UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT...
-
Upload
nguyenphuc -
Category
Documents
-
view
230 -
download
5
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
ANTIOXIDANTEN IN DE VOEDING VAN MELKKOEIEN: BELANG VOOR DE GEZONDHEID EN
DE VRUCHTBAARHEID
Door
Kirsten PROOST
Promotor: Prof.Dr. Jo Leroy Literatuurstudie in het kader
Copromotor: Prof.Dr. Geert Janssens van de Masterproef
©2014 Kirsten Proost
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
ANTIOXIDANTEN IN DE VOEDING VAN MELKKOEIEN: BELANG VOOR DE GEZONDHEID EN
DE VRUCHTBAARHEID
Door
Kirsten PROOST
Promotor: Prof.Dr. Jo Leroy Literatuurstudie in het kader
Copromotor: Prof.Dr. Geert Janssens van de Masterproef
©2014 Kirsten Proost
VOORWOORD
Graag zou ik enkele mensen willen bedanken die hebben geholpen bij het ontstaan van deze
masterproef.
Allereerst zou ik graag mijn promotor Prof.Dr. Leroy willen bedanken voor de hulp bij deze
masterproef. Bedankt voor het kritisch nalezen van mijn masterproef, het snelle antwoord op mijn
mails, de artikels en de goede begeleiding. Mijn copromotor Prof.Dr. Geert Janssens wil ik graag
bedanken voor het nalezen van mijn tekst. Ook Drs. Jessie De Bie zou ik willen bedanken voor de tips
in verband met mijn inhoudstabel en de vele artikels die ze mij ter beschikking gesteld heeft.
Tevens wil ik mijn mama, Hilde Vertenten bedanken voor het veelvuldig nalezen van mijn masterproef
op schrijffouten. Tenslotte wil ik ook nog mijn familie en vrienden bedanken voor de nodige steun en
het geduld.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ................................................................................................................................. p.1
INLEIDING ............................................................................................................................................ p.2
LITERATUURSTUDIE .......................................................................................................................... p.3
1. Oxidatieve stress en antioxidanten............................................................................................... p.3
1.1. ROS-vorming en oxidatieve schade aan cellen ................................................................... p.3
1.2. Belangrijkste antioxidanten in de voeding van herkauwers ................................................. p.4
1.3. Werkingsmechanismen van de belangrijkste antioxidanten ................................................ p.5
1.3.1. Vitamine E .................................................................................................................... p.6
1.3.2. Vitamine C .................................................................................................................... p.7
1.3.3. Selenium ....................................................................................................................... p.7
1.3.4. β-caroteen ..................................................................................................................... p.8
2. Factoren die de antioxidantstatus van melkvee beïnvloeden ...................................................... p.9
3. Invloed van antioxidanten in het dieet op reproductieve parameters en aandoeningen ............ p.11
4. Mechanisme van antioxidanten die de vruchtbaarheid beïnvloeden ......................................... p.13
4.1. Inwerking op de eicel .......................................................................................................... p.13
4.2. Inwerking op de granulosacel ............................................................................................. p.15
4.3. Inwerking op de luteale cellen ............................................................................................ p.16
4.4. Inwerking op het embryo .................................................................................................... p.17
5. Belang van antioxidanten voor de immuniteit ............................................................................. p.18
6. Voorgestelde optimale voedingsstrategie .................................................................................. p.20
BESPREKING .................................................................................................................................... p.23
REFERENTIELIJST ........................................................................................................................... p.24
1
SAMENVATTING
Tijdens het normale metabolisme van zoogdieren worden reactive oxygen species geproduceerd.
Deze reactive oxygen species kunnen wanneer ze in overmaat aanwezig zijn aanleiding geven tot
oxidatieve stress. Antioxidanten zijn belangrijk om het ontstaan van deze oxidatieve stress te
voorkomen. Lage concentraties reactive oxygen species zijn noodzakelijk voor de normale cellulaire
functies. Een overmaat zorgt echter voor schade aan DNA, proteïnes, lipiden en ander
macromolecules.
In de voeding van herkauwers zijn van nature antioxidanten aanwezig. De belangrijkste antioxidanten
opgenomen via de voeding zijn β-caroteen, vitamine E en selenium. Voor vitamine C zijn de
herkauwers aangewezen op endogene synthese. Deze antioxidanten opgenomen via de voeding
dragen bij tot de plasma antioxidantstatus. Deze is het resultaat van de interacties tussen de
verschillende antioxidanten. Hij kan beïnvloed worden door verschillende factoren zoals onder andere
de voeding, de energiebalans, de productie van colostrum alsook door ziekte en stressperiodes.
Na supplementatie van bovenvermelde antioxidanten zijn vaak positieve effecten op de
vruchtbaarheid en incidentie van reproductieve aandoeningen waarneembaar. Deze positieve effecten
kunnen verklaard worden door de inwerking van antioxidanten op het niveau van de eicel, de
granulosacel, de luteale cel en het embryo. Antioxidanten zijn ook belangrijk voor de bescherming van
immuuuncellen. Tijdens de respiratory burst van de neutrofielen is er een enorme productie van
reactive oxygen species. De immuuncellen zelf zijn heel gevoelig aan oxidatieve stress door het hoog
gehalte polyonverzadigde vetzuren aanwezig in hun membraan. Bij een verminderde immuunrespons
zijn de koeien veel vatbaarder voor verschillende aandoeningen. De supplementatie van antioxidanten
kent echter niet alleen voordelen. Zo ziet men bij een hoge vitamine E supplementatie een verhoogde
incidentie van mastitis.
De behoefte van hoogproductief melkvee aan antioxidanten is waarschijnlijk hoger dan eerst
aangenomen. Zelfs bij een licht tekort aan antioxidanten kan er een verminderde fertiliteit
waargenomen worden vooraleer zich duidelijke deficiëntiesymptomen manifesteren. Supplementatie is
dus aangewezen bij tekorten. Met vitamine E supplementatie dient voorzichtig omgesprongen te
worden in verband met de mastitisproblematiek.
Na een algemene bespreking over de belangrijkste antioxidanten in de voeding van melkvee volgt een
uiteenzetting over de plasmaantioxidantstatus. Binnen deze thesis ligt het accent op het effect van de
supplementatie van antioxidanten op de vruchtbaarheid en de gezondheid van melkvee.
Sleutelwoorden: Antioxidanten – Immuniteit - Melkkoeien – Oxidatieve stress – Vruchtbaarheid
2
INLEIDING
Antioxidanten zijn moleculen die de laatste tijd sterk onder de aandacht zijn gekomen. Ze zijn van
belang om de oxidatieve stress te beperken (Sies, 1993). Hoogproductief melkvee zou een hogere
behoefte aan antioxidanten hebben dan voordien werd aangenomen (Miller en Brzezinska-
Slebodinska, 1993). Hoogproductief melkvee ondergaat immers sterke metabole en fysiologische
veranderingen tijdens de overgang van dracht naar lactatie. Door het verhoogde metabolisme ontstaat
er een verhoogde zuurstofbehoefte met een hogere productie van reactive oxygen species tot gevolg
(Sordillo en Aitken, 2009). Oxidatieve stress ontstaat wanneer de productie van reactive oxygen
species te hoog is ten opzichte van de antioxidatieve beschermingsmechanismen aanwezig in het
lichaam (Spears en Weiss, 2008). Deze oxidatieve stress is een belangrijke onderliggende factor voor
een dysfunctionele immuunrespons. Hierdoor kunnen de melkkoeien gevoeliger zijn voor een groot
aantal aandoeningen en dit vooral tijdens de transitieperiode (Sordillo en Aitken, 2009). Een tekort aan
antioxidanten kan een negatieve invloed uitoefenen op de vruchtbaarheid (Hemken en Bremel, 1982).
Zelfs bij een licht tekort aan antioxidanten is er reeds een verminderde fertiliteit waarneembaar (Hurley
en Doane, 1987).
De supplementatie van antioxidanten kent economische voordelen. Zo ziet men na supplementatie
van antioxidanten verhoogde melkproductie, een verbeterde reproductie, een verminderde prevalentie
van mastitis en minder reproductieve aandoeningen. De economische winst die men kan halen door
verbetering van deze parameters is moeilijk te kwantificeren maar er kan gesteld worden dat de netto
opbrengst door supplementatie vooral via een verbeterde reproductieve functie zal verlopen (Weiss,
1998).
Deze literatuurstudie valt uiteen in 2 grote delen. Het eerste deel van de literatuurstudie omvat een
algemene bespreking van oxidatieve stress en antioxidanten. De verschillende antioxidanten en hun
werkingsmechanismen worden toegelicht, alsook de antioxidantstatus in het plasma van melkkoeien
samen met de factoren die deze beïnvloeden. In het tweede deel wordt de invloed van antioxidanten
op de vruchtbaarheid besproken alsook op de immuniteit. Tot slot volgt er een bespreking van de
voorgestelde optimale voederstrategie om een optimale vruchtbaarheid te ondersteunen.
3
LITERATUURSTUDIE
1. Oxidatieve stress en antioxidanten
Tijdens het aerobe metabolisme van zoogdieren wordt zuurstof verbruikt en een basale hoeveelheid
aan reactive oxygen species (ROS) geproduceerd (Sies, 1993). ROS zijn een verzameling van vrije
radicalen die gevormd worden door reductie van moleculaire zuurstof (Sies, 1997). Tijdens periodes
met een verhoogd metabolisme zal er een verhoogd zuurstofverbruik zijn waardoor ook meer ROS
geproduceerd worden (Miller en Brzezinska-Slebodzinska, 1993). Het is van wezenlijk belang dat de
productie van deze ROS gecontroleerd wordt en dat een overmaat geïnactiveerd wordt om het
evenwicht tussen oxidanten en antioxidanten te behouden. Oxidatieve stress ontstaat wanneer dit
evenwicht verstoord wordt in het voordeel van de oxidanten. Er kan geprobeerd worden om de schade
veroorzaakt door deze oxidanten te repareren. Een andere mogelijkheid is het opbouwen van een
adaptieve respons (Sies,1993).
Er zijn zowel directe als indirecte effecten van oxidatieve stress. Het directe effect houdt in dat er
peroxidatieve veranderingen optreden in de membranen en andere cellulaire componenten. Bij de
indirecte effecten is er een interferentie met belangrijke metabole functies door de competitieve
consumptie van reducerende equivalenten (bv. Gereduceerd nicotinamide adenine dinuclueotide
fosfaat (NADPH)). Door de daling van de beschikbaarheid van deze reducerende equivalenten zal de
productie ervan gestimuleerd worden door activatie van de monofosfaat shunt. Bij activatie van de
monofosfaat shunt wordt glucose-6-fosfaat vanuit andere pathways afgeleid (Miller en Brzezinska-
Slebodzinska, 1993). Glucose-6-fosfaat zal voornamelijk verwerkt worden in de monofosfaat shunt bij
hoge concentraties nicotinamide adenine dinucleotide fosfaat (NADP+). Bij een verminderde behoefte
aan NADPH kan glucose-6 fosfaat gebruikt worden in de glycolyse. Hierbij wordt pyruvaat gevormd
dat geoxideerd kan worden in de citroenzuurcyclus met productie van adenosinetrifosfaat (ATP)
(Nelson en Cox, 2008). Halliwel en Gutteridge (1989) definieerden een antioxidant als ‘een substantie
die de oxidatie van een substraat significant vertraagt of inhibeert wanneer deze substantie aanwezig
is in een lage concentratie vergeleken met deze van een oxideerbaar substraat.
1.1. ROS-vorming en oxidatieve schade aan cellen
Tijdens de reductie van moleculaire zuurstof tot water worden ROS geproduceerd. De intermediaire
stappen zijn de vorming van een superoxide anion radicaal (•O2‾), waterstofperoxide (H2O2) en een
hydroxyl radicaal (OH•) (Sies, 1997). Het
•O2‾ kan beschouwd worden als het belangrijkste ROS dat
geproduceerd wordt. Het wordt geproduceerd door NAD(P)H oxidasen, xanthine oxidasen en vooral
non-enzymatisch in de mitochondriën binnen de elektronentransportketen bij de productie van ATP
(Valko et al., 2007). Dit geproduceerde •O2‾ gaat reacties aan met een variëteit aan moleculen waarbij
verschillende andere ROS geproduceerd worden in een kettingreactie. Hierbij kan onder andere een
sterker reactief radicaal gevormd worden, nl. OH•. Dit ontstaat door een interactie tussen
•O2‾ of H2O2
4
en transitie elementen zoals koper (Cu) en ijzer (Fe) in de metaalion gekatalyseerde Haber-Weis (1)
en Fenton (2) reacties (Sordilo en Aitken, 2009).
