UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN...

108
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009 2010 HET EFFECT VAN EEN GEMEENSCHAPSINTERVENTIE OP HET VOEDINGSGEDRAG VAN KINDEREN TUSSEN 2 EN 8 JAAR HET IDEFICS-PROJECT Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en Bevordering Door Barbara Claerbout Promotor: prof. dr. I. De Bourdeaudhuij Co-promotor: prof. dr. L. Maes Begeleidster: drs. V. Verbestel

Transcript of UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2009 – 2010

HET EFFECT VAN EEN GEMEENSCHAPSINTERVENTIE OP HET VOEDINGSGEDRAG VAN KINDEREN

TUSSEN 2 EN 8 JAAR

HET IDEFICS-PROJECT

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Gezondheidsvoorlichting en –Bevordering Door Barbara Claerbout

Promotor: prof. dr. I. De Bourdeaudhuij

Co-promotor: prof. dr. L. Maes

Begeleidster: drs. V. Verbestel

Page 2: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt
Page 3: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt
Page 4: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt
Page 5: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

IV

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2009 – 2010

HET EFFECT VAN EEN GEMEENSCHAPSINTERVENTIE OP HET VOEDINGSGEDRAG VAN KINDEREN

TUSSEN 2 EN 8 JAAR

HET IDEFICS-PROJECT

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Gezondheidsvoorlichting en –Bevordering Door Barbara Claerbout

Promotor: prof. dr. I. De Bourdeaudhuij

Co-promotor: prof. dr. L. Maes

Begeleidster: drs. V. Verbestel

Page 6: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

V

Page 7: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

VI

ABSTRACT

De ontwikkeling van een effectief interventieprogramma wordt aanzien als een essentiële stap in de strijd tegen obesitas. Gezonde

voeding en voldoende beweging zijn hierin twee belangrijke

elementen. In deze scriptie werd de effectiviteit van de IDEFICS-interventie in Vlaanderen op vlak van voeding geëvalueerd. De

impact van de interventie op de consumptie van groenten, fruit, water

en gezoete dranken werd onderzocht. De steekproef bestond uit 784

Vlaamse kinderen tussen 2 en 8 jaar verspreid over een interventieregio (546 kinderen) en een controleregio (238 kinderen).

Tijdens de interventie werden gezondheidsboodschappen verspreid.

Voor en na de interventie werd aan de ouders gevraagd om als proxy een voedselfrequentievragenlijst in te vullen. Via een Repeated

Measures Manova werd de effectiviteit van de interventie

geëvalueerd. Op de baselinemeting voldeden de kinderen niet aan de

normen voor water, groenten en gezoete dranken en sportdranken. In tegenstelling tot de lagere schoolkinderen consumeerden de kleuters

voldoende frequent fruit. Kinderen met een lage sociaal economische

status dronken minder water en meer gezoete dranken en sportdranken dan kinderen met een hoge sociaal economische status.

Meisjes uit de lagere school aten meer fruit dan jongens uit de lagere

school. Na IDEFICS-interventie waren er geen verschillen in evolutie tussen controle- en interventiegroep voor de vier

voedingscategorieën. Er waren geen verschillen in evolutie

naargelang sociaal economische status en leeftijdscategorie. Jongens

uit de interventiegroep hadden een sterkere stijging van de waterconsumptie dan jongens uit de controlegroep. Bij meisjes

waren er geen verschillen tussen interventie en controlegroep.

Aantal woorden masterproef: 18369

Page 8: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

VII

INHOUD

ABSTRACT………………………………………………………VII INHOUD…………………………………………………………VIII

WOORD VOORAF………………………………………………..X

INLEIDING………………………………………………………13 1 Literatuurstudie ......................................................................15

1.1 Voeding en gezondheid bij kinderen ...............................15

1.1.1 Inleiding .................................................................15

1.1.2 Verband tussen water en gezoete dranken en overgewicht en obesitas..........................................................16

1.1.3 Verband tussen groenten en fruit en overgewicht en obesitas 17

1.2 De voedingsaanbevelingen voor kinderen en kleuters......19

1.2.1 Principes van de actieve voedingsdriehoek ..............19

1.2.2 Water ......................................................................21

1.2.3 Groenten .................................................................21

1.2.4 Fruit........................................................................21

1.2.5 Gezoete dranken .....................................................21

1.3 Meetmethodes van voedselconsumptie ...........................23

1.3.1 Inleiding .................................................................23

1.3.2 Specifieke aandachtspunten bij kinderen .................23

1.3.3 Methoden om de huidige voedselconsumptie te meten

– het eetdagboekje..................................................................24

Page 9: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

VIII

1.3.4 Methoden om de voedselconsumptie in het nabije of

ver verleden te meten .............................................................25

1.3.5 Besluit ....................................................................28

1.4 Consumptie van water, fruit, groenten en gezoete dranken 29

1.5 Beïnvloedende factoren van het consumptiegedrag .........31

1.5.1 Inleiding .................................................................31

1.5.2 Sociaal economische status .....................................31

1.5.3 Geslacht van kind ...................................................33

1.5.4 Leeftijd van het kind ...............................................34

1.6 Interventies ter promotie van gezonde voeding ...............37

1.6.1 Inleiding .................................................................37

1.6.2 Interventies gericht op school ..................................37

1.6.3 Interventies gericht op ouders .................................39

1.6.4 Interventies gericht op de omgeving ........................40

1.6.5 Multi-level interventies ...........................................41

2 Probleemstelling en doelstelling .............................................44

3 Onderzoeksmethode ...............................................................45

3.1 De IDEFICS-studie ........................................................45

3.1.1 Inleiding .................................................................45

3.1.2 Onderzoeksdesign ...................................................45

3.1.3 Populatie.................................................................46

Page 10: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

IX

3.1.4 Interventie ..............................................................48

3.1.5 Procedure ...............................................................50

3.1.6 Meetinstrumenten ...................................................51

3.1.7 Data-analyse ...........................................................52

4 Resultaten ..............................................................................56

4.1 Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties voor de

IDEFICS-interventie ..................................................................56

4.1.1 Algemeen ...............................................................56

4.1.2 Consumptie van water .............................................57

4.1.3 Consumptie van fruit...............................................59

4.1.4 Consumptie van groenten ........................................62

4.1.5 Gezoete dranken en sportdranken ............................64

4.2 Effectiviteit van de interventie ........................................66

4.3 Effect sociaal economische status ...................................69

4.4 Effect van geslacht .........................................................70

4.5 Effect van leeftijdscategorie............................................72

5 Conclusie en discussie ............................................................74

6 Bibliografie ............................................................................85

OPVOLGDOCUMENTEN

Page 11: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

X

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: voedingsaanbevelingen van water, groenten, fruit en frisdrank bij kleuters en kinderen (VIGez 2009)

22

Tabel 2: algemene tijdslijn van de metingen en het

interventieprogramma van de IDEFICS-studie

46

Tabel 3: aantal deelnemende kinderen, response rate bij de

baselinemeting (T0) en matching rate bij de

postmeting (T1) bij interventieregio en

controleregio

47

Tabel 4: postmeting: gemiddelde leeftijd kind, percentage

kleuters, percentage meisjes, percentage lage

sociaal economische klasse in de totale groep, interventiegroep en controlegroep

48

Tabel 5: gezondheidsboodschappen per thema 49

Tabel 6: overzicht van de interventiemodules per niveau 50

Tabel 7: overzicht voedingscategorieën en vooropgestelde wekelijkse normen

54

Tabel 8: aantal gemiddelde consumpties per week van water,

fruit, groenten en gezoete dranken en sportdranken, norm, vergelijking met de norm en percentage

kinderen die de norm halen

57

Tabel 9: gemiddelde wekelijkse consumpties van water, norm, t-waarde en percentage van de kinderen die

normen halen volgens sociaal economische status,

geslacht en leeftijdscategorie

58

Tabel 10: gemiddelde wekelijkse consumpties van fruit, norm, t-waarde en percentage van de kinderen die

normen halen volgens sociaal economische status,

geslacht en leeftijdscategorie bij kleuters

60

Tabel 11: gemiddelde wekelijkse consumpties van fruit,

norm, t-waarde en percentage van de kinderen die

normen halen volgens sociaal economische status, geslacht en leeftijdscategorie bij lagere

schoolkinderen

61

Tabel 12: gemiddelde wekelijkse consumpties van groenten,

norm, t-waarde en percentage van de kinderen die

63

Page 12: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

XI

normen halen volgens sociaal economische status,

geslacht en leeftijdscategorie

Tabel 13: gemiddelde wekelijkse consumpties van gezoete dranken en sportdranken, norm, t-waarde en

percentage van de kinderen die normen halen

volgens sociaal economische status, geslacht en leeftijdscategorie

64

Tabel 14: gemiddelde en standaarddeviatie van aantal

consumpties per week op baseline (T0) en

postmeting (T1), interactie-effecten van groep en tijd voor de variabelen consumptie van water,

consumptie van fruit, consumptie van groenten en

consumptie van gezoete dranken en sportdranken

66

Tabel 15 gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit,

groenten en gezoete dranken en sportdranken voor

baseline (T0) en posttest (T1) per groep en sociaal

economische status

69

Tabel 16 gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit,

groenten en gezoete dranken en sportdranken voor

baseline (T0) en posttest (T1) per groep en geslacht

70

Tabel 17 gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit,

groenten, en gezoete dranken en sportdranken voor

baseline (T0) en posttest (T1) per groep en leeftijdscategorie

73

Page 13: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

XII

WOORD VOORAF

Graag zou ik de volgende personen willen bedanken die mij hebben geholpen bij de verwezenlijking van deze scriptie.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Prof. Ilse De Bourdeaudhuij, en co-promotor, Prof. Lea Maes, bedanken voor de kans die ze me

hebben gegeven om deze scriptie onder hun professionele

begeleiding te mogen maken. Ik heb het afgelopen jaar bijzonder

veel kunnen bijleren als student, als diëtiste maar ook als mens.

Speciale dank gaat uit naar mijn begeleidster, Drs. Vera Verbestel,

die me met haar opmerkingen, raad en tips me telkens naar een hoger niveau bracht. Ook wanneer het wat minder goed ging, stond ze voor

me klaar. Ik wens haar nog veel succes in het behalen van haar

doctoraat.

Graag bedank ik ook Drs. Krishna Vyncke, Drs. Natalie Michels en

Drs. Barbara Vanaelst van het IDEFICS-team voor de leuke babbels

tijdens het veldwerk. Het was een zeer fijne samenwerking. Ik wens hen ook veel succes in het behalen van hun doctoraat.

Verder wil ik ook mijn vrienden, vriendinnen, broers en zussen bedanken voor hun interesse, steun en advies. Ook een dankwoordje

aan mijn vriend Thomas is op zijn plaats. Het afgelopen jaar was een

druk jaar, maar hij stond steeds voor me klaar zowel bij de

hoogtepunten als bij de minder leuke momenten.

Vervolgens wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun

onvoorwaardelijke steun en begrip tijdens mijn schoolcarrière. Zonder hun vertrouwen stond ik niet waar ik nu sta: een GVO’er in

spe.

Mijn laatste woordje van dank richt ik tot Universiteit Gent en het

docentenkorps voor het verbreden van mijn horizon en het aanleren

van het durven denken.

Barbara Claerbout, juli 2010

Page 14: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

13

INLEIDING

In deze scriptie wordt de effectiviteit van de multi-level interventie van het Europese IDEFICS-project ter preventie van obesitas bij

kinderen onderzocht. Er zal nagegaan worden of deze interventie een

effect heeft gehad op het voedingsgedrag van Vlaamse kinderen van twee tot acht jaar.

Overgewicht en obesitas is het resultaat van een onevenwicht tussen

energie-inname en energieverbruik (World Health Organisation, 2007). Overgewicht en obesitas bij kinderen is in 30 jaar tijd een

pandemisch probleem geworden. Er wordt geschat dat de prevalentie

van overgewicht en obesitas bij kinderen in westerse landen varieert tussen 12% en 30% (Lobstein et al., 2004). Volgens de Belgian

Association for the Study of Obesity (2002) komt zwaarlijvigheid

voor bij 10% tot 15% van de Belgische kinderen. Overgewicht en obesitas hebben een grote impact op de gezondheid zowel op korte

als op lange termijn. Het vormt niet alleen een bedreiging voor de

fysieke gezondheid, maar het zorgt ook voor psychosociale

problemen. Daarnaast jaagt obesitas de gezondheidszorgkosten de hoogte in. Overgewicht en obesitas op kinderleeftijd zijn sterke

predictoren voor overgewicht en obesitas op volwassen leeftijd. Het

is dus erg belangrijk om reeds op jonge leeftijd preventief op te treden. De preventie van obesitas is dan ook een internationale

gezondheidsprioriteit geworden (World Health Organisation, 2000).

Zoals eerder vermeld is overgewicht en obesitas het gevolg van een

onevenwicht tussen energieverbruik en energie-inname. De scriptie

wordt geschreven uit het oogpunt van de energie-inname. Dit wil

zeggen dat enkel de effectiviteit van de IDEFICS-interventie met betrekking tot het bevorderen van gezonde voeding en meerbepaald

de consumptie van water, gezoete dranken en sportdranken, groenten

en fruit geëvalueerd zal worden. Dit zijn immers belangrijke hoekstenen in een gezonde voeding. Deze vier voedingsgroepen

werden dan ook in de schijnwerpers gezet gedurende de IDEFICS-

interventie. In deze scriptie zal eerst de wekelijkse consumptie van

water, gezoete dranken en frisdranken, fruit en groenten bij de baselinemeting bestudeerd worden. Nadien zal er worden nagegaan

Page 15: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

14

of het consumptieniveau van fruit, groenten en water is verhoogd en

de consumtpie van gezoete dranken en sportdranken is gedaald. Er

zal ook gekeken worden of er verschillen zijn tussen de controlegroep en de interventiegroep. Dit gebeurt door middel van

een repeated measures MANOVA. Daarnaast worden eventuele

effecten van geslacht van het kind, sociaal economische status en het leeftijdscategorie onderzocht.

Deze scriptie is opgebouwd uit vijf delen. Het eerste deel is een

literatuurstudie en beslaat zes hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit

hoofdstuk wordt kort ingegaan op de gevolgen van een ongezonde

voeding. Daarna wordt de specifieke rol van water, gezoete dranken, fruit en groenten in een gezonde voeding besproken. In het tweede

hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de voedingsaanbevelingen voor

water, gezoete dranken en sportdranken, fruit en groenten bij lagere schoolkinderen en kleuters. Dit gebeurt aan de hand van de actieve

voedingsdriehoek. Het derde hoofdstuk gaat over de verschillende

meet- en registreermethodes om de consumptie van

voedingsmiddelen te meten. Telkens wordt het doel, de techniek, de voor- en nadelen en de toepasbaarheid voor kinderen besproken. In

het vierde hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het algemene

consumptieniveau van water, gezoete dranken, fruit en groenten bij kinderen. In het voorlaatste hoofdstuk van de literatuurstudie zal

bekeken worden of de sociaal economische status, het geslacht en de

leeftijd van het kind een invloed heeft op de consumptie van de vier

gekozen voedingsmiddelen. En ten slotte worden er in het zesde en laatste hoofdstuk de verschillende soorten interventies ter promotie

van een gezonde voeding besproken. Na de literatuurstudie worden

de probleemstelling en de onderzoeksvragen geformuleerd. In het derde deel wordt de methode beschreven en in het vierde deel

worden de resultaten vermeld. In deel vijf worden er conclusies

getrokken en de discussie beschreven.

Page 16: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

15

1 LITERATUURSTUDIE

1.1 VOEDING EN GEZONDHEID BIJ KINDEREN

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gevolgen van een ongezonde voeding. Daarna worden de specifieke verbanden van water, gezoete

dranken, groenten en fruit in het kader van overgewicht besproken.

Zowel de kwaliteit en kwantiteit van de geconsumeerde voeding bepaalt voor een stuk de gezondheid, de groei en de ontwikkeling

van het kind. Het westers voedingspatroon wordt gekenmerkt door

een overvloedige voeding met een grote vet- en suikerinname (World Health Organisation, 2007). In de media is er vooral aandacht

voor de cosmetische gevolgen van ongezonde voeding, maar over de

medische consequenties wordt weinig meegedeeld. Ongezonde

voeding kan leiden tot overgewicht en obesitas. Hier worden gevolgen op korte en lange termijn aan gekoppeld. Effecten die

kinderen met overgewicht ondervinden zijn de fysieke

veranderingen, de ontwikkeling van de puberteit die anders verloopt dan bij leeftijdsgenootjes, orthopedische problemen, tandbederf,

respiratoire problemen, psychosociale problemen en metabole

storingen zoals het metabool syndroom en diabetes type 2. Daarnaast hebben kinderen met overgewicht of obesitas een grotere

kans om als volwassene met overgewicht of obesitas door het leven

te gaan (Parsons, Power, Logan, & Summerbell, 1999; Vereecken,

Huybrechts, van Houte, Martens, Wittebroodt, & Maes, 2009; Flynn, et al., 2006). Ongezonde voeding kan op lange termijn zorgen voor

een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen en kanker.

Cardiovasculaire aandoeningen kunnen deels vermeden worden door gezonde voeding. Een voeding rijk aan water, fruit en groenten en

arm aan gezoete dranken draagt bij tot een gezonde voeding (World

Health Organisation, 2000).

1.1.1 Inleiding

Page 17: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

16

Water is de basis van een gezonde voeding. Het is een pH-neutrale

calorieloze dorstlesser en daarom mag water onbeperkt gedronken worden. Het is fundamenteel voor het lichaam omdat het fungeert als

oplos- en transportmiddel voor allerhande biologische processen in

het lichaam. Daarnaast is water belangrijk bij vertering, absorptie

van nutriënten, thermoregulatie en afvoer van afvalstoffen uit het lichaam via zweet, lever en nieren. Gesuikerde dranken zijn

overbodig in een gezonde en evenwichtige voeding, omdat ze enkele

lege energie leveren. Dit wil zeggen dat ze enkel suiker bevatten, maar geen vitaminen, mineralen of andere essentiële voedingsstoffen

(VIGeZ 2009). Fruitsap is hier echter een uitzondering, want naast

suikers bevat fruitsap ook vitaminen en voedingsvezels. Afhankelijk

van het onderzoek wordt fruitsap als een gesuikerde drank beschouwd. De consumptie van gesuikerde dranken steeg de

afgelopen decennia (Moreno & Rodriguez, 2007). Dit is

verontrustend omdat de consumptie van gesuikerde dranken in verband wordt gebracht met de ontwikkeling van overgewicht en

obesitas. Gesuikerde dranken dragen immers bij tot de inname van

enkelvoudige suikers. Bovendien verhindert het drinken vran frisdrank de consumptie van melk en water (Friedman, et al., 2007)

Een Grieks onderzoek bij kinderen tussen vier en zeven jaar toonde

aan dat kinderen die dagelijks 250 ml gesuikerde dranken consumeerden, twee keer meer kans hadden op overgewicht dan

kinderen die geen gesuikerde dranken consumeerden (Linardakis,

Sarri, Paternaki, Sbokos, & Kafatos, 2008). Volgens het onderzoek van Ludwig et al. (2001) stijgt de kans op het ontwikkelen van

obesitas bij kinderen 1,6 maal per glas gesuikerde drank dat dagelijks

gedronken wordt. Uit de resultaten van een onderzoek bij kinderen uit Australie bleek dat de kinderen die meer dan drie glazen frisdrank

per dag dronken een hogere kans hadden op overgewicht dan

kinderen die geen of minder frisdrank dronken (Sanigorski, Bell, &

Swinburn, 2007). Een studie van Dubois et al. (2007) onderzocht bij

1.1.2 Verband tussen water en gezoete dranken en

overgewicht en obesitas

Page 18: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

17

Canadese kleuters het verband tussen de consumptie van gesuikerde

dranken tussen de maaltijden en overgewicht. In tegenstelling tot

andere onderzoeken bleek de totale consumptie van gesuikerde dranken niet geassocieerd te zijn met overgewicht. Er bleek in deze

studie wel een verband te zijn met overgewicht en kinderen die

gesuikerde dranken drinken tussen de hoofdmaaltijden. Van de kinderen die regelmatig gesuikerde dranken consumeerden tussen de

hoofdmaaltijden had 15% overgewicht. Daarentegen had slechts 7%

van de kinderen die zelden gesuikerde dranken consumeerden tussen

de hoofdmaaltijd overgewicht (Dubois, Farmer, Girard, & Peterson, 2007). LaRowe (2007) vond in de Verenigde Staten geen verband

tussen de consumptie van gezoete dranken en overgewicht bij

kleuters maar wel bij kinderen van zes tot elf jaar.

Het vaak consumeren van gesuikerde dranken is verontrustend omdat

de extra opgenomen calorieën vaak niet gecompenseerd worden. Compensatiegedrag zou op twee manieren kunnen gebeuren:

enerzijds door meer te bewegen en anderzijds door minder calorieën

op te nemen (Mattes, 1996). Daarnaast zorgen frisdranken voor een

zwakker gevoel van verzadiging dan vaste voeding, waardoor een hongergevoel snel terug optreedt. Op deze manier zouden

suikerhoudende dranken een stijging van de totale energie-inname

bevorderen wat op zijn beurt kan leiden tot een onevenwicht van de energiebalans en een gewichtsstijging op lange termijn (Bachman,

Baranowski, & Ticklas, 2006). Om deze redenen is het belangrijk om

frisdrankconsumptie te vervangen door de consumptie van water

(Libuda & Mathilde, 2009).

