ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren...

230
__~_-}~ ~ ;~ ffRI - f

Transcript of ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren...

Page 1: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

__ ~ _- }~

~

; ~ •ffRI-f

Page 2: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 3: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 4: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 5: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 6: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

A. ROLAND HOLST

VERZAMELDEWERKEN

III

VERZAMELD

PRO ZA

DEEL I

C. A. J. VAN DISHOECK, BUS SUM

A.A.M. STOLS,9S-GRAVENHAGE

MCMXLVIII

Page 7: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

A. ROLAND HOLST

VERZAMELDPROZA

I

DEIRDRE EN DE ZONENVAN USNACH

HET ELYSISCH VERLANGEN

TUSSCHEN VUUR EN MAAN

DE AFSPRAAK

VOORTEEKENS

C. A . J. VAN DISHOECK, BUSSUM

A.A.M. STOLS, 'S -GRAVENHAGE

MCMXLVIII

Page 8: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 9: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

IDEIRDRE

EN DE ZONEN VAN USNACH

Page 10: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 11: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

I. DE VLUCHT

0 NVERMOED door de talloozen komt destorm van de groote ondergangen .Als de duisternissen stijgen uit het Oosten en over dewateren van het Westen de groote schaduwen alwaaiende zijn en het schuim bleek wordt, zijn zij nogonbekommerd, en weten niet, dat onder het zwarteweer zij de wapenen tegen elkander zullen heffen,noch vermoeden zij de schemering van het erode,waarin de schilden en de zwaarden gebroken zullenliggen naast de doode lichamen .Zonder meedoogen, onafwendbaar, komt de stormover de onwetenden .Maar sours, over de landen en de windrige heuvelen,nadert een teeken tot aan den voet onzer muren enden drempel onzer poorten . Van een enkele wordt danhet leven overschaduwd. Verwijdering en donkerestilte komt tusschen hem en zijn naasten, en luisterendvanuit zijn gedoken angst, hoort hij in de woordendier onwetenden het eerste ritselen al van den dood .Dan, als de velen nog zingen in de hooge, lichte zalen,staat hij in schaduw, en ziet een wolk boven den troonder koningen.En dit verhaal van liefde, sterk als de bergstroom, envan verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbijde brand der koningsmuren ondergaat in het brekender zeeen tegen een wereldeinde, vangt aan met deverzwegen angst van een man, die in den avond bui-

7

Page 12: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ten de woning stond, waar hij zijn vrouw wilt, wach-tend haar eerste kind. Hij was Fedlime, de harpspelervan den koning Concobar Mac Nessa . Vreezend enzwijgzaam was hij geworden Binds den avond, toenzijn vrouw hem haar moederschap bekende, en elkendag moest hij denken aan den grijzen Druide en dievoorspelling, waar hij aanvankelijk mee had gespot.Laag over zijn stilte hing de wolk Bier woorden :„Ik zie in de teekenen der geheimen, dat er door uwdochter bloed en vuur zal zijn over het hart van ditrijk. Groote helden, hooge toortsen dezer volkeren,zullen vallen in haar naam!"Overschaduwd door deze woorden grog hij, lang-zaam, terug naar zijn woning, en trad binnen, ge-ruischloos . Maar tusschen de kleine lichtvlam en hetduister van den wand, in het lage bed, lag zij metopen oogen, en bewoog zich niet, wachtende .Hij zette zich op den rand, en nam haar smalle han-den, en wing aan zacht tot haar to spreken van degoede veilige dingen . Maar toen hij eindelijk zweegen, opziend, een ster, streng en fonkelend, zag staanin de opening van het venster, voelde hij de vervul-ling naderen, zonder meedoogen en onafwendbaar .Hij besloot zijn kind to verbergen voor de oogen dermenschen, in een verre eenzaamheid waar de stem-men der wereld niet zouden komen .Eindelijk, laat in een sullen nacht, werd hun kind ge-boren .Fedlime waakte bij het bed, tot de moeder weer sliep,met het pas gekomen levee in haar armen . Nietshoorde hij meer dan het ademen, het wonderlijk rus-

8

Page 13: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

tige, in de groote duisternis der stilte . Denkend aande sombere woorden van den Druide schenen diehem vreemd en ver en zonder beteekenis voor devertrouwde zekerheid van dit geborene . Langzaamlegde hij zijn hand op het zachte dek, dat vrouw enkind verwarmde, en glimlachte . Toen hoorde hij dedeur opengaan, en zag op .In de opening stond de rechte, witte gedaante van zijnangst .Hij schrok overeind, en deinsde naar de muur .De hooge Druide zag niet naar hem, maar grog naarhet bed, en bleef aan het voeteinde staan . Neerziendop het stille kind, en uitstrekkend zijn harden daar-naar, sprak hij : „Deirdre zal haar naam zijn . Zij zaldroefheid brengen en ondergang . Schoon zal zij zijn,en goudlokkig. Helden zullen om haar strijden, eneen koning zal uitrukken, haar zoekende ."En toen, neigend over het donkere bed, ram hij het kindweg uit de armen der moeder, die slapen bleef.Fedlime, angstig en machteloos, zag toe van uit dedonkere hoek van het vertrek .De witte man met het slapende kind aan zijn schouderstond in de deur voor den stiller open nacht, toenzijn donkere stem weer sprak, maar nu zachter en metde eentonige weemoed van den avondwind over oudeheuvelen:„O, Deirdre, om wie velen zullen weenen! 0, schoonedochter van Fedlime, om wie droefheid zal komenover de larder van Ulster! Daden van toorn en ver-raad zullen om u zijn, o, vlam van schoonheid. Hetdonkere lot is over uw gelaat, o, Deirdre, en gij zult

9

Page 14: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

verbamiing brengen over de zonen van koningen ;vuur en verwoesting over hun muren . Want in uwteeken zijn wonden, en daden van duisternis, en devergietingen van het bloed . Ver, en in een grooteeenzaamheid, is uw klein graf. En gij zult een vreemdverhaal zijn in de avonden van alle tijden, o, Deirdrevan de Smarten ."Als een wolk van onheil en angst daalden deze woor-den over Fedlime, waar hij in schaduw stond, gedron-gen tegen de muur, met genegen hoofd . Toen hijeindelijk zijn herinnering herwon, was de dear ge-sloten. In de duisternis hoorde hij weer het rustigademen van zijn vrouw en haar kind . Gehuld in eenlarge mantel waakte hij bij het bed tot de vertrouwdedingen van het huffs weer zichtbaar werden, en buitende eerste geluiden begonnen van een nieuwen dag .Van dien nacht of aan was de rust uit zijn lever weg .Elk geluid, elke stap, die zijn woning naderde, elkegestalte die op zijn drempel verscheen, vreesde hij alsde nadering en aanvang van het voorzegde noodlot .Het geluid van den wind deed hem huiveren bij hetvuur, en omzien of het gevaar al achter hem stondin de schemering. En in de donkere nachten was hethem als werd er om zijn woning geslopen en ge-morreld aan de grendel van zijn dear, door hen, diehet kind zouden brengen voor de hooge manner, diedoor haar order moesten gaan. Hij had de moederalles gezegd, en de schaduw van zijn angst was ookover haar gekomen .De eerste jaren ginger, en het kind, dat zij liefhaddenen vreesden, werd sterk en van een schoonheid vreemd

I0

Page 15: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en Pier. Zij scheen to leven in een bedwongen wachtentusschen een Broom en een vuur . Zij speelde weinig,en vaak was het als luisterde zij . Dan stond zij, kleinnog en slank, en in haar wijde oogen was Ban eenlicht, als zag zij de zee. Er gebeurde niets Bat vreemdwas of onvoorzien . Maar de ouders wisten de scha-duw, die gekomen was voor de geboorte, en elkenavond was hen de duisternis vervuld van onheil, endreigde het eerste woord ter vervulling zwaarder bo-ven hun zwijgen. Toen, aan het eind van het zevendejaar, besloten zij afstand to doen van Bat gouden leven .Zij gaven haar in de hoede van een vrouw, die devoorspelling wist. Haar naam was Lavarcham. Haarjeugd was lang voorbij, en van de vreugde van hen,die het leven beminnen, had zij afstand gedaan . Maarhaar hart was zacht gebleven en eenvoudig, en hetwaken over de stilte en vreedzaamheid van wie aanhaar zorg werd toevertrouwd, voelde zij haar schoon-ste werk to zijn en eenig geluk .Een vroegen morgen ging zij heen, de kleine Deirdrelachend aan haar hand .

Eenzaam was het land van hun bestemming, eenzaamen stil. Alleen de wind tong er het oude, vreemdelied, Bat geen woorden heeft . Soms in den nacht zonghij hoog en wild ; het was Ban of er sombere dingenvoorvielen buiten op de oude heuvelen - of verslagenlegers vluchten, en koningen hun kronen wegwierpenin den duisteren storm. Maar in den morgen was hetland weer stil. Alleen op de leege heuvelen floot dewind nog een ijle wijze van wanhoop en eentonigewaanzin. Zelden maar was er zonlicht . Het was een

II

Page 16: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

land van schaduwen. Boomen waxen er weinig ; bloe-men nergens. De enkele menschen, die, op weg naarblijder streken, er doortrokken, gingen haastig en metgebogen hoofd. Het was, als vreesden zij, dat de windmacht over hen zou krijgen, en zijn wanhoop en ver-laten waanzin zou stellen tusschen hen en het bemindeleven waarheen zij weer gingen . In de waaiende ver-ten achter steile duisternissen van rotsen waxen ge-luiden van dreunen en breken, en zongen de donkerestemmen van ondergang . Daar was het erode . Deweinigen die zoo vex gezworven waxen, hadden ergestaan hoog boven de luide zee . En later had eendroomer van dezen wel geweend in de schoot vaneen geliefde, maar kon niet zeggen waarom, stame-lend als wie iets gezien heeft, waar geen woord vooris. Het was een vreemd, stil land, waar Lavarchamheenging met Deirdre. En vex in de leegte van datland stond een oude toren, die tot niets meer diende .Daar was het dat zij gingen wonen .Deirdre groeide er op, onwetend van het bestaan dermenschen. Geen in Ierland wist hoe schoon zij was .Zij werd het schoonste kind van wind en verlatenheid .Als zij buiten liep waxen heur haren als waaiend vuur,en haar bewegingen als die van een zwaan over degolven, een hert over de heuvelen . Zij was van denwind, en van de donkere hellingen, en de wijde stor-mende hoogten, en zij wist van het leven geen dingendan dezen en de stille vrouw, die haar liefhad en voorhaar zorgde .Een oude jager was de eerste, die zij zag uit de wereldder menschen. Hij kwam vermoeid en gebogen over

12

Page 17: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

de oude heuvelen. Het was een zwarte, wilde winter-avond, en hij had zijn weg verloren. Deirdre hoordezijn zware stem buiten, smekend in den duisteren windom onderkomen en rust . Zij stond op van waar zij zatbij het vuur, en grog naar de deur . Lavarcham wildehaar weerhouden. Maar de stem buiten klaagde luider,vragend om gastvrijheid in den naam van zon enmaan en de elementen. Deirdre drong Lavarcham ter-zijde, schoof de grendel weg en opende de zware dear .Het wilde donkey woei naar binnen, en over de drem-pel schreed een gestalte, druipend van regen en doorvermoeienis gebogen. Hij grog naar het vuur, en zettezich daar, zuchtend, op een bank . Hij wilde zijn dankzeggen, toen Deirdre na de dear weer gesloten to heb-ben, nadertrad en voor hem bleef staan . Zij stondrechtop. Slank stond zij in het vlammenlicht, en stil .Zij zag neer op den ouden man, die, sprekend, zijnhoofd hief om haar aan to zien . Maar het ogenblik,dat hij haar zag, zweeg hij, en stond op . Zijn oogenwaren wijd van verbazing. Hij stamelde :,,Maar wie zijt gij ?"„Ik ben Deirdre."Lavarcham trad nader, vreezend en aarzelend; maarDeirdre, die den man bleef aanzien, hief haar linker-arm, en Meld haar terug .,,Maar hoe is het, dat gij bier zijt? Woont gij hier,gij, die zoo schoon zijt, als ik nooit nog een vrouwzag in de zalen van koningen!"Maar nu sprak Lavarcham met angstigen toorn :,,Zwijg van koningen en de schoonheid van vrouwen,gij, die oud zijt en wijs moest zijn! Laat het alleen de

z3

Page 18: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

woorden zijn van nederigen dank, die gij spreekt . Envolg mij nu. Ik zal u wijzen waar gij rusten kunt totgij morgen vroeg weer vertrekt . Hier wordt gezwe-gen over wat bier niet is, en niet komen mag !"Haar angst, waarvan zij niet wisten, dwong hen . Deoude man volgde Lavarcham. Het vertrek verlatend,staande op de eerste trede van de steenen torentrap,wendde hij zich, en zag nog eenmaal naar Deirdre,die voor het vuur stond, en in de vlammen staarde .Maar Lavarcham legde haar bevende hand op zijnschouder. Beiden verdwenen, stijgend in het duistervan den toren . Den volgenden morgen, met de eersteschemervroegte, vertrok hij .Lavarcham liet hem uit, voor nog Deirdre ontwaaktwas. De regen had opgehouden, en de lucht was ge-broken. Losse wolken woeien over het land in derichting waar de zee was .Hij liep snel been, tegen den wind in, naar het landwaar de menschen woonden, en waar het leven wasvan daden en begeerten . En hij dacht aan zijn koningConcobar Mac Nessa, en hoe deze nu reeds jareneenzaam was op zijn troon . En dan aan de overmach-tige jeugd en schoonheid van Deirdre, en dat hij deeenige was, die van haar wist, en voor den koningkon spreken van haar .En dit besloot hij to doen . Hij zou getuigen hoe, haarziende, onder zijn wijde oogen zijn lichaam had ge-wankeld als voor een openbaring . Hij kende ConcobarMac Nessa, en wist zijn vurige verbeelding, en demacht van zijn verlangen, dat nog sluimerde. Ensneller liep hij, tot hij in de verten tegen het rood

I4

Page 19: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

van den avond de steile duisternis zag van de konings-burcht Emain Macha .Lavarcham wist, dat de vervulling van het Druidischewoord een aanvang had genomen . In dat land wasgeen woning meer waar zij konden schuilen . Zijzweeg, als Deirdre haar vroeg naar een wereld, diezij begon to vermoeden . Zij wachtte de voortgangvan het onafwendbare .Een dag - het was het uur der avondschemering -toen zij met Deirdre voor het vuur zat, en zij nietspraken, hoorden zij plotseling buiten haastig nade-rende schreden. Zij zagen op, zwijgend . Luid werder geklopt aan de torendeur. Deirdre, verschrikt,vroeg :,,Wat kan dat zijn?",,Dat is de koning. Dat is Concobar Mac Nessa!",antwoordde Lavarcham.Zij grog met een brandende flambouw naar de deuren opende. Concobar trad binnen ; hij stond, zwaaren glinsterend, in het waaiend schijnsel. Achter hemwas de oude jager gedrongen, en fluisterde haastig :,,Zij, daar, bij het vuur, is Deirdre!"Concobar nam de flambouw uit de hand van Lavar-cham, en naderkomend, hief hij het vlammend lichthoog tusschen Deirdre en zichzelven. Zij was verrezen .Zij bewoog zich niet, noch sprak een woord, maarzag den koning aan . Zij zag hem aan, tot hij deinsde,stamelend :,,Mijn koningin . . ."Vanwa ar zij stond sprak een kalme stem :„Ik ben Deirdre ."

' 5

Page 20: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Maar Concobar riep nogmaals, en nu uit de ont-waakte eenzaamheid van jaren :,,Mijn koningin! Mijn koningin!"Toen, langzaam, als uit een vreemden droom, klonkeen stem, die Lavarcham nooit nog hoorde : „Ik benDeirdre van de Smarten."De flambouw viel uit de hand van den koningLavarcham nam haar op .Zij en de oude jager, uit den hoek van het vertrekwaar zij geweken waren, zagen Deirdre staan, roer-loos, raadselachtig, onaanrandbaar . Haar schoonheiddwong begeerte tot ontzag en vrees . Zij schiep eenafgrond tusschen haar en den koning . Concobar voel-de, dat zij alleen tot hem kon komen, nooit hij tothaar. Zijn zware hand sidderde op het zwaard. Hijneeg het hoofd in een wolk van zwakheid ; de jarenvan eenzaamheid wogen op hem, en hij dacht aan dehooge zaal en zijn troon, die leeg stond, en de stemvan den nacht, waaiend om zijn muren. Toen wist hij,dat hij nog niet troonde boven het leven, en van heteigen hart geen koning was .En hij smeekte . . .Lavarcham en de oude man liepen Tangs den muur,geruischloos . Waar de steenen torentrap in het ver-trek neerkwam, hief zij de flambouw omhoog . Hijging voor, de treden op . Zij volgde. Beneden hensmeekte de donkere stem van Concobar . Zij stegentot Lavarcham een dear opende, en traden het ver-trek binnen, waar hij de eerste maal gerust had. Daarwachtten zij .Lavarcham stond bij het kleine venster, en zag uit

i 6

Page 21: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

in den nu gevallen winteravond . Zij overdacht hoemachteloos de behoedzame liefde van oude menschenis tegenover de felle nadering van het jeugdige . Eendun rieten dak was zij geweest, de stille jaren lang.Nu begon de voorzegde storm op to steken, en waar-toe kon zij nog dienen? Zij sprak geen woord . Achterzich hoorde zij, been en weer gaande, de schredenvan den ouden jager . Zoo duurde het eenigen tijd .Toen klonk beneden de luide slag van de torendeur,die dichtviel. Hij, die met den koning gekomen was,stond een oogenblik stil, luisterend . Dan grog hij,haastig, het vertrek uit, de trap af. Langzaam volgdeLavarcham. Nog dalende hoorde zij de buitendeurweer openen, weer dichtslaan. Toen bleef alles stil.„Ik ben alleen gebleven," sprak zij zacht tot zichzelve.Maar op de onderste trede hield zij verbaasd in . Wantzij zag Deirdre bij het vuur staan, hoog, onaanrand-baar, zooals zij haar verlaten had .„Is Concobar dan alleen vertrokken?" vroeg zij, ener was een aarzelende vreugde in haar stem .,ja. Over een jaar komt hij weer, met zijn gevolg, ommij als koningin to voeren naar Emain Macha . Eenjaar lang ben ik nog onder uw hoede, Lavarcham.Zoo is, aan u, de opdracht van Concobar Mac Nessa .Lavarcham antwoordde :,,De koning heeft bevolen . Ik zal gehoorzamen ."Deirdre grog naar de oude vrouw, en legde het moederimpelige gelaat aan haar jonge borst . Zacht kuste zijhet, en sprak. „Vraag mij niet meer . En laat mij nuuitgaan, en wacht mij bier . Ik zal niet Lang weg-blij ven ."

17

Page 22: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

,,Het is goed, mijn kind, het is goed, Deirdre," zuchtteLavarcham .Deirdre grog naar buiten ; stil sloot zij de dear achterzich .

Van toen of wist zij, dat de vloed des levens opkwam .Zij stond in de angst van het verlangen, die machtigewind, vooruitwaaiend de nadering van den grootenheerscher. Zij stond er in de dagen Lang, rechtop,wit, met wijde oogen ; zij lag erin, rusteloos bewogentusschen waak en slaap, de lange nachten. De vertendes levens werden beheerscht, door de nadering vanhet gelaat, dat boven haar zijn zou, overmachtig . Enzij wilde weten hoe het zijn zou. Maar nog woeien dedagen als wild, leeg licht aan haar voorbij ; nog blevende nachten grondeloos en zonder verschijningen.Toen, een ochtend, ontwaakte zij in een wereld vanmatelooze, witte stilte. Staande aan een torenvenster,staarde zij uit over de sneeuw, die, onafzienbaar, in dennacht gevallen was . En zoo vreemd werd het haar tomoede, alsof zij een ander mensch was, die char stond,denkend aan een jonge vrouw van lang geleden, endie Deirdre heette, en een koning afwees om haarverlangen naar een onzichtbaren heerscher . De landendaarbuiten waren eindeloos leeg . De zichtbaarhedenwaxen verdwenen in den nacht ; zij hadden het levenwit gelaten, en volkomen stil . Zij, die char stond,wist niet meer wat to denken van zichzelve en hetleven. Zij grog het hoofd neigen. Toen zag zij het,char beneden, dichtbij den voet van den toren, eendonkere schok van kleur, rood en zwart, in de witte

Page 23: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

stilte. Zij neeg zich dieper. Daar lag een gedood beest,en bij het uitgevloeide bloed stond een raaf, zwart enroerloos in de sneeuw . En het was als wees het levenover haar schouder, fluisterende : „Dit is mijn teekenaan u!" Toen werd zij aangeraakt. Zij wendde zichom. Daar stond Lavarcham, die haar vragend aanzag .Deirdre trad terzijde, en wees uit het venster naar be-neden. De oude vrouw neeg naar buiten en keek . Enziende hoorde zij achter zich de stem, die den koningdeed smeeken, zeggende :,,Zoo zal zijn gelaat zijn, als de sneeuw van den nacht ;zijn haren als die raaf zoo zwart, en rood als dat bloedzijn lippen ."En Lavarcham hoorde zichzelve spreken :„In lerland is maar een man, zoo als gij het wilt. Enhij is Noisa, de oudste van de drie zonen van Usnach,die eens koning was ."Toen zij zich wendde, zag zij Deirdre . Haar hoofd lagachterover, en zij grog naar de dear. Langzaam, zwe-vend, grog zij, als door een Broom . En een ijle, verrestem herhaalde die naam :,,Noisa, noon van Usnach Noisa zoon van Usnach- Noisa -"

Niet lang daarna zag zij de zonen van Usnach .Zij kwamen zingende over de heuvelen, laat in denmiddag. Het was het eerste begin van het voorjaar .Een lose bui dreef over, en waar zij stond vielen omhaar been nog de laatste droppels, glinsterend van hetzonlicht, Bat weer doorbrak. Een vochte wind bliesde wolken uiteen; het late licht woei over de heuvelen

z9

Page 24: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

achter de overdrijvende bui aan . En in de aanwaaiendeglinstering van vluchtende regen en achterhalend zon-licht liepen de zingende zonen van Usnach, Ardaanen Anla, ter weerszijden van Noisa. En zij zongeneen lied, dat woei als het licht en als de regen glin-sterde. De twee broeders zagen recht voor zich uit,maar Noisa droeg het zingende hoofd in den nek, enzag omhoog naar de wegwaaiende wolken en hetwaterkoele blauw van den hemel . Zij kwamen nader,zingend en doelloos, de drie zonen van Usnach, on-wetend van de wereld, die zij luchtig betraden . Alsjonge goden gingen zij, hoog door de waaiende glin-sterende ruimten . En Deirdre zag hen boven zich aanhaar voorbijgaan, zingende over de wereld been, inzalige doellooze overmacht . Zij zag het gelaat vanNoisa, tegen het waterklare blauw van den hemel,waarin hij opkeek . En hij zag, dat zijn opwaaiendhaar ravenzwart was boven zijn sneeuwblanke pals enaangezicht, en dat zijn zingende lippen rood waren alshet bloed, en als vuurvlam.men zoo levend. En hijzag haar niet, en zong, en liep boven haar aan haarvoorbij - voorbij -Zoolang zij hem nog zag, was zij bewegingloos enzonder stem. Maar toen hij en zijn broeders verdwenenom de bocht van een verren heuvel, hief zij haar han-den hoog, en riep, riep zoo laid zij kon :,,Noisa, zoon van Usnach!"En in de verte hoorde Noisa een roep, zong niet meer,en vroeg :,,Wat riep daar, en van waar klonk die stem?"Maar Ardaan, in onbestemde vrees, antwoordde: „Het

20

Page 25: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

was niets dan de zwanen van het meer van Concobar .Zij zijn uitgevlogen, en roepen elkander op denavondwind."En Noisa liep verder . Maar ten tweede male hoordehij een roep ; en weer stond hij stil, en vroeg :,,Wat kan dat zijn?"En nu zeide ook Anla :,,Waarlijk, het zijn de zwanen van het meer van ko-ning Concobar. Laten wij sneller gaan, want weldszal het avond zijn."Maar nauwelijks had hij uitgesproken, of er werd tenderde male geroepen . En nu hoorden zij het, woordvoor woord :,,Noisa, zoon van Usnach!"Het was een stem, die riep uit het hart des levens .Anla en Ardaan zagen hoe hun broeder sidderde. Nogstond hij met zijn gelaat naar de richting waarheenzij gingen, en waar de wereld was. Maar zijn hoofdneeg, zijn harden grepen in zijn borst, en hij wankelde .Toen, met eenmaal, keerde hij zich, hief het hoofd,strekte zijn armen uit . Het dalende zonlicht bescheenhem in zijn fiere, vervoerende schoonheid . De avond-wind woei zijn zwarte Karen weg van het witte hoogevoorhoofd, en hij riep door de vlammen van zijnlippen, laid, laid tegen den wind in :,,Noisa komt!"En dan ging hij .Hij vond haar waar zij stond, wachtende, aan denduisteren voet van den heuvel .Zij bewoog zich niet, en riep niet meer . Hij daaldeneer van de top, waar het late licht nog was . Zij zag

2 1

Page 26: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

hoe hij, dalende, opgenomen werd in de schemering,ten bodem waarvan zij stond . Zij hoorde zijn vastetred, afdalend, naderen .En plotseling stond hij voor haar, de machtige zoonvan Usnach .Zacht bewoog haar adem door haar open lippen. Haarwijde oogen staarden op tegen het witte aangezicht,dat boven haar lichtte in het duister . Noisa voelde uithaar oogen tot zich ingaan de wil des levens, die hemdwong to heerschen . Hij nam haar hoofd in zijn han-den, en boog zich over haar . En door de roode brandder lippen dronken zij, ten bodem Bier schemering,de adem van elkanders leven .Toen, daarna, zij naast hem stond op den heuveltop,waar het laatste licht in den avond verwoei, zag hijArdaan en Anla komen . En wijzend naar hen, sprakhij tot Deirdre, die, haar hoofd rustend aan zijn borst,zijdelings keek in de richting, die hij wees :,,Zij, die daar komen, zullen de trouwe wachters zijnvan ons leven. Het zijn mijn broeders, en wij hebbenelkander zeer lief."Toen zij genaderd waren, grog Deirdre tot hen, ensprak, voor hen staande :,,Uw broeder is tot mij gekomen, en nu ben ik uwzuster, Deirdre ."En zij kuste beiden .De broeders, staande voor Noisa en Deirdre, zwoerenheilige trouw aan de machtige liefde, die hen had ver-bonden. En zij hieven de zware schilden tusschen henen de wereld. De zon was ondergegaan ; ver in hetWesten verdween het licht. De avondwind woei over

22

Page 27: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

de heuvel wear zij stonden, zij, de verkorenen dezerliefde, Deirdre en de zonen van Usnach .

Lavarcham had den langen avond bij het vuur ge-zeten, alleen, niet wetend, machteloos . Het was al laattoen zij buiten de nadering hoorde van snelle zwareschreden. Zij aarzelde niet, maar stond op, opende detorendeur, en trad naar buiten .Twee hooge gestalten naderden, en bleven voor haarstaan. Zij herkende de beide zonen van Usnach, Anlaen Ardaan, die zij vroeger gezien had ter weerszijdenvan Noisa, als er feesten waren op de vlakte rondEmain Macha . Zij negen bet hoofd voor de eenzameoude vrouw, die voor hen stond . Lavarcham sprak :,,Gij komt met tijding van Deirdre en uw broederNoisa. Spreek!"Ardaan zag haar aan, en sprak :,,Het is zooals gij zegt. Zij hebben elkaar gevonden,onherroepelijk, gelijk de wind en de zee. Morgen gaanwij met hen scheep naar Schotland . Deirdre zendt ude laatste groet van haar hart, en zij vraagt uw ver-geving." Hij zweeg, en boog bet hoofd weer .En zij hoorden hoe zij sprak met de rustige stem derwijsheid :,,Zeg aan Deirdre en aan Noisa, dat zij goed deden,want dit is de wil des levens, die is boven koningen .En zeg aan Deirdre, dat ik haar liefheb en nimmer zalvergeten. Ga nu, en wees de wachters van hun liefde .",,Dat hebben wij gezworen," zeiden Anla en Ardaan .En zij gingen .Met bet eerste daglicht verliet Lavarcham den ouden

23

Page 28: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

toren. De hemel was open ; een koele lichte wind woeizeewaarts. Maar zij liep ertegen in, met geheven ge-laat - een oude vrouw, die uitging, om voor de mornen afgunst van een koning to getuigen van de liefde,die hen beiden eenzaam maakte .En ver, aan het Bind van het land, dat zij achter zich liet,kwamen Deirdre en de zonen van Usnach voor de zee,en stegen aan boord van het schip, dat char lag . En zijkozen zee . Zij voeren been over het fonkelende water .De wind blies in de volle zeilen, en de zon steeg hentegemoet uit de verten . Daar moest het land zijn waarhun liefde wonen zou. En toen zij gingen over de lichtezee, en de hooge kusten van Ierland achter hen wekenen vervaagden, zongen Noisa en zijn broeders . Enwie het ijle, lichte zingen hoorde van de zonen vanUsnach, voelde zich omwaaid door een vreemd geluk,een onwereldsche blijmoedigheid . Zoo ook Deirdre,waar zij leunde in den arm van den zingenden Noisa,en luisterde naar het lied, en naar den wind in dezeilen, en het water tegen de boeg, in zalige overgave,met half geloken oogen, en lippen, die glimlachten .

24

Page 29: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

II. D E TERUGKEER

GIJ, die hier zijt met mij in de kring om het vuurdezer oude droomen, vergeeft het mij als mijn stemnu aarzelt. Want ik weet niet hoe ik verhalen zal vanhet machtige geluk dezer langverdwenenen. Als eenwaaiend vuur grog hun leven over de schemeringdezer aarde .Wellicht hadden zij, sprekend van hun geluk, woordendie verloren zijn gegaan zooals zijzelven, woorden vanvuur en droom. Of noemden zij alleen de groote din-gen der natuur, omdat er voor hen geen leegte wastusschen het spel van den wind met de zee en demachtige tochten van het geluk over hun bloed?Wij weten het niet. Wij weten alleen, dat er veel ver-loren grog sinds zij verdwenen .Hoort gij de duistere wind om de muren van ditoude huffs? Het is op den top van een der verste heu-velen, dat ik hier woon . Met de dageraad is vanuitmijn venster de zee zichtbaar in de verten, brekendtegen uiterste steilten van rotsen . En als de stormmachtig wordt in de winternachten, en zijn somberfeest viert met de wateren der duisternis, worden mijnlippen, waar ik sta op de drempel van dit eenzaamhuffs, zout van het schuim dat vanuit zee waait overdeze heuvelen . Hoort gij den wind? Hij is gekomenmet duisternissen, eindeloos tusschen ons en de ver-hevenen Bier voortijden . Laten wij aanschuiven en dekring dichter maken om het vuur dezer droomen .

25

Page 30: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Want wij zijn van de weinigen dezer tijden, die inden wind geboren werden. Wij zijn de zwervers, deeindeloos onvoldanen. Is er niet in ons een geheim-zinnige herinnering aan een fier geluk, dat wij nooitbeleefden? Is er niet een donkere, machtige hang inons naar de tijden, waarover gesproken wordt in degele boeken, die hier bij mij liggen? Gij weet het,hoe wij alleen in onzen weemoed groot zijn en alsvorsten. Want wij zijn van de weinigen, wier hartenin den wind geboren werden, en wij hebben nietkunnen blijven in de besloten veiligheid der huizen,waar de velen tezamen leven en sterven. Eens zatenwij met hen onder hun lamp der voldaanheid, maarde wind riep ons, en maakte onze oogen starend. Enwij zijn opgestaan uit hun midden; zij zagen ons ver-dwijnen in de schemering, en weten niet waarheenwij gegaan zijn. Maar wij vonden elkaar, en nu zijtgij bier bij mij in het afgelegen huffs van mijn ver-langen, mijn gasten, die ik gisteren nooit nog zag, enna morgen wellicht nimmer meer zien zal .Ik ben u gaan verhalen van hen, de machtigen, dieeenmaal leefden, en voor wie een droom de donkerescheede was waaruit zij het lichtende large staal vande daad trokken, zonder aarzelen tegen tijd en wereld .Maar zij zijn verdwenen, en dat lever is verloren ge-gaan voor ors .Hoort gij den duisteren wind? Hij is gekomen tus-schen ors en hen, onherroepelijk .Voor ors zijn Broom en daad vaneen gereten, enhet schoonste wat tusschen beiden nog zijn kan, is eenoud verhaal .

26

Page 31: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Daarom is het, dat ik u spreek van Deirdre en haarliefde voor then machtigen noon van Usnach, en vande twee broeders, die als trouwe wachters stondenachter de hooge schilden in den avond tusschen henen de wereld. Maar nu ik moet spreken van hun grootgeluk, weet ik geen woorden, en aarzelt mijn stem .Want ik heb de nude boeken gelezen ; maar van dienmorgen toen zij zee kozen, tot op den dag, dat Ferguskwam als boodschapper van Concobar, hebben wijgeen zekerheid, dan dat Deirdre en de zonen van Us-nach leefden aan de kusten van Schotland, vrij en ge-lukkig, zeven jaren lang .Er wordt verteld van een koning van Schotland inwiens legers de Brie zonen van Usnach gestreden zou-den hebben. Hun zwaarden, geheven boven de voor-ste gelederen, gaven het teeken der overwinning, enteruggekeerd uit den strijd stonden zij hoog en mach-tig naast den troon . Maar zij hielden Deirdre verbor-gen, en zij verzwegen haar bestaan.Tot eens, een vroegen ochtend, een dienaar van denkoning kwam naar waar zij woonden. Hij, door eenvenster naar binnen spiedend, zag daar Deirdre enNoisa, slapend in elkanders armen . En de koning, hoo-rende hoe schoon de vrouw was, die woonde in hethuffs van de zonen van Usnach, zond Noisa en zijnbroeders in het heetst van de gevechten. Doch steedskwamen zij ongedeerd en als overwinnaars weer voorzijn troon . Ten laatste bracht zijn afgunst hen ertoe dewijk to nemen.Het was een klein eiland door ruige rotsen uit de zeegetild, waar zij toen kwamen, in zicht van de Schot-

27

Page 32: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

sche kust. Daar leefden zij geruimen tijd, eenzaamen gelukkig, op hooge heuvelen in den wind, en rondom hen been het machtig zingen van de zee .Eens heb ik gelezen, dat Deirdre daar twee kinderenbaarde, een zoon en een dochter. Maar zij werdennooit door de menschen gezien, want het wordt ver-teld, dat zij door hun moeder werden gegeven aanMonan, de noon van de zee, die hen voerde door zijnrijk, naar gebieden waar de menschen nimmer zullenzijn. Daar leerde Deirdre's zoon de zangen van degolven en van het schuim .Soms, als de nacht onstuimig was, en de stem van dezee over deze landen kwam, was het mij, waar ikbier gebogen zat bij het vuur, of een machtig zangerover de donkere heuvelen naderde, en of min dearopen zou waaien, en ik op den drempel zou zien ver-schijnen den zoon van deze Lang verdwenen gelief-den, wiens naam Gaiar was .En hun dochter, Agrene van het zonnige gelaat, wenddoor Monan gegeven aan een der godenzonen vanhet eiland der zaligen, dat gezegd wordt ver in dewestelijke wateren to zijn, achter de ondergaande zon .Maar hoe dit ook zij, wij hebben geen zekerheid overdeze kinderen . Wel geloof ik, dat de onsterfelijkenzich over de telgen van zulk een liefde zouden ontfermen, en hen zacht weg zouden rillen uit het duis-tere lot van wie hen verwekten, en dat zij het vreemdegeheim van de zee zouden stellen tusschen hun tijde-looze blijmoedigheid en de droeve twijfel onzer men-schelijke vreugden . Maar het is van Deirdre en diennoon van Usnach, van hun liefde en van hun dood,

28

Page 33: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

dat ik u zou verhalen, en nu de storm van het erodeopsteekt mag ik mij niet been laten lokken door eenijl vermoeden van wat voor ons sterfelijken to schoonis en to ver . Laat het ons genoeg zijn to weten, datzij een leven hebben gekend van fier en vrij geluk,enkele jaren lang, op dat steile, ruige eiland, waar dezee om zong .Laten wij trachten to beseffen, hoe rijk en vorstelijkNoisa zich in het leven voelde, als hij en zijn broedersmet den avondschemer weerkeerend van de jacht,Deirdre zagen, die hen tegemoet kwam. Hoog overde grijze heuvelen, scherp en eenzaam tegen het large,late westerlicht, zag hij haar dan aankomen, voor-gegaan door haar twee hooge, slanke wolfshonden,die rukten aan de riemen . En zij had de loop, de prach-tige loop, van hen, die geen Joel hebben, omdat hetlever in henzelven een vervulling bereikte . Zij liepin haar waaiend gewaad, lichtelijk achterover leunendop den wind, die met haar aanwoei . En haar vooruit-gestrekte armen hielden de snelle, hijgende honden inbedwang. Daarboven droeg zij het fiere hoofd in dennek, het fiere, teedere hoofd in de groote, goudenhelm der Karen. En zij riep hem lachende woordentoe, en ook riep zij de namen van de broeders, en inhaar stem klonk het onhoudbare geluk om hun ge-zamentlijk lever van liefde en vriendschap . En laterwij denken aan hun ontwaken in een stiller dageraad,hoe zij, in elkanders oogen ziende, een pooze zwe-vende verwijlden tusschen droom en lever, tot zijbeseften, dat het de zee was, die ruischte, in verrediepten om hun eiland. En hoe Noisa dan zijn arm

29

Page 34: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vrij maakte van om haar hals, en overeind zat op hunleger. En hoe Deirdre naar hem omhoog zag, naarzijn stil, vorstelijk hoofd, dat voor het open vensterboven het bed de koelte van den ochtend ademde, enuitzag naar de aarde en de lucht met wijde, kalmeoogen; en naar zijn brume, slanke hand, rustend ophet dek naast haar. En hoe zij zich niet bewoog waarzij lag, maar roerloos naar hem opkeek, en niet durfdedenken aan haar geluk om dit leven met hem .En hun winteravonden tezamen, hoe vaak heb ik mijdie gedacht, als ik hier zat met mijn eenzaam ver-langen. Dan zag ilc hen voor het hooge vuur, en hetis zoo, dat zij mij verschenen : Noisa en zijn broedersbezig de speren en schilden na to zien, en to herstellenwat het gebruik beschadigde . Het vlammenlicht speeltover de groote, rustige kleuren van hun mantels, ende gespierde bewegingen en grepen van hun largeharden. Soms spreken zij lachend met Deirdre, dieachter hen bezig is den ongeduldigen wolfshondenhet eten to bereiden. Later zit zij bij Noisa, haar gou-den hoofd leunend aan zijn schouder, terwijl Anlazacht de harp bespeelt, en met gedempte stem de oudeliederen zingt. En eindelijk in de besloten stilte nietsdan het knappen van de brandende houtblokken, ende wijde oogen van Noisa, peinzend boven het hoofdvan Deirdre, ingesluimerd aan zijn schouder.En toch, het zal een winteravond geweest zijn, datNoisa voor het eerst lang en met een verren blik grogspreken van het lever dier jaren voor hij wist vanDeirdre - van het lever, dat zij nooit kende. Het zalgeweest zijn nadat Anla een der oude strijdzangen had

3 0

Page 35: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

geeindigd. Noisa zal zijn verrezen vanwaar hij zatmet haar, en staande voor het vuur, maar starend naareen schaduwhoek van het vertrek, zal hij zijn gaanspreken. Eerst afgebroken en peinzend, noemend denamen van zijn vroegere makkers - van Cuchulainnde machtige, wiens wader gezegd werd to zijn van hetzonnige godengeslacht der Tuatha De Danaan; vanConall, de onstuimige, die immer dorstte naar gevaren,en nimmer rust vond in de liefde van een vrouw, maarslechts een enkele maal bij het harpspel en het zingenvan den jongeling Sencha, den vreemden noon van denDruide Alele; en van Fergus, zijn ouderen vriend en lei-der, de ernstige, die stoer en rustig in het leven stond,onwrikbaar en trouw in zijn vriendschap .Maar niet lang zal toen de stem van Noisa peinzend zijngeweest. Hij zal sneller zijn gaan spreken, met breedergebaar en lichter oogen, van de oude herinneringen,van de groote jachten, de large gevaarlijke tochten,de overwonnen vijanden, de zegevierende terugkeer,staande in de snelle dreunende strijdwagens, van hetweer zichtbaar worden van de donkere steilten vanEmain Macha, van de feesten in de groote zalen, waarde flambouwen brandende waxen, de harpen ruischend,en zingend de stemmen der dichters, terweerszijdenvan den troon . En plotseling zal een van zijn broedersde naam van den koning hebben geroepen.Daarna is het een oogenblik stil geweest.En toen de stem weer van Noisa, maar nu donker enlangzaam, zeggende :„Concobar . . . Concobar . . . Dat is alles voorbij . . .wij zijn verbannen!"

