TOETSING VAN DE BOEKHOUDKUNDIGE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/779/RUG01-001459779...juni...
Transcript of TOETSING VAN DE BOEKHOUDKUNDIGE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/779/RUG01-001459779...juni...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
TOETSING VAN DE BOEKHOUDKUNDIGE RAPPORTERING VLAAMSE OVERHEDEN
AAN DE STANDAARDEN IPSAS
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
David Dejaegher
onder leiding van
Prof. dr. Johan Christiaens
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
TOETSING VAN DE BOEKHOUDKUNDIGE RAPPORTERING VLAAMSE OVERHEDEN
AAN DE STANDAARDEN IPSAS
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
David Dejaegher
onder leiding van
Prof. dr. Johan Christiaens
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
David Dejaegher
Pagina | I
WOORD VOORAF
Ik ben zeer verheugd dat ik deze masterproef kan voordragen ter afronding van mijn studies
Toegepaste Economische Wetenschappen. Spijtige omstandigheden hebben er immers toe
geleid dat deze tekst niet zonder problemen tot stand is gekomen. Vooreerst ben ik
oprechte dank verschuldigd aan Prof. Dr. Johan Christiaens voor zijn begeleiding bij het
schrijven van deze tekst. Zonder zijn kritische reflectie zou deze masterproef nooit tot een
goed einde zijn gekomen. Ook mevrouw Gonda Cock, administrateur-generaal van het intern
verzelfstandigd agentschap ‘Centrale Accounting’, ben ik dankbaar voor het aanbrengen van
het noodzakelijk bronnenmateriaal. Verder wil ik ook Dr. Wouter Dutillieux en Irina Van
Vaerenberg bedanken voor het kritisch nalezen van deze tekst. Tot slot richt ik ook mijn dank
aan mijn ouders, vriendin en vrienden die in mij zijn blijven geloven. Ik dank hen oprecht
voor de kansen en de steun die ik de afgelopen jaren heb gekregen.
Pagina | II
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF I
INHOUDSOPGAVE II
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN IV
LIJST VAN FIGUREN V
LIJST VAN TABELLEN VI
INLEIDING 1
DE INTERNATIONALE EN VLAAMSE BOEKHOUDHERVORMINGEN EN -ONTWIKKELINGEN
IN OVERHEIDSORGANISATIES VERGELEKEN 3
1. New Public Management in België 3
2. Internationale boekhoudhervormingen en -ontwikkelingen naar aanleiding van NPM 5
2.1. Internationale hervormingen en ontwikkelingen 6
2.2. International Public Sector Accounting Standards 8
3. De Belgische en Vlaamse boekhoudhervormingen 9
3.1. Voorbeeld van een Belgische boekhoudhervorming in de praktijk: de gemeenten 10
3.2. Diverse problemen met betrekking tot de hervormingsprocessen in Vlaanderen 11
4. Wat met de toekomst? 13
5. Vaste activa in de publieke sector 14
ONDERZOEKSONTWERP 17
1. Toelichting van de onderzoeksvraag 17
1.1. De waarderingsregels 17
1.2. Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 17
2. Onderzoeksmethodologie 19
KWALITATIEVE TOETSING VAN DE WAARDERINGSREGELS MET BETREKKING TOT DE
VASTE ACTIVA VAN HET MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP AAN DE IPSAS 21
1. Oprichtingskosten 22
2. Immateriële vaste activa 23
2.1. Definiëring 23
2.2. Activering 24
Pagina | III
2.3. Classificatie 26
2.4. Waardering 26
2.4.1. Initiële waardering van immateriële vaste activa 26
2.4.2. Additionele uitgaven tijdens de levensduur van het immaterieel vast actief 28
2.4.3. Waardering na de initiële activering 28
2.4.4. Afschrijvingen 30
2.4.5. Waardeverminderingen 32
2.4.6. Verkoop en buitengebruikstelling 32
3. Materiële vaste activa 34
3.1. Definiëring 34
3.2. Activering 34
3.3. Classificatie 35
3.4. Waardering 36
3.4.1. Initiële waardering van materiële vaste activa 36
3.4.2. Additionele uitgaven tijdens de levensduur van het materieel vast actief 37
3.4.3. Waardering na de initiële activering 37
3.4.4. Afschrijvingen 39
3.4.5. Waardeverminderingen 40
3.4.6. Verkoop en buitengebruikstelling 40
4. Financiële vaste activa 42
4.1. Definiëring 42
4.2. Activering 43
4.3. Classificatie 44
4.4. Waardering 45
4.4.1. Initiële waardering 45
4.4.2. Waardering na de initiële waardering 47
CONCLUSIE 50
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN VII
Pagina | IV
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AM boekhoudhandleiding
BBB Beter Bestuurlijk Beleid
CNOC Commissie voor de Normalisatie van de Openbare Comptabiliteit
EVA extern verzelfstandigd agentschap
FASB Financial Accounting Standards Board
FVA financiële vaste activa
IAB Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
IAS International Accounting Standards
IFAC International Federation of Accountants
IFRS International Financial Reporting Standards
IMVA immateriële vaste activa
IPSAS International Public Sector Accounting Standards
IPSASB International Public Sector Accounting Standards Board
IVA intern verzelfstandigd agentschap
KB Koninklijk Besluit
MVA materiële vaste activa
NPM New Public Management
OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
VA vaste activa
VD Vlaams decreet van 7 mei 2004
Pagina | V
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: De vier pijlers van de Copernicushervorming (Copernicus – Midden in de toekomst: de
hervorming van de federale overheid, 2004)
Figuur 2 : Interne structuur van een beleidsdomein na invoering BBB (website Vlaamse
overheid, <http://www2.vlaanderen.be/bbb/nieuwe_structuur/1structuur.htm>)
Pagina | VI
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. IMVA vergeleken
met IPSAS 31 (eigen analyse)
Tabel 2: Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. MVA vergeleken
met IPSAS 17 (eigen analyse)
Tabel 3: Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. FVA vergeleken met
IPSAS 6 en 7 (eigen analyse)
Pagina | 1
INLEIDING
Sinds de jaren tachtig worden zowat alle overheidsinstanties ter wereld beïnvloed door het
New Public Management (NPM). NPM, dat hoofdzakelijk wordt gekenmerkt door de
toenemende marktoriëntatie, leidt ook tot ingrijpende reorganisaties binnen de
boekhoudkundige administraties van diverse overheden. Het merendeel van de landen
probeert het tot nu toe gehanteerde budgettair boekhoudsysteem te vervangen door of aan
te vullen met een vermogensboekhouding, gebaseerd op de boekhoudpraktijk binnen de
private sector.
Naar aanleiding van deze hervormingen werden in het jaar 2000 de International Public
Sector Accounting Standards (IPSAS) ontwikkeld. De IPSAS, die gebaseerd zijn op de
International Accounting Standards (IAS) en de International Financial Reporting Standards
(IFRS), moeten een antwoord bieden op de diversiteit die er bestaat, zowel binnen landen
als tussen landen onderling. De IPSAS worden momenteel door meer dan vijftig landen en
internationale organisaties toegepast. Meer specifiek zijn de overheden van Australië,
Canada, Nieuw-Zeeland en Zwitserland en internationale instellingen zoals de Noord-
Atlantische Verdragsorganisatie en de Europese Unie reeds bezig met de implementatie van
deze standaarden. Bovendien behoren de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds
en de Verenigde Naties tot de sponsors van de International Public Sector Accounting
Standards Board (IPSASB), die waakt over de noden van diegenen die betrokken zijn bij de
financiële rapportering in de publieke sector. Tot op vandaag bestaat er echter geen
wettelijk afdwingbaar kader voor de IPSAS. Bijgevolg is er nog geen verplichting om deze
internationale beginselen toe te passen.
Ook in België werden de laatste decennia talrijke initiatieven genomen om de budgettaire
boekhouding aan te vullen of te vervangen door een vermogensboekhouding. In navolging
van de reeds doorgevoerde hervormingen op lokaal niveau werden recent de boekhoud-
beginselen van de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten onder handen
genomen. Een blik op de laatste decennia leert ons echter dat er verre van een duidelijke lijn
in die hervormingen terug te vinden is. Belgische en - voor deze studie relevante - Vlaamse
Pagina | 2
boekhoudhervormingen zijn immers op zichzelf staande ontwikkelingen die in de Belgische
complexe staatstructuur door de verschillende overheden onafhankelijk van elkaar worden
doorgevoerd. Bovendien worden de boekhoudstandaarden door de wetgever ontwikkeld
zonder inbreng van praktijkbeoefenaars en zonder een blik te werpen op internationale
ervaringen. Dit staaft de verwachting dat ook de boekhoudhervorming van de Vlaamse
overheid - in navolging van de lokale hervormingen - heel wat problemen en inconsistenties
met zich mee zal brengen.
Ondanks het gebrek aan een afdwingbaar wettelijk kader ligt het in de verwachting dat er
ooit een dag komt dat ook de Vlaamse overheid onderhevig zal zijn aan de IPSAS. Immers,
zoals hierboven aangehaald zijn enkele belangrijke internationale instellingen en
toonaangevende landen op het gebied van vermogensboekhouden bezig met de
implementatie van de IPSAS. Het is bijgevolg interessant om een vergelijking te maken
tussen het resultaat van de Vlaamse ontwikkelingen en de internationale beginselen. Beide
zijn immers het gevolg van een andere visie en ontwikkeling.
De implementatie van een vermogensboekhouding binnen de publieke sector betekent
onder andere ook dat het overheidspatrimonium moet worden gewaardeerd. Dit is echter
niet zo evident en heeft over de jaren heen geleid tot diverse discussies. Naar aanleiding van
deze debatten is het de bedoeling in deze studie de waardering van het overheids-
patrimonium binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving te vergelijken met de IPSAS. In deze
scriptie wordt een vergelijking uitgevoerd tussen de waarderingsregels inzake de vaste activa
van de Vlaamse Ministeries en de relevante waarderingsprincipes uit het IPSAS-kader.
In het eerste deel van deze masterproef wordt de literatuur nader bekeken. De recente
wereldwijde overheidshervormingen kwamen er onder invloed van het NPM. Het is bijgevolg
interessant om de boekhoudkundige implicaties van deze visie te analyseren, zowel in een
internationale als Vlaamse context. In het tweede deel wordt de onderzoeksvraag
verduidelijkt en wordt er meer uitleg verschaft omtrent de onderzoeksmethodologie. In het
derde deel wordt effectief op zoek gegaan naar verschillen en analogieën binnen de twee
boekhoudkaders.
Pagina | 3
DE INTERNATIONALE EN VLAAMSE
BOEKHOUDHERVORMINGEN EN -ONTWIKKELINGEN IN
OVERHEIDSORGANISATIES VERGELEKEN
1. New Public Management in België
Sinds de jaren tachtig waait er een nieuwe wind binnen de meeste overheidsorganisaties
over de hele wereld. Deze stroming, beter bekend als New Public Management, pleit voor
meer marktoriëntatie binnen overheidsinstanties. De privatisering van niet-kernactiviteiten
van overheidstakken en het gebruik van recente informatietechnologieën zijn enkele
ontwikkelingen die opdoken eind de jaren zeventig binnen de publieke administraties (Hood,
1991). Ondanks de kritische kanttekeningen die enkele auteurs plaatsten bij diverse NPM-
principes (Dunleavy & Hood, 1994; Dunleavy, Margetts, Bastows & Tinkler, 2006; Page, 2005;
Lapsley, 2009), zijn deze ontwikkelingen ook zichtbaar in België. Na de verkiezingen van 13
juni 1999 vond de toenmalige regering Verhofstadt I dat de federale overheidsadministratie
op het eind van vorige eeuw ontgoochelde als werkgever voor de ambtenaren én als
dienstverlener voor de burgers. Beide groepen verwachtten - en verdienden - beter. Het
omvormen van België tot een modelstaat werd een prioriteit. In het jaar 2000 vormde het
Copernicusplan, gelanceerd door de toenmalige minister van ambtenarenzaken en
modernisering van de openbare besturen Luc Van den Bossche, de blauwdruk voor de
transformatie. De nota had als doel de verschillende ministeries binnen de federale overheid
te hervormen. Het plan omvatte vier pijlers (Copernicus – Midden in de toekomst: de
hervorming van de federale overheid, 2004).
Figuur 1 - De vier pijlers van de Copernicushervorming
(Copernicus – Midden in de toekomst: de hervorming van de federale overheid, 2004)
Pagina | 4
Achteraf bekeken bleek de Copernicushervorming een fiasco. De hervorming was te
ingewikkeld en de nieuwe structuur was nodeloos complex. Het plan was geïnspireerd op
internationale modellen voor overheidsmanagement en uitgetekend door externe
consultants waardoor er in de reorganisatie te weinig rekening werd gehouden met de
voorgeschiedenis en de bedrijfscultuur binnen de federale administratie. Bovendien is er bij
de ambtenaren sprake van een 'bunkerhouding'. Door steeds nieuwe hervormingen te
lanceren, proberen de ambtenaren de hervormingen te overleven. Men is afwachtend en
men poogt de impact van de reorganisaties op de werkvloer te minimaliseren. Doordat er
ook te weinig oog was voor de Franstalige visie op de overheid, is de hervorming zelfs deels
teruggedraaid (Hondeghem & Deprez, 2006).
Binnen de Vlaamse overheid werd een hervorming opgestart die gelijkaardig was aan de
Copernicushervorming, namelijk het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). De historisch
gegroeide structuur bleek ook hier onvoldoende transparant en efficiënt om vlot te kunnen
inspelen op de maatschappelijke en bestuurskundige ontwikkelingen van de toekomst.
