MUZIEK EN DANS TIJDENS DE FRANSE BAROK Een onderzoek...
Transcript of MUZIEK EN DANS TIJDENS DE FRANSE BAROK Een onderzoek...
0
Universiteit Gent
Academiejaar 2012 – 2013
MUZIEK EN DANS TIJDENS DE FRANSE BAROK
Een onderzoek naar verschillende choreografische en muzikale parameters met als casus de
courante en de sarabande
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen,
voor het verkrijgen van de graad van Master
Esther Coorevits (00902991)
Promotor: Prof. dr. Dirk Moelants
1
0. Dankwoord
Het tot stand komen van deze scriptie is te danken aan de vele mensen die eraan hebben
meegewerkt en die mij hebben gesteund en geholpen tijdens het onderzoek.
Eerst en vooral de dansers en muzikanten die hebben deelgenomen aan de twee experimenten.
In het bijzonder Guillaume Jablonka, Béatrice Massin, Dorothée Wortelboer, Johan Goessens
en Josephine Schreibers die mij wegwijs hielpen in de wereld van de barokdans en voldoende
mensen konden verzamelen in Parijs, Utrecht en Sint-Niklaas. Ook mijn ouders, vrienden en
familie die mij gesteund hebben tijdens de loop van het onderzoek.
Mijn laatste woord van dank gaat uit naar de promoter van die proefschrift, Prof. Dirk
Moelants, met wie ik een uiterst fijne samenwerking heb gehad en die altijd bereid was
nuttige tips te geven en het onderzoek bij te sturen waar nodig.
2
1. Inleiding: waarom Franse dansmuziek uit de barok bestuderen?
1.1. De interpretatie van barokmuziek en de rol van de muzikant
Een van de uitdagingen waar muzikanten in praktijk vaak mee geconfronteerd worden is de
interpretatie van muzieknotatie. Wat op papier is vastgelegd, kan beschouwd worden als een
benadering of extract van wat de uiteindelijke opvoering van een stuk moet worden of
geweest is. Musici moeten dus vaak beroep doen op hun intuïtie en ervaring om een zinvolle
interpretatie te brengen. Om muziek uit een bepaalde cultuur of tijdperk te interpreteren,
moeten we rekening houden met de tradities en conventies die in die tijd, op die plaats en
zelfs bij die ene individuele componist heersten. Zonder deze benadering zou de muziek uit
het verleden zijn subtiliteit en betekenis verliezen.
De studie van uitvoeringspraktijk is het veld bij uitstek waar men de neergeschreven
muziekpartituur interpreteert en op basis daarvan een gepaste uitvoering creëert.1 Daarbij is de
kennis en het onderzoek van ongeschreven conventies en stijlen onontbeerlijk. Authenticiteit
moet daarbij geen doel op zich worden, maar wel een manier om tot een aangename en
zinvolle uitvoering te komen.2 Als een musicus barokmuziek wil benaderen, zal hij rekening
moeten houden met een aantal aspecten die eigen zijn aan de muzieknotatie van die tijd.
Als we specifiek kijken naar barokmuziek, dan merken we dat er een belangrijke rol is
weggelegd voor de uitvoerende muzikant.3 Hedendaagse muzieknotatie is voor onze
eigentijdse muzikanten in het algemeen helder en eenduidig te lezen. Bij baroknotatie is dit
niet het geval.Wat op het eerste zicht aandoet als moderne notatie verbergt in feite een hele
waaier aan conventies en gebruiken die voor een muzikant uit het baroktijdperk als evident
werden beschouwd maar door een hedendaags muzikant niet als dusdanig herkend worden.4
We denken hier aan articulatie, tempo-aanduidingen, klankkleur en techniek, boogstreken,
dynamiek, versiering, ritmische articulatie alsook orkestratie en andere parameters die niet in
1Mary Cyr, Performing baroque music, red. Reinhard G. Pauly (Portland: Amadeus press, 1998), 21. 2Ibid., 23. 3Ibid. 4Frederick Dorian, The history of music in performance. The art of musical interpretation from the renaissance to our day (New York: W.W. Norton & Company, 1966), 72.
3
de partituur genoteerd werden. De componist vertrouwde dus op de kennis en de ervaring die
de muzikanten hadden van de traditionele uitvoeringspraktijk.5
Aan de andere kant liet deze open vorm van compositie ook meer ruimte voor vrijheid en
spontaniteit bij de uitvoerder. Door op de basispartituur te gaan improviseren, kon men zijn
eigen stempel drukken op de performance. Het was niet vreemd dat bij virtuoze muziek
componist en uitvoerder één en dezelfde persoon waren, waardoor compositie en improvisatie
heel nauw bij elkaar lagen, maar ook indien de muzikant de muziek niet zelf geschreven had,
kon hij aan de uitvoering zijn persoonlijke toets toevoegen.6
Om een zinvolle interpretatie te geven aan barokke muzieknotatie moet men rekening houden
met verschillende factoren. Eerst en vooral is er de term ‘barokmuziek’. Die beslaat zo een
lange periode (ca. 1600 – 1750) dat het onmogelijk is te stellen dat er in die 150 jaar slechts
één soort barokmuziek bestond.7 Een tweede factor is het naast elkaar bestaan van
verschillende nationale stijlen, waarvan de Italiaanse, de Franse en de Duitse het meest
uitgesproken zijn. Daarnaast zijn er ook nog de verschillende voorkeuren bij componisten met
dezelfde nationaliteit onderling, wat maakt dat wat we onder ‘barokmuziek’ klasseren een
heterogene verzameling vormt met een amalgaam aan verschillende stijlen.8
Het is eveneens een periode waar er een levendige uitwisseling van musici bestond tussen de
Europese hoven, die ook belangrijke muziek- en cultuurcentra waren. Dit zorgde vaak voor
een vermengen en tegelijkeen groeiend bewustzijn van de nationale stijlen, zeker de Italiaanse
en Franse, die soms lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan, bijvoorbeeld op het gebied
van zang- en versieringskunst.9
Ondanks de vele mogelijkheden die een niet-exacte muzieknotatie met zich meebracht, was
de vrijheid van de uitvoerende muzikant niet eindeloos: individualiteit aanwenden kon, het
was zelfs gewenst, maar moest binnen de grenzen van de gepaste stijl blijven.10
5Ibid, 73. 6 Robert Donington, A performer’s guide to baroque music (Londen: Faber & Faber, 1973), 30. 7 Robert Donington, The interpretation of early music. New revised edition (Londen, Boston: Faber & Faber, 1989), 99. 8 Ibid., 101 – 102. 9 Jacinta Wetzer, “Dansen met je oren”(Doct. Diss., Rijksuniversiteit Utrecht, 1988), 25. 10 Donington, Baroque music, 29.
4
In wat volgt gaan we dieper in op één van deze stijlen, meer bepaald de Franse.
1.2. Het belang van de Franse barokmuziek
Muziek en dans maakten een belangrijk deel uit van de Franse barokcultuur, die een
hoogtepunt bereikte onder de voogdij van Lodewijk XIV. Diens hofhouding vervulde
werkelijk een voorbeeldfunctie en gold als belangrijkste Europees cultuurcentrum van de 17e
eeuw. Hier ontwikkelde de Franse barokmuziek zich tot een hoogtepunt en werd de Franse
stijl verspreid over heel Europa.
Als men de traktaten en geschriften uit die periode erop naleest, kunnen er enkele algemene
karakteristieken van de Franse stijl gedefinieerd worden. Adjectieven als verfijnd, charmant,
aangenaam, helder, strelend en terughoudend worden vaak aangewend om dit idioom te
beschrijven. Het belang van de Franse stijl, zeker op het gebied van (instrumentale)
dansmuziek is niet te overzien. Er ging veel invloed uit van de Parijse luitschool en ook op
gebied van klaviermuziek werd er in Frankrijk belangwekkend werk verricht. Toch blijft een
van de belangrijkste aspecten van de Franse barok wel degelijk de hofdans en de
ontwikkelingen daaromtrent.11 In de 17e en 18e eeuw zien we een sterke verspreiding van de
Franse muziek- en danscultuur, niet in het minst bewerkstelligd door de export van Franse
dansmeesters die over alle Europese hoven tewerkgesteld werden.12 De Franse stijl drukte dus
een bepaalde stempel op de instrumentale barokmuziek en de ontwikkelingen binnen de
hofdans.
1.2.1. Kenmerken van instrumentale muziek
In Frankrijk staat bovenal de dansbeweging in het middelpunt van de instrumentale muziek,
door Mattheson verwoord als “zumTanzengemachte Music.”13 Uit verschillende hoeken
komen belangrijke impulsen die heel invloedrijk zijn geweest, zowel binnen de Franse stijl als
over heel Europa.
• Ontwikkelingen binnen de 17e eeuw
11Meredith Little en Natalie Jenne, Dance and the music of J. S. Bach: expanded edition (Bloomington: Indiana University Press, 2001), 4. 12 David Fuller, “Suite,” In Grove Music Online, laatst geraadpleegd op 17 mei 2012, Oxford Music Online, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/27091. 13 Johann Mattheson, Das neu-eröffnete orchester (Hamburg: s.n., 1713), 221.
5
Begin 17e eeuw bereikt de Franse instrumentale muziek een hoogtepunt onder de invloed van
de Parijse Luitschool, in de jaren dertig van de 17e eeuw gesticht door Denis Gaultier. Hier
worden enkele vormkenmerken van de Franse dansmuziek bepaald.14 Eerst en vooral wordt
het karakter van de verschillende dansbewegingen gestileerder en minder volks. Dit resulteert
in een aantal kenmerken die vallen onder het overkoepelende begrip styleluthéof stylebrisé,
waarbij luitspelers, door slechts één noot per keer aan te strijken, op een schetsmatige manier
melodie, harmonie en bas invulden en daarbij het vervolledigen van het plaatje aan de fantasie
van de luisteraar over lieten.15 Dit resulteerde onder meer in het gebruik van arpeggio’s of
gebroken akkoorden, een steeds vrijere en doorgecomponeerde melodische lijn, minder
stereotype maatstructuren, scherpere ritmiek, gepunctueerde ritmes en springende opmaten.16
Ook de term ‘schijnpolyfonie’ wordt vaak genoemd met betrekking tot de style luthé,
waarmee men bedoelt dat een melodisch motiefje verdeeld wordt over verschillende
stemmen, zonder dat het werkelijk doorgevoerd wordt, wat het verschil maakt met echte
polyfonie.17
Geleidelijk aan gaat het klavecimbel de harmonisch en melodisch begeleidende rol van de luit
overnemen.18 Daarbij worden ook de typische kenmerken van het luitspel geïmiteerd. Het
klavecimbel wordt nu de basis voor de bassocontinuo en staat dus in voor de harmonische
begeleiding en de baspartij. Enkele kenmerken van het Franse continuospel zijn de typische
arpeggio’s en het spel met de textuur van de begeleiding die verandert naargelang het tempo.
Voor trage tempi wordt een veel vollere begeleiding voorgeschreven, wanneer de akkoorden
elkaar snel opvolgen wordt de begeleiding dunner.19
Ook op gebied van versieringskunst kent de Franse stijl een grote verfijning.20 Ze is veel
minder vrij dan de Italiaanse en hangt vast aan voorgeschreven regels. Indien de Agréments,
versieringen die de belangrijkste noten moesten benadrukken en karakter geven aan de
melodie, op de juiste manier gebruikt werden waren ze een indicatie voor de verfijnde smaak
14J.Peter Burkholder, Donald Jay Grout, Claude V. Palisca, A history of western music, 8th Edition (New York, Londen: W.W. Norton & Company, 2010), 367. 15 Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 369. 16 Wetzer, “Dansen met je oren,” 12. 17 Ibid., 2. 18 Ibid., 13. 19 Cyr, Performing baroque music, 73 - 79. 20 Wetzer, “Dansen met je oren,” 12.
6
van een muzikant of componist.21 De belangrijkste
types, zoals trillers, appogiatura’s en bijters ontstaan
eveneens binnen de luitschool en worden ook
overgenomen door klavecinisten. Ze zijn onder meer
beschreven in uitgebreide tabellen bij d’Anglebert en
François Couperin22 in zijn L’art de toucher le
clavecin.23
Op gebied van articulatie en frasering speelt Jean-
Baptiste Lully een belangrijke rol.(FIGUUR 1) Voor
zijn 24 violons du Roi, die model stonden voor het
moderne orkest, ontwikkelde hij een
boogstrekensysteem - afstreek om de zware tellen te
benadrukken, opstreek voor de lichte – dat resulteerde
in een orkestspel waarbij de noten die de maat, de
cadens en het dansritme bepalen de juiste nadruk
kregen.24 Andere specifieke kenmerken op gebied van
articulatie in de Franse stijl zijn overpuntering bij ouvertures, courantes en andere dansen en
notesinégales, waarbij gelijkgenoteerde notenparen ritmisch ongelijk geïnterpreteerd worden,
wat het expressieve karakter van de muziek ten goede komt.25
• Ontwikkelingen binnen de 18e eeuw
Aan het begin van de 18e eeuw ondervindt de Franse stijl veel invloed van Italiaanse muziek.
Onder meer François Couperin verrichtte baanbrekend werk bij de synthese van deze twee
verschillende stijlen.26 Vooral zijn kamermuziek getuigt hiervan, alsook zijn verzameling Les
Nation (1726) waarbij hij telkens een sonata da chiesa laat volgen door een danssuite. Ook
21 Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 368-369. 22 François Couperin, L’art de toucher le clavecin (Parijs, s.n., 1716) 23 Cyr, Performing baroque music, 132. 24Ibid., 91. 25 Ibid, 109. 26 Wetzer, “Dansen met je oren,” 13.
FIGUUR 1: Jean-Louis Roullet,
Jean-Baptiste Lully,17e eeuw.
7
zijn verzameling clavecimbelwerken met de toepasselijke titel Les goûts-réünis(1724)
verenigt deze twee stijlen.27
Een andere belangrijke figuur in de late Franse barok is Jean-Philippe Rameau, die in zijn
Traité de l’harmonie28 de basis legt voor de harmonieleer zoals die tot op heden wordt
gedoceerd in het muziekonderwijs. Als componist verwierf hij vooral bekendheid door zijn
opera’s en baletten die hij componeerde tussen 1733 en 1749. Hoewel zijn stijl veel
gelijkenissen vertoont met Lully, bijvoorbeeld op vlak van ritmische notatie en zijn werk dus
ook onder Franse barokmuziek valt, is het vooral in zijn harmonische en melodische
stemvoering dat hij zich van zijn voorganger distantieert. Dit is het meest uitgesproken in de
instrumentale secties, zoals ouvertures en dansbewegingen. Hiervoor werd hij eerst zwaar
bekritiseerd, maar wanneer de Querelle des bouffons29 rond 1750 echt losbarst, werd hij als
levend boegbeeld van de Franse stijl naar voren geschoven.30
Toch is het vanaf midden 18e eeuw dat de trend die door onder andere F. Couperin werd
gezet, zich doorzet. De grenzen tussen de verschillende nationale stijlen beginnen te vervagen
en onder de vaandel van de Verlichting wordt het “beste” van deze verschillende stijlen
vermengd tot “de universele taal” van Europa.31 Het vervagen van deze grenzen is uiteraard
relatief en het groeiende politieke nationalisme zal er toe bijdragen dat componisten zich ook
na 1750 van elkaar distantieerden in het gebruik van verschillende “nationale” stijlen.32
1.2.2. Ontwikkelingen in de hofdans
Franse hofdansen in de 17e eeuw behoorden tot de meest gesofisticeerde dansvormen in
Europa. Ze werden aan bijna alle Europese hoven uitgevoerd en leverden ook de wortels voor
het klassieke ballet zoals we het nu kennen. Vooral in Duitsland maar ook in Engeland,
Spanje en Nederland werden Franse dansmeesters tewerkgesteld en het in omloop zijn van
27 Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 428-430. 28 Jean Philippe Rameau, Traité de l’harmonie (Parijs: Christophe Ballard,1722) 29 Dit is de strijd tussen voor- en tegenstanders van de Italiaanse (opera-)stijl 30 Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 430-434. 31 Ibid., 470. 32 Ibid., 661.
8
een systeem voor dansnotatie vergemakkelijkte het overdragen van nieuwe en klassiekere
dansvormen.33
De adel in het Frankrijk van de 17e en 18e eeuw gold als toonbeeld van perfectie. De idealen
van gratie, verfijning en evenwicht die men uitdroeg, werden gereflecteerd in de dansen die
aan het Franse hof werden uitgevoerd.34 De Franse hofdansen stonden dus letterlijk symbool
voor de algemene Franse cultuur.35
De idealen van de Franse stijl, zoals zachtheid, integriteit, een zekere grootsheid,
evenwichtigheid, discipline en bovenal een geveinsde nonchalance van dit alles, werden al
van jongs af aan en met grote discipline bijgebracht door de vele dansmeesters, aangesteld aan
het hof.36 Onder Lodewijk XIV werd het Franse hof het meest toonaangevend en Franse mode
en smaak werden dominant in Europa. Alles in zijn paleis was strikt georganiseerd en
onderhevig aan rituelen, waar alle hovelingen aan deelnamen. De strikte voorschriften in de
balzaal , zoals de verplichte révérences of buigingen voor en na het dansen, zijn daar een
voorbeeld van. De voorliefde van ‘Le Roi Soleil’ voor dans en theater werd weerspiegeld in
de oprichting van de Académie Royale, waar de idealen van de Franse stijl uitgedragen
werden via dans en muziek.37
Ook is de rol van de Franse dansmeesters bij de verspreiding van de Franse muziek- en
danscultuur in Europa niet te onderschatten. Aan alle belangrijke Europese hoven werden
Franse hofdansen beoefend, waar meestal Franse dansmeesters aangesteld werden. Of zoals
Pierre Rameau het stelt in zijn Maître à Danser: “Il n’y a point de cour dans l’Europe qui
n’ait un maître à danser de notre nation.”38
Danspraktijk maakte dus een wezenlijk deel uit van het leven van Europese hovelingen, maar
ook van de componisten en muzikanten die er tewerkgesteld waren. Theoretici stimuleerden
muzikanten om zich de Franse danskunst eigen te maken teneinde danscomposities op de
33 Wendy Hilton, Dance and music of court and theater: selected writings of Wendy Hilton, Vol. 10 van Dance & music series (New York: Pendragon Press, 1997), 9. 34 Hilton, Dance and music,3. 35 Little en Jenne, Bach, 4. 36Ibid., 8. 37 Hilton, Dance and Music, 9. 38 Pierre Rameau,Le maître à danser (Paris:s.n.,1725) n.p.
9
correcte wijze uit te voeren. Op J.S.Bach bijvoorbeeld had de Franse danskunst een grote
invloed, die in zijn instrumentale suites heel sterk naar voor komt.39
Dans kreeg bijgevolg een belangrijke rol toebedeeld binnen de Franse barokmuziek en de
ontwikkelingen die zich voordeden binnen de Franse hofdans hadden hun weerslag op de
instrumentale dansmuziek.Zowel stukken die geschreven zijn om een gedanste choreografie te
begeleiden, als gestileerde dansmuziek, bedoeld om louter als luistermuziek uit te voeren,
ondervonden hiervan invloed.40De vele danssuites die zijn overgeleverd, zowel in
choreografie als instrumentaal, zijn een belangrijke bron van informatie over hoe deze dansen
werden uitgevoerd en hoe de dansbeweging zich tot de muziek verhoudt.In de evolutie die de
instrumentale suites doormaakt, zien we de reeds besproken ontwikkelingen binnen de
(Franse) barokmuziek mooi naar voor komen.
1.3. Evolutie van de instrumentale danssuite
1.3.1. Algemeen
Met de term “suite” wordt in barokmuziek een instrumentaal genre aangeduid dat bestaat uit
een groepering van verschillende bewegingen, gebaseerd op dansen en meestal in dezelfde
toonaard. De klassieke baroksuite, met als vaste onderdelen allemande, courante, sarabande
en gigue, was tijdens de 17e en het begin van de 18e eeuw een van de belangrijkste
instrumentale muziekvormen en bleef tot 1750 in zwang. De basisvorm van de suite kon
worden aangevuld met andere dansen zoals menuetten, gavotte’s, passepieds, bourrées,
musettes en rigaudons, die vaak een plaats kregen tussen de sarabande en de gigue of na de
gigue.41 Om inzicht te krijgen in de relatie tussen danspraktijk en de dansmuziek in de
klassieke suite en de belangrijke rol die Franse componisten hierin speelden, is het nodig de
ontstaansgeschiedenis van dit muzikaal genre van dichterbij te bekijken. Hoewel de suite in
verschillende Europese landen erg populair was, wordt in wat volgt vooral de nadruk gelegd
op de suitedansen zoals ze in Frankrijk voorkwamen.
39 Wetzer, “Dansen met je oren,” 39 – 41. 40 Meredith Ellis Little, “Dance under Louis XIV and XV: Some Implications for the Musician,” Early Music 3, nr. 4 (1975): 331. 41 Fuller, “Suite.”
10
1.3.2. Ontstaansgeschiedenis
Al aan het einde van de 15e eeuw en het begin van de 16e eeuw kent men in Frankrijk het
principe van driedelige dansgroeperingen, onder de naam Basses-danses. Deze werden
volgens choreografie gerangschikt, maar op muzikaal gebied resulteerde dit in drie ritmisch
contrasterende stukken. Hun enige gemeenschappelijke kenmerk was de toonaard, verder
hoefden ze in muzikaal materiaal niet verwant te zijn.42 De eerste composities die de naam
‘suite’ dragen, zijn een verzameling van branles, een populaire dans in die tijd, en worden in
ThoinotArbeausOrchésographie vermeld.43 Hij laat duidelijk uitschijnen dat de samenstelling
en ordening gebeurde door de muzikanten die naargelang de mode bestaande branles uit hun
gekende repertoire groepeerden. Het betreft hier dus tabulatuurnotatie of ‘ruw’ materiaal voor
praktisch gebruik, geen afgewerkte partituur. Ook hier was de enige link tussen de
verschillende delen de toonaard.44
Naar het einde van de 16e eeuw geven zowel theaterdans als dans in sociale context een
impuls bij de verdere ontwikkeling van de suite. Beginnend met een entrée bestonden
dansvolgordes in deze periode uit verschillende bal- of theaterdansen. Ook hier blijft de
tonaard de overkoepelende factor, hoewel subtiele thematische connecties ook konden
voorkomen. Contrast werd op zijn beurt door ritme en harmonie gecreëerd.45
In deze periode genieten een hele resem dansen populariteit in verschillende Europese landen.
In Italië zijn vooral de pavana’s en gaillardes populair, in Frankrijk de voltes en het ballet.
Reeds in 1550 verschijnt de allemande in Duitsland en naar het einde van de 16e eeuw toe
maken ook de intrada en de courante hun opwachting.46 Bovengenoemde dansen konden in
een bepaalde volgorde geplaatst worden, maar geen daarvan was volledig dominant.
Opvallend is de veelvoorkomende tandem allemande - courante, die in de 16e eeuw reeds
bestond maar vooral in de 17e eeuw veel voorkomt.47
42 Fuller, “Suite.” 43 Thoinot Arbeau, Orchésographie (Langres:Jehan des Preyz, 1588), n.p. 44 Fuller, “Suite.” 45 Fuller, “Suite.” 46 Wetzer, “Dansen met je oren,” 25. 47 Ibid.
11
Verschillende Europese landen kennen dus al gedurende de 16e eeuw het principe van
dansvolgordes, maar het is pas in het begin van de 17e eeuw, wanneer de culturele
uitwisseling echt op gang komt, dat Franse dansen een prominente rol gaan spelen.48
1.3.3. De ontwikkeling van de ‘klassieke’ baroksuite
De ontwikkeling van de ‘klassieke’ suite, met allemande – courante – sarabande (A-C-S)
gebeurde in twee stadia, gescheiden door het toevoegen van de gigue rond 1650. Het initiatief
voor de A-C-S combinatie zou ofwel liggen bij de dansmeester van het Franse hof, bij de
componisten van Engelse court masques, die in nauw contact stonden met de Franse
muziekcultuur dankzij hun nieuwe Queen, de zus van Lodewijk XIII, of binnen de Parijse
luitschool.49
Hoogst waarschijnlijk is het binnen de luitmuziek dat de Franse suite in zijn vaste vorm
ontwikkeld werd. Na de combinatie allemande – courante werd de sarabande opgenomen,
zodat het geraamte gevormd werd voor de suite die als model zou dienen voor de komende
periode.50 Het is ook hier dat de eenvoudige renaissancedansen omgevormd werden naar hun
gestileerde en vrij gecomponeerde 17eeeuwse vorm.51 Deze dansvolgordes uit het
luitrepertoire werden toonaangevend voor de gehele instrumentale muziek.52 De klassieke
suite verschijnt in klavier- en orkestmuziek, niet enkel in Frankrijk maar ook in Duitsland en
Engeland. Ook in orkestmuziek voor balletten en baldansen in het begin van de 17e eeuw zijn
er sporen te vinden van dansgroeperingen, beginnend met een dans in tweeledige structuur en
eindigend met een sarabande.53
Rond ongeveer 1650 doet ook de gigue zijn intrede. Waarschijnlijk werd ook deze dans eerst
opgenomen in de Franse luitsuites, geïntroduceerd door luitspelers die in Engeland gewerkt
hadden. De plaats die de gigue kreeg in de volgorde van de suite was minder duidelijk
afgelijnd dan de andere drie dansen maar meestal werd ze toch achteraan geplaatst.54
48 Ibid., 24. 49 Fuller, “Suite.” 50 Wetzer, “Dansen met je oren,” 27. 51 Fuller, “Suite.” 52 Wetzer, “Dansen met je oren,” 27. 53 Fuller, “Suite.” 54 Ibid.
12
De standaardsuite kon nog uitgebreid worden met verdubbelingen, variaties en invoegingen
van andere dansen. Deze laatste kregen hun plaats tussen de sarabande en de gigue of na de
gigue. Ook kon er een inleidend deel aan toegevoegd worden, een kleine prelude zonder
maatindelingen en met een vrije ritmiek, of werd een van de vaste dansen vervangen door een
andere dans.55
De Franse luitschool speelde na het verspreiden van de A-C-S combinatie geen belangrijke rol
meer in de consolidatie van de suite. Het is vooral binnen klavecimbelmuziek dat de suite in
de Franse barok zijn rijkste ontwikkelingen kent. Hier werd ook, in tegenstelling tot Duitse
componisten, veel minder vastgehouden aan de vaste structuur van de suite en zien we de
wijzigingen hierboven besproken meer wel dan niet voorkomen.56 De tweede helft van de 17e
eeuw is in Frankrijk een periode van grote stabiliteit, er vinden weinig of geen ontwikkelingen
plaats rond de suite. In Duitsland worden echter wel inspanningen gedaan om de suite en zijn
afzonderlijke dansen te begrenzen en te karakteriseren, waarbij thematisch materiaal vaak het
uitgangspunt vormt voor de verschillende composities.57
In het eerste deel van de 18e eeuw voert François Couperin enkele belangrijke veranderingen
door die impact hebben op de traditionele suite. Het is een van de vele initiatieven die kaderen
in zijn poging tot synthese van de Franse en Italiaanse stijl. Hij deed afstand van het vaste
geraamte van danscomposities en componeerde dansstukjes in een nieuwe stijl die, ook al
doen de titels anders vermoeden, weinig of geen verband tonen met de traditionele dansen.58
Stukken zonder danskarakter krijgen dus de overhand en vormen zelfstandige composities.
Daarenboven worden de oudere dansvormen verdrongen door nieuwe. Dit zorgt ervoor dat de
danssuite na 1750 aan populariteit inboet en haar plaats moet afstaan aan een nieuwe
muzikale vorm: de sonate.59
1.3.4. Vaste onderdelen in de suite
De dansen uit de vierdelige suite zijn vaak een gestileerde versie van de oorspronkelijke
gebruiksmuziek. Ze kregen een meer zelfstandige rol en hoefden niet meer in combinatie met
55 Wetzer, “Dansen met je oren,” 28. 56 Fuller, “Suite.” 57 Wetzer, “Dansen met je oren,” 26 - 29. 58 Fuller, “Suite.” 59 Wetzer, “Dansen met je oren,” 30 - 31.
13
FIGUUR 2.: Anoniem,
Allemande,1771.
een uitgevoerde dans gespeeld te worden.60 In combinatie met de grote verspreiding die deze
danscomposities kenden binnen Europa, ontstaan er verschillende accenten en blijven ze in
meer of mindere mate verbonden met de danspraktijk. Bij composities in de Franse stijl
blijven dans en muziek echter heel nauw met elkaar verbonden.61Gezien de sterke
verspreiding van Franse dansmuziek over heel Europa en de blijvende invloed ervan lijkt het
nuttig enkele kenmerken van de Franse variaties van de vaste dansen uit de suite kort aan te
raken.
De allemande is een eenvoudige dans in een binair
metrum met een serieus, iets zwaarder
karakter.62De vroegste vormen van de allemande,
die we onder andere vinden bij Arbeau, worden
gekenmerkt door een eenvoudige structuur en een
niet-gesyncopeerd ritme.63 Ze bevat geen
excessieve bewegingen en stelt geen hoge eisen aan
de dansers.64De Franse allemande in de 17e eeuw
wordt maar weinig meer gedanst. Dit type bevat de
typische kenmerken van de style luthé.65 In de 18e
eeuw wordt er opnieuw op de allemande gedanst,
maar dan betreft het een dans die geëvolueerd is
naar een meer folkloristisch type, met opgewekter
karakter, een sneller tempo en vooral nadruk op de
armbewegingen.66 De allemande van het 17e
eeuwse type is in die tijd achterhaald. Toch zullen de meeste bronnen uit de late barok naar dit
type verwijzen als ze het over de allemande hebben.67
60 Ibid., 35. 61 Ibid., 37-38. 62 Donington, Interpretation of early music, 393. 63 Meredith Ellis Little en Suzanne G. Cusick, “Allemande,” Grove Music Online laatst geraadpleegd op 16 mei 2012, Oxford Music Online, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/00613. 64 Wetzer, “Dansen met je oren,” 94. 65 Ibid. 66 Jean-Claude Veilhan, The rules of musical interpretation in the baroque era , vert. John Lambert (Parijs: Alphonse Leduc, 1977), 70. 67 Wetzer, “Dansen met je oren,” 95.
14
De courante is een instrumentale dans, meestal de tweede beweging in een klassieke suite. Ze
kent een lange geschiedenis, met een eerste schriftelijke vermelding die dateert uit 1515 tot ze
in de tweede helft van de 18e eeuw haar plaats moet afstaan aan nieuwe (dans)vormen. In het
begin van de 17e eeuw is deze dans populair in zowel Italië als Frankrijk. Er zijn dus twee
soorten courantes. Er is een levendige en snellere variant, meestal Italiaans. Dit type draagt
vaak de naam corrente, maar beide termen – courante en corrente – worden in verschillende
contexten gebruikt en soms omgewisseld.68De Franse courante maakt gedurende het
baroktijdperk een grote verandering door. In de vroege bronnen wordt ze beschreven als een
vrije en wilde dans, terwijl ze daarna evolueert naar een dans met een zeer nobel karakter. De
courante heeft een ternair metrum, begint vaak met een opmaat enis een binaire dansvorm.69
Ze bevat ook veelal ritmische en metrische ambiguïteiten zoals de hemiool en heeft een
contrapunctische textuur.70 Hier is de invloed van de ‘Franse stijl’ en de tendens tot stilering
duidelijk zichtbaar in de nadruk die ligt op het contrapuntische en het metrische aspect, net
zoals de Franse voorkeur voor een elegante choreografie de springerige en verleidelijke dans
van begin van de 17e eeuw omvormde tot een gesofisticeerde, serieuze hofdans met de
benaming ‘courante’.71 Deze laatste versie was de lievelingsdans van Lodewijk XIV en
bevatte de karakteristieke afwisseling van snelle met ‘majestueuze’ en ‘gewichtige’
danspassen, wat de courante tot een van de moeilijkst uit te voeren hofdansen maakt.72
De sarabande is een dans met Latijns-
Amerikaanse of Spaanse roots, staat in een
drieledige maat en is opgebouwd per vier
maten, wat de dans erg gebalanceerd maakt.
Kenmerkend is het zware en serieuze karakter,
hoewel er ook gracieuzere en lichtere vormen
bestaan. Het betreft dan meestal de Italiaanse
variant, die dichter bij de oorspronkelijke,
68 Veilhan, The rules of musical interpretation, 76. 69 Ibid., 108. 70 Meredith Ellis Little en Suzanne G. Cusick, “Courante,” In Grove Music Online, laatst geraadpleegd op 16 mei 2012, Oxford Music Online, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/06707. 71 Ibid. 72 Wetzer, “Dansen met je oren,” 109.
FIGUUR 3: Johann Georg Puschner,
Sarabande, 1716
15
sensuele Spaanse vorm aanleunde.73 Onder invloed van de Franse stijl werd deze verleidelijke
dans tot een serieuze, hoofse dans omgevormd. Voor zowel solo-performance op luit en
klavecimbel als in versies voor kamermuziek en voor theater zijn sarabandes geschreven. Net
als de courante vertoont ze een binaire structuur. De sarabande kent een muzikaal hoogtepunt
rond 1650, wanneer ze ook verdere stilering ondergaat en overpuntering tot haar ritme
doordringt.74
In de danspraktijk word de sarabande soms beschreven als een traag menuet. Hoewel een
menuet geheel eigen danspassen heeft en dus niet zonder meer als een snelle sarabande mag
gezien worden, stralen ze beide hetzelfde gracieuze karakter uit en worden ze omgeven door
eenzelfde gewichtige sfeer.75 Na 1750 verliest de sarabande haar populariteit en wordt ze
nauwelijks meer gedanst.
De gigue is een volksdans van Engelse afkomst die omgevormd werd tot hofdans. Via
muzikanten die in Engeland werkten werd de gigue verspreid naar het Europese vasteland.76
Binnen de Franse gigue kunnen we twee types onderscheiden. Aan de ene kant is er de Franse
luit-gigue, de gestileerde vorm van de gigue zoals ze vaak voorkomt in de luitsuite, in 4/4e
maat en in een vrij rustig tempo. Kenmerkend voor dit type zijn de onregelmatige fraseringen.
en doorgaande bewegingen.77
Wanneer in het tweede deel van de 17e eeuw de luitmuziek aan belang inboet wordt de gigue
uit de klaviersuite karakteristiek.78 Dit is een type met een eenvoudige zinsbouw en homofone
structuur en werd meestal in een gemiddeld tot snel tempo geschreven, met een samengesteld
metrum.79 Dit type is symmetrisch opgebouwd uit zinnen van vier maten en sluit dichter aan
bij de oorspronkelijke danspraktijk.80 Toch wordt dit type na verloop van tijd ook gestileerd
73 Richard Hudson en Meredith Ellis Little, “Sarabande,” In Grove Music Online, laatst geraadpleegd op 16 mei 2012, Oxford Music Online, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/24574. 74 Wetzer, “Dansen met je oren,” 123. 75 Ibid., 122. 76 Ibid., 137. 77 Ibid., 138. 78 Ibid. 79 Meredith Ellis Little, "Gigue (i)," In Grove Music Online, laatst geraadpleegd op 16 mei 2012, Oxford Music Online, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/11123. 80 Wetzer, “Dansen met je oren,” 138.
16
en verdwijnt de symmetrische opbouw, die plaats maakt voor een gecompliceerdere ritmiek.
Enkel de homofone structuur blijft.81 Het is dus moeilijk om één type Franse gigue te
onderscheiden en de gigue als choreografie kent in Frankrijk ook slechts een korte
geschiedenis. Als laatste toevoegsel bij de Franse suite veroverde de dans, in tegenstelling tot
de gigue in Duitsland, nooit een vaste plaats.82
De ontstaansgeschiedenis van de danssuite zoals wij ze kennen, heeft dus diepe wortels in de
danspraktijk. Wanneer de muziek zich tijdens 17e eeuw echter gaat loskoppelen van de
danspraktijk wordt de nadruk verlegd naar een gestilleerde vorm van de oorspronkelijke
gebruiksmuziek, waarbij ritmische en melodische contrasten meer aandacht krijgen. De suite
vindt nu vooral haar bestemming in kamermuziek of orkestwerk, waardoor er een onderscheid
ontstaat tussen Gebrachssuite, bestemd voor danspraktijk, en de Kunstsuite.83
1.4. Implicaties voor uitvoeringspraktijk en onderzoek
Het onderscheid dat getrokken wordt tussen gestileerde dansmuziek en muziek bestemd voor
de danspraktijk, brengt implicaties mee voor de muzikanten die deze werken in een
hedendaagse context uitvoeren. Metrum, ritme, frasering en karakter van een beweging
binnen de suite liggen vervat in de dansbenaming, maar hoe strak moet men hieraan
vasthouden, als de nadruk van de componist lijkt te liggen op de muzikale verfijndheid van
het stuk?84En is het onderscheid tussen Gebrauchs- en Kunstsuite wel zo strak te
trekken?Enerzijds kan de muziek nog heel nauw verbonden zijn met de uitgevoerde dans,
anderzijds kan zenet een meer zelfstandige rol gaan spelen.85 Toch mag men in het laatste
geval de dans en muziek niet los van elkaar zien. Dans maakte een wezenlijk deel uit van het
leven van zowat alle musici tijdens de barok en ongetwijfeld beïnvloedde deze praktische
kennis hun compositie- en uitvoeringspraktijk.86Tijdens dit tijdperk was er geen sprake van de
81 Veilhan, The rules of musical interpretation,9. 82 Little, "Gigue (i)." 83 Friedrich Blume, Studien zur Vorgeschichte der Orchestersuite im 15/16 Jahrhundert (Leipzig:Kistner & Siegel, 1925),115. 84 Cyr, Performing baroque music, 42. 85 Wetzer, “Dansen met je oren,” 34-35. 86 Ibid., 37.