(Fe3+
) +
•O2‾ + (Fe
2+) + H2O2 (Fe
2+) + O2 +(Fe
3+) + OH
‾ + OH
• (1)
Fe2+
+ H2O2 Fe3+
+ OH‾+ OH• (2)
Vrij Fe kan zo zorgen voor een sterke stijging van de productie van ROS. Daarom is het belangrijk dat
Fe gecapteerd wordt door metaalbindende proteïnes (Kakhlon en Cabantchik, 2002). Lage
concentraties van ROS zijn noodzakelijk voor de normale cellulaire functies (Eaton, 2006).
Opstapeling van ROS daarentegen veroorzaakt schade aan de weefsels. De belangrijkste targets zijn
DNA, proteïnes, lipiden en andere macromolecules (Sordilo en Aitken, 2009). De halfwaardetijd van
de verschillende ROS kan sterk variëren. Dit maakt dat sommige ROS gelimiteerd zijn in hun diffusie
en hun werking enkel kunnen uitoefenen op de plaats waar ze gevormd worden. Een voorbeeld
hiervan is het hydroxyl radicaal, dat een korte halfwaardetijd heeft. Andere ROS, zoals bijvoorbeeld
peroxyl radicalen, zullen relatief stabiel zijn en een lange halfwaardetijd hebben. Dit zorgt ervoor dat
deze radicalen naar andere target moleculen getransporteerd kunnen worden (Sies,1993).
1.2. Belangrijkste antioxidanten in de voeding van herkauwers
In de voeding van herkauwers spelen verschillende antioxidanten zoals β-caroteen, vitamine E,
Selenium en vitamine C een belangrijke rol. Deze antioxidanten kunnen van nature aanwezig zijn in
bepaalde voedermiddelen of kunnen synthetisch aangemaakt en gesupplementeerd worden.
β-caroteen is één van de belangrijkste vetoplosbare antioxidanten in de voeding van herkauwers. De
hoogste concentratie β-caroteen wordt gevonden in planten. In granen en gefermenteerde voeders
worden slechts minimale hoeveelheden β-caroteen gevonden mede door hitteschade en afbraak die
optreedt gedurende bewaring (de Ondarza en Engstrom, 2009). De concentratie van β-caroteen in
planten wordt sterk beïnvloed door volgende factoren: de fysieke vorm, de pH-waarde, de
aanwezigheid van zuurstof en de temperatuur. Tijdens de maturatie van de plant zal het gehalte β-
caroteen afnemen. Wanneer de plant geoogst wordt, treedt er oxidatie op waardoor het gehalte β-
caroteen verder daalt. De concentratie β-caroteen daalt ook naarmate de geoogste plant langer
bewaard wordt (Chauveau-Duriot et al, 2005). Bij de meeste diersoorten wordt β-caroteen omgezet
naar vitamine A door intestinale enzymen in de dunne darm. Bij herkauwers wordt slechts een klein
deel van het β-caroteen (24%) omgezet naar vitamine A. De normale concentratie van vitamine A in
het bloed kan bij koeien desondanks hoger zijn dan bij paarden (Kuhl et al., 2012; Rizzo et al., 2013).
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de normale concentratie β-caroteen in het bloed bij het paard
veel lager is dan bij de koe (Mäenpää et al., 1988). De capaciteit om β-caroteen op te slaan in het
lichaam is sterk variërend per ras (Calsamiglia en Rodriguez, 2012).
Vitamine E is een belangrijk vetoplosbaar antioxidant en een component in celmembranen. De
vitamine E concentratie in de voeding is sterk variërend. Het gehalte in krachtvoeders is meestal laag.
5
De variant met de hoogste biologische activiteit is α-tocopherol (Oram et al., 2001). Dit is ook de
meest courante vorm in planten (Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Wanneer de plant geoogst wordt,
zal het gehalte aan α-tocopherol snel dalen. Langdurige blootstelling aan zuurstof en zonlicht zal
ervoor zorgen dat de concentratie verder zal afnemen (Thafvelin en Oksanen, 1966). De efficiëntie
van absorptie is de limiterende factor voor de biologische beschikbaarheid en is relatief laag
(ongeveer 30%). De absorptie van vitamine E is sterk gerelateerd aan de vertering en de absorptie
van vetten (Baldi, 2005). Vooral het type en de hoeveelheid vet in de darm zijn hierbij van groot
belang (Weiss en wyatt, 2003). De opslag van vitamine E vindt vooral plaats in vetweefsel of in
hydrofobe domeinen van moleculaire structuren zoals lipoproteïnes. Binnen de cel wordt Vitamine E
vooral gevonden in de hydrofobe kern van celmembranen. Het gehalte aan vitamine E in de
membranen is sterk variërend tussen de verschillende membranen (Wang en Quinn, 1999).
Selenium is een sporenelement en een belangrijke component van het enzym glutathione peroxidase
(GPX). Het seleniumgehalte in planten en granen is sterk gecorreleerd met de concentratie selenium
in de bodem. Dit verklaart waarom men in streken met een bodem arm aan selenium vaak aan
selenium bemesting doet. Selenium kan in de natuur voorkomen zowel in een organische vorm als in
een anorganische vorm. Er zijn geen data beschikbaar over de absorptie van selenium bij ruminanten.
De data die men bekomen heeft bij niet-ruminanten moeten met voorzichtigheid benaderd worden. De
oorzaak hiervan ligt bij het ruminale metabolisme van selenium (NRC, 2001).
Vitamine C (L-ascorbinezuur) is een wateroplosbaar vitamine. Zoogdieren kunnen uitgaande van
glucuronzuur in de lever zelf L-ascorbinezuur aanmaken. D-glucose of D-galactose worden verbruikt
tijdens dit proces (Ranjan et al., 2012). Kalveren zijn tot de leeftijd van 2-3 weken incompetent voor
wat betreft de productie van vitamine C. De aanvoer van vitamine C voor het kalf gebeurt dan ook via
het colostrum en de melk van het moederdier (Cummins en Brunner, 1991). Vitamine C afkomstig van
de voeding van herkauwers wordt bijna volledig afgebroken in de pens. Dit zorgt ervoor dat de
endogene aanmaak van vitamine C voor herkauwers extra belangrijk is. Nieuwere formulaties zouden
hier een oplossing kunnen bieden daar zij gedeeltelijke bescherming kunnen bieden tegen
metabolisatie in het rumen (NRC, 2001). Bij de mens is aangetoond dat Vitamine C vrij circuleert in
het plasma, in de leukocyten en in rode bloedcellen. Het kan zo binnendringen in alle weefsels en
lichaamsvloeistoffen (Iqbal et al., 2004). De geadviseerde dagelijkse opname voor melkkoeien wordt
in hoofdstuk 6 besproken.
1.3. Werkingsmechanismen van de belangrijkste antioxidanten
Antioxidanten kunnen werkzaam zijn tegen ROS op 4 verschillende manieren. Allereerst kunnen
bepaalde antioxidanten zorgen voor de preventie van ROS vorming. Deze preventie kan gebeuren
via verschillende strategieën zoals de binding van metaalionen, de modificatie van de potentiële
targetsite, de controle van de ROS concentraties of een afleiding van ROS in andere reacties met de
vorming van minder schadelijke producten. Ook de opmerkelijke bouw van de ROS genererende
enzymen dient hierbij vermeld te worden. De binding van metaalionen werd reeds aangehaald. Eén
6
van de andere strategieën bestaat uit het aanpassen van de potentiële targetsite. Dehydroascorbaat
zal bijvoorbeeld zorgen voor een stabilisatie van low density lipoproteïnen (LDL). De controle van de
concentratie ROS is vooral belangrijk om een cascade te voorkomen waarin nieuwe oxidanten
geproduceerd worden. Deze strategieën zijn echter niet 100% efficiënt waardoor nog steeds een
gehalte aan ROS geproduceerd wordt dat op andere manieren geneutraliseerd dient te worden (Sies,
1993).
Interceptie kan zorgen voor neutralisatie van geproduceerde ROS. De interceptie kan enzymatisch en
niet-enzymatisch verlopen. Bij de niet-enzymatische interceptie wordt onder meer getracht om reeds
gevormde ROS te onderscheppen en te neutraliseren vooraleer ze schade kunnen aanrichten. Een
andere werkingsmechanisme is om de gevormde ROS af te leiden van gevoelige targets naar
compartimenten van de cel waar de ROS minder schade kunnen aanrichten. De meest efficiënte
antioxidanten binnen deze categorie combineren beide werkingsmechanismen. Het belangrijkste en
meest efficiënte voorbeeld hiervan in de hydrofobe fase is het R,R,R-α-tocopherol (Sies, 1993). Ook
β-caroteen en vitamine C werken via niet-enzymatische interceptie (Sordillo en Aitken, 2009). Een
andere vorm van interceptie is de enzymatische interceptie. Alle cellen in een eukaryoot organisme
bevatten een bepaald gehalte aan antioxidatieve enzymes. De belangrijkste antioxidatieve enzymes
zijn het superoxide dismutase, catalase en glutathione peroxidase (Sies, 1993).
Ondanks de hierboven beschreven werkingsmechanismen van antioxidanten, kan er toch nog vaak
schade optreden. De preventie en interceptie van antioxidanten is immers niet 100% efficiënt. Een
derde functie van de antioxidanten is dan ook het herstellen van de schade die opgetreden is door
ROS. De schade die meestal hersteld wordt is DNA-schade, schade aan de membranen en schade
aan proteïnen. Er zijn verschillende enzymsystemen die zorgen voor het herstel (Sies, 1993).
Een laatste werkingsmechanisme van de antioxidanten omvat het opbouwen van een adaptieve
respons ten opzichte van oxidatieve stress. Er is een belangrijke relatie tussen veranderingen in
redoxstatus, de celcyclus en cellulaire proliferatie (Sies, 1993).
1.3.1. Vitamine E
Vitamine E is een lipofiel antioxidant. De belangrijkste targets van vitamine E zijn de peroxylradicalen,
dewelke belangrijke mediatoren zijn binnen de lipide peroxidatie. Bij deze kettingreactie wordt er
telkens een waterstofatoom van een lipide onttrokken door een peroxylradicaal.
LO.2 + LH LOOH + L
.
LO.2 is het lipide peroxylradicaal, LH is het lipide, LOOH is een lipide hydroperoxide en L
. is een
lipideradicaal. Dit lipideradicaal kan opnieuw een reactie aangaan met zuurstof en zo een nieuw
peroxylradicaal genereren. α-tocopherol dient dus het lipide peroxylradicaal te onderscheppen
vooraleer het zijn aanval op het lipide kan uitvoeren.
LO.2 + TOH LOOH + TO
.
7
TOH is hierbij het α-tocopherol en TO. is het α-tocopheroxyl radicaal. (Wang en Quinn, 1999). Dit α-
tocopheroxyl radicaal kan verschillende reacties ondergaan. Het kan stabiele producten vormen na
reactie met een ander radicaal, lipiden aanvallen of opnieuw gereduceerd worden tot vitamine E door
andere moleculen zoals bijvoorbeeld vitamine C (Niki, 2014). Tocopherolen zullen ook reageren met
andere ROS zoals vrij zuurstof, alkoxyl radicalen, peroxynitriet, stikstofdioxide, ozon en superoxide.
Door de hoge reactiviteit van onder andere alkoxyl en hydroxyl radicalen zal de concentratie van
vitamine E in de membranen onvoldoende hoog zijn voor een voldoende bescherming van deze
membranen. De bescherming van de membranen tegen minder reactieve oxidanten zoals het
peroxylradicaal daarentegen is van veel groter biologisch belang. De efficiëntie van vitamine E wordt
sterk bepaald door de mate waarin het geregenereerd wordt. De regeneratie van vitamine E in een
redoxcyclus wordt gemedieerd door vitamine A, C en coenzyme Q (Wang en Quinn, 1999).
1.3.2. Vitamine C
Ascorbinezuur of vitamine C is een wateroplosbaar antioxidant dat zijn functie kan uitoefenen via
verschillende mechanismen (Bendich et al., 1986). Vitamine C kan zijn functie als antioxidant direct
uitoefenen door een reactie aan te gaan met o.a. wateroplosbare peroxylradicalen, superoxide
anionradicalen, waterstofperoxide, hypochloriet, hydroxylradicalen en vrij zuurstof (Sies en Stahl,
1995). Vitamine C functioneert in deze reactie dan als kettingbrekende antioxidant. In hydrofiele
oplossing met een pH van 7 zoals ongeveer aanwezig in het bloed is de predominante vorm van
ascorbinezuur (AH2), het ascorbaatanion (AH-). Dit ascorbaatanion kan een reversibele oxidatie
ondergaan die in 2 stappen verloopt. Hierbij wordt dehydroascorbinezuur gevormd (A) met als
tussenstap de vorming van het ascorbylradicaal (A-). Het ascorbylradicaal is weinig reactief en kan
reageren met andere radicalen waardoor de kettingreactie van deze andere radicalen onderbroken
wordt. Het ascorbaatanion kan onvoldoende penetreren in de fosfolipide dubbellaag. Daarom oefent
het zijn werking uit door de peroxylradicalen gevormd in de hydrofiele fase te neutraliseren vooraleer
zij binnendringen in de fosfolipiden dubbellaag. De indirecte werking van vitamine C bestaat uit het
regenereren van Vitamine E zodat deze laatste zijn oxidatieve functies verder kan uitvoeren. Vitamine
C reduceert hierbij het α-tocopheroxyl radicaal met de vorming van α-tocopherol. De werking van
vitamine C zorgt zo voor een controle over de lipide peroxidatie van cellulaire membranen, inclusief
deze die zich binnen in de cel bevinden. Ook de aanval van vrije radicalen op nucleair materiaal kan
vermeden worden (Bendich et al., 1986).
