijke brochuur 13/3/1917 Boekennieuws 13/3/1917 Hoor en wederhoor. Een potsierlijke brochuur 15/3/1917 Der wereld weezang 27/3/1917 De Belische supernatie en het natioaliteitsbeginsel 30/3/1917 Dr Schaepman en de Duitschers 8-9/4/1917 Dr Schaepman en de Duitschers II 1/5/1917 Open brieven (ongenummerd) 11/5/1917 Een schooner bladzijde van Henry Bordeaux 23/5/1917 Zelfmoord 2/8/1917 Een deensch boek 3/8/1917 Een deensch boek 7/8/1917 Een deensch boek 9/8/1917 Een deensch boek 15-16/8/1917 Een Fransch boek 17/8/1917 Een Fransch boek (vervolg) 23/8/1917 Boekennieuws 26-27/8/1917 Paus en wereldvrede

197

7/9/1917 Een Zweedsch boek 6/10/1917 Een fier antwoord 17/10/1917 Een student onder de wapenen 18/10/1917 Een student onder de wapenen 19/10/1917 Een student onder de wapenen 30/10/1917 Een student onder de wapenen 31/10/1917 Een student onder de wapenen 9/11/1917 Een Amerikaansch boek 14/11/1917 Boekennieuws 21/11/1917 Engelse schriften 25-26/12/1917 Een boek over Ierland 29/12/1917 Een boek over Ierland

1918 1-2/1/1918 Een boek over Ierland 3/1/1918 Open oud- en nieuwjaarsbrief 9/1/1918 Een boek over Ierland 26/2/1918 Open brieven (ongenummerd) 17/4/1918 Kunst op den Yzer/Concert Victor Boddaert 23/4/1918 De groote schaduw

12/6/1918 Over kunst 15/6/1918 Over kunst 26/6/1918 Freuleke! 3/7/1918 Open brieven (ongenummerd) 17/7/1918 Nog eens “Freuleke” 24/7/1918 De vierde wake des nachts 26/7/1918 Bestrijding der zedeloosheid 8/8/1918 De vierde nachtwaak 8/8/1918 Economische betrekkingen van en met Duitschland 17/8/1918 Van alles wat

18-19/8/1918 Van alles wat 22/8/1918 Van alles wat 23/8/1918 Zoals volkeren denken 25/26/1918 La providence et la guerre van autonin Eynieu 29/8/1918 Mr. Britling 25/9/1918 Wat men in Engeland denkt 1-2/10/1918 De mis onder ‘t koorn 4/10/1918 De zege 6-7/10/1918 De zege 10/10/1918 Door de vreemde bladen 17/10/1918 Een dichterlijk boek over België’s lot

198

18/10/1918 Victorie 18/10/1918 15 October 1918 22/10/1918 De Koning te Oostende 25/10/1918 Open brieven (ongenummerd) 5/11/1918 Per crucem ad Iucem 9/11/1918 Het groote wonder 12/11/1918 Hoe zeere vallen ze af… 15/11/1918 De onverbiddelijke gerechtigheid

BIJDRAGEN VAN DUYKERS AAN DE BELGISCHE STANDAARD, 1915-1918

1915 20-21/5/1915 Aan zee 22/6/1915 Het schijnheilige Duitschland 24/6/1915 België ontvoogd 7/7/1915 Geduld en aanhouden 11-12/7/1915 Herinnering 24/7/1915 Koningin Elisabeth 19/8/1915 Wachten 17/9/1915 De oorlog een zegen? 30/9/1915 Duitschlands droom 18/10/1915 Duitsche tucht 30/10/1915 Ideaal 13/11/1915 Het doodsgeheim 21/12/1915 In een klein stadje 1916 8/1/1916 Belgie’s grootheid 26/1/1916 Macht en recht 27/1/1916 Eerste indrukken 28/1/1916 Eerste indrukken II 29/1/1916 Eerste indrukken III 23/3/1916 Bond van de deftige lieden 28/3/1916 Boeken 2-3/4/1916 Bond van de deftige lieden 25/4/1916 Over neo-malthusianisme 27/5/1916 Een verdoken vijand 3/8/1916 Iets voor na den oorlog 11/8/1916 Over boeken

