UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE …...INLEIDING De macroliden (M) vormen samen met de...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE …...INLEIDING De macroliden (M) vormen samen met de...
-
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 – 2015
Het gebruik van macroliden bij de hond
door
Johanna SANDMANN
Promotoren: Dierenarts Anneleen Watteyn Literatuurstudie in het kader
Medepromotor: Prof. dr. Patrick de Backer van de masterproef
©2015 Johanna Sandmann
-
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de
juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze
masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van
derden.
Universiteit Gent, haar werknemer of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de
masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de
masterproef.
-
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 – 2015
Het gebruik van macroliden bij de hond
door
Johanna SANDMANN
Promotoren: Dierenarts Anneleen Watteyn Literatuurstudie in het kader
Medepromotor: Prof. dr. Patrick de Backer van de masterproef
©2015 Johanna Sandmann
-
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ................................................................................................................................ 1
INLEIDING ........................................................................................................................................... 2
LITERATUURSTUDIE ......................................................................................................................... 4
1. Algemeen ..................................................................................................................................... 4
1.1. Werkingsmechanisme ......................................................................................................... 4
1.2. Spectrum ............................................................................................................................. 5
1.3. Farmacokinetiek .................................................................................................................. 6
1.4. Bijkomende effecten ............................................................................................................ 7
1.5. Resistentie ........................................................................................................................... 7
1.6. Bijwerkingen ........................................................................................................................ 8
1.7. Interacties ............................................................................................................................ 8
2. Macroliden bij de hond .............................................................................................................. 10
2.1. Erythromycine .................................................................................................................... 10
2.2. Tylosine ............................................................................................................................. 12
2.3. Spiramycine ....................................................................................................................... 14
2.4. Azithromycine .................................................................................................................... 16
2.5. Clarithromycine .................................................................................................................. 18
2.6. Samenvatting farmacokinetische gegevens ...................................................................... 20
BESPREKING ................................................................................................................................... 21
REFERENTIES.................................................................................................................................. 22
-
SAMENVATTING
Macrolide antibiotica bezitten een centrale macrocyclische ring. Hun werkingsmechanisme is primair
bacteriostatisch waarbij ze de proteïnsynthese van bacteriën remmen, doch kunnen bacteriocid
werken bij hoge concentraties. Ze werken voornamelijk tegen aerobe Gram-positieve coccen en
bacillen. In vergelijking met de eerste generatie macroliden hebben de tweede generatie macroliden
een hogere antibacteriële activiteit, een breder spectrum, verbeterde farmacokinetische parameters en
minder bijwerkingen.
Macroliden zijn lipofiele substanties waardoor ze snel geabsorbeerd worden en een hoge
weefseldistributie hebben. Verder worden ze overwegend door de lever gemetaboliseerd en via de
feces geëxcreteerd.
Momenteel is er in België enkel een combinatieperparaat van spiramycine met metronidazole
geregistreerd voor de hond. Maar via het cascadesysteem kan er gebruik gemaakt worden van
humane geneesmiddelen, geregistreerd in België of diergeneeskundige producten, geregistreerd in
andere Europese lidstaten. Bij de hond zijn de macrolide antibiotica erythromycine, tylosine,
spiramycine, azithromycine en clarithromycine van belang.
Trefwoorden: Antibiotica – Macroliden – hond - off label use
-
2
INLEIDING
De macroliden (M) vormen samen met de lincosamiden (L) en de streptogramines (S) de zogenaamde
MLS antibioticumfamilie. Tot deze familie behoren eveneens de pleuromutilines, die uitsluitend in de
diergeneeskunde worden gebruikt (BCFI, 2013).
De benaming “macroliden” verwijst naar de centrale macrocyclische ring welke in de structuur van alle
macroliden teruggevonden wordt (De Backer, 2013). De macrocyclische ring bestaat uit 12 tot 16
koolstofatomen en is glycosidisch gebonden aan neutraal- en/of aminosuikers. Hij bestaat uit enkele
dubbele bindingen (Giguère et al., 2006; Löscher en Frey, 2002).
Macroliden werden vroeger uit Streptomyces species via fermentatie bekomen. De eerste
vertegenwoordiger van deze groep was erythromycine, dat in 1952 uit Streptomyces erythreus
geïsoleerd werd (Löscher en Frey, 2002). Wegens hun goede werkzaamheid onder andere tegen
Campylobacter, Chlamydia, Legionella en Mycobacterium species in de humane geneeskunde
werden macroliden later ook semisynthetisch aangemaakt. Clarithromycine en azithromycine zijn
voorbeelden van semi-synthetische derivaten van erythromycine die vaak worden gebruikt bij in de
humane geneeskunde bij respiratoire aandoeningen (Anadón en Reeve-Johnson, 1999). Synthetisch
geproduceerde macroliden hebben een hogere antibacteriële activiteit, verbeterde farmacokinetische
parameters en minder ongunstige reacties (Giguère et al., 2006).
In figuur 1 worden de macroliden op basis van het aantal koolstofatomen in hun lactonering
geclassificeerd (Löscher et al., 1999).
Figuur 1: Classificatie macroliden o.b.v. het aantal koolstofatomen in de macrocyclische ring
(naar Giguère et al., 2006)
Macrolide Antibiotica
13 C
Semisynthetisch
Tulathromycine (10%)
14 C
Natuurlijk
Erythromycine
Oleandomycine
Semisynthetisch
Clarithromycine
Roxithromycine
Dirithromycine
Fluorithromycine
15 C
Semisynthetisch
Azithromycine
Tulathromycine (90%)
Gamithromycine
16 C
Natuurlijk
Spiramycine
Tylosine
Josamycine
Midecamycin
Semisynthetisch
Tilmicosine
Miokamycine
Rokitamycine
-
3
Macroliden met een stikstofatoom in hun vijftienledige ring worden azaliden genoemd (Giguère et al.,
2006). De individuele vertegenwoordigers van de macroliden zijn structureel inhomogeen. In het geval
van erythromycine zijn er bijvoorbeeld A-, B-, C-, D- en E- vormen (Löscher et al., 1999), waarvan
erythromycine A en B in de huidige geneeskunde gebruikt worden. Preparaten van diergeneeskundig
belang zijn erythromycine, tilmicosine, tylosine, spiramycine, gamithromycine en tulathromycine (De
Backer, 2013; Löscher en Frey, 2002). In België zijn er tot op heden geen enkelvoudige preperaten
van macrolide antibiotica geregistreerd voor de hond. Spiramycine in combinatie met metronidazole is
wel geregistreerd bij de hond (BCFI, 2013). Er wordt in België via het cascadesysteem gebruik
gemaakt van producten die geregistreerd zijn voor de mens of voor andere diersoorten of ze worden
geïmporteerd uit andere Europese landen.
In deze literatuurstudie worden eerst de algemene eigenschappen van macroliden beschreven,
waarna dieper ingegaan wordt op de eigenschappen van vijf macroliden die bij de hond kunnen
worden gebruikt, met name erythromycine, tylosine, spiramycine, azithromycine en clarithromycine.