Groenten en fruit zijn belangrijk voor de gezondheid omdat ze belangrijke leveranciers zijn van mineralen, anti-oxidanten,

vitamines, phytochemicaliën en voedingsvezels. Al deze

bestanddelen zouden gerelateerd zijn aan een lager risico op de

ontwikkeling van gezondheidsproblemen zoals kanker, cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type 2 en obesitas (Van

1.1.3 Verband tussen groenten en fruit en

overgewicht en obesitas

Page 19: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

18

Duyn & Pivonka, 2000). Een voeding die rijk is aan groenten en fruit

draagt bij tot de ontwikkeling van kinderen en verlaagd het risico op

een minder goede gezondheid die geassocieerd is met malnutritie zoals tekorten aan vitaminen en/of mineralen (US Department of

Agriculture). Verder is een adequate consumptie van groenten en

fruit geassocieerd met een verminderde inname van vetten en suikers. Groenten en de meeste stukken fruit zijn caloriearm en rijk

aan water en voedingsvezels. Deze voedingsstoffen dragen op hun

beurt bij tot een gezond gewicht (Epstein, et al., 2001). Deze

vaststelling leidt tot de hypothese dat de consumptie van groenten en fruit zou helpen bij de bestrijding van overgewicht en obesitas

(Rolls, Ello-Martin, & Tohill, 2004). Een verhoogde consumptie van

fruit en groenten draagt volgens onderzoek van Lin & Morrison (2003) bij tot een lagere BMI.

Er is een internationale consensus dat een hoge inname van fruit en

groenten de kans op ernstige ziektes zoals obesitas, kanker en

cardiovasculaire aandoeningen, obesitas en een aantal kankers verkleint (Klepp, et al., 2005). De exacte biologische mechanismen

zijn nog steeds onbekend (Epstein, et al., 2001).

Page 20: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

19

1.2 DE VOEDINGSAANBEVELINGEN VOOR

KINDEREN EN KLEUTERS

In dit hoofdstuk worden de aanbevelingen voor water, groenten, fruit

en frisdrank bij kleuters en kinderen met behulp van de actieve voedingsdriehoek besproken. Eerst worden de algemene principes

van de actieve voedingsdriehoek uitgelegd, daarna worden de

aanbevelingen overlopen.

De actieve voedingsdriehoek bestaat uit negen lagen: beweging,

water, graanproducten en aardappelen, groenten, fruit,

melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten, vlees, vis, eieren en vervangproducten en als laatste groep smeer- en bereidingsvetten

en de restgroep (VIGeZ, 2009).

De actieve voedingsdriehoek is gebaseerd op drie fundamentele

principes. Het eerste principe is evenwicht. In een evenwichtige

voeding worden dagelijks voedingsmiddelen uit elke laag geconsumeerd. Daarnaast moet er gevarieerd worden tussen en

binnen de verschillende lagen. Variatie is belangrijk omdat

verschillende voedingsmiddelen een andere samenstelling hebben.

Het derde principe is matigheid. Het is belangrijk om de aanbevolen hoeveelheden te respecteren en niet meer te consumeren dan nodig.

De restgroep staat los van de andere delen van de driehoek. Op deze

manier wordt voorgesteld dat de restgroep niet noodzakelijk is, maar dat het toch deel uitmaakt van het voedingspatroon (VIGeZ, 2009).

De actieve voedingsdriehoek voor volwassenen en kinderen vanaf zes jaar wordt weergegeven in Figuur 1. De actieve

voedingsdriehoek voor kleuters (3 tot 6 jaar) wordt weergegeven in

Figuur 2. Aanbevelingen voor volwassenen en kinderen jonger dan

drie jaar worden in deze scriptie niet besproken (VIGeZ, 2009).

1.2.1 Principes van de actieve voedingsdriehoek

Page 21: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

20

Figuur 1: de actieve voedingsdriehoek vanaf zes jaar (VIGeZ, 2009)

Figuur 2: de actieve voedingsdriehoek voor kleuters (3-6jaar) (VIGeZ,

2009)

Page 22: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

21

Kleuters drinken dagelijks best één liter per dag. Bij het schoolkind

wordt aanbevolen om elke dag anderhalve liter water te drinken.

Water mag afgewisseld worden door bouillon of suikervrije drank. Koffie wordt niet aangeraden bij kinderen omdat het cafeïne bevat.

Frisdrank en vruchtensap wordt wegens het grote suikergehalte beter

niet gedronken. Lightdranken worden door kinderen beter vermeden

omdat zoetstoffen schadelijk kunnen zijn. Bij sporten, zware inspanningen en warm weer wordt er best meer gedronken om het

verlies aan vocht te compenseren (VIGeZ, 2009).

Kleuters zouden 100 gram tot 150 gram groenten per dag moeten

eten. Schoolkinderen worden aangeraden om tot 300 gram groenten

te consumeren. De voorkeur gaat uit naar verse groenten,

diepvriesgroenten zonder room- en/of saustoevoegingen en verse groentesoep. Groenten met toevoeging van saus en/of zout worden

beter achterwege gelaten (VIGeZ, 2009).

Kleuters moeten één tot twee stukken fruit per dag eten. Een

schoolkind daarentegen zou twee tot drie stukken fruit moeten eten.

De voorkeur gaat naar vers fruit, fruit uit de diepvries zonder

toevoegingen van suiker en blikfruit op eigen sap (VIGeZ, 2009)

Gesuikerde dranken maken geen deel uit van een gezonde voeding.

Er wordt aangeraden om de consumptie zoveel mogelijk te beperken (VIGeZ, 2009).

1.2.2 Water

1.2.3 Groenten

1.2.4 Fruit

1.2.5 Gezoete dranken

Page 23: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

22

Een samenvatting van de bovenstaande aanbevelingen kan gevonden

worden in Tabel 1.

Tabel 1: voedingsaanbevelingen van water, groenten, fruit en

frisdrank bij kleuters en kinderen (VIGeZ 2009)

3-6 jaar 6-12 jaar

Water 1,5 liter 1,5 liter

Groenten 100 tot 150 gram 250 tot 300 gram

Fruit 1 tot 2 stuks 2 tot 3 stuks

Restgroep

(gezoete dranken

en sportdranken)

Overbodig

Page 24: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

23

1.3 MEETMETHODES VAN VOEDSELCONSUMPTIE

In dit hoofdstuk worden eerst de verschillende registreermethodes

met hun specifieke voor- en nadelen besproken.

Het meten van de voedselconsumptie kan op verschillende manieren

gebeuren. Het vastleggen van de voedingsinname kan aan de hand

van eetdagboeken, 24-hour-recall, diet history en voedselfrequentievragenlijsten (Livingstone & Robson, 2000). Er is

echter geen gouden standaard, alle technieken hebben specifieke

voor- en nadelen. De keuze van de methode wordt bepaald door het

doel van het onderzoek, de aard van het probleem, de doelgroep en de beschikbare middelen. Bij de registratie van de voedingsinname

moet er rekening gehouden worden met het feit dat de

voedingsinname dagelijks wijzigt. Door deze toevallige variaties kunnen er extreme of bizarre waarden bekomen worden. Om de

betrouwbaarheid te verhogen, wordt aangeraden om herhaaldelijke

metingen uit te voeren zodat storende waarden uitgebalanceerd worden (Robson, 1999).

Wanneer onderzoek wordt gedaan naar de voedingsinname bij

kinderen moet er rekening gehouden worden met verschillende factoren. Als kinderen als rapporteerders gebruikt worden, dan

moeten ze over voldoende cognitieve vaardigheden beschikken. Ze

moeten tijd en porties kunnen inschatten, de namen van

voedingsmiddelen kennen en een goed geheugen hebben. Deze vaardigheden worden pas ontwikkeld op een leeftijd van zeven à tien

jaar (Livingstone, Robson, & Wallace, 2004).

Ouders zijn als proxy beter in staat om de dietary history (zie 1.3.4.2

Dietary history) in te vullen bij kinderen jonger dan zeven jaar.

1.3.1 Inleiding

1.3.2 Specifieke aandachtspunten bij kinderen

Page 25: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

24

Studies tonen aan dat ouders betrouwbare rapporteerders kunnen zijn

voor de voedingsinname, maar enkel voor de maaltijden die thuis

gegeten worden. Wanneer de kinderen buitenshuis eten, is de rapportage van de ouders niet meer betrouwbaar. Ouders mogen dus

niet de enige informanten zijn om de voedingsinname van kinderen

te rapporteren. Andere personen die voor het kind zorgen, moeten betrokken worden bij de rapportage. Wanneer kinderen acht à tien

jaar zijn, hebben ze dezelfde betrouwbaarheid als hun ouders

(Livingstone & Robson, 2000). Uit studies blijkt dat er vaak sprake

is van onderrapportage. Er is een trend merkbaar dat de grootte van onderrapportering stijgt met de leeftijd. Dit kan verklaard worden

door het feit dat ouders van jonge kinderen meer zicht hebben op wat

het kind eet, dit in tegenstelling tot iets oudere kinderen (Livingstone, Robson & Wallace, 2004).

De huidige consumptie kan gemeten worden aan de hand van een eetdagboekje. Aan de respondenten wordt gevraagd om gedurende

een aantal dagen in een dagboek te noteren wat en hoeveel er gegeten

en gedronken wordt. Er wordt zo een accuraat beeld geschetst van de verschillende eetmomenten en bovendien moet er geen beroep

gedaan worden op het geheugen van de respondent. Het kan echter

gebeuren dat respondenten hun eetgedrag bewust of onbewust gaan

aanpassen, waardoor de uitkomst niet meer representatief is. Bij kinderen worden eetdagboekjes meestal ingevuld door hun

ouders.Dit wordt proxy report genoemd. Onderzoek toont aan dat dit

bij kinderen tot negen jaar niet leidt tot bias voor energie-inname. Bij kinderen ouder dan negen jaar gaan ouders vaker onderraporteren.

Bij twaalfjarigen is er sprake van een onderrapportage van 14% bij

energie-inname (Livingstone, Robson, & Wallace, 2004). Er zijn twee verschillende methodes. De eerste methode is het

eetdagboek volgens de weegmethode. Hier wordt aan de

respondenten gevraagd om de geconsumeerde voeding te wegen en

de hoeveelheid te noteren in een eetdagboekje. Omdat respondenten

1.3.3 Methoden om de huidige voedselconsumptie

te meten – het eetdagboekje

Page 26: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

25

hun voeding moeten wegen, wordt deze methode als de meest

accurate beschouwd. Voor de deelnemers wordt deze methode echter

als belastend en tijdrovend ervaren. Dit zorgt voor motivatieproblemen en uitval (Huybrechts, De Backer, De Baequer,

Maes, & De Henauw, 2009). Onderzoekers moeten ervoor zorgen dat

hun respondenten een hoog motivatieniveau hebben zodat de voeding daadwerkelijk en volgens de instructies wordt gewogen. De

respondenten moeten ook beschikken over dezelfde draagbare

weegschaal om bias te voorkomen (Van Den Broecke, 2006).

Er kan ook gekozen worden voor het eetdagboek volgens de registratiemethode of de schatmethode. Bij deze methode hoeft de

respondent het voedsel niet te wegen, maar te schatten. Deze

schattingen worden gemaakt aan de hand van huishoudmaten, standaardporties of foto’s. Deze methode is uiteraard minder

nauwkeurig, maar kan afhankelijk van het onderzoek voldoende zijn.

De kans op motivatieproblemen en uitval is bij deze methode kleiner,

omdat het bijhouden van het eetdagboekje niet zo intensief is. Er is wel kans op onder- of overrapportage (Van Den Broecke, 2006).

Bij deze mondelinge of schriftelijke anamneses wordt door middel van een al dan niet gestructureerde vragenlijst navraag gedaan naar

de voedselconsumptie in het verleden. Er wordt aangeraden om deze

anamneses uit te voeren in de thuisomgeving van de deelnemer. De

deelnemers voelen zich dan iets rustiger. Bovendien kunnen de hoeveelheden thuis beter geschat of eventueel gewogen worden aan

de hand van huishoudelijke modellen van de persoon zelf (Van Den

Broecke, 2006).

1.3.4.1 24-hour-recall

Bij deze techniek wordt aan de respondenten gevraagd wat, hoeveel

en wanneer er gegeten en gedronken werd in de afgelopen 24 uur.

De hoeveelheden worden geschat met huishoudelijke maten en/of foto’s van voedingsmiddelen. Het is een eenvoudige methode en

1.3.4 Methoden om de voedselconsumptie in het

nabije of ver verleden te meten

Page 27: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

26

weinig belastend voor de ondervraagden. Het grootste nadeel is dat

er slechts gegevens van één dag geregistreerd worden. Vooral bij

kinderen kan de variatie van dag tot dag zeer groot zijn, daarom is de bruikbaarheid van deze methode eerder beperkt. Soms worden er

meerdere 24-hour-recalls afgenomen om de betrouwbaarheid te

verhogen (Van Den Broecke, 2006). Johnson et. al. (1996) toonde aan dat een herhaalde 24-hour-recall de gemiddelde energie-inname

betrouwbaar weergeeft. De 24-hour-recall kan ook gebruikt worden

als basis voor de dietary history (zie 1.3.4.2 Dietary history) (Van

Den Broecke, 2006).

1.3.4.2 Dietary history

Met de dietary history wordt nagegaan wat het eetpatroon van de

deelnemer is. Er wordt aan de deelnemer gevraagd wat de deelnemer

op een week gewoonlijk eet. De verschillende eetmomenten van de dag worden overlopen en bevraagd. Bij wetenschappelijk onderzoek

kan een dietary history met cross-check gebruikt worden. Dit is een

dietary history in combinatie met drie andere methodes. Een eerste methode is een gesprek waar het gebruikelijke eetpatroon van een

doorsnee dag nagevraagd wordt. Daarna wordt gevraagd in welke

mate dit patroon varieert gedurende het weekend. De tweede

methode is een afname van een voedselfrequentievragenlijst of FFQ (zie 1.3.4.3 Voedselfrequentievragenlijsten). Als derde methode

worden de gezinsinkopen nagegaan aan de hand van kassatickets of

wordt aan de deelnemers gevraagd om enkele dagen de voedselconsumptie op te schrijven. Deze combinatie van methodes

wordt gebruikt een algemene eetpatroon te verifiëren. De dietary

history met cross-check heeft als grote voordeel dat er een goed beeld wordt weergegeven van het gemiddelde voedselgebruik

gedurende een langere periode. Deze methode is echter zeer intensief

zowel voor de ondervrager als de ondervraagde persoon. De

hoeveelheden en exactheid van de verkregen gegevens is afhankelijk van zowel de capaciteiten van de ondervrager als de capaciteiten van

de respondenten. Daarbij komt dat de verwerking van de gegevens

tijdrovend en moeilijk is (Van Den Broecke, 2006).

Page 28: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

27

1.3.4.3 Voedselfrequentievragenlijsten

De techniek van de voedselfrequentievragenlijsten (FFQ) wordt

gebruikt wanneer de onderzoeker enkel geïnteresseerd is in de

inname van bepaalde voedingsmiddelen of voedingsstoffen. Er wordt een lijst opgemaakt van voedingsmiddelen die een belangrijke

leverancier zijn van een voedingstof waar onderzoekers een interesse

voor hebben, bijvoorbeeld enkelvoudige suikers. Aan de deelnemers wordt gevraagd hoe vaak men gebruik maakt van het

voedingsmiddel, bijvoorbeeld frisdrank. Individuen kunnen dan

ingedeeld worden in groepen met een hoge of een lage consumptie van voedingsmiddelen of voedingsstoffen. Het grote voordeel van

deze methode is dat er op snelle wijze grote deficiënties achterhaald

kunnen worden. Bovendien is er geen beïnvloeding van het

eetgedrag, wat wel kan gebeuren bij het eetdagboekje (1.3.3 Methoden om de huidige voedselconsumptie te meten – het

eetdagboekje). Eens opgesteld blijkt het een praktische en efficiënte

methode te zijn. Bovendien is het een kosteneffectieve methode en daarom wordt ze vaak toegepast bij grote studies. Het grootste nadeel

van deze methode is dat het opstellen van de lijsten veel tijd vergt. Er

moet immers worden nagegaan welke voedingsmiddelen relevant

zijn, de vragen moeten opgesteld worden rekening houdend met de doelgroep (Van Den Broecke, 2006). Het gevolg is dat een

voedselfrequentievragenlijst enkel kan gebruikt worden voor de

groep waarvoor de lijst ontwikkeld is. Daarnaast is het reëel dat niet alle voedingsmiddelen in deze lijsten worden opgenomen, zodat de

kans bestaat op miskwalificatie bij de beoordeling. Aangezien er

beroep wordt gedaan op het geheugen moet er rekening gehouden worden met onder- of bovenrapportage (Huybrechts et al., 2009).

Studies over FFQ geven variabele betrouwbaarheidsuitkomsten weer

zowel bij kinderen als bij volwassenen (Livingstone, Robson, &

Wallace, 2004).

Huybrechts et al. (2009) deed onderzoek naar de validiteit en

betrouwbaarheid van FFQ bij Vlaamse kinderen van 2,5 tot 6,5 jaar. Als referentie moesten de ouders van de kinderen een eetdagboekje

volgens de schatmethode bijhouden. De betrouwbaarheid werd

Page 29: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

28

gemeten door na vijf weken opnieuw een FFQ af te nemen. Dit

onderzoek toonde een goede betrouwbaarheid aan voor de meeste

groepen, maar er werden grote verschillen teruggevonden voor de validiteit. Er werd geconcludeerd dat de bruikbaarheid en validiteit

verder onderzocht moet worden zodat er een schatting van effect of

verandering in eetgewoontes kan gemaakt worden. FFQ kan dankzij zijn goede betrouwbaarheid wel een zinvol instrument zijn om

effecten of veranderingen te meten in voedingsgewoontes bij jonge

kinderen in toekomstige interventiestudies (Huybrechts, et. al.,

2009).

Er kan besloten worden dat een accurate meting van de

voedingsinname bij kinderen een moeilijk en arbeidsintensief proces is (Huybrechts, et al., 2009). Daarnaast blijkt de assumptie dat ouders

goede rapporteerders kunnen zijn voor hun kinderen niet altijd te

kloppen in de praktijk. Ouders hebben immers een beperkt zicht op

wat hun kinderen eten (Livingstone, Robson, & Wallace, 2004). Een verkeerde rapportering is echter typisch aan voedingsonderzoeken en

komt voor bij alle leeftijden. Meestal is er sprake van

onderrapportage zowel van gezonde als ongezonde voeding. Om bias te beperken wordt er aangeraden om twee verschillende

meetinstrumenten te gebruiken voor de registratie van de

voedingsinname (Livingstone & Robson, 2000). Onderzoekers

moeten op de hoogte zijn van de problemen en uiterst voorzichting omgaan met het evalueren van de verworven data. Verder is er meer

onderzoek nodig naar de validiteit van meetinstrumenten bij

kinderen.

1.3.5 Besluit

Page 30: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

29

1.4 CONSUMPTIE VAN WATER, FRUIT, GROENTEN EN GEZOETE DRANKEN

De consumptie van water, fruit, groenten en gezoete dranken van kleuters en lagere schoolkinderen wordt in dit hoofdstuk besproken.

De afgelopen 20 jaar is er bij kinderen een belangrijke verandering gebeurd in het consumptiepatroon. Sinds 20 jaar consumeren

kinderen algemeen minder groenten en fruit en vaker

koolzuurhoudende dranken (Roblin, 2007). Studies uit de jaren 80 en 90 toonden al aan dat Vlaamse kinderen en adolescenten te weinig

complexe koolhydraten en te veel vetten aten (Verdonk, Notte-De

Ruyter, & Huygebaert-Deschoolmeester, 1982; De Henauw et al.

1997).

In 2006 deden Matthys & Huybrechts onderzoek naar het

voedingspatroon van de Vlaamse kleuter. In dit onderzoek werd de voedingsinname vergeleken met de aanbevolen hoeveelheid. Uit de

studie bleek dat de gemiddelde dagelijkse inname van water ver

onder de aanbevolen hoeveelheden lag. Minder dan vier procent van de kleuters dronk dagelijks meer dan 500 ml water. Daarentegen

drinken bijna 52% van de kleuters meer dan 200 ml suikerrijke

dranken (Matthys & Huybrechts, 2006). Er kan besloten worden dat

veel kleuters in Vlaanderen niet voldoen aan de dagelijkse aanbevolen hoeveelheden van water. In een onderzoek van

Vereecken en Maes (2009) drinken slechts 5% van de driejarigen één

liter water per dag. De gemiddelde inname van water was 227 ml per dag en van gezoete frisdranken 45 ml per dag. Daarentegen

consumeren kleuters een overmaat aan gesuikerde drank (Vereecken,

et al. 2009). Vijf procent van de Canadese kleuters consumeert

regelmatig frisdrank. Er wordt elke dag frisdrank gedronken door 14 tot 16% van de kleuters (Dubois, Farmer, Girard, & Peterson, 2007).

Een onderzoek dat gebeurde in opdracht van de National Soft Drink

Association vond dat bijna 75% van de één tot vijfjarige kinderen

Page 31: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

30

frisdrank dronk over een tijdspanne van twee weken (Park, Meier,

Bianchi, & Song, 2002).

Voeding met een hoge variëteit aan groenten en fruit zou de kans op

kanker en cardiovasculaire ziektes verminderen. Nochtans eten de

meeste kinderen steeds minder fruit en groenten dan wordt aanbevolen (Yngve, et al., 2005). Het onderzoek van Matthys &

Huybrechts (2006) toonde ook aan dat de Vlaamse kleuters steeds

minder groenten en fruit eten. Er wordt slechts 80 gram groenten per

dag gegeten en 72% van de kleuters eet zelfs niet elke dag groenten. Slechts 43% eet elke dag een stuk fruit (Matthys & Huybrechts,

2006). Volgens het VIGeZ (2006) blijkt de consumptie van groenten

en fruit ook een knelpunt in het voedingspatroon van kleuters en kinderen. Bovendien bevat de voeding te veel vetten en suikers. De

Pro Children Cross-Sectional Survey is een Europees onderzoek naar

de groenten- en fruitinname bij elfjarige kinderen. De gemiddelde inname van de negen onderzochte Europese landen is 141 gram fruit

en 86 gram groenten per dag. Kinderen uit België consumeerden 105

gram groenten per dag. Uit de voedselfrequentievragenlijst bleek dat

48% van de onderzochte kinderen dagelijks fruit eten en 45% van de kinderen eet dagelijks groenten (Yngve, et al., 2005). Een onderzoek

dat op zoek ging naar de correlaties van groenten- en fruitinname bij

Belgische en Nederlandse kinderen van 11 jaar, kwam tot het besluit dat ongeveer 60% van de deelnemende kinderen minder frequent dan

één maal per dag een stuk fruit eet. Er werd gemiddeld 0,88 keer

fruit per dag gegeten. Slechts 36% van de kinderen rapporteerde dat

ze minder dan één keer per dag groenten consumeren. De gemiddelde inname van groenten was 1,32 keer per dag (Wind, et al.,

2006). Uit de baseline resultaten van een studie uit het Verenigd

Koninkrijk in 2010 blijkt dat slechts 8,5% van de 9-10 jarige kinderen dagelijks vijf porties fruit en groenten eten. In het Verenigd

Koninkrijk wordt five a day als norm beschouwd voor groenten en

fruit (Kipping, Jago, & Lawlor, 2010). Uit al deze resultaten kan er besloten worden dat kinderen niet voldoen aan de norm van groenten

en fruit. Dit maakt dat het verhogen van de inname van groenten en

fruit een belangrijke kwestie is in public health (Geller &

Dzewaltowski, 2008).

