Julianus de Helleen - Ghent...

131
0 Tijs Dewitte Academiejaar 2012-2013 Master Historische Taal-en Letterkunde Masterproef Grieks - letterkunde UGent Promotor: Prof. Demoen Julianus de Helleen Studie en vertaling van geselecteerde brieven

Transcript of Julianus de Helleen - Ghent...

  • 0

    Tijs Dewitte Academiejaar 2012-2013

    Master Historische Taal-en Letterkunde Masterproef Grieks - letterkunde

    UGent Promotor: Prof. Demoen

    Julianus de Helleen

    Studie en vertaling van geselecteerde brieven

  • 0

  • 1

    Voorwoord

    Toen ik voor het eerst bij mijn promotor, Prof. K. Demoen, langsging, had ik één voorkeur:

    Grieks vertalen. Hij stelde mij de werken voor van keizer Julianus, bijgenaamd de Apostaat. Ik

    kende uiteraard de historische relevantie van de laatste heidense keizer, maar was weinig

    bekend met zijn oeuvre. Ik nam de teksteditie van de Loeb Classical Library ter hand en

    ontdekte al snel de meeslepende en gedreven stijl van Julianus. Ik vond in zijn werken een man

    die zich wou inschrijven in de hellenistische cultuur die hij zo aanbad. Tegelijk ontdekte ik ook

    de enorme hoeveelheid aan academische onderzoek rond zijn leven en werken. Bowersock

    (1979), Athanassiadi (1981) en meer recent Elm (2012) zijn slechts enkelen van de vele

    vermeldingswaardige auteurs die rond Julianus gewerkt hebben. Ik kreeg het gevoel dat mijn

    vertalingen als nanos gigantum humeris insidentes1 zouden zijn. In dit onderzoek heb ik toch

    geprobeerd om mijn eigen visie op Julianus weer te geven, door mij vooral op zijn briefcollectie

    te baseren.

    Graag had ik mijn promotor, Prof. K. Demoen, bedankt voor zijn advies en begeleiding tijdens

    dit onderzoek en ook voor het ter beschikking stellen van zijn exemplaar van Sons of Hellenism

    van Susanna Elm. De tweede lezer, Prof. P. Van Nuffelen, ben ik dankbaar voor de

    elektronische versie van de boeken One God en Monotheïsm Between Pagans And Christians

    in Late Antiquity.

    Mijn dank gaat vooral ook uit naar mijn ouders, die altijd een steun en toeverlaat zijn geweest

    tijdens mijn studies en tijdens het schrijven van deze masterscriptie. Ook mijn beste vrienden,

    Lien Hoste en Laurent De Cocker, verdienen mijn dankbaarheid.

    Tijs Dewitte, Gent 2013

    1 De metafoor wordt toegeschreven aan Bernard de Chartres (Bernardus Carnotensis).

  • 2

  • 3

    Inhoudstafel 1. Inleiding 1

    1.1. De historische figuur 1

    1.2. Receptiegeschiedenis 2

    1.3. Motivatie en methodologie 2

    1.4. Tekstedities en verkorte titels 5

    DEEL I. ONDERZOEK: Julianus’ hellenistische imago

    1. Flavius Claudius Julianus 6

    1.1. Bronnen over zijn leven 6

    1.2. Biografie 8

    1.2.1. Een moeilijke jeugd 9

    1.2.2. Studentenjaren 10

    1.2.3. Julianus’ bekering 11

    1.2.4. Keizerlijke intriges 14

    1.2.5. Studies in Athene 15

    1.2.6. Julianus Caesar 16

    1.2.7. Julianus’ usurpatie 18

    1.2.8. Julianus Augustus 21

    1.3. Conclusie 22

    2. Julianus als auteur 23

    2.1. Julianus’ literaire opvoeding 23

    2.2. Literaire werken 26

    2.2.1. Redevoeringen vanuit Gallië 26

    2.2.1.1. Voor Constantius 26

    2.2.1.2. Voor Eusebia 27

    2.2.1.3. Over koningschap 27

    2.2.1.4. Voor Salustius 28

    2.2.2. Verklaringen van een usurpator 29

    2.2.2.1. Aan de Atheners 29

  • 4

    2.2.2.2. Aan Themistius 30

    2.2.3. De keizer schrijft 31

    2.2.3.1. Tegen Heraclius 31

    2.2.3.2. Hymne aan de Moeder der Goden 32

    2.2.3.3. Tegen de cynici 32

    2.2.4. Vanuit Antiochië 33

    2.2.4.1. Hymne aan Helios 33

    2.2.4.2. Caesares 34

    2.2.4.3. Tegen de Galileeërs 35

    2.2.4.4. De baardhater 36

    2.3. De brieven 37

    2.3.1. Julianus’ imago in de brieven 38

    2.3.1.1. Julianus als vriend 39

    2.3.1.2. Julianus als mild en rechtvaardig leider 40

    2.3.1.3. Julianus als liefhebber van filosofie 41

    2.4. Conclusie 42

    3. Julianus’ hellenistische religiositeit 43

    3.1. Context en invloed 43

    3.1.1. Hellenisme in de late oudheid 43

    3.1.2. Laatantieke religiositeit: op zoek naar verlossing 44

    3.1.3. Plotinus en het neoplatonisme 45

    3.1.4. Iamblichus van Chalcis en de theürgie 46

    3.2. Religieuze elementen in de brieven 49

    3.2.1. Neoplatoonse kosmologie 49

    3.2.2. Theürgie bij Julianus 51

    3.2.3. Goddelijke dromen 53

    3.2.4. Het belang van offers 56

    3.2.6. Conclusie: Julianus’ religiositeit 58

    3.3. Religieuze politiek in de brieven 59

    3.3.1. Het belang van traditie 59

  • 5

    3.3.2. De goddelijke missie 61

    3.3.2. Herstel van de hellenistische religiositeit 63

    3.3.3. Het belang van filantropie 66

    3.3.5. Julianus’ motieven: tegen het christendom? 67

    3.3.4. Conclusie 69

    4. Eindconclusie 70

    DEEL II. VERTALINGEN

    1. Verantwoording 72

    2. Griekse tekst, vertaald en van inleiding voorzien 74

    2.1. Aan Eumenius en Pharianus 74

    2.2. Aan Priscus 78

    2.3. Aan Oribasius 82

    2.4. Aan Maximus 88

    2.5. Aan oom Julianus 94

    2.6. Aan Hermogenes 96

    2.7. Aan graaf Julianus 98

    2.8. Aan Theodorus 102

    2.9. Aan de Alexandriërs 108

    Bibliografie 116

  • 6

  • 1

    1. Inleiding

    1.1. De historische figuur

    Van alle heersers uit de oudheid zijn weinigen zo vaak besproken als keizer Julianus de

    Afvallige (Bowersock 1978: 1). Zijn keizerschap wordt als historisch uiterst interessant

    beschouwd, ook al was zijn regeerperiode van zeer korte duur: van 361 tot 363. Tougher (2007)

    somt in de inleiding van zijn Julian the Apostate hiervoor drie redenen op.

    Als eerste en voornaamste reden vermeldt Tougher de godsdienststrijd tussen het opkomende

    christendom en het traditionelere heidendom. Dat laatste kwam toen namelijk steeds meer onder

    druk te staan. Door de historisch controversiële ‘bekering’ van Constantijn de Grote werd het

    christendom voor het eerst legitiem aanvaard en zelfs actief gesteund (Teitler 2009: 24). Toen

    Julianus 40 jaar later de troon besteeg, leek de strijd al beslecht in het voordeel van het

    christendom. Daarom beschouwen veel auteurs de poging van de jonge keizer om het tij te

    keren als een heroïsche daad van een Underground Hero (Vidal 1964: ix).

    Hieruit kunnen we onmiddellijk ook de tweede reden voor zijn populariteit ontleden: zijn

    tragiek. Julianus was een zeer ambitieus keizer met grootse en ingrijpende plannen voor de

    hervorming van zijn rijk. Al die dromen zag hij op 26 januari 363 vervagen in de wind toen een

    werpspeer zich diep in zijn lende boorde. Zijn hele leven was trouwens een moeizame strijd,

    zoals zal blijken. Vanaf zijn bewogen jeugd tot zijn hachelijke troonsbestijging kreeg Julianus

    te maken met tegenkanting en oppositie. Zijn gefnuikte ambitie in combinatie met zijn heikele

    levenswandel wist de interesse van menig historicus te wekken.

    De historische context draagt, als derde reden, ook bij tot Julianus’ uitzonderlijke positie in de

    academische wereld. Julianus’ verhaal maakt namelijk deel uit van een boeiend facet van de

    Romeinse geschiedenis; in de derde eeuw onderging het Romeinse Rijk immers een ware crisis.

    Hoewel de hervormingen van Diocletianus (284-305) en vooral van Constantijn de Grote (306-

    337) voor een ommezwaai hadden gezorgd, bleef de situatie penibel. Wanneer Julianus

    bijvoorbeeld als Caesar het gezag kreeg over de Gallische provincies, werd die regio geplaagd

    door Germaanse invallen en een stokkende economie. In het Oosten daagde het Sassanidische

    Perzië regelmatig de militaire macht van de Romeinen uit en intern had de regerende keizer

    maar al te vaak te maken met usurpators.

  • 2

    1.2. Receptiegeschiedenis

    De kerkvaders en hun opvolgers toonden in hun geschiedeniswerken enkel interesse voor

    Julianus omwille van de religieuze controverse rond zijn persoon. Reeds bij Gregorius van

    Nazianzus krijgt hij de bijnaam Apostata opgespeld. Die drang om tegen de ‘afvallige’ keizer

    te fulmineren zorgde er wel voor dat zijn naam en grote delen van zijn werken bewaard zijn

    gebleven. Doorheen de renaissance werden de eerste stappen ondernomen om zijn reputatie uit

    het slijk te halen. Bij de meeste ‘verlichte’ schrijvers van de 18de eeuw kreeg hij zelfs een ware

    heldenstatus toegedicht. Tijdens diezelfde periode zag ook The History of the Decline and Fall

    of the Roman Empire van Edward Gibbon het daglicht, een werk dat hier speciale vermelding

    verdient. Na eeuwen van ofwel verafschuwing of verheerlijking slaagde dit werk er namelijk in

    om een uitgebalanceerd beeld te schetsen van de keizer. 2 Uiteraard dient ook het werk van

    Franz Cumont en Joseph Bidez te worden vermeld, die na gezamenlijk onderzoek3 een

    teksteditie uitbrachten van Julianus’ literair erfgoed4. Bidez zou later nog verdere tekstedities

    verzorgen5, alsook een algemene biografie van Julianus6, die tot op vandaag nog geldig blijft

    (Smith 1995: xvi). Zijn onderzoek inspireerde de huidige generatie van academici aan de Ugent,

    zoals Prof. K. Demoen (1994), Prof. D. Praet (2012), Prof. P. Van Nuffelen (2002) en Dr. A.

    Lannoy (2006).

    1.3. Motivatie en methodologie

    In de lijn van die onderzoeken willen wij ook onze eigen bijdrage leveren met deze

    masterscriptie. Bij het lezen van vele van de academische werken rond Julianus, vonden wij dat

    er een opvallend weinig onderzoek was verricht naar zijn briefcollectie (met uitzondering van

    zijn beruchte schoolwet7). We besloten ons eigen onderzoek te richten op de brieven van

    Julianus, zoals bewaard in de Loebeditie van Wright (1923) en de Edition Les Belles Lettres

    van Bidez (1924).

    2 Voor een volledig overzicht van de evolutie van Julianus’ receptiegeschiedenis, zie het artikel van Stebelton H.

    Nulle: Julian and the men of letters (1959). 3 Bidez, J, Cumont, F., Recherches sur la tradition manuscrite des lettres de l'empereur Julien (1898). 4 Joseph Bidez & Franz Cumont, eds., Imperatoris Caesaris Flavii Claudii Juliani Epistulae, leges,

    poemata, fragmenta varia (1922). 5 Joseph Bidez, ed., L’empereur Julien. Oeuvres complètes: Texte établi ettraduit par J. Bidez, vol. 1 (Paris: Les

    Belles Lettres, 1924); Joseph Bidez, ed., L’empereur Julien. Oeuvres complètes: Texte établi et traduit par J.

