Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 ›...

117
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012 - 2013 Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in strafzaken nog aangepast aan de huidige samenleving ? Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Cappaert Stephanie (studentennr. 00801601) Promotor: Dhr. Ph. Traest Commissaris: Dhr. W. Lammens

Transcript of Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 ›...

Page 1: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012 - 2013

Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in strafzaken

nog aangepast aan de huidige samenleving ?

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Cappaert Stephanie

(studentennr. 00801601)

Promotor: Dhr. Ph. Traest

Commissaris: Dhr. W. Lammens

Page 2: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

II

Page 3: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

III

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012 - 2013

Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in strafzaken

nog aangepast aan de huidige samenleving ?

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Cappaert Stephanie

(studentennr. 00801601)

Promotor: Dhr. Ph. Traest

Commissaris: Dhr. W. Lammens

Page 4: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde
Page 5: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

V

WOORD VOORAF

Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding rechten aan de Universiteit Gent. Dit

werk zou niet tot stand gekomen zijn zonder de hulp van een aantal personen die ik via deze

weg van harte wil bedanken.

Allereerst wens ik een woord van dank te richten aan mijn promotor, Professor Ph. Traest,

voor het aanbieden van dit onderzoeksonderwerp en de begeleiding gedurende mijn twee

masterjaren. Ik wens eveneens mijn commissaris, Dhr. Wim Lammens, te bedanken voor de

eerste nalezing. Tot slot zou ik ook Mevr. Tessa Gombeer in de bloemetjes willen zetten voor

de informatie in verband met het opzoeken van mijn buitenlandse bronnen.

In het bijzonder wil ik mijn ouders en broers bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en

hun geloof in mijn kunnen gedurende de volledige opleiding.

Sint–Niklaas, 15 mei 2013

Cappaert Stephanie

Page 6: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde
Page 7: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

VII

INHOUD

INHOUD ................................................................................................................................. VII

INLEIDING ............................................................................................................................... 1

DEEL I. HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING ................................................................ 3

HOOFDSTUK 1. Verwanten van de beklaagde ..................................................................... 3

Afdeling 1. Rechtspleging voor de politierechtbank en de correctionele rechtbank .......... 3

§1. Huidig artikel 156 Sv. en 189 Sv. ............................................................................ 3

§2. Overzicht uitgesloten personen ................................................................................ 4

§ 3. Gevolgen en modaliteiten van het getuigenverhoor ................................................ 6

3.1. Algemeen ............................................................................................................ 6

3.2. Gewone inlichting ............................................................................................... 7

3.3. Verzet: wie en wanneer? ..................................................................................... 9

3.4. Toepassing civielrechtelijke bepalingen? .......................................................... 10

§ 4. Afspraken over het al dan niet uitoefenen van het recht op verzet ....................... 11

Afdeling 2. Rechtspleging voor het hof van assisen ......................................................... 13

§ 1. Verband tussen artikel 156 en 303 Sv. .................................................................. 13

§ 2. Huidig artikel 303 Sv. ........................................................................................... 14

§ 3. Uitgesloten categorieën ......................................................................................... 15

3.1. Vader, moeder, grootvader en grootmoeder ...................................................... 15

3.2. Zoon, dochter, kleinzoon of -dochter ................................................................ 16

3.3. Broer, zus .......................................................................................................... 16

3.4. Verwanten in dezelfde graad ............................................................................. 16

3.5. Echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, zelfs na echtscheiding of

beëindiging van de wettelijke samenwoning ........................................................... 17

3.6. Bloedverwanten niet genoemd in de opsomming van artikel 303 Sv. .............. 17

3.7. Kinderen beneden vijftien jaar en wettelijk ontzette personen ......................... 18

Page 8: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

VIII

§ 4. Verzet en discretionaire macht van de voorzitter .................................................. 18

4.1. Betekenis ........................................................................................................... 18

4.2. Vorm en aantekening van het verzet ................................................................. 19

4.3. Tijdstip van het verzet ....................................................................................... 19

4.4 Wie kan verzet aantekenen ? .............................................................................. 20

Afdeling 3. Verwanten van de beklaagde of beschuldigde in de onderzoeksfase ............ 20

HOODSTUK 2. De Beklaagde / Beschuldigde .................................................................... 21

Afdeling 1. Historiek ........................................................................................................ 21

Afdeling 2. Grondslag voor de uitsluitingsgrond ............................................................. 21

Afdeling 3. Gevolg van een onregelmatige getuigenis ..................................................... 23

HOODSTUK 3. De medeverdachte ..................................................................................... 23

Afdeling 1. Begrip en Ratio legis ..................................................................................... 23

Afdeling 2. Toepassing in de rechtspraak ......................................................................... 24

HOOFDSTUK 4. De Burgerlijke Partij ............................................................................... 26

HOOFDSTUK 5. Onverenigbaarheden en onbekwaamheden ............................................. 27

Afdeling 1. Kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar ............................................... 27

Afdeling 2. Personen ontzet van het recht om te getuigen (art. 31, 4°, 32 en 33 Sw.) .... 28

Afdeling 3. Het beroepsgeheim ........................................................................................ 29

Afdeling 4. Functionele onverenigbaarheden ................................................................... 29

HOOFDSTUK 6. Dekking van nietigheden – artikel 407, derde lid Sv. ............................. 30

Afdeling 1. Toepassing ..................................................................................................... 30

Afdeling 2. Conclusie ....................................................................................................... 33

HOOFDSTUK 7. Zwijgrecht voor de verdachte en getuige ? ............................................. 34

Afdeling 1. De verdachte .................................................................................................. 34

Afdeling 2. De getuige ...................................................................................................... 35

DEEL II. VERHOUDING VAN DE UITSLUITINGSGRONDEN VOOR GETUIGEN EN

HET EVRM .............................................................................................................................. 36

Page 9: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

IX

DEEL III. RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK .......................................................... 38

HOOFDSTUK 1. NEDERLAND ......................................................................................... 38

Afdeling 1. Het verschoningsrecht ................................................................................... 38

§ 1. Algemeen wettelijk kader ...................................................................................... 38

§ 2. Het verschoningsrecht van verwanten – Artikel 217 Sv ....................................... 39

2.1. Huidige bepaling en ratio .................................................................................. 39

2.2. Verschoningsgerechtigden ................................................................................ 41

2.3. Inroepen van het verschoningsrecht .................................................................. 45

2.4. Gevolgen van een onterechte afwijzing van het beroep op het verschoningsrecht

.................................................................................................................................. 46

§ 3. Nemo-teneturverschoningsrecht – Artikel 219 Sv. ............................................... 46

3.1. Algemeen .......................................................................................................... 46

3.2. Ratio .................................................................................................................. 48

3.3. De kring van personen ten behoeve van wie een beroep op artikel 219 Sv. kan

worden gedaan .......................................................................................................... 48

3.4. Een strafrechtelijke veroordeling ...................................................................... 48

3.5. Verschoningsrecht en meineed .......................................................................... 49

3.6. Verschoningsrecht en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ..... 49

Afdeling 2. De verdachte .................................................................................................. 49

Afdeling 3. De medeverdachte ......................................................................................... 50

Afdeling 4. Jeugdige getuige ............................................................................................ 52

Afdeling 5. De benadeelde partij ...................................................................................... 53

HOOFDSTUK 2. Frankrijk .................................................................................................. 56

Afdeling 1. Algemeen – Wetgeving ................................................................................. 56

§ 1. Rechtspleging voor de het hof van assisen ............................................................ 56

§ 2. Rechtspleging voor de correctionele– en politierechtbank ................................... 58

Afdeling 2. Interpretatie van de uitgesloten categorieën .................................................. 59

§ 1. Bloed– en aanverwanten ....................................................................................... 59

Page 10: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

X

1.1. Ascendenten, descendenten, broers en zussen .................................................. 59

1.2. De (ex-)echtgenoot ............................................................................................ 60

§ 2. De burgerlijke partij .............................................................................................. 62

§ 3. Kinderen jonger dan zestien jaar ........................................................................... 62

§ 4. De verdachte .......................................................................................................... 63

Afdeling 3. Verzet en discretionaire macht ...................................................................... 63

HOOFDSTUK 3. Groot-Brittannië ...................................................................................... 64

Afdeling 1. Inleiding ......................................................................................................... 64

Afdeling 2. Competency en compellability van getuigen ................................................. 65

§ 1. Algemeen – Wetgeving ......................................................................................... 65

§ 2. Het kind ................................................................................................................. 67

2.1 Historiek ............................................................................................................. 67

2.2. De Huidige regelgeving .................................................................................... 69

§ 3. De echtgenote van de verdachte ............................................................................ 71

3.1. Historiek en evolutie naar de huidige regelgeving ............................................ 71

3.2. Huidige regelgeving .......................................................................................... 72

3.3. Voormalige, toekomstige en polygame echtgenoten ........................................ 78

§ 4. De verdachte .......................................................................................................... 79

3.1. Basisprincipes .................................................................................................... 79

3.2. Getuigenis voor en van de medebeschuldigde .................................................. 80

3.3. Conclusies voortvloeiend uit het stilzwijgen .................................................... 81

Afdeling 3. De Eed ........................................................................................................... 88

§ 1. Toepasselijke bepalingen ...................................................................................... 88

§ 2. Het kind ................................................................................................................. 90

§ 3. De verdachte .......................................................................................................... 91

DEEL IV. ANALYSE VAN DE BELGISCHE UITSLUITINGSGRONDEN ....................... 92

HOOFDSTUK 1. Tekortkomingen in de huidige wetgeving ............................................... 92

Page 11: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

XI

HOOFDSTUK 2. Buitenlandse regelgeving als voorbeeld ? ............................................... 94

Afdeling 1. Nederland ....................................................................................................... 94

Afdeling 2. Frankrijk ........................................................................................................ 95

Afdeling 3. Groot-Brittannië ............................................................................................. 95

Afdeling 4. Besluit ............................................................................................................ 96

HOOFDSTUK 3. Voorstel voor uitsluitingsgronden die aangepast zijn aan de hedendaagse

samenleving. ......................................................................................................................... 96

DEEL V. CONCLUSIE ........................................................................................................... 99

BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 100

Page 12: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

1

INLEIDING

Het antwoord op de vraag of de uitsluitingsgronden om te getuigen in een strafproces nog

aangepast zijn aan een hedendaagse samenleving wordt aangevat vanuit de huidige

bepalingen in het Wetboek van Strafvordering. Indien de rechter in de loop van een

strafproces beslist om getuigen te horen, moeten deze in principe, op straffe van nietigheid, de

in de wet omschreven eed afleggen (art. 155, 189 en 211 Sv.). Volgende personen zijn echter

uitgesloten van een getuigenis onder ede:

- bloed- en aanverwanten van de beklaagde (art. 156, 189 en 303 Sv.);

- minderjarigen onder de leeftijd van 15 jaar (art. 79 Sv.);

- personen ontzet van het recht om te getuigen (art. 31, 4°, 32 en 33 Sw.).

De wetgever trachtte hiermee te vermijden dat de geloofwaardigheid en onpartijdigheid van

de getuigenis in het gedrang zou komen.1 In dit werkstuk wordt onderzocht op welke wijze de

verschillende categorieën uitgesloten getuigen worden geïnterpreteerd door de rechtspraak.

Aan de hand hiervan wordt het duidelijk welke personen precies kunnen worden uitgesloten

en welke niet, hetgeen van belang is bij de uiteindelijke analyse van de wetgeving.

Vervolgens wordt de eventuele mogelijkheid van een getuigenis door de beklaagde,

medebeklaagde en burgerlijke partij besproken. Dit behoort echter niet tot de

uitsluitingsgronden sensu stricto. Er bestaat immers geen bepaling in het wetboek van

strafvordering die hun getuigenis expliciet uitsluit. Desalniettemin vloeien uit internationele

bepalingen en uit algemene rechtsbeginselen verscheidene bezwaren voort. Bijgevolg is het

van belang dat deze partijen eveneens aan bod komen in het kader van dit werkstuk.

In hoofdstuk vijf wordt kort ingegaan op een aantal onverenigbaarheden. Zij behoren evenmin

tot de uitsluitingsgronden sensu stricto maar voor de volledigheid dient het bestaan ervan te

worden vermeld.

Tot slot worden, in het laatste hoofdstuk met betrekking tot de Belgische wetgeving, de

gevolgen besproken van de getuigenis van een uitgesloten getuige. Krachtens artikel 407,

derde lid Sv. zal deze onregelmatigheid gedekt zijn indien bij de procesvoering een vonnis of

arrest op tegenspraak wordt gewezen, zonder dat de nietigheid door een partij is voorgedragen

of door de rechter ambtshalve wordt uitgesproken.

1 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 721.

Page 13: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

2

In het tweede deel wordt de verhouding nagegaan tussen de Belgische uitsluitingsgronden en

het recht op een eerlijk proces en een gelijke behandeling, als bedoeld in artikel 6.3, d EVRM

en art. 14.3, e. IVBPR.

Na de analyse van de Belgische wetgeving is het noodzakelijk om ook over de landsgrenzen

heen te kijken. In het rechtsvergelijkende deel worden de bepalingen in verband met de

uitsluiting van getuigen in onze naburige landen besproken. Nederland kent een

verschoningingsrecht en geen wrakingsrecht zoals in België. Bepaalde categorieën personen,

waaronder de bloed- en aanverwanten van de verdachte, hebben het recht om te weigeren een

verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden. Bovendien kan een getuige zich verzetten

tegen het verhoor indien hierbij het risicio bestaat dat hij familieleden zou blootsellen aan een

veroordeling.

Vermits België bij het opstellen van het wetboek van strafvordering de Napoleontische code

d’instruction criminelle van 1808 heeft overgenomen, valt het niet te verwonderen dat de

Franse wetgeving analoog is met de Belgische.

Welke personen de toelating hebben om te getuigen in Groot-Brittannië zit vervat in de term

competence. Het gaat hierbij om de bekwaamheid en toelaatbaarheid om te getuigen. Het

tweede begrip dat hierbij van belang is, is de compellability. De persoon die over deze

hoedanigheid beschikt kan verplicht worden verklaringen af te leggen en zal een bestraffing

kunnen oplopen indien hij dit weigert. Indien de getuige competent en compellable wordt

geacht, rijst bovendien de vraag of de eed zal moeten worden afgelegd. De visie op het

getuigenbewijs is in de common law veel ruimer dan in de Belgische wetgeving. In principe is

iedereen competent en compellable om te getuigen. Er zijn geen specifieke

uitsluitingsgronden. Om een verdere vergelijking met de Belgische uitsluitingsgronden

mogelijk te maken wordt een aantal bijzondere getuigen besproken, namelijk het kind, de

echtgenote en de verdachte. Zij zijn niet in alle gevallen competent en/of compellable.

In de conclusie zal de vraagstellin uit de titel van dit onderzoek worden beantwoord. Dankzij

de uiteenzetting van de huidige wetgeving en de interpretatie hiervan, kan een uiteenzetting

worden gegeven van de tekortkomingen van de Belgische uitsluitingsgronden om aangepast te

zijn aan een hedendaagse samenleving. Vervolgens wordt in de voorheen besproken

buitenlandse bepalingen gezocht naar een volwaardig alternatief. Aangezien hierin geen

soelaas kan worden gevonden, wordt in het laatste hoofdstuk een voorstel gedaan voor een

nieuw concept. Eén algemene uitsluitingsgrond, ongeacht de bloed– of aanverwantschap, kan

ervoor zorgen dat niet langer het risico bestaat op een onpartijdige getuigenis ingevolge een te

nauwe band met de verdachte.

Page 14: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

3

DEEL I. HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING

HOOFDSTUK 1. Verwanten van de beklaagde2

Afdeling 1. Rechtspleging voor de politierechtbank en de correctionele rechtbank

§1. Huidig artikel 156 Sv. en 189 Sv.

De wetgeving in verband met de uitsluiting van getuigen in het Belgische strafproces is terug

te vinden in het Wetboek van strafvordering. Artikel 156 Sv. bevat de uitgesloten categorieën

getuigen tijdens de rechtspleging voor de politierechtbank:

“De bloedverwanten van de beklaagde in de opgaande of de nederdalende lijn, zijn

broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, de vrouw of haar man, zelfs

nadat echtscheiding is uitgesproken, worden niet opgeroepen of toegelaten om te

getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde persoon nietigheid kan

teweegbrengen, wanneer het openbaar ministerie, de burgerlijke partij noch de

beklaagde zich ertegen hebben verzet dat zij gehoord werden.”

In de bepalingen van artikel 189 Sv. met betrekking tot het procesverloop voor de

correctionele rechtbank wordt verwezen naar artikel 156 Sv.

“ Het bewijs van de wanbedrijven wordt geleverd op de wijze als bij de artikelen 154

tot 156 bepaald is ten aanzien van de overtredingen.”

Deze uitsluitingsgronden zijn in de loop der jaren nooit aangepast aan de wijzigende

samenleving. Dit betekent dat de tekst nog steeds de geest van de wetgever verwoordt als ten

tijde van de invoering van het Wetboek van Strafvordering. Bij het ontstaan van België in

1830 werd de Napoleontische Code d’Instruction Criminelle van 1808 overgenomen. Deze is

nog steeds van toepassing; het valt dan ook niet te verwonderen dat het Belgische Wetboek

van Strafvordering vandaag totaal verouderd is.

Toch werden in de loop der jaren reeds een aantal initiatieven genomen tot vernieuwing van

de wetgeving. De aanstelling van de Commissie Strafprocesrecht in 1991 is hiervan het

belangrijkste voorbeeld. De commissie bracht in 2002 een voorontwerp van een volledig

2 Indien melding wordt gemaakt van de echtgenote van de verdachte, geldt deze uiteenzetting ook in het

omgekeerde geval waarin de vrouw verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd.

Page 15: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

4

nieuw Wetboek van Strafprocesrecht uit. 3

Dit voorontwerp werd reeds goedgekeurd door de

Senaat op 1 december 2005 en vervolgens overgemaakt aan de Kamer, maar daar kon het niet

meer worden behandeld voor de ontbinding van de wetgevende kamers op 2 mei 2007.4

Artikel 156 Sv. heeft een algemene draagwijdte en is van toepassing ongeacht de feiten. Er

wordt geen onderscheid gemaakt, in het bijzonder wat betreft de slachtoffers, het onderwerp

van de zaak of de hoedanigheid van de getuigen.5

Tot slot dient te worden opgemerkt dat de personen die uitgesloten worden van een getuigenis

niet vrijgesteld worden van hun verplichting om te verschijnen. Op die manier wordt de

rechtbank in de mogelijkheid gesteld de motieven die worden ingeroepen ter rechtvaardiging

van hun uitsluiting, te beoordelen. Deze personen zijn bovendien verplicht vragen in verband

met hun eventuele uitsluiting te beantwoorden.6

§2. Overzicht uitgesloten personen

In strafzaken is de wraking van getuigen strikt gelimiteerd en zal deze enkel mogelijk zijn in

de door de wet omschreven gevallen. Hieruit volgt dat artikel 156 Sv. restrictief moet worden

geïnterpreteerd.

Artikel 156 Sv. verbiedt in eerste instantie de getuigenis van dichte verwanten, n.l. de

ascendenten en descendenten. Het verbod is zowel van toepassing op natuurlijke als op

wettelijke verwanten. Bijgevolg kan een kind geen verklaringen afleggen tegen zijn

natuurlijke moeder. Aanverwanten van aanverwanten vallen daarentegen niet onder de dichte

verwanten.

Het verbod geldt ook voor adoptieve verwanten, maar niet voor de ouders van de adoptant.

De schoonvader van de verdachte valt evenzeer onder het toepassingsgebied van artikel 156

Sv. Indien er geen verzet is, moet hij onder ede worden gehoord.

3 Voorontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht, opgesteld door de commissie strafprocesrecht, Parl. St.

Senaat, 2001–2002, nr. 2-1288 en Parl.St. Kamer, 2001–2002, nr. 2043/001. 4 PH. TRAEST, “Is er nog een toekomst voor het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering?” in K. VAN

CAUWENBERGHE (ed.), De hervormingen bij politie en jusititie: in gespreide dagorde. Jubilieumeditie van het

tijdschrift Orde van de dag, Mechelen, Kluwer, 2008, 247-249. 5 Cass. 12 september 1960, Pas. 1961, I, 42; K. VAN DEN BERGHE, Becommentarieerd Wetboek van

Strafvordering, Gent, Mys en Breesch, 1997, art. 156, 88. 6 H. D. BOLSY, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 1046-1047.

Page 16: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

5

Aanverwanten in de ‘verboden graad’ mogen wel gehoord worden als getuige voor de

medeverdachte. In deze hypothese bevindt de getuige zich niet in één van de gevallen van

artikel 156 Sv.7 Deze interpretatie wordt echter niet altijd gevolgd. Er werd in de rechtspraak

reeds geoordeeld dat de vader van de verdachte die wordt opgeroepen als getuige voor de

andere verdachte, waarmee hij geen band van bloed– of aanverwantschap heeft, niet als

getuige kan worden gehoord. Met andere woorden kan, ingevolge dit arrest, de getuigenis van

een wraakbare getuige van de medebeklaagde worden tegengehouden ondanks het feit dat hij

werd opgeroepen door de andere medebeklaagde ten aanzien van wie hij een vreemde is.8

Mijns inziens moet de tweede stelling worden gevolgd vermits het niet eenvoudig is louter te

getuigen voor één medeverdachte. In het kader van één feitencomplex is het quasi onmogelijk

om enkel de betrokkenheid van één van de verdachten uiteen te zetten zonder melding te

moeten maken van de eventuele tussenkomst van de andere verdachten.

Ondanks alle discussie, staat het vast dat het verbod om te getuigen enkel bestaat voor de

bloed– of aanverwanten van de beklaagden die aanwezig en betrokken zijn in hetzelfde debat.

Bijgevolg bestaat het verbod niet meer voor bloed– en aanverwanten van de medeverdachte

die is vrijgesproken of die omwille van om het even welke reden niet meer kan/mag

deelnemen aan het debat.9

Bloed– of aanverwanten wiens getuigenis, omwille van hun affiniteit met de beklaagde, niet

werd afgenomen door de correctionele rechtbank, kunnen nog steeds door het hof van beroep

worden gehoord als getuige voor de medebeklaagde. In deze hypothese moet de beklaagde in

eerste aanleg zijn vrijgesproken of besloten hebben geen hoger beroep aan te tekenen.

Zodoende is er in graad van beroep geen sprake meer van bloed– of aanverwantschap.10

De tweede categorie van uitgesloten getuigen zijn de broers en zussen of aanverwanten in

dezelfde graad. Onder broers en zussen moet worden verstaan:

- broers en zussen uit hetzelfde bed, m.a.w. met dezelfde ouders;

- halfbroers en -zussen met 1ouder gemeenschappelijk;

- adoptieve kinderen van 1 of van beide ouders.

7 Brussel 13 januari 1872, Pas. 1872, II, 120.

8 G. BELTJENS, Encyclopédie du droit criminel belge, Bruxelles, Bruylant – Christophe, 1903, art 156/189 Sv.,

nr. 1-12. (hierna verkort: G. BELTJENS, Encyclopédie). 9 G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 16-22.

10 G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 12-15.

Page 17: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

6

Kinderen uit het tweede huwelijk van de verdachte worden op gelijke wijze behandeld als de

zonen of dochters uit het eerste huwelijk. Zij vallen bijgevolg ook in de toepassingssfeer van

artikel 156 Sv.

De natuurlijke kinderen van de echtgenote van de beklaagde mogen niet gehoord worden als

getuige. Zij worden beschouwd als kinderen in de zin van artikel 156 Sv.11

Deze uitsluitingsgrond wordt niet uitgebreid naar ooms, tantes, neven en nichten van de

beklaagde.12

Het Hof van Cassatie is van mening dat :

“En matière répressive, les neveux et nièces du prévenu, entendus comme témoins,

doivent prêter le serment légal et ne sont pas récusables.”13

Ten derde wordt de echtgenote van de (mede)verdachte uitgesloten, zelfs na de echtscheiding.

Aanverwantschap van de echtgenote ten aanzien van de ouders van haar echtgenoot blijft

bestaan, ook al zijn zij overleden of gescheiden en hebben ze geen kinderen. Het verbod om

onder ede te getuigen blijft alsdan overeind.

De getuige die gehuwd is met de zus van de echtgenote van de beklaagde is niet de

schoonbroer van de verdachte en valt bijgevolg niet onder art. 156.

Het is toegelaten dat derden een getuigenis afleggen van inlichtingen die ze verkregen hebben

via familieleden die werden uitgesloten van de getuigenis.14

§ 3. Gevolgen en modaliteiten van het getuigenverhoor

3.1. Algemeen

Zoals eerder reeds werd aangegeven, vermeldt het laatste deel van art. 156 Sv. dat “het horen

van de voormelde persoon geen nietigheid kan teweegbrengen, wanneer het openbaar

ministerie, de burgerlijke partij noch de beklaagde zich ertegen hebben verzet dat zij gehoord

worden”. Het getuigenverhoor onder ede van de opgesomde personen is dus weldegelijk

mogelijk indien er geen verzet is.15

De getuigen zijn dan zelfs verplicht, op straffe van

11

G. BELTJENS, Encyclopédie , supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 2-6. 12

H. D. BOLSY, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 1046-1047. 13

Cass. 15 januari 1951, Pas. 1951, I, 303. 14

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 7-12. 15

Cass. 20 februari 1961, Pas. 1961, I, 673; Cass. 2 oktober 1967, Pas. 1968, I, 150; Cass. 9 oktober 1967, Pas.

1968, I, 186.

Page 18: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

7

nietigheid, om de eed af te leggen. Indien ze dit niet doen hoeft de rechter bij de beslechting

van het geschil geen rekening te houden met hun getuigenis. De strafrechter kan de

voorschriften van art. 156 Sv. niet omzeilen door deze personen te horen in de vorm van

gewone inlichtingen die buiten de eed om worden verstrekt.16

In de hypothese dat er wel verzet is ingesteld, mogen de opgeroepen personen niet worden

ondervraagd, zelfs niet ten titel van gewone inlichting.17

De wetgever voorziet met andere

woorden in een mogelijkheid tot wraking van getuigen. Bovendien kan de rechter steeds zelf

oordelen dat een verhoor niet opportuun is.18

Het zittingsblad hoeft niet te vermelden dat iedereen heeft ingestemd met de eedaflegging en

evenmin dient het er melding van te maken dat niemand zich heeft verzet tegen het verhoor

van deze getuigen.19

3.2. Gewone inlichting

De omschrijving “als gewone inlichting” maakt het niet mogelijk een getuige of deskundige

die de eed moet afleggen zonder eed te verhoren. Het Hof van Cassatie kwam tot die

conclusie naar aanleiding van een cassatieberoep tegen het arrest van het hof van beroep van

Luik van 25 juni 2009. 20

In deze zaak werd de beklaagde vervolgd wegens sabotage en het

ongeoorloofd binnendringen in een informaticasysteem (art. 550ter Sv. en 550bis Sv.). De

persoon in kwestie werd in eerste aanleg gehoord door de correctionele rechtbank bij wijze

van loutere inlichtingen, in zijn hoedanigheid van informatica-expert.

De eiser argumenteerde dat het vonnis de gehoorde persoon als deskundige omschrijft en

verwees naar de inlichtingen die deze op de rechtszitting had verstrekt. Eiser leidde daaruit af

dat het vonnis de hoedanigheid waarin de comparant werd gehoord had gewijzigd. Hij werd

niet langer gekwalificeerd als getuige maar wel als deskundige. Bijgevolg bracht het verzuim

om de eed af te leggen de nietigheid met zich mee van de verklaring én het vonnis dat hierop

was gesteund. De eiser stelde bovendien dat, in tegenstelling tot hetgeen werd beslist, deze

nietigheid niet was gedekt. De reden hiervoor was dat hij de nietigheid niet kon opwerpen

alvorens, bij de lezing van het vonnis, de hoedanigheid te ontdekken die de rechtbank aan de

afgenomen verklaring had gegeven.

16

R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 2007-2008. 17

Cass. 24 november 1975, Arr. Cass. 1976, 382, R.D.P. 1975-76, noot R.S. 18

R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 2007-2008. 19

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 20. 20

Cass. 16 december 2009, R.D.P. 2010, 703.

Page 19: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

8

De omschrijving van een op de rechtszitting afgenomen verklaring als een gewone inlichting

sloot volgens de eiser uit dat een getuige of een deskundige die de eed moeten afleggen

zonder eed worden gehoord.21

Advocaat-generaal D. VANDERMEERSCH was in zijn conclusie van mening dat de rechter

getuigen altijd moet horen onder ede, tenzij in de gevallen waarin een andere regeling

voorzien is in de wet. De kwalificatie als loutere inlichtingen, die aan het verhoor van

getuigen of experten, werd gegeveven, machtigde de rechtbank niet om deze personen te

horen zonder errst de eed af te leggen. Het behoorde in deze zaak toe aan de eiser om de

onregelmatigheid op te werpen die voortvloeide uit de afwezigheid van de eed. Zij diende dit

te doen alvorens de correctionele rechtbank het vonnis op tegenspraak velde.22

Noch de eiser, noch enige andere partij had deze onregelmatigheid ingeroepen voor de eerste

rechter; evenmin had de rechter dit ambtshalve gedaan. Bijgevolg mocht het hof van beroep

oordelen dat de nietigheid voortvloeiend uit de weglating van de eed gedekt werd door het op

tegenspraak genomen vonnis.

Het Hof van Cassatie heeft de redenering van de eiser verworpen en het arrest van het hof van

Beroep bevestigd. Het Hof stelde dat:

“De omschrijving van een op de rechtszitting afgenomen verklaring als een gewone

inlichting, laat niet toe de getuige of expert die principieel de eed moet afleggen,

zonder eed te verhoren. De eiser is verschenen op de rechtszitting waarop de

onwettigheid zich heeft voorgedaan die hij in zijn memorie beschrijft. Volgens de

stukken waarop het Hof mag acht slaan, heeft hij deze niet aangeklaagd op het

ogenblik dat hij deze zich zag voordoen, en evenmin op de rechtszitting waarop hij een

conclusie heeft neergelegd en waar de rechtbank de zaak in beraad heeft genomen.

Het verzuim dat het middel verwijt, is geen nietigheid die de eiser alleen maar heeft

kunnen vaststellen bij de lezing van de beslissing van de eerste rechter. Wanneer het

arrest beslist dat het beroepen vonnis de voormelde nietigheid dekt, schendt het

bijgevolg de wettelijke bepalingen niet en miskent het evenmin de in het middel

bedoelde algemene rechtsbeginselen, doch maakt het een juiste toepassing van artikel

407, derde lid, Wetboek van Strafvordering.”23

21

Cass. 16 december 2009, R.D.P. 2010, 703. 22

Advocaat-Generaal D. VANDERMEERSCH, conclusie in cass. 16 december 2009, R.D.P. 2010, 703. 23

Cass. 16 december 2009, R.D.P. 2010, 703. Deze casus vormt eveneens een toepassing van de dekking van

nietigheden op grond van art. 407, derde lid Sv. Zie Infra, Hoofdstuk 6.

Page 20: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

9

3.3. Verzet: wie en wanneer?

Niet alleen de verdachte zelf, maar ook de medeverdachte mag zich verzetten tegen het

verhoor van een bloed -of aanverwant van een medepleger die samen wordt vervolgd. De

strafrechter kan zich evenzeer, van ambtswege, verzetten tegen het verhoor van de

bloedverwant of aanverwant.24

De omstandigheid waarin een persoon in een andere zaak een negatieve mededeling heeft

geuit over de vervolgde persoon en/of over de feiten waarover zijn getuigenis zou gaan, vormt

geen motief voor verzet tegen zijn verhoor.25

De getuigenis is nietig wanneer de partijen niet in de mogelijkheid zijn gesteld te overwegen

of ze zich al dan niet zouden verzetten. In het bijzonder wanneer de getuige verkeerdelijk

verklaard heeft geen bloed– of aanverwant te zijn van de verdachte. De oorsprong van deze

rechtspraak is te vinden in een geschil waarbij de verdachte werd veroordeeld door de

correctionele rechtbank bij arrest van 20 november 1959. Op het proces-verbaal van de

terechtzitting stond vermeld dat alle getuigen de eed hadden afgelegd nadat ze verklaard

hadden geen bloed– of aanverwant te zijn van de verdachte. Nochtans was één van de

getuigen de zoon van de verdachte, maar de partijen hadden in casu niet de mogelijkheid

gehad om zich te verzetten tegen het verhoor. In het vonnis werd geen rekening gehouden met

de verklaringen die werden afgelegd door de getuige.26

Het Hof van Cassatie oordeelde in haar arrest van 29 mei 1961 dat niets toelaat af te wijken

van de basisregels wanneer de getuige liegt over zijn hoedanigheid van bloed– of aanverwant.