199

5/9/1916 Weer over opvoeding 27/10/1916 Boekennieuws

1917 2/2/1917 Duitsche propaganda 22/2/1917 Boekennieuws 1/5/1917 Duitschers I 2/5/1917 Duitschers II 31/7/1917 Opvoering van Hegenscheltdt’s Starkadd

DERDEN OVER DE ZEDELOOSHEID

4-5/2/1917 J. Rom Beseft uwe zedelijke verantwoordelijkheid

200

INDEX VAN PERSONEN EN ORGANISATIES

A

Abolitionistische Bond van België / Ligue

Abolitionniste Belge, 35, 123, 151, 153, 154, 155,

156, 157, 158, 159, 160, 161, 164, 165

American Social Hygiene Association, 160

Anna Bijnsgenootschap, 25

Antwerpse Mariakrans, 26

Association for Moral and Social Hygiene (AMSH),

9, 76, 181

Associaton for Promoting the Extension of the

Contagious Diseases Act of 1866 to the Civilian

Population, 66, 69

Aujourd’hui  et  Demain, 137

B

Beernaert, Auguste, 86

Belpaire, Alphonse, 21, 22, 134

Belpaire, Cécile, 24

Belpaire, Marie Elisabeth, 14, 15, 16, 17, 20, 21, 22,

23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35,

36, 37, 41, 42, 43, 53, 54, 55, 56, 89, 90, 91, 92,

95, 96, 97, 98, 100, 101, 102, 103, 105, 106, 107,

108, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 122,

123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132,

133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142,

143, 144, 149, 150, 151, 152, 153, 157, 158, 170,

171, 173, 174, 175, 178, 180, 183, 184, 185, 187,

188, 189

Bijns, Anna, 25

Bond tegen Openbare Zedeloosheid, 32

Bond ter Bestrijding van de Openbare

Zedeloosheid, 90, 92, 104, 105, 109, 118, 122,

126, 127, 128, 130, 131, 133, 139

Bond van de Deftige Lieden, 32, 128, 132, 139, 141

British, Continental and General Federation for the

Abolition of State Regulated Vice, 74, 75

Bund Deutscher Frauenvereine (BDF), 150

Butler, Josephine, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 20, 21,

41, 54, 68, 70, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 92, 94,

95, 97, 101, 102, 107, 142, 178, 179, 185

C

Cappe, Victoire, 27, 162

Castelein, Edgar, 162

Catholic Association for the Protection of Girls, 76

Conscience, Hendrik, 24, 36

Constance Teichmannkring, 26

Cooppals Mimi, 22, 23

Coote, Alexander, 78, 79, 98, 122, 123

Cuppens, August, 30, 188

D

De Belgische Standaard, 31, 36, 92, 97, 111, 113,

114, 127, 128, 132, 136, 138, 139, 140, 141, 142,

143, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 158, 173,

190

de Laveleye, Emile, 86, 87

Dietsche Warande en Belfort (DWB), 9, 16, 28, 29,

30, 31, 32, 35, 89, 96, 97, 100, 114, 137, 138,

174, 183, 184, 185, 187, 189

Duitse Katholieke Vrouwenbond, 27

Duykers, Louisa, 25, 30, 33, 35, 37, 101, 111, 116,

119, 120, 123, 125, 126, 127, 128, 129, 133, 135,

136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 151, 152, 154,

157, 161, 173, 175

E

Extension Universitaire Pour Les Femmes, 25

F

Fédération nationale des femmes socialistes, 39

Féminisme Chrétien, 38, 40, 108, 115, 151

G

Gheys, Maria, 153, 154, 158

H

Harveian Medical Society of London, 67

I International Abolitionist Federation (IAF) /

Fédération Internationale Abolitionniste (FIA), 9,

12, 13, 15, 17, 18, 32, 34, 60, 75, 76, 86, 94, 95,

151, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 185

International Bureau for the Suppression of the

White Slave Traffic (IBSWSF), 9, 13, 77, 79, 120,

121, 158

201

International Bureau for the Suppression of Traffic

in Women and Children, 77

International Movement for the Suppression of

State Regulated Vice, 74

J Janson, Paul, 86

Jaspar, Henri, 162

Jewish Association for the Protection of Girls and

Women, 76

K

Karsseleers, 26, 108

Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, 25

Katholische Frauenbund (KFB), 150

L

L’Oeuvre  Catholique  Internationale  de  la  Protection  de la Jeune Fille, 88

Ladies’  National  Association  for  the  Repeal  of  the  Contagious Diseases Acts (LNA), 9, 12, 69, 70, 72,