-
4
LITERATUURSTUDIE
1. Algemeen
1.1. Werkingsmechanisme
De ribosomen van zoogdieren bestaan uit een 60S en een 40S subunit terwijl de ribosomen van
bacteriën uit zowel 50S als 30S subeenheden zijn opgebouwd (De Backer, 2013). Figuur 2 toont het
werkingsmechanisme van macroliden, in dit geval van het humane preparaat roxithromycine, op een
ribosoom van een bacterie aan.
Figuur 2: Remming van de bacteriële eiwitsynthese door macroliden (naar http://www.antibiotics-info.org/roxithromycin.html)
Macroliden remmen de proteïnesynthese van bacteriën door reversibel aan of dicht bij de P-positie
van de 50S subunits van de ribosomen van de bacterie te binden. Dit resulteert in sterische inhibitie
van de peptidyl transferase RNA die aan de donor positie gaat binden. Daardoor wordt de translocatie
van de premature peptide keten van de acceptor positie naar de donor positie geïnhibeerd. De
translocatie is noodzakelijk voor de elongatie van de petide keten wanneer het ribosoom langs de
messenger RNA streng (mRNA template) beweegt. Afgezien van kleine peptiden kunnen er geen
grote gepolymeriseerde peptiden meer gevormd worden (Anadón en Reeve-Johnson, 1999; Giguère
et al., 2006). Het werkingsmechanisme van macroliden is primair bacteriostatisch maar in hoge
concentraties of tegen zeer vatbare bacteriën kunnen zij ook bactericide werken (Schadewinkel-
Scherkl en Scherkl, 1995).
http://www.uitmuntend.de/woordenboek/bacteri%C3%ABn/http://www.antibiotics-info.org/roxithromycin.htmlhttp://www.uitmuntend.de/woordenboek/bacteri%C3%ABn/
-
5
1.2. Spectrum
Macrolide antibiotica werken vooral tegen aerobe Gram-positieve coccen en bacillen (Steigbigel,
1995). Erythromycine is daarentegen niet actief tegen de meeste aerobe enterische Gram-negatieve
organismen zoals Haemophilus spp, Bordetella pertussis, Pasteurella multocida, Neisseria
gonorrhoeae en enkele intracellulaire en atypische organismen zoals Chlamydia spp, Ureaplasma spp
en Leptospira spp. (Kapusnik-Uner et al., 1996). De werkzaamheid tegen Gram-negatieve bacteriën
neemt in een alkalische omgeving aanzienlijk toe (Lorian en Sabath, 1970). In tegenstelling tot
erythromycine hebben de tweede generatie macroliden een breder spectrum. Zo blijkt azithromycine
meer effect tegen vele Gram-negatieve en ook enkele andere pathogenen te hebben, met name tegen
Haemophilus influenzae, Haemophilus parainfluenzae, Moraxella catarrhalis, Neisseria gonorrhoeae
en Ureaplasma urealyticum (Peters et al., 1992).
Tabel 1 toont de activiteit van enkele macroliden tegen een aantal bacteriën en andere pathogenen.
Tabel 1: In vitro activiteit van diergeneeskundige macroliden tegen bepaalde bacteriën en
mycoplasma pathogenen, uitgedrukt in minimum inhibitorische concentraties, MIC90
(Giguère et al., 2006)
-
6
1.3. Farmacokinetiek
Macroliden zijn lipofiele substanties die een zwak basisch karakter hebben, met een pKa waarde van
7,1 tot 8,9 (Williams en Sefton, 1993). Daardoor zijn ze zeer instabiel in een zure omgeving (Löscher
en Frey, 2002) en kunnen ze snel door middel van niet-ionische diffusie met een lagere pH dan in
bloed in weefsels penetreren (Williams en Sefton, 1993). Vooral in de long, lever, gal, nier, milt, het
pleuraal en peritoneaal vocht en het reproductiestelsel bereiken ze hoge weefsel concentraties.
Bovendien vertonen ze een zeer goede intracellulaire penetratie, voornamelijk in macrofagen (Chastre
et al., 1988; Labro 1989; Stoker et al., 1996; Shryock en Scorneaux, 1997; BCFI, 2013). De
concentraties van macroliden in weefsels zijn doorgaans hoger dan de serum concentraties (Van
Duyn en Folkerts, 1979). Zo kunnen in bepaalde weefsels, zoals long, lever of uier, concentraties
bereikt worden die 5 tot 10 keer hoger zijn dan in serum. De orale biologische beschikbaarheid is
onderhevig aan individuele fluctuaties en is afhankelijk van de voederopname en de aard van
toediening van het preparaat, zo verhoogt de orale biologische beschikbaarheid door een zout- of
estervorm (Löscher en Frey, 2002). Macroliden worden snel en goed geresorbeerd vanuit de darm en
de injectieplaatsen en worden overwegend door het metabolisme in de lever geëlimineerd (Williams
en Sefton, 1993; BCFI, 2013).
De nieuw gesynthetiseerde macroliden hebben een langere eliminatie halfwaarde tijd en kenmerken
zich door hun excellente activiteit tegen vele belangrijke bacteriële pathogenen van dieren. Ondanks
deze voordelen worden ze in de diergeneeskunde nog weinig gebruikt (Giguère et al., 2006).
In tabel 2 staan de farmacokinetische parameters zoals de halfwaardetijd, de proteïne-binding en de
aard van de eliminatie voor bepaalde macroliden per diersoort opgelijst.
Tabel 2 : Farmacokinetische eigenschappen van macroliden (naar Trolldenier, 1982; Shepard en Falkner, 1990; Fries et al., 1991; Löscher et al., 1999; Löscher en Frey, 2002)
Actieve bestanddeel Halfwaardetijd Proteïne-binding Eliminatie
Tilmicosine 6 h (kalf)
2,5 – 3,0 h (rund)
20 – 25 % (rund, schaap)
70 – 80 % renaal
65 % renaal
Erythromycine 1,5 h (schaap)
1,0 h (hond)
78,1%
5 – 15 % renaal
overwegend biliair
Tylosine 2,5 h (rund)
0,75 h (hond)
35 – 45 % (rund, schaap)
90 % renaal
Spiramycine 6 h (varken)
7 h (hond)
32 ± 9% (algemeen) overwegend biliair
overwegend biliair
-
7
1.4. Bijkomende effecten
Naast een antibacteriële werking hebben macroliden immunomodulerende effecten. In de humane
geneeskunde is dit van belang voor vele inflammatoire pulmonaire ziekten afhankelijk van de
antibacteriële activiteit van het macrolide. Erythromycine, azithromycine, clarithromycine en
roxithromycine remmen de chemotaxis en infiltratie van neutrofielen in de luchtwegen waardoor de
mucussecretie vermindert (Tamaoki et al., 2004). In de diergeneeskunde werden anti-inflammatoire
effecten van macroliden aangetoond door de toediening van erythromycine aan veulens en het
verstrekken van tilmicosine aan runderen en varkens. De productie van vele proinflammatoire
cytokines zoals interleukine -1, -6 en -8 en tumor necrosis factor alpha worden door macroliden
geïnhibeerd. De vorming van leukotriene B4 welke neutrofielen aantrekt, wordt eveneens geremd. Als
gevolg hiervan wordt zodoende ook de vrijzetting van superoxide anion door neutrofielen die in de
luchtwegen aanwezig kunnen zijn, verhinderd. Daarenboven wordt de synthese van
adhesiemoleculen die belangrijk zijn voor de migratie van neutrofielen door macroliden geblokkeerd
(Nerland et al., 2005). Hoewel uit een recente studie bij kalveren konden geen immunomodulerende
eigenschappen aangetoond worden voor gamithromycine. Bij deze studie werden de effecten van
dexamethasone, ketoprofen en het macrolide gamithromycine in een lipopolysaccharide-inflammatie
model in kalveren vergeleken (Plessers et al., 2014).