17
dominantie van het ene over het andere, maar eerder een souvereinitet van de tandem dans-
muziek, het hand in hand gaan van de twee.87
Het is net in de Franse suite dat dit samengaan van dans en muziek, zo karakteristiek voor die
tijd, zich openbaart. De verschillende dansen, versierd of eenvoudig, in concertuitvoering of
op dansfeesten, behouden hun air de mouvementen het is bijgevolg moeilijk om het karakter
van de originele dans uit het oog te verliezen.88 Wanneer we dus Franse barokdans bestuderen
is het belangrijk zowel de muzikale als de choreografische aspecten bij het onderzoek te
betrekken.
“L’esprit est le même et l’exécution si précise musicalement, qu’on connait d’abord de quelle
espèce chaque air est et qu’on se sent comme inspirer, même malgré soi, l’envie de danser.”89
Maar hoe verhouden die twee aspecten zich nu tot elkaar? Om hierop een antwoord te
formuleren is het nuttig om enkele theoretische en praktische grondslagen uit de danspraktijk
naderbij te bekijken. In het volgende hoofdstuk wordenenkele aspecten van (Franse)
barokdans enchoreografie toegelicht, waarna een vruchtbaar verband wordt gezocht tussen
dans- en muziekpraktijk in het algemeen. Om ten slotte dit verband dieper uit te spitten gaan
we in op twee vaste dansen uit de hierboven besproken suite: de courante en de sarabande.
Van de vier vaste dansen kennen ze beiden een lange geschiedenis en evolutie, zowel op
muzikaal als choreografisch vlak en bieden ze dus interessant studiemateriaal voor deze
problematiek. De ontwikkeling en het gebruik van de courante en sarabande in zowel dans-
als muziekpraktijk vormt dus de rode draad doorheen de laatste hoofdstukken van deze
scriptie.
2. La Belle Danse aan het Franse hof en de notatie van choreografie
Barokdans omvat meer aspecten dan de pure muziek en choreografie. In de eerste plaats zij er
de verschillende contexten waarin werd gedanst of dansmuziek werd gespeeld, die een
invloed had op de uitvoering. Ook de notatie van danschoreografie is een belangrijk aspect in
de hele verspreiding van deze danscultuur over Europa. De specifieke danstechniek die werd
87 Christine Bayle, “Interprétation et musique en danse baroque,” The marriage of music and dance, red. D.R. Wilson (Conferentiepapers National Early Music Association, 1992), n.p. 88 Ibid., n.p. 89Georg Muffat, “Florilegium primum,” Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich 1, nr. 22 (1695): n.p.
18
ontwikkelde voor deze hofdansen is eveneens van belang, niet in het minst voor het ontstaan
van het klassieke ballet in de 18E eeuw. Het zijn deze aspecten waarop in dit hoofdstuk dieper
wordt ingegaan.
2.1. Verschillende types dans aan het hof
Algemeen kunnen 3 verschillende contexten onderscheiden worden, waarin barokdansen
werden opgevoerd. De hofdansen die gedanst werden op feestelijke aangelegenheden, in een
sociale context, theaterdansen die opgevoerd werden in onder meer de Opera de Paris, en als
laatste concertuitvoeringen van dansmuziek, waarbij geen choreografie meer werd gedanst.
De specifieke context waarin deze dansen werden uitgevoerd, had een invloed op zowel het
type choreografie als de muzikale uitvoering.
2.1.1. Sociale dans
Sociale dans is een eerste aspect van de dansen
die door de hovelingen werden uitgevoerd.90 Dit
gebeurde op de klassieke ceremoniële bals die
gehouden werden ter ere van speciale
gelegenheden zoals huwelijken, militaire
overwinningen en verjaardagen. Naast deze
festiviteiten waren er ook nog masquerades
waarbij men verkleed een theaterscène naspeelde
of een andere scène, speciaal bedacht voor het
feest. Als laatste werd er ook nog gedanst op Les
jours d’appartement, speciale evenementen aan
het koninklijke hof waar er naast hofdansen ook
plaats was voor ander entertainment zoals
gokken en billiard.91 In tegenstelling tot de
sociale danspraktijk van vandaag, werden deze
90 Hilton, Dance and Music, 3. 91 Little en Jenne, Bach, 5.
FIGUUR 4:Jacques-Philippe Le Bas, Le
Maître de Danse,1745.
19
evenementen tot in de puntjes voorbereid en gerepeteerd. De dansen met elk hun eigen
specifieke choreografie werden op voorhand ingestudeerd en omdat alle hovelingen de
choreografie dus kenden kon men goed oordelen of de dans juist werd uitgevoerd of niet.92
Ook moesten de populaire dansen van de voorgaande jaren onthouden worden, naast de
nieuwe choreografieën die er telkens bijkwamen. Een goede baldanser had dus niet enkel een
uitstekende techniek, hij moest ook over een goed geheugen en intellectuele kwaliteiten
beschikken.93 Het was ook enkel de beste dansers toegestaan om op de dansvloer présence te
maken, het grootste deel van het gevolg moest vol bewondering toekijken.94 De belangrijkste
choreografieën werden slechts door één koppel tegelijk gedanst. Dit bevorderde de
zichtbaarheid van de dansers en zo konden de ruimtelijke en symmetrische figuren, eigen aan
de Franse hofdans, door iedereen aanschouwd worden. Er werd een strikte hiërarchie
aangehouden van wie wanneer mocht dansen: de dansers met het hoogste aanzien - de koning
en zijn partner op kop - dansten eerst, gevolgd door de anderen in strikte volgorde van sociale
klasse.95 Iedere dans begon en eindigde met een Reverence, een formele buiging, zowel naar
de koning als naar de eigen danspartner.96 Deze vaak complexe hofdansen werden op
specifieke muziek gechoreografeerd. Iedere choreografie met zijn grote variatie aan
danspassen stond dus in een strikte relatie met de muziek.97
2.1.2. Theaterdans
Dezelfde danspassen en bewegingsstijl die bij
sociale dansen werden gebruikt, keren terug in
theaterdans. Het grote verschil ligt hem in de
opvoeringscontext: de balzaal en de formele
aristocratische kledij werden geruild voor
kostuums en het theater.98 Ook de symbolische
betekenis die aan een dansrol werd toegekend, was
van belang en werd ondersteund door de prachtige
92 Ibid., 5. 93 Hilton, Dance and Music, 11. 94 Little en Jenne, Bach, 5. 95 Hilton, Dance and Music , 11. 96 Little en Jenne, Bach, 5. 97 Hilton, Dance and Music, 12. 98 Little en Jenne, Bach, 5.
FIGUUR 5: Henri Gissey,Kostuum voor
Lodewijk XIV als Apollo in het ‘Ballet de la
Nuit’, 1653.
20
theaterkostuums.99 Jacinta Wetzer spreekt dit in haar doctoraalscriptie tegen en baseert zich
op P. Nettl100 wanneer ze stelt dat het ontstaan van ballet als kunstvorm ervoor zorgde dat de
dansen voor het theater veel ingewikkelder werden. Door het loskomen van de conventionele
vormen zouden de dansen gemakkelijker met de actie op het toneel in verband gebracht
kunnen worden. De dansen voor de balzaal daarentegen zouden technisch eenvoudiger zijn en
beperkt tot figuurdansen.101
Dit is echter niet volledig correct. Het opleiden van professionele balletdansers gebeurde aan
de Académie, maar de dominante esthetiek bleef die van de hofdansen. Het ging zelfs zo ver
dat een dans die door professionelen in het theater werd opgevoerd, overgenomen werd als
baldans. Hiervan getuigen de vele overgeleverde danshandboeken die dienden voor het
instuderen van baldansen, waarin ook theaterdansen werden opgenomen. Dit betekende niet
dat theaterdans eenvoudig was, maar dat de sociale dansen van een hoog en complex niveau
waren.102 Toch werden zelfs de meest virtuoze passen niet benadrukt, maar opgenomen in de
ritmische stroom van de muziek. Het schijnbare gemak waarmee de dansers deze
moeilijkheden uitvoerden, maakten deel uit van de hoogstaande techniek die door het publiek
zeer geapprecieerd werd.103Het orkest dat voor deze dans- en theatervoorstellingen werd
samengesteld door de Franse hofcomponist Jean-Bapbtiste Lully bestond uit 24 Franse
violisten, beter bekend als “les vingt-quatre violons du Roi”.104
Balletten met dans in Franse stijl werden aan bijna alle Europese hoven gehouden gedurende
de hele 17e eeuw. Meer nog, Franse barokdans spreidde zich uit over de gehele middenklasse,
zeker aan het begin van de 18e eeuw, wanneer ook onder studenten gedanst werd.105
2.1.3. Dansmuziek zonder danspraktijk
Zoals in de inleiding reeds aangehaald bestond er naast deze twee types dans ook een
gestilleerde vorm van de oorspronkelijke gebruiksmuziek, bijvoorbeeld in de klassieke
vierdelige Franse suite. De nauwe verbondenheid met de uitgevoerde dans of juist de
99 Hilton, Dance and Music, 3. 100 Paul Nettl, “Die Wiener Tanzkomposition in der zweiten Hälfte des 17. Jahrhunderts,” Studien zur Musikwissenschaft , 8 (1921):45-175. 101 Wetzer, “Dansen met je oren,” 35-36. 102 Hilton, Dance and music, 9. 103 Ibid., 37-38. 104 Little en Jenne, Bach,11. 105 Ibid., 13.
21
zelfstandige rol van de muziek, nemen niet weg dat het karakter van de oorspronkelijk bal- en
theaterdansen zich kon blijven manifesteren.106Ook de praktische kennis van barokdans die
zowel componisten als uitvoerders hadden, speelt hierbij een grote rol. De danssuites van
J.S.Bach zijn hier een mooi voorbeeld van. Dat de onderliggende muzikale structuren in deze
suites en de muzikale uitvoering ervan rechtstreeks in verband te brengen zijn met
choreografiën van Franse barokdans, blijkt uit onderzoek van zowel Meredith Ellis Little107 en
Natalie Jenne108, Conrad van de Weetering109 als uit een bijdrage van R.J.Qureshi die zich op
Little baseert voor zijn analyse van de cellosuites.110De contrapuntorische structuren van
Bachs composities lijken op het eerst zicht de danspuls te verdoezelen, maar onder deze
structeren blijft een basispuls hoorboor, die verband houdt met de specifieke passen van de
bijhorende dans.111De relatie tussen muzikale uitvoering en danschoreografie blijft dus
bestaan, ook bij de Kunstsuites, zoals uit hoofdstuk 3 zal blijken.
2.2. Notatie van Choreografie
De danstechniek die gebruikt werd bij Franse hofdansen is overgeleverd in danshandboeken
en notatiesystemen. In de late 17e eeuw worstelde men met de vraag hoe dans op papier kon
worden gezet, zodat de technieken en dansen correct konden overgeleverd worden van
dansmeester op leerling. Er waren in die tijd meerdere notatiesystemen in omloop, maar
hetmeest populaire en gekende is dat van Pierre Beauchamp.112
2.2.1. Het belang van deBeauchamp-Feuillet notatie
De eerste bron die een compleet systeem van abstracte symbolen voor dansnotatie bevat in
relatie tot de muziek, verschijnt pas in 1700.113Het betreft hier Feuillets Chorégraphie, oul’art
106 Bayle, “Interprétation,” n.p. 107 Meredith Little, “The contribution of dance steps to musical analysis and performance: ‘La Bourgogne’,” Journal of the American Musicological Society, 28, nr. 1(1975): 112 – 124. 108 Little en Jenne, Bach. 109 Conrad van de Weetering, “Een dansende Bach,” Muziek en Dans, nr. 4 (1982): 4 – 6. 110 Rifat Javed Qureshi. “The influence of Baroque dance in the performance of Johann Sebastian Bach’s ‘Six Suites a Violoncello Senza Basso’,” (Doct. diss., Universiteit van Rice, 1994). 111Ibid.,12. 112Rebecca Harris-Warrick en Carol G .Marsh, Musical theatre at the court of Louis XIV (Cambridge: Cambridge University Press, 1994), 86 – 87. 113 Little, “La Bourgogne,” 112.
22
de décrire la danse114, waarin het systeem van Beauchamps beschreven wordt. Daardoor
wordt deze dansnotatie vaak aangeduid als het Beauchamp-Feuillet systeem. Of Feuillet veel
of weinig bijdrage heeft geleverd aan het notatiesysteem is niet geweten.115
Nochtans was het reeds in de jaren 70 van de 17eeeuw dat Lodewijk XIV zijn dansmeester
Beauchamp vroeg dit systeem te ontwikkelen.116Vanaf 1680 werd dit systeem al in gebruik.
genomen en daarom is het mogelijk om in combinatie met andere bronnen, zoals muziek,
kostuum- en decorontwerp en commentaar van critici uit die tijd, een retrospectief licht te
werpen op de late 17eeeuwse ontwikkelingen.117
In de 18e eeuw werd deze notatie gebruikt om talloze bal- en theaterdansen op papier te
zetten.118 In praktisch gebruik was het Beauchamp-Feuillet systeem populair en wijd
verspreid. Er zijn voorbeelden bekend uit Engeland, Duitsland, Spanje en Portugal waar men
deze notatie gebruikte om bal- en theaterdansen
over te leveren van dansmeester op leerling,
zowel binnen het hof als daarbuiten.119Meer dan
400 hof- en theaterdansen uit de late 17e en
eerste helft van de 18e eeuw zijn zo bewaard als
manuscript of in gedrukte versie, alsook enkele
belangrijke danshandboeken die grotendeels
gebaseerd zijn op Feuillets Chorégraphie.120
Het betreft hier 2 andere publicaties van Feuillet
zelf, een herziene versie van zijn eerste
Chorégraphie in 1701 en zijn Traité de la
cadance,een bijdrage inRecueil de dances de Mr
Pécour in 1704. Ook 2 publicaties van P.
Rameau, le Maître à danser, en Abbregé de la
nouvelle méthode, beide gepubliceerd in
114 Raoul Auger Feuillet, Chorégraphie ou l’art de décrire la dance […](Parijs: s.n., 1700). 115 Ken Pierce, “Dance notation systems in late 17th-century France,” Early Music 26, nr. 2 (1998): 288. 116Ibid., 287. 117Little,“Dance under Louis XIV and XV,” 337. 118 Pierce, “Notation systems,” 288. 119 Pierce, “Notation systems,”290. 120 Hilton, Dance and music, 59.
FIGUUR 5: Raoul A.
Feuillet,Chorégraphie,1700.
23
1725,zijn hier van belang. Er verschijnen ook enkele Engelse vertalingen van deze werken en
Kellom Tomlinson (1735) gebruikt eveneens het Beauchamp-Feuillet systeem inzijn Art of
Dancing121
Deze lijst van publicaties en het grote aantal overgeleverde dansen, duiden op het belang van
dansnotatie bij het bestuderen en het overleveren van de kennis van de Franse Belle Danse.
Het is ook dit systeem dat door de vele dansmeesters aan de Europese hoven gebruikt werd,
waardoor de Franse hofdansen en stijl over West-Europa verspreid werden. Daarom zal in de
volgende paragrafende belangrijkste aspecten van het Beauchamp-Feuillet systeem - verder
kortweg aangeduid als Feuilletnotatie - worden toegelicht.
2.2.2. Interpretatie van de Feuillet notatie
Het lezen van een choreografie in Feuillet notatie vraagt enige voorzichtigheid, aangezien de
symbolen niet altijd eenduidig te interpreteren vallen.Ook al krijgt iedere pas een afzonderlijk
symbool, het is vooral belangrijk om de symbolen te lezen met de continuïteit van de
beweging in het achterhoofd.122
Feuilletnotatie van choreografie kan vergeleken worden met notenschrift, in die zin dat
ritmische aspecten en verschillende bewegingen in symbolen worden vastgelegd. Hoe deze
symbolen zich verhouden tot de beweging van het lichaam en de timing van die beweging op
muziek is niet altijd eenduidig te lezen. Het juist interpreteren ervan vergt dus enig onderzoek.
Uiteraard zijn de choreografieën die overgeleverd zijn via dit notatiesysteem bedoeld om
gedanst te worden. Wanneer we dieper willen ingaan op de effectieve danspraktijk en de
betekenis van de choreografie, moet er rekening gehouden worden met de danstechniek en
conventies van die tijd. In het verder verloop van deze scriptie wordt de Franse terminologie
gebruikt voor de verschillende passen en houdingen van de dansers. In bijlage(BIJLAGE 1)
wordt een lijst gegeven met de belangrijkste houdingen, passen en bewegingen die van belang
zijn voor dit onderzoek en hieronder dan ook worden besproken.
121Kellom Tomlinson, The Art of Dancing (Londen: s.n., 1735) 122 Hilton, Dance and music, 115.
24
2.3. Danstechniek en choreografie
2.3.1. Basistechniek en lichaamshouding
De basistechniek in barokdans steunt op een sterke
gecentreerde houding met een rechte en soepele rug,
een lange nek en een uitgebalanceerd hoofd.123 Om
de danser een goede indruk te geven naar het publiek
toe werd de nadruk gelegd op het naar buiten draaien
van voeten en heupen. Een hoek van ongeveer 45°
werd als het elegantst beschouwd.Dit resulteerde in
de vijf posities voor de voeten, die de basis vormden
voor alle danspassen en waarmee elke pas op een
gestructureerde wijze kon worden uitgevoerd.124Vaak
wordt het gewicht van de danser in een bepaalde
positie maar door één van beide voeten gedragen,
waarbij de andere voet lichtjes van de grond komt. 125Dit wordt ook wel Equilibrium ofBalansgenoemd.
Ook de berekende opposities tussen arm-en
beenbewegingen was een specifieke ontwikkeling
van de Franse barokdans(FIGUUR 7).126 Dit alles
moest omgeven worden met een zekere nonchalance, wat in praktijk betekende dat het hoofd
en het lichaam een relaxte indruk moesten geven maar tegelijk voorbereid moesten zijn voor
iedere nieuwe beweging.127Daarbij komt dat de zware maatdelen met een opgaande beweging
zoals de élevé werden benadrukt, zodat de dans een meer verheven karakter krijgt. Ze werden
zo licht mogelijk uitgevoerd en echt omhoog gedacht.128 Ook werd het lichaamsgewicht
tijdens het grootste deel van de dans door de bal van de voet gedragen, aangeduid met [demi-
]pointe, wat bijdroeg tot het verheven karakter van alle barokdansen.129
2.3.2. Danspad en - figuur
123 Little en Jenne, Bach, 8. 124Ibid., Bach, 8. 125 Hilton, Dance and music, 99. 126 Little en Jenne, Bach, 4. 127 Little en Jenne, Bach, 8. 128 Wetzer, “Dansen met je oren,” 44. 129 Hilton, Dance and music, 69.
FIGUUR 7 : Anoniem. Oppositie van
armen en benen.
25
Bij Feuillet notatie wordt de dansvloer gerepresenteerd door het blad waarop de dans
genoteerd staat. De voorkant van het podium of de dansvloer ligt dan bovenaan het blad. Het
pad dat de danser moet volgen is schematisch
voorgesteld door een lijn met daarlangs symbolen voor
de verschillende danspassen. Zowel het pad als de
danspassen zijn niet in verhouding neergeschreven,
waardoor de genoteerde choreografie soms een
vertekend beeld kan geven van het gebruikte
dansoppervlak. Ieder stapsymbool toont schematisch de
horizontale weg die de voet aflegt langs dit pad.
Aanduidingen voor sprongen en pirouettes kunnen
zowel op stap- als voetsymbolen worden toegevoegd.
Verticale en roterende bewegingen van voet en lichaam
zijn zo ook opgenomen in de notatie. Verder kunnen
deze symbolen ook aangeven of de voet al glijdend of
al stappend over de vloer verplaatst wordt. Korte lijnen
die loodrecht op het danspad worden aangebracht
komen overeen met de maatstrepen van de muziek, die
bovenaan het blad wordt weergegeven. De symbolen voor de danspassen worden dus zo langs
het danspad aangebracht dat ze overeenstemmen met het juiste deeltje muziek (FIGUUR 8) 130
Een dansfiguur bestaat uit verschillende
combinaties van circulaire en rechte lijnen, die het
danspad vormen. Symmetrische figuren vormden
de basis voor de uitwerking van een danspad
(FIGUUR 9).131Dit traject vastleggen is de eerste
fase in het noteren van een choreografie, pas in een
volgende fase worden de danspassen toegevoegd.132
130 Pierce, “Notation systems,.” 288 – 289. 131 Hilton, Dance and music, 81. 132 Hilton, Dance and music, 97
FIGUUR 8 : Raoul A. Feuillet, La Marieé,
1700
FIGUUR 8 : Raoul A. Feuillet, Danspad, 1700
26
2.3.3. Structuur van danspassen
Er werd reeds vermeld dat er verschillende historische handboeken voorhanden zijn waarin de
techniek van La Belle Danse wordt beschreven aan de hand van Feuilletnotatie. Deze
handboeken vormen vaak een aanvulling op elkaar, maar bevatten ook soms
tegenstrijdigheden. Wendy Hilton geeft in haar. Dance and music of court and theater een
goed overzicht van de belangrijkste technieken, aspecten en danspassen in barokdans, waarbij
ze deze verschillende bronnen gebruikt en de verschillende interpretaties van deze auteurs met
elkaar in overeenstemming probeert te brengen. Ze baseert zich hiervoor op de
danshandboeken van Feuillet133, P. Rameau134en Tomlinson.135Hieronder volgt een kort
overzicht van de verschillende technische aspecten van Feuilletnotatie en de relatie tot de
dansbeweging zelf, zoals Hilton ze beschrijft.
a) Basis- en startposities
133Feuillet, Chorégraphie 134Rameau, Maitre à danser. 135Tomlinson, The Art of Dancing
FIGUUR 10: 5 posities van de voeten uit Pierre Ramaeu, Le Maître à Danser, 1725.
FIGUUR 11: 5 posities van de voeten uit Raoul Auger Feuillet, Chorégraphie, 1700.
27
• Langs het danspad worden symbolen geplaatst die aangeven welke dansbeweging
uitgevoerd moet worden. De basis van iedere beweging is de positie van de voeten.
Feuillet definiëert in zijn Choreografie de 5 basisposities van de voeten. Het zijn
deze basisposities die het uitganspunt vormen voor de verschillende mogelijke
danspassen. Deze posities worden weergegeven in voet- of
positiesymbolen(FIGUUR 11en 12).
• Iedere choreografie begint met de notatie van de positie van de voeten aan het
begin van het danspad. Voor elke beginpas wordt de startpositie van de voeten
weergegeven door positiesymbolen.Het symbool voor het lichaam van een danser
bestaat uit een rechte lijn, die het gezicht en de voorkant van de dansers voorstelt,
en een halve cirkel die de rug en zijkanten symboliseert. Dit symbool wordt aan
het begin van het danspad geplaatst, samen met de beginposities van de voeten en
krijgt extra aanduidingen naargelang het aantal en het geslacht van de dansers.
• Een puntje voor de voet duidt het vrije been aan, wat wil zeggen dat deze voet
geen gewicht draagt. Het gebruik van het puntje in choreografie is frequent.
Feuillet gebruikt het om bij de basisposities aan te tonen welke het dragend been is
en welk been slechts met de tenen de vloer raakt. Dit wordt ook wel demi-
pointegenoemd.Het eindigen van een danspas met het bewegende been dat enkel
de vloer raakt met de teenwordt eveneens met demi-pointe aangeduid.Wanneer het
puntje bij beide voeten genoteerd staat, wil dit zeggen dat de danser met beide
voeten in demi-pointe moet gaan staan. De danser rust dan met het gewicht op de
bal van beide voeten, en beide hielen raken de grond niet. Dit kan voor elk van de
5 basisposities.
b) Verschillende soorten pas
• Eenvoudig gesteld bestaan dansen uit combinaties van groepjes aparte pas simples.
Iedere pas simple begint of eindigt in 1e positie, bewegend van of naar 2e, 4e, 5e en
sporadisch 3e positie. Een pas simple van hiel tot hiel zou niet langer mogen zijn
dan de lengte van de voet, dit om het geheel evenwichtig te houden.Dit is een regel
die niet altijd strikt genomen moet worden, omdat sommige dansfiguren grotere of
kleinere passen vragen en omdat bij dansen in groep de dansers hun passen op
elkaar moeten afstemmen.De eerste pas simple van een combinatie (of pas
composé) wordt geaccentueerd door een mouvement.
• Een pas is de voorwaartse, achterwaartse of zijwaartse beweging van de voet
vanuit één van de 5 posities naar een andere positie waarbij het gewicht
28
uiteindelijk verplaatst wordt naar de bewegende voet. Dit wordt symbolisch
weergegeven in een stapsymbool.De lengte van een pas bedraagt twee maal de
lengte van een pas simple, omdat de bewegende voet altijd langs de 1e positie
passeert, tenzij expliciet anders aangegeven.
• Een pas composé is een combinatie van meerdere pas met één of meerdere
mouvements. De eerste pas in een pas composé wordt voorafgegaan door een
mouvement om de eerste tel te accentueren van een maat. Hierbij wordt het
gewicht verplaatst van het ene naar het andere been.
• Een mouvement is een plié gevolgd door een elevé. Mouvements creëren accenten
die vaak overeenstemmen met de zware tellen in de begeleidende muziek. (AFB)
Is dit niet het geval, dan is de achterliggende reden het creëren van een ritmisch
spel tussen dans en muziek, ook wel aangeduid met fausse cadence. Hierop komen
we later terug. Een mouvement kan gepaard gaan met een verplaatsing van het
gewicht van de ene naar de andere voet, maar dat hoeft niet per sé.
• Wanneer men in danshandboeken spreekt over een temps of tems, kan men twee
zaken bedoelen. Het kan betrekking hebben op een mouvement zonder
gewichtsverplaatsing van de ene naar de andere voet. Tems wordt ook gebruikt om
een pas composé aan te duiden die begint met een mouvement zonder verplaatsing
van gewicht, gevolgd door slechts één pas simple (waarbij dus wel het gewicht
verplaatst wordt). Vaak stemt een tems dan overeen met de duur van één maat
muziek.
• Een contre-tems is eengesprongen mouvement zonder verplaatsing van gewicht.
Pas composésdie beginnen met zo een mouvement worden ook vaak benoemd met
contre-tems, bijvoorbeeld contre-tems de gavotte. Het verschil met een tems is dat
bij een contre-tems de landing op de grond van het dragende been de eerste tel
aanduidt, terwijl bij de tems dit de élevé is.
2.3.4. Bewegingen binnen pas composés en (contre-)temps
Binnen pas composés en (contre-)temps kunnen verschillende soorten
dansbewegingenvoorkomen die elk hun eigen symbool hebben in Feuillet notatie. Die worden
op de voet- en stapsymbolen aangebracht, om aan te duiden welke voet of been de beweging
uitvoert, en wanneer. Hieronder worden de belangrijkste van deze bewegingen toegelicht.
• De combinatie van buigen en opwaarste bewegingen genereert accenten in een pas
composé. Een pliébestaat uit het buigen van beide knieën met de voeten in één van de
29
5 posities met de hiel van het dragende been/de dragende benen, stevig op de
grond.Deze beweging valt vaak voor samen met de optijd in de muziek.
• Het strekken van de knieën, volgend op een plié, waarbij de dijspieren omhoog
getrokken worden en de benen gestrekt, noemt men een élevé. (AFB) Deze beweging
wordt zoveel als mogelijk uitgebreid met (demi-)pointe en accentueert zo de
belangrijkste tel in de muziek
• De demi-coupé is een mouvementof plié gevolgd door een élevédie uitgevoerd wordt
tijdens een pas. Bijna elke pas composé begint hiermee, tenzij er sprongen in
voorkomen.(AFB)
• Een sautéonderscheidt men van een élevé in die zin dat dit een beweging is waarbij
een buiging van de knieën gevolgd wordt door een opwaartse beweging,waarbij de
danser volledig loskomt van de grond. (AFB) Dit kan vanuit de voet en landend op
één of beide voeten. Bij de landing komt eerst de bal van de voet op de grond en
daarna de hiel, maar bij een reeks sprongen komt de hiel niet altijd op de grond
terecht. Dan wordt de beweging volledig gecontroleerd door de voetwreef, die als een
soort hefboom werkt. Een sauté wordt bijna altijd gevolgd door een plié. Hier is het de
landing na de sprong die de zware tel accentueert. Een sprong gaat in barokdans niet
echt hoog in de lucht, zeker niet wanneer uitgevoerd door dames.In de praktijk wordt
de term sautégebruikt om sprongen van één voet naar dezelfde voet aan te duiden
(AFB), dit in tegenstelling tot de jeté,waarbij de sprong van de ene naar de andere voet
gaat.
• De jeté bestaat uit een pas en een gesprongen mouvement en wordt vaak gebruikt als
laatste pas in een pas composé.(AFB)
• De demi-jeté is zoals een jeté, maar de sprong is hier minimaal, waarbij de danser
vaak amper loskomt van de grond. De demi-jeté is daarom geschikter dan de jeté als
laatste pas in een pas composé,want die krijgt bij voorkeur minder nadruk. In Feuillet-
notatie bestaat hier geen specifiek symbool voor en wordt de demi-jeté zoals de demi-
coupé genoteerd. Verwarring kan hier vermeden worden omdat deze laatste aan het
begin, en de demi-jeté aan het einde van een pas composé voorkomt. (AFB)
• Het symbool voor pied en l’airkan op het einde van het stapsymbool geplaatst
worden, wat betekent dat de voet de grond niet mag raken, of kan in het midden van
het stapsymbool worden geplaatst. Dit wil zeggen dat er een beweging plaatstvindt bij
het andere, dragende, been. Wanneer die beweging is voltooid kan het gewicht
verplaatst worden naar het stappende been. Een voorbeeld hiervan is de sauté van één
voet naar dezelfde voet.
30
• Een glisséduidt op een pas met een trage, aanhoudende beweging. De bal van de voet
glijdt over de vloer zonder gewicht te dragen tot één van de 5 posities, waarin het
gewicht verplaatst wordt. (AFB)
• Draaiende bewegingen of tournementsbestaan uit twee types. Er is een functionele
tournéom de staprichting in de ruimte te veranderen (AFB) en een pirouette, als
zelfstandige danspas.Pirouettes komen voor in bal- en theaterdansen op twee voeten,
meestal met slechts een kwartdraai. In theaterdanssen kunnen ook pirouettes
voorkomen op één voet of tijdens een sprong in de lucht. Dit type bestaat vaak uit een
hele draai, of zelfs twee. Dit geldt vooral voor choreografieën voor mannen.
Aangezien theaterdansen soms geadapteerd werden als baldans kon het gebeuren dat
pirouettes van deze laatste soort ook sporadisch in baldansen voorkwamen. Het
symbool voor een tourné is een deel van een cirkel, die moet gelezen worden vanaf
het eerste contact met de rest van het symbool van de danspas. Tournés die tot doel
hebben de bewegingsrichting in de ruimte te veranderen, worden meestal gemaakt
tijdens élevé. Wanneer het symbool voor tourné voor het symbool van de mouvement
genoteerd staat, wordt ditechter samen met de volledige mouvement uitgevoerd.136
Wanneer de mouvement dan weer op één been wordt gedanst, moet de tourné enkel
samen met de élevé worden uitgevoerd.Tournés gemaakt tijdens een sauté worden in
de lucht gedaan.137
• Een pas marché is een normale stap in een combinatie, zonder voorafgaande
mouvement die meestal wordt uitegevoerd op demi-pointe. (AFB)
• Bij een ouverture de jambewordt het lichaam gedragen door één been terwijl het
andere been lichtjes in de lucht wordt gehouden en een circulaire beweging maakt
vanuit de heup, van de voorkant naar de zijkant. (AFB)
2.3.5. Specifieke danspassen en structuur van choreografie
De verschillende basisbewegingen die hierboven besproken werden kunnen gegroepeerd
worden in grotere gehelen. Aangezien danspassen aangeduidt met tems of contre-tems
eigenlijk een speciefiek type pas composé zijn, worden deze groep danspassen verder
aangeduid met pas composé (PC).In de regel begint elke PC met een mouvement.In
Feuilletnotatie worden PC aangeduid met verbindingsstreepjes die de verschillende aparte pas
groeperen in een groter geheel. Heel vaak stemt de lengte van een PC overeen met de duur
136 Hilton, Dance and music, 119. 137Hilton, Dance and music, 120.
31
van een maat.Hoe deze verbindingsstreepjes zich verhouden tot de timing van dans en muziek
en hoe de PC worden uitgevoerd in verschillende maatsoorten, wordt onder paragraaf 3.3
verder besproken.PC kunnen worden samengevoegd tot complexere danspassen, die ook wel
combinaties worden genoemd. Deze verschillende combinaties kunnen op hun buurt een
danszin vormen, die overeenstemmen met een muzikale zin in de begeleiding die bij deze
dansen hoorde. Complexere danspassen kunnen in verschillende types dans voorkomen, maar
zijn vaak ook specifiek aan één bepaald genre, zoals bijvoorbeeld pas de menuet ofpas de
courante.
Hieronder worden enkele PC die frequent voorkomen in de sarabande en courante, kort
toegelicht.
• De coupé is een PC die bestaat uit een mouvement en twee pas, waarvan de eerste een
demi-coupé is en de tweede een pas glissé. Op deze basispas kan gevarieerd worden,
zoals de coupé avec ouverture de jambe en de coupé à deux mouvements.(AFB)
• De pas de bourréeof pas fleuretbegint met een mouvement en bestaat uit drie pas: een
demi-coupé, gevolgd door twee pas marchés. Het is een van de meest voorkomende
passen in baldansen en is zeer beweeglijk. Ook hierop kan gevarieerd worden, zoals
bij de pas de bourrée emboité.(AFB)
• De tems de courante, ook welpas gravegenoemd, is een PC die bestaat uit een
mouvement en één pas glissé. Het gewicht wordt tijdens de mouvement, in
tegenstelling tot de coupé, niet verplaatst. Deze danspas wordt vaak gebruikt als
opening of afsluiting van een danszin.
• De tems de courante mag niet verward worden met de pas de courante. Dit is een
combinatiedie kan bestaan uit een pas coupé gevolgd door een demi-jeté, of een tems
de courante, gevolgd door demi-jeté. Passen van deze eerste soort worden ook soms
aangeduid met pas long, de tweede soort wordt vaak pas court genoemd. Dit vanwege
de langere afstandvan de coupé door het gebruik van twee pas, terwijl de tems de
courante slechts één pas bevat. De pas de courante komt als combinatie enkel voor in
de courante.
• Contre-tems de gavotte of contre-tems en avant begint met een sauté, of een sprong
van de ene voet op dezelfde, waardoor bij de mouvement in het begin, net als bij de
tems, het gewicht niet verplaatst wordt. De contre-tems de gavotte bestaat dus uit een
gesprongen mouvement en twee pas, of een sauté en twee pas marchés.
32
Naast deze PC zijn er nog vele andere combinaties, zoals het pas de menuet, le balancé,
contre-tems de menuet, jetté chassé, enzoverder. Deze worden echter terzijde gelaten omdat
ze verder in deze scriptie niet meer aan bod komen.
2.4. Choreografie en muziek
Het systeem van Beauchamp-Feuillet is aan de ene kant heel abstract, maar tegelijk figuratief
en concreet. Net als muzieknotatie is genoteerde choreografie een systeem dat men moet leren
lezen en interpreteren. De directe link op papier tussen muziek en choreografie is een extra
factor waarmee rekening moet gehouden worden bij de interpretatie van zowel dans als
muziek. Deze tweezijdige benadering brengt soms verhelderende inzichten, of kan het geheel
net ambiguer maken. Op welke manier dans en choreografie met de muzikale compositie
verbonden zijn, zelfs wanneer er geen dans op gechoreografeerd is, wordt in de volgende
hoofdstukken onderzocht. Hierbij worden eerst enkele muzikale parameters toegelicht,
waaronder maat, tempo, cadens en frasering, en hoe deze parameters zich in de choreografie
manifesteren. Daarna worden de bekomen inzichten toegepast worden op een concreet
voorbeeld.
3. Parameters van Franse barokdans
3.1. Maat
Een dans in de barok krijgt karakter en vorm door het gebruik van specifieke tempi en
maatsoorten.138 Een maatsoort wordt meestal gedefinieerd als tweeledig, drieledig of
samengesteld, maar werkt in feite op verschillende metrische niveaus (TABEL I).139 Het
hoogste metrische niveau, vaak ‘de tel’ genoemd, is het niveau waarop de dirigent de maat
slaat. Tellen zijn meestal per twee of drie gegroepeerd in een maat. Bij een Franse gigue in
6/8 wordt dit een gepunte kwart, bij de sarabande in 3/4 of 3 wordt dit een kwartnoot en bij
een courante in 3/2 een halve noot. Er zijn ook uitzonderingen, bijvoorbeeld bij de sarabande,
waar er soms maar één tel per maat aangevoeld wordt.140
138 Little en Jenne, Bach, 16. 139 Ibid., 17. 140 Meer hierover in hoofdstuk 6.
Danstype Maataanduiding Onderverdeling Metrische Niveaus Metrische Structuur
33
Het hoogste metrische niveau kan verder onderverdeeld worden in twee onderliggende
niveaus.Deze onderverdeling is belangrijk omdat het middelste niveau het laagste is waarop
syncopatie kan optreden en waarbij notenwaarden vervangen kunnen worden door een gepunt
ritme. (bijvoorbeeld een kwartnoot die vervangen wordt door een gepunte achtste en een
zestiende). Het laagste ritmisch significante niveau is dat waar in barokke dansmuziek
gewoonlijk de notesingales voorkomen. Verdere onderverdelingen zijn ritmisch niet
significant en dienen dus enkel als versiering of melodische uitbreidingen.141
141 Little en Jenne, Bach, 17.
Gigue 6/8
II-3-2
Sarabande 3/4, 3
III-2-2
I-3-2
Courante 3/2
III-2-2
TABEL I: Metrische niveaus in barokdans
34
Voor harmonische veranderingen zijn vooral de twee hoogste metrische niveaus van
belang.142 Dit geldt ook voor de barokdansen, waar de pas zich op dezelfde niveaus
manifesteren. Danspassen op het laagste niveau worden enkel voor speciale effecten
aangewend.143De metrische niveau’s zijn eveneens belangrijk als het gaat om tempo-
aanduidingen, die voor een maat, voor een tel, voor een halve of kwartnoot kunnen gelden. 144
Aan maatsoorten hangt dus vaak een connotatie vast die een bepaald tempo suggereert. In de
volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op dit verband.