De getuigenis van een bloed- of aanverwant kan normalerwijze enkel onder ede gebeuren

indien er geen verzet is van het openbaar ministerie, van de burgerlijke partij of van de

verdachte; zo niet is de getuigenis nietig. Wanneer een getuige echter ter terechtzitting

verklaard geen bloedverwant te zijn van de verdachte, terwijl hij in werkelijkheid wel een

zoon of dochter is, kunnen de andere partijen hun recht van wraking niet regelmatig

uitoefenen en moet het vonnis dat op deze getuigenis steunt, nietig worden verklaard. Hieruit

volgt dat de getuigenis in deze zaak geen enkele waarde had, ten aanzien van om het even

welke rechtsinstantie. De correctionele rechtbank oordeelde volgens het Hof correct dat er

ambtshalve geen rekening mocht worden gehouden met de getuigenis.27

24

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 21. 25

M. FRANCHIMONT, ea., Manuel de procédure pénale, Bruxelles, Larcier, 2006, 1047. 26

Cass. 29 mei 1961, Pas. 1961, I, 1035. 27

Cass. 29 mei 1961, Pas. 1961, I, 1035.

Page 21: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

10

In een gelijkaardig geschil vermeldde het zittingsblad dat de getuige verklaard had geen

bloedverwant te zijn van de verdachte terwijl vaststond dat ze zijn eigen kind was. De

getuigenis was bijgevolg nietig en het vonnis dat hierop steunde al evenzeer. Het Hof van

Cassatie had in deze zaak echter een andere mening dan in het hierboven uiteengezette arrest.

Het Hof besliste namelijk dat de vermelding in het zittingsblad een materiële vergissing was.

De verdachte wist zeer goed dat de getuige zijn dochter was en dat hij zich had kunnen

verzetten tegen haar getuigenis.

Ik sluit mij volledig aan bij de mening van A. VANDEPLAS dat het Hof niet zomaar kan

beslissen dat er een materiële vergissing is geslopen in de vermeldingen van het zittingsblad.

Deze akte is immers een authentieke akte, die wordt opgesteld door de griffier en dat samen

met hem wordt ondertekend door de voorzitter van de kamer. Hieruit volgt dat de

vermeldingen enkel kunnen worden aangevochten door een betichting wegens valsheid in

geschriften. In geen geval kan het Hof van ambtswege verbeteringen aanbrengen aan het

zittingsblad van de correctionele rechtbank.28

3.4. Toepassing civielrechtelijke bepalingen?

Artikel 931, tweede lid Ger.W., dat verbiedt descendenten te horen in zaken waarin hun

ascendenten tegenstrijdige belangen hebben, is niet toepasselijk is strafzaken. De feiten die

aan deze beoordeling ten grondslag lagen, verliepen als volgt: de eiser was veroordeeld

wegens het toebrengen van slagen aan zijn kinderen. Hij wierp op dat zijn kinderen niet

hadden mogen gehoord worden op grond van artikel 931, tweede lid Ger.W. Volgens de eiser

zou zijn vrouw de correctionele procedure gebruiken om, later in het burgerlijk geding in

verband met de echtscheiding, de toekenning van de alimentatie en de intrekking van het

bezoekrecht te bekomen. Gelet op dit motief bestonden volgens de eisers tegenstrijdige

belangen op grond waarvan de getuigenis niet had mogen doorgaan.

Het Hof van Cassatie ontkrachtte deze redenering door te stellen dat artikel 931, tweede lid

Ger.W. niet van toepassing is in strafzaken. Dit is volgens het Hof niet noodzakelijk

aangezien de beklaagde, het openbaar ministerie en de burgerlijke partij zich in strafzaken

reeds kunnen beroepen op hun verzetsrecht tegen het verhoor van bloed– of aanverwanten.29

Bovendien doen de nieuwe bepalingen in artikel 931, derde lid Ger.W., op grond waarvan een

minderjarige met het vereiste onderscheidingsvermogen kan worden gehoord op zijn verzoek

28

Antwerpen 27 mei 1977, R.W. 1980-1981, 925, noot A. VANDEPLAS. 29

Cass. 4 september 1984, R.W. 1984-1985, 2577-2579, noot A. VANDEPLAS.

Page 22: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

11

of bij beslissing van de rechter, geen afbreuk aan de toepasbaarheid in strafzaken van de

regelen over het getuigenverhoor met betrekking tot minderjarigen. (artikel 79 Sv.)30

§ 4. Afspraken over het al dan niet uitoefenen van het recht op verzet

Omtrent de procesvoering mogen geen afspraken worden gemaakt tussen het openbaar

ministerie en de verdediging. Dit zou immers de vrije keuze omtrent het recht op verzet

onmogelijk maken. In een delicate zaak werd een vader van twee dochters verdacht van

verkrachting van zijn kinderen. De correctionele rechtbank had ambtshalve besloten de

dochters van de verdachte op te roepen als getuige ter terechtzitting.31

Het openbaar ministerie liet weten zich niet te zullen verzetten tegen het horen van de

dochters op voorwaarde dat geen van de partijen hen vragen zou stellen. Enkel de voorzitter

van de rechtbank zou eventueel om verduidelijkingen kunnen verzoeken. De reden hiervoor

was te vinden in de delicate aard van de zaak.

De verdediging stelde dat zij feitelijk gedwongen was hiermee akkoord te gaan, aangezien het

openbaar ministerie zich anders zou verzet hebben tegen het horen van de twee kinderen. Hun

recht van verdediging was geschonden, nu ze geen vragen konden stellen aan de getuigen

gelet op de voorwaarde van het openbaar ministerie.

De eerste rechter was de mening toegedaan dat er geen schending van de rechten van

verdediging had plaatsgevonden aangezien de gelijkheid tussen de vervolgende partij en de

beklaagde hierdoor niet in gedrang was gekomen. De dochters werden zoals afgesproken

gehoord zonder dat door één van de partijen vragen aan hen werden gesteld.32

De rechter in hoger beroep was het hier niet mee eens. Hij stelde dat artikel 6, derde lid, d

EVRM en artikel 319 Sv. (huidig artikel 301 Sv.) waren geschonden, krachtens dewelke de

bevoegdheid wordt toegekend aan de verdachte om getuigen te ondervragen of te doen

ondervragen. Dit recht vormt een essentieel bestanddeel van het recht van verdediging en is

van openbare orde. De rechter moest dit recht ambtshalve vrijwaren en de partijen konden

hiervan geen afstand doen door middel van een overeenkomst. De verdachte werd processueel

voor de keuze geplaatst tussen geen getuigenverhoor (wegens verzet van het openbaar

ministerie) ofwel getuigenverhoor zonder hierbij vragen te mogen stellen.

30

Cass. 4 september 1984, AR 8723, Arr. Cass. 1984-85, nr. 5; Luik, 29 mei 1996, R.D.P., 1997, 494. 31

Antwerpen 12 oktober 1990, R.W. 1990-1991, nr. 24, 819, noot P. ARNOU. (hierna verkort: Antwerpen 12

oktober 1990) 32

Antwerpen 12 oktober 1990, supra 31, 820-821.

Page 23: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

12

Dergelijke beperking maakte volgens het hof van beroep een schending uit van het recht van

verdediging. Het eerste vonnis werd dan ook vernietigd en de getuigenis van beide dochters

werd overgedaan.33

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het openbaar ministerie zich in hoger beroep nog

steeds kan verzetten tegen het getuigenverhoor van de kinderen. Een partij, die zich in eerste

aanleg niet heeft verzet tegen het horen als getuige van een bloedverwant in nederdalende lijn,

kan in hoger beroep van houding veranderen en zich hier wel tegen verzetten.34

In de praktijk komt het voor dat tussen verschillende procespartijen onderling, en zelfs tussen

de rechter en de procespartijen, voorafgaande afspraken worden gemaakt over de manier

waarop men het proces zal voeren. Vooral bij delicate zaken kan dit het geval zijn. Dergelijke

afspraken kunnen louter van organisatorische aard zijn, maar soms wordt ook verder gegaan.

Er kan afgesproken worden dat bepaalde delicate aspecten uit het leven van een opgeroepen

getuige, die met de zaak niets te maken hebben, door niemand ter sprake zullen worden

gebracht. Men kan ook overeenkomen bepaalde getuigen eenvoudig niet te horen.

Dergelijke afspraken kunnen later aanleiding geven tot moeilijkheden, wanneer bijvoorbeeld

de procesgang een onverwachte wending neemt en één van de partijen zich door het

afgesloten akkoord bekocht voelt. P. ARNOU meent nochtans in zijn noot dat deze afspraken

slechts loutere intentieverklaringen kunnen zijn zonder enige afdwingbare kracht.35

Dit is zeker zo voor de verdachte die tijdens de procedure zijn recht van verdediging

maximaal en volledig vrij moet kunnen aanwenden en een verweer moet kunnen voeren zoals

hij dit wil. Het recht van verdediging is niet in de handel en men kan er op voorhand nooit

afstand van doen. Elke voorafgaande afstand is volstrekt nietig en de verdachte kan er

gedurende het procesverloop steeds op terugkomen.

In deze zaak betekent dit dat de verdachte, die in het kader van dergelijke afspraak zou

hebben toegestemd om aan de getuigen geen vragen te stellen, niet verplicht is om zich aan

die afspraak te houden. De verdediging kan, ondanks het akkoord, wel degelijk vragen laten

stellen aan de getuige en de voorzitter mag dit niet weigeren. Indien de voorzitter dit toch zou

doen op grond van de voorafgaande overeenkomst, dan vormt dit volgens P. ARNOU een

schending van de rechten van verdediging. Wanneer de verdachte meent dat de afspraak

overeenkomt met zijn processtrategie, kan hij de afspraak naleven zonder dat er sprake is van

enige nietigheid of van schending van zijn rechten ven verdediging. De verdachte is echter

33

Antwerpen 12 oktober 1990, supra 31, 822. 34

Brussel 14 december 1821, Pas. 1821, 514. 35

Antwerpen 12 oktober 1990, supra 31, 822.

Page 24: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

13

vrij in het kiezen van zijn verdediging en hij moet dit in de loop van de procedure voortdurend

kunnen aanpassen aan het verder verloop van het proces. Er kan bijgevolg afstand worden

gedaan van de voorafgaandelijke afspraak indien de processtrategie van de verdachte dit

vereist. Wanneer echter nadien blijkt dat de door de verdachte gekozen manier van

verdediging niet de verhoopte resultaten heeft opgeleverd, kan hij daar uiteraard niet meer op

terugkomen.36

Met andere woorden wanneer de verdachte een afspraak maakt met de andere procespartijen

of met de rechter omtrent zijn houding ten aanzien van een bepaald aspect van de procesgang,

kan hij uit vrije wil beslissen zich aan deze afspraak te houden. Is dit het geval, dan kan hij

nadien uiteraard geen schending van het recht van verdediging inroepen. Hij heeft er immers

in alle vrijheid zelf voor geopteerd de overeengekomen houding aan te nemen. Hierbij is de

vrije wil van de verdachte van doorslaggevend belang. Wanneer dwang wordt uitgeoefend om

de afspraak te maken en er zich nadien aan te houden, is er een schending van de rechten van

verdediging die een nietigheid kan veroorzaken. 37

Afdeling 2. Rechtspleging voor het hof van assisen

§ 1. Verband tussen artikel 156 en 303 Sv.

In tegenstelling tot artikel 156 sluit artikel 303 Sv. ook de bloed- en aanverwanten uit van de

medebeschuldigde die aanwezig is en in hetzelfde debat betrokken is. De rechtsleer acht

evenwel die wetsbepaling toepasselijk op alle strafgerechten, dus ook op politie– en

correctionele rechtbanken.38

Deze interpretatie zou een oplossing bieden voor de discussie39

die is ontstaan naar aanleiding van het arrest waarin werd gesteld dat de uitgesloten

bloedverwant van de verdachte, wel kon getuigen tegen de medeverdachte krachtens artikel

156 Sv.40

36

Antwerpen 12 oktober 1990, supra 31, 823. 37

Cass. 7 december 1988, Pas. 1989, I, 379. 38

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 12. 39

Zie supra, Afdeling 1, § 2. 40

Brussel 13 januari 1872, Pas. 1872, II, 120.

Page 25: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

14

§ 2. Huidig artikel 303 Sv.

De huidige bepaling luidt als volgt:

“ § 1. De volgende personen worden niet toegelaten om te getuigen :

1. de vader, de moeder, de grootvader, de grootmoeder en de andere

bloedverwanten in de opgaande lijn van de beschuldigde of van een van de

medebeschuldigden die aanwezig zijn en in hetzelfde debat betrokken zijn;

2. de zoon, de dochter, de kleinzoon, de kleindochter en de andere

bloedverwanten in de nederdalende lijn;

3. de broeders en de zusters;

4. de aanverwanten in dezelfde graden;

5. de echtgenoten, zelfs na de scheiding of echtscheiding en de wettelijk

samenwonenden, zelfs nadat zij hun wettelijke samenwoning hebben

beëindigd;

6. kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar.

§ 2. Het horen van de personen vermeld in § 1 kan geen nietigheid teweegbrengen

wanneer noch de procureur-generaal, noch de burgerlijke partij, noch de

beschuldigde zich ertegen verzet hebben dat zij gehoord worden.

In geval van verzet van de procureur-generaal of van één of meer partijen, kan de

voorzitter die personen buiten eed horen. Hun verklaringen worden als gewone

inlichtingen beschouwd.

§ 3. Kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar en wettelijk ontzetten mogen nooit

onder eed worden gehoord.”

Deze tekst is het resultaat van enkele wijzigingen. Bij de wet van 30 juni 200041

werd § 1

aangevuld met ‘7° De burgerlijke partij’ en ‘8° Kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar’.

De tweede paragraaf werd aangevuld met volgende zin: ‘In geval van verzet van de

procureur-generaal of van één of meer partijen, kan de voorzitter die personen buiten eed

horen. Hun verklaringen worden als gewone inlichtingen beschouwd’. Tot slot werd een

paragraaf drie ingevoegd, luidende: ‘Kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar en wettelijk

ontzetten mogen nooit onder eed worden gehoord’. Deze wijzigingen werden zonder discussie

aangenomen. In de parlementaire commissie werden hieromtrent geen opmerkingen

gemaakt.42

41

Wet 30 juni 2000 houdende de wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van

20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het gerechtelijk wetboek, teneinde de

rechtspleging van het hof van assisen te stroomlijnen, BS 17 maart 2001, 8440. 42

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van

assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996 – 97, nr. 1085 en 1997 – 98, nr. 542; Parl. St. Senaat 1996 – 97, nr.

1267 en 1997–98, nr. 282.

Page 26: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

15

Bij de wet van 21 december 200943

werden ‘de aangevers wier aangifte door de wet met geld

beloond wordt’ en ‘de burgerlijke partij’ als uitgesloten categorieën verwijderd. Bovendien

werd §1, 5° gemoderniseerd door de uitsluitingsgrond uit te breiden tot wettelijk

samenwonenden. De afdeling wetgeving van de Raad van State merkte in dit verband op dat

feitelijk samenwonenden niet vermeld worden in deze bepaling. Ook al is het niet altijd

makkelijk feitelijke samenwoning vast te stellen, toch vroeg de Raad van State zich af of de

reden die ten grondslag heeft gelegen aan de uitsluiting van de getuigenissen van echtgenoten

en wettelijk samenwonenden niet evenzeer geldt ten aanzien van feitelijk samenwonenden.44

In de behandeling door de commissie voor justitie werden hierover geen verdere opmerkingen

gemaakt.45

Daarnaast werd de nummering aangepast; art. 322 werd art. 303 Sv.

§ 3. Uitgesloten categorieën

Alvorens de interpretatie van de uitgesloten personencategorieën uiteen te zetten moet

opgemerkt worden dat de wetgever deze bepaling heeft ingevoerd om te vermijden dat de

getuige tussen diens gevoelens en plichtsgevoel wordt geplaatst. Een te dichte graad van

bloed– of aanverwantschap laat niet toe om op een onpartijdige wijze te getuigen.46

Het is niet vereist dat de getuigen naar hun bloed- of aanverwantschap met de verdachte wordt

gevraagd. Artikel 295 Sv. voorziet dat de voorzitter aan de getuigen vraagt of zij bloed– of

aanverwant zijn, hetzij van de beschuldigde, hetzij van de burgerlijke partij, en in voorkomd

geval in welke graad, en of zij niet in dienst staan van een van beiden. Noch uit art. 295 Sv.,

noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat de verklaring van de getuige over zijn

verwantschap of dienstverband met de beschuldigde, substantieel of op straffe van nietigheid

is voorgeschreven. Bij afwezigheid van die verklaring kan de verdediging immers de

voorzitter van het hof van assisen verzoeken de getuige daarover te ondervragen.47

3.1. Vader, moeder, grootvader en grootmoeder

Het verbod strekt zich uit tot natuurlijke vaders en moeders, op voorwaarde dat de band van

verwantschap tussen de getuige en de beschuldigde wettelijk is vastgesteld. Indien niet wordt

voldaan aan deze voorwaarde is het verbod om te getuigen niet van toepassing, aangezien

men de vraag over de staat van de persoon en het biologische vader– of moederschap niet kan

transponeren naar het hof van assisen.

43

Wet 21 december 2009 houdende de hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010, 751. 44

RvS 25 augustus 2009, nr. 47.078/AG. 45

Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Kamer 2008–09, nr. 2127; Parl. St. Senaat

2008–09, nr. 924. 46

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 66. 47

Cass. 7 juni 1948, Pas. 1948, I, 362; R.W. 1948-49, 14; Cass.11 september 2007, P.07.0572.N.

Page 27: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

16

De wet erkent geen enkele band tussen het natuurlijk kind en de ascendenten van zijn moeder

of vader. Met de grootouders worden bijgevolg niet de grootouders van natuurlijke kinderen

bedoeld.48

3.2. Zoon, dochter, kleinzoon of -dochter

De uitsluitingsgrond voor deze categorie bloedverwanten wordt uitgebreid tot natuurlijke

kinderen. Het gaat evenwel enkel om natuurlijke kinderen ten aanzien van hun vader of

moeder; de natuurlijke afstammingsband bestaat immers niet met de ascendenten van de

vader of moeder.

Artikel 303 Sv. kan analoog worden toegepast op adoptieve kinderen. Zij kunnen niet

opgeroepen worden om te getuigen tegen hun adoptieve ouder(s). Er bestaat echter geen

verwantschap tussen het adoptief kind en de ascendenten of andere verwanten van de

adoptant, waardoor een getuigenis tegenover deze personen toegelaten is. De geadopteerde

behoudt tegenover zijn eigen familie alle rechten en verplichtingen en kan niet opgeroepen

worden om verklaringen af te leggen tegen zijn biologische vader, moeder of grootouder(s).49

3.3. Broer, zus

De begrippen broer en zus omvatten in deze context ook halfbroers en -zussen zowel van

vaders- als moederskant, en adoptieve kinderen. Natuurlijke kinderen worden ook tot de

broers en zussen gerekend op voorwaarde dat deze hoedanigheid wettelijk is vastgesteld.Er is

met andere woorden een erkenning vereist door minstens een van beide ouders.50

3.4. Verwanten in dezelfde graad

Volgende familieleden kunnen gewraakt worden krachtens artikel 303 Sv.:

- de schoonzoon en –dochter; zij zijn verwant zijn in dezelfde graad als zoon of

dochter

- de schoonzus en –broer; zij zijn verwant in dezelfde graad als broer of zus

- zoon of dochter uit het eerste huwelijk; zij zijn verwant in dezelfde graad ten aanzien

van de tweede echtgenoot als ten aanzien van de eerste echtgenoot

48

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156/189 Sv., nr. 68-70. 49

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 71. 50

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 72.

Page 28: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

17

- de natuurlijk zoon of dochter uit het eerste huwelijk; zij zijn eveneens verwant in

dezelfde graad ten aanzien van de tweede echtgenoot als ten aanzien van de eerste

echtgenoot.51

Het verbod is beperkt tot échte verwanten en strekt zich niet uit tot echtgenoten op grond van

de regel affinitas non parit affinitatem. Bijgevolg moet de echtgenoot van de schoonzus of

schoonbroer verplicht getuigen onder ede.

Geen enkele wettekst verzet zich tegen de getuigenis van de echtgenoot van de zus van de

vrouw van de beschuldigde. Hij wordt niet beschouwd als schoonbroer van de beschuldigde.

Door het huwelijk ontstaat een band van verwantschap tussen een van de echtgenoten en de

ouders van de andere echtgenoot waardoor het verbod om te getuigen ook voor hen van

toepassing is, zelfs wanneer de geldigheid van het huwelijk de inzet is van het geschil,

aangezien de band blijft bestaan tot zolang de nietigheid van het huwelijk niet is

uitgesproken.52

3.5. Echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, zelfs na echtscheiding

of beëindiging van de wettelijke samenwoning

Het verbod blijft van toepassing na echtscheiding, de echtscheiding verbreekt de effecten van

aanverwantschap niet voor de toekomst. Ook ten aanzien van de nieuwe echtgenoot (en zijn

of haar aanverwanten) van de langstlevende echtgenoot is het verbod van toepassing. 53

3.6. Bloedverwanten niet genoemd in de opsomming van artikel 303 Sv.

De opsomming moet restrictief worden geïnterpreteerd. Wanneer een bloed– of aanverwant

die niet in de opsomming voorkomt wordt gehoord, zonder de eed te hebben afgelegd, zal die

getuigenis nietig zijn. Nonkels, tantes, neven en nichten moeten bijgevolg onder ede gehoord

worden.

Personen die verklaren bloedverwant te zijn van de beschuldigde maar die niet kunnen zeggen

in welke graad, moeten een getuigenis afleggen onder ede.

De huisbediende van de beschuldigde en de burgerlijke partij54

moeten onder ede getuigen.

51

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 78-80. 52

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 73-76. 53

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 98-103. 54

Zie infra, Hoofdstuk 4.

Page 29: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

18

De getuigenis door de ouders van het slachtoffer wordt door geen enkel wetsartikel

uitgesloten. De wettelijke bepalingen die getuigenissen van dichte bloed- en aanverwanten

uitsluiten zijn enkel van toepassing op de familie van de beschuldigde en niet op die van het

slachtoffer van het misdrijf.55

3.7. Kinderen beneden vijftien jaar en wettelijk ontzette personen

Krachtens artikel 303, § 3 Sv. mogen kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar en

wettelijk ontzette personen nooit onder ede woren gehoord. Deze categorieën vormen een

herhaling van deze beoogd in artikel 79 Sv. voor wat betreft de minderjarige kinderen en deze

vermeld in artikel 31, 4° Sw. met betrekking tot de wettelijk ontzette. Deze herhaling is mijns

inziens niet overbodig aangezien het zonder bovenvermelde paragraaf drie nog steeds

mogelijk zou zijn om het kind of de wettelijke ontzette persoon te horen onder ede indien

hiertegen geen verzet zou zijn geuit. In dit geval zou afbreuk gedaan worden aan de bedoeling

van de wetgever om voor deze twee categorieën een absolute uitsluiting te maken.

§ 4. Verzet en discretionaire macht van de voorzitter

4.1. Betekenis

Krachtens § 2 van art. 303 Sv. kan het horen van de personen vermeld in § 1 van dat zelfde

artikel geen nietigheid teweegbrengen wanneer noch de procureur-generaal, noch de

burgerlijke partij, noch de beschuldigde zich ertegen verzet hebben dat deze personen gehoord

worden. Indien er geen verzet is moet de betrokkene zelfs verplicht onder eed worden

ondervraagd.56

In tegenstelling tot de politie– of correctionele rechtbank kan, in geval van

verzet, de voorzitter die personen buiten eed horen op grond van zijn discretionaire macht.

Hun verklaringen worden in die hypothese als gewone inlichtingen beschouwd.

Zelfs ingeval geen van de partijen zich verzet tegen het verhoor onder ede van een in art 303

Sv. vermelde persoon, wiens naam voorkomt op de betekende lijst van getuigen, kan de

voorzitter van het hof van assisen hem krachtens zijn discretionaire macht zonder

eedafneming ondervragen bij wijze van inlichting.

De aanleiding tot dit oordeel was de getuigenis door de ex-echtgenote van de eiser, waarbij de

eed niet werd afgelegd niettegenstaande er geen enkel verzet was geuit. De eiser was van

mening dat aangezien er geen enkel verzet werd geformuleerd tegen de getuigenis, de eed

moest worden afgelegd op grond van artikel 303, §2 Sv. Nog volgens eiser kon de voorzitter

55

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 80-84. 56

Cass. 13 juni 1990, R.D.P. 1990, 1020.

Page 30: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

19

noch het hof van assisen, net zomin als de partijen, een regelmatig opgeroepen getuige van de

eedaflegging ontslaan. De eedaflegging is een rechtsvorm van openbare orde en op straffe van

nietigheid opgelegd (artikel 295 Sv.). Het Hof van Cassatie volgde deze redenering niet, maar

gaf hiervoor jammer genoeg geen motivering.57

4.2. Vorm en aantekening van het verzet

Geen enkele wetsbepaling verbiedt aan de rechtbank, mits uitdrukkelijke of stilzwijgende

toestemming van de verdachte, van het verhoor van een getuige af te zien. De toetstemming

moet geacht worden stilzwijgend te zijn gegeven, wanneer de verdachte zich niet heeft verzet

tegen de beslissing van de rechtbank en niet op het verhoor van de getuige heeft

aangedrongen. Bijgevolg kan de verdachte in een latere procedure niet argumenteren dat het

arrest werd gewezen op grond van een procedure waarin een behoorlijk gedagvaarde getuige

ten onrechte niet werd gehoord.58

Dit standpunt werd bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie van 28 juni 1994 waarin

werd gesteld dat de afwezigheid van het verzet tegen het horen als getuigen van personen

vermeld in artikel 303 Sv. niet uitdrukkelijk moet worden vastgesteld, maar voortvloeit uit de

enkele afwezigheid van verzet. Het verzet wordt in die hypothese als het ware vermoed.59

De visie van de rechtspraak in verband met de stilzwijgende toestemming voor de getuigenis

van de uitgesloten personen is door de jaren heen veranderd. Met name heeft het Hof van

Cassatie haar hierboven geciteerde standpunt gewijzigd. Het verzet, zoals bedoeld in artikel

303, § 2 Sv. kan niet langer vermoed of afgeleid worden uit het stilzwijgen van de processen-

verbaal dienaangaande.60

Het verzet hoeft evenwel niet noodzakelijk in de vorm van een

conclusie te worden ingediend. Ook een mondeling verzet tegen het verhoor van een

wraakbare getuige is rechtsgeldig, maar het kan problemen opleveren om het bewijs daarvan

bij te brengen.61

4.3. Tijdstip van het verzet

Het verzet kan worden gedaan zowel voor als na de eedaflegging van de getuige, maar als de

eed reeds is afgelegd, is de voorzitter verplicht de eedaflegging te annuleren alvorens de

betrokkenen krachtens zijn discretionaire macht buiten eed te verhoren.

57

Cass. 13 juni 1990, Arr. Cass. 1989-90, nr. 593; Cass. 1 maart 1994, Arr. Cass. 1994-95, nr. 103. 58

Cass. 7 juni 1948, Pas. 1948, I, 362; R.W. 1948-49, 14. 59

Cass. 28 juni 1994, Arr. Cass. 1994-95, nr. 336. 60

A. VANDEPLAS, “Het verzet tegen het verhoor der getuigen voor het hof van assisen”, R.W. 1989-1990, 1251. 61

K. VAN DEN BERGHE, Becommentarieerd Wetboek van Strafvordering, Gent, Mys en Breesch, 1997, art. 322,

146-147.

Page 31: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

20

Eenmaal de wraakbare getuige onder eed is verhoord, kan geen rechtsgeldig verzet meer

worden gedaan tegen diens verhoor, op voorwaarde dat de partij die verzet doet, de redenen

van de wraking kende voor het verhoor. De voorzitter dient de partijen niet vooraf te

waarschuwen dat het om een wraakbare getuige gaat; hij dient evenmin aan de partijen te

vragen of zij zich al dan niet verzetten tegen het verhoor van die getuige.62

4.4 Wie kan verzet aantekenen ?

In de letterlijke wettekst worden enkel de procureur-generaal, de burgerlijke partij, en de

beschuldigde vermeld als partijen die zich kunnen verzetten tegen de getuigenis van de

wraakbare getuige. De voorzitter kan zelfs ambtshalve beslissen dat de in artikel 303 Sv.

vermelde personen buiten eed worden verhoord.63

Ook de wraakbare getuige mag op grond van bloed– of aanverwantschap weigeren een

getuigenis af te leggen. Het recht om een getuige te wraken op grond van artikel 303 Sv. komt

zelfs toe aan de partij die deze getuige heeft gedagvaard.64

Afdeling 3. Verwanten van de beklaagde of beschuldigde in de onderzoeksfase

Art 75 Sv. bepaalt dat getuigen de eed afleggen waarin ze beloven de gehele waarheid en niets

dan de waarheid te zullen zeggen; de onderzoeksrechter vraagt ze hun naam, voornamen,

leeftijd, staat, beroep, woonplaats, of zij dienstbode, bloedverwant of aanverwant van de

partijen zijn en in welke graad. Deze vormvereiste is echter niet op straffe van nietigheid

voorgeschreven. De onderzoeksrechter kan dus kiezen of hij de getuige al dan niet de eed laat

afleggen. In ontkennend geval verhoort hij de getuige bij wijze van eenvoudige verklaring en

inlichting.65

Minderjarigen beneden de vijftien jaar en personen die ontzet zijn uit het recht om te

getuigen, mogen geen getuigenis onder eed afleggen, en dit op straffe van nietigheid.66

De

onderzoeksrechter kan deze personen wel ondervragen zonder eedaflegging, maar dan enkel

ten titel van gewone inlichting.

Artikel 156 en 303 Sv. betreffende het verhoor van bloed- en aanverwanten zijn daarentegen

niet van toepassing in de onderzoeksfase. Deze bepalingen hebben enkel betrekking op

62

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 3. 63

Cass. 15 maart 1976, Pas. 1976, I, 779; Zie supra.4.2. 64

R. DECLERCQ, De rechtspleging voor het hof van assisen, Leuven, Wouters, 1981, 5e ed., 94.

65 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 848-851.

66 Art. 79 Sv.; art. 31, 4° Sw.; Cass. 4 januari 1965, R.W. 1965-66, 529; Zie infra.

Page 32: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

21

personen die worden gehoord tijdens het proces ten gronde. De onderzoeksrechter kan zonder

enig bezwaar de dichte bloed– en aanverwanten van de verdachte verhoren.67

Hierbij moet opgemerkt worden dat, in tegenstelling tot de verdachte, de getuige geen

zwijgrecht heeft. Hij is verplicht de vragen van de onderzoeksrechter te beantwoorden. Indien

de getuige verschijnt, de eed aflegt, maar vervolgens weigert een verklaring af te leggen,

wordt hij gelijkgesteld met degene die geweigerd heeft te verschijnen. Hij kan in dat geval

een strafsanctie oplopen zoals omschreven in artikel 80 Sv.68

Tot slot moet er op worden gewezen dat de artikelen 156 Sv. en 189 Sv. niet van toepassing

zijn op de verhoren door de politie of in het verleden door de rijkswacht.69

HOODSTUK 2. De Beklaagde / Beschuldigde

Afdeling 1. Historiek

Volgens artikel 7 van titel XIV van de Ordonnance Criminelle van 1670 moest de verdachte

vóór zijn ondervraging de eed afleggen. Deze bepaling werd niet zonder enig verzet

aangenomen. Critici waren van mening dat de eedaflegging de verdachte voor een dilemma

stelde: ofwel een valse getuigenis afleggen door de waarheid te ontkennen ofwel zichzelf te

beschuldigen door de feiten te bekennen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de

voorstanders van een hervorming van de strafwetgeving in de tweede helft van de achttiende

eeuw gepleit hebben voor de opheffing van deze bepaling aangezien zij nadelig was voor de

verdediging. Onmiddellijk na de Franse revolutie werd bij decreet van 8 en 9 oktober 1789 de

eedaflegging van de verdachte afgeschaft. De verplichting van de eed werd enkel nog

voorzien voor de getuigen, gezworenen, deskundigen en tolken. Op het Europese vasteland

werd niet langer betwist dat de geest van een moderne wetgeving zich verzet tegen de eed van

verdachten omdat deze strijdig is met hun rechten van verdediging.70

Afdeling 2. Grondslag voor de uitsluitingsgrond

Het verhoor onder eed van iemand waartegen een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, miskent

het algemeen beginsel van eerbiediging van het recht van verdediging, wanneer die eed de

persoon die wordt verhoord verplicht om tegen zichzelf te getuigen of zichzelf schuldig te

67

Cass. 14 december 1841, Pas. 1842, I, 51. 68

R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 848-851 69

Cass. 2 december 1974, Arr. Cass. 1974-75, 381; F. DERUYK, Strafrecht geannoteerd: met bijzondere

wetgeving, Brugge, Die Keure, 2008, art. 156 Sv. 70

A. DE NAUW, “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1, 2161-2182.

Page 33: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

22

verklaren. Bijgevolg verlenen artikel 6 EVRM en voormeld algemeen rechtsbeginsel de

verdachte, die niet zelf onder ede is verhoord, niet het recht om verklaringen over hem van

een andere verdachte, uit het debat over de tegen hem ingestelde strafvordering te doen weren

wanneer van die verdachte, om reden van zijn hoedanigheid, de eed onregelmatig werd

afgenomen.71

In het Belgisch recht geldt daarenboven het algemeen rechtsbeginsel dat een beklaagde niet

onder eed als getuige in zijn eigen strafzaak kan worden ondervraagd, zelfs niet op eigen

verzoek.72

Dit principe wordt steevast gebaseerd op het zwijgrecht van de verdachte. Dit

beginsel is opgenomen in artikel 14.3,g IVBPR en zit impliciet vervat in artikel 6 EVRM. In

het arrest dat hieraan ten grondslag ligt beriep de beklaagde zich op de vrije bewijswaardering

van de strafrechter om onder eed te mogen getuigen in zijn eigen zaak. Bij afwijzing van zijn

verzoek riep hij de schending van de wapengelijkheid in, aangezien de benadeelden wel onder

eed mogen getuigen. Deze redenering werd door het Hof van Cassatie verworpen. 73

De beklaagde kan volgens het Hof verklaringen afleggen ter terechtzitting maar de spelregels

zijn hierbij veel minder streng dan voor de getuige. De getuige is verplicht de vragen van de

rechter waarheidsgetrouw te beantwoorden, terwijl de beklaagde vrij is om al dan niet mee te

werken aan de waarheidsvinding. De beklaagde kan te pas en te onpas zijn zwijgrecht

inroepen, bovendien worden zijn verzinsels en bedrog niet gesanctioneerd, terwijl de getuige

die de waarheid verdraait, wordt beschuldigd van valse eed. De beklaagde krijgt evenwel geen

carte blanche in het voeren van zijn verdediging. Ook hij kan veroordeeld worden krachtens

artikel 194 e.v. Sw. indien hij als verdediging valse bescheiden overlegt aan het gerecht. Maar

de bewegingsvrijheid en het vorderingsrecht van de beklaagde zijn niet vergelijkbaar met de

beperkte rol van een getuige.74

In tweede instantie gaf de eiser in cassatie aan dat advocaat-generaal BRESSELEERS in zijn

conclusie voor het transnucleararrest75

betoogde dat het onjuist is te beweren dat elke

verklaring onder ede van een beklaagde als nietig dient te worden beschouwd. Als iemand de

getuigeneed wordt opgedragen en achteraf blijkt dat hij in aanmerking komt als verdachte,

dan zal dat verhoor niet noodzakelijk door nietigheid zijn aangetast.76

71

Cass. 18 april 2001, Arr. Cass., 2001, nr. 12. (AR. P.01.0033.F); Cass. 27 juni 2007, Arr. Cass. 2007, nr. 365. 72

Cass. 19 september 2000, Arr. Cass. 2000, nr. 478. 73

Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, 1255 en noot van C. DE ROY, “Over belastende

verklaringen onder ede van de medeverdachte”; Zie infra, Hoofdstuk. 7. 74

Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, 1255. 75

Cass. 6 mei 1993, Arr. Cass. 1993, nr. 455, R.W. 1993-94, 382 met concl. Advocaat-generaal BRESSELEERS. 76

Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, 1255.