Page 32: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

31

1.5 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN VAN HET CONSUMPTIEGEDRAG

Het voedingsgedrag van het kind wordt door tal van factoren beïnvloed (Rozenkranz & Dzewaltowski, 2008). In deze scriptie

wordt enkel ingegaan op de invloed van de sociaaldemografische

factoren zoals sociaaleconomische status, het geslacht van het kind en de leeftijd van het kind.

Naast inkomen en werkstatus is de sociaal economische status ook

gerelateerd aan het opleidingsniveau van de ouders (Krieger, Williams, & Moss, 1997). Het opleidingsniveau van de moeder

wordt in verband gebracht met de consumptie van fruit, groenten en

frisdrank en dit zowel bij moeder als kind (Vereecken, Keukelier, & Maes, 2004). Het hebben van een lage sociale economische status

heeft verregaande gevolgen op de eetgewoontes (Roblin, 2007). Het

opleidingsniveau heeft immers een invloed op het inkomen,

geldmanagement, opvoedingsvaardigheden en nutritionele kennis (Vereecken, Keukelier, & Maes, 2004). Het aantal éénoudergezinnen

en werkende moeders is gestegen in vergelijking met 20 jaar

geleden. Werkende moeders zouden minder tijd hebben voor maaltijdplanning, winkelen en koken. Bovendien zouden ze door

tijdsgebrek sneller kiezen voor (ongezonde) kant-en-klare gerechten.

Kinderen met een alleenstaande moeder zouden meer kans hebben om obesitas te ontwikkelen. Deze uitkomsten bij alleenstaande en

werkende moeders zouden gemedieerd zijn door socio-economische

factoren (Rozenkranz & Dzewaltowski, 2008).

Een studie van Vereecken et al., (2004) onderzocht Vlaamse kinderen met een leeftijd van 2,5 – 7 jaar. Er werden verschillen

gevonden in consumptie van frisdrank naargelang opleidingsniveau

van de moeder. Kinderen met een lage sociaal economische status dronken meer frisdrank dan kinderen met een hoge sociaal

1.5.1 Inleiding

1.5.2 Sociaal economische status

Page 33: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

32

economische status. In 2009 werd ook een studie uitgevoerd bij

Vlaamse kleuters. De voedingsgewoontes van de kleuters werd

nagegaan in het licht van sociaaldemografische kenmerken en de nutritionele kennis en attitudes van de moeder. In deze studie werd

een negatief verband gevonden tussen de inname van frisdranken en

het opleidingsniveau van de moeder (Vereecken & Maes, 2009). In een studie uit 2006 werd de drankinname van kleuters van een

leeftijd van twee en drie jaar uit families met een laag inkomen

vergeleken met de drankinname van hun moeder. Moeders met een

laag inkomen en die meer dan één blikje frisdrank per dag consumeren, hebben 3,8 maal meer kans op een kind met een minder

kwaliteitsvolle voedingsinname in vergelijking met moeders die

minder per dag drinken (Hoerr, Lee, Schiffman, Horodynski, & McKelvey, 2006) Ouders met een lage economische status zouden

vaker gezoete dranken kopen, omdat gezonde alternatieven vaak

duurder zijn dan frisdrank (Drewnowski & Specteer, 2004). Er is een

negatief verband tussen de opleiding van de moeder en de dagelijkse consumptie van gesuikerde dranken tussen maaltijden (Dubois et. al,

2007). Kinderen met een lage sociaal economische status drinken

meer zoete dranken (Baughcum, Burklow, Deeks, Powers, & Whitaker, 1998).

Kinderen met een lage sociaal economische status zouden minder in gezinsverband eten dan kinderen met een hoge sociaal economische

status. Uit onderzoek blijkt echter dat gezinnen die vaak samen eten

meer kans hebben om een kwaliteitsvollere voeding met meer fruit

en groenten te consumeren. Vaak eten ouders met een lage sociaal economische status zelf minder groenten en fruit. Dit verschijnsel

heeft een belangrijke impact op het consumptiegedrag van de

kinderen. Ouders zijn immers belangrijke rolmodellen, omdat kinderen het gedrag van hun ouders imiteren (Roblin, 2007).

Kinderen van ouders met een lage sociaal economische status zouden

bovendien minder groenten en fruit ter beschikking hebben (Vereecken, Keukelier, & Maes, 2004). Een review van Rasmussen

et al., uit 2006 onderzocht in 46 studies de invloed van de sociaal

economische status op de consumptie van groenten en fruit. Een lage

sociaal economische status werd geassocieerd met een lage of

Page 34: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

33

minder frequente inname van fruit en groenten. Dit was vooral zo

voor gezinsinkomen (zeven van de 14 papers), werkstatus (negen op

elf papers) en het educatieniveau van de ouders (11 op 11 papers) (Rasmussen, et al., 2006). Een review van Pearson, Biddle & Gorely

(2008) bestudeerde 25 studies over de fruit- en groenteconsumptie

bij kinderen met een leeftijd van 6 tot 11 jaar. Twee studies vonden geen verband tussen gezinsinkomen en de consumptie van fruit, in

één studie was er wel een positief verband. De sociaal economische

status was niet gerelateerd aan de consumptie van fruit in drie van de

drie onderzochte studies. Ook de sociaal economische status was niet gerelateerd aan de consumptie van groenten in drie van de vier

gekozen studies. Het gezinsinkomen was ook niet gerelateerd aan de

inname van groenten in alle drie de studies

Onderzoek met betrekking tot genderverschillen resulteert in

tegenstrijdige bevindingen.

Sayegh et al, (2003) vonden een trend tot een significant verschil

naargelang het geslacht van gezoete dranken bij kinderen van 4 en 5

jaar. Ongeveer 60.7% van de jongens dronk regelmatig frisdrank, terwijl bij de meisjes ongeveer 54.8% regelmatig frisdrank dronk.

Een onderzoek bij Australische kinderen vond dat er pas verschillen

optraden tussen jongens en meisjes wanneer die een leeftijd bereikten van 12 jaar. Jongens tussen 12 en 15 jaar dronken dagelijks

gemiddeld 635.7 ml en meisjes dronken dagelijks 500 ml gezoete

dranken (Rangan, Randall, Hector, Gill, & Webb, 2008).

Een systematische review van 49 studies over het onderwerp

genderverschillen bij groenten en fruitconsumptie concludeerde dat

27 studies vonden dat meisjes een hogere of meer frequente consumptie van groenten en/of fruit had dan jongens. In 18 studies

werden geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes. In vier

studies consumeerden jongens meer groenten en fruit dan meisjes. De meerderheid van de 49 gekozen studies kwam uit de Verenigde

Staten (18 studies) en Europa (17 studies). Slechts zes studies in de

1.5.3 Geslacht van kind

Page 35: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

34

VS vonden een verschil naargelang geslacht, terwijl in de Europese

studies 14 studies een verschil tussen geslacht aantroffen. Het

verschil in consumptie van groenten en fruit naargelang geslacht blijkt een fenomeen te zijn dat meer voorkomt bij Europese kinderen

(Rasmussen, et al., 2006). In een cohort uit de Verenigde Staten van

Lylte (2000) die kinderen vanaf acht jaar volgde, waren de trends in consumptie en eetpatronen heel gelijkaardig voor jongens en meisjes.

In de Health Behaviour in School-Aged Children Study (2001/2002)

rapporteerden 58% van de meisjes en 52% procent van de jongens in

Portugal een dagelijkse inname van fruit. In Vlaanderen consumeerden slechts 33% van de jongens en 27% van de meisjes

dagelijks fruit. Wat de inname van groenten betreft bleek uit deze

studie dat Vlaamse kinderen de koplopers zijn in de dagelijkse consumptie van groenten. Er wordt dagelijks groenten gegeten door

56% van de jongens en 47% van de meisjes. Uit de studie kan

afgeleid worden dat een groot deel van de Europese kinderen niet

voldoet aan de aanbevelingen (World Health Organisation, 2004). De Pro Children Cross-Sectional Survey is een Europees onderzoek naar

de groenten- en fruitinname bij elfjarigen. Uit dit onderzoek bleek

dat meisjes een significante hogere inname van fruit en groenten hadden dan jongens. Jongens hadden in het algemeen een lagere fruit

en groente-inname dan meisjes (Yngve, et al., 2005). Uit data van de

2006 Health Survey van het Verenigd Koninkrijk, waar de norm five a day geldt voor groenten en fruit, blijkt dat negenjarige jongens

gemiddeld 3.3 dagelijkse porties van groenten en fruit consumeren.

De meisjes hebben een gemiddelde dagelijkse inname van 3.5 porties

groenten en fruit. Enkel 19% van de negenjarige jongens en 25% van de negenjarige meisjes consumeerde minstens 5 porties per dag in

2006 (Kipping, Jago, & Lawlor, 2010). Een onderzoek dat op zoek

ging naar de correlaties van groenten- en fruitinname van 11 jarige Belgische en Nederlandse kinderen kwam tot het besluit dat meisjes

significant meer fruit eten dan jongens. De frequentie van groenten

was niet significant verschillend (Wind, et al., 2006).

Kinderen hebben van nature de neiging om nieuwe

1.5.4 Leeftijd van het kind

Page 36: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

35

voedingsmiddelen af te keuren. Dit fenomeen wordt neofobie

genoemd. Naarmate kinderen ouder worden zou de mate van

neofobie afnemen (Koivisto & Sjoden, 1996). Enkele studies vonden daarentegen dat de eetgewoontes van kinderen constant blijven

overheen de tijd (Skinner, Caruth, Wendy, & Ziegler, 2002). Nog

andere studies rapporteren dan weer een degradatie van de voedingskwaliteit naarmate kinderen ouder worden en dit vooral op

vlak van fruit en groenten (Lytle, Seifert, Greenstein, & McGoven,

2000). Specifieke studies over hoe de voedingsinname evolueert met

de leeftijd van het kind zijn zeldzaam.

Een onderzoek bij Australische kinderen vond dat de consumptie van

gezoete dranken steeg naarmate de kinderen ouder werden. De gemiddelde inname bij kinderen van twee tot drie jaar bedroeg al

222.2 ml per dag. Kinderen met een leeftijd van vier tot zeven jaar

dronken gemiddeld 333.6 ml gezoete dranken per dag. Kinderen met een leeftijd van acht tot 11 jaar dronken dagelijks gemiddeld 458 ml

gezoete dranken per dag (Rangan, Randall, Hector, Gill, & Webb,

2008).Uit de Bogalusa Haert Study blijkt dat kinderen op een leeftijd

van tien jaar meer fruit consumeren dan jongvolwassenen. Jongvolwassen consumeren meer gezoete dranken dan op tienjarige

leeftijd (Demory-Luce, Morales, Nicklas, Baranowski, Zakeri, &

Berenson, 2004).

Een systematische review onderzocht de bevindingen van 22 studies

over het onderwerp leeftijdsverschillen en de consumptie van groenten en fruit. Volgens tien van deze studies daalt de consumptie

van groenten en fruit naarmate kinderen ouder worden. In negen

studies werden er geen verschillen gevonden naarmate de leeftijd van

het kind. Negen van de tien studies die een negatief verband vonden tussen leeftijd en consumptie maten de consumptie aan de hand van

een FFQ. Terwijl zes van de negen studies die geen verband vonden

tussen leeftijd en consumptie van groenten en fruit vooral 24 hour recalls gebruikten. Deze bevindingen kunnen op verschillende

manieren geïnterpreteerd worden. Het is mogelijk dat alle

leeftijdsgroepen dezelfde hoeveelheden groenten en fruit eten, maar

dat hoe jongere kinderen meer frequenter groenten en fruit eten dan oudere kinderen of dat er een leeftijdsgerelateerde response bias is op

Page 37: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

36

de gebruikte meetmethode. Alle Europese studies vonden een

negatief verband tussen leeftijd en consumptie, terwijl zeven van de

tien studies uit de VS geen verband vonden. Uit deze cijfers kan besloten worden dat een dalende fruit en groente-inname met een

stijgende leeftijd meer gerelateerd is aan Europese kinderen dan aan

kinderen uit de VS (Rasmussen, et al., 2006). Guenther et al (2006) onderzocht het percentage kinderen dat voldeed aan de Dietary

Guidelines for Americans. De data werd verzameld aan de hand van

een eenmalige 24-hour-recall hierbij werd gebruik gemaakt van de

1999-2000 National Health and Nutrition Examination Survey. Bij de categorie van kinderen met een leeftijd van vier tot acht jaar

voldeden enkel 5.3% van de jongens en 9.8% van de meisjes aan de

minimale norm van twee tot vier porties groenten en twee tot drie porties fruit per dag. In de leeftijdscategorie van negen tot 13 jaar

voldeed slechts 1.2% van jongens en 3.6% van de meisjes aan hun

aanbevolen porties groenten (3 tot 6 porties) en fruit (2 tot 4 porties).

Page 38: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

37

1.6 INTERVENTIES TER PROMOTIE VAN GEZONDE VOEDING

Uit voorafgaande hoofdstukken blijkt dat obesitas bij kinderen steeds

vaker voorkomt. De ontwikkeling van obesitas wordt onder meer

veroorzaakt door een onaangepaste voedinginname van het kind. Uit onderzoek blijkt dat de meeste kinderen niet aan de aanbevolen

voedingsnormen voldoen. Ze drinken onder andere te weinig water

en te veel gezoete dranken. Ook de consumptie van groenten en fruit is problematisch. Voedingsgedrag en voedingsgewoonten worden

beïnvloed door de gekregen opvoeding en opgedane ervaringen in de

kindertijd. Interventies die gericht zijn op het veranderen van

voedingsgedrag zouden verandering kunnen brengen in het eetpatroon en voedingsgedrag van de kinderen. Het is dan ook

belangrijk om van kindsbeen gezonde eetgewoontes aan te leren

(Vereecken et al., 2009). Deze interventies kunnen gebeuren op verschillende niveaus of op alle niveaus tegelijkertijd (Sallis &

Owen, 2008, Gentile, et al., 2009, Brown & Summerbell, 2009). De

soorten interventies worden in dit hoofdstuk besproken.

Scholen zijn de meest effectieve en efficiënte manier om een breed

publiek te bereiken. Niet alleen leerlingen worden bereikt, maar ook

ouders, familie en schoolpersoneel. Interventies op school hebben het voordeel dat alle schoolgaande kinderen bereikt worden, ongeacht de

sociaal economische status en afkomst. Schoolgerichte interventies

kunnen zich toeleggen op twee luiken. Enerzijds door educatie van

de kinderen en anderzijds door een beleid en schoolomgeving aan te bieden die de consumptie van gezonde voeding bevordert.

Schoolgerichte interventies moeten ervoor zorgen dat de

educatiecampagne voldoet aan de noden en de wensen van leerlingen, leerkrachten en de school. De meeste resultaten van

schoolgerichte interventies zijn echter teleurstellend (Pérez-Roderigo

1.6.1 Inleiding

1.6.2 Interventies gericht op school

Page 39: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

38

& Aranceta, 2003). Andere reviews hebben aangetoond dat

interventies die gericht goed uitgewerkt en geïmplementeerd werden

het eetgedrag van kinderen wel kan beïnvloeden (Wechsler, Devereaux, Davis, & Collins, 2000).

1.6.2.1 Educatie van de kinderen

De school wordt vaak als de ideale setting beschouwd om kinderen

te informeren over gezonde voeding. Er wordt gehoopt dat kennis een positieve invloed zal hebben op het eetgedrag. Acties op school

blijken inderdaad effectief om gezonde eetgewoontes te promoten

(Health Evidence Network, 2006). Volgens Howerton et al (2007) zouden educatieprogramma’s op school de consumptie van fruit en

groenten verhogen. Dit effect zou sterker zijn voor fruit dan voor

groenten. Uit de literatuur blijkt echter dat een verhoogde kennis op

zich geen goede voorspeller is voor een gedragsverandering. Projecten die zich enkel toespitsen op kennisverhoging zouden

hebben weinig effect op het eetgedrag. Het verhogen van de kennis is

dus niet voldoende om gedragsveranderingen te bevorderen. Educatieprogramma’s mogen zich dan ook niet alleen focussen op

het overbrengen van kennis, maar er moet ook aandacht zijn om de

kinderen vaardigheden aan te leren zoals voedselbereiding, bewaren

van voedsel, sociale en culturele aspecten van voeding en de self-efficacy van de kinderen te verhogen (Perry, et al., 2004).

1.6.2.2 Aanpassingen in het schoolbeleid en de schoolomgeving

Interventies die gedomineerd worden door het verhogen van kennis

blijken minder effectief te zijn dan interventies die zich ook focussen op veranderingen in het beleid en/of omgeving. Educatie blijkt alleen

zinvol te zijn in combinatie met andere strategieën zoals beleids- en

omgevingsveranderingen (Swinburn, 2008). Er is verder onderzoek nodig om deze vaststellingen te kunnen doortrekken naar jonge

kinderen (Haerens, et al., 2009). Veranderingen in het

voedingsbeleid en voedingsomgeving zouden gezondere voedingskeuzes kunnen stimuleren bij alle leerlingen (Masse, Pruch,

cluuriqui, Yaroch, Agurs-Collins, & Bianck, 2007). Het is nog niet

Page 40: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

39

duidelijk of het stimuleren van gezonde voedingsgewoontes een

impact heeft op de BMI van de kinderen. In vele studies ontbreekt

vaak een follow up op lange termijn (Jaime & Lock, 2009).

De campagne Beestig Gezond op School had als doel om de

consumptie van fruit, groenten en water te verhogen en de consumptie van gezoete melk en fruitsap te doen dalen bij kleuters.

Het schoolpersoneel werd hiervoor opgeleid, educatief materiaal

ontwikkeld en er werden voedingsboodschappen en nieuwsbrieven

naar het schoolpersoneel en de ouders gestuurd. Er werd een verhoogde fruitconsumptie vastgesteld zes maanden na de interventie

met ongeveer 9.2 gram fruit extra per dag. Deze verhoging was er

omdat de interventiescholen fruit beschikbaar stelden op school. Voor de andere doelen zoals het doen dalen van de inname van

gezoete dranken werden geen significante verschillen gevonden. De

oorzaak hiervan zou liggen aan het feit dat het aanbod aan dranken in de scholen hetzelfde bleef. Daarom waren de veranderingen in het

drinken van gezoete dranken voornamelijk afhankelijk van de

ouders. (Vereecken, Huybrechts, van Houte, Martens, Wittebroodt,

& Maes, 2009).

Hoewel scholen vaak gebruikt worden bij campagnes, is de

effectiviteit van schoolinterventies gelimiteerd. Ouders hebben wellicht de grootste invloed op de eetgewoontes van kinderen.

Kinderen gaan immers het gedrag van hun ouders imiteren (Grimm,

2004). Momenteel zijn er weinig goed uitgewerkte interventies die

zich specifiek richten tot de ouders. Een goede ondersteuning van de ouders bij de opvoeding op het gebied van voeding en gezondheid

kan op lange termijn een gunstig effect hebben op de

voedingsgewoonten van alle gezinsleden (Flynn, et al., 2006). De slaagkansen van interventies op gezinsniveau zijn afhankelijk van de

motivatie van de gezinsleden om het advies op te volgen en

gedragsmatige veranderingen te doen. Resultaten van de interventie

zijn dus vaak gerelateerd aan de sociaal economische status en het opleidingsniveau van de ouders (Guldbrandson, Wennerstad, &

1.6.3 Interventies gericht op ouders

Page 41: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

40

Rasmussen, 2009). Indien een interventie zich enkel toespitst op de

thuissituatie dan worden nog steeds enkele beïnvloedende factoren

niet in kaart gebracht. (Golan & Crow, 2004; Davidson & Birch, 2002; Brown & Summerbell, 2009).

Vele onderzoekers hebben intussen ook interventies ontwikkeld die

gebaseerd zijn op theorieën die beweren dat ook de omgeving een invloed heeft op het gedrag (Sallis & Owen, 2008). De

gezondheidsomgeving wordt omschreven als alle factoren die een

effect kunnen hebben op het gezondheidsgerelateerd gedrag van een individu. Het zijn externe factoren die gedeeld worden door de

medeleden van de gemeenschap. Deze omgevingsfactoren kunnen

sociaal, institutioneel of fysisch zijn. In de social ecology theory (Bronfenbrenner, 1977) speelt de

omgeving een belangrijke rol in het verklaren van

gezondheidsgedrag. Volgens de social ecology theory kan de

omgeving controle bieden en beperkingen stellen aan het gedrag dat zich in de omgeving afspeelt. Deze theorie biedt een filosofische

ondersteuning bij interventiestrategieën zoals het aanbieden van

sociale steun, versturen van informatie, aanleren van vaardigheden en de beschikbaarheid en toegankelijkheid vergroten van goederen

en diensten (Wechsler, Devereaux, Davis, & Collins, 2000).

De social cognitive theory (Bandura, 1988) stelt dat gedrag

beïnvloed wordt door persoonlijke, omgevings- en gedragsfactoren. Deze factoren zijn dynamisch en interageren constant. De omgeving

kan gedrag beperken maar ook bevorderen. Omgekeerd kan ook

gedrag een invloed hebben op de omgeving. Persoonlijke factoren zoals overtuiging kunnen een invloed hebben op gedrag, maar ook

omgevingsfactoren kunnen leiden tot gedragsverandering. Deze

gedragsverandering kan op zijn beurt leiden tot een verandering van overtuiging (Wechsler, Devereaux, Davis, & Collins, 2000).