Macroliden die uit een 14-ledige ring met een glycosidische verbinding bestaan, zoals erythromycine
en clarithromycine, hebben ook pro-kinetische effecten op het gastro-intestinale kanaal. Ze ageren
hierbij als agonisten voor de motilinereceptor. Deze effecten werden onder andere ook bij honden
vastgesteld (Cowles et al., 2000).
1.5. Resistentie
Resistentie tegen macroliden kan snel onstaan en wordt meestal door een plasmide overgedragen
(Löscher en Frey, 2002). Deze resistentie kan via drie verschillende mechanismen optreden. Ten
eerste door het wijzigen van de bindingsplaats op het ribosoom waardoor het macrolide niet meer kan
binden op nieuw gevormde ribosomen (Leclerq et al., 1988; Löscher en Frey, 2002). Vele Gram-
positieve en Gram-negatieve bacteriën bezitten erythromycineresistente methylase (erm) genen. Deze
erm genen kunnen zowel voor een inducerende als voor een constituerende productie van methylase
enzymen zorgen. Deze enzymen methyleren RNA wat verandering van de bindingsplaats op het
ribosoom tot gevolg heeft (Leclerq et al., 1988; Giguère et al., 2006). Dit soort van mechanisme
resulteert in MLS resistentie, namelijk de co-resistentie tussen macroliden, lincosamiden en
streptogramins type B (Weisblum et al., 1979).
Het tweede mechanisme bestaat uit de actieve afvoer van macroliden uit de bacteriële cel (Löscher en
Frey, 2002). Dit proces wordt door het mef-gen gemedieerd en leidt tot een M-fenotype die resistent is
tegen 14- en 15-ledige ring macroliden. In enkele Gram-positieve bacteriën is dit mef-gen aanwezig,
bijvoorbeeld bij Staphylococcen (Löscher en Frey, 2002; Giguère et al., 2006).
-
8
Een derde fenomeen van resistentieontwikkeling tegen macroliden is de hydrolyse van de
lactonenring door esterasen.
Esterasen worden door Enterobacteriaceae gesynthetiseerd waardoor deze van nature uit resistent
zijn tegen macroliden (Barthélémy et al., 1984). Het ontwikkelen van resistentie varieert tussen de
verschillende macroliden. Bovendien is er ook kruisresistentie tussen de macroliden beschreven
(Löscher et al.,1999).
1.6. Bijwerkingen
Intramusculaire injectie van macroliden is irriterend en kan pijnlijk zijn. Intraveneuze injectie kan flebitis
veroorzaken (BCFI, 2013). Daarnaast is er ook verschuiving en zelf afdoding van de darmflora, die bij
de meeste dieren goedaardig is, maar bij het paard en knaagdieren dodelijk kan zijn (Schadewinkel-
Scherkl en Scherkl, 1995; BCFI, 2013).
1.7. Interacties
Met betrekking tot mogelijke wisselwerkingen met andere medicijnen kunnen de macroliden in drie
groepen worden onderverdeeld. De eerste groep bestaat uit de natuurlijke 14- ledige ring macroliden
zoals erythromycine.
Door vorming van inactieve cytochroom P450-enzym complexen zorgen ze ervoor dat andere
geneesmiddelen minder snel gemetaboliseerd worden, waardoor te hoge of te langdurige spiegels
van deze geneesmiddelen kunnen optreden, met eventuele toxische concentraties.
De semisynthetische macroliden met 14 C-atomen zoals clarithromycine en roxithromycine behoren
tot de tweede groep. Deze vormen kleinere complexen en zorgen zelden of nooit voor interacties met
andere medicijnen.
De leden van de laatste groep met 15 of 16 C-atomen, namelijk spiramycine, tylosine, azithromycine
en andere, inactiveren cyctochroom P450 niet en zijn bijgevolg niet in staat om de farmacokinetische
eigenschappen van andere stoffen te beïnvloeden (Delaforge et al., 1988; Tinek et al., 1989; Periti et
al., 1992).
-
9
Tabel 3: Wisselwerking van macroliden met andere geneesmiddelen
(Anadón and Reeve-Johnson, 1999):
In tabel 3 worden de wisselwerkingen van macroliden met andere geneesmiddelen weergegeven. Bij
het gelijktijdige gebruik met florfenicol of lincosamiden wordt de werking van de macroliden
tegengewerkt. Dit omdat deze substanties dezelfde bindingsplaats op het ribosoom hebben
(Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995). Afhankelijk van het micro-organisme is de combinatie van
macroliden met fluoroquinolones of aminoglycosiden synergistisch, antagonistisch of onverschillig.
Samen met rifampicin hebben macroliden bijvoorbeeld een synergistisch inhibitorisch effect op
Rhodococcus equi bij het paard (Prescott en Nicholson, 1984).
-
10
2. Macroliden bij de hond
2.1. Erythromycine
Erythromycine is een zwakke base die voor het eerst in 1952 uit Streptomyces erythreus werd
geïsoleerd (Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995; Löscher en Frey, 2002). Alleen erythromycine A
wordt klinisch gebruikt. De pKa-waarde is 8,8 en de base is actiever bij een pH van 8 dan bij een
neutrale pH van 7 (Giguère et al., 2006; Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995). Erythromycine is
goed oplosbaar in alcohol, minder oplosbaar in water en instabiel in een zuur milieu (Schadewinkel-
Scherkl en Scherkl, 1995). Wegens de snelle resistentieontwikkeling is het indicatiebereik heden ten
dage zeer beperkt (Giguère et al., 2006).
Bij honden is erythromycine het eerstelijns antibioticum voor de behandeling van Campylobacter jejuni
enteritis. Verder is het een tweede keuze antiobioticum bij infecties, die door Gram-positieve coccen
en anaerobe bacteriën worden veroorzaakt (Monfort et al., 1990). In de praktijk wordt erythromycine
vooral gebruikt als er een allergie tegen penicilline bestaat (Alexander, 1976).
De dosering, de aard en het interval van de toediening van erythromycine bij de hond wordt in de
volgende tabel weergegeven (tabel 4).