3.2. Tempo
Een van de belangrijkste karakteristieken in dansmuziek is het tempo, maar in barokmuziek
zijn tempo-aanduidingen voor interpretatie vatbaar.145 Vaak geeft een tempo-aanduiding meer
mee dan alleen de snelheid waarmee een dans gespeeld werd.Een bepaalde expressie, een
effect of een karakter kon evengoed als uitgangspunt gekozen worden.146Het juiste tempo
vinden was eveneens een toonbeeld vaneen goedmuzikaal gevoel:
“Mais je me flatte que ceux qui ont le goust fin & qui ont éprouvé combien un Air
perd de sa beauté lorsqu’il est executé trop viste ou trop lentement, me sçauront bon
gré de leur donner un moyen (…) pour en connoître le veritable mouvement (…)147
Aldus Etienne Loulié in zijn Éléments. Metronoomcijfers zoals wij ze kennen, bestonden toen
niet. Het is dus moeilijk om exact na te gaan hoe snel een dans gespeeld werd. Nochtans is het
juiste tempo van de muziek onontbeerlijk om een danschoreografie correct uit te voeren en de
juiste toon te zetten voor het karakter van de dans.148 Tempo is een parameter die een zeer
sterke invloed kan uitoefenen op een groot aantal andere parameters, waardoor hierop
uitgebreid wordt ingegegaan.
142 Ibid., 18. 143 Little en Jenne, Bach, 19. 144 Bayle, “Interprétation,” n.p. 145Donington, Interpretation of early music, 382 – 383. 146 Cyr, Performing baroque music, 31. 147Etienne Loulié, Eléments ou principes de musique […]( Parijs: Christophe Ballard en auteur, 1696),103. 148 Donington, Interpretation of early music, 192.
35
3.2.1. Verbale tempo-aanduidingen
Verbale uitdrukkingen voor tempo-aanduidingen is iets waar we nog steeds vertrouwd mee
zijn. Zoals hierboven vermeld zeggen ze niets over een exact tempo maar duiden ze eerder op
een bepaald karakter, weergegeven in bewegings- of gevoelsaanduidingen als andante of
allegro.149 Karakter is in dans onvermijdelijk en bepaalt voor een stuk de speelstijl van de
muzikanten, dit was niet anders tijdens de barok. Bij langzame tempi worden vaak de termen
lent en grave gebruikt, bij snellere tempi treffen we vaak gay, leger of vite aan. Zo wordt in
historische bronnen de courante soms een danseserieuxgenoemd en heeft de sarabande een
karakter dat omschreven wordt als grave, lent, serieux. De chaconne en het menuet worden
dan weer omschreven als gayes et animées.150 Een valkuil bij het interpreteren van
tempoaanduidingen is het metrische niveau waarnaar het woord refereert.151 Een dans kan
bijvoorbeeld traag gespeeld worden op het niveau van de halve noot, maar op het niveau van
de kwartnoot kan een meer levendige puls behouden worden. Ook kan een tempoaanduiding
refereren naar de maatslag, waardoor deze twee zaken nauw verbonden zijn met elkaar.De
Montéclair152 wijst hierop :
“Il ne faut pas confondre la Mesure avec le Mouvement, car ce sont deux choses
differentes, puisqu’un même signe de mesure se bat quelques fois lentement et
quelques fois legerement.”(FIGUUR 13)
149 Kees Vellekoop, inleiding tot Tempo in de Achttiende Eeuw, door Kees Vellekoop(Utrecht: STIMU, 1984), 3. 150 Sebastian De Brossard, Dictionnaire de musique […](Parijs: Christophe Ballard, 1703) n.p. 151Little en Jenne, Bach, 19. 152Michel Pignolet de Montéclair, Principes de musique (Parijs: veuve Boivin, 1736), 21.
FIGUUR 13 Michel Pignolet de Montéclair, Principes de musique.1736
36
3.2.2. Maatslag en tempo
Dat maatslag afhankelijk is van het tempo wordt in Freillon-Poncein (1700),153L’Affilard
(1702)154 en de Montéclair (1736)155 toegelicht. Hieronder volgt een voorbeeld voor
drieledige maatsoorten. In toenemend tempogaat men van één slag per tel, naar een slag op de
eerste en derde tel, tot één slag per maat of twee slagen over twee maten. (FIGUUR
14)Verder gaat men er van uit dat de snelheid van de teleenheid toeneemt naarmate deze
kleiner wordt. Een 3/2 zal dus een tragere teleenheid hebben dan een 3/4 of 3 en een 3/8 zal
nog een snellere teleenheid hebben.Hetzelfde geldt voor de samengestelde maatsoorten 6/4 en
6/8.
153 Jean-Pierre Freillon-Poncein, La véritable manière à jouer en perfection du haut-bois […] (Parijs,J.Collombat,1700). 154 Michel l’Affilard, Principes très faciles pour bien apprendre la musique […], 4e editie (Parijs, Christophe Ballard, 1702). 155de Montéclair, Principes.
FIGUUR 14Michel Pignolet de Montéclair, Principes de musique.1736
37
Voor de courante geeft Freillon-Poncein een maat van 3/2, met een karakteristieke maatslag
van drie slagen fortlents, de sarabande krijgt een 3/4, met drie slagen lents.156 Bij L’Affilard
krijgen een courante in 3/2 en een sarabande in 3/2 drie slagen lents, een sarabande in 3 krijgt
dan weer drie slagen lentement.157Een courante in 3/2 en een sarabande in 3/4 worden bij de
Montéclair gravegeslaan, maar hij vermeldt ook een sarabande legere (sic.) in 3/4,
mouvement de chacone.158
Hieruit blijkt dat de courante dus trager wordt gepercipieerd dan de sarabande. De chaconne
bijvoorbeeld wordt bij l’Affilard dan weer legèrement geslaan, het menuet krijgt drie slagen
fort legers (sic.).159 Zo blijkt het menuet sneller te zijn dan de chaconne. Door het vergelijken
van verschillende bronnen kan dus een idee gevormd worden van het relatieve tempo van de
verschillende dansen. Tempo, maatsoort en maatslag zijn dus nauw met elkaar verbonden
maar mogen niet aan elkaar gelijkgesteld worden.
3.2.3. Tempobepalingen aan de hand van pendelgegevens
Naast de relatieve tijdsaanduidingen zoals hierboven beschreven is er een exacter medium
waarmee in de 18e eeuwtempo-aanduidingen werden bepaald, namelijk de slingerbeweging
van een pendel. Vier belangrijke bronnen uit de periode waarinLa Belle Danse op haar
hoogtepunt was, maken melding van tempo-aanduidingen voor dansen via dergelijk
medium.Dit zijn Loulié (1696)160, L’Affilard (1705) 161, Pajot (1732)162, en La Chapelle
(1736)163. Voor enkele specifieke dansen zijn deze pendelgegevens bewaard gebleven, onder
meer bij L’Affilard en Pajot. Bij deze bronnen is het niet steeds helder hoe de pendelgegevens
naar exacte tempi kunnen worden omgezet, en dit is dan ook stof voor discussie. De bijdragen
156 Freillon-Poncein, La véritable manière, 56 - 57. 157 l’Affilard, Principes (1702), 51- 63. 158 De Montéclair, Principes, pp. 38-40. 159 L’Affilard, Principes (1702), 71 - 74. 160 Loulié, Eléments. 161 Michel l’Affilard, Principes très faciles pour bien apprendre la musique […], 5e editie (Parijs: Christophe Ballard, 1705) 162Louis-Léon Pajot, “Description et usage d’un métromètre[…],” in Histoire de l’Académie Royale des Sciences, Année 1732 (Parijs: s.n., 1735). 163 Jacques-Alexandre de La Chapelle, Les vrais principes de la musique […](Parijs : veuve Boivin, 1737)
38
van Jan van Biezen,164 Frans Heijdemann,165 Rebecca Harris-Warrick, 166Erick Schwandt167en
Wendy Hilton168worden hieronder besproken en vergeleken, waaruit zal blijken dat niet
iedereen het eens is over de interpretatie van deze bronnen
Historisch bronnenmateriaal
Loulié, de oudste van de vier bronnen, beschrijft een toestel dat hij een chronomètre noemt,
(FIGUUR 15)waarbij een pendel gevarieerd kan worden in lengte, zodat de slingerbeweging
ervan kan gebruikt worden om de variatie in lengte van een maat muziek aan te geven.
Tempo-aanduidingen worden hierbij uiteraard niet met MM-cijfers aangegeven, maar in duim
(pouces), een rechtstreeks verwijzing naar de lengte van de pendel.169 Verder maakt hij ook
nog melding van een lijst van correcte tempi voor de muziek van Monsieur deLully, op basis
van uitvoeringen door muzikanten en dansers onder directie vande meester zelf.170 De
populariteit van Lully’s muziek, zeker in de Opera van Parijs, was nog steeds groot rond de
tijd van deze publicatie, evenals zijn invloed op de uitvoeringspraktijk. Het is dus
betreurenswaardig dat de lijst die Loulié vermeldt, tot op heden nog niet
is teruggevonden, want dit zou een schat van informatie zijn over de
uitvoeringspraktijk rond 1696, alsook de muziektraditie die de
voorgaande jaren was ingesteld, hoofdzakelijk door Lully, aan de Parijse
Opera.171
Een volgende bron die melding maakt van een toestel om exact het
tempo te bepalen, is Michel L’Affilard . Hier zijn wel exacte
164 Jan Van Biezen, “Het tempo van de Franse barokdansen,” in Tempo in de Achttiende Eeuw, red. Kees Vellekoop . (Utrecht: STIMU, 1984) 7-25. 165 Frans Heijdemann, “De tempo-aanduidingen bij L’Affilard en Pajot (d’Onzembray),” In Tempo in de Achttiende Eeuw, red. Kees Vellekoop (Utrecht: STIMU, 1984) 26-36. 166 Rebecca Harris-Warrick, “Interpretation of Pendulum Markings for 18th-Century French Dances,” The marriage of music and dance, red. D.R. Wilson (Conferentiepapers National Early Music Association, 1992), n.p. 167 Erich Schwandt, “L’Affilard, Michel,” Grove Music Online, Oxford Music Online. Oxford University Press, laatst geraadpleegd op 1 augustus 2013, http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/15813. 168 Hilton, Dance and music, 265 – 266. 169Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p. 170 Loulié, Eléments, n.p. 171 Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p.
FIGUUR 15Etienne
Loulié, Cronomètre
uit zijn
Eléments.1696
39
pendelgegevens bewaard gebleven voor enkele dansen van L’Affilards eigen hand,
hoofdzakelijk dansliederen waarop ook choreografieën gedanst kunnen worden. Hier zijn de
tempo-aanduidingen genoteerd in tierces, of 60sten van een seconde, wat ze eenvoudig
omzetbaar maakt in MM. Hij baseert zich hiervoor op het metronoomontwerp van Joseph
Sauveur, die op zijn beurt de cronomètre van Loulié als voorbeeld nam. Een boogje (ook wel
croissant genoemd) boven, onder of naast het getal duidt op het aantal slingerbewegingen per
maat. Over hoe deze aanduidingen geïnterpreteerd kunnen worden, wordt straks meer gezegd.
Meer dan dertig jaar later duikt de chronomètre van Loulié terug op, in de geschriften van
Louis-Léon Pajot, beter gekend als D’Onzembray. Deze amateur-wetenschapper, verbonden
aan de Académie presenteerde daar een toestel waarvan hij beweerde dat het een verbeterde
versie was van de chronomètre van Loulié. Daarbij hoort een lijst van 22 stukken uit het
repertoire van de Parijse Opera, met titel, componist, aantal tellen per maat en
pendelgegevens voor zowel de volledige maat als voor een tel.172 Omdat D’Onzembray geen
bladmuziek toevoegt en de titels niet altijd volledig zijn, is het niet altijd duidelijk welk stuk
hij precies bedoelt. Omdat hij terugvalt op dansmuziek uit het theater is deze lijst nochtans
zeer waardevol. Patrici Ranum173 beweert ontdekt te hebben dat het D’Onzembray zelf was
die de cronomètre van Loulié zou gekregen hebben na diens dood in 1702. Het is daarom niet
onwaarschijnlijk dat D’Onzembrays lijst een (gedeeltelijke) reproductie is van de verloren
lijst van Loulié. Alle 22 stukken van D’Onzembray dateren van voor de dood van Loulié en
de meeste zijn van de hand van Lully. Dit doet vermoeden dat de pendelgegevens van
D’Onzembray meer zeggen over de uitvoeringspraktijk van de late 17e eeuw dan over die van
rond 1730.
Een vierde auteur die in deze periode melding maakt van een soort pendel is La Chapelle.
Deze theoreticus noteert pendelgegevens voor eenvoudige, didactische stukjes met enkel een
melodielijn. De pendelgegevens van La Chapelle zeggen- net als bij Loulié – iets over de
lengte van de slinger in pouces en niets over de duur van een slingerbeweging. Hij
verduidelijkt echter niet op welke notenwaarden de pendelgegevens betrekking hebben, dus is
de interpretatie ervan eerder vaag.
Interpretatie van het bronnenmateriaal
172 Rosamond Harding, Origins of Musical Time and Expression, geciteerd door Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p. 173 Patricia Ranum, “Monsieur de Lully en trio,” in Jean-Baptiste Lully : Actes du colloque/Kongressbericht, red. J. de La Gorce en H. Schneider (Laaber, s.n. 1990), 314
40
Nu stelt de vraag zich op welke manier deze gegevens iets vertellen over de
uitvoeringspraktijk van dansmuziek tijdens de periode van La Belle Danse. Eerst en vooral
refereren de tempo-aanduidingen naar speciefieke stukken en niet naar een danstype in het
geheel. De maataanduiding en de verbale tempo-aanduidingen spelen ook een rol in het
bepalen van het karakter van die specifieke dansen, evenals de compositiedatum, aangezien
sommige dansen konden evolueren doorheen de tijd. Toch is het duidelijk dat tempo een
belangrijke factor was in het onderscheiden van verschillende danstypes, onder meer
omdathet exact bepalen van danstempi toch speelde onder theoretici, wetenschappers en
musici.Een struikelblok wat de interpretatie van die gegevens betreft, is of een bepaalde
notenwaarde gesynchroniseerd moet worden met een halve of hele slingerbeweging.
Wat Loulié betreft, lijken de verschillende studies het eens te zijn dat de duur van een
bepaalde notenwaarde gesynchroniseerd moet worden met een halve slingerbeweging. Dit is
de beweging heen ófterug van de pendel.
L’Affilard vervangt in zijn Principes uit 1705 de verbale tempo-aanduidingen van zijn airsde
mouvements in metronoomcijfers. Bij deze editie hoort een inlegvel waarin hij verklaart wat
deze metronoomcijfers, met bijhorende croissants, betekenen:
« Comme les Signes ordinaires de toutes les Mesures n’en déterminent pas absolument
la durée ny celle de leurs Tems, on a ajoûté au dessus de des Signes , certains nombres
, tantôt seuls , tantôt avec un ou deux Croissants posez de differentes manieres, pour
désigner de combien de Vibrations, ou de Tems la [Mesure] est composée. » Avant
d’expliquer cette durée de Mesures, ou de Temps, il faut sçavoir qu’on la détermine
par le nombre des Vibrations d’un Pendule , dont la longueur est d’une certaine
quantité. (…) On fait faire à [ce Pendule] des allées & des venuës qu’on appelle
Vibrations ; Chaque Vibration grande, ou petite, dure un certain tems.174
174 l’Affilard, Principes (1705), n.p.
41
Vooral de betekenis van Vibrations is in de laatste zin van het citaat is van groot belang.
Wordt hieronder de volledige slingerbeweging verstaan (allée en venue samen) of de halve
slingerbeweging (allée en venueals aparte beweging)?
Schwandt stelt dat L’Affilard zich baseerde op Sauveur, maar diens system niet juist begreep,
waardoor hij de metronoomcijfers noteerdeintierces du temps of halve slingerbeweging,
terwijl hij ze eigenlijk voor een hele slingerbeweging berekend had. Wendy Hilton baseert
zich op Schwandt wanneer ze eveneens stelt dat een vibration bij L’Affilard een volledige
slingerbeweging voorstelt. Toch volgt ze niet volledig Schwandts berekeningen, maar kiest ze
vaak een tempo dat tussen het origineel en Schwandts interpretatie ligt. Hierbij moet worden
opgemerkt dat ze niet altijd duidelijkheid schept over welke dans ze precies bedoelt(er zijn
FIGUUR 16: Michel l’Affilard, Inlegvel uit zijn Principes. 1705.
42
bijvoorbeeld drie sarabandes, twee menuetten en twee gigues overgeleverd bij l’Affilard maar
ze vermeldt slechts enkele van deze dansen)
Ook Van Biezen en Heijdemann komen tot een gelijkaardige conclusie als Schwandt.
Wanneer ze de tempi voor een halve slingerbeweging nemen, stellen ze vast dat deze sneller
zijn dan de ‘gebruikelijke’ tempi, omdat de woorden van de tekst niet kunnen worden
uitgesproken, omdat de aangegeven versieringen niet uitvoerbaar zijn of omdat het tempo in
strijd is met het karakter van de woorden of de melodie. Een bijkomend argument voor hen is
de beschrijving door Duiters en Italianan van Franse muziek als “traag en slaapverwekkend.”
Ze besluiten hieruit dat l’Affillard een hele slingerbeweging per tel heeft genomen. Harris-
Warrick weerlegt dit op basis van vergelijkingen met tempi van d’Onzembray en volgt de
oorspronkelijke gegegevens, zoals geïnterpreteerd door Borrel175.
Dit resulteert in volgende tabel:
L’Affilard 1705
Dans Maatsoort tierces eenheid
Van Biezen
&
Heijdemann
Hilton Harris-
Warrick
Gavotte 2 30�
60 60 120
Rigaudon 2 30�
60 / 120
Bourrée 2 30�
60 80 120
Courante 3
2 (40
45 / 90
Sarabande 3
2 (50
36 / 72
Sarabande 3 (42
43 69 86
175 Eugène Borrel, “Les indications métronomiques laissées par les auteurs français du XVIIIe siècle,”Revue de Musicologie (1928): 149-153
43
Sarabande 6
4
Passacaille 3
Chaconne 3
Menuet 3
Menuet 6
8
Passepied 3
8
Gigue 3
8
Gigue 6
8
Canarie 6
8
TABEL II: Pendelgegevens voor L’Affilard (1705)
Voor Pajot of d’Onzembraykomen Van Biezen en Heijdemann
luidt het argument dat Pajot geen musicus was, maar slechts een uitvinder van apparaten.
Voor de tempi in zijn artikel zou hij dus enkele musici gevraagd hebben zijn
testen en enkele tempi te noteren. Die mus
métrometre als L’Affilard bij Sauveurs metronoom: een hele in plaats van een halve
slingerbeweging nemen. Dit wordt opnieuw tegengesproken door Harris
dat D’Onzembray een oplijsting hee
duur in tierces, waaruit blijkt dat met
De gevonden tempi zijn de volgende:
Pajot/d’Onzembray (1732)
Dans Maatsoort
(27)
67 /
(34
53 /
(23
78 /
51
35,5 106 (=
48�
37,5 114 (=
42
43 129(=
31
58 88
36�
50 /
34�
53 80
Pendelgegevens voor L’Affilard (1705)
komen Van Biezen en Heijdemann tot eenzelfde conclusie.Hier
luidt het argument dat Pajot geen musicus was, maar slechts een uitvinder van apparaten.
Voor de tempi in zijn artikel zou hij dus enkele musici gevraagd hebben zijn
testen en enkele tempi te noteren. Die musici zouden dan hetzelfde gedaan hebben bij Pajots
als L’Affilard bij Sauveurs metronoom: een hele in plaats van een halve
Dit wordt opnieuw tegengesproken door Harris-Warrick, die beweert
dat D’Onzembray een oplijsting heeft gemaakt van de lengte van de pendel en de bijhorende
, waaruit blijkt dat met Vibration een halve slingerbeweging wordt bedoeld.
De gevonden tempi zijn de volgende:
tierces eenheid Van Biezen
&Heijdemann
133
106
157
) 71
) /
) 86
116
100
106
tot eenzelfde conclusie.Hier
luidt het argument dat Pajot geen musicus was, maar slechts een uitvinder van apparaten.
Voor de tempi in zijn artikel zou hij dus enkele musici gevraagd hebben zijn métrometre uit te
ici zouden dan hetzelfde gedaan hebben bij Pajots
als L’Affilard bij Sauveurs metronoom: een hele in plaats van een halve
Warrick, die beweert
van de lengte van de pendel en de bijhorende
erbeweging wordt bedoeld.
Van Biezen
Heijdemann
Harris-
Warrick
44
Gavotte 2
Rigaudon 2
Bourrée 2
Bourrée 2
Courante 3
Sarabande 3
2
Passacaille 3
Chaconne 3
Menuet 3
Passepied 3
8
Gigue 6
4
Loure 6
4
TABEL III: Pendelgegevens voor Pajot/d’Onzembray (1732)
De grote consistentie tussen de twee bronnen, welke interpretatie dan ook gekozen wordt, is
erg opvallend. De enige afwijking vinden we in het tempo van de Passepied bij beide auters
en bij een wat snellere sarabande bij L’Affilard.
De Pendelgegevens van de la Chapelle
interpretaties. Van Biezen laat s
bijvoorbeeld bij enkele dansen in 3, soms een hele slingerbeweging zoals bij enkele dansen in
37
49
31
58
32
56
30
60
44
41
49
37
38
47
68
79 (= )
51
106 (= )
36
150 (= )
32
56
32
56
Pendelgegevens voor Pajot/d’Onzembray (1732)
De grote consistentie tussen de twee bronnen, welke interpretatie dan ook gekozen wordt, is
afwijking vinden we in het tempo van de Passepied bij beide auters
en bij een wat snellere sarabande bij L’Affilard.
de la Chapelle zijn op zich al heel vaag en ook hier verschillen de
interpretaties. Van Biezen laat soms een halve slingerbeweging met een
ijvoorbeeld bij enkele dansen in 3, soms een hele slingerbeweging zoals bij enkele dansen in
97
116
120
112
82
73
95
) 159(= )
) 71
) 100
113
113
De grote consistentie tussen de twee bronnen, welke interpretatie dan ook gekozen wordt, is
afwijking vinden we in het tempo van de Passepied bij beide auters
op zich al heel vaag en ook hier verschillen de
ingerbeweging met eentelsynchroniseren,
ijvoorbeeld bij enkele dansen in 3, soms een hele slingerbeweging zoals bij enkele dansen in
45
2/2 en bij samengestelde maatsoorten
met een gepunte kwart. Harris
de aanduidingen in de la Chapellereferreren naar
de gepunte kwart in 6/4). Hierbij specificieert ze echter
slingerbeweging bedoelt.
Het resultaat van deze verschillende interpretaties staat
De la Chapelle (1737)
Dans Maatsoort
Gavotte 2
Rigaudon 2
Bourrée 2
Sarabande 3
Passacaille 3
Chaconne 3
Menuet 3
Passepied 3
Gigue 6
4
Canarie 6
4
176 Ibid., 149-153.
2/2 en bij samengestelde maatsoorten zoals 6/4 wordt een hele slingerbeweging gelijkgesteld
met een gepunte kwart. Harris-Warrick baseert zich op Eugène Borrel176 wanneer ze stelt dat
de aanduidingen in de la Chapellereferreren naar de tel (= halve noot in 2/2, kwartnoot in 3 en
unte kwart in 6/4). Hierbij specificieert ze echter zelf niet of ze een halve of hele
schillende interpretaties staat weergegeven in onderstaande tabel.
Pouces eenheid Van Biezen
& Heijdemann
6
74
6
74
9
61
32
64
33
63
9
121
8
129
6
148
9
182(= )
8
193(= )
zoals 6/4 wordt een hele slingerbeweging gelijkgesteld
wanneer ze stelt dat
tel (= halve noot in 2/2, kwartnoot in 3 en
niet of ze een halve of hele
weergegeven in onderstaande tabel.
Van Biezen
& Heijdemann
Harris-
Warrick
152
152
120
63
63
120
126
162
) 120
) 126
46
Loure 6
4
TABEL IV: Pendelgegevens voor De la
Opnieuw zien we hier dat Van Biezen en Heijdemann soms
Harris-Warrick het dubbele. Toch vinden we ook een consensus voor enkele dansen in
drieledige maatsoort.
Een goede interpretatie vinden is dus niet evid
uiterst snelle of trage tempi
zijn. Ook zien we dat de sarabande bij D’Onzembray en l’Affilard een trager tempo krijgen
dan de courante, terwijl uit
mogelijke verklaring is hier dat bij de niet
verwezen, en niet het tempo van de muzikale uitvoering. De be
de chaconne en het menuet kloppen dan weer wel.
literatuur zijn dus nog niet uitgeklaard.
aanknopingspunt bieden om muzikale parameters te interpreteren.
3.2.4. Le cronometre [sic.]
Tempo-indicaties van de hand van een dansmeester zelf waren tot voor enkele jaren geleden
onbekend. Toch worden in de geschriften van Uffenbach melding gemaakt van “une machine
pour indiquer la mesure dans la musique, de l’invention de Mr
was afkomstig uit Frankfurt, had rechten gestudeerd en doorkruistte Duitsland, Engeland,
Italië, en in 1715-16 Frankrijk. Hij hield uitgeb
er partituren en (wetenschappelijke) i
instrument stelde hij voor het eerst voor in 1728, voor een wetenschappelijk
waar hij zelf oprichter van was. Het verslag van deze voorstelling is bewaard gebleven en
bevat een tekening van het instrument en een tabel178 De “cronometre” is een soort
177 Meyerhöfer Dietrich, “Lichtenberg und die sammlung wissentschaftlicher geräte des Frankfurter Patriziers Johann Friedrich Armand von Uffenbach,” (1996) : 132. 178 Jürgen Kroemer, “Le cronometre de mons. Feuillet,” (doct. 2001), 25.
48
157(= )
De la Chapelle (1737)
n we hier dat Van Biezen en Heijdemann soms de helft van het tempo kiezen en
Warrick het dubbele. Toch vinden we ook een consensus voor enkele dansen in
vinden is dus niet evident, maar toch belangrijk aangezien met
uiterst snelle of trage tempi krijgt waarop muziek maar vooral choreografie onuitvoerbaar
Ook zien we dat de sarabande bij D’Onzembray en l’Affilard een trager tempo krijgen
dan de courante, terwijl uit niet-exacte bronnen bleek dat dit net omgekeerd was. Een
mogelijke verklaring is hier dat bij de niet-exacte tempo-aanduidingen naar de maatslag wordt
verwezen, en niet het tempo van de muzikale uitvoering. De bevindingen voor bijvoorbeeld
enuet kloppen dan weer wel. De ambiguïteiten in bronnenmateriaal en
literatuur zijn dus nog niet uitgeklaard. Hier kan de danschoreografie- en praktijk
om muzikale parameters te interpreteren.
[sic.] de Monsieur Feuillet
indicaties van de hand van een dansmeester zelf waren tot voor enkele jaren geleden
Toch worden in de geschriften van Uffenbach melding gemaakt van “une machine
pour indiquer la mesure dans la musique, de l’invention de Mr. Feuillet, à Paris.”
was afkomstig uit Frankfurt, had rechten gestudeerd en doorkruistte Duitsland, Engeland,
16 Frankrijk. Hij hield uitgebreide verslagen bij van deze reis en verzamelde
er partituren en (wetenschappelijke) instrumenten, waaronder de bewuste “cronometre.” Dit
instrument stelde hij voor het eerst voor in 1728, voor een wetenschappelijk
waar hij zelf oprichter van was. Het verslag van deze voorstelling is bewaard gebleven en
t instrument en een tabel met danstypes en hun bijhorende tempo’s.
De “cronometre” is een soort pendel, waarvan de lengte van het touw aangepast kan
Meyerhöfer Dietrich, “Lichtenberg und die sammlung wissentschaftlicher geräte des Frankfurter Patriziers Johann Friedrich Armand von Uffenbach,” Lichtenberg Jharbuch
Jürgen Kroemer, “Le cronometre de mons. Feuillet,” (doct. Diss., Universiteit Wenen,
) 40
de helft van het tempo kiezen en
Warrick het dubbele. Toch vinden we ook een consensus voor enkele dansen in
ent, maar toch belangrijk aangezien met anders
waarop muziek maar vooral choreografie onuitvoerbaar
Ook zien we dat de sarabande bij D’Onzembray en l’Affilard een trager tempo krijgen
exacte bronnen bleek dat dit net omgekeerd was. Een
aanduidingen naar de maatslag wordt
vindingen voor bijvoorbeeld
De ambiguïteiten in bronnenmateriaal en
en praktijk een sterk
indicaties van de hand van een dansmeester zelf waren tot voor enkele jaren geleden
Toch worden in de geschriften van Uffenbach melding gemaakt van “une machine
. Feuillet, à Paris.”177Uffenbach
was afkomstig uit Frankfurt, had rechten gestudeerd en doorkruistte Duitsland, Engeland,
de verslagen bij van deze reis en verzamelde
nstrumenten, waaronder de bewuste “cronometre.” Dit
instrument stelde hij voor het eerst voor in 1728, voor een wetenschappelijksvenootschap
waar hij zelf oprichter van was. Het verslag van deze voorstelling is bewaard gebleven en
met danstypes en hun bijhorende tempo’s.
, waarvan de lengte van het touw aangepast kan
Meyerhöfer Dietrich, “Lichtenberg und die sammlung wissentschaftlicher geräte des Lichtenberg Jharbuch
Diss., Universiteit Wenen,
47
worden, zodat de slingerbeweging,
gewenste tempo. In tegenstelling tot L’Affilard en Pajot bestaat hier geen twijfel of de tempo
aanduidingen refereren naar een halve of hele slingerbeweging. Dit omdat op het punt waar de
uitwijking van de pendel 0° bedraagt, een
wordt telkens als het gewicht van de pendel passeert en het aantal slingerbeweging
wordt gemeten: “On doit repérer le battement de la mesure et ainsi la rapidité du tempo à
chaque passage devant [le mirroir]”
179 Kroemer, “Cronometre,” 26
Uffenbach: Le cronometre de Feuillet (1728)
Danstype Maatsoort
Menuet 3
Passepied 38
Gaillarde C
Gavotte C
Entrée vite C
Entrée lente 2
Entrée lente C
Bourré 2
Rigaudon 2
Sarabande 3
Passacaille 3
den, zodat de slingerbeweging, ook hier Vibrations genoemd, overeenkomt met het
enstelling tot L’Affilard en Pajot bestaat hier geen twijfel of de tempo
aanduidingen refereren naar een halve of hele slingerbeweging. Dit omdat op het punt waar de
uitwijking van de pendel 0° bedraagt, een verstelbare spiegel is bevestigd die verduisterd
gewicht van de pendel passeert en het aantal slingerbeweging
gemeten: “On doit repérer le battement de la mesure et ainsi la rapidité du tempo à
passage devant [le mirroir]”179.
26.
Feuillet (1728)
Tierces Teleenheid
48
40
40�
37�
37�
74�
37��
30�
27�
(38
(30
overeenkomt met het
enstelling tot L’Affilard en Pajot bestaat hier geen twijfel of de tempo-
aanduidingen refereren naar een halve of hele slingerbeweging. Dit omdat op het punt waar de
is bevestigd die verduisterd
gewicht van de pendel passeert en het aantal slingerbewegingen als volgt
gemeten: “On doit repérer le battement de la mesure et ainsi la rapidité du tempo à
MM
=75
= 90
= 90
= 97
= 97
= 49
= 97
= 120
= 133
= 95
= 100
48
TABEL V: Pendelgegevens voor Uffenbach/Feuillet (1728)
Er bestaat hier dus geen twijfel dat het om de halve slingerbeweging gaat. De bijhorende tabel
duidt aan hoe lang een slingerbeweging moet duren en hoeveel van deze oscillaties per maat
geteld moeten worden voor een gegeven dans. Dit laatste is net zoals bij L’Affilard
aangegeduid met croissants. 180
In deze tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen 3 maatsoorten en bijhorende croissants,
in overeenstemming met Feuillets beschrijving in zijn Chorégraphie: “On doit remarquer trois
sortes de mesures dans la danse, scavoir mesure a deux temps, mesure a trois temps et mesure
a quatre temps”181 Dit herleidt hij in zijn Receuil (1704) tot twee maatsoorten: twee- en
drieledig of “à deux ou trois temps.” 182
180 Kroemer, “Cronometre,” 26. 181Feuillet, Chorégraphie, 81. 182 Feuillet, “Traité de la cadence,”Recueil de dances contenant un très grand nombres[…] . Parijs: s.n., 1700.
Courante 3
2 (30
= 100
Chaconne 3 (24
= 150
Gigue lente 6
4 90�
= 40
Loure 6
4 78�
= 46
Gigue vite 6
4 30�
= 120
Canary 6
8 20�
= 138
FIGUUR 17:Feuillet, Traité de la cadance. 1705.
49
Samengestelde maatsoorten worden herleid tot een tweeledige slag, en het menuet en de
passepied krijgen één battement per maat, wat overeenkomt met de pas composésin deze
dansen, die twee maten overspannen. Het gebruik van battement als synoniem voor vibration
in de tekst, bevestigt het idee dat het hier wel degelijk om een halve en geen volledige
slingerbeweging gaat.183 De specifieke indeling van de maatsoorten bij deze pendelgegevens,
doen sterk vermoeden dat de “cronometre” en de bijhorende tempo-aanduidingen wel degelijk
van de hand van Feuillet zijn.184
Naast deze gegevens die gelinkt zijn aan het toestel zelf, zijn er ook enkele choreografieën
bewaard gebleven, waarop pendelgegevens van dit type genoteerd zijn. In een manuscript uit
de Bibliothèque de l’Opera, Parijs, gedateerd 1710, 185 staat op de eerste pagina van 6 dansen
die toegewezen zijn aan Feuillet, een tempo-aanduiding genoteerd in de stijl van L’Affilard186
en bijgevolg dus ook de cronometre van Feuillet.187 Omdat het manuscript beschadigd is
geraakt, is enkel het tempo voor deze 6 dansen bewaard, waarbij niet alle cijfers even
duidelijk leesbaar zijn.
183 Kroemer, “Cronometre,” 28. 184 Ibid. 185 Ms. 817 186 Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p. 187Kroemer, “Cronometre,” 28
Feuillet (1710)
Danstype Maatsoort Teleenheid Pendel
gegevens
MM
Entrée de paysant par MR. Feuillet
(Madelon friquet)
Campra : L’Europe galante (1697) 2
30� =120
Gigue de Mr. Feuillet
(Gigue de Thétis et Pelée)
Colasse : Thetis et Pelée (1689)
6
8
30� = 120
50
TABEL VI: Pendelgegevens voor overgeleverde Choreografieën (1710)
De gelijkenissen in tempo tussen deze choreografieën en de lijst met pendelgegevens is groot.
Hier kunnen we ook de metronoomcijfers die gevonden werden bij l’Affilard en Pajot,
hernemen. De link tussen choreografie en metronoomcijfers is hier uiteraard indirect: het is
bijvoorbeeld niet duidelijk of Pajot (en bij uitbreiding dus Loulié) de specifieke choreografie
van de dans ingedachten hadden toen ze deze pendelgegevens noteerden. Toch lijkt het
aannemelijk dat de tempi van deze muzikale bronnen heel dicht bij de danspraktijk liggen,
gezien de rechtstreeks link met de Parijse Opera en de daaraan gekoppelde muziektraditie en
theaterdans.188
De gelijkenissen van deze gevonden tempi met de originele tempi van L’Affilard en Pajot is
opvallend, zeker als men in het achterhoofd houdt dat deze dansen gechoreografeerd werden
ten tijde van Feuillet en dus niet gelijktijdig met de dansen van Lully ontstaan zijn.189 De
consistentie tussen puur muzikale bronnen (Pajot, L’Affilard) en danschoreografie (Feuillet)
188 Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p. 189 Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p.
Gigue de Mr. Feuillet
(Gigue de Polixenne)
Colasse : Polyxène et Pyrrhus (1706)
64
30� = 120
Entrée de Mr. Feuillet
(La Furstemberg)
Muziek niet geïdentificeerd C
30� = 120
Chaconne de Mr. Feuillet
Muziek niet geïdentificeerd 3
(24 = 150
Sarabande de Mr. Feuillet
Muziek niet geïdentificeerd 3
(58, 50,
38 of 30
= 62, 72,
95 of 120
51
is dus frappant en deze gegevens wijzen er eerder op dat zowel Pajot als l’Affilard redelijk
letterlijk geïnterpreteerd mogen worden.