Om een gedragsverandering te behouden is het noodzakelijk om een

ondersteunende fysieke en sociale omgeving te hebben.

Omgevingsinterventies zouden op een directe manier het gedrag van

1.6.4 Interventies gericht op de omgeving

Page 42: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

41

een individu veranderen. Doordat men de omgeving verandert, wordt

een breed publiek bereikt en omgevingsveranderingen zouden

kosteneffectief zijn. Kinderen zijn erg kwetsbaar omdat ze weinig controle hebben over hun omgeving. (Economos & Irish-Hauser,

2007). Volwassenen kunnen echter zelf keuzes maken met

betrekking tot hun levensstijl. Kinderen zijn hiervoor afhankelijk van de beslissingen die hun ouders nemen en hun socioculturele

achtergrond. Kinderen zijn ook afhankelijk van structurele

schoolfactoren, de lokale gemeenschap en de maatschappij

(Guldbrandson, Wennerstad, & Rasmussen, 2009).

Te vaak richten interventies zich slechts op één niveau, bijvoorbeeld

enkel op schoolniveau, enkel op de ouders of enkel op de omgeving.

Deze interventies zouden minder krachtig zijn en een minder

langdurig effect hebben. Volgens ecologische modellen van gezondheidsgedrag is de adoptie van een nieuw gedrag een gradueel

proces dat plaats vindt in een multi-dimensionele omgeving, waar

omgeving, cultuur, sociale, psychologische, economische, ethische en andere elementen een belangrijke rol spelen en in interactie staan

met elkaar en dit zowel op micro als op macroniveau.

Preventiecampagnes dienen hiermee rekening te houden (Jansen, et al. 2008). Er is een groeiende erkenning dat een geslaagde interventie

een combinatie zou zijn van een omgevingsinterventie, een

gemeenschapsinterventie en een individuele interventie (Flynn, et al.,

2006, Eisenmann, et al., 2008). Succeselementen van multi-level interventies zijn: het betrekken van de overheid,

massacommunicatie, omgevings- en beleidsveranderingen en de

sturing door een coalitie. Er is interesse en nood aan een multi-level interventie die omvangrijk is en zich in een ecologisch kader bevindt

dat specifiek gericht is naar gedragsverandering met betrekking tot

gezondheid. De uitdaging is nu om een dergelijke interventie te operationaliseren en om de effectiviteit te testen. Deze interventies

worden als veelbelovend en noodzakelijk beschouwd (Sallis &

Owen, 2008).

1.6.5 Multi-level interventies

Page 43: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

42

Reynolds, et al., (2000) voerde in 28 lagere scholen een twee jaar

durende interventie bij kinderen met een leeftijd van 10 en 11 jaar.

De interventie hield in dat er in de lessen tijd werd gemaakt voor voeding. Daarnaast werd de maaltijdvoorziening op school zo

georganiseerd dat kinderen meer fruit en groenten zouden eten en

ook de ouders werden ingelicht en betrokken bij de interventie. Dit resulteerde in een significante stijging van de fruitinname. Er werd

gemiddeld een half stuk fruit per dag meer gegeten. Ook de inname

van groenten steeg significant met een gemiddeld hogere inname. Er

werd gemiddeld 0,35 porties groenten meer gegeten als voordien. Deze interventie bleek even effectief te zijn bij jongens en meisjes en

bij kinderen met een hoge en een lage sociaal economische status.

Perry, et al., (2004) voerde een eenjarig interventieprogramma bij 10

en 11-jarige kinderen. De interventie bestond uit aangepaste lessen

die gegeven werden door opgeleide leerkrachten, thuisactiviteiten

voor ouders en kind en een interventie voor de schoolmaaltijden. Deze interventies leidden tot een significant hogere inname van

groenten en fruit (+0,62 porties per dag). De veranderingen in de

consumptie van groenten waren enkel significant bij meisjes.

De interventie Switch® (2008) had als doel om de fruit- en

groenteconsumptie te verhogen door te werken op het niveau van gezin, school en community. Switch werd verdeeld in vier fasen. De

eerste fase was dat het kind samen met de ouder attitudes en

gevoelens ging ontwikkelen met betrekking tot gedragsverandering.

Er werden doelen op korte en lange termijn vastgesteld. De tweede fase van het programma focuste zich op het maken van

veranderingen. Men kon zichzelf belonen als de doelen werden

behaald. In de derde fase hielp men de families om maaltijden en gezonde tussendoortjes te bereiden. Ten slotte werd de focus gelegd

op het behouden van het gedrag. De kinderen van de experimentele

groep toonden een significante verhoging aan bij de zelfrapportering van fruit. De verhoging van de groenten was marginaal significant.

De resultaten tonen aan dat Switch kleine tot matige effecten heeft

opgeleverd. Er waren significante geslachtsverschillen voor de

consumptie van groenten en fruit bij de postinterventie en na de

Page 44: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

43

follow-up van zes maanden voor meisjes. De meisjes in de

interventiegroep hadden een hogere consumptie van groenten en fruit

dan meisjes in de controlegroep (Gentile, et al., 2009) (Eisenmann, et al., 2008).

De PRO-CHILDREN-study had als doel om de groenten en fruitconsumptie bij kinderen van 10-11 jaar te verhogen. De kinderen

leerden over groenten en fruit in het jaarprogramma en ook op school

en thuis werd moeite gedaan om de beschikbaarheid van groenten en

fruit te verhogen. De studie vond plaats in Noorwegen, Nederland en Spanje. Er werden significante effecten gevonden in de

interventiegroep op de eerste follow-up in de gehele sample. De

gerapporteerde fruit en groente-inname was 20% hoger in de interventiegroep. Na één jaar was er enkel een significante impact in

Noorwegen. Er werden positieve effecten waargenomen zowel

binnen als buiten de school (te Velde, et al., 2008).

Page 45: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

44

2 PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLING

De wereldwijde stijging van het aantal kinderen met obesitas vormt

een bedreiging voor de volksgezondheid (World Health

Organisation, 2000). Overgewicht en obesitas zijn het resultaat van een onevenwicht tussen energie-inname en energieverbruik. Uit de

literatuur blijkt dat de eetgewoontes al op jonge leeftijd de

ongezonde weg opgaan. Één aspect hiervan is dat kinderen te weinig groenten en fruit consumeren en dat er te weinig water en teveel

gezoete dranken worden gedronken. Er is nood aan onderzoek om

het voedingsgedrag en voedingspatroon van kinderen te verklaren.

Eens de onderliggende factoren blootgelegd zijn, is het belangrijk om effectieve interventies te ontwikkelen die via de beïnvloedende

factoren inwerken op het voedingsgedrag van kinderen. Dit zou

obesitas bij kinderen en op volwassen leeftijd preventief kunnen bestrijden (Brown & Summerbell, 2009).

In deze scriptie zal eerst en vooral de consumptiefrequentie van water, groenten, fruit en gezoete dranken en sportdranken onderzocht

worden op de baselinemeting van de kinderen. Hierbij zal er

specifiek gekeken worden naar verschillen in consumptieniveau

naargelang sociaal economische status, geslacht van het kind en leeftijdscategorie (kleuter of lager schoolkind). Vervolgens wordt er

nagegaan of een gemeenschapsgerichte interventie ter promotie van

gezonde voeding en beweging een impact heeft gehad op de consumptiefrequentie van de betrokken kleuters en kinderen. Er zal

onderzocht worden of er in de interventieregio een stijging

waarneembaar is van de waterconsumptie en een daling van de gezoete dranken en sportdrankconsumptie waarneembaar is.

Daarnaast wordt er nagegaan of de consumptie van groenten en fruit

gestegen is in de interventieregio. Als laatste zal er gezocht worden

naar verschillen in de evolutie van gedragsverandering naargelang de sociaal economische status, het geslacht van het kind en de

leeftijdscategorie.

Page 46: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

45

3 ONDERZOEKSMETHODE

3.1 DE IDEFICS-STUDIE

Deze scriptie maakt deel uit van de IDEFICS-studie1. Dit is een vijf

jaar durende studie die zich focust op 16000 kinderen van twee tot

tien jaar uit acht verschillende Europese landen waaronder België. De risicofactoren die een invloed zouden hebben op voedings- en

levensstijlgerelateerde ziekten worden bestudeerd. Daarnaast is het

de bedoeling om de voedings- en leefgewoontes in kaart te brengen. Een ander doel is om evidence-based interventies te ontwikkelen, toe

te passen en te evalueren. Op basis hiervan zullen specifieke

beleidsaanbevelingen ontwikkeld worden. Zo wordt gehoopt om de prevalentie van voedings- en levensstijlgerelateerde ziektes in de

Europese Unie te verminderen. Dit kadert zich binnen de Europese

gezondheidsdoelstellingen.

De data van deze scriptie werd verkregen via een longitudinaal onderzoek bij Vlaamse kinderen van twee tot acht jaar. Hierbij werd

een quasi-experimenteel design met een geografische scheiding van

interventie- en controleregio gebruikt. In België werd er gekozen

voor Geraardsbergen als interventieregio en Aalter als controleregio. In Tabel 2 worden de verschillende metingen en de duur van de

interventie weergegeven. In het najaar van 2007 werd met de

baselinemeting (T0) gestart. De baselinemeting werd opgevolgd door een interventieprogramma (zie 3.1.4 Interventie). Om de impact van

deze interventie te evalueren, startte de posttest (T1) in het najaar van

2009. Bij deze twee metingen werden de primaire en de secundaire outcome onderzocht. De primaire outcome is het bepalen van de

indicatoren van overgewicht en obesitas door antropometrie en het

1 Identification and Prevention of Dietary and Lifestyle-induced Health

Effects in Children and Infants.

3.1.1 Inleiding

3.1.2 Onderzoeksdesign

Page 47: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

46

berekenen van de body mass index van de kinderen. Als secundaire

outcome werd potentieel risicogedrag van de kinderen onderzocht.

De follow-up (T2) vindt plaats in het najaar van 2010. Ook dan worden de primaire en secundaire outcomes onderzocht. Het Ethisch

Comité van het Universitair Ziekenhuis Gent keurde het IDEFICS-

project goed. Tabel 2: algemene tijdslijn van de metingen en het

interventieprogramma van de IDEFICS-studie

Jaar 1 2006-2007

Jaar 2 2007-2008

Jaar 3 2008-2009

Jaar 4 2009-2010

Jaar 5 2010-2011

IDEFICS-interventie

T0 T1 T2

Alle kleuter- en lagere scholen uit Geraardsbergen en Aalter, behalve

de scholen van het buitengewoon onderwijs, werden in 2007 gecontacteerd om deel te nemen aan de IDEFICS-studie (zie 3.1.5

Procedure). Bij de premeting (zie Tabel 3) werden er voor de

interventieregio en de controleregio respectievelijk 1892 en 1415 kinderen gevraagd om deel te nemen aan de studie. In de

interventieregio namen 1046 kinderen deel aan studie en bij de

controleregio waren dit 984 kinderen. Er was sprake van een respons

rate van 55.3% voor de interventieregio en 69.5% voor de controleregio.

In het najaar van 2007 werden deze kinderen via de scholen opnieuw gecontacteerd en er werd gevraagd om opnieuw deel te nemen aan

het onderzoek. Omdat de verwerking van de vragenlijsten tot op

heden nog aan de gang is, werden enkel kinderen opgenomen met data die beschikbaar waren op 20 april 2010. In totaal waren er in

deze scriptie 784 kinderen met gegevens uit T1. Voor de

interventieregio waren er 546 kinderen, dit was 52.2% van de

kinderen die meededen aan de baselinemeting. Bij de controleregio waren er data beschikbaar van 238 kinderen. Dit was 24.2% van de

kinderen die deelnamen aan de baselinemeting.

3.1.3 Populatie

Page 48: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

47

Tabel 3: aantal deelnemende kinderen, response rate bij de

baselinemeting (T0) en matching rate bij de postmeting (T1) bij

interventieregio en controleregio

I C

T0

gecontacteerde

kinderen 1892 1415

deelnemende

kinderen 1046 984

response rate 55.3% 69.5%

T1

kinderen met

data beschikbaar

op 20/04/2010

546 238

MR 52.2% 24.2% T0= baseline, T1= postmeting, MR= matching rate,

I= interventieregio, C= controleregio,

De 784 kinderen die ook deelnamen aan de postmeting hadden een

gemiddelde leeftijd van 6.09 ± 1.54 jaar. De populatie bestond uit

38.5% kleuters, 51.4% meisjes en 36.7% kinderen met een lage sociaal economische status (zie Tabel 4). De interventiegroep

bestond uit 546 deelnemende kinderen en hadden een gemiddelde

leeftijd van 6.20 ± 1.49 jaar. Deze groep bestond uit 35.6% kleuters, 51.7% meisjes en 42.2% kinderen met een lage sociaal economische

status. De controlegroep bevatte 238 kinderen met een gemiddelde

leeftijd van 5.82 ± 1.62 jaar. Deze groep bestond uit 45.0% kleuters,

50.8 meisjes en 25.6% kinderen met een lage sociaal economische status. In de interventiegroep waren de kinderen significant ouder

(t=3.19; p=0.025), waren er significant meer lagere schoolkinderen

(t=-0.21; p=0.014) en waren er significant meer kinderen met een lage sociaal economische status (t=4.30; p<0.001).

Page 49: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

48

Tabel 4: postmeting: gemiddelde leeftijd kind, percentage kleuters,

percentage meisjes, percentage lage sociaal economische status in de

totale groep, interventiegroep en controlegroep

De IDEFICS-interventie was een multi-level gerichte aanpak en is gebaseerd op het ecologisch model (Sallis & Owen, 2008). Zowel de

gemeenschap, de school, het gezin als het kind werden dus betrokken

in de interventie Deze verschillende niveaus van de IDEFICS-interventie worden weergegeven in Figuur 3.

Figuur 3: niveaus van de IDEFICS-interventie gebaseerd op het

ecologisch model

leeftijd kind (jaren)

kleuters (%)

meisjes (%)

SES laag (%)

gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD

6.09 ± 1.54 6.20 ± 1.49 5.82 ± 1.62

I C

(N=784) (N = 546 ) (N = 238 )

38.5 35.6 45.0

51.4 51.7 50.8

Verschil tussen

I en C

I + C

t-waarde

SES laag= lage sociaal economische status, I= interventiegroep, C= controlegroep, SD=

standaarddeviatie, * p<0.05, ** p<0.001, n.s.= niet significant

4.30 **

-2.47 *

-0.21 n.s.

3.19 *

36.7 42.2 25.6

Gemeen-schap

School

Gezin & ouders

Kind

3.1.4 Interventie

Page 50: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

49

Bij de IDEFICS-interventie stonden drie thema’s centraal: voeding,

fysieke activiteit en stress. Bij elk thema werd er gewerkt rond twee

gezondheidsboodschappen. Deze zes gezondheidsboodschappen worden weergegeven in Tabel 5. Bij voeding werd er getracht om de

consumptie van water, groenten en fruit te stimuleren. Binnen het

thema fysieke activiteit werd er gewerkt rond het verminderen van tv-kijken en het stimuleren van fysieke activiteit. Het derde thema

wou ervoor zorgen dat gezinsleden meer tijd met elkaar doorbrengen

en dat kinderen voldoende slapen.

Tabel 5: gezondheidsboodschappen per thema

Voeding Beweging Stress

Stimuleren van de dagelijkse

consumptie van

water

Televisiekijken verminderen

Meer tijd met elkaar doorbrengen

Stimuleren van de

dagelijkse

consumptie van

groenten en fruit

Stimuleren van de

dagelijkse fysieke

activiteit

Aangepaste

slaapduur

Voor elk niveau en thema werden modules uitgeschreven die als

leidraad dienden voor de verschillende actoren die meewerkten aan de realisatie van de interventie. Een overzicht van de verschillende

modules per niveau en thema kan teruggevonden worden in Tabel 6.

Onder Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de verschillende

modules. Er wordt in deze scriptie niet ingegaan op de inhoud van de modules.

In deze scriptie werd onderzocht of de interventie effect heeft gehad op het consumptiegedrag van de kinderen voor de groepen: water,

groenten, fruit, gezoete dranken en sportdranken.

Page 51: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

50

Tabel 6: overzicht van de interventiemodules per niveau.

Gemeenschap School Familie Kind

Voeding Module 1 Module 2

Module 3

Module 4 Module 8

Module 9

Module 10 Module 5

Fysieke

activiteit

Module 1

Module 2 Module 3

Module 4

Module 6 Module 7

Module 10 Module 5

Stress Module 1

Module 2 Module 3

Module 4 Module 10 Module 5

Module 1 Medewerking van partners uit de gemeenschap

Module 2 Mediacampagne en PR-strategie

Module 3 Onderhandelen voor beleidsinterventies en

interventies voor de gemeenschapsomgeving Module 4 Opbouwen van partnerschappen in de school

Module 5 Educatie voor kinderen

Module 6 Veranderingen in de omgeving gerelateerd aan fysieke activiteit - De actieve speelplaats

Module 7 Gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding in

het curriculum organiseren

Module 8 Veranderingen in de omgeving en schoolbeleid gerelateerd aan waterconsumptie

Module 9 Veranderingen in de omgeving en schoolbeleid die

Gerelateerd zijn aan fruit en groenten Module 10 Educatie van de ouders

In 2007 werden de ouders via de scholen gecontacteerd en er werd

hen toestemming gevraagd om hun kinderen te laten deelnemen aan

het onderzoek. De informed consents werden via de school verdeeld en met de kinderen mee naar huis gegeven. Wanneer de ouders zich

akkoord verklaarden om opnieuw deel te nemen, werd via de school

3.1.5 Procedure

Page 52: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

51

aan de ouders een vragenlijst bezorgd met geschreven instructies om

de vragenlijst correct in te vullen. De ouders vulden de vragenlijst in.

De ingevulde documenten werden steeds door de kinderen terug naar school gebracht en werden later door de onderzoeker opgehaald. Alle

kinderen uit de gecontacteerde scholen kregen een ID-nummer, op

die manier konden de gegevens gematcht worden met de verworven gegevens uit de postmeting en de follow-up. Door met ID-nummers

te werken kon de privacy op elk moment gegarandeerd worden. In

het najaar van 2009 werden deze ouders opnieuw via de scholen

gecontacteerd. Hierbij werd hetzelfde stramien gevolgd als bij de baselinemeting.

Er werd gebruik gemaakt van gestandaardiseerde procedures en vragenlijsten. De vragenlijst bestond uit twee delen: een algemeen

deel en een deel over de voeding van het kind. In het algemene deel

kwamen volgende onderwerpen aan bod: algemene informatie,

kinderonthaal, kleuterschool en lagere school, leefstijl van het gezin, gezondheid en welzijn, vrije tijdsbestedingen en consumentengedrag,

uitgaven van de kinderen, sociaal demografische factoren en

aanvullende vragen. Het deel over de voeding van het kind bestond uit tien vragen over de voedingsgewoontes en een gevalideerde FFQ.

In de FFQ werd nagegaan wat het kind at of dronk gedurende de

laatste maand. De ouders mochten hierbij geen rekening houden met

de schoolmaaltijden. Volgende voedingsgroepen kwamen hierbij aan bod: groenten inclusief aardappelen (gekookt, gebakken, rauw), fruit

(met en zonder toegevoegd suiker), drank (water, vruchtensappen,

gezoete dranken en sportdrank, light frisdranken), ontbijtgranen (met en zonder toegevoegde suiker), melk (gezoet, ongezoet, soort),

yoghurt (gezoet, ongezoet, soort), vis (met of zonder vet bereid),

vlees en vleeswaren (vleeswaren, versvlees bereid zonder vet, vers vlees bereid met vet), eieren en mayonaisebereidingen (eieren bereid

met vet, eieren bereid zonder vet, mayonaise), vleesvervangende

producten sojaproducten, kaas (kaas, smeerkaas), smeerbare

producten (confituur, chocoladepasta, boter, vetstoffen met een

3.1.6 Meetinstrumenten

Page 53: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

52

verlaagd vetgehalte, ketchup), graanproducten (wit brood, donker

brood, deegwaren, pasta, noodles, rijst, gerechten op basis van

gebroken granen, pizza als hoofdgerecht, hamburgers) en snacks (noten, zaden, gedroogd fruit, chips, hartig gebak, chocolade, snoep,

koekjes, roomijs). Per voedingsmiddel konden de ouders kiezen

tussen één van de volgende acht categorieën: nooit/minder dan één maal per week, één tot drie maal per week, vier to zes maal per

week, één maal per dag, twee maal per dag, drie maal per dag, vier

maal of meer per dag en ik weet het niet.

Het programma Cardiff Teleform werd gebruikt om de vragenlijsten

digitaal in te scannen op de computer. Daarna werd door de

onderzoeker met Cardiff Verifier gecontroleerd of de computer de data correct had gescand. Na verbeteringen door de onderzoeker

werden de data automatisch in een SPSS-bestand opgeslagen. SPSS

versie 16.0 voor Windows werd gebruikt om de gegevens te

analyseren.

Tot op heden zijn niet alle vragenlijsten van de postmeting gescand.

Er werd dan ook enkel met de vragenlijsten gewerkt die op 20 april beschikbaar waren om te verwerken. De beschikbare gegevens uit de

postmeting werden gematcht met de data uit de baselinemeting door

middel van het toegekende ID-nummer.

Voor de scriptie werden de sociaaldemografische gegevens gehaald

uit de vragenlijsten van T0. De sociaal economische status werd

bepaald op basis van het opleidingsniveau van de moeder (Galobardes, Lynch, & Smith, 2007; Krieger, Williams, & Moss,

1997). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een laag

opleidingsniveau (lagere school, diploma lagere secundair, diploma hoger secundair, zevende jaar of specialisatiejaar, (nog) geen

opleiding) en hoog opleidingsniveau (Bachelorniveau,

Masterniveau).