1.3.3. Selenium
De antioxidatieve functies van Selenium worden gemedieerd door selenoenzymes.
Glutathionperoxidase dat gevonden wordt in het cytosol, wordt het meest geassocieerd met
antioxidatieve functies. Recent werd echter aangetoond dat ook andere selenoenzymes zoals
selenoproteïne P, 5 verschillende isovormen van glutathionperoxidase en 3 thioredoxin reductase
(TrxR) isoenzymes een sterke activiteit kunnen uitoefenen als antioxidant. Zowel GPX als TrxR zijn
belangrijk voor de reductie van waterstofperoxides en hydroperoxides. Tijdens de glutathione (GSH)
oxidatie-reductiecyclus zal waterstofperoxide gereduceerd worden tot 2 moleculen water waarbij 2
8
moleculen glutathione geoxideerd zullen worden. Deze reactie wordt gekatalyseerd door
glutathioneperoxidase (3). Het geoxideerd glutathione (GSSG) dat tijdens deze reactie geproduceerd
wordt zal opnieuw gereduceerd worden door glutathione reductase (GR) waarbij NADPH dat
geproduceerd wordt door de monofosfaat shunt zal fungeren als electronendonor (4).
H2O2 + 2GSH GPX 2H2O2 + GSSG (3)
GSSG + NADPH GR 2GSH + NADP
+ (4)
Geoxideerde cysteïnegroepen op proteïnes kunnen gereduceerd worden door het thioredoxine
systeem. Het Trx wordt hierbij gebruikt om disulfidebindingen te vormen (5), die hieropvolgend
gereduceerd worden door thioredoxinereductase en NADPH (6) (Sordillo en Aitken, 2009).
Trx-(SH)2 + ROOH Trx-S2 + ROH + H2O (5)
Trx-S2 + NADPH + H+ 1TrxR
Trx-(SH)2 + NADP+ (6)
Vitamine E en Selenium vertonen een synergistische werking. Beiden kunnen hun werking uitoefenen
via glutathion peroxidase om zo de productie van peroxylradicalen te doen verminderen. Dit verklaart
waarom vaak wordt waargenomen dat een voldoende hoge concentratie aan selenium
deficiëntiesymptomen van Vitamine E kan voorkomen en omgekeerd (Machlin en Bendich, 1987).
1.3.4. β-caroteen
β- caroteen is een lipofiel vitamine met een uitgebreid systeem van geconjugeerde dubbele bindingen.
Deze chemische structuur is belangrijk voor de antioxidatieve functie van β-caroteen (Sies en Stahl,
1995). Vroeger werd beweerd dat β-caroteen het meest efficiënte antioxidant is voor het neutraliseren
van 1O2 (Machlin en Bendich, 1987). Er werd gesteld dat dit neutraliseren gebeurt door middel van
een fysische reactie dewelke de chemische structuur van β-caroteen intact laat waardoor regeneratie
niet nodig blijkt (Sies en Stahl,1995). Bij deze neutralisatiereactie vindt er een energieoverdracht
plaats van 1O2 naar het β-caroteen waarbij 3β-caroteen gevormd wordt (7). Dit 3β-caroteen kan dan in
een volgende reactie excitatie-energie afgeven aan zijn omgeving door interacties steunend op rotatie
en vibratie (8).
1O2 + carotenoïd
3O2 +
3carotenoïd (7)
3carotenoïd carotenoïd + thermische energie (8)
Tijdens deze laatste reactie wordt de originele carotenoïd molecule geregenereerd (Krinsky, 1989).
Het belang van dit mechanisme in zoogdiercellen was lang onduidelijk (Burton, 1989). Bosio et al.
(2013) hebben echter recent aangetoond dat 1O2 niet geneutraliseerd wordt door β-caroteen in cellen
van zoogdieren. β-caroteen kan een functie uitoefenen als kettingbrekende antioxidant die de vorming
van secundaire ROS kan voorkomen (Sordillo en Aitken, 2009). Verschillende radicalen worden hierbij
gereduceerd zoals bijvoorbeeld trichloromethylperoxylradicalen, peroxylradicalen en alkoxylradicalen
(Sies en Stahl, 1995). Door de geconjugeerde dubbele bindingen is het β-caroteen heel gevoelig aan
oxidatie (Machlin en Bendich, 1987). Wanneer het β-caroteen aangevallen wordt door
9
peroxylradicalen krijgen we de vorming van een β-caroteenradicaal (9). Bij een hoge zuurstofspanning
zal dit β-caroteenradicaal een reactie aangaan met zuurstof, met de vorming van een ander radicaal
nl. β-Car-OO. (10).
β-caroteen + ROO. β-car
. (9)
β-car. + O2 β-car-OO
. (10)
Door deze auto-oxidatie ontstaat er een kettingreactie. Wanneer de zuurstofdruk laag genoeg is, zoals
vaak het geval is in de weefsels van zoogdieren, zal het evenwicht van deze reactie naar links
verschuiven. Het β-caroteenradicaal zal dan eerder een antioxidatieve werking hebben en een reactie
aangaan met het peroxylradicaal. Hierbij worden inactieve producten gevormd.
β-car. + ROO
. inactieve producten
Deze reactie is veel sneller dan de zelfterminatiereactie van peroxylradicalen (Burton, 1989). Andere
antioxidanten zoals Vitamine E kunnen β-caroteen tegen oxidatie beschermen (Machlin en Bendich,
1987).
2. Factoren die de antioxidantstatus van melkvee beïnvloeden
Het meten van antioxidanten in het plasma kan zich focussen op de algemene antioxidant capaciteit
of op het bepalen van de concentratie van individuele antioxidanten (Lykkesfeldt en Svendsen, 2006).
De plasma antioxidantstatus is het resultaat van interacties tussen verschillende antioxidanten. Het
samenwerkingsverband tussen de verschillende antioxidanten zorgt voor een betere bescherming
tegen ROS dan elke antioxidant afzonderlijk. Dit verklaart waarom de totale antioxidantcapaciteit
biologisch informatiever is dan de waarden bekomen na meting van de afzonderlijke componenten.
Figuur 1: Interacties tussen de belangrijkste antioxidanten (uit Machlin en Bendich, 1987).
De antioxidant capaciteit gemeten in het plasma wordt vooral bepaald door antioxidanten afkomstig uit
de voeding, terwijl degene van de cel hoofdzakelijk bepaald worden door enzymsystemen. De
antioxidanten in het plasma worden snel geconsumeerd bij verhoogde ROS productie en moeten snel
10
aangevuld worden door antioxidanten uit de voeding. De plasma antioxidantstatus wordt dus enerzijds
beïnvloed door de productie van ROS, anderzijds door de hoeveelheid antioxidanten die opgenomen
worden via de voeding (Ghiselli et al., 2000).
Er bestaan verschillende methoden om de algemene antioxidant capaciteit te bepalen.
Gemeenschappelijk hierbij is dat er getracht wordt om de activiteit van alle antioxidanten in één
waarde samen te vatten. Methoden die hierbij gebruikt kunnen worden zijn de totale antioxidantstatus
(TAS), de Trolox equivalent antioxidant capaciteit (TEAC), de total radical-trapping antioxidant
parameter (TRAP), de ferric reducing-antioxidative power colometric assays (FRAP) en cyclische
voltametrie (Lykkesfeldt en svendsen, 2006). De belangrijkste methode is de totale antioxidantstatus
(Castillo et al., 2005). Men kan ook informatie trachten te vergaren over de concentratie van
individuele antioxidanten. Hierbij wordt vooral belang gehecht aan de meting van ascorbaat of
glutathione peroxidase, dit vooral omdat ze in staat zijn om andere antioxidanten te regenereren
(Lykkesfeldt en Svendsen, 2006). Ook de oxidatieve schade aan DNA, proteïnes en lipiden kan
gemeten worden. Dit is een indirecte aanduiding van evenwicht tussen prooxidanten en antioxidanten.
De oxidatieve stress index is een recente methode om de redox status te evalueren. Bij de meting van
deze index wordt zowel rekening gehouden met de prooxidanten als met de antioxidanten. Deze
methode zorgt voor een objectieve bepaling om te bepalen of dieren al dan niet onderhevig zijn aan
oxidatieve stress ( Abuelo et al., 2013).
Melkkoeien staan gedurende de postpartum periode onder zware metabole druk. In deze periode is
de energiebehoefte groter dan de energie die opgenomen wordt via de voeding. Hierdoor zullen de
dieren een negatieve energiebalans (NEB) ontwikkelen. Door dit tekort aan energie zullen katabole
processen geactiveerd worden waarbij ROS geproduceerd worden (Pedernera et al., 2010). Door de
NEB worden vetten gemobiliseerd en verbrand tot vrije vetzuren in de mitochondriën. Bij deze
verbranding zullen er ROS geproduceerd worden in de elektronentransportketen (Marco-Ramell et al.,
2012). Wanneer de productie van deze ROS sneller verloopt dan de snelheid waarmee ze
geneutraliseerd kunnen worden door antioxidatieve mechanismen zal oxidatieve stress ontstaan. De
body condition score (BCS) van de koeien bij de partus is hierbij van groot belang (Pedernera et al.,
2010). Bernabucci et al. (2005) hebben aangetoond dat koeien met een hoge BCS tijdens afkalven en
later een hoge NEB, een verhoogde ROS productie vertonen. De hogere oxidatieve stress bij koeien
in extreme NEB kan gedeeltelijk verklaard worden door een verminderde productie van precursoren
voor de productie van endogene antioxidanten. De leverfunctie kan immers aangetast worden door
extreme vetimmobilisatie met intracellulaire vetaccumulatie (Pedernera et al. 2010).
Bij de productie van colostrum is er ook een hoge behoefte aan antioxidanten. De vetoplosbare
antioxidanten worden in grote hoeveelheden uitgescheiden in het colostrum. Dit is mede
verantwoordelijk voor de daling van de plasmaconcentratie vitamine A, vitamine E en β-caroteen
peripartum (Calsamiglia en Rodriguez, 2012; Chawla en Kaur, 2004; Kawashima et al., 2010).
De antioxidantstatus kan beïnvloed worden door de voeding. Door hoge concentraties of
supplementatie van bijvoorbeeld β-caroteen in de voeding kan er een verhoogde concentratie plasma
11
β-caroteen in het plasma ontstaan (Wang et al., 1982) Tijdens de droogstand van melkkoeien wordt
vaak een voeder verstrekt van lage kwaliteit waardoor er peripartum een lage concentratie aan β-
caroteen en Vitamine E en selenium in het plasma aanwezig is (Calsamiglia en Rodriguez, 2012;
Harrison et al., 1982). Ook is er een verminderde voederopname tijdens deze periode (Calsamiglia en
Rodriguez, 2012). Niet enkel het antioxidantgehalte in het voedermiddel is belangrijk, ook de andere
componenten spelen een belangrijke rol. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat bij supplementatie van
vetten in het dieet bij melkvee met een lage plasmalipidenconcentratie zoals bv. peripartum, een
verhoogde plasmaconcentratie aan vetoplosbare antioxidanten zoals α-tocopherol en β-caroteen
ontstaat. Bij een lage concentratie plasmalipiden zal ook een lage concentratie vetoplosbare
antioxidanten waargenomen worden in het plasma. De vetoplosbare antioxidanten worden immers
getransporteerd door lipoproteïnes aanwezig in het plasma. Een daling van deze moleculen zal ook
een vermindering geven van de transportcapaciteit voor vetoplosbare antioxidanten. Ook belangrijk is
dat de absorptie van vetoplosbare antioxidanten verhoogd kan worden door toevoegen van vetten aan
het voeder (Weiss et al., 1994).
Tijdens ziekte en stressperiodes werd bij ruminanten reeds aangetoond dat het gehalte aan
antioxidanten in het bloed daalt (Ranjan et al., 2012). Bij vele aandoeningen wordt waargenomen dat
de oxidatieve stress verhoogd is wat de antioxidantstatus in het bloed verlaagt (Lykkesfeldt en
Svendsen, 2007). Bij vitamine C kan een verlaagde antioxidantstatus ook ontstaan door een
verminderde endogene synthese in lever en nier (Ranjan et al., 2012). Elke aandoening die leidt tot
een verminderde beschikbaarheid van precursoren zoals glucose en galactose, kan voor een
gecompromitteerde vitamine C productie zorgen (Santos et al, 2001). Deze hypothese wordt echter
niet bevestigd door alle auteurs. Padilla et al. (2005) toonden aan dat zelfs koeien met ketonemie in
staat waren om voldoende vitamine C te produceren.