3 I

Page 36: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

En hij wendde zijn hoofd naar waar Deirdre was . Hijzag haar staan, recht, bevend, met hooggetrokkenschouders, de handen strak tegen het gelaat. Haaroogen zagen naar hem, en waren wijd van angst. Eenkorte wijle stonden zij zoo, elkander ziende, een don-kere leegte tusschen hen . Toen strekte Noisa zijn han-den naar haar uit, en wilde tot haar gaan . Maar zijweerde hem en ging snel been, wankelend, brekendin snikken. De dear viel achter haar dicht .De broeders zagen elkander aan, tot Noisa zich wend-de naar het vuur en staan bleef, de rug naar hen ge-keerd. Eindelijk hoorden zij zijn stem, donker enzacht : Jr moet in haar bijzijn nooit meer gesprokenworden over dat leven . Het is geweest, en voorbij .En zij mag daar geen Teed van hebben . En nu, latenwij gaan rusten, en laat dit morgen vergeten zijn ."Maar Deirdre had gehoord en begrepen .Na then avond kon zij met meer zijn als daarvoor . Zijhad begrepen, dat Noisa nog een ander leven be-minde; een, waarin hij haar niet kende, en dat hemgemaakt had tot den man, die gekomen was, on-weerstaanbaar, door den avondwind tusschen haar enConcobar.Haar leven was dien avond begonnen, toen zij zijnnaam riep over de eenzame heuvelen, tot driemaaltoe. En als een schoone bereiking was zij daar doorhem genomen .Hij werd door haar beleden als het leven zelve ; enhaar leven was liefde . Maar zij wist zich voor hemwel een schoone vervulling, dock een terwille waar-van hij afstand had moeten doers van alles. En nu

32

Page 37: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

besefte zij, dat achter haar de koningsburcht nog zicht-baar was voor haar minnaar . Niet lang woedde ditbesef in haar als een donkere storm. Niet Lang was het,dat zij met angst en achterdocht binnentrad waar dedrie broeders samenzaten, en op hun plotseling zwij-gen trachtte to lezen of zij gesproken hadden van diejaren, voor zij kwam in hun leven . Niet lang duurdehet, dat zij de eenzaamheid zocht om gebogen en inschaduw to zitten, machteloos verbeten tegen het we-reldleven van Emain Macha .Want zij voelde het erode naderen, en zij wist, dathet groot zou zijn en donkey als de aarde . En alles inhaar werd opgenomen in den verheven drang diterode waardig to zijn.Want als zij, die der liefde zelve zijn, de stem hoorenvan den aardschen dood, doen zij de dingen der we-reld af. En zij komen to staan in de hooge ernst, en,in hun laatste dagen, bereiken zij de verre schoonheidvan bergtoppen in avondlicht .Oneindig grooter dan de beminden, zijn zij, die be-minnen .Al verhevener en eenzamer boven de armzalige ver-heugdheid van wie bemired wordt, ontstijgt van wieder liefde zelve is de suizende verrukking .Noisa heeft het gelaat nooit gekend, dat sours in eensullen nacht waakte boven hem . Hij kende maar zijnmuuiares Deirdre, niet de verheven vrouw, die uitzag in den nacht, en sours het hoofd neeg our hemto zien, waar hij sliep beneden naast haar . Hij wist niethoe dare haar oogen wijd en ver bleven, als van wiepeinst aan een verleden, dat zeer dierbaar was .

3 3

Page 38: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

In die uren nam haar liefde afscheid van de aarde .Eindelijk, in een nanacht, woei van den opkomendestorm van het erode de eerste droom ritselend in haarziel binnen .Toen zij ontwaakte, zag zij, dat de dageraad begonnenwas. Het grog een stille grijze dag worden . Noisa slieprusrig. Zij zette zich overeind naast hem, en zag uitdoor het venster, dat boven hun bed in den wand was .Onder zich hoorde zij het rustig ademen van haarminnaar. Buiten was de grijze stilte . Alleen, nauwhoorbaar, een ruischen in de wijde verten, waar heteiland ophield .Zij dacht aan de zee en aan het erode van alle dingen .Zij zat, en zag uit, en zij wachtte . Toen riep tusschende zee en haar gelaat een verre stem : „Noisa, noonvan Usnach!"Zij sloot haar oogen, maar zij bewoog haar hoofdniet. Haar linkerhand legde zij achter zich op zijnvoorhoofd. Hij ontwaakte langzaam, maar meendenog to droomen toen hij boven zich voor het venster-licht haar blind gelaat zag, wit en zonder beweging .Hij zag dat zij sprak . IJl en hoog waren haar woorden :„Ik heb een stem gehoord in de verte. Een man is uitlerland gekomen, en roept over de heuvelen ."Toen klonk het weer, en nu van minder ver :,,Noisa, zoon van Usnach !"Het was een sterke mannenstem . In een oogwenk stondNoisa naast het bed . Hij sloeg een langen mantel om,nam zijn jachthoren van den muur, en haastte zichnaar de dear . Hij rukte den grendel weg, opende engrog naar buiten. In het koele, grijze licht bleef hij

34

Page 39: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

staan, besluiteloos, bevend van afwachting . Weer hoor-de hij, maar nu verder verwijderd en zwakker, de-zelfde stem, die hem riep :,,Noisa, zoon van Usnach ."Hij aarzelde niet langer, Hij bracht den hoorn aanzijn mond, en blies zoo luid hij kon het jachtsignaalvan Concobar. Anla en Ardaan werden wakker ge-schrikt. Overhaast kwamen zij naar buiten geloopen,omslaande de lange mantels. De groote wolfshondenrenden wild en blaffend rondom de broeders, die snelen verward spraken. Toen wees Noisa de richtingvan waar de roep geklonken had .IJlings liepen zij been, door de honden gevolgd .Deirdre had niet bewogen. Hoorend, dat het weerstil werd, stond zij op. Even later kwam zij op dendrempel, recht en wit . Zij bleef daar staan . Zij zagvoor zich uit, en bewoog zich niet. Ook haar oogenbewoog zij niet eenmaal . Achter haar was het stilleleege huffs, en voor haar de grijze heuvelen . Maar daarergens naderde het ; daar ergens zou het zichtbaarworden en naderbij komen .Zij stond op den drempel, en wachtte .De honden kwamen het eerst terug . Neigend over hen,met stile woorden en rustige harden, bracht zij hunuitbundigheid tot bedaren. Toen zij zich weer opricht-te, zag zij de zonen van Usnach aankomen met Brievreemde manner . Langzaam ging zij hen tegemoet.Noisa, haar ziende, liep met large, snelle schredenden anderen vooruit . Het was een jonge, vlammendevreugde, die zij zag op zijn gelaat en in elke tred vanzijn nadering. Zijn oogen waren wijd en verlicht .

3 5

Page 40: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Nooit nog had zij zich zoo eenzaam gevoeld. Toen hijhaar harden ram, voelde zij verwondering, dat zijnog door hem aangeraakt kon worden . Hij spraksnel, ademloos :,,Het is Fergus met zijn twee zonen . Concobar zendthen. Wij gaan terug naar Ierland . Er is geen gevaarmeer. De koning geeft zijn woord en zijn vriend-schap."En, zijn harden leggend op haar schouders, sprak hijmet zachter verheugdheid : „O, Deirdre, nu gaat orslever waarlijk beginner!"Zij huiverde . Haar stem was nauwlijks hoorbaar :,,Daar zijn zij . Breng mij tot hen ."Toen zij voor Fergus stond, en hem zag in het gelaat,dat breed was en verweerd, wist zij, dat deze manwaar was en een vijand van de leugen . En zij verachttede valschheid van den koning, die stoere rechtschapen-heid en zulk een vriendschap gebruikte voor zijn list enwraakzucht. Zij ram haar hand weg uit die van Noisa,en grog een schrede terug . Tot Fergus sprak zij :„Ik zie, dat gij Concobar gelooft. Door uw geloof zalhij de zonen van Usnach verraden . Maar ik zeg u,zijn belofte is een zwarte leugen . Dit heb ik gezien,vannacht, in een droom. Ik zag drie vogels . Zij kwa-men aanvliegen uit Ierland hierheen. Zij brachten elkeen droppel honig. Maar toen zij weer heenvlogen inde richting vanwaar zij kwamen ram elk een droppelbloed mee."Noisa lachte, en vroeg :,,Wat is de beteekenis van zulk een Broom?"Zij zag haar minnaar aan, en antwoordde :

36

Page 41: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

,,Zoet als honig is de belofte, die de koning zendt,naar dit eiland . Maar buiten de muren van EmainMacha zal zijn verraad zijn zoo rood als het bloedvan de zonen van Usnach!"Toen stampte Fergus ongeduldig .,,Luister naar mij," riep hij uit. „Ik zeg u, dat de ko-ning waarheid spreekt. Ik sta daarvoor in met mijnzwaard! En wat is in haar woorden dan onrustig sla-pen en de weemoed van een vrouw? Maar ik was ertoen Concobar zwoer bij de donkere aarde onder zich,bij de lichte hemel boven zich, en bij de baan van dezon naar het Westen."Dan lieten zij haar staan met de honden . Zij gin-gen naar de woning, om de toebereidselen to makenvoor het vertrek . Dat zou den volgenden morgen zijn .Er werd dien dag niet meer gesproken over de be-lofte van Concobar. Er was een gedurige bedrijvigheiden haast om de dingen in gereedheid to brengen .Dien laatsten nacht op het eiland van hun liefde lagNoisa verloren in een diepen slaap. Maar Deirdre,vroeg ontwaakt uit een droom van groote somberheid,lag de large uren der duisternis naast hem, roerloosen met open oogen. Zij voelde hoe de stilte om haarwezen al ijler werd en eenzamer . Zij lag naast hemals naast een herinnering, en als een herinnering ookwas haar het eigen lichaam . Heel den larger nachthoorde zij de zee in de verten .Wel zeide zij hem nog, toen hij vroeg en verheugdontwaakt was, Bat zij in een Broom op de muren vanEmain Macha had gestaan, en beneden zich een zwartnauw graf had gezien .

37

Page 42: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

,,Dat was het graf van de zonen van Usnach . En daarwas geen plaats meer voor mijn hoofd naast het uwe,Noisa . . ."Maar hij, staande in de open dear, sprak, uitziendenaar buiten, luchthartig en onbezorgd :,,Laat die droomen achter op deze heuvelen en deruige rotsen, en de golven brekend achter ons schip .Want wij gaan naar de vrede en de vriendschap vanConcobar, en het leven van Emain Macha, dat gijschoon zult vinden en machtig, en rijk aan vreugden ."Het weinige, dat er dien morgen nog to doen was,werd snel gedaan. Onderwijl spraken de mannen druken met blijde stemmen over het leven van vroeger,dat hen nu weer wachtte . Deirdre was behulpzaam,dock als zij sprak was dat alleen over de dingen diegedaan werden.Zij had haar afscheid van de woning en het eiland ge-nomen, onafgebroken, in de eenzaamheid der dagenen nachten van then laatsten tijd . Toen de uittocht be-gon, liep zij mee, rustig, en zag niet meer om . Naasthaar liep Fergus, die als een oud vriend met haarsprak. Hij vertelde van het leven van haar minnaar,voor hij tot haar kwam, en hoe Noisa hem dierbaarwas als zijn eigen zonen . Voor hen uit liepen dedrie broeders met de zonen van Fergus . Zij kon nau-welijks meer beseffen, dat die tocht grog naar dendood en de donkere stilte van het graf. Want in hetweer, in de dwalende wind, in de zeilende wolken enhet koele waaierige zonlicht, vierde het leven dienmorgen het voorbijgaan van alle dingen in een spel zooonbekommerd en ijl en doelloos, dat het wel scheen of

3 8

Page 43: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

er nooit iets bestaan had, noch ooit iets meer gebeurenzou, na dit loopen over de heuvelen zeewaarts naareen schip. En Deirdre voelde zich loopen, en zijhoorde de stem van Fergus . Soms woei zijn manteltegen haar arm . Een eindweegs vooruit liepen Noisaen Ardaan en Anla met de zonen van Fergus, en zijkeek naar de zwierige, sterke gang van deze mannenen de waaiingen van hun mantels, en de schitteringender vele groote wapenen, die zij meedroegen . Somswoei het blijde geluid van hun stemmen even omhaar hoofd, of het geblaf van de honden, die vervooruit waxen . Zij zag hoe de schaduwen der lichtewolken heentrokken over de heuvelen, en al loopendeen ziende naar die dingen, scheen het haar alsof hunaller leven daar door het ijle spel van zon en windvoorbijtrok als een schaduw . Het vroege, koelelicht dwaalde waaiend aan, en het woei door haaroogen in, en door haar heen, en het liet haar ijl enonwezenlijk, loopende met deze mannen, die zij hoor-de lachen en spreken van het schoone leven .En dit alles scheen haar, terwijl het gebeurde, al reedsLang geleden, en nauwelijks nog maar een herinnering .Maar toen zij voor de zee kwamen, en het schipzagen, waar dat lag to wachten, voelde zij nog een-maal de macht der duistere aarde . De mannen, om-ziende uit hun vreugde, zagen haar toen waar zijwankelde. Zij strekte haar armen werend naar dewateren. Maar zij had het hoofd gewend, en haaroogen, groot en angstig, staarden op tegen de ruigerotswanden, die achter haar stonden en alles afsloten,onherroepelijk.

3 9

Page 44: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

En tusschen het breede geluid van de branding en hetgrijze, steile zwijgen van dat Bind der aarde hoordeNoisa een stem, een wilde, bange klacht : „De nachtis in mijn oogen, de nacht ! En in mijn ooren hethuilen van honden . Nergens meer de oogen van mijngeliefde - zijn stem niet meer to hooren . - 0, destile wolk, bloedrood boven Emain Macha! En hethoofd van Concobar zonder genade er onder! EnFergus gevangen in leugens en listen - Noisa, Noisa,mijn schoone minnaar, waar zijt gij? Anla! Ardaan!0, gij, fiere helden van mijn leven, ik roep u - ik kanu niet hooren . . . Wee, wee, de muren van EmainMacha zijn bespat met het bloed van de zonen vanUsnach ! Maar zij zullen branden in hun bloed, hoogbranden in den nacht! Een wild, zwaar vuur - eenrood, woest erode ! 0, het erode, het erode - I hoorhet dreunen, het donkere dreunen - het komt overmij - de zee - de zee . . . "Noisa voelde op zijn schouder de zware hand vanFergus, die sprak :Jr zijn twee dingen, die mij tegen staan en waaraan iknooit toegeef. En dat zijn het huilen van honden en dedroomen van vrouwen . Laten wij nu aan boord gaan ."Hij en zijn beide zonen gingen naar het schip . Anla enArdaan wachtten nog op Noisa, die naar Deirdre grog.Zij stond nu met halfgesloten oogen, bevend . Zijkwam tot zichzelve toen zij Noisa's arm om zichvoelde. Leunend tegen hem volgde zij de anderen .Toen zij zee kozen, en de mannen haastig en inge-spannen bezig waxen met het uitzetten van de grootezeilen, die de wind vingen en aan de touwen rukten,

40

Page 45: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

stond Deirdre hoog en eenzaam op de achtersteven .Zij staarde naar de kust. Zij hoorde de brandingtegen het schip . Al wijder werd het veld van de gol-ven en schuimkoppen tusschen haar en de rotsen, allanger en lager de kustlijn, die zij zag . Toen werd hetgeluid van de wateren stiller en breeder, en machtigerde stem van den wind hoog achter haar in de eenzamezeilen. Zij kwamen in open zee .Deirdre sloot de oogen. Zij voelde, dat de aarde vanhaar werd weggenomen. Het was of de wind datdeed ; alsof hij met lichte handen een kleed losmaakteen van haar wegnam. Zij voelde zich komen in eeneindelooze weemoedige vrijheid . Zoo stond zij langentijd. Ten laatste sloeg zij haar oogen weer op . Overalwas de zee, alleen in het noordoosten aan de lange,grijze horizont was nog een wijle het kleine eilandzichtbaar. Doch niet Lang meer.Zij wendde zich, en liep met large schreden het dekaf, naar de voorsteven . De manner zagen uit hunbezigheid op, toen zij voorbij grog . Haar hoofd, datzij hoog en rustig droeg, grog door de grijze lucht.De wind woei tegen haar in en door hear goudenhaar, en blies haar los, wit gewaad terug . Maar haaroogen waren wijd en vol stilte, en haar loop was be-heerscht en vorstelijk, als grog zij door een zaal naarden troon. Ver op den voorsteven bleef zij staan, enzag uit naar het westen. Er stonden hooge zeeen, enhet schuim woei om haar heen. Maar zij bleef daar,stil en hoog, achter den drakenkop, in wind en weer .Haar groote oogen zagen naar het westen, waar dekust van Ierland zichtbaar zou worden .

4I

Page 46: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

III. HET VERRAAD

E zonen van Usnach waren teruggekeerd . Bin-nen de muren van Emain Macha was de tijding ge-komen van hun nadering. Toen waren velen komenstaan op de uiterste ringmuur . Krijgers met hun vrou-wen en de jonge vrouwen, alien die Noisa en zijnbroeders gekend hadden in de jaren van hun krijgs-manschap en jeugdigen roem, toen zij met Cuchulainnvan Murhevna, en Fergus, en Conal Carnach de zui-len waxen van het koningschap . Het was een heldre,feestelijke groep, staande op de zware ringmuur, steilboven dat wijde land . De lange, kleurige mantels engewaden woeien uit in het licht, en er was drukkewisseling van stemmen, zware en goudenen, die dewind verwoei Tangs die hooge smalle bocht .Maar laat in den middag werd in de richting van denavond een stofwolk zichtbaar . Allen zwegen, en wij-zend strekten zij hun armen oostwaarts, en negen zich,uitziende over de landen . Het was een snelle nadering .Het dreunen van strijdwagens word hoorbaar . Weldrabrak het onstuimig geweld van de voorsten door destofwolken uit de helderheid van het open licht .Luid en kort klonk gejuich van de muur der konink-lijke veste. Men had de beide zonen van Fergus her-kend. Zij stonden achter de rennende paarden uit dewervelende wagens overeind, houdend de lange, ruk-kende toomen in hoogen greep. Kort achter hem volg-den in lange rijen wagens krijgslieden uit het gevolg

42

Page 47: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

van hun vader. Maar Fergus zelf werd vergeefs ge-zocht. Weldra werden nu ook, nog zeer ver, driestrijdwagens zichtbaar. Zij die op de muur stonden,vroegen elkander reeds af, of dit nu de zonen vanUsnach waren. Doch nog voor men zekerheid had,zag men, tegemoetrijdend de zonen van Fergus, Fiacha,de zoon van Concobar. Er was een stijgering vanpaarden, een dreunend breken van de snelheid dernaderende wagens . Toen stonden zij tegenover el-kander stil .Fiacha sprak tot hen, en Fergus' zonen stelden haas-tige, verwarde vragen, maar men kon hun woordenniet vangen . Fiacha, na nog eenmaal gesproken tohebben, wendde zijn wagen, en reed snel terug naarde poort van Emain Macha.Woedend zetten Fergus' zonen daarna de paardenaan en in driftige vaart reden zij door, gevolgd doorde krijgslieden van hun wader . Toen zij onder de mu-ren voorbijreden zag men hun gelaten . Men vroegzich af, waarom deze norsch waren en somber . Enverwarde verbazing was er toen men zag, dat zij depoorten van Emain Macha rechts lieten liggen, ensnel doorreden in de richting, waar de Roode Burcht,de oude woning der krijgslieden van Ulster, stond .Hen naziende, hoorde men van ver het geluid van eennieuwe nadering. Men schrok op, en liep dicht opelkander to hoop aan de rand van den muur . „Dezonen van Usnach! De zonen van Usnach!" Menzeide het elkander met haastige, ingehouden stemmen .Maar fel van verwachting waren de oogen, die uit-zagen naar het oosten, naar den avond, die waaiend

43

Page 48: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en met zwaar weer op kwam zetten . Daar, wervelenduit het donkere oosten, als najaarsblaren een stormvooruitwaaiend, naderden in een lijn, maar ver vanelkander, Brie strijdwagens . Zij reden in het late,schuwe licht, dat met hen wegwoei naar het westen .De gestalten der uiterste berijders waren reeds duide.-lijk zichtbaar.Maar niet hij, die tusschen hen aanreed .Geweldig woei zijn gele mantel uit tegen het zwarteweer, dat hoog achter hen op kwam zetten . Het wasto vermoeden, dat hij voorovergebogen stond, aan-jagend de paarden, in sidderende drift . Al nader kwamhet geluid. Duidelijk hoorbaar werd het ratelen derwielen. Voorover neeg men zich op den muur, el-kander vasthoudend . De eerste rukwinden van destorm vlogen reeds voorbij . De oostelijke hemel wasalhaast geheel duister door het zwarte weer, de eerstedroppels woeien aan. En over de verdonkerende vlak-te joegen, snel als de storm, de drie strijdwagens nader .Toen, in een late schuwe vlaag van het westerlicht,werden zij herkend. Het waxen de zonen van Usnach,,,Anla! Ardaan! Anla! Ardaan!" riepen de stemmen,de zware en de goudene, vanaf de donkere steilte . Bijthen roep richtte de gestalte van den middelsten be-rijder zich overeind tot zijn volle hoogte . Zijn gelaathief zich. Zijn zwarte Karen woeien rondom uit .,,Noisa! Noisa! De zoon van Usnach!" klonk het vanboven, laid en herhaald .Gelijk de sterke vuurgeest van den storm joeg hij aan .Weerzijds liet hij zijn broeders achter zich . Hoog, on-verbiddelijk trotsch, stond hij overeind in den strijd-

44

Page 49: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

wagen, glinsterend van wapenen, een recht vuur ge-lijk, in het vooruitwaaiend gele licht van zijn mantel .Om zijn hoofd striemde de voorste vlaag van denzwarten stormregen . Hij wervelde aan op EmainMacha. Het geweldig geluid van zijn wagen rateldeop tegen den zwarten muur, omhoog naar de ge-laten, neerziende over den rand .Toen, op het laatste oogenblik, nam hij de bocht .Zoozeer helde de wagen over, dat zij, daarboven,hun adem inhielden . Zoo dicht ging hij onder henvoorbij, dat het rukkende wapperen van zijn manteleen oogenblik door hen gehoord werd . En toen,plotseling, grepen zij elkaar, en wezen hem na sprake-loos .Want daar, achter hem in den wagen, zagen zij eenhooge gedaante, wit en onwezenlijk. Het hoofd wasgeheven, maar de harden die het large gewaad olden,hielden het gelaat verborgen . Een oogenblik . . . toenwas de zoon van Usnach de gesloten poort van EmainMacha voorbijgereden, de donkere bocht om .Maar op den muur stond, afgescheidcn van de groepder anderen, een oude vrouw. Haar schrale armenstrekte zij bevende naar het lage, stervende westerlicht,en haar verscheurde stem riep :,,Deirdre! Deirdre! Verraad! 0, mijn Deirdre, gijzijt verraden!"De zonen van Usnach waren voorbij en verdwenen .Eenzaam en noodlottig gierde de duisternis aan overde vlakten . Over de torens en de muren woeien delage stormwolken westwaarts, en de zwarte regenstriemde de gestalten, die daar nog stonden. Huive-

45

Page 50: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

rend negen zij zich, en zij hinder zich in de large,druipende mantels .Maar uit de koningsburcht kwam de rosse schijn vanflambouwen. Concobar zou dien nacht een drink-gelag houden voor de terugkomst van Deirdre en dezonen van Usnach, die de poorten van Emain Machagesloten vonden. Angstig staarden de krijgslieden envrouwen voor zich uit, en zij spraken niet, toen zijheen liepen over den breeder muur . Eenzaam achterdie groep liep de oude vrouw . Toen een boodschapperhen tegemoet trad, en tegen wind en regen in riep,,de koning wenscht de vrouw Lavarcham to spreken,"zagen alien om, en trader uit elkander .Lavarcham grog tusschen hen door. Haar hoofd pingomlaag; het dunne witte haar woei zijwaarts uit. Zijverdween met hem, die van Concobar kwam . Lang-zaam volgden de anderen .De muter van Emain Macha bleven leeg in het zwartegieren van wind en regen .

Maar binnen bij het roode vuur, woest gebarend on-der de flambouwen, zat de man, die koning was, endronk. Ruw en zwaar bralde zijn stem tegen de be-vreesde krijgers, die in een kring om de rose weer-schijn zaten. Zijn harden grepen en sloegen de armenvan zijn hoogen zetel, en hij riep van zijn recht tegen-over dien zoon van Usnach .„Een dronk op mijn recht!"Schokkend tilde hij den zwaren, gouden beker naarzijn rooddoorloopen oogen .,,Het recht van den koning !", klonk het verward in

46

Page 51: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

den ronde. En zij dronken. Een stormvlaag joeg devlammen op ; dichte rook wolkte naar binnen . Menkon elkaar een wijle nauwlijks zien . Maar de ruwedronken stem van Concobar bralde door . Hard sloeghij zijn leegen beker op tafel, roepende : „Die oudevrouw! Lavarcham! I liet haar roepen . Waar blijftzij?" Maar Lavarcham stond reeds bij den ingangvan het vertrek .„Ik ben gekomen, koning ."Zij trad in het licht van de vlammen . Schuw zagen demannen omhoog naar het witte magere gelaat. MaarConcobar rees langzaam overeind, en zag haar tartendin de srille, zwaarmoedige oogen . Hij riep met eenruwe lach : „Wij drinken een vroolijken dronk, La-varcham. Op mijn recht tegenover dien noon vanUsnach! Daar drinken wij op!"En weer riepen verwarde stemmen :,,Het recht van den koning !"Weer dronken zij . Luidruchtig werden de bekers neerge-slagen op de tafel . Toen was het daarbinnen stil . Conco-bar stond nog voor Lavarcham. Een oogenblik hoordemen niets dan de storm om de hooge muren. Toen sprakzij, die daar stond en den dronken koning aanzag .„Ik kom van de muren daarbuiten. De zonen vanUsnach zijn teruggekeerd. Ik heb hen gezien . En ikheb Deirdre gezien.",,Ha! Gij hebt hen gezien! En zij zijn naar de RoodeBurcht?",,Zij zijn naar de Roode Burcht, koning ."„En Fergus? Is hij, zooals I beraamde, achtergeblevenbij het groote gastmaal van Borach?"

47

Page 52: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

„Fergus was niet bij de zonen van Usnach, koning .",,Het is goed. Het is zooals ik het bevolen heb !"Toen riep hij, hoog tillend de gevulde beker, dat dedonkere wijn spatte over zijn arm, die schokkendbeefde :„En gij zaagt Deirdre, Lavarcham? Een dronk op devrouw, die schooner is dan de droom der droomen .Een dronk op de vrouw, die gij naast mij zult zien opmijn troon! Een dronk op Deirdre!"Maar voor zij de bekers aan de lippen hadden, sprakLavarcham met angstig klagende stem :„O, koning, zij is niet schoon meer . I zag haar, toenzij dicht onder de muren aankwam en voorbijreed.Zij zag omhoog en herkende mij . Anders had ik nietgeweten, dat die vrouw Deirdre was."Concobar viel terug in zijn zetel . Vooroverneigend,strak opziende naar het angstige, oude gelaat voorzich, vroeg hij ingehouden, langzaam ; „Gij zegt, datDeirdre niet schoon meer is?" De oogen van Lavar-cham waxen wijd van droefheid en smekende liefde .Zij zagen over het hoofd van Concobar heen. ZijMeld haar harden strak gevouwen op haar borst . Enhaar brekende stem sidderde van smart en liefde,toen zij loog :,,Neen, haar schoonheid is voorbij . De jaren daar inhet Noorden zijn to wild en to ruig geweest voor haar .0, hoe schoon was zij in de goede jaren, toen ikover haar waakte! Maar de lijnen van de snerpendewinder zijn in haar gelaat gekomen, en waar zachtewelvingen en de blanke rondingen waxen, is nu schraleverweerdheid. Want bijtend waait het zoute schuim

48

Page 53: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

daar over de naakte rotsen, en Noisa heeft niet voorhaar kunnen zorgen, zooals ik het deed . En haar oogenzijn niet zacht meer en jong, maar scherp van to veelzorg, en zonder de droomen van eenmaal. En o, dezware gouden pracht, die vroeger om haar hoofdlag! Maar nu zijn hear Karen dun en zonder gloed, enin hen trekt de magere greep van den tijd, en zij kanhaar hoofd niet meer houden als vroeger. 0, gij weethoe schoon zij was, vroeger bij mij - maar zij heeftde fierheid verloren, en de Broom . Deirdre is nietschoon meer, koning! Deirdre is niet schoon meer!"Eerst toen de dear dichtviel achter Lavarcham, schrokConcobar op .,,Zij liegt!", riep hij woest.Hij sloeg op de tafel, Bat de bekers raasden .,,Zij liegt! I wil de waarheid hooren! Wie zal mij dewaarheid brengen, bier, waar ik wacht? Wie zal gaannaar de Roode Burcht, en zien of Deirdre is wie zijwas?"„Ik ga, koning! Mijn oogen weten of eeh vrouwschoon is! Als ik terugkom heb ik haar gezien . Laatmijn beker Ban vol zijn, Bat ik haar mijn dronk kangeven !"Het was Gelba, de zwierige noon van den koning vanLochlan, die gesproken had .Hij was opgestaan. Zwaaiend hief hij den beker.Luidruchtig, verward, stootend tegen de zware tafel,verhieven zich nu ook de anderen. Zij dronken hemtoe, lachten, riepen met rauwe stemmen . De drankspatte over tafel en vloer . Gelba sloeg zijn leege bekerneer .

49

Page 54: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

,,Laat dit vol zijn als ik terugkom!", riep hij . „Koning,ik zal zien of de vrouw in de Roode Burcht waard isvorstin to zijn . Wacht mij bier. Ik kom weer om hetu to zeggen!"Hij sloeg zijn large, kleurige mantel om, en traduit den kring. Lachend zwaaide hij naar de dear .Toen die met luiden slag achter hem sloot, zagen dedronken krijgers naar hun koning, die, achterwaartsleunend op de armen van zijn zetel, stond en niet be-woog. Buiten floot en gierde de eenzame wind . Hetzou een nacht worden om dicht bijeen to blijven, ento drinker, dachten enkelen . Hard en scherp knapte eenhoutblok. Vonken sproeiden op, de vlammen sloegenhooger, en maakten meer licht naar binnen . Conco-bar's oogen schrikten terug uit hun staren . Hij lietzich achterwaarts neervallen in zijn zetel, en leundevoorover. Zwaar en vermoeid hing zijn hoofd.„Ik zal wachten tot Gelba weerkomt. I vraag u dezennacht bij mij to blijven."Een wijle werd er niet gesproken. Toen, driftig en ge-jaagd, klonk de stem van Concobar weer :,,Wat zwijgen wij hier? Is dit een nacht om alleen denwind to hooren? Ben ik geen koning? Wat staart gijmij alien aan en zegt geen woord! Hebt gij vrees, enwaarvoor? I vraag u, bij mijii troon, wat is er in diennoon van Usnach, dat wij zouden vreezen? Vul mijnbeker, en de uwen . En laat een harpspeler komen, enlast er gezongen worden! En meer flambouwen!Meer flambouwen! Meer hout op dat vuur! I wilvlammen zien, en licht! Vul de bekers! I wil denstorm niet meer hooren . Feest zal er zijn, en zang! Als

50

Page 55: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Gelba weer binnen treedt zal liij in het licht staan,dat wij zijn lack kunnen zien, als hij mij toeroept, datDeirdre een schoone vorstin is!"En feest werd hey, als een strop van woeste vreugdein de grootsche duisternis van den stormnacht . Angst,vreezend zichzelf, lachte en schreeuwde. Verraad,schuwend de stilte, zwetste dronken van de rechtendes konings . Rondom brandden en walmden de zwa-re flambouwen.Maar als angst zichzelf neerslaat met vreugde, en herdronken verraad her zwaard van her recht zwaait,wordt een koning zichzelf tot nar . En deze, die omeen vrouw her rechte staal van vriendschap had ge-broken tot dolken voor zijn lafharrig verraad, riep indien nanacht met dikke tong om zijn kroon . Zelfdrukte hij zich met schuddende handen her strengegoud om de zwetende verwarring der Karen, en ver-hief zich, gekroond en wankelend van drank, bovende laffe dronkenschap van zijn handlangers . En hijlachte ruw en zwaar om de woorden, die hij niet meerspreken kon, en sloeg op tafel, dat de dronken hoof-den, die daar roezend lagen, opschrikten - viel terugin zijn zetel, en leunde ook voorover, de kroon scheefboven de leege, roode oogen, en zweeg . Toen hoordeSencha, waar hij in duisteren hoek alleen zat met zijnharp, dat de wilde storm voorbij was . Gierende vlagenwaren er niet meer, noch woedende rukwinden . Maarhey woei door den nacht grootsch en eentonig, eensombere eindelooze muziek, die van de wereld nietmeer wist, en geen herinnering meer had van puinenvan hooge muren, van omgevallen tronen, van her

S I

Page 56: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

goud der kronen onder waaiend zand, noch van deharten, die gebroken waren als bleek schuim tusschenwind en zee.Hij bij de harp luisterde . Hij dacht, hoe van alle stem-men der aarde die van wind en zee alleen tot hem inkonden gaan. Dan grog de wereld hem voorbij, ver-loren als een ritselende vlaag door de schemering tus-schen nacht en nacht . Dan voelde hij vleugels, grooten duister als droomen boven zich, en hij vloog, eeneenzame vogel, de stifle steilten Tangs, de vreemdeschemerkusten tusschen dood en leven. Hij luisterdemet genegen hoofd. Nog bewogen zijn harden nietop de harp. Langzaam, zonder het hoofd to heffen,opende hij wijd zijn oogen, en keek van diep onderuitzijn wenkbrauwen de zaal in. Zijn blik dwaalde lang-zaam over de hoofden, die char boven de tafel leundenof zwaar ademend achter op de zetels lager. Maar ein-delijk bleven zijn vreemde oogen gericht naar hethoofd van Concobar, waar dat verdwaasd lag order descheefgezakte kroon. De ijle schaduw van een glim-lach kwam over zijn dunne Tipper, en toen zijn oogende groene glinstering van spot al verloren hadden, enver over het hoofd van Concobar wegstaarden, wasdie glimlach nog gebleven .Al lager Book hij weg order het overmachtige, dathoog achter over hem heen voorbijzong, been overeen vergeten wereld in sombere verhevenheid . Eenhuivering Tilde door zijn bloed, en over zijn huid . Enweer een. Het vloog tintelend op en of Tangs zijn armenen tot in zijn harden schokten de sidderingen . Eenstroom werd het, een stroom van donkere, sidderende

52

Page 57: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vreugden, een ontstelde zaligheid, een sombere ver-rukking . .Zij, daar beneden, hadden het niet bemerkt, datde harp begon to spelen. Toen zij opschrikten, enelkander aanzagen, onthutst, was het al een fon-kelend en noodlottig feest geworden, dat overmach-tig en onweerstaanbaar aanruischte uit den hoogenhoek waar de harp schemerde. Weggedoken in deschaduw achter het steile ruischen bleef hij voor henverloren en vergeten, de vreemde noon van den lang-gestorven Druide Alele, Sencha, die immer tusschenhen geleefd had als een slanke droom. Het was alswaren het de witte, large harden van den wind zelf,die daar bewogen met snelle grepen. Een wilde een-tonige verrukking tusschen vreugde en weemoedstroomde vandaar op hen aan, en over hen been . Enzij voelden het als een schrik, een angst. Hun hardengrepen in den tafelrand. Wijd en leeg waren hunoogen. Duisterder werd de verrukking, duisterder enonstuimiger, wild stijgend, met plotselinge schelle ak-koorden, als snelle weerlichten van een opzettendewaanzin .En toen steeg, en overheerschte, en brak een golf vanwanhoop, zoo overmachtig, dat de leege oogen dichtvielen boven van angst vertrokken monden .Toen zij weer opzagen, en elkander weervonden, washet als hoorden zij alleen nog het troostelooze zingervan den wind, die de wereld verlaten heeft, en ineindelooze moeheid zwicht naar zee . Wel nog ondoor-broken, maar zachter en als verdwijnend in schaduw-verten ruischte het aan uit de richting, waar, bleek,

53

Page 58: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

het nu geheven gelaat zichtbaar was van Sencha, diespeelde. En dat was alles wat men achter de goldenschemer der harp kon onderscheiden - de vreemdeonbewogenheid van het hoofd, en daaronder het be-wegen der witte large harden, dat al langzamer werd .Droomverloren staarden die oogen over hen heen .Maar een ijle glimlach was over de dunne, largelippen, en bleef daar toen Concobar, nu niet wanke-lend, opstond .Bleeke angst en duistere woede vertrokken zijn ge-laat. Alles was hem ontnomen geworden, alle vast-heden en hechte steunselen des levers, waar hij luis-terend en onmachtig had gezeten order de vreemdeeentonigheid van dien dwang. En voor zijn verlaten-heid zich geheel voltrok, had hij nog een gezicht ge-had op de rust, de strenge, klare, die waarlijk vorstelijkis. Toen had de kille revel zich gesloten, en hij wasalleen gebleven . Maar een rifling van angst en arm-zalige ellende had de scheeve kroon doer glijden vanzijn hangend hoofd . Scherp en zwaar viel het op zijnharden in zijn schoot. Hij was opgeschrokken . Eenradelooze begeerte, in weerwil en ten koste van watook, wereld en macht terug to winner was als eengreep neergekomen op zijn hoofd, en had het omhoogen terug tot in den nek getrokken, toen de laatstestijging van wanhoop brak en door de zaal uiteen-stroomde. Hij had zijn oogen dichtgeknepen . In zijningetrokken onderlip beten schokkend zijn tanden .En zoo had hij gezien, van aangezicht tot aangezicht,de eene macht, die hem uit angst en verlatenheid terugkon brengen in de wereld .