Wat ook opvalt bij het bestuderen van deze materie, is de overeenkomst in publicatiedata van
deze traktaten met deze van de hierboven al vermeldde danshandboeken. Dit bevestigt dat
eind 17e en begin 18e eeuw werkelijk het hoogtepunt betekende voor la belle danse.Nog
opvallender is dat in beide gevallen er al een tijd sprake was van de problematiek (zowel de
notatie van choreografie als het exact vastleggen van danstempi) vooraleer er publicaties
verschijnen die deze materie echt behandelen. De rol van de AcadémieFrançaise in het
verschijnen van deze handboeken en traktatenis hier van groot belang. De relatief late
publicatiedatum neemt echter niet weg dat deze bronnenons ook heel wat informatie
verschaffen over de dans- en muziekpraktijk van de tweede helft van de 17e eeuw, aangezien
zowel de problematiek als het materiaal waarop de auteurs van deze bronnen terugvallen uit
die tijd dateert, denk maar aan de invloed van Le Roi Soleil en de composities van Lully. 6
choreografieën die een tempo-aanduiding bevatten, is voor zo’n ‘lange’ periode echter bitter
weinig om algemene uitspraken te doen over het tempo van gechoreografeerde barokdansen.
Ook kunnen we niet om de verschillen in interpretatie van historische bronnen heen; de
choreografie zelf kan daarom ook een aanknopingspunt zijn in het onderzoek naar tempo-
bepalingen.
3.2.5. Tempobepalingen aan de hand van choreografieën
Ook danschoreografie zonder pendelgegevens kan een alternatieve benadering vormen in het
onderzoek naar tempo. De fysieke capaciteiten van de mens zijn gelimiteerd en bepalen zo
grenzen voor de snelheid van de muziek.
Sprongen zijn bijvoorbeeld een goed referentiepunt. Een sprong kan snel of traag uitgevoerd
worden, maar een danser blijft nog steeds onderhevig aan de zwaartekracht. De tijd tussen het
loskomen van de grond en de landing erna moet dus binnen een bepaald interval blijven. Of
een dans in een goed tempo uitgevoerd wordt, kan dus relatief makkelijk achterhaald worden
indien er sprongen in de choreografie aanwezig zijn.190 De timing van de landing in een sauté
is essentieel, aangezien het bij sprongen de landing op de grond is, die de eerste tel moet
benadrukken, na de élevé. Dit in tegenstelling tot een mouvement waar het rechtkomen, de
élevé van belang is voor het benadrukken van de eerste tel. Een danser moet dus kunnen
190 Hilton, Dance and music, 264.
52
inschatten op welk punt vóór de eerste tel hij zich afzet van de grond, en met welke
krachtingspanning, zodat de landing de goede timing krijgt. Een tweede aspect waarbij het
tempo van belang is, is het evenwicht, zeker wanneer de danser balanceert op 1 been. In trage
tempi zal het bijvoorbeeld moeilijker zijn om het evenwicht te bewaren bij het uitvoeren van
een tems de courante.191 Een derde aspect is hoe diep men de pliés neemt. In een contre-tems
kan het bij tragere tempi bijvoorbeeld beter zijn een snelle sauté te nemen, gevolgd door een
lange en diepe plié om de eerste tijd te vullen, terwijl in snellere tempi meer nadruk op de
élevé-sauté kan worden gelegd.192 Ook de ritimische articulatie van de danspassen kan hier
een aanwijzing zijn (zie paragraaf 3.3.2)
Hierbij moet in het achterhoofd gehouden worden dat alles met een bel-air ,bon-goût en
élégance moet uitgevoerd worden, in de stijl van La Belle Danse. Het technisch kunnen en de
conditie van de danser speelt dan eveneens een belangrijke rol.193Er zijn veel gevallen, in het
bijzonder bij Franse barokdansen, waar verschillende tempi de voorkeur genieten. Minder
geoefende dansers verkiezen vaak iets snellere tempi, omdat de dansbewegingen dan
vloeiender verlopen en minder articulatie vragen. Daartegenover staan bijvoorbeeld de tempi
die Wendy Hilton verkiest: op het eerste zicht lijkt ze alles heel traag en romantisch te
interpreteren, maar dat zou kunnen verklaard worden door haar goede danstechniek die de
sfeer van waardigheid en elegantie moeten weerspiegelen.194
Individuele dansers zullen dus andere tempi verkiezen naargelang hun artistieke visie en
kunnen, wat niet wegneemt dat er, zeker bij dansen met twee of in groep, een consensus
mogelijk moet zijn.
3.2.6. Conclusies
Harris-Warrick heeft haar bevindingen wat de tempi uit d’Onzembray betreft, uitgetest aan de
hand van de choreografieën van Feuillet, onder 3.2.4 vermeld, waarbij de dansers achteraf hun
bevindingen over het tempo konden neerschrijven. Haarglobale conclusie luidt dat we de
tempo-aanduidingen niet als dicterend, maar als hulpmiddel moeten beschouwen bij het
interpreteren van danschoreografie in het algemeen. Tempi die op het eerste zicht nogal traag
of snel leken, zorgden voor een andere kijk op zaken die anders als vanzelfsprekend
191 Bayle, “Interprétation,” n.p. 192 Harris-Warrick, “Interpretation,” n.p. 193 Bayle, “Interprétation,” n.p. 194 Little en Jenne, Bach, 19.
53
beschouwd worden, zoals versieringen, dansruimte en oppervlakte, karakter,…Ook zorgden
sommige tempi er voor dat de dansers hun techniek voor een bepaald type dans moesten
herdenken. Toch was er sprake van een consensus waarbij de dansers de tempi aanvaardbaar
tot zeer goed vonden, wat de interpretaties van Harris-Warrick en Croemer(zie 2.3.4) lijkt te
bevestigen.
Aan de andere kant is het opvallend dat Hilton, die ook ervaren is in barokdans en
choreografie, zich aansluit bij de interpretatie van Schwandt, Heijdemann en Van Biezen.
Voor hun conclusies baseren deze laatste twee zich daarenboven ook deels op de
uitvoeringspraktijk van deze muziek, waarmee ze hun interpretatie draagkracht geven.Hier
kan wel opgemerkt worden dat sommige van hun tempi extreem traag lijken te zijn, zekerbij
de courante en de sarabande, en waar Hilton beweert Schwandt te volgen, kiest ze toch af en
toe wat snellere tempi.
Choreografie alleen kan dus geen uitsluitsel bieden over het te kiezen tempo, maar geeft,
samen met verbale tempoaanduidingen, maatsoort en andere bijkomende gegevens suggesties
over het karakter van de muziek en dans.195Dat tempo samenhangt met maatsoort en maatslag
werd al aangehaald. Een derde aspect van barokdans dat hiermee samenhang vertoont, is de
articulatie en frasering, waarop hieronder dieper wordt ingegaan.
3.3. Articulatie, frasering, cadens en dansritmes
Articulatie en frasering in barokdans zijn nauw verbonden met het gevoel voor ritme en
cadens van zowel dansers als muzikanten. Op dit gebied manifesteert de relatie tussen dans en
muziek zich misschien wel het sterktst.Muffat spoort in zijn Florilegium secundum dan ook
musici aan om zich de Franse danskunst eigen te maken:
“Pour mieux connaître le vrai mouvement de chaque pièce, outre un fréquent exercice
avec les Lullystes, je trouve que la connaissance de l’art de la danse est d’un grand
secours, lauquelle [sic.] la plupart des meilleurs violons de France entendent fort bien;
ce n’est pas merveille qu’ils savent si bien trouver et conserver le mouvement de la
mesure.”196
195 Little en Jenne, Bach, 19. 196 Georg Muffat, “Florilegium secundum,” Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich 2, nr. 2 (1695): 47.
54
Maar het omgekeerde geldt ook voor dansers, zo blijkt uit bijvoorbeeld Noverre’s brieven:
“Le maître de ballets qui ignorera la musique phrasera mal ses airs: il n’n saisira pas
l’esprit et le caractère (…) Ce sont les mouvements et les traits de la musique qui
fixent[…] tous ceux du danseurs.”197
Dans en muziek blijken zich dus op elkaar te moeten afstemmen, wil men de juiste air de
mouvement creëren.Heel veel danstypes worden gekarakteriseerd door zinnen met een
typische lengte, ritmiek, frasering en cadens.198Deze aspecten in dansmuziek hangen nauw
samen met de choreografische danszin, die op zijn beurt opgebouwd is uit verschillende
danspassen. Om dit beter te begrijpen keren we terug naar het dansvocabularium dat in
hoofdstuk 2 werd toegelicht.
3.3.1. Cadens en articulatie
In enge zin duidt cadens (op vlak van metriek)hier op het juiste maatgevoel in zowel
choreografie als muziek. Dit wil zeggen dat dansers en muzikanten het metrum van een dans
aanvoelen en dus capabel zijn om in het ritme te spelen en te dansen. Dit vraagt inspanningen
van beide kanten: de muzikanten moeten een tempo kiezen en aanhouden dat aangenaam is
voor de dansers en een goede articulatie en het accentueren van de eerste tel van de maat
helpen hierbij. Op zijn beurt betekent het voor de danser net op het ritme van de muziek te
dansen, waarbij eenmouvement, waarmee een pas composé of temsin de regel altijd begint,
vaak corresponeert met de eerste tel van de maat.199De plié vormt hier een
voorbereidendebeweging voor eenélevé of soms een sauté:bewegingendie op de eerste tel
getimed moeten worden.200Technisch gezien accentueert een mouvement dus de eerste tel, wat
veel kracht vergt van het dragende been en de wreef van de voet. Het gevaar bestaat erin,
zoals bij veel trage stappen, dat de mouvement niet synchroon is met de tel, wat nochtans
uiterst belangrijk is voor een goed maat- en ritmegevoel. Ook nemen veel dansers een
rustmoment op het diepste punt van de plié, maar dit geeft niet de juiste kwaliteit aan de
197 Jean-Georges Noverre, Lettres sur la dance, geciteerd door Bayle, “Interprétation,” n.p. 198Bayle, “Interprétation,” n.p. 199 Hilton, Dance and music, 83. 200 Ibid., 74.
55
beweging aangezien hetbelangrijk is dat alle bewegingen – plié, élevé, equilibrium en glissé –
in elkaar overvloeien, met het hoogtepunt of accent op de plié.201
In combinatie met een gecontroleerde positie van armen en handen zorgt dergelijke
dansbeweging ervoor dat de zware maatdelen, in het bijzonder de eerste tel, de nadruk
krijgen.202 Een belangrijke conventie in Feuilletnotatie is echter wel dat een plié in het begin
van een danspas wordt genoteerd alsof het deze beweging is die op de eerste tel wordt
gedanst. Aangezien het de verplaatsing van het gewicht is- en dus het rechtkomen op de élevé
of het landen na de sauté-die de eerste tel van de maat benadrukt, komt de plié van de
mouvement dus op de optijd, vóór de eerste tel van de maat.(FIGUUR
10).203
Rameau maakt dit heel duidelijk:
“Je dis qu’il faut le plier à propos, c’est qu'il faut que vous pliez sur la fin de la mesure
pour vous lever, lorsque l'on frappe la mesure, ce qui se nomme en terme de
dansecadence.”204
Enkele danspassen die deze accentuerende kwaliteiten vertonen, zijn de demi-coupé, sauté en
de jetté.
Bij een pas glissé glijdt de voet langzaam langs het danspad naar de volgende positie. Deze
elegante beweging komt voor in een pas composéof een tems, wanneer er een rustpunt
plaatsvindt in een danszin, meestal volgend op een intensiever dansgedeelte. Samen met de
pas marché, die een iets actievere kwaliteit heeft, komt deze dansbeweging voor op de niet-
201 Ibid., 164. 202 Little en Jenne, Bach, 24. 203 Pierce, “Notation systems,” 291. 204 Rameau, Maitre à danser, 134.
FIGUUR 17:Wendy Hilton, Mouvement in juiste verhouding met maatstreep, 1981.
56
geaccentueerde delen van een maat.205Passen die deze glijdende kwaliteiten bevatten zijn de
pas coupé en detems de courante.206
Danspassen bevatten dus elk hun specifieke kwaliteiten op gebied van articulatie, die vaak te
maken hebben met de aan- of afwezigheid van de élevé, die een benadrukkende functie heeft,
of de glissédie de spanning oplost.Deze bewegingskwaliteiten kunnen door de musicus
ondersteund worden,bijvoorbeeld door de noot van de opmaat qua toon iets in te korten. Zo
kan de opmaat met plié en de eerste tel van de volgende maat met een sprong of élevé, extra
nadruk krijgen.207
In de regel komt er één pascomposé per maat voor, wat zorgt dat muziek en beweging
corresponderen. Dit wil echter niet zeggen dat het ritme in de maat altijd exact overeenkomt
met de ritmische timing van de danspas. Combinaties van verschillende pas kunnen er voor
zorgen dat het ritme gevariëerd wordt binnen de regel van één danspas per maat.208Er is ook
sprake van Vraye candence en Fausse cadance. In het eerste geval zorgt demouvementvoor
hetaccent op de eerste tel, zodat ritme van dans en muziek corresponderen. Dit bestendigt de
basisrelatie tussen muzikale maat en danscombinatie.209 Wanneer men spreekt over Fausse
cadence ontstaat er een complexere relatie tussen dans en muziek, waarbij de ritmische
accenten in dans en muziek niet steeds overeenstemmen met elkaar.210Hier kunnen we al kort
aanhalen dat de courante uit meer dan één pas composé per maat bestaat. Dit maakt deze dans
nogal complex en onder hoofdstuk 6 en 7 gaan we hierop dieper in.
In de bredere zin van het woord betekent cadens de ritmische beweging en de onderliggende
dynamiek van een dans. Dit komt tot uiting in subtiele articulaties van zowel danser als
muzikant en creëert het juiste karakter van een dans.211Dansers en muzikanten moeten samen
de juiste dynamiek en het goede evenwicht vinden, in een vloeiende beweging die de
verschillende passen verbindt tot een goede muzikale danszin.212De opbouw van een goede
danszin begint echter met het juiste dansritme
205 Little, “La Bourgogne,”114. 206 Little en Jenne, Bach, 23. 207 Little, “La Bourgogne,” 118. 208 Bayle, “Interprétation,” n.p. 209Hilton, Dance and music, 83. 210Hilton, Dance and music, 83. 211Ibid. 212 Bayle, “Interprétation,” n.p.
57
3.3.2. Dansritmes
Als we Franse barokdans bekijken, dan bestaan danszinnen uit verschillende tems en pas
composés. Die bestaan op hun beurt uit een aantal stappen en sprongen in combinatie met
andere bewegingen die samen gegroepeerd worden en zich op een specifiek metrisch niveau
manifesteren.213.
Het gebruik van tems en pas composésis erg flexibel. Zowel binnen twee- als drieledige
maatsoorten kunnen ze op verschillende manieren uitgevoerd worden.214 In Feuilletnotatie
wordt dit duidelijk gemaakt door de verschillende stappen met een lijn te verbinden die het
danspad kruist (FIGUUR 18). De manier waarop de indivividuele stappen verbonden zijn,
bepaalt het tijdsinterval waarin ze uitgevoerd moeten worden.215 Zowat elke maat kan op deze
manier gereduceerd worden tot 2 of 3 tellen, waarbij de verbindingsstrepen de relatieve
tijdsduur van een pas binnen die maat aangeven.216Pas verbonden met één enkele lijn zijn
gelijk in tijdsduur. (FIG 18a). Wanneer de lijn de verschillende pas niet volledig verbindt, is
de duur van de pas waaraan de lijn niet raakt, dubbel zo lang als de pas waaraan de lijn wel
raakt. (FIG 18b). Zo kunnen tweeledige passen in een drieledige maat voorkomen.217 Niet in
alle genoteerde choreografie wordt gebruik gemaakt van deze conventie, wat tot verschillende
interpretaties kan leiden.218Dit geldt ook voor een dubbele verbindingslijn, waar de relatieve
tijdsduur van een pas gehalveerd wordt. Zo kunnen drieledige passen in een tweeledige maat
worden ingepast. Dit wordt ook wel eens benoemd met pas double.(FIG 18c). Figuur 18 geeft
de meest voorkomende interpretaties weer van deze 3 verbindingslijnen.
213Ibid. 214Little en Jenne, Bach, 24.
215Hilton, Dance and music, 154. 216 Bayle, “Interprétation,” n.p. 217 Feuillet, “Traité,”n.p. 218Hilton, Dance and music, 151.
58
Op deze manier kunnen deze stappen ook aan dansen met tragere of snellere tempi aangepast
worden.219Ook door het tijdsinterval tussen demouvement en de rest van de danspassen van de
pas composé te veranderen, kan men zich aanpassen aan verschillende maatsoorten en tempi.
De plié van eenmouvement kan zich op het tweede metrische niveau binnen een maat
manifesteren, maar dit is niet altijd het geval.220 Ook hier is Feuilletnotatie niet eenduidig en
krijgt de danser meer vrijheid om het dansritme binnen de maat te interpreteren. Door de
flexibiliteit in timing kunnen de tems de courante en de pas coupé in bijna elk danstype
voorkomen en kunnen ze op heel uiteenlopende wijze gecombineerd worden met elkaar.
We kunnen dit als volgt samenvatten. Hoe de verschillende pas composésverdeeld zijn over
de verschillende maten, wordt duidelijk gemaakt in Feuilletnotatie. Wanneer de pas onderling
verdeeld moeten worden over de tellen van één maat, is er meer ruimte voor interpretatie. Nog
meer interpretatiemogelijkheden ontstaan wanneer de verschillende bewegingen binnen de
pas getimed moeten worden binnen de tellen van een maat.
Om deze problematiek te schetsen volgt hierondereen concreet voorbeeld van de tems de
courante, een veelvoorkomende danspas in zowel sarabande als courante,uit de Traité van
Feuillet.
De tems de courante, ook wel pas grave genoemd, bestaat uit één mouvement en één glissé en
duurt één maat in zowel 2- als 3-ledige maatsoorten. Feuillet zegt hierover het volgende:
“Les pas qui n’ont point de liaison comme sont ceux quise trouvent ordinairement
seuls dans une mesure, valent toutes la valeur de la mesure de l’air qu’ils occupent,
219 Little en Jenne, Bach, 24. 220 Ibid., 21 – 23.
FIGUUR 18a FIBGUUR 18b FIGUUR 18c
FIGUUR 18:Wendy Hilton, Danspassen in twee- en drieledige maatsoorten, 1981.
59
ainsi je dis que si un pas lui seul occupe une mesure d’un air à deux tem
vaudra par consequent deux temps: et si ce même pas est mis sur une mesure à trois
temps. De même il vaudra trois temps.
FIGUUR 19: Feuillet, Traité de la cadanc
Figuur 19 toont de verdeling van de verschillende bewegingen
maat verhoudt de tems de courante
• 2-ledig (bv. 2/2):
En= Plié, overvloeiend naar
1 = Eindigen vanélevé
2 = glissé
En = verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
overvloeiend naar
• 3-ledig(bv. 3/4):
En = Plié, overvloeiend naar
1 = eindigen van de
2 = glissé
3 = verplaatsing van het gewicht en
Op de volgende pagina van de
courante, (FIG 14) waar het dansritme anders
221 Feuillet, “Traité,” n.p.
ainsi je dis que si un pas lui seul occupe une mesure d’un air à deux tem
vaudra par consequent deux temps: et si ce même pas est mis sur une mesure à trois
De même il vaudra trois temps.” 221
Traité de la cadance,1705.
toont de verdeling van de verschillende bewegingen over de maat.
tems de courante zich dus als volgt tot de muziek:
overvloeiend naarélevé
élevé in Equilibrium
verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
overvloeiend naar plié
, overvloeiend naarélevé
eindigen van de élevé in Equilibrium
erplaatsing van het gewicht en hiel op grond plaatsen
Op de volgende pagina van de Traité vinden we echter nog een voorbeeld van de
waar het dansritme anders genoteerd staat.
ainsi je dis que si un pas lui seul occupe une mesure d’un air à deux temps, ce pas
vaudra par consequent deux temps: et si ce même pas est mis sur une mesure à trois
over de maat. In 2- en 3-ledige
verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
vinden we echter nog een voorbeeld van de tems de
60
FIGUUR 20: Feuillet, Traité de la cadance,
• In tweeledige maat wordt d
En= plié
1 = élevé in Equilibrium
En = glissé
2 = verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
• Ook is er nog een andere interpretatie
maat. Wendy Hilton baseert
3 = plié
En = begin élevé
1 = eindigen van de
En = glissé
2 = verplaatsing van het gewicht naar andere voet
En = hiel op grond plaatsen, overvloeiend naar
Bij de eerste interpretatie in drie
op de eerst tel. De glissé en de
hoofdpuls dus gevoeld op het niveau van de maat,
Bij de tweede interpretatie in drieledige maatsoort ligt d
op de eerste tel geaccentueerd door de
222 Hilton, Dance and music, 204
Traité de la cadance, 1705.
In tweeledige maat wordt dit dan:
Equilibrium
verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
Ook is er nog een andere interpretatie mogelijkvan de temsde courante
aseert zich hiervoor op P.Rameau’s Maître à danser
indigen van de élevé in Equilibrium
erplaatsing van het gewicht naar andere voet
iel op grond plaatsen, overvloeiend naar plié
eerste interpretatie in drieledige maatsoort is de enige accentuerende kwaliteit de
en de plié duiden op ongeaccentueerde maatdelen. Hier wordt de
hoofdpuls dus gevoeld op het niveau van de maat, het hoogste metrische ni
Bij de tweede interpretatie in drieledige maatsoort ligt de climax in de tems de courante
geaccentueerd door de elevé, zoals men zou verwachten. Het hoogtepunt van
Hilton, Dance and music, 204
verplaatsing van het gewicht naar andere voet, hiel op de grond plaatsten,
temsde courante in drieledige
Maître à danser.222
ledige maatsoort is de enige accentuerende kwaliteit de élevé
duiden op ongeaccentueerde maatdelen. Hier wordt de
het hoogste metrische niveau.
tems de couranteniet
. Het hoogtepunt van
61
de pas komt maar op het einde van de glissé wanneer het gewicht verplaatst wordt, dus de
tweede tel. Hilton omschrijft het als volgt:
“Everything is now leading toward the arrival of the body on the stepping leg and an
infinitesimal moment of stillness on the second beat, a stillness filled not with sleep
but with fulfilled alertness” 223
De hoofdpuls ligt hier op het niveau van de kwartnoot, of het tweede metrische niveau. Het
geheel wordt nog complexer, wanneer er meer dan één pas composé of tems per maat
voorkomt, zoals bij de courante (zie hoofdstuk 6 en 7)
Subtiliteit en verfijndheid zijn bepalend in de barokstijl. De kleine amplitude van de passen,
zoals voorgeschreven bij Feuillet en Rameau, zorgen ervoor dat de passen sterk op elkaar
lijken en verward kunnen worden. Het is dus de taak van de danser om de subtiele verschillen
tussen de passen visueel zichtbaar te maken, door de juiste (ritmische) articulatie. Deze
differentiaties tonen zich in de kwaliteiten van de élevé, glissé, jeté en demi-jeté, contre-
temps, pas de bourré,… Daartegenover staat dat al deze aparte bewegingen in één vloeiende
beweging moeten worden uitgevoerd. De kunst bestaat erin een goed evenwicht te vinden
tussen voldoende articulatie en een natuurlijke vloeiende beweging. Het reliëf dat deze
dansbewegingen beschrijven, staat in rechtstreeks verband met de genuanceerdheid van de
muzikale uitvoering. Virtuositeit zit hier in het raffinement en het detail.Juist omdat deze dans
en muziek zo subtiel is, is een goed tempo zeer bepalend voor het juiste karakter.224
3.3.3. Danszin en overkoepelende structuren
De verschillende tems en pas composés kunnen nu samengevoegd worden in structuren die
over meerdere maten heen lopen, wat resulteert in een danszin. In de praktijk is het dus
belangrijk dat het einde van een tems of pas composé overvloeit in het begin van de
daaropvolgende combinatie van pas, om zo een spanningsboog op te bouwen waarbij het
articuleren van de verschillende pas onderling belangrijk blijft.225 Heel veel pas composésen
tems komen voor op specifieke plaatsen in een danszin, om de juiste cadens en frasering te
bewaren. 226 Deze combinaties zorgen voor perioden van ritmische activiteit, afgewisseld met
223 Ibid., 205 224 Bayle, “Interprétation,” n.p. 225 Hilton,Dance and music, 164. 226Ibid., 81.
62
rustpunten. Een muzikale zin, het evenbeeld van de choreografische danszin, wordt ook wel
reprise genoemd. Deze is gemiddeld 4 tot 16 maten lang, wordt ook gekenmerkt door een
specifieke opbouw en kan beschouwd worden als een zelfstandige, afgesloten eenheid. 227
Zowel de muzikale als de choreografische zin bevatten dus een bepaalde spanningsboog die
resulteert in een afsluitende werking, ook wel aangeduid met arsis en thesis. Hier kan de
harmonische structuur in de dansmuziek gelinkt worden met de choreografie.228 Het eindigen
in een cadens (zowel halve als authentieke) in een muzikale zin zal vaak samenvallen met
rustpauzes in een dansfiguur, wat meestal gepaard gaat met een glissé. Zo heeft de tems de
courante een afsluitende werking en kan deze danspas voorkomen op bijvoorbeeld een halve
of volmaakte cadens. 229
Op deze manier worden danszinnen gevormd, die specifiek zijn voor een bepaald type dans.
Karakteristieke kenmerken op gebied van ritme, spanningsboog en harmonie bepalen de
lengte en vorm van die danszin en kunnen nauw gelinkt worden met muzikale structuren. Het
zijn een soort muzikaal-choreografische thema’s die in meerdere dansen van hetzelfde type
teruggevonden kunnen worden.230
Toch is het niet zo dat er voorgeschreven regels waren voor deze dansritmes en structuren.
Het verschijnen van bepaalde karakteristieke types dansritmes heeft meer te maken met
ongeschreven conventies en de grote verspreiding van barokdans. Gezien het nauwe - zoniet
dagelijkse - contact dat componisten over heel Europa hadden met de danspraktijk, lijkt het
aannemelijk dat deze typerende structuren uit de danspraktijk een reflectie hadden in de vele
dansmuziek, al dan niet gestileerd, die in de 17e en het begin van de 18e eeuw gecomponeerd
werd. Zo geeft L’Affilard in zijn principes(1702 en 1705) “modellen” voor bepaalde types
dansmuziek met ademhalingstekens voor de muzikale frasen die exact overeenkomen met de
corresponderende danszinnen.231
Tot slot kunnen de zo gevormde danszinnen samengevoegd worden in grotere structuren.Heel
veel dansmuziek is in binaire vorm geschreven, i.e. bestaat uit 2 muzikale reprises, niet te
verwarren met binaire maatsoorten. Hoewel die zinnen herhaald worden in de muziek, geldt
227 Ibid. 228 Little en Jenne, Bach., 25. 229 Ibid., 119. 230 Ibid. 231 Little en Jenne, 21.
63
dit niet voor de bijhorende choreografie. Daar worden vaak nieuwe combinaties gebruikt of
wordt de richting van het danspad veranderd. De herhalingen, die bij hedendaagse
muziekopvoeringen vaak weggelaten worden, zijn hier dus uiterst belangrijk. Zo ook voor de
muzikanten zelf, die in deze herhalingen de kans kregen om te improviseren en te variëren.Zo
kan ook een ritmisch spel ontstaan tussen danszin en muzikale frase. Soms zal het muzikale
ritme gesyncopeerd worden maar blijft het dansritme ongewijzigd of wordt een muzikale zin
herhaald maar loopt de danszin gewoon door. Hier wordt de spanningsboog dan verder
opgebouwd, waar muzikanten eerder geneigd zouden zijn om hun zin al neer te leggen na de
eerste keer.232 AA’BB’ is dus een vaak voorkomende structuur. Harmonisch gezien evolueert
het A-deel meestal van tonica naar dominant, om dan in het B-deel terug te keren naar de
tonica.233 De snelheid waarmee akkoorden en cadenzen elkaar opvolgen kan daarbij iets
vertellen over overkoepelende structuren en frasering in muziek en dans.234 Het bestuderen
van het harmonisch ritme kan dus een bijkomend hulpmiddel zijn bij het analyseren van
dansritmes en frasering.
3.4. De relatie tussen dans en muziek: een synthese
Het verband tussen muziek en dans manifesteert zich op vele vlakken. Zowel ritmische,
temporele als harmonische structuren in de muziek zijn nauw verbonden met de
danschoreografie en van belang voor het karakter en de leesbaarheid van dans- en
muziekbeweging.Dit geldt niet enkel voor gechoreografeerde dansmuziek, maar eveneens
voor de gestileerdere vormenervan.235
De verschillende aspecten van barokke dans en muziek die hierboven aangeraakt zijn, bieden
de mogelijkheid een stap verder te gaan en deze ideeën te koppelen aan een concreet
voorbeeld.
Meredith Ellis Little is een auteur die danschoreografieën in Feuilletnotatie geanalyseerd heeft
en aan de hand daarvan karakteristieken voor de muziekpartij heeft afgeleid. Daarbij deed ze
enkele vaststellingen die implicaties meebrachten voor de analyse en uitvoering van
gestileerde dansmuziek, die niet bestemd is voor danspraktijk.236 Haar analysesysteem dat
232 Ibid. 233Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 370. 234 Ibid., 119. 235 Bayle, “Interprétation,” n.p. 236 Little, “La Bourgogne,” 112.
64
Plié:
Élevé:
Jetté :
Glissé:
Stap zonder plié of élevé:
Stap zonder gewichtsverplaatsing :
toegelicht wordt, is niet bedoeld om een conclusie te trekken die algemeen geldend is voor
alle barokdansen, maar eerder een instrument om statements te maken over specifieke
(onderdelen van) barokdansen en om verschillende dansstukken met elkaar te vergelijken.237
FIGUUR 21:Louis Pécour, La Bourgogne, 1700.
In haar artikel “The Contribution of Dance Steps to
Musical Analysis and Performance: La
Bourgogne”238 analyseert Little een danssuite, La
Bourgogne, (FIGUUR ) uit Louis Guillaume
Pécours RecueildeDances, gepubliceerd in 1700.
Deze suite bevat onder andere een courante en een
sarabande, twee dansen die ook vast onderdeel
uitmaken van de instrumentale danssuite zoals in de
inleiding besproken.Hiervan bekijken we Little’s
analyse.
237 Little en Jenne, voorwoord, xii. 238Little, “La Bourgogne,” 112 – 124.
65
3.4.1. Analyse van courante en sarabande
De grond van Little’s analysesysteem is het aanduiden van de basiskwaliteiten van de
danspassen. Deze duidt ze aan met volgende symbolen:
Pas composésen tems worden aangeduid met vierkante haken, tems de courante wordt
aangeduid met T.C en de Pas de courante wordt aangeduid met P.C.De voet waarop het
gewicht verplaats wordt, is aangeduid met L (links), R (rechts) en T (samen).
Little baseert zich op P. Rameau voor het structuren van de pas de courante, die een andere
indeling krijgen dan bij Feuillet.
Uit deze analyse kunnen enkele dingen afgeleid worden. Eerst en vooral is er het algemeen
karakter van elke dans. De courante bestaat vooral uit glijdende passen, wat de dans een
elegant en waardig karakter verschaft. Er zijn eveneens geen sprongen aanwezig in de
choreografie. De sarabande krijgt ook een waardig karakter door de glijdende passen maar is
66
minder complex van structuur. Ook zijn er enkele sprongen aanwezig in de choreografie, wat
de dans een levendiger en ietwat speelser karakter verschaft dan de courante.
Ook het ritmische niveau waarop de danspassen zich manifesteren wordt door deze analyse
duidelijk. Bij de courante zien we op iedere eerste tel van de maat een élevé, voorafgegaan
door een plié, en verder twee à drie keer een gewichtsverplaatsing per maat (aangeduid met R
en L). Dit toont een ritmische activiteit op het niveau van de halve noot, wat overeenstemt
met de ritmische structuur III-2-2 uit TABEL I.Bij de sarabande zien we over het algemeen
maar een of twee verplaatsingen per maat, en wanneer er twee zijn is dat meestal in een glissé,
een danspas die geen accentuerende kwaliteiten bevat. De metrische structuur neigt hier dus
eerder naar I-3-2 uit TABEL I.
Deze twee vaststellingen leveren interessante informatie op. Waar hedendaagse muzikanten
een sarabande meestal even gewichtig of zelfs zwaarder interpreteren dan de courante toont
deze analyse een ander beeld, waar de sarabande een iets lichter karakter krijgt.
Ook kan het een en ander afgeleid worden op het gebied van articulatie en frasering. In de
sarabande komt één pas composé overeen met één maat. Die zijn gegroepeerd per vier en
vormen één zin, zowel muzikaal als op dansvlak (mm 29-32). Bij de dans wordt het einde van
de zin gekenmerkt door de glissé, wat samenvalt met het neerleggen van de eerste muzikale
zin. Hierop volgt muzikaal dezelfde zin, maar de dans bestaat nu uit mouvements gevolgd
door glissés (mm. 33-36). Wanneer de volgende muzikale zin aanvangt, zien we een ritmische
variatie (het typische sarabanderitme) die de muziek iets levendiger maakt en ook in de
danschoreografie zien we (opnieuw) een variatie op de eerste danszin (mm. 37-40). De
voorbereidende plié komt nu op de achtste noot (het laagste metrische niveau in dit geval) en
de élevé wordt vervangen door een jetté. Mm. 41-44 zijn muzikaal een herhaling van mm. 37-
40 maar bevatten weer een andere choreografische zin die een variatie is op het voorgaande.
De laatste danszin eindigt opnieuw met een glissé, die ontbreekt tussen zin 3 en 4. De laatste
twee danszinnen komen dus samen in één spanningsboog die opgegeven wordt in de
allerlaatste tel.De sarabande is dus binair van vorm (AABB) maar bestaat op choreografisch
gebied uit vier verschillende danszinnen, waarvan de laatste twee eigenlijk in één
spanningsboog samen horen. Hierbij kan de bedenking gemaakt worden dat de muzikanten in
deze herhalingen wel variëerden met versieringsnoten en ander improvisatorisch materiaal,
waardoor ze ook vier verschillende muzikale zinnen creëerden.
67
3.4.2. Implicaties voor muzikanten
Wat kan hieruit afgeleid worden met betrekking tot de uitvoering van dansmuziek? Voor
muzikanten kan de ritmische kwaliteit van een uitvoering tot een hoger niveau gebracht
worden als de originele dans in het achterhoofd gehouden wordt. De glijdende of springende
kwaliteiten van de danspassen kunnen extra in de verf gezet worden door de articulatie van de
muzikanten. Ook de relatie met de danszin kan nuttig zijn om het karakter van een dans
sterker naar voor te laten komen. Zoals in de sarabande hierboven, waar de danser vooral op
het niveau van de maat beweegt, in een structuur van vier maten, kan men in gestileerde
dansmuziek de dans zo denken alsof hij uit vier heel trage tellen bestaat met een drieledige
onderverdeling.239 De metrische structuur zou dan als IV-3-2 moeten aanvoelen, wat een heel
andere manier van articulatie met zich meebrengt in vergelijking met de normale idee van een
sarabande met drie trage tellen in een maat. Verder zijn er nog heel wat factoren in gestileerde
dansmuziek die de frasering bepalen, zoals overpuntering, versieringen en harmonie, die op
een andere manier geïnterpreteeerd kunnen worden met het oog op een dergelijke analyse.240
Dit zijn echter alternatieve benaderingen die niet de enige ‘juiste’ mogelijkheid zijn. Toch kan
een choreografie als vertrekpunt voor analyse van gestileerde dansmuziek nieuwe inzichten
bieden in hoe een componist de principes van dansmuziek in zijn muziek incorporeerde en
hoe deze muziek uitgevoerd kan worden. Een concreet voorbeeld hiervan zijn de cellosuites
van J.S.Bach. Conrad van de Weetering stelt dat op de verschillende dansbewegingen uit de
suites de bijhorende danszinnen kunnen uitgevoerd worden, en dat ze daarbij uitstekend tot
hun recht komen indien de muziek gewoon sneller uitgevoerd wordt dan normaal het geval is.
Uiteraard zijn deze suites bedoeld als puur instrumentale muziek en de dansen zijn van die
lengte dat een danser compleet uitgeput zou zijn na het uitvoeren van één dansbeweging.
Toch is het frappant dat ook bij Bachs latere - nog meer gestileerde - suites, choreografie en
muziek hand in hand blijken te gaan.241 Ook de studie van R.J.Qureshi werd al vernoemd in
verband met dit onderzoeksdomein. Hij komt tot een gelijkaardige conclusie wanneer hij stelt
dat Bach’s instrumentale dansmuziek niet zo veraf staat van de originele choreografie als men
op het eerste zicht wel zou denken. Hij verklaart dit gedeeltelijk door Bachs dagelijkse contact
met de danspraktijk. De implicaties voor de muzikant verwoordt hij als volgt:
239 Little, “La Bourgogne,” 119. 240 Ibid. 241Van de Weetering, “Bach,”4 – 6.
68
“These step-patterns should easily guide the performer to capture the spirit of the dance which
is often hidden in the complex linear and contrapuntal texture of the Suites.”242
Dit toont aan dat het onderscheid tussen Kunst- en Gebrauchsuite slechts relatief is. In een
dansstuk dat puur instrumentaal gedacht is, kunnen we de gebruiken uit de praktische dans
weerspiegeld zien, en dit kan een opstap bieden voor musici om een zinvolle interpretatie te
geven aan wat vaak complexe muziek blijkt te zijn.
3.4.3. Implicaties voor verder onderzoek
De methode van Little blijkt een mooi instrument om choreografie en partituur met elkaar te
linken en zowel gechoreografeerde als gestileerde muziek te analyseren. Toch is hiermee niet
alles gezegd.
Wat het tempo betreft, blijft deze analysemethode eerder vaag, terwijl uit literatuuronderzoek
blijkt dat net hier nog wat vraagtekens resten. Zo wordt er geconcludeerd dat de sarabande
een iets lichter karakter heeft dan de courante, maar dieper gaat Little hier niet op in. Ook
kiest ze in haar interpretatie zelf een metrisch niveau waarop ze de danspassen articuleert,
terwijl gebleken is dat dit ritmisch niveau niet altijd even eenduidig vastgelegd is in
Feuilletnotatie. De studies waarbij gestileerde dansmuziek geanalyseerd wordt via
choreografie, refererenook steeds terug naar de danssuites van Bach, terwijl het repertoire van
gestileerde dansmuziek veel breder is dan dat.