Tabel 4: Dosering van macroliden bij hond en kat
(naar Giguère et al., 2006)
Macrolide Dosering Toedieningsweg Interval
Erythromycine 10-20 mg/kg p.o. 8–12 h
Clarithromycine 5-10 mg/kg p.o. 12 h
Azithromycine 5 mg/kg (kat)
10 mg/kg (hond)
p.o.
p.o.
24 h
24 h
Tylosine
Spiramycine
10-20 mg/kg
5-10 mg/kg
23 mg/kg
p.o.
i.m.
p.o.
12
13
24
-
11
2.1.1. Structuur
Erythromycine heeft een 14- ledige macrocyclische lactonekern. Hieraan zijn ketones en aminozuikers
gebonden (Giguère et al., 2006).
Figuur 3 : Structuur van erythromycine
2.1.2. Spectrum
Gram-positieve kiemen bij de hond met een hoge gevoeligheid (MIC90 ≤ 0.5 µg/ml) voor erythromycine
zijn: Bacillus spp., Corynebacterium spp., Listeria spp., Stahpyhlococci en Streptococci. Verder is er
ook een goede werking tegen de Gram-negatieve aeroben zoals Actinobacillus spp., Brucella spp.,
Campylobacter spp. en Leptospira spp. Anaerobe bacteriën zoals Actinomyces spp., Bacteroides spp.
(behalve B.fragilis), Clostridium spp., enkele Fusobacterium spp. en anaerobe coccen zijn eveneens
gevoelig aan erythromycine. Erythromycine is ook actief tegen enkele Chlamydia/Clamydofila spp. en
tegen Mycoplasma spp. (Giguère et al., 2006).
In tabel 1 staan enkele minimale inhibitorische concentraties (MIC90) van erythromycine tegen
bepaalde pathogenen opgelijst.
2.1.3. Farmacokinetische eigenschappen
Erythromycine basen zijn niet bestendig tegen maagzuur. Verbindingen zoals esters (ethylsuccinaat)
of zouten (thiocynaat) zijn zowel zuurstabiel als smaakloos en zijn daarom voor orale toediening
geschikt (Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995; De Backer, 2013). Na orale toediening wordt
erythromycine in het eerste gedeelte van de dunne darm geresorbeerd. Naast de orale toediening,
kan erythromycine ook intraveneus in de vorm van lactobionaat worden verstrekt (De Backer, 2013).
-
12
Ook andere niet-intraveneuze en parenterale toepassingen zijn mogelijk, zoals intramusculaire
injectie. Zoals alle macroliden heeft erythromycine een vrij hoog distributievolume (tussen 1 en 2 l/kg).
De weefselpenetratie is zeer goed, vooral in de long, nier, lever, milt en melk.
Dit antibioticum bereikt de prostaat, macrofagen en lymfocyten, maar dringt weinig naar het
cerebrospinaal vocht door. Erythromycine passeert eveneens de placentabarrière. De
weefseleliminatie verloopt trager dan de eliminatie uit het serum. Erythromycine wordt voornamelijk in
de gal gemetaboliseerd en wordt, samen met zijn metabolieten, er ook geëlimineerd (90%), en
doorloopt zo een enterohepatische kringloop. De urinaire excretie is slechts 3-5 %. De halfwaardetijd
is gemiddeld 1-3 uur en specifiek voor de hond 1 uur, zoals in tabel 2 wordt geïllustreerd (Giguère et
al., 2006; Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995).
2.1.4. Resistentie
Het ontstaan van resistentie treedt soms al tijdens de therapie op en wordt veroorzaakt door een
verminderde affiniteit van de ribosomen voor erythromycine (Löscher et al., 1999). Met een MIC90 van
meer dan 8 µg/ml zijn de volgende bacteriën resistent tegen erythromycine: Enterobacteriaceae,
Pseudomonas spp., Nocardia spp., Mycobacterium spp. en enkele Mycoplasma spp. (Giguère et al.,
2006).
2.1.5. Bijwerkingen en interacties
Over het algemeen behoort erythromycine tot de minder toxische antibiotica (Schadewinkel-Scherkl
en Scherkl, 1995). Voor honden en katten is het gebruik van erythromycine veilig (Giguère et al.,
2006). Hoge orale en intraveneuze dosissen van erythromycine kunnen af en toe gastrointestinale
stoornissen zoals diarree, anorexie en braken veroorzaken (Stratton-Phelps et al., 2000). Bovendien
kunnen de estolaten en andere esters intrahepatische cholestasen veroorzaken (Löscher et al., 1999).
De darmflora wordt weinig beïnvloed (Frimmer, 1986; Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995).
Omdat erythromycine sommige cytochroom P450 afhankelijke mono-oxygenases inhibeert, bestaat
verder de mogelijkheid tot interactie met andere geneesmiddelen zoals theofylline, benzodiazepine,
digoxine en fenobarbital (De Backer, 2013; Löscher et al., 1999). Intramusculaire injecties zijn pijnlijk
en kunnen lokale ontstekingsreacties veroorzaken (Löscher et al., 1999), terwijl na intraveneuze
injecties thromboflebitis en periflebitis kunnen optreden (Giguère et al., 2006).
2.2. Tylosine
Tylosine is een diergeneeskundig preparaat dat uit Streptomyces fradiae wordt geïsoleerd
(Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995). Het is een zwakke base met een pKa van 7.1 en is goed
water- en vetoplosbaar. Het is vooral succesvol bij de behandeling van honden met abcessen,
-
13
wondinfecties, tonsillitis, tracheobronchitis en pneumonie die door pathogenen zoals Stafylococcen,
Streptococcen, anaeroben en Mycoplasma worden veroorzaakt. Een combinatie met sulfonamide
wordt bij de behandeling van infecties van de bovenste ademhalingswegen gebruikt. Wanneer tylosine
oraal wordt geappliqueerd, is het 70-90% effectief tegen Staphylococcus intermedius pyoderma bij de
hond (Scott et al., 1994; Harvey, 1996). De orale therapie met tylosine is eveneens succesvol bij de
vermindering van diarree bij honden met chronische enteropathiën (Westermarck et al., 2005).
Het werkingsmechanisme van tylosine is gelijkaardig aan deze van erythromycine met het verschil dat
tylosine naast de binding van het peptidyl transferase RNA ook de binding van het aminoacyl
transferase RNA inhibeert (Spoo en Riviere, 1995).
2.2.1. Structuur
Tylosine bestaat uit een 16- ledige lactonering.
Figuur 4: Structuur van tylosine
2.2.2. Spectrum
Tylosine heeft hetzelfde spectrum als erythromycine. De activiteit tegen bacteriën is minder groot
maar het is meer actief tegen vele Mycoplasma spp. (Giguère et al., 2006).
2.2.3. Farmacokinetische eigenschappen
De weefselconcentratie van tylosine is hoger dan de plasmaconcentratie (Löscher et al., 1999).
Bij de hond is de halfwaardetijd van tylosine 1 uur en het heeft een distributievolume van 1.7 l/kg
(Giguère et al., 2006). Tylosine wordt bij de hond zowel oraal (10-20 mg/kg binnen 12 uur), als tartraat
of fosfaat, als ook intramusculair als base (5-10 mg/kg binnen 12 uur) toegediend. Vooral als base en
http://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000078/00007869.htm
-
14
tartraat wordt tylosine volledig geresorbeerd (De Backer, 2013). De uitscheiding gebeurt grotendeels
onveranderd via de gal en de urine (Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995).