    Bidez, vol. 2, (Paris: Les Belles Lettres, 1932) 6 La vie de l’empereur Julien (2012). 7 Wright (1923 vol.3) brief 36, Bidez (1924) brief 61c

  • 3

    De scriptie is in twee delen opgesplitst: een onderzoeksgedeelte (DEEL I) en een

    vertalingsgedeelte (DEEL II).

    In DEEL I zal, aan de hand van de verzamelde academische werken, de vraag worden gesteld

    of en hoe Julianus zich in zijn literair corpus profileert. Hierbij krijgen zijn brieven speciale

    aandacht. Het grootste deel van het onderzoek zal vooral focussen op het religieuze aspect van

    die zelfrepresentatie. Hierbij zal er zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de

    zelfvertaalde brieven uit het tweede gedeelte.

    Het eerste hoofdstuk zal zich toespitsen op de biografische gegevens over de jaren vóór zijn

    keizerschap. Na een overzicht van de beschikbare contemporaine bronnen volgt een biografisch

    overzicht, dat zo veel mogelijk op die bronnen is gebaseerd. Als referentiepunt gebruikten wij

    hiervoor onder andere de werken van Bowersock (1979), Athanassiadi-Fowden (1981), Rosen

    (2006) en Tougher (2007). De biografie, die uiteraard niet allesomvattend is, zal zich beperken

    tot die gebeurtenissen in Julianus’ leven die vormend waren voor zijn latere persona als keizer-

    filosoof en hersteller van het heidendom.

    In het tweede hoofdstuk zullen we de auteur in Julianus onder het licht brengen. Eerst wordt

    kort ingegaan op zijn literaire en retorische opleiding. Daarna zullen we ons richten tot de grote

    literaire werken, door een synthese te maken van academisch onderzoek naar elk werk. Hierbij

    zullen we ons afvragen of er bepaalde patronen te ontdekken vallen die ons meer kunnen

    vertellen over Julianus en hoe hij zichzelf wou profileren. Daarna zal dit ook specifiek worden

    onderzocht in Julianus’ briefcollectie.

    In het laatste en grootste hoofdstuk van het onderzoeksgedeelte wordt de vraag gesteld of

    Julianus zich op een bepaalde manier profileert op vlak van religiositeit. In het eerste deel van

    dit hoofdstuk komt zijn persoonlijke religiositeit aan bod. Na een synthese van de religieuze

    context van de vierde eeuw en de invloed daarvan op Julianus, zullen we op zoek gaan naar

    ‘heidense’8 aspecten of uitspraken in zijn brieven. Die aspecten worden telkens in het licht

    gesteld van Julianus’ religieuze opvoeding in het neoplatonisme van Iamblichus. Hieruit zullen

    we proberen te achterhalen hoe Julianus zijn eigen religiositeit profileerde in zijn brieven.

    8. Bij het begin van dit onderzoek is het nodig om het te hebben over de moeilijkheid rond de term ‘heidenen’.

    We gaan namelijk akkoord met Demoen (1996: 39) dat dit woord te veel de pejoratieve connotatie van ‘nog niet

    christen’ bevat. Ook het woord ‘hellenist’, dat uiteindelijk dezelfde betekenis kreeg als ‘heiden’, doelt ten tijde

    van Julianus in de eerste plaats nog op een culturele distinctie (Van Nuffelen 2002: 138). De hellenistische

    cultuur was ook niet exclusief heidens (Athanassiadi 1981: 2). Om onnodige verwarring te vermijden, zal het

    ‘heidendom’ in dit onderzoek voortaan omschreven worden met ‘hellenistische religiositeit’.

  • 4

    In het tweede deel van dit hoofdstuk zal de focus liggen op de religieuze politiek die we kunnen

    terugvinden in Julianus’ brieven. Zo zullen we zien dat zijn politieke visie gedreven wordt door

    het geloof in zijn eigen goddelijk mandaat en door zijn voorliefde voor traditie. Daarna bekijken

    we hoe hij die visie in praktijk brengt in zijn brieven. We beëindigen dit hoofdstuk met een

    korte blik op zijn motieven voor de restauratie van de hellenistische religiositeit.

    Op het einde van DEEL I zullen we dan de conclusie van ons onderzoek formuleren en daarbij

    de vraag proberen te beantwoorden hoe Julianus zichzelf schetst in en door zijn literaire werken

    en brieven.

    In DEEL II van deze scriptie bieden we onze vertalingen van een aantal van Julianus’ brieven

    aan, voorzien van de Griekse bronteksten en korte situeringen. Bij de selectie van de vertaalde

    brieven hebben we gekozen voor een balans tussen de drie brieftypes waarin Julianus’

    brievencorpus werd verdeeld: persoonlijke brieven, pastorale brieven en edicten9. De

    vertalingen zullen voorafgegaan worden door een verantwoording, waarin onze vertaalstijl en

    gebruikte tekstedities aan bod komen.

    9 De onderverdeling komt later nog aan bod in onze bespreking van Julianus’ brievencorpus.

  • 5

    1.4. Tekstedities en verkorte titels

    In dit onderzoek worden klassieke auteurs regelmatig geciteerd. Voor de citaten uit Julianus’

    werk wordt de Griekse tekst uit de Budé-edities gehanteerd (zie bibliografie), met in de

    voetnoten een eigen vertaling. De passages uit Ammianus Marcellinus’ Res Gestae zijn

    afkomstig uit een vertaling aan de hand van Aart Blom (zie bibliografie). Ook voor passages

    van Homerus, Aristoteles en Plato zijn Nederlandse vertalingen gebruikt (zie bibliografie). Bij

    andere auteurs wordt de Engelse vertaling van de tekstedities weergegeven (zie bibliografie).

    Verwijzingen naar de brieven van Julianus zullen, telkens waar nodig, vergezeld worden van

    de nummering in de briefcollectie van Bidez (1924) en Wright (1923). De verwijzingen naar

    passages uit de literaire werken van Julianus volgen het notatiesysteem van de Loeb- en Budé-

    edities. De werken worden met volgende verkorte titels weergegeven:

    Voor Constantius: Egkw&mion ei0j to_n au)tokra&tora Kwnsta&ntion 10

    Voor Eusebia: Eu)sebi/aj th~j basili/doj e0gkw&mion

    Over Koningschap: Peri\ tw~n tou~ au)tokra&toroj pra&cewn h2 peri\ basilei/aj

    Voor Salustius: 0Epi\ th|~ e0co&dw| tou~ a)gaqwta&tou Salousti/ou paramuqhtiko_j ei0j e9auto&n

    Aan de Atheners: 0Aqhnai/wn th|~ boulh|~ kai\ tw|~ dh&mw

    Aan Themistius: Qemisti/w| filoso&fw

    Tegen Heraclius: Pro_j 9Hra&kleion kuniko_n peri\ tou~ pw~j kuniste/on kai\ ei0 pre/pei tw|~ kuni\ mu&qouj pla&ttein

    Aan de Moedergod: Ei0j th_n mhte/ra tw~n qew~n

    Tegen de cynici: Ei0j tou_j a)paideu&touj ku&naj

    Hymne aan Helios: Ei0j to_n basile/a 3Hlion pro_j Salou&stion

    Caesares: Sumpo&sion h2 Kro&nia sive Caesares

    Tegen de Galileeërs: Contra Galilaeos (ioulianou autokratoros kata xristianwn logos)11

    De baardhater: 0Antioxiko_j h2 Misopw&gwn

    10 Dit zijn de Griekse titels uit de Budé-teksteditie. 11 Sic.

  • 6

    DEEL I. ONDERZOEK: Julianus’ hellenistische imago

    1. Flavius Claudius Julianus

    Elke uitgebreide studie over een historisch figuur hoort te beginnen met een beschrijving van

    zijn leven. Een overzicht van iemands levenswandel en zijn tijd kan helpen bij de ontwikkeling

    van een perspectief, waarmee een diepere studie van bepaalde aspecten kan worden aangevat.

    Het bestuderen van keizer Julianus, bijgenaamd de Apostaat, is hierop geen uitzondering. De

    gebeurtenissen - waaronder sommige zeer traumatiserend - die uiteindelijk geleid hebben tot

    zijn troonsbestijging zijn tekenend geweest voor zijn regeerstijl. Ook zijn literaire

    ondernemingen zijn beter te begrijpen in het licht van zijn opvoeding en studieomgeving.

    Vooraleer we overgaan tot onze biografie van Julianus komt eerst een overzicht van de

    overgeleverde contemporaine bronnen. Hieruit zal duidelijk worden dat het beeld op de

    historische figuur Julianus altijd gemengd zal blijven.

    Daarna volgt de eigenlijke biografie, waarin wij ervoor gekozen hebben om vooral de jeugd-

    en studiejaren van Julianus onder het licht te brengen. Die zijn volgens ons namelijk formatief

    geweest voor zijn auteurschap en geloofsovertuigingen. Zijn korte regeerperiode als keizer van

    het Romeinse Rijk zal minder uitvoerig besproken worden, aangezien dit geen echt onderwerp

    uitmaakt van onze studie. De geïnteresseerde lezer zal in de bibliografie genoeg werken vinden

    waarin deze aspecten wel uitvoerig aan bod komen.

    1.1. Bronnen over zijn leven

    Julianus was en is nog altijd een veelbesproken figuur, zoveel mag duidelijk zijn uit de

    voorgaande inleiding van dit onderzoek. Voor we beginnen aan onze biografie is het essentieel

    dat we ons een overzicht kunnen vormen van de verschillende contemporaine bronnen over

    Julianus’ leven. Latere biografen, waaronder ook deze onderzoeker, hebben zich namelijk altijd

    gebaseerd op een breed veld van bronnenmateriaal.

    In de eeuwen onmiddellijk na zijn dood hebben vooral de kerkhistorici hun best gedaan om een

    samenvatting op te stellen van alles wat er over de man te vinden was. Latere schrijvers, zoals

    Sozomenus, Socrates en Philostorgius maakten echter geen onderscheid tussen feiten,

    geruchten en fictie. Zij maakten wel veel gebruik van bronnen die sindsdien verloren zijn

    gegaan, zoals de geschiedenis van Eunapius van Sardis. Die laatste was waarschijnlijk

  • 7

    opgesteld met de hulp van Julianus’ lijfarts Oribasius (infra) en zou van groot belang zijn

    geweest voor historici (Bowersock 1978: 8).

    Voor een minder vertekend beeld moeten we kijken naar de bronnen die geschreven werden

    door mensen die Julianus werkelijk kenden, of toch tenminste in dezelfde tijdspanne geleefd

    hebben. Vanzelfsprekend kunnen we beginnen bij de keizer zelf. In de toespraken, satires en

    brieven die bewaard gebleven zijn, geeft Julianus ons namelijk een unieke blik op zijn

    denkwereld. Een groot aantal, misschien zelfs alle werken, waren bedoeld voor het grote

    publiek. Werken als de brief Aan de Atheners en De baardhater zijn literaire creaties, die het

    beeld weergeven dat Julianus van zichzelf wou creëren. Ook zijn persoonlijke brieven zijn hier

    geen uitzondering op, zoals later in ons onderzoek zal blijken.

    Een andere contemporaine bron is de Syriër en retor Libanius, een persoonlijke vriend van

    Julianus. In zijn vele overgeleverde werken geeft hij ons een onschatbare glimp op de

    maatschappij in het Oosten van het rijk. Hij schreef ook aan en over Julianus in zijn vele brieven

    en maakte ook een prachtige eulogie bij diens dood12. Als vriend, panygerist en medeheiden

    kunnen we er echter ook van uitgaan dat we ook bij hem een ‘verbloemd’ beeld krijgen van zijn

    geliefde keizer (Bradbury 2004: 9-11).

    Even vertekend is het beeld dat Gregorius van Nazianzus ons geeft in zijn invectief Tegen

    Julianus. Als studiegenoot van Julianus in Athene (infra) kan hij ons gedetailleerde informatie

    verschaffen over de feiten van zijn leven en de geruchten die er over hem waren.