Page 34: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

23

Dit standpunt kon echter niet worden toegepast in deze casus want de betrokkene verkeerde in

een heel andere situatie dan in het transnucleararret. Hij was wel degelijk beklaagde bij het

begin van de procedure ten gronde en hij wenste dat de vonnisrechter hem de eed opdroeg

teneinde met groter gezag of althans met gelijke wapens de verklaringen van de benadeelden

te kunnen bestrijden. Men zou bewust een verdachte onder eed verhoren. Met andere

woorden: wat op straffe van nietigheid verboden is, nl. het doelbewust onder ede verhoren

van een beklaagde, zou dan wettelijk afdwingbaar worden op grond van het recht van

verdediging of op basis van de wapengelijkheid, als de beklaagde er maar om verzoekt. Het

spreekt voor zich dat het Hof van Cassatie deze ontsnappingsroute niet heeft toegestaan.77

Afdeling 3. Gevolg van een onregelmatige getuigenis

Aangezien het verhoor van een verdachte onder ede nietig moet worden verklaard78

, zijn

bijgevolg de bewijsmiddelen die inhoudelijk verstrengeld zijn met het nietige stuk ook nietig.

Hierbij wordt toepassing gemaakt van de fruit of the poisonous tree-doctrine. Soms gaat de

sanctie zelfs zo ver dat de strafvordering in zijn geheel door de nietigheid is aangetast.79

HOODSTUK 3. De medeverdachte

Afdeling 1. Begrip en Ratio legis

Sinds de afschaffing van de eedaflegging van de verdachte in diens eigen zaak, wordt

logischerwijze ook aangenomen dat de medeverdachten niet langer als getuigen kunnen

worden beschouwd. De ene mag niet tegen de andere onder eed worden verhoord. Een

medeverdachte kan niet als een getuige worden beschouwd omdat hij wegens zijn bijzondere

situatie geneigd zal zijn de andere medeverdachten de schuld in de schoenen te schuiven. Er

bestaat een redelijk gevaar voor onbetrouwbaarheid van de verklaringen. Dit maakt het

onmogelijk de hoedanigheid van verdachte met die van getuige te verenigen.80

Een medebeklaagde kan niet worden ondervraagd onder eed wanneer het gaat om een verhoor

dat betrekking heeft op een andere (mede)beklaagde. Het begrip medebeklaagde is echter in

enge zin op te vatten. Het verbod slaat enkel op personen die aanwezig en betrokken zijn in

hetzelfde debat. Dit verklaart waarom een persoon die in het onderzoek als verdachte werd

77

Cass. 20 juni 2000, Arr. Cass. 2000, nr. 382, R.W. 2002-2003, p.1095-1096 en noot van A. VANDEPLAS, “Over

het verhoor onder eed”; Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, 1255. 78

Cass. 11 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 362; K.I. Bergen 17 december 1998, P&B 2000, 45. 79

Antwerpen 30 januari 1992, R.W. 1991-92, 891. 80

A. DE NAUW, “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1984 - 85, 2161-2162.

Page 35: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

24

betrokken doch werd verwezen naar de jeugdrechtsmachten, mag getuigen in de zaak van de

andere dader, die naar de gewone rechtsmachten werd verwezen.81

Het is belang om de correcte interpretatie van artikel 303, §1, 1° Sv., met betrekking tot

verklaringen door de medeverdachte , uiteen te zetten. Deze bepaling stelt dat:

“ de vader, de moeder, de grootvader, de grootmoeder en de andere bloedverwanten

in de opgaande lijn van de beschuldigde of van een van de medebeschuldigden die

aanwezig zijn en in hetzelfde debat betrokken zijn niet onder ede mogen getuigen”

De ratio legis van dat wetsartikel heeft geen betrekking op het begrip medebeschuldigde. De

wetsgeschiedenis toont aan dat artikel 303 Sv. enkel verband houdt met bepaalde verwanten

van de beschuldigde of medebeschuldigde. Volgens A. DE NAUW moet volgend onderscheid

worden gemaakt: er zijn onbekwaamheden om te getuigen. Daaronder vallen verwanten van

de beschuldigde of de medebeschuldigde. Anderzijds bestaan er onverenigbaarheden met

betrekking tot de personen die een rol hebben in het proces. De medebeklaagde en

medebeschuldigde moeten bij deze laatste categorie worden ondergebracht.

Onbekwaamheden zijn in tegenstelling tot onverenigbaarheden relatief. Ze sluiten het verhoor

onder eed niet uit, bijvoorbeeld wanneer er geen verzet is. Onverenigbaarheden zijn

daarentegen absoluut. Het verhoor van medebeschuldigden of medebeklaagden à charge of à

décharge is niet toegelaten. Deze personen kunnen enkel bij wijze van gewone inlichtingen

worden ondervraagd. Artikel 303. Sv. heeft met andere woorden geen betrekking op de

medeverdachte als dusdanig.82

Afdeling 2. Toepassing in de rechtspraak

Er werden in de rechtspraak reeds verschillende geschillen beslecht, die alle betrekking

hadden op het probleem van het verhoor van de medeverdachte ter terechtzitting. Het eerste

geval betreft de mogelijkheid van het verhoor voor het hof van assisen van personen die

verklaringen voor de onderzoeksrechter hebben afgelegd op het ogenblik waarop ze niet

waren vervolgd of verwezen waren naar een vonnisgerecht. Uit hun verklaringen zouden

nochtans elementen kunnen worden geput om hen te beschouwen als mededaders of

medeplichtigen van de beschuldigde die voor het hof van assisen verschijnt. De verdediging

verzette zich tegen hun verhoor. De rechtspraak was in dit geval echter van mening dat het

81

R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 848-851.

82

A. DE NAUW, “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1984-85, 2171.

Page 36: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

25

niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort om de hoedanigheid van mededader of

medeplichtige toe te kennen. Bijgevolg werden deze personen toch gehoord als getuige.83

Een tweede vraag die werd gesteld luidde als volgt: “ Kan een persoon die buiten vervolging

is gesteld in dezelfde zaak als die van de beschuldigde, als getuige onder eed gehoord worden

over feiten die waren gepleegd op een tijdstip dat hij nog niet in de zaak betrokken was? ” Het

Hof van Cassatie oordeelde dat geen enkele wetsbepaling dit verbiedt. Een oude

medeverdachte die buiten vervolging is gesteld kan zonder problemen opgeroepen worden als

getuige.84

Vervolgens werd geoordeeld dat de rechter in hoger beroep de persoon kan verhoren die

definitief is veroordeeld door de eerste rechter, maar geen hoger beroep heeft ingesteld,

teneinde bewijsmateriaal te verzamelen ten aanzien van de appellant. Het recht van de

beklaagde op een eerlijk proces wordt hierdoor niet geschonden.85

Een ander praktijkgeval betrof in een internationale drugstrafiek waarbij twee verdachten

verwikkeld waren. Deze hadden in het buitenland belastende verklaringen onder ede afgelegd

aangaande vier betrokkene personen. Na het uitzitten van zijn straf in het buitenland

bevestigde één van beide verdachten zijn initiële verklaringen aan de Belgische

politiediensten. Naar aanleiding van deze verklaringen werden de twee andere betrokkenen in

België vervolgd en veroordeeld. De eiser in cassatie was van mening dat het gebruik van deze

verklaringen afbreuk deed aan zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6

EVRM.86

Het Hof van Cassatie stelde dat de voormelde schending beoordeeld diende te worden met

inachtneming van de zaak in haar geheel.87

Wanneer de beklaagde onder meer veroordeeld is

op grond van verklaringen onder eed van gewezen medebeklaagden of van andere personen

die voor dezelfde feiten reeds waren veroordeeld, maakt dit geen schending uit van het recht

op een eerlijk proces; uiteraard op voorwaarde dat hij voor het vonnisgerecht de mogelijkheid

heeft gehad om vrij tegenspraak te voeren tegen de geloofwaardigheid van deze verklaringen

en de twijfel eraan te doen gelden.

83

A. DE NAUW, “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1984-85, 2164. 84

Cass. 21 februari 1979, Arr. Cass. 1978-79, 737. 85

Cass. 19 april 1937, Pas. 1937, I, 116; Cass. 11 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 362. 86

Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, p 1255 en noot van C. DE ROY, “Over belastende

verklaringen onder ede van de medeverdachte”. 87

Cass. 11 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 362.

Page 37: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

26

Met andere woorden kunnen verklaringen onder eed van een medeverdachte in aanmerking

komen als bewijsmiddel indien er mogelijkheid bestaat tot tegenspraak.88

Bovendien verbiedt geen enkel wetsbepaling dat een getuigenis wordt afgelegd door een

persoon wiens dossier gesplitst is van de procedure ten laste van de beschuldigde, en die

afzonderlijk voor een ander gerecht vervolgd is wegens dezelfde feiten.89

Wanneer de getuige een bloed– of aanverwant is van een verdachte die samen met een andere

persoon wordt vervolgd, kan de getuigenis voor de andere verdachte in bepaalde

omstandigheden niet doorgaan. Dit zal het geval zijn wanneer de criminele feiten zodanig

samenhangend zijn dat het onmogelijk is voor de ene verdachte te getuigen zonder dit ook te

doen voor de andere verdachte waarmee hij een familieband heeft.90

Tot slot heeft het Hof van Cassatie ook aangenomen dat de voorzitter van het hof van assisen,

krachtens zijn discretionaire macht, een medebeschuldigde buiten eed kan ondervragen

betreffende feiten waarvan hij niet persoonlijk is beschuldigd. Deze persoon is geen getuige,

zelfs al wordt hij ondervraagd betreffende feiten waaraan hij niet heeft deelgenomen.91

HOOFDSTUK 4. De Burgerlijke Partij

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situaties waarbij de klager zich al dan niet

reeds burgerlijke partij heeft gesteld.

Een benadeelde die zich nog niet burgerlijke partij heeft gesteld kan zonder meer als gewone

getuige worden beschouwd.92

Het verbod om het slachtoffer als getuige onder eed te verhoren

geldt enkel ten opzichte van de reeds gestelde burgerlijke partij. Volgens het Hof van Cassatie

verbiedt geen enkel algemeen rechtsbeginsel, noch enige wettelijke of verdragsrechtelijke

bepaling, dat een toekomstige burgerlijke partij onder eed zou worden ondervraagd. Uit de

omstandigheid dat een getuige onder eed wordt verhoord en deze zich in de verdere loop van

het proces burgerlijke partij stelt valt geen miskenning af te leiden van het recht op een eerlijk

proces, noch van de wapengelijkheid. De getuigenis is immers aan de tegenspraak van de

partijen onderworpen en wordt bovendien door de rechter naar zijn bewijswaarde beoordeeld.

88

Cass. 5 juni 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 336, R.W. 2002-03, p 1255 en noot van C. DE ROY, “Over belastende

verklaringen onder ede van de medeverdachte”. 89

Cass. 15 maart 1976, Arr. Cass. 1976, 818. 90

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 156 Sv., nr. 23-24. 91

A. DE NAUW, “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1984 - 85, 2165. 92

H. D. BOLSY, Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 1406-1407.

Page 38: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

27

De omstandigheid dat de beklaagde zich ertegen kan verzetten dat een reeds gestelde

burgerlijke partij als getuige wordt verhoord, doet hieraan geen afbreuk.93

Krachtens artikel 305 Sv. wordt de burgerlijke partij, indien zij dit vraagt, gehoord als partij

en niet als getuige. Bijgevolg krijgt zij de gelegenheid een gewone verklaring af te leggen

weliswaar zonder eed aangezien zij partij is in de zaak. De rechter kan haar, zoals aan alle

andere partijen, vragen stellen. Het gaat hier om een toelichting, om aanvullende gegevens of

om verduidelijkingen. Dit neemt niet weg dat ze soms doorslaggevend zijn in de

beraadslaging. De griffier mag deze uiteenzetting optekenen in zijn proces-verbaal. Soms

wordt beweerd dat de voorzitter van het hof van assisen dit kan doen krachtens zijn

discretionaire macht. Dit is niet helemaal correct vermits dit geen bijzondere macht vergt,

aangezien elke strafrechter dit kan.94

De burgerlijke partij die zich heeft gesteld, kan dus vanaf dat ogenblik niet meer worden

gehoord als getuige. Niettegenstaand de burgerlijke partij niet (meer) als in artikel 156 en 303

Sv. bedoelde uitgesloten persoon wordt beschouwd, wordt voor haar wel dezelfde redenering

gevolgd. Er is geen nietigheid indien de burgerlijke partij toch een getuigenis aflegt, indien

noch het openbaar ministerie noch de beklaagde zich ertegen heeft verzet. De burgerlijke

partij is in deze hypothese verplicht de eed af te leggen.95

Indien dit niet gebeurt, is de

nietigheid toch gedekt door het daaropvolgend vonnis of arrest, op voorwaarde dat de

uitspraak op tegenspraak werd gewezen en dat de nietigheid niet werd voorgedragen door de

beklaagde of niet ambtshalve door de rechter werd uitgesproken.96

Deze uitzondering is

gebaseerd op art. 407, derde lid Sv.97

HOOFDSTUK 5. Onverenigbaarheden en onbekwaamheden

Afdeling 1. Kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar

Krachtens artikel 79 Sv. mogen minderjarigen beneden de vijftien jaar geen getuigenis onder

ede afleggen. Deze substantiële rechtsvorm is voorgeschreven op straffe van nietigheid. Deze

minderjarigen kunnen wel nog worden gehoord bij wijze van een loutere verklaring.

Indien aan deze rechtsvorm niet wordt voldaan, zal de getuigenis nietig zijn. Dit brengt zelfs

de nietigheid met zich mee van de gehele rechtspleging en van het vonnis of arrest dat op de

93

Cass. 2 september 1975, Arr. Cass. 1976, nr. 13; Cass. 26 februari 2002, AR.P.001037.N; B. BACKX, “De

burgerlijke partij als getuige in eigen zaak”, R.W. 2002-03, afl. 38, 1505-1506. 94

R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 724. 95

Cass. 7april 1992, Arr. Cass. 1991-1992, nr. 425; Cass. 19 januari 1994, Arr. Cass. 1994, nr. 32. 96

Cass. 8 september 1998, Arr. Cass. 1998, nr. 396, J.T. 1999, p. 93 (P.98.1059 F). 97

Zie Infra, Hoofdstuk 6.

Page 39: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

28

getuigenis is gesteund.98

Aan het arrest van 4 januari 1965 lagen volgende feiten ten

grondslag: voor de correctionele rechtbank werd een getuigenis afgelegd onder ede door een

kind van veertien jaar. Het Hof van Cassatie heeft bijgevolg het arrest van het hof van beroep

waarin wordt ingestemd met de door de eerste rechter gevolgde procedure, vernietigd.

Volgens het Hof heeft het arrest verre van de onregelmatig opgenomen getuigenis uit de

debatten geweerd, integendeel steunt zij zich uitdrukkelijk op deze nietige getuigenis. Het

arrest maakt zich de nietigheid eigen en is dienvolgens zelf nietig.99

De in artikel 155 Sv. voorziene verplichting, voor de griffier om in het proces-verbaal van de

terechtzitting van een strafgerecht de leeftijd van de gehoorde getuigen te vermelden, is niet

voorgeschreven op straffe van nietigheid. Het proces-verbaal dient enkel toe te laten de

getuigen te identificeren. In het arrest van het Hof van Cassatie waarin deze discussie aan bod

kwam, was aan deze doelstelling voldaan. De getuige in kwestie was voorheen al door de

verbaliserende overheid, zelfs met vermelding van de leeftijd, geïdentificeerd. Bijgevolg werd

het arrest, dat de getuigenis uit de debatten weerde, wegens schending van artikel. 155 Sv.

vernietigd.100

Afdeling 2. Personen ontzet van het recht om te getuigen (art. 31, 4°, 32 en 33 Sw.)

Er zal pas een verbod zijn om te getuigen indien er reeds een veroordeling is die kracht van

gewijsde heeft. Bijgevolg zijn degenen die louter betrokkenen waren in de vervolging of het

voorwerp uitmaakten van een beschikking waarin werd geoordeeld dat er geen voldoende

gronden voorhanden zijn, niet onbekwaam om te getuigen.

Het verbod verdwijnt door de gunst van de amnestie.

De voorzitter moet ambtshalve de getuigenis onder ede weigeren, hij kan de uit het recht

ontzette persoon wel horen bij wijze van loutere inlichtingen. In de rechtspleging voor het hof

van assisen kan bovendien een arrest worden uitgesproken dat de getuigenis annuleert. Dit

zou het geval kunnen zijn indien een niet toegelaten persoon toch een getuigenis zou hebben

afgelegd, op voorwaarde dat de fout werd herkend vóór het sluiten van de debatten.101

98

Cass. 4 januari 1965, Pas. 1965, I, 427; R.W. 1965-66, 529; Cass. 29 januari 1974, Arr. Cass. 1974, 593. 99

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 79 Sv. en art. 322 Sv., nr. 54-58. 100

Cass. 10 september 1974, Arr. Cass. 1975, 28. 101

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 40-53.

Page 40: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

29

Afdeling 3. Het beroepsgeheim

Personen die het beroepsgeheim kunnen inroepen zijn verplicht gevolg te geven aan de

dagvaarding om te getuigen, de eed af te leggen en vervolgens te verklaren door het

beroepsgeheim gebonden te zijn. De houder van het beroepsgeheim mag in rechte spreken

maar kan er ook voor opteren te zwijgen. Hij heeft immers geen zwijgplicht, maar enkel een

zwijgrecht. Hij oordeelt autonoom, of zijn cliënt hem van het beroepsgeheim ontslaat of niet.

Dat de getuige tijdens het gerechtelijk onderzoek heeft gesproken ontneemt hem niet het recht

het beroepsgeheim ter zitting in te roepen.102

Afdeling 4. Functionele onverenigbaarheden

Er zijn een aantal functionele onverenigbaarheden die zich prima facie opwerpen. Deze

onverenigbaarheden worden erkend ondanks het stilzwijgen van de wet. De relatieve

onbekwaamheid om te getuigen is het noodzakelijke resultaat van de uitoefening van

bepaalde functies.

Principieel kan een rechter geen rechter en getuige zijn in één zaak. Diens getuigenis is

evenwel mogelijk wanneer hij geen deel uitmaakt van de rechters die worden opgeroepen om

te zetelen in de zaak, wat ook zijn aandeel was voorafgaand aan de procedure, hetzij als

onderzoeksrechter, hetzij als vrederechter die onderzoeksmaatregelen heeft genomen.103

Er bestaat een radicale onverenigbaarheid tussen de hoedanigheid van getuige en de functie

van substituut bij het openbaar ministerie die belast is met de vervolging. De reden hiervoor is

dat het openbaar ministerie, naast de beklaagde en de burgerlijke partij, een partij is in het

geschil.104

De griffiers kunnen niet getuigen in zaken waarin ze zitting houden.105

De politiecommissaris kan beroep doen op zijn beroepsgeheim om voor het hof van assisen te

weigeren de namen prijs te geven van de personen van wij hij inlichtingen heeft verkregen.

Hetzelfde geldt voor inspecteurs van de openbare veiligheid.106

De tolk kan niet opgeroepen worden om te getuigen en dit op straffe van nietigheid. Dit is

onmogelijk zelfs met toestemming van de beschuldigde of van de procureur-generaal. De wet

creëert een absolute onverenigbaarheid tussen de twee functies. Wanneer de tolk wordt

102

R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 950-958. 103

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 14. 104

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 15. 105

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 23. 106

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 22 en 25.

Page 41: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

30

aangesteld vooraleer hij wordt opgeroepen om te getuigen moet hij, met toestemming van alle

partijen, zijn naam laten schrappen op de lijst van getuigen ofwel zich laten vervangen als

tolk, alvorens hij zijn taak van tolk heeft verricht. Deze onverenigbaarheid geldt niet alleen

voor getuigenissen op de terechtzitting, maar ook voor verklaringen die worden afgelegd in

het voorafgaande onderzoek. De tolk voor een doofstomme die niet kan schrijven vormt

evenwel een uitzondering. Ten aanzien van hem geldt de onverenigbaarheid niet. 107

HOOFDSTUK 6. Dekking van nietigheden – artikel 407, derde lid Sv.

Afdeling 1. Toepassing

Artikel 407, derde lid Sv. bepaalt dat, in strafzaken, nietigheden die voortkomen uit enige

onregelmatigheid betreffende de eed van getuigen zijn gedekt als er een vonnis of arrest op

tegenspraak, behalve een loutere maatregel van inwendige orde, gewezen wordt zonder dat de

nietigheid door een partij is voorgedragen of door de rechter ambtshalve uitgesproken.108

De toepassing van dit artikel werd verduidelijkt naar aanleiding van een casus voor het hof

van assisen waarbij de burgerlijke partij, de broer en de zus van eiser ter terechtzitting werden

gehoord zonder de eed te hebben afgelegd. Hun verklaringen werden afgenomen als gewone

inlichting. Nochtans hadden noch de procureur–generaal noch de eiser zich tegen hun verhoor

verzet, zodat zij onder eed hadden moeten worden gehoord. Naar de mening van de eiser in

cassatie volgde hieruit dat deze getuigenissen nietig waren, alsook de veroordelende

beslissing die hierop was gesteund. 109

Het Hof van Cassatie verwierp deze redenering door toepassing te maken van artikel 407,

derde lid Sv. Het veroordelend arrest van 6 december 2001 werd immers op tegenspraak

gewezen. Bovendien had geen enkele partij de nietigheden voorgesteld die eiser thans

aanvoerde en die hij grondde op het verhoor, buiten eed, van de personen bedoeld in artikel

303, § 1 Sv. Die nietigheden waren evenmin ambtshalve uitgesproken door het hof van

assisen. Bijgevolg zijn die nietigheden, ook al zijn ze reëel, gedekt.110

107

G. BELTJENS, Encyclopédie, supra 8, art. 322 Sv., nr. 63. 108

R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 722. 109

Cass. 20 maart 2002, R.D.P. 2002, 960, conclusie en noot Advocaat Generaal J. SPREUTELS. 110

Cass. 20 maart 2002, R.D.P. 2002, 960, conclusie en noot Advocaat Generaal J. SPREUTELS.

Page 42: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

31

Advocaat-generaal J. SPREUTELS schreef hierover het volgende in zijn conclusie en noot:

“ Er dringen zich 2 vragen op: heeft die bepaling betrekking op het verzuim van de

eedaflegging en is zij van toepassing op de rechtspleging voor het hof van assisen? Uit

de parlementaire voorbereiding van de wet van 1976 zou namelijk kunnen blijken dat

die hervorming beperkt is tot onbenullige vergissingen of vergetelheden bij het

afleggen van een eed. Toch gebruikt de wetgever algemene bewoordingen, aangezien

zij betrekking hebben op de onregelmatigheid bij het afleggen van een eed. Het Hof

heeft die bepaling dan ook herhaaldelijk toegepast op de niet-aflegging van de eed.

Bijgevolg kan de eerste vraag positief beantwoord worden.

Wat de tweede vraag betreft, kan de assisenprocedure niet worden uitgesloten, hoewel

er in de parlementaire voorbereiding niet uitdrukkelijk sprake van is. De bepaling

schijnt een volkomen algemene strekking te hebben. Volgens de bewoordingen ervan

is ze van toepassing "in strafzaken". De plaats die ze in het Wetboek van

Strafvordering krijgt, bevestigt die interpretatie. Ze wordt ingevoegd in de titel ‘wijzen

van voorziening tegen arresten of vonnissen’, meer bepaald onder het hoofdstuk dat

betrekking heeft op de ‘nietigheid van het onderzoek en van het vonnis’, in art. 407,

dat, in zijn geheel, een algemene strekking heeft. Dat artikel gaat immers vooraf aan §

1 van dat hoofdstuk, dat betrekking heeft op de ‘criminele zaken’ en § 2, dat

voorbehouden is aan ‘correctionele zaken en politiezaken’. Ze had kunnen worden

ingevoegd in § 3, ‘bepaling aan de twee vorige paragrafen gemeen’, maar het daarin

begrepen artikel heeft slechts betrekking op een bijzondere situatie op grond waarvan,

in geval van vernietiging, kan worden bevolen dat de kosten van de opnieuw te

beginnen rechtspleging ten laste kunnen komen van de ambtenaar of

onderzoeksrechter die de nietigheid heeft begaan, in geval van zeer grove

tekortkoming.

Het Hof heeft reeds in een arrest van 11 augustus 1988111

beslist dat art. 407,derde lid

Sv. van toepassing was in strafzaken, met betrekking tot het verzuim van eedaflegging

van een deskundige op een terechtzitting van het hof van assisen. Het Hof heeft

duidelijk beslist dat de in dat artikel bedoelde voorwaarden waren vervuld, op grond

dat het veroordelend arrest (van het hof van assisen) op tegenspraak is gewezen en de

aangevoerde nietigheden betreffende de eedaflegging van deskundigen door eiser niet

werden voorgedragen en dat die nietigheden noch door de rechter ambtshalve werden

uitgesproken. De bedoelde nietigheden waren derhalve, voor zover ze zouden bestaan,

gedekt. Zoals dat arrest vermeldt, kan de nietigheid zowel voor het hof van assisen als

111

Cass. 11 augustus 1988, Arr. Cass. 1987-88, nr. 691.

Page 43: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

32

voor de gewone strafrechter worden ‘hersteld’ in de loop van de rechtspleging, vóór

de op tegenspraak te wijzen beslissing over de grond van de zaak. Het verdict van de

jury kan die onregelmatigheid weliswaar niet rechtzetten, maar het hof kan dat in een

tussenarrest wel, zonder die jury en zelfs ambtshalve.

De vraag kan bovendien worden gesteld of artikel. 407,derde lid Sv. verenigbaar is

met de regel van het mondeling karakter van het debat. Die regel is evenwel niet

absoluut, zoals de heren BOLSY en VANDERMEERSCH opmerken:

"le principe de l'oralité des débats en assises ne s'oppose pas à l'audition de

l'enregistrement sur bande magnétique des déclarations d'un accusé,

recueillies par un officier de police judiciaire, ni à la lecture des déclarations

consignées dans un procès-verbal ou de la transcription d'un enregistrement".

Het Hof heeft beslist dat noch het mondeling karakter van het debat, noch de

(toenmalige) artikelen 372, tweede lid en 318 Sv 112

eraan in de weg staan dat, zelfs

buiten de hypothese van artikel 318 Sv., aantekening wordt gehouden van de

verklaring van een getuige, die het bewijs inhoudt dat hij zijn vroegere valse

verklaring heeft ingetrokken.

Het Hof heeft echter bovenal herhaaldelijk en uitdrukkelijk erkend dat een nietige

getuigenis kan worden vernietigd door het hof van assisen en dat de getuige opnieuw

kon worden gehoord met naleving van de bij wet voorgeschreven vormen. Aldus doet

het Hof in een arrest van 23 september 1986 uitspraak over het onregelmatige, achter

gesloten deuren afgenomen verhoor van een getuige. Het Hof heeft herhaald "dat de

voorzitter van het hof van assisen, die belast is met de leiding van de debatten,

verplicht is een op onregelmatige wijze afgelegde verklaring van een getuige te

vernietigen en vervolgens te handelen zoals de wet het voorschrijft; (...) dat ten deze

het hof van assisen, nadat de voorzitter aan de juryleden had ter kennis gebracht dat

de ondervraging en de confrontatie van de getuige (...), daags voordien, wegens de

begane onregelmatigheid, moest worden overgedaan en dat zij geen rekening mochten

houden met de alsdan gedane verklaringen, op wettige wijze beveelt dat het verhoor

van de getuige (...) met gesloten deuren zal plaatsgrijpen".

112

Art. 372, 2e lid Sv.: In het proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van de antwoorden der beschuldigden

of van de inhoud der getuigenissen; onverminderd evenwel de toepassing van artikel 318 aangaande de

veranderingen, verschillen en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuigen. Art. 318 Sv.: De voorzitter

doet de griffier aantekening houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis

mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.

De procureur-generaal, de burgerlijke partij en de beschuldigde kunnen vorderen dat de voorzitter aantekening

doet houden van die veranderingen, toevoegingen en verschillen.

Page 44: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

33

Een arrest van 24 februari 1981 heeft betrekking op een situatie die veel gelijkenissen

vertoont met de thans aan het Hof voorgelegde zaak. Verschillende getuigen waren

onwettig, zonder eedaflegging, verhoord. Het hof van assisen heeft in een tussenarrest

de door die getuigen afgelegde verklaringen vernietigd en beslist om ze opnieuw op te

roepen. Het Hof stelt vast dat "de onregelmatig afgelegde verklaringen aldus wettig

werden vernietigd en alle getuigen, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting,

(later) regelmatig onder eed werden verhoord; dat, nu de (...) begane schendingen van

artikel 322 Sv. (...) werden goedgemaakt, waardoor die aanvankelijke schendingen

zonder belang geworden zijn"

Weliswaar heeft het Hof, zelfs recent, arresten van het hof van assisen vernietigd

wegens onregelmatigheid van de eedaflegging of verzuim van die vormvereiste . Voor

zover ik weet, heeft het Hof de toepassing van artikel 407 op de assisenprocedure

echter nooit uitdrukkelijk uitgesloten. Mijns inziens dient de rechtspraak van 1988

bevestigd te worden, des te meer daar de recente initiatieven van de wetgever in de zin

van een zuivering van de nietigheden en van een beperking van het formalisme in de

procedure gaan.”113

Hieruit moet geconcludeerd worden dat het Hof van Cassatie er geen twijfel over laat bestaan

dat artikel 407, derde lid Sv. kan worden toegepast om nietigheden te dekken in geval er geen

eed werd afgelegd in situaties waarin dit wel verplicht had moeten gebeuren. Bovendien is

deze algemene bepaling ook van toepassing in de rechtspleging voor het hof van assisen. 114

De onregelmatigheid kan hersteld worden als men ze tijdig opmerkt en de getuige dadelijk,

met regelmatige eedaflegging, opnieuw verhoord wordt.

Tot slot behoort de macht om onregelmatige getuigenissen nietig te verklaren bij het

vonnisgerecht en niet bij de voorzitter alleen. 115

Afdeling 2. Conclusie

Ingevolge de samenlezing van de artikeenl 156, 189, 303 en 407, derde lid Sv. zal er mijns

inziens enkel nog een nietigheid plaatsvinden indien cumulatief voldaan is aan de volgende

voorwaarden:

113

Cass. 20 maart 2002, R.D.P. 2002, 960, conclusie en noot Advocaat Generaal J.SPREUTELS. 114

Zie ook Cass. 19 januari 1994, Arr. Cass. 1994-95, nr. 32; Cass. 8 september 1998, Arr. Cass. 1998, nr. 396;

J.T. 1999, p.93. 115

R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 722.