3.1.7 Data-analyse

Page 54: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

53

Om de FFQ statistisch te kunnen verwerken werden de

antwoordcategorieën gehercodeerd in de consumptiefrequentie per

week: nooit of minder dan één keer per week naar 0.25, één tot drie keer per week naar twee, vier tot zes keer per week naar vijf, één

keer per week naar zeven, twee keer per dag naar 14, drie keer per

dag werd gehercodeerd naar 21 en ten slotte vier maal per dag werd gehercodeerd naar 28. Bij de analyses van de categorie groenten

werd de inname berekend door de wekelijkse consumptie van

gekookte groenten en rauwe groenten samen te tellen. De

fruitconsumptie is de som van de fruitinname zonder en met toegevoegde suiker. Fruitsap werd niet in deze variabele opgenomen.

Voor water werd enkel de consumptie van water genomen. Bij

gezoete dranken en sportdranken wordt enkel gezoete dranken en sportdranken opgenomen. Lightdranken en fruitsap werd dus niet in

deze variabele van gezoete dranken en sportdranken opgenomen.

Om de gemiddelde consumptie van water, fruit, groenten en gezoete

dranken en sportdranken van de kinderen met de norm te vergelijken

werd een One Sample T-Test gebruikt. De gehanteerde normen

werden opgesteld aan de hand van de voedings- en beweeggids van het VIGeZ (2006). De volgende normen werden gehanteerd voor de

consumptie van fruit: bij kleuters minstens zeven keer per week en

bij lagere schoolkinderen minstens 14 keer per week. Bij groenten werd ook een norm van minstens 14 keer per week gebruikt. Voor de

consumptie van water werd de norm op minstens 28 gebruikt en voor

gezoete dranken en sportdranken een norm van hoogstens 0.25 keer

per week. Een overzicht van de normen wordt weergegeven in Tabel 7.

Voor fruitinname worden bij kleuters één tot twee consumpties per dag aanbevolen, dit geeft een minimumnorm van zeven

fruitconsumpties per week. Bij lagere schoolkinderen worden twee

tot drie stukken fruit per dag aangeraden en daarom werd als minimumnorm gekozen voor 14 consumpties per week. Er wordt

aangeraden om dagelijks tot 150 gram groenten te eten bij kleuters

en tot 300 gram groenten te consumeren bij lagere schoolkinderen.

Deze groente-inname wordt verspreid over minstens twee porties per dag. Dit geeft een minimumnorm van 14 porties per week. In de

Page 55: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

54

vragenlijst werden ook aardappelen als groenten gerekend. Er zijn

echter geen afzonderlijke specifieke wekelijkse normen voor

aardappelen. Bovendien behoren aardappelen in de Belgische voedingsdriehoek in dezelfde groep thuis als rijst en deegwaren en

mogen ze dus door elkaar vervangen worden. In de vragenlijst

werden rijst en deegwaren dan weer wel opgenomen als aparte categorie. Aangezien het niet mogelijk is om een correcte norm te

kleven op de wekelijkse groenten- en aardappelenconsumptie werd

gekozen om aardappelen niet in deze norm op te nemen en werd er

dus gekozen voor 14 porties per week. Kinderen zouden minstens vijf glazen water per dag moeten drinken, dit zou een norm geven

van 35 porties per week. Op de FFQ kan er als hoogste waarde

slechts 28 porties (4 keer per dag of meer) aangevinkt worden. Om deze reden wordt 28 porties per week in plaats van 35 porties per

week als norm gekozen. Frisdrank behoort tot de restgroep en wordt

eigenlijk beter niet geconsumeerd. De eigenlijke norm is dus nul keer

per week. Op de FFQ werd nooit en minder dan één maal per week samen gehercodeerd naar 0.25 keer per week, daarom werd deze

0.25 als norm gebruikt.

Tabel 7: overzicht voedingscategorieën en vooropsgestelde wekelijkse

normen

Categorie Norm

Water ≥28 Fruit kleuter ≥7

Fruit lager schoolkind ≥14

Groenten ≥14 Gezoete dranken en sportdranken ≤0.25

Om de effectiviteit van de interventie na te gaan werd gebruik

gemaakt van een Repeated Measures MANOVA. Als between factor werd gekozen voor groep (interventieregio, controleregio), geslacht

van het kind (meisje, jongen), leeftijdscategorie (kleuter, lager) en

sociaal economische status (laag, hoog). Als within factor werd tijd (T0, T1) genomen. Er werd gekozen om de volgende variabelen te

onderzoeken: consumptie van water, consumptie van fruit,

consumptie van groenten en consumptie van gezoete dranken en

Page 56: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

55

sportdranken. Er werd ook gebruik gemaakt van Indepedent Sample

T-test om verschillen tussen de controlegroep en interventiegroep na

te gaan. Ten slotte werd er gebruik gemaakt van Paired Sample T-testen om verschillen na te gaan tussen baseline en postmeting in de

controle- of interventiegroep.

Een p-waarde kleiner dan 0.05 wordt als significant beschouwd. Een

p-waarde tussen 0.05 en 0.10 wordt aanzien als trend tot

significantie. Een p-waarde is niet significant (n.s.) als die een

waarde heeft die groter of gelijk is aan 0.10.

Page 57: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

56

4 RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken. Eerst worden de

baselineresultaten besproken, nadien wordt er ingegaan op de

effectiviteit van de interventie.

4.1 HET GEMIDDELD AANTAL WEKELIJKSE CONSUMPTIES VOOR DE IDEFICS-INTERVENTIE

Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties van de baselinemeting

voor de onderzochte variabelen: consumptie van water, consumptie

van fruit, consumptie van groenten en consumptie van gezoete dranken en sportdranken worden weergegeven in Tabel 7. In

dezelfde tabel werden deze gemiddelde consumpties vergeleken met

de norm per week. Het percentage kinderen dat de norm haalde

wordt ook weergeven in Tabel 8.

Gemiddeld dronken de onderzochte kinderen 12.52 ± 9.58 keer per

week water. De gemiddelde wekelijkse consumptie van water was significant lager dan de norm (t=-43.02; p<0.001). De wekelijkse

minimumnorm werd door 22.6% van de kinderen gehaald.

De wekelijkse consumptie van fruit wordt hier opgedeeld volgens

leeftijdscategorie. Voor kleuters en lagere schoolkinderen gelden

immers andere normen. De gemiddelde consumptie van fruit bij

kleuters bedroeg 7.29 ± 4.33 consumpties per week. De gemiddelde wekelijkse consumptie voldoet aan de vooropgestelde norm (t=1.13;

p>0.100). Van de kleuters aten 66.6% minstens zeven keer fruit per

week. De gemiddelde consumptie van fruit bij lagere schoolkinderen bedroeg 7.43 ± 4.94 consumpties per week. De gemiddelde

wekelijkse consumptie van fruit was significant lager dan de norm

(t=-27.23; p<0.001). Van de lagere schoolkinderen aten 13.1%

minstens 14 keer fruit per week.

4.1.1 Algemeen

Page 58: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

57

Tabel 8: aantal gemiddelde consumpties per week van water, fruit,

groenten en gezoete dranken en sportdranken, norm, vergelijking met

de norm en percentage kinderen die de norm halen.

De gemiddelde inname van groenten bedroeg 7.84 ± 3.56

consumpties per week. De gemiddelde wekelijkse consumptie van

groenten was significant lager dan de norm (t=-46.12; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 6.6% van de kinderen gehaald.

De gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete dranken en

sportdrank was significant hoger dan de norm (t=15.72; p<0.001). De kinderen dronken gemiddeld 3.05 ± 4.82 keer per week gezoete

dranken en sportdranken. Door 47.2% van de kinderen werd nooit of

minder dan 0.25 keer per week frisdrank gedronken.

In dit hoofdstuk worden verschillen nagegaan in de consumptie van

water naargelang sociaal economische status, geslacht van het kind

en leeftijdscategorie.

normkinderen die de

norm halen

aantal

consumpties per

week

%

water ≥28 22.6

fruit kleuters ≥7 66.6

fruit lagere

schoolkinderen≥14 13.1

groenten ≥14 6.6

gezoete dranken

en sportdranken ≤0.25 47.2

SD= standaarddeviatie, ** p < 0.001, n.s. = niet significant

7.29 ± 4.33

7.84 ± 3.56

3.05 ± 4.82

1.13 n.s.

-46.12**

15.72**

7.43 ± 4.94 -27.23**

vergelijking met

de norm

aantal

consumpties per

week

(gemiddelde ± SD) t-waarde

12.52 ± 9.58 -43.02**

4.1.2 Consumptie van water

Page 59: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

58

Er was een significant verschil (t=-3.21; p<0.001; Tabel 9) tussen de

wekelijkse consumptie van water tussen kinderen met een lage en een hoge sociaal economische status. Kinderen met een lage sociaal

economische status dronken minder water dan kinderen met een

hoge sociaal economische status. Gemiddeld dronken kinderen met een lage economische status 11.85 ± 9.70 keer per week water. Deze

gemiddelde wekelijkse consumptie was significant lager dan de norm

(t=-41.65; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 22.5%

van de kinderen met een lage sociaal economische status gehaald. Kinderen met een hoge sociaal economische status dronken

gemiddeld 13.43 ± 9.34 water per week. Opnieuw was de

gemiddelde wekelijkse consumptie van water significant lager dan de norm (t=-47.05; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door

23.5% van de kinderen met een hoge sociaal economische status

gehaald.

Tabel 9: gemiddelde wekelijkse consumptie van water, norm, t-waarde

en percentage van de kinderen die normen halen volgens sociaal

economische status, geslacht en leeftijdscategorie

WATER norm

kinderen die

de norm

halen

vergelijking

tussen de

groepen

aantal

consumpties

per week

% t-waarde

lage SES 22.5

hoge SES 23.5

jongens 24.5

meisjes 24.6

kleuters 25.8

lagere

schoolkinderen23.7

SD= standaarddeviatie, SES= sociaal economische status, ** p < 0.001, n.s.= niet significant

-41.99**

-47.05**

12.35 ± 9.32 -48.91**

12.34 ± 9.50 -54.01**

≥28

12.75 ± 9.48

12.78 ± 9.71

-47.89**

11.85 ± 9.70

13.43 ± 9.34

aantal consumpties per weekvergelijking met

de norm

(gemiddelde ± SD) t-waarde

-41.65**

-3.21**

-0.78 n.s.

0.95 n.s.

Page 60: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

59

Er waren geen significante verschillen (t=-0.79; p=0.431; Tabel 8) in

de wekelijkse consumptie van jongens en meisjes. Gemiddeld

dronken jongens 12.35 ± 9.32 keer per week water. De gemiddelde wekelijkse consumptie van water was significant lager dan de norm

(t=-48.91; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 24.5%

van jongens gehaald. De meisjes dronken gemiddeld 12.75 ± 9.48 keer water per week. Opnieuw was de gemiddelde wekelijkse

consumptie van water significant lager dan de norm (t=-47.89;

p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 24.6% van de

meisjes gehaald.

Er waren geen significante verschillen (t=0.95; p=0.341; Tabel 8) in

de wekelijkse consumptie tussen kleuters en lagere schoolkinderen. Gemiddeld dronken kleuters 12.78 ± 9.71 keer per week water. De

gemiddelde wekelijkse consumptie van water was significant lager

dan de norm (t=-41.99; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm

werd door 25.8% van kleuters gehaald. De lagere schoolkinderen dronken gemiddeld 12.34 ± 9.50 keer water per week. Opnieuw was

de gemiddelde wekelijkse consumptie van water significant lager dan

de norm (t=-54.01; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 23.7% van de lagere schoolkinderen gehaald.

De wekelijkse consumptie van fruit worden in dit hoofdstuk

opgedeeld volgens leeftijdscategorie. Voor kleuters en lagere

schoolkinderen gelden immers andere normen. Per leeftijdscategorie worden de wekelijkse consumpties nagegaan volgens sociaal

economische status en geslacht.

4.1.3.1 Kleuters

Er was geen significant verschil (t=-0.96; p>0.100; Tabel 10) in de consumptie van fruit tussen kleuters met een lage sociaal

economische status en een hoge sociaal economische status.

Gemiddeld aten kleuters met een lage sociaal economische status 7.15 ± 4.71 keer per week fruit. De gemiddelde wekelijkse

4.1.3 Consumptie van fruit

Page 61: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

60

consumptie van fruit voldeed aan de norm. Er werden geen

significante verschillen aangetoond tussen de norm van de

gemiddelde wekelijkse consumptie (t=0.32; p>0.100). Er werden wekelijks minstens zeven stukken fruit gegeten door 50.0% van de

kleuters met een lage sociaal economische status.

Tabel 10: gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit, norm, t-waarde

en percentage van de kinderen die normen halen volgens sociaal

economische status, geslacht en leeftijdscategorie bij kleuters

Kleuters met een hoge sociaal economische status aten gemiddeld

7.74 ± 4.13 fruit per week. De gemiddelde wekelijkse consumptie

van fruit was significant hoger dan de statistisch ingestelde norm van zeven keer per week (t=2.24; p<0.05). Dit wil zeggen dat de

gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit hoger ligt dan zeven

keer per week. De wekelijkse minimumnorm werd door 56.8% van de kinderen met een hoge sociaal economische status gehaald.

Er was bij de kleuters geen significant verschil (t=0.87; p>0.100) in de consumptie van fruit tussen jongens en meisjes. Gemiddeld aten

jongens 7.52 ± 4.45 keer per week fruit. De gemiddelde wekelijkse

consumptie van fruit was niet significant verschillend van de norm

(t=1.38; p>0.100). De wekelijkse minimumnorm werd door 68.7% van jongens gehaald. De meisjes aten gemiddeld 7.06 ± 4.21 fruit per

week. De gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit was niet

FRUIT aantal norm

kinderen die

de norm

halen

vergelijking

tussen de

groepen

n

aantal

consumpties

per week

% t-waarde

lage SES 50.0

hoge SES 56.8

jongen 68.7

meisje 56.8

-0.96 n.s.

0.87 n.s.

1.38 n.s.

0.17 n.s.

7.52 ± 4.45

vergelijking met

de norm

(gemiddelde ± SD)

7.15 ± 4.71

7.06 ± 4.21

SD= standaarddeviatie, SES= sociaal economische status, * p<0.05,** p < 0.001, n.s. niet significant

7.74 ± 4.13

aantal

consumpties per

week

≥72.24*

t-waarde

0.32 n.s.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

61

significant verschillend van de norm (t=0.17; p>0.100). De

wekelijkse minimumnorm werd door 56.8% van de meisjes gehaald.

4.1.3.2 Lagere schoolkinderen

Er was geen significant verschil (t=-1.61; p>0.100; Tabel 11) in de consumptie van fruit tussen kinderen met een lage sociaal

economische status en een hoge sociaal economische status.

Gemiddeld aten kinderen met een lage economische status 7.02 ± 4.63 keer per week fruit. De gemiddelde wekelijkse consumptie van

fruit was significant lager dan de norm (t=-17.35; p<0.100). De

wekelijkse minimumnorm werd door 9.2% van de kinderen met een lage sociaal economische status gehaald. Kinderen met een hoge

sociaal economische status aten gemiddeld 7.89 ± 5.18 keer fruit per

week. De gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit was

significant lager dan de norm (t=-18.05; p>0.100). De wekelijkse minimumnorm werd door 19.1% van de kinderen met een hoge

sociaal economische status gehaald.

Tabel 11: gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit, norm, t-waarde

en percentage van de kinderen die normen halen volgens sociaal

economische status, geslacht en leeftijdscategorie bij lagere

schoolkinderen

FRUIT aantal norm

kinderen die

de norm

halen

vergelijking

tussen de

groepen

n

aantal

consumpties

per week

% t-waarde

lage SES 9.2

hoge SES 19.1

jongen 12.5

meisje 19.1

SD= standaarddeviatie, SES= sociaal economische status, * p<0.05,** p < 0.001, n.s. niet significant

-1.61 n.s.

-2.26*

7.89 ± 5.18

7.95 ± 5.30

6.87 ± 4.46

7.02 ± 4.63

aantal

consumpties per

week

-17.35**

t-waarde

vergelijking met

de norm

≥14

(gemiddelde ± SD)

-18.05**

-22.58**

-16.97 **

Page 63: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

62

Er was een significant verschil (t=-2.26; p=0.024) in de consumptie

van fruit tussen jongens en meisjes. Jongens aten per week gemiddeld minder fruit dan meisjes. Gemiddeld aten jongens 6.87 ±

4.46 keer per week fruit. De gemiddelde wekelijkse consumptie van

fruit was significant lager dan de norm (t=-22.58; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 12.5% van jongens gehaald. De

meisjes aten gemiddeld 7.95 ± 5.30 keer fruit per week. Opnieuw

was de gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit significant lager

dan de norm (t=-16.97; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 19.1% van de meisjes gehaald.

Er was geen significant verschil (t=-1.61; p=0.107) in de consumptie van fruit tussen kleuters en lagere schoolkinderen.

In dit hoofdstuk worden verschillen nagegaan in de consumptie van

groenten naargelang sociaal economische status, geslacht van het

kind en leeftijdscategorie.

Er waren geen significante verschillen (t=-0.28; p>0.100; Tabel 12)

tussen het wekelijks consumptieniveau van groenten van kinderen met lage en een hoge sociaal economische status. Gemiddeld aten

kinderen met een lage economische status 8.04 ± 4.02 keer per week

groenten. De gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten was

significant lager dan de norm (t=-21.62; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 6.4% van de kinderen met een lage sociaal

economische status gehaald. Kinderen met een hoge sociaal

economische status aten gemiddeld 8.03 ± 3.41 groenten per week. Opnieuw was de gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten

significant lager dan de norm (t=-42.85; p<0.001). De wekelijkse

minimumnorm werd door 5.7% van de kinderen met een hoge sociaal economische status gehaald.

Er waren geen significante verschillen (t=-1.40; p>0.100; Tabel 11)

tussen het wekelijks consumptieniveau van groenten tussen jongens

en meisjes. Gemiddeld aten jongens 7.90 ± 3.40 keer per week

4.1.4 Consumptie van groenten

Page 64: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

63

groenten. De gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten was

significant lager dan de norm (t=-42.28; p<0.001). De wekelijkse

minimumnorm werd door 5.7% van jongens gehaald. De meisjes aten gemiddeld 8.14 ± 4.09 groenten per week. Opnieuw was de

gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten significant lager

dan de norm (t=-27.17; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 7.5% van de meisjes gehaald.

Tabel 12: gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten,

norm, t-waarde en percentage van de kinderen die normen halen

volgens sociaal economische status, geslacht en leeftijdscategorie

Er waren geen significante verschillen (t=-0.46; p>0.100) tussen het wekelijks consumptieniveau van groenten van kleuters en lagere

schoolkinderen. Gemiddeld aten kleuters 7.90 ± 4.01 keer per week

groenten. De gemiddelde wekelijkse consumptie van groenten was

significant lager dan de norm (t=-24.50; p<0.001). De wekelijkse minimumnorm werd door 6.3% van kleuters gehaald. De lagere

schoolkinderen aten gemiddeld 8.09 ± 3.59 groenten per week.

Opnieuw was de gemiddelde wekelijkse consumptie van fruit significant lager dan de norm (t=-40.96; p<0.001). De wekelijkse

GROENTEN norm

kinderen die

de norm

halen

vergelijking

tussen de

groepen

aantal

consumpties

per week

% t-waarde

lage SES 6.4

hoge SES 5.7

jongens 5.7

meisjes 7.5

kleuters 6.3

lagere

schoolkinderen6.8

SD= standaarddeviatie, SES= sociaal economische status, ** p < 0.001, n.s.= niet significant

aantal

consumpties per

week

vergelijking met

de norm

(gemiddelde ± SD) t-waarde

8.04 ± 4.02 -21.62 **

8.03 ± 3.41 -42.85 **

-42.28 **

8.09 ± 3.59 -40.96 **

≥14

-27.17 **

-24.50 **

-0.28 n.s.

-1.40 n.s

7.90 ± 4.01

7.90 ± 3.40

8.14 ± 4.09

-0.46 n.s.

Page 65: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

64

minimumnorm werd door 6.8% van de lagere schoolkinderen

gehaald.

In dit hoofdstuk worden verschillen nagegaan in de consumptie van gezoete dranken en sportdranken naargelang sociaal economische

status, geslacht van het kind en leeftijdscategorie.

Er waren significante verschillen (t=8.16; p<0.001; Tabel 13) tussen

het wekelijks consumptieniveau van gezoete dranken en

sportdranken naargelang sociaal economische status.

Tabel 13: gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete dranken en

sportdranken, norm, t-waarde en percentage van de kinderen die

normen halen volgens sociaal economische status, geslacht en

leeftijdscategorie

Kinderen met een lage sociaal economische status dronken meer gezoete dranken en sportdranken dan kinderen met een hoge sociaal

economische status. Gemiddeld dronken kinderen met een lage

GEZOETE

DRANKEN EN

SPORTDRANKEN

norm

kinderen die

de norm

halen

verschil

tussen de

groep

aantal

consumpties

per week

% t-waarde

lage SES 42.8

hoge SES 37.4

jongens 46.5

meisjes 51.5

kleuters 55.2

lagere

schoolkinderen45.2

SD= standaarddeviatie, SES= sociaal economische status, ** p < 0.001, n.s.= niet significant

aantal

consumpties per

week

vergelijking met

de norm

(gemiddelde ± SD) t-waarde

3.64 ± 4.89 17.67**

14.30**

1.86 ± 3.17 15.71**

2.90 ± 4.44 18.43**

8.16**

1.39 n.s.

-1.45 n.s.

2.85 ± 4.21 20.84**

≤0.25

2.62 ± 4.19

2.56 ± 4.39

17.18**

4.1.5 Gezoete dranken en sportdranken

Page 66: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

65

economische status 3.64 ± 4.89 keer per week gezoete dranken en

sportdranken. De gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete

dranken en sportdranken was significant hoger dan de norm (t=17.67; p<0.001). De wekelijkse maximumnorm werd door 42.8%

van de kinderen met een lage sociaal economische status gehaald.

Kinderen met een hoge sociaal economische status dronken gemiddeld 1.86 ± 3.17 keer gezoete dranken en sportdranken per

week. De gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete dranken en

sportdranken was significant hoger dan de norm (t=15.71; p<0.001).