2.2.4. Resistentie
De resistentie wordt door een plasmide overgedragen. Er wordt resistentie opgemerkt tegen
Enterobacteriacae, Staphylococci en Streptococci (Löscher et al., 1999; EMA, 1996). Coagulase-
positieve Staphylococci kunnen gevoelig zijn aan tylosine maar resistent zijn aan erythromycine (Scott
et al., 1994).
2.2.5. Bijwerkingen en interacties
Het gebruik van tylosine bij honden is veilig. Honden tolereren een orale dosis van 800 mg/kg. Een
studie op lange termijn toonde aan dat een dosis van 400 mg/kg gedurende een periode van twee jaar
geen orgaanschade heeft veroorzaakt. Wegens de structurele verwantschap van tylosine met
erythromycine heeft tylosine vergelijkbare interacties. Zoals bij erythromycine kunnen hoge dosissen
van tylosine diarree en anorexie veroorzaken. De intramusculaire toediening kan eveneens pijnlijk zijn
en lokaal necrose veroorzaken (Plumb, 1999). De concentratie van digitalisglycosiden in het plasma
kan tijdens de tylosine toediening zo sterk stijgen, dat intoxicaties kunnen ontstaan (Schadewinkel-
Scherkl en Scherkl, 1995). Tylosine heeft een synergistische werking met tetracyclines.
2.3. Spiramycine
Spiramycine wordt door Streptomyces ambofaciens als mengsel van drie derivaten gesynthetiseerd.
De werking lijkt op die van erythromycine maar is zwakker in vitro. In vivo heeft spiramycine echter
een heel hoge weefselbinding (Löscher et al., 1999; Giguère et al., 2006). Spiramycine heeft een
direct effect tegen fagocytische cellen (Giguère et al., 2006). Wegens zijn hoge concentratie in het
speeksel, is spiramycine voor de behandeling van gingivitis en stomatitis bij de hond bijzonder
geschikt. Er bestaat een combinatiepreperaat met metronidazole dat geregistreerd is voor toepassing
bij de hond en per os wordt toegediend (Frimmer, 1986; Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995).
-
15
2.3.1. Structuur
Spiramycine heeft een 16- ledige macrocyclische lactonering.
Figuur 5: Structuur van spiramycine
2.3.2. Spectrum
Het spectrum is identiek met de andere macroliden maar spiramycine is niet zo effectief tegen
Mycoplasma als tylosine of tiamuline (Giguère et al., 2006).
2.3.3. Farmacokinetische eigenschappen
Volgens tabel 3 wordt bij de hond 23 mg/kg per oraal toegediend over een interval van 24 uur.
Spiramycine kan ook intramusculair, intraveneus en subcutaan worden geïnjecteerd met een dosis
van 10-12mg/kg over een interval van 2-7 dagen (Frimmer, 1986; Schadewinkel-Scherkl en Scherkl,
1995). De niet-geïoniseerde vorm van spiramycine penetreert gemakkelijk in weefsel (Sutter et al.,
1992). Er worden in sommige organen concentraties bereikt die 25-30 keer hoger zijn dan in het
serum (Giguère et al., 2006). Vooral in het speeksel en in de melk worden hoge concentraties bereikt
(Schadewinkel-Scherkl en Scherkl, 1995). De halfwaardetijd bij honden is 7 uur en de eliminatie
gebeurt via de gal en de feces (Löscher et al., 1999).
2.3.4. Resistentie
De resistentie tegen spiramycine is te vergelijken met de resistentie tegen de andere macroliden,
zoals erythromycine en tylosine.
-
16
2.3.5. Bijwerkingen en interacties
Spiramycine kan voor lokale irritatie ter hoogte van de plaats van toediening zorgen. Bovendien kan
spiramycine braken veroorzaken (Löscher et al., 1999). Bij de hond kan na toediening van een dosis
van 500 mg/kg over een periode van meer dan 56 dagen reductie van de spermatogenese, atrofie van
de testikels en nierschade optreden (EMA, 1995). Spiramycine mag niet aan drachtige en lacterende
dieren of dieren met leveraandoeningen verstrekt worden (Löscher et al., 1999). De interacties met
andere geneesmiddelen zijn identiek aan deze van erythromycine.
2.4. Azithromycine
Azithromycine is een semi-synthetisch derivaat van erythromycine. Het is een 2de
generatie macrolide,
behoort tot de klasse der azaliden en wordt voornamelijk in de humane geneeskunde gebruikt (De
Backer, 2013). In vergelijking met erythromycine is azithromycine stabieler in zuur milieu (Shepard en
Falkner, 1990). Bovendien is het actiever tegen Gram-negatieve bacteriën en heeft het een aanzienlijk
langere halfwaardetijd voor eliminatie. Hierdoor moet azithromycine voor de behandeling van infecties,
die door pathogenen zoals Mycoplasma, Campylobacter en intracellulaire bacteriën worden
veroorzaakt, minder frequent worden toegediend (Giguère et al., 2006). Azithromycine wordt voor de
behandeling van papillomatose bij de hond gebruikt (Yagci et al., 2008). Honden geïnfecteerd met
Babesia conradae werden succesvol behandeld met een combinatie-therapie van azithromycine met
atovaquon (Di Cicco et al., 2012).
2.4.1. Structuur
Azithromycine bestaat uit een 15- ledige macrocyclische lactonering.
Figuur 6: Structuur van azithromycine
http://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000197/00019722.htm
-
17
2.4.2. Spectrum
Zoals de andere synthetisch geproduceerde preperaten heeft azithromycine een breder antimicrobieel
spectrum dan erythromycine. Het heeft de breedste in vitro activiteit tegen Gram-negatieve bacteriën
en heeft verder een hoge activiteit tegen de genera Bartonella, Brucella, Campylobacter, Chlamydia
trachomatis, Legionella, Leptospira, Mycoplasma, Spirochetaceae en Ureaplasma. De activiteit tegen
anaerobe bacteriën is variabel (Giguère et al., 2006).
2.4.3. Farmacokinetische eigenschappen
Na orale toediening wordt azithromycine snel in het gastrointestinale kanaal geabsorbeerd (Kapusnik-
Uner et al., 1996). De orale biologische beschikbaarheid van azithromycine bij honden is 97%. Het
bereikt hoge concentraties in macrofagen en neutrofielen en heeft een hoge weefseldistributie
(Giguère et al., 2006). Bij de mens werd een distributievolume van 23 l/kg gemeten (Drew en Gallis,
1992). Na toedienen van een orale of een intraveneuze dosis van 24 mg/kg is de eliminatie
halfwaardetijd bij de hond respectievelijk 4,2 h en 3,5 h (Shepard, 1990). In tegenstelling hiertoe
bedraagt de eliminatie halfwaardetijd volgens een andere studie 21 h na een orale dosis van 10 mg/kg
(Girard et al., 1987). Azithromycine wordt voornamelijk via de gal en het gastrointestinale kanaal
geëlimineerd (Giguère et al., 2006). Bij de hond wordt ongeveer de helft van de toegediende dosis
onveranderd door de gal uitgescheiden (Hunter et al., 1995).