54

Page 59: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Zichzelf had hij gezien, niet als koning, maar als ver-rader, met koningsmacht .Toen hij zijn oogen weer opsloeg was hij zondertwijfel. Hij zag de hoofden van zijn handlangers,luisterend naar de nu verdwijnende muziek, machte-loos en vergaan in zwakke deemoed . En met eenbarsche glimlach dacht hij, hoe die wegvloeiende ebbehen op de vlakke leegte der stilte achterliet als bieren char liggende stukken wrakhout. Maar tot toornwerd de schamperheid van zijn kracht, toen hij, ver-der en hooger ziende, besefte, dat de vreemde oogenvan lien jongen harpspeler over hen alien heenzagennaar een droom, waarvoor hij, de koning, gelijk metdie anderen vergeten werd in een ijlen glimlach . Datzou niet zijn! Zijn gelaat, zijn stem zou dien Broombreken. En hij had, opgestaan, een toorts genomen .Dwars door die zaal schreed hij, recht naar de harp,die niet ophield to spelen. Toen hij niet meer liep,en het vlammende licht hoog tilde, stond hij gelijk hijjaren geleden gestaan had in het vertrek van eenouden toren, tegenover haar, die been was gegaanmet lien zoon van Usnach .Voor hem was de harp, en daarachter, nu geheel tozien, hij die speelde . Maar het spel was ijl en weemoe-dig, en van vreemde verten . Waarom was het, Bat hijmoest denken aan then ouden avond? Hij wilde nietzwijgen en staren. De macht was nu, en nu zou deload zijn! Hij dwong zijn oogen terug ; scherp richttehij zijn blik op het gelaat achter de harp . Hij stampte,en in het ijle ruischen sloeg hij zijn stem op als eengebalde vuist :

55

Page 60: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

„Stilte! I wil dat niet meer hooren!"Toen, voor het eerst, zag Sencha diep en peinzendin de oogen van Concobar . IJl werd zijn spel en on-wezenlijk als de glinsteringen van maanlicht ver overzee. En rustig klonk zijn stem van nabij en zonderdat het hoofd bewoog :„Ik speelde op uw bevel . Op uw bevel speel ik nietmeer." Toen, geheel onverwacht, klonk door de zaaleen akkoord, kort, maar zoo metaalluid, dat a11en over-eind zaten in hun zetels. Concobar schrok terug . Detoorts schokte in zijn hand. Maar het was nu geheelstil in de zaal . Op de harp lagen Sencha's witte, langeharden, en bewogen niet meer . Nog voerde hij zijnblik niet terug uit de oogen van Concobar . Hij alleenhoorde hoe boner de zaal een onzekere stap naderbijkwam. En toen alien plotseling opstonden, verwarden rumoerig, hoorend de vat van een lichaam en eenstootend taster buiten tegen de dear, wendde Senchaalleen het hoofd, en zag toe . Concobar zelf wierp dedear wijd open.Wankelend tuimelde een man naar binnen. Voor zijngelaat hield hij een bloedbevlekte doek . Maar hij werdherkend aan zijn mantel .,,Gelba! Gelba! Het is Gelba!" riepen alien ontzet, enkwamen toegeloopen, elkander verdringend .„Stilte ! Blijft alien staan !" riep de stem van hun koning .Zijn linkerhand Meld Gelba overeind. Met zijn rechtertilde hij de toorts. En, zich wendend tot zijn boodschap-per, beval bij :,,En gij, spreek! Wat hebt gij gezien, en hoe is het,dat gij zoo weerkeert?"

5 6

Page 61: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Gelba nam de doek een oogenblik weg van zijn hoofd .Waar het linkeroog geweest was, zagen alien eenroode gezwollen wond. Hij werd naar een zetel ge-bracht bij het vuur, en verbonden. Toen deed hij zijnverhaal. Hij vertelde, hoe van de Roode Burcht dedeuren en de vensters alien gesloten waren, en on-toegangelijk gemaakt als voor een verdediging . Slechtseen klein venster had men vergeten . Daardoor had hijnaar binnen gekeken . Midden in een ruime zaal waarde krijgslieden van Fergus waren, had hij een jongevrouw en een man gezien, die schaak speelden . Ophet glanzend schaakbord stonden de stukken van zwaargoud .„En ik zag," sprak Gelba, „hoe deze beiden tegenoverelkander zaten, en samen speelden, als bestond er nie-mand dan zij alleen . Maar toen, opziende over hethoofd van den man tegenover haar, zag zij mij in deopening van het venster. Zij bloosde, en schrok terug .Hij zag dit, en wist, chat zij achter hem iemand gezienhad. En, plotseling, voor ik mij kon verbergen, wend-de hij zich in zijn zetel, en wierp het zware schaakstuk,dat hij vasthield, over zijn schouder naar mij . En zoojoist en krachtig deed hij dit, dat hij mijn linkerooguitwierp !",,Dat kan van alien, die char zijn, alleen die zoon vanUsnach!" riep Concobar woedend . „Maar het zal hemberouwen, mijn boodschapper dit aan to hebben ge-daan! Met zijn hoofd zal men gooien, alsof 't eenschaakstuk was!"Een oogenblik keek hij voor zich, bijtend zijn lippen .Toen, met een korten ruk van zijn hoofd, zag hij op

57

Page 62: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

in het verbonden gelaat van Gelba. En hij vroeg, kort,dringend :

„En die vrouw?",,Die vrouw! Als dat Deirdre was, dan is het de schoon-ste vorstin, die ik ooit zag !" sprak Gelba, woord voorwoord. En er was in zijn stem een peinzende afwezig-heid, die men vreemd vond in hem, toen hij vervolg-de: „Schooner Ban de verste Broom is zij. Want zijheeft onze droomen achter zich gelaten. De schoon-heid van deze vrouw is niet meer voor menschen,noch voor een aardsche troon. In haar oogen heb ikeen licht gezien, Bat niet meer is van zon of maan . Ikheb Been woorden voor deze dingen . Maar het isvreemd, Bat in het midden der velen, die zijn als wij,zulk eene als zij, die ik daar zag, nog gezien kan wor-den. Neen, koning, ik zeg u, zij is niet meer van ons .Zij kan niet meer terugkeeren naar de troon, die wijdienen. Zij is van verten, die wij met weten . . ."Hij zweeg . Een wijle werd er niet gesproken . AlleenSencha mompelde tot zichzelven : „Als een lichthoof-dige dwaas zulke dingen zegt, hoe zal een koning Banspreken?"Maar Concobar stond plotseling op, Hij brak hunstilte met een korte, barsche lack .

,,Dat zijn de droomen van een verslagene," riep hij .

,,Maar onze handen zijn op de scherpe zwaarden. Endie zoon van Usnach is geen Broom, maar een man,die mijn recht schond, en mijn boodschapper als eenbond mishandeld heeft . En zij, die bij hem zit, isDeirdre. Zij kan niet schooner zijn, Ban zij was toenik haar vond . En, bij mijn zwaard, er leeft geen vrouw

58

Page 63: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

die to hoog is voor de troop van Ulster! En daar zult

gij haar zien, en aan mijn zijde . En gij, alien, machtigenvan dit koninkrijk, ga, en roep uw mannen bijeen!Morgen zullen wij ons verzamelen om de RoodeBurcht. En a1s de deuren gegrendeld blijven zullen devlammen mijn weg banen! Die zonen van Usnachzullen weten wat het is, tusschen een koning en zijnbegeerte to staan!"Hij grog de zaal uit, toornend . Achter zich liet hij dedeur open. Met Gelba in hun midden volgden deanderen. Zij namen de flambouwen mee door dedonkere gangen buiten de zaal .Toen het geluid van hun heengaande schreden enstemmen eindelijk ophield, hief Sencha langzaam hethoofd. Hij zag in de zaal reeds het eerste, koude lichtvan den dag . Troosteloos, onverschillig, was het overde achtergelaten wanorde van Concobar's drinkgelag .Hij keek er naar en luisterde. Het was doodstil. Dewind was gaan liggen.Nog peinzend stond Sencha op en liep de zaal door,Hij grog met stille schreden, als een schaduw, Tangsomgevallen zetels en de scheefgeschoven tafel, naarde hooge, donkere schouw . Groote stukken verkooldhout gloeiden dovend . Hij stond stil, zijn hardenachter zich gevouwen .Wat deed hij in dit lever? Waarom was hij ooit ge-komen in die wereld van daden, daden als golven, endie in ijdel schuim braken van lachen en van weenen?Hoe Tang zou hij nog gaan door hun aller rumoerendebedrijvigheid, gehuld in den Broom, die hem ver-vreemd had? En toch, zij, de bedrijvigen kwamen

59

Page 64: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vaak tot hem, en bleven zwijgend, en luisterden .Dan waxen zij als kinderen, die spelende een muziekhooren, een vreemde muziek, doelloos zwevende tus-schen blijheid en een oud verdriet, en zij laten hetspeelgoed vallen, en luisterend gaan zij heen naar deschemer waaruit gespeeld wordt . Enkelen waxen ver-dwenen en ondergegaan in den Broom, die door hemzong. Aan den voet van zijn harp hadden luisterendhun harten gelegen. Maar to Lang, tot het leven kwamen hen verwoei in de schemering, ritselend als deblaren van een ouden herfst. Want als de mensch, dieniet zingen kan, to Lang luistert naar het vreemde lied,Bat achter den wind is, zal hij verkwijnen en in donkerverloren gaan. Alleen wie de slagen hoort op het aam-beeld van de daad is veilig .Sencha dacht aan hun getrokken zwaarden, en deluidheid van hun woorden ; en hij glimlachte om diewaan van kracht .Toen hij bemerkte, Bat Lavarcham binnen was ge-komen en stond to weenen, omdat zij buiten de plotse-linge drukte van krijgsvolk gezien had en het besluitvan Concobar vernomen, keek hij naar haar, zijde-lings en peinzend ; en hij voelde bedroefde verwon-dering, Bat een vrouw met oude oogen en witte Karenom het verloren gaan der dingen nog zoo lijden kon .Maar Lavarcham kwam dichter bij hem, en zij gingspreken van de jonge vrouw, die eens door niemandgekend werd, Ban alleen door haar . Zij sprak van denouden tijd, en in snikkende woorden wide zij haarliefde voor Deirdre, over wier hoofd zich nu hetdonkere Druidische woord grog voltrekken. De jonge

60

Page 65: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

harpspeler Meld haar schrale bevende harden, en streel-de die, terwijl hij, luisterend, over haar heen staarde,en dacht hoe machteloos hij was bij dit verdriet .Het daglicht werd witter in de zaal, en hij voerde haarnu langzaam mee naar den verren hoek, waar hij zijnharp weer zag. Toen zij aan zijn voeten zat, vroeg hijhaar zacht en met nadenkende belangstelling naar hetlever van die jaren voor Concobar Deirdre zag, en dezonen van Usnach zingende kwamen over de heuve-len. De oude vrouw, luisterende naar de vragen van dieschemerzachte stem, zag door de glinstering van haartranen dankbaar omhoog in de vreemde oogen vanSencha, die haar zoo goed begreep . Zij antwoordde,en vertelde met bevende verrukking het eenvoudigverhaal diet jaren van hun verre eenzaamheid.En toen in het vroege, kille licht boner de mutervan Emain Macha tallooze krijgslieden zich verzamel-den, en de eerste vooruitgezonden bender alreeds metlaid misbaar van wapenen en schilden aankwamenvoor de donkere geslotenheid van de Roode Burcht,speelde in die zaal, waar de verraders den nacht Lang

gedronken hadden, Sencha voor Lavarcham, die nustil en peinzend weende, een oude, blijde wijze, diezij vroeger Deirdre had hooter zinger bij het vuur,of als zij weerkeerde door de schemering naar thenouden toren, waar hun lever zoo schoon was geweest .

Page 66: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

IV. HET EINDE

.Y. L zingt de wind over de hooge leegten zeewaarts,waar eens die zoon van Usnach, toornend, voorbijreed aan de zwarte poorten van Emain Macha . En eenpeinzende staat er, en luistert, en zwerft verder, zon-der doel en van geen wegen wetend . Zelfs de puinenzijn verdwenen .Eenmaal, toen de bronzen schilden nog hoog ston-den tusschen Concobar en den wind, speelde eenharp in de schaduw een verre, vreemde muziek .Er zijn geen dingen gebleven dan de groote een-tonigheden, die overmachtig waren in het spel vanSencha - het zinger van den wind, de large grijzedroomen van vlakten en heuvelen, de verre stemvanuit zee.Hoe zou ik spreken van deze dingen?Weggedoken order het groote waaien van dit heim-wee fluistert mijn stem . Donker en overmachtig gaatde sombere muziek over mijn hart .Wie dan de zwerver kan de stem hooren, die roeptachter den wind? Wie dan hij weet de moeheiddezer aarde, en hoe zij zich zwichtende weggeeft inde groote eentonigheden? Wie dan hij weet, waaromde liefde, als de dagen ten erode zijn, de bemindevoorbijgaat, met oogen die staren, voorbij en beennaar de laatste verlatenheden?Wie dan de zwerver kan weten, waarom Deirdre heen-ging van het graf van Noisa? Wat was hij geweest,

6z

Page 67: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

dan de bedding van haar stroom? Wat, dan een aard-sche begrenzing van haar verlangen naar de zee vanhet erode?

Zwart en stil was de avond, toen zij het laatst hem zag .Nergens meer was licht. Alleen laag onder wester-luchten nog, maar dat was leeg en koud. Scherp ston-den daar de heuvelen tegen, oud en zwart als derand van een doode wereld .Er was geen wind .De strijd was uitgewoed, en de levenden waxen heen .Alleen de Roode burcht brandde nog . In den omtreklagen, geworpen ten bodem der duisternis, de ver-slagenen. Soms was er een, die van pijn en onmachtkreunde. Maar zij, wit en recht, stond tusschen denbrand en het open graf, waar de zonen van Usnachin lagen. Soms hoorde zij een vervaarlijk kraken enbreken. Dan loeide het vuur met woester vreugde .Tot het weer stil werd .Zij zag omlaag naar de drie gelaten van haar aardscheleven. Die waxen wit en zonder wonden. Op delippen van Noisa was bijna een glimlach . Het scheenof hij een stil geluk gevonden had, daar waar hij heenwas gegaan. Eenmaal fluisterde zij de namen, die fieren helder geklonken hadden op den wind over deheuvelen. Hun oogen bleven gesloten; hun lippen be-wogen niet meer. Zij huiverde, en kromp ineen omhet onwezenlijke van deze droefheid .Als de wereld voorbij is en de droom nog met ge-komen, ritselt het hart eenzaam aan de doode takvan dit leven .

63

Page 68: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Toen hief zij het hoofd en zag om naar de woestehonger van het vuur . Naargeestig en zwart gaapte deresten van muren daarin . En zij zag wolken van don-keren rook. Laag en langzaam trokken die weg in derichting waar Emain Macha nog stond .Toen, door lien avond, langs de brandende RoodeBurcht, overal de stille lichamen der verslagenen ach-ter zich latend, is zij met large schreden heengegaan .Al eager, al onbestemder werd haar witte schijn, totzij doofde, en de groote schaduwen van het westenachter haar sloten. Geen mensch was in den weg ge-treden van haar heengaan uit dat land . Zij was delaatste, die in dien omtrek gebleven was .Want toen, na het doodelijk woeden van twee dagenstrijd, ten laatste de zonen van Usnach, uitgedrevendoor het vuur, voor de overmacht van het verraadgevallen waxen, en Concobar, staande aan hun graf,riep, dat men daar Deirdre zou brengen, waxen ijl-boden gekomen, ademloos, bleek, van Emain Macha .Nog voor den avond had daar de grond gedreundvan verwijderend geweld . In overhaaste verwarringjoegen de overgebleven troepen terug in oostelijkerichting. In hun midden, somber, ontzet, uitgeput, be-reikte Concobar zijn poorten . Daar stonden alien stil,hielden hun adem in en luisterden .Waaxlijk werd door enkelen reeds een dreunen ge-hoord, dat kwam van vex uit het avondlijk oosten .En voortdurend ijlden vluchtelingen, opgejaagd uitdie richting, aan, en spraken hijgend van een leger,dat op kwam zetten, breed en onstuiniig . En enkelenzeiden, dat zij in het midden van de voorste rij strijd-

64

Page 69: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

wagens, achter een bronzen schild, omwaaid door eenmarten mantel, Fergus gezien hadden .En hij, die, toornend en donker als een oordeel,aanreed in het voorste midden van dat leger om dezonen van Usnach to wreken, en die, staande omhooguit zijn snelle wagen, plotseling voor zich uit weesnaar het lage westerlicht, waar ten laatste Emain Machazichtbaar werd, was Fergus .Aan het groote feestmaal van Borach, bij wien hij,met trotsch vertrouwen in zijn koning, was achter-gebleven, had de tijding van het verraad hem bereikt .Een vluchteling uit de Roode Burcht was de zaalbinnengewankeld, en neergevallen aan zijn voet, uit-geput, stamelend, dat de zonen van Usnach verlorenwaren. Fergus was verrezen in deinzende ontzetting .Wild en verward had hij geraasd, verscheurd door woe-de en vertwijfelde wroeging . Toen waren de machti-gen, die daar met hem aanzaten, uit hun ontstelde spra-keloosheid opgestaan, en zij hadden gezworen met hemto zijn in zijn wraak, elk met al zijn manschappen .Na de plechtige uitspraak van hun aanhang had hijzichzelf herwonnen, en in grootsche, sombere toorngezworen, dat hij de poorten die Noisa gesloten vond,in de asch zou leggen, en dat de zwarte raven zoudenkrassen op de verkoolde muren van Emain Macha .En nu, over de hoogvlakte, geweldig als een storm,die laag en noodlottig aanwaait, kwam het leger op-zetten, onontkoombaar, machtig en onverzoenlijk alsde wil, fonkelend boven het bronzen schild in deoogen van hem, die hen alien vooruitreed .En achter de breede, donkere verbolgenheid dezer

65

Page 70: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

nadering, bleven aan den rand der leeggelaten vlaktezij, die niet hadden kunnen vluchten, de ouden en degebrekkigen, de gebogenen met de schrale, bevendeharden en de oogen, die leeg zijn en ontgoocheld .Zij hurkten dicht bij elkander, en huiverden . En dewind van die voorbijgetrokken macht ritselde nogna door hun dorre hulpelooze harten, en zij fluisterdenorder elkander de namen en daden van hen die ditgeweld over de larder brachten, van Concobar, vanFergus, van de Brie zonen van Usnach, en ook sta-melden hun rimpelige monden den naam van haar diezij nimmer zagen, en wier schoonheid zij zich dachtenin de vlammen van een brandend rijk .Maar toen, in den nanacht, heel die omtrek dreundevan de wrack van Fergus, en om het gelaat van Con-cobar, uit de verwarde aftocht der zijnen omziendnaar Emain Macha, de eerste vuurschijn woei vanthen grooten brand, was zij, die gestaan had can hetgraf van de zonen van Usnach, heengegaan .In het grauwe licht van den dageraad werd den gan-schen omtrek afgezocht door de manner van Fergus .Hij zelf stond bij de open graven van Noisa en zijnbroeders en van zijn beide zonen, en klaagde . En hijweende om hun verslagen jeugd en de onmacht vanzijn groote wrack. Geweldig en al hooger steeg hetvuur, waarin Emain Macha ten onderging .Maar zij lager stil en koud, en hun oogen warendicht, en gedoofd de vlammen van hun lippen . Enhij, de wader en de oude vriend, in wien zij geloofdhadden, stond daar, een to laat gekomene, met eenmacht, die niets vermocht dan wrack .

66

Page 71: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Toen kwamen zij, die door hem uit waxen gezondenen zij zeiden hem, dat zij Deirdre niet gevonden had-den. Zij was verdwenen uit dat land .Wanneer wist geen van hen, noch waarheen. Zij hadgeen spoor achtergelaten .

Over de eenzaamheden der uiterste heuvelen, doorde grijze kitten van de zeedamp, was zij westwaarts heterode tegengegaan, tot zij, hoog en verloren in denmistwind, stond boven de laatste steilte .Al machtiger, al nabijer ruischte beneden de breedestem van het erode.Laag in den mist riep een meeuw - een schuwe klacht,een verloren kreet .De wind nam toe, en begon openheden to blazen inde vluchtige zeedamp . Eindelijk na een vlaag die lan-ger aanhield, woeien de verten vrij .En in alle verten was de zee.En toen haar oogen daarheen open stonden, en dewind tot haar in blies en woei door haar heen, vingende laatste wezenheden van het leven aan haar to ont-vlieden, als regenvlagen waaiend uit een wolk . Alleeger, al ijler bleef haar lichaam achter, duizelendetusschen zee en wereld in het grijze licht . Al vreemder,al verder, hoorde zij zichzelve zingende verdwijnen opden wind .Maar met de laatste wit, de eenig trouwe, had zij haarlichaam nog niet verlaten, en dwong zij het nog,ademende. En zij voerde het neer, en zij bracht hettot den voet der rotsen. Nog had de branding denwereldmuur niet bereikt . Dreunend braken de large

67

Page 72: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

wateren over het smalle strand, dat voor haar lag . Enzij grog, een verlorene, haar laatste gang, onder desteilte Tangs, dichter en dichter daarheen gedrongendoor den vloed, die al machtiger opkwam .Aan het erode stond, ruig en verweerd, als een barschetrots, een voorgebergte, ver en eenzaam in de bran-ding. Een geluid, grootsch en verlaten, woei van daaraan. Zwaar sloeg er de branding ; wolken schuim vlo-gen uit rotsengten en zwarte spelonken . Meeuwenzwierden, kringende om vooruitspringende klippen,en krijschten naargeestig boven dat norsche gevecht .Zij liep het smalle strand ten erode, tot aan de grensvan dit geweld .Een woeste, verlaten wereld van stapelende rots-gevaarten begon daar. Een ongeweten voortijd waschar door de leege eeuwen gebleven in norsche, een-tonige heerschappij . Donderend en met toornende sla-gen braken de hooge zeeen binnen. Waar de golvennog niet kwamen, vloeide door een labyrinth vankloven en engten het zeewater alreeds snel of en aan,en dwaalde en woelde om de wijde, ruige rotsenbocht,de trotsche wereldvoet, de donkere basis van hetvoorgebergte.Eentonig en onstuimig stond het char, tusschen de stiltender werelden, geweldig, omhoog in den leegen tijd .En zij, die gekomen was, bereidde zich to doen watde golven deden. Wit en stil grog zij in tot het gewelddezer verlatenheid. En zij legde zichzelve aan denruigen voet van de wereld . En zij wachtte de zee. Alnader, al luider braken de wateren na de korte stilten,die vreemd waxen en geheimvol . Eindelijk zwol de

68

Page 73: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vloed in de kloven en engten, en steeg, en spoeldestil en snel over de vlakke rots waarop zij lag . Terug-vloeiend naar zee, trok het aan haar natte gewaad.Een dreigende leegte van geluiden viel in. Ergens inde stilte verhief zich het erode, maar zweeg nog . Al-leen de zee ademde zwaar, en een meeuw schreeuwdeom de klippen .Haar groote oogen lagen open naar de verloren wereld .Boven voorbije verten was een brandgloed. Maar zijwist niet meer van de muren van koningen .En nu grog zij hen hooren, hen, die zingen voorbijdit leven, waar zij nimmer van wisten. Ver hoorde zijhen, ver, vanuit lichtheden achter wind en tijd, daarzongen zij, een zilveren zingen, als kwamen daar blij-der werelden in zicht - en het hield aan, in al ijlerjubelingen verdwijnende . . .En, hoorende, begon zij het zich to herinneren .Toen haar heimwee to grout werd, legde zij haarhoofd naar het erode.Daar, tot in de hemelen, stond de zee, en zong .Toen Iii been was, kwam over haar oogen de wind,en nam haai adem mee .En vanuit de diepten werd geroepen, en de hoogespanningen kromden, en de opstandigheid neeg tengeweldigen ondergang . Alom en donderend vielen dewerelden van water. En er was een witte opvluchtvan wolken, en een roepen van groote stemmen grogdoor de eenzaamheid. Toen verwoei het schuim,en het werd stil . Duister en met machtige woelingenzwollen de zeeen omhoog tegen de steilten van hetwereldeinde .

69

Page 74: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 75: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

IIHET ELYSISCH VERLANGEN

Een beschouwinggevolgd door een Iersche sage

DE ZEETOCHT VAN BRANZOON VAN FEBAL

Page 76: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 77: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

HET ELYSISCH VERLANGEN

VERAL, groot en aanhoudend, is achter denmensch het ruischen gebleven van bet Paradijs, hetduistere, het bedwelmende, waarin de stemmen vanziel en bloed zich overweer verliezen tot de zang dernatuur. In hem is die tang gebroken . Die verbrekingis het bewustzijn, en het bewustzijn is hem in zijnzwakte de verbanning uit het Paradijs . Maar in zijngrootheid wordt binnen het bewustzijn hem het leventot liefde, en het verlangen Bier liefde droomt eenhereeniging van de stemmen van ziel en bloed toteen lied van jubelender verrukking, tot bet lied eenertweede wereld van ijler gelukzaligheid, het lied vanElysium. Het verlangen Bier liefde is het elysisch ver-langen, en het bewustzijn waarbinnen deze liefde gaatverlangen naar die elysische hereeniging van ziel enbloed, wordt veredeld tot mystische aandacht . Zoo isdan de mensch, in dezen nimmer persoonlijken zin, deverbreking van de eenheid van ziel en bloed der natuuren bet vrijkomen des levens daaruit naar een herenigingvan ijler verhouding en duizelender spanning, dce aan-houdende overgang, jubelend of klagend, van Paradijsnaar Elysium . Het eindelijk achterlaten van de uiterstegrenzen Bier kringloop van bloeien en welken, waar-binnen alle dingen der natuur verblijven, is de dood,die in dezen waren zin geen erode, doch het onherroepe-lijk aanvaarden is van bet afscheid der natuur en het aan-vangen van then overgang naar een tweede wereld .

73

Page 78: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Het zal hem, wien - wellicht door een mystischeverwantschap met het vloeiend element - dit aardschbestaan een eiland is geworden, niet bevreemden alsmij het elysisch verlangen de stroom werd waarmeehet leven zich uit dit eiland slaakt naar zee, noch datik den dood, die niet meer een terugzwichten binnende natuur is, een scheepgaan noem, een zeekiezenvanuit de monding van dezen stroom, een uitvaartdus en een overtocht naar dat lichter land, dat alsElysium in zicht zal komen. Dit afscheid des levens,als liefde, van de aarde, als beminde, is de mensch inzijn meest waxen en eenig durenden zin . Deze uit-vaart en deze overtocht voltrekken zich door de groo-te symbolen, en zooals het leven zich, uit den kring-loop van bloeien en welken der natuur, in den menschals liefde door dezen dood slaakt naar een wederge-boorte, zoo redt ook de aandrift des levens zich uithet gebeuren door de arbeid der afzonderlijke men-schen eindelijk weer met het ontstaan dier symbolentot een scheppende daad . Groot en verheven zijn dietijden, waarin het leven machtig bewogen wordt totelysisch verlangen, want naar deze mate zullen de tal-looze afzonderlijke menschen worden bewogen toteen deel hebben aan het zijn van den mensch, aandes levens uitvaart van dit eiland, dat het aardsch be-staan is. Een machtig bewogen worden des levenstot elysisch verlangen, een alzijdig deel hebben dertalloozen aan het zijn van den mensch, openbaart zichdoor een menschelijke gemeenschap van zoo ruimenen voltooiden bouw, dat, uit alle huizen, der hartenbegeerten hun eigen uitweg hebben naar den tempel

74

Page 79: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

van het elysisch verlangen der ziel . De tempel is Ban opBit eiland de monding van het elysisch verlangen en degroote symbolen zijn de schepen van de uitvaart .

Wij staan, ternauwernood ontkomend, nog in de scha-duw van een tijd, die vervreemd was van de waarheid,dat de uitvaart van dit eiland en de overtocht naar eentweede wereld de roeping is des levens in den mensch .Want de machtige bewogenheid des levens brak, hetelysisch verlangen verloor den grooten Broom dertweede wereld, en verzwakte in de weinige vereen-zaamden, door wie de mensch zich nog handhaafde,tot een weemoedig doodsverlangen . Nog is de tempelvervallen en vergeten, en de vele menschen zijn ver,achter de kusten, uit den mensch uiteengevallen toteen verwarde wereld, een duister labyrinth, waarbin-nen de begeerten der harten elkander den weg af-snijden naar het verlangen der ziel . De arbeid dermenschen in de wereld, Bat schoon en alzijdig voor-spel op het scheppen van het leven in den mensch,is versomberd tot een mistroostig zwoegen zonderuitzicht, en het groot ritueel verband der symbolenging verloren in die steeds eigenzinniger verbijzonde-ringen, welke wij de kunsten noemen . Weinigen nogmaar hooren om Bit eiland de branding van de grootezee, en die het hooren zijn vergeten, Bat de dood hetscheepgaan was voor een overtocht, en in hun ver-eenzaming bij de kusten is hen geen Broom geblevenBan een voorgoed wegzinken in die wateren .

Maar ook doet zich het eerste aanvangen van een

75

Page 80: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

nieuwe grootheid van den mensch vermoeden. Wantvan den verloren droom Bier tweede wereld is eenspiegelbeeld op aarde gezien, en enkelen der no ,, doorhet weemoedig doodsverlangen bewogenen zijn, doordit beeld vervoerd, uit hun vereenzaming teruggekeerdtot de wereld, belijdend een to worden heilstaat dermenschen binnen deze kusten . Hun geloof gaat deverwarring Bier wereld vereenvoudigen tot een strijd,waaruit een nieuwe gemeenschap van ruimen en vol-tooiden bouw voort zal moeten komen. En uit hetontstaan dezer gemeenschap zal, naarmate haar vor-men zich duidelijker of gaan teekenen, ook weer hetbesef ontwaken, dat haar voltooiing niet de roepingdes levens in den mensch is, dock de voorwaarde, dewereldlijke omstandigheid, zonder welke die roepingzich nimmer groot zal kunnen vervullen . Zij zal dusden Broom van een heilstaat binnen deze kusten gaanerkennen als van den elysischen Broom een tijdelijkspiegelbeeld, Bat zij behoefde, en met die erkenningzal het verlangen weer vrij gaan komen naar de tweedewereld, om volgens de bouw der gemeenschap, dieBan de bedding weer is van then stroom, de vormento bepalen van een nieuw geloof.

Echter zal, omdat de mensch, zoolang er menschenzijn, gehandhaafd moet blijven, Bit in een tijd alsdezen, waarin uitvaart en wedergeboorte verloren gin-gen, toch als het afscheid van Bit eiland althans noggeschieden, en zal het aardsche spiegelbeeld van Ely-sium Bus het verlangen niet geheel tot de wereld doenterug keeren. Enkele der nog door Bit verlangen be-

76

Page 81: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

wogenen zullen aan de kusten van dit bestaan, hoezeerook vereenzaamd, blijven ; en met het worden vanden droom van een aardschen heilstaat in wie zichstrijdbaar naar de wereld keerden, zal nu ook in dezenhet doodsverlangen gaan ontwaken tot een nieuwelysisch-mystisch voorgevoel . Wij nemen dit nog aar-zelend aanvangen van een nieuwen tijd waar in diezuiverste daad van het verlangen, de ware kunst, dienu uit verwarring en zelfzucht zich vrij begint tomaken volgens twee - vooralsnog gescheiden - wijzenvan zijn, van welke de eene, bewogen door diendroom van een aardschen heilstaat, zich keert tot hetstreven der menschen in de wereld, terwijl de andere,bevlogen door het elysisch-mystisch voorgevoel, zichaan de roeping van het leven in den mensch wil wij-den. Het groot scheppend vermogen ontbreekt beidennog. De eerste is vooral uit verlangen strijdend, detweede in aandacht schouwend . Eerst later als de ge-meenschap het verlangen naar een heilstaat, dat haarwording bewoog, weer uit kan ademen als elysischverlangen, zullen deze beide kunstwijzen zich ver-mogen to vereenigen tot den bouw van den tempelen de vormgeving der symbolen .

Zooals de natuur zich, naar gelang zij de zee nadert,in hare kustgebieden welhaast geheel tot de naakteelementen herleidt, zoo zal ook in dezen tijd een kun-stenaar, die zich bevlogen weet door het elysisch-mystisch voorgevoel, er toe gedreven worden het tij-delijk leven van zijn hart to vereenvoudigen tot hemeindelijk de branding der eeuwige ziel hoorbaar gaat

77

Page 82: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

worden. Gedurende zijn doortocht dezer andere kust-gebieden zal hem het verlangen, ouder dan de eeuwen,naar de geheime zee der ziel al onherroepelijker ver-voeren, en als hij ten laatste de kusten, die in dezetijden zoozeer van alien verlaten zijn, betreedt, zal hijin de roeping van het leven in den mensch, die drangtot een overtocht naar lichtender kusten, geheel wor-den opgenomen . Als kunstenaar echter zal het strevendan in hem wakker worden de symbolen to scheppen,door welke zulk een overtocht zich vanuit den menschals gemeenschap van vele mensechn alleen kan vol-trekken. De kracht der waste vormgeving, die slechtsuit kan gaan van een gemeenschap, zoo gebouwd, dathate bewogenheden alle open staan op het elysischverlangen, ontbreekt hem in dezen tijd echter teneenenmale. Door zijn aard gedwongen aan de kustenvan dit bestaan to verblijven, kan hij, in zijn verlangentot de wording eener toekomstige grootheid van denmensch, slechts de atmosfeer benaderen, waarin een-maal de symbolen zullen ontstaan, en in het weergevenzijner persoonlijke bewogenheden binnen die atmos-feer misschien, door die hartstochtelijke vereenvoudi-ging van eigen gemoedsleven, al iets - hoe aarzelenddan ook - van het rhythme, dat eenmaal het ontstaandiet symbolen zal bewegen . Want deze atmosfeer endit meest wezenlijke van het rhythme worden be-paald door wat van den tijd onafliankelijker is dan debouw der gemeenschap, door de meet oorspronke-lijke maar ook dieper verborgen verwantschap tus-schen de kunst en het ras of het rassenverband, waaruitzij ontstaat .

78

Page 83: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Daarom kan ik niet gelooven, dat de voorliefde,die mij er toe bracht een bewerking to geven van eenverhaal uit een der mythologieen van ons West-Europa, uitsluitend een toevallige en persoonlijke zouzijn geweest. Ook meen ik, dat - in weerwil van en-kele bijna koddige bijkomstigheden - deze voorstel-ling van het gelukzalig eiland, vreemd als zij is vanelke ethische voorwaarde zoowel als van elke onder-verdeeling van dier zaligen gebied, en daarom wijzendop een menschelijke gemeenschap van nog maar zeeraanvankelijken bouw, onmiddellijker het gemoed vanden tegenwoordigen mystischen kunstenaar, wien noggeen gemeenschapsvormen steunen, zal bewegen, danlatere verbeeldingen van een tot hemel ontwikkeldElysium, voortgekomen uit een gemeenschap, wiersamengestelder bouw alreeds zoo vast werd, dat zijde werking der ethische begrippen, welke haar hecht-heid verzekerden, tot in die tweede wereld van krachtvermocht to doen zijn . Dat het op een dag van een-zaam en verloren droomen alleen de zingende guestwas eener van overzee verschenen vrouw, waardoorhet lien zoon van Febal mogelijk werd scheep to gaanen dat eiland to bereiken, zal geen bevreemding zijnvoor den dichter van het elysisch voorgevoel detertijden, die ook niet dan door de genade eener eenzamevervoering over kan gaan naar een lichter en wijdergebied. En waar hij naar buiten nog slechts bewogenwordt door een peinzend heimwee naar de natuur, diehem uitsluit, en een verwonderd aanschouwen vande geliefde, die hem toch een wijze van overgaan indie natuur nog schijnt to mogen beloven, char zal

79

Page 84: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

zulk een dichter van thans, meer allicht dan zijn inruimer gemeenschap weer opgenomen broeder vaneen to komen tijd, ontvankelijk zijn voor dezen oudenBroom, waarin de geliefden en de boomen en debloemen en de verre zee hem verschijnen in een samen-zijn en in een licht zoo ijl en open, als hij het buitenzijn oogen nooit zag .Dit verhaal van Bran, den zoon van Febal, en zijnovertocht naar het eiland der gelukzaligen, was al eennude overlevering toen voor het eerst in de Vile eeuween Iersche monnik het op schrift stelde, omdat hetdoor Bat nieuwe geloof, Bat hij beleed en liefhad, be-dreigd werd. Wel moet hij er Bus door bekoord zijngeweest, noch zal Bit ons bevreemden, die toch zoo-zeer bevangen zijn van den Broom, eenmaal achter dewaarheid en de verheven weedom van het kruis ietsals een verhoogd herstel to mogen beleven van deverschijningen en de gedaanten, die in het verlorenverband der natuur ons het bidden leerden . En mij ishet altijd een ontroering geweest to denken, hoe, ineen aandoenlijk pogen om goed to maken wat hijvreesde to misdoen en toch niet laten kon, deze mon-nik er toe kwam een belijdenis van zijn geloof in Bitoud verhaal to voegen, en hoe hij meende Bit nietovertuigender to kunnen volbrengen, Ban door de ge-boorte van zijn Heiland to doen voorzeggen door dievrouw der gelukzaligen en door dien blijden god, diezingend aanreed over de glinsterende zee .

8o

Page 85: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

DE ZEETO CHT VAN BRANZOON VAN FEBAL

J-_ _ET waren vijftig kwatrijnen, die de vrouw uitongekende landen zong op den vloer van het huffsvan Bran, den zoon van Febal, toen er in het vorste-lijk huffs vele koningen stonden, die niet wisten van-waar de vrouw gekomen was, daar de bolwerkengesloten waren .

Dit is de aanvang van het verhaal . Eens op een dagdwaalde Bran in de nabuurschap van zijn veste alleen,toen hij achter zich muziek hoorde. Zoo vaak hij omzag, was het steeds weer achter hem, dat de muziekbleef. Ten laatste beving hem de slaap, zoo zoet klonkhet. Toen hij uit zijn slaap ontwaakte, zag hij dichtbij zich een tak van zilver met witte bloesems, enbloeseming en tak waren welhaast niet to onderschei-den. Bran nam de tak in zijn hand naar het vorstelijkhuffs. Toen de krijgers waren in het vorstelijk huffs,zagen zij een vrouw, gekleed in vreemd gewaad, opden vloer van het huffs . Het was toen dat zij de vijftigkwatrijnen (a) tong voor Bran, terwijl de krijgershaar hoorden, en zij alien die vrouw zagen .

En zij zeide :

Een tak van Imeen's appelaar

breng ik; een zelfde zag men al

van Aver zyn de twygen en

de bloesem van kristal .

8 1

Page 86: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

82

Er is een eiland ver van hierdat op vier voeten staat getild ;de witte paarden van de zeespelen daar schoon en wild .

De vlakte waar het kampspel wordtgevierd door krygers is wed en groot;de zilvren stranden langs spelt daarde strydkar tegen de lichte boot .

De bronzen voeten glinsteren inde wide stilte van den tad;de lichte bloesemen zweven erpeer, zonder duur en wed en zed.

Vanuit een ouden boom, die bloeit,zingen de vooglen uur aan uur;de lichte tyden worden ergelyk een ale duur .

En in het widen is een droomvan zachte jubeling en glansover de velden, rei aan reigaat om de spelenden de daps.

In de gemeenschap van dat landweet Been van klagen of verraadof horde woorden - de lucht is daarzacht als muziek om elk gelaat .

En buiten pin of leed of dood,buiten gebrek en buiten kwaalis Imeen, en het leven dooris als een. toover, een vreemd verhaal

Page 87: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Schoon als een wonder is dat land

onder het liefelyke licht ;

in gouden misten van de kim

glinstert een vergezicht.

En waar het golvenpaard het schuim

schudt uit zyn maven op het strand,

ligt overvloed van tooversteen

en droomkristallen op het zand .

En al wie in dat land van jeugd

van zachten gloed en kleuren leeft,

drinks by het avondlied de win

die lichte droomen geeft.

Maar als de gouden wagens van

de zon op zee verschynen gaan,

dan vangen zy in wagens van

zilver en brons hun spelen aan .

In sterke, zuivre kleuren staat

de grazige wei van paarden vol ;

blauw, zooals om de zon de lucht,

draagt elk een dek van wol.

Met daagraad komt een verschyning schoon

en maakt de zee een rooden brand

onder zyn wielen, en hy does

het licht zyn op het lage land .

Soms komen over de klare zee

helden gevaren, want daar blinkseenzaam in wind en licht een klip

waar eindeloos muziek uit klinkt.

83

Page 88: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

84

Het zingt door alle tyder heen

met vele koren bly en groot;

de helden hooren, en zy zyn

vry van verval en dood .

Wat is nabs en wat is ver . . .

ergens in zee ligt schoon Imeen

daar zingen de vrouwen der zaligen,

en de zee glinstert om hen been .

Wie daar moe na de spelen rust

ontwaakt in der vogelen lichte lied;

lachende zyn de vrouwen, die

hy van een heuvel dalen ziet .

Over dat leven breekt de lath

als de lichte zee op een gouden strand;

gezondheid en geluk zyn als

een blade dour in dat zachte land .

Daar is de tad een zilvren dag

die nimmer daalt en nooit begon -

een klip, hoog en alleen uit zee,

staat Imeen, blinkend voor de zon .

Snel Aden de krygers over het veld

het spel van stryden schoon en groot

is in de weelden van dat land

vry van verval en dood .

Er words gezongen in den nacht -

beminden luisteren, en gaan

naar wateren en bloemen, ver

onder een witte wolk der maan .

Page 89: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Eilanden liggen westelykver in de zee, voorby den tad ;drie malen vhfig zyn er, engrooter dan Erin waar gy zit .

Er wacht een geboorte in den verren tad,groot in een woning laag en klein ;de moeder zal de maagd, de zoonde Koning der ontelbren zyn (3) .