3. Invloed van antioxidanten in het dieet op reproductieve parameters en aandoeningen
De verschillende hierboven beschreven antioxidanten hebben een invloed op reproductieve
parameters en aandoeningen (Hemken en Bremel, 1982). Wanneer er slechts een licht tekort
aanwezig is aan bepaalde nutriënten zoals antioxidanten kan men vaak reeds een verminderde
fertiliteit waarnemen vooraleer zich duidelijke deficiëntiesymptomen manifesteren (Hurley en Doane,
1987). De bekomen resultaten zijn niet in alle uitgevoerde studies gelijk. Wanneer de β-
caroteenopname laag is, worden verschillende reproductieve problemen waargenomen zoals de
geboorte van dode of zwakke kalveren, abortussen, een hoge incidentie van retentio secundinarum en
luteale cysten. Andere waargenomen fenomenen zijn onder andere een langere oestrusperiode, een
langer interval tussen de start van de oestrus en de ovulatie, een verminderde intensiteit van de
oestrus, verminderde uteriene contracties, harder aanvoelende follikels bij rectaal onderzoek op de
eerste dag van de oestrus en een kleiner corpus luteum. Deze langere oestrusperiode werd visueel
waargenomen bij koeien die langer bronstig bleven alsook door rectaal onderzoek. De
bevruchtingsresultaten zijn lager, wat zich uit in een verhoogde hoeveelheid inseminaties nodig
12
vooraleer bevruchting optreedt. In een andere studie echter werden geen verschillen waargenomen in
de bevruchtingsresultaten. Ook de duur van de oestrus, de lengte van de oestrische cyclus en het
interval tussen LH-piek en ovulatie bleven constant. Er werd gesuggereerd dat deze inconsistentie in
resultaten eventueel verklaard kan worden door verschillende methoden van oestrusdetectie en
inseminatie (Hemken en Bremel, 1982).
Supplementatie van β-caroteen kan zorgen voor betere bevruchtingsresultaten en een intensere
oestrus (Hemken en Bremel, 1982; Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Voldoende aanvoer van β-
caroteen aan het einde van de droogstand ondersteunt de start van de luteale activiteit tijdens de
vroege lactatie waardoor deze vroeger kan optreden (Kawashima et al., 2010). Om een positief effect
te bekomen is het noodzakelijk om een langdurige supplementatie uit te voeren. Ook acht men het
mogelijk dat er een strategisch venster bestaat binnen de reproductieve cyclus waarbinnen de
supplementatie het grootste voordelig effect heeft (de Ondarza en Engstrom, 2009). Het herstel van
de uterus na de partus verloopt sneller bij supplementatie en het interval partus-conceptie is korter. De
incidentie van verschillende reproductieve aandoeningen zoals metritis, folliculaire cysten en retentio
secundinarum daalt bij supplementatie. De incidentie van vroeg embryonale sterfte vermindert ook (de
Ondarza en Engstrom, 2009). Sommige auteurs observeerden echter geen positieve effecten
(Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Zulke verschillen waargenomen in de experimenten kunnen onder
andere veroorzaakt worden door de leeftijd van het dier, het tijdstip van de start van supplementatie,
het lactatiestadium, de lengte van de behandelingsperiode, de concentratie van β-caroteen in het
basale dieet en het vetgehalte in het dieet (Hurley en Doane, 1987; Weiss et al., 1994).
In verschillende studies wordt een verminderde incidentie van retentio secundinarum, cysteuze ovaria,
mastitis en metritis vastgesteld bij supplementatie van vitamine E en selenium tijdens de droogstand
(Calsamiglia en Rodriguez, 2012; Spears en Weiss, 2008; Harrison et al., 1984). Koeien met retentio
secundinarum hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van mastititis en metritis tijdens de
vroege lactatie. Indirect zorgt retentio secundinarum voor een verlaat optreden van de oestrus en een
verminderde vruchtbaarheid (Eger et al., 1985). Ook cysteuze ovariële follikels worden geassocieerd
met het voorkomen van retentio secundinarum (Campbell en Miller, 1998). Na supplementatie van
vitamine E is er een vermindering van het aantal dagen tussen partus en de eerste oestrus die
waargenomen wordt (Harrison et al, 1982; Campbell en Miller, 1998). Door toevoegen van vitamine E
aan het voeder zullen er ook minder inseminaties nodig zijn voor een bevruchting (Calsamiglia en
Rodriguez, 2012). De supplementatie van vitamine E aan het voeder is slechts effectief wanneer er
geen tekort bestaat aan Selenium en omgekeerd (Miller en Brzezinska-Slebodzinska, 1993). Deze
voordelige effecten van vitamine E en selenium supplementatie worden niet in alle experimenten
waargenomen. De plasmaconcentratie voor de supplementatie speelt hierin een belangrijke rol alsook
het niveau van oxidatieve stress (Harrison et al., 1982; Campbell en miller, 1998; Brozos et al., 2009).
De effectiviteit van vitamine E supplementatie zou bij mastitis kunnen afhangen van het type kiem die
de ziekte veroorzaakt. Vitamine E supplementatie zou effectiever zijn ter preventie van mastitis
veroorzaakt door uierpathogenen aanwezig in de omgeving zoals Escherichia coli en Streptococcus
Uberis. Men verwacht dat het belang van uierpathogenen in de omgeving zal toenemen. De boeren
13
zullen immers steeds beter opgeleid zijn, waardoor de transmissie van uierinfecties tijdens het melken
zal afnemen. Hierdoor zullen de uiergebonden kiemen relatief van minder belang zijn (Politis, 2012).
In een recente studie werd een hogere incidentie mastitis waargenomen bij koeien die
gesupplementeerd werden met een hoog gehalte vitamine E ten opzichte van een andere groep
gesupplementeerd met een laag gehalte vitamine E. In deze studie werd 3000IU/koe per dag
gesupplementeerd gedurende de droogstand bij koeien met een plasmaconcentratie hoger dan
14.5µmol/l. De hoge α-tocopherol concentratie in het bloed tijdens het droogzetten en gedurende de
droogstand voor de supplementatie zou hiermee gecorreleerd kunnen zijn. Verder onderzoek is
noodzakelijk om deze resultaten te bevestigen (Bouwstra et al., 2010b). Politis (2012) daarentegen
toonde aan dat een hoge vitamine E concentratie tijdens het droogzetten geen risicofactor voor
mastitis is. Hoge concentraties vitamine E gaan meestal gepaard met een verminderde concentratie
biomerkers voor mastitis en een reductie van de incidentie van mastitis. Deze reductie van de
incidentie van mastitis wordt echter niet gemedieerd door een reductie van concentratie biomerkers
voor oxidatieve stress (Politis et al., 2012).
Koeien met een lebmaagverplaatsing naar links hebben een plasma α-tocopherolconcentratie die 40%
lager is dan bij koeien zonder deze aandoening. Het is nog steeds onduidelijk of deze lage
concentraties ontstaan voor de lebmaagverplaatsing en of ze blijven bestaan bij het verder vorderen
van deze aandoening. Een lage vitamine E spiegel in het serum kan een indicator zijn bij multipare
koeien voor het ontwikkelen van een lebmaagverplaatsing naar links (Qu et al., 2013).
Vitamine C is belangrijk voor het ondersteunen van de dracht bij koeien die problemen ondervinden bij
het behouden van de dracht. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de genitaaltractus anatomisch
normaal is en er geen reproductieve aandoeningen zoals cysteuze ovaria aanwezig zijn (Hurley en
Doane, 1987).
4. Mechanisme van antioxidanten die de vruchtbaarheid beïnvloeden
Antioxidanten hebben een invloed op reproductieve aandoeningen en parameters. Een verklaring
hiervoor kan gevonden worden op het niveau van de cel. Om dit te verhelderen, wordt
achtereenvolgens de werking van de antioxidanten op niveau van de eicel, de granulosacel, de luteale
cel en het embryo besproken.
4.1. Inwerking op de eicel
Oöcyten worden geproduceerd gedurende het foetale leven. De ontwikkeling van de oöcyten wordt
gestopt in de profase van de eerste meiotische deling. Na de puberteit zullen bij elke oestruscyclus
enkele oöcyten maturatie ondergaan (Ikeda et al., 2005). Tijdens de maturatie van de eicel wordt er
binnen de cumulus cellen een belangrijk antioxidant gesynthetiseerd, namelijk het glutathione (de
14
Matos et al., 1997). Er volgt een verderzetting van de meiose tot de metafase van de tweede
meiotische deling na de LH-piek (Ikeda et al, 2005).
Na de ovulatie zal de oöcyt die zich in het metafase 2 stadium bevindt een belangrijke kwalitatieve
achteruitgang ondergaan. Dit proces wordt aangeduid als postovulatoire veroudering van de oöcyt.
Oxidatieve stress staat in voor de initiatie van de cascade die zorgt voor deze veroudering. De
oxidatieve stress kan een daling van kritische celfactoren induceren, de calciumhomeostase
verstoren, mitochondriale dysfunctie induceren en intracellulaire componenten rechtstreeks
beschadigen (Lord en Aitken., 2013). Het DNA, de proteïnen en de vetten van de mitochondriën zijn
enorm gevoelig aan oxidatieve stress. Dit is vooral omdat de ROS geproduceerd worden in de
elektronentransportketen. Specifiek voor het mitochondriale DNA dient opgemerkt te worden dat het in
tegenstelling tot normaal DNA geen histonen en mechanismen voor herstel bevat (Shigenaga et al.,
1994). Post-ovulatoire veroudering wordt geassocieerd met verminderde fertilisatie ratio’s, slechte
embryo kwaliteit, fouten na de implantatiefase en afwijkingen bij de nakomelingen. Na de ovulatie
zullen ROS en dan vooral waterstofperoxide, superoxideanion en peroxynitriet opstapelen in de
oöcyten (Lord en Aitken, 2013).
Oxidatieve stress kan ook het begin van de apoptose induceren. Bij een verhoogd gehalte
waterstofperoxides is er een daling van de anti-apoptotische Bcl-2 molecule. De expressie van pro-
apoptotische molecules Bax en caspase-3 wordt gestimuleerd waardoor DNA-fragmentatie kan
optreden en cytochroom c vrijstelling geïnduceerd worden. Na antioxidant behandelingen vertraagt de
start van de DNA-fragmentatie en caspaseactivatie die beiden geassocieerd zijn met postovulatoire
veroudering (Lord en Aitken, 2013).
De grootste hoeveelheid ROS wordt geproduceerd als bijproduct van de oxidatieve fosforylatie (Lord
en Aitken, 2013). De intracellulaire bescherming binnen de oöcyt wordt voornamelijk verzorgd door het
antioxidant glutathione. Hoe groter het tijdsinterval na de ovulatie, hoe minder glutathione nog
aanwezig is binnen de eicel (Yoshida et al., 1993). Een hoge concentratie glutathione binnen de
oöcyt is noodzakelijk bij de fertilisatie voor de vorming van een mannelijke pronucleus alsook voor de
embryonale ontwikkeling tot het blastocystenstadium (Devine et al., 2012). Ook Cysteamine (CSH)
zorgt voor het behoud van het evenwicht tussen oxidanten en antioxidanten, alsook voor een
adequate glutathione peroxide functie. Binnen de oöcyten is een grote hoeveelheid taurine en
hypotaurine aanwezig. Ze worden beiden gesynthetiseerd en gesecreteerd door epitheliale cellen van
het oviduct. Hypotaurine zorgt ondermeer voor de neutralisatie van hydroxylradicalen. Wanneer
hypotaurine vrije radicalen neutraliseert wordt er als bijproduct taurine gevormd. Dit taurine heeft een
indirect antioxidatief effect, het zorgt namelijk voor neutralisatie van cytotoxische aldehydes die
geproduceerd worden door ROS als eindproduct bij peroxidatie cascade reacties (Guérin et al., 2001).
Dehydroascorbaat modificeert lipoproteïnes zodat ze beter resistent zijn tegen metaal geïnduceerde
oxidatie. Ook zorgt het ascorbaat voor de stimulatie van de vrijstelling van hypotaurine en taurine door
de epitheelcellen van het oviduct. In de aanwezigheid van transitiemetalen vertoont het ascorbaat een
pro-oxidatieve werking (Guérin et al, 2001).
15
β-caroteen is aanwezig in het folliculair vocht in een concentratie die in proportie is met de
bloedconcentratie. β-caroteen kan passief in het folliculair vocht diffunderen. Er zijn echter ook carrier
molecules die β-caroteen actief in het folliculair vocht transporteren waardoor er een
concentratieverschil kan ontstaan tussen de folliculaire en de plasmaconcentratie. De oöcyten kunnen
beschermd worden door β-caroteen tegen schade veroorzaakt door ROS. Dit β-caroteen kan
extracellulair aanwezig zijn in het folliculaire vocht, maar kan ook intracellulair ingebouwd zijn in
oöcyten en folliculaire cellen (Ikeda et al., 2005). Ook Vitamine E is aanwezig in het folliculair vocht en
inhibeert NADPH oxidase-gemedieerde vorming van superoxide anionen (Guérin et al., 2001).