Een eveneens opvallende tendens bij dergelijk onderzoek, is de grote nadruk die gelegd wordt
op de partituur en de notatie. Concrete opvoeringen van dans- en muziek komen weinig of
niet aan bod in de literatuur. Is dit wel het geval, dan wordt vaak slechts één van beide in
rekening gebracht: óf de dans, óf de muziek.Uitzonderingen zijn een studie van Harris-
Warrick en een artikel van Little. Harris-Warrick werd reeds aangehaald onder paragraaf 3.2.6
en test verschillende tempi van dansen uit, weliswaar op een weinig systematische manier,
maar met interessante conclusies. Het artikel van Little maakt slechts kort melding van een
dansworkshop waarbij “ (…)the musicians who responded (…) all but one felt that they had
profited considerably from the dance instruction and that it had influenced their performance
242Qureshi, “Bach,” 65.
69
of baroque music in many ways.”243Wat die invloed precies is, wordt niet verder
gespecificeerd.
Uit voorgaande hoofdstukken kunnen dus enkele onderzoeksvragen afgeleid worden.
• Eerst en vooral blijkt dat dansbeweging of choreografie de muziekpraktijk kan
beïnvloeden. Hoe kunnen we die invloed concreet onderzoeken, en op welk(e)
vlak(ken) manifesteert die invloed zich? Op deze vraag wordt een antwoord gezocht in
hoofdstuk 4.
• Een tweede aspect waar nog geen duidelijkheid over bestaat, is tempo. Het blijkt dat
voor heel wat dansen geen consensus kan bereikt worden. Dat geldt in het bijzonder
voor de courante en de sarabande. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat de verhouding in tempo
tussen de twee niet duidelijk is, zowel binnen dans als muziek. Ook hun ontwikkeling
binnen de danssuite wijst erop dat deze dansen een evolutie doormaakten die het
tempo van de uitvoeringen kan beïnvloedt hebben. In hoofdstuk 5 wordt deze evolutie
onderzocht en ligt de focus vooral op gestileerde dansmuziek.
• In Hoofdstuk 6 en 7 worden de sarabande en courante als choreografie onder de loep
genomen. Hierbij wordt nagegaan wat de karakteristieken zijn op vlak van
choreografie en zal onderzocht worden wat de invloed van tempo is op articulatie en
frasering bij de uitvoering van dergelijke choreografieën door dansers.
Bij het zoeken naar een antwoord op deze vragen zal zowel gebruik gemaakt worden van
literatuur en bronnenmateriaal als empirisch onderzoek.In hoofdstuk 8 zal gepoogd worden de
verschillende resultaten met elkaar in verband te brengen.
243Little, “Dance under Louis XIV and XV,” 340.
70
4. De invloed van danspraktijk op de interpretatie van dansmuziek: een experiment
4.1. Theoretisch kader
Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat dans en muziek nauw met elkaar verbonden zijn
en elkaars kwaliteiten wederzijds beïnvloeden. Om wat in theorie aangetoond wordt aan de
praktijk te toetsen, werd een experiment opgezet waarbijwerd nagegaan wat de invloed van
een dansperformance opde muzikale interpretatie van dansmuziek kan zijn. Tempo, articulatie
en cadens staanhierbij centraal. In de literatuur wordt reeds aangestuurd op een dergelijke
benadering :
“Le danseur baroque voit les contraintes des règles chorégraphiques, tempo, régularité,
s’ajouter aux lois de la pesanteur pour le “calcul” notamment, de son équilibre et des
sauts, avec une amplitude qui est fonction de leur importance, dans l’ajustement
musculaire avec le temps mesuré; de même, le musicien doit “tenir” le tempo avec
rigueur et souplesse sans pour autant avoir la sécheresse d’un métronome, en ayant
intégré un rythme intérieur.”244
Wanneer we dusparameters als tempo en cadens benaderen in dansmuziek, is het belangrijk
om dit te zien als een activiteit die plaatsvindt in het lichaam van zowel dansers als
muzikanten,beaamt ook Little.245
244 Bayle, “Interprétation,” n.p. 245 Little en Jenne, voorwoord, xi.
71
Het concept van un rythme intérieur in het onderzoek naar het verband tussen dansbeweging
en muziek, brengt ons bij de embodimenttheorie van Marc Leman.246Deze theorie stelt dat een
belangrijk deel van het betekenisgevingsproces in muziek steunt op het uiten en percipiëren
van lichamelijk articulaties. Het model voor muzikale communicatie (FIGUUR 22) dat
daaruit volgt kan hier helpen om een hypothese op te bouwen.247.Een danser die een
choreografie uitvoert heeft een bepaald idee van hoe die choreografie of dansbeweging er
moet uitzien. Dit idee communiceert hij via zijn lichamelijke articulaties naar de muzikant
toe. De muzikant op zijn beurt zal betekenis geven aan deze lichamelijk articulaties omdat hij
deze bewegingen projecteert op zijn eigen lichaam. Dit proces wordt ook wel lichamelijk
resonantie of imitatie genoemd. Deze lichamelijke resonanties en de interpretatie ervan
hebben op hun beurt weer invloed op de lichamelijk articulaties die gegenereerd worden
doorde muzikant. In dit geval zullen dit de bewegingen zijn die de muzikant maakt bij het
genereren van muziek op zijn instrument. In de muziek die zo ontstaat, zullen we het
oorspronkelijke idee van de danser die de choreografie danst, gereflecteerd zien. Op deze
manier vindt een muzikale uitwisseling plaats die steunt op lichaamsbeweging. Deze ideeën
kunnen zo ook naar het publiek gecommuniceerd worden.
Hoewel deze theorie vrij nieuw is, voelt men dit verband reeds in de 18e aan.
Quantzbenadrukt in zijn méthode:
246 Marc Leman, Embodied music cognition and mediation technology (Cambridge: MIT Press, 2008) 247Ibid., 160.
FIGUUR 22: Marc Leman, Model voor muzikale communicatie, 2007.
72
[…]que la musique française de danse n’est pas si aisée à jouer que quelques-uns se
l’imaginent et son expression, pour être convenable à chaque caractère, doit être bien
différents de la manière italienne. Il faut habituellement que la musique à danser soit exécutée
d’une manière sérieuse, d’un coup d’archet pesant quoique court et incisif, plus détaché que
lié. Le tendre et le chantant ne s’y trouve que rarement. Les notes pointées se jouent
pesamment, et celles qui leur succèdent, d’une manière fort court et perçante. Les pièces
rapides doivent être sautantes et jouées gaiement, d’un coup d’archet très court et toujours
marqué du poids intérieur qu’on lui donne, afin que les danseurs soient constamment
comme soulevés et incités à sauter, et que les spectateurs comprenne et sentent ce que les
danseurs veulent exprimer.248
We veronderstellen dus dat de ritmische cadens - en de daarbij horende accentuerende
kwaliteiten - van de dansbeweging, een lichamelijke uitdrukking van choreografie door
dansers, een invloed zal hebben op de interpretatie door de muzikanten van de muziek die bij
deze choreografie hoort. Het oorspronkelijke idee, gereflecteerd in de dans, zullen we dus
weerspiegeld zien in de muziek die daarbij hoort.
4.2. Methode
4.2.1. Participanten
Voor dit project werden twee dansers en vier muzikanten geëngageerd. Lieven Baert, een
autoriteit op het gebied van historische danspraktijk, en Josephine Schreibers, leerlinge van
Lieven Baert en geoefend recreatief danser. Het ensemble bestond uit viool (Stefaan
Smagghe), altviool (Esther Coorevits), viola da gamba (Dirk Moelants) en clavecimbel
(Kersten Cottyn).
4.2.2. Muziek en dans
Voor het experiment werd door Lieven Baert zelf “The Submission” voorgesteld (FIGUUR
14). Dit is een danschoreografie van Kellom Tomlinson op muziek van John Loeillet.
Tomlinson was een Engelse dansmeester die uiterst bedreven was in de Franse danskunst, een
bekende pulicatie van hem is The Art of Dancing. “The Submission” werd gecreëerd in 1717
en is bedoeld voor volleerde amateurs met een grote ervaring op het gebied van dans. Deze
choreografie is geen rechtstreekse kopie van bestaand Frans materiaal maar een originele
248 Johann Joachim Quantz, Essai d’une méthode pour apprendre à jouer de la flûte traversières, (Berlijn : Chretien Frederic Voss,1752) n.p.
73
creatie. Bijzonder interessant, ook met betrekking tot de topics in deze scriptie, is verandering
van het muzikale karakter binnen één choreografie. Het betreft hier dus één danschoreografie
waarbinnen drie muzikale bewegingen vervat zitten: een eerste, trage beweging in 3/4,
daaropvolgend een levendig menuet in 3/4 en als laatste een snelle rigaudon in 4/4.249
4.2.3. Opzet van het experiment
Op 1 mei 2012 werd het experiment uitgevoerd, in het labo van het IPEM te Gent. Een eerste
onderdeel bestond erin dat de muzikanten, zonder kennis van de danschoreografie, de muziek
doorspeelden. De individuele partijen van de strijkers werden opgenomen via
contactmicrofoontjes, de klavecinist speelde op een midi-klavier. De volledige ensemble-
klank werd ook apart opgenemen. Deze procedure werd twee maal herhaald. In een tweede
fase vervoegden de dansers het experiment. Zonder enige afspraken werd de choreografie op
de muziek gedanst. Een tweede maal werden er vóór de dans instructies gegeven door de
dansers en een derde maal werden nog enkele nuanceringen aangebracht, opnieuw door de
dansers. Ook van dit deel van het experiment werden geluidsopnames gemaakt.
4.2.4. Analyse
De verkregen geluidsbestanden werden vervolgens geanalyseerd. De klavecimbelpartij
resulteerde in een midi-file die met een midi-to-text-converter omgezet werd in een
tekstbestand. Uit dit document werden dan de basnoten geëxtraheerd en in lengte bepaald. Dit
is mogelijk omdat elke toets op het klavier verbonden is met een cijfer. De timing voor het
aanslaan (On) en loslaten (Off) van iedere toets is naast dit cijfer aangegeven met een waarde
waarmee de duurtijd van een noot berekend kan worden. Voor de viola da gamba-partij werd
via het programma ‘Praat’250 de timing geanalyseerd. Met behulp van de analyses van
toonhoogte en amplitude werd de aanzet van elke basnoot zo precies mogelijk vastgesteld.
Het resultaat hiervan is een reeks tijdspunten van waaruit de lengte van elke noot en elke maat
kan berekend worden. Om de verschillende notenwaarden met elkaar te kunnen vergelijken
werd gewerkt met een basiseenheid waarmee de nootlengtes in verhouding worden
gebracht.Wegens het ontbreken van bepaalde waarden in de klavecimbelpartij werd enkel met
de baspartij van de viola da gamba gewerkt bij de analyse. Hierbij werd een ANOVA- en
249 Lieven Baert, Dances by Kellom Tomlinson on music by John Loeillet, 2010, in het cd-boekje van The Submission: Sonatas, Suites and Concertos of the Loeillet Family. 250 Paul Boersma, “Praat, a system for doing phonetics by computer” Glot International 5:9/10 (2001): 341-345.
74
post-hoc Sheffé-test uitgevoerd op zowel de nootlengte als de maatlengte voor de drie
dansbewegingen. Dit werd gedaan voor de laatste instrumentale versie en de 3 geregistreerde
versies met dans.
4.3. Resultaten
Uit de statistische tests blijkt dat de lengte van de basiseenheid in de instrumentale versie van
het trage deel significant verschilt met de tweede en derde versies van het trage deel met dans.
Het sterkste verschil ligt tussen de 2e instrumentale en 3e dansversie (p<0,001). Voor het
menuet zijn de resultaten nog sterker. Hier is de instrumentale versie statistisch verschillend
van alledrie de versies met dans. De eerste versie met dans ligt hier tussenin en verschilt
zowel van dansversie 2 en 3 (p<0,001) als van de instrumentale versie (p<0,05). Ook de
maatlengte toont bij deze beweging significante verschillen voor zowel dansversie 2 als 3 ten
opzicht van de intrumentale versie (p<0,001). Bij de rigaudon is enkel dansversie 3 significant
verschillend in zowel nootlengte als maatlengte met de instrumentale versie. (p<0,001)
De analyse van de gamba
partij levertop gebied van
tempo en articulatie dus
enkele interessante
resultaten op. In
GRAFIEK I zien we een
vergelijking van de
spreiding van de duur van
de basiseenheid in de
partij van de viola da
gamba, voor de drie
afzonderlijke dansdelen.
GRAFIEK I: spreiding van de duur van een basiseenheid voor viola da gamba.
Bij het trage dansdeel zien we een veel grotere spreiding van waarden wanneer er geen
choreografie wordt uitgevoerd, dan wanneer de muzikanten wel de dansers begeleiden. Enkel
de versie waar dans en muziek samengezet zijn zonder onderling overleg, toont een nog
75
grotere spreiding. Bij het menuet zet dezelfde trend zich door. Hier zien we dat ook de eerste
dansversie een minder uitgesproken spreiding kent. Bij de rigaudon is er in spreidingsgraad
weinig verschil af te lezen.
De tijdsduur van de basiseenheid toont ook een groot verschil tussen de versies zonder en met
dans. In het trage deel is de duur van een basiseenheid bij de instrumentale versie veel langer
danbij de versies met dans, hetzelfde geldt voor het menuet. Bij de rigaudon zien we eerder
het omgekeerde, waarbij vooral de laatste versie een langere basiseenheidbevat.
Als we deze resultaten vergelijken met de duur van elke maat (GRAFIEK II), dan valt vooral
de nog grotere spreiding op bij de niet-dansversies en zeker bij de eerste versie met dans,
zowel bij het trage deel als bij het menuet.
GRAFIEK II: duur per maat voor viola da gamba
Hieruit kunnen we belangrijke zaken afleiden met betrekking tot het tempo. Bij de opname
zonder dans wordt voor het trage deel en het menuet duidelijk een langzamer tempo
geregistreerd dan bij de opnames met dans. De rigaudon wordt dan weer sneller gespeeld,
toch in vergelijking met de laatse dansversie. De eerste versie met dans, dus zonder overleg,
valt vooral op door de sterke spreiding van de maatlengte bij het trage deel. Ook de
instrumentale versie toont een grotere spreiding bij het trage deel en het menuet. Daaruit kan
afgeleid worden dat het tempo niet stabiel was. Ook opvallend is dat de spreiding vanhettrage
76
deel in de tweede en derde dansversie miniem wordt. Het tempo wordt dus veel stabieler als
dans en muziek na overleg samengezet worden. Ook het contrast tussen de verschillende
bewegingen is minder groot in de twee laatste versies. Bij het meneut en de rigaudon loopt de
lengte van de maat zelfs door. Een gepunte halve noot wordt dus in waarde gelijk aan en hele.
In GRAFIEK III zien we opnieuw dat wanneer de dansers erbij komen, het tempo wordt
aangepast in vergelijking met de versie zonder dans. Na overleg (Dans 2 en 3) wordt het
tempo nog meer gemodifiëerd.Ook de pauzes tussen de verschillende delen, dat zijn de pieken
in de grafiek, worden aanzienlijk korter bij dansversie 2 en 3.Bij dansversie 1 bemerken we
een heel lange pauze tussen het trage deel en het menuet, en een iets kleinere pauze tussen het
menuet en de rigaudon.Toch zien we modificaties in de curve die er op wijzen dat bepaalde
articulaties reeds in de instrumentale versie aanwezig zijn, die ook voor de versies met dans
terugkeren.
GRAFIEK III: Duur van een maat voor viola da gamba t.o.v. de tijd.
4.3.1. Interpretatie en Discuscie
Wat kan hieruit afgeleid worden wat betreft de invloed van dansbeweging op de uitvoering
van dansmuziek?
0,5
0,75
1
1,25
1,5
1,75
2
2,25
2,5
1 5 9 13 17 21 25 29 33 37 41 45 49 53 57 61 65 69 73 77 81 85 89 93 97
instrumental
dance1
dance2
dance3
77
Uit GRAFIEK I kunnen we afleiden dat de articulatie van de noten veel gelijker wordt
wanneer de muziek wordt uitgevoerd met dans erbij. Waar de muzikanten bij de puur
instrumentale versie meer vrijheid nemen, wordt een strakkere ritmische puls aangehouden
wanneer ze de danser begeleiden. We kunnen stellen dat ze op deze manier de ritmische
cadens van de muziek beter begrijpen. Het trage deel bevat bijvoorbeeld een heleboel contre-
tems de gavottes, een danspas die gekenmerkt wordt door een sprong, wat een strakke en
pittige muzikale articulatie vraagt.Denk hierbij ook terug aan Quantz: Il faut habituellement
que la musique à danser soit exécutée d’une manière sérieuse, d’un coup d’archet pesant
quoique court et incisif, plus détaché que lié
GRAFIEK II vertelt ons dat de muzikanten ook het tempo van de muziek aanpassen wanneer
ze dansers moeten begeleiden. Zelfs zonder verbale instructies (dansversie 1) voelen de
muzikanten aan dat bepaalde dansbewegingen een ander tempo vragen. Zo moeten het trage
deel en het menuet sneller gespeeld worden en de rigaudon wat trager. De grote spreiding bij
de trage beweging van deze versie duidt erop dat het tempo eerst uiterst onstabiel is. Dit kan
wijzen op het zoeken van de muzikanten naar een gepast tempo bij de choreografie. Vanaf het
menuet en de zeker de rigaudon worden de temposchommelingen veel kleiner. Na overleg
blijkt het tempo nog meer te moeten worden aangepast en wordt de uitvoering van zowel het
trage deel als het menuet nog stabieler.
Grafiek III laatzien dat ook de stabiliteit van het tempo van de volledige uitvoering verschilt
tussen de versies met en zonder dans. De muzikanten lijken geneigd te zijn de drie
bewegingen als afzonderlijke stukjes muziek te zien. Dit verklaart de grotere pauzes tussen en
het neerleggen op het einde van de verschillende delen. Ook zijn de contrasten in tempo
tussen de verschillende bewegingen veel groter. De choreografie daarentegen vraagt een
vlottere aaneenschakeling van de verschillende delen, want de dansbewegingen lopen door
over de verschillende muzikale delen heen. Zo moet de pas de bourrée waarmee het eerste,
trage deel eindigt, onmiddellijk overgaan in de voorbereidende plié voor het menuet dat er op
volgt. Zo’n overhang vlot laten verlopen is onmogelijk als de laatste noot van het trage deel te
veel wordt neergelegd en de overgang naar het volgende deel dus te lang duurt. In de eerste
versie met dans loopt het duidelijk mis bij deze overhang: dansers en muzikanten wachten op
elkaar, waardoor een heel lange pauze tussen het eerste en tweede deel ontstaat.Het belang
van een vlotte overgang tussen het meneut en de rigaudon is nog duidelijker in de resultaten,
aangezien de lengte van de maat daar doorloopt
Deze resultaten bevestigen dus dat de dansbeweging een invloed heeft op de interpretatie van
dansmuziek door muzikanten. Deze invloed manifesteert zich het duidelijkst op vlak van
78
tempo en articulatie. Overleg tussen dansers en muzikanten genereert een optimale uitvoering
voor het dansen van de choreografie, maar zelfs wanneer de communicatie puur lichamelijk
verloopt, kunnen we zien dat de muzikanten invloed ondervinden van de dansbeweging. Dit
verschaft ons meer inzicht in hoe dans en muziek hand in hand kunnen gaan.
5. De sarabande en de courante als dansmuziek
In het eerste hoofdstuk van deze scriptie werd vastgesteld dat de zowel de sarabande als de
courante als vaste dansen in de baroksuite, een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling
van dit genre. Deze twee dansen kenden een lange geschiedenis en ondergingen doorheen het
baroktijdperk een evolutie die nauwe verwantschap vertoont met zowel de ontwikkelingen
binnen de hofdans als de evolutie van de baroksuite. Ook bleek dat er verschillende types van
deze dansen bestonden in verschillende Europese landen. Uit Hoofdstuk 3 bleek dat er nog
heel wat vraagtekens resten over hoe deze dansen juist te interpreteren, vooral dan op het
gebied van tempo. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het karakter en het tempo van de
Franse sarabande en courante aan de hand van bronnenonderzoek en de analyse van
muziekuitvoeringen van deze dansen.
5.1. Bronnenonderzoek
Voor dit bronnenonderzoek wordt gebruik gemaakt van een aantal overgeleverde traktaten en
geschriften van muziektheoretici uit de barok. Aangezien onze focus ligt op de Franse
courante en sarabande moeten we rekening houden met de verschillende nationaliteiten van
de geraadpleegde theoretici en met het precieze tijdstip van hun publicaties, gezien de
evolutie van zowel courante als sarabande. In de bronnenlijst achteraanwordt een overzicht
gegeven van de verschillende werken die geraadpleegd werden voor zowel courante als
sarabande. Beide dansen worden afzonderlijk besproken, waarbij zowel
karakterbeschrijvingenals muziektechnische aspecten in rekening worden gebracht. De nadruk
ligt hier het sterkst op de muziek en minder op de dans, hoewel af en toe bronnen geciteerd
zullen worden die vooral de nadruk leggen op dat laatste. De aangehaalde auteurs worden
chronologisch behandeld en waar nodig zal secundaire literatuur gebruikt worden om te
helpen bij de interpretatie van deze bronnen.Voor de citaten wordt de originele spelling uit de
teksten behouden, ook indien niet correct.
5.1.1. Courante
De eerste van de twee dansen die we van dichterbij zullen bestuderen, is de courante. E
79
• Bronnen
In 1597 schrijft Arbeau251het volgende over de courante: Elle diffère beaucoup de la volte ,
&se dance par une mesure binaire legiere (…) en (…) notterez qu’il fault saulter les pas de
la Courante (…) de courante is dus een dans in een lichte, tweeledige maat en de bijhorende
danspassen zijn sprongen. Hij vermeldt ook het volgende : De mon ieusne aage ils dressoient
sur la Courante vne forme de ieu & ballet(…) waaruit we kunnen afleiden dat de courante een
speelse dans was.
Een volgende bron die melding maakt van de courante is Praetorius (1612252 en 1619253)
Hoewel dit een Duitse bron is, is zijn beschrijving van de courante hier toch interessant. Zijn
werk bevat namelijk één van de grootste verzamelingen Franse dansmelodieën uithet
Duitslandvan de 17e eeuw. Praetorius kwam in het bezit van deze melodieën via Anthoine
Emeraud. Dit was een dansmeester van de hertog van Braunschweig Lüneburg, voor wie ook
Praetorius werkte. De courante had voor Emeraud een grote betekenis, die de populariteit van
de courante in Frankrijk weerspiegelt.254In 1612 schrijft hij het volgende:(…) Eintemahl die
Couranten auff einen gar geschwinden Tact mensuriret werden müssen (…). Hij
karakteriseert de courante dus als een snelle dans. In 1619 wordt dit: Couranten haben den
Namen à Currendo oder Cursitando, weil dieselbe meistentheils mit gewissen abgemessenen
Sprüngen auff und nieder / gleich als mit lauffen im Tantzen gebraucht werden. Ook
Praetorius vermeldt dus de aanwezigheid van sprongen en benadrukt opnieuw het snelle
karakter van de dans.
Ook bij Mersenne (1636)255is de courante en lopende dans met sprongen: (…) qu’elle fait
courir souz un air mesuré par le pied Jambique, de sorte que toute cette dance n’est qu’une
course sautelante d’allées & de venuës. Mersenne vermeldt ook de grote populariteit van de
courante in Frankrijk op dat moment : La Courante est la plus frequente de toutes les dances
pratiqueées en France(…)Ook heeft de courante nu een drieledige maatsoort, hier triple
genoemd, maar gemesureerd op de Jambische voet (˘¯).
251 Arbeau, Orchésographie, 66. 252 Michael Praetorius, “Terpischore,” Gesamtausgabe der musikalischen Werke von Michael Praetorius (s.l.: Wolfenbüttel, 1612), 13. 253 Michael Praetorius, “Syntagma musicum III, Termini Musici”Gesamtausgabe der musikalischen Werke von Michael Praetorius (s.l.: Wolfenbüttel, 1619), 25 73. 254Wetzer, “Dansen met je oren,” 111. 255 Marin Mersenne, Harmonie Universelle (Parijs: s.n.1636), 165.
80
Omdat pas 65 jaar later de eerstvolgende Franse bron gepubliceerd wordt die de courante
vermeldt, bekijken we eerst twee auteurs die toch enige affiniteit vertonen met het Franse
idioom.
Een eerste is Mace (1676).256Hoewel dit een Engelstalige bron is, is ze toch het aanhalen
waard aangezien er tijdens de 17e eeuw een sterk muzikale uitwisseling was tussen Engeland
en Frankrijk en dat via deze weg de courante in de eerste helft van die eeuw ook in Engeland
populair werd.257Mace schrijft: Corantoes, are Lessons of a Shorter Cut, and of a Quicker
Triple-Time; commonly of 2 Strains, and full of Sprightfulness and Vigour, Lively, Brisk, and
Cheerful.We zien hier nog steeds de courante verschijnen zoals ze in de eerste helft van de
17e eeuw in Frankrijk wordt beschreven: als levendige, lichte en springerige dans. Net als bij
Mersenne krijgt de courante ook hier een drieledige maatsoort. Hij vermeldt ook het gebruik
van 2 reprises.
Een tweede bron is Muffat in het voorwoord van zijn Florilegium Primum (1695) en
Secundum (1698) Hoewel hij op dat moment als kapelmeester aangesteld was aan het hof van
de bisschop van Passau, had hij zijn muzikale opleiding in Parijs genoten, onder meer als
leerling van Lully. De dansen in de suites van zijn Florilegia zijn gebaseerd op de dansen in
Lully’s balletten en opera’s en Muffat sluit eveneens een essay in met voorbeelden van onder
meer het Franse boogstrekensysteem.258In die zin zijn de passages over de courante relevant.
In 1695 schrijft hij het volgende:Pour les autres mesure cellecy 3/2 exige un mouvement fort
lent; Cette autre ¾ le veut moins lent, mais pourtant un peu grave aux Sarabandes(…) mais
enfin le plus gayement que sans precipitation faire se pourrat aux Courantes (…)259 In 1698
wordt dit: On excepte quelquefois dans les Courantes pour la vitesse du mouvement.260.Ook
hier blijft de courante dus een snelle en levendige dans in 3-ledige maat. Hier wordt het
maatcijfer wel precieser. Muffat onderscheidt de snellere 3/4 van de trage 3/2 en rekent de
courante onder een snellere categorie dan de sarabande.
De eerstvolgende bron van een Franse auteur die de courante vermeldt na Mersenne, is
Freillon-Poncein in 1700. Deze auteur werd al geciteerd onder paragraaf 3.2. Hij schrijft: On
commence les courantes par la derniere croche de la mesure, qui se marque par un 2 & un 3,
256 Mace, Musick’s Monument, 128. 257Wetzer, “Dansen met je oren,”116. 258Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 409. 259 Muffat, “Florilegium Primum,” 20. 260 Muffat, “Florilegium Secundum ,”46.
81
& se bat à 3. Temps fort lents.261Twee jaar later merkt ook de Saint-Lambertdit op wanneer
hij schrijft:(…) & s’ils prétendent qu’on les doit battre à trois temps lents, il faut donc qu’ils
les marquent du triple double.262Hier wordt de courante dus in een trage 2/3 gemensureerd,
terwijl dit bij Muffat nog een snelle 3/4 was. Freillon-Poncein is ook de eerste auteur die de
karakteristieke opmaat van deze dans vermeldt.
Hetzelfde jaar schrijft l’Affilard (ook onder paragraaf 3.2 reeds geciteerd) over le triple
double: cette mesure se bat à trois temps lents, sçavoir deux en baissant et un en levant, de
sorte que l’on fait une blanche à queuë pour chaque tems, ou bien l’équivalent263.Als
voorbeeld hierbij geeft hij zowel een courante alseen sarabande.
Ook de Brossard (zie eveneens 3.2) omschrijft de courante een jaar na de Saint-Lambert en
l’Affilard als:espece de Dance don l’Air se notte ordinairement en Triple de Blanches, avec
deux Reprises qu’on recommence chacune foi. Ook noemt hij de courante een danse ou Air
serieux.264
Massonvolgt in 1705 evengoed en stelt: Les Sarabandes, Passacaille & Courante doivent se
battre gravement. Over de maataanduiding 3/2 schrijft hij: Quand il se trouve au
commencement d’une piece un 3/2, la mesure doit se battre fort gravement.265Na 1700 wordt
de courante dus met een zware maatslag gekarakteriseerd.
Het is ook in 1705 dat l’Affilard de herziene versie van zijn Principespubliceert, met de
gekende pendelgegevens. Een van de dansen met zo’n aanduiding in tierces is onderstaande
courante (FIGUUR 23)onder het hoofdstuk “airs de mouvement en triple double.” Waarbij
(40 geïnterpreteerd kan worden als 45 of 90 MM voor een halve noot.(zie paragraaf 3.2).
261 Freillon-Poncein, La veritable manière, 57. 262Michel de Saint Lambert, Les Principes du clavecin contenant une explication exacte de tout ce qui concerne la tabulature & le clavier (Parijs: s.l., 1702), 25. 263L’Affilard, Principes (1702), 51. 264De Brossard, Dictionnaire, n.p. 265 Charles Masson, Nouveau traité des règles pour la composition de la musique(Parijs :C. Ballard, 1705), 7.
82
FIGUUR 24: L’Affilard, courante, 1705.
Bijna 20 jaar later wordt bijBonnet266de courantenog steeds als een serieuze dans
omschreven: (…) des danses sérieuses (…)entre autres la Pavane d’Espagne, le Passamezzo
d’Italie, les Courantes de France.Opvallend is dat hij hier expliciet het Franse type courante
vermeldt, waarschijnlijk om het onderscheid te maken met het snellere Italiaanse type.
De volgende bron die de courante concreet vermeldt is een danshandboek: LeMaître van
P.Rameau in 1725.Ensuite ce sont les danses à deux, autrefois c’étoit la courante qui se
dansoit après les branles, & même Louis Quatorze d’heureuse mémoire la dansoit mieux que
personne de sa Cour, ce que je dirai dans la suite ; mais à présent c’est le menuet qui se
danse après les branles.267De courante die zijn hoogtepunt kende onder Lodewijk XIV, heeft
nu zijn functie als baldans verloren.
266 Jules Bonnet, Histoire générale de la danse sacrée et profane (Parijs: s.l., 1723), 125. 267 Rameau, Maître à danser, 51-52.
83
t1728 is het jaar waarin Uffenbach de cronomètre van Feuillet voorstelt. In de bijhorende lijst
vinden we een courante in 3/2 met aanduiding (30, waarvan de interpretatie met zekerheid
100MM voor een kwartnoot is.268
In 1732 stelt Pajot/d’Onzembray zijnmétromètre voor, waarbij net als bij l’Affilard en
Feuillet pendelgegevens te vinden zijn in tierces. Hier vinden we een courante in 3 met
aanduiding44, zonder croissants, waarvan de interpretatie ofwel 41 ofwel 81 voor een
kwartnoot kan zijn.269(zie opnieuw paragraaf 3.2 voor deze laatste twee auteurs)
FIGUUR 24: de Montéclair, Principes, 1736.
In 1736 luidt het bij de Montéclair :Courante à la manière Fraçoise (…)tempo grave
(FIGUUR 24).270De Franse courante blijft dus gekarakteriseerd door een traag tempo en een
3/2 maat.
D’Alembert schrijft in 1752: La Sarabande est proprement un menuet lent, & la Courante,
une Sarabande fort lente.271
16 jaar later blijkt de courante zowel in dans als muziek niet meer in
gebruik.Rousseauverwoordt het als volgt: Air propre à une espèce de Danse ainsi nommée à
cause des allées & des venues dont elle est remplie plus qu’aucune autre. Cet Air est
ordinairement d’une mesure à trois Tems graves et se note en Triple de Blanches avec deux
Reprises. Il n’est plus en usage, non plus que la danse dont il porte le nom.272
268Kroemer, “Cronometre,” 28. 269Pajot, “Métromètre,” n.p. 270 de Montéclair, Principes, 38. 271Jean le Rond d’Alembert, Éléments de Musique theorique et pratique, suivant les Principes de M. Rameau (Parijs: Jombert., 1752), 169. 272 Jean-Jacques Rousseau, Dictionnaire de musique (Parijs :la venue Duchesse,1768) 136.
84
In 1779 publiceertD’Alembert een herziene versie van zijn éléments.Hijomschrijft de
courante nu als une Sarabande fort lente: cette derniere n’est plus en usage.273. De
suitedansen zijn tegen deze tijd hun populariteit verloren.
• Karakter en stijlomschrijving
De courante kent globaal gezien een evolutie van een snelle en springerige naar een serieuze
en langzame dans. In de eerste helft van de 17e eeuw wordt deze dans dus gekenmerkt door
levendige sprongen en lopende passen, vandaar ook haar naam. Toch is het al vanaf 1630 dat
de courante een stilering ondervindt, met name in de Franse luitschool. Het is dus onder
invloed van de ‘Franse stijl’, zoals aangehaald in de inleiding, dat de tendens tot stilering zich
voortzet en de nadruk sterk komt te liggen op metrische ambiguïteiten en contrapunctische
structuren.274Vanaf 1700 is weinig of niets meer van het oorspronkelijke karakter van de
courante te merken en wordt deze dans consistent omschreven als een trage en serieuze dans..
De populariteit van deze dans hangt samen met de heerschappij van Lodewijk XIV, grosso
modo de tweede helft van de 17e eeuw tot zijn dood in 1715. In deze gesofisticeerde dans kon
le roi soleil zichzelf presenteren als absolute vorst, de link met het zwaarwichtige en serieuze
karkater van de courante is dus niet ver te zoeken.275 Muffats omschrijving op het einde van
de 17e eeuw valt hier nogal uit de toon, aangezien hij de courante nog omschrijft als een snelle
en levendige dans.
Het metrum van de courante is ternair, het citaat van Arbeau uitgezonderd. Soms wordt een
3/4 als maatcijfer gegeven, maar meestal betreft het een 3/2 of triple double. Ook de
karakteristieke opmaat wordt vermeld, met name bij Freillon Poncein. Het tempo van de
courante wordt in alle bronnen na 1700 omschreven als traag, maar toch zijn de meningen
over de interpretatie van de pendelgegevens uit die periode verdeeld.(TABEL IV 5.1.3)
Hier valt vooral het snelle tempo van de courante in de lijst van Uffenbach op, hoewel de
tempo-interpretaties van Harris-Warrick ook aan de snelle kant zijn wanneer we ze verglijken
met de beschrijving van de courante als danse sérieuse. Ook opvallend hierbij is de
beschrijving van de courante onder het topic van de Franse suite in a History of Western
Music: The courante(French for “running” or “flowing”) begins with an upbeat [and] is in a
273Jean le Rond d’Alembert, Éléments de Musique theorique et pratique, suivant les Principes de M. Rameau, herziene versie uitgave(Lyon: Bruyset, 1779), 169. 274Little en Cusick, “Courante” 275Wetzer, “Dansen met je oren,” 109.
85
moderate triple or compound meter (3/2 or 6/4) or shifts between the two.276De maat 6/4, die
in de aangehaalde bronnen niet voorkomt, wordt hier als karakteristiek gezien, evenals een
gematigd tempo.
Waar het grootste deel van de historische bronnen de courante als zware en zeer trage dans
beschrijft, wordt ze in dit historisch overzicht als een gematigde dans omschreven. De Grove
Dictionary sluit dan weer dichter aan bij de historische bronnen, waar de courante de traagste
van alle hofdansen wordt genoemd.277 Er kan dus vastgesteld worden dat er onenigheid
bestaat over het tempo van de courante. Een vergelijking met het tempo en metrum van de
sarabande komt er onder paragraaf 5.1.3, nadat we ook deze dans besproken hebben.
Rond 1725 is de courante volgens Rameau al over haar hoogtepunt heen en is ze verdrongen
door het menuet. Het is ook vanaf dan dat auteurs (bv. Bonnet en de Montéclair) gaan
specifiëren dat ze de Franse courante bedoelen wanneer ze het hebben overeen trage of
serieuze dans. Na 1750 is de courante niet meer in gebruik.
5.1.2. Sarabande
• Bronnen278
Een eerste vermelding van de sarabande vinden we in 1612 bij Praetorius. Hij schrijft:
(…)auch kan man solchen und dergleichen Sachen / und sonderlich den Duretten,
Sarabanden und Baletten, eine sehr gute Gratiam und Liebligkeit geben / wenn bissweilen
eine repetition umb die ander / bals still und heimblich / bald wiederümd starck und
lautklingend misiciret wird / (…)279De sarabande is hier dus een liefelijke dans, die
contrasterende karakters als “geheimzinnig” en “sterk” kan bevatten en dus uit meerdere
delen bestaat.
Ook Mersenne geeft in 1636 een uitgebreide beschrijving van de sarabande:La Sarabande a
esté inuentée par les Sarrazins, ou Mores, dont elle a pris son nom; car on tient que la
Comedienne nommée Sarabande la dança la premiere en France: quelques-uns croyent
qu’elle vient du mot Espagnol Sarao, lequel entr’autres significations veut dire Bal en
276Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 372 277 Little en Cusick, “Courante” 278De verwijzingen naar paragraaf 3.2 bij de bronnen die de courante vermelden, gelden eveneens voor deze bronnen wanneer ze de sarabande vermelden. 279 Praetorius, “Terpsichore,” 15.