Bestier, dat aanvang heeft noch eindvan Hem, die schiep den rechten staatder wereld; Hem zyra aarde en zee -wee, wie zyn wetten tegengaat .

Hy schiep de heemlen, en hy zalmet water zuiveren, en de smartder menigten genezen doenzalig de mensch met een wit hart .

Schoon alien hoorden het wonder groot,niet voor U alien was min woord -laat treden uit der wereld kringBran, die de wysheid heeft gehoord .

Val op het bed der traagheid niet -wee hem, die in bedwelming zwicht;maar scheep U in op de open zee,gy vindt der vrouwen land wellicht .

Hierna grog de vrouw van hen keen, terwijl zij niet wis-ten waarheen zij grog . En zij nam de tak met zich mede .De tak sprong uit Bran's hand over in die van de vrouw,omdat zijn hand de kracht niet had de tak to houden .

85

Page 90: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Toen, den volgenden morgen, scheepte Bran in enkoos zee. Het aantal van zijn mannen was Brie groe-pen van negen. Aan het hoofd van elk der groepenvan negen was een van zijn even oude pleegbroedersgesteld. Toen hij twee dagen en twee nachten op zeewas geweest, zag hij een man in een strijdwagen, die ophem aanreed over de zee . Deze man zong ook dertigkwatrijnen (4) naar hem, en maakte zich bekend, enzeide dat hij Manannan, de noon van Ler (s) was, en dathem beschikt was naar Ierland to gaan, en dat hem daareen zoon zou geboren worden, Mongan, zoon vanFiachna - zoo zou de naam zijn, die deze dragen moest .Hij tong deze dertig kwatrijnen :

Bran in zyn boot ziet de open zee

gelyk een wonder schoon en wed;maar ik zie van min wagen uit

een bloemig veld waar hy op rydt .

Waar glinsterende waatren zyn

vanaf de plecht waar Bran op staat,

ligt voor min wielen uit een veld

onder der bloemen overdaad.

Want Bran ziet op de heldre zee

het spel der golven ongeteld,

maar rode bloemen smetteloos

zie ik op miner spelen veld .

Zoover Bran ziet schittert het spel

van de paarden der zee in den zomergloed;

maar in t land van Monan, de zoon van Ler,

stroomen rivieren honingzoet .

86

Page 91: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

De lichte zee waarop gij roeit,de groote glans waar gij op zit,het is een vlakte, goud en blauiv,het is een land, even en wijd.

De zalmen, die gij springen ziettintelend uit de schoot der zee,het zyn min kalvren, en het zynmin lammeren in hun dartele vree .

Hoewel gij op het zalig veldder bloemen maar een wagen zieten een beryder, draven erveel paarden door dit groot verschiet .

Gekleed in goud. langs zilvren stroom,gaan glinstrend in een zuivren gloedde helden over het wide veld . . . .een open leven van overvloed.

Mannen en zachte vrouwen zynonder het loover zy aan zy ;vurig de win, en der minne spelvry van zonde en van misdaad vry .

Uw hooggetilde boot is langsde toppen van een woud gegaan ;ik zie onder uw kleine boegde schoone boomen vol vruchten staan .

Een woud, dat bloesemt, een vruchtenwoud,en wyngaarden, die geuren zoet -en nimmer vallen de blaren bier,maar ruischen in een gouden gloed.

87

Page 92: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

8 8

Wj zyn hier van den aanvang yr

van jaren en de dwang van 't graf,•ons vond de zonde niet, en Been

wien ooit de kracht derjeugd begaf.

0, donkre dag waarop de slang

kwam tot den Vader in zyn stad,

den tad ontwrichtend met verval

dat Been ding in zyn oorsprong had (6) .

Want hy versloeg zyn hoog geslacht

met lusten, en van dien of aan

is tot het oord van eeuwige pin

het dorre lichaam ingegaan.

Der wereld hoovaardy aanbidt

afgoden en vergeet zyn God;

door dit bedrog wend ouderdom

en ondergang der ziel uw lot.

Eens zend de Koning, die ons schiep,

verlossing hoog, een wit gebod

van over zee, een heerscher, die

in eenen zyn zal mensch en God .

Ik, de gestalte die gy ziet,

ben naar het land dat gy verlaat

op weg; min tocht gaat naar de vrouw

wier woning in Moylinny staat .

Want Monan, noon van Ler, ziet g

als man in deze wagen staan;

van zyn stam zal een korten tad

een schoon wit mensch op aarde gaan .

Page 93: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Ik, Monan, zal naast Caintigern

zyn als een vuur, en eenmaal vindt

in het land derjeugd ik mart zoon, die eerst

op aard zal gaan als Fiachna's kind (7) .

Hy met der heuvlen toovervolk

zal lachen in hun land van droom ;

geheimen zal hy aan den mensch

onthullen, bly en zonder schroom .

Van ieder diet op zee en land

neemt hii de vormen menigvoud:

hy zal een draak zyn in den stryd,

hy zal een wolf zyn in het woud.

Een hert met zilveren gewei

voor de strydwagens uit, en aan

de kust een zeehond of een zalm,

en op het meet een witte zwaan .

Hj zal een edel koning zyn

na aardsch bestaan, voorby den tad ;

rood zal hot spoor van zyn wagon zyn,geweldig in den stryd.

By aardsche vorsten en hun keur

zal hy erkend zyn als eon held,

tot in eon hooge burcht min woord

van overzee zyn erode melds .

Schoon hoog in aanzien, zal hy door

eon bastaard sterven; maar dan weer

wordt vader en behoeder hem

Monan, de zoon van Ler.

89

Page 94: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Hy zal maar vyftig jaren zynop aarde; dan roep ik hem heen;

dan in den stryd to Senlabor

doodt hem een slingersteen .

Dan words, als hy vanuit zyn bloed

om water roept erbarmelyk,

door de witte krygers (8) hy ontvoerd

in een wagers van wolken en naar min ryk .

Niet vet meet is der vrouwen land

als Bran gestadig roeit; de tee

van lichtend Imeen zal hy zien

eer nog de zon daalt in de zee .

Daarop grog Bran van hem heen. En hij zag een ei-land. Hij roeide er rond omheen, en zag er een grootemenigte lieden, die lachten met open monden. Allenzagen zij Bran en zijn mannen aan, maar met henspreken wilden zij niet. Zij hielden aan luidkeels naarhen to lachen. Bran zond een van zijn mannen naarland. Hij voegde zich bij die anderen, en lachte naarhen zooals zij van dat eiland het deden. Bran bleefom het eiland roeien . Telkenmale als zij hun makkervoorbij kwamen, riepen zij hem toe . Doch hij wildeniet spreken, maar keek slechts naar hen, lachendmet open mond. De naam van dat eiland is hetEiland van Blijdschap . Zij lieten hem toen daar achter .

Het was niet lang daarna dat zij het land der Vrou-wen bereikten. Zij zagen de leidster diet Vrouwenaan de reede. Zij zeide : „Kom hierheen aan land, 0,

90

Page 95: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Bran, noon van Febal! Wij begroeten Uw komst!"Bran waagde het niet to landen . Toen wierp de vrouween dradenbal recht boven het hoofd van Bran . Hijgreep dien bal, die aan de palm van zijn hand bleefkleven. De draad van den bal was in de hand dervrouw, en zij trok de boot naar de reede . Daaropgingen zij een ruime woning binnen, waar een leger-stede was voor elk paar, drie maal negen legerstedenwaxen er. De spij zen, die gediend werden op elke schaal,verminderden niet. Hen scheen het een jaar to zijn, datzij daar verbleven; in werkelijkheid waxen het velejaren. Geen genieting is er, die zij daar niet smaakten .

Toen werd een van hen door heimwee gegrepen ; hetwas Nechtan, de noon van Collbran . Zijn verwantensmeekten Bran voortdurend met hen naar Ierland terugtegaan. De vrouw zeide hen, dat hun heengaan hen zouberouwen. Evenwel gingen zij toch, en de vrouw widenog, dat geen van hen het land aan moest raken, en datzij moesten gaan naar den man, dien zij achterlieten ophet Eiland van Blijdschap, en hem meenemen .

Toen reisden zij heen, tot zij aankwamen to SrubBrain, waar een bijeenkomst was . De mannen vroegenhen wie het was, die van overzee kwam . Bran wide :„Ik ben Bran, de zoon van Febal" . De anderen echterwiden: „Van zulk eenen weten wij niet, hoewel dezeetocht van Bran in onze verhalen is" .

Nechtan, de noon van Collbran, sprong uit hun mid-den van de boot af. Zodra hij de aarde van Ierland

91

Page 96: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

aanraakte, was hij terstond een hoop rich, als ware hijreeds voor vele honderden jaren begraven geweest .Het was toen, dat Bran dit kwatrijn (9) tong :

Wel dwaas was Nechtan, die zyn handdorst heffen tegen wet en tad,eer heilig water van den doopden zoon van Collbran had gewyd.

Daarop verhaalde Bran aan de lieden van die bijeen-komst alle zijn omzwervuigen van den aanvang totop dien tijd. En hij schreef de kwatrijnen in Ogam (io)en zeide hen toen vaarwel . En zijne tochten van thenof aan zijn niet meer bekend .

92

Page 97: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

AANTEEKENINGEN

(i) ,Imram Brain maic Febail" is een oud-Iersche sage, waarvan een lateChristelijke nabloei, de,,Navigatio St . Brendani", Europeesche vermaard-heid kreeg . Geen echter van alle Iersche verhalen van dit soort geeft zulkeen archaische opvatting van het eiland der onsterfelij ken en van de we-dergeboorte als de voorstelling van het eiland der gelukzaligen en de we-dergeboorte van Monan door een sterfelijke vrouw in deze,,Zeetocht vanBran". Zoo vrij van alle ethiek of eschatologie - d.w .z . bouw en indeelingals gevolg van theorieen over het leven na den dood - vinden wij dezevoo rstellingen trouwens in geen enkele mythologie, dan alleen bij de Grie-ken voor hun historisch contact met de Kelten, in het voor-PlatonischOrphisme namelijk . Alfred Nutt heeft aangetoond, dat, evenals bij deGrieken dit mythisch Orphisme is terug to brengen tot de Eleusischemysterien en de orgische offerdienst van Dionusos ; ook de mythische con-cepties der Kelten berusten op de ritueele dienst bij een voornamelijk noglandbouwend yolk, de offerdienst n .m. van de Tuatha De Danaan, hetvierde godengeslacht dat Ierland bewoonde en dat met het Gouden Rasvan Hesiodus overeenkomt. Volgens Nutt behooren deze meest archaischevoorstellingen zoowel bij de Grieken als bij de Kelten dan ook tot devroegste mythische ontwikkelingsphase van het Arische ras .(z) Alle MSS . geven slechts 28 kwatrijnen .(3) De kwatrijnen 2, 3 en 4 op blz. 85 zijn later onder Christelijkeninvloed tusschengevoegd .(4) Ook bier geven alle MSS. slechts 28 kwatrijnen .(S) De Keltische god van de zee, ook wel Monan genaamd .(6) De kwatrijnen 2, 3, 4 en S op b1z . 88 zijn eveneens van Christelij ken oor-sprong .(7) De zoon, die Monan hier zegt to zullen verwekken bij Caintigern, devrouw van Fiachna en die hij later tot zich zal nemen in het rijk der on-sterfelijken, is uit andere Iersche verhalen bekend als Mongan, een magischwezen, een zoon of ook wel een wedergeboorte van den god van de zee .(8) De onsterfelijken .(9) Ook dit kwatrijn is een Christelijk invoegsel .(i o) Het steenschrift der oude Kelten .

93

Page 98: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 99: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

TUSSCHEN VUUR EN MAAN

Page 100: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 101: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

HET LIED BUITEN DE WERELD

LS wij een stem, die maar zelden en dan laat enals uit verre stilte hoorbaar wordt, mogen geloven,flan zal zeker de flood licht zijn en onafzienbaar glin-sterend en zingende eindeloos Tangs de kusten van hetvreemd eiland, flat flit leven is .Maar de gang daarheen van hen, die, welhaast alienontgoocheld of uitgeput, binnen de dingen der wereldterugzwichten, wordt door maar weinigen volbracht,en de velen sterven niet tot den flood, maar zij ver-welken voor zij die zee en het zeil van den overtochtin zicht krijgen, en verdwijnen weer in wat hen bieromgeven Meld. Want zij bouwden de wereld tot eenmacht over zichzelven, die hun begeerten ontzenuw-de tot steelsche lusten, voordat de liefde hen naar hetverlangen kon redden .Maar weinigen zijn het, die tot de tocht van het ster-ven worden gedreven door flat eene verlangen, waar-in de vele begeerten overzwevend zich verloren, enflat voorbij deze kusten gaat .Deze weinigen waren sours eenvoudig, en ondergin-gen flit leven binnen een luttel bestek van Teed en liefde,sours ook groot en zelve als werelden en omgevenvan aanhang en strijd, tot zij afstand deden en ver-eenzaamden, omdat zij het al herleid hadden toteen Broom. Naarmate zij verder gaan op de tocht vanhet sterven wordt het verlangen, flat hen drijft, aan-gewaaid door een voorgevoel, tot hen, als eindelijk

97

Page 102: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

die glinsterende vreemde zee in zicht komt, de mo-gelijkheid vervoeren gaat van overtocht naar een an-der rijk, waar zij in de liefde tot een mensch of toteen droom, die hen hier deed leven en van bier ont-sterven deed, hersteld zullen worden in vereenvoudig-de helderheid, eeuwiger en gelukzaliger bewogen .Toch, in weerwil van de velen wier sterven nooit diendood bereikt, zijn zij, die zoo van hier gered worden,niet waarlijk bevreemdend. Want van bier uit wordenzij bewogen en het verlangen dat hen beweegt, ont-bloeit in hen uit het welken derzelfde begeerten, waaralien leer aan onderhevig zijn. En zelfs als wij hetvoorgevoel, waardoor zij, als hun sterven zich gaatvervullen, bevlogen worden, niet geheel uit het liefen Teed van dit eiland kunnen verklaren, dan nogbehoeft het ons niet to bevreemden, dat een eenzame,als hij onze verlaten kustgebieden bereikt, verruktwordt door den zeewind, en de geuren en het ruischenmeent to voelen aanwaaien van andere bloemen ende wateren van een ander rijk .Zoo onderscheiden zij zich dan niet in wezen, wantdoor hun sterven en zich inschepen op den doodwordt hetzelfde pogen des levens naar een ijler her-eeniging van ziel en bloed vervuld, dat faalt in veleanderen, die, opdat dit pogen bestendig zij, bier ont-bonden worden .Er zijn er echter, die leer wel gaan als vreemden, alnemen zij van wie hier leven de verschijning aan, enal worden zij nooit herkend, dan een enkele maal dooreen der weinigen, van wie ik daareven sprak.Zij, deze vreemdelingen, komen hier aan bij den dood,

98

Page 103: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

want hun geboorte is een landing aan de kusten vandit eiland .En daarom zal van dien of aan hun leven hier, opdathet zich vervulle tot dienzelfden eindelijken overtocht,bewogen worden naar den omgekeerden zin der aan-driften, waardoor enkelen, die van hier uitgaan, dekust bereiken en zee kiezen. Wat in die eersten, nageleden begeerten, eindelijk een lichte overhand neemtals verlangen, zal als heimwee - en nog voor zij de be-geerte weten - gevoeld worden in deze aan de kustgeborenen . En wat in die vorigen, als zij ten laatstedeze wereld gaan vergeten, het verlangen bevliegt meteen voorgevoel, dat zal als een herinnering gaan lichtenin den schemer van het heimwee dezer ongekenden.Schoon en bevreemdend zijn zij voor wie bier leven,en zij bewegen zich, in afgewende verzonkenheid ofonverheelde overgave, zoozeer naar de verre staat vanhun herkomst, dat de aandachtigen, hen waarnemend,peinzend zich afvragen, wat het geweest mag zijn, dathen bier landen deed, en wel gelooven moeten, datzij van overzee gezonden zijn, om de wereld, die wijop dit eiland bouwden, door strijd to vereenvoudigenen de reddende wrack van hun liefde to nemen oponze wanhoop en onze onverschilligheid .Vaak althans blijkt deze aandrift tot onze wereld inhen zoo machtig, dat, tot kort voor hun heengaanvan bier, heimwee en herinnering van hun herkomstto loor gaan. Niet is dit bij al dezen echter zoo, ennaarmate in weerwil van then aandrift, dat heimweeen die herinnering hen blijven bewegen, zullen zij -onmachtiger tot de daad - zwerfscher zijn, en, zoowel

99

Page 104: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

lichter bekoord als eenzamer, zullen zij vaker dezewereld ontvluchten en komen waar langs de kustenvan dit eiland de zee breekt, die hen verbannen houdt .Zelfs zijn in enkelen van hen heimwee en herinneringvan den aanvang of al to dwingend dan dat die aandrifttot onze wereld, waardoor toch ook dezen wellichtbier geland zijn, hen ooit vermag to bewegen of zelfsmaar bewust in hen kan worden .Deze zeldzamen strijden niet, noch zwerven zij veel,maar zij blijven eenzelvig en afgewend . Zij zijn nochaan de brandende vervoering noch aan de duisterewanhoop onderhevig, welke, door de sterke twee-dracht van Broom en wereld, hun broeders, die zwer-ven, zoo vaak beheerschen, en - al zijn ook hun oogenstarend en al blijven hun handen leeger nog van dedingen dezer wereld - toch bevangt hen het Teed niet,Bat uit ervaring is, en ondervinden zij van hun opont-houd hier niet Ban een wage weemoed, waarachteraltijd de verwijderde blijmoedigheid glinstert, die inhen, van voor hun landing, nableef.Den korten tijd Bat zij bier zijn - want het lijkt wel,of de wil, die hen komen deed, zich spoedig weer be-zint - ontwijken zij als van zelve Ban ook en zonderwillekeur het wereldlijk ervaren, en leven stil en voorzich been, en vaak schijnt het, alsof een wijze of weleen Broom, die zij nimmer geheel vergaten, hen ner-gens een volkomen rust gent . Bijwijlen toonen zijtegen wien hen omgeven, en door wie zij wellichtvreezen to worden afgeleid, een lichte schuwe wrevel ;doch kort maar, want Ban is het bijna of zij vergevingvragen en zich nadenkend verwonderen, waarom zij

100

Page 105: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ooit kwamen waar zij zoo blijkbaar vreemd zijn . Dik-wijls zoeken zij naar de waarneembaarheden, die hen- zoo schijnen zij to verwachten - aan wat verlorengrog zullen herinneren, en het zijn dan vooral dekoelten en de eenzame helderheden- een open herfst-dag, een heuvel, een beek in het veld, het spelen vaneen fluit, of sneeuw langs een stil water - waarheenzij zich begeven, wellicht omdat in deze dingen hetzwaarmoedig labyrinth der natuur nauwlijks aange-vangen en nog to voorkomen schijnt, en een overzwe-ven naar ijler en gelukzaliger oorden niet onmogelijk .Zoo gaan zij hier - jonge schoone vreemdelingen -opgemerkt alleen door de aandachtigen, en in hun zoozelden droefgeestige eenzelvigheid als wachtend devervulling van een belofte, die zij zich niet meer ge-heel herinneren, maar die zij weten, dat zal wordennagekomen. Tot dan ook, wellicht werkelijk door dehalen van een fluit na den regen in een zomeravondof door een eenzaam bewegen van water ergens af-gelegen, ten laatste weemoed en onbestemdheid op-trekken en verzweven, en de herinnering open ligt,stil en eindeloos spiegelende . Dan weten zij, dat hunheimwee in vervulling zal gaan, en van dan of aan levenzij bier nog van dat weten als van een gouden vrucht,die nooit mindert . En zooals een, die gaat baden,slechts het glinsterende water ziet en al niet meer hetkleed, waarvan hij nog bezig is zich to ontdoen, zoomaken zij zich van het toch al zoo weinige waartoezij zich bier betrokken licht en snel los, en zonder na-denken. Bleek worden zij, en wankelend, en zij ont-wijken, meest zonder een uitleg, die toch maar ver-

I0I

Page 106: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

wonderen zou, de deernis van wie hen bier liefkregen,en die wel voor een raadselachtig verdriet moetenhouden dit nu ophanden geluk, dat van zoover lokt, endat zoo licht en snel ontsterven doet tut de wereld .Meestal is dan hun erode bier ook stil en verhelderd,en daarom doen, eer dan dat eindelijk heengaan zelve,het naderen, de voorteekenen, ervan den nabestaandenangst gevoelen en onrust . Want deze, door liefde enzorg bewogen, bestijgt, volgend wie zoo vervreemdwordt, zelve een eindweegs de helling Bier koele ver-latenheid, maar ziet dan, talmend een wijle, de wereldbeneden zich, en voelt - zelve toch van die wereldzijnde - kommer en droefheid om wie zoo licht enzonder omzien dit eenig zekere verlaat, en angst tochook, dat hij zelve, alleen daar teruggelaten, er zichnimmermeer vertrouwd zal kunnen bevinden .De waarheid omtrent deze dingen ontbloeide, langvoor de willekeur van der wereld rede, in oude tijden,toen tusschen ziel en bloed het leven nog waarneem-baar was voor alien, als vanzelve tot het schoon ver-haal, het levende beeld, waarin ook ons denken nogzijn voltooiing vermag to vinden, en het is naar eentoenmalig koning van Tevir dat mijn gedachten nugaan, en hoe hij halverwege een heuvel stond, in eenavond aan het eind van een korten zomer . Zijn jongezoon Conla en een Druide waxen hem voorgegaannaar den top, maar hij zelve, zich wendend op de hel-ling, zag uit over het land . De avond, na een dag vanwind en vele wolken en plotselinge regens, was nustil geworden. De zon was al onder, maar een wijdledig licht bleef in den hemel na en daarin lagen, som-

102

Page 107: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ber en verspreid, de wolken, door de wind terugge-laten, ontredderd en als de vergeten puinen van eendoor den laatsten droom verwoeste wereld . Hem be-ving, neerziend op zijn land, dat daar, bewoond tochen bewerkt, zoo stil lag onder zulk een hemel desdoods, een angst, een vreemd gevoel, als ware zijnleven wellicht niet anders geweest dan een wolk, te-ruggelaten in een ledig licht . Toen, bevreesd voor ge-dachten en teekenen, die, zijn wil ten spot, tot hemingingen, steeg hij eindelijk verder naar den top .Het oogenblik, dat hij die bereikte, kwam Coran, deDruide, hem haastig tegen, en wees, ontsteld, hem opzijn noon .Zij zagen hem, Blank, en als bijna weggetild zoo rijzig,nabij en toch onbereikbaar vreemd, zijdelings, tegende leege oneindigheid van dat licht, geheimzinnig be-dreigd, in betooverde aanschouwing van iets, eentegenwoordigheid, een wezen wellicht, dat hij voorzich leek to zien verschenen, en waarnaar hij hoorde,sidderend in die dunne lucht, met open lippen enoogen, die staarden .En zij, die niets hoorden, zagen, dat hij, luisterend,geleidelijk en als langzaam bedwelmd, herinnerd werdaan iets, dat wel schoon moest zijn, want zijn oogenwilden zich wel sluiten, en een glimlach streek neerover zijn gelaat, en in zijn gestalte kwam ontspanning,een zwevend begin van bewegen, als ware hij lichterdan de lucht, die hij ademde ; herinnerd - want het wasniet larger verbazing nu, maar eer de geheime zalig-heid van een hervonden droom, die hij leek to onder-gaan, zooals hij daar nog zichtbaar was, en zooals hij

103

Page 108: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

nu ademend en geluidloos, aanving daarheen bewogento worden vanwaar hem dit scheen to gebeuren .Een erode dreigde : zijn gelaat, wit bijna, werd sidde-rend bevlogen van een verrukking, die wel niet Langmeer zou kunnen wachten hem to ontvoeren .Toen greep de koning den Druide bij den schouder.'Red hem! Red hem!'Deze, teruggeschrokken tot zichzelf, kwam, hoog enstil, een schrede naar voren . Hij strekte zijn oude ar-men uit, en stelde zijn handen, die schraal waxen maarniet beefden, werend naar waar gezongen scheen toworden, en hij wing to spreken aan, een stem, grooten zacht, een bronzen luiden van oude machtige woor-den, een eentonig bezweren, overgeleverd uit don-kere eeuwen, dat nu rondom aanzwol en golvendwerd, en daaruit stijgend een aanroepen, laid en duize-lend en onophoudelijk, van de beginselen van dit le-ven - van het licht, dat op vuren wielen den hemelbeklimt, van de lucht, de gevleugelde, en de verborgennesten der windstreken, van het water, en de opstanden het breken zijner bitterheid tegen der aarde einden,van de aarde zelve, door dezen, als een hart bevlogendoor de ziel, aangeslagen en vervoerd tot een voort-durende muziek van bloeien en welken . En zoozeerdwingend werd, onder deze bezweringen en aan-roepingen, dit leven herleid tot die meest aanvanke-lijke bewogenheden, dat men zich als in de vergetenstilte van de geboorte teruggebracht meende, en wijden zijd het leven der aarde zich weer voordeed alseenig en zichzelve ten doel .Zoo verging het den koning, en hij zag hoe onder dit-

104

Page 109: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

zelfde bevinden, dat hem een herstel en een vreugdewas, zijn zoon scheen to worden ontzenuwd en ver-twijfeld, als een, die, bijna vrij gelaten, zich plotselingweer, en onherroepelijk, gekneveld voelt .En werkelijk was het of hij, onmachtig en in wan-hoop het heengaan, het verdwijnen zag van die eerstverschenen aanwezigheid, want terwijl de galm derbezweringen en het luiden der aanroepingen afnam,grepen zijn handen angstiger in zijn borst, en staardenzijn oogen al verder en vertwijfelder in eene richting,tot, plotseling, met een kreet van verrassing, hij zijnharden boven zich uitsloeg .Toen, tegen het zwart van een hooge wolk, zagen ookde koning en de Druide, hoe een lichte bal, een goudenappel, van ver uit de lucht opgeworpen, een wijdevlucht ram, en dalend met een large boog neerkwam,opgevangen in Conla's harden .Toen zij van hun verbazing met een schrik bekwamen,ijlde Conla schichtig langs hen been, en de helling af,en zij zagen hoe hij die groote gouden vrucht metbeide harden vasthield op zijn borst .Langzaam en in zwijgen gebogen daalden zij hemna door den nu gevallen avond, en zij vonden hemlater in een zaal van de burcht bij zijn harp ; zijn gelaatwas bleek en zijn oogen lichtend van een vreemdeopgetogenheid. Maar hij hield op met spelen toen zijbinnentraden .Eenmaal vroeg zijn wader hem naar wat hem over-komen was then avond . Conla - wellicht om een lief-de, die hij toch teleur moest stellen, althans met eenvertrouwelijk zijn to beantwoorden - zeide toen, dat

IOs

Page 110: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

een vrouw hem was verschenen, en dat zij aankwam,snel en zwevend, loopend op de lucht, een vrouw, diekwam van voorbij den dood, eene van de onsterfe-lijken, de gelukzaligen . Zij had een zijden mantel om,die groen was zooals de zee wel eens is, met een goudengesp bij den hals, en daaronder een wit kleed metgouddraad doorweven, en om haar hoofd zweefde desluier, dun en zilver, die een vorstin draagt . Toen,staande voor hem, maar zonder de aarde to raken, hadzij gezongen, en terwijl bij haar stem hoorde en haarzelve zag, waxen in hem weer ontwaakt de herinne-ringen van een wereld, waar hij Binds zijn geboorteniet meer van had geweten, en aan al wat hij daareenmaal zag en hoorde en zelve deed en beleefde ineen gelukzaligheid, waarvan het onbegrepen nagevoelhem bier altijd vreemd en als niet geheel aanwezighad doen zijn .Het was de stem van zijn wader, die hem opschrikteuit zijn verhaal, en die hem vermaande zich toch nietaan den dwang van een droombeeld prijs to geven .Hij moest in de wereld leeren gelooven, en in de hoo-ge plaats, die zijn geboorte hem toewees ; hij moestzijn begeerte en zijn wil smeden tot een recht en zuiverzwaard in dienst Bier wereld, en de hooge plicht dervorstelijkheid zou hem een schild zijn, blinkend enbetrouwbaar, tusschen hemzelven en al wat er aandroomen en verlangen den mensch belaagt en loktnaar de stille hinderlagen van schemer en vervreem-ding, of overrompeld met de vervoeringen, waarvanwij alleen weten, dat zij bier niet dan pain achterlaten .Want het was zijn roeping, de dingen der wereld aan-

io6

Page 111: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

een to houden tot een ondeelbaarheid, hecht en in zich-zelve besloten, gelijk de kroon, welke die wereld hemzou doen dragen, na zijn vader . Toen, aarzelend enals bewogen door een bijgedachte, vroeg de koninghem, of hij de woorden, die daar gezongen waren,zou kunnen herhalen . Conla echter, nadenkend en be-vreemd door een ballingschap, die hem met liefde enhet goud van een kroon in de boeien wilde slaan, ont-week met een wage ontkenning het antwoord, envroeg zich af, wie wel de moeder geweest mocht zijn,van wie hij met wist, dan dat zij van het eiland in hetnoorden kwam, waar haar wader eerlang koning was,en dat zij stierf met zijn geboorte . Maar hij zweeg enstaarde voor zich been, en zag niet op, toen hij hoorde,dat zijn wader heenging .Het was een jong zanger, die het lied hoorde, dat lienavond op den heuvel gezongen was . Hij vereerde enbeminde Conla, en waagde nauwelijks hem to nade-ren, zoozeer - hi kon zichzelven niet verklaren waar-om - onderging hij door hem een schoonheid, diehem beschaamd deed zijn van zichzelven. Een avondzag hij hem alleen uitgaan ; het was donker, want demaan was nog niet opgegaan . Hij was stil en onbe-merkt gevolgd een langzamen glooiing op, waar hieren daar enkele boomen stonden, tot hij zich achter eenvan dezen verborg, toen Conla zich wendde en stilbleef staan. Dit duurde eenigen tijd . Langzaam engroot ging de maan op in de verte, boven heuvelen,die nu zichtbaar werden . Toen was het, dat Conla hetlied zong . En dit is het lied :

107

Page 112: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

,,Zijt gij vergeten wie ik ben - o, zoon van een ko-ning der neerslachtigen - en wie gijzelve zijt?Waarom zijt gij toch ooit ontstorven tot een geboorteaan deze droeve zijde van den dood?Roept van de vrouwen, die hier moeders worden,dan het verlangen tot aan onze kusten?Hoe anders? want gij waart toch niet van hen,die ons verlaten om hier de brand to stichten onzerdroomen - gij, die hier niet gestreden hebt, nochhebt gezworven .Niets hebt gij bier gebracht dan een luttel bevreem-ding, noch ondergaan dan een heimwee oneindig -Want zooals wanhoop herinnert aan vreugde, zooherinnert dit leven aan ons leven,en gelijk ons eiland, zoo is ook dit eiland een speel-tuig, waaruit de vlaag en de golf en de vlam - dieeerstgeborenen - over de zee een lied doen klinkenvan den rijd .Maar, o, waarik ben, en gij waart, en weer komen kunt,daar vindt de vlaag van de lucht zijn erode niet in deritseling van verdorde vreugde, maar in het fluisterenvan de vreugde, die voor zingen to stil werd,en de golf van het water niet in het bleek schuim vande haat tegen de steile vertwijfeling, maar in het witschuim van een overmoed, die zich uit liefde breekt,en de vlam van het vuur in het walmen niet van angsten onverschilligheid, maar in de blauwe rooke vanden droom, die het verlangen vergeten is -want zachter en droomender, sneller en verrukter,langzamer en hartstochtelijker grijpen vlaag en golfen vlain daar in den donkeren klankbodem der gron-

io8

Page 113: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

den, en doen er klinken, en doen er jubelen en rui-schen, ons lied van den tijd .En ook ons lied van den tijd vervult zich aan het rijzenen aan het dalen van de wijzen van bloeien en welken,maar niet gelijk bier,want bier haten deze beiden elkander, vergeefs en ein-deloos, tot in het zwijgen der wanhoop,maar daar waar gij zult wederkeeren, beminnen zijelkander, en voortdurend en naar alle windstrekenhenen zweven zij over en beleven een eindeloos in-gaan tot stralende eeuwigheden van stilte -En toch is tusschen hier en daar niets dan de dood -0, mijne liefde, laten wij nu gaan naar den dood -Uw oogen glinsteren al van zijne verten .in uw ooren ruischt al zijn branding langs deze kusten,en roept de kreet al van zijn witten vogel -in uw haren woelt al van zijn schoone geheimen delichte zeewind -Wat talmen wij nog? Het zeil van den Broom, die -en voorgoed - u redden gaat van hier, liep al bierbinnen en wacht aan de kust.Vreest gij den overtocht? Vreest gij den stormgordelvan de droomen des ondergangs, die aanvangt waardeze kust verdwijnt voor nog ons eiland glinstert inhet westen?Hoog loopen de zeeen daar, en noodlottig - ik was er .In de nacht worden de torens daar gezien, de glazentorens der ontzetting ; blauw branden zij van de maan ;en groote vogelen vliegen er omheen ;uit de afgronden der wateren staan zij, en de bergen derwateren werpen zich op hen, maar zij breken niet ;

I09

Page 114: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

op hunne duizelige transen staan de koningen van diewereld, de buitensporige koningen van de waanzin ;wild en eentonig zingen zij ; somber en meesleependzijn hunne zangen .Maar met de dageraad, de aanklacht van het licht, dewrok van een verloren zon, zijn de glazen torens ver-dwenen,en tegen norsche zwarte kapen worden de eenzameschipbreuken dan geleden van wie van bier ontkomenwilden op de vervoeringen, die zonder liefde zijn .Maar wat kan ons dat deeren?Want wat is het woeden ons van de voortijden deterwereld, wij, die toch nooit van deze wereld waxen -Wij zullen samen zijn onder het zeil van ooze droomen overstag gaan, roekeloos, en - hangend in de largebocht van ors vervoerd vertrouwen - de kapen om-zeilen en overzwenken naar waar de zee weer wijdwordt en fonkelt in het vroege licht .En alsof wij het uit zee en hemel to voorschijn zongen,zoo zal het ors in zicht komen, spiegelend en verzaligd,het eiland van de ziel, van waaruit eeuwig aller wereldenkusten bevlogen blijven van heimwee en verlangen -0, als een eenzame, die staat en zacht jubelt in hetgouden eind van een middag, en het niet weet, wantzijn lied is een parel in de schelpe der stilte,als een stil paard, een tevreden dier, dat graast in eenafgelegen weide waar de ton daalt -als een bij, die wiegt en zoemt in een blauwe bloemvan den zomer, neen, als een droomer in zijnen Broom,en als de glimlach van den Broom op het gelaat vanden droomer -

HO

Page 115: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

O, als een hart, dat bloeit in de vrede der ziel,zoo ligt dat eiland en bloeit in de zee voorbij dendood -Weet gij het nu weer, mijne liefde?Was het u dan werkelijk ontgaan, hier in den vreemde?Maar nu zult gij toch komen?Altijd kunt gij komen nu gij dit weer weet, en alleskan de boot van uw ontkomen zijn .Blijf nu niet Lang meer bier en neemt niet meer vanhunne spijzen, maar lesch uw dorst en stil uw hongermet de gouden vrucht van dit weten alleen,tot het uur, dat als een bres zal zijn in de veering dertijden. Zij, die voorbij den dood zijn, wachten u -zij roepen achter den wind en achter het licht wuivenzij, de gelukzaligen,en hunne oogen zien naar u uit, dat gij zult weder-keeren. Laat het niet Lang meer zijn, mijne liefde, laatu niet lang meer overschaduwen door de zwaarmoe-digheid van dezen, maar kom naar de lichte, zingendedood -Voelt gij zijn zeewind al? Hoort gij de kreet al vanzijn witten vogel?Laat het niet lang meer zijn .En weent gij nu, mijne liefde, of glinstert de blijdedood al in uw oogen?Laat het niet lang meer zijn, niet lang meer ."

Zoo was het lied, dat Conla op den heuvel hoorde, endat hij nu zelve gezongen had .Het was licht geworden van de maan toen hij langzaamvan de helling daalde. Bij een boom lag iemand ge-

III

Page 116: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

knield. Het was de jonge zanger ; hij weende . De zoonvan den koning legde zijn hand op het gouden haar,en zeide hem, het lied niet to vergeten, en het vaak tozingen als de wereld in hem zou beginnen voorbij togaan, en dat zij wellicht elkander dan weer zoudenzien -later, bij mij', sprak hij .Toen grog hij, en liet hem, die, van geluk nu, weende,achter. Na then avond voelden alien in de omgevingvan den koning, dat het erode, nu niet ver meer, insnellen aantocht was . Bedrukt grog men om in degangen en zalen en over de slotplaats, in angst en zorg,in bevreemding ook, om hem, wiens oogen met dendag gelukzaliger to branden stonden in het gelaat, dat- met den dag ook - inviel, en, van binnen uit door-schenen, als dunne witte asch werd, doorgloeid alsvan een vreemd vuur, dat, hevig en stil, daarachternog maar nauwelijks verborgen bleef.Op de maaltijden bleef hij afwezig, en enkelen wistento zeggen, dat hij niet meer at, dan van een vrucht, eengouden appel alleen, die hij altijd bij zich had, en dieniet minderde. Eenzelviger dan ooit, werd luj ookschichtiger, als wilde hij voorkomen, dat de neerslach-tigen hem, nog die laatste dagen binnen de schaduwvan hun muren, zouden betrappen op zijn geheimeverrukking, en als vreesde hij een verwijt, dat hun be-droefde zorg hem daarvan wellicht zou maken .Dikwijls, met gejaagde schreden en zijn gelaat eenweinig achterover in de lucht, alsof hij iets verwachtteto hooren, grog hij de poort uit en verdween in hetbosch, dat niet ver van daar was . Maar spoedig keerdehij dan weer, uitgeput, bevend, wankelend bijna .