Verder zijn er ook nog de enzymatische verdedingsmechanismen. De belangrijkste zijn superoxide
dismutase (SOD), catalase en GPX. Deze enzymen beschermen oöcyten tegen peroxidatieve schade
veroorzaakt door ROS. H2O2 is een bijproduct tijdens de reacties van SOD. Dit H2O2 wordt op zijn
beurt ook geneutraliseerd door catalase en GPX. Koper, zink superoxide dismutase en mangaan
superoxide dismutase zullen zorgen voor de neutralisatie van superoxideradicalen (Guérin et al.,
2001). De expressie van de verschillende genen die instaan voor de antioxidatieve enzymen kan up-
of downgeruleerd worden. De expressie van deze genen wordt onder andere gestimuleerd door
oxidatieve stress (Maître et al., 1993). De beschermingsmechanismen van antioxidanten zijn
grotendeels gelijkaardig voor de eicel en het embryo (Guérin et al., 2001).
ROS hebben niet enkel een negatieve invloed op de eicel. ROS zijn belangrijk voor de ovulatie. Ze
zullen ook onder andere bijdragen tot een succesvolle interactie tussen de gameten bij de bevruchting
(Blondin et al., 1997).
4.2. Inwerking op de granulosacel
Granulosacellen zijn aanwezig in primordiale follikels. Binnen deze primordiale follikel omgeven ze de
immature eicel. Bij het rund wordt de reserve van primordiale follikels reeds gevormd tijdens het
foetale leven. Door activering van de folliculaire groei gaat de primordiale follikel evolueren naar een
primaire follikel. In de primaire follikel zijn de granulosacellen talrijker en zullen ze een cuboïdale vorm
aannemen. Wanneer de follikel verder ontwikkeld naar een secundaire follikel zijn er 2 of meerdere
lagen granulosa cellen waarneembaar alsook een zona pellucida tussen de granulosacellen en de
oöcyt. Tijdens de verdere ontwikkeling van de follikels zullen steeds meer granulosacellen ontstaan
(Aerts en Bols, 2004). Granulosacellen produceren steroïden en groeifactoren. Ze zijn van groot
belang bij folliculaire atresie en essentieel in de maturatie van de follikels (Jančar et al., 2007).
Een te hoge productie van ROS in de granulosacellen heeft een negatief effect op de oöcyt, de
embryokwaliteit en de implantatie. Ze kan eveneens resulteren in oxidatieve stress in de folliculaire
vloeistof (Jančar et al., 2007).
ROS zijn echter noodzakelijk tijdens het fysiologisch proces van de ovulatie (Rizzo et al., 2009). De
ovulatie gelijkt op een inflammatoire reactie. Een follikel zal cysteus worden wanneer deze niet
16
ovuleert en zal persisteren op het ovarium (Vanholder et al., 2006). De ROS worden geproduceerd
door macrofagen en neutrofielen aanwezig in het ovarium (Fujii et al., 2005). Dit gebeurt in een TNF-α
gemedieerde cascade die zorgt voor de productie van leukotriëne B4. De apoptose van
granulosacellen wordt normaal gestimuleerd door ROS waardoor ovulatie mogelijk is. Het vocht
binnen cystes heeft een lagere concentratie ROS dan het normale follikelvocht. Deze lage
concentratie ROS kan eventueel onvoldoende zijn voor het induceren van apoptose van granulosa en
theca interna cellen waardoor de ovulatie niet kan optreden. ROS zorgen ook voor de vorming van
metalloproteïnasen uit hun proenzymes. Metalloproteïnasen staan in voor de extracellulaire
remodelling die noodzakelijk is voor de ovulatie. Deze mechanismen van ROS die de ovulatie
beïnvloeden moeten dus in acht genomen worden wanneer therapieën met antioxidanten aangewend
worden bij koeien dicht bij de bronst. Wanneer de ROS concentratie door deze therapieën verminderd
wordt kan dit leiden tot een onvermogen om te ovuleren met de vorming van folliculaire cyste (Rizzo et
al., 2009). De follikelgrootte is positief gecorreleerd met de concentratie vitamine E en β-caroteen
aanwezig in het folliculair vocht (Schweigert en Zucker, 1988).
4.3. Inwerking op de luteale cellen
Na de ovulatie wordt een corpus luteum gevormd. Dit corpus luteum staat in voor de productie van
progesteron. Bij de biosynthese van steroïdhormonen zoals progesteron worden zuurstofradicalen
gevormd. De eerste en tevens ook limiterende stap tijdens de productie van steroïden is de splitsing
van een zij-keten van de cholesterolmolecule, gekatalyseerd door een mitochondriaal cytochroom
P450 enzym (P450scc). Hierbij wordt cholesterol in pregnolone omgezet. Via een
elektronentransportketen bestaande uit adrenodexine (Adx) en adrenodexine reductase kunnen
elektronen voor deze reactie afgeleid worden van NADPH. De cytochroom P450 groep zorgt voor de
productie van zuurstofradicalen. Deze zuurstofradicalen kunnen cross-linking en aggregatie van
proteïnes veroorzaken. In dit geval ontstaat er een cross-linking tussen P450scc en Adx waardoor het
P450cc inactief wordt. Normaal dissocieert Adx van P450scc na de elektronentransfer en reageert met
adrenodoxine reductase om een nieuw vrij elektron te bekomen (Young et al., 1995). Het β-caroteen
is aanwezig in hoge concentraties in het corpus luteum om de cross-linking tussen P450scc en zijn
elektrondonor adrenodoxine te voorkomen (Rodgers et al., 1995).
Tijdens de oestrale cyclus van koeien is er een stijging van de plasmaprogesteronconcentratie tot dag
16 van de cyclus. Na dag 16 is er een sterke daling van de plasmaprogesteronconcentratie. De
antioxidatieve enzymen SOD en catalase aanwezig in het corpus luteum vertonen een gelijkaardig
profiel. Vitamine C en β-caroteen in het luteale weefsel vertonen een lage maar significante correlatie
met de plasmaconcentratie van progesteron (Rapoport et al., 1997). De concentratie van β-caroteen
in het corpus luteum vertoont een sterke stijging tussen dag 6 en 16 van de cyclus gevolgd door een
sterke daling bij regressie van het luteaal weefsel (Rapoport et al., 1997). Door het hoge gehalte β-
caroteen verkrijgt het corpus luteum of geel lichaam zijn karakteristieke gele kleur (Young et al., 1995).
17
Figuur 2: Concentraties van β-caroteen en vitamine E in het corpus luteum (uit Rapoport et al., 1997).
De stijging van α-tocopherol is minder sterk en verloopt tussen dag 6 en 9 van de cyclus. Na dag 9 is
er een sterke daling waar te nemen. Dit zou eventueel te wijten zijn aan stijgende consumptie door
hogere gehaltes zuurstofradicalen geproduceerd door cytochroom P450. Tijdens de piek van de
steroïdenproductie is de concentratie aan α-tocopherol reeds aan het dalen, terwijl de concentratie
van β-caroteen stijgt. Deze waarnemingen suggereren dat antioxidanten aanwezig zijn in
steroïdogene weefsels, zoals het corpus luteum om de verhoogde productie van zuurstofradicalen op
te vangen (Rapoport et al., 1997). Tijdens de luteale regressie stijgt het gehalte vitamine E en daalt
het gehalte β-caroteen. Dit kan eventueel verklaard worden door een regeneratie van vitamine E
waarbij Vitamine C verbruikt wordt terwijl er geen regeneratie van β-caroteen is (Aten et al., 1992).
Hoge gehaltes aan antioxidanten zoals vitamine C, E, β-caroteen en antioxidatieve enzymes zoals
SOD, catalase, GPX, glutathione-S-transferase en glutathione reductase zijn aanwezig in het corpus
luteum. Nochtans vervullen zuurstofradicalen binnen het corpus luteum ook een functie. Superoxide
en H2O2 mediëren de phospholipase A2 activatie. Dit enzym is de limiterende factor voor de synthese
van prostaglandine F2α. Zo zorgen zuurstofradicalen voor luteolyse en apoptose in het corpus luteum
tijdens elke cyclus (Rapoport et al., 1997).
Behne et al. (1988) toonden aan dat het ovarium één van de preferentiële lokalisaties is van
Selenium. Accumulatie treedt vooral op in het corpus luteum. In vitro werd aangetoond dat Selenium
een direct effect heeft op de luteale cellen, maar ook de lipide peroxide productie van de luteale cellen
vermindert. Selenium is een component van het glutathione peroxidase dat zorgt voor de bescherming
van de luteale cellen tegen oxidatieve schade. Selenium is dus ook een beschermende antioxidant
tijdens de productie van steroïden (Kamada en Ikumo, 1997).
4.4. Inwerking op het embryo
ROS kunnen geproduceerd worden door het metabolisme van het embryo zelf of door diens
omgeving. De belangrijkste ROS die geproduceerd worden door embryo’s zijn O2-, H2O2 en OH
.
(Guérin et al., 2001). Zuurstofradicalen kunnen fungeren als primaire of secundaire messengers om
18
celgroei te stimuleren of celdood te induceren. De redoxstatus beïnvloedt de transcriptiefactoren die
een invloed hebben op pathways die betrokken zijn bij proliferatie, differentiatie en apoptose. De ROS
spelen zo een belangrijke rol in de embryonale ontwikkeling (Dennery, 2007). Een overmaat aan ROS
is embryotoxisch en kan een verandering induceren in moleculen aanwezig in de cel, de verdere
ontwikkeling van het embryo blokkeren alsook vertraagde groei veroorzaken (Guérin et al., 2001). Het
evenwicht en de timing van de antioxidatieve versus de oxidatieve krachten is enorm belangrijk voor
een normale embryonale ontwikkeling (Dennery, 2007). Embryos kunnen beschermd worden tegen
ROS op verschillende complementaire manieren. Allereerst is er een vorm van bescherming die zich
buiten het embryo bevindt. Het gaat hier om de niet-enzymatische antioxidanten zoals vitamine C,
glutathione, cysteamine, taurine en hypotaurine die aanwezig zijn in de folliculaire en tubaire
vloeistoffen. Binnen het embryo verloopt de bescherming tegen ROS voornamelijk via antioxidatieve
enzymes zoals SOD, GPX en γ-glutamylcysteine synthetase (Guérin et al., 2001).
Glutathione (GSH) is het belangrijkste non-enzymatische antioxidant tegen ROS voor embryo’s. Het
zorgt voor de reductie van de omgeving en is het substraat voor glutathione peroxidase. Een ander
niet-enzymatisch antioxidant is cysteamine. Het zorgt voor een bescherming van de cellen tegen
ioniserende straling en is ook belangrijk om OH. te neutraliseren. Verder zijn ook hypotaurine en
taurine net zoals bij de oöcyt belangrijk. (Guérin et al., 2001).
Dehydroascorbaat zorgt net zoals bij de oöcyten voor een modificatie van lipoproteïnes, waardoor zij
een hogere resistentie verwerven ten opzichte van metaalion geïnduceerde oxidatie (Guérin et al.,
2001). Ascorbinezuur zorgt ook hier voor een bescherming tegen endogene DNA schade. In de
aanwezigheid van transitiemetalen vertoont ascorbaat echter een pro-oxidatieve werking (Wang et al.,
2002). Grote hoeveelheden vitamine E zijn aanwezig in het ovarium of in de folliculaire vloeistof. Het
vitamine E zorgt voor een inhibitie van de generatie van een superoxide anion gemedieerd door
NADPH oxidase. Deze vetoplosbare antioxidanten beschermen de membranen tegen oxidatieve
stress (Guérin et al., 2001).
De enzymatische antioxidatieve verdedigingsmechanismen bij het embryo zijn dezelfde als bij de
oöcyt. Ook metaalbindende moleculen zoals albumine en transferrine zijn aanwezig in de omgeving
van het embryo. Zij gaan een binding aan met metaalionen, die katalysatoren kunnen zijn van
enzymatische reacties. Binnen het embryo reageren SOD, GPX en catalase met superoxides en
peroxides vooraleer ze kunnen reageren met metaalkatalysatoren om meer reactieve ROS te vormen
(Guérin et al., 2001).
5. Belang van antioxidanten voor de immuniteit
Oxidatieve stress kan een belangrijke factor zijn bij het ontstaan van een dysfunctionele
immuunrespons. Immuuncellen zijn enorm gevoelig aan oxidatieve stress. Hun membranen bevatten
namelijk hoge gehaltes aan polyonverzadigde vetzuren. Ze zorgen zelf voor een enorme productie
van ROS. Door een verminderde immuunrespons zijn de koeien veel vatbaarder voor een hele resem
19
aandoeningen en dit vooral tijdens de transitieperiode. De functionele capaciteit van de witte
bloedcellen kan onderdrukt zijn door een tekort aan antioxidanten (Sordillo en Aitken, 2009).