    Geen enkel van de bovenstaande werken was echter bedoeld als een biografie. Voor een

    chronologische en exhaustieve vertelling over zijn leven en regering hebben we gelukkig

    Ammianus Marcellinus’ Res Gestae Libri XXXI13. Ammianus was een Romeins legerofficier in

    dienst van de Oostelijke prefectuur en later ook in Gallië bij Julianus. Als officier nam hij aan

    veel strijdtonelen deel, onder andere ook aan de expeditie van de kersverse keizer Julianus tegen

    de Perzen. In zijn Res Gestae schrijft hij over de geschiedenis van het Romeinse Rijk vanaf

    Nerva (98) tot zijn eigen tijd (378) (Syme 1968: 5-11).

    Hij geeft een zeer romantische en novellistische weergave van de gebeurtenissen, met veel

    details over de acties en vooral uitspraken van hoofdpersonages. Typisch voor de antieke

    12 Or. 18: Funeral Oration over Julian (Norman 1969: 277 e.v.) 13 Voor dit onderzoek gebruiken we de Loeb teksteditie van Rolfe (1950).

  • 8

    geschiedschrijving zijn de vele etnografische en geografische uitweidingen. Ook typisch lijken

    ons de toespraken in directe rede, alsof Ammianus er telkens bij was om ze te noteren.

    Zoals bij alle antieke geschiedenissen staat de historische correctheid ter discussie, maar de

    algemene teneur is wel bruikbaar. Zo kunnen we er vrij zeker van zijn dat Ammianus directe

    informatie had over de gebeurtenissen rond Julianus en zelfs in veel gevallen inderdaad

    persoonlijk aanwezig was in diens leger (Bowersock 1978: 6; Syme 1968: 5).

    Studies hebben echter aangetoond dat Ammianus’ werk pas drie decennia na de dood van

    Julianus werd samengesteld (Barnes 1976: 266-67; Syme 1968: 17-25). Ook zou de

    ‘ooggetuigeverklaring’ veel overgenomen hebben van Eunapius’ geschiedenis (supra).

    Moderne historici als Gibbon en zelfs Joseph Bidez, die veel belang hechten aan de Res Gestae,

    hebben zich dus waarschijnlijk ook gebaseerd op een ‘opgekuiste’ versie (Bowersock 1978: 6-

    8).

    Verdere bronnen, waarvan ik hier slechts enkele zal opsommen, zijn de Latijnse epitomatoren

    zoals Eutropius en Festus. Ook Ephraem van Nisibis schreef vier invectieven tegen Julianus14.

    Verder hebben we natuurlijk de overgebleven wetteksten van de keizer in de codex

    Theodosianus15. Ook in de vele munten met zijn representaties en in de inscripties over zijn

    regering is nog een schat aan informatie te vinden 16 (Bowersock 1978: 9-11). Verder onderzoek

    naar deze bronnen is zeker nog nodig.

    1.2. Biografie

    Flavius Claudius Julianus werd in het jaar 331 geboren te Constantinopel als lid van de derde

    generatie in de Constantijnse of neo-Flavische dynastie17. Zijn vader, Julius Constantius, was

    de halfbroer van Constantijn I de Grote. Toen die laatste in 337 stierf, werd Julius een

    rechtmatige troonopvolger. De opvolgingsstrijd werd echter beslecht in het voordeel van

    Constantijns drie zonen (Constantijn II, Constans en Constantius II). Een groot deel van de

    familietak waar Julianus toe behoorde werd vermoord, inclusief zijn vader Julius Constantius.

    (Bowersock 1978: 21-23; Tougher 2007: 12-14, Ferwerda 2003: 9)

    14 De invectieven zijn uitgegeven met een Duitse vertaling door E. Beck, Corpus Scriptorum Christianorum

    Orientalium 174-175, Scriptores Syri 78-79 (1957). 15 Deze zijn te lezen in J. Bidez en F. Cumont, Iouliani Epistulae Leges Poematia Fragmenta Varia (1922). 16 Voor dit onderzoek consulteerden wij Gilliards Notes on the Coinage of Julian the Apostate (1964) en Alfödi’s

    Einige Porträts des Kasers Julian Apostata (1978). 17 Voor de korte geschiedenis van deze keizerlijke familie vanaf de benoeming van haar stamvader Constantius

    Chlorus tot de gebeurtenissen na de dood van Constantijn de Grote, zie o.a. Bringmann 2004: 17-22.

  • 9

    1.2.1. Een moeilijke jeugd

    Julianus zelf en diens halfbroer Gallus werden gespaard, hoogstwaarschijnlijk vanwege hun

    jonge leeftijd. Constantius II, toen heerser over het Oostelijke deel van het rijk, liet de broers

    onder bewaking in Nicomedia verblijven. Hier zou Julianus een christelijke opvoeding genoten

    hebben onder Eusebius. Nadat Eusebius tot bisschop van Constantinopel was gewijd in 338,

    volgde Julianus hem naar zijn geboortestad. Ondertussen kreeg hij van Mardonius, een Gotische

    eunuch, ook klassiek onderricht in de Griekse literatuur18. Die laatste zou een sterke indruk

    nalaten op Julianus en hem inwijden in de werken van Homeros en Hesiodos. Julianus vertelde

    ons zelf hierover in zijn Misopogon:

    1Efh de/ moi polla&kij, eu} i1ste, ma_ Di/a kai\ Mou&saj, o( paidagwgo_j e1ti

    paidari/w| komidh|~: «Mh& se parapeiqe/tw to_ plh~qoj tw~n h(likiwtw~n e0pi\ ta_ qe/atra

    fero&menon o)rexqh~nai/ pote tauthsi\ th~j qe/aj. 9Ippodromi/aj e0piqumei=j; e1sti

    par' 9Omh&rw| deciw&tata pepoihme/nh: …met' e0niauto_n e3bdomon au)tw|~ paredo&qhn.

    Ou{toj e0c e0kei/nou tau~ta a)ne/peisen a1gwn e0j didaska&lou mi/an o(do&n. (351A-352C)19

    Ongetwijfeld had Mardonius in zijn pupil de liefde voor de Griekse cultuur en literatuur doen

    ontvlammen (Tougher 2007: 23-24; Ferwerda 2003: 11; Baynes 1925: 252; Hunt 1998: 44).

    In 342 voelde Constantius II de nood om zijn neefjes nog strenger in het oog te houden. Hij

    stuurde hen daarom de volgende zes jaar naar een afgelegen keizerlijk landhuis genaamd

    Macellum, vlakbij de stad Caesarea. Julianus werd van Mardonius gescheiden en kreeg verder

    onderricht van Georgius van Cappadocië. Volgens Gregorius van Nazianzus werd de

    christelijke opvoeding van de jongens hier vervolmaakt en werden beiden klaargestoomd voor

    een keizerlijke functie20. Julianus gaf een andere versie van het verhaal in zijn brief Aan de

    Atheners (271b-d), waarin hij de plek vergeleek met een ‘Perzisch kasteel’21 waar de broers in

    totale afzondering en omringd door keizerlijke spionnen opgesloten zaten (Bowersock 1978:

    24-26; Athanassiadi 1981: 21, Baynes 1925: 252; Hunt 1998: 45).

    18 Over het feit dat Mardonius Julianus volgde naar de hoofdstad, zie Baynes (1925: 252) en Libanius Funeral

    or. 18.11 (Norman 1969: 285). 19‘Weet goed, bij Zeus en de Muzen, dat hij mij dikwijls zei, als leraar tegen een kleine peuter: laat je nooit

    overtuigen door jouw vele jaargenoten, die rondhangen in de theaters, om een kijkje te gaan nemen bij die

    voorstellingen. Zijn het paardenrennen die je wil? Er is er één bij Homeros, zeer kundig opgesteld …op mjin

    zevende levensjaar werd ik aan hem toevertrouwd. Vanaf die dag overtuigde hij mij van die zaken en bracht mij

    op een recht pad naar school’. 20 Tegen Julianus, or.4.22 e.v. 21 Julianus maakt hiermee een allusie naar de ‘gouden kooien’ waar de Perzen hun notabele gevangen in

    onderbrachten.

    http://www.tlg.uci.edu/help/BetaManual/online/Q6.html

  • 10

    Op deze plek werd Julianus een devoot christen, als we Gregorius van Nazianzus mogen

    geloven22. Of zijn geloof ook oprecht was en niet gewoon een dekmantel om zijn strenge

    omgeving gerust te stellen, blijft een vraag die veel academici bezighoudt. Zeker is wel dat zijn

    liefde voor de Griekse cultuur nog meer opbloeide door de enorme persoonlijke bibliotheek van

    Gregorius, waar de jonge Julianus gretig gebruik van maakte (Athanassiadi 1981: 22). Na de

    dood van de ariaanse bisschop schreef Julianus zelfs een brief aan Ecdicius23, de praefectus van

    Egypte, om de bibliotheek van zijn oude gastheer op te eisen (Hunt 1998: 45).

    1.2.2. Studentenjaren

    Wanneer Gallus in 348 naar het keizerlijke hof werd ontboden, zag Julianus dit als een

    vrijgeleide om zelf ook terug te keren naar Constantinopel. Daar volgde hij een opleiding in de

    retoriek bij de heidense Nicocles en de christelijke Hecebolius (Athanassiadi 1981: 25, Tougher

    2007: 16). Niet veel later, tussen 349 en 351,24 vroeg en verkreeg hij de toestemming van

    Constantius II om in Nicomedia zijn studies verder te zetten. De jongen begon in de hoofdstad

    te veel de aandacht te trekken en Constantius vreesde een nieuwe concurrent (Bidez 1958: 47-

    48). 25

    Waarschijnlijk bracht de keizer zijn neef zo ongewild naar de bron van de hellenistische cultuur

    en filosofie; een zoektocht die al begon bij zijn onderricht door Mardonius (zie boven).

    Nicomedia was immers gekend als een van de laatste bolwerken van de klassieke filosofie en

    de hellenistische religiositeit (Athanassiadi 1981: 30). Toch stelde de keizer één voorwaarde

    aan Julianus’ vertrek: hij moest zweren geen lessen bij te wonen van de sofist Libanius. De

    schrandere adolescent vond daar al snel iets op; als lid van de keizerlijke familie zou hij

    namelijk met gemak een leerling van Libanius26 hebben omgekocht om na elke les notities aan

    hem te overhandigen (Athanassiadi 1981: 30; Baynes 1925: 253; Hunt 1998: 46).

    Ondertussen was Constantius II de alleenheerser van het hele Romeinse Rijk geworden. In 340

    kwam zijn eerste broer, Constantijn II, om in een oorlog met de derde broer Constans. In 350

    22 In zijn redevoering Tegen Julianus, or.IV.23, stelt hij dat de christelijke opvoeding van Julianus en zijn

    halfbroer zelfs leidde tot de benoeming van beiden in de klerikale rang van lector. 23 Wright (1923 vol.2) brief 23, Bidez (1924) brief 107. 24 Over de datering van deze verwarrende tijden is niet veel geweten en het meeste moeten we uit indirecte

    bronnen afleiden. Hier wordt gebruik gemaakt van de data die N.H. Baynes voorstelt in zijn artikel The Early

    Life of Julian the Apostate (1925). 25 Smith (1995: 29) gelooft dat Julianus door zijn curatoren bevolen werd te verhuizen. Hunt (1998: 45-46)

    verklaart dat de verhuizing echter het gevolg was van het getouwtrek tussen de verschillende scholen in de

    hoofdstad, waar de jonge Julianus het slachtoffer van dreigde te worden 26 Libanius or. 18.14-5 (Norman 1969: 287-89).

  • 11

    werd die laatste omgebracht toen zijn generaal Magnentius de troon usurpeerde. Constantius II

    bevond zich hiermee in een unieke machtspositie. Diocletianus had immers 60 jaar eerder de

    tetrarchie ingevoerd en sindsdien was machtsverdeling de norm in het Romeinse keizerrijk. Als

    enig overlevend mannelijk lid van zijn familietak zag Constantius II zich dus genoodzaakt om

    Gallus in 351 tot Caesar te benoemen om over het Oosten te regeren, terwijl Augustus

    Constantius zelf in het Westen met succes afrekende met de usurpator Magnentius (Baynes

    1925: 254; Tougher 2007: 17).