Page 45: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

34

- er is geen verzet geformuleerd tegen de eedaflegging van de uitgesloten getuige.

- de eed werd toch niet afgelegd.

- er is geen vonnis of arrest op tegenspraak.

- de nietigheid is niet door een partij voorgedragen of door de rechter ambtshalve

uitgesproken.

HOOFDSTUK 7. Zwijgrecht voor de verdachte en getuige ?

In het buitenland worden de bepalingen voor de uitsluiting van getuigen in verband gebracht

met uitzonderingen op de spreekplicht indien het risico bestaat op zelf-incriminatie.116

Om in

een later stadium rechtsvergelijkend onderzoek mogelijk te maken, wordt eveneens de

Belgische situatie hieromtrent kort behandeld.

Afdeling 1. De verdachte

De verdachte kan in België niet gedwongen worden tegen zichzelf te getuigen. Hij is niet

verplicht mee te werken aan zijn eigen veroordeling en heeft het recht te zwijgen. Uit zijn

beslissing om niet te spreken mogen evenwel geen negatieve conclusies worden getrokken.

Zijn stilzwijgen mag bijgevolg niet beschouwd worden als een signaal of bewijs van zijn

schuld. Dit zwijgrecht wordt gewaarborgd door artikel 14.3, g IVBPR. en sinds het arrest

Funke wordt aanvaard dat het impliciet vervat zit in artikel 6.1 EVRM.

De ratio legis van dit zwijgrecht is niet geheel duidelijk. Vaak wordt het zwijgrecht

gefundeerd op volgende redenering: in een accusatoire procedure is de verdachte een partij,

geen ‘object’ van het onderzoek zoals in een inquisitoire procedure. De verdachte zal dus

enkel meewerken aan het proces indien hij dit zelf wil; hij mag niet als een ‘object’ worden

behandeld. Tevens is een crimineelpolitieke grondslag mogelijk. Bij verklaringen die een

persoon onder dwang heeft afgelegd bestaat immers het risico dat ze contraproductief zullen

zijn voor de waarheidsvinding omdat deze verklaringen vaak niet met de realiteit zullen

overeenstemmen. Tot slot kan het zwijgrecht zijn oorspong vinden in het vermoeden van

onschuld. Wanneer de verdachte verplicht kan worden om een verklaring af te leggen, wordt

de bewijslast omgekeerd en hoeft het openbaar ministerie het bewijs niet te leveren. Het

stilzwijgen van de verdachte zou dan als een aanwijzing van schuld kunnen worden

beschouwd.

Het stilzwijgen van de beklaagde heeft echter niet de waarde van een bekentenis. De rechter

mag hieruit geen negatieve conclusies afleiden. Dit beginsel is fundamenteel aan het common

116

Zie infra, Deel III, Hoofdstuk 1 en 3.

Page 46: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

35

law systeem, dat een belangrijke inspiratiebron vormde voor het EVRM en het IVBPR. Het

behoort niet tot de letter, maar zeker tot de geest van beide verdragen. 117

Gedurende het vooronderzoek is de onderzoeksrechte niet verplicht de verdachte uitdrukkelijk

aan zijn zwijgrecht te herinneren. In België bestaat geen cautieplicht zoals dit in Nederland

het geval is (artikel 29 Ned. Sv.). Krachtens artikel 47 bis Sv. is de magistraat of politiedienst

enkel verplicht de betrokkene mee te delen dat zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen

worden gebruikt.

Daartegenover staat dat de ondervraging van de verdachte niet onder ede gebeurt118

, in

tegenstelling tot het getuigenverhoor. De verdachte is dus niet verplicht de waarheid te

spreken, op straffe van meineed. Zoals eerder vermeld is het getuigenverhoor onder ede van

de verdachte nietig, en kan dit niet als geldig bewijsmateriaal worden gebruikt.

Bovenstaande uiteenzetting is zowel gedurende het vooronderzoek als tijdens het proces ten

gronde toepasselijk.119

Afdeling 2. De getuige

In tegenstelling tot de verdachte heeft de getuige geen zwijgrecht. Hij is verplicht op alle

vragen van de onderzoeksrechter te antwoorden en de waarheid te spreken. Op het principe

van de algemene spreekplicht van de getuige bestaan twee uitzonderingen. De eerste betreft

de getuige die gehouden is door het beroepsgeheim (artikel 458 Sw.). Deze getuige heeft het

recht te zwijgen, maar kan hiertoe niet verplicht worden. Personen die slechts een

discretieplicht hebben, kunnen zich niet beroepen op een zwijgrecht. Hierbij kan bijvoorbeeld

gedacht worden aan journalisten en bankiers. De tweede uitzondering betreft getuigen die

door de waarheid te vertellen zichzelf zouden blootstellen aan vervolgingen. Dit zwijgrecht

vloeit voort uit artikel 14.3, g van het IVBPR, dat bepaalt dat niemand kan gedwongen

worden tegen zichzelf bekentenissen af te leggen. Hetzelfde privilege zit impliciet vervat in

de artikels 6 en 10 van het EVRM.

Deze regels in verband met de spreekplicht en het zwijgrecht van de getuige gedurende het

vooronderzoek worden analoog toegepast bij de rechtspleging voor de vonnisgerechten.120

117

C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen,

Maklu, 2009, 706-709. 118

Zie supra, Hoofdstuk 2. 119

C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen,

Maklu, 2009, 984-986. 120

C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen,

Maklu, 2009, 994-995 en 1187.

Page 47: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

36

DEEL II. VERHOUDING VAN DE UITSLUITINGSGRONDEN

VOOR GETUIGEN EN HET EVRM

De uitsluitingsgronden voor getuigen worden in de Europese regelgeving behandeld in het

kader van het recht op een eerlijk proces en op een gelijke behandeling in artikel 6.3, d

EVRM (en ook artikel 14.3, e IVBPR). Deze bepaling geeft aan de verdachte het recht om

getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen. Daarenboven heeft hij de

mogelijkheid het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden

onder dezelfde voorwaarden als dit het geval is met de getuigen à charge. Dit kan zowel

plaatsvinden ter gelegenheid van de openbare terechtzitting als in de loop van het onderzoek.

Het recht om ter zitting vragen te (laten) stellen aan de getuigen is een essentieel recht van

verdediging. Dit recht is niet in de handel. De beklaagde kan er op voorhand geen afstand van

doen in het kader van een overeenkomst met het openbaar ministerie. Het essentieel karakter

van dit recht moet evenwel genuanceerd worden aangezien er algemene beperkingen zijn

voorzien op het recht om vragen te (laten) stellen aan de getuigen. Zoals eerder vermeld

kunnen bepaalde personen niet als getuige voor de rechtbank worden gebracht (artikel 156,

189 en 303 Sv.) met als gevolg dat aan deze personen geen vragen kunnen gesteld worden.121

Een dergelijke beperking vormt op zich niet noodzakelijk een inbreuk op artikel 6.3, d

EVRM. In de zaak Unterpertinger heeft het Hof uitgemaakt dat een wettelijke mogelijkheid

voor getuigen om zich te verschonen op zich niet strijdig is met artikel 6.3, d EVRM.122

Het is

immers mogelijk dat de beklaagde de getuige reeds heeft kunnen ondervragen tijdens het

onderzoek, waardoor hij zijn rechten van verdediging voldoende heeft kunnen uitoefenen. In

diezelfde zaak werd voorts geoordeeld dat verklaringen van de getuigen die werden afgelegd

tijdens het vooronderzoek wel mogen worden voorgelezen tijdens het eindonderzoek, maar

dat betekent nog niet dat ze mogen worden gebruikt als hoofdzakelijk bewijs.123

Deze rechtspraak ontstond naar aanleiding van de volgende feiten. De heer Unterpertinger,

met Oostenrijkse nationaliteit, werd veroordeeld voor het toebrengen van lichamelijke schade

aan zijn stiefdochter en echtgenote. Het oordeel van de rechtbank was onder meer gebaseerd

op de verklaringen die de slachtoffers hadden afgelegd bij de politie. Ter zitting wensten geen

van beide slachtoffers nog een bijkomende verklaring te doen; derhalve kon de rechtbank hen

niet ondervragen.

121

R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1583 – 1585. 122

E.H.R.M. 24 november 1986, Unterpertinger, A 110, § 33. 123

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, Mechelen, Kluwer, 2009, 378.

Page 48: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

37

Het Hof stelde in haar arrest dat de verklaringen van de stiefdochter en de echtgenote niet het

enige bewijs waren dat voor handen was. De rechters (van het Landesgericht te Innsbruck in

eerste aanleg en van het Oberlandesgericht te Innsbruck in hoger beroep) hadden de

mogelijkheid om een beroep te doen op de rapporten van de politie, de medische verslagen en

het uittreksel van het echtscheidingsvonnis, als aanvulling op de getuigenverklaringen. In

hoger beroep werd de veroordeling van de heer Unterpertinger evenwel uitsluitend gebaseerd

op de verklaringen van zijn stiefdochter en echtgenote. De ondervragingen werden niet

gebruikt als loutere informatie maar wel als bewijs voor de waarheid van de

tenlasteleggingen. Het Hof was de mening toegedaan dat het de taak was van de rechter in

hoger beroep om de relevantie van het bewijsmateriaal, dat werd ingeroepen door de heer

Unterpertinger, te waarderen. Desondanks werd meneer Unterpertinger toch uitsluitend

veroordeeld op basis van de zogezegde getuigenissen. Bijgevolg stelde het Hof dat de rechten

van verdediging van de beklaagde aanzienlijk waren beperkt. Het hof was derhalve van

oordeel dat artikel 6, eerste lid EVRM, in samenhang met de beginselen van het derde lid,

daadwerkelijk waren geschonden.124

Hieruit kan geconcludeerd worden dat het niet verboden is om bepaalde personen het recht te

verlenen gedurende het eindonderzoek geen verklaringen af te leggen of te weigeren vragen te

beantwoorden. Indien de getuige zich op deze mogelijkheid beroept en hij tijdens het

vooronderzoek reeds verklaringen heeft afgelegd, dan mag de rechter deze gegevens

aanwenden in zijn oordeel maar mag hij de veroordeling niet uitsluitend op die verklaringen

en gegevens baseren. In die hypothese wordt het recht op een eerlijk proces niet geschonden.

Het ondervragingsrecht van de verdachte in artikel 6.3, d EVRM is, blijkens deze

Straatsburgse rechtspraak, niet langer een absoluut recht dat ten aanzien van alle getuigen

moet kunnen worden uitgeoefend. Slechts in bijzondere gevallen leidt de niet-ondervraging

tot de conclusie dat er sprake is geweest van een schending van het ondervragingsrecht.

In dit arrest formuleerde het EHRM voor het eerst een duidelijk criterium voor de schending

van het ondervragingsrecht: wanneer de verdediging in geen enkele fase van het proces een

getuige heeft kunnen ondervragen op wiens verklaring de veroordeling voornamelijk is

gebaseerd, is het ondervragingsrecht geschonden.

124

E.H.R.M. 24 november 1986, Unterpertinger.

Page 49: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

38

DEEL III. RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK

HOOFDSTUK 1. NEDERLAND

Afdeling 1. Het verschoningsrecht

§ 1. Algemeen wettelijk kader

De burger die gedagvaard is om te getuigen in een strafzaak is niet alleen verplicht te

verschijnen, maar ook om een verklaring af te leggen door de vragen die hem gesteld worden

te beantwoorden. Voor bepaalde personen heeft de Nederlandse wetgever deze spreekplicht

opgeheven. Er is een verschoningsrecht voorzien op grond waarvan sommige getuigen

kunnen weigeren een verklaring af te leggen of bepaalde vragen te beantwoorden. De andere

verplichtingen voor de getuige blijven evenwel bestaan. De getuige zal dus verplicht zijn te

verschijnen en zal de rechter de gelegenheid moeten geven zijn identiteit vast te stellen. Pas

daarna kan een beroep worden gedaan op het verschoningsrecht. In deze eventualiteit zal de

eed niet moeten worden afgelegd, aangezien er geen verklaringen zullen volgen.125

Het verschoningsrecht komt enkel aan bod in de context waarin sprake is van een verplichting

om een verklaring af te leggen. Aangezien dergelijke verplichting niet bestaat bij een verhoor

door de politie, zijn artikel 217 e.v. Sv. in dat geval niet van toepassing. Krachtens artikel

290, derde lid Sv. wordt het verschoningsrecht analoog toegepast in het eindonderzoek en in

het gerechtelijk vooronderzoek.

Het verschoningsrecht moet worden onderscheiden van situaties waarin de rechter beslist dat

van het verhoor van de getuige wordt afgezien. In die gevallen is het de rechter die beslist

over de voortzetting van het verhoor en niet de getuige. De essentie van het verschoningsrecht

ligt juist daarin dat het aan de getuige is om te beslissen of hij van zijn recht al dan niet

gebruik wenst te maken. Indien de rechter weigert af te zien van een verhoor, zal de getuige

zich daarin moeten schikken. Het is onjuist in dat geval te spreken van een

verschoningsrecht.126

125

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, Mechelen, Kluwer, 2009, 99-110 (hierna verkort: G.P.M.F. MOLS,

Getuigen in strafzaken). 126

M. S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, Deventer, Gouda Quint, 2012, losbl., art. 217, 1-2.

(hierna verkort: M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering).

Page 50: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

39

In het verschoningsrecht kunnen vijf categorieën worden onderscheiden:

1. verschoningsrecht van verwanten (artikel 217 Sv.)

2. professioneel verschoningsrecht (artikel 218 Sv.)

3. nemo-teneturverschoningsrecht (artikel 219 Sv.)

4. incidenteel verschoningsrecht (artikel 219a en 293 Sv.)

5. lex-specialisverschoningsrecht (gebaseerd op een afzonderlijke wetsbepaling)

Vanuit rechtsvergelijkend oogpunt zijn alleen de categorieën één en drie relevant. Deze

categorieën vormen de tegenhangers van de Belgische uitsluitingsgronden voor bloed- en

aanverwanten die opgeroepen worden als getuige. In Nederland bestaat er, in tegenstelling tot

in België, een extra koppeling van de hoedanigheid als bloed– of aanverwant en de uitsluiting

als getuige indien er een gevaar bestaat voor incriminatie.127

In tegenstelling tot wat het geval is in de Belgische regeling, zijn de Nederlandse

procedureregels in verband met het uitsluiten van getuigen uniform van toepassing voor alle

rechtbanken.

§ 2. Het verschoningsrecht van verwanten – Artikel 217 Sv

2.1. Huidige bepaling en ratio

Het verschoningsrecht voor verwanten wordt geregeld krachtens volgende bepaling:

“Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen

zich verschoonen:

1. des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de rechte

lijn;

2. des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot

den derden graad ingesloten;

3. des verdachten of mede-verdachten echtgenoot of eerdere echtgenoot dan

wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner.”

De geregistreerde partner werd reeds toegevoegd bij de wet van 17 december 1997128

. Op dit

vlak hinkt de Belgische wetgever achterop. De wettelijk samenwonende partner werd pas in

2009 ingelast maar enkel in de bepalingen met betrekking het hof van assisen.

127

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 6. 128

Wet 17 december 1997, Stb. 1997, 660 (inwerkingtreding 1 januari 1998).

Page 51: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

40

De Nederlandse strafwetgever heeft met dit verschoningsrecht willen vermijden dat de

betrokken verwanten zich in gewetensnood zouden bevinden. Het zou, ondanks het belang

van hun getuigenis voor de waarheidsvinding, te ver gaan hen te onderwerpen aan de

verplichting tegen hun verwanten te getuigen.129

Deze achtergrond mag echter niet aangewend worden ter uitbreiding van de regeling buiten de

door de wetgever getrokken grenzen of ter beperking van die grenzen. Het betoog dat, op

grond van de ratio van de regelgeving, de verloofde zich ook moet kunnen verschonen omdat

haar positie materieel niet verschilt van die van de echtgenoot, is niet toegelaten. Hetzelfde

geldt bijvoorbeeld voor een geëmigreerde oom die zich niet zou mogen verschonen omdat de

betrokkenen elkaar nooit hebben gezien of gesproken en er materieel dus geen band bestaat.

Hij kan zich weldegelijk op het verschoningsrecht beroepen, de achtergrond van de regeling

laat niet toe het recht van de oom te beperken.

De materiële achtergrond van de regeling kan wel van belang zijn indien de wetgever

onbedoelde fouten heeft gemaakt of verzuimd heeft op een bepaald punt een regeling te

treffen. In de huidige stand van zaken is dit enkel het geval na adoptie en bij de uitleg van het

begrip medeverdachte.130

Bij de invoering van het nieuwe Nederlandse Wetboek van Strafvordering in 1926 was er een

algemene tendens tot verruiming van de mogelijkheid tot het bewijs door getuigen. Als

gevolg hiervan werd de formulering ‘kunnen zich verschonen’ gehanteerd. Het is aan de

getuige zelf te beslissen om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid. Daarbij mag

de getuige alle overwegingen een rol laten spelen die los staan van de achtergrond van het

verschoninsgercht van verwanten. De getuige hoeft voor zijn beslissing geen verantwoording

af te leggen en de andere procesdeelnemers dienen deze beslissing te respecteren. De getuige

kan deze bevoegdheid niet verspelen. Ook al werd reeds eerder een verklaring afgelegd, toch

blijft het mogelijk later een beroep te doen op het verschoningsrecht.131

129

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 100. 130

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 8-13. 131

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 14-18.

Page 52: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

41

2.2. Verschoningsgerechtigden

Bloed- en aanverwanten van de verdachte

De bloedverwanten in rechte lijn omvatten in Nederland twee categorieën van personen:

1. de personen van wie de betrokken verdachte afstamt.

2. de personen die rechtstreeks van de verdachte afstammen.

In het eerste geval gaat het om de ouders, grootouders, overgrootouders, enz. Het tweede

geval betreft de kinderen en kleinkinderen van de verdachte. Naast de eigen, door de

verdachte verwekte en gedurende het huwelijk geboren kinderen, gaat het hierbij ook om de

door de verdachte erkende kinderen. Door de erkenning krijgt het kind immers de staat van

natuurlijk kind van de vader.132

Adoptieve kinderen worden volgens het Burgerlijk Wetboek beschouwd als kinderen geboren

gedurende het huwelijk. Voor de positie van de getuige kan dit het volgende betekenen:

1. indien de verdachte adoptieouder is, kan het geadopteerde kind beroep doen op het

verschoningsrecht, net zoals de kinderen geboren binnen het huwelijk dit kunnen. Het

adoptieve kind wordt volledig gelijk gesteld met een bloedverwant in de nederdalende

lijn;

2. indien de verdachte zelf een geadopteerd kind is, geldt het volgende:

a. de adoptieouder kan zich op de staat van het geadopteerde kind beroepen en

dus met succes beroep doen op het verschoningsrecht. De adoptieouder geldt

ten aanzien van het kind als bloedverwant in opgaande lijn;

b. de biologische ouders kunnen zich, indien zij gedagvaard worden om te

getuigen, beroepen op het verschoningsrecht. Door de adoptie vervallen alle tot

dan toe bestaande familierechtelijke betrekkingen. De bloedverwantschap blijft

echter wel bestaan, zodat aan de biologische ouders het verschoningsrecht ex

artikel 217 Sv. toekomt.133

De derde categorie bijzondere kinderen wordt gevormd door de stiefkinderen. Indien de

verdachte stiefouder is bestaat er geen bloedverwantschap in rechte lijn; wel een

132

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 101. 133

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 101.

Page 53: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

42

aanverwantschap. Ten aanzien van de biologische ouder bestaat wel een bloedverwantschap

in rechte lijn. Het stiefkind kan zich, indien de verdachte de biologische ouder is, met recht op

artikel 217 Sv. beroepen. Indien de verdachte zelf stiefkind is kan de biologische ouder zich

beroepen op de bloedverwantschap in rechte lijn.134

Voor het verschoningsrecht van getuigen die bloedverwant zijn in rechte lijn is er geen

beperking ingesteld ten aanzien van het aantal graden van deze bloedverwantschap. Bijgevolg

kan ieder familielid in opgaande en nederdalende lijn die als getuige wordt gedagvaard, zich

beroepen op de bloedverwantschap, en met succes het verschoningsrecht inroepen.

Bloedverwanten in de zijlijn hebben (een) gemeenschappelijke voorouder(s). Het

verschoningsrecht wordt ten aanzien van deze familieleden beperkt tot en met de

bloedverwanten van de derde graad. In Nederland wordt, net zoals in België, de graad van

verwantschap berekend door het aantal geboortes vast te stellen dat ligt tussen de betrokkene

en de gemeenschappelijke voorouders en daarbij eventueel het aantal geboorten op te tellen

tussen de gemeenschappelijke voorouders en degene ten opzichte van wie men de graad van

verwantschap wil vaststellen. (artikel 1:3, 1e lid BW)

135

Bij aanverwanten in de rechte lijn gelden er twee algemene regels:

1. de aanverwantschap ontstaat door het huwelijk;

2. de aanverwantschap eindigt niet door beëindiging van het huwelijk.

Aanverwanten zijn de bloedverwanten van de echtgenoot van de verdachte, degenen die

getrouwd zijn met de bloedverwanten van de betrokkene en degenen die als partner

geregistreerd staan van de bloedverwanten van de betrokkene. Dit zijn bijvoorbeeld

schoonouders, schoondochters en -zonen en ingevolge het huwelijk van de verdachte

gewettigde kinderen.

Aanverwanten in de zijlijn van de verdachte zijn bloedverwanten in de zijlijn van de

(ex-)echtgenoot van de verdachte. Net zoals bij bloedverwantschap in de zijlijn, heeft de

wetgever de categorie van aanverwanten in de zijlijn die het verschoningsrecht kunnen

inroepen beperkt tot en met de derde graad.

134

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 101-102. 135

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 102.

Page 54: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

43

De berekening van het aantal graden gebeurt op dezelfde wijze als bij bloedverwantschap.

Een bloedverwant in eerste, tweede of derde graad van de ene echtgenoot, is aanverwant voor

de andere echtgenoot in eerste, tweede of derde graad.136

Bloed- en aanverwanten van de medeverdachte

Het verschoningsrecht van verwanten bestaat ook in relatie tot de medeverdachte. Derhalve

wanneer een getuige wordt gehoord en de medeverdachte is een verwant in de zin van artikel

217 Sv, kan de getuige zich beroepen op het verschoningsrecht. Voor het begrip bloed- en

aanverwanten kan verwezen worden naar bovenstaande uiteenzetting.137

De vraag rijst nu welke persoon onder het begrip ‘medeverdachte’ moet worden verstaan. De

ratio van het verschoningsrecht, nl. het voorkomen van gewetensnood, maakt duidelijk dat de

medeverdachte een persoon moet zijn (die uiteraard in de vereiste familierelatie staat tot de

getuige) die belast kan worden door de verklaringen die gedurende het onderzoek tegen de

verdachte worden afgelegd. Die persoon moet dus in strafrechtelijk relevante zin (mededader,

medeplichtige, uitlokker, enz.) mogelijkerwijs betrokken zijn geweest bij het feit waarvan de

verdachte zelf wordt verdacht en door het openbaar ministerie ook als zodanig zijn

aangemerkt.138

In het gerechtelijk vooronderzoek worden medeverdachten omschreven als zij die in hetzelfde

gerechtelijk vooronderzoek betrokken zijn. Bij de beoordeling wordt het criterium van

‘medeverdachte bij hetzelfde feitencomplex’ als beslissend beschouwd. Bijgevolg zijn er twee

categorieën te onderscheiden:

1. personen die in dezelfde vordering zijn aangeduid als verdachten, ook al wordt hen

niet hetzelfde feit ten laste gelegd;

2. personen die niet in dezelfde vordering zijn aangeduid maar die wel deelgenomen

hebben aan hetzelfde feit.

Zoals eerder vermeld kunnen de bloed- en aanverwanten van de medeverdachte zich beroepen

op het verschoningsrecht op grond van artikel 217 Sv. In de hypothese dat er verschillende

medeverdachten zijn kunnen de familieleden zich eveneens op deze mogelijkheid beroepen,

ook al worden zij gehoord in de zaak van een andere medeverdachte ten aanzien van wie zij

geen enkele band van bloed– of aanverwantschap hebben. Het gaat hier immers om één

136

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 102-103. 137

Zie supra, Afdeling 1, § 2. 138

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 19.

Page 55: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

44

feitencomplex waardoor het onmogelijk is om de informatie jegens de ene verdachte te

scheiden van de vervolging die gericht is tegen de andere verdachte, waarvan de persoon in

kwestie bloed– of aanverwant is.

Tijdens het eindonderzoek worden verdachten van wie de zaken samengevoegd zijn als

medeverdachten beschouwd. Gedurende deze fase van het strafproces kunnen de bloed- en

aanverwanten van de medeverdachte die worden opgeroepen als getuige eveneens rechten

putten uit artikel 217 Sv.139

Tot slot dient nog een opmerking te worden gemaakt over de gewezen medeverdachte. Ook

indien de zaak definitief is afgesloten, is het niet uitgesloten dat de getuige alsnog voor een

dilemma wordt geplaatst, bijvoorbeeld omdat omstandigheden die tot dan onbekend waren

gebleven tot een nieuwe vervolging aanleiding geven. Het zou onjuist zijn het

verschoningsrecht te beperken tot de gevallen waarin er nog sprake is van een niet-beëindigde

verdenking tegen de medeverdachte.140

Dit is in overeenstemming met de interpretatie van

artikel 219 Sv. volgens dewelke ook na een onherroepelijke veroordeling een beroep kan

worden gedaan op het verschoningsrecht.141

De echtgenoot en geregistreerde partner

Door het huwelijk en het geregistreerd partnerschap ontstaat een band van aanverwantschap.

Het beëindigen van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap brengt daar geen

verandering in. Bij scheiding van tafel en bed blijft het huwelijk in stand, zodat er niets kan

veranderen aan de verwantschapsrelaties.142

Zowel het huwelijk als het geregistreerd partnerschap kunnen daarenboven nietig verklaard

worden. De gevolgen van de nietigverklaring zijn voor beide relaties quasi gelijk. De

nietigverklaring werkt in principe retroactief terug tot de huwelijksvoltrekking, wat betekent

dat het daarvoor als onbestaande moet worden beschouwd. De echtgenoten worden geacht

nooit echtgenoten te zijn geweest en de ontstane bloed– en aanverwantschapsrelaties worden

als onbestaande aanzien.

Hierop worden echter drie uitzonderingen voorzien. De eerste afwijking is dat de

nietigverklaring ten aanzien van de kinderen dezelfde gevolgen heeft als een echtscheiding. Er

verandert daardoor niets aan de familierechtelijke verhouding tussen de kinderen en hun

139

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 103. 140

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 24. 141

Zie infra.,Afdeling. 1, § 3. 142

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 104.

Page 56: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

45

juridische ouders. Kinderen kunnen zich bijgevolg na de nietigverklaring op het

verschoningsrecht blijven beroepen ten aanzien van hun ouders, en vice versa. De tweede

uitzondering bepaalt dat de nietigverklaring werkt als een echtscheiding ten aanzien van de

echtgenoot die te goeder trouw was.143

Bijgevolg behoudt die echtgenoot het

verschoningsrecht van artikel. 217,3° Sv. De uitzondering gaat niet verder dan dat, zodat er

ook bij goede trouw geen aanverwantschap meer bestaat ten opzichte van de bloedverwanten

van de echtgenoot. De uitzondering werkt enkel ten aanzien van de echtgenoot. Alleen de

gewetensnood van de echtgenoot die te goeder trouw was wordt dus beschermd. Dit heeft het

op het eerste gezicht absurde gevolg dat de echtgenoot die te kwader trouw was gedwongen is

tegen de echtgenoot die wel te goeder trouw was in rechte een verklaring af te leggen. Dit is

echter te verklaren door de omstandigheid dat het verschoningsrecht van de verwanten is

verleend in het belang van de getuige en niet in het belang van de verdachte. De derde

uitzondering is louter vermogensrechtelijk en heeft geen gevolg voor het verschoningsrecht.

In het buitenland gesloten huwlijken die naar de regels van het Nederlands internationaal

privaatrecht niet worden erkend, zijn geen huwlijken die aanspraak verlenen op het

verschoningsrecht.144

De ongehuwd samenwonende partner wordt door de wet en de rechtspraak niet als

verschoningsgerechtigde aangeduid. Dit is een situatie waarin volgens de Nederlandse

rechtsleer verandering in moet komen. Er is geen enkele redelijke verantwoording te vinden

om de ongehuwd samenwonende partner niet op gelijke voet te behandelen als de gehuwde of

de gescheiden partner.145

2.3. Inroepen van het verschoningsrecht

Indien de getuige beslist zich op het verschoningsrecht van verwanten te beroepen, is het in de

eerste plaats aan de getuige zelf om aannemelijk te maken dat dit beroep gegrond is. Indien in

de stukken geen bevestiging kan worden gevonden, kan het beroep worden verantwoord aan

de hand van een identiteitsbewijs, trouwboekje of uittreksels uit de burgerlijke stand. Als dit

niet volstaat zal de rechter moeten beslissen of er, gelet op de omstandigheden van de zaak,

aanleiding is om nader onderzoek te gelasten.

Het beroep op het verschoningsrecht zal moeten beoordeeld worden naar de actuele situatie

op dat moment. Voorgenomen huwelijken of lopende familierechtelijke procedures hebben

143

M.a.w. de echtgenoot die kon menen dat het huwelijk mocht gesloten worden. 144

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 32-36 145

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 104-105.

Page 57: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

46

geen invloed op de te nemen beslissing. Een later ontstaan verschoningsrecht kan een eerder

afgelegde verklaring ook niet haar rechtmatigheid ontnemen.146

2.4. Gevolgen van een onterechte afwijzing van het beroep op het

verschoningsrecht

De vraag rijst of een afgelegde verklaring ook bruikbaar is indien later een rechter tot het

oordeel komt dat het beroep op het verschoningsrecht ten onrechte was afgewezen. Het gaat

hier om de situatie waarbij een verwant verplicht was een verklaring af te leggen of vragen te

beantwoorden omdat zijn of haar verschoningsrecht (onrechtmatig) werd afgewezen. Bij de

beantwoording van deze vraag moet enerzijds opgemerkt worden dat het verschoningsrecht

niet tot doel heeft de belangen van de verdachte te beschermen. Het gaat steeds om de

belangen van de getuige. Anderzijds hoort het niet tot een veroordeling te komen, indien dat

bij een correcte naleving van de wet ook niet het geval zou zijn geweest. Het zou bovendien

lichtzinnige beslissingen in de hand werken indien het afwijzen van het verschoningsrecht

zonder gevolg zou blijven in al de gevallen waarbij de getuige zich bij deze afwijzing zou

neerleggen.

Voor het handhaven van een hoog niveau van procesvoering is het daarom aangewezen een

aldus verkregen verklaring uit te sluiten van het bewijs. In burgerlijke zaken werd deze

sanctie reeds aanvaard in de rechtspraak. In strafzaken zijn hieromtrent evenwel nog geen

uitspraken gepubliceerd. Er is wel een geval bekend waarin een huiszoeking met schending

van het verschoningsrecht had plaatsgevonden. In dit geval werd de sanctie van de

bewijsuitsluiting als passende sanctie geacht.147

Daaruit kan worden afgeleid dat ook in het

hier bedoelde geval de van de verschoningsgerechtigde ten onrechte afgenomen verklaring

evenvoudig buiten beschouwing moet blijven.148

§ 3. Nemo-teneturverschoningsrecht – Artikel 219 Sv.

3.1. Algemeen

Artikel 219 Sv. bepaalt dat:

“ De getuige kan zich verschoonen van het beantwoorden eener hem gestelde vraag,

indien hij daardoor of zichzelf of een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of

in de zijlijn in den tweeden of derden graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot

146

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv.,49-50. 147

HR 3 juli 2001, NJ 2002, 8 met noot van S. 148

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 217 Sv., 50-55.

Page 58: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

47

dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar

eener strafrechtelijke veroordeeling zou blootstellen.”

Dit artikel vormt met andere woorden een uitzondering op de hoofdregel dat eenieder

verplicht is ten overstaan van de rechter als getuige een verklaring af te leggen. Er is bijgevolg

niet langer sprake van een spreekplicht.

Deze wettekst spreekt enkel over de mogelijkheid om het beantwoorden van een vraag

achterwege te laten, maar in de praktijk is het in bepaalde omstandigheden mogelijk dat de

getuige zich op een algemeen verschoningsrecht beroept nog voordat er enige vraag is

gesteld. Een gelijkaardige situatie deed zich voor in een zaak bij de Nederlandse Hoge Raad

op 15 juni 1993. De getuige was een medeverdachte die voor quasi dezelfde feiten als de

verdachte werd beschuldigd. De Hoge Raad was van mening dat artikel 219 Sv. een algemeen

verschoningsrecht inhoudt, zelfs vooraleer er een vraag werd gesteld. Bovendien achtte zij

artikel 6 EVRM niet geschonden wanneer de verdachte de getuige geen vragen heeft kunnen

stellen omdat deze zich beroept op het verschoningsrecht.149

Nu is het voor de rechter niet eenvoudig om vast te stellen of de getuige zichzelf of een van

zijn verwanten zal blootstellen aan een strafrechtelijke veroordeling, indien de getuige of een

van zijn familieleden nog niet als verdachte is aangemerkt. Dit probleem wordt nog vergroot

aangezien de getuige niet verplicht is te vermelden waardoor en ten aanzien van wie dit risico

ontstaat. In de praktijk zal bijgevolg quasi altijd een beroep op artikel 219 Sv. worden

weerhouden tenzij overduidelijk sprake is van misbruik (bvb. een getuige die zijn buurman

die geen familielid is in bescherming wil nemen.).