Bovendien moet de administratie sneller en efficiënter kunnen inspelen op nieuwe
maatschappelijke uitdagingen. Een efficiënt functionerende overheidsadministratie vormt
immers een essentiële factor inzake de competitiviteit van landen en regio’s en inzake
welvaart en welzijn van de inwoners. De toenemende individualisering, de netwerk-
samenleving en de evolutie van communicatietechnologieën zijn slechts enkele voorbeelden
van fenomenen waarmee de overheid wordt geconfronteerd. De beoogde modernisering
moet resulteren in een overheidsoptreden dat toegankelijker, interactiever, transparanter
en klantgerichter is (Vlaamse kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003). Naar
aanleiding van deze problematiek werden enkele basisprincipes vooropgesteld die
resulteerden in een nieuw organisatiemodel (<http://www2.vlaanderen.be/bbb/>).
Het nieuwe organisatiemodel voor de Vlaamse overheid kan slechts geoperationaliseerd
worden wanneer ook de regels inzake begroting en boekhouding zijn afgestemd op deze
organisatie (Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003). Om de objectieven van BBB te
realiseren was niet alleen een organisatorisch-administratieve regeling nodig, maar ook een
nieuw financieel-organisatorisch kader (Van Nerum, 2004). Bijgevolg werd de NPM-
Pagina | 5
denkwijze ook doorgedreven binnen de entiteiten die instaan voor de boekhoudkundige
rapportering van de overheid. De boekhouding wordt namelijk beschouwd als een
belangrijke steunpilaar in de NPM-hervormingen (Lapsley, 1999). Dit leidde tot het decreet
van 7 mei 2004 houdende de regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle
inzake subsidies en de controle door het Rekenhof.
2. Internationale boekhoudhervormingen en -ontwikkelingen naar
aanleiding van NPM
Pina en Torres (2003) onderscheiden drie grote groepen binnen de Westerse democratieën.
Langs de ene kant vindt men de Anglo-Amerikaanse landen (Australië, Groot-Brittannië,
Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland, …) waar de burger gezien wordt als een klant, een
afnemer van diensten. De overheidsadministraties van die landen worden gekenmerkt door
territoriale decentralisatie en het gebruik van ervaringen en instrumenten uit de private
sector. Er wordt hier dan ook een vermogensboekhouding gevoerd die nauw aansluit bij die
van private ondernemingen. Aan de andere kant van de as vindt men de Continentaal-
Europese landen (België, Frankrijk, Duitsland, Spanje, …). Hier vormen inwoners het
onderwerp van wetten die leiden tot bureaucratische hiërarchische administraties. Een
budgettaire boekhouding is hier de norm, eventueel aangevuld door een vermogens-
boekhouding. De Noorse groep (Denmarken, Finland, Nederland, …) wordt gezien als een
tussenvorm. Door onderhandeling en consultatie probeert men de behoeften van de burgers
te bevredigen. Het boekhoudkader verschilt hier van land tot land (Pina & Torres, 2003).
Budgettair boekhouden en vermogensboekhouden worden gezien als de twee uitersten
binnen het spectrum van mogelijke boekhoudkundige rapporteringswijzen. Budgettair
boekhouden is meer dan enkel de registratie van inkomsten en uitgaven. De essentie van de
budgettaire boekhouding is de autorisatie en opvolging van de jaarlijks opgemaakte
begroting. Binnen de vermogensboekhouding daarentegen moet de registratie van de
verrichtingen leiden tot een periodieke financiële rapportering. Deze jaarrekening bestaat
uit een balans en een resultatenrekening die respectievelijk het vermogen en het financieel-
economisch resultaat in kaart brengt (Christiaens & Vanhee, 2006).
Pagina | 6
2.1. Internationale hervormingen en ontwikkelingen
Vandaag de dag zijn zowat alle Westerse overheidsadministraties die zich bezig houden met
de boekhoudkundige rapportering onderhevig aan transities. Men probeert wereldwijd de
NPM-pijlers te implementeren (Dunleavy & Hood, 1994). Pina en Torres (2003) stellen vast
dat de meeste Westerse democratieën het huidig budgettair boekhoudsysteem proberen te
vervangen of aan te vullen door een vermogensboekhouding. Het toepassen van de NPM-
principes betekent immers dat men een boekhouding gaat voeren zoals in de private sector.
Een vermogensboekhouding wordt dikwijls gezien als een noodzakelijk antwoord op de
uiteenlopende tekortkomingen van de rapporteringswijze van de budgettaire boekhouding.
Eerst en vooral is er geen algemeen beeld beschikbaar over wat er precies gebeurt binnen
de overheden. Het budgettair systeem is een zuiver controlemechanisme voor overheids-
gelden. En zelfs voor deze laatste functie is het huidig systeem ontoereikend geworden want
er wordt geen informatie verschaft over het beheer op zich. Tevens kunnen geen
langetermijnplanningen worden opgesteld doordat de uitgaven niet gekoppeld zijn aan het
jaar waarin ze plaatsvonden. Evenmin is iets terug te vinden over de activa en passiva en hun
evolutie over de tijd heen (Christiaens & Vanhee, 2006). Een vermogensboekhouding biedt
op elk van de hierboven geschetste problemen een antwoord. Deze manier van boekhouden
biedt het voordeel dat men een beter inzicht krijgt in het overheidsgebeuren en de
bijhorende dienstverleningskosten door het toewijzen van middelenstromen aan de periode
waarin ze worden gegenereerd of gespendeerd (Guthrie, 1998).
Toch leidt deze implementatie niet noodzakelijk tot wereldwijde uniformiteit. Lapsley &
Pallot (2000) stellen dat er een grote mate van diversiteit bestaat tussen verschillende
landen in de manier waarop men omgaat met de NPM-verwachtingen. Hood (1995) ontdekt
koplopers en achterblijvers in het NPM-impelementatieproces. Bovendien stapt niet
iedereen af van het budgettair systeem. Monsen (2002, p. 59) gaat zelfs nog een stap verder:
“Let us continue developing cameral accounting, as opposed to replacing it with commercial
accounting.”
Pagina | 7
Het budgettair boekhouden wordt immers vaak ondergewaardeerd en fout begrepen
(Christiaens & Rommel, 2008). Het blijft een belangrijk instrument om de budgetten over de
verschillende diensten te verdelen en de besteding ervan op te volgen. Bovendien kampen
zelfs de meest vooruitstrevende landen nog met diverse problemen met betrekking tot de
implementatie of toevoeging van een vermogensboekhouding (Brash, 1998). Er zijn nog
steeds enkele hervormingen die men dient te implementeren of aan te passen waardoor een
algemene beoordeling van deze inspanningen moeilijk blijkt (Guthrie, 1998). Een volledige
vermogensboekhouding is bijgevolg een utopie die zelfs de meest fervente aanhangers laat
inzien dat deze zeer moeilijk te realiseren is. De moeilijke en specifieke context van de
publieke sector is hier de oorzaak van. De internationale standaardzetters moeten daarom
de toenemende verwaarlozing van budgettaire boekhoudpraktijken inperken en opnieuw
meer aandacht vestigen op de vergelijking tussen actuele en gebudgetteerde waarden
(Chan, 2003). Ook is er nood aan meer niet-financiële informatie met betrekking tot
overheidsactiva en -investeringen (Christiaens, 2004). Men moet bovendien vermijden dat
de twee systemen naast elkaar functioneren. Dit leidt immers tot kosteninefficiëntie. Er is
bijgevolg nood aan een efficiënte integratie van beide boekhoudpraktijken (Christiaens &
Vanhee, 2006).
Ondanks deze kritiek, heeft de wereldwijde implementatie van een vermogensboekhouding,
samen met de huidige trend van globalisering, ertoe geleid dat de International Public Sector
Accounting Standards Board - een suborgaan van de International Federation of Accountants
(IFAC) - anno 2000 een serie van boekhoudstandaarden hebben opgesteld. De International
Public Sector Accounting Standards, ontwikkeld binnen de Anglo-Amerikaanse stroming,
werden geïntroduceerd om een antwoord te bieden aan de sterke mate van diversiteit
inzake boekhoudkundige rapportering die de publieke en non-profitsector kenmerkt, zowel
binnen een land als tussen verschillende landen (Davis, 2008). Het mandaat van de IPSASB is
duidelijk en omvat het promoten van transparantie, verantwoordelijkheid en
vereenvoudigen van benchmarking binnen de publieke sector (Van den Berghe, 2006).
Bovendien kunnen de IPSAS dienen als leidraad binnen de wereldwijde hervormingen.
Pagina | 8
2.2. International Public Sector Accounting Standards
De instellingen die onderworpen zijn aan de IPSAS omvatten enerzijds alle publieke
entiteiten, zoals nationale, regionale en lokale overheden alsook de hieraan verbonden
overheidsinstellingen, met uitzondering van de overheidsbedrijven. Deze zijn namelijk
onderworpen aan de IAS en de IFRS. Anderzijds zijn ook alle non-profitinstellingen
onderhevig aan de IPSAS indien ze verbonden zijn met de overheid (Van Den Berghe, 2006).
De IPSAS bieden heel wat voordelen. In tegenstelling tot vroeger zijn er nu eindelijk duidelijk
gedefinieerde standaarden. Het zijn gedetailleerde richtlijnen die als handleiding kunnen
dienen. Bovendien bestaat de IPSASB uit professionele accountants van publieke en private
praktijk, alsook boekhouders en auditors van nationale auditkantoren. Zo wordt
gegarandeerd dat de IPSASB een internationaal orgaan is met onbetwiste onafhankelijkheid
en ervaring. Dit zorgt voor een objectieve en neutrale behandeling van de verschillende
materies. De standaarden van de IPSASB, die zijn afgeleid van de IAS en de IFRS, bieden zo
het hoofd aan de kritiek die er is op de nationale regels. Men beschouwt die richtlijnen
namelijk als te flexibel en te onvolledig. Flexibel omdat de regels ontwikkeld zijn door de
entiteit zelf (home made) en te onvolledig omdat er bepaalde materies niet in worden
behandeld (Van Den Berghe, 2006). Verder zorgt de wereldwijde harmonisatie van de
boekhoudstandaarden ervoor dat een nationale en internationale vergelijking mogelijk is. Er
is ook een betere interne controle en transparantie inzake activa en passiva en er wordt
allesomvattende informatie verschaft omtrent de kosten. Ook materiële vaste activa worden
geïntegreerd in het boekhoudsysteem, wat leidt tot verbeteringen in de accuraatheid en
volledigheid van de middelen en een betere allocatie ervan (Van Schaik & Sanderson, 2008).
Toch zijn er naast de positieve kritieken ook heel wat pijnpunten. Vooreerst zijn de IPSAS
gebaseerd op het ondernemingsgebonden IAS/IFRS-kader en wordt er soms onvoldoende
rekening gehouden met de specifieke context van de publieke sector. Verder ondervindt
men bij de eerste toepassing van het IPSAS-kader heel wat problemen bij het opstellen van
een beginbalans. Een ander minpunt is de afwezigheid van een rekeningenstelsel en het
teveel aan opties om gelijkaardige situaties te behandelen (Van den Berghe, 2006). Ook is er
onvoldoende aandacht voor de budgetrapportering, wat nochtans een essentieel onderdeel
Pagina | 9
is van het financieel beleid van de overheid (Christiaens & Vanhee, 2006). Maar de grootste
tekortkoming is het gebrek aan afdwingbare autoriteit om een belangrijke invloed te hebben
binnen het boekhoudgebeuren van deelnemende landen. Tot op vandaag zijn de IPSAS
namelijk niet verplicht wegens het ontbreken van een wettelijk kader.
Toch zijn de IPSAS momenteel in meer dan vijftig landen en internationale organisaties
geïmplementeerd (Davis, 2008). De toepassing door enkele toonaangevende landen en
instellingen schept de verwachting dat er in de nabije toekomst wel een wettelijk kader zou
kunnen worden gecreëerd voor de IPSAS. De kans is bijgevolg reëel dat er ooit een dag komt
dat ook Belgische en Vlaamse overheden onderhevig zullen zijn aan deze internationale
beginselen.
3. De Belgische en Vlaamse boekhoudhervormingen
Net zoals in de overige Continentaal-Europese landen werden in België diverse NPM-
hervormingen doorgevoerd. De 3 E’s (Economy, Efficiency en Effectiveness) werden de
nieuwe kernprincipes van de Belgische overheden. Men stelde echter vast dat de
traditionele budgettaire boekhouding te kort schoot bij de evaluatie van bovenstaande
beginselen. Enkel rapporteren over de budgettaire situatie volstond niet meer. In België
dacht men, net als in de rest van de wereld, de oplossing te hebben gevonden in het
klassieke ondernemingsboekhouden. De hervormers waren het er bovendien over eens dat
er slechts één systeem mocht zijn, namelijk de vermogensboekhouding (Wet 16 mei 2003).
Deze manier van boekhouden garandeert immers inzicht in de bronnen en aanwendingen
van de verschillende middelen en leent zich tot het verbeteren en ondersteunen van
managementtoepassingen (Christiaens & Vanhee, 2006). Bijgevolg werden er de laatste
decennia talrijke pogingen ondernomen om aan de budgettaire boekhouding van diverse
Belgische en Vlaamse overheden een vermogensboekhouding toe te voegen. Een blik op
deze periode leert ons echter dat er verre van een duidelijke lijn in de hervormingen terug te
vinden is. De theorie verschilt in België nogal sterk van de praktijk.
Pagina | 10
3.1. Voorbeeld van een Belgische boekhoudhervorming in de praktijk: de
gemeenten
Naar aanleiding van het Koninklijk Besluit (KB) van 2 augustus 1990 werd in 1995 de nieuwe
gemeenteboekhouding ingevoerd. Aan de budgettaire boekhouding werd een vermogens-
boekhouding toegevoegd als secundair informatiesysteem om een completere, objectievere
en transparantere kijk te hebben op de financiële toestand van de gemeenten (Christiaens,
1999). Deze hervorming voldeed echter niet aan de verwachtingen. Het technische
beheersysteem overheerste de boekhoudkundige principes en de behoeften aan financiële
informatie1. Christiaens en Van Peteghem (2004) formuleerden verschillende oorzaken.