Neutrofielen zijn belangrijke cellen voor de afweer van het organisme tegen bacteriële infecties. Ze
fagocyteren en doden de bacteriën (Bendich et al., 1986). Door fagocytose wordt het NADP oxidase
gestimuleerd (Chew en Park, 2004). Tijdens dit proces worden plotseling grote hoeveelheden zuurstof
verbruikt. Hierdoor is er een enorme productie van ROS zoals onder andere waterstofperoxides,
superoxide en hydroxylradicalen. Dit wordt ook de respiratory burst genoemd (Bendich et al., 1986;
Hogan et al., 1990). De geproduceerde ROS staan in voor de vernietiging van de pathogene
bacteriën. De immuniteitscellen zelf kunnen ook beschadigd worden door de grote hoeveelheid ROS
die vrijgesteld worden. Binnen deze immuniteitscellen is er een hoge concentratie aan vitamine C die
instaat voor de bescherming van deze cellen. Gestimuleerde macrofagen en neutrofielen zorgen ook
voor de excretie van vitamine C in het extracellulaire vocht waardoor de omliggende cellen ook
beschermd worden. Vitamine C stimuleert ook de migratie van de neutrofielen in de richting van
chemotactische factoren (Bendich et al., 1986).
Ook selenium en vitamine E hebben een beschermende functie ten opzichte van de ROS die
geproduceerd worden tijdens de respiratory burst. Ze stimuleren binnen neutrofielen de intracellulaire
afdoding van de bacterie waardoor ze afweer tegen infecties versterken. De combinatie van de
supplementatie van zowel Vitamine E als Selenium zorgt niet voor een grotere capaciteit om bacteriën
intracellulair af te doden dan bij afzonderlijke supplementatie van deze componenten (Hogan et al.,
1990). Supplementatie van Vitamine E en Selenium zorgt voor een hoger metabolisme van de
neutrofielen intramammair en in het perifere bloed (Sordillo en Aitken, 2009). Vitamine E en Selenium
supplementatie bij melkkoeien zorgt voor vermindering van het aantal en de duur van intramammaire
infecties. Ook de incidentie van klinische mastitis daalt (Hogan et al., 1990). Er dient opgelet te
worden voor een overmaat aan vitamine E. Bij een hoge supplementatie van vitamine E zien we
immers een verhoogde incidentie van mastitis (Bouwstra et al., 2010b).
Vitamine E inhibeert de auto-oxidatie van polyonverzadigde vetzuren in de membranen van de
neutrofielen. Het zorgt ook voor een betere migratie van neutrofielen naar de melkklier gedurende de
inflammatie door een verhoogde expressie van het urokinase-plasminogeen activator (u-PA) gen. Dit
enzym is belangrijk voor de neutrofielen tijdens de extravasatie om zo de plaats van de inflammatie te
bereiken (Politis, 2012). De resultaten van effect van supplementatie op de fagocytaire activiteit van
neutrofielen zijn niet consistent. Sordillo en Aitken (2009) melden een verhoogde fagocytosecapaciteit
van de neutrofielen bij melkkoeien na supplementatie van vitamine E. Dit in tegenstelling tot Hogan et
al. (1990) die geen effect op de fagocytose konden vaststellen. Dit verschil kan eventueel te wijten zijn
aan supplementatie met verschillende stereoisomeren van α-tocopherol. De neutrofielen van de
koeien gesupplementeerd met de synthetische all-rac vorm hebben een hogere fagocytotische
capaciteit. De neutrofielen van koeien gesupplementeerd met RRR, de natuurlijke vorm van α-
tocopherol waren niet sterker fagocytotisch (Weiss et al., 2009). Vitamine E zorgt voor de stimulatie
van macrofagen. Het zorgt voor een verhoogde interleukine-1 productie alsook voor een verhoogde
20
expressie van MHC klasse II (Sordillo en Aitken, 2009). Onder invloed van Vitamine E wordt de
productie van antistoffen gestimuleerd (Calsamiglia en Rodriguez, 2012).
Selenium is belangrijk voor de capaciteit van fagocyten om te migreren naar de plaats van infectie.
Ook heeft Selenium een impact op het vasculaire endotheel waardoor de restanten van de
inflammatoire respons efficiënter opgeruimd kunnen worden (Sordillo en Aitken, 2009). Door deze
mechanismen is er een verbetering van de mammaire gezondheid en reproductieve functie wat zich
uit in een verminderde incidentie van mastitis, metritis en retentio secundinarum (Calsamiglia en
Rodriguez, 2012).
Ook β-caroteen heeft een immunomodulerende werking. Het zorgt ondermeer voor een verhoogde
blastogenese van de lymfocyten, een toename van bepaalde subsets van lymfocyten, een verhoogde
cytotoxische werking van de lymfocyten en een stimulatie van de productie van verschillende soorten
cytokines. β-caroteen heeft niet enkel een invloed op de lymfocyten. Het stimuleert ook de fagocytose
en intracellulaire kiemdoding binnen de neutrofielen en peritoneale macrofagen. Deze
immunostimulerende werking heeft een positief effect op de algemene, reproductieve en mammaire
gezondheid (Chew, 1993; Chew en Park, 2004). Deze verbeterde mammaire gezondheid uit zich als
een daling van het celgetal en het aantal nieuwe infecties, dit zowel tijdens lactatie als tijdens de
droogstand (Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Ook Chew et al. (1982) vonden significante verschillen
met behulp van de California Mastitis Test Scores bij evaluatie van mastitis koeien. De koeien met een
lage β-caroteenconcentratie in het plasma hadden hogere somatische celgetallen in de melk. Dit is
(Chew et al, 1982). Deze somatische cellen in de melk zijn een goede weergave van de
immuunrespons die ontstaat bij een intramammaire infectie (Pillai et al., 2001). In tegenstelling tot
deze resultaten is in verschillende studies geen invloed van β-caroteensupplementatie op het celgetal
van de melk vastgesteld (Bindas et al, 1983; Jukola et al., 1996).
6. Voorgestelde optimale voedingsstrategie
Oxidatieve stress draagt bij tot verschillende reproductieve aandoeningen zoals retentio secundinarum
en mastitis, alsook tot een suboptimale voortplanting. De behoeften van hoogproductief melkvee
betreffende antioxidanten kunnen hoger zijn dan algemeen werd aangenomen. De concentratie
antioxidanten in gemiddelde voeders kan te laag zijn ten opzichte van de concentratie ROS die
geproduceerd worden tijdens het metabolisme. Supplementatie van antioxidanten kan dus in veel
gevallen voordeel bieden (Miller en Brzezinska-Slebodzinska, 1993).
Volgens de NRC (2001) zijn er onvoldoende data beschikbaar over β-caroteen om een specifieke
aanbeveling te formuleren. De plasmaconcentratie van β-caroteen daalt nochtans drastisch
peripartum (Chawla en Kaur, 2004). Dit kan verklaard worden door de lage kwaliteit hooi tijdens de
droogstand en de verhoogde immunologische behoeften peripartum. Er zijn er in verschillende studies
voordelen aangetoond van β-caroteen supplementatie. Deze bevindingen suggereren dat in bepaalde
omstandigheden supplementatie voordelen kan bieden. Supplementatie van 300-600 mg/d β-caroteen
21
tijdens de droogstand en 2 tot 3 maanden postpartum verbetert de uiergezondheid en de
reproductieve functies (Calsamigla en Rodriguez, 2012).
Het gehalte aan vitamine E in het basale dieet is sterk variabel en is vaak niet gekend. Daarom wordt
de vitamine E behoefte uitgedrukt door middel van supplementatie. De voederstrategie voor vitamine
E dient opgedeeld te worden in 3 groepen. Men maakt onderscheid tussen kalveren gevoed met melk,
lacterende koeien en droogstaande koeien. Voor kalveren wordt er een gehalte van 50 IU/kg droge
stof aangeraden. Een voldoende opname van colostrum gedurende de eerste 24u en de concentratie
vitamine E in het colostrum zijn van groot belang voor het kalf. De transfer van Vitamine E door de
placenta is namelijk laag. Het gehalte aan Vitamine E in het colostrum kan verhoogd worden door
supplementatie van de koe tijdens droogstand (NRC, 2001). Er is nood aan grootschalige studies die
de effecten van bijkomende vitamine E supplementatie in kaart brengen. Er is namelijk slechts weinig
informatie beschikbaar. Er bestaan 2 situaties waarin een bijkomende vitamine E supplementatie
noodzakelijk is. Enerzijds is er bij kalveren een hoge incidentie aan gastro-intestinale aandoeningen
waardoor de absorptie sterk verminderd is. Anderzijds is er een interferentie met vitamine A wanneer
dit vitamine A gesupplementeerd wordt in een hoge concentratie. Afhankelijk van de specifieke
situatie dient dus nagedacht te worden of supplementatie noodzakelijk is (Calsamiglia en Rodriguez,
2012).
Bij de aanbevolen waarden voor supplementatie bij oudere runderen veronderstelt men dat het
basisrantsoen bestaat uit ingekuilde ruwvoeders. Grazende runderen hebben namelijk een lagere
behoefte aan extra vitamine E. Wanneer het rantsoen vooral bestaat uit krachtvoer en slecht een klein
deel vers ruwvoer zal een hogere supplementatie vereist zijn. Er zijn nog een aantal andere situaties
waarbij een verhoogde vitamine E supplementatie vereist is. Dit is het geval bij een suboptimale
seleniumstatus, tijdens de productie van colostrum waarbij een grote hoeveelheid Vitamine E
geëxcreteerd wordt, bij het voederen met beschermde onverzadigde vetten en tijdens periodes van
immunosuppressie zoals peripartum het geval is (NRC, 2001).
Voor lacterende koeien zijn de aanbevelingen 0.8 IU/kg lichaamsgewicht, ongeveer 20 IU/kg van de
droge stof inname of gewoon 500 IU/d (NRC, 2001). Er werd aangetoond dat supplementatie van
vitamine E aan lacterende koeien zorgt voor een verminderde incidentie van klinische mastitis. Bij een
supplementatie van vitamine E van minder dan 23 IU/kg werd verhoging van het aantal gevallen van
klinische mastitis vastgesteld ten opzichte van het gemiddeld aantal gevallen in deze studie (Weiss et
al., 1990). Dit suggereert dat supplementatie boven de momenteel aanbevolen gehalten een voordeel
kan hebben voor de uiergezondheid (Calsamiglia en Rodriguez, 2012). De opname van vitamine E is
ideaal bij plasmaconcentraties boven de 3-3.5 μg/ml. Boven deze plasmagehaltes worden geen
verdere positieve effecten waargenomen (Baldi, 2005). Een supplementatie boven aanbevolen
gehaltes zou enkel overwogen moeten worden bij een overmaat aan vitamine A of bij een tekort aan
selenium (Calsamiglia en Rodriguez, 2012).
Voor koeien tijdens de droogstand zijn andere aanbevelingen geformuleerd. Weiss et al. (1997)
bevelen peripartum een plasmaconcentratie van 3μg/ml vitamine E aan. Onder deze
22
plasmaconcentratie is het risico op mastitis beduidend hoger (Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Op
basis van deze aanbeveling zijn er richtlijnen met betrekking tot de supplementatie van droogstaande
koeien vastgelegd. Om deze plasmaconcentratie te handhaven bij peripartum koeien wordt er een
supplementatie van 1.6IU/kg lichaamsgewicht, ongeveer 80 IU/kg droge stof of gewoon 1000 IU/d
geadviseerd. De verschillende aanbevelingen voor de 2 groepen van volwassen runderen wordt
vooral veroorzaakt door een verschil in voederopname en een verminderde absorptie bij
droogstaande koeien uit hun droogstand rantsoen (NRC, 2001). Supplementatie van vitamine E via de
voeding kan een daling van de plasmaconcentratie tijdens de partus en gedurende de eerste weken
niet voorkomen. Dit kan opgelost worden met behulp van parenterale supplementatie (Hogan et al.,
1992). Resultaten uit verschillende studies tonen echter aan dat hoewel de daling in
plasmaconcentratie van vitamine E niet vermeden wordt, er toch positieve effecten van orale
supplementatie van vitamine E waarneembaar zijn. Zo ziet men een verbetering van de immuniteit en
een verbeterde uiergezondheid. Uit verschillende studies is gebleken dat supplementatie boven de
momenteel voorgestelde aanbevelingen een voordeel kan bieden (Calsamiglia en Rodriguez, 2012).
Ook Politis (2012) stelt eerder een supplementatie van 1000-3000 IU/d voor. Er dient bij vitamine E
echter opgelet te worden voor oversupplementatie. Supplementatie zou enkel aangewezen zijn bij
oxidatieve stress. De initiële vitamine E concentratie in het bloed mag niet te hoog zijn en het α-
tocopheroxyl radicaal moet verwerkt kunnen worden door andere antioxidanten zoals onder andere
vitamine C (Bouwstra et al., 2010a).