Het verschoningsrecht heeft volgens de Hoge Raad niet tot gevolg dat de rechter de getuige

niet mag vragen of hij bij zijn eerdere verklaringen blijft. Indien de getuige hierop

bevestigend antwoordt, kan de rechter zonder problemen die verklaringen gebruiken als

bewijs. Dit is eveneens het geval indien de getuige er zelf voor kiest het verschoningsrecht

niet in te roepen. Zijn verklaringen kunnen in die hypothese als bewijs in rechte worden

aangewend. 150

Tot slot moet worden opgemerkt dat artikel 219 Sv. restrictief dient te worden

geïnterpreteerd.151

149

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 105-106. 150

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 104-105. 151

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 219 Sv., 7.

Page 59: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

48

3.2. Ratio

Net als bij het verschoningsrecht van verwanten beoogt het nemo-teneturverschoningsrecht

aan de getuige een uitweg te bieden uit het dilemma dat kan ontstaan indien hij door de

waarheid te spreken zichzelf of één van zijn naaste familieleden moet belasten. Indien hij niet

de waarheid zou spreken kan hij, bij beëdiging, beschuldigd worden van meineed. Bijgevolg

heeft de Nederlandse strafwetgever een verschoningsrecht ingevoerd bij gevaar van

strafvervolging. Verder dan dit wil de wetgever niet gaan. Daarom is volgens de memorie van

toelichting geen verschoningsrecht toegekend bij een te verwachten krenking van eer of goede

naam of bij een dreigend vermogensnadeel. Een beroep op artikel 219 Sv. bij een dreigende

ontneming van een wederrechtelijk verkregen voordeel, zal niet aanvaard kunnen worden.152

3.3. De kring van personen ten behoeve van wie een beroep op artikel 219

Sv. kan worden gedaan

De getuige kan het verschoningsrecht in de eerste plaats inroepen ten behoeve van zichzelf.

Ten aanzien van andere personen genoemd in artikel 219 Sv. moet opgemerkt worden dat het

niet, zoals in artikrl 217 Sv., gaat om hun verwantschap ten opzichte van de verdachte of

medeverdachte maar ten opzichte van de getuige. Hun verwantschap ten opzichte van de

verdachte is irrelevant. De bepaling van bloed– of aanverwantschap en het bestaan of hebben

bestaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap kan plaatsvinden overeenkomstig

hetgeen in § 2 vermeld is in verband met art. 217 Sv.153

3.4. Een strafrechtelijke veroordeling

De wet stelt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een risico op strafrechtelijke

veroordeling. Bijgevolg kunnen personen die niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden zich

niet beroepen op artikel 219 Sv.

Kan hij die al veroordeeld is zich nog beroepen op het verschoningsrecht in artikel 219 Sv.?

Deze vraag werd nog niet beantwoord door de wetgever. Uit de ratio van de bepaling kan

evenwel worden afgeleid dat hij die niet onherroepelijk is veroordeeld met succes artikel 219

Sv. kan aanwenden, in tegenstelling tot degene van wie de veroordeling reeds in kracht van

gewijsde is getreden.154

152

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 219 Sv., 7. 153

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 219 Sv., 13. 154

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 106.

Page 60: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

49

3.5. Verschoningsrecht en meineed

Wie als getuige een verklaring onder ede aflegt stelt zich bloot aan een strafrechtelijke

vervolging wegens meineed indien die verklaring niet de (gehele) waarheid inhoudt. Dit geldt

ook voor de getuige die zich op het verschoningsrecht had kunnen beroepen maar dit niet

heeft gedaan. De getuige moet kiezen tussen het verschoningsrecht of het naar waarheid

verklaren.155

3.6. Verschoningsrecht en ontneming van wederrechtelijk verkregen

voordeel

De vraag rijst of het in artikel 219 Sv. aan de getuigen toegekende verschoningsrecht ook van

toepassing is wanneer het risico zich voordoet op een vordering ter ontneming van een

wederrechtelijk gekregen voordeel. Zowel aan de wetssystematiek als aan de aard en de

strekking van de ontnemingsmaatregel kunnen volgens de Nederlandse rechtsleer argumenten

worden ontleend voor de stelling dat het verschoningsrecht niet van toepassing is ter

afwending van dit risico. De ontnemingsmaatregel is immers een gevolg van een

strafrechtelijke veroordeling en kan niet zelf als een dergelijke veroordeling worden

beschouwd. De getuige kan bijgevolg geen beroep doen op het verschoningsrecht louter om

de blootstelling aan een vordering ter ontneming van een wederrechtelijk gekregen voordeel

te verhinderen. Hij zal de vragen van de rechter verplicht moeten beantwoorden.

Enige nuancering is hierbij noodzakelijk. Het verschoningsrecht kan wél toegepast worden als

de verklaringen van de getuige zowel betrekking hebben op een ontnemingsvordering als op

het risico van een strafrechtelijk veroordeling. In deze hypothese blijft artikel 219 Sv.

toepasselijk.156

Afdeling 2. De verdachte

Algemeen wordt aangenomen dat in een Nederlands strafproces de verdachte niet als getuige

kan worden gehoord. Dit is het gevolg van de bijzondere positie van de verdachte. Hij kan

zich beroepen op zijn zwijgrecht en derhalve niet worden verplicht te spreken. Deze principes

kunnen worden afgeleid uit artikel 29, eerste en tweede lid Sv.

“ In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende

rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen,

155

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 107. 156

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 107-110.

Page 61: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

50

waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot

antwoorden verplicht.

Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot

antwoorden.”

In tegenstelling tot in Duitsland, voorziet de Nederlandse wet niet in een uitdrukkelijke

bepaling waarin de status van verdachte onverenigbaar wordt geacht met die van getuige.

Desalniettemin verzetten het systeem van strafvordering en het zwijgrecht van de verdachte

zich tegen de verenigbaarheid van beide posities.

In de Anglo-Amerikaanse rechtspleging kan de verdachte wel onder ede worden gehoord.157

Met dit in het achterhoofd rijst de vraag of er in het Nederlandse systeem een absoluut

beletsel is en of het onwenselijk is om in het inquisitoire stelsel de verdachte als getuige te

horen. CORSTENS is van mening dat langs de weg van het horen van de verdachte als

getuige, het zwijgrecht eenvoudig kan worden omzeild. Diegene die weigert zijn verklaring in

verband met de eed te bevestigen, loopt immers het risico dat hieraan een voor hem nadelige

uitleg zal worden gegeven. Dit argument is mijns inziens echter niet overtuigend. Dezelfde

redenering geldt immers voor het inroepen van het zwijgrecht als zodanig.158

In de common law traditie heeft de verdachte een plaats gekregen waarbij hij wel onder ede

kan getuigen. Dit is historisch te verklaren. De verdachte kon vroeger geen beroep doen op

rechtsbijstand want hij werd geacht zelf zijn verdediging te voeren. Het privilege zichzelf niet

te hoeven belasten kreeg pas vorm in de rechtspleging toen het de verdachte werd toegestaan

zich door een raadsman te laten bijstaan. Vervolgens kreeg de verdachte de gelegenheid om

getuigen à décharge onder ede te (doen) horen en om zichzelf onder ede uit te laten over de

tegen hem ingestelde beschuldiging. 159

Afdeling 3. De medeverdachte

Artikel 341, derde lid Sv. stelt dat de verklaring van een verdachte enkel ‘te zijnen aanzien’

mag gebezigd worden. De memorie van toelichting160

voegt hieraan toe dat deze verklaring

dus ook niet kan worden aangewend als bewijsmiddel voor de beschuldiging van de

medeverdachte.

157

Zie infra., Hoofdstuk 3. 158

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 269. 159

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 270; Zie infra., Hoofdstuk 3. 160

Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 1925, Stb. 1925, 134-135.

Page 62: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

51

Ter motivering van dit voorschrift voert de memorie van toelichting twee argumenten aan.

Het eerste voorziet in een psychologisch bezwaar aangezien medeverdachten er nagenoeg

steeds belang bij hebben elkaar te bezwaren of bij een bekentenis hun eigen schuld te

verlichten. Op juridisch vlak is een getuigenis van medeverdachten ontoelaatbaar omdat zij

niet, zoals getuigen, onder ede zouden worden gehoord. Om deze reden gaat de waarborg dat

zij de waarheid zullen spreken verloren.161

In de praktijk levert een getuigenis van een medeverdachte vaak problemen op wanneer ter

terechtzitting blijkt dat de zaken samen zullen worden behandeld maar niet samengevoegd

zijn. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden bij de geloofwaardigheid van de getuigenis van

een medeverdachte. 162

Het verbod van artikel 341 Sv. hangt nauw samen met de regeling betreffende het voegen en

splitsen van zaken in artikel 259 Sv. en 285 Sv.163

De relatie tussen beide aspecten vloeit

voort uit het standpunt in de rechtspraak en rechtsleer dat het in artikel 341 Sv. bedoelde

verbod enkel geldt ingeval er formeel sprake is van een medeverdachte. Als medeverdachte

moet worden beschouwd: degene die voor hetzelfde rechtscollege gezamenlijk met de

verdachte terecht staat, hetzij door vervolging bij één dagvaarding, hetzij door voeging van de

zaken. Zodra niet aan deze definitie is voldaan en er geen gezamenlijk berechting is, geldt het

verbod van artikel 341 Sv. niet meer, en kan de (voormalige) medeverdachte als getuige

worden gehoord.164

Voeging heeft dus tot gevolg dat verdachten niet als getuigen tegen elkaar kunnen worden

gehoord. Zoals eerder vermeld, tracht de Nederlandse wetgever hierdoor te vermijden dat

verdachten ‘de zwarte Piet’ onder elkaar zouden doorspelen. Om het verbod te omzeilen,

wordt de voeging opgeheven door middel van splitsing van de gevoegde zaken. Artikel 285,

derde lid Sv. geeft de rechtbank de bevoegdheid gevoegde zaken te splitsen wanneer blijkt dat

de voeging niet in het belang is van het onderzoek. Hieronder valt ook het belang voor de

161

M.S. GROENHUIJSEN, Het wetboek van strafvordering, supra 126, art. 341 Sv., 21-22. 162

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 270. 163

Art 259 Sv.:

Strafbare feiten welke op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartussen verband bestaat of welke

door dezelfde persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechtbank onderworpen, indien

dit in het belang van het onderzoek is.

Art. 285 Sv.:

1. Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting

afzonderlijk aangebracht, dan beveelt de rechtbank dat de voeging alsnog zal plaats vinden.

2. Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of welke door dezelfde persoon zijn begaan op

verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of

aangevangen, beveelt de rechtbank eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.

3. De rechtbank beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien haar blijkt dat geen verband tussen die zaken

bestaat of dat de voeging niet in het belang van het onderzoek is. 164

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 272.

Page 63: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

52

waarheidsvinding. Het is bovendien niet expliciet verplicht dat de rechtbank deze beslissing

moet nemen aan het begin van de terechtzitting. Indien bijvoorbeeld na het horen van de

verdachten blijkt dat het in functie van de bewijsvoering wenselijk is de medeverdachten als

getuigen te horen, kan het belang van het onderzoek de splitsing van de gevoegde zaken

verantwoorden. Dit heeft voor gevolg dat de verklaring van de ene verdachte tegen de andere

kan worden gebruikt.

Er wordt in de doctrine kritiek geuit op deze gang van zaken aangezien de loutere splitsing

van de zaken niet de ratio van het verbod doet vervallen. De medeverdachte zal nog steeds

geneigd zijn de andere medeverdachte de meeste schuld toe te schuiven en de twijfels omtrent

het waarheidsgehalte van de verklaringen blijven overeind. De Hoge Raad ontkent deze

kritiek aangezien de rechter vrij blijft om de verklaring naar eigen inzicht al dan niet

geloofwaardig te achten.165

Een ander bezwaar bestaat in het relativeren van het zwijgrecht en het recht zichzelf niet te

hoeven belasten. Als de medeverdachte kan getuigen zal hij trachten zichzelf te verschonen en

de anderen te belasten. Als gevolg hiervan zal de verdachte niet meer vrij zijn om zijn eigen

proceshouding te bepalen. Zijn verweer zal min of meer verplicht moeten bestaan uit het

verschaffen van inlichtingen over zijn eigen aandeel in het strafbaar feit, en relativeert dus

meteen het recht om zichzelf niet te moeten belasten.

Naarmate het begrip medeverdachte enger wordt opgevat, des te ruimer wordt de

mogelijkheid om verklaringen van verdachten tegen elkaar te gebruiken. Een ruimere

opvatting zou een oplossing kunnen bieden aan de hierboven opgesomde bezwaren.166

Afdeling 4. Jeugdige getuige

De Nederlandse wetgever heeft, in tegenstelling tot de Belgische, geen leeftijdsgrens

opgelegd voor personen die optreden als getuige. In beginsel kan iedereen, ook een drie –of

vierjarige, worden toegelaten. Algemeen wordt aangenomen dat minderjarigen, ook zeer

jeugdige minderjarigen, goed in staat zijn om waarheidsgetrouwe verklaringen af te leggen.

Dit neemt niet weg dat ten aanzien van minderjarigen bijzondere bepalingen gelden in

verband met het afleggen van de eed. De eed is vervangen door een loutere aanmaning.167

165

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 272-274. 166

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 275-276. 167

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 283.

Page 64: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

53

De getuigenis onder ede voor een minderjarige wordt geregeld in artikel 216, tweede lid Sv.

Deze bepaling is ingevolge artikel 290, tweede lid Sv. eveneens van toepassing bij de

terechtzitting ten gronde.

“ Indien een getuige met gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner

geestvermogens, naar het oordeel van den rechter, de beteekenis van den eed niet

voldoende beseft, of indien een getuige den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft

bereikt, wordt hij niet beëedigd, doch aangemaand de geheele waarheid en niets dan

de waarheid te zeggen.”

Jeugdigen jonger dan zestien jaar worden geacht niet of onvoldoende te beseffen wat de

betekenis van de eed is. In het Nederlandse strafproces wordt dit als een onweerlegbaar

vermoeden beschouwd. Er moet bijgevolg niet steeds onderzocht worden of het kind toch

voldoende besef heeft van de eed.

In deze bepaling wordt voor jongere de eed vervangen door een aanmaning. Vroeger leidde de

eedaflegging van een getuige die aangemaand had dienen te worden tot nietigheid van de eed.

De verklaring kon bijgevolg niet meer als bewijs worden gebruikt. Hierin is verandering

gekomen na de commissie Moons. Zij stelde voor de nietigheid van artikel 216 Sv. te

schrappen aangezien ook een getuige die de eed moet afleggen wordt aangemaand de

waarheid te spreken. Bovendien behoort de waardering van de bewijsmiddelen tot de

uitsluitende bevoegdheid van de rechter. De Nederlandse wetgever heeft het voorstel

overgenomen.168

Geesteszieken kunnen, in tegenstelling tot jeugdigen, weldegelijk beseffen wat de betekenis

van de eed is. In dat geval zal de eed verplicht moeten worden afgelegd. De rechter zal

beoordelen of de getuige wel of niet het voldoende inzicht heeft in de betekenis van de eed.

Dit is een feitelijk oordeel waarvoor geen nadere motivering vereist is.169

Afdeling 5. De benadeelde partij

Net zoals in België, kan het slachtoffer dat zich in Nederland benadeelde partij heeft gesteld,

geen getuigenis meer afleggen. De ratio hiervoor is te vinden in het belang van de benadeelde

partij bij de uitkomst van het geding. Men kan niet tegelijk getuige en partij zijn in dezelfde

procedure. Zolang men geen parij is, kan het slachtoffer beroep doen op het spreekrecht.

168

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 285. 169

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 286.

Page 65: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

54

Aanvankelijk was er discussie over de positie van het slachtoffer dat zich niet als benadeelde

partij had gevoegd bij het strafproces. Er bestond geen spreekrecht voor het slachtoffer.

Daarom werden zij wegens gebrek aan een duidelijke wettelijke regeling gehoord als gewone

getuigen.170

Deze problematiek werd oorspronkelijk opgelost krachtens artikel 336 Sv. dat de

mogelijkheid bood om verklaringen af te leggen ter terechtzitting. Deze bepaling werd

afgeschaft bij de wet van 17 december 2009171

en vervangen172

door de toekenning van een

algmeen spreekrecht voor het slachtoffer en diens nabestaanden in een nieuw artikel 51, e Sv.

“ Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf

betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of

meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247,

248a, 248b, 249, 250, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde

lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de

Wegenverkeerswet 1994.

Het slachtoffer, de vader of de moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe

persoonlijke betrekking met dat slachtoffer hebben en personen die dat slachtoffer als

behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en in een nauwe en persoonlijke

betrekking tot het kind staan kunnen, gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de

terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten

genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. (…) De voorzitter kan het

spreekrecht van de vader of moeder of verzorgers als bedoeld in de eerste volzin,

ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens

strijd met het belang van het minderjarige slachtoffer.

Het spreekrecht bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgeoefend door een

nabestaande die te kennen heeft gegeven op de terechtzitting te willen verklaren over

de gevolgen die het overlijden van het slachtoffer bij hem teweeg hebben gebracht.

(…)

Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het derde lid in aanmerking

komen, behoren:

170

G.P.M.F. MOLS, Getuigen in strafzaken, supra 125, 339. 171

Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en

de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

Stb. 2010, 1. 172

Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht

van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 2012, 345.

Page 66: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

55

a.de echtgenoot of geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel, en

b.de bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad

ingesloten.

(…)

Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken,

behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Dit geldt ook

voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden

geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Indien het slachtoffer of een nabestaande de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft

bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door zijn wettelijke

vertegenwoordigers voor zover deze vertegenwoordiging niet in strijd is met het

belang van de minderjarige. (…) De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van

de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt uitgeoefend door de

wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het belang van de minderjarige. (…)”

Deze uitvoerige bepaling heeft tot op heden nog geen beperkingen of uitbereidingen

ondergaan in de rechtspraak. De wettekst is opgesteld in duidelijke bewoordingen die vrijwel

geen andere interpretatie toelaten.

Deze bepaling is mijns inziens zeer goed aangepast aan een hedendaagse samenlevening

aangezien een spreekrecht wordt verleend aan ‘personen die dat slachtoffer als behorende tot

hun gezin verzorgen en opvoeden en in een nauwe en persoonlijke betrekking tot het kind

kunnen staan’ en ‘de geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel’. Op die manier

kunnen ook bijvoorbeeld stiefouders, stiefbroers en -zussen en feitelijk samenwonende

partners hun verklaringen afleggen.

Page 67: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

56

HOOFDSTUK 2. Frankrijk

Afdeling 1. Algemeen – Wetgeving

§ 1. Rechtspleging voor de het hof van assisen

De Franse uitsluitingsgronden voor getuigen in strafzaken zitten vervat in art. 335 C.pr.pén.:

Ne peuvent être reçues sous la foi du serment les dépositions :

1° Du père, de la mère ou de tout autre ascendant de l'accusé, ou de l'un des accusés

présents et soumis au même débat ;

2° Du fils, de la fille, ou de tout autre descendant ;

3° Des frères et soeurs ;

4° Des alliés aux mêmes degrés ;

5° Du mari ou de la femme ; cette prohibition subsiste même après le divorce ;

6° De la partie civile ;

7° Des enfants au-dessous de l'âge de seize ans ;

8° De toute personne qui a été accusée, prévenue ou condamnée soit pour le crime

dont est saisie la cour d'assises en qualité de coauteur ou de complice, soit pour un

crime ou un délit connexe ou formant un ensemble indivisible avec le crime dont est

saisie la cour d'assises.

Dit artikel werd recentelijk gewijzigd door de wet van 10 augustus 2011.173

De wetgever heeft

in artikel 8, IVquater van deze wet artikel 335, 8° C.pr.pén. toegevoegd. In de voorbereidende

werken174

is volgende redenering terug te vinden als onderbouw voor de aanpassing:

" La commission a également ajouté à l’article un nouveau

paragraphe IV quater complétant l’article 335 du code de procédure pénale. Cet

article énumère la liste des personnes qui, lorsqu’elles sont appelées à témoigner lors

d’un procès criminel, sont dispensées de prestation de serment. Aujourd’hui, lorsque

tous les accusés d’un même crime ne sont pas jugés ensemble (par exemple parce que

certains sont en fuite), ou lorsque seuls certains accusés condamnés en première

instance interjettent appel de la décision, il arrive que des personnes poursuivies ou

condamnées pour le même crime que celui dont est saisie la cour d’assises soient

appelées à témoigner après avoir été elles-mêmes jugées pour ces faits. Or, l’article

173

Loi no. 2011-939 du 10 août 2011 sur la participation des citoyens au fonctionnement de la justice pénale et

le jugement des mineurs. 174

Traveaux préparatoires Sénat, 2010-2011, no. 438; Traveaux préparatoires Assemblée nationale, 2010-2011,

no. 3532.

Page 68: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

57

335 ne dispense pas de l’obligation de témoigner sous serment les personnes se

trouvant dans cette situation. Cela les place de fait dans une situation complexe,

susceptible de les contraindre soit à mentir sous serment, soit, le cas échéant, à

s’auto-incriminer.

Le complément apporté à l’article 335 du code de procédure pénale remédie à cette

situation, en excluant de l’obligation de prêter serment toute personne qui a été

accusée, prévenue ou condamnée soit pour le crime dont est saisie la cour d’assises

en qualité de coauteur ou de complice, soit pour un crime ou un délit connexe ou

formant un ensemble indivisible avec le crime dont est saisie la cour d’assises.

Men trachtte met andere woorden een oplossing te vinden voor het probleem waarbij

mededaders of medeplichtigen die niet in hetzelfde debat betrokken zijn worden opgeroepen

om te getuigen voor het hof van assisen nog vóór dat zij zelf berecht zijn voor dezelfde feiten.

Voor deze situatie was tot dan toe geen verbod om te getuigen onder ede voorzien in art 335

C.pr.pén. Bijgevolg worden personen die beschuldigde, verdachte of veroordeelde zijn

geweest, voortaan uitgesloten van een getuigenis onder ede wanneer

- zij mededader of medeplichtige zijn voor een misdaad die hangende is voor het hof

van assisen;

- zij deze hoedanigheid bezitten bij een misdrijf of misdaad die samenhangend of

onsplitsbaar is met de misdaad die hangend is voor het hof van assisen.

De verbodsregel die in dit artikel wordt geformuleerd moet restrictief geïnterpreteerd worden.

Zij kan niet worden uitgebreid tot verdere graden van bloed– of aanverwantschap dan degene

die vermeld zijn. De opsomming in artikel 335 C.pr.pén. is limitatief en strekt zich niet uit tot

personen die niet aangeduid zijn.

De grondslag voor de uitsluiting tot het afleggen van de eed, kan niet voor het eerst worden

bestwist voor het Hof van Cassatie.175

Wanneer de getuige zich omwille van zijn bloed– of aanverwantschap in één van de gevallen

van uitsluiting bevindt, moet deze band op straffe van nietigheid worden gepreciseerd. Op die

manier wordt het Hof van Cassatie in staat gesteld om zijn controle uit te oefenen. Het proces-

verbaal van terechtzitting is in ieder geval geldig indien het vermeldt dat de getuigen vallen

175

J. RENUCCI, A. JEZEQUEL, C. GAYET, Code de procédure pénale, Paris, Dalloz, 2011, art. 335-336 C. pr. pén.

(hierna verkort: J. RENUCCI, Code de la procédure pénale).

Page 69: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

58

onder artikel 335 C.pr.pén. en dat zij bijgevolg worden verhoord, maar zonder aflegging van

de eed. Dit is evenwel enkel toegelaten indien hetzelfde proces-verbaal niet aangeeft dat een

van de partijen zich hiertegen heeft verzet.176

De bepalingen van artikel 335 C.pr.pén. zijn niet absoluut. Art. 336 C.pr.pén. beperkt immers

de draagwijdte ervan. Dit artikel 336 Cpr.pén. luidt als volgt:

Néanmoins, l'audition sous serment des personnes désignées par l'article précédent

n'entraîne pas nullité lorsque le ministère public ni aucune des parties ne s'est opposé

à la prestation de serment.

En cas d'opposition du ministère public ou d'une ou plusieurs des parties, le témoin

peut être entendu à titre de renseignements, en vertu du pouvoir discrétionnaire du

président.

Niettegenstaande in 1993 de regels met betrekking tot het getuigenverhoor in de Code de

Procédure Pénale werden aangepast, bleef artikel 336 C.pr.pén. ongewijzigd.177

§ 2. Rechtspleging voor de correctionele– en politierechtbank

De uitsluitingsgronden voor getuigen in de correctionele rechtbank zijn terug te vinden in art.

447 – 449 C.pr.pén.

Artikel 447: Les enfants au-dessous de l'âge de seize ans sont entendus sans

prestation de serment.

Artikel 448: Sont reçues dans les mêmes conditions les dépositions :

1° Du père, de la mère ou de tout autre ascendant du prévenu ou de l'un des prévenus

présents et impliqués dans la même affaire ;

2° Du fils, de la fille ou de tout autre descendant ;

3° Des frères et soeurs ;

4° Des alliés aux mêmes degrés ;

5° Du mari ou de la femme ; cette prohibition subsiste même après le divorce.

176

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335–336 C.pr.pén.; Zie infra, hoofdstuk 2.,

Afdeling 3. 177

Loi no. 93-1013 du 24 août 1993 modifiant la loi no. 93-2 du 4 janvier 1993 portant réforme de la procédure

pénale.

Page 70: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

59

Artikel 449: Toutefois les personnes visées aux articles 447 et 448 peuvent être

entendues sous serment lorsque ni le ministère public ni aucune des parties ne s'y sont

opposés.

De opsomming in art. 448 C.pr.pén. moet limitatief worden geïnterpreteerd.178

De bepalingen in de voormelde artikels 447 – 449 C.pr.pén. worden, op grond van artikel 536

C.pr.pén. analoog toegepast op de rechtspleging voor de politierechtbank.

Sont également applicables les règles édictées par les articles 418 à 426 concernant

la partie civile ; par les articles 427 à 457 relatifs à l'administration de la preuve sous

réserve de ce qui est dit à l'article 537 ; par les articles 458 à 461 concernant la

discussion par les parties ; par l'article 462 relatif au jugement.

Afdeling 2. Interpretatie van de uitgesloten categorieën179

§ 1. Bloed– en aanverwanten

Het verbod om bloed- en aanverwanten van de verdachte te horen als getuige beperkt zich niet

alleen tot de verklaringen ten aanzien van de verdachte zelf. Het strekt zich ook uit tot hun

getuigenis ten opzichte van de medeverdachte die onderworpen en aanwezig is bij hetzelfde

debat. Bijgevolg kunnen geen van de in artikel 335 C.pr.pén opgesomde personen een

getuigenis onder ede afleggen ten aanzien van de medeverdachte, niettegenstaande dat hij niet

bij alle catgorieën getuigen wordt vermeld.180

1.1. Ascendenten, descendenten, broers en zussen

De nieuwe echtgenoot van de moeder van de verdachte is ten opzichte van deze laatste

verwant, nl. ascendent, in de eerste graad. Bijgevolg kan hij gehoord worden zonder de eed te

hoeven afleggen.181

De halfbroers en -zussen van de verdachte vallen onder de toepassing van artikel 335 C.pr.pén

en moeten bijgevolg gehoord worden zonder aflegging van de eed. Dit geldt zowel voor

halfbroers en -zussen langs moeders– als langs vaderszijde.

178

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 447 - 449 C.pr pén. 179

Aangezien de bepalingen voor het hof van assisen analoog zijn met deze voor de politie– en correctionele

rechtbank wordt hun interpretatie samen behandeld. De interpretatie van art. 335 C.pr.pén. is ook van toepassing

op art. 447-448 C.pr.pén. 180

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335 C.pr.pén. 181

S. GASTON, G. LEVASSEUR, B. BOULOC, Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 807-813.

Page 71: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

60

De zoon of dochter uit het eerste huwelijk van de beschuldigde of de echtgenoot ervan wordt

beschouwd als een bloed– of aanverwant in de zin van artikel 335 C.pr.pén.

De echtgenoot van de zus van de verdachte kan eveneens gehoord worden zonder de eed te

hoeven afleggen.

Aangezien het huwelijk een band van aanverwantschap vestigt tussen een van de echtgenoten

en de ouders van de andere echtgenoot, moet onder ‘verwanten in dezelfde graad’ in de zin

van artikel 335 C.pr.pén. worden verstaan: de ascendenten, descendenten, broers en zussen

van de echtgenoot van de verdachte, evenals de echtgenoten van die ascendenten,

descendenten, broers en zussen. 182

De overlegging van een afschrift van het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt tussen de

getuige en de dochter van de verdachte heeft geen enkele uitwerking indien dit voor de eerste

maal voor het Hof van Cassatie plaatsvindt. Beide personen worden met andere woorden nog

steeds als echtgenoten beschouwd, waardoor artikel 335 C.pr.pén. van toepassing blijft.

Uit de rechtspraak blijkt dat het verbod van artikel 335 C.pr.pén. zich niet uitstrekt tot

volgende personen:

neven of nichten van de verdachte

de concubine van de verdachte, zelfs indien deze laatste met zijn huidige concubine

een relatie heeft die een zekere stabiliteit vertoont

degene die zich beroept op het bezit van staat voor het niet-erkend natuurlijk kind van

de verdachte

de echtgenoot van de burgerlijke partij

de persoon die bij de verdachte in dienst is

de personen die opvoeder waren van de verdachte

de persoon die met de verdachte verbonden is door een overeenkomst van burgerlijke

aansprakelijkheid.183

1.2. De (ex-)echtgenoot184

Krachtens artikel 335 C.pr.pén. kan de de voorzitter de ex-echtgenote horen zonder dat deze

de eed hoeft af te leggen, op voorwaarde dat er geen verzet is aangetekend door de verdachte

182

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335 – 336 C.pr.pén.. 183

J. LARGUIER, P. CONTE, Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 304-309. 184

Indien melding wordt gemaakt van de echtgenote van de verdachte, geldt deze uiteenzetting ook in het

omgekeerde geval waarin de vrouw verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd.

Page 72: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

61

of door het openbaar ministerie. Het Hof van Cassatie voegde hieraan volgende overweging

toe:

Bien qu’il ait été produit pour la première fois devant la Cour de cassation un

document selon lequel le mariage entre l’accusé et le témoin avait fait l’objet non

d’un jugement de divorce, mais d’un jugement d’annulation.185

Mijns inziens volgt uit deze laatste zin dat voor de toepassing van artikel 335 C.pr.pén. niet

vereist is dat de echtgenoten uit de echt gescheiden zijn in de strikt juridische zin van het

woord. De mogelijkheid om gehoord te worden zonder eed bestaat zowel voor een

echtscheiding als gevolg van een echtscheidingsvonnis als van een annulatievonnis. Het

verschil tussen beide vonnissen bestaat erin dat bij een echtscheidingsvonnis aanvankelijk het

huwelijk geldig tot stand is gekomen maar door de rechter wordt beëindigd. Bij een

annulatievonnis wordt echter een huwelijk vernietigd dat niet geldig tot stand is gekomen,

bijgevolg worden de echtgenoten geacht nooit echtgenoten te zijn geweest. De ratio voor deze

visie is volgens mij te vinden in de bedoeling van de wetgever om subjectiviteit in de

verklaringen te vermijden. Zelfs in de hypothese dat twee personen geacht worden nooit

echtgenoten te zijn geweest, zullen zij ten opzichte van elkaar een affectieve band hebben of

gehad hebben. De facto zijn er geen redenen voor handen om hen anders te behandelen dan

uit de echt gescheiden echtgenoten.

Een beschikking die enkel een provisoir karakter heeft kan niet gelijk gesteld worden met een

beslissing die de definitieve echtscheiding tot gevolg heeft. Enkel deze laatste heeft de

verbreking van de aanverwantschap wegens het huwelijk tot gevolg. Bijgevolg zijn na een

provisoire maatregel die gedurende het huwelijk door de vrederechter werd opgelegd (bvb.

tijdelijke feitelijke scheiding), de bepalingen in artikel 335 C.pr.pén. nog steeds van

toepassing.

De echtgenoot van de zus van de vrouw van de verdachte behoort niet tot de verwanten die

uitgesloten worden van een getuigenis onder ede. Die persoon wordt vaak ten onrechte

gekwalificeerd als schoonbroer. Hetzelfde geldt voor de vrouw van de broer van de

echtgenoot van de verdachte of voor de echtgenoot van de dochter uit het eerste huwelijk van

de huidige echtgenoot van de verdachte.186

Het verbod voor de partner van de verdachte om onder ede te getuigen blijft voortbestaan na

de echtscheiding.

185

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335-336 C. pr. pén. 186

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 448 C.pr.pén.