De wetgever heeft tijdens het hervormingsproces nooit duidelijke doelstellingen
geformuleerd met betrekking tot het nieuwe boekhoudsysteem. De enige reden die men
aangaf was de ontoereikendheid van het vorig systeem (Christiaens & Van Peteghem, 2004).
Duidelijk geformuleerde objectieven zijn nochtans essentieel bij de analyse van de
boekhoudomgeving. Zo draait het bij gemeenten bijvoorbeeld vooral om het in kaart
brengen van het patrimonium en het ondersteunen van de beheersbaarheid van de
middelen. Bij ziekenhuizen daarentegen draait het om transparantie en verantwoording ten
opzichte van de toezichthoudende overheid (Christiaens & Vanhee, 2006). Het gebrek aan
doelstellingen resulteerde in twee systemen die ongeïntegreerd naast elkaar functioneren.
Het nieuwe boekhoudsysteem werd bovendien topdown ingevoerd zodat er slechts een
beperkt draagvlak was en aan de mate van implementatie werd geen sanctie of beloning
gekoppeld. Bijgevolg bleef het budgettair systeem dominant en die dominantie werd indirect
nog extra onderstreept door de beleidsmakers zelf. De budgettaire informatie is namelijk
nog steeds doorslaggevend bij het nemen van beslissingen (Christiaens & Van Peteghem,
2004).
1 Bron: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten,
de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn - verslag aan de Vlaamse regering,
versie 21 april 2010.
Pagina | 11
Christiaens en Vanhee (2006) merkten naar aanleiding van alle voorgaande problemen
terecht op of het niet beter zou zijn om de financiering en het toezicht te hervormen in
plaats van de boekhouding. Ook Hepworth (2003, p. 43) onderschreef deze stelling:
“Accrual accounting will not solve the problems that arise where inadequate cash accounting
systems exist. It will not improve control or management where inadequate control and poor
management exist. Before the reform is introduced, cash accounting should be robust, control
should be secure, external audit should be functioning well and the legislature should have an
ability to call the executive to account.”
Na een negatieve evaluatie van het nieuw gemeentedecreet wordt ook de wetgever gewaar
van de beperkte meerwaarde van het nieuwe boekhoudsysteem. Zo zal in de loop van 2010
zelfs een Ministerieel Besluit worden gestemd dat het KB van 2 augustus 1990 (deels)
opheft. Dit besluit stelt dat enkel de doelstellingen, die de beleidsmensen zelf belangrijk
vinden, expliciet tot uitdrukking moeten worden gebracht in de beleidsrapporten. De cultuur
van budgetteren moet evolueren van een input- naar een outputsturing2. Bijgevolg wordt de
hervorming hervormd.
3.2. Diverse problemen met betrekking tot de hervormingsprocessen in
Vlaanderen
België wordt gekenmerkt door een complexe staatstructuur. Ondanks het beperkt aantal
inwoners en een bescheiden oppervlakte bestaat het uit maar liefst zes regeringen die ieder
bevoegd zijn voor uiteenlopende materies. De boekhoudstandaarden worden in België net
zoals in andere Continentaal-Europese landen ontwikkeld door de wetgevende overheid en
dit in tegenstelling tot de Anglo-Amerikaanse landen waar professionele organen aan de
basis liggen van de hervormingen. Concreet betekent dit dat Vlaamse regering de
boekhouding van een bepaalde instelling pas mag regelen wanneer Vlaanderen ook bevoegd
is voor de desbetreffende materie. Dit gegeven is meteen ook de basis van de uiteenlopende
problemen met betrekking tot boekhoudhervormingen. Door de staatstructuur kent
2 Bron: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten,
de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn - verslag aan de Vlaamse regering,
versie 21 april 2010.
Pagina | 12
Vlaanderen immers niet echt een traditie van boekhoudhervormingen. Pas op 16 mei 2003
creëerde de federale wetgever het kader om de eigen comptabiliteit te regelen. Dit betekent
meteen een achterstand ten opzichte van landen zoals Australië, Zweden en Canada waar
men al sinds het begin van de jaren negentig stappen heeft ondernomen om een
vermogensboekhouding in te voeren (Scheers & Bouckaert, 2003).
De verschillende overheden voeren ook onafhankelijk van elkaar hervormingen door. Deze
soevereiniteit en het gebrek aan communicatie heeft ervoor gezorgd dat de verschillende
overheden niet leren uit eerder gemaakte fouten. Dit kwam onder meer tot uiting in 1997
tijdens de verregaande hervorming van de boekhouding van de Openbare Centra voor
Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s) in Vlaanderen. Binnen de OCMW’s ging men onmiddellijk
over tot een volledige vervanging van de budgettaire boekhouding door een
vermogensboekhouding. Hoewel de OCMW’s sterk gerelateerd zijn aan hun gemeenten,
vielen de gemeenten voor het Lambermontakkoord van 16 oktober 2000 onder de
bevoegdheid van de federale overheid en stonden de Vlaamse OCMW’s onder het toezicht
van de Vlaamse Gemeenschap. Ondanks de hervormingsproblemen die de gemeenten
kenden, herhaalde de geschiedenis zich. Er werd opnieuw onvoldoende aandacht besteed
aan de voorbereiding en opvolging van het implementatieproces en dit resulteerde bijgevolg
in uiteenlopende problemen (Christiaens & Windels, 2007).
In België wordt ook maar zelden beroep gedaan op mensen uit de praktijk. Waar er in het
buitenland een traditie is van het proactief verspreiden van beste praktijken of richtlijnen,
kent België deze traditie niet. Zo wordt het Instituut van de Accountants en de
Belastingsconsulenten (IAB), de publiekrechtelijke beroepsorganisatie voor accountants in
België, zelden als officiële gesprekspartner betrokken bij de opmaak van boekhoudnormen
voor de overheid (Scheers & Bouckaert, 2003). Nochtans bleek uit onderzoek van Christiaens
en Van Peteghem (2004) dat de inbreng van professionelen een positieve significante
invloed heeft op het implementatieproces in Vlaanderen.
In Vlaanderen werd de ondernemingsboekhouding simplistisch gekopieerd zonder
voldoende aandacht te besteden aan het conceptueel raamwerk dat verschillend is voor de
Pagina | 13
publieke en private sector (Christiaens, 2004). Ook internationale ontwikkelingen en
invloeden werden buiten beschouwing gelaten. België voert immers, zoals de meeste landen
in Europa, een vermogensboekhouding in zonder bijvoorbeeld beroep te doen op de IPSAS.
Christiaens en Reyniers (2009) wijten dit aan de relatieve onbekendheid van de IPSAS en de
betere kennis van de boekhoudstandaarden voor ondernemingen.
4. Wat met de toekomst?
Momenteel zijn de wetgevers in België bezig met de NPM-hervormingen van hogere
overheden zoals de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. Naar aanleiding
van onder andere het Copernicusplan en het project BBB gaat men ook hier het klassiek
ondernemingsboekhouden implementeren. De invoering van een (bedrijfs)economische
boekhouding moet de Vlaamse overheid een modern financieel instrumentarium bieden om
de gezondheid van de overheidsfinanciën te bewaken. Er wordt geopteerd voor volgend
model: één begroting met één (economische) boekhouding waaruit de begrotings-
rapportering wordt afgeleid, en dus geen parallelle begrotings- en economische
boekhouding (Vlaams decreet 7 mei 2004). Alle transacties (ook de budgettaire) worden
geregistreerd in één enkele boekhouding, met behulp van één enkel rekeningenstelsel en
één enkele set van aanrekenings- en waarderingsregels opgesteld door de Commissie voor
de Normalisatie van de Openbare Comptabiliteit (CNOC). De budgettaire resultaten moeten
op elk ogenblik kunnen worden afgeleid uit de economische boekhouding. Begroting en
(economische) boekhouding zijn twee instrumenten met een onderlinge wisselwerking en
eigen finaliteit. De boekhouding verstrekt informatie over de vermogenstoestand. Op basis
van deze boekhoudgegevens en verwachtingen over de toekomstige evoluties en wijzigingen
wordt een begroting opgesteld (Vlaams decreet 7 mei 2004).
Een blik op de hervormingen in lokale overheden en instellingen staaft echter de
verwachting dat ook deze aanpassingen heel wat problemen en inconsistenties met zich
mee zullen brengen. De Belgische en Vlaamse hervormingen worden immers gekenmerkt
door een zeker amateurisme. De wetgevers van de diverse overheden proberen de
internationale NPM-ontwikkelingen op het vlak van overheidsboekhouden te
implementeren in de Belgische en Vlaamse context, maar doen dit op een zeer
Pagina | 14
ondoordachte wijze. Men leert niet uit eerder gemaakt fouten, men is blind voor
ontwikkelingen uit landen die enkele stappen voor zijn in het hervormingsproces en men
houdt geen rekening met de specifieke context die eigen is aan de publieke sector.
Bovendien weigert men beroep te doen op professionals op het gebied van ondernemings-
boekhouden. Critici zouden kunnen stellen dat er ook geslaagde boekhoudhervormingen
waren. De implementatie van een vermogensboekhouding in ziekhuizen, parkeerbedrijven
en havens was succesvol. Dit gegeven moet echter worden genuanceerd. Het succes moet
men eerder zoeken in de toevallige omstandigheden dan in het hervormings- en
implementatieproces zelf. Ziekenhuizen en parkeerbedrijven hebben immers ook
kenmerken van de private sector. Christiaens en Rommel (2008) hadden er in hun onderzoek
al op gewezen dat een vermogensboekhouding pas relevant en succesvol is in publieke
sectoren die een aantal kenmerken gemeen hebben met de private sector.
5. Vaste activa in de publieke sector
Een overheidsinstelling kan niet zomaar gelijkgesteld worden aan een onderneming
(Christiaens & Vanhee, 2006). Beide entiteiten functioneren in een andere omgeving. Er zijn
enkele fundamentele verschillen tussen de private en publieke sector. De Financial
Accounting Standards Board (FASB) onderscheidt er drie (FASB, 1980):
De verschaffers van middelen verwachten geen terugbetaling of een ander
economisch voordeel gerelateerd aan de beschikbare middelen;
De doelstellingen die de overheidsadministraties voor ogen hebben zijn andere dan
de maximalisatie van winst of een winstequivalent;
De afwezigheid van vooraf definieerbare belangen (aandelen) voor eigenaars die
verhandelbaar zijn en die de bezitters de mogelijkheid verschaffen om een deel van
de resterende middelen op te eisen bij de liquidatie van de organisatie.
Dit fundamentele verschil leidt ertoe dat de implementatie van een ondernemings-
boekhouding in de publieke sector niet exhaustief is. Er zijn specifieke transacties binnen de
overheidssector die niet voorkomen binnen private ondernemingen. Voor dergelijke
operaties zijn er geen boekhoudstandaarden die van toepassing zijn op de private sector
beschikbaar. We denken hierbij bijvoorbeeld in de eerste plaats aan subsidies (FASB, 1880).
Pagina | 15
Daarnaast zijn er soms wel boekhoudstandaarden uit de private sector voorhanden, maar
zijn deze niet zomaar kopieerbaar en implementeerbaar binnen de overheidsadministraties.
Zo zijn er heel wat vraagtekens met betrekking tot de behandeling van specifieke
categorieën vaste activa. Pallot (1997) heeft het in zijn werk over de infrastructuuractiva.
Erfgoedactiva en militaire activa zijn andere voorbeelden van specifieke activa die men in de
private sector niet kent en waar men bijgevolg niet zomaar methodes uit de private sector
kan toepassen. Het probleem werd als volgt door Christiaens, Rommel en Barton (2006, p.
15) beschreven:
“Not everything can be marketized and some techniques become meaningless, when based
on the presence of markets but copied to a context where markets have no significance or are
absent.”
Overheidsinstellingen zijn immers kostencentra, geen winstcentra (Barton, 2004). Men dient
rekening te houden met de hierboven geschetste verschillen door de FASB en volgens
Laughlin (2008) met de economische en sociale aard van de sector.
Zo komen we tot één van de grootste discussies binnen deze problematiek: de definiëring,
waardering en rapportering van vaste activa binnen de overheidssector. Heel wat vragen
hieromtrent zijn nog steeds onbeantwoord (Christiaens, 2004). Ook het belang van de
waardebepaling wordt in vraag gesteld. Het waarderingsproces is willekeurig en bovendien
niet noodzakelijk voor een goed management van de activa (Barton, 1999). De kern van het
probleem wordt als volgt omschreven door Storm (1997):
“In the private sector, the purpose is financial and the means are activities. In the public
sector, the opposite applies: the purpose is activities and the means are financial.”
In deze scriptie is er naar aanleiding van die complexe discussie voor gekozen om de
waardering en activering van het overheidspatrimonium binnen de Vlaamse boekhoud-
wetgeving te toetsen aan de IPSAS. De onderzoeksvraag luidt bijgevolg als volgt:
“In welke mate sluiten de waarderingsregels van de Vlaamse ministeries met
betrekking tot de vaste activa aan bij de waarderingsregels volgens het IPSAS-
kader?”
Pagina | 16
Belgische en de voor deze studie relevante Vlaamse boekhoudhervormingen zijn
opzichzelfstaande ontwikkelingen, zonder een blik te werpen op internationale ervaringen.