    1.2.3. Julianus’ bekering

    Terwijl zijn broer op het keizerlijke strijdtoneel werd geworpen, kon de jonge Julianus nog in

    relatieve rust genieten van zijn onbekommerde studententijd in Nicomedia. Hij kwam er voor

    het eerst echt in contact met het hellenisme en zijn belangrijkste exponent in de vierde eeuw:

    het neoplatonisme.

    Die leer werd ontwikkeld door Plotinus als een filosofische studie. Zijn leerling Porphurius

    zorgde echter voor een mystificatie van de leer, waardoor die afdreef naar het irrationele.

    Iamblichus van Chalcis27, een andere navolger van Plotinus, ging nog een stap verder door een

    systeem van magische rituelen in te voeren waarmee de mens in contact kon komen met het

    goddelijke: de theürgie (Athanassiadi 1981: 5-8; Ferwerda 2003: 12).28

    Met Iamblichus zelf heeft de jonge Julianus waarschijnlijk nooit contact gehad (Wright 1923:

    50), maar toen hij hoorde over de reputatie van diens leerling, Aedesius, reisde hij af naar

    Pergamum om bij hem in de leer te gaan. Het oude hoofd van de neoplatoonse school was echter

    niet meer opgewassen tegen het jeugdige enthousiasme van zijn nieuwe leerling. Daarom

    stuurde hij hem naar zijn leerlingen Eusebius van Myndus en Chrysanthius.29 De twee zouden

    elkaar hebben aangevuld, aangezien Eusebius nog de dialectische30 vorm van het

    neoplatonisme aanhing en Chrysanthius een volbloed theurgist was.31 Toch zou niet

    Chrysanthius, maar Eusebius zijn leerling Julianus uiteindelijk definitief in de richting van de

    theürgie leiden. Tijdens zijn lezingen zou Eusebius zijn leerling meermaals gewaarschuwd

    hebben voor de theürgist Maximus van Ephesus, nog een leerling van Aedesius (Athanassiadi

    27 Voor Iamblichus, zie Craig, E., Routledge Encyclopedia of Philosophy, vol.4, 1998 Cornwall, p.598-99. 28 Over theürgisme en neoplatonisme zullen we het later uitgebreider hebben. 29 Eunapius’ Vit. Soph. (Wright 1921: 429-31). 30 Hij geloofde dat enkel de kracht van de ratio, de lo&goj, de ziel kon zuiveren. Zie ook Eunapius Vit. Phil. (Wright 1921: 429, 431-35). 31 Voor Chrysanthius, zie Eunapius’ Vit. Soph. (Wright 1921:539-65).

  • 12

    1981: 32; Tougher 2007: 27). Die waarschuwingen hadden echter een averechts effect op de

    toekomstige keizer.32 Julianus raakte namelijk geïntrigeerd door de wonderbaarlijke verhalen

    rond Maximus en besloot de man zelf in Ephesus op te zoeken33.

    Julianus ontwikkelde een hartstochtelijke devotie voor zijn nieuwe mentor. Dit kunnen we

    onder andere lezen in de brief Aan Maximus34 die hij enkele jaren later stuurde vanuit Gallië.

    Later zou Julianus, dan al keizer, zelfs een senaatszitting onderbroken hebben wanneer zijn

    vroegere leermeester en vriend aankwam in Constantinopel. De machtigste man van het

    Romeinse Rijk vergat alle etiquette en:

    (…) sprong op een werkelijk ongepaste manier op, vergat zichzelf geheel, rende het voorportaal

    uit en nog een eind weegs, en na de filosoof onderdanig met kussen begroet te hebben, nam hij

    hem mee terug.35

    Niet voor niets vergeleek Libanius dit gedrag met dat van de maniko&j Chaerephon die zijn

    meester Socrates omarmde toen die van een reis terugkwam: (Libanius Funeral Or. 18. 155)

    Then he of the elders and dashed to the door, affected just as

    Chaerephon was by Socrates. (Norman 1969: 381)36

    Wat er zich precies in Ephesus afspeelde, staat nog ter discussie. Zeker is wel dat Julianus hier

    voor het eerst echt geïnitieerd werd in een hellenistische religie.37 Maximus zou hem in 351

    namelijk op een geheime locatie, waarschijnlijk de tempel van Hecate, ingewijd hebben in de

    neoplatoonse mysteriën (Athanassiadi 1981: 37; Smith 1995: 91).38

    Hiermee werd voor de jonge Julianus de eerste stap gezet naar de spirituele verlichting waar hij

    altijd naar zou hebben verlangd. Julianus nam echter geen genoegen met de theoretische aard

    van de neoplatoonse leer en zou nog in hetzelfde jaar ook in de mysteriën van Mithras ingewijd

    worden39. Die populaire cultus was veel concreter en directer en bood dus meer houvast voor

    32 Voor Eusebius’ waarschuwing en Julianus’ averechtse reactie, zie Eunapius’ vit. Soph. (Wright 1921: 435). 33 Verdere uitleg over Iamblichus volgt later. 34 Bidez n.26; Wright n. 8. Zie ook eigen vertaling infra. 35 Amm. XXII 7.3. De gebruikte vertaling is hier die van Aart Blom, die op zijn site een vertaling van

    Ammianus’ Res Gestae geeft die zeer trouw blijft aan het Latijnse origineel (zie bibliografie). 36 Voor Chaerephon, zie Plato’s Charmides 153A (Lamb 1955: 9). 37 Aan de Alexandriërs 434D, Wright (1923 vol.3) brief 46, Bidez (1924) brief 111. 38 Veel weten we niet over deze inwijding. Enkel Gregorius van Nazianzus heeft het in zijn Redevoering tegen

    Julianus Or.4 55 over de gebeurtenis, zij het in zeer pejoratieve termen. Zie ook Tougher 2007: 27,120 en

    Bouffartigue 1992: 43. 39 Over de precieze datum van Julianus’ inwijding in het mithraïsme is nog onzekerheid. Athanissiadi (1992:32)

    plaatst het logischerwijs binnen de context van zijn spirituele transformatie in Ephesus, maar Smith (1995:136)

    oppert dat de inwijding tijdens zijn Caesarjaren in Gallië plaatsvond, vanwege de hechte band tussen Mithras en

    het Romeinse leger (Tougher 2007: 28).

  • 13

    de nog jonge debutant-filosoof. De Mithrascultus was bovendien wel vaker een

    aantrekkingspool voor neoplatonisten (Athanassiadi 1981: 38-40).40

    Toen Julianus terugkeerde naar zijn residentie in Nicomedia was hij dus naar alle betekenissen

    van het woord een heiden41. Hij moest zijn afvalligheid natuurlijk nog verborgen houden voor

    de ogen van de wereld en vooral voor Constantius’ spionnen42. Hij zou de godsvruchtige taak

    van lector aangenomen hebben in de kerk van Nicomedia, waar hij met luide stem het volk van

    zijn christelijkheid probeerde te overtuigen (Bowersock 1978: 18; Tougher 2007: 29,

    Athanassiadi 1981: 44).

    Achter de veilige muren van het landhuis in Bithynië kon hij zijn nieuw geloof naar hartenlust

    botvieren. Hij ontving er regelmatig dichters, retoren en filosofen. Hij hield symposia en hele

    zomers lang discussieerde hij met zijn nieuwgevonden vriendenkring over filosofie en

    staatszaken (Athanassiadi 1981: 42). Ook begon hij een actieve rol te spelen in het sociale leven.

    Hij stelde zich regelmatig op als beschermer van zijn nieuwe vrienden:

    0Apodhmi/aj de\ ou)x u(pe/sthn tw~n fi/lwn e3neka; Kai/toi Karteri/w| me\n oi]sq' o3pwj

    sunhra&mhn pro_j to_n e9tai=ron h(mi=n a)fiko&menoj 0Ara&cion a1klhtoj, u(pe\r au)tou~

    dehso&menoj: u(pe\r de\ tw~n th~j qaumasi/aj 0Areth~j kthma&twn kai\ w{n e0pepo&nqei para_

    tw~n geito&nwn …(Aan Themistius 259 CD)43

    Het was deze Arete, een leerling van Iamblichus, die waarschijnlijk verantwoordelijk was voor

    Julianus’ initiatie in nog een andere hellenistische cultus: die van de Magna Mater

    (Athanassiadi 1981: 43-44; Dillon 2009: 62).44

    Onder de invloed van dergelijke intellectuelen en zijn educatie in Klein-Azië zou Julianus voor

    het eerst beginnen te spelen zijn met het idee om keizer te worden. Libanius (Funeral or. 18.21-

    23) vertelt hoe de jonge idealist als keizer de heidense tradities weer in ere wou herstellen en

    40 Voor de interesse van platonisten in het mithraïsme, zie R. Turcan 1975: 105-129. 41 Over de precieze datum en reden van Julianus’ afvalligheid wordt nog veel gediscussieerd. Ik volg hier Brauch

    (1981: 135-36), die stelt dat Julianus’ bekering een geleidelijk proces was tijdens zijn filosofische studies. 42 Libanius’ Funeral Or. 18.19 (Norman 1969: 291). 43 ‘Trotseerde ik het buitenland dan niet voor mijn vrienden? Je weet wel degelijk hoe ik het opnam voor

    Carterius toen ik vrijwillig naar onze vriend Araxius was gegaan om voor hem te pleiten. En voor de bezittingen

    van die wonderbaarlijk Arete en het leed dat zij had ondervonden door haar buren….’ 44 Over deze initiatie zijn geen concrete aanwijzingen, maar de term ‘gedoopt’ die Gregorius van Nazianzus

    Tegen Julianus or.4.52 gebruikt om zijn afvalligheid in de jaren 350-51 te beschrijven, verwijst waarschijnlijk

    naar het Taurobolium, het doopritueel van de cultus van Magna Mater. Ook volg ik Athanissiadi’s standpunt dat

    het logisch zou zijn voor de leergierige hellenist om zich rond deze tijd te laten inwijden (Athanassiadi 1982:

    44).

  • 14

    de macht van de polis wou vergroten45. Dit zou een voorafspiegeling geweest zijn van zijn latere

    politieke beleid (Brauch 1981: 138; Bidez 2012: 84, 93-96).

    1.2.4. Keizerlijke intriges

    Zijn lange afwezigheid uit Nicomedia tijdens zijn initiaties in 351 en de geruchten over zijn

    gezelschap in Bithynië zorgden toch voor argwaan bij zijn halfbroer, de Caesar Gallus. Hij

    stuurde zijn christelijke adviseur Aetius om Julianus te ondervragen en indien nodig weer op

    het christelijke pad te brengen46. Aetius was zelf ook een zeer geleerd man en bij zijn

    gesprekken met Julianus ontdekte hij een gelijkdenkende ziel. Dat was waarschijnlijk de reden

    waarom hij Julianus niet verraadde aan Gallus. De twee vormden een hechte vriendschap en

    wanneer Julianus jaren later keizer werd, zond hij Aetius een hartelijke brief om hem aan het

    hof uit te nodigen (Athanassiadi 1981: 44; Wright 1923: 30-31; Hunt 1998: 47).47

    Gallus kon dus geen harde bewijzen vinden dat zijn halfbroer hun geloof verraden had. Enkele

    jaren later, in de lente van 354, zou de Caesar zelf in verdenking komen bij het hof van

    Constantius II. De keizer kreeg rapporten over de brutaliteit waarmee Gallus in het Oosten

    tekeerging, zonder respect voor de autoriteit van Constantius II. De praefectus praetorio

    Domitianus werd naar Gallus gezonden om hem te escorteren naar het keizerlijke hof. Gallus

    liet de man echter vermoorden door zijn paleiswacht, waardoor Constantius II een nieuwe

    usurpator vreesde. Hij wist Gallus onder voorwendselen toch naar Constantinopel te lokken en

    liet hem executeren (Bringmann 2004: 38).