De NRC (2001) raadt een seleniumgehalte van 0.3mg/kg aan in de droge stof. In vele streken is het
gehalte aanwezig in de planten gebruikt voor de voeding minder dan 0.3mg/kg. Er is vaak dus
supplementatie van Selenium nodig ondanks de lage behoeften (Spears en Weiss, 2008). Selenium
kent een efficiënte passage door de placenta. Kalveren hebben een betere seleniumstatus wanneer
de koe prepartum een adequate seleniumvoorziening heeft gehad ten opzichte van koeien die dit niet
hebben gehad (NRC, 2001). De concentratie van Selenium in de melk stijgt bij supplementatie van de
koe (Grace et al., 1997). Dit kan positieve gevolgen hebben voor het kalf (NRC, 2001). Om mastitis
zoveel mogelijk te voorkomen dient selenium aanwezig te zijn in het bloed aan een concentratie van
180µg/L (Jukola et al., 1996). De behoefte aan selenium wordt sterk beïnvloed door de vitamine E
status. De behoeftes aan selenium zijn verhoogd bij hoge of lage calcium gehaltes en hoge
zwavelgehaltes in het dieet (NRC, 2001).
Zoals reeds eerder vermeld staan herkauwers zelf in voor de synthese van vitamine C (Ranjan et al.,
2012). De enige leeftijdsgroep die voordeel zou kunnen halen uit supplementatie zijn de kalveren
omdat ze zelf nog niet in staat zijn tot endogene productie (Cummins en Brunner, 1991). Ook tijdens
periodes van stress zou er een verhoogde behoefte aan vitamine C kunnen zijn. Het positieve effect
van vitamine C zou vooral te wijten zijn aan de stimulatie van de functie neutrofielen. Er zijn geen data
beschikbaar die zouden kunnen wijzen op een positief effect van supplementatie van vitamine C aan
volwassen dieren (Calsamiglia en Rodriguez, 2012). Na orale opname wordt vitamine C afgebroken in
de pens. Nieuwe formulaties kunnen hiervoor een oplossing bieden (NRC, 2001).
23
BESPREKING
ROS kunnen in bepaalde situaties voordelig zijn. Ze zijn onder meer noodzakelijk voor het proces van
de ovulatie. Binnen het embryo zijn ROS ook belangrijk voor de embryonale ontwikkeling. Een
overmaat aan ROS kan er echter voor zorgen dat de embryonale ontwikkeling wordt vertraagd of
geblokkeerd. ROS zijn ook belangrijk voor de werking van de cellen die instaan voor de immuniteit.
Tijdens de respiratory burst van neutrofielen is er een enorme productie van ROS die zorgen voor de
afdoding van pathogene bacteriën. De neutrofielen zelf hebben echter wel nood aan bescherming
door antioxidanten tegen de grote hoeveelheid ROS die geproduceerd worden. Essentieel zijn de
timing en het evenwicht tussen antioxidatieve en oxidatieve krachten.
Supplementatie van antioxidanten kan voordelig zijn bij een suboptimale plasma antioxidantstatus.
Voor de meeste antioxidanten worden positieve effecten van een hoge supplementatie waargenomen.
Op het niveau van de eicel zorgen antioxidanten voor een remming van de postovulatoire
veroudering. Ook zijn ze aanwezig in het luteale weefsel om de verhoogde productie van ROS op te
vangen tijdens de steroïdogenese. Met de supplementatie van vitamine E daarentegen dient
voorzichtig omgesprongen te worden. Bij een te hoge supplementatie van vitamine E wordt een
negatieve invloed op de uiergezondheid waargenomen. Hierbij kan men in bepaalde studies een
verhoogde incidentie aan klinische mastitis waarnemen. De recentste voedingsrichtlijnen opgesteld
door de NRC dateren al van 2001. Recenter onderzoek toont echter aan dat een supplementatie van
verschillende antioxidanten boven de vastgestelde normen een voordeel kan bieden. Zo zijn er
positieve effecten waarneembaar bij β-caroteen supplementatie waar voordien gesteld werd dat er
onvoldoende informatie beschikbaar was om een voedingsrichtlijn op te stellen. De behoefte aan
supplementatie van vitamine E is sterk afhankelijk van zijn plasmastatus. Afhankelijk van de specifieke
situatie dient nagedacht te worden of er supplementatie nodig is. Er dient opgelet te worden voor
oversupplementatie in verband met de mastitisproblematiek. Voor selenium kan nog steeds dezelfde
richtlijn van 0.3 mg/kg aangehouden worden. De behoefte van selenium wordt sterk beïnvloed door de
vitamine E status. Voor vitamine C zijn nog steeds geen resultaten beschikbaar die zouden kunnen
wijzen op een positief effect van supplementatie bij volwassen dieren. Dit kan te wijten zijn aan de
afbraak van de formulaties in de pens.
Uit deze literatuurstudie kan geconcludeerd worden dat de plasma antioxidantstatus van groot belang
is om de gezondheid en vruchtbaarheid van melkvee optimaal te houden. Supplementatie van
antioxidanten bij melkkoeien met een suboptimale plasma antioxidantstatus kan immers leiden tot een
verbetering van de reproductieve parameters en reductie van het voorkomen van reproductieve
aandoeningen. Bij supplementatie van vitamine E moet echter opgelet worden voor
oversupplementatie in verband met de mastitisproblematiek. Om de nood aan supplementatie van de
verschillende antioxidanten in kaart te brengen zou een onderzoek naar de plasmaconcentraties van
melkkoeien in verschillende populaties nuttig kunnen zijn. Extra onderzoek in de toekomst is nog
nodig om een exacte voedingsrichtlijn voor β-caroteen op te stellen. Ook dienen er voor vitamine E
supplementatie nieuwe formulaties ontwikkeld te worden die niet afgebroken worden in de pens.
24
REFERENTIELIJST
Abuelo A., Hernández J., Benedito J.L., Castillo C. (2013). Oxidative stress index (OSi) as a new tool
to assess redox status in dairy cattle during the transition period. Animal 7 (8), 1374-1378.
Aerts J.M.J., Bols P.E.J. (2004). De boviene ovariële folliculaire dynamiek. Deel I: folliculogenese &
pre-antrale ontwikkeling. Vlaams Diergeneeskundig tijdschrift 73, 238-249.
Aten R.F., Duarte K.M., Behrman H.R. (1992). Regulation of Ovarian Antioxidant Vitamins, Reduced
Glutathione, and Lipid Peroxidation by Luteinizing Hormone and Prostaglandin F2α. Biology of
Reproduction 46, 401-407.
Baldi A. (2005). Vitamin E in dairy cows. Livestock Production Science 98, 117-122.
Behne D., Hilmert H., Scheid S., Gessner H., Elger W. (1988). Evidence for specific selenium target
tissues and new biologically important selenoproteins. Biochimica et Biophysica Acta 966, 12-21.
Bendich A., Machlin L.J., Scandurra O. (1986). The antioxidant Role of Vitamin C. Advances in Free
Radical Biology & Medicine 2, 419-444.
Bernabucci U., Ronchi B., Lacetera N., Nardone A. (2005). Influence of Body Condition Score on
Relationships Between Metabolic Status and Oxidative Stress in Periparturient Dairy Cows. Journal of
Dairy Science 88, 2017-2026.
Bindas E.M., Gwazdauskas F.C., Aiello R.J., Herbein J.H., McGilliard M.L., Polan C.E. (1984).
Reproductive and Metabolic Characteristics of Dairy Cattle Supplemented with β-Carotene. Journal of
Dairy Science 67, 1249-1255.
Blondin P., Coenen K., Sirard M. (1997). The Impact of Reactive Oxygen Species on Bovine Sperm
Fertilizing Ability and Oocyte Maturation. Journal of Andrology 18, 454-460.
Bosio G.N., Breitenbach T., Parisi J., Reigosa M., Blaikie F.H., Pedersen B.W., Silva E.F.F., Mártire
D.O., Ogilby P.R. (2013). Antioxidant β-Carotene Does Not Quench Singlet Oxygen in Mammalian
Cells. Journal of the American Chemical Society 135, 272-279.
Bouwstra R.J., Nielen M., Newbold J.R., Jansen E.H.J.M., Jelinek H.F., Van Werven T. (2010a).
Vitamin E supplementation during the dry period in dairy cattle. Part II: Oxidative stress following
vitamin E supplementation may increase clinical mastitis incidence postpartum. Journal of Dairy
Science 93, 5696-5706.
Bouwstra R.J., Nielen M., Stegeman J.A., Dobbelaar P., Newbold J.R., Jansen E.H.J.M., Van Werven
T. (2010b). Vitamin E supplementation during the dry period in dairy cattle. Part I: Adverse effect on
incidence of mastitis postpartum in a double-blind randomized field trial. Journal of Dairy Science 93,
5684-5695.
25
Brozos C.N., Kiossis E., Georgiadis M.P., Piperelis S., Boscos C. (2009). The effect of chloride
ammonium, vitamin E and Se supplementation throughout the dry period on the prevention of retained
fetal membranes, reproductive performance and milk yield of dairy cows. Livestock Science 124, 210-
215.
Burton G.W. (1989). Antioxidant Action of Carotenoids. Journal of Nutrition 119, 109-111.
Calsamiglia S., Rodriguez M. (2012). Optimum vitamin nutrition in dairy cattle. In: Linden J. (Editor)
Optimum vitamin nutrition in the production of quality animal foods, 1st edition, 5M Publishing,
Sheffield, p.335-385.
Campbell M.H., Miller J.K. (1998). Effect of Supplemental Dietary Vitamin E and Zinc on Reproductive
Performance of Dairy Cows and Heifers Fed Excess Iron. Journal of Dairy Science 81, 2693-2699.
Castillo C., Hernandez J., Bravo A., Lopez-Alonso M., Pereira V., Benedito J.L. (2005). Oxidative
status during late pregnancy and early lactation in dairy cows. The Veterinary Journal 169, 286-292.
Chauveau-Duroit B., Thomas D., Portelli J., Doreau M. (2005). Effet du mode de conservation sur la
teneur en caroténoïdes des fourrages. Rencontres autour des Recherches sur les ruminants 12, 117.
Chawla R., Kaur H. (2004). Plasma antioxidant vitamin status of periparturient cows supplemented
with α-tocopherol and β-carotene. Animal Feed Science and Technology 114, 279-285.
Chew B.P. (1993). Role of Carotenoids in the Immune Response. Journal of Dairy science 76, 2804-
2811.
Chew B.P., Hollen L.L., Hillers J.K., Herlugson M.L. (1982). Relationship Between Vitamin A and β-
Carotene in Blood Plasma and Milk and Mastitis in Holsteins. Journal of Dairy Science 65, 2111-2118.
Chew B.P., Park J.S. (2004). Carotenoid Action on the Immune Response. Journal of Nutrition 134,
257S-261S.
Cummins K.A., Brunner C.J. (1991). Effect of Calf Housing on Plasma Ascorbate and Endocrine and
Immune function. Journal of Dairy Science 74, 1582-1588.
de Matos D.G., Furnus C.C., Moses D.F. (1997). Glutathione synthesis during In Vitro Maturation of
Bovine Oocytes: Role of Cumulus Cells. Biology of Reproduction 57, 1420-1425.
Dennery P.A. (2007). Effects of Oxidative Stress on Embryonic Development. Birth Defects Research
(Part C) 81, 155-162.
de Ondarza M.B., Engstrom M. (2009). Can beta-carotene help dairy reproduction?. Feedstuffs 81
(40), 16-22.
Devine P.J., Perreault S.D., Luderer U. (2012). Roles of Reactive Oxygen Species and Antioxidants in
Ovarian Toxicity. Biology of Reproduction 86 (2), 27.
26
Eaton P. (2006). Protein thiol oxidation in health and disease: Techniques for measuring disulfides
and related modifications in complex protein mixtures. Free Radical Biology & Medicine 40, 1889-
1899.
Eger S., Drori D., Kadoori I., Miller N., Schindler H. (1985). Effects of Selenium and Vitamin E on the
Incidence of Retained Placenta. Journal of Dairy Science 68, 2119-2122.
Fujii J., Iuchi Y., Okada F. (2005). Fundamental roles of reactive oxygen species and protective
mechanisms in the female reproductive system. Reproductive Biology and Endocrinology 3, 43.
Ghiselli A., Serafini M., Natella F., Scaccini C. (2000). Total antioxidant capacity as a tool to assess
redox status: critical view and experimental data. Free Radical Biology & Medicine 29 (11), 1106-1114.
Grace N.D., Knowles S.O., Lee J. (1997). Relationships between blood Se concentrations and milk
somatic cell counts in dairy cows. New Zealand Veterinary Journal 45, 171-172.