73, 76

Lejeune, Jules, 86

Ligue Belge du droit des femmes, 39

Ligue des femmes chrétiennes, 39

Ligue des femmes socialistes gantoises, 39

Ligue Nationale Belge contre le Péril Vénérien, 162

M

Maatschappij ter Bestrijding der Zedeloosheid. See

Bond ter Bestrijding van de Openbare

Zedeloosheid

Mansion, Elisabeth, 135

Mariabond tegen de Zedeloosheid, 130, 131

Martineau, Harriet, 71

Middernachtzending-Vereeniging (MV), 9, 92, 93,

95

Monseigneur Coppieters, 163, 164

Monseigneur Heylen, 163

Monseigneur Rutten, 163

N

Naber, Johanna, 91, 97, 166

National Association for the Repeal of the

Contagious Diseases Acts (NA), 9, 69, 73

National Vigilance Association, 9, 77, 78, 88, 98,

120, 121, 158

National Vigilance Association (NVA), 9, 77, 78,

120, 158

Nationale Vrouwenraad van België / Conseil

National des Femmes Belges, 171

Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie

(NVP), 9, 55, 93, 123, 160

Newman, John Henry, 35, 174

Nightingale, Florence, 67, 68, 71

O

Omhoog, 36, 89, 90, 97, 99, 100, 101, 102, 103,

104, 105, 107, 119, 121, 124, 131, 134, 137, 138,

173

Oudersbond tot Uitbreiding en Verbetering van het

Katholiek Vlaamsch Onderwijs, 25

Oyens-Pierson, Ida, 94

P

Parent-Duchâtelet, Alexandre, 64, 81

Peeters, Gustaaf (Ildefons), 135, 136, 137, 139, 142

Pierson, Hendrik, 55, 93, 94, 95

R

Ram, Hilda, 26, 30, 125

Ramboux, Mathilde. See Ram, Hilda

Reelfs, Johannes, 111, 151, 152, 153

Roose, Benoit, 24

S

Siffer, Alfons, 29, 30, 125, 187, 189

Snow, William, 160

Société de moralité publique, 86, 87

Société  pour  l’amélioration  de  sort  de  la  femme, 39

T

Teichmann, Betsy, 22, 23

Teichmann, Constance, 23

Teichmann, Theodore, 22, 23

The International Union of Friends of Young

Women, 76

Tolkowsky, Isidore, 120, 158

Traveler’s  Aid  Society, 76

U

Union  des  femmes  belges  contre  l‘alcoolisme  als  de  Union des femmes belges pour la paix, 39

Union Internationale des Amies de la Jeune Fille.

See

Union Internationale des Ligues Féminines

Catholiques (UILFC), 9, 115, 116, 117, 127, 150,

167

202

V van Beers, Ida, 125 van Beers, Jan, 125 Van Cauwelaert, Frans, 153, 162 Van den Plas, Louise, 27, 40, 108, 153, 154, 157,

160, 165 Van Diest, Isala, 86 Van Munster, 33, 91, 92, 95, 96, 107, 119, 142 Vandervelde, Emile, 86 Velthuysen, 33, 91, 92, 93, 95, 96, 107, 119, 123,

142, 143 Vereeniging tegen de Openbare Zedeloosheid. See

Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid

Vereeniging tot Bestrijding der Openbare Zedeloosheid. See Bond ter Bestrijding van de Openbare Zedeloosheid

Vrouwenbond Constance Teichmann (VCT), 9, 15, 16, 23, 26, 27, 36, 42, 90, 96, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 110, 115, 116, 117, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 134, 150, 158, 173, 178

W Wilson, Hellen, 160 Wittemans, Frans, 158 Woeste, Karel, 86 Wolstenholme, Elizabeth, 70, 71

Z Z.E. Kardinaal Van Roey, 163