Het is daarom interessant om een vergelijking te maken tussen het resultaat van de Vlaamse
ontwikkelingen en de internationale ontwikkelingen, met name de IPSAS, op het vlak van de
vaste activa. Beide zijn immers het gevolg van een andere visie en ontwikkeling. In het
bijzonder zijn de Vlaamse ontwikkelingen ontstaan uit de op wetten gebaseerde
Continentaal-Europese traditie; de IPSAS daarentegen in de Anglo-Amerikaanse traditie waar
elementen en ervaringen uit de private sector reeds ingebakken zijn. Bovendien ligt het ook
in de verwachtingen dat de Belgische en Vlaamse overheden op een dag onderhevig zullen
zijn aan deze internationale beginselen. De antwoorden op de onderzoeksvraag kunnen
bijgevolg ook inzicht verschaffen in de mogelijke implicaties van de introductie van het
IPSAS-kader in het Vlaamse boekhoudkundig landschap.
Pagina | 17
ONDERZOEKSONTWERP
1. Toelichting van de onderzoeksvraag
1.1. De waarderingsregels
De term ‘boekhoudkundige rapportering’ uit de titel is een ruim begrip. Er zijn namelijk drie
verschillende interpretaties mogelijk. In een eerste visie verstaat men onder
boekhoudkundige rapportering de boekhoudkundige verwerking. Hoe gebeurt de verwerking
en hoe werkt het boekhoudsysteem? Een vergelijking tussen de Vlaams boekhoudwetgeving
en de IPSAS op dit vlak is moeilijk. De verwerking gebeurt immers via een complex
computerprogramma ‘Orafin’. Een vergelijking op dit niveau staat synoniem voor een
analyse van informaticaprocessen en is praktisch onmogelijk binnen dit onderzoek. Een
tweede variant is een vergelijking van de jaarrekening an sich. Hiermee bedoelt men het
resultaat van de boekhouding, de uitkomst van de boekhoudkundige verwerking. Ook deze
methode is voor dit onderzoek niet relevant. Er wordt immers geen inzicht verschaft in de
achterliggende werkwijzen en principes die worden gebruikt om tot dit resultaat te komen.
In dit onderzoek kiezen we een andere aanpak die erin bestaat dat we de waarderingsregels
van de Vlaamse boekhoudhervormingen met betrekking tot de centrale Vlaamse overheid
gaan vergelijken met de waarderingsregels binnen het IPSAS-kader. Hoe komen de bedragen
uit de algemene rekening tot stand? Hoe worden de verschillende bestanddelen van de
balans en de transacties uit de resultatenrekening gewaardeerd en gemeten?
1.2. Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Het decreet van 7 mei 2004 moet resulteren in een moderner en transparanter
boekhoudapparaat ter ondersteuning van de beslissingen van de Vlaamse overheid. Maar
ook ‘Vlaamse overheid’ is een ruim begrip en vergt verduidelijking. Naar aanleiding van het
kaderdecreet van 18 juli 2003 inzake BBB is de Vlaamse centrale administratie momenteel
opgebouwd uit 13 homogene beleidsdomeinen (Financiën en Begroting, Onderwijs en
Vorming, …). Binnen elk beleidsdomein is er een ministerie dat bestaat uit een departement,
eventueel aangevuld met intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s) zonder
rechtspersoonlijkheid. De departementen staan in voor de beleidsondersteunende taken,
Pagina | 18
terwijl de agentschappen instaan voor de beleidsuitvoering. De ministeries van de 13
beleidsdomeinen worden ook in 1 begrip samengevat: het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap. Binnen de beleidsdomeinen bestaan er ook nog IVA’s met
rechtspersoonlijkheid en extern verzelfstandigde agentschappen (EVA’s). Het al dan niet
toewijzen van rechtspersoonlijkheid en de externe verzelfstandiging wordt beslist na
afweging van de diverse voor- en nadelen.
Binnen dit onderzoek wordt ervoor gekozen om specifiek te gaan kijken naar de
boekhoudkundige rapportering van de Vlaamse ministeries. De 13 beleidsdomeinen van de
Vlaamse Gemeenschap kunnen immers voor de boekhouding van hun ministeries beroep
doen op het financieel systeem ‘Orafin’ dat in productie wordt gesteld en gehouden door
het IVA ‘Centrale Accounting’ dat deel uitmaakt van het Vlaams Ministerie van Financiën en
Begroting. Deze IVA staat in voor de gehele boekhoudkundige rapportering van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Concreet betekent dit dat het boekhoudplan dat
toegepast wordt in het IVA ‘Centrale Accounting’ de principes, praktijken en
(waarderings)regels omvat die gelden voor alle Vlaamse ministeries. Er zijn geen specifieke
boekhoudplannen voor individuele ministeries. Bovendien is het agentschap ook bevoegd
voor het opstellen van de geconsolideerde algemene rekening van de Vlaamse
Gemeenschap in zijn totaliteit.
Figuur 2 - Interne structuur van een beleidsdomein na invoering BBB
(website Vlaamse overheid, <http://www2.vlaanderen.be/bbb/nieuwe_structuur/1structuur.htm>)
Pagina | 19
In navolging van het kaderdecreet van 18 juli 2003 inzake BBB diende ook de
boekhoudkundige rapportering te worden aangepast aan het nieuwe organigram. Dat leidde
tot het Vlaams decreet van 7 mei 2004 houdende de regeling van de begrotingen, de
boekhouding, de controle inzake subsidies, en de controle door het Rekenhof (VD). Het
decreet, gebaseerd op de Comptabiliteitswet, moest leiden tot een boekhoudplan. Hierin
moeten uniforme regels worden vooropgesteld voor alle departementen en IVA’s op basis
van één rekeningenstelsel en één set van aanrekenings- en waarderingsregels, geïnspireerd
door de bedrijfseconomische praktijk. Dit werd geconcretiseerd in het KB van 10 november
2009 tot de vaststelling van het boekhoudplan van toepassing op de federale Staat en op de
gemeenschappen, de gewesten en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie.
Uit bovenstaande toelichting blijkt dat de wetgever er ruim vijf jaar heeft over gedaan om
het KB en bijhorend boekhoudplan te ratificeren. De IVA ‘Centrale Accounting’ heeft echter
niet gewacht op het wettelijk kader om de BBB- en VD-herstructureringen door te voeren.
Desondanks het feit dat het KB enkele jaren geleden nog niet was bekrachtigd door het
Vlaams parlement, werd reeds een upgrade van het financieel systeem ‘OraFin’
doorgevoerd, op basis van het ontwerp-KB tot de vaststelling van het boekhoudplan. Zo is
het nu mogelijk om drie verschillende boekhoudingen, namelijk de begrotingsboekhouding,
de economische boekhouding en de analytische boekhouding geïntegreerd, op te volgen.
Daarenboven stelde de IVA ‘Centrale Accounting’ op basis van de voorlopige versie van het
KB en het boekhoudplan een boekhoudhandleiding (AM) op voor zijn medewerkers. De
administratie functioneerde dus op basis van de nieuwe principes, maar het wettelijk kader
hinkte achterop. Het vroegtijdig anticiperen van de IVA ‘Centrale Accounting’ bleek
bovendien terecht. Er bestaan immers weinig tot geen discrepanties tussen de voorlopige en
definitieve versie van het KB tot de vaststelling van het boekhoudplan.
2. Onderzoeksmethodologie
In deze verhandeling is het de bedoeling om de waarderingsregels met betrekking tot de
vaste activa van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die terug te vinden zijn in de
boekhoudhandleiding, opgesteld op basis van het boekhoudplan, te toetsen aan de
standaarden gepubliceerd door de IPSASB. Wanneer er echter discrepanties zijn tussen de
Pagina | 20
boekhoudhandleiding gebaseerd op het ontwerp-KB en de definitieve versie van het KB,
worden de bepalingen uit het definitief KB beschreven. Het betreft hier dus een kwalitatief
onderzoek, meer bepaald een kwalitatieve verschillenanalyse waarin de geest van de twee
verschillende materies wordt vergelijken en de grootste gelijkenissen en verschillen worden
aangekaart.
De vaste activa kunnen algemeen gesteld worden ingedeeld in vier omvangrijke groepen
analoog aan de balans van een commerciële onderneming:
a) oprichtingskosten;
b) immateriële vaste activa;
c) materiële vaste activa;
d) financiële vaste activa.
Voor elke groep van vaste activa zal een kwalitatieve verschillenanalyse worden uitgevoerd.
Hierbij wordt de algemene structuur van de IPSAS gevolgd. Dit betekent dat voor elke klasse
respectievelijk de principes met betrekking tot de definiëring, de activering, de classificatie
en de waardering worden besproken. Indien noodzakelijk worden de waarderingsregels
onderverdeeld in subcategorieën. Tot slot zal na de bespreking van elke groep een
samenvattende tabel opgesteld worden.
Pagina | 21
KWALITATIEVE TOETSING VAN DE WAARDERINGSREGELS
MET BETREKKING TOT DE VASTE ACTIVA VAN HET
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP AAN DE IPSAS
De eerste groep die men terugvindt op de actiefzijde van de balans van de Vlaamse
Gemeenschap is de vaste activa. Met een omvang van 29 miljard euro op een balanstotaal
van 29,5 miljard euro in 2008 spreekt het dan ook voor zich dat de waardering binnen deze
balanspost een belangrijk gegeven is (balans en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap
2008).
Voor van start wordt gegaan met een diepgaande vergelijking tussen de twee
boekhoudmateries, moet eerst worden gewezen op een fundamenteel principe inzake de
waardering. Het consistentieprincipe gebiedt dat de waarderingsregels en hun toepassing
voor ieder boekjaar identiek dienen te blijven, tenzij er belangrijke veranderingen optreden
in de activiteiten van de Vlaamse Ministeries of wegens economische of technologische
omstandigheden (AM VA p. 2). Ook binnen de IPSAS is dit principe terug te vinden (IPSAS
1.47).
Pagina | 22
1. Oprichtingskosten
Oprichtingskosten worden in de Vlaamse boekhoudhandleiding gedefinieerd als kosten
verbonden met de verdere ontwikkeling of herstructurering van het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap (AM VA p. 2). Voorbeelden van dergelijke kosten zijn verhuiskosten,
kosten voor herscholing en opzeggingsvergoedingen. De bedoeling is om de meestal zware
kosten te spreiden over meerdere boekjaren. Echter, niet alle kosten mogen worden
geactiveerd. Wat de oprichtingskosten betreft moet het gaan om welbepaalde kosten die
verband houden met een ingrijpende wijziging in de structuur van de organisatie (AM VA p.
2). Binnen het IPSAS-kader daarentegen worden oprichtings- en herstructureringskosten niet
geactiveerd. Dat komt omdat de kosten niet voldoen aan de definitie van een actief. De
IPSAS definiëren een actief namelijk als volgt (IPSAS 1.6):
“Assets are resources controlled by an entity as a result of past events and from which future
economic benefits or service potential are expected to flow to the entity.”
Oprichtingskosten voldoen niet aan de tweede essentiële voorwaarde in de definitie. Men
verwacht niet dat ze zullen leiden tot een instroom van middelen. Indien er zich dergelijke
kosten voordoen, moet men ze zien als een kost en dienen ze bijgevolg direct ten laste te
worden gelegd van het boekjaar waarin ze zich voordoen. Dit hoeft echter geen probleem te
zijn bij een eventuele implementatie van de IPSAS in het Vlaamse boekhoudlandschap. In de
balans van de Vlaamse Gemeenschap van 2008 zijn immers geen oprichtingskosten terug te
vinden op de actiefzijde (balans en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap 2008).
Door de afwezigheid in de Vlaamse context en het verbod van activering binnen de IPSAS
van oprichtingskosten, wordt ervoor geopteerd niet dieper in te gaan op de waarderings-
regels van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Pagina | 23
2. Immateriële vaste activa
Net zoals privé-ondernemingen zijn ook overheidsinstanties in het bezit van een aanzienlijke
hoeveelheid immateriële vaste activa. Software, licenties en intellectuele eigendommen
bijvoorbeeld zijn noodzakelijk om overheden op een effectieve en efficiënte manier in staat
te stellen de primaire behoeften van de hedendaagse samenleving te bevredigen. Zo
bedroeg de boekwaarde van de immateriële vaste activa van de Vlaamse Gemeenschap 20,2
miljoen euro in 2008 (balans en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap 2008).
De waarderingsbeginselen met betrekking tot de immateriële vaste activa van het Ministerie
van de Vlaamse Gemeenschap zijn opgenomen in de boekhoudhandleiding ‘vaste activa’.
IPSAS 31 ‘Intangible assets’ is de relevante standaard binnen het IPSAS-kader. Voor een
samenvattend overzicht van de vergelijking wordt verwezen naar tabel 1.
2.1. Definiëring
Binnen de Vlaamse context wordt het begrip ‘immaterieel vast actief’ onvoldoende concreet
omschreven. De boekhoudhandleiding geeft enkel een opsomming van de immateriële vaste
activa die in aanmerking komen voor activering, en definieert enkele van de bedoelde activa.
Zo wordt bijvoorbeeld uitdrukkelijk gesteld wat een concessie is (AM VA p. 6):
“Onder concessies dient men te verstaan, door de staat of een ander publiekrechtelijk lichaam
toegekend recht om een bepaalde activiteit uit te oefenen dan wel bepaalde zaken te
gebruiken.”
Gelijkaardige definiëringen zijn terug te vinden met betrekking tot octrooien, handelsmerken
en licenties. Men zou evenwel impliciet kunnen aannemen dat het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap eigenaar moet zijn van de desbetreffende activa. Vooreerst wordt
deze voorwaarde uitdrukkelijk gesteld voor materiële vaste activa (zie supra). Ten tweede
stelt de boekhoudhandleiding dat immateriële vaste activa moeten worden geboekt tegen
aanschaffingswaarde (AM VA p. 7). Het verlies van middelen - zijnde de betaling van de
aanschaffingsprijs - wordt in de normale omgang immers meestal gecompenseerd door de
overdracht van het eigendomsrecht.