112

Page 117: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

En ook daarbuiten werd het alsof het voorspel vaneen nu ophanden vervoering over de verschenen we-reld zich verterend en als een gevleugelde brand vol-trok. Want voortdurend staken groote stormen open bevlogen den ganschen omtrek vanuit de zeege-westen; een machtig en uitgestrekt ruischen Meld aanuit de wouden der heuvelen, en de bladeren, als voort-vluchtige menigten, ontruimden deze gebieden; don-kere regens woeien aan en over .Hem was zijn gespannen verrukking over dit gebeurenals een voorrecht boven de angstigen, die hem om-gaven, een hem geschonken besef, dat in dit sombergeweld de voorteekenen gegeven werden van hetgroote licht, dat na de wereld komt ; en als hij achterhet noodlottig luiden dezer ondergangen het einde-looze jubelen van die tweede staat al meende to hooren,dan doorvloog hem de sidderende verwachting vanwie het ineenstorten der wereld, waarbinnen hij ge-vangen ligt, ziet aanvangen, en weet, wie de overwin-naar, nu dan toch op komst, zijn zal .Een enkele maal tegen den nacht vervulde zich eenwijde stilte over het bevochten land en de grootesterrenbeelden stonden vast en flonkerend verschenen.Dan, uit de onrust van zijn to lichte slaap, stond hij open kwam buiten als verwachtte hij, dat zijn bevrijdersnu aangekomen, hem tegen zouden treden . De koningvoelde zijn kommer en zijn angst om hem onmachtigbij dit vreemde meedoogenlooze geluk, waarvan deaantocht zijn liefde met vereenzaming bedreigde .Zij vermeden elkander alleen to zien, vreezend dat eenuitspraak tusschen wie de verzaliging zoo nabij voelde

" 3

Page 118: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en een, die daarvoor zoozeer beducht grog, wel eenafscheid moest worden zonder vertroosting .Toen, eindelijk, kwam die nacht, waarin de koninglater wist, dat hij zijn zoon gezien had, zittend aan zijnvoeteinde, naar hem starend.De herinnering, die hem voor altijd daarvan bleef, lagvreemd en als ademloos verstild in een zacht, eeuwiglicht, zoo diep in hem verschenen, dat hij voelde ernimmer over to mogen spreken, een gevoel gelijk deherinnering van een Broom wel geven kan ; en toch -dat wist hij met een zacht en zeker geluk - was Bit geenBroom geweest, ook al was hem verder niet bijgeble-yen, Ban Bat de verschenene iets gezegd had, van nietmeer bedroefd om hem to moeten zijn, want Bat hijnu niet anders meer Ban naar zijn geluk kon gaan . Uiteen slaap zoo diep en rustgevend, Bat hij er zich vaaklater over verwonderde, was hij ontwaakt in een wind-stillen morgen; het was nog vroeg, maar de nevel be-gon al goud to worden van het licht .Hij vroeg naar zijn zoon, die - zoo wist een jongevrouw hem to zeggen - was uitgegaan, nog niet langto voren, de richting in van het woud.Hij dankte en grog dienzelfden weg ; niet haastig groghij, maar met dwalende schreden, en rustig zagen zijnoogen naar de kleine heuvelen, die uit de newel vrijkwamen, en naar de struiken, die glinsterden met veledroppels .Dan kwam hij waar het woud begon .Daarbinnen scheen de stilte met eenmaal een beteeke-nis to krijgen, een verborgen zin, een doel bijna. Over-al en voortdurend vielen er droppels, nabij en verder,

"4

Page 119: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

uit de hoogte der takken . Hij grog dieper het woud in,zonder richting to zoeken. Eindelijk kwam hij bij eenopening ; achter de newel, die daar weer alleen was,zag hij onduidelijk opnieuw de stammen van het woudMaar voor hem, aan zijn voeten, glinsterde het - eengroote waterplas, nagebleven, zoo meende hij, vande zware regens. Het leek wel of de stilte, die hij inhet woud had waargenomen, bier begon . De grondwas er van lichter zand, en er lagen geen blaren meer .Alleen wel een weinig verder, bij een kleine berk, diedaar alleen stond. Daar lag ook de mantel van Conlaen hij knielde daar. Zoo stil werd toen zijn liefde, dathij open grog tot een ander leven . Hij hoorde tweestemmen, die, niet luid, zongen ; het klonk alsof hetvan hem heen grog ; maar het was nog niet ver enhet lied was een blij lied .Hij dacht met een glimlach, dat hij het vroeger weleen vreemd lied zou hebben gevonden . Er naar luiste-rend bemerkte hij pas, dat het tot hem klonk vanuiteen ruischen, dat groot was en vredig .En waarlijk, toen hij opkeek, zag hij de zee. Er wasbijna geen branding, en nog dicht bij de kust waar hijgeknield lag, liep een boot uit, een kleine boot, door-zichrig als een kristal, en daarin stonden zij samen inde luwte van het zeil, en zongen .Zij leunden in elkanders armen, en zij zongen. Zijzagen niet naar hem, maar over het water heen. Hijzag hen na tot zij in de newel waren verdwenen, endaarna hoorde hij hun stemmen nog zingen, hoewelniet lang meer .Hij stond op, en sloot even zijn oogen, want een lichte

Its

Page 120: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

duizeling beving hem . Toen hij zich weer bij de ope-ning in het woud beyond, nam hij de mantel, die daarnog lag, en grog terug. Conla werd niet meer gezienen niemand heeft ooit geweten waarheen hij dienmorgen grog, Ban wellicht alleen de jonge zanger.Deze, als hij alleen was met zijn harp, tong vaakeen lied, waarvan in alle liederen, die hij den ande-ren deed hooren, een siddering nableef en een licht,Bat hen bevreemdde . Eenmaal slechts heeft hij hetvoor hen gezongen, en Bat was na lange jaren, toenhij al grijs werd en niet meer droefgeestig was enzeker wist, Bat de dood stil zou zijn en glinsterenden zingende eindeloos Tangs de kusten van Bit vreemdeiland des levens.

Sindsdien hebben wij, ver van die kusten, diep in hetland, eeuw na eeuw, de stad onzer wereld gebouwd .Breed en duister onder eigen somberen gloed staat zijuit de graven der ontelbaren wier streven den lichtendood niet vond, rijzend in den ouden wind waaronderde zwoegenden verdorden, omhoog met de torensvan haar overmoed .Het is de stad waarbinnen wij onze begeerten onder-gebracht en beveiligd weten voor het verlangen, envan welker onverlichte tinnen ons ervaren zich ver-meet den Broom to loochenen. Wij onderwierpen onsaan een geloof, Bat die wereld om der wille van haar-zelve belijdt, Binds wij in den spiegel, die ons hart is,geen beeld meer toelaten, Bat zich niet voegt binnenhaar beeld, en van onze zangers roemen wij boven al-len hen groot, die ons het gebeuren, Bat zij in lien

iz6

Page 121: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

spiegel waarnemen of verwachten of wenschen waarto nemen, het machtigst zingen .Gebonden door deze begoocheling staan wij verbijs-terd en zonder begrip voor de rampspoeden, waardoorwij, als door de voorteekenen van een ophandennoodweer, in den spiegel onze wereld overvleugelden verduisterd zien worden. Want wij beseffen niethoe de ziel aan onze afvalligheid hare liefde als eenoorlog grog verklaren, noch hoe zij de voortijden on-zer wording als oordeelen des ondergangs over onsveer doet keeren, en hoe zij van de lichte machtenvan Broom en verlangen de wrekende keerzijde vanontzetting en wanhoop door hare gezondenen overons ontketent .Toch zijn het de nederlagen in dezen vreemden oor-log geleden, die het hart van den aandachtige over-schaduwen met een Teed, ouder Ban het eigen Teed .En redding is hieruit geene, Ban door het wonder .Het wonder, Bat de mensch deze wereld, door haarto doorlijden, afhankelijk maakt van haar spiegelbeeldin zijn hart; want als, na de laatste vertwijfelingen ende uiterste bitterheden, de liefde of de Broom derliefde met de genade van een eindelijk ongeduld hethart breekt, Ban - plotseling en spoorloos - blijkt hemde wereld vergaan to zijn .Enkelen van hen, wien Bit geschiedde, waren zangers,en wel moeten zij in de koele eenzaamheid na dienondergang iets hebben gehoord van Bat lied, Bat alleheimwee vervult, zoozeer klinkt het weinige, Bat zijzelve nog zongen van dien of aan tot hun heengaanuit het leven aan deze zijde van den dood, ijl, en ver-

"7

Page 122: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

dwijnend in de verte, op welker verloochening demacht der wereld berust. IJI, want toen in hen diespiegel brak, brak ook van hun gezang de trots en dezekerheid, die der wereld waren ; de stem sidderde inhaar bewegingen, de woorden aarzelden om hun be-teekenissen. Maar vervoerender dan de ruimte, die dezware toortsen der groote zangen ontdekken in dewereldhal, is het geheimzinnig eindelooze, dat de klei-ne bevende vlam van hun lied, weggedragen uit datsomber feest, daarbuiten doet vermoeden .Ook wie dit lied beluisteren gaan nadenkend en af-gewend in een vervreemding van der wereld grootheid, nu in hen een nevel optrok van voor dat stilleeerste licht.En al moeten zij nog een wijl terugkeeren binnen dewereld der ongebrokenen, zij zullen gaan naar but ofnaar zaal gelijk die koning lien morgen weerkeerdetot zijn troon - zonder aandacht voor het omgevende,maar in zichzelven verzonken om wat hij gezien hadwaar die open plek was in het woud -, en, onver-vreemdbaar, zullen zij een nagebleven herinnering metzich omdragen, gelijk ook die koning een manteldroeg, die hij daar vond in den nevel, achtergelatenbij het water .

I9ig

1 1 8

Page 123: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ACHTERGELATEN

AAR de eenvoud des harten is in het geloofdat ziel en bloed elkander binnen dezen tijd voor goednog zullen vinden, komt het bijwijlen wel voor, dateen mensch, die, zoo geaard, in de wereld bleef terug-verlangen naar de warme volkomenheid van het eerstebloeien en welken, plotseling door een ontmoeting ofdoor een gedroomde ontmoeting het lang verwachtevervuld meent, en er zich in aandachtige verrukkingmee verwijdert en ergens mee afzondert waar hetleven der aarde nog onbezocht is gebleven . Wanneerhet dan mocht geschieden, dat zulk een als een ver-nield mensch later tot de wereld der menschen terug-komt, Ban za1 een droomer van den grooten Broom,die geen voldoening kan vinden in het verklaren vaneen gebeuren uit een vorig gebeuren alleen, zich invreezende bevreemding afvragen of er, behalve dievervoeringen, welke wegredden uit den kringloop vanbloeien en welken, Ban inderdaad op afgelegen oordenvan het leven der aarde nog andere dreigen, die hethart binnen then kringloop treffen, en brandschatten,en achterlaten, in pain en rich gelegd . Of moeten wijwaarlijk wel geloven, Bat dezelfde vervoering, die hetverzworven hart van bier kan ontrukken tot in deverzaliging, zich evenzeer, neerstortend - een plotse-linge vuren roofvogel gelijk - uit het onweer van denBroom, voltrekken kan aan het hart, Bat geheel van deschoone aarde is, om het tot in de wanhoop to niet to

"9

Page 124: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

doer, en dan to laten liggen, versmaad, een aas voor-taan dier andere vogels, die laag en loerend kringenen op grauwe vlerken? En wie, die staat bij deze painen asch, zal zeggen, wat door dit gevleugeld hemel-vuur werd weggeroofd naar overwolksche verten,waaruit het verdwijnen van een meedogenlooze jubelnog hoorbaar schijnt?Mij bevreemden deze dingen, Binds ik voor kort inhet geraas van de stad hem weer ontmoette, dien ikeenmaal als een mensch van zoo sterk geluk gekendheb. Nu zag ik zijn oogen gebroken en ontluisterd enzonder rust, en ik weet, dat zijn hart ontstelbaar werdgetroffen door een Broom, die bij hem insloeg en hemtoen versmaadde .Wij spraken niet van vroeger, maar terwijl wij sprakendacht ik aan wat anderen mij gezegd hadden van zijnnu vereenzaamd en ontredderd leven en de oorzaakdaarvan, en plotseling herinnerde ik mij hoe eenmaal,een avond, in lien lichteren tijd, mijn gedachten aanhem en aan die vrouw, en in hun bijzijn, waxen geleidnaar een oud verhaal, en met iets als een angst besefteik, Bat Bit verhaal zich nu vervuld had als een voor-spelling, voltrokken, zoo scheen het mij meer nog,als een oordeel . Enkele jaren - niet meer Ban vijf, meenik - is Bat nog maar geleden .Blauw en koud was de najaarsavond, die ons naar bui-ten had gelokt; koud en blauw en stralend van sterren .Het oude huffs van mijn vriend lag al vex achter onstoen wij van de heide, die wij waxen over gestoken,het dennenbosch binnengingen . Hier werd het padzoo smal, Bat wij achter elkander moesten gaan, mijn

120

Page 125: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vriend voorop, dan de jonge vrouw, ikzelf achteraan .Het was een open bosch, en boven ons tusschen dekruinen der dennen stonden in blauwe windstilten desterke sterren gelijk een wet gesteld, flonkerend enonontkoombaar . Ik hield een oogenblik mijn pas in,en keek om. Wij waren nog niet ver in het bosch, laagtusschen de rechte stammen hing de sikkel van de op-komende maan goud en scherp in de stralende, don-kere kou. Ook zij, die tusschen ons liep, stond toen stilen zag over haar schouder om naar de maan . En toenlachte zij . Het was een vreemde lach, donker, zacht enkoel, een lack, onbegrijpelijk, in dat stifle bosch, en diemij een kort oogenblik deed huiveren . Boven ons werdeen vogel wakker en vloog weg . Mijn vriend vroeghaar waarom zij gelachen had . 10, niets, om de maan',en zij liep door. Wij gingen verder, zonder to sprekenweer, gelijk wij meestal zwijgend gingen op onzeavondwandelingen in dien omtrek . Maar voor heteerst in die enkele weken dat ik hun gast was, werd eenonbestemde twijfel, die ik van den aanvang al voelde,tot een vreemde dock duidelijke vrees voor het levenvan hem, die deze vrouw liefhad . Zeker was niet al-leen haar lack daarvan de aanleiding : ook die avond,de wreede stralende macht waarmee de stille ruimtemet hare sterren over de aarde stond, die aarde zelveduister en ademloos daaronder, allerzijden van uit on-metelijk en duizelingwekkend geopende verten redde-loos blootgesteld - aan welke overval van welke mach-ten? In de geheimzinnige, angstige schuilhoek, die ikdit leven toen wilt, scheen zij, die zoo gelachen had,als eene, betrokken in het geheim van het ophanden

12 1

Page 126: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vijandige, de onverzoenlijke droom, de doodelijkeverrukking, die geen geluk en geen vrede ontziet .Hoog en zwevend zag ik haar door het klare donkervoor mij uit gaan . Was zij wel van ons leven? zou hetdan toch voorkomen, dat de geborenen van een ander,een ijler en verrukter wereld, niet aan onze schaduw-zijde van den dood, door wie zal zeggen welke roeke-looze zwerfzucht bewogen, ons leven aandoen en erzich tijdelijk ophouden in onze gelijkenis? Een vreemd,onweerstaanbaar genot maakte zich, loopende, vanmij meester, een genot, dat niet van mijzelven was,maar dat mij bevloog zonder mij to bemerken, eenklaar onsterfelijk gevoel, dat zich aan mij uitvierde,mijn lichaam tintelend en zonder zwaarte maakte, enmijzelven openlegde, zoodat een komen en gaan, eenneerstrijken en weer de vlucht nemen, van vele ge-dachten en verbeeldingen aanving in mij plaats to grij-pen, en het mij werd als zou er weldra en niet ver vanmij op de neerslachtigheid van dit leven een blijdezege bevochten worden, waarvan de aanstaande over-winnaars nu hunne landing deden op mijn hart, eenblinkende overrompeling, een bedrijvige voorberei-ding, die zich, zonder mij to weten, van mij bediende .Zoo wist ik met eenmaal - en waarlijk, vanuit welkeverten zijn wij niet to bereiken als het tegenwoordigezoo helder en onmetelijk en stil over ons is? - dat,voorbij alle verrijzen en verzinken, alle bloeien enwelken en het erode van den tijd, dit leven, in eenwindstilte van eenzaam licht, geopend staat, door demazen van het gouden net der sterren, op mogelijk-heden, geheimer en eindeloozer dan wij to denken

122

Page 127: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vermogen, en dat deze zich tot dit leven in latenademen als aanvangen, die, wanneer zij de aarde be-reiken, zich aan ons waarneembaar maken in hunnegelijkenissen, de stifle vlam, de fluisterende wind, dezingende golf. Maar niet enkel deze aanvankelijk-heden komen dit leven binnen aan die ijle grenzen ;ook - en niet onbewust als het ademen, maar metblinkende willekeur en als een aantocht van prachtigegevaren - storten de volgroeiden van dat overzielscheleven zingend en met stralende vleugelen binnen onzetijd, en het overmoedig besef van eigen aard en her-komst doet hen als een vreemd en roekeloos avontuuronze geboorte en de weemoed van ons ervaren wagenzoodat zij zich niet aan ons voordoen dan eerst in degelijkenis van een onzer kinderen. Want is het vreemd,dat een vrouw, die ergens op deze geheimzinnigeaarde bleek en uitgeput ligt in haar groote verwachtingbijwijlen een deter omdolenden in de dichte mist vandit voor hen nog ongeweten leven tot onze geboortelokt met het zacht geel schijnsel van het venster vanhaar verlangen? En als dan later - wellicht afgelegen enonder een klein dak - de moeder ligt met het kind,dan vermoedt geen der verheugden welke vreemde-ling bij hen aankwam op zijn doortocht door ditleven. Ook blijft het altijd onbekend of er velenderzulken bij ons aanwezig zijn, want maar zeerzelden doorkruist hun baan de droomen en dadenvan de wereld, die wij hier bouwden. Meestal latenzij geen spoor achter, dan slechts in het hart van eeneenzelvige, die dan in onze menigten staan blijft,vervreemd door een droom, een heimwee van ver-

123

Page 128: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

rukking of van wanhoop, die verzwegen wordt. Wantzij doen dan dit leven slechts aan, waar ver buitende grenzen van de wereld van de omen ook maarde weinigen verblijven, die al van nature afgezon-derd waren in ijle stille verten .Wellicht was het omdat die stralende verlatenheid enwij, die ons daarin bewogen met deze maanverlichtevrouw als eenig nageblevenen van een verdwenenleven, mij zoozeer voorkwam een ijl erode to zijn,waar de wereld nimmer van kon weten, dat ik grogdenken aan Etene, die zich een wijle door een koningbeminnen liet, en hoe zij neigde over een helder watervan tusschen hooge bloemen, toen die koning haar deeerste maal zag . Vroeg in den ochtend was het, in denkoelen aanvang van een zomer . Achter haar in het ver-schiet waren de heuvels nog blauw en zonder hunnewerkelijkheid, maar zijzelve was helder zichtbaar bijdat water, want de zon legde het vroege licht als dungoud tegen then never . Terwijl zij zacht en vroolijktong bewogen haar witte large armen : zij haalde eenglinsterende kam door het neerhangend haar, dat zoogoud was als de zonnebloemen wanneer zij opengaan .Haar schouders waren als de sneeuw van eene nacht ;sours was er een klein rinkelen van lose sieradenof een flitsen van het licht in de large gouden gesp,die het kleed van zilverzijde bijeen hield. Zij wasdaar zoo helder met hare stem als het schuim opeen dwalende golf, die nog niet wil breken . Toende koning nader kwam gereden zag zij hem wel,en zong een klein lied :

124

Page 129: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Zal ik van u zyn, ofgij van my,koning, die komtgereden?A bljfimaar een wile u terzy,zingend van lieverlede.

Min haar is licht, en uw kroon is zwaaren donkey is uw woning.A zie u door min lichte haar,donkere koning.

Toen hij haar, voor zich op het paard geheven, stap-voets terugreed naar waar zijn burcht stond, vroeg zijhem met die koele lachende stem verlerlei - of er vaakfeestelijke gelagen gehouden werden waar hij heersch-te, of er vele harpspelers waren en zangers, of er ge-streden werd - en hij antwoordde met beklemde stem,want hij weende bijna, meenend, dat hij nu eindelijkhet schoonste en liefelijkste dan toch gevonden had,dat deze aarde geven kon . Al zijne jaren had hij metden eenvoud van zijn groot hart geloofd, dat het le-ven zich bier tot volkomen schoone vreugde kon ver-vullen, en zijn altijd verzwegen verlangen - hoe ook deharde zorgen van bestier en strijd niet aflieten - hadin de gouden newel van dat geloof immer een onver-schenen beminde vermoed, die daar omdwaalde, eenzeldzame keer bijna zichtbaar, en zingende een lied, dathij nimmer geheel kon volgen, maar waarvan de klan-ken, die hem bereikten, herinnerden aan eenzame liefe-lijkheden van wind en water in den bloeitijd van hetjaar, waaraan hij zich zoo zelden had kunnen laven .Aanvankelijk grog hij temidden der blijde verwonde-

125

Page 130: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ring, die de nieuwgekomene wekte in wie hem om-gaven, droomerig en met een glimlach van bijna on-geloovig geluk, dwalende en stil als een kind wel gaat,dat onverwachts meer en heerlijker gekregen heeftdan wat het langen tijd hoopte . Maar toen zij, die zichEtene noemde, eenige dagen in de schaduwhoogezalen was omgegaan, en alien daar haar koele dwalen-de stem kenden omdat zij met alien gesproken had ophare luchtige wijze, die een wonderlijk gevoel vanblijde roekeloosheid naliet, toen de harpen tot laat inde blauwe nachten van dien zomer ruischten van nognimmer gehoorde verrukkingen en ver in het lichtvan de maan de stemmen der verliefden dwaalden,toen kwam de koning tot zichzelven, en alhoewel hijontwaakte in wat als een droom bleef, hij grog weermet klare oogen, en hij meende, dat dit wonderbaar-lijke, ofschoon dan wellicht een droom, nu voortaantoch wel werkelijk zijn leven zou zijn . Met dit ont-waken tot een zoo vreemde werkelijkheid beving nuhem, die nimmer voor zichzelven had willen leven,een verheugd ongeduld alien in die landstreek to be-trekken in dit onvoorzien en raadselachtig geluk, eenpopelend verlangen, een drang van dat geluk zelve,buiten hate oevers to treden en het omliggende in tolijven bij het eigen zijn . Zoo deed hij hen, die lienomtrek bewoonden, noodigen, en zij, rijdend uit hun-ne huizingen, kwamen naar zijn nu omzongen muren,staande in de snelle bebloemde wagens achter driftigepaarden. De achtergelaten erven werden ingericht totverblijven, waar wie vanuit de burcht door de jachtof de doellooze omzwervingen diet nieuwe vreugden

126

Page 131: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

to vex waxen afgedwaald, den nacht over konden blij-ven, en weldra werd het den herborenen van diestreek, den bevlogenen van deze niet to weerstrevenopgetogenheid, als ware inderdaad hun leven van eer-lang blank geloopen, een overstroomd gebied, een ge-heel verdronken land, waarvan alleen hun haardstedennog zichtbaar waxen, doch ook herschapen als vreemdestralende eilanden waar zij voorbij voeren in de gou-den dagen en de blauwe nachten, of naar hun toevalligwelbehagen konden landen . Want zijzelven gingenzich in het eenvoudig en onmetelijk wonder dezernieuwe staat als de eenig overlevenden gevoelen vaneen duister gewest, dat op onbegrijpelijke wijze on-merkbaar en onnaspeurlijk verdwenen was, onderge-gaan zonder rampspoeden, welhaast vergeten reeds alseen verleden, waaruit geen heimwee na kon blijven,een eeuwen her verdronken rijk, over welker oudedroefenissen zij nu op het wijde heldere water van dittweede leven voorbij voeren, zingend in de luwte dezerdroomen zeilen . Zoozeer werden alien, elk naar eigenacrd en wezen, door deze overzielsche vervoering be-vangen, dat zoomin de ingetogenen, die langzaamdwaalden glimlachend verloren in peinzende bevreem-ding, als de vurigen, die onder stroomende banierende kampspelen uitreden met hunne blijde wonden, ofde uitgelatenen, wier jubelen nog in de late vertenvan het maanlicht omging, vermochten in hunne ge-lukzalige verslaving tot het vermoeden to geraken,dat zij niet larger zichzelven waxen, dock tesamen opeen betooverd erode der aarde tot een plotseling op-bloeiende vergetelheid werden van lichtende muziek,

127

Page 132: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

waarin zij als ruischende harpen, als duizelige fluiten,als jubelende violen - werden meegesleept en opgeno-men onder de nauwelijks to voelen leiding, van eeneals toevallig verschenene, en die zelve wel niet geheelto weten scheen wat zij ontketende noch hoe zij hetdeed, doch het alles zag met blijde bevreemding enhet zich uit deed vieren met roekelooze nieuwsgierig-heid, spelenderwijze .En toch, naar gelang het leven dezer door haar be-speelde wereld meer buiten zichzelve geraakte, werdzij stiller en zonderde zij zich vaker af, als wing zij aanzich nu iets - een andere wereld en andere verwant-schappen, maar toch nimmer binnen het licht dezerdagen waargenomen - to herinneren, en als dreigde diteerst vermoeden door de omgevende uitgelatenheid,waarmee zij het toch had opgewekt, weer verloren togaan. Het scheen haar bijwijlen als beleefden deze alomverheugden, door het geheimzinnig toedoen van haarverlangen naar die herinnering, het benaderen van eenleven, dat zij zelve als Lang geleden verloren grog ver-moeden, dock als zouden zij het toch nimmer kunnenbereiken, als Meld een buitenste duisternis hen er on-herroepelijk van gescheiden, een donkere ruimte, eenwellicht dreigend noodweer, waardoor geen door-tocht mogelijk zou zijn dan met de vleugelen, die henontbraken .Vervuld van deze gevoelens, als van het angstig weer-lichten van een wel voor h~~r ophanden verzaliging,ontwaarde zij - het was gedurende een der grootemaaltijden - het gelaat, dat haar vermoeden in zekereverwachting deed overslaan. Het was aan den ingang

1 28

Page 133: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

der zaal verschenen . De stemmen zwegen en alle oogenkeerden zich daarheen, want de broeder van den ko-ning stond er. Deze verrees van tusschen de aanzitten-den en grog de nieuwgekomene tegemoet . De broe-ders, ofschoon zij elkander dierbaar waren, kwamenzelden tezamen, want deze, die daar, reeds aarzelend,stond, was al in zijn jonge jaren een zwerver, en - hoe-zeer hij vaak onstuimig en duister leefde - een droo-mer, een in den droom verlorene, over wiens afge-dwaalde wankeling het leven zich voltrok als een windvan schaduwen, somber en meesleepend, waarachter,en vaak radeloos nabij, het jubelen werd aangehevenvan onzichtbaren, maar door wie hij zich gezien voel-de, en die hem vertwij feld binnen het voortdurend aan-vlagen en weer wegdeinzen hunner duizelige stemmen,onmachtig maakten tot de wereld van zijn geboorte enhem dreven naar afgelegen vervreemdingen, onmo-gelijke begeerten, verwoestende vreugden . Bijwijlenkwam hij en verbleef een korten tijd in de omgevingvan hem, bij wien alleen zijn duister hart een rusten eneen afschijn van vrede kon vinden, en die met zijngoeden lach hem nu ook de harden ram en overreeddeto blijven .Men ruimde hem een zetel in, den koning tegenover :tegenover Etene ook, die naast den koning aanzat . Hijhad haar nog niet bemerkt, doch haar oogen haddenzich niet afgewend van zijn gelaat, dat verwoest leeken als geschroeid van droomen : de large beweeglijkemond met trekken van lust en ontaarding, de hoogebouw van het voorhoofd, de brandende diepe zwaar-moedigheid der oogen . Toen hij gezeten was zag hij

1 29

Page 134: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

haar, en een huivering maakte zijn gelaat grauw ; hijsloeg zijn oogen neer, want hij had het onzichtbare ge-zien, en het eenige gevoel, dat hij wist niet to kunnenoverleven, was bij hem ingeslagen . Hij had haar blikgezien, die hem aangreep met een wreede angst, want- al kon hij dit nog niet bevatten - zag zij in hem niet,wat aan het eind van den somberen zomer een een-zame ziet in de eerste vlaag der dorre blaren, die ritse-lend de groote gouden helderheid vooruitwaait?Na den tweeden dag, toen een vriend van den koninghem terzijde had genomen en toegefluisterd, dat dewijze waarop zijn oogen voortdurend haar oogenzochten, kwade vermoedens kon wekken, was hij nietmeer verschenen in het midden der verheugden, dockMeld zich afgezonderd, niet ver van de burcht, in eenbosch, waar van oudsher een kleine bouwval stond .Daar, overgeleverd aan een eindelijk zeker verlangenen even zekere wanhoop, voelde hij zich snel verteren .Onder het stille hooge dak van dat bosch grog hij om,peinzend en brandend tot zijn uitputting hem dwongzich neer to leggen op een zooden bed binnen de ver-gane muren, en daar bleef hij liggen, gekweld door debloemen, die er naar binnen bloeiden, wrokkend overde duistere vergeefschheid van zijn bestaan, wachtendhet erode daarvan met smadelijke vrees .Zijn broeder vond hem daar een middag, en zat bijhem tot de avond gevallen was, zonder hem tot terug-keer naar de burcht to kunnen overreden . Er daaldeeen overvloedige zomerregen toen de koning zijn mu-ren weer bereikte en glinsterend van het water in deverlichte zaal binnentrad . Een harp werd char be-

1 3 0

Page 135: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

speeld, en een zanger zong een oud verhaal . Verspreidlagen en zaten de onbekommerden, en fluisterden ge-tween of waxen verzonken in aandacht voor hem, dietong. In het donkey buiten de open zaal heerschte zachten groot het nederruischen van den regent de koelegeuren van het land kwamen binnen . De koning voel-de een ademloos geluk, een wonderlijke vrede des har-ten, alsof dit nu wel voorgoed zoo zou blijven, dezezaal en die zingende stem daarin, en buiten het ruischendoor den donkey. Toen het verhaal gezongen was,sprak hij Etene van zijn broeder, en vroeg haar hemden volgenden dag to bezoeken en goed voor hem towillen zijn in zijn vreemd Teed en zijn zwakte. Zij zaghaar muuiaar verwonderd aan, en zij beloofde, dat zijgaan zou .Laat in den volgenden middag kwam zij bij den een-zame; zij zette zich aan zijn voeteinde . Eerst luisterdenzij beiden naar een verwijderd onweeren, dat in deverte alweer overdreef. Toen vroeg zij hem naar wathem kwelde. Hij antwoordde, dat hem nu niets meergebleven was, dat hij zijn liefde gaf aan een echo, dathij zijn Teed verspilde aan een golf. 'Het is in een een-zaam gevecht tegen een schaduw, dat ik val', zeide hij .Zij waagde nog niet hem to zeggen, dat zij hem ver-stond, doch zij beloofde hem, den volgenden dag weerto zullen komen, en ging toen been . En in bet boschdacht zij met vochtige oogen aan hem, die verstierfomdat hij haar gezien had, en haar bet raadselachtigevoorgevoelen had gegeven van een ophanden ver-zaliging, waaraan hij zelf wel geen deel zou kunnenhebben. Doch toen zij hem elken dag van dat zomer-

I3I

Page 136: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

erode bezocht, begon zij to weten, dat alien in die we-reld, na haar verdwijnen, dat zij onbestemd aanstaandevoelde, terug zouden vallen in de oude neerslachtig-heid van moeiten en ervaren, dock dat het deze in zijnbrandende wanhoop alleen gegeven zou kunnen zijneen vlucht to nemen voorbij den wind en het licht, diealles bier omgaven, naar een eindeloozer leven daar-achter. Daarom, toen hij haar, een duisteren windstil-len middag, vroeg voor hem to zingen, zong zij meteen stem zoo ijl en blijmoedig, dat hem het hart tobreken dreigde, een klein lied :

In de schaduwtydenvan nu en hierschroeit u het laden,maar gy draagt vuurBinds de poort der geboorte,dat uit zal slaanin de westerpoorte :ik zie u staanop glinsterende vloerenvoorby bier en nu :de vlam van vervoerenbevleugelt u .

Hij hoorde wel, dat zij zong van den dood en van eenlicht dat hem daarachter openbaar zou worden . Dochhij schudde het hoofd, en sprak met bittere stem vaneen begeerte, die hem geen rust liet, en die zijn stervenden weg afsneed tot then dood der vervoerden, en hoehem nu niets bleef dan to verwelken zooals zoovelen

132

Page 137: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

leer verwelken . Toen legde liij zijn hoofd zijdelings ;hij wilde haar niet langer aanzien nu hij van debegeerte gesproken had . Zij was beklemd en zwij-gend opgestaan, en wilde heengaan, dock zij wenddezich weer en zag naar hem. En met eenmaal vervuldehaar een wonderlijk gevoel van deernis en roekeloos-heid. Zij haalde diep adem, en toen hoorde hij, nogafgewend, haar koele dwalende stem: 'Als de dagmorgen aanbreekt zal ik komen, en gij zult bevrijdworden van de begeerte'. Ademloos en met wijdeoogen keerde hij zich naar waar zij gesproken had ; hijzag alleen nog haar ijlings heengaan .Aan het erode van den lichten nanacht rees zij geruisch-loos van de zijde des konings, die in diepen slaap lag,en liep door de gangen van de burcht, waar alles rustte,tot zij buiten stond, wit en alleen . De lucht was kil, zijhuiverde even. Er was nog licht van een lage maan,maar dat leeg en weifelend werd, want het Oostenwas al bleek geworden . Zwevend grog zij uit en alshad zij geen doel, tot zij aan de beek was gekomen, diesmal en helder Tangs de zoom van het bosch liep . Daarvloog onverhoeds de eerste vlaag van den ochtend-wind aan, ritselde kort in de boomen, blies in hetbleeke late maanlicht voor haar, en zij zag boven hetkoele klinkende water een gedaante in de grijze lucht tovoorschijn glinsteren, ten voeten uit, een overmoedigeaanwezigheid, een onweerstaanbaar lichtende inbreukvan het onsterfelijke op het vroege schijnsel van dendag, een der jeugdigen van achter van het licht, metstralende oogen en als zwevend op het wuiven van zijnwijde zeegroene mantel, dragend een zilveren schild

13 3

Page 138: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en een large speer. Hij lachte haar toe, en hij noemdemet een stem, die zacht was en helder, drie malen haarnaam. En zij wist zijn naam weer, en noemde die :Midir. Toen ritselde het in de boomer, en was hetgrijze licht weer leeg gebleven boven het smalle klin-kende water. Zij beyond zich daar, leeggewaaid zachten plotseling van al wat haar in den tijd vervuld had,en niets was in haar nagebleven dan - en van hoe langher wel? een wijd en glinsterend water, een bloeiendenever, en een gelaat, dat liefelijke sterke gelaat - wagezichtbaarheden nog maar, en die zij al zoo Lang nietmeer geweten had . Zij dwaalde, als Tangs den nevervan de verzaliging, lien ganschen dag alleen in heterode van haren weemoed .De eenzame in het bosch was in weerwil van zijn ver-zet laat in die nacht door een zware moeheid over-meesterd, die hem den ochtend deed verslapen, enwaaruit hij eerst aan het eind van den middag wakkerwerd, wonderlijk genezen en vervuld van vreugde enkracht. Hij stond op en begaf zich naar de burcht waarhij zijn broeder vond, nadenkend en bedrukt. Etene,zoo zeide de koning, was den geheelen dag afweziggebleven, dock vroeg in den middag, toen hij op denbreeder omgang van de burcht stond, had hij eenvreemdeling over het land zien naderen. In de verte,toen het uitwaaien van een wijden zeegroenen mantelen het blinker van het middaglicht in een zilverenschild alleen aandacht trokken, hadden enkele wittegroote vogels rondom den naderende gevlogen, enhet scheen of hij tot deze vogels gezongen had, dietoen verdwenen waxen over de westelijke heuvels . De

13 4

Page 139: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

koning had hem binnen genoodigd. Het was een jeug-dig man, rijzig van gestalte, rustig en wonderlijk lichtin zijne bewegingen, vorstelijk van gedragen, met klaredwingende oogen en een droomerigen glimlach .Na een wijle samen to hebben gesproken, had devreemdeling een buidel, van gouddraad geweven, diehij onder zijn mantel droeg, geopend, en den koningeen schaakspel getoond: het bord, van zilver, was aande hoeken ingelegd met lichtende steenen ; de stukkenwaren van zwaar goud . Hij had den koning gevraagdzich met hem to mogen meten, en hij bood hem indienhij zelve geslagen mocht worden, het schaakspel aanen nog vijftig witte paarden . De koning, trotsch opzijn ervarenheid in dit spel, had zich bereid verklaard,en zijn gast gevraagd welke prijs deze voor zichzelvenvroeg, indien hij mocht winnen . Toen deze antwoord-de IIk ding om haar, die naast u ten troon zit', had dekoning hooghartig geweigerd, doch de tinder haddaarop met zachte stem gezegd, dat hij niets vroeg danalleen Etene een enkele kus to mogen geven, en zijnglimlach was, dit zeggende, zoo innemend en dxoome-rig geweest, dat de koning had toegestemd. Daarbui-ten, op den omgang, hadden zij zich toen aan het spelgezet. Aanvankelijk voelde de koning geen twijfel om-trent den afloop: de vreemdeling deed zijn zetten haas-tig en achteloos, schonk weinig aandacht aan zijntegenstander, en staarde meestentijds over den omtreknaar de heuvels in het westen of in de lucht waar dezon bijwijlen achter een overdrijvende wolk schuilgrog . Het was als ware het spel hem een toevallige gritgeweest, waar hij nu nauwlijks zijn gedachten meer bij

1 3 5

Page 140: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

kon houden. Doch toen de uitslag reeds nabij en ver-zekerd scheen, deed hij, en met dezelfde achteloozesnelheid, een zet, zoozeer onvoorzien en waarvan demogelijkheid, to laat, een zoo onverklaarbare tekort-koming in eigen speelwijze den koning deed beseffen,dat deze terugleunde in zijn zetel en zijn blik opsloeg .Niet larger staarde de vreemde tegenstander weg overden omtrek; nu straalden zijn oogen den koning tegen,die uit zijn ontstemde verbazing zichzelven weerdwong naar het spel neer to zien : bij een hoek van hetschaakbord had de vreemdeling van zijn linkerhand degespreide vingertoppen neergelegd ; daartusschen scho-ten de ingelegde steenen licht . Van toen of aan, al voel-de hi* voortdurend de stralende dwang dier oogen, hadde koning zijn blik niet meer op kunnen slaan van hetbord, het zilveren bord, dat hem wonderlijk tegen-spiegelde, alsof tegelijk leeger en duizeliger het lichtBruit terugkaatste op zijn gelaat, hem van het om-gevende afzonderde, er hem zwevende in maakte en erhem uit omhoog ram, naar Ben licht alleenzijn metlien tegenoverzittende, Ben ijl ontstijgen waarbij hemzijn gedachten gaandeweg ontvielen, Ben zich vereen-zaamd overgeleverd weten, waarin hij al sneller enwilloozer zijn spel grog spelen, met allengs verdwijnendbesef van wat die ander en van wat hij zelve deed, Benonbegrijpelijke weerloosheid, waaronder tijd en ruim-te overweer teloorzwevend verdwenen, tot plotselinghet terugschuiven van den anderen zetel hem neer Bleedschrikken tot wat er geschied was, en hij zich geslagenzag. De vreemdeling, die kort na het erode flier onver-klaarbare begoocheling en zonder uitleg verdwenen

1 3 6

Page 141: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

was, zou na drie dagen weerkeeren om het recht vanzijn overwinning to doen gelden . De koning was be-drukt in dit vooruitzicht . Hij nam zich voor zijn ge-geven woord niet dan onder sterke voorzorgen na tokomen, doch hij vermocht niet een vaag voorgevoelvan ophanden onheil to overwinnen, als hij dacht aande lichte bewegingen van den verschene, aan zij n dwin-gende oogen, en aan de lange sterke hand, zooals diegelegen had bij een hoek van het zilveren schaakbord .Vroeg in den avond keerde Etene weer . Ontwijkenden onbestenid zeide zij den geheelen dag gedwaald tohebben, en toen de koning haar aarzelend en onrustighet verhaal deed van den vreemdeling en wat er thenmiddag voorviel, bleef zij in schaduw van de schouwen keek onverwonderd, tot anderen luidstemmig bin-nenliepen en zij onopgemerkt naar buiten grog . Daarstond zij een wijl alleen, muurhoog boven den om-trek, die al in duister lag . Maar in den hemel was nogeenig licht nagebleven, en in de verte zag zij de heuve-len donker en scherp tegen het gouden westen . Achterzich hoorde zij lachen, het spreken van vele stemmen,het aanslaan van snaren . Zij huiverde aan den rand vanhun leven. Als verrukte snaren had zij hen aangegre-pen en bespeeld, dock thans waren hare handen weerleeg, en zij voelde wel hoe ook haar hart een harp was,waar nu weldra sterker en sneller harden het lied uitzouden slaan, waarvan zij, hen bespelende, nog maareen herinnering of een voorgevoel had vermogen towekken. De spelende, die bespeeld zal gaan worden,beluistert in het uitruischen van het lied der nudevreugde al het ritselen, dat achter moet worden gela-

1 37

Page 142: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ten, en zij voelde een machtelooze deernis, toen zijweer binnen grog en den koning uit de kring der fees-tenden terzijde bracht naar het haardvuur, en er haarhoofd leunde aan zijn schouder . Terwijl zij zijn handenstreelde, verlangde zij onhoudbaar naar haar vervoe-ring, die hem ontluisterd achter moest laten, en zij ver-weet zichzelve, dat zij niet weende .Het oude lied ruischte ten erode, die beide dagen . Ookdie zomer scheen voorbij : vroeg en onstuimig zettehet najaar in met zware regenstormen, die welhaastzonder onderbreken woeien over het land als op over-haaste doortocht naar een laatste bestemniing . De aan-gevochten boomen begonnen hun verregende blarensnel to verliezen: zwaarmoedig zongen zij als de avondviel. De ruime omtrek was van het neergewaaidewater doorweekt. Langs het westen, vanwaar dit ge-beurde, strekten als een oude veering zich de duistereheuvelen, een ontoegankelijk gebied waar de belagen-de macht zijne nederzettingen hield, en waar de aanvalvan het noodlottige zich voorbereidde. Gelijk een uit-val, de laatste hoop van reddeloos belegerden, werdhet licht er, als de dag ten erode liep, stormend ver-slagen en omgebracht. Men bezocht niet langer dehuizingen in den omtrek ; in de burchtzalen werdenhooge vuren gestookt ; alien, die er hun intrek haddengenomen, bleven bijeen om de large tafels en rondomde schouwen. Met het aanbreken van den derden dagbegon het weer om to gaan : de wind, loopend naar hetnoorden, woei verwarring in het lage wolkenrijk, engeleidelijk ruimer werden de overtrekkende water-klare doorzichten op een ijlen hemel . De regen werd

1 3 8

Page 143: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

overwonnen tot losse buien, die hier en daar in dendag voortvluchtig en glinsterend van doorbrekendzonlicht verschenen over de omgeving, en toen metden middag de wind over het noorden naar het oostenliep, was de zomer een nude zwoele herinnering ge-worden, want het wijde land lag koel en glinsterendvan licht en nagebleven water to zien tot in alle verten .Enkele wolken dreven wit en hoog, luisterrijk besche-nen, en het leek of ergens niet ver de groote nederlaagvan het voorbije was geleden, en de nieuwgekomenen,zoo duister nog pas in hun doortocht naar den slag, nuzegepralend en verspreid terugkeerden om den stra-lenden intocht voor to bereiden van een, voor wien zijdie zege bevochten hadden . Doch alien, die den koningdaar omgaven, gingen om in dit tweede peilloozerlicht als de overvallenen van voor de nederlaag, nuontwakend tot een besef van to zijn afgesneden vanhunne kracht, die buiten hun weten verslagen, en ver-jaagd werd, en van to staan, overrompeld en onzeker,waar zich nu weldra de zege van een nog niet ver-schenene in hun midden en ten koste van hen zou vol-trekken. Als een ritselend voorteeken van dit in aan-tocht zijn, deed onder hen de wensch van den koningde ronde, dat zij in den namiddag alien gewapend zichzouden opstellen in de groote westelijke burchtzaal.Ook kwamen er ijlboden van de grenzen van het rijkmet ramspoedige tijdingen van inval en plundering inhet noorden, dock zij vonden nauwlijks aandacht bijhem, die in vreemder angsten stond, nu het hem werdalsof de aarde zelve in zijn hart een vertwijfeld beroepdeed, haar aan hare grenzen to behoeden .