    Op zijn terugweg vanuit de Oostelijke provincies zou Gallus zijn halfbroer nog hebben ontmoet

    in Constantinopel (Ammianus’ Res Gestae XV.2.7).48 Samen met de geruchten over zijn

    gezelschap in Bithynië, vormde dit reden genoeg voor Constantius om Julianus in Como, een

    stadje vlakbij de keizerlijke zetel in Milaan, onder huisarrest te zetten (Athanissiadi 1981: 45;

    Bidez 1958: 88). Hier werd hij zes maanden van de buitenwereld afgesloten, terwijl de keizer

    zijn lot besprak met zijn hofhouding49. Slechts één maal kon hij de keizer zelf toespreken

    dankzij de tussenkomst van Eusebia, de vrouw van de keizer (Tougher 2007: 29)50. Tijdens die

    45 Sozomenus 5.2. vertelt dat het vooral Maximus van Ephesus was die Julianus beïnvloedde in zijn politieke

    ideeën. 46 De apocriefe brief van Gallus aan Julianus (Wright 1923 vol.3 brief 82) alludeert naar deze episode tussen de

    broers (Tougher 2007: 29). 47 Bidez n. 46; Wright n. 15. 48 Athanassiadi plaatst de ontmoeting in het huis in Bithynië, maar hier zijn geen concrete bewijzen voor. 49 Zie hiervoor Aan de Atheners 273 AB. 50 IBID. 274A, Voor Eusebia 118 B; Voor de relatie tussen Eusebia en Julianus, en de mogelijkheid dat de

    keizerin zelf een ‘verborgen heiden’ was, zie Aujoulat, N., Eusébie, Hélène et Julien, Byz 53 (1983), 78-103

  • 15

    audiëntie kon de eloquente Julianus de keizer overtuigen van zijn onschuld en verkreeg hij

    toelating om terug naar Bithynië te reizen51. Vlak na zijn vertrek werd hij echter opnieuw

    gearresteerd, deze keer op verdenking van medeplichtigheid aan een complot om de keizer van

    de troon te stoten52. Ook nu kwam Eusebia de arme Julianus te hulp. Zij verkreeg van haar man

    zelfs dat de jonge filosoof-student naar een centrum van het antieke hellenisme mocht reizen:

    Athene53 (Hunt 1998: 47-48). Julianus zelf beschreef dit onbetaalbaar geschenk met de

    volgende woorden uit Ilias 6 236:

    Xru&sea xalkei&wn, e9kato&mboi e0nneaboi&wn54

    1.2.5. Studies in Athene

    In Athene kan Julianus zijn intellectuele opvoeding voltooien en ontmoet hij een aantal

    personen die hem de rest van zijn leven lief zouden zijn (infra). Waarschijnlijk heeft hij er les

    gevolgd bij de ‘koning der retoren’ Prohaeresius55. Er zijn geen bewijzen hiervoor, maar we

    weten dat de retoricus les gaf in Athene toen Julianus daar verbleef. Bovendien schreef de keizer

    later een brief56 waarin hij Prohaeresius aanspreekt met alle respect dat verwacht wordt van een

    leerling. Om dezelfde redenen gaan historici er ook van uit dat Julianus les volgde bij de heiden

    Himerius57. Athanassiadi (1981:47-49) suggereert een hechte vriendschapsband tussen de twee.

    In hoeverre Julianus in Athene ook verder ingewijd werd in het neoplatonisme, en zelfs de

    mysteriën van Eleusis, blijft vandaag onzeker58 (Smith 1995: 30; Tougher 2007:30; Wright

    1923 vol.3: 48).

    In Athene ontmoette Julianus waarschijnlijk Priscus, die later een vriend voor het leven zou

    worden. Er zijn drie brieven59 van Julianus overgebleven die aan Priscus geadresseerd waren,

    waarin hij vraagt om hem te bezoeken in Gallië (Hunt 1998: 48;Smith 1995: 31-32). Hier zullen

    we bij de bespreking van zijn brieven verder op ingaan.

    51 Zie hiervoor Voor Eusebia 118BC. 52 Voor Julianus’ eigen beschrijving van de verscheidene berichten die tot deze arrestatie hadden geleid, zie Aan

    de Atheners 273CD. 53 Zie Voor Eusebia 119C, waar Julianus Athene vergelijkt met een bron van filosofie. 54 Aan Themistius 260 AB, ‘goud voor brons, een waarde van wel honderd runderen tegen een waarde van nog

    geen tien’(Schwartz 2012: 97) 55 Eunapius’ Historiae X. 7.4. Zie ook Eunapius Vit. Soph. (Wright 1921: 477-517). 56 Wright (1923) brief 14, Bidez (1924) brief 31. 57 We hebben geen brief van Julianus aan deze Himerius, maar hij voegde zich later wel bij het hof van de

    nieuwe keizer nadat die hem waarschijnlijk had uitgenodigd (Barnes 1987: 220-2). 58 Voor de initiatie van Julianus in de mysteriën van Eleusis, zie Eunapius Vit. Soph. (Wright 1921: 436-39). Het

    belang van Julianus’ inwijding wordt verdedigd door Renucci, ‘Les idées politiques’ 2000: 99-105. 59 Wright (1923) n.1,2,5, Bidez (1924) n.11,12,13.

  • 16

    1.2.6. Julianus Caesar

    In de herfst van 355 kwam er een abrupt einde aan de studententijd van Julianus; hij werd

    opnieuw onder huisarrest gezet nabij Milaan60. Constantius II was namelijk bezorgd om de

    situatie in Gallië. De provincie werd door niet-aflatende invallen geteisterd en de algemene

    ontevredenheid onder de bevolking maakte het tot een broedplek voor usurpatoren. Na lang

    twijfelen besliste de keizer uiteindelijk, op aanraden van zijn vrouw Eusebia, om zijn neef te

    sturen (Athanassiadi 1981: 52-54; Tougher 2007: 30-31; Hunt 1998: 48-50).

    Ammianus (Res Gestae XV.8) geeft ons een gedetailleerde weergave van de grootse ceremonie

    en de plechtige speech waarmee Constantius II zijn neef voor de verzamelde soldaten tot de

    rang van Caesar bevorderde. Wanneer hem het keizerlijke purper was opgelegd, zou hij volgens

    Ammianus volgend Iliadisch vers geciteerd hebben:

    ἔλλαβε πορφύρεος θάνατος καὶ μοῖρα κραταιή.(Homerus’ Ilias V.83)61

    In zijn brief aan de senaat en het volk van Athene62 geeft Julianus zelf aan dat de ‘eer’ die hem

    was toebedeeld, slechts hol was. Constantius II vreesde Julianus meer dan hij hem vertrouwde

    en de nieuwe Caesar had dus weinig werkelijke macht. Zo had hij geen commando over het

    leger en slechts 360 soldaten als zijn privégarde (Tougher 2007: 31). Later dat jaar huwde de

    keizer hem nog uit aan zijn zus Helena om hun nieuwe verbond te verzegelen.

    Julianus omarmde zijn nieuwe functie met zijn gekende overgave en bereidde zich in het

    winterkwartier te Vienna voor op zijn functie. Hij zou een zware militaire training ondergaan

    hebben en in zijn vrije tijd oefende hij ook zijn geest door het lezen van Caesars Commentaren

    en Plutarchus’ Levens63 (Ammianus XVI 5.7; Bowersock 1978: 36).

    Wanneer hij begin 35764 dan toch het commando kreeg over de Gallische legioenen65, begon

    de jonge generaal tegen ieders verwachting in zijn eerste militaire successen te behalen.

    Meerdere keren wist hij de Alemanni terug te drijven en hij ondernam zelfs enkele geslaagde

    militaire expedities over de Rijn. Ook op administratief vlak bleek de jonge Caesar uit te blinken

    en door zijn strijd tegen corruptie en door de matiging van de belastingen kende Gallië voor het

    60 Voor Julianus’ pathetische lamentaties over dit vertrek, zie Aan de Atheners 275b. 61 ‘een machtig noodlot greep hem en de purperen dood omfloerste zijn blik’ (Schwartz 2012: 73) 62 Zie hiervoor ook Aan de Atheners 277D-278B . 63 Julianus’ Voor Eusebia 124B. 64 Athanassiadi (1981: 57) plaatst dit reeds vroeger, in de zomer van 356. Over de onzekere datering, zie

    Tougher 2007: 31; Bowersock 1978:36-40. 65 Zie hiervoor ook Aan de Atheners 287D-279A.

    http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=e%29%2Fllabe&la=greek&can=e%29%2Fllabe0&prior=o)/ssehttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=porfu%2Freos&la=greek&can=porfu%2Freos0&prior=e)/llabehttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=qa%2Fnatos&la=greek&can=qa%2Fnatos1&prior=porfu/reoshttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=kai%5C&la=greek&can=kai%5C1&prior=qa/natoshttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=moi%3Dra&la=greek&can=moi%3Dra0&prior=kai/http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=krataih%2F&la=greek&can=krataih%2F0&prior=moi=ra

  • 17

    eerst in decennia een heropbloei. Zelfs op juridisch vlak muntte hij uit in zijn milde en billijke

    rechtspraak (Athanassiadi 1981: 56-60, Tougher 2007: 31-36).66

    Een slag die hier het vermelden waard is, is die van Strasbourg, waarover Ammianus in zijn

    zestiende boek ons een ooggetuigeverslag geeft. De slag betekende een enorme overwinning

    voor het Romeinse Rijk. Ammianus67 rapporteert een opmerkelijke gebeurtenis vlak na de

    beslissende slag. De soldaten, euforisch na zo’n grote triomf, zouden ‘Julianus Augustus’

    geroepen hebben. Julianus reageerde hier kordaat op door de oproerkraaiers het zwijgen op te

    leggen. Voor hem persoonlijk moest dit waarschijnlijk wel een belangrijke stap in zijn

    emancipatie ten opzichte van Constantius II geweest zijn. In zijn eerste jaren in Gallië was het

    immers vooral Julianus die afstand begon nemen van Constantius II, en niet omgekeerd68

    (Bowersock 1978: 40-43; Tougher 2007: 36-38; Hunt 1998: 51-55).

    De twee panegyrieken die hij Constantius II in deze periode stuurde kunnen op die manier

    gelezen worden. De eerste daarvan (Voor Constantius), die tussen 356-357 moet zijn

    geschreven, is volgens Athanassiadi (1981: 61-2) zo’n droge navolging van Menanders

    richtlijnen voor een basiliko_j lo&goj, dat Julianus hiermee in zijn werk afstand zou willen

    nemen van zijn oom. Ook de redevoering Aan Eusebia en de tweede panygeriek aan

    Constantius II (Over Koningschap) kunnen worden gelezen als Julianus’ ‘Letter of

    independence’ aan zijn keizer (Athanassiadi 1981: 61-66). Hierover zullen we het verder nog

    hebben in de bespreking van Julianus’ œuvre.

    De jonge Caesar hield zich in zijn vrije tijd nog steeds bezig met de studie van filosofie en

    literatuur. Bij zijn vertrek had zijn beschermster, keizerin Eusebia, hem namelijk een kleine

    bibliotheek meegegeven met alle belangrijke werken69 (Smith 1995: 33). Door zijn militaire

    successen en populariteit bij de legioenen groeiden ook zijn ambities. In een niet mis te verstane

    brief aan zijn lijfarts en vriend Oribasius70 spreekt Julianus over zijn goddelijke taak in Gallië:

    Kai_ tau=ta tou= qeou= summaxou=ntoj h9mi=n, o3sper ou]n e1tacen71

    66 De jaren die Julianus in Gallië spendeerde worden hier slechts summier weergegeven. Voor meer over die

    woelige periode, zie Ammianus (Res Gestae: XVI-XX) en Edward Gibbon (Decline and Fall, vol. 2). Voor een

    recenter overzicht, zie Hunt 1998: 49-56. Voor een analyse van Julianus’ politiek in Gallië, zie ook Brauch 1981:

    169-79. 67 Res Gestae XVI.12.64. 68 Zoals Ammianus ons wil doen geloven in Res Gestae XVI.8-9. Voor het vertrouwen dat Constantius II stelde

    in zijn Caesar, zie Bowersock 1978: 39-44. 69 Libanius’ Funeral or. 18.157. (Norman 1969: 325) 70 Bidez n.14; Wright n. 4. 71 ‘met de godheid als mijn medestrijder – want hij droeg mij daartoe op.’