Pagina | 24
Terwijl binnen de Vlaamse boekhoudreglementering een opsomming wordt gegeven,
worden binnen de omschrijving van IPSAS 31 vier criteria vooropgesteld (IPSAS 31.16):
“An intangible asset is an (1) identifiable (2) non-monetary (3) asset (4) without physical
substance.”
Deze definitie vergt enige toelichting. Vooreerst houdt het criterium van
identificeerbaarheid in dat het actief ofwel kan worden afgescheiden en overgedragen van
de ene entiteit naar de andere, ofwel dat het kan worden geïdentificeerd naar aanleiding
van de rechten die de entiteit bezit (IPSAS 31.19). Deze voorwaarde werd toegevoegd om
een onderscheid te maken met ‘goodwill’, een begrip dat binnen de Vlaamse
boekhoudwetgeving onbekend is. Ten tweede bestaat de derde voorwaarde zelf uit twee
criteria. Uit de algemene definitie van een actief blijkt immers dat de entiteit het actief dient
te controleren én dat de baten van het actief naar de entiteit moeten stromen (IPSAS 1.6).
Bijgevolg stelt ook IPSAS 31 bij de omschrijving van een immaterieel vast actief - net zoals de
Vlaamse boekhoudreglementering - de voorwaarde van eigenaarschap. De IPSAS voegen
hier echter nog vier extra voorwaarden aan toe.
2.2. Activering
Een immaterieel vast actief kan volgens IPSAS 31 pas op de balans terecht komen wanneer
een actief voldoet aan de hierboven vermelde definiëring van een immaterieel vast actief en
aan de activeringscriteria (IPSAS 31.26). Die stellen dat het actief in staat moet zijn
allerhande voordelen te bieden aan de entiteit - de kans moet groter zijn dan vijftig procent -
en dat de kost van het actief betrouwbaar moet kunnen worden gemeten (IPSAS 31.28),
gebruik makend van redelijke en aanvaardbare assumpties (IPSAS 31.29). In de boekhoud-
handleiding van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden geen extra eisen
gesteld. Concreet betekent dit dat het hierboven impliciet aangenomen criterium van
eigenaarschap voldoende is voor de activering (AM VA p. 6):
“Onder de balanspost ‘immateriële vaste activa’ moet worden geboekt: de concessies,
octrooien, licenties, handelsfondsen, merken en soortgelijke rechten; computer-
programmatuur; databanken en andere immateriële vaste activa.”
Pagina | 25
Volgens IPSAS 31 kunnen er echter heel wat problemen optreden met betrekking tot de
activering van intern ontwikkelde immateriële vaste activa. De criteria gesteld in de
algemene definitie van een immaterieel vast actief zijn moeilijk bepaalbaar en een
betrouwbare waardering is bovendien vaak onmogelijk (IPSAS 31.49). Gezien deze
problematiek maakt IPSAS 31 een onderscheid tussen onderzoek en ontwikkeling (IPSAS
31.16 & 31.50):
“Research is original and planned investigation undertaken with the prospect of gaining new
scientific or technical knowledge and understanding.”
“Development is the application of research findings or other knowledge to a plan or design
for the production of new or substantially improved materials, devices, products, processes,
systems or services before the start of commercial production or use.”
Uitgaven uit de onderzoeksfase moeten als kost in de resultatenrekening worden geboekt
(IPSAS 31.52). De bestedingen met betrekking tot de ontwikkelingsfase daarentegen moeten
worden geactiveerd indien er wordt voldaan aan zes criteria (IPSAS 31.55). Zowel technische,
financiële en intentionele aspecten van de ontwikkelingsfase worden belicht in deze
voorwaarden. Wanneer geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de onderzoeks- en
ontwikkelingsfase, moeten alle kosten tot uiting komen in de resultatenrekening (IPSAS
31.50). Dit verschil is niet terug te vinden in de boekhoudhandleiding van het Ministerie van
de Vlaamse Gemeenschap. Enkel volledig ontwikkelde immateriële vaste activa mogen
worden geactiveerd (AM VA p. 7). In dit opzicht kan de Vlaamse boekhoudwetgeving als
strikter worden ervaren.
IPSAS 31 schenkt tot slot - in tegenstelling tot de Vlaamse boekhoudreglementering - ook
aandacht aan enkele specifieke immateriële vaste activa. Vooreerst is een entiteit niet
verplicht de immateriële erfgoedactiva te activeren (IPSAS 31.11). De opnames van
belangrijke historische gebeurtenissen en de rechten om bepaalde personen op postzegels
of munten te plaatsen, worden aangereikt als voorbeeld (IPSAS 31.12). De uiterst moeilijke
waardering is hier de oorzaak van. Sommige activa zijn onvervangbaar of van onschatbare
waarde of de waarde ervan neemt toe naarmate de tijd vordert (IPSAS 31.12). Verkiest men
Pagina | 26
echter om dergelijke activa te activeren, dan moet men de richtlijnen in IPSAS 31 ‘Intangible
assets’ naleven (IPSAS 31.11). Tot slot geven de IPSAS een opsomming van enkele
immateriële vaste activa die niet in aanmerking komen voor activering. Intern ontwikkelde
goodwill (IPSAS 31.46) en merken (IPSAS 31.61) bijvoorbeeld mogen niet op de balans
worden ingeschreven.
2.3. Classificatie
Met betrekking tot de classificatie zijn er in de boekhoudhandleiding van het Ministerie van
de Vlaamse Gemeenschap geen criteria terug te vinden. Er wordt op autonome wijze een
indeling verschaft zoals hierboven aangegeven (AM VA p. 6). Uit het KB blijkt echter dat
bovenstaande indeling in de boekhoudhandleiding is gebeurd op basis van technische of
juridische kenmerken (KB art. 6):
“Actiefbestanddelen met volkomen identieke technische of juridische kenmerken mogen het
voorwerp uitmaken van globale afschrijvingen, waardeverminderingen of herwaarderingen.”
IPSAS 31 daarentegen stelt twee cumulatieve voorwaarden om individuele immateriële
vaste activa gezamenlijk te activeren (IPSAS 31.72):
“A class of intangible assets is a grouping of assets of (1) a similar nature and (2) a similar use
in an entity’s operations.”
2.4. Waardering
2.4.1. Initiële waardering van immateriële vaste activa
IPSAS 31 maakt - net zoals de Vlaamse boekhoudwetgeving (AM VA p. 7) - een onderscheid
tussen activa verkregen van derden en andere dan van derden verworven activa. Wanneer
het gaat om een aankoop bij derden, moet het immaterieel vast actief initieel tegen kostprijs
worden geactiveerd (IPSAS 31.31). De kostprijs omvat naast de aankoopprijs ook de directe
kosten die noodzakelijk zijn om het actief in een gebruiksklare toestand te configureren
(IPSAS 31.34). Dit ligt in lijn met de waarderingsregels van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap. In een aankoopsituatie mag men naast de aankoopprijs ook hier de
Pagina | 27
bijkomende kosten activeren (AM VA p. 7). Gaat het echter niet om een aankoop, maar om
een schenking of een ruiltransactie, dan moet volgens IPSAS 31 de fair value op het tijdstip
van de acquisitie worden genomen (IPSAS 31.31, 31.42 & 31.44). Fair value wordt binnen de
IPSAS als volgt omschreven (IPSAS 1.6):
“Fair value is the amount for which an asset could be exchanged, or a liability settled,
between knowledgeable, willing parties in an arm’s length transaction.”
De IPSAS gaan een oplossing zoeken in de theorie van de vrije markt. Binnen de Vlaamse
boekhoudreglementering daarentegen moet men binnen deze context een onderscheid
maken tussen twee gevallen. Wanneer het gaat om een schenking moet de waarde worden
vastgesteld door een deskundige (AM VA p. 7). Indien we te maken hebben met een
ruiltransactie moet de waarde worden genomen die normaal zou blijken uit de bedinging
van een overeenkomst (AM VA p. 7). Enkel in dit laatste geval liggen de initiële
waarderingsregels van IPSAS 31 in lijn met de benadering binnen het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap.
De andere dan van derden verworven immateriële vaste activa - zijnde de zelf vervaardigde
activa - worden in de Vlaamse context gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs. Deze prijs
is een sommatie van de aanschaffingskosten der grondstoffen, verbruiksgoederen en
hulpstoffen en de rechtstreekse productiekosten die toerekenbaar zijn aan het individueel
product of groep (AM VA p. 7). IPSAS 31 stelt dat de kostprijs bestaat uit alle directe uitgaven
vanaf de dag dat het immaterieel vast actief voldoet aan de activeringscriteria (IPSAS 31.63).
Dit betekent dat - naast de indirecte productiekosten - ook de kosten uit de onderzoeksfase
buiten beschouwing moeten worden gelaten. Immers, uitgaven die eerder werden
opgenomen in de resultatenrekening mogen niet op een later tijdstip geactiveerd worden
(IPSAS 31.70). De Vlaamse boekhoudwetgeving daarentegen laat de vrije keuze met
betrekking tot de eventuele aanvulling van de vervaardigingsprijs met een evenredig
gedeelte van de onrechtstreekse productiekosten (AM VA p. 7).
Pagina | 28
Tot slot moet er nog worden opmerkt dat het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
investeringen voor een bedrag lager dan vijfhonderd euro voor hun volledig bedrag moet
opnemen in de resultatenrekening (AM VA p. 7). Deze maatregel is het gevolg van het
Europees Systeem van Rekeningen (ESR 95). In navolging van de Maastrichtnormen en het
Stabiliteitspact van 1992 moeten de Europese lidstaten een eenvormige nationale rekening
opstellen. Deze harmonisatie tussen de verschillende macro-economische indicatoren van
de lidstaten van de Europese Unie zorgt voor inzicht, controle en vergelijkbaarheid tussen de
verschillende lidstaten (Cock, 2009). In de IPSAS zijn dergelijke entiteitspecifieke
maatregelen niet terug te vinden. De IPSAS zijn immers algemene standaarden ontwikkeld
voor uiteenlopende entiteiten binnen de publieke sector.
2.4.2. Additionele uitgaven tijdens de levensduur van het immaterieel vast
actief
IPSAS 31 bespreekt enkel de additionele uitgaven die kaderen in de interne vervaardiging
van immateriële vaste activa. Kosten gemaakt in de onderzoeksfase worden opgenomen in
de resultatenrekening. Hetzelfde geldt voor kosten in de ontwikkelingsfase, tenzij er wordt
voldaan aan de zes activeringscriteria (IPSAS 31.41). In de boekhoudhandleiding van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn hieromtrent geen waarderingsregels terug te
vinden.
2.4.3. Waardering na de initiële activering
IPSAS 31 reikt twee alternatieve methodes aan (IPSAS 31.71). Vooreerst is er het ‘cost model’
dat stelt dat een immaterieel vast actief moet worden gewaardeerd tegen de initiële
kostprijs, verminderd met de afschrijvingen en waardeverminderingen (IPSAS 31.73).
Volgens het ‘revaluation model’ daarentegen moet het actief worden gewaardeerd tegen
zijn fair value, verminderd met afschrijvingen en waardeverminderingen (IPSAS 31.74). Het
bedrag dat jaarlijks op de balans verschijnt in het Vlaams kader is de netto-boekwaarde. Dit
is het resultaat van de aanschaffingswaarde verminderd met de gecumuleerde afschrijvingen
voor activa met beperkte gebruiksduur of verminderd met de waardeverminderingen voor
activa met onbeperkte gebruiksduur, rekening houdend met eventuele herwaarderingen
Pagina | 29
(AM VA p. 9). Uit deze definiëring blijkt dat de Vlaamse methodiek eerder aansluit bij het
revaluation model. Beide waarderingsmethodieken houden immers rekening met eventuele
herwaarderingen, in tegenstelling tot het cost model. Herwaarderingen zijn in het Vlaamse
kader echter enkel mogelijk voor databanken, concessies, octrooien en licenties (AM VA p.
9).
Omtrent de herwaarderingen moeten enkele opmerkingen worden gemaakt. Vooreerst is er
een onderscheid met betrekking tot de periodiciteit. IPSAS 31 stelt dat revaluaties met een
zekere regelmaat moeten gebeuren zodat de boekwaarde van het actief niet materieel
afwijkt van de fair value van het actief bij het afsluiten van het boekjaar (IPSAS 31.74). Het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap daarentegen moet jaarlijks herwaarderen (AM VA
p. 9).
Ten tweede is er ook een verschil in methodiek. Waar binnen het Vlaams kader wordt
geherwaardeerd op basis van de geactualiseerde waarde van de toekomstige economische
baten (AM VA p. 9), geldt binnen IPSAS 31 de waarde ontstaan op een actieve markt als
referentie (IPSAS 31.74). Bij afwezigheid van een actieve markt moet het cost model worden
toegepast (IPSAS 31.80 & 31.81).
Ook de materialiteit verschilt. Een herwaardering in Vlaanderen dient niet te gebeuren
wanneer deze slechts een verwaarloosbaar effect heeft (AM VA p. 9). De IPSAS verschaffen
hieromtrent geen informatie waardoor men mag aannemen dat elke discrepantie tot uiting
moet worden gebracht op de balans.
De Vlaamse boekhoudwetgeving stelt dat elk actief individueel en afzonderlijk moet worden
gewaardeerd (AM VA p. 7). De IPSAS zien dat anders. Wanneer een immaterieel vast actief
wordt gewaardeerd volgens het revaluation model, moet de volledige klasse op die manier
worden gewaardeerd (IPSAS 31.71). Zo wordt de mogelijkheid tot selectieve
herwaarderingen vermeden (IPSAS 17.72).