1 39

Page 144: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Het uur naderde. De hemel was nu geheel open, dewolken lager in large witte banker Tangs de kimmen ;over de aarde was het windstil. De zaal, die op het wes-ten opende met hooge nissen, stond, overgeleverd aanhet onmetelijke licht, als in een koelen gouden brandnog voor het laatst verschenen . De getrouwen haddenzich, ruim baan latend midden door de lengte der zaal,als twee large hagen van den open ingang tot den be-schenen bronzen troon, elkander tegenover glinste-rend van wapenen, opgesteld, en het werd geheel stiltoen Etene aan de zijde van den gewapenden koningverscheen en aanging op den noon . Zwaar klonk zijnstag op den vloer en moeizaam, en zij grog voorbijmet een vluchtig ritselen van zijde door dat licht,waarin haar hoofd, ademloos en met de oogen gelo-ken, terugleunde. Toen zij hoog gezeten was, werdhaar door hem de kroon op het hoofd gezet, en evengrog een glimlach over het gesloten geheim van haargelaat. Niet voor hij naast haar getroond zat opendenzich langzaam haar oogen .Vreemd en niet meer terecht, zooals een mensch zichvoelt op de topper der groote vogelen, zoo, na hetopengaan dier oogen, voelden de gewapenden zich inde late windstilte van dat licht, nu, plotseling, daarin deaangekomene verschenen stond. Hij werd gezien tendrempel; zijn oogen stonden blauw en stralend geopendop den troon en op haar oogen, die zij open hielden . Inde nu gouden zaal was het ademloos stil, en buiten groghet zacht en eenzaam, het onmetelijk ruischen aan, datgehoord wordt in de nabijheid van een licht erode vandit lever. Toen begon de verschenene tot hun midden

1 40

Page 145: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

in to gaan: tusschen hun weerzijds opgestelde hagenbewoog hij zich voorbij, langzaam, en verblindend, enonhoorbaar. Nog maar nauwlijks ingehouden scheeneen luide klinkende muziek van doodelijke zaligheidhem to willen begeleiden, maar hij droeg zijn glim-lach door de ondragelijke stilte . Buiten werd het rui-schen van het erode bijna stilt de zee, voor de laatstemaal tot rust gekomen rond een klein eiland, dat nuniet lang meer zal kunnen bestaan .Zij, vanuit haar erode naderde hem tot het midden derzaal, als ware dat een spiegel en zij zijn beeld . Toen zijelkander bereikt hadden legde hij zijn handen achterhaar hoofd, dat zij daarin terugleunde, terwijl haaroogen zich sloten en hare lippen openbloeiden . Hijneigde zich, en zijn glimlach naderde haar mond . Toensloeg, afgegleden van heur haar, de kroon klinkendneer op de vloer . In verwarring trokken de deinzendenhunne wapenen, en wilden toestorten . Doch met een-maal was het ruischen nu alom, en groot en ecuwiggrog het over hen, en zij zagen omhoog in een wildeoneindigheid, een blinkend stormen van eenzaam licht,en deze beiden werden daarin gezien, ontstijgend,rechtstandig in hunne omhelzing . Een wolk woei neerover de oogen beneden ; zij vonden elkander terugtoen het weer stil was onder het dak der zaal .Hun koning, brekend door hun ontsteltenis, wankeldeover den drempel naar buiten ; ijlings volgden zij hem.Daar vonden zij de aarde weer, wijd en windstil in hetlate licht, en hen was het of zij een ouden droom ge-droomd hadden, tot een van hen hoog naar het westenwees. Daar zagen zij toen twee witte vogels, die heen-

'4'

Page 146: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

vlogen naast elkander met breede rustige vlucht, tweegroote zwanen boven de dalende zon, en een goudenketen verbond hunne halzen . Het bleef nog een tijdLang zichtbaar, tot het, geleidelijk zwenkend naar hetzuidwesten, boven de blauwe heuvelen in het verrelicht teloor grog . Op de hooge omgang van de burchtwerd toen ook van den broeder des konings het uit-gestrekte lichaam gevonden . Op het vervw oeste gelaatwas een glimlach nagebleven van verwonderde zalig-heid. Doch men overschreed den drempel niet om hetden koning to zeggen, die men daar staan zag, duisteren hoog, op het midden van de spiegelende vloer, leu-nend op zijn zwaard, neerziend naar waar de kroon lagaan zijne voeten in het licht van den avond, die nu viel.Hij stond in de bittere verlatenheid waartoe in dit levende onvergane wereld zich moet bekennen als de grooteBroom voorbij is .Van Bit verhaal, waarvan - terwijl wij liepen achterelkander tusschen de dennen van Bat bosch - de koeledwingende beelden als vanzelve rruj aandeden in hun-ne lichte opeenvolging, werd de laatste meedogenloosontvluchtende verrukking wellicht ingegeven doorhet oogenblik, Bat wij eindelijk weer uittraden tot denblauwen stralenden avond . Blijkbaar was het een wijdelangzame bocht waarin wij geloopen hadden, want nuzagen wij de maansikkel voor ons tusschen de helderesterren. Een jaar van to voren had, woest en vernie-lend, een noodweer char de rand van het bosch aange-tatst en uiteengeslagen ; nog zagen wij de overeind-gelaten teekenen van wat char had plaats gegrepen :enkele naakte large dennen, staangebleven dooden,

142

Page 147: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

anderen, omgewaaid, lagen over den beschenen grondneergevallen. Onder bet stil en peilloos stralen vandien avond waxen het de gebaren der verslagenen, zoo-als zij, eertijds in hun angst en ondergang verstard,werden achtergelaten langs de boschgrens, die, bleekbeschenen en teruggedrongen, deinzend en geruisch-loos uitstond tegenover de maan . Terwijl ik, dit zien-de, wel grog begrijpen waarom de enkelen, die levenaan de grens van onze wereld, ten alle tijde getuigdhebben van den grooten Broom en zijn verwoestendemacht over het hart van den mensch, kwam mijnvriend met haar, die hij lief had, bij mij staan, en zeidezij, Bat deze plek haar het meest bekoorde van diengeheelen omtrek, en vooral wanneer, zooals nu, desterren schenen en er geen wind meer woei . Haar min-naar beaamde Bit: 'Het lijkt Ban niet to geloven, Batzooiets ooit heeft kunnen gebeuren', sprak hij, wijzendnaar de gevallen boomen. Maar zij lachte weer naar demaan zooals zij tevoren al gelachen had, en wij liepenverder, nu over de heide, en terug naar bet huffs, waarzij beiden toen woonden. Ik vond daar een tijding, diemij weer naar de stad riep, en ik besloot den volgendenavond to vertrekken . Wij bleven nog tot laat to samenom bet vuur, en beiden wilden zij mij overreden mijnvertrek uit to stellen, dock de zonderlinge vrees, die,Binds omen gang door Bat bosch, niet meer geheel on-bestemd was, noopte mij bet dwingende der belangen,die mijn vertrek vroegen, to overdrijven .Den volgenden avond vertrok ik to voet naar het naastbijgelegen gehucht . Mijn vriend, die mij zoover uitge-leide had willen doen, zag zich, toen er in den middag

143

Page 148: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

bericht kwam, dat een bekende van jaren geleden, eenjong zanger, dien avond op zijn doorreis naar hetnoor-den bij hem den nacht over hoopte to blijven, gedwon-gen den komende op to wachten, en mij alleen to latengaan.De wind, die in den loop van dien dag uit het oostenopstak, woei nu sterk ; het was kouder dan den vorigenavond, ook helderder, en ik had geen moeite toen ikde heide overstak nujn richting to vinden naar de plek,waar op onze terugtocht wij toen uit het bosch warengetreden. Naderbij komend bleef ik een oogenblikstil in verwondering, in vrees bijna, voor de eenzamelevende ontzetting, waarin buiten de rand van het boschdie enkele large dennen in het waaiende maanlicht nuomhoog stonden . Achter hen, order de duizelige hel-derheid der sterren, zong het donkere bosch in de ge-rekte vlagen van den wind, en zij stonden als uit eenlarge vergetelheid tot de oude angst en de oude wan-hoop ontwaakt, reddeloos overgeleverd weer aan denvijand, die hen vereenzaamd had en versmaad.Omziend naar de maan dacht ik - in die eenzelvigheid,die ors wellicht al to zeer in de verschijningen der aardede beelden doet zien van het eigen levers - ook nu weeraan den droom, die, ouder en grooter dan wie hemdroomen, het hart van den droomer geplunderd enuitgebrand achterlaat, en er niet weerkeert dan wellichteen enkele maal om ook een mogelijk vergeten geluknog weg to rooven naar zijn verten, die niet van ditlever zijn .Een geluid in den wind maar niet van den wind riepmijn aandacht van de maan weer tot het oogenblik :

1 44

Page 149: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

uit het bosch klonk een hoog en verrukt fluiten aan, enweldra zag ik den naderende buiten de boomen komenin het schijnsel van de maan . Met lichte schreden enover de neergevallen dennen met lange zwevendesprongen kwam hij aan, niet meer fluitend nu hij mijblijkbaar gezien had. Een oogenblik stond hij voor inij,hoog en bewegelijk, met verlicht gelaat en koele stra-lende oogen. Hij vroeg mij de richting naar het huis,waar ik vandaan kwam. Toen ik hem die gewezen had,dankte hij mij, en zette zijn weg snel voort over deheide. Ik zag hem na. Hij floot veer, een wijze vanvreemde onheilspellende verrukking, de wijze - zoomeende ik met eenmaal - die de wanhopige hoort alshet zingende geluk zijn versmade hart verlaat en zichbevrijd van doel en van geweten weer to dwalen be-geeft over dit leven, de blijde wijze, waarvan de nade-ring verlangen en het verdwijnen wanhoop is, en hij-zelve verdween met die wijze in maanlicht en avond-wind onnavolgbaar gelijk in een ijle slaap een Broomto loor gaat . Toen ik hem niet meer zien kon, luisterdeik nog een wijle naar zijn verwijderend fluiten, tot hetophield, plotseling, en er niets overbleef Ban de leegetijd en ikzelf in den kouden wind alleen, alleen in hetlicht van de maan . En toen, zooals ik daar stond, ver-laten en beschenen, grog het mij lijken alsof ik, aller-zijden waargenomen, onmiddellijk en doodelijk blootstond gesteld aan de machten en de invloeden, ouderBan den tijd, die, waar zij ons leven in de wereld nietmeer Ban Tangs eindelooze omwegen bereiken en be-heerschen, den eenzelvige bijwijlen ontvoeren totwaar hem de afgronden ontdekt worden, die tusschen

1 45

Page 150: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

hoofd en hart de duizel brengen van den waanzin .De wind, snel, koud, grog om mij been voorbij doorhet doodelijke licht, als ware hij de laatste medeplich-tige, die - eenzaam en ijlings nu - een ondergaandewereld verliet. Als een vergetene in ledige eeuwenbleef ik achter, bedreigd tusschen mijn schaduw en demaan. Zoo hevig als toen en op die plek heb ik nimmer nog het krimpende heimwee gevoeld naar de be-schuttende schijnbare dingen, die ons bier in den tijdtoebehooren, en aan welke wij, door hen als de werke-lijkheid to belijden, eigen onwerkelijkheid nog hand-haven. Doch ik wist, en voorgoed nu, hoe zij tesamenniet waxen dan maar een toevlucht, het schamel eenigonderkomen, waar, in onze zwakte opeengejaagd engevangen binnen de voorwereldlijke windstreken dieroudere werkelijkheid, wij schuil zoeken, en waar wijsamenhurken als daarbuiten het geheimzinnig waaienhoorbaar wordt, dat wij de droom noemen . Zonderomzien van waar ik gestaan had wegloopende, wist ikmijzelve een voortvluchtige naar die waan terug, snelen schuw Tangs de zoom van dat bosch, schuw metmijn dwaze schaduw over den bleeken grond, snel, totik den korten toren zag van het gehucht vanwaarik ofzou reizen.En nooit heeft mij het vermoeden geheel begeven, datvan ons leven het gebeuren maar een laat en versche-merd uitritselen zou kunnen zijn van hoe het ergensin geheime verten van tijd en ruimte toeging, hoog enpralend en ongebreideld in het eerste licht ; en nog, alsde maan schijnt en het is windstil zooals op lien avondtoen wij liepen door dat bosch, ga ik wel gelooven, dat

146

Page 151: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

van een enkele in zulk een lichte verlatenheid het levenkan worden gelijk een spiegel, waarin een groot en on-stuimig gebeuren, dat ergens in een voortijd op aardeplaats greep, zich opnieuw wil uitleven met al zijnvereeuwigd heimwee naar wat zoo schoon was en zoomeedoogenloos, en ik moet wel meenen, dat vooralhij, die, boven alles de schoone aarde beminnend, doorde wereld naar een erode Bier aarde gedreven werd,zijn leven blootstelt aan dat eeuwig verlangen deterverrukkingen zich nog eenmaal binnen ons licht en opde hartslagen van ons bloed to voltrekken . En wie, dieook maar een weinig kan beseffen hoe eenzaam en ver-nield talk een mensch zich weten moet wanneer dezeverrukkingen, na hun heimwee aan hem to hebbenuitgevierd, zijn leven als een verbrijzelde spiegel ver-laten, herinnert zich niet wel eens een wanhopige tohebben gezien, wiens oogen staarden alsof aan zijnvoeten een versmade kroon lag, en alsof hij bovenzich, en nu voor immer, het verdwijnen hooren moestvan de vleugelen der vervoerden .

1920

147

Page 152: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 153: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

DE AFSPRAAK

Page 154: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 155: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

DE AF SPRAAK

~R zijn droomen, die nooit vergeten raken, omdatzij, hoe spoorloos dan ook, gebeurd zijn, en sours raakteen gebeuren nooit vergeten, omdat het - zoo afzon-derlijk en doordringend grog het toe - wel een Broomhad kunnen zijn .Zelfs in het eigen leven verdwijnt op den duur hetonderscheid tusschen deze beide wijzen van de her-innering, en hoe zou het anders, als ik aan u denk,zooals ik u zag en hoorde spreken, die eenige maalvroeg in mijn leven, Bat ik u gezien heb en uw stemmhoorde.Vele jaren moesten verloopen eer ik begon to begrijpen,Bat gij iets met mij moet hebben voorgehad, toen gij,nadat alien in Bat nude huis zich ter ruste hadden be-geven, binnenkwaamt - een geheimzinnig vreemde-ling, een sterk en helder man - waar ik, een kind nog,al uren lang wakker lag .Al Binds geruimen tijd voel ik bijwijlen, steeds drin-gender en met steeds vreemder heimelijkheid, de be-hoefte mij nog onmiddellijker tot u to wenden Ban ikBat doen kon in al wat ik tot op heden gedrongenwerd van uit mijn alleenzijn met mijzelven to schrij-ven. Het moet wel de bevreemdende nadruk zijn,waarmee de herinnering aan dien eenen avond en nachtzich joist den laatsten tijd in mij bepaalde tot een tege-lijk donkey en waterhelder spiegelbeeld, waarvoor ik,peinzend en verwonderd, steeds weer kom to staan,

ISI

Page 156: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

een geheimzinnige beteekenis, die mij langzaam en on-weerstaanbaar dwingt er van to getuigen als van dat,wat over mijn leven besliste vele jaren voor ik overnujn leven begon to denken . Want wat was ik nog an-ders dan een kind, pril en alleen, dien verren avond indat oud en afgelegen huffs, waar mijn wader en ik eenkorten tijd verbleven als gasten van zijn broeder, dieniet lang daarna stierf. Wij hadden in den middag eenlangen tocht gemaakt door den omtrek, een heuvel-rijke weinig bewoonde streek, waarvan ik mij een ver-gezicht onder stil en eenzaam licht en dan een scheme-rend en ingekeerd afdalen van een helling onder boo-men vaag herinner. Aan den maaltijd, waar ook deandere gasten weer waren, had een luidruchtig vrien-delijk man, die naast mij aanzat, mij tweemaal wijngeschonken. Toen wij van tafel opstonden voelde ikmij verrukt en droombevlogen, en ik zag de grooterenzich voor mij uit bewegen als sterke schoone wezens,die leefden van gevaar en avontuur. Het lijkt wel of wijaan den rand van de wereld zijn, dacht ik, en inderdaadwas het of een trotsch en eindelijk ongeduld de vurigendaar had bijeengebracht, of alle toebereidselen getrof-fen waren en een vreemde groote tocht, waarvan ik aleens gehoord scheen to hebben, nu weldra niet enkeleen oud verhaal zou blijken to zijn geweest .In de hat, waar zij zich verspreidden, scheen de noglaagstaande maan door een groot venster binnen, maarhet schijnsel van een breed en lustig brandend vuur Meldalle dingen levend en bewegelijk van glansen in hethalflicht. Ik zag en hoorde de gedaanten zich daardoorbewegen met donkere en heldere stemmen, die of en

152

Page 157: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

aanklonken. Wie, tusschen maan en vuur, zou het teekengeven? Hem, die mij wijn had geschonken, bemerkteik, dicht bij mij weer, geleund tegen een tafel . Grootwas hij en zwaar gebouwd. Een vrou,%r met breed enrossig haar sprak met hem . Eindelijk, zich licht voor-over neigend, zeide zij snel en gedempt iets, en liepvan hem heen naar bet venster waarin de maan stond .Ik hoorde hem zuchten, en zag hoe hij zijn voorhoofdlangzaam achterover bracht met zijn rechterhand ; zijnoogen waren gesloten en zijn lippen glimlachten ; maarzijn lichaam sidderde. En ook ik, dit ziende, sidderde,maar van een onbegrijpelijk genot, een vaag al voor-zien van diepe onstuimige verten, en waar ik stond, opden drempel nog van het vertrek waar de maaltijdgeweest was, bevloog voor het eerst mij dat gevoel,waardoor ik later vaak - en zelfs als mijn hart zich ge-vangen wilde geven - plotseling en als van buiten ofgedwongen werd vrij to zijn . Het is, maar op geheim-zinnige en huiveringwekkende wijze, een liefde, kouden hartstochtelijk, overal en eenzaam, jubelend en on-nieedoogend, en die den mensch in mij bang zou ma-ken, als angst bestaan kon bij die verrukking van, ineen plotseling meesleepend voorbijgaan aan al bet ge-beurende, zich bier weer een op snellen doortochtzijnde vreemdeling to weten . Later heb ik mij weleens afgevraagd, of mijn leven ooit in zulk een gevaar-lijke mate afhankelijk zou zijn geworden van bet ver-beiden of herdenken van dat gevoel, indien bet niet,onmiddellijk toen dien avond de eerste vlaag ervanmij doorvoer, als door een plotseling aanwezige wille-keur tot het uiterste ware gedreven, omdat de vrouw

15 3

Page 158: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

met het breede rose haar begon to zingen naast demaan in het groote venster.Dat lied heb ik nooit meet gehoord en nooit meet ver-geten.Het was jubelend en eentonig, helder en zonder erbar-men en eeuwig, en ik herinner mij, hoe ik een gevoelkreeg, dat er boven ons - dock ik kon mijn blik nietopslaan - niet menschelijke oogen waxen gekomen, dieover ons heen staarden en straalden . Wat zou er daaren toen niet mogelijk zijn geweest? Waarlijk, op welkeverre voortijden, verblindend en onstuimig als de zeeaan den Binder des winters, worden de ijle grenzen vandit leven opengebrijzeld, en welke onheugelijke we-zens, blinkend en sidderend van Ben ontembaar heim-wee om nog eenmaal hunne hartstochten aan onze-landschappen en onze lichamen uit to vieren, komentot ons midden ingeschreden, als, roekeloos omhoog-gerezen in de pracht des lichaams, Ben vrouw tusschende vlammen van het hout en de groote schijnendemaan den dood overjubelt? Hoe lang duurde het? IJlen duizelend van haar uit gingen de vlagen van hetlied afen aan tusschen die muren ; weldra waxen eeuwenverstreken, Ben verrukte koude wing aan de lichamento overhuiveren, en iets als Ben groot en langzaamzweven begon merkbaar to worden. Wel was er toennog Ben oogenblik, als in haastig omzien, Ben besef vanaan onszelven ontnomen en reddeloos prijsgegeven tozijn aan nauwelijks meet onzichtbare tegenwoordig-heden, maar de stem liet niet af, angst verheerlijkteblindelings tot overgave, het machtig deinen van dewateren des floods werd gaande, en nu was het alleen

' 54

Page 159: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

die stem, die vlagende stem, die verhoedde, dat wij,de gedokenen daarbinnen, dat andere zouden hooren,waarna bier niets meer gehoord kan worden .Waart gij binnengekomen terwijl zij zong? Of daarna,en hadt gij de anderen reeds kunnen begroeten zonderdat ik er van wist? Wel was het lied al een wijle voor-bij - al wist ik niet hoe lang - voor ik, beseffend, datwij weer aan onszelven overgelaten waren binnen diemuren, opkeek. In den mist, nagebleven in mijn nogwijde oogen, ontmoette ik uw oogen, die mij waar-namen, tegelijk peinzend en lichtend . Er was in uwblik zoowel iets, alsof gij, mij herkennend, terugdachtaan dingen, die vroeger gebeurden, als een verwach-ting, speurend of ook ik u niet herkennen zou . Uwblik Meld mijn oogen vast, een groot vergeten maaktewijd om mij heen alles leeg, en een oogenblik scheenhet mij of ergens vlakbij in die leegte een onuitspre-kelijke herinnering, waar alles van of zou hangen, op-handen was, en dat alleen het erode van het lied eenademloos onderbreken had veroorzaakt. Maar uwoogen en uw gelaat, zooals ik het bijzijden het hout-vuur nu begon to onderscheiden, maakten het mij on-mogelijk een gedachte gaande to houden . Uw blik wasop mij, stil en machtig, zooals, het oogenblik voor hijgaat spelen, de hand van een groot harpenaar is op deharp. Toen, langzaam, glimlachte gij . Was het een tee-ken? Tegelijk vlamde plotseling het vuur hooger op .Een sterke huivering kwam over mij en Meld aan .Hulpeloos was ik er onder, met iets als een besef, dat,als ik nu maar naar u toe zou komen en mijn hand zougeven in uw hand en alles aan u over zou laten, gij mij

' 55

Page 160: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

nog mee zoudt voeren naar buiten en weg zoudt red-den door stilte en maanlicht, heen naar hen, die waar-lijk de mijnen zijn, naar het leven waarnaar het heim-wee dit leven zoo benauwend maakt .Maar een hand wend op mijn schouder gelegd en gijwendde uw hoofd af. Mijn wader, over mij gebogen,zeide met zachte stem, dat ik nu moest gaan slapen :wij zouden den volgenden morgen vroeg vertrekken,en de dag was vermoeiend geweest .Ik voelde mijzelf overeind komen en wegloopen . Hetwerd niet opgemerkt door de overigen ; alleen meen ikmij to herinneren dat zij die gezongen had een oogen-blik omkeek uit een gesprek en mij toeknikte. Toenik Tangs u kwam bleef uw gelaat zijdelings naar hetvuur gewend, en ik liep sneller en ijlde de trap op meteen wage vrees, dat er nog iets zou veranderen .Ik gevoelde mij pas gerust toen ik in mijn kamer bovenalleen stond en de kaarsen had aangestoken. Ik stonder recht en strak, en keek naar het bed, en de grootekast, en de tafel, en de stoelen - den hoogen armstoelbij een kleinen haard - en hoe dit alles levend en stilwas in het schijnsel van de kaarsvlammen, en tintelendwist ik, dat onze afspraak nu vast stond, dat gij thennacht bij mij binnen zoudt treden en de dear zoudtdicht doen tusschen ons beiden en de anderen, en datdit nu door niets en niemand meer verhinderd zouworden. Is er een rijker en spannender geheim dan dat,wat de gevangene heeft met een der zijnen, die, on-herkend door de bewakers, komt met tijding uit hetbeniinde leven, met belofte misschien? Ik stond, pope-lend en angstig van verrukking, tusschen de stifle be-

15 6

Page 161: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

schenen dingen, die klaar leken to staan voor uw bin-nenkomen . - Een gevoel van grondelooze kracht engeheimzinnig welbehagen, het gevoel van de zee ineen golf, deed mij even mijn oogen sluiten. Toen, metden trots van een kind, bedacht ik, dat, eenmaal in ditgeheim genomen, ik ook bereid moest zijn . Snel ont-kleedde ik mij, blies de kaarsen uit, en legde mij in bed .De gordijnen waren weggeschoven van de rij der Brielage vensters. De maan kon ik daar toen nog niet zien ;wel enkele sterren, die stonden in de kleine venster-ruiten .Hoe lang lag ik wakker, helder en ademend in dendonkey? Ik had zulk een zekerheid van uw komst, dater in mij geen verloop van den tijd meer kon zijn . Ilag, langzamerhand klaar en open tot rust gekomen,aan den drempel van de groote geheimzinnige her-innering, zoolang die nog gesloten bleef. Toch moetener wel enkele wren verloopen zijn voor ik het geruchten de stemmen hoorde van hen, die nu van benedenkwamen en zich naar hun vertrekken begaven voorden nacht .Het huffs was, kort daarna, volkomen stil . Toen gingde dear open, en gij kwaa mt binnen . Zacht sloot gijde dear weer, en gij liept, Tangs mijn bed, dwars doorde kamer. Het middenvenster deedt gij open naar bui-ten, en zette het vast met den hack. De gouden maanzag ik toen links in de opening . „flier mag niemandin huffs van weten", hoorde ik u zeggen met een koelelachende stem . „En nu nog het vuur", en hurkend bijden kleinen haard hieldt gij een vlam onder het roos-ter. Het begon to rooken en to knappen ; weldra woei

157

Page 162: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

het vuur omhoog, en snoof ik, verrukt overeind ge-zeten in het bed, den reuk van brandende takken, denreek, die mij altij d nog een gevoel geeft, alsof het leveneen groot verhaal en ikzelf een sterke zwerver daarinware.I zag u zitten, voorovergebogen tusschen de maan enhet houtvuur, beschenen door beiden. Uw oogen ke-ken in den haard, en straalden ; toen gij een groot hout-blok voorzichtig in het midden der vlanimen zette,zag ik hoe lang en sterk uw hand was, een hand zooalsin vervlogen tijden zij gehad moeten hebben, wientwee zaken het liefst waren : het zwaard en de harp .Nu - na hoevelejaren -ben ik g aan weten, dat gij zelfsdie simpele dingen deedt met den kiaren wil ill theneenen nacht een levenlang beslag to leggen op mijnhart. I weet niet waar gij zijt, maar als deze woordentot u komen, weet dan, dat gij gedaan hebt wat gijwilde doen, en dat ik nu weet, dat gij het wilde, en dat- al hebt gij mij vervreemd van veel dat mij lief hadkunnen zijn - ik u altijd darken zal. Want zeker lag iknu zwaar en ontvleugeld in de neerslachtigheid vanwie bier lever en die mij zoo vaak benauwt tot wan-hoop en onmacht, hadt gij niet, nog voor mijn harthet eerst was aangeraakt, dat onleschbaar heimweenaar een bestaan, waar uw oogen uit straalden en uwstem uit klonk, eens en voor al gesteld tusschen mij endat, wat bier de werkelijkheid genoemd wordt .En toch hebt gij mij toen niet verklaard waarom gijdien avond gekomen waart in dat huffs, noch wie gijwaart of waarom gij mij joist zocht, en toen gij een-maal bij mij zat, kwam het ook niet in mij op daarnaar

1 5 8

Page 163: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

to vragen . Gij hebt alleen maar verteld met een stem,die zacht en koel en eentonig was en sours langzaamwerd en nadrukkelijk . Bijwijlen zweegt gij een poos ;dan zat gij voorover gebogen, turend in den gloed englimlachend in de verzonkenheid van wie, met eenherinnering ouder dan hijzelf, de zuivere elementenliefheeft; of uw gelaat lag achterover en gij keekt zijde-lings naar buiten in den nacht der sterren ; sours hoordeik dan een ver en ijl fluiten in de kamer, dat denkendeed aan water onder maanlicht ; of gij rakelde lachendhet vuur op, zoodat ik u duidelijker zag . Het is vreemd,dat ik u niet nauwkeurig zou kunnen beschrijven en utoch zeker na die vele jaren onmiddellijk herkennenzou. Wel weet ik, dat uw gelaat onbehaard was, omdatik mij herinner hoe gij vaak met de greep van uw handlangzaam over uw kin streekt, en omdat ik mij uwmond herinner, die lang, sterk en bewegelijk was . Uwoogen lagen diep en schenen donkerder dan zij, geloofik, waren: oogen, die macht hadden over de dingen,dock er niet van wilden behouden ; zulke oogen als denmensch bevreemden en het kind naar zich toe trek-ken; zooals uw handen deden ook uw oogen denkenaan bet zwaard en de harp . Gij waart eenvoudig ge-kleed in een donkere stof, die vooral bij bet schijnselvan bet vuur ruig en warm leek, en uw schoeisel waszwaar als van wie veel en langdurig to voet gaat dooralle wind en weer . Later dacht ik wel eens, dat dieanderen dien avond geweest waxen als edelen, maardat gij, sterker en eenvoudiger, waart als een koninguit een ouder verhaal en van een rijk waar tusschenmacht en dood nog geen praal was .

159

Page 164: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Gij hebt mij veel verteld dien nacht . Eigenlijk was aluw spreken enkel vertellend, want gij wist wel, datuw woorden op die wijze met de jaren meer machtover niij zouden krijgen . Slechts in het begin, toen hetvuur nog maar kort en driftig brandde, zeide gij, namij even nadenkend aan to hebben gezien, plotseling :„Je zult wel nooit willen vergeten hoe zij vanavondgezongen heeft, nietwaar?" En toen, nog voor ik konantwoorden: „Ja, ik zag dat wel . Als je groot bent, gadan wonen ergens waar de zee niet ver vandaan is .Vergeet dat niet. Je zult je dan dat lied beter kunnenherinneren, en ook wat ik je bier vertellen zal ." Eerstna jaren begon ik ten volle to begrijpen van welkeherinnering gij spraakt. Op dat oogenblik nam ik mijalleen stellig voor, later to doen zooals gij wide, en ikkeek naar u, wachtend op het vertellen, dat nu weldrabegon .Waren het volledige verhalen of enkel een betoove-rend mededeelen van vele verschijningen en stemmenuit dat verleden, vanwaar gij kwaamt en naar waarmijn verlangen nu is gaan smachten, heerlijker envlijmender naarmate ik wel beter weet, dat het mijnheimwee is? Veel later, toen ik, door een diepe voor-keur tot het langdurig alleen zijn bij vloeiend water ofbewegelijke vlammen of het suizen van den wind, deneiging tot peinzen en inkeer ontwikkelde, die mij zoovaak herstelde van bittere schade mijzelven gedaan,kwam ik, steeds verder ingaande tot de ruischende oor-sprongen van het eigen wezen, als vanzelf tot het bla-deren en mij geleidelijk verdiepen in de boeken, dievan de volken, waartoe ik behoor, de oorspronkelijke

16o

Page 165: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

droomen overleveren, en herkende daarin herhaalde-lijk en met heerlijke verrassing vergezichten, verschij-ningen en geluiden, waarvan gij mij verteld hadt, enzoozeer vereenzelvigde dit alles zich met uw nachte-lijke aanwezigheid, dat ik bijwijlen, lezende, inij hetverhaal al scheen to herinneren . Was daar niet het zin-gen van een grooten zwerm ongekende vogels, ge-hoord en gevolgd door wie al wijde lange dagen ge-leden scheep waren gegaan en sindsdien nergens meerland zagen, niets dan van heinde en ver de bewogenheuvelen van de zee? Eindelijk bereikten zij een kustwaar zij bleven en zalig waren, tot zij weer heen moes-ten gaan, zuchtend van droefenis; loch op zee hoor-den zij die vogels weer zingen, en zij lachten, verge-tend wat achter hen lag. Was daar niet het kleineeiland, eindelijk in zicht gekomen en benaderd, waar-omheen een rechte muur van vlammen langzaamrondbewoog, en in lien muur vier open steile poorten,waardoor steeds een korte wijl de ontstelde zeevaar-ders een blik kregen in wat daarbinnen was, ziende devrouwen der gelukzaligen, staande en roepende tothen? Het was of ik, terwijl ik luisterend zag naar uwgelaat en dikwijls door u werd aangezien, vanzelfklaar wakker was geworden tot dien staat van onheu-gelijk en helder geluk, waarheen de tocht lien avondmet de vlagende vervoering van haar, die gezongenhad, aanving . Vooral toen gij spraakt van het glinste-rende huffs met de zeven open deuren, dat ergens - inwelke verte? - gelegen is aan een wijd en helder klin-kend water, want was het daar niet, dat een der eeuwigjeugdigen Brie nog jonge broeders van onder de men-

1 61

Page 166: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

schen heenlokte, en speelde hij er niet in de rondelichte zaal, zittend in een der open deuren, met hetwater achter zich, glimlachend op de stralende harpedes doods, tot de drie broeders hun oogen sloten?Als dat het verste huffs was in dit leven - en dat denkik - waar zijn zij dan ontwaakt? Mogelijk wel in hetland, waar zij dien sterken grijsaard zouden ontmoe-ten, die hoog en rustig loopt, dragend een langenzilveren tak met gouden appels ; lachend zal hij thentak schudden en door de ijle lucht klinkt dan eenmuziek waardoor ook zij eindelijk weer zullen lachenen dansen gelijk het klare water lacht, gelijk hetklinkklare water danst.Een enkele maal grog uw stem zwaar en moeizamer ;gij stondt op en liept heen en weer langs mijn bed naarde vensters. Toen was het, dat gij spraakt van den gla-zen toren, die ver buiten een norsche noordelijke kust,glinsterend en steil uit de diepe golven staande, gezienkan worden, en uit welker hoogte helder en duizelendgezang klinkt. Toen was bet ook, dat ik iets als angstin uw stem hoorde, en in bet voorbijgaan naamt gijeven mijn hand in uw sterken greep. Want spraakt gijniet van den toren, waarheen roekelooze zoekers vangeluk zee kiezen en then zij bevechten, tot hij plotse-ling verdwijnt en zij meenen overwinnaars to zijn?Maar het wordt donker, de zee verheft zich en zij lij-den een snelle verlaten schipbreuk, ziende weer, evenvoor zij verdrinken, bij het licht van een vluchtendemaan, lien toren, en hoorend, ondergaande, die stemweer, zingende wild en eenzaam . Hebt gij gezien, datde steile ontzetting hiervan toen al, hoewel het nog

162

Page 167: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

geen beteekenis voor mij kon hebben, mij onweer-staanbaar aantrok en betooverde? Zoozeer, dat ik uwhand greep, en wilde vragen ; maar gij wendde u of enstondt even voor het venster, uitziende in den sullenopen nacht. Terwijl gij naar uw stoel bij het vuurteruggingt, begont gij weer to spreken van die rondeglinsterende zaal, uitgebouwd in het klinkende water,en gij zeide, dat ik er nooit to veel over moest denken,of het ver was daarheen . Jr zal een dag zijn, datje eronverwachts in staat, op het midden van den spiege-lenden vloer" .Hoe Lang zijt gij toen nog gebleven, voortdurendsprekende van een leven, dat helder en geheimzinnigis, en gelijk het licht in een kristal dat men in de handhoudt, even vlakbij als ontoegankelijk? Waar blijft,als er een stem vertelt zooals uw stem vertelde, hetverschil tusschen tijd en vertex oogenblikkelijk als deverrukking of alom verzwevend als de weemoed, naardie stem het wil, is dan de duur, en een geheel geslachtgaat zingend in het schijnsel van de vlammen voorbijen in de schaduwen teloor voor het bemerkt wordt,dat de maan al Lang niet meer in het venster staat . Ikherinner mij uw heengaan uit de kamer niet. Hetlaatste was, dat gij op den rand van het bed zat en mijnlinkerhand vasthield, terwijl mijn rechter op uw knielag: de aanraking van de ruige stof, waarin gij gekleedwaart, gaf mij een gevoel van dankbare vertrouwd-heid en trotsch bondgenootschap, tegelijk ook de hun-kering naar een sterk zwerven aan uw zijde, diepe ver-ten tegen, in den kouden regen lachend, door dit landvan wind en weer . Gij hebt toen nog wel iets gezegd,

163

Page 168: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

maar ik kon het niet onthouden, want uw oogen wa-ren, mij aanziende, to dichtbij gekomen .Uit een diepen slaap zonder droomen werd ik wakkerin den morgen. Ik voelde mij geheel uitgerust . Hetweer was stil gebleven en nu van zulk een helderheid,dat het scheen alsof wie in den nacht vertrok in deverte nog wel ergens zichtbaar zou moeten zijn . Dochin het vroege licht waren in de kamer de dingen zooop zichzelf en gewoon, dat het gebeurde in den nachttoch bijna onmogelijk leek . I wist wel, dat ik mijniet bedroog, maar ik wilde gelijk hebben tegen denschijn der dingen . Snel grog ik uit bed en naar denhaard. Toen ik daar de asch van hout en takken danook zag, lachte ik een oogenblik ; maar even later,turend er naar, gingen mijn oogen gloeien ; ik wasvoor het eerst in mijn leven mij bewust geheel alleento zijn. Langzaam en nadenkend kleedde ik mij . Be-neden vond ik mijn wader, die zoo spoedig mogelijkwilde vertrekken. De overige gasten in het huffs warennog niet op, toen mijn oom ons uitgeleide deed . Naaru vragen wilde ik niet, en door de klare morgenluchtliep ik van dat huffs, waar ik sindsdien niet meet ge-weest ben, been, mast mijn wader, en wist mijzelf denhouder van een geheim, stil en onbegrijpelijk rijk .

HET is nu meet dan twintig jaren geleden dat dit ge-beurde, maar het is nog slechts zeven jaren geleden,dat de herinnering aan u herleefde en mijn wezen totzichzelven terugbracht .