2.4.4. Resistentie
Er is resistentie beschreven bij Staphylococcus aureus, S. pseudintermedius, Streptococcus
pneumonia, Streptococcus pyogenes en Haemophilus influenzae (Kapusnik-Uner et al., 1996; Tait-
Kamradt et al.; Franceschi et al., 2004).
2.4.5. Bijwerkingen en interacties
De bijwerkingen en interacties zijn vergelijkbaar met die van erythromycine maar azithromycine
veroorzaakt minder gastrointestinale neveneffecten (Giguère et al., 2006).
http://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htmhttp://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htmhttp://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htm
-
18
2.5. Clarithromycine
Clarithromycine is een lipofiel 6-0-methyl semisynthetish derivaat van erythromycine A. Het is twee
keer actiever tegen bacteriën (voornamelijk Streptococcen en Staphylococcen) dan erythromycine en
heeft een ongeveer dubbel zo lange halfwaardetijd. Verder vertoont clarithromycine een goede
activiteit tegen Helicobacter spp. en protozoa zoals Toxoplasma gondii, Cryptosporidia en Plasmodia
spp.. Het is stabiel in zuur milieu (Giguère et al., 2006).
2.5.1. Structuur
Clarithromycine heeft een 15- ledige macrocyclische lactonering.
Figuur 7: Structuur van clarithromycine
2.5.2. Spectrum
Het antibacteriële spectrum van clarithromycine is identiek met azithromycine.
2.5.3. Farmacokinetische eigenschappen
Clarithromycine wordt na een orale toediening bij de hond snel in het gastrointestinaal kanaal
geabsorbeerd en heeft een hoog distributievolume, namelijk 1,4 ± 0,2 l/kg na een intraveneuze
toediening van 10 mg/kg (Kapusnik-Uner et al., 1995; Vilmanyi et al., 1996). De orale biologische
beschikbaarheid bij de hond is lager dan bij azithromycine en schommelt tussen 60 tot 80% (Giguère
et al., 2006). De halfwaardetijd bij een uitgevaste hond is 0,8 h en is vergelijkbaar met deze bij een
http://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htmhttp://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009126.htm
-
19
gevoede hond, namelijk 0,6 h (Vilmanyi et al., 1996). Clarithromycine wordt in de lever
gemetaboliseerd en voornamelijk via de nier uitgescheiden (Kapusnik-Uner et al., 1996; Giguère et al.,
2006).
2.5.4. Resistentie
Evenals bij azithromycine is er bij Staphylococcus aureus en Staphylococcus pseudointermedius
resistentie beschreven aan clarithromycine (Ritchie et al., 1993; Kapusnik-Uner et al., 1996).
2.5.5. Bijwerkingen en interacties
De bijwerkingen en interacties van clarithromycine zijn vergelijkbaar met die van erythromycine.
http://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009126.htmhttp://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htmhttp://www.vetpharm.uzh.ch/lit/00000091/00009153.htm
-
20
2.6. Samenvatting farmacokinetische gegevens
Tabel 5 toont de voornaamste indicaties en bijwerkingen voor de vijf relevante macroliden bij de hond,
zijnde erythromycine, tylosine, spiramycine, azithromycine en clarithromycine. Alsook worden de
farmacokinetische parameters van deze geneesmiddelen met elkaar vergeleken.
Tabel 5: Vergelijking macroliden bij de hond
Indicaties
Bijwerkingen
Absorptie
Weefseldistributie
t 1/2
Erythromycine
Campylobacter
jejunis enteritis
evt.
gastrointestinale
stoornissen,
intrahepatische
cholestasen
eerste
gedeelte
dunne darm
hoog
(1-2 l/kg)
1 uur
Tylosine
Abcessen,
wondinfecties,
tonsillitis,
tracheobronchitis,
pneumonie,
chronische
enteropathien
gastrointestinale
stoornissen,
lokale necrose
oraal volledig
hoog
(1,7 l/kg)
1 uur
Spiramycine
Gingivitis,
stomatitis
lokale irritatie,
braken,
spermatogenese,
atrofie testikels
hoog
7 uur
Azithromycine
Papillomatose,
Babesia conradae
infecties
idem
erythromycine,
minder
gastrointestinale
stoornissen
snel
Hoog
(mens: 21 l/kg)
4,2 uur
(oraal)
3,5 uur
(i.v.)
Clarithromycine
Streptococcen,
Staphylococcen,
Mycobacterium
avium
intracellulare enz.
idem
erythromycine,
minder
uitgesproken
snel (oraal)
hoog
(1,4 l/kg)
0,6 - 0,8
uur
-
21
BESPREKING
In België is er momenteel enkel een combinatietherapie van spiramycine met metronidazole
geregistreerd bij de hond. Daarom moet gebruik gemaakt worden van het off-label-use van macroliden
bij de hond. Omdat het gebruik van humane producten als veilig geldt en macroliden bij de meeste
aandoeningen niet het eerste keuze antibioticum zijn, bestaat er maar een beperkt aantal studies over
de farmacokinetische en farmacodynamische eigenschappen van macroliden bij de hond. Bovendien
zijn de macroliden verder ook niet opgenomen in de recente uitgave van het Formularium voor
verantwoord gebruik van antibacteriële middelen bij hond en kat” van AMCRA, het kenniscentrum
inzake van antibioticagebruik en resistentie bij dieren.
Het valt echter op dat over de eerste generatie macroliden duidelijk meer studies bestaan bij de hond.
Daarentegen is over de farmacodynamische en farmacokinetische eigenschappen van azithromycine
en clarithromycine tot op heden weinig bekend, maar lijken wel gunstig voor toepassingen bij de hond.
Verder blijken er wel verschillen te zijn tussen de farmacokinetische eigenschappen van macroliden bij
de hond en de mens. Bijvoorbeeld is de eliminatie halfwaardetijd van azithromycine bij de mens
volgens Girard et al. (1987) 21 h (±1,74). In tegenstelling hiertoe werd bij de hond een eliminatie
halfwaardetijd van 4,2 uur gemeten (Shepard en Falkner, 1990). Hieruit valt te concluderen dat de
farmacokinetische eigenschappen bij de mens niet zomaar kunnen geëxtrapoleerd worden naar de
hond. Er is dus zeker een behoefte aan verdere studies voor het gebruik van macroliden bij de hond.
Het is wel gekend dat de nieuwe semi-synthetische derivaten van erythromycine verbeterde
farmacokinetische parameters hebben. Ze worden snel geabsorbeerd, hebben een hoge
weefseldistributie en een langere halfwaardetijd. Verder hebben azithromycine en clarithromycine in
vergelijking met de eerste generatie macroliden minder bijwerkingen, een hogere antibacteriële
activiteit en een breder spectrum. Macroliden kunnen aangewend worden als alternatief voor β-lactam
antibiotica bij behandeling van oppervlakkige en diepe pyodermie.