Pagina | 30
Tot slot is er een afwijking in de bestemming van de herwaarderingen. Binnen de Vlaamse
boekhoudreglementering worden zowel positieve als negatieve herwaarderingen
onmiddellijk opgenomen in het resultaat van dat boekjaar (AM VA p. 11). Volgens de IPSAS
dienen entiteiten echter een onderscheid te maken tussen positieve en negatieve
revaluaties. Positieve herwaarderingen worden gecrediteerd op een zogenaamde ‘niet-
gerealiseerde herwaarderingsmeerwaarden’ rekening binnen de klasse ‘eigen vermogen’.
Bovenstaande geldt echter enkel indien het geen omkering betreft van een eerder geboekte
negatieve herwaardering. Indien de positieve herwaardering gezien moet worden als een
correctie op een eerder gemaakte kost, dan moet deze onmiddellijk worden erkend als
opbrengst en moet deze worden opgenomen in het resultaat van dat boekjaar (IPSAS 31.84).
Negatieve herwaarderingen worden op identieke wijze gedebiteerd als een kost binnen de
resultatenrekening zoals binnen de Vlaamse reglementering. Ook hier geldt de uitzondering
dat het geen correctie mag betreffen van een eerder geboekte positieve herwaardering
(IPSAS 31.85). Die werkwijze is een toepassing van het voorzichtigheidsprincipe. Het principe
stelt voorop dat men activa en inkomsten niet mag overschatten en passiva en uitgaven niet
mag onderschatten. Die praktijken hebben namelijk een significante negatieve invloed op de
kwaliteit van de jaarrekening en de hierop gebaseerde beslissingen (IPSAS 1 Appendix 2).
2.4.4. Afschrijvingen
Conform het IPSAS-kader stelt de Vlaamse boekhoudwetgeving voorop dat alle
investeringen met betrekking tot immateriële vaste activa met een beperkte levensduur
moeten worden gespreid over de vermoedelijke nuttigheids- of gebruiksduur. In de Vlaamse
context wordt er lineair afgeschreven aan de hand van een vooraf bepaald percentage. Dit
percentage bedraagt voor alle immateriële vaste activa minstens twintig procent (AM VA p.
8). Binnen de IPSAS worden geen specifieke methodes vooropgesteld. De gebruikte
afschrijvingsmethode moet in lijn liggen met de door de entiteit verbruikte toekomstige
instromen van financiële voordelen of de mogelijkheid tot het verlenen van diensten,
vervaardigd door het actief (IPSAS 31.96). Zo laat IPSAS 31 naast het gebruik van de lineaire
afschrijvingsmethode ook ruimte voor de degressieve afschrijvingsmethode waarbij extra
lasten worden gelegd in de eerste boekjaren. De vaste som-per-eenheid methode is de derde
methode die wordt getolereerd. Die methode schrijft jaarlijks een bedrag af op basis van de
Pagina | 31
in dat jaar geproduceerde eenheden vermenigvuldigd met een vast bedrag per eenheid
(IPSAS 31.97).
Bij de berekening van de afschrijvingsbasis moet de vermoedelijke residuwaarde in acht
worden genomen (IPSAS 31.100; AM VA p. 8). IPSAS 31 stelt evenwel - in tegenstelling tot de
Vlaamse boekhoudreglementering - voorwaarden met betrekking tot de residuwaarde. Er
mag pas een residuwaarde in het afschrijvingsplan worden opgenomen indien er een
overeenkomst bestaat met een derde partij of wanneer er een actieve markt voor het actief
voorhanden is (IPSAS 31.99). Er moet bovendien ook rekening worden gehouden met de
herwaarderingen voor de berekening van de afschrijvingsannuïteit volgens de Vlaamse
boekhoudhandleiding (AM VA p. 9). De IPSAS laten in deze optiek ruimte voor twee
methodes. Enerzijds kan men ervoor kiezen om de afschrijvingen proportioneel aan te
passen aan de boekwaarde van het actief na de revaluatie. Dit ligt in lijn met de methodiek
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Anderzijds kan men ervoor kiezen om alle
eerder gemaakte afschrijvingen ongedaan te maken vooraleer men de herwaardering boekt
(IPSAS 31.79).
Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat de afschrijvingsmethodiek binnen IPSAS 31 wordt
gekenmerkt door een grote mate aan flexibiliteit. IPSAS 31 houdt meer rekening met de
individuele kenmerken van de output van de immateriële vaste activa en laat ruimte aan de
entiteiten bij het kiezen van een geschikte methode. Immers, naast de keuze tussen drie
afschrijvingsmethodes laat IPSAS 31 ook nog de herziening van de afschrijvingsmethode toe
tijdens de levensduur van het actief. Wanneer er zich belangrijke wijzigingen voordoen in
het patroon van de instromen van allerhande middelen, dan moet dat ook gereflecteerd
worden in de afschrijvingsmethode (IPSAS 31.103). Zelfs de levensduur kan aan een revisie
worden onderworpen indien blijkt dat de schatting van de levensduur bij de initiële
waardering niet langer significant is (IPSAS 31.103). Het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap mag in deze context enkel een nieuw vast afschrijvingspercentage bepalen
wanneer er zich een herwaardering heeft voorgedaan (AM VA p. 9).
Pagina | 32
2.4.5. Waardeverminderingen
Een duurzame minderwaarde of ontwaarding van een immaterieel vast actief met een
onbeperkte levensduur moet in de boekhouding van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap tot uiting komen door een waardevermindering. Een dergelijke boekhouding
dient om rekening te houden met al dan niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij
het afsluiten van het boekjaar (AM VA p. 9).
De relatief beperkte toepasbaarheid van waardeverminderingen in de Vlaamse
boekhoudwetgeving contrasteert met de uitgebreide behandeling in het IPSAS-kader. IPSAS
31 verwijst met betrekking tot deze materie naar IPSAS 21 'Impairment of non-cash-
generating assets’ en IPSAS 26 ‘Impairment of cash-generating assets’. Uit deze standaarden
blijkt dat een waardevermindering moet worden geboekt wanneer de boekwaarde van een
actief groter blijkt dan zijn verkoopwaarde (IPSAS 21.48 & 26.72). De verkoopwaarde is de
hoogste van de nettoverkoopprijs en de gebruikswaarde (geactualiseerde waarde van de
toekomstige kasinstromen) (IPSAS 21.14 & 26.13).
2.4.6. Verkoop en buitengebruikstelling
Een actief wordt binnen IPSAS 31 gedeactiveerd wanneer het wordt verkocht of wanneer het
uit gebruik wordt genomen. Dit gebeurt wanneer er geen instroom van financiële middelen
meer is of wanneer blijkt dat het onmogelijk is om verder diensten te verlenen (IPSAS
31.111). De eventuele meer- of minderwaarde van de verkoop of buitengebruikstelling moet
worden opgenomen in de resultatenrekening (IPSAS 31.112). Dit ligt in lijn met wat in de
Vlaamse boekhoudreglementering wordt gesteld (AM VA p.11 & 12). Er dient echter te
worden opgemerkt dat enkel boekingen met betrekking tot een verkoop worden besproken.
Betreffende de buitengebruikstelling van een immaterieel vast actief wordt geen uitleg
verschaft.
Pagina | 33
IPSAS 31 – Intangible assets Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap
Definiëring - identificeerbaar
- niet-monetair
- actief
- geen vastneembare materie
eigenaar (impliciet)
Activering
- van derden
- eigen ontwikkeling
- waarschijnlijke instroom financiële
voordelen/verlenen diensten
- betrouwbare schatting waarde actief
vanaf ontwikkelingsfase
eigenaar (impliciet)
vanaf voltooiing
Classificatie indeling op basis van aard en gebruik limitatieve indeling op basis van
technische of juridische kenmerken
Waardering
- Initiële waardering
- van derden
- eigen
ontwikkeling
- Additionele
uitgaven
- Waardering na de
initiële activering
- Afschrijvingen
- Waarde-
verminderingen
- Verkoop en
buitengebruik-
stelling
kostprijs/fair value
som directe kosten
activeren/kost
‘cost model’ of ‘revaluation model’
flexibel systeem
uitgebreide toepassing (IPSAS 21 & 26)
verwijdering van balans
kostprijs/fair value/deskundige
vervaardigingsprijs incl.
onrechtstreekse kosten
/
eigen versie ‘revaluation model’
rigide systeem
beperkte toepassing
verwijdering van balans
Tabel 1 - Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. IMVA
vergeleken met IPSAS 31 (eigen analyse)
Pagina | 34
3. Materiële vaste activa Met een totale waarde van meer dan 26 miljard euro in het jaar 2008 vertegenwoordigen de
materiële vaste activa van de Vlaamse Gemeenschap de belangrijkste actiefpost binnen de
balans (balans en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap 2008). De waarderingsregels
van de materiële vaste activa van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn terug te
vinden in de boekhoudhandleiding ‘vaste activa’. Met betrekking tot het IPSAS-kader is IPSAS
17 de desbetreffende standaard. Voor een samenvattend overzicht van de vergelijking
tussen de waarderingsregels van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en IPSAS 17
verwijzen we naar tabel 2.
3.1. Definiëring
Een materieel actief wordt expliciet gedefinieerd binnen IPSAS 17 (IPSAS 17.12):
“Property, plant and equipment are tangible assets that are held by an entity for use in the
production or supply of goods or services, for rental to others, or for administrative purposes
and are expected to be used during more than one reporting period.”
Binnen de Vlaamse boekhoudhandleiding wordt er net zoals bij de immateriële vaste activa
geen algemene definitie geschetst. Men beperkt zich tot een opsomming van de
voornaamste groepen van materiële vaste activa. Er wordt enkel aangegeven dat het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap eigenaar moet zijn van deze activa, en dat deze
duurzame goederen voor meer dan één jaar zullen worden gebruikt, in volle eigendom (AM
VA p. 13). Binnen de IPSAS wordt dit niet expliciet aangegeven maar kan het wel impliciet
worden afgeleid. De entiteit moet namelijk de controle hebben over het actief en de baten
van het actief moeten naar de entiteit stromen. De Vlaamse boekhoudwetgeving benadert
de materiële vaste activa dus op basis van eigenaarschap. De IPSAS daarentegen houden bij
de definiëring voornamelijk rekening met de output.
3.2. Activering
Een materieel vast actief wordt binnen de IPSAS geactiveerd wanneer er cumulatief aan
twee voorwaarden wordt voldaan (IPSAS 17.13). Vooreerst moet het waarschijnlijk zijn dat
Pagina | 35
het gebruik van het materieel vast actief zal leiden tot toekomstige instromen van financiële
voordelen of de mogelijkheid biedt tot het verlenen van diensten. Daarnaast moet er ook
een betrouwbare schatting kunnen worden gemaakt van de waarde van het actief. Deze
laatste voorwaarde is echter bijna in elke situatie voldaan gezien men een prijs dient te
betalen bij de aankoop (IPSAS 17.14). Activering binnen het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap gebeurt op basis van het eigenaarschap. Wanneer men de beschikking krijgt
over een duurzaam goed in volle eigendom, moet het geactiveerd worden. Er worden geen
bijkomende voorwaarden met betrekking tot de output en de schatting gesteld.
Naast deze algemene regels worden nog enkele specifieke categorieën van materiële vaste
activa beschreven. Zo moet volgens de IPSAS ook militaire apparatuur (IPSAS 17.20) en
openbare infrastructuren (IPSAS 17.21) worden geactiveerd. Met betrekking tot de materiële
erfgoedactiva wordt deze verplichting echter niet gesteld (IPSAS 17.7). Een entiteit mag
materiële erfgoedactiva activeren, maar is hiertoe niet verplicht. Net zoals de immateriële
erfgoedactiva ligt de uitermate moeilijke waardering aan de basis. Wanneer men echter
verkiest om die activa te activeren, dan moet men de richtlijnen binnen IPSAS 17 ‘Property,
Plant and Equipment’ volgen (IPSAS 17.7). De werken in de bibliotheken en de kunstwerken
en -voorwerpen krijgen binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving echter geen andere
behandeling dan de andere activa. Ze dienen bijgevolg te worden ingeschreven op de balans.
Alle activa - zowel infrastructuur als erfgoedactiva - waarvan de Vlaamse Gemeenschap
eigenaar is, moeten op de balans terug te vinden zijn. Dit strikte principe leidt soms tot
eigenaardige vaststellingen. Zo vindt men op de balans van de Vlaamse Gemeenschap van
2008 dieren en planten terug. Zelfs de Vlaamse duinen werden geactiveerd…
3.3. Classificatie
De Vlaamse boekhoudhandleiding gaat meteen over tot de concrete indeling van de
materiële vaste activa in verschillende deelgroepen. Die classificatie is het resultaat van een
opdeling op basis van identieke technische of juridische kenmerken (KB art. 6). IPSAS 17
daarentegen geeft een algemene beschrijving van een subklasse, maar zonder specifiek in te
gaan op de potentiële subklasses en hun verschillende behandeling. De IPSAS definiëren een
subklasse als volgt (IPSAS 17.12):
Pagina | 36
“Class of property, plant and equipment means a grouping of assets of a similar nature or
function in an entity’s operations, that is shown as a single item for the purpose of disclosure
in the financial statements.”
De Vlaamse boekhoudreglementering gaat in feite direct over tot de toepassing van de
bovenstaande definitie en onderscheidt de volgende groepen:
a) Terreinen en gebouwen;
b) vaste activa voor exploitatie;
c) roerende materiële activa;
d) vaste activa in leasing en soortgelijke rechten;
e) werken van burgerlijke bouwkunde;
f) werken in uitvoering.