164

Page 169: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Altij d nog bevangt mij een nagevoel van doffen angstbij het herdenken van die tusschenjaren, en alleen degedachte, dat mijn leven bier in dien tijd toch had kun-nen eindigen, schijnt mij sours bloot to stellen aan eendoodelijk gevaar, een plotseling teruggaan van den tijden het alsnog gebeuren van wat ongebeurd voorbij is,van het eenig onherstelbaar onheil : het sterven ver vanzichzelf. Met wrevel en geringschatting herinner ik mijdit wezen, dat mij, meer nog dan our het ontwijkenvan het hart in een vertier waaraan het bloed geenlust beleefde, onverdragelijk werd our een bijwijlenzoeken van het hart in opzettelijke deugden, die nooitmijn deugden konden zijn omdat zij mijn bloed strem-den. Toch moet er gedurende die jaren iets geweestzijn, waardoor een herstel mogelijk bleef . Was dit hetmij ingeboren vermogen het leven van het bloed ver-hoogend voort to zetten in het leven van woorden,het zingende vermogen, dat, al heb ik het in then tijdook herhaaldelijk en dwaas misbruikt, toch steeds weerin mij wilde ontwaken? Zeker is het, dat ik nog welvoldoening kan gevoelen over een nawinter, niet Langvoor het erode van die jaren der vervreemding, toenik, enkel our der wille van de zuiverheid van dit zin-gende vermogen, mij in afzondering begaf, ingaandetot die westelijke schemering, waar, dwalend in eenzangloos en eentonig suizen van wind en wateren datdaar eeuwig gaande is, ik de stilte, tegen welke mis-daan werd, kon belijden. Genezen van den woeker meteigen verdriet en eigen hlijdschap, en alreeds aanvan-gend de mogelijkheid to voorvoelen van een deel heb-ben aan onheugelijker bewogenheden van weedom en

165

Page 170: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

geheimzinnige vreugde, keerde, na die zuivere ver-arming, ik toen nadenkend terug binnen dezen kringvan dagen en van nachten, waar mij, neerhurkend on-der den ouden wind van het komen en het gaan derdingen, aanvankelijk nog slechts een eentonig napre-velen van het ritselen van dezen bodem mogelijk was .Deze zoo begonnen genezing van het ontzielde afster-ven werd voltooid toen, niet lang daarna, de dood,die de voltrekking is der ziel over het hart, na mij eerstaldus op de wijze der waarheid aandachtig to hebben ge-maakt, mij nu bezocht op de wijze die van de schoon-heid is, de wijze van het bloed, en mijn lichaam zooijl maakte, dat, bij alles wat ik daarmee nog zag enhoorde, het onderscheid tusschen beeld en spiegelbeeld,echo en geluid, voor mij werd opgeheven .De eerste tijding van het onvergankelijke, die mij toenbereikte, was op een sullen ochtend ergens uit denomtrek, klein, helder en van eeuwen her, de stem vanhet water ; ik kwam overeind en herinnerde mij, metingehouden adem luisterende, dat er een blijdschapbestaat, onnoemelijk ouder en geheimzinniger dan deweemoed waaronder de schemering mij gevangen hadgehouden, en langzaam, maar glimlachend en zonderaarzeling, grog ik leven in een richting vanwaar hetscheen to klinken . Op deze wijze bewogen bereikteik een tijd, ouder dan de wereld en jonger dan deochtend, waarin ik van het verschenen bestaan enkelverkeer zocht met die anders zelden gevonden plekken,waar de heldere eenzame dingen hunne geheimenhouden en waar de langzaam naderbij gekomen pein-zende zich Diet alleen aanwezig voelt.

166

Page 171: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Zoo, met de herinnering van het bestaan dier geheim-zinnige blijdschap en het aandachtig bedenken, hoe ikeen diergenen bleek to zijn voor wie al van jongs ofaan het verlangen heeft ingezet op de melodie van hetheimwee, was het dan ook, dat ik in de vroege her-innering aan u weer - en nu voorgoed - een beteeke-nis ontdekte, een afspraak, inderdaad, zoo Lang geledengemaakt met dezelfde heldere voorwereldlijke teeke-nen, waardoor, herhaald nu als tijdingen, ik tot zulketranen als het leed niet kept ontroerd kon worden .Want de eerste helderheid van de ziel is ouder en on-eindiger dan de droefheid des harten, en ik had er mij,dwalend in mijne stilte niet ver van mijn deur, al welop voorbereid, dat met eenmaal en vanzelf als eenademhaling de kleine glinsterende waterplas voorbij dewilgen zou kunnen blijken de zee to zijn . Zoo was hetdan ook, wachtend bij de rimpeling van een afgelegenwater of nagebleven in een koel vertrek en kijkend inden spiegel naar het beeld der weinige wolken buiten,dat het besef van leer een vreemdeling to zijn zich nietdoor afzonderlijke vervoeringen meer openbaarde,dock niij vervulde als het eenzelvig en onverwonderdbeleven van een ballingschap, die, bijna geleden, nietlanger meer zwaar valt. Inderdaad moet gij toen welvaak weifelende bijna aanwezig zijn geweest, en zoo-zeer werd in het stifle licht van zulke dagen van eenijle wereld de werkelijkheid ontvreemd door het spie-gelbeeld, dat ik, mijzelven daarin waarnemend, mijsours peinzend verwonderde, dat ik uw gelaat nog nietachter naast het mijne zag komen . Want het was ge-heel overeenkomstig de wijze waarop ik toen mijzel-

167

Page 172: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ven nabeleefde, dat ik in deze aandachtige herinneringaan u slechts van uw gelaat de verschijning verbeidde,en zelfs, omdat er toen zoo weinig meer uitgesprokenbehoefde to worden, van uw gelaat nog slechts uwoogen zocht, denkend hoe ik door hen zou wordenaangezien met een laatsten blik als van het samen luiste-ren naar het uitruischen van alreeds losgelaten snaren .Zeker zou ik dan met u verdwenen zijn .Doch ook waren er dagen, waarin ik in mijn aandachtvoor de tijdingen, die mij bereikten, niet stil kon blij-ven, dock aangegrepen werd door het besef, dat zij,hoe helder en vlakbij ook genaderd, toch van zeer verachter een duister en bewogen tusschengebied waxendoorgekomen . Dan, in eenzame namiddagen, beleefdeik een stormgordel van oude wage droomen tusschenmijn oogen en het kristal aan den overkant van detafel, waarin van het licht, dat buiten verwoei, een latevlaag raadselachtig vereeuwigd nableef. Diep en on-stuimig was het dan char waar ik mij in stortte met deblinde vervoering van den geroepene in de duisternis,die hij de buitenste duisternis weet to zijn, en al meendeik sours de steile glinstering van een glazen toren tohebben gezien, zoodat mijn lichaam - als ware dat debeteekenis - huiverde, machtiger toch bleef de aan-drift waarmee ik mij overgaf aan alles wat char aan mijgeschiedde, minuend en bezingend de ondergangenvan wat toch in mij niet meegered zou kunnen wor-den. En als ik mijn oogen, nadat het binnen hen zoowas toegegaan, weer opendeed, scheen het of een zachten machtig ruischen nog een wijle of en aan grog overhet vlak van de tafel, waaraan ik mijn lichaam, duizelig

168

Page 173: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en steeds ijler, weer gedoken vond. Maar de lichtetijding was dan niet meer in het kristal, en met het val-len van den avond wist ik, dat de nacht Lang zou zijn.Al to zeer was ik in zulk een vervoering uitsluitend een,aan wien het duistere voltrokken wordt, dan dat mijde herinnering aan u, zoolang dat duurde, bij kon blij-ven. In dat jaar was het enkel nog maar in de lichtestilte, dat ik uw nabijzijn kon vermoeden, en na zulkeen erode van den dag was het nachtelijk denken aanu een waken in de verlatenheid van wie zich vergetenvoelt. Maar in den uchtend hervond ik het eindeloosopengespiegelde helder zijn des levens, en als ik dan,terwijl een vroege herfstzon naar mijn oogen scheen,over mijn handen het lichte water deed vloeien, be-speurde ik, nadenkend, in het lichaam nog een vermo-gen tot groot en schoon verkeer met wat bier gaandeis, een toen haast onverklaarbare zekerheid zelfs, datook gij het vertrek nog uit wilde stellen om eerst, bieren met mij, nog een tijd to beleven van steiler vuur enklinkender golfslag .Toen, onverwacht, werd ik voor de kans gesteld dooreen duistere spelonk van pijn en lij fsgevaar zulk een rij dto bereiken . Ik aarzelde niet . Zoo stellig en onvergete-lijk, zoo verheerlijkt wijd en helder was de belofte ge-weest van den dood, dat ik van het eenmaal nakomendaarvan to diep verzekerd bleef, om een uitstel in dit le-ven to vreezen. I sloot mijn oogen, mijn zinnen wer-den gesloten, en ik liet het gevaar aan mij gebeuren .Gekneld in pijn werd ik wakker, maar groot en liefe-lijk was het licht, dat in de kleine, vreemde kamer bin-nenkwam, en regelmatig met den duur van de gelijke

169

Page 174: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

dagen nani de pijn af. Als zachte lampen kwamen engingen de gelaten van de mij toegenegenen, en waar zijgeweest waren bleven hun bloemen achter als het avondwerd. Niet lang daarna, nog zwak, en liggend in eentaro in de zachte gouden voormiddagen van een toenvroege lente, sprak ik wel met de dierbaarsten over hetlichte leven en hoe eindeloos dat zich nu weer voor-deed, maar als zij geen woorden meer hadden en enkelademend in het zonlicht bij nuj zaten, verzweeg ik, inhet zalig veinzen van een zelfde sprakeloosheid, hoeik als een diepe ruischende kracht, een onbetwistbaarvrijgeleide, nu den dood in mij wist opgenomen .Weldra verliet ik, loopende, dien beschutten taro, envond de wereld bloeiende waarheenikmij ookwendde.Het was in die lente, gaande dag in dag uit in de lichteeenzelvigheid die bier de deelname is aan de meestwijde gemeenschap, dat zich als geluk en verwachtingde mogelijkheid van een laatste volkomen wijze vanzijn sours deed voorvoelen, een ademlicht alleenzijnvan mijn wezen, waarin dit leven tot peinzen wordten waarin het enkel door den helderen dood, die glin-sterende doorbraak van een ander leven, tot zingenkan komen. Doch tegelijk met dit voorgevoel ver-vulde mij, en met niet minder verwachting noch min-der hoewel donkerder geluk, de zekerheid, dat ik doorde toegenomen kracht nu ook met het leven van mijnbloed mij zonder voorbehoud zou hebben to wagenin dat onstuimig tusschengebied waarin ik tot op liennog slechts met gesloten oogen en gedoken had ge-leefd. Ik wist het in dat lichte loopen door zon enregen, en vooral als ik bij der wegen sprong sours een

170

Page 175: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

oogenblik bedacht hoe wijd en doelloos nu overigensmijn leven zich voordeed, en ook wist ik het wel alsik in den morgen wakker werd en het bewegen vanonbekenden hoorde in een vreemd huffs, maar hetdiepst - en toen met angst ook - heb ik het geweteneen ochtend aan een never, waar het beeld van hoogebloemen bewegelijk was in het water en waar het levenmij bescheen met een zoo ondoorgrondelijke helder-heid en nabije warmte, dat ik het toch onmogelijkevan daar zoo en tot het erode toe to blijven toen welmoest voelen als een donkeren drang in mijzelven, eenheerschzucht, als het ware, van mijn bloed .Eindelijk, toen het zomer was geworden, kwam ikwaar de zee is. Overal voor mij uit hield een licht eneindeloos zingen aan, achter mij, waar ik vandaankwam, was het stil. Het leek wel een voorbeleven tozijn van het erode, want kon zelfs de dood dieper enlichter blijken, en zou dit zoo diep zijn en zoo licht alshet de zingende dood niet ware? Vanzelf en bijna wee-nende legde ik mijn kleeren af, en liep, langzaam enmet bijna geloken oogen, die stemmen tegemoet .Toen ik tot hun midden inging werd hun zingen toteen jubelend mij welkom heeten en werd nujn lichaamniet anders dan een klinken des levens, waartegen dieanderen fonkelende zich kwamen breken, en dat zelfgebroken werd tot lachen en weenen, tot een neerko-men waar zij neerkwamen en tot een opstaan waarhun nieuwe aantocht riep . Zij speelden met mij, dennameloos en eenzaam en klinkend nu gewordene, eenlicht oneindig spel van dood en leven, tot zij, eindelijk,mij loslieten zonder zelve been to gaan, en ik, nafon-

'7I

Page 176: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

kelende van de stilte waaruit zij nog zingen bleven, mijlegde in de zon, en insliep . Toen eindelijk en nog on-willig mijn oogen begonnen zich weer to openen,voelde ik mijzelven nog neergelegen in vervlogenereeuwen gouden nanevel, die nu optrok omdat de tijdzich aan mij herstelde, maar ergens en als van achterwateren gordijnen hoorde ik het zingen heengaan vande Brie broeders uit het glinsterende huffs met de zevenopen deuren; zij hadden bij mij gezeten in het goudenzand, maar konden nu niet larger blijven . Later liep iklangs de golven naar het widen, tot ik een gehucht be-reikte, dat daar in de duinen ligt .In den avond zat ik boner voor de lage herberg op hetduin; achter mij, daarbinnen, hoorde ik zwaar en lang-zaam de stemmen van twee nude visschers . Het wasbijna geheel donkey geworden; het ruischen beneden,nu zeer stil, deed aan inslapen denken ; het was nogwarm. Toen trok er in de verte boven de zee een don-ker en aarzelend onweeren voorbij ; mijn hoofd daaldenaar mijn harden en het to groot geluk brak in veletranen open, toen ik met eenmaal wist, wie gij ge-weest waart, wist, wie gij zijt. 0, mijn grooter sterkerevenbeeld aan die andere zijde van licht en wind, mijnvoortijdelijke gelijke van die glinsterende kust, waar-heen de ontembaren zingend zijn uitgeweken toenbier de neerslachtigen kwamen, gij, die, zelfs hier,wachtend tot ik weer mee terug zal kunnen gaan, hetlever, dat ik slechts kan droomen, lever kunt, gij, diemij niet Bunt aan de ongevleugelden, hoe dicht waartgij daar, dien avond, bij mij gekomen. Toen was hetniet meer uw gelaat alleen ; waar ik gedoken zat en

172

Page 177: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

snikte, stondt gij achter mij, en op mijn huiverendenrug lag uw sterke hand . Hoe hebt gij het toen kunnenaanzien, dat ik hier bleef? Was het daar niet de randder wereld en wat zou op dien rand de tijd geweestzijn tegen een oogenblik van uw wil? Waar gij tochweet, hoe ik hier niets vermag dan het ruischen vanhet heimwee gaande to houden, wat heeft u daar danbewogen mij weer los to laten en van mij heen togaan?Toen ik opzag was de wil van mijn bloed alweer ster-ker dan de huivering nagebleven waar uw hand gele-gen had. Het ver onweeren was overgetrokken, maarin het warme duister vielen de eerste droppen van denregen. Langs mij kwamen, groote logge schaduwen,de beide visschers naar buiten, en daalden of naar hetdorp . Weldra stond ik toen zelf ook op, en grog naarde herberg waar ik zou overnachten .Vanaf dien dag, waarin ik eindelijk volkomen opge-nomen was geworden in de oorspronkelijke klinkendeeeuwigheid van den slag des waters, den gloed van hetlicht en den vlaag der lucht, begon als een hoog enblindelingsch verslaven het inwijden des lichaams totdie eerste verrukkingen, waaraan tot op then enkelnog de ziel zich zonder voorbehoud had kunnen over-geven. Ik beleefde den hoogen zin van het genot, dathet deel hebben is van ziel en lichaam aan elkander opde Brie wijzen van het stroomende, het brandende enhet waaiende, de drie beginselen alley bewogenheden,omdat, voorbij de verste gedaanten aan deze zijde envoor de eerste droomen aan de overzijde, alle grens-overgangen tusschen ziel en lichaam staan in de tee-

173

Page 178: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

kens van wat hier waarneembaar is als de golf, de vlamen de vlaag. Ook beyond ik het eigen wezen als zulkeen, dat in licht of in donker het genot wil als zijneenig openbarende wijze van zijn, en zoozeer bleek,na wat mij dien avond duidelijk was geworden, hetopenbaren van het eigen wezen een dichterbij komenvan u to zijn, dat ik, in plaats van uw naderen of towachten, in dieii tijd, dagelijks bij machte het genot opto roepen, inderdaad vaak al dat gevoel kreeg vanelkander tegemoet to gaan, en toen die zomer ten erodeliep en de verrukking des najaars begon, kon ik, sterken zwervend van nog lichte hoogten afgedaald tot eenoud al duister dorp, mij sours verwonderen u bij hetbinnentreden van de herberg nog niet to zien, opstaan-de van bij het vuur en mij verwelkomend als eengelijke nu .Groot werd de avond van datjaar . Verrukt, als in eenmeesleepend avontuur, begaf ik mij dieper en dieperin tot het roepen van de onstuimige donkerten, dievoor een ophanden zegepraal bier ruimer baan schenento maken, of stond to staren in die dagen, als overal hetijl en windstil licht is van den uittocht der vervoerden,wier oponthoud hier eindelijk verstreek . Tegelijk ster-ker en dieper gebeurden de dagen mij, en waar het ver-mogen tot genot, vaak zelfs verhevigd, mij bijbleef inhet duistere vergaan van het verschenen leven, behoef-de ik niets in to boeten van dat stiller verkeer met dendood, waardoor eens het ijler worden des lichaams mijtot nuj zelven terug had gebracht. Sours woei het leegelicht den ochtend lang blinkend en oneindig ; dan wer-den het wilde verlaten middagen met een luide zee,

1 74

Page 179: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

cen erode, helder en onstuimig. Mij bevloog dan, ge-lijk zoo Lang geleden voor het eerst toen die vrouwzong tusschen vuur en maan, dat tot doodelijke zalig-heid meesleepende gevoel van nu niet langer meer tohoeven blijven onder vreemden, van het alreeds achter-laten der laatsten hunner op den snellen doortocht,waartoe plotseling dit leven, dit gedwongen opont-houd, verheerlijkt werd, en ik bereikte, snel en be-vlogen, het erode, en gaf mijn lichaani in de waterenprijs aan dezelfde koude, hartstochtelijke liefde, waar-mee de ziel mijn hart verrukte. Terugkeerend, met hetwestelijk neerstormend licht achter mij, loopende snelen in een hoorbaar spreken tot u over de padenloozeduinen, bereikte ik dan eindelijk een verdoken en alduister geworden gehucht, dat leeg leek, want dekleumenden waxen binnenshuis, en het donker woeier over de lage daken en door de weinige smalle wegen .Dan, in den avond, zwaar van vermoeide kracht, zit-tend, een vreemdeling, bij het vuur in de herberg,dronk ik diep en langzaam, en dacht sours starend naarde hand op mijn knie, dat het uw hand zou kunnenzijn en dat gij naast mij zat.Het was na zulke avonden van peinzende kracht enlevend vuur, dat ik, naarmate de dagen korter werdenen de gronden der wereld ritselender van verganenbloei, mijn ballingschap grog begrijpen als een binnendit licht en dezen wind voortdurend stijgen en zwich-ten overweer van slakende vervoering naar verlorenbedwelming, en daartusschen dat peinzen zelve, waarde neerval tot zweven wordt, en waar de woorden enhunne bewegingen zich al van ouds aan mij voor-

175

Page 180: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

deden. De toegenomen hartstocht des levens echtermaakte flu zelfs in dat peinzen een bewogenheid gaan-de, half donkey en als vervuld van een gonzend zingen,die het onbewaakte lichaam omving en, als het ware,ontvreemdde naar andere gebieden, waar - nu dooreen gelijke toename van het leven der woorden in mijmijn aandacht larger waakzaam kon blijven - ik ont-dekte, hoe ook daar het lever voortdurend ondergaanwordt door vele gedaanten. Van dat tusschengebiedder buitenste duisternis, waarin de vervoering zich vanbier uit wager moet, had ik dat vroeger, toen ik er nogslechts blindelings geweest was, al wel begrepen, dochnu bleek het mij evenzeer in de diepte waar de be-dwelming heenvoert, een gebied van schaduwen ensomber ruischen, waaruit later als een niet geheel ver-geten Broom het opdoemen en voorbijtrekken her-innerd kon worden van starende gedaanten, zijdelingsaanschouwd, en die daar zichtbaar werden in eenvlagend schijnsel of wellicht zelve daaruit bestonden .Ik begon to vermoeden Bat Bit de verlorenen waren,die eenmaal in de hoogte der vervoering het jubelenhoorden van de overzijde des lichts, doch die, omdatzij zich zonder liefde daarheen waagden, ontredderdwerden door de droomen des ondergangs in Bat on-stuimig tusschengebied, waar toen hun baan terug-gedwongen werd, doch neerwaarts naar waar zijvoortaan blijven, trotsch en zonder hoop . Anderenhunner, voorbestemd daar ook eenmaal to komen,werden nog aangetroffen in den stormgordel Bier bui-tenste duisternis, welke zich over hen als een onheiloncketende, to meedoogenloozer omdat de sterke

176

Page 181: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

jubel, daar nog hoorbaar uit het eerste licht, voor hengeen roep kon zijn, doch een oordeel toornend en hel-der. Blindelingsche verwarring kwam daar over hunverwoede lichamen, ontzetting over den hoogmoedhunner gelaten, sours in hun oogen haat, als der liefderoekeloozen, die daar nog met hen samen waren, maardie zich zingend op den grooten dood beriepen, henniet meer ziende aan hen voorbij gingen . Want deze,de verkorenen van dood en leven, zagen niet meer, dockzij bewogen zich starend of zelfs met gesloten oogen,zingend of enkel glimlachend, nemend door dezervoortijden verbolgenheid een onbedreigde baan .Gaandeweg voelde ik het leven der woorden in mijbindend en zingend zich bepalen tot een als het wareverkennen dezer gebieden, sterker zeker, toen ik in denoogopslag, de gelaten, de bewegingen van enkelen, diemij in het leven-hier tegenkwamen en aanzagen, eenvoorbeschikte gelijkenis begon to bespeuren met de indie andere verten en diepten waargenomen gedaanten .Zijdelings zag ik hen aan, onrust en begeerte in mijnhart, en na het voorbijgaan liep ik in angst en verlan-gen, voelend hoe nu de tijd aan ging breken, dat mijnbloed het leven der ziel tot in de bedwelming zou wil-len ondergaan, en voorvoelend als een onmiddellijkgevaar zijn nu niet meer to vermijden vervreemdinguit dat eenzelvig verkeer met licht en wind en water,waarin het de vervoering had beleefd . Want ook vandie anderen was het niet enkel een tegengekomen, dochzij zagen mij aan alsof ook zij van mij wisten, en inden avond, als de behoedzamen binnen waren, ge-beurde het eindelijk, dat een angstig en onweerstaan-

1 77

Page 182: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

baar roepen en antwoorden van het bloed den gangvan onze lichamen zich deed wenden en wij weer toe-kwamen tot elkander .Duister en onverzadigbaar, uit schaduwen onheugelijkals het licht zelve, zingt de lust, die geen liefde vraagt .Wel was het nog zoet en liefelijk, dat eerste nemen derhanden en de woorden der ziel gefluisterd door de ster-ken over der teederen zwichten, maar als met het ge-sloten worden der oogen de roode lippen zich open de-den, om welke geheimzinnige en neerwaartsche boch-ten van den tijd voltrok zich dan niet een spoorloos enonweerstaanbaar ten onder gaan, tezamen verstrengelden verloren, naar oorden duister en voorwereldlijk rui-schende, waar meedoogenloos het sterk en ontembaarteeken van roofdier en proof zijn opstand vierde uitdien val. Wel stonden daarna, weer ontwakend binnendezen rijd, in de leege gebrandschatte lichamen de oogendan vervreemd en ontzield naar elkander open en waser een alleen en schichtig de wijk nemen, weenend vaakdoor wind en avond, dier in hun teederheid geschon-denen met een wroegend verlangen naar de lage ver-lichte vensters, waarachter zorgelijke liefde laat enwachtend opbleef, maar al den volgenden avondruischte het weer uit die onheugelijke schaduwen enweer werden zij naar buiten gezongen, Tangs de smallewegen en den ronden stillen brink over, wankelendbijna van dat zwaar en bedwelmend verlangen naareen proof to zijn, naar den angst, de pijn van eendwingende greep, naar het achterover neerwaartsworden gebogen hunner bleeke rankheid, naar het toloot gaan onder de donkere kracht . En die anderen,

178

Page 183: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

die donkeren zelve, naar wie de bleeke geroepenenuitliepen, wat waren in hun of en aanschrijdend wach-ten zij anders dan de eerstbewogenen Bier oude gon-zende muziek, waardoor ook ik in dien tijd overwon-nen werd en die mij vervulde met een dan weer lang-zaam en hartstochtelijk, dan weer woest en eentonig,dan weer bonzend en bedwelmend aangaan door mijnbloed? Zonder woning en spoorloos maakte het ons,nameloozen voor elkander, die bijwijlen, na gepleeg-den roof en een toevallig samentreffen in een herbergvoor den nacht, dronken diep en laat als schaduwenbij het vuur ; dock met het kil aanbreken van den daggrog, zonder afscheid, elk zijns weegs . Waarheen heefthen die donkere drang des bloeds geleid in dat verlorengaan en verloren doen gaan, Tangs welke wegen heenen in tot welke menigten?Hoewel het nadenkend verkeer met woorden ooktoen niet geheel ophield, gebeurden mijzelven in datonomzichtig en al meer verzwervend volgen van eenbegeerte, die hoe vaker bedwelmend hoe minder ver-zadigd kon worden, vele nooit plotselinge veranderin-gen, die, joist omdat zij ternauwernood werden waar-genomen, to laat bleken een her en der afdwalen to zijngeweest van de laatste nog bekende omgevingen, totik mij, een leegen grauwen morgen, vermoeid en on-verschillig loopende beyond door de gore straten vaneen voorstad. Ik wist er geen weg, maar eene, die naastmij liep, voerde mij mee. Zijdelings keek ik sours naarhaar; zij was niet moe, haar tred was kort en snel, haarlange oogen waren bleek, en dun was haar roode mond .Zij sprak niet; mijn moeheid was to weerloos our haar

1 79

Page 184: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

to vragen, waarheen ik grog: voor mij was overal enonontkoombaar, gonzend en stampend, het aangaanvan de stad, en achter mijn meegevoerd voortgaan,scheen een onherroepelijke doffe vergetelheid alles watvan mijn leven was geweest bij zich in to lijven en opeen stile vreeselijke wijze ongedaan to maken .En, nu nog, als ik mij starend buig over het diepe don-ker van den gevreesden spiegel van dien tijd, is geender beelden waarvan ik het opkomen en het overtrek-ken of weer onderzinken waarneem, een weergave vaneenig afzonderlijk voorval dat ik toen zelf beleefde,dock veeleer zijn het innerlijke gezichten, en zelfs alsik overweeg hoe deze dan toch eerst door wat mij indien tijd gebeurde in mij ontdekt konden worden, dannog aarzel ik om in zulke gezichten al to zeer het wezenvan de stad ontraadseld to zien, en aan een eenzaamerode van het starend nadenken kom ik er dan wel toemij of to vragen wat wellicht elkeen, die zich denkendin der dingen spiegelbeeld verdiept, vroeg of laat zichof gaat vragen: of zelfs de luidste en machtigst heer-schende waarneembaarheden van dit leven anders zijndan, binnen dit tijdelijk bestek, de gebroken weer-schijnselen van wat, verrukt of somber, traag of be-vlogen, plaats greep of wellicht nog geschiedt in eenleven, waarvan de sterker en volstrekter toedracht,bier onwaarneembaar, dit leven bepaalt . Wat hiervandan ook moge zijn, zeker is het, dat in het verloop derbeelden, die als droomen in den nachtelijken slaap, uitdie spiegeldiepte tot het donker oppervlak omhoogkomen, mij de duistere mare bereikt, hoe op een doorhen verraden ster reeds dichter menigten van ontvleu-

18o

Page 185: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

gelden met de zielskracht van het leven, dat zij ademen,in al norscher en onheilspellender tegenstrij d komendoor een zich dreigend en labyrinthisch uitbreidendesteenen wereld, waarbinnen zij zich inbouwen. Don-ker en dreunend van wezen, maar ruw of verraderlijkverlicht en uitgevierd leer en daar tot krijschende ofwulpsche muziek: een wereld van hoovaardij en pijn,waarheen van een uitstervend geloof een gansche be-woonde omtrek de laatste droomen van het grooteheimwee uitlevert, schatting, den zieltogenden afge-perst, om binnen dat steenen labyrinth - die schrijnen-de dragende wond, geslagen in het groot lichaam vande ster - genet to worden op den woeker, het zweren,der ontzielde begeerte. En som s, als van lager afstandgezien, daaroverheen, van uit het grondelooze vandien spiegel, een snel opzetten van duistere verbolgen-heid, breede wolkenwerelden, waarin onheugelijkeblinde of starende aangezichten vermoed worden, enwaaruit zwarte regens neerwaaien, geesels en plagen,weerwraak wellicht van oude verloochende droomen ;maar daarna, in de erger verschrikking van een weeropklaren, die wereld, opnieuw en dreigender nog tozien, steeds onheilspellender zich ontmaskerend als hetoord, als de belichaming inderdaad, waaraan, met degelijktijdige liefdeloosheid van een verscherpt saam-gedrongen genot en een als schandelijke ellende uiteen-zwichtende afmatting, dit waargenomen geslacht vanontvleugelde zielsvijanden zich blindelings en ver-woed ontzenuwt in wat dit geslacht zelve, maar tolaat, ten leste een al wilder, doodelijker zelfbevlekkingzal moeten blijken . En eenmaal scheen het, na de vla-

I8I

Page 186: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

gende voorteekenen en met het al donker worden vanzulk een weer ophanden noodweer, alsof enkele hoogeoude gestalten, groote stervenden, wankelend zicht-baar geworden op een steilen westelijken ringmuur,hun armen wolkenwaarts uitgestrekt, de in het nood-weer neerkomende aangezichten beriepen met uitvoortijden overgeleverde maar sinds Lang door demenigten vergeten aanroepingen, onheugelijke woor-den, waarmee nu een uiterste vergelding door henwerd afgesmeekt, tot waarlijk in het verbolgen opzet-ten van den storm een stralen ontstond als het ont-waken bovenaardscher oogen en door dier voor-wereldlijke aangezichten openende lippen een jubel,wild en eenzaam, uitbrak ; starend en luisterend scheenhet mij toen zelfs, dat, uit dieper verten nog, een anderdreunender ruischen naderde, als van een zee in aan-tocht, als van de wateren van het erode komende tegende wereld, tot, toen dit alles ondergaande in een wildekolk van wolken en stralen neerwaarts verdween, ikeindelijk in den spiegel toch mijzelven waarnam, zoo-als ik geweest was den laatsten dag van then tijd, eendoodschen grauwen namiddag, toen ik ontwaakte uiteen droom, waarin die gezichten voor het eerst mijhadden bezocht.De kamer, waarin ik op een bank lag, was toen ik mijnoogen opsloeg al bijna donkey geworden. Alleen inhet raam was nog licht, een bleek ellendig licht, wantde straat was niet breed en de leege fabriek aan denoverkant was hoog . Ik dacht aan de groote voile ramen,die het licht, verraden en onteerd, doorlieten als tot eenmoordkuil. Toen werd, krakend, het raam van de

182

Page 187: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

kamer omhoog geschoven. Zij, die in de schaduwnaast het gordijn had gezeten, leunde nu naar buiten .Zijdelings keek ik naar haar, hatend, weerloos, zonderherinnering aan hoop . Zelfs de gedachte hoe Lang ikdaar al leefde kwam niet in mij op, niets dan een moezwak besef van zelf vernederd achter to zijn gelaten inden schandelijken kuil van mijn lichaam wrokte in mijna. Achtergelaten . . . zoo onherstelbaar en zoo Lang alher, dat het woord zich als een vonnis enkel nog maarop mijzelven betrok en ook geen onbestemde vraagmeer wekte naar wie of wat van mij was heengegaan :doffe rekenschap van een nu geworden zijn alley tijdentot een rondom in versteening uitgebreid verleden,waarin ook de herinnering ergens om kwam; evendoffe wanhoop bij het bedenken, dat mijn hart enadem nog teeken bleven geven van iets als een tragennatijd, die - hoe Lang nog? - aan mij zou moeten ge-beuren. Achter den dunnen wand, waartegen ik lag,liep iemand op de gang. Stil legde ik mij om, mijnhoofd naar dien wand gekeerd. Ik hoorde het neer-zetten van een kan in de steenen waterkom, en dade-lijk, luid en gauw, het volloopen daarvan onder dekraan. Weldra werd de kraan weer afgesloten, en destap van die daar geweest was, ging door de gang weerbeen. Toen riep zij, die uit het raam leunde, naar be-neden. De harde stem van een vrouw gaf antwoorduit de straat . Zooals ik lag, mijn rug naar het raam,bleefik liggen, luisterend enkel naar de stemmen, nietnaar de woorden, tot ik haar aan het raam hoordezeggen: „hij slaapt hier binnen" . Daarna klonk vanbeneden uit de straat een ruwe spot ; beiden lachten

18 3

Page 188: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

toen tegelijk denzelfden korten lath, waarop zij, diebuiten stond, verder liep . Terwijl een zware kar nogvoorbijging, begon zij, bij wie ik woonde, met tragegedachtelooze stem een gerekte wijs to zingen, die degroote straatorgels toen vaak speelden, vooral in anderewijken. I dacht aan dien eersten ochtend, toen ik methaar meeliep door de leege gore voorstad . Het scheenof die zich toen achter mij dicht had gebouwd . Idacht: „mijn lichaam in de stad, en ik in mijn lichaam",en weer voelde ik dat lichaam als een kuil, een sullenschandelijken kuil, waarin ik lag, vernederd, achter-gelaten. jr is niets meer aan to doen", fluisterden mijnlippen vanzelf. Het zingen Meld op, en het stroeveraam werd dichtgeschoven. Zij hoestte even en grogtoen de kamer uit ; ik hoorde, hoe zij aan het erode vande gang die andere kamer binnenging, waar haar bedstond. Het was geheel stil en donker geworden waarik lag .Toen pas, achter het dunne beschot, hoorde ik het,klein, kluikklaar, regelmatig : druppels, die vielen, hel-der, voortdurend, in water, dat daar stond . Ik Meldmijn oogen dicht ; ik durfde mij niet to verroeren .Toen pas gebeurde het in mij . Ik voelde slechts, dat hetgebeurde, want er was geen zien en geen hooren danenkel het kleine heldere watergeluid, dat buiten mijaanhield, en het niet opgaf, en waardoor alles to weegwerd gebracht. Geen noodweer, geen aangezichtenin wolken, geen zee in aantocht ook, maar alleen, alsbehoefde dit alles nu niet meer, werd zonder overgangde tijd uit mijn wanhoop opgeheven, zoodat die hardedtusternis, losgelaten, stil en zonder meer uiteenviel .

1 84

Page 189: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Vanzelf en even stil herstelde zich een prille werkelijk-heid, ook nog niet zichtbaar, maar reeds als glinste-rend to vermoeden aan een licht trillen der oogleden,en welds, scheen het, zou ergens daarin een stem gaanzingen, de stem, die eens had gezongen tusschen eenmaan en een houtvuur, maar nu een ander lied .Eensklaps, als door een vuist getroffen, schrok ik over-eind op de bank : vlak bij, raw en laid, was in de straateen orgel gaan draaien : een dean, dreunend en schel,brak met zulk een geweld los in die duistere wijk, dathet opgeschrikte leven er op slag bezeten scheen toworden, wild en eentonig, door een meesleependesomberheid, een meedoogenlooze vreugde, een sta-rend en roekeloos, een prachtig overstag gaan naaronheilen van genot. Mijn bloed vloog in mij om, sid-derend stond ik in het al scheurend graf van die kamer,sterk en fonkelend van verrukking en vijandschap . Entoen hebt gij, then ik zoo lang vergeten kon, recht-streeks den doorslag toegebracht . Ik zag uw oogenstralen aan den wand, ik voelde uw handen op mijnhoofd, dat huiverde, en tot in mijn keel snikte uwlach. Ik stortte de dear uit, de gang op. En daar, ge-knield, stroomde het water over mijn opgeheven han-den, op mijn hoofd, koud en hartstochtelijk, door mijnkleeren, over nujn huid, vlakbij en samen met hetwild en eenzaam bloed .Het ontembaar heimwee vervulde zich . I stond op,huiverend, verheerlijkt . Tegenover mij, in de opendear van een verlichte kamer, zag ik toen die vrouwnog staan. Haar oogen kon ik niet zien, maar ik zaghoe zij, ontsteld, zich met haar bleeke armen steunde

1 85

Page 190: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

aan de deurposten, en het was mij of zij iets, een ge-daante, zag achter mij, oogen achter mijn oogen . Hetwater stroomde, woest en eentonig klonk de muziek .I deed enkele stappen naar haar toe . Wat bewoogmij? Een late deernis, misschien, nu mijn blijde haat deoverwinning zeker wist? Maar zij, snel, deinsde rugge-lings de lichte kamer in, en wierp de deur dicht .Donker bleef de gang . Over den rand van den steenenbak hoorde ik het stroomend water nu loopen ; eenhelder druipen klonk op den vloer . I lachte in deduisternis en legde nujn natte handen tegen mijn koudgezicht. Toen werd beneden de buitendeur geopend :zegevierend brak de muziek het schuwe huffs binnen,een donker wankelen begon rondom . Ik liep de on-verlichte trap haastig af, en vluchtte, joist voor eenoude man de deur weer sluiten kon, naar buiten, destraat in . In het midden van de straat draaide het orgel .Donkere nameloozen dansten daarbij in elkanders ar-men. IJlings liep ik door hen heen . Ik zag een vrouw,die schreed alsof zij nooit zoo sterven . Even dacht ik,dat zij leek op haar, die eenmaal, zingende, stond tus-schen dood en leven, tusschen maan en vuur . Ik vlucht-te een plein over. Ver achter mij hoorde ik de muzieknog toen ik boven Tangs een breed water liep ; veellichten spiegelden daarin en donkere schepen lager er .'s Avonds reed ik in een flauw verlichten, dreunendenwagen. Tegenover mij sliep een zware bleeke man ; inden anderen hoek van die bank zat een vrouw, dieachter een donkeren omslagdoek haar kind voedde.Buiten was het wijd en duister ; in de verdwijnendeverte lag de sterke stad to branden, uitgestrekt, met

1 86

Page 191: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ontelbare lichten, groot, somber, magnetisch. Maarde snelheid van het rijden nam toe, het dreunen werdminder, een lichte schokkende maat werd het . Vanachter het beschot, waartegen ik zat, was een man op-gestaan, een lange man met een rooden doek om zijnhall; hij kwam in den doorgang Tangs de drie afdee-lingen staan . In zijn handen hield hij een harmonica.Vluchtig keek hij ons aan ; zijn gezicht was verweerden onbezorgd. Toen begon hij to spelen .Wij reden snel; de lichten van de stad waren niet meerto zien ; met een zachtzwaaiende onbekommerde mu-ziek reden wij in then flauw verlichten wagen door dewijde duisternis verder, als hadden wij geen bestem-ming meer. De man tegenover mij was wakker gewor-den en staarde in de richting van hem, die speelde, metvermoeide nadenkende oogen; de moeder wiegde methet kind langzaam heen en weer . Ik gaf mij verlorenin een geheimzinnigen stroom van droevig geluk, eenvreemden tocht met ontelbaren tezamen en toch al-leen, zonder vanwaar, zonder waarheen, donker enzalig. Mijn lippen gingen woorden fluisteren . . . hettreurspel onstuimig en oud onzer schaduwen onderden wind . . . . Ik huiverde van verwachting en slootmijn oogen.Toen voor het eerst, terwijl ik voelde, onverwonderd,dat gij naast mij waart, wist ik, dat wij broeders zijn,al zijt gij ouder en zooveel sterker en helderder dan ik .De man met de harmonica speelde een nieuwe wijs;snel en licht schokte de wagen . Wij werden meege-voerd op dezen wonderlijken tocht door den avond,gelukkig, op een donkere wijze, diep en zacht, zonder

1 87

Page 192: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

bestemming, vreemdelingen, onopgemerkt to middenvan hen, voor wie het hart zich daar zoo vanzelve hadgeopend .