86
Espagnol, ou de Banda qui signifie assemblée, comme si plusieurs se devoient assembler pour
cette sorte de dance(…) Son mouvement est Hegemeolien. Elle se dance au son de la
Guitterre, ou des Castaignettes (…) ses pas sont composez de tirades, ou de glissades (…)sa
mesure est Hemiola, & suit le battement Mareschal280.De exotische of Spaanse roots van deze
dans zien we in het gebruik van de castagnetten en de gitaar. Haar beweging is Hegemeolien
(˘˘˘¯˘) of kort – kort – kort – lang – kort. Het gebruik van tiradesetglissadesverraadt het
verleidelijke en temperamentvolle karakter van de sarabande. De maatsoort is drieledig
(Hemiola)281 en het tempo snel (battement Mareschal)282.
In 1654 wordt de sarabande vermeld in een brief van Vincent de la Voiture naar Kardinaal
La Valette: Et cela [De voordracht van een droevig lied dat iedereen tot tranen bewoog] eust
duré trop long-temps: si les violons n’eussent vistement, sonné une sarabande si gaye, que
tout le monde se leva aussi joyeux que si de rien n’eust esté; et ainsi sautant, dansant,
voltigeant, piroüettant, capriolant, nous arrivasmes au logis, (…)283Ook hier is de sarabande
een dans met een temperamentvol en opgewekt karakter.
Aangezien zowel de Italiaanse als de Franse sarabande populair was in Engeland tijdens het
tweede deel van de 17e eeuw, heeft Mace het vermoedelijk over de Italiaanse versie wanneer
hij zegt284:Serabands, are of the Shortes Triple-Time; but are more Toyisch, and Light, than
Corantoes; and commonly of Two strains.285 Dit lijkt dus geen betrouwbare bron als we de
Franse sarabande willen onderzoeken.
Opnieuw is het pas op het einde van de 17e eeuw dat we bronnen kunnen terugvinden die over
de Franse dansvormen gaan. In een reeds aangehaalde passage van Muffat uit 1695 staat:
(…)Pour les autres mesures cellecy 3/2 exige un mouvement fort lent; Cette autre 3/4 le veut
moins lent, mais pourtant un peu grave aux Sarabandes(…)mais enfin le plus gayement que
sans precipitation faire se pourrat aux Courantes (…)286De sarabande is hier dus trager en
zwaarwichtiger dan de courante en staat in de maat van 3/4.
280 Mersenne, Harmonie,165. 281Wetzer, “Dansen met je oren,” 123. 282Kroemer, “Cronometre,”122. 283 Vincent de la Voiture, Lettres (Parijs: 1654) geciteerd in Kroemer, “Cronometre.”122. 284Wetzer, “Dansen met je oren,” 131. 285 Mace, Musick’s Monument, 129. 286 Muffat, “Florilegium Primum,” 20.
87
Een jaar later staat bij Loulié, een auteur ook in paragraaf 3.2 vermeld: La Mesure & le
Mouvement sont des choses differentes. Nous en avons un exemple dans le Menuet & dans la
Sarabande qui sont de même Mesure de trois Temps, & qui neantmoins sont de mouvements
differents ; les Temps du Menuet estant bien plus vistes que ceux de la Sarabande.287Hij
karakteriseert de sarabande dus als een traag menuet, een dans die evenees in 3 staat.
Op de eeuwwisseling schrijft Freillon-Ponceinhet volgende: Le 3 et 4, se bat à trois temps
encore plus vîte que le triple double, sçavoir une noire pour chaque temps.288La mesure [des
Sarabandes] se marque par un 3 et un 4, et se bat à trois temps lents.289Net als bij Muffat
staat de sarabande in 3/4 en krijgt ze een traag tempo. Maar in tegenstelling tot Muffat wordt
de sarabande hier een graad sneller dan de courante, die in 3/2 staat.
In 1702 vermeldtL’Affilard zowel een courante alse en sarabande wanneer hij het heeft over
le triple double: cette mesure se bat à trois temps lent.290Maar ook bij le triple simplewordt de
sarabande als voorbeeld gegeven: Quand cette mesure se chante gravement, comme par
Exemple, à la Sarabande (…)on la bat lentement à trois tems égaux, de manière que l’on fait
une noireà chaque temps.291
Net als Loulie karakteriseertde Brossardin 1703 de sarabande als een traag en serieus
menuet. La Sarabande, n’étant à a bien prendre qu’un Menuet, dont le mouvement est grave,
lent, serieux &c.Verder lezen we ook nog dit: Quelques fois [MOTTO ou MOUVEMENT ]
signifie la Lenteur, ou la Vitesse des Nottes & de la mesure, ainsi on dit, mouvement gay,
mouvement, lent, mouvement vif, ou animé &c. & dans ce sens il signifie aussi souvent une
égalité, reglée & bien marquée de tous les temps de la mesure. C’est en ce sens qu’on dit que
le Recitatif ne se chante pas de mouvement ; que le Menuet, la Gavotte, la Sarabande, &c.
sont des airs de mouvement.292De sarabande wordt dus eveneens gekenmerkt door een
regelmatige maat en goed gearticuleerde tellen.
Ook Masson werd al met betrekking tot de courante aangehaald wanneer hij stelt: Quand il se
trouve au commencement d’une Piece un 3/2, la mesure doit se battre fort gravement. Les
287Loulié, Eléments, 31. 288 Freillon-Poncein,La véritable manière, 25. 289Ibid. 56. 290l’Affilard, Principes (1702), 51-52. 291Ibid. p 63. 292 De Brossard, Dictionnaire, n.p.
88
Sarabande, Passacaille & Courante doivent se battre gravement.293Hier wordt dus geen
onderscheid gemaakt tussen de courante en de sarabande.
1705 is ook het jaar dat l’Affilard in zijn herziene Principes maar liefst drie sarabandes met
pendelgegevens in tiercespubliceert. Een sarabande tendre in 3/2 een sarabande en rondeau
in 3 en een sarabande in 6/4, à six tems graves.(FIGUUR 25)
FIGUUR 25: L’Affilard, Principes, 1705.
Verder schrijft hij nog dit: Le triple simplese marque par un 3(…) Quand cette mesure se
chante gravement, comme par exemple, à la Sarabande et à la Passacaille, on la bat
lentement à trois tems égaux, de manière que l’on fait une noir à chaque temps.294Het
maatcijfer 3/4 wordt bij de sarabande dus traag geslagen.
We noteren vermoedelijk 1710 wanneer de dansen van Feuillet verschijnen die
pendelgegevens bevatten. Spijtig genoeg is het getal in tierces dat bij de sarabande van dit
293 Masson, Nouveau traité, 7. 294 Ibid., 85-86.
89
manuscript hoort, beschadigd. Door de croissant weten we wel dat de notenwaarde waarnaar
het cijfer verwijst, de kwart is. De mogelijke interpretaties zijn 62, 72 ,95 of 120 MM.295
Ook bij Uffenbachin 1728 vinden we een sarabande met tempo-aanduidingen terug. Deze
staat in 3 en krijgt het metronoomcijfer 95 MM, horende bij de aanduiding (38 in tierces).296
De métromètre van Pajot/In 1732 geeft ons naast een courante ook een sarabande in 3/2. Hier
wordt het getal in tierces - weliswaar zonder croissant - 49, wat geïnterpreteerd kan worden
als 37 of 73 MM.297
In 1736 levert de Monteclair ons twee sarabandes over. De ene is een sarabande in3/4,
mouvement grave ,298 de andere is een sarabande legere, Mouvement de chacone, eveneens in
3/4, met extre temo-aanduiding gay.299. (FIGUUR 26)
FIGUUR 26: de Montéclair, Principes, 1736.
Hij schrijft ook nog het volgende: (…) mais l’experience nous prouve ce peu d’exactitude, car
par exemple, la Passacaille et al Sarabande qui son d’un mouvement grave se marquent par 3
ou 3/4, d même que la Chacône et le Menuet qui sont d’un mouvement gay.(…)On designe
souvent le Passepié qui est d’un mouvement tres legere par, 3, de même que la Passacaille, la
Sarabande, la Chaconne et le Menuet, qui ne sont pas d’un mouvement si leger.300De
295Kroemer, “Cronometre,” 29 296Ibid. 297Pajot, “Métromètre,” n.p. 298de Montéclair, Principes, 39. 299 Ibid., 40 300 Ibid., 117.
90
Monteclair onderscheidt hier dus de iets snellere 3 van de 3/4, maar merkt op dat dit
onderscheidt niet altijd duidelijk te trekken valt. De sarabande krijgt aan de ene kant een
zware beweging, maar komt blijkbaar ook in een wat vrolijkere versie voor.
Een jaar later treffen we opnieuw een auteur aan die ons pendelgegevens overlevert. De la
Chapelle (zie ook paragraaf 3.2) vermeldt een sarabande in 3, met een tempo-aanduiding in
pouces van 32. De interpretaties lijken hier vooral te wijzen in de richting van 64 MM voor
een kwart.301
15 jaar later, we noteren 1752, is het d’Alembert die de Sarabande opnieuw vermeldt: La
Sarabande est proprement un menuet lent, & la Courante, une Sarabande fort
lente.302Opnieuw wordt de sarabande als een traag menuet omschreven. Ook de vergelijking
met de courante is er terug en ook hier wordt de sarabande iets sneller gekarakteriseerd.
In 1768 schrijft Rousseaunog het volgende: (…)Air d’une Danse grave, portant le même nom,
laquelle paroît nous être venue de’Espagne, & se dansoit autrefois avec de Castagnettes.
Cette Danse n’est plus en usage, si ce n’est dans quelques vieux Opéra François. L’air de la
Sarabande est à trois Tems lents.303De Spaanse oorsprong van deze dans wordt zelfs hier nog
vermeld, hoewel ze niet meer gedanst noch gespeeld wordt.
Als laatste halen we nog d’Alembert aan, die in zijn herziene versie van zijn éléments uit het
jaar 1779de sarabande nog steeds omschrijft als un menuet lent.304
• Karakter en stijlomschrijving
In de vroege 17e eeuw komt de sarabande via Spanje in Frankrijk terecht. In deze vorm wordt
de sarabande omschreven als een sensuele en temperamentvolle dans, met een snel tempo.
Nog in 1654 wordt dit type dans in de uitvoeringspraktijk vermeld. Naar het einde van deze
eeuw toe, is het karakter van de Franse sarabande helemaal veranderd. Ze wordt nu
omschreven al een serieuze, zware en trage dans. Toch wordt af en toe een iets snellere versie
vermeld, zoals bij de Montéclair, die een Sarabande legere, mouvement de Chaconne laat
noteren. Het is vooral onder invloed van de Franse stijl, zoals besproken in hoofdstuk 1, dat
301 De la Chapelle, Les vrais principes, n.p. 302 D’Alembert, Éléments (1752), 169. 303 Rousseau, Dictionnaire, 431. 304 D’Alembert, Éléments (1779), 209.
91
deze verleidelijke dans tot een serieuze, hoofse dans werd omgevormd.305Over het maatcijfer
is, in tegenstellint tot de courante, niet iedereen het eens. We vinden zowel sarabandes in 3/2,
3/4 als 3. Sporadisch komt het maatcijfer 6/4 voor, maar dit zijn meestal sarabandes die meer
aanleunen bij het Italiaanse, snellere type.306 Toch is het meest voorkomende maatcijfer 3/4 of
3. Ook wat de pendelgegevens betreft zien we verschillende tendensen..(TABEL IV 5.1.3)
Het tempo varieert dus van heel traag (36 voor een halve noot) naar een gematigd tempo (95
voor een kwart) tot redelijk snel (133 voor een kwart). We zien hier dat de maatsoort mee
evolueert met het tempo: 2/3 voor de trage tempi en 3 voor de snelste versies. Voor de
sarabande zijn de naslagwerken eenduidiger dan voor de courante. Zowel in de Grove
Dictionairy307als in A History of Western Music308 wordt de Franse sarabande omschreven als
zwaarwichtige dans in drieledige maat. Wat in de historsiche bronnen niet vermeld wordt, is
het typische ritmische basispatroon dat we vaak terugvinden in de sarabande,
waarbij de gepunteerde tweede tel de meeste nadruk krijgt.309
Waar ook nog op gewezen moet worden, is het terugkeren van de beschrijving van de
sarabande als een traag menuet, zeker in de latere bronnen.Beide hebben inderdaad een
waardig en gracieus karakter maar reeds in de inleiding werd gezegd dat deze vergelijking
voor de danspraktijk niet opgaat, aangezien het menuet een eigen dansvocabularium heeft,
met de pas de menuet als belangrijkste voorbeeld.310Bronnen die deze dans dus zo
beschrijven, hebben nog weinig notie van de originale Franse dans. In de tweede helft van de
18e eeuw maakt de sarabande geen deel meer uit van de actuele uitvoeringspraktijk, zowel in
dans als muziek..
5.1.3. Conclusie
Er zijn twee zaken die opvallen bij het bestuderen van het historisch bronnenmateriaal over de
Franse sarabande en courante. Eerst en vooral zien we dat beide dansen evolueren van snel en
opgewekt in het begin van de 17e eeuw naar trage en serieuze hofdansen op het einde van de
17e en het begin van de 18e eeuw. Ook worden ze vaak in één adem genoemd, wat een
305 Wetzer, “Dansen met je oren,” 123. 306Ibid., 121. 307Hudson en Little, “Sarabande” 308Burkholder, Grout en Palisca, History of western music, 372. 309 Ibid. 310 Ibid., 122.
92
vergelijking tussen de twee noodzakelijk maakt.Muffat typeert de courante nog als een
snellere dans dan de sarabande.
In alle latere bronnen wordt de courante echter trager gekarakteriseerd dan de sarabande. Dit
zien we ook in het verschillend gebruik van maatcijfers. De courante wordt gekenmerkt door
de trage 3/2 terwijl de sarabande het meest frequent voorkomt in de iets snellere 3/4. Of 3.
TABEL IV geeft nog eens de verschillende interpretaties van de pendelgegevens weer.
L’Affilard 1705 (1) (2) (3)
Courante 3
2 (40
45 / 90
Sarabande 3
2 (50
36 / 72
Sarabande 3 (42
43 69 86
Sarabande 6
4 (27)
67 / 133
Pajot/d’Onzembray (1732)
Courante 3 44
41 82
Sarabande 3
2 49
37 73
De la Chapelle (1737)
Sarabande 3 32
64 63
Uffenbach: Le cronometre de Feuillet (1728)
Sarabande 3 (38
= 95
Courante 3
2 (30
= 100
Feuillet (1710)
93
TABEL VII: Pendelgegeven voor sarabande en courante
De pendelgegevens en de interpretatie ervan scheppen niet onmiddellijk duidelijkheid over de
verhouding tussen courante en sarabande, aangezien zowel de traagste als snelst voorkomende
dans een sarabande is en de maatcijfers ook wisselen.Toch lijkt de courante hier over het
algemeen iets sneller te worden aangeduid dan de sarabande. Uit Little’s analyse van de
sarabande en courante uit La Bourgogne (zie Hoofdstuk 3) bleek dan weer dat de sarabande
als dans iets levendiger is dan de heel zwaarwichtige courante, wat dus aansluit bij het
historisch bronnenmateriaal.
5.2. Uitvoeringspraktijk van courante en sarabande
Bij het onderzoeken van bronmateriaal, was het mogelijk een globaal beeld te krijgen van het
karakter van de Franse sarabande en courante en hun evolutie over de tijd. Toch waren er
enkele ambiguïteiten, zeker op het gebied van tempo krijgen we van zowel sarabande als
courante soms een verwarrend beeld. De vraag werpt zich op of we deze onvolkomenheden
ook bij de muzikale uitvoering van deze dansen zullen zien terugkomen, of dat deze net een
hulpmiddel kunnen bieden bij bijvoorbeeld de interpretatie van de overgeleverde
pendelgegevens. Als we beide dansen bekijken, valt te verwachten dat muziek die gedateerd
is in de eerste helft van de 17e eeuw, sneller zal gespeeld worden dan muziek van latere
datum. Wat de verhouding tussen sarabande en courante betreft, ligt de hypothese wat
moelijker. Volgens de pendelgegevens zijn er zowel trage als snelle versies van sarabandes en
courantes. Toch kunnen we een ondergrens trekken van ca. 35 MM en een bovengrens van ca
120MM waarvan we verwachten dat de tempi van de uitvoeringen hiertussen zullen liggen.
De beschrijving van de courante en sarabande in historische bronnen doet dan weer
vermoeden dat de courante toch wat trager zal gespeeld worden dan de sarabande.
Sarabande de
Mr. Feuillet
Muziek niet
geïdentificeerd
3 (58, 50, 38
of 30
= 62, 72,
95 of 120
94
5.2.1. Methode
Muziek
Om een representatief beeld te schetsen van de uitvoeringspraktijk van zowel sarabande als
courante, werd voor elke dans afzonderlijk een lijst samengesteld van om en bij de 400
uitvoeringen. Daarbij werd gedifferentiëerd in uitvoerder, gekozen werken, tijdstip, bezetting
en componist. Ook werd er op gelet dat de componisten onder de “Franse stijl,” te
categoriseren waren, zoals in de inleiding beschreven.Werken van onder meer J. Gallot,
Chambonnières, Denis en Ennemond Gaultier, d'Anglebert, de Visée, Dieupart, Louis en
François Couperin, Forqueray, Hotteterre, Lully, Jacquet de la Guerre, M. Marais en J.-Ph
Rameau werden in de lijst opgenomen.
Tempobepaling
De bepaling van het tempo verliep handmatig, waarbij door het meetikken op de tel de beats
per minuut werden geregistreerd. Daarbij werd gelet op een drieledige puls, waardoor de
bekomen metronoomcijfers referen naar de hoofdtel of temps in zowel 3/2, 3/4 al 3.
Data-analyse
Voor de data-analyse werd een eerste onderscheid gemaakt tussen sarabande en courante.
Daarna werd een tijdsindeling opgemaakt waarbij rekening gehouden werd met een gelijke
spreiding van het aantal uitvoeringen over de verschillende tijdscategoriën van zowel
sarabande en courante. Er werden vijf groepen gecreëerd: alle werken gedateerd vóór 1671,
van 1671 tot 1701,van 1701 tot 1715, van 1715 tot 1725 en al laatste categorie alle werken
met datum 1725 of later. Ook werd er een onderscheid gemaakt op basis van bezetting en
componist. Om de tempoverdelingen in MM in de juiste verhouding te plaatsen werden ze
omgerekend naar een logaritmische schaal van 2. Op deze gegevens werd een ANOVA- en
post-hoc Sheffé-test uitgevoerd, zodat de verschillende categoriën vergelijken konden
worden.
5.2.2. Resultaten
GRAFIEK IV toont hoe de tempi van de verschillende uitvoeringen voor zowel sarabande als
courante verdeeld zijn. De meestvoorkomende tempi voor de sarabande liggen tussen 5,8 en
6,voor de courante tussen 7 en 7, 2 wat neerkomt op 55-65 MM voor de sarabande en 120-150
95
MM voor de courante. De grafiek van de tempi op
voor de uitvoeringen van de sarabande veel gespreider zijn dan
De ANOVA en post-hoc Scheffé test wijzen uit dat het tempo van de courante significant
verschilt over de tijd.De tests werden uitgevoerd op zowel de MM
logaritmische verhouding. GRAFIEK V
sarabande en van de courante
significant van alle andere categorieën, e
en ‘1701-1715’ (p<0,001). De categorie
verschillend van de groep ‘1715
uitvoeringen van de courante dus grosso modo opdelen in 3 verschillende tijdsklassen waarbij
het tempo een significant verschillende
(gem. 148MM). De traagste troep
134MM) volgt de middenmoot, ‘1701
aangrenzende categorieën en vormt dus een overgangsperiode.
daalt dus wanneer de werken in kwestie dichter naar het einde van de 17
zijn, maar stijgt weer geleidelijk
GRAFIEK IV: spreiding van
Ook voor de sarabande verschillen de
vroegste categorie verschilt eveneens significant
van de categorieën, ‘1701-1715’, ‘1715
0
20
40
60
80
100
5,2
5,3
5,4
5,5
5,6
5,7
5,8
5,9
Aa
nta
l
Tempo sarabande & courante
MM voor de courante. De grafiek van de tempi op logaritmisch schaal toont ook
sarabande veel gespreider zijn dan die van de cour
hoc Scheffé test wijzen uit dat het tempo van de courante significant
De tests werden uitgevoerd op zowel de MM-cijfers als de tempi in
GRAFIEK V toont de spreiding en het verloop van
van de courante over de tijd. De vroegste categorie van de courante
alle andere categorieën, en het sterkst van de categorie‘1671
(p<0,001). De categorie ‘1671-1701’ is daarbij ook nog eens sterk significant
1715-1725’ (p<0,001) en ‘1725 en later’ (p<0,001). We kunnen
uitvoeringen van de courante dus grosso modo opdelen in 3 verschillende tijdsklassen waarbij
het tempo een significant verschillende factor is. De snelste categorie is de groep
. De traagste troep tussen 1671 en 1701 (gem. 123MM)
MM) volgt de middenmoot, ‘1701-1715’ is niet significant verschillend
aangrenzende categorieën en vormt dus een overgangsperiode. Het tempo van de uitvoeringen
daalt dus wanneer de werken in kwestie dichter naar het einde van de 17e
geleidelijk wanneer de datering later is dan 1700.
: spreiding van de tempi van de uitvoeringen van sarbande en courante
arabande verschillen de tempi significant over de tijd. (GRAFIEK V
vroegste categorie verschilt eveneens significant van alle andere categorieën, en
1715’, ‘1715-1725’ en ‘later dan 1725’ (voor de drie categorieën is
5,9 6
6,1
6,2
6,3
6,4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9 7
7,1
7,2
7,3
7,4
7,5
7,6
7,7
Log (tempo)
Tempo sarabande & courante
toont ook dat de tempi
de courante.
hoc Scheffé test wijzen uit dat het tempo van de courante significant
cijfers als de tempi in
en het verloop van de tempi van
van de courante verschilt
1671-1701’ (p<0,001)
bij ook nog eens sterk significant
(p<0,001). We kunnen
uitvoeringen van de courante dus grosso modo opdelen in 3 verschillende tijdsklassen waarbij
snelste categorie is de groep vóór 1671
) en na 1715 (gem.
1715’ is niet significant verschillend van zijn
Het tempo van de uitvoeringen
eeuw toe gedateerd
de tempi van de uitvoeringen van sarbande en courante.
(GRAFIEK V) De
alle andere categorieën, en het sterkst
(voor de drie categorieën is
7,7
7,8
Sarabande
Courante
96
p< 0.001). De categorie ‘1671-1701’ is daarbij ook significant verschillend van de
categorieën‘1701-1715’ (p<0,05), ‘1715-1725’ (p<0,001) en ‘1725 en later’ (p<0,05).
Onderling verschillen de drie laatste categorieën statistisch niet. Net als bij de courante
kunnen we de uitvoeringen in 3 groepen opdelen. De snelste groep vóór 1671 (gem. 79,34
MM), een gematigde groep tussen 1671 en 1701 (gem. 70,43 MM) een trage groep met daarin
alle uitvoeringen van werken die later dan 1700 gedateerd worden. (gem. 60MM). De
uitvoeringen van de sarabande tonen dus een dalende trend over tijd.
GRAFIEK V: Tempo van courante en sarabande gespreid over de tijdsperioden.
97
5.2.3. Interpretatie
Verifiëren van de hypothese
De resultaten hierboven bevestigen deels onze hypothese dat het tempo van de uitvoeringen
zal dalen naarmate de datering van de werken later is. Vooral de twee eerste categoriën
vertonen het duidelijkst een dalende trend, zowel bij courante als sarabande. Bij deze laatste
dans zet deze trend zich zelfs nog verder na 1700. De stilering van deze dans zet zich dus
verder, ook in het begin van de 18e eeuw. Voor de courante is er vanaf de 18e eeuw opnieuw
een stijging merkbaar. Dit is vreemd want alle bronnen van na 1700 omschrijven het karakter
van de courante consequent als lent, sérieux en grave.
Ookvolgen de exacte tempi van de uitvoeringen het tweede deel van onze voorspellingen niet.
Op basis van karakterbeschrijvingen van zowel courante als sarande werd gedacht dat deze
laatste dans net iets sneller zou gespeeld worden, hoewel ze qua karakter beidenredelijk dicht
tegen elkaar aanleunen. Ook dit laatste lijkt niet te kloppen bij de tempi van de uitvoeringen.
Er is zelfs eenheel groot verschil merkbaar.
De pendelgegevens uit historische bronnen bieden hier evengoed geen houvast. Voor de
sarabande gaat de vergelijking nog op: de traagste uitvoeringen situeren zich rond 40MM,
terwijl enkele uitschieters zich rond 110-130MM bevinden. De uitvoeringen van deze dans
vallen dus binnen de verwachtte grenzen. De meest voorkomende tempi bij de beluisterde
sarabandes liggen wel net tussen beide interpretaties (Van Biezen, Schwandt en Heijdemann
vs. Harris-Warrick en Uffenbach) van die pendelgegevens in. De sarabande vermeld bij de la
Chapelle, waar een consensus over was, ( 64MM voor een kwart) en de tempi die Wendy
Hilton kiest voor het uitvoeren van de sarabande, (73 en 69MM voor een halve en een
kwartnoot respectievelijk) lijken hier dus het dichtst bij aan te sluiten. De courante
daarentegen is een ander verhaal. Bij de pendelgegevens werden metronoomcijferst tusen 41
en 100MM gevonden, terwijl slechts 2% (!) van de beluisterde courantes trager dan 100MM
gespeeld wordt. Geen enkele interpretatie van welke pendelgegevens dan ook, sluit hier bij
aan.
Mogelijke verklaringen
Een eerste eigenaardigheid is dat het tempo van de uitvoeringen van de courantes van na 1700
opnieuw lijkt te stijgen. Dit geïsoleerd feit zou kunnen wijzen op wat eerder in hoofdstuk 1 is
verteld over het zoeken naar een synthese tussen de Franse en Italiaanse stijl door onder meer
98
componisten als F. Couperin. Aangezien een aanzienlijk deel van de beluisterde composities
van zijn hand is, zoals Les goûts-réünis, zou het kunnen dat de stjil van de Italiaanse, snelle
courante vermengd is geraakt met het zwaarwichtige karakter van het Franse type van deze
dans. Ook zou verdwijnen van de courante als hofdans hiermee te maken kunnen hebben.
Rond 1725 wordt de courante niet meer gedanst, wat een effect kan gehad hebben op de
composities van muziek die nog haar naam dragen. Dit is echter geen afdoende verklaring,
zeker niet als we de exacte tempi van deze uitvoeringen bekijken. Als de courantes in de
categorieën ‘1671-1701’en ‘1701-1715’ het hoogtepunt van de courante als majestuese en
gewichtige dans moeten representeren, dan ligt een gemiddeld tempo van 123MM
respectievelijk 129MM wel heel erg hoog. Kort gezegd voldoet bijna geen enkele uitvoering
aan die kwaliteiten. De uitvoerders lijken het Franse woord “courante” nogal letterlijk te
nemen en interpreteren deze muziek niet als grave of lentement. De beschrijving van de
courante in A History of Western Music lijkt dus wel op te gaan voor de hedendaagse
uitvoeringspraktijk van deze dans. De tegenstellingen stapelen zich dus op.
5.3. Conclusie
Het analyseren van opnames van zowal courante als sarabande en de vergelijking met
historische bronnen leert ons heel wat. Zo hebben we tot nu toe een redelijk duidelijk beeld
van de sarabande kunnen schetsen. Deze dans evolueert inderdaad naar een trage en
gewichtige hofdans naar het einde van de 17e eeuw toe, en houdt die trend vast. Dit is in
overeenstemming met de karakterbeschrijving van deze dans in historische bronnen en in
relatieve overeenstemming met de overgeleverde pendelgegevens. Zij het niet dat er nog
steeds geen uitsluitsel bestaat over de juist interpretatie ervan. De tempi van de beluisterde
opnames houden de stok in het midden. Toch lijkt het niet onbelangrijk om dieper in te gaan
op de juiste interpretatie van de overgeleverde pendelgegevens, aangezien het hier steeds om
half of dubbel tempo gaat, wat niet niets is, zowel in termen van dans-als muzikale uitvoering.
Heel wat minder eenduidig dan bij de sarabande, wordt het bij de courante. Historisch
bronnenmateriaal en hedendaagse uitvoeringspraktijk lijken hier lijnrecht tegenover elkaar te
staan, waardoor de overgeleverde pendelgegevens niet geverifeëerd kunnen worden en enkel
maar vraagtekens toevoegen. De veronderstelling dat de Franse courante een serieuse en
majestueuse hofdans was, langzamer nog dan de Franse sarabande, bleek dus niet zonder
meer te kloppen.
Tijd dus om de andere kant van het verhaal van dichterbij te bekijken. Gezien de sterke band
van de Franse instrumentale muziek met de danspraktijk, kan de choreografie van deze twee
99
dansen en de uitvoering ervan door dansers misschien helpen bij het oplossen van enkele
vraagtekens. Dit vormt het onderzoek voor het volgende hoofdstuk. Eerst zullen de
choreografische aspecten van de sarabande en courante aan bod komen, waarna de theorie in
de praktijk wordt opgezet via een experiment.
6. De sarabande en de courante als choreografie
In dit hoofdstuk worden de karakteristiekenvan de courante en de sarabande als choreografie
uitgebreid besproken. Dit heeft als doel een zicht te werpen op de algemene ritmische
structuren en het typische dansvocabularium van deze twee dansen, wat ons misschien wat
kan leren over het tempo en de verhouding tussen deze twee dansen.
In paragraaf 3.2.5 werd al geopperd dat choreografieën waar géén pendelgegevens van
teruggevonden zijn, evengoed een aanwijzing voor het goede tempo kunnen geven. Het
correct uitvoeren van de passen is hierbij de sleutel. Wat ‘correct uitvoeren’ juist betekent
werd onder paragraaf 3.3 besproken. De conclusie daar luidde dat het onderscheid tussen de
verschillende passen in het dansvocabularium soms heel klein is en de taak van de danser erin
bestaat om de subtiele verschillen tussen deze passen visueel zichtbaar te maken, door de
juiste (ritmische) articulatie mee te geven.Dit moet met een bel-air en éléganceworden
uitgevoerd die de dans in één vloeiende beweging verbindt. Tempo bleek hier een belangrijke
factor bij. Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat dansers deze typische ritmische articulaties kunnen
meegeven aan de muzikanten die deze dansmuziek uitvoeren, en dat dit een invloed heeft op
het tempo dat deze muzikanten kiezen.
Achterhalen wat de ritmische karakteristieken van het dansvocabularium van sarabande en
courante zijn, kan ons dus helpen bij het onderzoek naar het tempo van deze twee dansen.
Zowel de algemene aspecten als hun specifieke danspassen, ritme, frasering en cadens komen
aan bod. Hoewel de armbewegingen van de dansers belangrijk zijn voor het esthetische aspect
en de expressiviteit van deze dansen, worden ze hier buiten beschouwing gelaten. Voor de
analyse van sarabande en courante werd beroep gedaan op publicaties van Francine
Lancelot311 Wendy Hilton en Meredith Ellis Little. Ook bronmateriaal uit de periode van La
Belle Danse werd aangewend, onder meer van Feuillet en Pécour.
311 Ook wordt bij de aangehaalde dansen waar mogelijk een catologusnummer vermeld, volgens het inventariseringssysteem dat Francine Lancelot heeft opgesteld en dat in haar
100
Na het destilleren van de karakteristieken van deze twee choreografieën, worden twee dansen
opgesteld die het onderwerp vormen van een tweede onderzoek. De kern van dit onderzoek is
achterhalen wat de invloed van het tempo kan zijn op de uitvoering van sarabande en courante
als choreografie. De resultaten van dit onderzoek kunnen dan vergeleken worden met de
vaststellingen die tot nu gedaan zijn over het tempo van deze dansen. Hierna volgt een
synthese.
6.1. Courante
6.1.1. Overgeleverde choreografieën en algemene stijlkenmerken
Een eerste problematiek in het bestuderen van de courante als choreografie is het schaarse
documentatiemateriaal. Ondanks het feit dat dit de favoriete dans was van Lodewijk XIV,
genoot deze dans vooral populariteit in een periode waar geen danshandboeken of andere
choreografische informatie werden overgeleverd.Hilton vermeld 8 courantes waarvan vier
gedrukt en uitgegeven zijn. De vier andere zijn overgeleverd in anonieme manuscripten die te
vinden zijn in de Biblitothèque Nationale en de Bibliothèque et Musée de l’Opera in
Parijs.Verder vermeld ze dat 5van deze courantes functioneren als openingsdans van grotere
danssuites.312Een eerste courante maakt deel uit van La Bourgogne(FL/1700.2/06). Deze
vierdelige suite bestaat verder uit een bourée, een sarabande en een passepied en werd voor
het eerst gepubliceerd in 1700 in een verzameling van Franse hofdansen in Feuilletnotatie, de
Recuil de dances van Louis Guillaume Pécour en werd al uitgebreid besproken onder
paragraaf 3.4. Een tweede suite isThe Brawl of Audenarde, van Mr. Siris, op muziek van
Gailllarde en dateert uit 1709. Een derde dateert uit 1711 en bevat een titelloze courant in 6/4:
The Northumberland van Isaac met muziek van James Paisible. De vierde suite in het rijtje is
La Dombe (FL/1712.1/02) van de hand van Jean Balon, zonder vermelding van componist en
een vijfde,La Duchesse (Ms17.1/30) waarvan zowel de choreografie als de muziek anonomien
is en waar de courante rechtstreeks wordt gevolgd door een sarabande.313Buiten de courante
van Isaac zijn alle courantes genoteerd in 3/2.
catalogus La Belle Dance311wordt gebruikt om de voorhanden zijnde baldansen in Feuilletnotatie te chronologisch te ordenen. Deze nummering wordt frequent gebruikt door choreografen en dansers om naar bepaalde choreografieën te verwijzen Francine Lancelot, La belle dance. Catalogue raisonné fait en l’an 1995 (Parijs: van Dieren Éditeur) 312 Wendy Hilton, “A Dance for Kings: The 17th-Century French “Courante”. Its Character, Step-patterns, Metric and Proportional Foundations.” Early Music 5, nr. 2 (1977): 160 – 172. 313Little, “La Bourgogne,” 112.
101
Lancelot daarentegen vermeldt 5 courantes als aparte dans314 en slechts drie courantes als
onderdeel van een grotere suite, waarvan de catalogusnummers hierboven zijn aangegeven.
Van de losse courantes dient toch La Bocanne vermeld te worden, aangezien de muziek die
hierbij hoort reeds in 1636 vermeld wordt door Mersenne in zijn Harmonie universelle.315
(FIGUUR 27) De muziek die bij de choreografie genoteerd staan, krijgt echter de maat 3/2.en
er is eveneens een versie beschikbaar in 6/4.316
FIGUUR 27: Mersenne, La Bocanne, 1636.
Alle genoemde courantes behoren tot het baldans-repertoire, er is dus geen enkele
theaterchoreografie van de courante overgeleverd. Deze dansen verschijnen ook allemaal
tijdens de eerste jaren van de 18e eeuw en zijn slechts de restanten van wat onder Lodewijk
XIV ooit de meest populaire hofdans was. Daartegenover staat dat de courante wel haar
populariteit in de instrumentale suite bleef behouden.317
Een tweede moeilijkheid bij het bestuderen van de courante is de ritmische verscheidenheid
die zich zowel in dans als begeleidende muziek manifesteert. De courante staat in 3/2, 3 of
6/4en begint altijd met een optijd. De zinsbouw is vaak ongelijk en assymetrisch: zo zijn de
meest voorkomende structuren zinnen van 5,6,7 of 9 maten en is de harmonische progressie
314Courante simple an der Hand (FL/1717.2/01), Courante Simple von der Hand (FL/1717.2/02), Courante figurée von der Hand (FL/1717.2/03), La Courante(FL/MS14.1/01) en La Bocanne (FL/Ms14.1/01). 315 Mersenne, Harmonie, 170. 316Hilton, “Courante,” 362. 317 Lancelot, La belle dance,51.
102
vaak ambigu. Ook hebben twee opeenvolgende zinnen vaak een contrasterende lengte.318Haar
basisritme is
Waarbinnen een voortdurende ambiguïteit ontstaat in het spel tussen een drieledig maatgevoel
met tweeledige onderverdeling (III-2) en een tweeledig maatgevoel met drieledige
onderverdeling (II-3) (zie paragraaf 3.1 en 3.4).Met deze onderverdeling hangt de ritmische
articulatie van de danspassen samen. Het danspad is meestal rechthoekig of ovaal. 319
Ook inherent aan de courante is de uitstraling van een nobele kwaliteit. Dit karakter
manifesteert zich vooral door het sobere dansvocabularium en de afwezigheid van
sprongen.320 In combinatie met het voorgaande zorgt dit ervoor dat de courante een dans is
voor de ‘kenners’. Op het eerste zicht zien deze choreografieën er heel eenvoudig uit, maar in
praktijk vraagt het correct uitvoeren van deze dansen een technische beheersing en
concentratie. De schijnbare gemak waarmee de danser de choreografie moet uitvoeren is
daarbij van heel groot belang evenals het afwisselen tussen nobele passen en de ritmische wat
levendigere passen.321
6.1.2. Karakteristieke danspassen en hun structuur
Op het basisritme van de courante kan zowel de pas long als de pas court gedanst worden: de
twee karakteristieke pas composésvan de courante. Beide passen bevatten de opeenvolging
van een élevé, glissé en demi-jeté, die naargelang hun timing de cadens een andere ritmisch
accent kunnen geven.322
De pas long bestaat uit een pas coupé en een demi-jeté en duurt één maat in de courante. Er
worden hier dus 3 pas per maat gedanst, wat resulteert in 3 maal de verplaatsing van gewicht.