  • 18

    In diezelfde brief maakt hij ook vermelding van een droom. Daarin zou hij een grote boom

    hebben gezien, wegzakkend onder zijn eigen gewicht. Uit de wortels van die boom ontsproot

    ook een jong boompje. Wanneer de grote boom omviel, bleef dat kleine boompje stevig rechtop.

    Er is niet veel fantasie nodig om in te zien dat de grote boom Constantius II voorstelt en de

    kleine Julianus (Athanassiadi 1981: 67-68; Bowersock 1978: 17,44).

    Julianus begon zich naar die ambities te gedragen door ondermeer in de clinch te gaan met de

    praefectus praetorio Florentius. De prefect, die rechtstreekse gehoorzaamheid aan Constantius

    II verschuldigd was, wou de belastingen verhogen, hetgeen Julianus niet toeliet. Ook dit

    onderwerp komt aan bod in zijn brief aan Oribasius72 (Bowersock 1978: 43; Bringmann 2004:

    64).

    Het zou niet lang duren voordat Julianus’ ambities en successen Constantius II en zijn

    hofhouding bezorgd maakten. Gealarmeerd door het conflict met Florentius besloten ze

    Julianus op zijn plaats te zetten. In de winter van 359 riepen ze Salustius, Julianus’ trouwe

    raadsman en vriend, terug naar het Oosten. Julianus was zwaar aangedaan door dit vertrek, wat

    te lezen valt in de paramuqiko_j logo&j of ‘troostrede’ die hij voor hem schreef (Voor

    Salustius). In de oeuvrebespreking zullen we nog terugkomen op dit werk.

    Waarschijnlijk was het nu de jonge Caesar duidelijk dat hij zichzelf in gevaar had gebracht met

    zijn ambities. Weldra zouden echter gebeurtenissen - die grotendeels buiten zijn bereik lagen -

    zijn lot beslechten. (Athanassiadi 1981: 68-69; Bringmann 2004: 65)

    1.2.7. Julianus’ usurpatie

    In de zomer van 359 waren de vijandigheden met het Perzische rijk weer opgeflakkerd. Na het

    verlies van de strategische stad Amida werd de situatie kritiek. Constantius II zag zich

    genoodzaakt om een grootscheepse militaire expeditie te organiseren. Hij vertrok zelf naar het

    Oosten en vorderde troepen vanuit heel het rijk op, om de Perzische koning Sapor II te kunnen

    stuiten. De tribunus militum Decentius kreeg van hem de opdracht om de vier elite-eenheden

    van de Gallische legioenen73 te vorderen. Daarbovenop moesten nog eens 300 keurtroepen van

    elk van de overgebleven legioenen naar het Oosten vertrekken (Hunt 1998: 56).

    72 Wright (1923) brief 4, Bidez (1924) brief 14. Zie ook eigen vertaling. 73 De Herulen, Bataven, Kelten en Petulanten. Voor een uitgebreid verslag van de vordering van de troepen, zie

    Ammianus’ Res Gestae XX.4.2.

  • 19

    Over de motivatie van Constantius II voor deze beslissing zal men waarschijnlijk nooit

    zekerheid krijgen. Athanassiadi (1981: 70) ziet het als een regelrechte kaakslag voor Julianus.

    Bowersock (1978: 46-47) en Hunt (1998: 56-57) interpreteren het als een oprechte vraag tot

    steun van een keizer aan zijn trouwe Caesar, nu die laatste in zijn eigen provincie relatieve

    vrede kende. Wij zijn geneigd om akkoord te gaan met Drinkwater (1983: 370-83) en Tougher

    (2007: 40); waarschijnlijk droeg een combinatie van beide bij tot Constantius’ militaire zet.

    Hoe dan ook moest Julianus lijdzaam toezien hoe hij de helft van zijn strijdkrachten verloor.

    Hij uitte ook zijn onrust over het feit dat vele van die troepen in dienst waren getreden onder de

    strikte voorwaarde dat zij nooit over de Alpen heen zouden moeten trekken74. Zijn

    bekommernissen vielen echter in dovemansoren, en hij besloot dan maar om zijn keizer te

    gehoorzamen (Athanassiadi 1981:71; Bringmann 2004: 69-71).

    Wanneer de troepen door Parijs trokken, op weg naar het Perzische front, begon een muiterij.

    Geheel tegen zijn wil werd Julianus op een schild geheven en zo met dit barbaars ritueel75 tot

    Augustus uitgeroepen. Zo liet Julianus het tenminste uitschijnen in Aan de Atheners76; alsof hij

    dit niet zelf had gepland.77

    De nieuwe Augustus wist dat zijn benoeming niet in goede aard zou vallen bij Constantius II.

    Volgens Ammianus78 stuurde Julianus twee brieven, waarin hij zwoer trouw te zullen blijven.

    De eerste brief, net als de tweede die Ammianus vernoemt, is waarschijnlijk een vervalsing

    (Bowersock 1978: 52). Toch loopt de inhoud parallel met de informatie die Julianus ons zelf in

    zijn Aan de Atheners verschaft:

    ou1pw kai\ th&meron tai=j pro_j au)to_n e0pistolai=j th|~ doqei/sh| moi para_ tw~n qew~n

    e0pwnumi/a| ke/xrh mai, Kai/sara de\ e0mauto_n e1graya kai\ pe/peika tou_j stratiw&taj

    o)mo&sai moi mhdeno_j e0piqumh&sein, ei1per h(mi=n e0pitre/yeien a)dew~j oi0kei=n ta_j Galli/aj,

    toi=j pepragme/noij sunaine/saj (285D)79

    74 Ammianus’ Res Gestae XX.4.4. 75 Ammianus’ Res Gestae XX.4.17. In verband met dit barbaarse ritueel en de betekenis ervan, zie Libanius To

    Julian or.13. 34.(Norman 1969: 21) 76 Het gedeelte over de gebeurtenissen in Parijs is te vinden in 283A-285A. 77 De echte geschiedenis lijkt echter, zoals altijd, gecompliceerder te zijn. Voor een analyse van de verschillende

    bronnen over de gebeurtenissen en wat we daaruit kunnen afleiden zie Bowersock (1978: 47-52) en Hunt (1998:

    57-58). 78 Ammianus’ Res Gestae XX.8.5-17. 79 ‘..Tot op deze dag heb ik de bijnaam die mij door de goden gegeven is nog niet gebruikt in mijn brieven aan

    hem, maar heb ze ondertekend met ‘Caesar’. En ik heb de soldaten overtuigd om niets meer te vragen, als hij ons

    ongehinderd in Gallië laat blijven en goedkeurt wat er gebeurd is.’

  • 20

    Julianus wou dus duidelijk laten uitschijnen dat hij genoegen nam om als Constantius’ collega

    te regeren over het Westen. Dit was niet zo abnormaal, aangezien er nog wel meerdere augusti

    naast elkaar geregeerd hadden (Tougher 2007: 41). Constantius II wou zijn troon echter niet

    delen en antwoordde in een razende brief80 dat zijn neef maar genoegen moest nemen met de

    Caesartitel. (Bowersock 1978: 50-54; Athanassiadi 1981: 74-75; Tougher 2007:41-42)

    De relatie tussen de twee keizers was dus gespannen. Toen kort daarop zowel Julianus’ vrouw

    Helena als de keizerin Eusebia stierven, was de emotionele band met Constantius II als het ware

    definitief verbroken. Er zijn ook aanwijzingen dat Julianus zijn belofte aan zijn nieuwe collega

    (supra) niet hield. In Vienna vierde hij zijn quennalia81 alsof het zijn inauguratie als Augustus

    was. De munten die hij liet drukken ter ere van die gelegenheid waren namelijk bedrukt met

    zijn portret met als onderschrift ‘Julianus Augustus’82 (Bowersock 1978: 53; Athanassiadi

    1981: 76).

    De munten zouden ons ook iets tonen dat van groot belang is voor dit onderzoek. Sommige

    munten vertoonden Julianus als Augustus met een afbeelding van een koningsadelaar. Dit

    symbool zou aanduiden dat Julianus zichzelf als keizer Dei Gratia wou afbeelden, aangezien

    Jupiter in de vorm van een adelaar de keizerlijke macht symboliseerde (Gilliard 1964: 137-

    138). Of dit als een sneer was bedoeld voor de christelijke Constantius II is niet met zekerheid

    te zeggen, maar latere christelijke schrijvers zouden het wel zo opnemen83 (Athanassiadi 1981:

    76; Hunt 1998: 59-60).Van Ammianus (Res Gestae XXI.2.4-5) horen we dat Julianus toen al

    de heidense goden aanbad, maar dit nog stil hield om niet te veel mensen tegen het hoofd te

    stoten.

    Een clash tussen de twee keizers leek hoe dan ook onvermijdelijk. De snelle opmars naar het

    Oosten van Julianus’ legioenen in de zomer van 361 en de gebeurtenissen errond gaan we hier

    niet bespreken. Voor een gedetailleerde beschrijving kan de lezer zich opnieuw wenden tot

    Ammianus’ Res Gestae (boek XXI en XXII). De uitkomst van de burgeroorlog was spannend

    geweest, aangezien Constantius II het numerieke overwicht behield, terwijl Julianus op een

    trouw en strijdvaardig leger kon rekenen (Tougher 2007: 41-43). De strijd werd echter in het

    voordeel van Julianus beslecht op 3 november 361 te Mobscurene toen Constantius II plots

    stierf.

    80 Ammianus’ Res Gestae XX.9.2-6 81 ‘vijfde verjaardag’ van zijn aanstelling tot Caesar. 82 Voor een analyse van die ‘votamunten’, zie Gilliard 1964: 136-37. 83 Zie bijvoorbeeld Sozomenus Hist. V.17.3.

  • 21

    1.2.8. Julianus Augustus

    Nu Julianus alleenheerser was, kon hij zijn christelijk masker eindelijk laten afvallen. In de

    opgelaten brieven aan zijn vrienden en dierbaren sprak hij openlijk over zijn heidense geloof84.

    Hij wachtte ook niet lang om met de hervormingen van zijn rijk te beginnen. Die hervormingen

    op zich maken geen onderdeel uit van onze studie. Sommige ervan, zoals zijn religieuze plannen

    voor het rijk, zullen later nog aan bod komen85. We kunnen kort stellen dat Julianus een

    decentralisatie wou doorvoeren door de bureaucratische aristocratie van het keizerlijke hof

    buitenspel te zetten. Tegelijkertijd wou hij ook de stadsbesturen, die toen niets meer te zeggen

    hadden, weer nieuw leven in blazen86.

    De ambitieuze keizer ging verder op het elan van zijn jaren in Gallië en er blies duidelijk een

    nieuwe wind door Constantinopel. Hij zou de afstandelijke en absolutistische regeerstijl van het

    dominaat, ingevoerd door Diocletianus, vervangen hebben door een terugkeer naar het

    principaat. Zijn mantra zou ingetogenheid en rechtvaardigheid worden (Tougher 2007: 44-49).

    Als de oorlog met het Perzische rijk, die hij van zijn voorganger had geërfd, hem niet fataal was

    geworden, was de geschiedenis misschien helemaal anders gelopen.

    De verschillende politieke beslissingen die deelmaakten van Julianus’ regeerperiode als keizer

    worden in dit deel niet verder besproken, aangezien dit ons te ver zou leiden van onze

    onderzoeksvraag. De politieke evoluties en historische gebeurtenissen die relevant zijn voor

    dit onderzoek, zullen verder besproken worden in de bijpassende onderdelen. Wij hebben ons

    hier beperkt tot de jeugdjaren van Julianus, die volgens ons vormend waren voor zijn latere

    regeringsstijl en religieuze overtuigingen.