De wekelijkse maximumnorm werd door 37.4% van de kinderen met een hoge sociaal economische status gehaald.

Er waren geen significante verschillen (t=1.39; p=0.166) tussen het wekelijks consumptieniveau van gezoete dranken en sportdranken

naargelang geslacht. Gemiddeld dronken jongens 2.90 ± 4.44 keer

per week gezoete dranken en sportdranken. De gemiddelde

wekelijkse consumptie van gezoete dranken en gezoete dranken was significant hoger dan de norm (t=18.43; p<0.001). De wekelijkse

maximumnorm werd door 46.5% van jongens gehaald. De meisjes

dronken gemiddeld 2.62 ± 4.19 gezoete dranken en sportdranken per week. De gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete dranken

was significant hoger dan de norm (t=17.18; p<0.001). De

wekelijkse maximumnorm werd door 51.5% van de meisjes gehaald.

Er waren geen significante verschillen (t=-1.45; p=0.147) tussen het

wekelijks consumptieniveau van gezoete dranken en sportdranken

naargelang leeftijdscategorie. Gemiddeld dronken kleuters 2.56 ± 4.39 keer per week gezoete dranken en sportdranken. De gemiddelde

wekelijkse consumptie van gezoete dranken en sportdranken was

significant hoger dan de norm (t=14.30; p<0.001). De wekelijkse maximumnorm werd door 55.2% van kleuters gehaald. De lagere

schoolkinderen dronken gemiddeld 2.85 ± 4.21 keer gezoete dranken

en sportdranken per week. Opnieuw was de gemiddelde wekelijkse consumptie van gezoete dranken en sportdranken significant hoger

dan de norm (t=20.84; p<0.001). De wekelijkse maximumnorm werd

door 45.2% van de lagere schoolkinderen gehaald.

Page 67: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

66

4.2 EFFECTIVITEIT VAN DE INTERVENTIE

In dit hoofdstuk wordt de effectiviteit van de interventie nagegaan.

Eerst wordt het effect van de interventie bekeken. Daarna wordt er

nagegaan of het geslacht, de sociaal economische status en de leeftijdscategorie van het kind een effect hadden op de effectiviteit

van de interventie.

Er was geen significant multivariaat interactie-effect voor groep en

tijd (F=1.62; p=0.168). De univariate effecten worden weergegeven

in Tabel 14.

Tabel 14: gemiddelde en standaarddeviatie van aantal consumpties per

week op baseline (T0) en postmeting (T1), interactie-effecten van groep

en tijd voor de variabelen consumptie van water, consumptie van fruit,

consumptie van groenten en consumptie van gezoete dranken en

sportdranken

F

water

fruit kleuters

fruit lagere schoolkinderen

groenten

dranken C

C 6.98 ± 3.53 8.00 ± 5.20

I 7.57 ± 4.84 8.52 ± 6.25

T0 T1

gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD

C= controlegroep, I= interventiegroep, SD= standaarddeviatie, *= p < 0.05, n.s.

= niet significant

I 7.86 ± 2.80 8.39 ± 4.08

gezoete dranken en sport-

2.36 ± 4.19 2.05 ± 3.34

I 2.93 ± 4.49 3.26 ± 4.825.00 *

0.11 n.s.

1.34 n.s.

0.77 n.s.

5.26 n.s.

C 7.26 ± 4.75 7.20 ± 5.11

C 7.67 ± 3.32 7.82 ± 2.97

I

C 13.83 ± 9.40 17.05 ± 8.73

I 7.81 ± 4.77 8.57 ± 6.20

13.05 ± 9.81 17.93 ± 9.31

Page 68: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

67

De bovenstaande tabel toont voor water, fruit, groenten en gezoete

dranken en sportdranken de gemiddelde consumpties per week op de

baseline en postmeting. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de interactie-effecten voor groep en tijd bij de variabelen consumptie

van water, consumptie van fruit, consumptie van groenten en

consumptie van gezoete dranken en sportdranken.

Er was geen significant interactie-effect voor groep en tijd voor

waterconsumptie (F= 1.34; p=0.243). Zowel in de controlegroep als

de interventiegroep is de evolutie gelijklopend voor de consumptie van water. Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties in

interventiegroep evolueerde van baseline (13.05 ± 9.81) naar

postmeting (17.93 ± 9.31). Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties in controlegroep evolueerde van baseline (13.83 ± 9.40)

naar postmeting (17.05 ± 8.53).

Omdat er verschillende normen zijn voor kleuters en lagere

schoolkinderen worden ze apart besproken. Bij de kleuters was er

geen significant interactie-effect voor tijd en groep voor

fruitconsumptie (F= 5.26; p=0.469). Bij de lagere schoolkinderen was er ook geen significant interactie-effect voor tijd en groep voor

fruitconsumptie (F= 0.77; p=0.381). Zowel bij kleuters als bij lagere

schoolkinderen is de evolutie van de fruitconsumptie gelijklopend voor de controlegroep en de interventiegroep. Bij de kleuters

evolueerde het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties in

interventiegroep van baseline (7.81 ± 4.77) naar postmeting (8.57 ±

6.20). Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties in controlegroep evolueerde van baseline (6.98 ± 3.53) naar postmeting (8.00 ± 5.20).

Bij de lagere schoolkinderen evolueerde het gemiddeld aantal

wekelijkse consumpties in de interventiegroep van baseline (7.57 ± 4.84) naar postmeting (8.52 ± 6.25). Het gemiddeld aantal wekelijkse

consumpties in controlegroep evolueerde van baseline (7.57 ± 4.84)

naar postmeting (7.82 ± 2.97).

Er was geen significant interactie-effect voor tijd en groep voor de

consumptie van groenten (F= 0.11; p= 0.742). Ook hier is de evolutie

van de consumptie van groenten gelijklopend voor de controlegroep

Page 69: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

68

als de interventiegroep. Het gemiddeld aantal wekelijkse

consumpties in interventiegroep evolueerde van baseline (7.86 ±

2.80) naar postmeting (8.39 ± 4.08). Het gemiddeld aantal wekelijkse consumpties in controlegroep evolueerde van baseline (7.67 ± 3.32)

naar postmeting (7.82 ± 2.97).

Er was wel een significant interactie-effect voor tijd en groep voor

gezoete dranken en sportdranken (F=5.00; p=0.026; Figuur 4). De

consumptie van gezoete dranken en sportdranken tussen de

controlegroep en de interventiegroep was significant verschillend op de baselinemeting (t=-2.73; p=0.006) en op de postmeting (t=-3.03;

p=0.003). Dit wil zeggen dat de interventiegroep op beide

meetmomenten een grotere inname van gezoete dranken en sportdranken had dan de controlegroep. De evolutie van de

interventiegroep is echter niet significant (t=-0.53; p=0.958) van

baseline (2.93 ± 4.49) naar postmeting (3.26 ± 4.82). Ook de evolutie

van de controlegroep blijft constant (t=-2.53; p=0.818) van baseline (2.36 ± 4.19) naar postmeting (2.05 ± 3.34).

Figuur 4: verloop van de gemiddelde consumptie van frisdrank per

week van baseline (T0) naar postmeting (T1) bij controlegroep (C) en

interventiegroep (I)

0

1

2

3

4

T0 T1

inn

am

e (

porti

es

per w

eek

)

tijd

C

I

Page 70: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

69

4.3 EFFECT SOCIAAL ECONOMISCHE STATUS

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de sociaal economische status

van het kind een effect had op de evolutie van de consumptie van

water, fruit, groenten en gezoete dranken en sportdrank.

Er was geen multivariaat significant driewegsinteractie-effect

(F=1.99; p=0.378) voor tijd, groep en sociaal economische status voor de onderzochte variabelen. Ook op univariaat niveau waren er

geen significante driewegsinteractie-effecten (zie Tabel 15).

Tabel 15: gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit, groenten

en gezoete dranken en sportdranken voor baseline (T0) en posttest (T1)

per groep en sociaal economische status

Dit wil zeggen dat er geen verschil was in evolutie naargelang de sociaal economische status van het kind voor de consumptie van

water (F=0.92; p=0.338), de consumptie van fruit (F=0.44; p=0.508),

de consumptie van groenten (F=0.59; p=0.440) en de consumptie van gezoete dranken en sportdranken (F=1.47; p=0.226). De gemiddelde

wekelijkse consumptie van water, fruit, groenten en gezoete dranken

water

fruit

groenten

C

en sportdranken C

C= controlegroep, I= interventiegroep, SD= standaarddeviatie, SES = sociaal economische

status, n.s. = niet significant

I 3.85 ± 5.29 2.31 ± 3.75 4.38 ± 5.64 2.51 ± 4.03

3.93 ± 6.29 1.84 ± 3.09 2.94 ± 4.17 1.75 ± 2.981.47 n.s.

gezoete dranken

I 7.61 ± 2.97 8.03 ± 2.67 8.27 ± 4.86 8.48 ± 3.46

7.51 ± 3.41 7.72 ± 3.30 8.10 ± 3.18 7.73 ± 2.910.59 n.s.

I 6.63 ± 4.60 8.37 ± 4.49 7.74 ± 6.04 9.07 ± 6.29

C 7.34 ± 4.02 7.06 ± 4.31 7.59 ± 5.97 7.55 ± 5.230.44 n.s.

C 13.81 ± 10.74 13.83 ± 8.95 17.96 ± 10.64 16.75 ± 8.040.92 n.s.

I 11.20 ± 9.63 14.29 ± 9.76 15.80 ± 9.96 19.35 ± 8.57

gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD

lage SES hoge SES lage SES hoge SES F

T0 T1

Page 71: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

70

en sportdranken voor baseline en posttest per groep en sociaal

economische status kunnen teruggevonden worden in Tabel 15.

4.4 EFFECT VAN GESLACHT

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of het geslacht van het kind een effect had op de evolutie van de consumptie van water, fruit,

groenten en gezoete dranken en sportdrank.

Er was geen multivariaat significant driewegsinteractie-effect (F=

1.08; p=0.365) voor tijd, groep en geslacht van het kind voor de

onderzochte variabelen. Op univariaat niveau waren er geen significante driewegsinteractie-effecten voor de consumptie van fruit

(F=0.02; p=0.962; Tabel 16), groenten (F=0.94; p=0.334) en gezoete

dranken en sportdranken (F=0.15; p=0.698).

Tabel 16: gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit, groenten

en gezoete dranken en sportdranken voor baseline (T0) en posttest (T1)

per groep en geslacht

Dit wil zeggen dat er geen verschil was in evolutie naargelang het

geslacht van kind voor de consumptie van fruit, de consumptie van groenten en de consumptie van gezoete dranken en sportdranken.

water

fruit

groenten

C

en sportdranken C 2.33 ± 4.09

3.21 ± 4.36 2.66 ± 4.60 3.69 ± 5.19 2.87 ± 4.43

7.83 ± 2.74 7.89 ± 2.86 8.55 ± 4.82 8.26 ± 3.260.94 n.s.

C= controlegroep, I= interventiegroep, SD= standaarddeviatie, SES = sociaal economische

status, (*) p < 0.1; n.s. = niet significant

2.39 ± 4.33 1.83 ± 3.17 2.28 ± 3.530.15 n.s.

I

8.02 ± 3.40 7.42 ± 2.97 8.26 ± 2.93

I

gezoete dranken

7.35 ± 3.23

I

C 7.24 ± 4.38 7.01 ± 4.09 7.25 ± 5.30 7.90 ± 4.990.02 n.s.

7.18 ± 4.57 8.09 ± 4.99 7.77 ± 5.50 9.25 ± 6.75

C 14.15 ± 9.72 13.47 ± 9.07 16.57 ± 8.56 17.58 ± 8.853.04 (*)

I 12.22 ± 9.51 13.82 ± 10.04 17.48 ± 9.16 18.34 ± 9.44

gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD

jongen meisje jongen meisje F

Page 72: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

71

Er was wel een trend tot een significant interactie-effect bij water

(F=3.04; p=0.082). Er was dus een trend tot significant verschil in

evolutie tussen jongens en meisjes (zie Figuur 5 en Figuur 6).

Figuur 5: Verloop van de gemiddelde consumptie van water per week

bij jongens van baseline (T0) naar postmeting (T1) bij controlegroep

(C) en interventiegroep (I).

Er werd nagegaan of er een significant tweewegsinteractie-effect is

van groep en tijd naargelang het geslacht van het kind voor de

consumptie van water.

Er was alleen een significant interactie-effect van groep en tijd bij de

jongens (F=7.62; p=0.006). Jongens van de controlegroep dronken

significant meer water dan jongens uit de interventiegroep (t=2.94; p=0.004) op de baseline. Jongens uit de interventiegroep dronken

significant meer wekelijkse waterconsumpties (t=-9.60; p<0.001) op

de postmeting (17.48 ± 9.16) dan op de baselinemeting(12.22 ± 9.51). Ook de jongens uit de controlegroep dronken significant meer

water (t=-2.274; p=0.025) op de postmeting (16.57 ± 8.56) dan op de

baselinemeting (14.15 ± 9.72). Op de postmeting waren er geen

significante verschillen meer (t=0.28; p=0.004) tussen de baseline en de postmeting.

Page 73: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

72

Figuur 6: Verloop van de gemiddelde consumptie van water per week

bij meisjes van baseline (T0) naar postmeting (T1) bij controlegroep

(C) en interventiegroep (I)

Bij de meisjes was er geen significant interactie-effect van groep en tijd (F=0.29; p=0.593). De evolutie van de waterconsumptie heeft

hier een gelijkaardig stijgingspatroon. De gemiddelde innames van

water kunnen teruggevonden worden in tabel 15.

4.5 EFFECT VAN LEEFTIJDSCATEGORIE

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de leeftijdscategorie waartoe het

kind behoort een effect had op de evolutie van de consumptie van

water, fruit, groenten en gezoete dranken en sportdrank.

Er was een multivariaat significant driewegsinteractie-effect (F=

3.34; p=0.010) voor tijd, groep en leeftijdscategorie voor de

onderzochte variabelen.

De gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit, groenten en

gezoete dranken en sportdranken voor baseline en posttest per groep en leeftijdscategorie kunnen teruggevonden worden in Tabel 17.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

73

Tabel 17: gemiddelde wekelijkse consumptie van water, fruit, groenten

en gezoete dranken en sportdranken voor baseline (T0) en posttest (T1)

per groep en leeftijdscategorie

Op univariaat niveau was er geen verschil in effectiviteit naargelang de leeftijdscategorie van de kinderen voor de consumptie van water

(F= 0.16; p= 0.693), de consumptie van fruit (F= 0.24; p= 0.628) en

de consumptie van groenten (F= 0.53; p= 0.467).

Er was wel een significant driewegsinteractie-effect voor de

consumptie van gezoete dranken en sportdranken (F=11.52; p<0.001). Hieruit kan besloten worden dat de evolutie in

frisdrankconsumptie significant verschillend was tussen kleuters en

lagere schoolkinderen.

Er werd nagegaan of er ook een significant tweewegsinteractie-effect

is van groep en tijd naargelang de leeftijdscategorie van het kind

voor de consumptie van gezoete dranken en sportdranken. Bij kleuters was er geen significant tweewegsinteractie-effect voor groep

en tijd (F=2.53; p=0.113). Bij de lagere schoolkinderen was er ook

geen significant tweewegsinteractie-effect voor groep en tijd voor de consumptie van gezoete dranken en sportdranken (F=1.35; p=0.246).

water

fruit

groenten

C

en sportdranken C

I 2.45 ± 4.14 3.21 ± 4.67 3.02 ± 4.82 3.40 ± 4.82

C= controlegroep, I= interventiegroep, SD= standaarddeviatie, SES = sociaal economische status,

n.s.= niet significant, ** = p<0.001

2.92 ± 5.43 1.89 ± 2.76 1.31 ± 2.71 2.64 ± 3.6911.51 **

I 7.90 ± 3.10 7.84 ± 2.61 8.08 ± 3.28 8.59 ± 4.49

gezoete dranken

7.53 ± 2.86 7.79 ± 3.66 7.37 ± 2.76 8.19 ± 3.100.53 n.s.

8.57 ± 6.20 8.52 ± 5.25

C 6.98 ± 3.53 7.26 ± 4.75 8.00 ± 5.20 7.20 ± 5.110.24 n.s.

I 7.81 ± 4.77 7.57 ± 4.84

gemiddelde ± SD gemiddelde ± SD

C 14.23 ± 8.94 13.49 ± 9.78 16.95 ± 9.13 17.14 ± 8.440.16 n.s.

I 13.65 ± 10.23 12.69 ± 9.57 18.41 ± 9.16 17.63 ± 9.39

T1

kleuterlager

schoolkindkleuter

lager

schoolkindF

T0

Page 75: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

74

5 CONCLUSIE EN DISCUSSIE

In deze scriptie werd eerst de wekelijkse consumptie nagegaan van water, fruit, groenten en gezoete dranken en sportdranken bij twee tot

achtjarigen. Daarna werd onderzocht of de IDEFICS-interventie een

effect had op deze innamen. Er werd ook onderzocht of er verschillen waren naargelang sociaal economische status, geslacht

van het kind en de leeftijdscategorie waartoe het kind behoort.

Uit de baselinemetingen bleek dat kinderen gemiddeld 12.5

consumpties water per week dronken. Dit was minder dan de helft

van de vooropgestelde norm van 28 consumpties per week. Er waren

echter wel grote standaarddeviaties die erop wijzen dat er grote verschillen waren tussen de kinderen. De consumptie van gezoete

dranken en sportdranken was gemiddeld 12 keer hoger dan de

vooropgestelde norm van 0.25. Wekelijks dronken de kinderen ongeveer 3.05 keer gezoete dranken en sportdrank. Deze inname

druist in tegen de principes van een gezonde voeding. De consumptie

van water wordt immers aanzien als een belangrijk item in de preventie van overgewicht, terwijl gezoete dranken en sportdranken

worden gelinkt aan een verhoogde kans op overgewicht en obesitas.

Dit blijkt ondermeer uit studies van Dubois et al (2007) Linardakis et

al (2008), Ludwig et al (2001), Sanigorsk et al (2007). Uit de resultaten bleek dat kinderen moeite hadden om de dagelijkse

minimumnorm van 1.5 liter water te bereiken. Slechts 22.6 % van de

kinderen haalde deze norm. De maximumnorm voor gezoete dranken en sportdranken werd overschreden door 52.8% van de kinderen. Dit

was een kleine meerderheid van de kinderen. De bekomen resultaten

bevestigden eerdere bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek

(Vereecken & Maes, (2009), Vereecken, Keukelier, & Maes, (2004), Hoerr, Lee, Schiffman, Horodynski, & McKelvey, (2006), Dubois,

Farmer, Girard, & Peterson, (2007), Baughcum en Burklow, Deeks,

Powers, & Whitaker (1998)). Uit onderzoek van Matthys & Huybrechts (2006) bleek dat slechts 4% van de kleuters meer dan

400 ml water per dag dronk en 52% dronk dagelijks 200 ml

gesuikerde dranken. Vereecken & Maes (2009) vonden dat slechts 5% van de driejarigen één liter water per dag drinkt. Dit lage

Page 76: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

75

percentage zou te wijten kunnen zijn dat de vooropgestelde norm te

hoog is vastgelegd voor de kinderen. Dit staat echter niet in de weg

dat er ook extra inspanningen geleverd moeten worden om deze erg lage consumptiefrequentie van water te verhogen. Dit zou vooreerst

kunnen gebeuren door de consumptie van gezoete dranken en

frisdranken bij de kinderen te verminderen en te vervangen door de consumptie van water. Het is belangrijk dat kinderen door hun

omgeving aangemoedigd worden om water te drinken in plaats van

gezoete dranken. Volgens ecologische modellen (Sallis & Owen,

2008) spelen ouders, scholen en de gemeenschap hierin een prominente rol. De school en de ouders kunnen kinderen leren dat

water de beste dorstlesser is en gezonder dan frisdrank. Het is

belangrijk dat kinderen leren omgaan met gezoete dranken. Het aanleren van de slagzin ‘consumeren met mate’ is dan ook erg

belangrijk. Verder moeten ouders er zich bewust van zijn dat ze

rolmodellen zijn voor hun kinderen. De gemeenschap moet nog meer

aangespoord worden om een omgeving te creëren waarin het drinken van water aangemoedigd wordt. In de toekomst zou er verder

onderzoek kunnen gebeuren om de determinanten van water- en

frisdrankconsumptie uit te klaren. Zo kunnen interventies nog beter worden aangepast aan de noden van kinderen, ouders, school en

community.

Er was een verschil in wekelijkse waterinname tussen kinderen met

een lage en hoge sociaal economische status. Kinderen met een lage

sociaal economische status dronken ongeveer twee consumpties

minder water per week dan kinderen met een hoge sociaal economische status. Daarnaast dronken kinderen met een lage

sociale status ongeveer twee consumpties gezoete dranken en

sportdranken meer dan kinderen met een hoge sociaal economische status. Ook Baughcum et al. (1998), Dubois et al. (2007) en

Vereecken et al. (2004) vonden dat kinderen met een lage sociaal

economische status meer gezoete dranken en sportdranken drinken dan kinderen met een hoge sociaal economische status. In

toekomstige interventies zou er speciale aandacht moeten uitgaan

naar kinderen met een lage sociaal economische status. Verder

onderzoek naar verklaringen omtrent de verschillen tussen de sociaal

Page 77: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

76

economische klassen zou de speciale maatregelen kunnen

onderbouwen.

Verder bleek uit de analyses van deze scriptie dat meisjes en jongens

even frequent water en gezoete dranken en sportdranken dronken.

Dit komt overeen met het onderzoek bij kinderen uit Australië. Ook hier werden er geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes

onder de twaalf jaar (Rangan, et al., 2008). Sayegh et al., (2003)

vond echter wel een trend tot een significant verschil tussen jongens

en meisjes van 4 en 5 jaar. Jongens dronken in dit onderzoek meer frisdrank drinken dan meisjes. Volgens de onderzoekers zou dit te

verklaren zijn omdat jongens een hogere voedselinname hebben dan

meisjes. Volgens Rolls et al., (1991) is het consumptiepatroon van jongens en meisjes gelijklopend bij jonge kinderen. Pas tijdens de

adolescentie gaan jongens een hogere voedingsinname (inclusief

gezoete dranken) hebben dan meisjes, omdat ze een andere lichaamssamenstelling hebben dan meisjes.