De pas court bestaat uit een tems de couranteof pas graveen een demi-jeté en duurt eveneens
een volledige maat. In tegenstelling tot de pas long krijgen we hier slechts 2 pas per maat en
bijgevolg maar 2 maal een gewichtsverplaatsing.
In zijn Chorégraphie schrijft Feuillet hierover het volgende:
318 Hilton, “Courante,”168-169. 319 Lancelot, La belle danse, 51. 320Ibid. 321 Hilton, “Courante,” 360 . 322Lancelot, La belle danse, 51.
103
“Dans les Airs à deux temps et à trois temps, on met un Pas [Composez] pour chaque Mesure
(…). Je remarque néanmoins que ceux qui ont fait la Courante, ont mis deux Pas pour chaque
mesure, dont le premier occupe les deux premiers temps de la mesure, et le deuxième Pas
n’occupe que le troizième temps.”323Wendy Hilton volgt hier Feuillet wanneer ze stelt dat de
tems de courante en de pas coupé de lengte van twee halve noten beslaan, terwijl de demi-jeté
slechts één halve noot duurt.
• De pas long wordt in de maat van 3/2 dan als volgt gedanst :
En = Plié en begin van élevé
1 = eindigen van de élevé in équilibrium en verplaatsing gewicht naar andere voet
En = glissé
2 = verplaatsing van het gewicht naar andere voet op demi-pointe
En = hiel op grond plaatsen overvloeiend naar plié en daarna begin élevé
3 = Eindigen van de élevein équilibriummet verplaatsing van het gewicht naar
andere voeten daarna overvloeien naar plié
• Bij de pas court wordt het dansritme dan zo gestructureerd;
En= plié en begin van élevé
1 = élevé in Equilibrium
En = glissé
2 = verplaatsing van het gewicht naar andere voet op demi-pointe
En = hiel op grond plaatsen overvloeiend naar plié en daarna begin élevé
3 = Eindigen van de élevein équilibriummet verplaatsing van het gewicht naar
andere voeten daarna overvloeiend naar plié
Op de achtste van de opmaat voert men deplié uit die hoort bij de mouvement van de pas
coupé. De élevé van dezemouvement komt op de eerste tel van de maat. Dan gaat men over
via een glissé naar de tweede tel, waar het gewicht verplaatst wordt.Dan volgt de tweede
mouvement, die hoort bij de demi-jeté. Op de laatste tel in de maat moet de élevévan de
323Feuillet, Chorégraphie, 81.
104
tweede mouvement levendig zijn: de beweging gaat hier sneller dan de initïele
mouvementomdat op dezelfde tijdsspanne meer bewegingen worden uitgvoerd. Deze élevé
moet overvloeien naar de volgende tel - de élevé op de éérste tel van de volgende maat - via
de plié. Dit overvloeien vindt men ook vaak terug in de muziek waar de gepunte kwart in de
derde tel en de achtste op de optijd naar de eerste tel van de volgende maat gaan. 324
Op deze manier komt de metrische structuur in de maat (III-2) te staan, waarbij de tweede tel
de minste nadruk krijgt door de glissé,die zowel in de Tems als in de Pas coupé voorkomt. De
eerste en derde tel krijgen beiden een élevé wat deze tellen een accent geeft.325Toch is er ook
een gewichtsverplaatsing op de tweede tel. De overgang naar de plié van demouvement in de
demi-jeté is hier essentieel voor het al dan niet benadrukken van de tweede tel van de
courante. Gebeurt deze overgang vlot en vloeiend, dan wordt de tweede tel niet benadrukt.
Gebeurt dit minder vlot, dan zal de tweede tel een accent krijgen door de
gewichtsverplaatsing. De bewegingen van zowel pas long als pas court manifestern zich zo
op het niveau van de halve noot.
Ook komt het voor dat de élevé van de tweede mouvement, horend bij de demi-jeté, te weinig
gearticuleerd wordt omdat de beweging er te weinig “levendig” is. Dit komt voor in snellere
tempi, waar de tijd te kort is om de élevé volledig af te werken en naar de demi-pointe in
équilibrium te gaan. Het tweede accent in zowel pas long als pas court, normaal bestendigd
door de élevé, zal dan verdwijnen en de het enige accent dat overblijft is de élevé op de eerste
tel van de maat. Hier is de maat het hoofdniveau van de beweging.
Toch zorgt het ambigue metrische aspect van de courante er voor dat de ritmische cadens van
de danspassen op een nog andere manier aangevoeld wordt. Hierbij wordt de ritmische
structuur van de maat onderverdeeld in II-3 (en wordt de maat dus eigenlijk een 6/4)
• De pas longen pas court kunnen daarom als volgt worden gedanst:
En= plié en begin van élevé
1 = élevé in Equilibrium(en verplaatsing gewicht naar andere voet voor pas long)
2= glissé
324Hilton, “Courante,” 172. 325 Ibid., 168.
105
En = verplaatsing van het gewicht naar andere voet op demi-pointehiel op grond
plaatsen overvloeiend naar plié
3 = élevé in équilibrium met verplaatsing van het gewicht naar andere voeten
daarna overvloeiend naar plié
De verplaatsing van het gewicht wordt hier dus op het niveau van de kwartnoot gedaan. Dit
herinnert aan de voorbeelden uit Feuillet’s Traité de la adance onder paragraaf 3.3.2, waar
een gelijkaardige interpretatie van de tems de courante besproken werd. We moeten hierbij
wel opmerken dat de twee pas,die in de pas coupénochtans volledig verbonden worden met
een lijn, hier dus niet gelijk verdeeld worden over het muzikale ritme. Aangezien Feuillet
deze regel echter zelf niet altijd consequent toepaste, lijkt deze interpretatie dus aanvaardbaar.
De korte tijd voor de verplaatsing van het gewicht naar de andere voet en het overvloeien
ervan in plié genereert vaak een niet bedoeld accent (De danser ‘valt’ als het ware in de plié)
maar op zich is de verplaatsing van gewicht op het niveau van de kwart hier genoeg om de
metrische cadens van de danspas te wijzigen.
Op het niveau van de kwartnoot is er echter nog een tweede interpretatiemogelijkheid van de
pas long en pas court.
En= plié en begin van élevé
1 = élevé in Equilibrium (en verplaatsing gewicht naar andere voet voor pas long)
en glissé
En = verplaatsing van het gewicht naar andere voet op demi-pointe,hiel op grond
plaatsen overvloeiend naar plié
2 = Plie en overvloeien naar elevé
En= Eindigen van de éleve in équilibrium met verplaatsing van het gewicht naar
andere voet
3 = Overvloeien naar plié
De gewichtsverplaatsing op de tweede kwartnoot, maar vooral de elevéop de vierde kwartnoot
van de maat zorgen deze keer voor de ritmische articulatie op de kwart. Dit lijkt echter in
strijd met wat Feuillet schrijft over de courante in zijn choreografie (zie begin van deze
paragraaf). Toch is deze ritmische onderverdeling van de courante een veel gebruikte
interpretatie bij zowel dansers als muzikanten. Dansers beroepen zich hiervoor op Feuillet zijn
Traité, waar hij de courante als dusdanig niet meer vermeldt en hij alle dansen opdeelt in twee
of drieledige maatsoorten. Dansen in tweeledige maatsoort krijgen ofwel 1 pas(composé per
maat (voor dansen in 2 of 4/4) of 2 pas (composé) per maat (voor samengestelde maatsoorten
106
als 6/8en 6/4).326 Het voorkomen van bijvoorbeeld twee pas coupésper maat in een
courante327 bevestigt dat deze dans dus ook de metrische structuur II-3 kan bevatten.
Het overige dansvocabularium van de courante bestaat uit variaties op de pas long en pas
court, zoals bijvoorbeeld de pas long met een coupé avec ouverture de jambe.Deze kunnen
evengoed op deze verschillende metrische niveau’s gearticuleerd worden.
De keuze van de muzikanten voor een bepaalde ritmische structuur kan op verschillende
manieren duidelijk gemaakt worden, bijvoorbeeld door het gebruik van notes inégales, op een
ander ritmisch niveau, de articulatie van de opmaat, het accenturen van de hele of de
kwartnoot, enzoverder.
Hilton verwoordt het als volgt:
“Every courante reflects, in varying balance, liveliness of intellect and nobility of
presence. The first may be expressed by musicians through an animated, but never
agitated, interpretation of the inner musical rhythms; and by dancers through the
articulation of the individual actions within the step-units. Simultaneously, a broad
phrasing of the minim values and of the sustained single steps, should conjure up the
noble presence of (…)the dance.”328
Dit herinnert aan het concept van rythme intérieur waarop in hoofdstuk 4 werd ingegaan,
evenals het goede evenwicht tussen voldoende articulatie en het vloeiende van de beweging
onder paragraaf. 3.3.
Samengevat kunnen de verschillende pas in de courante zich op de volgende metrische
niveau’s manifesteren:
I) Op het niveau van de maat, wanneer de élevé van de demi-jeté niet duidelijk genoeg meer
wordt gedanst en zo zijn accentuerende kwaliteiten verliest. De volledige pas long of pas
court zal zo – buiten de élevéop de eerste tel – geen accenten meer verkrijgen.
II) Op het niveau van de halve noot. ofwel wordt de volledige coupé of tems in één boog
gedacht naar de élevé van de demi-jeté. Dan beweegt de danser in de metrische structuur van
326 Feuillet, “Traité,” n.p. 327 Dit is bijvoorbeeld het geval in la Bocane 328Hilton, “Courante,”172.
107
een hele noot + een halve. Dit benoemen we verder met IIa. Soms krijgt de
gewichtsverplaatsing op de tweede tel wel een accent, dan beweegt de danser op de metrische
structuur van 3 halve noten per maat, verder aangeduid met IIb.
III) Het laagste metrische niveau waarop de danspassen zich kunnen manifesteren is de
kwartnoot. Dit kan door de gewichtsverplaatsing na de glissé in tems de courante of coupé
iets langer uit te stellen, nl. naar de 4e kwartnoot in de maat.
6.2. Sarabande
6.2.1. Overgeleverde choreografieën en algemene stijlkenmerken
Het corpus van sarabande-choreografieën bestaat uit 18 entrées de ballet329 en slechts één
baldans.330Hiernaast zijn er ook nog 5 sarabandes die in danssuites zijn overgeleverd. In de
reeds vermeldde Bourgogne vinden we een sarabande in 3 als derde dans tussen de bourrée en
de passepied. In La Royale(FL/1713.2/01) wordt de sarabande in 3 Dieux des Enfers getiteld
en komt ze voor een bourrée, wat ook zo is in The Princess Anna(FL/1716.2) waar ze
eveneens in 3 staat. Verder vinden we nog een sarabande die voor een passepied komt in
zowel The Dütches(FL/Ms1.1/02) als The Villette(FL/Ms13.1/04), waar de sarabande de
tempo-aanduiding slow krijgt. Al deze choreografieën verschijnen tussen 1700 en 1731, een
periode waarin de sarabande als choreografie niet lijkt te wijzigen en dus een stabiel danstype
is.331
Het loont de moeite om dieper in te gaan op één van deze suites, La Royalle. (FIGUUR 28)
Deze is gechoreografeerd door Pécour en is een van zijn voornaamste baldansen. Deze dans
werd pas in 1712 gepuliceerd maar de bijhorende melodie is gecomponeerd door J.-B. Lully
voor Orphée in Ballet de la naissance de vénus uit 1665. Dit is dus een goed voorbeeld van
het adapteren van een theaterdans voor de balzaal, waaruit blijkt dat ook baldansen dus erg
329Sarabande pour femme(FL/1700.1/05), Sarabande pour homme(FL/1700.1/06), Sarabande Espagnole pour homme(FL/1700.1/07), Sarabande(FL/Ms01.1), Sarabande pour une femme(FL/1704.4/01),Sarabande à deux(FL/1704.1/19), Sarabande pour deux hommes(FL/1704.1/24), Sarabande pour homme(FL/1704.1/32), Sarabande pour un homme(FL/1704.1/35), Sarabande(FL/Ms05.1/11), Sarabande(FL/Ms05.1/17), Sarabande(FL/MS05.1/20), Sarabande(FL/Ms05.1/21), Sarabande à deux(FL/1713.2/18), Sarabande(FL/Ms13.1/07), Sarabande of Issé(FL/1725.1/05), Spanish Entrée (FL/1725.1/11) Sarabande(FL/Ms17.1/05) 330The Prince of Wale’s Saraband(FL/1731.1) 331 Lancelot, La belle danse, 52
108
virtuoos konden zijn. Zowel het ritme als de dansvocabulaire vertonen de typische kenmerken
van de sarabande. 332
FIGUUR 28: Sarabande uit La Royalle.
332 Wendy Hilton, “Dances to Music by Jean-Baptiste Lully,” in Early Music 14, 1 (1986), 55.
109
Een eerste van die karakteristieken is de maat van 3. In tegenstelling tot de courante begint de
sarabande niet met een optijd. Haar karakter is eveneens traag en gewichtig. Een danszin is
samengesteld uit 4 maten en bevat een ritme dat heel kenmerkend is voor haar karakter
Via dit ritme wordt de nadruk op de 2e tel gelegd, een typisch kenmerk van de sarabande. Het
subtiele karakter van de sarabande is deels te wijten aan het niet steeds door dans en muziek
tegelijk accentueren van deze 2e tel, waardoor een ritmisch spel ontstaat tussen beide.Meestal
komt er in de 4e maat een harmonsische cadens voor (half of volkomen authentiek) en
beweegt de harmonische progressieop het niveau van de maat.Het danspad is bijna altijd
symmetrisch.333
In tegenstelling tot de courante vinden we in het dansvocabularium van de sarabande wel
sprongen (hoewel het aandeel slecht 20% van het totaal beslaat) en ook virtuozere passen
zoals pirouettes. Zeker de entrées voor theater zijn erg geraffineerd en kunnen ingewikkelde
danspassen bevatten met veel versieringen. Vooral de sarabandes voor mannen getuigen
hiervan.334 De metrische structuur van de sarabande is iets eenduidiger dan die van de
courante. Ternair met tweeledige onderverdeling is de standaard (III-2-2) maar in een
globalere context kan de sarabande ook aangevoeld worden als vierledig met ternaire
onderverdeling. De metrische structuur van een maat wordt dan (I-3-2) (Zie paragraaf 3.1 en
3.4).Hoewel de sarabande net als de courante meestal als ernstig en zwaar wordt omschreven,
bestaan er ook lichtere vormen, meestal in 6/4 die meer aanleunen bij het oorspronkelijke
Spaanse karakter.
6.2.2. Karakteristieke danspassen en structuur van choreografie
In tegenstelling tot de courante heeft de sarabande slechts één pas composé voor de duur van
een volledige drieledige maat.
Met twee pas composésin het bijzonder, is het goed mogelijk de tweede tel in de maat te
benadrukken. De eerst is de tems de courante,die frequent voorkomt in de sarabande in al zijn
variaties. Deze danspas werd onder 3.3.2 al uitgebreid besproken. We recapituleren even:
• Eerste mogelijkheid in. 3/4
333 Lancelot, La belle danse, 52. 334Ibid., 53
110
Achtste En = Plié, overvloeiend naar élevé
1 = eindigen van de élevé in Equilibrium
2 = glissé
3 = verplaatsing van het gewicht en hiel op grond plaatsen, overvloeien naar plie
• Tweede mogelijkheid in 3/4
3 = plié
En = begin élevé
1 = eindigen van de élevé in Equilibrium
En = glissé
2 = verplaatsing van het gewicht naar andere voet
En = hiel op grond plaatsen, overvloeiend naar plié
De eerste interpretatie genereert een beweging op het niveau van de maat en benadrukt de
tweede kwart niet. Hoewel zich op de derde kwart een gewichtsverplaatsing voordoet, wordt
door de vloeiende overhang van glissé naar plié geen accent gecreërd. Wanneer deze
overgang dus niet vloeiend gebeurt, krijgen we een beweging die toch op het niveau van de
kwartnoot gearticuleerd wordt.
De tweede interpretatie creëert een duidelijke nadruk op de tweede tel, typisch voor de
sarabande, en articuleert de beweging duidelijk op het niveau van de kwartnoot. Merk op dat
deze twee ritmische articulaties evengoed gelden voor de pas coupé. De enige toevoeging is
een extra pas bij de eerste mouvement en dus een extra verplaatsing van gewicht op de 1e tel.
De tweede pas composédie kan helpen bij het benadrukken van de tweede tel is decoupé à
deux mouvements, die opvallend veel terugkeert in de overgeleverde choreografieën.
• De ritmische structuur ziet er als volgt uit:
3 = plié
e En = begin élevé
1 = eindigen van de élevé in Equilibriumen verplaatsing van gewicht overvloeiend
111
naar plié
En = Plié en hiel op de grond plaatsen en begin élevé
2 = eindigen van de élevé in Equilibriumen verplaatsing van gewicht
En = hiel op grond plaatsen, overvloeiend naar plié
Door het accent van de élevéop de tweede tel vindt de ritmische beweging hier dus plaats op
het niveau van de kwartnoot. Wanneer deze élevé niet levendige genoeg gedanst wordt of te
weinig gearticuleerd wordt, zal de ritmische beweging hier echter overgaan naar een structuur
per maat.
• Ook depas de bourréeof pas fleuret en zijn variaties komen frequent voor in de
sarabande.Wanneer de verbindingslijn enkelvoudig is en de drie afzonderlijke pas
volledig verbonden zijn het dansritme gaat als volgt:
En = Plié en begin élevé
1 = eindigen van de élevé in Equilibriumen verplaatsing van gewicht
2 = Pas marché en verplaatsing van gewicht
3 = Pas marché en verplaatsing van gewicht, overvloeiend naarplié
Deze danspas kan zowel op het niveau van de maat als het niveau van de kwartnoot
gearticuleerd worden. Dit hangt af van de snelheid waarmee de pas marché op de derde kwart
overgaat in de plié en van de mate van accentueren van de tweede pas marché. Ook het type
variatie kan hier veel betekenen. Zo is de pas de bourrée emboité een pas die de tweede
kwartnoot zeer sterk accentueert dankzij het bijzetten van het bewegende been op die tel.
• De meest voorkomende sprong in de sarabande is de contretems de gavotte waarvan
de metrische structuur bij gelijke verbinding de volgende is:
3 = Pliéen begin élevé
En = Sauté
1 = Neerkomen zonder verplaatsing van gewicht, gevolgd door een plié-élevé
2 = Pas marché en verplaatsing van gewicht
3 = Pas marché en verplaatsing van gewicht, overvloeiend naar plié
112
Wat de metrische articulatie betreft, geldt hier hetzelfde als bij de pas de bourrée. De plié-
élevé na de sauté is niet opgenomen in Feuilletnotatie, maar is een beweging die natuurlijk
volgt op de springende beweging van de Sauté. De mate waarin men de plié diep en traag of
kort en snel neemt, is afhankelijk van het tempo en het karakter van de dans.335
Opnieuw is het bij het uitvoeren van deze danspassen zoeken naar het goede evenwicht tussen
voldoende articulatie en het vloeiende van de beweging. De articulatie van de danspassen in
de sarabande kan zich, kort samengevat, manifesteren op twee niveau’s:
I) Op het niveau van de maat wordt de volledige pas composéin één boog gedacht naar de
élevévan de volgende maat.
II) Soms krijgt de gewichtsverplaatsing op de tweede tel wel een accent, dan beweegt de
danser op de metrische structuur 3 kwartnoten per maat.
Danspassen die op het laagste metrische niveau worden gearticuleerd, werden hier buiten
beschouwing gelaten. Hoewel ze af en toe voorkomen in de sarabande, zeker in virtuoze
theaterchoreografieën, is hun interpretatie en articulatie weinig eenduidig, wat een nog veel
diepgaandere studie van Feuillet-notatie vraagt.
6.3. Het samenstellen van een choreografie voor onderzoek
Met de gedestilleerde kenmerken van zowel courante als sarabande, kunnen we twee dansen
samenstellen. Er werd niet voor een bestaande, historische choreografie gekozen omdat
dansers die de choreografie reeds kennen, bevooroordeeld kunnen zijn over het tempo.
Bovendien kunnen we zo zeker de kenmerken die typisch zijn voor het danstype in de dans
verwerken. Voor de muziek daarentegen werd wel een bestaande melodie uit het
dansrepertoire gekozen. Ons baserend op Little’s analyse van La Bourgogne in het bijzonder
en de conclusies van hoofstuk 2, 3 en 4 in het algemeen, gaan we er van uit dat deze
melodieën (die de choreografie van een courante of sarabande begeleidden) de ritmische
kwaliteiten van deze dansen reflecteren. Gezien onze onderzoeksdoelstellingen, is dit een
belangrijke vereiste.
335 Little, “Dance under Louis XIV and XV,” 339.
113
6.3.1. Courante
Voor de courante werd de melodie vanLa Duchesse336gekozen. Hier zijn verschillende
redenen voor. Eerst en vooral is deze choreografie niet gepubliceerd en bestaat ze dus enkel in
manuscript. Dit verhoogt de kans de dat dansers deze choreografie (en de bijhorende muziek)
minder goed zullen kennen, wat de onbevangenheid van de dansers over het tempo ten goede
komt. Ook is het een standaardcourante in 2/3 en wordt ze onmiddellijk gevolgd door een
sarabande in 3. Er is dus ook een link met de tweede dans van ons onderzoek. Daarboven
bevat ze het ritme dat als karakteristiek wordt beschouwd voor de courante. De overige twee
courantes in manuscriptvorm zijn overigens minder geschikt dan La Duchesse.
FIGUUR 29: La Duchesse
De melodie van La Bocanes is erg lang (het A-deel bestaat al uit 18 maten choreografie) wat
te veel data zou opleveren en wordt bovendien al vermeld bij Mersenne. Het is diezelfde
auteur (hoewel hij het niet over deze melodie heeft) die de courante een springerige en
levendige dans noemt. Aangezien we ons hier toeleggen op de Franse courante zoals ze onder
Lodewijk XIV werd gedanst, namelijk als majestueuse hofdans, is het veiliger deze melodie
336 Bib. Nat (14884)
114
niet te gebruiken. De melodie van La Courante is dan weer heel kort en niet volledig, wat ze
eveneens ongeschikt maakt.337
De melodie van de courante in La Duchesse is 6 maten lang en wordt herhaald. De
choreografie die voor deze melodie werd samengesteld, bestaat uit de volgende danspassen:
Pas Court -Pas long -Pas long -Pas long avec ouverture de jambe -Pas long -Coupé -
coupé -Pas Court -Pas long -Pas long -Pas court met Ouverture de Jambe -Pas long -
Tems de courante.
Als danspad werd een vierkant gekozen, omdat dit de dansers weer bij hun vertrekpunt
brengt, wat praktischer is tijdens een experiment. Op de hoekpunten werden tournements
aangebracht, die tijdens de eerste mouvement van de eerste pas composé van elke zijde
moeten worden uitgevoerd. De laatste pas is een Tems de courante zonder demi-jeté, omdat
dit de pas iswaar elke courante in een danssuite mee eindigt. Het uiteindelijke resultaat werd
besproken met enkele dansmeesters om onvolkomenheden weg te werken. Afb (x) toont hoe
deze choreografie er uit ziet in Feuillet-notatie.
337Hilton, “Courante,”361.
115
6.3.2. sarabande
Voor de sarabande is keuzemogelijkheid veel groter maar de keuze viel op de muziek van La
Royalle. (FIGUUR 30)Er werd al aangehaald dat deze sarabande een theaterdans is die werd
geadapteerd als baldans. De melodie verenigt dus mooi deze twee aspecten van La Belle
Danse. Net als de gekozen courante maakt ook deze sarabande dus deel uit van een groter
geheel. Ook staat ze in de karakteristieke maat van 3 en is de choreografie die er origineel
voor gemaakt is, geschikt voor zowel man als vrouw,338 wat een uiterst virtuose sarabande
voor mannen vol met sprongen uitsluit, evenals een Spaanse versie van de dans. De melodie
van La Royalle is in het algemeen een heel goed voorbeeld van een sarabande, met zijn
karakteristiek ritme.
338 De choreografie is gemaakt om per 2 te dansen, maar de pas zijn dezelfde voor de twee dansers. Dat La Royalle voor een man en een vrouw gechoreografeerd is, is te zien aan de symbolen voor de startpositie.
116
FIGUUR 30: Muziek voor sarabande uit La Royalle.
Enkel het A-deel van deze melodie werd gebruikt. De bekomen danszin is dan twee maal 8
maten, wat resulteert in danszin die qua lengte vergelijkbaar is in aantal pas met de
courante339. De choreografie die voor deze melodie werd samengesteld bevat de volgende
danspassen.
Tems de Courante/pas grave - Pas coupé - Pas coupé en deux mouvements - Pas de
bourré emboité - Tems de courante/ pas grave - Contretemps en avant - Pas de bourré -
Pas coupé. Tems de Courante/pas grave - Pas coupé - Pas coupé en deux mouvements -
Pas de bourré emboité - Tems de courante/ pas grave - Contretemps en avant - Pas de
bourré - Pas coupé.
Opnieuw werd hier een vierkant als danspad gekozen met bijhorende tournements en werd de
bekomen choreografie voorgelegd aan enkele dansmeesters. De Feuilletnotatie van deze dans
ziet er uit als volgt:
339 De courante betaat uit 31 afzonderlijke pas, de sarabande uit 33.
117
6.4. De invloed van het tempo op dansuitvoering van de courante en sarabande
De choreografieën die werden samengesteld op basis van de karakteristieke kenmerken van
de courante en sarabande, vormen het onderwerp van het hieronder beschreven onderzoek. In
wat volgt, exploreren we de vraag wat de invloed van het tempo op het dansen van een
choreografie kan zich zijn. Uit hoofdstuk 3 bleek dat het tempo een parameter is die heel
bepalend is voor de andere parameters in barokdans, niet in het minst op de articulatie en
zinsbouw in de dansbeweging. Het zijn deze parameters die bij dit experiment onderzocht
worden.
118
6.4.1. Isoleren van onderzoeksparameters
In wat volgt zullen we enkele parameters of variabelen isoleren waarvan we verwachten dat
deze invloed zullen ondervinden van het tempo, op basis van de voorgaande 5 hoofdstukken.
Dit zal ons in staat stellen een gerichter onderzoek te voeren naar het karakter van de
sarabande en de courante.Omdat “karakter” een vaagen dus moeilijk te definiërenvariabele is,
zullen we zoeken naar meetbare parameters die iets over het karakter van de dans kunnen
vertellen.
1) Onder paragraaf 3.2 werd al gewezen op het samengaanvan karakter en tempo wanneer
vastgesteld werd dat tempo-aanduidingen vaak een connotatie van karakter
meegeven.Ook bij het bronnenonderzoekin hoofdstuk 5bleken tempo-aanduidingen en
karakterisering hand in hand te gaan. Als we het karakter voor de sarabande en courante
nu kunnen opdelen in een ‘trage’ en ‘snelle’ gevoelswaarde, dankan dit ons verder helpen
bij het zoeken naar een goed tempo dat bij het karakter van deze dansen past.
2) Het karakter van de courante en de sarabande is ook verbonden met enkele (dans)-
technische aspecten, zoals bleek uit Little’s analyse van La Bourgogne en het onderzoek
van de choreografische aspecten van deze dansen. Het gros daarvan valt onder wat we
gespecifiëerd hebben als de ‘ritmische articulaties’ van de danspassen of de ‘cadens’Het
voelen van de juiste cadens is uiterst belangrijk bij het uitvoeren van een dans. De
ritmische articulaties van de verschillende pas, in het bijzonder de mouvementsen de
glissészorgen voor het juiste cadensgevoel.
Voor zowel courante als sarabande werden verschillende metrische niveau’s vastgelegd
waarop de danspassen kunnen worden gearticuleerd. Door een articulatie op een ander
metrisch niveau kan het karakter van de dans lichtjes wijzigen. Deze niveau’s waren:
- Bij de sarabande in 3 was dit I) maat en II) kwartnoot.
- Bij de courante in 3/2: I) maat, IIa) hele + halve noot , IIb) halve noot III) kwartnoot.
3) Ook de afwerking van de danspassen is bepalend voor het karakter van de courante en
sarabande en is technisch gezien een van hun moeilijkste aspecten. Er werd al meerdere
malen benadrukt dat de kunst bij barokdans erin bestaat een goed evenwicht te vinden
tussen voldoende articulatie en een natuurlijkevloeiende beweging. Het verbinden van de
verschillende ritmische articulaties maakt dat er een frasering of danszin ontstaat. Deze
119
verbinding moet vloeiend gebeuren, waarbij iedere beweging overgaat in de
volgendezonder zijn articulerende kwaliteiten te verliezen.
- Moeten de passen te snel uitgevoerd worden, dan bestaat de kans dat de dansers de
dansbeweging minder gaat controleren en er slordigheden in de danspassen sluipen. Zo
kan het genuanceerde verschil tussen de verschillende soorten danspassen, zo typisch voor
La Belle Dance,vervagen.
- Dit geldt ookvoor trage tempi, waar het eveneens moeilijk wordt de kracht en energie
van de passen juist te doseren over de volledige duur van een pas composé, wat een
vloeiende beweging en het evenwicht niet ten goede komt.
4) Een vierde aspect dat weinig met het karakter van een dans te maken heeft, dan wel met
de correctheid van de uitgevoerde dansbeweging, is synchronisatie.Synchronisatie
verschilt op dit punt met cadens, dat het niet uitmaakt op welk metrisch niveau de danspas
gearticuleerd wordt, maar wel in hoeverre deze articulaties, ongeacht het metrische
niveau, op de juiste timing van de muziek gedanst worden.Ook hier kan tempo een
bepalende factor zijn. Wanneer het tempo te snel of te traag is, kan de tijd om een danspas
uit te voeren te lang of te kort zijn, waardoor niet meer op de tel of in de maat van de
muziek gedanst wordt.
Via deze vier variabelen zal worden onderzocht welke tempi geschikt zijn om een courante of
sarabande, elk met hun eigen karakteristieken, te dansen. We verwachten dat deze variabelen
bij het uitvoeren van een choreografie in verschillende tempi, zullen variëren naargelang het
desbetreffende tempo als ‘te traag’ of ‘te snel wordt aangevoeld. Een subjectieve beoordeling
van het tempo wordt verkregen via het invullen van een vragenlijst door de dansers zelf.
Hieruit zullen we vooral informatie kunnen halen over wat de eerste parameter betreft. Een
objectieve beoordeling wordt verkregen via de gedanste choreografiën die geanalyseerd
kunnen worden aan de hand van de parameters 2) cadens, 3) afwerking, 4) synchronisatie
6.4.2. Methode
Participanten
In totaal namen 16 dansers deel aan het experiment.De verschillen inleeftijd (12-62 jaar),
grootte(152-183 cm), nationaliteit (B,N,Fr,D) en ervaring van de dansers (gaande van enige
ervaring tot expert)zorgden voor voldoende variatie bij subjecten onderling. Ook het verschil
in opleidingen van de dansers (sommigen hadden een klassieke balletopleiding, anderen niet
120
en de meeste deelnemers hadden een verschillende danslera(a)r(es)) maakt dat we een
gevarieerd aantal visies op beide dansen konden verkrijgen, wat onze conclusies meer
draagvlak kan geven.
Muziek en dans
De choreografiën die gebruikt worden voor dit experiment werden samengesteld uit
verschillende karakteristieke pas voor respectievelijk sarabande en courante. Deze
danspassen kunnen op de verschillende metrische niveau’s, die voor elke dans zijn
vastgelegd, uitgevoerd worden. De choreografie is gemodelleerd op een bijhorende
melodie, die in verschillende tempi moet gegenereerd worden. Deze melodie werd van
een arrangement en harmonie voorzien in Sibelius. Via deze weg was het mogelijk om
de muziek in verschillende tempi te genereren en tempo-schommelingen uit te sluiten.
Er werd gebruikt gemaakt van een tempo-octaaf, onderverdeeld in 6 volgens een
logaritmische schaal van 2, vertrekkende van MM 80 Dit genereerde de tempi uit het
schema hiernaast. Die gelden voor een kwartnoot bij de sarabande en een halve noot bij
de courante. Om de dansers de juiste puls mee te geven bij het begin van elke dans,
werden vooraf drie tellen gegenereerd in metronoomtikken. Dit genereerde een aantal
MIDI-files met muziekfragmenten voor de courante en sarabande in deze verschillene
tempi
6.4.3. Opzet van het experiment
De taak van de dansers in het experiment bestaat uit 2 delen.
i)Aan de ene kant worden ze gevraagd de opgestelde choreografie te dansen op de gekozen
muziek die in verschillende tempi gegenereerd is. De choreografie wordt twee maal
uitgevoerd voor elk tempo. De uitvoering van de dansers wordt gefilmd, zodat het
beeldmateriaal achteraf gebruikt kan worden voor analyse. Hierbij is vooral het voet- en
beenwerk van belang, als vaststaand gegeven in de choreografie.
De dansers krijgen de kans om op voorhand de choreografie in te studeren, maar mogen dat
ook op het moment zelf doen. Gezien de lengte van de choreografie is dit geen probleem.De
dansers zijn eveneens vrij om armbewegingen toe te voegen, maar deze worden niet gebruikt
in de verdere analyse.
36
40
45
50
56
63
71
80
90
101
113
127
143
160
180
202
226
121
Voor de sarabande wordt er gestart bij een tempo van een kwart = 80, bij de courante wordt
dat een halve = 80. Daarna wordt afwisselend een tempo-interval sneller en trager genomen,
tot de danser aangeeft dat het zinloos is de dans nog sneller of trager te dansen.
ii) Na het uitvoeren van de choreografie op een gegeven tempo, wordt de dansers gevraagd te
beoordelen in welke mate het tempo geschikt was om de dans uit te voeren.340 Hierbij worden
zes vragen gesteld die peilen naar het karakter in het algemeen van de dans in dergelijk
tempo, het vloeiende van de dansbeweging, het aanvoelen van de cadens, de mogelijkheid om
de choreografie in de maat te dansen en correct uit te voeren en ten slotte hoe aangenaam het
tempo ervaren werd. Op een 7-punt schaal kan een score toegekend worden van ‘te traag’, tot
‘te snel’, met daartussen twee gradaties en optimaal als middelste score.
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Na het uitvoeren van beide choreografieën wordt de danser gevraagd naar zijn/haar visie op
de courante en sarabande en krijgt hij/zij de kans om de muziek en de choreografie in het
algemeen te evalueren. Er wordt ook gepeild naar hun leeftijd, lengte en ervaring met
barokdans en Feuillet-notatie.
6.4.4. Analyse
Analyse van de vragenlijsten
De informatie die uit de enquêtes kan gehaald worden is i) de persoonlijke achtergrond en
ervaring van de subjecten met barokdans, ii) De beoordeling van het tempo van de sarabande
en de courante aan de hand van de vragenlijsten, iii) De beoordeling van de choreografie en
de muziek in het algemeen, en de visie van de subjecten op de courante en de sarabande.
Gezien de kleine steekproef is een vergelijk tussen de verschillende subjecten onderling
weinig zinvol. Bij ii) wordt de 7-punt schaal als volgt behandeld: de tempi die “optimaal” zijn
voor een bepaalde parameter, krijgen een score van 0. Neigen de antwoorden naar de snelle
kant, dan wordt een positieve score toegekend (1=goed, 2= mogelijk, 3= te snel). Een
negatieve score wordt toegekend voor de tempi die als traag worden beoordeeld. (1=goed, 2=
mogelijk, 3= te traag) Zo kunnen de verschillende tempi en hun score vergeleken worden.Via
beschrijvende statistiek kan gekeken worden of er verschillen te zien zijn tussen de
340 Voor volledige vragenlijst: zie bijlage 2
122
antwoorden van de deelvragen onderling bij elk tempo. Aangezien voor beide dansen dezelfde
tempi en parameters werden getest, kan ook een globale vergelijking gemaakt worden tussen
courante en sarabande. Dit kan aangevuld worden met de informatie die verstrekt wordt in
iii). Zien we hier sterk verschillende antwoorden, dan kunnen we deze visies misschien
koppelen aan de resultaten uit ii).en de analyse van het beeldmateriaal. Ook de relevantie van
de gekozen muziek en choreografie van het experiment kunnen hier getoetst worden.
Analyse van het beeldmateriaal
Voor de analyse van het beeldmateriaal werden 3 criteria gehanteerd. Dit zijn i)
synchronisatie ii) metrisch niveau van de ritmische articulatie en iii) afwerking
i) Synchronisatie
-Elke sarabande krijgt een score van 16, wat overeenstemt met het aantal maten in de
choreografie. Er wordt één pas composé per maat gedanst en een pas composékan als één
geheel beschouwd worden. Daaruit volgt dat wanneer er een fout wordt gemaakt in de timing
van zo’n pas composé, de score verminderd wordt met één punt.
- De courante is iets complexer, omdat er meerdere pas composésvoorkomen per maat. Er zal
dus gekeken worden naar de timing van de overkoepelende pas long en pas court, waardoor
we ook in de courante een maat als één geheel kunnen beschouwen. Iedere courante krijgt dus
een score van 12 toegekend, waarvan één punt wordt afgetrokken als er een fout in de timing
opgemerkt wordt.
ii) M etrische niveau
- De metrische niveau’s van de sarabande in 3/4,die betrekking hebben op de dansbeweging,
zijn (I) de gepunte halve of het hoogste metrische niveau (= per maat), of het onderliggende
niveau, (II) de kwartnoot. Er kan gewisseld worden van niveau’s tussen de maten onderlingbij
één gedanst tempo. Daarom wordt hier per maat nagegaan of de dansbeweging op het hoogste
of onderliggende metrische niveau wordt aangevoeld.