    84 Zo bijvoorbeeld Aan Maximus, Wright n.8; Bidez n.26; zie ook eigen vertaling (infra). 85 Voor een uitgebreide analyse van Julianus’ hervormingen op politiek, administratief en religieus vlak, zie

    Athanassiadi 1981: 89-120; Tougher 2007: 44-53. 86 Over de achteruitgang van de curiae in de vierde eeuw, zie Ward-Perkins 1998: 373-5

  • 22

    1.3. Conclusie

    Ondanks alle tegenslag slaagde Julianus er toch in om zijn eigen lot in handen te nemen. Zo

    wist hij tijdens zijn moeilijke jeugd niettemin een literaire en retorische opleiding te volgen.

    Zijn christelijke opvoeding hield hem niet tegen om zich tijdens zijn studentenjaren te verdiepen

    in de hellenistische filosofie. Hij wist de intriges aan het keizerlijke hof altijd te ontlopen. Ook

    wanneer hij naar Gallië gestuurd werd, ontpopte hij zich tegen alle verwachtingen in tot een

    waardig leider en uiteindelijk ook tot rivaal van Constantius II. Eenmaal op de keizerstroon

    ging hij zijn eigen weg en ontwikkelde hij ambitieuze plannen voor zijn rijk.

    In het volgende hoofdstuk zal de historische Julianus plaats maken voor de auteur Julianus. We

    zullen namelijk de literaire werken en de brieven van de keizer bespreken om te zien hoe hij

    zichzelf hierin voorstelde aan zijn lezers.

  • 23

    2. Julianus als auteur

    Over de historische persoon Julianus is veel geweten en veel geschreven, maar wat weten we

    over de literaire persoon? We hebben, meer dan bij andere keizers, door zijn geschriften een

    unieke blik op het innerlijk van Julianus en hoe hij zichzelf wou tonen aan de buitenwereld.

    Ook de auteur Julianus, zoals Baker-Brian en Tougher het stellen (2012: xvii), verdient dus

    onze aandacht.

    In dit hoofdstuk zullen we daarom Julianus’ literaire werken analyseren om te zien of hij zich

    hierin op een bepaalde manier profileert. Daarvoor zullen we eerst een blik werpen op de

    literaire educatie van Julianus. Daarna volgt een bespreking van zijn oeuvre, waarin we ons de

    vraag zullen stellen of er een patroon te vinden is in de werken en hoe Julianus zichzelf hierin

    voorstelt. Voor zijn briefcollectie zullen we hetzelfde doen en ook proberen om een aantal

    literaire personae van de keizer te onderscheiden.

    2.1. Julianus’ literaire opvoeding

    Om de persoonlijkheid en het œuvre van Julianus te begrijpen is het noodzakelijk om zijn

    opvoeding nog even onder de loep te nemen. We kunnen namelijk drie tradities onderscheiden

    die Julianus beïnvloed hebben: de christelijke, de Grieks-Romeinse en de neoplatoonse traditie

    (Beylache 2002: 104-5). Zijn christelijk opvoeding werd kort besproken in de biografie en zijn

    studies in de neoplatoonse leer komen aan bod in het volgende hoofdstuk. In dit onderdeel

    wordt kort ingegaan op zijn klassieke opvoeding, de zogenaamde e0gku&klioj paidei&a of

    ‘encyclopedische studies’87.

    Het educatief systeem in het keizerrijk was in die tijd onderverdeeld in primaire, secundaire en

    hogere studies. Het primair onderricht werd gegeven door grammatistai& (grammatisth&j:

    ‘grammaticus’). Bij het secundair onderwijs werd het grammaticale onderricht verdergezet door

    grammatikoi&, terwijl de leerling ook les kreeg van retoren. In het hoger onderwijs kon de

    student zich dan verder toeleggen op recht, geneeskunde, filosofie of retoriek (Bouffartigue

    1992: 39-40; Marrou 1981: 279-83).

    Over de jonge jaren van Julianus weten we bijna niets. Als kind van de keizerlijke familie ging

    hij waarschijnlijk niet naar een gemeenschappelijke school. De aanstelling van Mardonius als

    87 De bespreking die zal volgen is geenszins compleet. Voor een volledige bespreking van de encyclopedische en

    retorische studies van Julianus, zie Bouffartigue 1992:504-545. Voor een algemene bespreking van de

    encyclopedische studies in de oudheid zie Marrou 1981: 264 e.v.

  • 24

    zijn grammatisth&j gebeurde pas op zijn zevende88, maar Bouffartigue (1992:40)

    argumenteert dat hij al eerder onderricht zou hebben genoten. Het is vermeldenswaardig dat

    Mardonius waarschijnlijk een christen was (Bowersock 1978: 24). De inwijding in de Griekse

    cultuur en literatuur van Homeros die Julianus van Mardonius kreeg was niet onverenigbaar

    met zijn christelijke opvoeding door Eusebius (Athanassiadi 1981: 12; Bowersock 1978: 25).

    Zoals reeds vermeld maakte Mardonius een blijvende indruk op Julianus, waarschijnlijk door

    de traumatische ervaring van de moord op zijn familie (Tougher 2007: 24). Smith (1995: 24-

    25) ziet in de sterke band met Mardonius een precedent voor de adoratie die Julianus later voor

    zijn andere leermeesters zou tonen. Dit kan waar zijn, maar we moeten er natuurlijk rekening

    mee houden dat onze belangrijkste bron voor die ‘adoratie’ Julianus’ eigen literaire

    verbloemingen zijn.

    Over het secundair onderwijs van Julianus weten we opnieuw niet veel. Uit het citaat over

    Mardonius dat we in zijn biografie aanhaalden (De baardhater 351A-352C), zouden we kunnen

    afleiden dat Julianus gewoon naar school ging89. Dit was de traditie in het klassieke onderricht

    van het keizerrijk (Bouffartigue 1995: 40). Zijn opleiding werd echter verstoord toen hij in

    ballingschap moest naar Macellum. Zoals reeds vermeld, beschreef Julianus de zes jaar die hij

    daar besteedde als een vergeetput. Hij had echter toegang tot de uitgebreide bibliotheek van

    Georgius (supra) en het is niet ondenkbaar dat zijn klassiek onderricht verderliep. Op zijn

    leeftijd was het namelijk heel normaal om thuisonderricht te krijgen (Smith 1995: 25;

    Bouffartigue 1992: 40).

    We hebben reeds besproken hoe Julianus na zijn terugkeer in Constantinopel les kreeg bij de

    grammaticus Nicocles en de retoricus Hecebolius. Volgens Athanassiadi (1981:28-29) kon die

    laatste geen indruk maken op Julianus. Onze enige bron hiervoor is echter Libanius, die in

    Hecebolius een rivaal zag. Waarschijnlijk vervolgde Julianus dus zonder onderbreking zijn

    retorische onderricht in Constantinopel (Smith 1995: 26-27). Ook zijn eerste echte contact met

    de filosofie zou hier plaatsgevonden hebben onder de begeleiding van Themistius90.

    Over zijn daaropvolgende ‘initiatie’ in het neoplatonisme bij Aedesius en Maximus hebben we

    het reeds gehad in de biografie. In het licht van zijn educatie vormt dit echter geen breekpunt

    88 De baardhater 22.352 c 89 Zie Ook Libanius’ Funeral or. 18.11 (Norman 1955: 284-5). 90 Aan Themistius 275D. Over de relatie tussen Julianus en Themistius, zie ook Bouffartigue 1992: 296-300.

  • 25

    met zijn verleden, hoewel velen het zo hebben willen zien91. Zoals eerder vermeld, voorzag het

    hoger onderwijs in het keizerrijk in een specialisatie in onder andere de filosofie. We kunnen

    zijn initiatie in de neoplatoonse mysteriën dan ook beschouwen als een normale verderzetting

    van zijn studies. Bewijs hiervoor kan zijn dat hij erna nog altijd andere filosofische werken

    bestudeerde, zoals die van Aristoteles92. Ook de vermoedens dat hij zich ook in andere cultussen

    liet inwijden, zoals die van Mithras, kunnen wijzen op een gewone voortzetting van zijn

    klassieke studies (Smith 1995: 29-31).

    Hiermee willen wij zijn bekering niet in vraag stellen, maar aantonen dat zijn studies in de

    filosofie breder waren dan enkel het neoplatonisme van Maximus. Ook was zijn onderricht in

    de filosofie niet ‘controversieel’, zoals veel christelijke schrijvers ons later hebben willen doen

    geloven, maar deel van het conventionele onderwijsprogramma. Het jaar in Ephesus en de zes

    maanden daarop in Athene waren ook te kort om van hem een echte ‘ingewijde’ te maken van

    de neoplatoonse leer; hij was slechts een enthousiasteling. Het is vooral zijn retorische

    opvoeding die doorstraalt in al zijn werken, die op filosofisch vlak niets revolutionairs bevatten,

    maar op literair vlak de kundige hand van een retoricus verraden (Baker-Tougher 2012: xiii-

    xv; Hardy 1968: 141; Smith 1995: 33-34).

    91 Auteurs als Bowersock (1978) en Athanassiadi (1981) leggen de nadruk op zijn filosofisch onderricht in

    Pergamum alsof dit dé vormende factor was voor Julianus latere leven en werken. 92 Zie hiervoor Aan Priscus ,Wright 1923 vol.3 brief 2 (eigen vertaling); Aan Themistius 260B

  • 26

    2.2. Literaire werken

    De retorisch kundige hand van Julianus toont zich in de vele literaire werken. Zelfs de

    christelijke geschiedschrijvers, die er alles aan deden om hem door het slijk te halen, spraken

    vol lof over zijn literaire kwaliteiten. In wat volgt werpen we een blik op elk van zijn werken

    in chronologische volgorde en onderverdeeld volgens de vier belangrijkste fasen van Julianus’

    politieke leven: zijn Caesarjaren, zijn usurpatie, zijn keizerschap en de expeditie naar Perzië.

    Naast een korte situering in tijd en ruimte wordt van elk werk de inhoud en het doel

    besproken. Hierbij onderzoeken we ook of daarbij een patroon of een rode draad te ontdekken

    valt.

    2.2.1. Redevoeringen vanuit Gallië

    Van Julianus’ tijd als Caesar zijn ons onder meer drie panegyrieken overgeleverd: twee aan

    keizer Constantius en één aan diens vrouw Eusebia. Wright (1923: 2) noemt ze de sofistische

    werken van Julianus, samen met de twee hymnen (infra), waar zijn training in de retoriek zich

    duidelijk toont. Net als bij zijn andere werken heeft recent onderzoek uitgewezen dat hier meer

    dan alleen retoriek achter schuilgaat (Tougher 2012: 19). Julianus zou al heel duidelijk zijn

    standpunten over de heerschappij van het Romeinse Rijk naar voren gebracht hebben. Zijn

    geloof in de traditionele hellenistische goden toont zich ook al voorzichtig.

    2.2.1.1. Voor Constantius

    De panegyriek die Julianus schreef voor zijn oom Constantius II is zijn vroegste literaire werk

    dat ons werd overgeleverd (Tougher 2012: 21). Over de datering ervan bestaat nog altijd

    twijfel93. Wright (1913: 2) beweert dat Julianus de toespraak schreef vóór zijn vertrek naar

    Gallië in 355. Bidez (1932: 3) en Athanassiadi (1981: 61) plaatsen de tekst in 357 en vermoeden

    dat de tekst door Julianus’ kamerheer Eutherius naar het hof van Constantius II was gebracht

    ter verdediging van de Caesar94.

    De zeer technische panegyriek wordt gezien als een bijna slaafse navolging van het model van

    de basiliko_j lo&goj van Menander 95 (Athanassiadi 1982: 61; Bidez 1932: 4; Wright 1913:2).

    Athanassiadi (1981: 61-62) ziet in die ‘gestudeerde onoriginaliteit’ een bewijs dat Julianus zich

    93 Voor een kort overzicht van de verschillende dateringsmogelijkheden, zie Tougher 2012: 20-22. 94 Voor het diplomatieke karakter van de panegyriek, zie Bowersock 1978: 37. 95 Menanders Peri_ e0pideiktikw=n 368 e.v. (Spengel 1894). Voor Themistius en Libanius als mogelijke modellen, alsook de vraag of er nog andere invloeden waren voor Julianus, zie Tougher 2012: 22-24.

  • 27

    emotioneel en intellectueel wou afsluiten. Het zou een geforceerde lofbetuiging zijn aan de man

    die hij verantwoordelijk houdt voor de moord op zijn familie (Tougher 2012: 19).