-
22
REFERENTIES
Alexander, F. (1976) “An Introduction to Veterinary Pharmakology”, Edingburgh, Churchill Livingstone,
176-298.
Anadón, A. en Reeve-Johnson, L. (1999) “Macrolide antibiotics, drug interactions and microsomal
enzymes: implications for veterinary medicine.” Research in Veterinary Science 66, 197-203.
Barthélémy, P., Autissier, D., Gerbaud, G. en Courvalin, P. (1984) “Enzymic hydrolysis of erythromycin
by a strain of Escherichia coli. A new mechanism of resistance.” The Journal of Antibiotics 37(12),
1692-1696.
Belgisch centrum voor farmacotherapeutische informatie (BCFI) (2013) “Macroliden, Lincosamiden en
Pleuromutilinen” In gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik
2014, 20-24.
Chastre, J., Domart, Y., Fagon, J.Y. en Gilbert, C. (1988) “Diffusion des macrolides au niveau des
macrophages.“ In Macrolides et Synergistines. Eds. J.J. Pocidalo, F. Vachon, J.P. Coulaud en J.L.
Vilde, Paris, Arnette, 71-81.
Cowles, V.E., Nellans, H.N., Seifert, T.R., Besecke, L.M., Segreti, J.A., Mohning, K.M., Faghih, R.,
Verlinden, M.H. en Wegner, C.D. (2000) “Effect of novel motilide ABT- 229 versus erythromycin and
cisapride on gastric emptying in dogs.” Journal of Pharmacology and Experimental Therapeutics 293,
293-1106.
De Backer, P. (2013) Cursus Algemene farmacologie. Hoofdstuk 15: Antibiotica, Faculteit
Diergeneeskunde, Universiteit Gent, 370-378.
Delaforge, M., Sartori, E. en Mansuy, D. (1988) “Effects of roxithromycin on rat hepatic P450
cytochromes: comparison with troleandomycin and erythromycin.” British Journal of Clinical Practice
42(55), 67-69.
Di Cicco, M.F., Downey, M.E., Beeler, E., Marr, H. en Cyrog P. (2012) “Re-emergence of Babesia
conradae and effective treatment of infected dogs with atovaquone and azithromycin.” Veterinary
Parasitology Journal 187(1-2), 23-27.
Drew, R.H. en Gallis, H.A. (1992) “Azithromycin--spectrum of activity, pharmacokinetics, and clinical
applications.” Pharmacotherapie 12(3), 161-73.
http://jpet.aspetjournals.org/
-
23
EMA (1995) European Medicines Agency. Committee for Veterinary Medicinal Products: Spiramycin
(2) - Summary Report. European Agency for the Evaluation of Medicinal Products, London (GB)
EMA (1996) European Medicines Agency. Committee for Veterinary Medicinal Products: Tylosin (1) -
Summary Report. European Agency for the Evaluation of Medicinal Products, London (GB)
Franceschi, F., Kanyo, Z., Sherer, E. C. en Sutcliffe, J. (2004) “Macrolide resistance from the
ribosome perspective.” Current Drug Targets. Infectious Disorders 4, 177-191.
Fries, C., Erhardsen, E., Madsen, E.B., Nielsen, P. en Raun, K. (1991) “Respiratory tract distribution
and biovailability of spiramycin in calves.” American Journal of Veterinary Research 52, 1269-1273.
Frimmer, M. (1986) “Antibakterielle Wirkstoffe (Desinfektion und Chemotherapie)“ In: “Pharmakologie
und Toxikologie: ein Lehrbuch für Veterinärmediziner und Naturwissenschaftler ; mit 134 Tabellen” 3.
Auflage, Schattauer, 394-395.
Giguère, S., Prescott, J.F., Baggot, J.D., Walker, R.D. en Dowling, P.M. (2006) “Macrolides, Azalides,
and Ketolides” In: “Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine.” I4th edition, Blackwell Publishing,
191-205.
Girard, A.E., Girard, D., English, A.R., Gootz, T.D., Cimochowski, C.R., Faiella, J.A., Haskell, S.L. en
Retsema, S.A. (1987) “Pharmacokinetic and in vivo studies with azithromycin (CP-62,993), a new
macrolide with an extended half-life and excellent tissue distribution.” Antimicrobial Agents
Chemotherapy 31(12), 1948-1954.
Harvey, R.G. (1996) “Tylosin in the treatment of canine superficial pyoderma.” Veterinary Record 139,
185-187.
Hunter, R.P., Lynch, M.J., Ericson, J.F., Millas, W.J., Fletcher, A.M. en Ryan N.I. (1995)
“Pharmacokinetics, oral bioavailability and tissue distribution of azithromycin in cats.” Journal of
Veterinary Pharmacological Therapie 18, 38-46.
Kapusnik-Uner, J.E., Sande, M.A. en Chambers, H.F. (1996) “Antimicrobial Agents.” In: “Goodman &
Gilman’s The Pharmacological Basis of Therapeutics.” 9th Ed., Ed: J.G. Hardman and L.E. Limbird.
New York, McGraw-Hill, 1123-1153.
Labro, M.T. (1989) “Bio-active intra-cellulaire des antibiotiques.” In: “Antibiotherapies d’aujourd’hui et
de demain.“ Ed: A. Zribi en A. Bryskier. Paris, Arnette, 69-84.
Leclerq, R., Derlot, E., Duval, J. en Courvalin, P. (1988) “Plasmid-mediated resistance to vancomycin
and teicoplanin in Enterococcus faecium.” New England Journal of Medicine 319, 157-161.
-
24
Lorian, V. en Sabat, L.D. (1970) “Effect of pH on the activity of erythromycin against 500 isolates of
gram negative bacilli.” Applied Microbiology 20, 754-756.
Löscher, W., Ungemach, F.R. en Kroker, R. (1999) “Pharmaka zur Behandlung und Verhütung
bakterieller Infektionen.“ In: “Pharmakotherapie bei Haus- und Nutztieren.“ Parey Buchverlag, Berlin
(D), 4. Auflage, 211-246.
Löscher, W. en Frey, H.H. (2002) “Pharmaka zur Behandlung und Verhütung bakterieller Infektionen.“
In: “Lehrbuch der Pharmakologie und Toxikologie für die Veterinärmedizin.“ MVS Medizinverlage
Stuttgart, 2. Auflage, Ed: F.R. Althaus, 232-234.
Montfort, J.D., Donahoe, J.P., Stills, H.F. Jr en Bech-Nielsen, S. (1990) “Efficacies of erythromycin and
chloramphenicol in extinguishing fecal shedding of Campylobacter jejuni in dogs.” Journal of the
American Veterinary Medical Association 196(7),1069-1072.
Nerland, E.M., LeBlanc, J.M., Fedwick, J.P., Morck, D.W., Merrill, J.K., Dick, P., Paradis, M.A. en
Buret, A.G. (2005) “Effects of oral administration of tilmicosin on pulmonary inflammation in piglets
experimentally infected with Actionbacillus pleuropneumoniae.” American Journal of Veterinary
Research 66(1), 100-107.