Page 73: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

62

Voor de leden van de schoonfamilie van de verdachte geldt dit evenwel niet. Hun band van

verwantschap is verbroken als gevolg van de ontbinding van het huwelijk.187

§ 2. De burgerlijke partij

De getuige die werd opgeroepen en die zich voor zijn verhoor burgerlijke partij heeft gesteld,

kan enkel zonder eed worden verhoord. Dit is het gevolg van het basisprincipe dat niemand

getuige en partij kan zijn in dezelfde zaak.

De minderjarige wiens vader zich al eerder burgerlijke partij had gesteld in de hoedanigheid

van wettelijke vertegenwoordiger van die minderjarige, kan enkel op een geldige wijze

verhoord worden indien hij niet de eed aflegt. Hetzelfde geldt voor de moeder van de

minderjarige. Bijgevolg is de vader van een minderjarig slachtoffer die wordt gehoord in zijn

hoedanigheid van getuige en niet in deze van wettelijke vertegenwoordiger verplicht te

getuigen onder ede indien hij zich geen burgerlijke partij heeft gesteld namens zijn

minderjarig kind.188

De persoon die wordt opgeroepen om te getuigen en die zich reeds in de loop van het

vooronderzoek burgerlijke partij heeft gesteld, kan enkel nog verhoord worden zonder

aflegging van de eed. Het is onmogelijk om de burgerlijke partijstelling te vernieuwen of te

herzien gedurende het verhoor voor het hof van assisen. Bij ontstentenis van uitdrukkelijke

afstandblijft de hoedanigheid van burgerlijke partij behouden.

Het verbod om de burgerlijke partij te horen als getuige strekt zich niet uit tot zijn bloed- en

aanverwanten, noch tot zijn zoon of dochter en evenmin tot zijn echtgenoot.189

De klager die zich niet burgerlijke partij heeft gesteld, kan gehoord worden als getuige. Dit

belet de rechter echter niet de graad van betrouwbaarheid van de verklaringen te

beoordelen.190

§ 3. Kinderen jonger dan zestien jaar

Voor het bepalen van de leeftijd van de getuige wordt enkel de datum van de getuigenis als

referentiepunt genomen en niet de datum van de feiten waarvoor de getuige is opgeroepen.191

Deze opvatting is onlogisch aangezien artikel 335 en 447 C.pr.pén. zijn ingevoerd om ervoor

187

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335 - 336 C.pr.pén. 188

S. GASTON, G. LEVASSEUR, B. BOULOC, Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 807-809. 189

S. GASTON, G. LEVASSEUR, B. BOULOC, Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 810-813. 190

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335-336 C. pr. pén. 191

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, supra 175, art. 335-336 C. pr. pén.

Page 74: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

63

te zorgen dat de getuige voldoende bekwaam is om de feiten correct in te schatten en om

hierover verklaringen af te leggen. De getuige van zestien jaar zal de eed moeten afleggen,

zelfs indien hij ten tijde van de feiten amper dertien jaar was. Dit voorbeeld is niet ondenkbaar

gelet op de lange duur van strafzaken.192

§ 4. De verdachte

In Frankrijk bestaat het mondeling bewijs uit twee delen. Het eerste wordt gevormd door

getuigenissen en het tweede door loutere verklaringen. De verdachte valt onder deze tweede

categorie. Hij wordt uitgesloten van een getuigenis maar kan wel gewone verklaringen

afleggen ter terechtzitting.193

Er zijn een aantal verschillen tussen een getuigenis en een verklaring afgelegd door de

verdachte. In tegenstelling tot de getuige is de verdachte niet gehouden om mee te werken aan

het onderzoek. Bovendien is hij niet verplicht om te verschijnen, noch om een eed of

verklaringen af te leggen.

De eerste vereiste moet echter worden genuanceerd. In de praktijk wordt van de verdachte

meestal wel verwacht dat hij voor de rechter verschijnt.

De verdachte wordt verboden de eed af te leggen, zelfs wanneer het zijn persoonlijke wens is

een verklaring onder ede te doen.194

De verdachte is niet onderworpen aan een spreekplicht. De persoon die wordt vervolgd kan

nooit verplicht worden vragen te beantwoorden of verklaringen af te leggen. Hij kan zich

steeds beroepen op zijn zwijgrecht.195

Afdeling 3. Verzet en discretionaire macht

Artikel 336 en 449 C.pr.pén. lopen volledig analoog met de Belgische bepalingen 156 en 303

Sv. Indien niemand zich verzet tegen de getuigenis van de uitgesloten personen, zijn zij

verplicht de eed af te leggen. Wanneer er wel verzet is ingesteld zal geen getuigenis mogelijk

zijn voor de politie– en correctionele rechtbank, ook niet bij wijze van loutere inlichtingen. In

de hypothese waarin het hof van assisen bevoegd is kan de voorzitter nog steeds verklaringen

toestaan bij wijze van loutere inlichtingen, op grond van zijn discretionaire macht.

192

M. RASSAT, Traité de procédure pénale, Paris, PUF, 2001, 398-405. 193

M. RASSAT, Traité de procédure pénale, Paris, PUF, 2001, 379. 194

M. RASSAT Traité de procédure pénale, Paris, PUF, 2001, 380. 195

M. RASSAT, Traité de procédure pénale, Paris, PUF, 2001, 381.

Page 75: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

64

De burgerlijke partij is in deze context een louter wraakbare getuige. Bijgevolg heeft ook zijn

verhoor onder ede geen nietigheid tot gevolg indien er geen verzet werd geuit.

De aandacht moet tot slot worden gevestigd op de situatie waarin de verdachte de

mogelijkheid om zich te verzetten tegen een getuigenis niet heeft benut. In dat geval kan hij

zich later in de procedure niet meer beroepen op een schending van het recht op een eerlijk

proces als beoogd in artikel 6 EVRM. Hij zal de getuigenis onder ede van de uitgesloten

personen niet langer kunnen verhinderen.196

HOOFDSTUK 3. Groot-Brittannië

Afdeling 1. Inleiding

Alvorens de wetgeving meer in detail te bespreken, is het opportuun dat de historische context

wordt aangehaald. In de negentiende eeuw is er een grote verandering opgetreden in de

algemene doelstelling van het bewijsrecht in Groot-Brittannië. The principle of orality was tot

dan toe een van de belangrijkste grondslagen binnen de common law. Aangezien een groot

belang werd gehecht aan de mondelinge getuigenis verbaast het niet dat er een grote

bezorgdheid heerste omtrent de hoedanigheid van de getuigen. Bijgevolg bestond een

uitgebreide lijst van personen die uitgesloten waren om te getuigen, dit omwille van het risico

op onbetrouwbare verklaringen. Op het einde van de negentiende eeuw bestond die lijst onder

andere uit de partijen in de zaak, de echtgenoten van de partijen, de kinderden van de

verdachte evenals iedere persoon die een belang heeft bij de uitkomst van de zaak. Elke

persoon die binnen een van deze categorieën viel was een onbekwame getuige; in die zin dat

ze niet regelmatig een verklaring konden afleggen.

Deze opvatting was het gevolg van twee redenen. In eerste instantie vreesde de wetgever voor

gekunstelde getuigenverklaringen en meineed. De getuige heeft immers belang bij de

uitkomst van het proces in een bepaalde richting. Ten slotte trachtte men te vermijden dat

getuigen louter omwille van persoonlijke overwegingen niet geschikt waren om de eed af te

leggen of de waarheid te spreken. Om die reden zijn jonge kinderen en personen met een

mentale beperking uitgesloten van het getuigenbewijs.197

In deze visie kwam verandering op het einde van de negentiende eeuw. BENTHAM, gevolgd

door vele andere auteurs, stelde in verband met het getuigenverhoor het volgende:

196

J. RENUCCI, Code de la procédure pénale, art. 335-336 C. pr. pén. 197

P. MURPHY, Murphy on Evidence, Oxford, Oxford university press, 2003, 515-516. (hierna verkort: P.

MURPHY, Evidence )

Page 76: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

65

“ In principle there is but one mode of searching out the truth .. see everything that is

to be seen, hear everybody who is likely to know anything about the matter, but most

attentively of all, and first of all, those are likely to know most about it, the parties.”

Deze kritiek was zeer succesvol. Bij de Criminal Evidence Act van 1898 ondergingen de

common law regels met betrekking tot het getuigenbewijs een grote wijziging. Vanaf dat

ogenblik werd enkel nog gekeken naar de relevantie van de getuigenis en niet langer naar de

formele hoedanigheid van de getuige. De situaties waarin een getuige kan worden uitgesloten

om te getuigen zijn hierdoor fel verminderd. De basisregel is nu dat eender welke persoon

bekwaam is en verplicht kan worden om op een rechtmatige wijze te getuigen. Deze regel

moet enkel genuanceerd worden voor wat betreft de (mede)beklaagde en diens echtgenoot, of

voor wat betreft kinderen en personen met een (mentale) handicap.198

Welke personen hebben in Groot-Brittannië de toelating om te getuigen? Het antwoord op

deze vraag zit vervat in de term competence. Het gaat hierbij om de bekwaamheid en de

toelaatbaarheid om te getuigen. De persoon in kwestie is geschikt om op een rechtmatige

wijze een getuigenis af te leggen. Het tweede begrip dat bij de toelaatbaarheid van een getuige

van belang is, is compellability. De persoon die over deze hoedanigheid beschikt kan verplicht

worden verklaringen af te leggen en zal een bestraffing kunnen oplopen indien hij dit weigert.

Indien de getuige competent en compellable wordt geacht, rijst bovendien nog de vraag of de

eed zal moeten worden afgelegd.

Afdeling 2. Competency en compellability van getuigen

§ 1. Algemeen – Wetgeving

Artikel 53 en 54 van de Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999 bevatten de huidige

wetgeving in verband met de toelating van een getuige:

“ Art. 53 - Competence of witnesses to give evidence.

(1) At every stage in criminal proceedings all persons are (whatever their age)

competent to give evidence.

(2 )Subsection (1) has effect subject to subsections (3) and (4).

(3) A person is not competent to give evidence in criminal proceedings if it appears to

the court that he is not a person who is able to—

(a )understand questions put to him as a witness, and

(b) give answers to them which can be understood.

198

I.H. DENNIS, The law of evidence, London, Sweet & Maxwell, 1999, 399 - 400.

Page 77: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

66

(4) A person charged in criminal proceedings is not competent to give evidence in the

proceedings for the prosecution (whether he is the only person, or is one of two or

more persons, charged in the proceedings).

(5) In subsection (4) the reference to a person charged in criminal proceedings does

not include a person who is not, or is no longer, liable to be convicted of any offence

in the proceedings (whether as a result of pleading guilty or for any other reason).

Art. 54 - Determining competence of witnesses.

1) Any question whether a witness in criminal proceedings is competent to give

evidence in the proceedings, whether raised—

(a) by a party to the proceedings, or

(b)by the court of its own motion,

shall be determined by the court in accordance with this section.

(2) It is for the party calling the witness to satisfy the court that, on a balance of

probabilities, the witness is competent to give evidence in the proceedings.

(3) In determining the question mentioned in subsection (1) the court shall treat the

witness as having the benefit of any directions under section 19 which the court has

given, or proposes to give, in relation to the witness.

(4) Any proceedings held for the determination of the question shall take place in the

absence of the jury (if there is one).

(5) Expert evidence may be received on the question.

(6) Any questioning of the witness (where the court considers that necessary) shall be

conducted by the court in the presence of the parties.”

De basisregel in artikel 53 houdt dus in dat alle personen bekwaam zijn om te getuigen en dat

alle bekwame getuigen, indien ze worden opgeroepen, kunnen verplicht worden om

daadwerkelijk een getuigenis af te leggen. Zij kunnen een bestraffing oplopen indien ze deze

verplichting niet vervullen. Immers, ‘a competent witness may be compelled to give evidence

by the threat of being held in contempt for failing to do so’.

Alle getuigen die verplicht kunnen worden om te getuigen hebben een privilege against self-

incrimination. Dit laat hen toe te weigeren vragen te beantwoorden waardoor ze zichzelf

zouden beschuldigen. Voor personen die gebonden zijn door het beroepsgeheim of voor

journalisten bestaan hieromtrent specifieke regels.199

199

Het privilege against self-incrination zal in het kader van deze masterproef niet besproken worden. Dit

behoort niet tot de uitsluitingsgronden sensu stricto.

Page 78: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

67

Meestal geeft competency automatisch aanleiding tot compellability. De ratio voor deze ruime

bepaling ligt in de doelstelling van de rechtbanken om zoveel mogelijk relevant en geoorloofd

bewijsmateriaal toe te laten.200

Er bestaan evenwel drie grote uitzonderingen waarop de

volgende paragrafen dieper zal worden ingegaan.201

Vooreerst kan de echtgenoot van de

verdachte enkel getuigen bij de vervolging van de verdachte of de medeverdachte, en dit in

zeer beperkte omstandigheden bepaald in artikel 80(3) van de Police and Criminal Evidence

Act 1984. Ten tweede kan de verdachte enkel getuigen voor zijn eigen verdediging maar niet

voor de vervolging in enige andere strafzaak waarin hem nog een misdrijf ten laste wordt

gelegd. De verdachte kan niet verplicht worden om te getuigen. Indien hij er evenwel zelf

voor kiest om desondanks verklaringen af te leggen, kan hij geen beroep doen op het recht om

zichzelf niet te hoeven belasten. Tot slot zijn diplomaten en buitenlandse staatshoofden

competent maar niet compellable als getuige.202

Het behoort tot de bevoegdheid van de rechter, en niet van de jury, om de competency en

compellability te beoordelen. De start van het proces is hiervoor het meest geschikte tijdstip.

Doch hieromtrent bestaat geen wettelijke verplichting. Indien na de getuigenis zou blijken dat

de getuige onbekwaam bleek, kunnen diens verklaringen nog steeds verworpen worden als

bewijselement.203

In wat volgt wordt de beoordeling met betrekking tot de competency en compellability van

een aantal speciale getuigen uiteengezet. Zodoende zal een latere vergelijking met de

Belgische uitsluitingsgronden mogelijk zijn.

§ 2. Het kind

2.1 Historiek

Oorspronkelijk werden alle getuigen, ongeacht hun leeftijd, door de rechtbank op dezelfde

wijze behandeld. Kinderen die in staat werden geacht een onderscheid te maken tussen goed

en kwaad konden de eed afleggen en vervolgens mondeling getuigen. Deze regel werd in de

loop der jaren als onbevredigend beschouwdwat heeft geleid tot een aanpassing van de

wetgeving. De vernieuwde regelgeving werd ingevoerd in de Children and Youth Persons Act

1933. Artikel 38 stond toe een jong kind te laten getuigen zonder eed, op voorwaarde dat het

kind de verplichting om de waarheid te spreken verstond. Bovendien moest de potentiële

200

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 514. 201

Zie infra, Hoofdstuk 3, § 2, 3 en 4. 202

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence in context, Abingdon, Oxon, Routledge-Cavendish, 2009, 85–

86. (hierna verkort: . J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence ) 203

M. MALEK HODGE, Phipson on Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2005, 217.

Page 79: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

68

getuige over voldoende geestesvermogen beschikken om de impact van zijn

bewijsverstrekking in te schatten.

Midden de jaren zeventig waren de regels in verband met het afleggen van de eed in het

bewijsrecht terug het voorwerp van hervormingen. In de zaak R. v. Hayes formuleerde het hof

van beroep een andere test. De hoofdvraag die de rechter zich volgens het hof moest stellen

was:

“ whether the child has a sufficient appreciation of the solemnity of the occasion and

the added responsibility to tell the truth which is involved in talking on oath, over and

above the duty to tell the truth which is an ordinary duty of normal social contact”.204

Welke criteria ook werden gehanteerd voor de toelating van een kind als getuige, er bleef

altijd twijfel bestaan over de betrouwbaarheid van dit bewijs. Daarom bestond de verplichting

om, bovenop de getuigenverklaring van het kind, het bewijs voor de tenlastelegging eveneens

te baseren op andere onafhankelijke bewijsmiddelen. De getuigenverklaring moest met andere

woorden worden bekrachtigd; zoniet kon er geen veroordeling zijn.205

De regels in verband met die bekrachtiging, in combinatie met het voorbehoud om kinderen te

behandelen als bekwame getuigen, creëerden problemen en onduidelijkheden voor de

bewijsvergaring door het openbaar ministerie. De oplossing hiervoor werd geboden in het

nieuwe artikel 34 van de Criminal Justice Act 1988. Vanaf de inwerkingtreding ervan moest

de rechter slechts twee elementen in overweging nemen bij de beoordeling van de

bekwaamheid van het kind als getuige, nl. :

“ - whether the child was capable of giving coherent and intelligible evidence at all;

and

- if so, whether that evidence should be sworn or unsworn.”

In de common law konden bijgevolg kinderen van om het even welke leeftijd getuigen van

zodra ze bovenstaande beoordeling hadden doorstaan. Als ze een getuigenis aflegden, deden

ze dit op dezelfde wijze als volwassenen, behoudens de eed. Ondanks deze grote vrijheid in

de wetgeving, nam de rechtspraak een beschermende houding aan ten aanzien van kinderen.

De vraag of een kind geschikt was om te getuigen werd genegeerd. Deze benadering bracht

met zich mee dat jonge kinderen sowieso als onbekwaam werden beschouwd om te getuigen,

204

Zie infra, Hoofdstuk 3, Afdeling 3. 205

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 86.

Page 80: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

69

zelfs wanneer het kind perfect in staat was de vragen te begrijpen en een verstandig antwoord

te geven.206

2.2. De Huidige regelgeving

Voor wat betreft de getuigenis van een kind betekent artikel 53 van de Youth Justice and

Criminal Evidence Act 1999 dat er een vermoeden geldt krachtens hetwelk alle mogelijke

getuigen bekwaam zijn, ongeacht hun leeftijd. Dit vermoeden is echter weerlegbaar indien

kan worden aangetoond dat het kind niet in staat is de vragen te begrijpen en een verstaanbaar

antwoord te geven. Het is natuurlijk zeer waarschijnlijk dat ingevolge deze bepaling een jong

kind kan worden uitgesloten. Het is de partij die de getuige oproept die het bewijs moet

leveren van zijn bekwaamheid.207

Bovendien kan geen enkele getuige jonger dan veertien jaar

de eed afleggen. De getuige ouder dan veertien jaar kan enkel de eed afleggen indien hij de

ernst van het strafproces kan inschatten en indien hij begrijpt dat na het afleggen van de eed

de verantwoordelijkheid op hem rust om de waarheid te vertellen.208

De interpretatie van voormeld artikel 53 kan worden gegeven aan de hand van verscheidene

arresten. In de zaak R. v. MacPherson werd de appellant beschuldigd van aanranding van een

4-jarig meisje. De rechter in eerste aanleg verwierp de stelling van de verdediging dat het kind

onbekwaam was om te getuigen en liet haar verklaring toe als bewijs. Appellant was echter

overtuigd van zijn standpunt en beriep zich hiervoor op het feit dat de rechter zich had vergist

door bij de beoordeling van de bekwaamheid enkel rekening te houden met het videoverhoor

van het kind. Volgens appellant moest de rechter de bekwaamheid van het kind om de vragen

te begrijpen en te beantwoorden nauwkeurig inschatten. Nog volgens appellant werd deze

beoordeling niet, of minstens onvoldoende, in aanmerking genomen. Het hof van beroep

verwierp deze argumenten. Het hof was van mening dat de rechter weldegelijk de

bekwaamheid van het meisje correct had ingeschat. De zinsnede in artikel 53(3)(a) ‘vragen

die aan hem worden gesteld als getuige’ moest volgens het hof geïnterpreteerd worden als

‘vragen die aan hem worden gesteld in de rechtbank’. Bijgevolg kan een kind dat enkel in

baby-taal kan praten tegen zijn moeder niet als bekwaam beschouwd worden. Daarentegen

kan een jong kind, zoals in de hiervoor geschetste zaak, dat Engels kan spreken met vreemden

en het begrijpen, wel bekwaam worden geacht om te getuigen. Het hof voegt hier nog aan toe

dat het kind zich niet bewust moet zijn van zijn status als getuige of van de verplichting om de

waarheid te spreken. Vragen over de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de

206

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 87. 207

Art. 54 Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999. 208

M. MALEK HODGE, Phipson on Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2005, 216.

Page 81: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

70

verklaringen behoren immers toe aan de jury en zijn niet relevant bij de beoordeling van de

bekwaamheid.209

In de zaak R. v. Sed merkte het hof van beroep op dat noch de rechter noch de getuige zelf er

volledig zeker van kan zijn dat deze laatste in staat is de vragen te begrijpen en een

verstaanbaar antwoord te geven. Dit is afhankelijk van de lengte en de aard van de vragen, en

van de complexiteit van het onderwerp. Bovendien moet rekening worden gehouden met het

feit dat de manier waarop de getuige de vragen zal beantwoorden vaak samen hangt met de

impact en de gevoelens die de zaak bij hem oproepen. Daarom is de rechter niet verplicht om

honderd procent zeker te zijn van het begripsvermogen van de getuige. Het hof stelde dat:

“ It is thus for the Judge to determine the question of competence almost as a

matter of feel, taking into account the effect of the potential witness’s

performance as a whole, whether there is a common and comprehensible

thread in his or her responses to the questions, however bearing always in

mind that if, on critical matters, the witness can be seen heard to be

intelligible, it is for the jury and no one else to determine matters of reliability

and general cogency.”

Met andere woorden moet de bekwaamheid van het kind als getuige worden beoordeeld in het

licht van de gehele getuigenis, en niet van een deel ervan. Een kind dat aanvankelijk bekwaam

schijnt te zijn, bijvoorbeeld bij een eerste interview, kan gedurende het proces, na het stellen

van de vragen, toch onbekwaam blijken. Om dit te vermijden moet de rechter, indien dit

noodzakelijk is, de vraag over de bekwaamheid in beraad houden. 210

JOHN SPENCER merkte in zijn evaluatie van bovenstaande wetgeving en rechtspaak op dat

deze regels:

“mark the final transition from a system where the courts refused to hear all sorts of

persons for fear they might not tell the truth, to one where the courts listen to

everybody, and try to decide whether they are truthful or not on the basis of what they

have said.”

209

C. ALLEN, Practical Guide to Evidence, London, Routledge-Cavendish, 2008, 98. (hierna verkort: C. ALLEN,

Practical Guide ) 210

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 99.

Page 82: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

71

Deze reeks regels tracht het respectvoor de bescherming van de rechten van kinderen die voor

een rechtbank moeten verschijnen als getuige te bevorderen. Dit was in Engeland en Wales in

het verleden niet altijd het geval in strafzaken.211

§ 3. De echtgenote van de verdachte212

3.1. Historiek en evolutie naar de huidige regelgeving

Aanvankelijk was de basisregel in de common law dat geen enkele echtgenote, behoudens

voor een aantal ernstige misdrijven, competent of compellable was om te getuigen tegen haar

echtgenoot. Gehuwde koppels werden als ‘één geheel’ beschouwd, waarbij het belang en de

juridische identiteit van de vrouw vervat lagen in die van haar echtgenoot.213

In de zaak Hoskyn v. Metropolitan Police Commissioner (1979) moest het House of Lords

zich buigen over de vraag of de echtgenote toch niet verplicht kon worden om te getuigen

tegen haar echtgenoot indien zij zelf het slachtoffer was van huiselijk geweld. Deze discussie

werd negatief beantwoord. De echtgenote is niet compellable in deze omstandigheden. De

ratio voor dit standpunt blijkt duidelijk uit de bewoordingen van Lord SALMON:

“ This rule seems to me to underline the supreme importance attached by the common

law to the special status of marriage and to the unity supposed to exist between

husband and wife. It also no doubt recognized the natural repugnance of the public at

the prospect of a wife giving evidence against her husband in such circumstances.” 214

Lord EDMUNDS was het hier niet mee eens en formuleerde volgende overwegingen in zijn

dissenting opinion:

“ Where the wife would not be compellable it could present the risk of the police being

reluctant to investigate domestic violence as they would any other violent crime, as

compellable witnesses would then be absent. … In many cases of domestic violence

the offences are more than likely to be committed in private, hence the wife, if she

were not made compellable would be at the mercy of the violent husband.”215

211

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 87–88. 212

Indien melding wordt gemaakt van de echtgenote van de verdachte, geldt deze uiteenzetting ook in het

omgekeerde geval waarin de vrouw verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd. 213

P. ROBERTS, A. ZUCKERMAN, Criminal Evidence, Oxford, Oxford University press, 2004, 230. 214

P. ROBERTS, A. ZUCKERMAN, Criminal Evidence, Oxford, Oxford University press, 2004, 231. 215

P. ROBERTS, A. ZUCKERMAN, Criminal Evidence, Oxford, Oxford University press, 2004, 231.

Page 83: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

72

The Criminal Law Revision Committee sloot zich grotendeels aan bij dit arrest en aanvaardde

dat een echtgenote niet bekwaam is om ten aanzien van haar echtgenoot een getuigenis af te

leggen. Het comité voelde aan dat dwang om te getuigen, een breuk in de relatie van de

echtgenoten kan teweeg brengen. De getuigenis zou bovendien voor onwenselijk gevolg

kunnen hebben dat de ene partner in de benarde situatie zou terecht komen waarin zij de

andere partner zou moeten beschuldigen.

Volgens het comité was dit standpunt daarentegen onhoudbaar voor bepaalde misdrijven. Het

is noodzakelijk dat de echtgenote wel compentent en compellable is om te getuigen bij

bepaalde ernstige misdrijven tegen de persoon van de echtgenote zelf of de kinderen jonger

dan zestien jaar van de verdachte. De reden hiervoor is logisch bij huiselijk geweld zijn er

zelden andere getuigen dan de slachtoffers zelf. Indien zij nooit zouden kunnen getuigen

bestaat de kans dat deze misdrijven niet ontdekt of gestraft zouden worden. Bovendien is het

mogelijk dat de echtgenote medeplichtig is aan misdrijven tegen de kinderen. In deze

hypothese is het noodzakelijk dat de echtgenote krachtens de wet kan gedwongen worden om

te getuigen, dit om te vermijden dat zij zich zou willen onttrekken aan de getuigenis. Deze

argumenten rechtvaardigden voor het comité de compellability van de echtgenote als getuige

in bepaalde omstandigheden.

Naast het standpunt van het comité, overtuigden een aantal zaken van kindermisbruik de

wetgever om de compellability van de echtgenoot in de huidige wetgeving uit te breiden tot

seksuele misdrijven ten aanzien van kinderen jonger dan zestien jaar. 216

3.2. Huidige regelgeving

Artikel 80 Police and Criminal Evidence Act 1984

De basis voor de huidige wetgeving met betrekking tot de bevoegdheid voor de echtgenote

van de verdachte zit vervat in artikel 80 van de Police and Criminal Evidence Act 1984,

gewijzigd door de Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999.

“ Art. 80 - Competence and compellability of accused’s spouse or civil partner

(1) In any proceedings the wife or husband of the accused shall be competent to give

evidence—

(a) subject to subsection (4) below, for the prosecution; and

(b) on behalf of the accused or any person jointly charged with the accused.

216

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 90.

Page 84: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

73

(2) In any proceedings the spouse or civil partner of a person charged in the

proceedings shall, subject to subsection (4) below, be compellable to give evidence on

behalf of that person.

(2A) In any proceedings the spouse or civil partner of a person charged in the

proceedings shall, subject to subsection (4) below, be compellable—

(a) to give evidence on behalf of any other person charged in the proceedings

but only in respect of any specified offence with which that other person is

charged; or

(b) to give evidence for the prosecution but only in respect of any specified

offence with which any person is charged in the proceedings.

(3) In relation to the spouse or civil partner of a person charged in any proceedings,

an offence is a specified offence for the purposes of subsection (2A) above if—

(a) it involves an assault on, or injury or a threat of injury to, the spouse or

civil partner or a person who was at the material time under the age of 16;

(b) it is a sexual offence alleged to have been committed in respect of a person

who was at the material time under that age; or

(c) it consists of attempting or conspiring to commit, or of aiding, abetting,

counselling, procuring or inciting the commission of, an offence falling within

paragraph (a) or (b) above.

(4) No person who is charged in any proceedings shall be compellable by virtue of

subsection (2) or (2A) above to give evidence in the proceedings.

(4A) References in this section to a person charged in any proceedings do not include

a person who is not, or is no longer, liable to be convicted of any offence in the

proceedings (whether as a result of pleading guilty or for any other reason).

(5) In any proceedings a person who has been but is no longer married to the accused

shall be competent and compellable to give evidence as if that person and the accused

had never been married.

(5A) In any proceedings a person who has been but is no longer the civil partner of

the accused shall be compellable to give evidence as if that person and the accused

had never been civil partners.

(6) Where in any proceedings the age of any person at any time is material for the

purposes of subsection (3) above, his age at the material time shall for the purposes of

that provision be deemed to be or to have been that which appears to the court to be

or to have been his age at that time.

(7) In subsection (3)(b) above “sexual offence” means an offence under the Sexual

Offences Act 1956, the Indecency with Children Act 1960, the Sexual Offences Act

1967, section 54 of the Criminal Law Act 1977 or the Protection of Children Act

1978 or Part 1 of the Sexual Offences Act 2003.

Page 85: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

74

(8) The failure of the wife or husband of the accused to give evidence shall not be

made the subject of any comment by the prosecution.

(9) Section 1(d) of the Criminal Evidence Act 1898 (communications between husband

and wife) and section 43(1) of the Matrimonial Causes Act 1965 (evidence as to

marital intercourse) shall cease to have effect.”

Dit artikel levert de volgende regeling op: de echtgenoot is bekwaam (competent) om te

getuigen in eender welke zaak maar kan hiertoe enkel verplicht worden (compellable) in het

strafproces van de (mede)beklaagde die verdacht wordt van een specified offence.217

. De

echtgenote of civil partner is enkel compellable voor de medeverdachte wanneer zij dit ook is

ten aanzien van de vervolging van haar echtgenoot, de hoofdverdachte.

Deze bepaling vindt haar oorsprong in de problematische situatie waarbij het onmogelijk is

om te getuigen ten aanzien van de medeverdachte zonder de hoofdverdachte te moeten

beschuldigen. Wanneer de hoofdeverdachte bijvoorbeeld samen met zijn medeverdachte

wordt beschuldigd van manipulatie, dan is de echtgenote van die hoofdverdachte niet

compellable ten aanzien van haar partner omdat het niet gaat om een specified offence. Het

zou bijgevolg niet correct zijn indien de medeverdachte de echtgenote wel zou kunnen

verplichten voor hem een getuigenis af te leggen. Dit zou immers het risico inhouden dat de

echtgenote antwoorden moet geven die de tenlastelegging van haar eigen partner ondersteunt.

Wanneer het daarentegen wel om een specified offence gaat, is de echtgenote zowel

compellable ten aanzien van de verdachte als van de medeverdachte, en kan de

medeverdachte haar wel verplichten een getuigenis af te leggen. 218

Definiëring specified offence

Het begrip specified offence wordt gedefinieerd in artikel 80 (3). Het gaat in de eerste plaats

om mishandeling of (dreiging tot) slagen en verwondingen ten aanzien van de echtgenote of

een persoon die op het ogenblik van het misdrijf jonger is dan zestien jaar. De tweede

categorie omvat seksuele misdrijven tegen iemand die jonger is dan zestien jaar. Het gaat

zowel bij de eerste als bij de tweede soort enkel om kinderen die deel uitmaken van hetzelfde

gezin. Tot slot omvatten de specified offences de poging, samenwerking, medeplichtigheid,

advisering of aansporing tot één van bovenstaande misdrijven. De echtgenote is altijd

bekwaam om te getuigen, maar zij kan enkel verplicht worden in geval van deze specified

offences.

217

Artikel 80 (2A). 218

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 95.

Page 86: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

75

Het is betwistbaar of de specified offences ook seksuele misdrijven tegen de echtgenoot

(zouden moeten) inhouden. Zou het kunnen dat de echtgenote verplicht kan worden om te

getuigen tegen haar echtgenoot over haar eigen verkrachting? Deze vraag werd in 1972 niet

behandeld door de Criminal Law Revision Committee aangezien verkrachting van de

echtgenoot toen geen misdrijf was. Bij de opheffing van de immuniteit van de echtgenoot

voor verkrachting van zijn echtgenote, rees de vraag of de echtgenote compellable zou zijn

om te getuigen. Het antwoord is volgens de wetgever bevestigend aangezien verkrachting van

de echtgenoot onder de bepalingen van artikel 80(3)(a) valt.219

Gevolgen in de rechtspraak

Uit artikel 80(4) volgt dat de echtgenote niet compellable zal zijn indien beide partners samen

worden beschuldigd, zelfs niet indien het gaat om een specified offence. Wanneer beide

echtgenoten samen beschuldigd worden in dezelfde procedure, kan de man zich niet beroepen

op artikel 80(2) om zijn vrouw te verplichten een getuigenis voor hem af te leggen.220

Deze bepalingen leveren niettemin soms vreemde situaties op. Een vrouw kan bijvoorbeeld

niet verplicht worden te getuigen tegen haar echtgenoot die wordt beschuldigd van

verkrachting en van moord op zijn dochter die sinds een maand zestien jaar is, terwijl dit wel

mogelijk is indien haar echtgenoot beschuldigd wordt van slagen en verwondingen ten

aanzien van zijn vijftienjarige dochter. Recentelijk deed iets dergelijks zich voor in de zaak

Fred West. Hij werd samen met zijn vrouw beschuldigd van meer dan tien moorden op jonge

meisjes. Indien de echtgenote niet samen was beschuldigd met haar echtgenoot, kon ze

verplicht worden om te getuigen over de verkrachtingen en over de moorden op de meisjes

jonger dan zestien jaar maar niet voor de slachtoffers ouder dan zestien.