De IPSAS laten dus de vrijheid om zelf subklasses te definiëren en samen te stellen terwijl de
Vlaamse boekhoudwetgeving strikter is en op voorhand zelf de klasses en de bijhorende
behandeling bepaalt. Echter, wanneer we de definiëring bekijken van de verschillende
subklasses opgesteld voor het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zien we dat ze ook
in grote lijnen voldoen aan de IPSAS. Elke categorie beschreven als onderdeel van de
materiële vaste activa zou met andere woorden ook onder de IPSAS als materieel vast actief
worden gedefinieerd.
3.4. Waardering
3.4.1. Initiële waardering van materiële vaste activa
Wat betreft de initiële waardering stellen beide boekhoudreglementeringen dat het actief
moet worden geactiveerd aan aanschaffingsprijs, rekening houdend met de bijkomende
kosten (IPSAS 17.22; AM VA p.14). De IPSAS voegen hier echter aan toe dat wanneer de
kostprijs niet voorhanden is, men op zoek moet gaan naar de fair value op de datum van
aankoop (IPSAS 17.23). De fair value-benadering is vooral belangrijk bij de waardering van
activa die men bekomt door schenking. In dat geval is er immers geen aanschaffingsprijs
voorhanden (IPSAS 17.23). Binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving moet de waarde bij een
schenking worden vastgesteld door een deskundige (AM VA p. 14). Bovendien moeten - net
Pagina | 37
zoals bij de immateriële vaste activa - enkel investeringen voor een gefactureerd bedrag
hoger dan vijfhonderd euro worden geactiveerd. Investeringen lager dan vijfhonderd euro
moeten direct geboekt worden als kost in de resultatenrekening (AM VA p. 21 & 27). Die
laatste voorwaarde geldt echter niet voor terreinen, gebouwen en werken van burgerlijke
bouwkunde. Men gaat ervan uit dat de waarde van dergelijke investeringen sowieso het
bedrag van vijfhonderd euro overschrijdt.
3.4.2. Additionele uitgaven tijdens de levensduur van het materieel vast actief
Activa kunnen in bepaalde situaties ook opfrissingen of onderhoudsbeurten krijgen.
Wanneer dergelijke uitgaven worden gedaan met betrekking tot een geactiveerd materieel
vast actief, dan moeten deze uitgaven worden toegevoegd aan de boekwaarde wanneer het
waarschijnlijk is dat dit zal leiden tot additionele toekomstige instromen van financiële
voordelen of de aanvullende mogelijkheid biedt tot het verlenen van diensten. Alle andere
kosten dienen direct in het resultaat te worden opgenomen (IPSAS 17.33). In de
boekhoudhandleiding van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is er hieromtrent
geen informatie beschikbaar.
3.4.3. Waardering na de initiële activering
IPSAS 17 reikt met betrekking tot de waardering tijdens de levensduur van het actief twee
alternatieve methodes aan. Vooreerst is er de ‘benchmark treatment’ die stelt dat een
materieel vast actief moet worden gewaardeerd tegen de initiële kostprijs, verminderd met
de afschrijvingen en waardeverminderingen (IPSAS 17.38). Volgens de ‘alternative
treatment’ daarentegen moet een actief worden gewaardeerd tegen zijn fair value,
verminderd met afschrijvingen en waardeverminderingen. Herwaarderingen moeten met
een zekere regelmaat gebeuren zodat de boekwaarde van het actief niet materieel afwijkt
van de fair value van het actief bij het afsluiten van het boekjaar (IPSAS 17.39).
De waarderingsmethodiek binnen de Vlaamse Gemeenschap verschilt naargelang de
categorie waarin het materieel vast actief zich bevindt. Zo worden de vaste activa voor
exploitatie binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap gewaardeerd volgens een
methode conform de ‘benchmark treatment’. De boekwaarde bekomt men door de
Pagina | 38
aanschaffingswaarde jaarlijks af te schrijven. Positieve herwaarderingen zijn onmogelijk (AM
VA p. 22). De overgrote meerderheid van de materiële vaste activa wordt echter
gewaardeerd volgens een methode analoog aan de ‘alternative treatment’. Terreinen en
gebouwen moeten jaarlijks worden geherwaardeerd tegen een marktconforme coëfficiënt
die jaarlijks wordt vastgesteld door de CNOC, op basis van gegevens van de Administratie
van het kadaster, de registratie en de domeinen (AM VA p. 16). Hetzelfde geldt voor
bepaalde roerende materiële vaste activa. De werken van bibliotheken, kunstwerken en –
voorwerpen, zeldzame voorwerpen of verzamelobjecten alsook de dieren moeten jaarlijks
worden geherwaardeerd tegen hun marktwaarde. Zowel positieve als negatieve
herwaarderingen kunnen worden geboekt ten gevolge van een wijziging van de marktprijzen
(AM VA p. 28). Ook de werken van burgerlijke bouwkunde moeten elk jaar worden
geherwaardeerd tegen hun vervangingswaarde, rekening houdende met hun leeftijd en hun
staat van onderhoud, zonder evenwel de geactualiseerde waarde van hun toekomstige
baten te overschrijden (AM VA p. 40). Toch moet men wijzen op enkele discrepanties tussen
de methodiek van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en IPSAS 17.
De Vlaamse boekhoudhandleiding met betrekking tot de herwaardering van gebouwen en
terreinen wordt gekenmerkt door een zekere rigiditeit. De herwaardering gebeurt - in
tegenstelling tot het IPSAS-kader - aan de hand van een vooraf bepaalde coëfficiënt die op
elk activum moet worden toegepast (AM VA p. 16). Bijgevolg kan moeilijk worden
aangenomen dat de boekwaarde van elk individueel gebouw of terrein een weerspiegeling is
van de werkelijke actuele waarde.
Ook de opmerkingen die werden gemaakt in het kader van de immateriële vaste activa
gelden voor de materiële vaste activa:
Periodiciteit. Waar herwaarderingen binnen het Vlaams kader jaarlijks moeten
worden geboekt, moeten deze binnen IPAS 17 met een zekere regelmaat gebeuren
(IPSAS 17.39 & 17.44).
Classificatie. De Vlaamse boekhoudreglementering stelt dat elk activum individueel
en afzonderlijk moet worden gewaardeerd (AM VA p. 16). De IPSAS zien dat anders.
Pagina | 39
Wanneer een actief wordt geherwaardeerd, dan dient men de volledige klasse
waartoe het actief behoort te revalueren ( 17.46 & 17.48).
Materialiteit. Herwaarderingen in het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
dienen niet te gebeuren indien zij slechts een verwaarloosbaar effect hebben (AM VA
p. 16, 28, 34 & 40). Binnen de IPSAS moet elke afwijking tot uiting worden gebracht.
Een beperking conform de Vlaamse context is immers niet terug te vinden.
Bestemming. Binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving moeten zowel positieve als
negatieve herwaarderingen onmiddellijk worden opgenomen in de
resultatenrekening (AM VA p. 18). Volgens IPSAS 17 moet een onderscheid worden
gemaakt tussen positieve en negatieve revaluaties (IPSAS 17.49 & 17.50).
3.4.4. Afschrijvingen
Conform het IPSAS-kader stelt de Vlaamse boekhoudreglementering voorop dat in zowat
alle categorieën activa met een beperkte levensduur de investeringen moeten worden
gespreid over de vermoedelijke nuttigheids- of gebruiksduur. In de Vlaamse context wordt
er lineair afgeschreven aan de hand van vooraf bepaalde percentages (AM VA p. 15). De
afschrijvingspolitiek uit IPSAS 17 is identiek aan IPSAS 31 met betrekking tot de immateriële
vaste activa. Dit betekent dat de gebruikte afschrijvingsmethode in lijn moet liggen met de
door de entiteit verbruikte toekomstige instromen van financiële voordelen of de
mogelijkheid tot het verlenen van diensten, vervaardigd door het actief (IPSAS 17.54). Voor
een uitgebreide analyse wordt verwezen naar punt 2.4.4.
Beide boekhoudreglementeringen schenken daarenboven speciaal aandacht aan
afschrijvingen op terreinen en gebouwen. Zowel de IPSAS als de boekhoudhandleiding
merken hierbij op dat terreinen en gebouwen individueel dienen te worden gewaardeerd,
zelfs indien ze samen werden aangekocht (IPSAS 17.58). Een herwaardering van een
bebouwd terrein mag geen gevolgen hebben op de afschrijvingen op het gebouw (AM VA p.
16).
Pagina | 40
3.4.5. Waardeverminderingen
Binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap kunnen enkel waardeverminderingen
worden geboekt op materiële vaste activa met onbeperkte gebruiksduur. Die worden binnen
de Vlaamse boekhoudreglementering bijgevolg alleen maar geboekt binnen de subklasse
‘Terreinen en gebouwen’. Ze worden gedefinieerd als correcties op de aanschaffingswaarde
van de actiefbestanddelen, andere dan afschrijvingen, om rekening te houden met al dan
niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar (AM VA p.
16). Volgens Christiaens (2004) is de belangrijkste reden voor de beperkte aandacht van de
Vlaamse wetgever de invloed van het traditioneel budgettair boekhoudsysteem. In dit
systeem is er geen aandacht voor afschrijvingen en waardeverminderingen gezien ze niet
leiden tot kasuitgaven. IPSAS 17 verwijst - conform IPSAS 31 ‘Intangible assets’ - inzake
waardeverminderingen naar IPSAS 21 'Impairment of non-cash-generating assets’ en IPSAS
26 ‘Impairment of cash-generating assets’.
3.4.6. Verkoop en buitengebruikstelling
In beide boekhoudkaders is er geen onderscheid tussen de waarderingsregels inzake
verkoop en buitengebruikstelling van materiële en immateriële vaste activa. Bijgevolg wordt
er verwezen naar de bespreking onder punt 2.4.6.
Pagina | 41
IPSAS 17 – Property, Plant
and Equipment
Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap
Definiëring - controle
- gebruik productie/dienstverlening
- gebruik: > 1 boekjaar
- eigenaar
- gebruik: > 1 boekjaar
Activering - waarschijnlijke instroom financiële
voordelen/ verlenen diensten
- betrouwbare schatting waarde actief
eigenaar
Classificatie richtlijnen limitatieve indeling op basis van
technische of juridische kenmerken
Waardering
- Initiële waardering
- Additionele
uitgaven
- Waardering na de
initiële activering
- Afschrijvingen
- Waarde-
verminderingen
- Verkoop en
buitengebruik-
stelling
kostprijs
activeren/kost
‘benchmark treatment’ of ‘alternative
treatment’
flexibel systeem
uitgebreide toepassing (IPSAS 21 & 26)
Verwijdering van balans
kostprijs
/
Eigen versie van ‘alterative
treatment’
rigide systeem
beperkte toepassing bij materiële
vaste activa met onbeperkte
levensduur
Verwijdering van balans
Tabel 2 - Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. MVA
vergeleken met IPSAS 17 (eigen analyse)
Pagina | 42
4. Financiële vaste activa Tot slot beschikt het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ook over financiële vaste
activa. De participaties vertegenwoordigden in 2008 een waarde van ruim 2,5 miljard euro
(balans en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap 2008). De waarderingsregels van de
financiële vaste activa van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn terug te vinden
in de boekhoudhandleiding ‘financiële vaste activa’. Met betrekking tot het IPSAS-kader zijn
2 standaarden relevant:
IPSAS 6 ‘Consolidated financial statements and accounting for controlled entities’;
IPSAS 7 ‘Accounting for investments in associates’.
Eventueel kan IPSAS 8 ‘Financial reporting of interests in joint ventures’ daar aan worden
toegevoegd. Voor een overzicht van de vergelijking tussen de waarderingsregels van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en IPSAS 6 en 7 wordt verwezen naar tabel 3.
4.1. Definiëring
De Vlaamse boekhoudhandleiding stelt dat financiële vaste activa deelnemingen zijn. Het
begrip ‘deelneming’ wordt gedefinieerd en omvat ons inziens een driedubbele voorwaarde
(AM FVA p. 3):
“Deelnemingen zijn (1) maatschappelijke rechten (aandelen) aangehouden in ondernemingen
en instellingen (2) met het doel een duurzame en specifieke band te scheppen met deze
ondernemingen en instellingen, (3) teneinde het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in
staat te stellen een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid in deze
onderneming.”
Uit de eerste voorwaarde zou men kunnen besluiten dat enkel aandelen kunnen worden
aangemerkt als financiële vaste activa. Echter, in de boekhoudhandleiding wordt expliciet
gesteld dat ook vorderingen op ondernemingen die het karakter hebben van een duurzame
financiële ondersteuning worden beschouwd als financiële vaste activa (AM FVA p. 3). Uit de
tweede conditie kan men impliciet afleiden dat aandelen met een speculatief karakter niet
voldoen aan de definitie. Dergelijke aandelen worden aangemerkt als vlottende activa.
Pagina | 43
De derde en laatste voorwaarde is conform de IPSAS. Volgens de IPSAS kan men immers pas
spreken over een deelneming of een participatie wanneer de entiteit controle heeft over de
andere entiteit. Concreet worden in de IPSAS twee noodzakelijke voorwaarden omschreven
om te kunnen spreken over controle (IPSAS 6.8, 7.6 & 8.5):
“Control is (1) the power to govern the financial and operation policies of another entity so as
to (2) benefit form its activities.”
Vooreerst moet men de macht bezitten om de operationele en financiële beslissingen in een
andere entiteit te beïnvloeden en te controleren (IPSAS 6.26). Een voorbeeld van een
dergelijke machtindicator is dat een entiteit beschikt over de meerheid van de stemmen in
de andere entiteit. Er is dus de mogelijkheid om onder andere veto’s te stellen. Een ander
voorbeeld is dat de entiteit de macht heeft om bestuurders en sleutelpersoneel aan te
werven, te vervangen of te ontslaan in de andere entiteit (IPSAS 6.36). Het volstaat echter
dat de entiteit de mogelijkheid heeft om de macht die ze bezit uit te oefenen. Het is dus met
andere woorden niet noodzakelijk dat de controlerende entiteit die daadwerkelijk uitoefent.