    Julianus’ navolging van Menander is echter minder absoluut dan Wright (1913: 2) vermoedt;

    soms laat de Caesar toch zijn persoonlijke ideeën doorschemeren. Hierachter zou verborgen

    kritiek aan de keizer schuilen. Zo heeft hij het bijvoorbeeld over het belang van een goede

    belastingpolitiek (21D) tegenover een keizer die de provincies zo goed als leegzoog96

    (Athanassiadi 1981: 61-62). Deze en andere passages, waarin Julianus afweek van het model

    van Menander, zouden ons meer kunnen vertellen over de echte betekenis van de panegyriek97.

    Zoals Tougher (2012: 30) het stelt, hangt onze reflectie van de tekst vooral af van onze blik op

    Julianus zelf. Een verdere studie van de Panegyriek voor Constantius is dus zeker nog nodig.

    2.2.1.2. Voor Eusebia

    Julianus schreef zijn tweede panegyriek ongeveer op hetzelfde moment als de eerste. Hij was

    gericht aan Eusebia, de vrouw van de keizer. Het is een xaristh&rioj lo&goj (‘dankwoord’)

    voor de vrouw die hem onder haar bescherming nam in Milaan. Zij zou ook van haar man

    verkregen hebben dat Julianus naar Athene mocht. Wright (1913: 273) en Bidez (1932: 72) zien

    hierin een oprechte en spontane dankbetuiging, in een directere en eenvoudigere stijl dan de

    andere twee panegyrieken.

    Het beeld dat Julianus hier schetste van Eusebia als perfecte keizerin komt echter niet overeen

    met wat we bijvoorbeeld van Ammianus of Eutropius te horen krijgen. Net als bij die andere

    bronnen zou het bij Julianus daarom gaan om een typebeeld van de perfecte keizerin, dat niet

    veel of niets te maken had met de historische Eusebia (James 2012: 55)98. Dit wordt door

    sommigen dan weer beschouwd als verdoken kritiek aan Constantius II (James 2012: 52-53;

    Tougher 2007: 39-40). Tegelijk zou de tekst ook bedoeld zijn om een goed beeld te scheppen

    van Julianus zelf (Athanassiadi 1982: 62; Tougher 2007: 39). In die context is het onzeker of

    de redevoering zelfs bedoeld was voor Eusebia en het hof van Constantius II (James 2012: 53).

    2.2.1.3. Over koningschap

    Over de datering van de laatste panegyriek van Julianus aan Constantius II, genaamd Over

    Koningschap of De heroïsche daden van Constantius, is veel discussie mogelijk (Drake 2012:

    96 Ammianus’ Res Gestae XXI.16.17. 97 Voor een verdere analyse van de afwijkingen, zie Tougher 2012: 26-28. 98 Voor een korte samenvatting en analyse van Julianus’ Voor Eusebia, alsook een synthese van vele mogelijke

    dubbele lagen ervan, zie James 2012.

  • 28

    39). Ook het feit dat het werk ooit aan Constantius II is bezorgd wordt betwijfeld (Drake 2012:

    36-40; Wright 1913: 131). Athanassiadi (1981: 63) plaatst het werk in de context van Julianus’

    militaire successen als Caesar. De hofhouding van Constantius II zou hebben geprobeerd om

    Julianus in diskrediet te brengen bij de keizer. Als verdediging wou Julianus met de panegyriek

    zijn loyaliteit bewijzen. In het werk maakte Julianus een uitgebreide vergelijking tussen de

    keizer en Homerische helden als Agamemnon en Odysseus, altijd ten voordele van de keizer

    (Wright 1913: 131).

    Meer nog dan in de vorige twee panegyrieken zouden we in dit werk een onderliggende laag

    van kritiek aan Constantius II kunnen lezen. De inleiding, waarin hij de vete tussen Achilles en

    Agamemnon in herinnering brengt, is hiervoor tekenend. Athanassiadi (1981) bemerkt hierin

    een parallel met Julianus (Achilles) en Constantius II (Agamemnon). Wanneer Julianus in 50A

    stelt dat Agamemnon Achilles’ prijs afnam, zou hij in werkelijkheid verwijzen naar Constantius

    II, die Julianus de eer van zijn overwinning bij Strasbourg ontnam (Athanassiadi 1981: 63-64).

    Veel onderzoekers herkennen in de panegyriek ook twee tegenstrijdige stemmen over de aard

    van het koningschap (vandaar ook de aangepaste titel). Aan de ene kant hebben we het

    koningschap uit dynastieke legitimiteit en aan de andere kant koningschap uit merite

    (Athanassiadi 1981: 63-66; Drake 2012: 39).

    Van meer belang voor onze studie is het feit dat Julianus hier openlijk over zijn religieuze

    voorkeuren praat. In 82D-83A en 90A verklaart hij openlijk dat Zeus/Helios zijn oppergod is.

    Hij beklaagt de verwoesting van de tempels (80C) en droomt van een filosoof-koning die

    kaqa&per i9ere&a kai_ profh&thn (68b)99 én profh&thn kai_ u9pere&thn (90A)100 is (Athanassiadi:

    65; Drake 2012: 35-36). We zien hierin duidelijke voortekenen van zijn latere religieuze

    politiek (zie onder).

    2.2.1.4. Voor Salustius

    De vierde redevoering van Julianus was gericht aan zichzelf als een paramuqhtiko_j lo&goj of

    ‘troostrede’ voor het verlies van zijn trouwe raadsheer Salustius. Als het gevolg van de verhitte

    gemoederen tussen Julianus en keizer Constantius II had die laatste Salustius teruggeroepen

    naar Constantinopel. Desondanks vinden we in dit werk, in tegenstelling tot de voorgaande

    99 ‘tegelijk profeet en priester’ 100 ‘profeet en dienaar ’

  • 29

    publicaties van Julianus, geen allusies naar de spanningen tussen de keizer en zijn Caesar

    (Wright 1913 vol.2: 165).

    Voor een bespreking van de inhoud en betekenis van de tekst verwijzen we graag naar

    Bouffartigue (1992: 539-540), Athanassiadi (1981: 69-70) en Lössl (2012: 63-71). Athanassiadi

    concludeert dat we in de tekst een oprecht rouwende Julianus tegenkomen die zichzelf laat

    troosten door Pericles en de woorden van Marcus Aurelius (246A e.v.). De vele citaten uit

    Homerus zouden bedoeld zijn om de Caesar te vergelijken met Odysseus, die met behulp van

    de godheid (Athena) zijn doel weet te bereiken (Athanassiadi 1981: 70). In tegenstelling tot de

    koppige Homerische held zou Julianus op het einde van het werk zijn lot in handen leggen van

    de neoplatoonse godheid Helios (Lössl 2012: 69-71).

    2.2.2. Verklaringen van een usurpator

    Wanneer Julianus openlijk in opstand kwam tegen Constantius II, stuurde hij een aantal open

    brieven rond waarin hij zijn usurpatie verdedigde. Zo vernemen we van Ammianus (XXI.10.7)

    dat hij een brief stuurde naar de senaat van Rome waarin hij Constantius probeerde zwart te

    maken. Ook andere steden, zoals Sparta, Korinthe en Athene kregen brieven toegezonden

    (Rosen 2010: 216-8).

    Athanassiadi (1981: 84-87) beschouwt de brieven als een historische anomalie. Julianus zou

    willen vasthouden aan een verleden waar niet Constantinopel, maar Rome en Athene de centra

    van het rijk vormden. We kunnen de brieven echter ook als inauguratietoespraken van de

    nieuwe Augustus aan zijn westelijke provincies beschouwen (Elm 2012: 61). Zowel de brief

    aan Athene, als de brief aan Rome in Ammianus, kunnen worden gezien als een legitimatie van

    Julianus’ claim op het keizerschap. De keuze voor onder meer Rome en Athene zijn op dit vlak

    juist logisch, aangezien Julianus met zijn briefcampagne de Westelijke steden bereikte die hij

    nog niet militair had veroverd op Constantius II (Rosen 2010:217-8).

    2.2.2.1. Aan de Atheners

    De brief die hij aan de Atheners stuurde - de enige die is overgeleverd - heeft de standaardvorm

    van een 0Apologh&tikoj lo&goj of ‘verdedigingsrede’ (Elm 2012: 75). Na de traditionele

    aanroeping van de goden en een korte lofprijzing van Athenes glorieuze verleden, probeerde

    Julianus te beargumenteren waarom hij in opstand kwam tegen Constantius II. Zijn verdediging

    nam de vorm aan van een aanval op het wreedaardige karakter van Constantius II. Voor de

    eerste keer wees hij hem aan als de schuldige voor het uitmoorden van zijn familie (270CD).

  • 30

    Hij vertelde verder over de onmenselijke manier waarop de keizer hem en zijn halfbroer Gallus

    behandelde, en die laatste uiteindelijk ter dood bracht.

    Julianus zelf zou gered zijn uit de wreedaardige greep van de keizer omdat hij de bescherming

    van de goden genoot. Julianus’ acties zouden zijn ingegeven door de goden en zijn eerbied voor

    hen101. Hierin zien we dezelfde toon als in zijn tweede panegyriek aan Constantius II. Julianus

    beschouwde zichzelf als de favoriet van de goden, terwijl de wreedaardige en goddeloze

    Constantius II de troon niet waard was102.

    2.2.2.2. Aan Themistius

    Over de datering van dit werk kan niets met zekerheid gezegd worden103. Elm (2012) plaatst

    hem binnen dezelfde reeks propagandistische open brieven als de brief aan de Atheners.

    Themistius104 was een gerenommeerd senator van Constantinopel en via hem wou Julianus

    wellicht de hele senaat adresseren (Elm 2012: 82).

    De hele brief vormt een debat over Aristoteles’ politieke filosofie van qewri&a vs. Pra=cij.

    Themistius zag de ideale filosoof als iemand die zich actief inmengt met de politiek en die de

    theoretische kant van de filosofie achter zich laat. Hij zou Julianus dezelfde houding aangeraden

    hebben in een bespreking van de ideale staatsman (Basiliko_j a0nh&r) (Aan Themistius 253 AB).

    Julianus is het duidelijk niet eens met Themistius’ argumenten. Hij spreekt van bij het begin

    van de brief over de voordelen van een contemplatief leven gewijd aan de qewri&a. Verder

    meent hij dat Themistius’ beeld van Plato’s ideale staatsman niet correct is. Voor een analyse

    van Julianus’ argumenten verwijzen we naar Athanassiadi (1981: 92-3) en Elm (2012: 83-86).

    Julianus besloot echter dat hij zelf geen ideale staatsman noch een goed filosoof kon zijn:

    ἀλλ̓, ὅπερ ἔφην ἐξ ἀρχῆς, οὔτε παιδείαν ἐμαυτῷ συνειδὼς τοσαύτην οὔτε

    φύσεως ὑπεροχήν (266CD)105

    101 Zie bijvoorbeeld 276b-277A voor zijn beslissing om het keizerschap te aanvaarden en 284CD voor het teken

    van Zeus dat hij zich door zijn leger moest laten uitroepen tot Augustus. 102 Voor een uitvoerige bespreking van dit argument, zie Suzanna Elm 2012: 61-63,75-80. 103 Athanassiadi (1981) en Wright (1923) plaatsen het na zijn benoeming tot keizer. Athanassiadi argumenteert

    dat de brief is geschreven na Julianus’ aankomst in Constantinopel (1981: 90). 104 Voor Themistius’ carrière en aanstelling tot senator, zie Elm 2012: 80-83. Over het onzekere argument dat

    Julianus een leerling was van Themistius, zie Elm 2012: 83. Voor de relatie tussen Themistius en Julianus, zie

    Bouffartigue 1992: 296-300.

    105‘Maar, zoals ik al van in het begin zei, ik heb noch de benodigde opleiding noch het talent hiervoor.’

    http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=a%29ll%29&la=greek&can=a%29ll%290&prior=bi/onhttp://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=o%28%2Fper&la=greek&can=o%28%2Fper0&prior=a)ll)http://www.perseus.tufts.edu/hopper/morph?l=e%