De zaak West bracht nog een andere eigenaardigheid aan het licht. Indien er verschillende

slachtoffers zijn is het mogelijk dat de echtgenoot compellable is ten aanzien van één van de

misdrijven, maar niet voor de andere. Stel dat de man in een gezin wordt beschuldigd van

verkrachting van zijn beide dochters van vijftien en zestien jaar, zal zijn echtgenote enkel

kunnen worden verplicht te getuigen over het misdrijf gepleegd ten aanzien van de dochter

van vijftien jaar.

Deze situatie creëert uiteraard problemen voor de rechtbank die moet beoordelen welke

bewijselementen relevant zijn voor welk misdrijf. Bovendien wordt het moeilijk om in te

schatten tot welke getuigenis de echtgenote kan worden verplicht en welke ze kan weigeren.

Het is immers niet evident een getuigenis op te splitsen en toe te wijzen aan een bepaald

219

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2004, 509. (hierna verkort: R. MAY,

S. POWLES, Criminal Evidence ) 220

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 95.

Page 87: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

76

misdrijf. Dit probleem had opgelost kunnen worden toen de wetgever artikel 80 wou wijzigen

in de Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999. Het weze logischer om te bepalen dat,

indien de echtgenote compellable is ten aanzien van één misdrijf maar niet ten aanzien van het

ander, ze automatisch compellable wordt ten aanzien van alle misdrijven waarvan haar

echtgenoot beschuldigd wordt. Deze eventualiteit is helaas niet ingevoegd in artikel 80.221

Informatieplicht voor de rechter

In de gevallen waarin de echtgenote niet kan verplicht worden om te getuigen, kan zij

evenwel beslissen dit toch te doen. De rechter moet er in deze hypothese over waken dat de

echtgenote voldoende is geïnformeerd alvorens ze haar keuze maakt. Ze moet er zich van

bewust zijn dat ze niet verplicht is verklaringen af te leggen. Een dergelijke getuigenis kan

immers aanzienlijke gevolgen hebben voor het huwelijk. Wanneer de echtgenote door haar

getuigenis haar partner in een slecht daglicht plaatst, zou een latere verzoening met haar

echtgenoot problematisch kunnen worden. Omwille van de impact op de relatie tussen

verdachte en getuige, is het van cruciaal belang de keuze om te getuigen weloverwogen en

met kennis van zaken te kunnen maken. Het hof van beroep bevestigde deze informatieplicht

in de zaak Pitt 222

:

“ It seems to us to be desirable that where a wife is called as a witness for the

prosecution of her husband, the judge should explain to her, in the absence of the jury,

that before she takes the oath she has the right to refuse to give evidence, but that if

she chooses to give evidence she may be treated like any other witness.”

Conclusies voortvloeiend uit het stilzwijgen

Ondanks de bepalingen van artikel 80(8), wordt in de praktijk toegestaan dat de rechter en de

advocaat van een medeverdachte opmerkingen kunnen formuleren die zij afleiden uit de

afwezigheid van een getuigenis door de echtgenote van de verdachte. In de zaak R. v.

Naudeer werd aan deze mogelijkheid evenwel een restrictie gekoppeld. Behalve in

uitzonderlijke omstandigheden, moet een grote omzichtigheid worden aangewend indien

ervoor wordt geopteerd om opmerkingen te geven. Er kan immers een goede reden zijn

waarom de echtgenoot niet werd opgeroepen of weigerde om te getuigen.223

221

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 91. 222

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 510-511. 223

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 96.

Page 88: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

77

De feitelijk samenwonende partner

Er moet worden aagestipt dat het, buiten de gevallen opgesomd in artikel 80(3), enkel de

echtgenote of civil partner is die het recht heeft de getuigenis te weigeren. De feitelijk

samenwonende partners of co-habitees, ongeacht hoe lang zij al samen wonen, zijn altijd

competent en compellable om te getuigen. Zij vallen onder dezelfde regeling als de kinderen,

ouders, broers, zussen en andere dichte familieleden.

Dit is opmerkelijk aangezien de tendens bestaat andere dan gehuwde partners meer en meer

op dezelfde manier te behandelen als echtgenoten. Bovendien kan de verbondenheid tussen

beiden even sterk, of zelfs sterker, zijn dan bij een klassiek huwelijk. De feitelijke partner,

zoon of dochter verplichten een getuigenis af te leggen tegen de andere partner of ouder, heeft

een even grote impact op de familiale relatie als bij een getuigenis tegen de wettige

echtgenoot.224

In de zaak R. v. Pearce achtte de rechter in eerste aanleg de partner, met wie de verdachte al

negentien jaar samenwoonde, en zijn zestienjarige dochter compellable om te getuigen.

Nadien bevestigde het hof van beroep dat artikel 80(3) niet van toepassing is voor feitelijk

samenwonende partners en kinderen. De regeling voor gehuwden kan niet zomaar worden

uitgebreid naar ongehuwde partners aangezien deze volgens het hof geen deel uitmaken van

de familie.

In casu was de appellant van mening dat het verplichten van partner en kinderen om een

getuigenis af te leggen, een schending inhoudt van het recht op eerbiediging van het privé-,

familie -en gezinsleven, voorzien in artikel 8 EVRM. Dit argument was gebaseerd op de

principes die voortvloeien uit het arrest van het EHRM in de zaak X, Y and Z v. UK. Hierin

werd gesteld dat de rechten in artikel 8 EVRM niet beperkt zijn tot het huwelijk. Bovendien

behoort het tot de bevoegdheid van de rechtbank om dit artikel van toepassing te beschouwen

op andere relaties. Hierbij kan de rechter rekening houden met de duur van de relatie, de mate

van verbondenheid tussen de partners en alle andere elementen die van belang kunnen zijn om

een familiale band aan te tonen. Het hof van beroep had dit argument in de context van de

zaak verworpen aangezien de verplichting om te getuigen noodzakelijk is in een

democratische samenleving ter vermijding van misdrijven.225

Tot slot moet worden opgemerkt dat het instituut huwelijk de laatste decennia een hele

evolutie heeft doorlopen. Vele huwelijken stranden in een echtscheiding en voor de publieke

224

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 92. 225

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 96-97; P. MURPHY, Evidence, supra 197, 530-531.

Page 89: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

78

opinie is er slechts een klein verschil tussen het huwlijk en het louter samenwonen. De vraag

kan dan ook ook worden gesteld of een moderne benadering de echtgenote niet op dezelfde

manier zou moeten behandelen als de niet-gehuwde partner. Echtgenoten zouden dan onder

dezelfde morele en wettelijke verplichtingen vallen als elke andere getuige, die kan weigeren

om een verklaring af te leggen.226

De conclusie is in ieder geval dat de Engelse wetgeving nood heeft aan een modernisering en

een aanpassing aan de wijzigende samenleving.

3.3. Voormalige, toekomstige en polygame echtgenoten

Artikel 80(5) van de Police and Criminal Evidence Act 1984 bepaalt dat ex-echtgenoten

competent en compellable zijn net zoals personen die nooit met de verdachte gehuwd zijn

geweest. Zodra de echtscheiding definitief is uitgesproken, kan de ex-echtgenote in alle zaken

verplicht worden te getuigen.

De positie van de toekomstige echtgenoot werd onder andere behandeld in de zaak R. v.

Registrar-General of Births, Deaths and Mariages.227

In casu had de verdachte, die in

voorlopige hechtenis zat en werd beschuldigd van moord, de toelating gevraagd om te huwen

met zijn huidige vaste partner. Aangezien zij de hoedanigheid had van getuige die krachtens

artikel 80 kon verplicht worden een verklaring af te leggen, was de gevangenisdirectie en

Registrar-General niet geneigd om het huwelijk te laten plaatsvinden. Deze beslissing werd

aangevochten bij wijze van judicial review. Het hof van beroep oordeelde dat er geen redenen

van openbaar belang voor handen waren die het huwelijk van een persoon in voorlopige

hechtenis en met diens vaste partner kunnen verbieden. Er werd geen rekening mee gehouden

dat ingevolge dit huwelijk de partner niet langer kon verplicht worden een getuigenis af te

leggen. De vaste partner was bijgevolg niet langer compellable. Dezelfde redenering werd

gevolg door het House of Lords in de zaak Hoskyn v. Metroplolitan Police Commissioner. 228

In de zaak R. v. Khan was de verdachte gehuwd bij toepassing van het Engelse recht en had

hij met een tweede vrouw een Islamitisch huwelijk afgesloten. De rechtbank besliste dat dit

tweede huwelijk niet erkend werd door het Engelse recht en bijgevolg voor onbestaande

moest worden gehouden. Artikel 80 was dus niet van toepassing op de getuigenis van de

tweede echtgenote. Zij moest worden behandeld zoals elke andere getuige en was bijgevolg

competent en compellable in alle zaken.229

226

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 92–93. 227

M. MALEK HODGE, Phipson on Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2005, 225. 228

M. ZANDER, The police and criminal evidence act 1984, London, Sweet and Maxwell, 2004,384; J. DOAK, C.

MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 94. 229

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 95.

Page 90: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

79

§ 4. De verdachte

3.1. Basisprincipes

Op dit ogenblik is de beschuldigde geen bekwame getuige in het kader van zijn eigen

vervolging. Dit principe zit vervat in artikel 53(4) van de Youth Justice and Criminal

Evidence Act van 1999.

“A person charged in criminal proceedings is not competent to give evidence in the

proceedings for the prosecution (whether he is the only person, or is one of two or

more persons, charged in the proceedings).”

Bovenstaand artikel moet samen worden gelezen met artikel 1(1) van de Criminal Evidence

Act van 1898, gewijzigd door de Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999.

“A person charged in criminal proceedings shall not be called as a witness in the

proceedings except upon his own application.”

Hieruit volgt dat de beschuldigde wel een bekwame getuige is voor het voeren van verweer in

zijn eigen zaak, maar hij hier niet toe verplicht kan worden. Er moet in de common law

bijgevolg een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarin de beschuldigde een

getuigenis aflegt for the prosecution dan wel for the defence.

Bij deze bepalingen moeten nog een aantal algemene opmerkingen worden gemaakt. Ten

eerste zal de beschuldigde bekwaam zijn om een getuigenis af te leggen voor de eigen

verdediging in elke fase van het proces. Het recht om te getuigen in de eigen verdediging is

fundamenteel. Hij kan bijgevolg getuigen in a trial-within-a-trial en zelfs voor de eventuele

vermindering van de straf nadat er reeds schuld is bekend.230

In tweede instantie moet opgemerkt worden dat de beschuldigde de eed moet afleggen indien

hij wenst te getuigen.231

Tot voor 1983 kon de beschuldigde verklaringen afleggen zonder

eed, maar enkel over de feiten van de zaak.

Vervolgens moet de aandacht worden gevestigd op het gebruik van de inhoud van de

getuigenis. Wanneer de beschuldigde verklaringen heeft afgelegd vormt dit, behoudens in

bepaalde omstandigheden, geldig bewijsmateriaal voor alle elementen van de zaak, zelfs voor

de beschuldiging van de medeverdachte. De getuigenis wordt op gelijke voet geplaatst met

230

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 522. 231

Art. 55-56 Youth justice and Criminal Evidence Act 1999; Zie infra, Hoofdstuk 3, afdeling 3.

Page 91: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

80

elk ander bewijs in de zaak. Het staat de medebeschuldigde evenwel vrij om ook een

getuigenis af te leggen waarin hij zichzelf vrijpleit of zijn betrokkenheid minimaliseert. In

tegenstelling tot een getuigenis kunnen mededelingen die de beschuldigde heeft gedaan buiten

de zitting in principe niet worden gebruikt tegen de medebeschuldigde.

Ten slotte moet opgemerkt worden dat de beschuldigde zich in dezelfde positie bevindt als

een gewone getuige. Hij zal ook in de witness-box moeten staan en hij zal aan dezelfde vragen

onderworpen worden. Hij kan bijvoorbeeld worden ondervraagd over het verloop van de

feiten die hem ten laste worden gelegd, maar niet over zijn eigen moraliteit of karakter.232

3.2. Getuigenis voor en van de medebeschuldigde

Zowel artikel 53(4) van de Youth Justice and Criminal Evidence Act 1999 als artikel 1(1) van

de Criminal Evidence Act 1898 zijn van toepassing op de getuigenis van de beschuldigde ten

aanzien van zijn medebeschuldigde, en vice versa. Bijgevolg zal de verdachte enerzijds

competent maar niet compellable zijn voor de verdediging en anderzijds noch competent noch

compellable zijn voor de vervolging van de medebeschuldigde.

In beide bepalingen worden enkel personen ‘charged in the criminal proceeding’ bedoeld. In

artikel 53(5) wordt dit als volgt geformuleerd:

“ In subsection (4) the reference to a person charged in criminal proceedings does not

include a person who is not, or is no longer, liable to be convicted of any offence in

the proceedings (whether as a result of pleading guilty or for any other reason)”

Hieruit volgt dat een beschuldigde wel competent en compellable zal zijn ten aanzien van de

medeverdachte die niet onderworpen is aan hetzelfde debat. In de praktijk kan dit de volgende

situaties opleveren. Indien twee personen samen staan vermeld in de akte van beschuldiging,

is het mogelijk dat één van de verdachten zijn schuld bekent of niet langer wordt beschuldigd

als gevolg van een succesvolle submission of no case. Bovendien is het denkbaar dat beide

zaken toch nog worden gesplitst en apart worden onderzocht. Als één van deze gevallen zich

voordoet zijn beide verdachten niet langer onderworpen aan hetzelfde proces. De

beschuldigde zal bijgevolg zowel competent als compellable worden ten aanzien van zijn

vroegere medeverdachte.233

In de zaak Turner verwierp het hof van beroep de stelling dat de getuigenis van de

medeverdachte die niet betrokken is in de debatten niet kan worden toegelaten omdat hij kan

beïnvloed zijn door verschillende beweegredenen. Het hof was van mening dat:

232

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 495-497. 233

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 90.

Page 92: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

81

“it does not follow, in our judgment, that in all cases calling a witness who can benefit

from giving evidence is ‘wholly irregular’ ”.

Dit standpunt werd in hetzelfde arrest genuanceerd. Het hof oordeelde dat de rechter echter

wel een discretionair recht bezit krachtens hetwelk hij de getuigenis van een medeverdachte

kan verbieden wanneer dit in het belang is van de zaak. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn

indien het risico bestaat dat de medeverdachte van de getuigenis gebruik zou maken om

zichzelf vrij te pleiten en valse verklaringen af te leggen. Bij de boordeling van deze

uitsluiting moet de rechter derhalve rekening houden met alle elementen in de zaak, inclusief

het publieke belang. 234

In de praktijk zal de rechter de medebeschuldigde meestal veroordelen of vrijspreken

alvorens deze een getuigenis heeft afgelegd ten aanzien van de hoofdverdachte. Hierdoor

tracht men te vermijden dat de getuige in de verleiding zou komen te staan zichzelf in een

goed daglicht te plaatsen ten koste van de beschuldigde. Nochtans maakt deze praktijk geen

verplichting uit; er bestaat immers geen wettelijke regel die deze volgorde oplegt. Het behoort

aan de rechter te oordelen welke volgorde wenselijk is. Indien het voor de rechter

bijvoorbeeld onmogelijk is uit te maken welke de respectievelijke aandelen zijn van de

deelnemers aan een misdrijf, zal hij eerst alle getuigenissen verzamelen alvorens een oordeel

te vellen over alle verdachten tegelijkertijd. Of de medebeschuldigde al dan niet veroordeeld

is heeft geen invloed op de bekwaamheid om te getuigen maar het kan wel effect hebben op

de waarde die de rechtbank hecht aan zijn getuigenis.235

3.3. Conclusies voortvloeiend uit het stilzwijgen

Ratio en historiek

Hoewel de beschuldigde niet verplicht kan worden om een getuigenis af te leggen, wordt dit

recht zinloos wanneer de mogelijkheid bestaat dat hieruit negatieve conclusies zouden worden

getrokken. Daarom voorzag artikel 1(b) van de Criminal Evidene Act van 1898 dat de

aanklager en de rechter opmerkingen mogen maken over de weigering te getuigen. Hoe dan

ook was de rechter verplicht de jury te melden dat ze geen negatieve conclusies mochten

afleiden uit het stilzwijgen van de beschuldigde. Op deze basisregels werd kritiek geuit, onder

andere in de zaak R. v. Brigden. In casu werd beweerd dat de politie valse bewijzen had

aangevoerd tegen de verdachte. De beschuldigde had zelf geen getuigenis afgelegd. Het hof

van beroep bevestigde de opmerking van de eerste rechter dat de jury, zonder verklaringen

234

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 497-500. 235

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 90; M. MALEK HODGE, Phipson on Evidence, London, Sweet and

Maxwell, 2005, 224.

Page 93: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

82

van de beschuldigde, moeilijk kon oordelen of er enige waarheid te vinden was in de

aantijgingen tegen de politie.

Gelijkaardige kritiek werd geuit op rechtspraak die zich baseerde op elementen die de

beschuldigde zou moeten geweten hebben, zonder dat deze hieromtrent een getuigenis had

afgelegd. In de zaak R. v. Martinez-Tobon werd de verdachte beschuldigd van illegale invoer

van cocaïne. De beschuldigde argumenteerde dat hem geen enkele fout kon worden verweten

aangezien hij dacht dat het om legale smaragden ging. Hij had hierover echter geen getuigenis

afgelegd. De rechter merkte in zijn overwegingen op dat indien de beschuldigde dacht dat het

smaragden waren, hij zeker gemotiveerd moest zijn geweest om dit op de zitting te komen

getuigen. Uit het stilzwijgen werd impliciet afgeleid dat de beschuldigde weldegelijk moest

geweten hebben dat het om cocaïne ging. In graad van beroep stelde appellant dat de rechter

in eerste aanleg te ver ging in zijn opmerkingen en hierdoor artikel 1(b) had geschonden. Het

hof van beroep was het hier niet mee eens en verwierp deze argumentatie.236

Huidige bepaling

Artikel 1(b) werd afgeschaft door de invoering van artikel 35 van de Criminal Justice and

Public Order Act van 1994.

“ (1) At the trial of any person for an offence, subsections (2) and (3) below apply

unless—

(a) the accused’s guilt is not in issue; or

(b) it appears to the court that the physical or mental condition of the accused

makes it undesirable for him to give evidence; but subsection (2) below does

not apply if, at the conclusion of the evidence for the prosecution, his legal

representative informs the court that the accused will give evidence or, where

he is unrepresented, the court ascertains from him that he will give evidence.

(2) Where this subsection applies, the court shall, at the conclusion of the evidence for

the prosecution, satisfy itself (in the case of proceedings on indictment with a jury, in

the presence of the jury) that the accused is aware that the stage has been reached at

which evidence can be given for the defence and that he can, if he wishes, give

evidence and that, if he chooses not to give evidence, or having been sworn, without

good cause refuses to answer any question, it will be permissible for the court or jury

to draw such inferences as appear proper from his failure to give evidence or his

refusal, without good cause, to answer any question.

236

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 91.

Page 94: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

83

(3) Where this subsection applies, the court or jury, in determining whether the

accused is guilty of the offence charged, may draw such inferences as appear proper

from the failure of the accused to give evidence or his refusal, without good cause, to

answer any question.

(4) This section does not render the accused compellable to give evidence on his own

behalf, and he shall accordingly not be guilty of contempt of court by reason of a

failure to do so.

(5) For the purposes of this section a person who, having been sworn, refuses to

answer any question shall be taken to do so without good cause unless—

(a) he is entitled to refuse to answer the question by virtue of any enactment,

whenever passed or made, or on the ground of privilege; or

(b) the court in the exercise of its general discretion excuses him from

answering it.

(6) –

(7) This section applies—

(a) in relation to proceedings on indictment for an offence, only if the person

charged with the offence is arraigned on or after the commencement of this

section;

(b) in relation to proceedings in a magistrates’ court, only if the time when the

court begins to receive evidence in the proceedings falls after the

commencement of this section.”

Dankzij deze nieuwe bepalingen kan de rechtbank of jury, bij de beoordeling van de schuld,

vermelden welke conclusies ze hebben afgeleid uit de weigering van de beschuldigde om te

getuigen of om enige vraag te beantwoorden zonder dat daar een goede reden voor was. Dit

houdt echter niet in dat de compellability of schuld aan het misdrijf kan worden afgeleid uit

het verzet van de beschuldigde tegen zijn getuigenis. Men kan louter de negatieve conclusies

vermelden. 237

Voorwaarden

Deze mogelijkheid bestaat enkel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden. De

beschuldigde:

- mag geen schuld bekend hebben

- moet fysiek en mentaal in orde zijn om te getuigen

- moet op de hoogte zijn van de risico’s die verbonden zijn aan een stilzwijgen.

237

M. MALEK HODGE, Phipson on Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2005, 221.

Page 95: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

84

De vereiste dat de beschuldigde fysiek en mentaal geschikt moet zijn om te getuigen

veronderstelt in de eerste plaats dat hij bekwaam is om zichzelf te verdedigen en het proces te

volgen. Indien wordt beweerd dat de beschuldigde niet aan deze voorwaarde voldoet en dat

bijgevolg artikel 35 niet van toepassing zou zijn, moet hiervoor een geloofwaardig bewijs

worden geleverd. Het is vervolgens aan de rechter om te beslissen of al dan niet aan deze

voorwaarde is voldaan.238

In de zaak R. v. Friend werd de verdachte beschuldigd van moord. Op het ogenblik van het

misdrijf was hij veertien jaar; op de datum van het proces had hij reeds de leeftijd van vijftien

jaar. De verdachte kon bewijzen dat hij op het ogenblik van het misdrijf slechts de mentale

leeftijd had van een negenjarige waardoor hij niet geschikt was om een getuigenis af te

leggen. Hiertoe had hij een te beperkt concentratievermogen en bovendien kon hij zichzelf

slechts moeizaam uitdrukken. Desondanks oordeelde de rechtbank dat hij fysiek en mentaal

geschikt was om te getuigen. Bijgevolg was de jury bevoegd om hun gevolgtrekkingen uit de

getuigenis op te tekenen. De beschuldigde had echter geen getuigenis afgelegd en werd

veroordeeld voor de moord. In hoger beroep werd de foute inschatting van de rechter

opgeworpen als reden voor de mislukte getuigenis van de beschuldigde. Indien werd

aangetoond dat de mentale leeftijd van de verdachte lager was dan veertien jaar, had de

rechter moeten beslissen dat de jury op artikel 35 geen beroep had kunnen doen.239

Het hof van beroep heeft deze redenering echter ongegrond verklaard. Volgens het hof

refereert de leeftijdsbeperking van veertien jaar naar de actuele leeftijd van de verdachte, niet

naar zijn mentale leeftijd; zodoende was artikel 35 wel van toepassing.240

Raadsheer OTTON LJ maakte in het arrest een aantal kanttekeningen in verband met artikel

35(1)(b). Volgens hem is het slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden wenselijk de

beschuldigde omwille van zijn mentale toestand uit te sluiten van een getuigenis. In de

meerderheid van de gevallen kan immers geen bewijs worden geleverd dat de persoon in

kwestie zichzelf niet kan verdedigen. Bovendien kan het de rechter niet verweten worden dat

hij een verkeerde test heeft gehanteerd om de mentale en fysieke geschiktheid in te schatten.

Er is immers geen enkele wetsbepaling of richtlijn die vastlegt welke elementen in

aanmerking moeten worden genomen bij deze beoordeling. Tot slot gaf Otton LJ epilepsie en

schizofrenie aan als voorbeelden die in de rechtspraak reeds werden weerhouden en die

fysieke of mentale ongeschiktheid met zich brengen.241

238

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 525-526 239

Dit arrest dateert van 1997, toen gold er voor kinderen onder 14 jaar een immuniteit voor negatieve

conclusies. Deze bepaling is geschrapt door de Crime and Disorder Act 1998. 240

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 525-526. 241

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 92.

Page 96: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

85

Informatieplicht voor de rechter

Tenzij de beschuldigde of zijn advocaat reeds bekend heeft gemaakt dat er een getuigenis zal

worden afgelegd, moet de rechtbank ervoor zorgen dat de beschuldigde geïnformeerd is. Hij

moet voldoende ingelicht zijn over zijn rechten in verband met het afleggen van een

getuigenis of het beantwoorden van vragen, alsmede van de gevolgen ervan indien hij weigert

dit te doen. In trails on indictment zal dit moeten plaatsvinden in de aanwezigheid van de

jury, indien dit invloed kan hebben op het gewicht dat de jury zal hechten aan het stilzwijgen

van de verdachte. Indien de jury erop heeft gewezen dat er geen negatieve conclusies zijn of

deze niet zal optekenen, is de rechter niet langer verplicht de beschuldigde te wijzen op artikel

35. Men tracht immers te vermijden dat de verdachte hierdoor verward zou raken.242

De wijze waarop de rechter de vragen hieromtrent moet stellen, staat beschreven in praktische

richtlijnen. Deze situatie vormde een van de beroepsgronden in de zaak Cowan. Appellant

beweerde dat de bewoordingen die in deze richtlijnen werden voorgesteld zijn beroepsgeheim

schonden aangezien hij werd verplicht vertrouwelijke informatie mee te delen. Dit argument

werd verworpen. Lord TAYLOR OF GOSFORTH stelde in de eindbeoordeling dat:

“ Section 35(2), as already observed, places a mandatory requirement on the court to

satisfy itself of the matters set out there. The only way the court can do that is to ask

either the defendant or his counsel. To bypass counsel and address the defendant

directly in the presence of the jury would, we apprehend, give the appearance of

greater pressure on the defendant and a more inquisitorial role for the judge than

simply to inquire of counsel whether the statutory position has been explained to his

client. The subject matter of inquiry does not concern anything confidential.”243

Er kunnen echter geen conclusies worden getrokken uit het stilzwijgen indien de beschuldigde

bepaalde vragen niet wil beantwoorden omdat hij hiervoor een goede reden heeft. Het is

immers mogelijk dat de wet, een privilege of een beslissing van de rechter in de mogelijkheid

voorziet om bepaalde vragen te kunnen weigeren.244

De beschuldigde mag bijvoorbeeld

weigeren een antwoord te geven op vragen in verband met zijn vroegere veroordelingen. Hij

kan zich eveneens beroepen op zijn beroepsgeheim. Daarenboven kan de rechter krachtens

zijn discretionaire macht de beschuldigde het recht geven zich te verzetten tegen vragen die

voor gevolg zouden kunnen hebben dat de jury wordt bevooroordeeld.

242

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 501. 243

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 505. 244

Art. 35(5) Youth Justice and Criminal Evidence act.

Page 97: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

86

Indien er toch negatieve conclusies worden opgetekend, moet de hieruit volgende

veroordeling worden verworpen.245

Praktische richtlijnen

Bovendien rijst de vraag hoe artikel 35 in de praktijk moet worden toegepast door de

rechtbanken. De zaak Cowan reikt hiervoor een oplossing aan. Het hof van beroep legde in

deze casus belangrijke principes vast die uiteenzetten hoe de rechters artikel 35 zouden

moeten aanwenden. Deze beginselen kunnen als volgt worden samengevat246

:

“ 1. The jury must receive a proper direction on the burden and standard of proof, the

prosecution must prove the guilt of the accused so that the jury feel sure of guilt.

2. The judge must make it clear that the accused continues to be entitled not to give

evidence.

3. The judge must explain that, pursuant to s. 38(3) of the Act, the accused’s failure to

give evidence cannot be sufficient in itself to prove his guilt.

4. The judge must make it clear that the jury must be satisfied that the prosecution

have established a case to answer, based on the prosection’s evidence, before any

inference against the accused may be drawn from the accused’s failure to give

evidence.

5. If the jury conclude, having regard to any explanation advanced to explain the

accused’s silence or absence of explanation, that the accused’s silence can only

sensibly be likely attributed to the accused’s having no answer to the case against

him, or no answer to stand up to cross-examination, they may drawn an adverse

inference against him.”

In casu had de rechter de jury er niet op gewezen dat ze de schuld van de beschuldigde niet

enkel kunnen afleiden uit zijn stilzwijgen. Dit brengt met zich mee dat de rechter de jury

evenmin attent heeft gemaakt op de voorwaarde vervat in principe vijf. Zij hebben namelijk

enkel het recht om negatieve gevolgtrekkingen op te tekenen indien zij concluderen dat de

weigering van de beschuldigde om te getuigen in ruime mate kan worden toegeschreven aan

het feit dat hij geen antwoorden heeft gegeven of dat deze van die aard zijn dat ze niet

relevant zijn voor de zaak.

Lord TAYLOR wees er in zijn commentaar op dat het vierde principe, in combinatie met het

derde, als volgt moet worden geïnterpreteerd. De jury moet er zich van bewust zijn dat de

245

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 93. 246

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 506.

Page 98: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

87

getuigenis van de verdachte op zichzelf niet voldoende is als bewijs. Het vierde principe

houdt in dat de jury eerst ander bewijsmateriaal voor de beschuldiging moet vinden, zowel in

juridische als in feitelijke elementen. Alvorens negatieve conclusies te maken uit het

stilzwijgen van de verdachte en te oordelen zijn over schuld of onschuld.247

Verhouding artikel 35 en EVRM

De bepalingen in artikel 35 schenden het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) niet.

De verdachte heeft het recht om de mogelijkheid tot het optekenen van negatieve

gevolgtrekkingen, te betwisten. Dit is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

voldoende om in overeenstemming te zijn met de minimumstandaarden in artikel 6 EVRM.248

Uit de zaak Condron v. UK vloeit voort dat ten aanzien van procedures voor lekenjury’s

strengere eisen worden gesteld. Het belang van het zwijgrecht voor het eerlijk karakter van de

strafprocedure vereist een bijzondere aandacht. Er mogen niet te snel negatieve

gevolgtrekkingen worden gemaakt uit het stilzwijgen van de beklaagde. Mede gelet op het feit

dat de jury haar schuldoordeel niet moest motiveren, had de rechter haar precieze instructies

moeten geven met betrekking tot het verbod op negatieve gevolgtrekkingen uit het stilzwijgen

van de beklaagde. Het EHRM was dan ook van oordeel dat de loutere beoordeling door de

jury van het stilzwijgen van de verdachte op zich niet strijdig is met het zwijgrecht.249

In de zaak Murray v. UK leidde de rechter de schuld van Murray af uit zijn volgehouden

stilzwijgen en veroordeelde hem tot acht jaar gevangenisstraf. Het EHRM oordeelde dat, gelet

op de concrete omstandigheden, artikel 6 EVRM niet was geschonden omdat de veroordeling

voldoende was gesteund op andere bewijzen.250

Conclusie

Bij wijze van samenvatting wees Lord TAYLOR in de zaak Cowan op vijf elementen die

zonder twijfel moeten worden gerespecteerd bij de toepassing van artikel 35. De rechter dient

de jury dan ook minstens op deze aspecten te wijzen. Andere auteurs zijn dit standpunt later

bijgetreden.

247

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 526-528. 248

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 524. 249

CONDRON v. Verenigd Koninkrijk, E.H.R.M. 2 mei 2000. 250

MURRAY v. Verenigd Koninkrijk, E.H.R.M. 8 februari 1996.

Page 99: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

88

“ 1. The defendant is entitled to remain silent.

2. The jury must not convict solely or mainly on the strength of an inference from

silence.

3. The jury may draw an inference against the defendant only if they think it is fair and

proper to do so.

4. An inference may be drawn only if the case for the prosecution is so strong that it

clearly calls for an answer by him.

5. If the jury concludes that the only sensible explanation for the defendant’s silence

is that he has no answer, or none that would bear examination, an adverse inference

may be drawn.”251

Afdeling 3. De Eed252

§ 1. Toepasselijke bepalingen

Wanneer een getuige competent en compellable is, rijst nog de vraag of hij de eed zal moeten

afleggen. De oplossing hiervoor wordt geboden door de artikelen 55 tot 57 van de Youth

Justice and criminal evidence act van 1999.

“ Art. 55- Determining whether witness to be sworn.

(1) Any question whether a witness in criminal proceedings may be sworn for the

purpose of giving evidence on oath, whether raised—

(a)by a party to the proceedings, or

(b)by the court of its own motion,

Shall be determined by the court in accordance with this section.

(2) The witness may not be sworn for that purpose unless—

(a)he has attained the age of 14, and

(b)he has a sufficient appreciation of the solemnity of the occasion and of the

particular responsibility to tell the truth which is involved in taking an oath.

(3) The witness shall, if he is able to give intelligible testimony, be presumed to have a

sufficient appreciation of those matters if no evidence tending to show the contrary is

adduced (by any party).

(4) If any such evidence is adduced, it is for the party seeking to have the witness

sworn to satisfy the court that, on a balance of probabilities, the witness has attained

the age of 14 and has a sufficient appreciation of the matters mentioned in subsection

(2)(b).

251

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 94. 252

De regelgeving in verband met de eed zal niet in detail worden besproken. Dit behoort immers niet tot de

uitsluitingsgronden sensu stricto.