Ten slotte toonde dit onderzoek geen verschillen aan in de

consumptie van water en consumptie van gezoete dranken en sportdranken tussen kleuters en lagere schoolkinderen. De

consumptie van gezoete dranken steeg dus niet wanneer de kinderen

ouder worden. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat het belangrijk is om al van jongs af te starten met campagnes, zodat gewoontes uit

de kleutertijd betreffende het drinken van water en gezoete dranken

verder gezet worden naarmate kinderen ouder worden. Volgens Rangan et al,. (2008) en de Bogalusa Heart Study (2004) stijgt de

consumptie van gezoete dranken naarmate kinderen ouder worden.

Dit is tegenstrijdig met de resultaten van dit onderzoek. Dat er in

deze studie geen verschillen waarneembaar zijn tussen kleuters en lagere schoolkinderen zou kunnen liggen aan het feit dat enkel

kinderen tot en met acht jaar werden opgenomen in de studie. Het

zou kunnen dat als de kinderen ouder zijn er wel verschillen zouden optreden.

In het verleden gebeurde er nog maar weinig onderzoek over de consumptie van water. Studies gaan voornamelijk over de

consumptie van vruchtensap, frisdrank en melk. Water mag echter

Page 78: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

77

niet vergeten worden, want het is de basis van een gezonde voeding.

Uitgebreid onderzoek over de consumptie van water bij kinderen is

nodig.

De kinderen consumeerden slechts 7.84 keer per week groenten. Dit

voldeed niet aan de minimumnorm van 14 keer per week. Slechts 6.6% van de kinderen at twee maal per dag groenten. Heel wat

kinderen voldoen dus niet aan de norm en missen zo hun dagelijkse

portie mineralen en vitamines en andere belangrijke nutriënten. De

werkelijke consumptie van groenten is wellicht nog lager. In de voedselfrequentievragenlijst werd de frequentie van groenten en

aardappelen samen bevraagd, omdat in sommige Europese landen

aardappelen als groenten worden beschouwd. De norm van de aardappelen werd in deze scriptie niet in rekening gebracht bij de

vooropgestelde norm van 14 consumpties per week omdat er geen

aparte wekelijkse norm voor aardappelen is. In de actieve voedingsdriehoek bestaat wel de categorie aardappelen, maar naast

aardappelen bevat deze groep ook rijst, couscous, deegwaren en

andere aardappelvervangers. Dit wil zeggen dat deze

voedingsmiddelen kunnen vervangen worden door elkaar. Bovendien werd in de voedselfrequentievragenlijst de consumptiefrequentie van

deze aardappelvervangers apart bevraagd. Door deze

omstandigheden was het niet mogelijk om een accurate norm te berekenen die zowel de lading van groenten als aardappelen dekt

maar niet die van de aardappelvervangers. Om deze problemen te

vermijden zou het dan ook goed zijn om tot een Europese of zelfs

wereldwijde consensus te komen met betrekking tot de verschillende categorieën en normen.

Kleuters en lagere schoolkinderen hebben verschillende normen voor de consumptie van fruit. Kleuters hebben een minimumnorm van

zeven keer fruit per week, terwijl lagere schoolkinderen minstens 14

keer per week fruit moeten consumeren. Lagere schoolkinderen hebben een grotere energiebehoefte dan kleuters. Om deze behoefte

te dekken, moeten ze onder andere meer stukken fruit consumeren.

Kleuters voldeden aan hun norm en aten wekelijks gemiddeld 7.29

keer fruit. Lagere schoolkinderen haalden slechts de helft van hun minimumnorm, met een gemiddelde consumptiefrequentie van 7.43

Page 79: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

78

keer per week. Het consumptieniveau was gelijk tussen kleuters en

lagere schoolkinderen, ondanks dat de norm voor lagere

schoolkinderen dubbel zo hoog is dan voor kleuters. Dit had dan ook zijn weerslag op het percentage kinderen dat de norm haalde. Twee

op drie kleuters haalden hun minimumnorm, terwijl slechts 13.1%

van de lagere schoolkinderen hun minimumnorm bereikten. Heel wat lagere schoolkinderen nemen zo hun noodzakelijke portie dagelijkse

vitamines, mineralen en voedingsvezels niet op (Van Duyn &

Pivonka, 2000). Een adequate consumptie van fruit en groenten blijkt

net zoals in andere onderzoeken een knelpunt te zijn in de voeding van kinderen. In het onderzoek van Matthys & Huybrechts (2006)

eet slechts 43% van de kleuters dagelijks fruit. Dit is 20% minder

dan de kleuters bij de baselinemeting van de IDEFICS-studie. Verder eet 72% van de kleuters niet elke dag groenten. Bij elfjarige

Europese kinderen eet slechts 48% dagelijks een stuk fruit en slechts

45% eet dagelijks groenten eet (Yngve, et al., 2005). Uit de

resultaten van deze scritpie blijkt dus dat kinderen moeite hebben om vanaf een zesjarige leeftijd de stap te zetten naar minstens twee

stukken fruit. De ouders zouden op dit punt beter gesensibiliseerd

moeten worden om kinderen vanaf zes jaar minstens twee stukken fruit per dag te doen eten. Het zal belangrijk zijn dat

interventiecampagnes dit extra in de verf zetten.

Net als voor fruit waren er voor groenten geen significante

verschillen naargelang de leeftijd van het kind. Er was geen stijging

in de consumptie van groenten maar ook geen daling. Dat er in deze

studie geen verschillen waarneembaar zijn tussen kleuters en lagere schoolkinderen zou kunnen liggen aan het feit dat enkel kinderen tot

en met acht jaar werden opgenomen in de studie. Het zou kunnen dat

als er nog wat oudere kinderen werden opgenomen in de studie er wel verschillen zouden optreden. In een review van Rasmussen et al.

(2006) worden variabele resultaten weergegeven voor het verband

tussen consumptie van fruit en de leeftijd. In negen studies van de 22 blijft de consumptie van fruit en/of groenten gelijk naarmate

kinderen ouder worden. In tien andere studies daalt de consumptie

van fruit en/of groenten. Alle onderzochte Europese studies tonen

een negatief verband aan tussen leeftijd en consumptie, terwijl zeven

Page 80: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

79

op tien studies uit de VS geen verband vonden. Starten met

promotiecampagnes bij hele jonge kinderen en hun omgeving

omtrent het consumeren van groenten zou ervoor kunnen zorgen dat kinderen de gezonde gewoontes behouden naarmate ze ouder

worden.

Er waren geen verschillen in de consumptie van groenten en fruit

naargelang de sociaal economische status van het kind. Nochtans

blijkt uit de review van Rasmussen, et al. (2006) dat kinderen met

een lage sociaal economische status minder groenten en fruit eten dan kinderen met een hoge sociaal economische status. Verder

onderzoek naar het verband tussen de consumptie van fruit, groenten

en de sociaal economische status van het kind en onderzoek naar de verklarende factoren is nodig.

Er werden geen geslachtsverschillen teruggevonden voor fruit bij kleuters en voor groenten bij kleuters en lagere schoolkinderen.

Volgens Pérez-Rodrigo (2003) zouden meisjes een grotere voorkeur

hebben voor groenten dan jongens. Deze voorkeur zet zich niet om in

het werkelijk meer eten van groenten in dit onderzoek. Bij kinderen uit de lagere school was er wel een verschil in frequentie van de

fruitconsumptie. Jongens aten ongeveer één keer minder fruit per

week dan meisjes. In deze scriptie treden er dus pas geslachtsverschillen op voor het consumeren van fruit als de

kinderen in de lagere school zitten en iets ouder zijn. Dit zou erop

kunnen wijzen dat geslachtsverschillen zich enkel voordoen bij oudere kinderen. Dit zou verder onderzocht kunnen worden in

toekomstige studies. De review van Rasmussen, et al. (2006) vond in

de meeste onderzochte Europese studies dat jongens zowel minder

fruit als groenten consumeren dan meisjes. De meeste studies uit de VS vonden geen verschillen tussen jongens en meisjes (Rasmussen,

et al., 2006).

Afhankelijk van de studie wordt de consumptie van vruchtensap

meegerekend als fruitconsumptie. In deze scriptie was dit niet het

geval. Ondanks de aanbreng van vitamines brengt vruchtensap veel enkelvoudige suikers en weinig voedingsvezels aan. Om deze reden

wordt dan ook aangeraden om het gebruik van vruchtensap te

Page 81: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

80

beperken. Indien vruchtensap wel meegerekend zou geweest zijn,

dan zou de consumptie van fruit waarschijnlijk hoger liggen.

In deze scriptie werd ook de effectiviteit van de IDEFICS-interventie

onderzocht. Er werd nagegaan of de consumptie van water, fruit en

groenten steeg en de consumptie van gezoete dranken en sportdranken daalde door de interventie

Er werden geen significante verschillen gevonden voor de

consumptie van water, fruit en groenten voor en na de interventie en tussen controlegroep en interventiegroep. Dit wil zeggen dat er voor

de interventie- en controlegroep geen verschillende evoluties waren

voor de consumptie van water, groenten en fruit. Het al dan niet gekregen hebben van een interventie maakte dus geen verschil. De

consumptie van fruit bij kleuters en water bij kleuters en lagere

schoolkinderen steeg sowieso in beide groepen. Het zou kunnen dat dit komt omdat de kinderen iets ouder zijn en daarom meer kunnen

consumeren.

De consumptie van groenten bleef in beide groepen constant. Een

stijging van de groente-inname was nochtans belangrijk omdat de inname van groenten op baselineniveau de helft lager was dan de

aanbevolen hoeveelheid. Een tweede groenteportie op tafel zetten

vergt van de ouders extra inspanning en middelen. Het is noodzakelijk dat er in de toekomst meer aandacht wordt besteed aan

promoten van groenten. De ouders zullen meer gemotiveerd moeten

worden om hun kinderen een tweede groenteportie aan te bieden. De

ouders zullen extra vaardigheden moeten aangeleerd krijgen om dit aan te bieden, maar ook om te leren omgaan met de eetgrillen van

hun kinderen. Een belangrijk aspect voor het vaker eten van groenten

en fruit is het beschikbaar stellen ervan (Eriksen, Haraldsdöttir, Pederson, & Flyger, 2003). Ook de school en de community kunnen

hierin hun bijdrage leveren door ondersteunende maatregelen te

treffen. Het ontbreken van significante verschillen met of zonder interventie

kan te wijten zijn aan methodologische oorzaken. Niet alle data van

alle deelnemende kinderen was beschikbaar om te analyseren. Dit

had zijn weerslag in het aantal kinderen in de controle- en

Page 82: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

81

interventiegroep. De dataset van de controlegroep was hierdoor

immers ruim de helft kleiner dan de interventiegroep. Bovendien

waren er in de interventiegroep significant minder kleuters en waren er significant meer kinderen met een lage sociaal economische status

dan in de controlegroep. Deze beide factoren zouden kunnen zorgen

voor een vertekend beeld. Uit deze voorlopige cijfers blijkt dus dat het verhogen van de consumptie van water, groenten en fruit door

middel van de IDEFICS-interventie niet gelukt is. Dit zou te wijten

kunnen zijn doordat ouders onvoldoende gemotiveerd waren om hun

kinderen gezonder eten voor te schotelen. Kinderen zijn immers in grote mate afhankelijk van de keuzes van de ouders. Er zal verder

onderzocht moeten worden of de ouders voldoende gemotiveerd

werden, ondersteund waren en of de raadgevingen van de IDEFICS-interventie voldoende werden opgevolgd. Het zou ook kunnen dat de

interventie onvoldoende werd uitgewerkt in de klas en in de

gemeenschap. Waren de actoren op de verschillende

interventieniveaus wel voldoende gemotiveerd en ondersteund?

De interventiegroep had wel op beide meetmomenten een significant

hogere inname van gezoete dranken en sportdranken dan de controlegroep. Op de baselinemeting dronk de interventiegroep

ongeveer 0.60 consumpties meer dan de controlegroep. Bij de

postmeting dronk de interventiegroep 1.20 wekelijkse consumpties meer dan de controlegroep. Doch bleef het consumptieniveau van

gezoete dranken en sportdranken constant ten opzichte van de

baseline en dit zowel bij de interventie- als controlegroep. Dit wil

zeggen dat de consumptie van zowel de controlegroep als de interventiegroep gelijk bleef, maar dat de interventiegroep nog steeds

meer gezoete dranken en sportdranken drinkt dan de controlegroep.

Interventies bij jonge kinderen zou ervoor kunnen zorgen dat de consumptie van gezoete dranken laag blijft gedurende de gehele

kindertijd. Deze gewoontes zouden dan ook kunnen worden

meegenomen in de adolescentie en volwassen leeftijd.

In deze scriptie werd ook onderzocht of de sociaal economische

status, het geslacht van het kind en de leeftijdscategorie waartoe het

kind behoort een impact had op de evolutie in consumptie van de

Page 83: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

82

variabelen van baseline naar postmeting. De sociaal economische

status had geen effect op de evolutie van de consumptie van water,

fruit, groenten en gezoete dranken en frisdranken. Er is dus een gelijke evolutie tussen kinderen met een hoge en een lage sociaal

economische status. In de controlegroep waren er significant minder

kinderen met een lage sociaal economische status. Slechts 25.6% of 44 kinderen hadden in de controlegroep een lage sociaal

economische status, terwijl in de interventiegroep 42.2% of 148

kinderen een lage sociaal economische status hadden. Omdat de

power en de verdeling hiervan significant verschillend zijn, moet voorzichtig worden omgesprongen met de interpretatie. Bovendien

werd bij de analyses enkel het educatieniveau van de moeder

gebruikt om de sociaal economische status te bepalen. Indien er ook werd rekening gehouden met gezinsinkomen en werkstatus zou het

beeld meer accuraat zijn. De gevonden resultaten liggen wel in lijn

met het onderzoek van Reynolds, et al., (2000). Deze onderzoekers

vonden ook geen verschil in effectiviteit van de interventiecampagne tussen kinderen met een hoge en lage sociaal economische status

voor de consumptie van fruit en groenten.

Er waren geen verschillen tussen jongens en meisjes voor de evolutie

in de consumptie van groenten, fruit en gezoete dranken en

sportdranken. Reynolds, et al., (2000) vond ook geen geslachtsverschillen in effectiviteit van zijn interventiecampagne

voor de consumptie van fruit en groenten. Uit de resultaten van de

interventiecampagne van Perry, et al., (2000) bleek dat enkel meisjes

een significante stijging hadden van de consumptie van groenten en fruit. De resultaten van de IDEFICS-studie toonden enkel een

significant verschil voor de consumptie van water en dit was alleen

zo bij de jongens. Op baselineniveau dronken jongens uit de controlegroep meer water dan jongens uit de interventiegroep.

Overheen de tijd dronken zowel jongens uit de controlegroep als uit

de interventiegroep significant meer water dan op baselineniveau. Bij de postmetingen dronken de jongens uit de controlegroep en

interventiegroep evenveel water per week. Er was dus een sterkere

stijging van de waterconsumptie bij jongens uit de interventiegroep

dan bij de controlegroep. Deze evolutie bij de jongens uit de

Page 84: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

83

interventiegroep zou kunnen te wijten zijn aan de interventie.

Opnieuw moet de opmerking gemaakt worden dat de sample van de

controlegroep ruim de helft kleiner was dan de interventiegroep en dat niet alle data reeds werden ingegeven. Uit de analyses bleek dat

de consumptiefrequentie van water bij de meisjes niet verschillend

was tussen de twee onderzoeksgroepen. Het merendeel van de ecologische interventies spitst zich toe op het verhogen van de

consumptie van groenten en fruit. In de toekomst zouden

onderzoekers ook meer aandacht mogen hebben voor de consumptie

van water en gezoete dranken. Bovendien is er ook nood aan ecologische studies met oog voor geslachtsverschillen,

leeftijdsverschillen en verschillen naargelang sociaal economische

status.

De leeftijdscategorie bleek ook geen effect te hebben op de

consumptie van water, fruit, groenten en gezoete dranken en sportdranken. Ook hier dient opgemerkt te worden dat de sample van

de controlegroep ruim de helft kleiner was dan de interventiegroep

en dat nog niet alle data werden ingegeven. Daarnaast waren er in de

dataset van de controlegroep significant meer kleuters. In de controlegroep waren er 45.0% of 80 kleuters aanwezig, terwijl er in

de interventiegroep 35.6% of 140 kleuters aanwezig waren. Het is

ook mogelijk dat duidelijke verschillen in leeftijdscategorie pas optreden bij kinderen ouder dan acht jaar.

Een mogelijke beperking van het onderzoek is de opbouw van de vragenlijst. Ten eerste werden aardappelen in de vragenlijst bij de

groenten geplaatst, waardoor het moeilijk was om de juiste

consumptiefrequentie van groenten te bepalen. In de

voedselfrequentievragenlijst stonden de categorieën ‘nooit’ en ‘minder dan één keer per week’ samen. Beide kregen voor de

verwerking in het statistisch programma allebei de waarde 0.25 keer

per week. Kinderen die nooit water, gezoete dranken en sportdrank dronken of fruit en groenten aten, kregen toch een waarde van 0.25

keer per week. Hierdoor is het mogelijk dat de werkelijke inname

van de gekozen voedingscategorieën lager ligt dan werd berekend.

Page 85: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

84

Door gebruik te maken van ouders die als proxy voor hun kinderen

de vragenlijst invulden is het ook mogelijk dat het aantal werkelijke

consumpties hoger ligt. Uit onderzoek blijkt dat ouders een grote kans hebben om de voeding van hun kinderen te gaan

onderrapporteren omdat ze een beperkter zicht hebben op wat hun

kinderen dagelijks eten en drinken. Hoe ouder het kind, hoe groter de kans op onderrapportage (Livingstone, Robson, & Wallace, 2004).

De vragenlijst telde vele pagina’s, waardoor talrijke items bevraagd

konden worden. Het zou kunnen dat dit belastend was voor de ouders zodat verlies aan motivatie om de vragenlijst te goeder trouw in te

vullen reëel was. Bovendien was de voedselfrequentievragenlijst die

gebruikt werd in deze scriptie het laatste item van de gehele vragenlijst, wat kon zorgen voor bias.

Page 86: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

6 BIBLIOGRAFIE

Bachman, C., Baranowski, T., & Ticklas, T. (2006). Is there an

association between sweetend beverages and adiposy. Nutrition Reviews , 64 (4), 153-174.

Bandura, A. (1988). Organizational application of Social Cognitive Theory. Australian Journal of Management , 13 (2), 275-302.

Baughcum, A., Burklow, K., Deeks, C., Powers, S., & Whitaker, R. (1998). Maternal feeding practices and childhood obesity: a focus

group study of low-income mothers. Pediatrics & Adolescent

Medicine , 152, 1010-1014.

Belgian Association for the study of Obesity. (2002). De consensus

van de BASO, een praktische gids voor de evaluatie en behandeling

van overgewicht en obesitas. 1-58. Leuven, Vlaams-Brabant, België: Professor Erik Muls.

Bronfenbrenner, U. (1977). Toward an experimental ecology of human development. American Psychologist , 32, 513-531.

Brown, T., & Summerbell, C. (2009). Systematic review of school-

based interventions that focus on changing dietary intake and physical activity levels to prevent childhood obesity: an update to the

obesity guidance produced by the National Institute for Health and

Clinical Excellence. Obesity Reviews , 10, 110-141.

Davidson, K. K., & Birch, L. L. (2002). Obesigenic families:

parents's physical activity and ietary intake patterns predict grils' risk of overweight. International journal of obesity and related metabolic

disorders , 26, 1186-1193.

De Henauw, S., Wilms, L., Mertens, J., Standaert, B., & De Backer,

G. (1997). Overall and meal-specific macronutrient intake in Belgian

primary school children. Annals of Nutrtion and Metabolism , 41, 89-

97.

Page 87: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Demory-Luce, D., Morales, M., Nicklas, T., Baranowski, T., Zakeri,

I., & Berenson, G. (2004). Changes in Food Group Consumption

Patterns from Childhood to Young Adulthood: The Bogalusa Heart Study. Journal of the American Dietetic Association , 104, 1684-

1691.

Drewnowski, A., & Specteer, S. E. (2004). Poverty and obesity: The

role of energy density and energy costs. American Journal of

Clinical Nutrition , 79, 6-16.

Dubois, L., Farmer, A., Girard, M., & Peterson, K. (2007). Regular

sugar-sweetened consumption between meals increases risk of

overweight among preschool - aged children. Journal of the American Dietetic Association , 107, 924-934.

Economos, C., & Irish-Hauser, S. (2007). Community Interventions: A Brief Overview and Their Application to the Obesity Epidemic.

Childhood Obesity , 131-137.

Eisenmann, J. C., Gentile, D. A., Welk, G. J., Callehan, R.,

Strickland, S., Walsh, M., et al. (2008). SWITCH: rationale, design,

and implementation of a community, school, and family-based

intervention to modify behaviors related to childhood obesity. BMC public Health , 8, 223.

Epstein, L. H., Gordy, C. C., Raynor, H. A., Beddome, M., Kilanowski, C. K., & Paluch, R. (2001). Increasing fruit and

vegetable intake and decreasing fat and sugar intake in families at

risk for childhood obesity. Obesity Research , 9, 171-178.

Eriksen, K., Haraldsdöttir, J., Pederson, R., & Flyger, H. (2003).

Effect of a fruit and vegetable subscription in Danisch schools.

Public Health nutrition , 6, 57-63.

Flynn, M., McNeil, D., Maloff, B., Mutasingwa, D., Wu, M., Ford,

C., et al. (2006). Reducing obesity and related chronic disease risk in children and youth: a synthesis of evidence with 'best practice'

recommendations. Obesity Reviews , 7 (suppl. 1), 7-65.