- Bij de courante is er sprake van 4 metrische niveau’s. Ook hier kan de beweging (I) per maat
gearticuleerd worden. Een maat in de courante kan op een lager metrisch niveau (II) in tweee
categorieën onderverdeeld worden. IIa) verdeelt de maat onder in een hele + halve noot, IIb)
in drie halve noten. Het laagste metrische niveau waarop de passen gearticuleerd kunnen
worden,is de kwartnoot(III). Net als bij de sarabande wordt hier per individuele maat gekeken
123
naar de ritmische articulatie, aangezien deze ook kan wisselen tussen de maten onderling bij
één gegeven tempo.
iii) Afwerking
De twee belangrijkste aspecten hier zijn articulatie: zijn de danspassen nog van elkaar te
onderscheiden? En het vloeiende van de beweging: gaan de danspassen mooi in elkaar over
en wordt er niet gestopt of gewacht tussen de verschillende bewegingen. Ook hier wordt de
dans weer per maat gequoteerd, waarbij de sarabande een score krijgt op 16 en de courante
een score op 12.
Bij i) en iii) wijst een lage score er dus op dat het tempo minder geschikt wordt voor het
uitvoeren van de dans.Het verschil in score kan dus voor de verschillende tempi voor zowel
courante als sarabande vergeleken worden. ii) vertelt ons welke de onderliggende puls is die
aangevoeld wordt in de muziek.
6.5. Resultaten
• Het optimale tempo
Een eerste vaststelling is dat er duidelijk grenzen zijn, waarover het uitvoeren van de
choreografie niet meer mogelijk blijkt. De bovengrens bevindt zich op220 MM, de
ondergrens op 36 MM. (GRAFIEK VI). Voor de sarabande ligt de grens iets hoger (220MM)
dan de courante (180MM). De ondergrens ligt dan weer iets lager voor de courante (36MM)
dan de sarabande. Voor de tempi 56-127 MMvoeren alle participanten de choreografie van de
courante uit, voor de sarabande is dat 56-143 MM.
Bij de beoordeling van het tempo door de dansers (GRAFIEK VII) werd weinig of geen
onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën. Wel lezen we hieruit af dat het
optimale tempo voor het uitvoeren van de courante tussen 71MM en 90MM ligt, terwijl het
voor de sarabande tussen 80 en 100 MM lijkt te liggen. Bij deze dans wordt het tempo vanaf
160 MM over het algeman als ‘te snel’ ervaren, vanaf 56 MM ‘te traag’. Bij de courante is dit
eveneens 56 MM maar al vanaf 127 MM wordt het tempo als ‘te snel’ aangevoeld. Vanaf
MM 63 lijkt de trendlijn voor de sarabande zich bij die van de courante te voegen. Voor beide
dansen geldt dat de criteria “aangenaam” en “karakter” bij de trage tempi het snelst de uiterste
score behalen (= te traag). Bij de snelle tempi geldt dit ook voor het criterium “karakter,”
maar bij “aangenaam” haalt de gemiddelde score het maximum (te snel) zelfs niet. Het
verschil met de andere criteria is echter heel klein.
124
GRAFIEK VI: Mogelijke tempi voor sarabande en courante.
GRAFIEK VII: Beoordeling van het tempo door de dansers.
125
• Synchronisatie en afwerking
De analyse van het beeldmateriaal toont ons dat de mate van synchronisatie sterker afneemt
bij trage tempi dan bij snellere. Het is dus eenvoudiger om op snellere tempi te
synchroniseren dan op tragere.Voor de courante ligt het optimale tempo voor dit criterium
rond 90MM, voor de sarabande op 101MM. Wat de afwerking betreft zien wezowelbij snelle
als bij trage tempi dat hoe meer men naar de extremen toegaat, hoe lager de score wordt. Bij
trage tempi is het vooral de het vloeiende van de passen dat aan kwaliteit inboet, maar ook de
articulatie van sommige vivante passen wordt minder duidelijk. Bij snellere tempi wordtenkel
de articulatie van de passen minder uitgesproken en wordt het onderscheid tussen de
verschillende types passen kleiner of onbestaand.De pieken voor optimale synchronisatie en
afwerking liggen voor beide dansen dicht bijeen. De danspassen van de courante worden het
beste afgewerkt op 80 MM, de danspassen van de sarabande tussen 90-113MM. Ook gaat de
afwerking van de passen van de courante sterk naar beneden na 127MM, tot een score van
0/12 voor alle participanten die de choreografie nog dansen op 180MM, terwijl de afwerking
bij de sarabande een veel minder stijle curve toont en op het maximale tempo de afwerking
nog niet tot het mimimum gedaald is.
GRAFIEK VII: Synchroniteit en afwerking voor sarabande en courante.
126
• Metrische articulatie
Ook is er een verband te merken tussen het tempo en het metrische niveau waarop de danser
beweegt. Voor de sarabande (Grafiek X)zien we het volgende:Bij snelle tempi zal de danser
zich op het hoogste metrisch niveau begeven, de maat (I). Bij trage tempi gebeurt net het
omgekeerde. De trendlijnen zijn uiteraard elkaars spiegelbeeld, aangezien men óf op het ene,
óf op het andere niveau beweegt. Het keerpunt ligt op 90MM.
GRAFIEK IX: Metrische articulatie van sarabande.
GRAFIEK X: Metrische articulatie van courante
127
Bij de courante zien we een soortgelijke trend. Het laagste ritmische niveau (III) neemt de
bovenhand bij de trage tempi. Vanaf MM 70 neemt het tweede metrische niveau (IIb) het over
maar wordt onmiddellijk ingehaald door (IIa) op 90 MM. Het hoogste ritmische niveau, de
maat (I) komt pas op het voortoneel bij het snelste tempo, 180MM. Op dit tempo werd slechts
door 1 participant gedanst, wat dus een weinig representatief beeld geeft.
Opvallend is dat deze keerpunten voor zowel courante als sarbande zich op dezelfde hoogte
bevinden als het optimale tempo
6.6. Interpretatie en conclusie
Hier proberen we de resultaten van het onderzoek te interpreteren en te koppelen aan de
resultaten van de vorige hoofdstukken. Hiervoor doen we opnieuw deels beroep op Leman’s
theorie van embodiedmusiccognition. Binnen dit paradigma spreekt hij over lichamelijk
articulaties, door hem omschreven al expressies van toekenning van intentionaliteit aan
muziek. Over de muzikale betekenisgeving werd onder hoofdstuk 4 al gezegd dat deze te
linken is met een imitatieproces, en dit laat toe intenties toe te schrijven aan muziek. Deze
articulaties kunnen onderverdeeld worden in synchronisatie, attuningen empathie. 341
1) Over synchronisatie wordt gesteld dat dit een articulatie is die mogelijk is zonder veel
aandacht voor de stimulus. Ook wordt in dit hoofdstuk vermeld dat de mensen
natuurlijke resonantiefrequentie heeft van 2 Hz of 120-130 BPM. Wanneer een tempo
dus rond dit getal ligt, zal de synchronisatie op een meer natuurlijke manier verlopen.
Als deze tempi nu halveren of verdubbelen dan krijgen we 60-65 <> 240-260 BPM.
Op stimuli die onder of boven deze tempi liggen zal het dus waarschijnlijk moeilijker
zijn spontaan te synchroniseren. Wanneer we de curves voor synchronisatie bekijken
dan zien we dat deze inderdaad sterk naar beneden duiken onder het tempo van 63
BPM. Dit kan ook verklaren waarom de dansers op de tempi die als ‘snel’ worden
beoordeeld voor zowel courante als sarabande, toch nog makkelijk kunnen
synchroniseren. Ook is het pas na dit tempo (63BPM) dat de dansers beginnen
afhaken.
341Leman, Embodied Music Cognition
128
Als we terugdenken aan de pendelgegevens die overgeleverd zijn dan kunnen we
hieruit ook voorzichtig concluderen dat de gehalveerde tempi van Schwandt, Van
Biezen en Heijdemann echt te traag zijn. Slechts één iemand probeert de choreografie
van de courante uit op 36 MM, en slechts twee dansers gaan tot 40 MM bij de
Sarabande. Dit zijn nochtans de bekomen metronoomcijfers voor een groot deel van
de sarabandes en courantes wanneer men een volledige slingerbeweging per tel rekent.
De tempi die door de dansers als optimaal worden beoordeeld liggen daarbij veel
dichter bij de tempi voor halve slingerbewegingen. 71-90 MM voor de courante en 80-
101 MM voor de sarabande. Ook de tempi voor optimale afwerking sluiten hierbij aan.
80 MM voor de courante, 90- 113 voor de sarabande. Hierbij komt nog, dat de
verhouding tussen de twee dansen hier ligt zoals in historische bronnen vaak
omschreven, nl. de zwaardere courante en de iets minder zware sarabande. Dit was
ook Little haar besluit na de analyse van La Bourgogne op het einde van hoofdstuk 3.
2) Het interpreteren van de metrisch niveaus brengt ons bij Attuning. Ditwordt
omschreven als een lichamelijk articulatie die gekoppeld wordt aan een specifiek
muzikaal kenmerk, zoals harmonie, ritme en beweging. Deze kenmerken zijn dan
weer gelinkt aan expressiviteit en karakter. Deze lichamelijke articulaties zijn dus veel
minder spontaan en veel steker gelinkt aan bepaalde karakteristieken van de muziek.
Het is duidelijk dat de ritmische niveaus van de articulaties van de verschillende pas
composés mee-evalueren met het tempo. De laaste metrische niveaus komen veel
frequente voor bij trage tempi en omgekeerd voor de hogere ritmische niveaus.
Bijgevolg wordt zo ook een verschillende expressie en een verschillend karakter
meegegeven aan de choreografie. De tempi die als optimaal worden beschouwd en
waar de afwerking het best is vertonen eveneens de meeste diversiteit in ritmische
articulatie. We recapituleren hierbij dat de courante werd gekenmerkt door een
afwisseling van levendige en nobele passen, en de sarabande door een afwisselend
benadrukken van de tweede tel. Ook dit lijkt dus consistent met onze resultaten.
3) Waar we echter nog geen verklaring voor hebben is de vreemde resultaten die we
vonden na de analyses van de opnames. Namelijk het snelle tempo van de courante in
het algemeen en ook ten opzichte van de sarabande. Uit pendelgegevens en opnames
konden we besluiten dat de courante sneller moet worden uitgevoerd dan de
sarabande. Historische bronnen danspraktijk wijzen echter op het omgekeerde. Een
duidelijke aanwijzing vinden we in La Duchesse, waar een sarabande de courante
129
opvolgt. Omdat de verhoudingen in lengte van de pas compoéz ongeveer gelijk blijven
tijdens die overhang, wordt de duur van één pas composé of één maat in de sarabande
dan de duur van één pas composé in de courante. Aangezien de courante meer dan één
pas composé per maat heeft zal de courante dus als trager aangevoeld worden. Aan de
andere kant zijn er heel veel sarabandes overgeleverd voor theater die erg virtuoos zijn
en veel ingewikkelde passen bevatten, die beter over een langere tijdsspanne worden
uitgevoerd, wat de tragere pendelgegevens voor de sarabande verklaart.
4) Voor de snelle tempi in de opnames van de courante lijkt er slechts één mogelijke
verklaring, en dat is de verloren gegane band tussen de danspraktijk en de muzikale
uitvoering van de Franse dansmuziek. De lichamelijke ritmische articulaties van de
sarabande an courante, die in de tijd van Lodewijk XIV en Feuillet deel uitmakten van
de Franse hof- dans- en muziekcultuur en voor zowat iedereen in die tjid als van
zelfsprekend werden beschouwd, lijken nu verloren. Musici lijken deze dansen op een
andere manier te interpreteren dan dans waaraan ze hun naam ontlenen. In die zin is
er, wat de Franse barokdansen betreft, een breuk ontstaan tussen muziek en
dansbeweging..
7. Samenvatting, discussie, besluit
De grote onderzoekslijn van deze Masterproef bestond er in dans en muziek in Franse
barokmuziek te relateren aan elkaar. Hierbij werd gebruik gemaakt van zowel bestaande
literatuur, bronnenonderzoek als empirisch onderzoek.
In het eerste, inleidende hoofdstuk werden enkele aspecten van de Franse barokmuziek in het
algemeen toegelicht, waardoor we een eerste globale onderzoeksvraag konden opstellen: in
hoeverredans- en muziekpraktijk verbonden blijven bij de uitvoering van gestileerde
dansmuziek en wat de invloed van danspraktijk op de composities uit deze tijd kan zijn. De
Franse suite bleek hier een goed uitgangspunt om deze onderzoeksvraag in te leiden, met zijn
karakteristieke dansen als sarabande en courante en zijn vele verschijningsvormen in zowel
gestileerde als gebruiksmuziek.
In het tweede hoofdstuk werden enkele aspecten van de danspraktijk uit de Franse barok
aangeraakt, waaronder de sociale context en de overlevering van danstechniek via
dansnotatie. Het typische dansvocabularium uit de barok werd toegelicht en aan de hand
daarvan werd geconcludeerd dat, net als notenschrift, dit systeem zowel symbolisch als
130
concreet kan zijn. Omdat dans en muziek in choreografie daarenboven samen overgeleverd
zijn, werd een specifiekere beschrijving van verschillende parameters in Franse barokdans een
vereiste voor verder onderzoek.
In het derde hoofdstuk werd dieper ingegaan op deze parameters, waaronder maat, tempo en
articulatie. Hier bleek tempo een moeilijk te interpreteren factor en tevens een parameter die
de andere parameters sterk kan beïnvloeden. Het globale beeld dat werd verkregen na het
bekijken van deze parameters, was dat er een wederzijdse uitwisseling bestaat tussen dans en
muziek van zowel muzikale als choreografische kenmerken. Ook werd geconcludeerd dat aan
de hand van een choreografische analyse, de muzikale uitvoering een andere interpretatie kan
meekrijgen.
In het vierde hoofdstuk werd een nieuwe invalshoek geëxploreerd: de directe invloed van de
dansbeweging op de interpretatie van dansmuziek. Die invloed bleek zich duidelijk te
manifesteren op het gebied van tempo en de ritmische articulatie van de muzikanten. Hieruit
werd geconcludeerd dat er in dans en muziek gelijkaardige ritmische articulaties kunnen
gevonden worden die de sterke verbondenheid tussen de twee aan aantonen.
In het vijfde en het zesde hoofdstuk werden twee specifieke hofdansen bestudeerd, waarbij
het tempo de te onderzoeken parameter was. Uit de eerste drie hoofdstukken bleek telkens dat
de courante en sarabande dansen zijn, waarbij de interpretatie van tempo en ritmische
kwaliteiten kan verschillen, zowel in dans als muziek. Hun lange geschiedenis in de Franse
danssuite en de daarbijhorende evolutie in karakter vormt vaak een struikelblok, evenals de
overgeleverde pendelgegevens in historische bronnen en de verschillende ritmische
articulaties van de choreografie.
Daarom werd in het 5e hoofdstuk een bronnenonderzoek opgezet, waarbij auteurs uit de barok
onder de loep werden genomen. Aan de andere kant werd de hedendaagse uitvoeringspraktijk
van deze dansen bestudeerd, dit aan de hand van de analyse van opnames. Vooral bij de
courante bleek er een groot verschil te bestaan tussen historische bronnen en
uitvoeringspraktijk. Maar ook in de vergelijking tussen de courante en sarabande onderling
bleken er heel wat vragen te resten. De courante die werd omschreven als de meest
gewichtige en nobele hofdans, bleek hier veel sneller gespeeld te worden dan de sarabande.
Ook bij de sarabande kon geen uitsluitsel gegeven worden over het karakteristieke tempo van
131
deze dans. De resultaten van de analyse van de bronnen bleken tussen de 2 mogelijke
interpretaties te liggen.
Daarom werd in een laatste hoofdstuk de choreografie van deze twee dansen ontrafeld en
gebruikt als extra invalshoek bij het interpreteren van ritme- en tempoverschillen. Het besluit
hier luidde dat de choreografie en het uivoeren van deze choreografie op verschillende tempi,
ons heel wat kan vertellen over de sarabande en courant in het algemeen. Er werd besloten dat
de originele pendelgegevens een correcter beeld geven van de tempi van deze dansen, dan
eerst gedacht. Ook bleek dat de karakterisering in historische bronnen strookt met de
gevonden verhouding tussen sarabande en courante. Wat niet in deze lijn ligt, is het besluit
voor de hedendaagse uitvoeringspraktijk. Daar lijkt een karakterverandering te zijn
doorgevoerd, zeker voor de courante, die niet te stroken valt met de danspraktijk uit de
periode van La Belle Danse.
Niettemin bleek de benadering van de verschillende onderzoeksproblematieken via de weg
van de danspraktijk zeer vruchtbaar.
Christine Bayle verwoordt het als volgt:
“L’interprétation de la danse n’est pas séparée de celle de la musique, c’est [...] de choix
d’interprétation à travers le parcours labyrinthique entre l’histoire, les témoignages, les
règles, les doces et les us d’une culture à nous révélée par ces écrits aristocratiques, que
nous allons parler.[...] Non pour imposer [...]de l’interprétation avec un grand I, mais plus
simplement pour poser les bases techniques et stylistiques en vue de proposer un
interprétation pour une compréhension cohérente d’un langage, celui de la danse
baroque.”342
342 Bayle, “Interprétation,” n.p.
132
Literatuurlijst
Baert, Lieven. Dances by Kellom Tomlinson on music by John Loeillet. 2010, in het cd-boekje
van The Submission: Sonatas, Suites and Concertos of the Loeillet Family.
Bayle, Christine. “Interprétation et musique en danse baroque.” The marriage of music and
dance, onder de redactie van D.R. Wilson, n.p. Conferentiepapers National Early Music
Association, 1992.
Blume, Friedrich. Studien zur Vorgeschichte der Orchestersuite im 15/16 Jahrhundert.
Leipzig: Kistner & Siegel, 1925.
Boersma, Paul. “Praat, a system for doing phonetics by computer.” Glot International 5:9/10
(2001): 341-345.
Borrel, Eugène, “Les indications métronomiques laissées par les auteurs français du XVIIe
siècle.” Revue de Musicologie (1977): 149 – 153.
Burkholder, J.Peter, Grout, Donald Jay, en Claude V. Palisca. A history of western music. 8th
Edition. New York, Londen: W.W. Norton & Company, 2010.
Cyr, Mary. Performing baroque music. Onder redactie van Reinhard G. Pauly. Portland:
Amadeus press, 1998.
Donington, Robert. The interpretation of early music. New revised edition. Londen: Faber &
Faber, 1989.
______ . A performer’s guide to baroque music. Londen: Faber & Faber, 1973.
Dorian, Frederick. The History of music in performance. The art of musical interpretation
from the renaissance to our day. New York: W.W. Norton & Company, 1966.
133
Fuller, David. “Suite.” In Grove Music Online. laatst geraadpleegd op 17 mei 2012. Oxford
Music Online. http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/27091.
Harding, Rosamond. Origins of Musical Time and Expression. Londen: Oxford University
Press, 1938.
Harris-Warrick, Rebecca. “Interpretation of Pendulum Markings for 18th-Century French
Dances.” The marriage of music and dance, onder de redactie van D.R. Wilson, n.p.
Conferentiepapers National Early Music Association, 1992.
Harris-Warrick, Rebecca en Carol G. Marsh. Musical theatre at the court of Louis XIV.
Cambridge: Cambridge University Press, 1994.
Heijdemann, Frans. “De tempo-aanduidingen bij L’Affilard en Pajot (d’Onzembray).” Tempo
in de Achttiende Eeuw, onder redactie van Kees Vellekoop, 26-36. Utrecht: STIMU, 1984.
Hilton, Wendy. Dance and music of court and theater: selected writings of Wendy Hilton.
Vol. 10 van Dance & music series. New York: Pendragon Press, 1997.
______ . “A Dance for Kings: The 17th-Century French “Courante”. Its Character, Step-
patterns, Metric and Proportional Foundations.” Early Music 5, nr. 2 (1977): 160 – 172.
______ . “Dances to Music by Jean-Baptiste Lully.” Early Music 14, nr. 1 (1986): 50 – 63.
Hudson, Richard en Meredith Ellis Little. “Sarabande.” In Grove Music Online. laatst
geraadpleegd op 16 mei 2012. Oxford Music Online.
http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/24574.
Kirkpatrick, Ralph. “Eighteenth-Century Metronomic Indications.” Papers of the American
Musicological Society. (1938): 30 – 50.
Kroemer, Jürgen. “Le cronometre de mons. Feuillet,” Doct. Diss., Universiteit Wenen, 2001.
134
Lancelot, Fancine. La belle dance. Catalogue raisonné fait en l’an 1995. Parijs: van Dieren
éditeur , 1996.
Leman, Marc. Embodied music cognition and mediation technology. Cambridge: MIT Press,
2008.
Little, Meredith Ellis. “Dance under Louis XIV and XV: Some Implications for the
Musician.” Early Music 3, nr. 4 (1975): 331-340.
______ . “The contribution of dance steps to musical analysis and performance: ‘La
Bourgogne’.” Journal of the American Musicological Society 28, nr. 1 (1975): 112 – 124.
______ . “Gigue (i).” In Grove Music Online. Laatst geraadpleegd op 16 mei 2012. Oxford
Music Online. http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/11123.
Little, Meredith Ellis en Suzanne G. Cusick. "Allemande." In Grove Music Online. laatst
geraadpleegd op 16 mei 2012. Oxford Music Online.
http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/00613.
______ . “Courante.” In Grove Music Online. laatst geraadpleegd op 16 mei 2012. Oxford
Music Online. http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/06707.
Little, Meredith Ellis en Natalie Jenne. Dance and the music of J. S. Bach: expanded edition.
Bloomington: Indiana University Press, 2001.
______ . Voorwoord in Dance and the music of J. S. Bach: expanded edition, door Meredith
Little en Natalie Jenne, xi – xii. Bloomington: Indiana University Press, 2001.
Meyerhöfer, Dietrich. “Lichtenberg und die sammlung wissentschaftlicher geräte des
Frankfurter Patriziers Johann Friedrich Armand von Uffenbach.” Lichtenberg Jharbuch,
(1996): 123-132.
135
Nettl, Paul. “Die Wiener Tanzkomposition in der zweiten Hälfte des 17. Jahrhunderts.”
Studien zur Musikwissenschaft, 8 (1921): 45 - 175.
Pierce, Ken. “Dance notation systems in late 17th-century France.” Early Music 26, nr. 2
(1998): 286 - 299.
Qureshi, Rifat Javed. “The influence of Baroque dance in the performance of Johann
Sebastian Bach’s ‘Six Suites for Violoncello Senza Basso’.” Doct. diss., Universiteit van
Rice, 1994.
Ranum, Patricia. “Monsieur de Lully en trio.” Jean-Baptiste Lully: Actes du
colloque/Kongressbericht, onder redactie van J. de La Gorce en H. Schneider, 314. Laaber:
s.n., 1990.
Schwandt, Erich. “L’Affilard, Michel.” In Grove Music Online. laatst geraadpleegd op 1
augustus 2013. Oxford Music Online.
http://www.oxfordmusiconline.com/subscriber/article/grove/music/15813.
Van de Weetering, Conrad. “Een dansende Bach.” Muziek en Dans, nr. 4 (1982): 4 – 6.
Van Biezen, Jan. “Het tempo van de Franse barokdansen.” In Tempo in de Achttiende Eeuw,
onder redactie van Kees Vellekoop, 7-25. Utrecht: STIMU, 1984.
Veilhan, Jean-Claude. The rules of musical interpretation in the baroque era. Vertaald door
John Lambert. Parijs: Alphonse Leduc, 1977.
Vellekoop, Kees. Inleiding tot Tempo in de Achttiende Eeuw. door Kees Vellekoop, 3.
Utrecht: STIMU, 1984.
Wetzer, Jacinta. “Dansen met je oren.” Doct. Diss., Rijksuniversiteit Utrecht, 1988.
136
Bronnenlijst
Arbeau, Thoinot. Orchésographie. Langres: Jehan des Preyz, 1588.
Bonnet, Jules. Histoire générale de la danse sacrée et profane. Parijs: s.l., 1723.
d’Alembert, Jean le Rond . Éléments de Musique théorique et pratique, suivant les Principes
de M. Rameau. Parijs: Jombert, 1752.
______ . Éléments de Musique théorique et pratique, suivant les Principes de M. Rameau.
Herziene uitgave. Lyon: Bruyset, 1779.
De Brossard, Sebastien. Dictionnaire de musique […]. Parijs: Christophe Ballard, 1703.
de La Chapelle, Jacques-Alexandre. Les vrais principes de la musique […]. Parijs: veuve
Boivin, 1737.
de Montéclair, Michel Pignolet. Principes de musique. Parijs: veuve Boivin, 1736.
de Saint-Lambert, Michel. Les Principes du clavecin contenant une explication exacte de tout
ce qui concerne la tabulature & le clavier. Parijs: Christophe Ballard, 1702.
Feuillet, Raoul Auger. Chorégraphie ou l’art de décrire la dance […]. Parijs: s.n., 1700.
______. “Traité de la cadence.” Recueil de dances contenant un très grand nombres[…] .
Parijs: s.n., 1704.
Freillon-Poncein, Jean-Pierre. La véritable manière à jouer en perfection du haut-bois […].
Parijs: J.Collombat, 1700.
l’Affilard, Michel. Principes très faciles pour bien apprendre la musique […]. 4e editie.
Parijs: Christophe Ballard, 1702.
137
______ . Principes très faciles pour bien apprendre la musique […]. 5e editie. Parijs:
Christophe Ballard, 1705.
Loulié, Etienne. Eléments ou principes de musique […]. Parijs: Christophe Ballard en auteur,
1696.
Mace, Thomas. Musick’s Monument. Londen: s.n,1676.
Masson, Charles. Nouveau traité des règles pour la composition de la musique. Parijs: C.
Ballard, 1705.
Mattheson, Johann. Das neu-eröffnete Orchester. Hamburg: s.n., 1713.
Mersenne, Marin. Harmonie Universelle. Parijs: s.n., 1636.
Muffat, Georg. “Florilegium primum.” Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich 1, nr. 22. n.p.
(1695).
______ . “Florilegium secundum.” Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich 2, nr. 2.
n.p.(1698).
Pajot, Louis-Léon. “Description et usage d’un métromètre[…].” Histoire de l’Académie
Royale des Sciences,Année 1732. Parijs: s.n., 1735.
Quantz, Johann Joachim. Essai d’une méthode pour apprendre à jouer de la flûte
traversières. Berlijn: Chretien Frederic Voss, 1752.
Praetorius, Michael. “Terpischore.” Gesamtausgabe der musikalischen Werke von Michael
Praetorius (s.l.: Wolfenbüttel, 1612), 13.
______ . “Syntagma musicum III, Termini Musici.” Gesamtausgabe der musikalischen Werke
von Michael Praetorius (s.l.: Wolfenbüttel, 1619), 25 73.
138
Rameau, Pierre . Le maître à danser. Paris: s.n.,1725.
Rousseau, Jean-Jacques. Dictionnaire de musique. Parijs: la venue Duchesse,1768.
Saveur, Joseph. “Principes d’acoustique et de musique […].” In Les mémoires de 1701 de
L’Académie Royales des Sciences. Parijs: s.n., 1701.
Tomlinson, Kellom. The Art of Dancing.Londen: s.n., 1735.
139
− Bijlage 1: Basisdansterminologie
Basishoudingen van het lichaam
Term Omschrijving Feuillet-notatie
Equilibrium of
Balance
Het Lichaam wordt slechts door één voet gedragen
op demi-pointe, torso wordt rechtopgehouden. De
benen volgen de centrale as van het lichaam,
loodrecht op de grond. Deze positie wordt niet
vastgehouden maar maakt deel uit van een vloeiende
beweging, er bestaat dan ook geen symbool voor in
Feuillet-notatie.
[demi-]Pointe Verwijst naar de teen wanneer die op de grond wordt
geplaatst zonder gewicht te dragen.
Wanneer het puntje bij beide voeten genoteerd
staat, wil dit zeggen dat de danser met beide voeten
in demi-pointe moet gaan. De danser rust dan met
het gewicht op beide ballen van de voet, en beide
hielen raken de grond niet.
Ook wel demi-pointe genoemd om verwarring te
vermijden met pointe uit het klassieke ballet.
Structuur van danspassen
1e positie De voeten zijn samengebracht, elk 45° naar buiten
gedraaid, de hielen raken elkaar
2e positie Zoals 1
e positie, maar de voeten zijn niet
samengebracht
3e positie De hiel van de een voet raakt de enkel van de andere
voet
4
e positie De voeten worden voor elkaar geplaats, zoals in 3
e
positie maar de hiel is een voetlengt van de enkel
verwijderd
5
e positie De voeten zijn gekruist zodat de hiel van de ene voor
de teen van de andere komt te staan
Pas Simples Eenvoudig gesteld bestaan dansen uit combinaties
van groepjes aparte PasSimples (p 73) Iedere Pas
Simple begint of eindigt in 1e positie, bewegend van
of naar2e, 4e, 5
e en sporadisch 3
e positie. Iedere Pas
Simple van hiel tot hiel zou niet langer mogen zijn
140
dan de lengte van de voet, dit om het geheel
evenwichtig te houden. De eerste Pas Simple van een
combinatie (of pas composez) wordt geaccentueerd
door een mouvement. Voor Pas simple bestaat geen
symbool in Feuilletnotatie, aangezien deze deel
uitmaken van de iets grotere pas. Van 4
e naar 5
e
positie
Pas De voorwaartse, achterwaartse of zijwaartse
beweging van de voet vanuit één van de 5 posities
naar een andere positie waarbij het gewicht
uiteindelijk verplaatst wordt naar de bewegende
voet. Dit wordt symbolisch weergegeven in een
stapsymbool. De lengte van een Pas bedraagt twee
maal de lengte van een Pas Simple, omdat de
bewegende voet altijd langs 1e positie passeert, tenzij
expliciet anders aangegeven.
Mouvement
Een plié gevolgd door een élevé. In gewone
danspassen eindigt deze combinatie in Equilibrium.
Mouvements creëren accenten die vaak
overeenstemmen met de zware tellen in de
begeleidende muziek. Is dit niet het geval, dan is de
achterliggende reden het creëren een ritmisch spel
tussen dans en muziek, ook wel aangeduid met
fausse cadence.Een mouvement kan gepaard gaan
met een verplaatsing van het gewicht, maar dat hoeft
niet per sé. Ook kunnen de symbolen voor de plié en
de élevé op een andere plaats op het stapsymbool
gezet worden. Dit heeft te maken met de timing van
de pas composez waartoe een mouvement behoort.
Pas composé (PC) Een combinatie van Pas met één of meerdere
Mouvements. Meestal is een pas composé gelijk aan
één maat muziek, bestaande uit 2 à 4 Pas simples. De
eerste Pas simples wordt voorafgegaan door een
Mouvement om de eerste tel te accentueren van een
maat. De verschillende Pas Simples worden in
Feuillet-notatie door een lijn verbonden.(Hilton 106)
/
Tems of Temps (T) Een Tems is een mouvement zonder verplaatsing van
gewicht van de ene naar de andere voet, om de
éérste tel van een maat te markeren. De tenen van
de verplaatste voet raken de vloer zonder gewicht te
dragen.
Tems wordt ook gebruikt voor een Pas composéz die
begint met een mouvement zonder verplaatsing van
gewicht, gevolgd door slechts één pas simple.
Meestal gelijk met de duur van één maat muziek.
/
141
Tems is hetzelfde als Temps maar in verouderde
Franse spelling. Indien we Temps zouden gebruiken
kan echter verwarring ontstaan met de franse
aanduiding voor de tellen in een maat. Daarom wordt
hier Tems gebruikt.
Contre-tems (CT) Een gesprongen mouvement zonder verplaatsing van
gewicht. Pas composez die beginnen met zo een
mouvement worden ook vaak benoemd met contre-
tems. Het verschil met een tems is dat bij een Contre-
tems de landing de eerste tel aanduidt, terwijl bij de
Temps dit het omhoog gaan is.
/
Acties binnen pas composez en (contre-)temps343
Plié
De combinatie van buigen en opwaarste bewegingen
genereert accenten in een Pas composé.
Een plié bestaat uit het buigen van beide knieën met
de voeten in één van de 5 posities met de hiel van
het dragende been/de dragende benen, stevig op de
grond.
Elevé Het strekken van de knieën, volgend op een plié,
waarbij de dijspieren omhoog getrokken worden en
de benen gestrekt. Zoveel als mogelijk gevolgd door
(demi-)pointe. De combinatie van Plié en élevé is
quasi onafscheidbaar.
343De symbolen voor deze acties worden hier centraal op het stapsymbool geplaats, maar kunnen in de praktrijk aan het begin, in het midden, of aan het einde voorkomen. Dit hangt af van de pas composez waarin deze stap zich bevindt.
142
Sauté
Een buiging van de knieën gevolgd door een
opwaartse beweging in de lucht. Dit kan vanuit en
landend op één of beide voeten. Bij de landing komt
eerst de bal van de voet op de grond, daarna de hiel,
gevolgd door een plié. Bij een serie van sprongen
komt de hiel niet altijd op de grond terecht maar
wordt de bewegign volledig gecontroleerd door een
sterke voetwreef, die als een soort hefboom werkt.
Op- en neerwaartse beweging worden gelijkmatig
getimed. Een sprong gaat niet echt hoog in de lucht,
zeker niet wanneer ze wordt uitgevoerd door dames.
In de praktijk wordt de term sautégebruikt om
sprongen van één voet naar dezelfde voet aan te
duiden
Demi-Coupé Een mouvement die uitgevoerd wordt tijdens een
pas. Bijna elke PC begint hiermee, tenzij er sprongen
in voorkomen.
143
Jeté Een pas en een gesprongen mouvement. Wordt vaak
gebruikt als laatste pas in een PC.
Demi-jeté zoals een jeté, maar de sprong is hier minimaal,
waarbij de danser vaak amper loskomt van de grond.
In Feuillet-notatie bestaat hier geen specifiek
symbool voor en wordt de demi-jeté zoals de demi-
coupé genoteerd. Verwarring kan hier vermeden
worden omdat deze laatste aan het begin, en de
demi-jeté aan het einde van een PC voorkomt.
Tourné Er zijn twee soorten
− Een functionele tourné om de staprichting in
de ruimte te veranderen
− Een pirouette, als zelfstandige danspas.
Pirouettes komen voor in bal- en
theaterdansen op twee voeten, meestal met
slechts een kwartdraai. In theaterdanssen
kunnen ook pirouettes voorkomen op één
voet of tijdens een sprong in de lucht, vaak
een hele draai, of zelfs twee makend. Dit
geldt vooral voor choreografieën voor
mannen.
Het symbool voor een tourné is een (deel van) een
cirkel. Tournés worden meestal gemaakt tijdens
élevés of sautés, of tijdens een mouvement.
144
Pas Marché Een normale stap in een PC, zonder voorafgaande
mouvement. Meestal uitegevoerd op demi-pointe.
Ouverture de
Jambe
Het lichaam wordt gedragen door één been terwijl
het andere been lichtjes in de lucht wordt gehouden
een circulaire beweging maakt vanuit de heup, van
de voorkant naar de zijkant.
Verschillende soorten PC
Coupé Een PC die bestaat uit een mouvement en twee pas,
waarvan de eerste een demi-coupé is en de tweede
een pas glissé.
Coupé avec
ouverture de
jambe
Een coupé waarbij de pas glissé vervangen wordt
door een ouverture de jambe
Coupé à deux
mouvements
Een coupé waarbij de pas glissé vervangen wordt
door een demi-coupé.
145
Pas de bourrée of
pas fleuret
begint met een mouvement en bestaat uit drie pas:
een demi-coupé, gevolgd door twee pas marchés. Het
is een van de meest voorkomende passen in
baldansen en is zeer beweeglijk.
Pas de bourrée
emboité.
Een pas de bourrée waarbij het bewegende been
tijdens de mouvement terugkeert. Bij de eerste pas
marché wordt het bewegende been bij het dragende
been bijgezet. De twee pas marché is gewoon
vooruit.
Tems de courante
of Pas grave
Een PC die bestaat uit een mouvement en één pas
glissé. Het gewicht wordt tijdens de mouvement, in
tegenstelling tot de coupé, niet verplaatst. Deze
danspas wordt vaak gebruikt als opening of afsluiting
van een zin.
Pas de courante Dit is een combinatiedie kan bestaan uit een pas
coupé gevolgd door een demi-jeté, of een tems de
courante, gevolgd door demi-jeté. Deze PC is typisch
voor de courante en word of wel Pas long ofwel Pas
court genoemd
/
146
Pas long Een pas de courante die bestaat uit een pas coupé en
een demi-jeté
Pas court Een pas de courante die bestaat uit een tems de
courante, gevolgd door een demi-jeté.
Contre-tems de
gavotte of contre-
tems en avant
Begint met een sauté, of een sprong van de ene voet
op dezelfde, waardoor bij de mouvement in het
begin, net als bij de tems, het gewicht niet verplaatst
wordt. De contre-tems de gavotte bestaat dus uit een
gesprongen mouvement en twee pas, of een sauté en
twee pas marchés.
147
Bijlage 2: Vragenlijst
Tempo
Was het tempo geschikt om het karakter van de danspassen weer te geven?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Was het tempo geschikt om de dansbewegingen vloeiend te laten verlopen?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Was het tempo geschikt om de choreografie in de maat te dansen?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Was het tempo geschikt om cadens weer te geven?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Was het tempo geschikt om de danspassen correct uit te voeren?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
Was het tempo aangenaam?
Te traag mogelijk goed optimaal goed mogelijk Te snel
O O O O O O O
148
Hoe zou u het karakter van de Sarabande omschrijven?
Hoe zou u het karakter van de Courante omschrijven?
Vondt u de muziek geschikt om een Sarabande/Courante op te dansen?
Vondt u de choreografie van Sarabande/Courante geschikt voor de muziek?
Naam: ……………………………………. Leeftijd:
Geslacht: Lengte:
M ○
V ○
Hoeveel jaar ervaring heeft u met barokdans? Kunt u Feuillet-notatie lezen?
149