Periti, P., Mazzei, T., Mini, E. en Novelli, A. (1992) “Pharmacokinetic drug interactions of macrolides.”
Clinical Pharmacokinetics 23(6), 106-131.
Peters, D.H., Friedel, H.A. en McTavish, D. (1992) “Azithromycin. A review of its antimicrobial activity,
pharmacokinetic properties and clinical efficacy.” Drugs 44(5), 750-799.
Plessers, E., Wyns, H., Watteyn, A., Pardon, B., De Baere, S., De Backer, P. en Croubels S. (2014)
“Comparative efficacy of dexamethasone, ketoprofen and gamithromycin in a lipopolysaccharide-
inflammation model in calves.” in abstract book of 14th Middle European Buiatrics Congress, Warsaw,
Poland.
Plumb DC: Veterinary Drug Handbook (1999) PharmaVet Publishing, White Bear Lake (USA), 853.
Prescott, J.F. en Nicholson, V.M. (1984) “The effects of combinations of selected antibiotics on the
growth of Corynebacterium equi.” Journal of Veterinary Pharmacology and Therapeutics 7, 61-64.
Ritchie, D.J., Hopefl, A.W., Milligan, T.W., Byme, J.E. en Maddux, M.S. (1993) “In vitro activity of
clarithromycin, cefprozil, and other common oral antimicrobial agents against gram-positive and gram-
negative pathogens.” Clinical Therapeutics 15(1), 107-113.
https://biblio.ugent.be/publication?q=parent+exact+%22XIV+Middle+European+buiatrics+congress+%3A+abstract+book%22
-
25
Schadewinkel-Scherkl, A.-M. en Scherkl, R. (1995) “Antibiotika und Chemotherapeutika in der
tierärztlichen Praxis“ Makrolid Antibiotika, 79-87.
Scott, D.W., Miller, W.H. Jr, Cayatte, S.M. en Bagladi, M.S. (1994) “Efficacy of tylosin tablets for the
treatment of pyoderma due to Staphylococcus intermedius infection in dogs.” Canadian Veterinary
Journal 35(10), 617-621.
Shepard, R.M. en Falkner, F.C. (1990) “Pharmacokinetics of azithromycin in rats and dogs.” Journal of
Antimicrobial Chemotherapy 25, 49-60.
Shryock, T.R. en Scorneaux, B. (1997) “Intracellular accumulation, subcellular distribution and efflux of
tilmicosin in chicken phagocytes.” In: “Proceedings of the 7th International Congress of the European
Association for Veterinary Pharmacology and Toxicology”, Madrid, Spain. Journal of Veterinary
Pharmacology and Therapeutics 20(1), 147-148.
Spoo, J.W. en Riviere, J.E. (1995) “Chloramphenicol, Macrolides, Lincosamides, Fluoroquinolones
and miscellaneous Antibiotics.” In: “Veterinary Pharmacology and Therapeutics” Ed: H.R. Adams,
Iowa State University Press, Ames (USA), 820-855.
Steigbigel, N.H. (1995) “Macrolides and clindamycin.” In: “Mandell Douglas and Bennett’s Principles
and Practice of Infectious Diseases.” 4th Ed., Ed: G.L. Mandell, J.E. Bennett en R. Dolin, New York,
Churchill Livingstone, 1719-1727.
Stoker, J., Parker, R. en Spencer, Y. (1996) “The concentration of tilmicosin in pig serum and
respiratory tissue following oral administration with Pulmotil via the feed at a level of 400 g/tonne.” In:
“Proceedings of the 14th International Pig Veterinary Society Congress”, Bologna, Italy, 656.
Stratton-Phelps, M., Wilson, W.D. en Gardner, I.A. (2000) “Risk of adverse effects in pneumonic foals
treated with erythromycin versus other antibiotics: 143 cases (1986-1996)” Journal of the American
Veterinary Medical Association 217(1), 68-73.
Sutter, H.M., Engeli, J., Muller, P., Schneider, B., Riond, J.L. en Warner, M. (1992) “Pharmacokinetics
and bioavailability of spiramycin in pigs.” Veterinary Record 130(23), 510-513.
Tait-Kamradt, A., Davies, T., Cronan, M., Jacobs, M. R., Appelbaum, P. C. en Sutcliffe, J. (2000)
“Mutations in 23S rRNA and ribosomal protein L4 account for resistance in pneumococcal strains
selected in vitro by macrolide passage.” Antimicrobial Agents Chemotherapy 44, 2118-2125.
Tamaoki, J., Kadota, J. en Takizawa, H. (2004) “Clinical implications of the immunomodulatory effects
of macrolides.” American Journal of Medicine 117(9a), 5-11
-
26
Tinek, M., Descatoire, V., Larrey, D., Loeper, J., Labbe, G., Letteron, P. en Pessyare, D. (1989)
“Effects of clarithromycin on cytochrome P450: comparison with other macrolides.” Journal of
Pharmacology and Experimental Therapeutics 250, 746-751.
Trolldenier, H. (1982) “Chemotherapeutika bei Infektionskrankheiten“ In: “Veterinärmedizinische
Pharmakologie“, Ed. H., 424-501.
Van Duyn, R.L. en Folkerts, T.M. (1979) “Concentrations of tylosin in blood and lung tissue from
calves given single and repeated daily intramuscular doses.” Veterinary Medicine Small Animal
Clinician 74, 375-377.
Vilmanyi, E., Kung, K., Riond, J.L., Trumpi, B. en Wanner, M. (1996) “Clarithromycin pharmacokinetics
after oral administration with or without fasting in crossbred beagles.” Journal of Small Animal Practice
37(11), 535-539.
Weisblum, B., Holder, S.B. en Halling, S.M. (1979) “Deoxyribonucleic acid sequence common to
staphylococcal and streptococcal plasmids which specify erythromycin resistance.” Journal of
Bacteriology 138, 990-998.
Westermarck, E., Skrzypczak, T., Harmoinen, J., Steiner, J.M., Ruaux C.G., Williams D.A., Eerola,
E., Sundbäck, P. en Rinkinen, M. (2005) “Tylosin-responsive chronic diarrhea in dogs.” Journal of
Veterinary Internal Medicine 19(2), 177-186.
Williams J.D. en Sefton, A.M. (1993) “Comparison of macrolide antibiotics.” Journal of Antimicrobial
Chemotherapy 31(c), 11-26.
Yagci, B.B., Ural, K., Ocal, N. en Haydardedeoglu, A.E. (2008) “Azithromycine therapy of
papillimatosis in dogs: a prospective, randomized, double-blinded, placebo-controlled clinical trial.”
Veterinary Dermatology 19(4), 98-194.
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Skrzypczak%20T%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Harmoinen%20J%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Steiner%20JM%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Ruaux%20CG%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Williams%20DA%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Eerola%20E%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Eerola%20E%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Sundb%C3%A4ck%20P%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Rinkinen%20M%5BAuthor%5D&cauthor=true&cauthor_uid=15822561