Guérin P., El Mouatassim S., Ménézo Y. (2001). Oxidative stress and protection against reactive
oxygen species in the pre-implantation embryo and its surroundings. Human Reproduction Update 7
(2), 175-189.
Halliwel B., Gutteridge J.M.C. (1989). Free radicals in biology and medicine. 2nd edition. Clarendon
Press, Oxford, UK. Geciteerd door Sies H. (1997).
Harrison J.H., Hancock D.D., Conrad H.R. (1982). Vitamin E and Selenium for Reproduction of the
Dairy Cow. Journal of Dairy Science 67, 123-132.
Hemken R.W., Bremel D.H. (1982). Possible Role of Beta-Carotene in Improving Fertility in Dairy
Cattle. Journal of Dairy Science 65, 1069-1073.
Hogan J.S., Smith K.L., Weiss W.P., Todhunter D.A., Schockey W.L. (1990). Relationships Among
Vitamin E, Selenium, and Bovine Blood Neutrophils. Journal of Dairy Science 73, 2372-2378.
Hogan J.S., Weiss W.P., Todhunter D.A., Smith K.L., Schoenberger P.S. (1992). Bovine Neutrophil
Responses to Parenteral Vitamin E. Journal of dairy Science 75, 399-405.
Hurley W.L., Doane R.M. (1987). Recent Developments in the Roles of Vitamins and Minerals in
Reproduction. Journal of Dairy Science 72, 784-804.
Ikeda S., Kitagawa M., Imai H., Yamada M. (2005). The Roles of Vitamin A for Cytoplasmatic
Maturation of Bovine Oocytes. Journal of Reproduction and Development 51, 23-35.
Iqbal K., Kahn A., Khattak M.A.K. (2004). Biological Significance of Ascorbic Acid (Vitamin C) in
Human Health - A Review. Pakistan Journal of Nutrition 3 (1), 5-13.
27
Jančar N., Kopitar A.N., Ihan A., Klun I.V., Bokal E.V. (2007). Effect of apoptosis and reactive oxygen
species production in human granulosa cells on oocyte fertilization and blastocyst development.
Journal of Assisted Reproduction and Genetics 24, 91-97.
Jukola E., Hakkarainen J., Saloniemi H., Sankari S. (1996). Blood Selenium, Vitamin E, Vitamin A, and
β-Carotene Concentrations and Udder Health, Fertility Treatments, and Fertility. Journal of Dairy
Science 79, 838-845.
Kakhlon O., Cabantchik Z.I. (2002). The labile iron pool: characterization, measurement and
participation in cellular processes. Free Radical Biology and Medicine 33 (8), 1037-1046.
Kamada H., Ikumo H. (1997). Effect of selenium on cultured bovine luteal cells. Animal Reproduction
Science 46, 203-201.
Kawashima C., Nagashima S., Sawada K., Schweigert F.J., Miyamoto A., Kida K. (2010). Effect of β-
Carotene Supply During Close-Up Dry Period on the Onset of First Postpartum Luteal Activity in Dairy
Cows. Reproduction in Domestic Animals 45, e282-e287.
Krinsky N.I. (1989). Antioxidant Functions of Carotenoids. Free Radical Biology & Medicine 7, 617-
635.
Kuhl J., Aurich J.E., Wulf M., Hurtienne A., Schweigert F.J., Aurich C. (2012). Effects of oral
supplementation with β-carotene on concentrations of β-carotene, vitamin A and α-tocopherol in
plasma, colostrum and milk of mares and plasma of their foals and on fertility in mares. Journal of
Animal Physiology and Animal Nutrition 96 (3), 376-384.
Lord T., Aitken R.J. (2013). Oxidative stress and ageing of the post-ovulatory oocyte. Reproduction
146, 217-227.
Lykkesfeldt J., Svendsen O. (2006). Oxidants and antioxidants in disease: oxidative stress in farm
animals. The veterinary Journal 173, 502-511.
Machlin L.J., Bendich A. (1987). Free radical tissue damage: protective role of antioxidant nutrients.
The Journal of the Federation of American Societies for Experimental Biology 1, 441-445.
Mäenpää P.H., Koskinen T., Koskinen E. (1988). Serum profiles of vitamins A, E and D in mares and
foals during different seasons. Journal of Animal Science 66, 1418-1423.
Maître B., Jornot L., Junod A. F. (1993). Effects of inhibition of catalase and superoxide dismutase
activity on antioxidant enzyme mRNA levels. American Journal of Physiology 265, L636-L643.
Marco-Ramell A., Arroyo L., Saco Y., García-Heredia A., Camps J., Fina M., Piedrafita J., Bassols A.
(2012). Proteomic analysis reveals oxidative stress response as the main adaptative physiological
mechanism in cows under different production systems. Journal of Proteomics 75, 4399-4411.
28
Miller J.K., Brzezinska-Slebodzinska E. (1993). Oxidative stress, Antioxidants, and Animal function.
Journal of Diary Science 76, 2812-2823.
Nelson D.L., Cox M.M. (2008). Lehninger Principles of Biochemistry. 5th Edition. W.H. Freeman and
Company, New York, p.558-563.
Niki E. (2014). Role of vitamin E as a lipid-soluble peroxyl radical scavenger: in vitro and in vivo
evidence. Free Radical Biology and Medicine 66, 3-12.
NRC (2001). Nutrient requirements of dairy cattle. 7th edition. National Academy Press, Washington
D.C., p141-173.
Oram J.F., Vaughan A.M., Stocker R. (2001). ATP-binding Cassette Transporter A1 Mediates Cellular
Secretion of α-Tocopherol. The Journal of Biological Chemistry 276 (43), 39898-39902.
Padilla L., Shibano K., Inoue J., Matsui T., Yano H. (2005). Plasma Vitamin C Concentration is Not
Related to the Incidence of Ketosis in Dairy Cows during the Early Lactation Period. The Journal of
Veterinary Medical Science 67 (9), 883-886.
Pedernera M., Celi P., García S.C., Salvin H.E., Barchia I., Fulkerson W.J. (2010). Effect of diet,
energy balance and milk production on oxidative stress in early-lactating dairy cows grazing pasture.
The Veterinary Journal 186, 352-357.
Pillai S.R., Kunze E., Sordillo L.M., Jayarao B.M. (2001). Application of differential inflammatory cell
count as a tool to monitor udder health. Journal of Dairy Science 84, 1413–1420.
Politis I. (2012). Reevaluation of vitamin E supplementation of dairy cows: bioavailability, animal health
and milk quality. Animal 6 (9), 1427-1434.
Politis I., Theodorou G., Lampidonis A.D., Kominakis A., Baldi A. (2012). Short communication:
Oxidative status and incidence of mastitis relative to blood α-tocopherol concentrations in the
postpartum period in dairy cows. Journal of Dairy Science 95, 7331-7335.
Qu Y., Lytle K., Traber M.G., Bobe G. (2013). Depleted serum vitamin E concentrations precede left
displaced abomasum in early-lactation in dairy cows. Jounal of Dairy Science 96, 3012-3022.
Ranjan R., Ranjan A., Dhaliwal G.S., Patra R.C. (2012). L-Ascorbic acid (vitamin C) supplementation
to optimize health and reproduction in cattle. Veterinary Quarterly 32 (3-4), 145-150.
Rapoport R., Sklan D., Wolfenson D., Shaham-Albalancy A., Hanukoglu I. (1998). Antioxidant capacity
is correlated with steroidogenic status of the corpus luteum during the bovine estrous cycle.
Biochimica et Biophysica Acta 1380, 133-140.
Rizzo A., Ceci E., Pantaleo M., Mutinati M., Spedicato M., Minoia G., Sciorsci R.L. (2013). Evaluation
of blood and milk oxidative status during early postpartum of dairy cows. Animal 7 (1), 118-123.
29
Rizzo A., Minoia G., Trisolini C., Mutinati M., Spedicato M., Jirillo F., Sciorsci R.L. (2009). Reactive
Oxygen Species (ROS): involvement in bovine follicular cysts etiopathogenesis. Immunopharmacology
and Immunotoxicology 31 (4), 631-635.
Rodgers R.J., Lavranos T.C., Rodgers H.F., Young F.M., Vella C.A. (1995). The Physiology of the
Ovary: Maturation of Ovarian Granulosa Cells and a Novel Role for Antioxidants in the Corpus
Luteum. The Journal of Steroid Biochemistry and Molecular Biology 53 (1-6), 241-246.
Santos M.V., Lima F.R., Rodrigues P.H.M., Barros S.B.M., Laranja da Fonseca L.F. (2001). Plasma
Ascorbate Concentrations Are Not Correlated With Milk Somatic Cell Count and Metabolic Profile in
Lactating And Dry Cows. Journal of Dairy Science 84, 134-139.
Schweigert F.J., Zucker H. (1988). Concentrations of vitamin A, β-carotene and vitamin E in individual
bovine follicles of different quality. Journal of Reproduction and Fertility 82, 575-579.
Sies H. (1993). Strategies of antioxidant defense. European Journal of Biochemistry 215, 213-219.
Sies H. (1997). Oxidative stress: oxidants and antioxidants. Experimental Physiology 82, 291-295.
Sies H., Stahl W. (1995). Vitamins E and C, β-carotene, and other carotenoids as antioxidants.
American Journal of Clinical Nutrition 62, 1315S-1321S.
Shigenaga M.K., Hagen T.M., Ames B.N. (1994). Oxidative damage and mitochondrial decay in aging.
Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 91, 10771-10778.
Sordillo L.M., Aitken S.L. (2009). Impact of oxidative stress on the health and immune function of dairy
cattle. Veterinary Immunology and Immunopathology 128, 104-109.
Spears J.W., Weiss W.P. (2008). Role of antioxidants and trace elements in health and immunity of
transition dairy cows. The Veterinary Journal 176, 70-76.
Thafvelin B., Oksanen H.E. (1966). Vitamin E and Linolenic Acid Content of Hay as Related to
Different Drying Conditions. Journal of Dairy Science 49, 282-286.
Valko M., Leibfritz D., Moncol J., Cronin M.T.D., Mazur M., Telser J. (2007). Free radicals and
antioxidants in normal physiological functions and human disease. The International Journal of
Biochemistry & Cell Biology 39, 44-84.
Vanholder T., Opsomer G., De Kruif A. (2006). Aetiology and pathogenesis of cystic ovarian follicles in
dairy cattle: a review. Reproduction Nutrion Development 46, 105-119.
Wang J.Y., Larson L.L., Owen F.G. (1982). Effect of beta-carotene supplementation on reproductive
performance of dairy heifers. Theriogenology 18 (4), 461-473.
30
Wang X., Falcone T., Attaran M., Goldberg J.M., Agarwal A., Sharma R.K. (2002). Vitamin C and
Vitamin E supplementation reduce oxidative stress-induced embryo toxicity and improve the blastocyst
development rate. Fertility and Steriliy 78 (6), 1272-1277.
Wang X., Quinn P.J. (1999). Vitamin E and its function in membranes. Progress in Lipid Research 38,
309-336.
Weiss W.P. (1998). Requirements of Fat-soluble Vitamins for Dairy Cows: A Review. Journal of Dairy
Science 81, 2493-2501.
Weiss W.P., Hogan J.S., Smith K.L., Hoblet K.H. (1990). Relationships Among Selenium, Vitamin E,
and Mammary Gland Health in Commercial Dairy Herds. Journal of Dairy Science 73, 381-390.
Weiss W.P., Hogan J.S., Smith K.L., Williams S.N. (1994). Effect of Dietary Fat and Vitamin E on α-
Tocopherol and β-Carotene in Blood of Peripartum Cows. Jounal of Dairy Science 77, 1422-1429.
Weiss W.P., Hogan J.S., Todhunter D.A., Smith K.L. (1997). Effect of Vitamin E supplementation in
Diets with a Low Concentration of Selenium on Mammary Gland Health of Dairy Cows. Journal of
Dairy Science 80, 1728-1737.
Weiss W.P. Hogan J.S., Wyatt D.J. (2009). Relative bioavailability of all-rac and RRR vitamin E based
on neutrophil function and total alpha-tocopherol and isomer concentrations in periparturient dairy
cows and their calves. Journal of Dairy Science 92, 720-731.
Weiss W.P., Wyatt D.J. (2003). Effect of Dietary Fat and Vitamin E on α-Tocopherol in Milk from Dairy
Cows. Journal of Dairy Science 86, 3582-3591.
Yoshida M., Ishigaki K., Nagai T., Chikyu M., Pursel V.G. (1993). Glutathione Concentration during
Maturation and after Fertilization in Pig Oocytes: Relevance to the Ability of Oocytes to Form Male
Pronucleus. Biology of Reproduction 49, 89-94.
Young F.M., Luderer W.B., Rodgers R.J. (1995). The antioxidant β-carotene prevents covalent cross-
linking between cholesterol side-chain cleavage cytochrome P450 and its electron donor,
adrenodoxin, in bovine luteal cells. Molecular and Cellular Endocrinology 109, 113-118.