Page 88: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Friedman, L., Snetselaar, L., Stumbo, P., Van Horn, L., Singh, B., &

Barton, B. A. (2007). Influence of intervention on beverage choices:

trends in the dietary intervention study in Children (DISC). Journal of the American Dietetic Association , 107 (4), 586-594.

Geller, K. S., & Dzewaltowski, D. A. (2008). Longitudinal and cross-sectional influences on youth fruit and vegetable consumption.

Nutrition Reviews , 67 (2), 65-76.

Gentile, D. A., Welk, G., Eisenmann, J. C., Reimer, R. A., Walsh, D. A., Russell, D. W., et al. (2009). Evaluation of a multiple ecological

level child obesity prevention program: Switch(R), what you Do,

View, and Chew. BMC Medicine , 49 (7), 1-12.

Golan, M., & Crow, S. (2004). Parents are key players in the

prevention and treatment of weight-related problems. Nutrition Reviews , 62, 39-50.

Grimm, G. (2004). Factors associated with soft drink consumption in school-aged children. Journal of the American Dietetic Association ,

104 (8), 1244-1249.

Guenther, P. M., Dodd, K. W., Reedy, J., & Krebs-Smith, S. M. (2006). Most Americans eat much less than recommend amounts of

fruit and vegetables. Journal of the American Dietetic Association ,

106, 1371-1379.

Guldbrandson, K., Wennerstad, K., & Rasmussen, F. (2009).

Municipal policies and plans of action aiming to promote physical activity and ehalty eating habits among schoolchildren in Stockholm,

Sweden: a cross-sectional study. Implementation science , 4 (47).

Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., Barba, G., Eiben, G., Fernandez, J., Hebestreit, A., et al. (2009). Developing the IDEFICS

community-based intervention program to enhance eating behaviors

in 2- to 8-year-old children: findings from focus groups with children en parents. Health Education Research , 24 (3), 381-393.

Page 89: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Health Evidence Network. (2006). What is the evidence on school

health promotion or preventing disease and specifically, what is the

effectiveness of the health promoting school approach? Retrieved maart 31, 2010, from WHO Europe:

http://www.euro.who.int/HEN/Syntheses/healthpromotion_schools/2

0060223_1

Hoerr, S. L., Lee, S.-Y., Schiffman, R. F., Horodynski, M. O., &

McKelvey, L. (2006). Beverage consumption of Mothter-toddler

dyands in families with limited incomes. Journal of Pediatric Nursing , 21 (6), 403-410.

Howerton, M., Bell, B., Dodd, K., Berrigan, D., Stolzenberg-Solomon, R., & Nebeling, L. (2007). School-based nutrtion programs

produced a moderate increarse in fruit and vegetable consumption:

meta and pooling analyses from 7 studies. Journal of Nutrition Education and Behavior , 39, 186-196.

Hung, H.-c., Joshipura, K., Jiang, R., Hu, F. B., Hunter, D., Smith-

Warner, S. A., et al. (2004). Fruit and Vegetable Intake and risk of Major Chronic Desease. Journal of the National Cancer Institute , 96

(21), 1577-1584.

Huybrechts, I., De Backer, G., De Bacquer, D., Maes, L., & De

Henauw, S. (2009). Relative Validity and Reproducibility of a Food-

Frequency Questionnaire for Estimating Food Intakes among Flemish Preschoolers. International Journal of Environmental

Research and Public Health , 6, 382-399.

Jaime, P. C., & Lock, K. (2009). Do school based food and nutriton

policies improve diet and reduce obesity? Preventive Medicine , 48,

45-53.

Jansen, W., Raat, H., Joosten-van Zwanenburg, E., Reuvers, I., van

Walsem, R., & Brug, J. (2008). A school-based intervention to

reduce overweight and inactivity in children aged 6-12 years: study design of a randomized controlled trial. BMC Public Health , 8, 257-

266.

Page 90: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Johnson, R., Driscoll, P., & Goran, M. (1996). comparison of

multiple-pass 24-hour recall estimates of energy intake with total

energy expenditure determined by the doubly labeled water in youg children. Journal of the American Dietetic Association , 96, 1140-

1144.

Kipping, R. R., Jago, R., & Lawlor, D. (2010). Diet outcomes of a

pilot school-based randomised controlled obesity prevention study

with 9-10 year olds in England. Preventive Medicine , 51, 56-62.

Klepp, I. K., Pérez-Rodrigo, C., De Bourdeaudhuij, I., Due, P.,

Elmadfa, I., Haraldsdottir, J., et al. (2005). Promoting Fruit and

Vegetable Consumption among European Schoolchildren: Rationale, Conceptualization and Design of the Pro Children Project. Nutrtion

and Metabolism , 49, 212-220.

Koivisto, U., & Sjoden, P. (1996). Food and general neophobia in

Swedish families: parent-child comparisons and relationships with

serving specific foods. Appetite , 26, 107-118.

Krieger, N., Williams, D. R., & Moss, N. E. (1997). measuring social

class in US public health research: concepts, methodologies, and

guidelines. Annual Reviews , 18, 341-378.

LaRowe, T. L., Moeller, S. M., & Adams, A. K. (2007). Beverage

patterns, diet quality and body mass index of US preschool and school-aged children. Journal of the American Dietetic Association ,

107, 1124-1133.

Libuda, L., & Mathilde, K. (2009). Soft drinks and body weight

development in childhood: is ther a relationship. Current Opinion in

Clinical Nutrition and Metabolic Care , 12, 596-600.

Lin, B. H., & Morrison, R. M. (2003). Higher fruitconsumption

linked with lower body mass index. Food revieuws , 25, 28-32.

Linardakis, M., Sarri, K., Paternaki, M. S., Sbokos, M., & Kafatos,

A. (2008). Sugar-added beverages consumption among

Page 91: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

gindergartenchildren of Cret: effects on nutrititional status and risk

of obesity. BMC Public Health , 8, 279-284.

Livingstone, M. B., & Robson, P. J. (2000). Measurement of dietary

intake in children. Proceedings of the Nutrition Society , 59 (2), 279-

293.

Livingstone, M. E., Robson, P. J., & Wallace, J. M. (2004). issues in

dietary intake assessment of children and adolescents. British

Journal of Nutrition , 92 (suppl. 2), S213-S222.

Lobstein, T., Baur, L., & Uauy, R. (2004). obesity in children and

young people: a crisis in public health. Obesitas Review , 5 (suppl 1), 4-104.

Ludwig, D. S., Peterson, K. E., & Gortmaker, S. E. (2001). Relation between consumption of sugar-sweetened drinks and childhood

obesity: a prospective, observational analysis. Lancet (357), 505-508.

Lytle, L., Seifert, S., Greenstein, J., & McGoven, P. (2000). How do

children's eating patterns and food choices change over time? Results

from a cohort studie. American Journal of Health Promotion , 14,

222-228.

Masse, L., Pruch, M., cluuriqui, J., Yaroch, A., Agurs-Collins, T., &

Bianck, H. (2007). Development of a school nutrition environment state policy classification system (SNESPCS). American Journal

Prevention Medicin , 33 (4 suppl), S277-S291.

Mattes, R. (1996). dietary compensation by humans for supplemental

energy provided as ethanol or carbohydrate in fluids. Physiology &

Behavior , 59, 179-187.

Matthys, C., Huybrechts, I., Bellemans, M., De Maeyer, M., & De

Henauw, S. (2006, augustus 1). Voedingsprofiel van de Vlaamse

kleuter. Retrieved november 6, 2009, from Nice, informatiecentrum: http://www.nice-info.be/BENL/site/nutrinews-

detail.aspx?vPK=291&k=359

Page 92: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Moreno, L. A., & Rodriguez, G. (2007). Dietary risk factors for

development of childhood obesity. Current Opinion in Clinical

Nutrition and Metabolic Care , 10, 336-341.

Park, Y. K., Meier, E. R., Bianchi, P., & Song, W. O. (2002). Trends

in children's consumption of beverages. Family Economics and Nutrition Review , 14, 69-79.

Parsons, T., Power, C., Logan, S., & Summerbell, C. (1999).

Childhood predictors of adult obesity: a systematic review. International Journal of Obesity , 23, S1-S10.

Pearson, N., Biddle, S. J., & Gorely, T. (2008). Family correlates of fruit and vegetable consumptie in children and adolsescents: a

systematic review. Public Health Nutrition , 12 (2), 267-283.

Pérez-Rodrigo, C., Ribas, L., Serra-Majem, L., & Aranceta, J.

(2003). Food preferences of Spanish children and young people: the

enKid study. European Journal of Clinical Nutrition (57), Suppl. 1. S45-S48.

Perry, C., Bishop, D., Taylor, G., Davis, M., Story, M., Gracy, C., et

al. (2004). A randomized school trial of environmental stratgeis to encourge fruit and vegetable consumption among children. Health

Education & Behavior , 31, 65-76.

Rangan, A. M., Randall, D., Hector, D. J., Gill, T. ¨., & Webb, K. L.

(2008). Consumption of extra foods by Australian children: types,

quantities and contribution to energy and nutrient intakes. European Journal of Clinical Nutrition , 62, 356-364.

Rasmussen, M., Kroler, R., Klepp, K., Lytle, L., Brug, J., Bere, E., et

al. (2006). Determinants of fruit and vegetable consumption among children and adolescents: a review of the literature. Part I

quantitative studies. International Journal of Behavioral Nutrition

and Physical Activity , 3 (22).

Reynolds, K. D., Franklin, F. A., Binkley, D., Raczynski, J.,

Harrington, K., & Kirk, K. (2000). Increasing fruit and vegetable

Page 93: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

consumption of fourth-graders: results from the High 5 project.

Preventive Medecin , 30, 309-319.

Roblin, L. (2007). Childhood obesity: food, nutrient, and eating-habit

trends and influences. Applied Physiology, Nutrition, and

Metabolism , 32, 635-645.

Robson, P. J., & Livingstone, L. B. (1999). An evaluation of food

photographs as a tool for quantifying food and nutrient intakes.

Public Health Nutrition , 3 (2), 183-192.

Rolls, B. J., Ello-Martin, J. A., & Tohill, B. C. (2004). What can

intervention studies tell us about the relationship between fruit and vegetable consumption and weight management. Nutrition Reviews ,

62, 1-17.

Rolls, B., Fedoroff, I. C., & Guthrie, J. F. (1991). Gender differences

in eating behavior and body weight regulation. Health psychol , 10,

133-142.

Sallis, J. F., & Owen, N. (2008). Ecological Models of Health

Behavior. In J. F. Sallis, N. Owen, E. Ficher, K. Glanz, B. Rimer, &

K. Viswanath (Eds.), Health Behavior and Health Education: Theory, Research, and Practice. (pp. 462-484). Verenigde Staten:

Jossey-Bass.

Sanigorski, A., Bell, A., & Swinburn, B. (2007). Association of key

foods and beverages with obesity in Australian schoolchildren.

Public Health Nutrition , 10 (2), 152-157.

Sayegh, A., Dini, E. L., Holt, R. D., & Bedi, R. (2002). Food and

drink consumption, sociodemographic factors and dental caries is 4-

5-year-old children in Amman, Jordan. British Dental Journal , 193, 37-42.

Skinner, J., Caruth, B., Wendy, B., & Ziegler, P. (2002). Children's food preferences: a longitudinal analysis. Journal of the American

Dietetic Association , 102, 1638-1647.

Page 94: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Swinburn, B. (2008). Obesity prevention in Children and

adolescents. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North

America , 18, 209-223.

te Velde, S. J., Brug, J., Wind, M., Hildonen, C., Bjelland, M., Pérez-

Rodrigo, C., et al. (2008). Effects of a comprehensive fruit- and vegetable-promoting school-based intervention in three European

countries: the Pro Children Study. Britisch Journal of Nutrition , 99,

893-903.

US Department of Agriculture. (n.d.). My Pyramid. Retrieved juni

25, 2010, from http://MyPyramid.gov

Van Den Broecke, N. (2006). Meetmethodes van voedselconsumptie.

Gent, Oost-Vlaanderen: Katholieke Hogeschool Sint - Lieven.

Van Duyn, M. A., & Pivonka, E. (2000). Overview of the health

benefits of fruit and vegetable consumption for the dietetics

professional: selected literature. Journal of the American Dietetic Association , 100, 1511-1521.

Verdonk, G., Notte-De Ruyter, A., & Huygebaert-Deschoolmeester,

M. (1982). Het maaltijdpatroon bij Vlaamse schoollkinderen en adolescenten. Voeding , 43, 405-411.

Vereecken, C., & Maes, L. (2009). Young children's dietary habits and associations with the mothers nutritional knowledge and

attitudes. Appetite .

Vereecken, C., Huybrechts, I., van Houte, H., Martens, V.,

Wittebroodt, I., & Maes, L. (2009). Results from a dietary

intervention study in preschools "Beastly Healthy at School".

International Journal of Public Health , 54, 142-149.

Vereecken, C., Keukelier, E., & Maes, L. (2004). influence of

mother's educational level on food parenting practices and food habits of young children. Appetite , 43, 93-104.

Page 95: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

VIGeZ. (2006). De actieve voedingsdriehoek: een praktische

voedings- en beweeggids. Brussel, Vlaams-Brabant, België.

VIGeZ. (2009). Voedingsaanbevelingen per leeftijd. Retrieved

oktober 30, 2009, from Vigez, thuis in gezond leven:

http://www.vigez.be/zoek_op_onderwerp/voedingsaanbevelingen_per_leeftijd.html

Wechsler, H., Devereaux, R. S., Davis, M., & Collins, J. (2000).

Using the School Environment to Promote Physical Activity and Healthy eating. Preventive Medicine , 31, S121-S137.

Wind, M., De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S. J., Sandvik, C., Due, P., Klepp, K. I., et al. (2006). Correlates of Fruit and Vegetable

Consumption Among 11-Year-Old Belgian-Femish and Dutch

Schoolchildren. Journal of Nutrition Education and Behavior , 38, 211-221.

World Health Organisation. (2000). Obesity, preventing and maneging the global epidemic. Report of a WHO consulation.

Geneva: World Health Organization.

World Health Organisation. (2007). The Challenge of obesity in Europe. Retrieved oktober 24, 2009, from Website van WHO:

http://enoro.wgo.int/document/E90711.pff

Yngve, A., Wolf, A., Poortvliet, E., Elmadfa, I., Brug, J., Ehrenblad,

B., et al. (2005). Fruit and Vegetable Intake in a Sample of 11-year-

old Children in 9 European Countries: The Pro Children Cross-Sectional Survey. Annals of Nutrition and Metabolism , 49, 236-245.

Page 96: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt
Page 97: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

OPVOLGINGSDOCUMENTEN

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 1

Datum opvolgingsgesprek: 6 oktober 2009

Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student:Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L

Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Starten literatuurstudie

Doornemen thesis: ‘Het verband tussen fysieke activiteit en voedingsgedrag bij kinderen van 6 tot 8 jaar in het kader van het

IDEFICS-project’ en richtlijnen voor de Masterproef

Voorstel voor veldwerk (10 halve dagen) + scannen (5 volledige dagen) doormailen naar Nathalie Michels en Charlene Ottevaere

Volgende afspraak 16 november

Datum en handtekening student: 8 oktober 2009, Barbara Claerbout

Page 98: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 2

Datum opvolgingsgesprek: 16 november 2009

Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Eerste versie van literatuurstudie opgesteld

Opgegeven van voorkeuren veldwerk. Gestart met scannen (totaal al

10u 30min)

Doorgenomen thesis: ‘Het verband tussen fysieke activiteit en

voedingsgedrag bij kinderen van 6 tot 8 jaar in het kader van het

IDEFICS-project’ en richtlijnen voor de Masterproef

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Proberen om tegen het eind december een tweede versie van

literatuurstudie klaar te hebben aan de hand van de opmerkingen.

Verder doen met veldwerk. Volgende afspraak op 5 februari.

Datum en handtekening student: 18 november 2009, Barbara

Claerbout

Page 99: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 3

Datum opvolgingsgesprek: 5 februari 2009 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Scannen bijna afgerond Stuk literatuurstudie herschreven (meten van voedselconsumptie)

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Veldwerk afronden. Laatste dag 12 februari 2010

Literatuurstudie afwerken

Data cleanen en hercoderen vanaf 19 februari.

Volgende afspraak op 5 maart.

Datum en handtekening student: 5 februari 2009, Barbara Claerbout

Page 100: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 4

Datum opvolgingsgesprek: 5 maart 2010 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Scannen afgerond, literatuurstudie verder gewerkt, hercoderen T0

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

- Prioritair SPSS - cleanen + hercoderen files

- analyseplan

- beginnen met dataverwerking

- resultaten en stukje methode - Verder werken aan literatuurstudie: verklarend model eetpatroon

kinderen

Mevrouw Verbestel mailt mij: - de deliverable

- Belgische populatiegegevens

- datafiles T0 (PQ, Diets, lengte, leeftijd en gewicht kinderen) - artikels over het design van de IDEFICS

- neemt de rest van de literatuurstudie door tegen 8 maart

Volgende afspraak: 20 maart Datum en handtekening student: 6 maart 2010, Barbara Claerbout

Page 101: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 5

Datum opvolgingsgesprek: 26 maart 2010 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

- Literatuurstudie verder gewerkt: verklarende factoren - Eerste versie methode

- Hercoderen Diet T1 gecleand

Er is nog geen dataverwerking wegens problemen met de bestanden.

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

- T1 en T0 gemergd

- oudervragenlijst T0 cleanen

- literatuurstudie verder werken - data-analyse

- methode aanpassen

Volgende afspraak:13 april

Datum en handtekening student: 26 maart 2010, Barbara Claerbout

Page 102: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 6

Datum opvolgingsgesprek:13 april 2010 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

- datafile T1 en T0 mergen - oudervragenlijst T0 cleanen

- verder werken aan literatuurstudie

- data-analyse - methode aanpassen op basis van feedback

Beslist om scriptie in te dienen in tweede zit

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

16 april: bespreken feedback literatuur (ingediend op 12 april) + output van analyses (worden doorgestuurd op 13 april)

Tegen 30 april: methode herschrijven aan de hand van opmerkingen (cf. 13 april) en resultaten verder uitschrijven

Week van 24 mei: indienen van literatuurstudie, methode, resultaten

+ eerste versie discussie. Samenzitten met promotoren => Begeleider maakt afspraak met Prof. De Bourdeaudhuij

Page 103: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

29 juni: indienen + bespreken tweede versie discussie

Week van 5 juli: uiteindelijke scriptie doorsturen + samenzitten met

promotoren. => Begeleider maakt afspraak met Prof. De

Bourdeaudhuij

Volgende afspraak: 16 april

Datum en handtekening student: 13 april 2010, Barbara Claerbout een digitaal exemplaar door te sturen naar uw promotor

Page 104: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 7

Datum opvolgingsgesprek:16 april 2010 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project.

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Bespreken feedback literatuur (ingediend op 12 april) + output van analyses (worden doorgestuurd op 13 april)

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Opnieuw beginnen met SPSS, zodat er meer data opgenomen kan

worden in de analyses.

Tegen 30 april: methode herschrijven aan de hand van opmerkingen (cf. 13 april) en resultaten verder uitschrijven

Week van 24 mei: indienen van literatuurstudie, methode, resultaten

+ eerste versie discussie. Samenzitten met promotoren => Begeleider maakt afspraak met Prof. De Bourdeaudhuij

29 juni: indienen + bespreken tweede versie discussie

Week van 5 juli: uiteindelijke scriptie doorsturen + samenzitten met promotoren. => Begeleider maakt afspraak met Prof. De

Bourdeaudhuij

Volgende afspraak: 30 april Datum en handtekening student: 16 april 2010, Barbara Claerbout g

Page 105: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 8

Datum opvolgingsgesprek:30 april 2010

Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het IDEFICS-project.

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L

Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Bespreking eerste versie resultaten

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Tegen 7 mei: tweede versie resultaten

20 mei: indienen van literatuurstudie, methode, resultaten + eerste versie discussie. 26 mei: Samenzitten met begeleidster en

promotoren

29 juni: indienen + bespreken tweede versie discussie

Week van 5 juli: uiteindelijke scriptie doorsturen + samenzitten met

promotoren. => Begeleider maakt afspraak met Prof. De Bourdeaudhuij

Volgende afspraak: 26 mei

Datum en handtekening student: 30 april 2010, Barbara Claerbout

Page 106: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering _________________________

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 9

Datum opvolgingsgesprek:26 mei 2010

Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project.

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L

Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Bespreking literatuurstudie, resultaten en discussie met prof De

Bourdeaudhuij en Drs. Verbestel.

Problemen met werkwijze intention to treat.

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Opnieuw beginnen met resultaten. Problemen met intention to treat-

werkwijze oplossen. Literatuurstudie verder vervolledigen met opmerkingen en eerste versie van discussie met nieuwe resultaten

Volgende afspraak: 29 juni

Datum en handtekening student: 26 mei 2010, Barbara Claerbout een

digitaal exemplaar door te sturen naar uw promotor

Page 107: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt

Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Opvolgingsdocument masterproef nummer: 10

Datum opvolgingsgesprek: 29 juni 2010 Onderwerp masterproef: Het effect van een community interventie

op het voedingsgedrag van kinderen tussen 2 en 8 jaar: Het

IDEFICS-project.

1. Coördinaten

Naam en voornaam student: Barbara Claerbout

Naam (co)promotor: Prof. Dr. I De Bourdeaudhuij; Prof. Dr. L Maes; (Begeleider Vera Verbestel)

2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)

Al gedeeltelijk aangepast van de literatuurstudie, resultaten opnieuw laten lopen zonder intention to treat.

3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?

Extra literatuur opzoeken om discussie te schrijven

Mailen van eerste versie van discussie voor vrijdag 2 juli. => Feedback voorzien in weekend van 5 juli via e-mail

Mailen van tweede versie van discussie voor woensdag 7 juli =>

Feedback via e-mail op vrijdag 12 juli

Volgende afspraak: niet van toepassing

Datum en handtekening student: 29 juni 2010, Barbara Claerbout een

Page 108: UNIVERSITEIT GENT 2010 HET EFFECT VAN EEN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/331/RUG01-001459331...wordt de link tussen voeding en gezondheid uitgeklaard. In dit hoofdstuk wordt