WELnxn zal het in de kamer, waar ik u dit schrij f, algaan schemeren ; laag in het nog gouden westerraamzie ik de uitgestrekte donkere wolkenbank, waarachterin dit land de heldere dagen van het najaar zoo vaakondergaan, en die den nog donkerder zoom der dui-nen over de geheele lengte verhoogt tot wat nu welschijnt het leeg en steil randgebergte to zijn gewordenvan een voorwereld . Het is, gelijk gij het mij then langgeleden nacht zeide, niet ver van de zee, dat ik hierwoon. I weet nu - en gij wist het al van mij toen ikzelf nog niets weten kon - dat ik zulk een ben die, na tohebben gezworven en voor hij wellicht weer gaatzwerven, enkel wonen kan waar het wezen van hetlandschap zijn verkeer bestendigt met dat helder engeheimzinnig heimwee, waarvan hij niet kan ver-vreemden zonder zelf ten onder to gaan . En wat isvoor mij zoolang dit leven duurt het heimwee andersdan die nude afspraak met u?Er zijn vreemde stifle plekken in de duinen bier, van-waar gij, als ik er kom, joist schijnt to zijn heengegaan.Het is er, alsof gij niet ver in den omtrek nog ergensloopt. Dan sta ik, stil en denkend, waar vlak boven mijwolk en duinrand zijn, zooals zij waren voor de wereldwas, en voorvoel wel, hoe eenmaal heimwee en ver-langen zullen blijken altijd hetzelfde to zijn geweest .

188

Page 193: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Dat zal dan, ergens binnen mijn oogen, vanzelf hetlangverlangde voorgoed vergaan zijn van de wereld,want was het niet enkel en alleen de wereld, die hengescheiden hield en onvervuld? En zal dat niet hetherstel zijn van dien helderder staat van leven, waarwij vanzelve weer elkander zijn, gelijk voor ik hiergeboren werd; hereenigd, geenszijds de suizende ge-heimen van vuur en water weer, met de ontembarenin het diepe blinken van een natijd, een bijna eeuwige?Maar zulke plekken in de duinen zijn zoo oud en stil,dat ook zulk een voorgevoel er van zeer ver to komenschijnt, en landwaarts keerend weet ik wel, dat hetwachten nog Lang zal zijn. Soms, gaande Tangs de zee,als mijn stem zich voor alle luisteren beveiligd voeltbinnen dat groote ruischen, spreek ik overlaid tot u,omdat van uw luisteren het zwijgen dan naast mij meeschijnt to gaan . Zoo kwam ik kort geleden daar waarde duinen lager worden en het gehucht ligt, waar ikeens overnachtte. I ging veer naar de lage kleineherberg, waar ik toen in den avond een ver onweerenhoorde boven de zee en waar gij achter mij stondt toenik voor het eerst begrijpen grog, wie gij zijt . Ditmaalbleef ik er niet Tang, maar terugkeerend Tangs de zee,die grijs en eeuwig werd als de vergetelheid, ben ik toteen dieper vermoeden gekomen omtrent uw wezenen mijn wezen en onzen geheimen omgang met elkan-der. Het is een nadenkend inzien, dat mijn eenmaalterugkomen geenszijds vuur en water ervan afliangt,hoe werkelijk uw tijdelijk omgaan is in dit leven,waaruit zonder uw hulp voor mij geen uitweg is, endat uw omgaan hier - het bestaan van oogen en han-

189

Page 194: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

den, die doen denken aan het zwaard en de harp, zoozichtbaar als toen ik een kind was - weer van mijzel-ven afliangt, en wel voor alles van de mate waarin ik,door licht of door duisternis, stijgend of neerwaarts,strijdend of voortvluchtig, mijzelf verslaaf aan het ver-mogen om met de woorden van dit leven het gebiedto verkennen van de verschijningen tusschen vervoe-ring en bedwelming, dat - voor den eenzelvige althans- het gebied is van het hart . En als het ten langen lestetot het vergaan leidt van het hart in datzelfde oogen-blik, waarop de wereld breekt tusschen heimwee enverlangen, zal het dan niet een enkele gebeurtenis zijn,een plotseling brijzelen als van een spiegel, en daarnaeen large lichte wijle nog niets dan het jubelen, nietver en niet laid, dat ik eens hoorde tusschen maanen vuur?Maar als ik voorvoel hoe, binnen mijn oogen, dewereld, verterend tusschen heimwee en verlangen, enhet hart, verterend tusschen vervoering en bedwel-ming, onherroepelijk gedrongen worden naar dat ge-heimzinnig oord hunner vereenzelviging en onder-gang, en mij de gelijkenis herinner van de gelaten, diemij hier voorbijgingen, met de verschijningen in datander gebied, dan weet ik, dat mijn wonen in dezenomtrek van de zee niet vast zal zijn, al ben ik nergensdichter bij u dan hier, en ik ga de kans vermoeden vaneen terugkeer naar dat dreunende steenen labyrinth,waarbinnen de neerslachtigen zwoegend tot doode-lijke macht komen. Want het hart zal niet kunnen ver-gaan tot de helderheid van het vervulde heimwee zoo-lang het dat laatste gelijkworden met die wereld uit-

ego

Page 195: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

stelt of ontwijkt, en sours als ik, in deze kamer denkendaan de stad, voel hoe overmachtig de weedom van dateentonig en onstuimig treurspel zou kunnen wordentusschen mijn bloed en die geheimzinnige zooveeloudere blijdschap, gaat het mij voorkomen alsof ik,afgezonderd uit uw leven, hier geboren werd met eenbestemming, een taak als het ware, our in de woorden,waarmee men bier elkander verstaat, maar op uwewijze, then weedom hoorbaar to maken, en tegelijkdaarin verborgen, klein en eeuwig, die heldere blijd-schap to doen klinken, gelijk eens in de stad en in dathuffs en in die kamer het klinken, klein en eeuwig, ge-hoord werd van den droppel van het water . Ik weetniet waarom mij dit to doen zou staan, maar als ikdenk aan dien middag en aan de kans, dat door mijwellicht eenmaal een enkele dier neerslachtigen over-eind zou komen tot de blinkende vijandschap dier lief-de, wat zou ik mij dan nog afvragen? Niets immersdan juist die mogelijkheid, dat enkelen uit ons ver enhelder leven ontsterven moesten tot een geboorte indeze wereld met behoud van herinnering en bezieldvan heimwee, opdat zij de hun gelijkenden hier, in wieelke herinnering verloren grog, indachtig zullen ma-ken door in de taal der neerslachtigen een eigen geluidto doen klinken - in hoe weinige woorden vaak ! - datals van ver voor de geboorte schijnt to komen, een tee-ken, een bericht, dat eensklaps en geheimzinnig door-komt, een blijde wrack op de vijanden, en in hunmidden, genomen.Toch, in weerwil van dit heimwee en zelfs van dienherinnerden nacht toen gij tusschen mijn bed en het

I9I

Page 196: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

kleine vuur zat, vrees ik, sours, dat ik mij andermaalen dan al to diep en met to donkeren lust zou kunnenverliezen in lien weedom . Hoe vaak werd ik in dezenomtrek en in den natijd van hetjaar niet door dagen-lang duister en onstuimig weer verrukt tot een geheelvergeten, hoe mij de donkere storm toch oorspronke-lijk enkel lief was als het teeken van een verwardedoorvlucht en een ophanden zege van het eerste licht!Zou bij een tweede binnengaan in die noodlottigewereld een vergeten van die voorwereldlijke helder-heid niet doodelijk kuimen worden? Zeker is het, dater in mijn angst voor dien weedom een donkere lustniet enkel des geestes, aangaat, een duister roepen inhet bloed naar wat mijn ondergang zou zijn, en ligthet niet juist in den aard van dit heimwee, dat het, een-maal zich wagend binnen die wereld, het gevaar vanhet zwoegen our de ontzielde macht vanzelve ontwij-ken zal, meer wel blindelings zal vallen in de hinder-lagen, waaruit zelfs daar - hoe woest en versomberd danook - het ruischen en het suizen nog roepen van degolf en de vlam? Het voorzien van zulk een gevaarbracht mij in de jaren van dit afgelegen wonen ertoe,mij, behalve in de herinnering aan u, ook weer her-haaldelijk en aandachtig to begeven in de wereld dieroude verhalen, die mij steeds aan uw spreken in lienlanggeleden nacht doen denken, en eindelijk werd ikin mijzelven een neiging gewaar, enkele van die ver-halen weer to geven, to doen herleven zoo mogelijk,binnen die suizende stilte van aandacht en nadenken,waarin ik ook mijzelven het zuiverst ben gaan ver-staan. Toegevend aan die neiging had ik, uitsluitender

192

Page 197: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

zeker dan ooit tevoren, een gevoel van voor u to schrij-ven, sours zelfs - als schreden wij langzaam naast elkan-der onder een diepe ruischende schemering - van totu to spreken over een wereld waar gij mij het eerstover spraakt, dock op een wijze nu, waardoor gij be-merken zoudt hoe deze dingen zich in mij vervloch-ten met wat ik zelf hier, in deze late wereld, onder-vond. Heb ik op deze wijze wellicht to kort gedaanaan de onmiddellijke waarde Bier verhalen? Veeleerkomt het mij voor, dat ik, althans voor u en voor mijzelven, geen beter blijk had kunnen geven hoe diepdie waarde voor mij is, dan joist door deze poging ourdie eeuwenverre en altijd jonge gedaanten en hun gaanen komen door hunne landschappen to doen herborenworden - op to roepen inderdaad - uit het ruischendepeinzen, dat een aandachtig beschouwen van de ge-stalten en de landschappen our mij been in mij naliet .En is het - zoo ga ik mij sours al afvragen - nujn hartin het geheim, terwijl ik schreef, wellicht er our todoen geweest zichzelven tegen later tijd van mogelijkeontaarding althans van een middel to voorzien our hetnude heldere heimwee op to roepen in welke donkerebeklemming ook : het levend binnen veler woordenbewegen bewaarde suizen en glinsteren van mijn meestinnig en eenzelvig verkeer met u .Ik ben, vaak van uit inkeer aandachtig starend naarhet bewegen van water of van vuur, meer en meergaan bemerken hoe er in een op het eigen wezen ge-stemde eentonigheid, zichtbaar of hoorbaar, een mid-del gegeven is our, hoe ontredderd het hart ook mogezijn, altijd weer voor een wijle tot de heldere oor-

1 93

Page 198: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

sprongen terug to keeren, en ik verlang ernaar - meernog als ik bedenk hoe mijn vaster zinger in woorden,eenmaal ontstaan, boner en zonder mij wil voort-leven - later, gewond en in een hinderlaag misschien,in deze verhalen die eentonigheid to kunnen vinden inzulk een mate als bedwelmend zou zijn tegen het mijdan omgevende en zoo helder in overeenstemmingmet mijn wezen, dat ik mij er binnen of zou kunnenzonderen tot wie weet welk eensklaps en laatst alleenzijn, dan en daar, met u. Hoe anders zal dat zijn dantoen gij, een sterk en helder man in den nacht, to ver-tellen zat tusschen het vuur en het bed waarin een kindwakker lag! Want zelfs als het binnen kort gebeurdezou hij, dien gij lezende vondt in de verhalen voor uen voor zichzelven door hem geschreven, ouder zijndan gij zijt, ouder in dien tin van het ervaren deterwereld, die een vervreemden - althans een verwijde-ren - beteekent van wat helder is en eeuwig . Maar gijtint de sterkere gebleven zijn, en alleen door niij zalalles anders zijn geworden . Want een kind had langgeleden een prachtig en geheimzinnig avontuur, waar-van hij den volgenden ochtend een vaag gevoel over-Meld, alsof er iets mee bedoeld zou kunnen zijn, maarvoor mij zal een levenslang wachten eindelijk in ver-vulling zijn gegaan, en ik za1 u aanzien, mijn leegeharden leggend in uw harden, met een onuitspreke-lijke vertrouwdheid, die, de large scheiding ten spijt,door het wachten en den geheimen omgang is ont-staan. U zien, u weer aanraken, sterkere broeder tutdie verte waar het helder is, aan wien ik zooveel ge-dacht heb en tot wien ik zoo vaak sprak, en die mij

194

Page 199: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

dan - verjongend de geschroeide woorden van dezewereld in de diepe koelte van zijn stem - zal kunnenzeggen hoe hij, rinds mijn geboorte hier, altijd bleefin den omtrek van dit leven, opdat hij mij weer of zoukunnen halen zoodra ik klaar zou zijn met wat mij bierto doen stond, en wat ik dan wellicht gedaan zal heb-ben zooals het moest, alleen omdat het toch niets an-ders was dan het zingen of het spreken van wat hetheimwee mij, onverzwijgbaar, ingaf. Geheel onzekerblijft mij wanneer het zijn zal en waar, want juist naar-mate ik klaarder ben gaan voorvoelen, dat het zijn zal,is een neiging, den loop van het eigen leven zelf torichten, die toch al nooit sterk in mij was, verdwenen,losgelaten bijna, als wat to ijdel en vergeefsch werd omde aandacht to blijven trekken. Wel bleef er een voor-keur, een vragende hoop, iets welhaast als een bede,dat het niet in een grauwe verlatenheid to midden derrondom dreunende menigten zal behoeven to zijn,maar, eerst als ik zelve daaruit weer been ben gegaan,in de lichte eenzaamheid van een kamer gelijkend opdeze kamer, in den omtrek ook van een kust. Starendin het kristal, dat tegenover mij op de tafel staat, wordthet alsof ik in die kamer van het erode mij zou kunnenbevinden voor een grooten spiegel, waarin ik achtermijn beeld een raam opengezet zie staan op een wijdverschiet onder laat en gouden licht . En als dan meteenmaal het oogenblik aanbreekt, dat een stille neigingom in het spiegelbeeld bet leven dieper to zien dan inde verschijning, gelijk krijgt, en ik, als wie even voorde bedwelming plotseling het suizen hoort van heteigen bloed, het verre ruischen van de zee boor, niet

195

Page 200: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

meer achter mij, doch voor mij, komend van achtermijn evenbeeld door het raam in den spiegel, hoe korten licht zullen eeuwen dan uiteenbrijzelen als niet meerdan een glazen scheiding, en hoe zullen wij samenglimlachend wellicht nog even een lichte kamer her-denken waar dat gebeurde en een andere kamer, waarin den nacht een kind keek naar een man, die vertelde,en een hal waar zij, die wij dan weldra weer zullenzien, tusschen vuur en maan den dood overjubelde.En toch - als de bede, dat het zoo moge gebeuren,eens werkelijk niet anders ware dan een verzwijgenvan den angst voor een erode binnen die dreigendesteenen koortswereld, binnen het eenige, dat op zijndonkere wijze van macht en weedom zich bier evenontembaar voordoet als het heldere heimwee zelve!Angst, onheilspellend, omdat hij ademt en leeft vaneen somber hunkeren daarnaar. Een raadselachtig hun-keren, tenzij waarlijk de laatste hoop pas na wanhoopkomen kan, want dan ware dit het hunkeren van hetheimwee zelve, dat voorvoelt hoe het met den onder-gang van de kracht des bloeds in then weedoem paszal komen tot de eindelijke overmacht, den plotselin-gen doorslag, van zichzelve to kunnen vervullen . Zouvan mijn bier geboren zijn ik in zulke gedachten debeteekenis op het spoor komen? Zou ook in mij dehoop, ontzenuwd, moeten gaan smeeken om denhartstocht der wanhoop, en zou ook mijn hart zichverloren moeten geven in het treurspel, onstuimig enoud, dier ongevleugelden, tusschen wie ik mij, krach-tens mijn afspraak met u, steeds als een vreemdelingvoelde? _Hoe anders zal dan de plek van het erode zijn

196

Page 201: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

en hoe ver van alle oorden, die nuj tot nu toe liefwaren !Maar, als het moet, zal ik zelfs daar voor u nog vind-baar zijn, dat kan niet anders, en sours, gedoken inzulke voorgevoelens, is het mij of ik, ergens naar waarik nog in mijn lichaam ben als in een doodloopendduister slop, u een smalle trap op hoor komen . Er isdaar geen vuur en de woeste roekelooze muziek vande luidere straten komt daar niet . Alleen is in het smalstoffig raam een flauw schijnsel, een zwak licht, oud engeel en als eeuwen to laat, want buiten, waar ver enmoe de stad dreunt, vervuilde de sneeuw in donker endooi. En het is, of zelfs uw stap, de trap opkomend,moe is. De dear is achter mij ; ik kijk naar het raam, enwacht. En verder kan ik het niet voorvoelen : het luiste-ren naar uw stap, die naar boven komt, duurt, moe,langzaam, wachtend ; het blijft het laatste . Op welkewijze zou daar het erode plaats grijpen? Wie, die nogbier leeft, weet waartoe de laatste kracht, die beslis-sende doorslag, van het heimwee in staat zal zijn? Zoumet het opengaan der dear dat smal ellendig raam nieteen spiegel kunnen blijken, eensklaps van achter mijdoor u met uw beeld gebroken, een bres, een inbreuk,stormend, van diep en blinkend licht, en dan een stilte,klein en volkomen, to midden van een blij en oneindigklinken van wijd water, en ziet : aan een licht en lediguiteinde van alle wind en weer ben ik op het middenvan den spiegelenden vloer van het huis met de zevenopen deuren, het huffs, dat rond en glinsterend zuid-waarts staat uitgebouwd in dat water voorbij de we-reld : stil, a1s een schoone nabloei van overgetrokken

197

Page 202: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

onheil, gaat een vaag en groot weerlichten nog of enaan Tangs het oosten, en westelijk, ver achter een hage-len, dat laat en ijl opklaart over het water, is het licht,dat daalde, goud en eeuwig gebleven ; en tegenovermij, in den kring Bier open deuren als in een kristal,stil en levend verschenen tusschen weerlicht en wester-licht, zijt gij, in eindelijk ware gedaante, zittend in hetrecht stralenkleed van voor den tijd, de lange greepvan uw handen klaar bij de snaren al . . .Zou het zoo kunnen zijn?Ik kan het niet weten . Weer zie ik alleen dat raam, enboor uw stap, de trap - een al to hooge, donkere, smal-le trap - opkomend. Maar, zoo liggend in mijne ge-dachten, bevangt mij, zelfs denkend aan het luisterennaar uw stap, een gevoel alsof, juist daar en in zulk eenverworpenheid, het erode op een of andere wijze eenkeuze zijn zal tusschen het vervulde heimwee en eenafgrondelijke onvervulbare deernis. Ik weet wel hoeik zal kiezen, want gij zijt de sterkste en voor u bestaatdie keuze niet, maar als werkelijk tusschen die dear endat raam het erode gebeurt, dan zult gij niet de eenigezijn, die de hooge smalle trap opkomt, en als ik denkaan eene, die, uit dooi en donker van de stad zelve,moe en to laat in dat nauw vertrek komt to staan, blijftmij enkel de bede, dat er nog een wijle iets hoorbaarmoge zijn, als een ver naklinken en verdwijnend uit-ruischen, schoon, en helder genoeg om het begrijpelijk,en vergefelijk, to maken, dat ik niet blijven kon .

198

Page 203: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

VOORTEEKENS

Page 204: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 205: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Aan Olga Frobe-Kapteynin dankbare herinnering

Page 206: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 207: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

KRISTAL TEGEN SPIEGEL

LIOU, wie zich speurend verdiept en starend waagtin de wereld van den spiegel - tusschenwereld, vlakbijen zoo ademloos, dat zij al belaagd schijnt door eenander leven - zich niet op den langen duur zijner een-zelvige aandacht blootstellen, overleveren ten laatste,aan een toename, een heviger worden, van de machtBier oogen, hem aanziende uit de gedaante van dienander, die, aanvankelijk door hem opgeroepen, hemnu niet meer ontkomen laat? En, als die stille wereldin het glas hem zulk een heviger werkelijkheid al doetvoorvoelen, zou hij ook in de eerlang nog zoo ver-trouwde wereld zijner dagen, zich in gedachten be-gevend naar de meer afgelegen oorden daarvan, nieteen plotselinge ontmoeting gaan duchten, of hopen,met then ander, hijzelf opgeroepen dan, tot welk anderlot? of, wellicht, tot welk oordeel?Is er nog ontkomen mogelijk - want wil het hart nogwel ontkomen? - aan den dwang van een, wien ik ge-lijk, maar die heviger is dan ik, en van wien ik nuweet, dat hij de spiegelwereld als niet meet dan eenmiddel to baat nam om mij, oog in open oog, zijnwezen kenbaar to maken en zijn komst to doen ver-wachten? En zal hij komen om mijzelven, als het laat-ste wat in dezen kringloop van bloeien en welken nogvan zijn wezen betrokken bleef, voor eens en altijdmet zich weg to nemen? of zal hij mij met een plotse-linge willekeur van zijn ongeduld die kern van licht

203

Page 208: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

ontnemen, die mij hem deed gelijken, mijzelven ach-terlatend, voor goed ontluisterd, als een niet langerduldbare herinnering?Sinds lang had hij mij geen teeken meer gezonden .Maar vanmorgen toen mijn lichaam lag aan de voetdezer Bergen, vlak aan de blauwe stilte van dit om-sloten meer, zooveel verder dan ik dacht to mogenwonen van het landschap waar niijn wezen woont,heeft hij mij tusschen slaap en dageraad ondervangenen opgehouden. Al was ik, bijna ontwaakt, het spoelenvan het water tegen den steenen never bier al gaanhooren, ik zag met eenmaal die kamer, waar ik hemzoo vaak wachtte en zoo vaak vergat . Na een snellebui herfstregen klaarde een late middag er glinsterendop ; het doorbrekende licht schitterde in de natte wes-terramen en scheen de dingen in het vertrek tot eenvoormalige, blinkende beteekenis terug to brengen : hetkristal op de tafel werd er kern en oorsprong van .Toen een navlaag de laatste zilverspatten tegen de rui-ten woei, bleek hij met eenmaal to zijn gekomen, ver-schenen, staande in het helder midden van den glazenuitbouw; zijn haar, dat van regen nog glinsterde, streekhij achterwaarts met een snelle lichte haal van zijn hand .Dan, even snel, zwenkte zijn blik de kamer rond, zaghet kristal, en vestigde zich ten slotte in het klare glas,dat het ander erode van de kamer nog beheerschte . Bijhet zien van zijn spiegelbeeld spande zich zijn gedaantetot een plotseling ongeduld, een kort en klaax besefwaarom hij kwam, een onmiddellijke gereedheid totingrijpen. Het werd als drong de tijd . Werd hij ge-wacht? en waar, en door welke metgezellen en op

204

Page 209: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

welke snelle doorreis? Of hadden zij gezegd, hem bierto komen halen, zoodra hij klaar was met de laatstedaad, die hem, aleer hij met hen mee zou kunnen gaan,in deze kamer nog to doen stond?Buiten was het helder licht geworden en windstil .Doch toen hij zich nu naar het midden van de kamerbewoog, werd uit dat glas, waarin zijn blik gerichtbleef, een suizen hoorbaar . Hij grog verder, kwam bijde tafel, en bleef, een schrede voorbij het kristal, staan,vlak voor zijn spiegelbeeld nu; het suizen nam tot eendreigend ruischen toe. Achter zijn beeld in het glas zaghij het kristal : het beeld van zijn wezen . Maar zoo sid-derend had zich dat wezen voltrokken, dat hij nu totvoor den spiegel was komen to staan als de helderevijand, die geen oord of ding ter wereld nog teekenvan zichzelven gent .Veranderend van houding noch blik strekte hij zijnrechterarm achterwaarts, greep het kristal, en nam hetweg van de tafel ; in de gespreide vingers van zijn handhield hij het tusschen zijn hoofd en het beeld van zijnhoofd.Wat greep in? wat sloeg toen over? vanwaar?Oogenblikkelijk, uit het kristal, ontlaadde zich, ver-blinderder straal na straal, een licht, het eerste en laatstelicht. Uit den spiegel nam het ruischen toe . Blinkendliep in zijn oogen zijn wil to wapen .Dan, eensklaps, deed hij zijn keuze : in het kristal sloeghij zijn blik . Kern had kern gekozen : licht, zonderbeeld, licht. Het ruischen Meld op .Nog bestond, achter dat glas, die doodstille kamer :voormalig oord van nooitvervulde samenkomsten .

205

Page 210: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Doch geen kristal was daar in die andere hand, diebevend iets of scheen to willen weren ; van het hoofderboven, vaal en als bedwelmd, was niets gebleven daneen dun masker . De verblindende overspanning tus-schen zijn getrokken blik en dat onweerspiegelde kris-tal naderde - trillend, langzaam, hevig - de beslissing .Toen zag ik hoe die kamer in den spiegel donker begonto worden als door den val van een anderen avond ; enin die andere vensters flakkerde het een korte wijle,snel, vaag, beangstigend : brandgloed, zoo scheen het,van een late ramp, een ver in dien omtrek geledennederlaag. Dan grog alles to loor in dampen, traag enkolkend zich bewegende tot tegen en Tangs het glasten laatste: duistere, zwaarmoedige offerrook ouderdroompuinen. Alleen die andere hand, verschrompeld,had zich - zoo scheen het wel - nog naar buiten kun-nen steken, en hing, verschroeid al, neer, overgeleverd,rillend, leeg .Wat kon er nog om worden gebracht?Maar steeds trilde het hevig kristal dichter en dichtertot den spiegel .Door het onpeilbare van welke ontwerelde ruimtebeschrijft welke waste voorbeschikte ster een baan vanhard en eenzaam schitteren, nader, al nader, naar deglazen steilte van welk erode?

Hij, plotseling, gaf den doorslag : die naar buiten ge-stoken hand snel en kort ontwijkend, bracht hij hetkristal in aanraking met den spiegel : een klinkendetik; dan - onmiddellijk als op een kreet uit de keel-zelfvan het geheim - een kinkklaar brijzelen, ontketend

206

Page 211: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

in die kamer, maar sloeg niet tegelijk buiten de rameneen hagel van oud wild licht heinde en ver kletterendover den beduchten omtrek neer?Op een vlaag, en dan nog een vlaag, van datzelfdelicht, oud en wild als sagen zijn, woeien door de gapen-de lijst de rookwolken de kamer binnen . De glazendeuren werden erdoor opengezogen ; groote wingerd-bladen dwarrelden in en ritselden over den vloer .Hij, Lang, hevig, sidderend van nog beheerschte beze-tenheid, schreed snel of en aan en om in de bewogendampen. Soms, ineens, trad hij er uit to voorschijn,en ik zag dan hoe in zijn Meek, ontembaar hoofd degroote oogen bijna dicht waren ; dan, met een zwen-kende schrede, verdween hij er weer in en was ternau-wernood meer waar to nemen . Maar voortdurendbleef dat kristal, door hem met gestrekten arm voorzich uitgedragen, zichtbaar . Kringen, dwingend enschitterend, beschreef het door den rook van then vol-trokken brand . Naarmate die wolken eindelijk lang-zaam naar de open glazen deuren en dan snel naar bui-ten werd weggezogen, klaarde de kamer op .Hij kwam bij de tafel stil to staan. Nog Monk er ietsvan het voorwereldlijk licht op zijn hand na . Dan paszag ik, hoe die andere hand, bijna weggeteerd, metdoode vingers afhing van het kristal .Hij keek nu naar de wingerdbladen, die, stil geworden,aan zijn voeten lagen . Bevend ontspande zich zijn arm .Snel nam het licht in het kristal nu af; de verdordehand liet los, en daalde, dwarrelend, naar waar de bla-den lagen .

207

Page 212: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Even, een wijle eeuwigheid, verdween alles, en er waseen glanzende mist, en daarin een snel ruischen to hoo-ren als van large gewaden, en van vele schreden eenklinkend ijlings geluid - over welke vloeren? - en danook, als van voorbijtrekkende opgetogenen, het blijdedoor elkaar spreken veler stemmen in een heldere taal,die ik eens wel gekend scheen to hebben .Dan was die kamer van mijn lever zichtbaar weer.Het late licht grog in den schemer van den avondvalover. De glazen deuren waxen gesloten . Alles was erzooals ik het verlaten had. Alleen op den vloer lager,tusschen een flauwe glinstering als van versplinterdglas, wingerdbladen, rood en stil, en groot als hardenzijn.

Moscia, 1930.

208

Page 213: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

HET GOUDEN PLEIN

I S het niet aan een onvermogen van het hart, aan eenouden onwil, wellicht, om de belle blijdschap, die zielen lichaam in de eerste levensvroegte aan elkaar had-den, klinkende to houden, dat wij een zekere ontoerei-kendheid, die - voor de bezielden althans - bet levenbier beklemt, moeten toeschrijven? Soms schijnen wijin den blik van een kind, nog maar ijl hoewel nog nietvan ver, bet jubelen to hooren van andere onheuche-lijker wezens, die zich verwijderen nu bet hart zichmet bet lichaam binnen den natuurlijken kringloopvan bloeien en welken wil voegen . Waarheen, als ombet kinderlichaam de plans der ziel afneeint, verdwij-nen zij, die zingen uit de voorwereldlijke blijdschap?De meesten bier worden voortaan niet meer door henbezocht of ook maar benaderd . Toch zijn er in wieiets als een vroeger overeengekomen verkeer tusschenlichaam en ziel nooit geheel to loor kon gaan ; bijwijlengelijken zij schoone dieren, bijwijlen hevige of droom-stille goden, en als twee van deze bijelkander liggen enzich overweer bet hart bedwelmen door melodischestreelingen, kan bet zijn, dat bun huid, oversidderd vanziel, zingende wordt, en wie weet hoe vlakbij - in betdonkey daar - die andere wezens dan genaderd staan .Maar ook zijn er, aan wie - aan wier lichaam, aan wierhuid inderdaad - Binds bet aanbreken van bun wezende herinnering der ziel zoo onvergetelijk nableef, dat

209

Page 214: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

het hen nimmer en nergens volkomen rust laat . Albeleven ook zij door tijdelijk toeval wel een vluchtigevervulling, in schemerdonker en een overweer evena-ren der zingende zinnen, met een ander, toch neigt hunwezen hen er eerder toe, dat helder en vroeg geheimvan ziel en lichaam to zoeken door een nadenkend eneenzelvig zich begeven naar afgelegen oorden, waareen welhaast geheimzinnige helderheid zoowel to ver-tellen schijnt van voormalige samenkomsten als eennog mogelijke ontmoeting schijnt to beloven . Waarook bij hen het lichaam, de huid-zelf, op hoe ijle wijzedan ook, nog deel heeft aan die herinnering, zullen zij,neigend tot een zinnelijk verkeer met de stille toe-dracht des levens in zulke oorden, gaarne daar verwij-len, waar in een boom, een zilverlichte berk, de koelewind voor zich keen praat, of zij zullen waar een blijwater zich voortrept tusschen gras en wilgen, niet en-kel luisteren, doch de vloeiende klaarte ook over hunhuid doen komen, er zich door doen bespelen tot eenlied of de glinsterende herinnering aan een lied, nietmeer alleen van dit leven .Een zinnelijk verkeer, zoozeer afgewend en peinzendechter, dat het die andere wezens in hun aanvankelijknog schichtige nadering niet afschrikt, doch hen gelei-delijk wel lokken moet als tot een plek, wel niet vanhun gebied, maar waar hen toch geen onraad dreigt,tot zij inderdaad aanwezig zijn, en de door hen bena-derde, joist door zijn eenzelvigen inkeer, zich voelttoegelaten tot een onverhoopte gemeenschap en eendaarin zich over en weer mededeelen, dat hem adem-licht verder buiten zichzelven brengt dan hij door de

2 10

Page 215: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

bedwelming of de vervoering, waar wanhoop of hoog-moed hem wel toe brachten, ooit vermocht to komen .Indien zulk een, wien het gegeven is het vroeg geheimin eenzelvigheid en licht to hervinden, zich echter, al tozeer de heerschzucht van het bloed gehoor gevend, toherhaaldelijk stort naar de gemeenschap, die in duisteren bedwelming gevonden wordt, zoo schijnt hij nietenkel de welgezinden der voorwereldlijke blijdschapvan zich to vervreemden, dock ten slotte het gevaar toloopen, dat hij uit diezelfde blijdschap, door zijn ge-pleegd verraad, andere, heviger wezens, verklaardevijanden, tot een blinkende vergelding over zichzelvenoproept. Van dezen zal bet belle lachen hem, als vanvlakbij, slaan met de ontzette wanhoop van to laatheimwee.In voor elk ander onopmerkelijke verschijnselen - betfonkelen van bet water 's morgens vroeg over zijnhanden, of in een voorwerp van klaar metaal bet plot-seling zoo eenzaam blinken van de zon - herkent hij detot hem doorkomende voorteekens van een ophandenoverval Bier eertijds liefelijke blijdschap, maar die hijals blijden haat nu tegen zich keerde, tot hij inderdaad- en meestal op zulk een afgelegen plek als waar vroe-ger de welgezinden hem bezochten - door die hevi-gen overvallen wordt, verward, verblind, uitgewezenen achtergelaten .Een wien dit overkwam, verhaalde bet mij, toen ikhem vroeg naar de verrukte verwachtingen, die hemlarge jaren geleden, toen wij elkander veel toever-trouwden, zoozeer vervuld hadden. Van zijn ontrouwaan bet eenzelvig licht had ik een vermoeden gekregen

21 1

Page 216: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

door wat ik over hem hoorde in de jaren dat ik hemzelden zag, en in maar weinig bittere woorden reptehij daarvan voor hij mij vertelde van den zomermid-dag can zee toen hem die wrack der eerste blijdschaptrof. Hij had can het strand gelegen met enkelen, diezijn leven in dien tijd deelden zonder to weten, wat hijdoor dat leven prijsgaf. In den namiddag keerden zijzonder hem terug naar het nabij gelegen zeedorp ;moeheid en neerslachtige wrevel tegen hun bijzijndeden hem can het op dat uur verlaten strand achter-blijven. Hij viel in een niet langen maar zwaren slaap,die toen zijn oogen zich weer geopend hadden, hemnog buiten bereik van den tijd scheen to houden . Hijlag in zand en zonlicht ; er waxen nog maar enkele wol-ken en de lichte noordenwind was koel. Een weinigrichtte hij zich op uit zijn liggende houding: het blauwvan de zee was diep, maar in de verte was de luchtlichtblauw en de kim scherp. Dichtbij grog de smallebranding der ebbe can, een lange lijn van helder brui-sen, die hem een volstrekte grens scheen to stellen, enwaarachter de blauwe zeestilte onmiddellijk begon alshet voor goed onbereikbare .Het nu voortaan onbereikbare - zoo, nog niet klaarontwaakt, kwam het hem voor nu hij zich in dezeverlaten helderheid weerloos overgeleverd voelde candie vroege hoop, die hem eens een zege was geweest,maar die hem nu, heviger dan een herinnering, maarto verijdeld om als hoop nog werkelijk to zijn, als eengouden pijn doorvlijmde . Zoo, door den tijd onbe-hoed, scherp uitgebeten door dat bittere goud van eenschampere eeuwigheid, bleef hij liggen, zijn blik van

212

Page 217: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

de zee teruggetrokken, kijkend naar den greep van zijnhand, die in het lichte zand woelde en leeg bleef . Ver-geefs trachtte hij niet to denken aan de blinkende met-gezellen, die hij van zich vervreemd had, en aan zich-zelf, zooals hij met hen had kunnen leven. Eindelijkbemerkte hij hoe uit de branding een helderder stemwas Pan roepen . Hij keek op : onder de zon, die nutot een kwart van de middaghoogte gedaald was, zaghij niet ver achter de branding een wijd gouden pleinop de zee . Overal omgeven door de blauwe stilte derwateren, lag het daar, groot, rond, blinkend : een ande-re stilte, een flonkerend zwijgen, een nog verzwijgen,maar dat al tot luisteren dwong . Hij keek ernaar meteen gevoel, waarin oud heimwee tot een nooitgekendevrees verscherpte, een voorgevoel met eenmaal vanonmiddellijk dreigend onheil . Want hij zag nu hoebinnen dien cirkel het eenzaam licht van dat leeg na-middaguur zichtbaar bezeten raakte tot een rondehevige eeuwigheid, een gevaar, hel en van een zoo on-menschelijke, zoo voormenschelijke pracht, dat hetzijn angst verwarde en zijn oogen openhield, tot metde laatste gedachten die hem nog bleven hij zich ontzetrekenschap gaf, dat wat daar plaats greep meer was daneen gegeven teeken. En werkelijk: zienderoogen werddie cirkel onverbiddelijk als door een wil, samenge-trokken; het bezeten licht er binnen verhevigde tot alwilder verblinding, een onheil van ondragelijke, hui-veringwekkende schoonheid, tot hij in zijn schedel eenbelle stem hoorde, die „Het Gouden Plein! Het Gou-den Plein!" riep . Met die woorden nam voormaligheimwee wraak : met eenmaal lag hij op een blauwen

2 1 3

Page 218: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

zwevenden vloer geworpen en zag van vlakbij eensidderenden rand van levend goud, waaruit een ge-luid, dat het suizen scheen der eeuwigheid, aanging . Eneensklaps bleek hem, dat die rand niet leeg was : dewildernis van het licht erboven werd als het ware omhooggetrokken tot steile, rechte stralen, en in die stra-len, sidderend gespannen, begonnen gedaanten zich toverzichtbaren, hevige wezens, die den gouden bochtbezet hielden. Het suizen grog afnemen, maar toen deoogen Bier verschijnenden waarneembaar werden, alsbegonnen zij, eerst gesloten, zich nu to openen, werdeen helder geluid gehoord, steeds klinkender, en dat,toen die oogen eindelijk wijd en als ledenloos geopendstonden, eensklaps oversloeg in een lachen, zoo hel enmeedoogenloos, dat het hart eronder in een verblin-denden waanzin van hoop en wanhoop verwilderdeen vernield werd. Dat was het lachen, dat eerder dande wereld was, en, zoo zeide hij mij „eens zal het dewereld verwilderen en vernielen, zooals zij weten,die het nu al hoorden ; want het is de blijde haat vanhet licht tegen het geschapene dat eigen schaduwaanbidt" .Ik wist geen antwoord, en hij verwachtte het niet .Zijn lichte, eens zoo stralende oogen staarden leegnaar het laid verkeer, dat of en aan grog door de straat,waaraan wij zaten . Zijn lange vermagerde vingersspeelden met het bijna leege glas . Denkend aan hoe ikhem vroeger gekend had, een wel onstuimig, maar be-zield en als zichtbaar gezegend wezen, zag ik naar hemzooals hij daar bij mij zat, een uitgeworpene, dooreigen daden verwoest, en verschroeid door de onmo-

2 I4

Page 219: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

gelijke droomen, die de bedreven daden hadden opge-roepen. Zijn trekken waren verteerd, uitgebeten inder-daad als door dat bitter goud waarvan hij had gesproken,maar zijn lange lippen trilden sours als bewogendoor een Teed, dat de vernieling van zijn hart over-leefd scheen to hebben, een laat leed wellicht van deziel, hemzelf nog nauw bewust, maar waarvan ik mijafvroeg of het hem eenmaal, ten doode vermoeid enweerloos als een stervend kind, niet neer zou kunnenleggen bij het Kruis, dat met de deernis van zijn openarmen zoo velen den weg verspert naar dat voormen-schelijk gebied, waar hij in doordrong, en dat hemuitwierp .

Moscia, 1930.

Page 220: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 221: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

INHOUD

Page 222: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 223: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

I. DEIRDRE EN DE ZONEN VAN USNACH

i. De Vluchtii . De Terugkeer 25

III . Het Verraad . 42iv. Het Einde

62

II. HET ELYSISCH VERLANGEN, gevolgddoor cen Iersche sage DE ZEETOCHT VAN

BRAN, ZOON VAN FEBAL

Het Elysisch Verlangen 73De Zeetocht van Bran, zoon van Febal . 81

Aanteekeningen

93

III. TUSSCHEN VUUR EN MAAN

Het Lied buiten de Wereld .Achtergelaten

IV. DE AFSPRAAK

De Afspraak

z St

97"9

V. VOORTEEKENSKristal tegen Spiegel 203

Het Gouden Plein 209

Page 224: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 225: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Gezet uit de letter 'Bembo' en in de Zomer van 1949gedrukt op de persen van de Firma Boosten & Stols toMaastricht, typographisch verzorgd door A.A.M. Stols .Bindwerk van N .V. J. Giltay & Zn, Dordrecht ;

bandstempels en stofomslag ontworpendoor H. Salden

Page 226: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met

Van deze uitgave werden So exemplaren, genummerdvan i t/m So, gedrukt op geschept papier

van Van Gelder Zonen

Page 227: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 228: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 229: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met
Page 230: ffRI; ~-f · van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken ... Het was een vreemd, stil land, waar Lavarcham heenging met