Page 100: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

89

(5) Any proceedings held for the determination of the question mentioned in

subsection (1) shall take place in the absence of the jury (if there is one).

(6) Expert evidence may be received on the question.

(7) Any questioning of the witness (where the court considers that necessary) shall be

conducted by the court in the presence of the parties.

(8) For the purposes of this section a person is able to give intelligible testimony if he

is able to—

(a)understand questions put to him as a witness, and

(b)give answers to them which can be understood.”

Art. 56 - Reception of unsworn evidence.

(1) Subsections (2) and (3) apply to a person (of any age) who—

(a)is competent to give evidence in criminal proceedings, but

(b)(by virtue of section 55(2)) is not permitted to be sworn for the purpose of

giving evidence on oath in such proceedings.

(2) The evidence in criminal proceedings of a person to whom this subsection applies

shall be given unsworn.

(3) A deposition of unsworn evidence given by a person to whom this subsection

applies may be taken for the purposes of criminal proceedings as if that evidence had

been given on oath.

(4) A court in criminal proceedings shall accordingly receive in evidence any evidence

given unsworn in pursuance of subsection (2) or (3).

(5) Where a person (“the witness”) who is competent to give evidence in criminal

proceedings gives evidence in such proceedings unsworn, no conviction, verdict or

finding in those proceedings shall be taken to be unsafe for the purposes of any of

sections 2(1), 13(1) and 16(1) of the Criminal Appeal Act 1968 (grounds for allowing

appeals) by reason only that it appears to the Court of Appeal that the witness was a

person falling within section 55(2) (and should accordingly have given his evidence

on oath).”

Art. 57 - Penalty for giving false unsworn evidence.

(1) This section applies where a person gives unsworn evidence in criminal

proceedings in pursuance of section 56(2) or (3).

(2 )If such a person wilfully gives false evidence in such circumstances that, had the

evidence been given on oath, he would have been guilty of perjury, he shall be guilty

of an offence and liable on summary conviction to—

(a)imprisonment for a term not exceeding 6 months, or

(b)a fine not exceeding £1,000,

or both.

Page 101: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

90

(3) In relation to a person under the age of 14, subsection (2) shall have effect as if for

the words following “on summary conviction” there were substituted “ to a fine not

exceeding £250 ”.”

In principe moet elke getuigenis onder ede of solemn affirmation worden afgelegd. Indien dit

niet wordt nageleefd zal, behalve in uitzonderlijke gevallen, de getuigenis nietig zijn en de

erop gebaseerde veroordeling in beroep worden herzien.

§ 2. Het kind

Kinderen jonger dan veertien jaar vormen de belangrijkste uitzondering op de verplichting de

eed te moeten afleggen. De test in artikel 55(2) werd voor het eerst toegepast in de zaak R. v.

Hayes.253

Hoe dan ook zal een kind van veertien jaar of meer, ingevolge artikel 55(3), quasi

altijd de eed moeten afleggen aangezien wordt vermoed dat hij voldoet aan voorwaarde (b)

indien hij in staat is op een verstaanbare manier te getuigen en geen enkel ander bewijs dit

tegenspreekt. De getuigenis zal verstaanbaar zijn indien het kind de vragen begrijpt en hierop

een antwoord kan formuleren. Indien voldaan is aan deze voorwaarden zal het kind worden

behandeld als een volwassene.254

Indien het kind bekwaam is om te getuigen, maar niet voldoet aan de voorwaarden om de eed

te kunnen afleggen (bijvoorbeeld wanneer het jonger is dan veertien jaar), zal een

getuigenbewijs zonder eed mogelijk zijn krachtens artikel 56. De rechtbank zal het kind,

behoudens de eedaflegging, op dezelfde wijze behandelen als elke andere getuige. Het is

evenwel noodzakelijk dat de rechter er zeker van is dat het kind het belang om de waarheid te

vertellen beseft.255

Wanneer het kind net veertien jaar is op het ogenblik van het proces, maar gedurende het

vooronderzoek reeds verklaringen heeft afgelegd, zal de rechtbank moeten evalueren of de

getuigenverklaring al dan niet onder ede zal moeten worden afgelegd.256

253

Zie Supra Afdeling 2, § 2, 2.1. 254

C. ALLEN, Practical Guide, supra 209, 99-100. 255

R. MAY, S. POWLES, Criminal Evidence, supra 219, 488-491. 256

P. MURPHY, Evidence, supra 197, 541.

Page 102: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

91

§ 3. De verdachte

Krachtens deze bepalingen kunnen verdachten, in tegenstelling tot wat in België het geval is,

wel onder ede worden ondervraagd. De verplichting om al dan niet de eed af te leggen moet

in verband worden gebracht met het zwijgrecht. In de common law beschikt de verdachte over

een zwijgrecht, waarop hij uitdrukkelijk wordt gewezen. Indien zij echter beslissen om geen

gebruik te maken van hun zwijgrecht, dan gelden dezelfde regels als ten aanzien van getuigen.

De verdachte is dan verplicht de eed af te leggen en maakt zich schuldig aan meineed

wanneer hij valse verklaringen aflegt.257

257

C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen,

Maklu, 2009, 985-986.

Page 103: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

92

DEEL IV. ANALYSE VAN DE BELGISCHE

UITSLUITINGSGRONDEN

Deze analyse zal specifiek gericht zijn op de uitsluitingsgronden sensu stricto (artikel 156 en

303 Sv.) aangezien hun praktische toepassing het meest beïnvloed wordt door de wijzigende

samenleving. Voor de verdachte, medeverdachte en burgerlijke partij blijft het principe gelden

dat men geen getuige en partij kan zijn in dezelfde zaak. Nieuwe familiestructuren kunnen

hieraan geen afbreuk doen.

HOOFDSTUK 1. Tekortkomingen in de huidige wetgeving

Een correcte analyse van de Belgische uitsluitingsgronden voor getuigen kan pas worden

gemaakt wanneer duidelijk is welke de tekortkomingen zijn in de huidige wetgeving. In dit

hoofdstuk zullen alle elementen die voor verbetering vatbaar zijn, worden opgelijst. Op deze

wijze worden de problemen waaraan de nieuwe bepalingen een oplossing zouden moeten

bieden in kaart gebracht.

De wetgever trachtte met de uitsluitingsgronden te vermijden dat de getuige tussen zijn

gevoelens en plichtsgevoel zou worden geplaatst. De keuze om bijvoorbeeld voor of tegen

een familielid te moeten getuigen is immers niet bevorderlijk voor een betrouwbare en

onpartijdige verklaring. Vandaar dat in het wetboek van strafvordering werd voorzien dat

bepaalde categorieën van familieleden, behoudens afwezigheid van verzet, niet kunnen

worden opgeroepen om te getuigen.

In bepaalde situaties is het mogelijk dat er nauwlijks een affectieve band bestaat tussen bloed–

of aanverwanten die opgenomen zijn in de artikels 156 en 303 Sv. Het is mogelijk dat een

zoon of dochter zonder morele bezwaren kan getuigen tegen één van beide ouders indien zij

bijvoorbeeld na een echtscheiding nog nauwlijks contact hadden. Er zijn verder tal van andere

omstandigheden denkbaar waarin geen risico bestaat op een partijdige getuigenis van een

bloed– of aanverwant. In deze hypothese bieden de artikels 156 en 303 Sv. een aanvaardbare

oplossing. Er zal in bovenstaande gevallen immers geen verzet worden geuit waardoor de

getuigenis onder ede wel zal kunnen plaatsvinden.

De artikels 156 en 303 Sv. zijn echter in de loop der jaren nooit fundamenteel gewijzigd. De

maatschappij onderging daarentegen wel een grote aanpassing op het vlak van de gezins– en

familiestructuur. Het belang van het huwelijk is afgenomen en wegens het grote aantal

echtscheidingen zijn de nieuw samengestelde gezinnen sterk in omvang toegenomen.

Affiniteit ten aanzien van de familie is bijgevolg niet langer beperkt tot personen die verwant

Page 104: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

93

zijn op grond van het huwelijk. De wetgeving dient mijns inziens deze tendens te volgen

waardoor een modernisering zich opdringt.

Ook ten aanzien van een stiefkind, wettelijk– en/of feitelijk samenwonende partner, draag–

en/of wensmoeder, homokoppel, enz. bestaat een aanzienlijk risico dat zij tussen hun

gevoelens en hun plichtsgevoel worden geplaatst indien ze moeten getuigen in de zaak waarin

hun ouder of partner als verdachte terecht staat. Zulke situaties zijn in een hedendaagse

samenleving niet langer louter hypothetisch. Desondaks wordt hiervoor geen concrete

oplossing geboden in het wetboek van strafvordering. Enkel in artikel 303, §1, 5° Sv. is de

wettelijk samenwonende partner toegevoegd als uitgesloten getuige. Voorts zijn in de

rechtspraak nog geen precedenten voor handen die een oplossing bieden ten aanzien van deze

nieuwe familiestructuren.

Het is voor deze ‘nieuwe familieleden’ onmogelijk zich te verzetten tegen hun getuigenis ten

aanzien van een verdachte met wie hij of zij een zeer affectieve band heeft. Immers in de

huidige stand van de wetgeving is de regelmatig opgeroepen getuige verplicht te verschijnen.

Bovendien is elke getuige verplicht ter terechtzitting de eed af te leggen.258

De getuige die wel

verschijnt maar weigert de eed af te leggen of te spreken, zal gelijkgesteld worden met de

getuige die niet verschijnt, hetgeen gesanctioneerd wordt met een veroordeling tot een

geldboete.259

Deze bepalingen hebben het onwenselijk gevolg dat bijvoorbeeld de wettelijk

samenwonende partner van de verdachte, in een procedure voor de correctionele– of

politierechtbank, verplicht zal zijn de eed en getuigenis af te leggen.

Hieruit kan mijns inziens geconcludeerd worden dat de artikels 156 en 303 Sv. niet langer

volstaan ter uitvoering van de bedoeling van de wetgever. Beide bepalingen kunnen niet

vermijden dat de getuige tussen zijn gevoelens en plichtsgevoel zou worden geplaatst.

258

Art. 155, 157-158 en 295 Sv. 259

R. DECLERCQ, Beginselen van de strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 951.

Page 105: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

94

HOOFDSTUK 2. Buitenlandse regelgeving als voorbeeld ?

Bij de analyse van de Belgische wetgeving is het noodzakelijk om over de landsgrenzen heen

te kijken. De vraag die moet worden gesteld is of de buitenlandse bepalingen voor de

uitsluiting van getuigen een goed voorbeeld vormen met het oog op het aanpassen van onze

eigen wetgeving? Biedt het buitenlands recht wél een regelgeving aan die aangepast is aan

een hedendaagse samenleving ?

Afdeling 1. Nederland

In Nederland wordt de uitsluiting van bijzondere getuigen behandeld aan de hand van twee

types verschoningsrechten. In het eerste geval kunnen bloed- en aanverwanten weigeren een

getuigenis af te leggen of bepaalde vragen te bantwoorden. De getuige kiest zélf of hij hier al

dan niet gebruik van maakt. Het is immers zijn persoonlijke keuze om een getuigenis af te

leggen. In België gaat het daarentegen om een wrakingsrecht van getuigen. De getuigen

kunnen niet opgeroepen of toegelaten worden om te getuigen; het is niet de getuige zelf die

hierover moet beslissen. Bij het tweede type krijgt elke getuige het recht op de weigering om

vragen te beantwoorden indien hij hierdoor het risico zou lopen bloed– of aanverwanten aan

een veroordeling bloot te stellen. Het gaat hierbij evenwel om een verwantschap ten aanzien

van getuigen en niet ten aanzien van verdachten.

De Nederlandse wetgever trachtte met deze verschoningsrechten te vermijden dat de getuige

in gewetensnood zou komen. Het zou immers onbillijk zijn de getuige voor het dilemma te

plaatsen waarbij hij moet kiezen om de waarheid te spreken of zijn familieleden te belasten.

In de rechtsleer werd reeds gesteld dat men deze beweegreden niet mag aanwenden om de

regeling van de verschoningsrechten uit te breiden buiten de grenzen die door de wetgever

werden vastgelegd.

Ook de Nederlandse bepalingen bieden geen soelaas om ‘nieuwe familieleden’ uit te sluiten

van een getuigenis. De toevoeging van de geregistreerde partner als verschoningsgerechtigde

is, naast de bepalingen in verband met het spreekrecht van het slachtoffer, de enige

vernieuwing die werd doorgevoerd. Bovendien heeft de rechtspraak aanvaard dat

stiefkinderen ook als descendenten worden beschouwd. Desondanks voorzien de artikelen 217

tot 219 Sv. niet in een sluitende oplossing voor de bedoeling van de wetgever. Net zoals in

België, blijft het risico bestaan dat bepaalde personen die een affectieve band hebben met de

verdachte verplicht zullen worden een getuigenis af te leggen.

Page 106: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

95

Afdeling 2. Frankrijk

De Franse uitsluitingsgronden voor getuigen in de Code de Procédure Pénale zijn volledig

analoog aan de Belgische bepalingen. Dezelfde personen komen in aanmerking om gewraakt

te worden als getuige, met als enige verschil dat de wettelijk samenwonende partner niet kan

worden uitgesloten bij de rechtspleging voor het hof van assisen. Bijgevolg rijzen dezelfde

problemen als in België en kan de Franse wetgeveving niet gehanteerd worden als maatstaf

bij het opstellen van meer eigentijdse uitsluitingsgronden.

Afdeling 3. Groot-Brittannië

In Groot-Brittannië bestaat er geen lijst van getuigen die worden uitgesloten om een

getuigenis af te leggen. Er wordt een veel groter belang gehecht aan de mondelinge getuigenis

dan in continentaal Europa. Vandaar geldt als basisprincipe dat iedereen competent en

compellable is om te getuigen, ook ouders, broers, zussen en andere dichte familieleden van

de verdachte. Zij kunnen bijgevolg verplicht worden te getuigen telkens zij worden

opgeroepen. Dezelfde redenering moet worden gevolgd voor de ‘nieuwe familieleden’

aangezien het basisprincipe op elke getuige van toepassing is.

Op deze basisregel bestaat evenwel een uitzondering voor de echtgenoot of civil partner. Zij

kunnen enkel verplicht worden een getuigenis af te leggen in geval van een specified offence.

Co-habitees vallen buiten de toepassing van deze bepalingen. Dit is opmerkelijk aangezien er

een evolutie is om ook niet-gehuwde partners op dezelfde manier te behandelen als

echtgenoten. De feitelijk samenwonende partner zal dus nog steeds kunnen worden verplicht

om te getuigen, niettegenstaande zijn band met de verdachte even sterk, of zelfs sterker, zal

zijn dan bij echtgenoten. Op dit punt voldoet de Engelse wetgeving niet aan de noden van een

hedendaagse samenleving.

De nadruk zou in de toekomst moeten gelegd worden op de bescherming van de familie. Een

aantal staten in Australië hebben in dit kader reeds een discretionaire benadering aangenomen.

De echtgenoot is compellable in alle zaken, maar de rechter heeft de discretionaire macht om

deze vrij te stellen van de getuigenis indien het private belang het publieke belang overstijgt,

bijvoorbeeld om een breuk in de relatie te vermijden. Om aangepast te zijn aan de huidige

maatschappij zou deze bijzondere regeling met betrekking tot de echtgenoot moeten worden

uitgebreid tot de partners, kinderen en dichte verwanten. Deze categorieën zouden ruim

moeten worden geïnterpreteerd waardoor de ‘nieuwe familieleden’ er ook beroep op kunnen

doen. De vraag is of Groot-Brittannië bereid is om een dergelijke beschermende houding ten

Page 107: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

96

aanzien van getuigen aan te nemen. Dit zou immers een vermindering van het belang van het

getuigenbewijs teweegbrengen.260

Het is moeilijk om de uitsluitingsgronden voor getuigen in België te vergelijken met de

bepalingen in Groot-Brittannië. Er wordt een groot belang gehecht aan de mondelinge

getuigenis. Als gevolg hiervan is aan dit bewijsmiddel een zeer ruime toepassing toegekend.

Er wordt immers geen rekening gehouden met de moeilijke morele situatie in hoofde van de

broer, zus of ouder van de verdachte. Ze worden allemaal bekwaam geacht om verklaringen

af te leggen. Deze regeling kan niet als alternatief voor de Belgische uitsluitingsgronden

gehanteerd worden. In de filosofie van de Belgische wetgever worden de dichte familieleden

beschermd voor een getuigenis, hetgeen in de common law tot nu toe, behoudens voor de

echtgenote, niet het geval is.

Afdeling 4. Besluit

Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgeving in onze naburige landen, net zomin als de

Belgische, is afgestemd op de wijzigende samenleving, en noch rekening houdt met de

nieuwe maar ingeburgerde familiestructuren. Ook in de buitenlandse wetgeving wordt geen

volwaardig alternatief geboden voor de huidige Belgische uitsluitingsgronden voor getuigen.

HOOFDSTUK 3. Voorstel voor uitsluitingsgronden die aangepast zijn aan

de hedendaagse samenleving.

Aangezien de buitenlandse regelgeving geen soelaas biedt, zal moeten gezocht worden naar

een geheel nieuwe bepaling. Hierbij moet mijns inziens vertrokken worden van de

oorspronkelijke bedoeling van de uitsluitingsgronden. De wetgever heeft altijd getracht te

vermijden dat de getuige tussen zijn gevoelens en zijn plichtsgevoel zou worden geplaatst. De

keuze om bijvoorbeeld voor of tegen een familielid te moeten getuigen is immers niet

bevorderlijk voor een betrouwbare en onpartijdige verklaring. Bovendien dient een nieuwe

wetsbepaling te anticiperen op nieuwe samenlevingsvormen

Ik ben dan ook van mening dat er twee concepten mogelijk zijn die ervoor zorgen dat de

uitsluitingsgronden aangepast zijn aan een hedendaagse samenleving. De eerste optie zou

voorzien in een bepaling die, personen ten aanzien van wie er een risico bestaat op

partijdigheid uitsluit om opgeroepen of toegelaten te worden om te getuigen. Op die manier

wordt beantwoord aan de wil van de wetgever en worden ook ‘nieuwe familieleden’

beschermd tegen een getuigenis waartegen ze morele bezwaren kunnen hebben. Ingevolge

deze formulering kunnen ook bijvoorbeeld vrienden of collega’s worden uitgesloten van een

260

J. DOAK, C. MCGOURLAY, Criminal evidence, supra 202, 92–93.

Page 108: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

97

getuigenis indien zij een zodanig nauwe band hebben met de verdachte dat het risico bestaat

op een gekunstelde verklaring. Integendeel zal een broer of zus met wie de verdachte reeds

lange tijd geen contact meer had, krachtens deze bepaling niet langer uitgesloten kunnen

worden.

Het recht van verzet tegen de getuigenis van een uitgesloten getuige kan mijns inziens

behouden blijven. Zodoende wordt een dubbele controle op de betrouwbaarheid van de

verklaringen van de getuige uitgevoerd; vooreerst bij de oproeping van de getuige en in

tweede instantie ter gelegenheid van het verhoor ter terechtzitting. Er kan bijvoorbeeld

worden gedacht aan de situatie waarbij aanvankelijk slechts één verdachte werd gedagvaard

en een collega, met wie de verdachte geen gevoelsmatige band heeft, wordt opgeroepen om te

getuigen. Op het eerste gezicht zijn er geen redenen voor handen die rechtvaardigen dat de

getuige wordt uitgesloten. Het is daarentegen mogelijk dat in de loop van het proces duidelijk

wordt dat een andere zaak heeft bijgedragen tot hetzelfde feitencomplex. Wanneer beide

zaken worden samengevoegd zal er rekening moeten worden gehouden met de eventuele

affiniteit van de tweede verdachte ten aanzien van de opgeroepen getuige. In de

veronderstelling dat de collega de broer is van de tweede verdachte, die zowel een bloed- als

een affectieve band hebben met elkaar moet het mogelijk zijn voor het openbaar ministerie, de

burgerlijke partij en de beklaagde om zich alsnog te verzetten tegen de getuigenis.

Ten tweede is het mogelijk te voorzien in een wetsbepaling die iedereen toelaat om te

getuigen, behalve diegene die een nauwe band met de verdachte bezitten. Het verschil met het

eerste voorstel ligt in de bewijslast. Wanneer iedereen met een nauwe band wordt uitgesloten

van een getuigenis, zal het leveren van een positief bewijs vereist zijn waaruit de nauwe band

blijkt. Als daarentegen iedereen wordt toegelaten om te getuigen, zal er een negatieve

bewijslast op de getuige rusten. Om beroep te kunnen doen op de uitsluiting zal de

afwezigheid van een nauwe band moeten worden aangetoond.

Ik ben van mening dat het eenvoudiger is een de aanwezigheid van een nauwe band aan te

tonen. Voor de bewijsvoering kan gedacht worden aan foto’s en films van

gemeenschappelijke activiteiten, nabijheid van de woonplaatsen, gemeenschappelijke

hobby’s, rekeningen van gezamelijke aankopen, enz. Mijn persoonlijke voorkeur gaat

bijgevolg uit naar de eerste optie.

De aandacht moet eveneens worden gevestigd op het begrip ‘nauwe band’. Het lijkt me

wenselijk dat de uitlsuitingsgrond zelf voorziet in een omschrijving. Bovendien kan ten

aanzien van bepaalde personen worden vermoed dat ze een nauwe band hebben.

Page 109: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

98

Ongeacht welk van beide opties de wetgever zal verkiezen, het staat vast dat de toekomstige

bepaling zal moeten voorzien in één algemene uitsluitingsgrond voor getuigen. Zodoende kan

in ruime mate rekening worden gehouden met de concrete omstandigheden van de zaak.

De nieuwe bepaling zorgt ervoor dat absurde situaties worden vermeden. Het zal, zoals

hierboven ook reeds werd aangegeven, mogelijk zijn dat de beste vriend van de verdachte

wordt uitgesloten van een getuigenis, maar de uitsluiting zal alsdan niet gelden ten aanzien

van diens moeder die de verdachte in geen jaren meer heeft gezien.

Tot slot is een eenvormige regeling voor alle rechtbanken wenselijk. Er zijn immers geen

redenen denkbaar om getuigen in de rechtspleging voor de politie– of correctionele rechtbank

anders te behandelen dan voor het hof van assisen. Of de getuige al dan niet onpartijdig is,

kan niet van het bevoegde rechtscollege afhankelijk worden gesteld.

Page 110: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

99

DEEL V. CONCLUSIE

Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het strafproces nog aangepast aan een

hedendaagse samenleving? Deze onderzoeksvraag moet helaas negatief worden beantwoord.

De Belgische wetgever is er niet in geslaagd het dilemma tussen de gevoelens van de getuige

en zijn plichtsgevoel uit te sluiten. Personen die ingevolge de gewijzigde familie– en

gezinsstructuur een band van affiniteit hebben met de verdachte kunnen een getuigenis niet

verhinderen krachtens artikel 156 of 303 Sv.

De analyse van hoe men in het buitenland deze problematiek wetgevend heeft aangepakt bood

weinig oplossingen. Bij het Nederlandse en Franse strafprocesrecht kunnen immers dezelfde

kanttekeningen worden gemaakt als in België. In deze bepalingen kan geen soelaas worden

gevonden met het oog op een modernisering van de uitluitingsgronden. Groot-Brittannië van

zijn kant maakt een zeer ruime toepassing van het getuigenbewijs, hetgeen niet direct in de

lijn is met de Belgische traditie die een meer beschermende houding tracht aan te nemen ten

aanzien van getuigen. Beide rechtssystemen zijn moeilijk met elkaar te verzoenen.

Om aangepast te zijn aan een hedendaagse samenleving zal de toekomstige bepaling moeten

voorzien in één algemene uitsluitingsgrond voor getuigen die een nauwe band hebben met de

verdachte. Zodoende kan in ruime mate rekening worden gehouden met de concrete

omstandigheden van de zaak.

Page 111: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

100

BIBLIOGRAFIE

1. Wetgeving

- België

Wet 30 juni 2000 houdende de wijziging van het wetboek van strafvordering, van artikel 27

van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het

gerechtelijk wetboek, teneinde de rechtspleging van het hof van assisen te stroomlijnen, BS 17

maart 2001, 8440.

Wet 21 december 2009 houdende de hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010,

751.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging

voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996 – 97, nr. 1085 en 1997 – 98,

nr. 542; Parl. St. Senaat 1996 – 97, nr. 1267 en 1997 – 98, nr. 282.

Voorontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht, opgesteld door de commissie

strafprocesrecht, Parl. St. Senaat, 2001 – 2002, nr. 2-1288 en Parl.St. Kamer, 2001 – 2002,

nr. 2043/001.

Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Kamer 2008 – 09, nr. 2127;

Parl. St. Senaat 2008 – 09, nr. 924.

- Nederland

Wet 17 december 1997, Stb. 1997, 660 (inwerkingtreding 1 januari 1998).

Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek

van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van

het slachtoffer in het strafproces, Stb. 2010, 1.

Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het

spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 2012, 345.

Page 112: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

101

- Frankrijk

Loi no. 93-1013 du 24 août 1993 modifiant la loi no. 93-2 du 4 janvier 1993 portant réforme

de la procédure pénale.

Loi no. 2011-939 du 10 août 2011 sur la participation des citoyens au fonctionnement de la

justice pénale et le jugement des mineurs.

Traveaux préparatoires Sénat, 2010-2011, no. 438; Traveaux préparatoires Assemblée

nationale, 2010-2011, no. 3532.

2. Rechtspraak

- Europa

E.H.R.M. 24 november 1986, Unterpertinger, A 110, § 33.

MURRAY v. Verenigd Koninkrijk, E.H.R.M. 8 februari 1996.

CONDRON v. Verenigd Koninkrijk, E.H.R.M. 2 mei 2000.

- België

Cass. 14 december 1841, Pas. 1842, I, 51.

Cass. 28 maart 1876, Pas. 1876, I, 242.

Cass. 19 april 1937, Pas. 1937, I, 116.

Cass. 7 juni 1948, Pas. 1948, I, 362; R.W. 1948-49, 14.

Cass. 15 januari 1951, Pas. 1951, I, 303.

Cass. 12 september 1960, Pas. 1961, I, 42.

Cass. 20 februari 1961, Pas. 1961, I,673.

Cass. 29 mei 1961,Pas. 1961, I, 1035.

Page 113: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

102

Cass. 4 januari 1965, R.W. 1965-66, 529.

Cass. 2 oktober 1967, Pas. 1968, I, 150.

Cass. 9 oktober 1967, Pas. 1968, I, 186.

Cass. 29 januari 1974, Arr. Cass. 1974, 593.

Cass. 10 september 1974, Arr. Cass. 1975, 28.

Cass. 2 december 1974, Arr. Cass. 1974-75, 381.

Cass. 2 september 1975, Arr. Cass. 1976, nr. 13.

Cass. 24 november 1975, Arr. Cass. 1976, 382, R.D.P. 1975-76, noot R.S.

Cass. 15 maart 1976, Pas. 1976, I, 779.

Cass. 21 februari 1979,Arr. Cass. 1978-79, 737.

Cass. 4 september 1984, R.W. 1984-1985, 2577-2579, noot A. VANDEPLAS.

Cass. 11 augustus 1988, Arr. Cass. 1987-88, nr. 691.

Cass. 7 december 1988, Pas. 1989, I, 379.

Cass. 13 juni 1990, R.D.P. 1990, 1020.

Cass. 11 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 362.

Cass. 7april 1992, Arr. Cass. 1991-1992, nr. 425.

Cass. 6 mei 1993, Arr. Cass. 1993, nr. 455, R.W. 1993-94, 382 met concl. Advocaat-generaal

BRESSELEERS.

Cass. 19 januari 1994, Arr. Cass. 1994, nr. 32.

Cass. 1 maart 1994, Arr. Cass. 1994-95, nr. 103.

Page 114: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

103

Cass. 28 juni 1994, Arr. Cass. 1994-95, nr. 336.

Cass. 8 september 1998, Arr. Cass. 1998, nr. 396, J.T. 1999, p. 93 (P.98.1059 F).

Cass. 19 september 2000, Arr. Cass. 2000, nr. 478.

Cass. 18 april 2001, Arr. Cass., 2001, nr. 12 (AR. P.01.0033.F)

Cass. 26 februari 2002, AR.P.001037.N.

Cass. 20 maart 2002, R.D.P. 2002, 960, conclusie en noot Advocaat Generaal J. SPREUTELS.

Cass. 27 juni 2007, Arr. Cass. 2007, nr. 365.

Cass.11 september 2007, P.07.0572.N.

Cass. 16 december 2009, R.D.P. 2010, p703 met conclusie van Advocaat Generaal D.

VANDERMEERSCH.

RvS 25 augustus 2009, nr. 47.078/AG.

Brussel 14 december 1821, Pas. 1821, 514.

Brussel 13 januari 1872, Pas. 1872, II, 120

Antwerpen 27 mei 1977, R.W. 1980-1981, 925, noot A. VANDEPLAS.

Antwerpen 12 oktober 1990, R.W. 1990-1991, nr. 24, 819-823, noot P. ARNOU.

Antwerpen 30 januari 1992, R.W. 1991-92, 891.

Luik, 29 mei 1996, R.D.P., 1997, p. 494.

K.I. Bergen 17 december 1998, P&B 2000, 45.

Page 115: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

104

- Nederland

HR 3 juli 2001, NJ 2002, 8.

3. Rechtsleer

- België

Boeken

BELTJENS, G., Encyclopédie du droit criminel belge, Bruxelles, Bruylant – Christophe, 1903,

art 156,189, 322 Sv.

BOLSY, H. D., Droit de la procédure pénale, Brugge, La Charte, 1593 p.

DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003, 1440 p.

DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1952 p.

DECLERCQ, R., De rechtspleging voor het hof van assisen, Leuven, Wouters, 1981, 5e ed., 356

p.

DERUYK, F., Strafrecht geannoteerd: met bijzondere wetgeving, Brugge, Die Keure, 2008, art.

156, 189, 303 Sv., 1294 p.

FRANCHIMONT, M., ea., Manuel de procédure pénale, Bruxelles, Larcier, 2006, 1047 p.

VAN DEN BERGHE, K, Becommentarieerd Wetboek van Strafvordering, Gent, Mys en

Breesch, 1997, 228 p.

VAN DEN WYNGAERT, C., m.m.v. DE SMET, B., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen,

Antwerpen, Maklu, 2009, 1286 p.

VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.

Tijdschriften

BACKX, B., “De burgerlijke partij als getuige in eigen zaak”, R.W. 2002-03, afl. 38, 1505-

1506.

Page 116: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

105

DE NAUW, A., “Het verhoor van medebeklaagden en medebeschuldigden”, R.W. 1, 2161 -

2182.

DE ROY, C., “Over belastende verklaringen onder ede van de medeverdachte”, R.W. 2002-03,

p 1255.

TRAEST, PH., “Is er nog een toekomst voor het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering?”

in VAN CAUWENBERGHE, K., (ed.), De hervormingen bij politie en jusititie: in gespreide

dagorde. Jubilieumeditie van het tijdschrift Orde van de dag, Mechelen, Kluwer, 2008, 388 p.

VANDEPLAS, A., “Het verzet tegen het verhoor der getuigen voor het hof van assisen”, R.W.

1989-1990, 1251.

VANDEPLAS A., “Over het verhoor onder eed”, R.W. 2002-2003, p.1095-1096.

- Nederland

GROENHUIJSEN, M.S., Het wetboek van strafvordering, Deventer, Gouda Quint, 2012, losbl.,

art. 217–219, 334 en 341 Sv.

MOLS, G.P.M.F., Getuigen in strafzaken, Mechelen, Kluwer, 2009, 555 p.

- Frankrijk

GASTON, S., LEVASSEUR, G., BOULOC, B., Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 1023 p.

LARGUIER, L., CONTE, P., Procédure pénale, Paris, Dalloz, 2006, 328 p.

RASSAT, M., Traité de procédure pénale, Paris, PUF, 2001, 892 p.

RENUCCI, J., JEZEQUEL, A., GAYET, C., Code de procédure pénale, Paris, Dalloz, 2011, art.

335-336 en 447 – 449 C. pr. pén.

- Groot-Brittanië

ALLEN, C., Practical Guide to Evidence, London, Routledge-Cavendish, 2008, 464 p.

DENNIS, I.H., The law of evidence, London, Sweet & Maxwell, 1999, 701 p.

Page 117: Zijn de uitsluitingsgronden om te getuigen in het ...lib.ugent.be › fulltxt › RUG01 › 002 › 060 › 843 › RUG01... · getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde

106

DOAK, J., MCGOURLAY, C., Criminal evidence in context, Abingdon, Oxon, Routledge-

Cavendish, 2009, 341 p.

MALEK HODGE, M., Phipson on Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2005, 345 p.

MAY, R., POWLES, S., Criminal Evidence, London, Sweet and Maxwell, 2004, 659 p.

MURPHY, P., Murphy on Evidence, Oxford, Oxford university press, 2003, 790 p.

ROBERTS, P., ZUCKERMAN, A., Criminal Evidence, Oxford, Oxford University press, 2004,

712.

ZANDER, M., The police and criminal evidence act 1984, London, Sweet and Maxwell, 2004,

417 p.

4. Websites

www. wetten.overheid.nl/zoeken/

www.rechtspraak.nl

www.legifrance.gouv.fr

www.legislation.gov.uk