De tweede essentiële voorwaarde is de mogelijkheid om de in de andere entiteit
gerealiseerde voordelen toe te eigenen (IPSAS 6.27). Dat hoeft niet per se een financieel
voordeel te zijn. Het behalen van enkele van de vooropgestelde doelstellingen van de
controlerende entiteit door de gecontroleerde entiteit past ook in dat kader. Een voorbeeld
van een voordeelindicator is het recht op een significant deel van de activa bij een of andere
verdeling of liquidatie (IPSAS 6.36).
4.2. Activering
Het Vlaams boekhoudwetgeving geeft aan dat alle deelnemingen in binnen- en buitenlandse
ondernemingen en instellingen, alsmede de vorderingen op ondernemingen die het karakter
hebben van een duurzame financiële ondersteuning van deze onderneming, moeten terug
te vinden zijn in de post ‘financiële vaste activa’ (AM FVA p. 3). Uit de definitie van een
deelneming bleek ook dat ‘het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in staat moet zijn
een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van de onderneming’ (AM FVA p.
3). Bijgevolg moet het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap alle binnen- en buitenlandse
Pagina | 44
deelnemingen activeren - met inbegrip van duurzame vorderingen - waarvan het eigenaar is.
Binnen de IPSAS wordt niet expliciet aangegeven wanneer een financieel vast actief moet
worden geactiveerd. Bijgevolg worden alle participaties of deelnemingen die voldoen aan de
definitie van controle ingeschreven op de actiefzijde van de balans.
4.3. Classificatie
De algemene regel stelt dat elk bestanddeel van het vermogen afzonderlijk moet worden
gewaardeerd, tenzij het actiefbestanddelen betreft met volkomen identieke technische en
juridische kenmerken (AM FVA p. 3). Toegepast op de financiële vaste activa van de Vlaamse
Ministeries moet vooreerst een onderscheid worden gemaakt tussen de binnenlandse en de
buitenlandse participaties. Binnen de binnenlandse ondernemingen maakt men verder een
opdeling op basis van het participatiepercentage die het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap in handen heeft. Het participatiepercentage slaat op het procentueel aantal
maatschappelijke rechten die worden aangehouden ten aanzien van het totaal aantal
maatschappelijke rechten die de onderneming of entiteit heeft uitgeschreven (AM FVA p. 5).
Men spreekt van totale participaties, meerderheidsparticipaties en minderheidsparticipaties.
In het eerste geval bezit men honderd procent van de aandelen, in het tweede geval meer
dan vijftig procent en in het derde geval minder dan vijftig procent (AM FVA p. 3).
Binnen de IPSAS wordt de indeling gemaakt op basis van indicatoren die de mate van
controle bepalen (Christiaens & Van den Berghe, 2006):
a) Een entiteit is eigenaar van een andere entiteit (gecontroleerde entiteit)
b) De entiteit heeft geen volledige controle over de andere entiteit, maar heeft een
belangrijke invloed in het reilen en zeilen binnen de entiteit (associatie).
c) De entiteit is opgericht in groepsverband met andere ondernemingen/entiteiten
en dient ter bevrediging van de gezamenlijke belangen (joint venture).
Uiteindelijk kan men ook op bovenstaande groeperingen percentages kleven. Wanneer men
de invloed in de desbetreffende entiteiten bekijkt op basis van aandelen en het bijhorende
stemrecht, dan spreekt men over een gecontroleerde entiteit wanneer men meer dan vijftig
procent van de aandelen bezit. Heeft men meer dan twintig procent van de aandelen dan
Pagina | 45
heeft men een significante invloed en spreekt men over een associatie (IPSAS 7.17). In het
laatste geval hebben alle betrokken partijen meestal eenzelfde aandelenpakket en spreekt
men van een joint venture.
We kunnen stellen dat meerderheidsparticipatie en gecontroleerde entiteit verschillende
benamingen zijn voor identieke definiëringen. De totale participaties vormen dan een kleine
deelverzameling binnen die definitie. Hetzelfde geldt echter niet voor
minderheidsparticipatie en associatie. De definiëring van associatie is strikter gezien men pas
spreekt van een significante invloed bij een aandelenpercentage van twintig procent. De
IPSAS voeren met joint ventures bovendien nog een extra uitzonderlijke klasse toe die
binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving niet specifiek wordt genoemd.
4.4. Waardering
Zowel de Vlaamse context als de IPSAS stellen enkele principes voorop inzake de waardering
van financiële vaste activa. Hierboven werd reeds gesteld dat elk bestanddeel van het
vermogen afzonderlijk moet worden gewaardeerd, tenzij het actiefbestanddelen betreft met
volkomen identieke technische en juridische kenmerken (AM FVA p. 3). De IPSAS voegen
hier aan toe dat de bedragen materieel dienen te zijn om individueel te worden
gewaardeerd (IPSAS 1.50). Een ander belangrijk gegeven is het compensatieprincipe. Elke
compensatie tussen actief- en passiefbestanddelen, tussen rechten en verplichtingen en
tussen kosten en opbrengsten is verboden (AM FVA p. 3). Wanneer men bijvoorbeeld een
vordering heeft van honderd euro en een schuld van negentig euro, dan moeten beide
transacties terug te vinden zijn in de algemene rekening, en niet het verschil van tien euro
als vordering op de actiefzijde. Het offsetting-principe is het equivalent van dat beginsel
binnen het IPSAS-kader (IPSAS 1.54). De IPSAS laten echter nog een kleine opening voor
compensatie wanneer het gaat om gelijke transacties en gebeurtenissen waarvan de
bedragen verwaarloosbaar zijn (IPSAS 1.55).
4.4.1. Initiële waardering
De IPSAS met betrekking tot participaties zijn opgesteld met het oog op consolidatie. IPSAS 6
behandelt de boekhoudkundige verwerking van gecontroleerde entiteiten en stelt eerst en
Pagina | 46
vooral dat de controlerende entiteit een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen (IPSAS
6.15). Boekhoudgegevens van de gecontroleerde entiteiten en de controlerende entiteit
worden samengevoegd tot een enkele jaarrekening. In de individuele jaarrekening van de
controlerende entiteit moet men echter de equity method zoals beschreven in IPSAS 7
toepassen (IPSAS 6.53). IPSAS 7 behandelt de boekhoudkundige verwerking van associaties.
Die reikt twee methodes aan voor de consolidatie van associaties. De hierboven vermelde
equity method en de cost method. De eerste methode vormt de basis en moet altijd worden
gevolgd, tenzij de participatie slechts een tijdelijke investering is die men op korte termijn zal
liquideren. In dat geval moet men de cost method toepassen (IPSAS 7.18). In normale
omstandigheden worden gecontroleerde entiteiten en associaties dus op een gelijke manier
gewaardeerd binnen de individuele jaarrekening van de controlerende entiteit.
Binnen de equity method wordt de investering initieel gewaardeerd tegen kostprijs. Een
belangrijke voorwaarde bij het gebruik van de equity method is het gebruik van een
uniforme boekhoudpolitiek. Identieke transacties en gebeurtenissen in gelijke
omstandigheden moeten op een eenzelfde boekhoudkundige manier worden verwerkt in de
jaarrekening van de gecontroleerde entiteiten en associaties als in de jaarrekening van de
investeerder. Indien dit niet het geval is dient men aanpassingen door te voeren binnen de
jaarrekening van de entiteiten waar men een belangrijke invloed heeft. Indien dergelijke
wijzigingen onmogelijk blijken, moet men dit duidelijk beschrijven in de toelichting (IPSAS
6.45 & 7.34). Zoals hierboven gesteld moet de cost method worden toegepast indien men de
investering zal beëindigen op korte termijn. De participatie wordt initieel - conform de
equity method - gewaardeerd aan kostprijs (IPSAS 7.7).
Blijkens bovenstaande beschrijving is er bij de initiële waardering geen discrepantie tussen
de equity en cost method in het IPSAS-kader. Dit ligt ook in lijn met de methodiek in de
Vlaamse context. Elke deelneming die in de Vlaams boekhoudwetgeving als participatie
wordt aangemerkt, zal overeenkomstig met de IPSAS worden ingeschreven tegen kostprijs.
Het boekhoudplan van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap stelt immers dat elk
actiefbestanddeel moet worden opgenomen in de boekhouding tegen aanschaffingswaarde.
Bijgevolg moeten ook de financiële vaste activa tegen kostprijs worden geactiveerd (AM FVA
Pagina | 47
p. 4). Vorderingen die het karakter hebben van een duurzame financiële ondersteuning
worden daarentegen ingeschreven tegen hun nominale waarde (AM FVA p. 5).
4.4.2. Waardering na de initiële waardering
De Vlaamse Ministeries moeten jaarlijks de activa herwaarderen tegen de marktprijs. Het
boekhoudplan onderscheidt hieromtrent twee situaties. In de eerste situatie gaat het om
participaties waarvoor een voldoende liquide markt bestaat. In dat geval kan men de
boekwaarde van de financiële vaste activa onmiddellijk aanpassen aan de marktwaarde
verminderd met de verkoopkosten. De beurs is uiteraard de best gekende liquide markt. De
verkoopkosten bestaan in dat geval uit makelaarskosten, beurstaksen, … (AM FVA p. 4).
Wanneer het gaat om participaties waarvoor geen of een onvoldoende liquide markt
bestaat, toetst men de geboekte waarde van deze participatie ten aanzien van de
geactualiseerde waarde van de vermoedelijke toekomstige baten. Die toekomstige baten
kunnen bestaan uit dividenden, maar ook uit de financiële voordelen die men haalt uit
bijvoorbeeld een gezamenlijk aankoopbeleid. De belangrijkste determinanten hier zijn de te
hanteren marktrentevoet en de tijdsperiode voor de actualisering (AM FVA p. 5). Met
betrekking tot vorderingen die het karakter hebben van een duurzame financiële
ondersteuning worden waardeverminderingen toegepast indien er op de vervaldag
onzekerheid bestaat over de terugbetaling van het geheel of een gedeelte van de vordering
(AM FVA p. 4). Tot slot moeten herwaarderingen - conform revaluaties op immateriële en
materiële vaste activa - niet worden uitgevoerd indien zij slecht een verwaarloosbaar effect
hebben (AM FVA p. 5).
Naar aanleiding van diverse gebeurtenissen moet ook de boekwaarde van de financiële
vaste activa na de activering worden aangepast in het IPSAS-kader. Blijkens de equity
method moet de boekwaarde gecorrigeerd worden naarmate het aandeel die de
investeerder heeft in de winst of het verlies van de desbetreffende onderneming. Allerhande
uitbetalingen van gecontroleerde entiteiten leiden tot reducties in de balanswaarde van de
investering. Ook wijzigingen in het participatiepercentage naar aanleiding van veranderingen
in het eigen vermogen van de participatie - andere dan overdrachten uit de
resultatenrekening - geven aanleiding tot een aanpassing van de waarde op de balans van de
Pagina | 48
investeerder (IPSAS 7.11). Hiermee bedoelt men de herwaarderingen in materiële vaste
activa, wisselkoerswijzigingen, … Opmerkelijk in deze context is het feit dat niet-
gerealiseerde winsten en verliezen die ontstaan zijn uit transacties tussen beide partijen
moeten worden geëlimineerd voor een bedrag berekend op basis van het
participatiepercentage (IPSAS 7.30). Tot slot gelden ook voor de financiële vaste activa de
IPSAS omtrent uitzonderlijke waardeverminderingen. Indien men een indicatie heeft dat een
financieel vast actief wellicht een definitieve waardedaling kent, dient men IPSAS 21
'Impairment of non-cash-generating assets’ en IPSAS 26 ‘Impairment of cash-generating
assets’ toe te passen (IPSAS 7.37). De cost method daarentegen stelt dat inkomsten uit de
investering slechts worden opgenomen in de resultatenrekening wanneer het gaat om
winstuitkeringen. Extra uitkeringen bovenop de winstuitkering worden gezien als een
kostenreductie op de investering en worden bijgevolg gecrediteerd op de actiefrekening
(IPSAS 7.7).
Wat de financiële vaste activa betreft, kunnen we stellen dat beide boekhoudkaders een
gelijke behandeling vooropstellen voor zowel meerderheids- als minderheidsparticipaties in
de individuele jaarrekening van de investeerder. Toch worden er andere accenten gelegd. Zo
is de basisdoelstelling binnen de Vlaamse boekhoudreglementering wat betreft participaties
niet anders dan bij de andere vaste activa. Men wil een correcte waardering van het actief
binnen de balans van een Ministerie. De IPSAS willen ook een realistische waardering maar
dan binnen de jaarrekening van de economische entiteit, een betrouwbare waardering na de
consolidatieregels. Daarnaast onderscheiden de IPSAS nog verschillende methodes voor
duurzame participaties en participaties die men binnen korte termijn zal beëindigen. Wat
betreft de eigenlijke waardering gebeurt dat binnen de Vlaamse boekhoudwetgeving op
basis van de geactualiseerde waarde van toekomstige instromen. Zowel de beurskoers als de
eigen berekeningen zijn indicaties van de waarde van een entiteit of onderneming waarbij
rekening wordt gehouden met de waarschijnlijke kasinstromen in de toekomst. Voorbeelden
van dergelijke waarderingsmodellen zijn het Dividend Discounted Model en het Adjusted
Present Value Model. De IPSAS vertrekken voor de waardering van financiële vaste activa
van de huidige kostprijs. De boekwaarde wordt telkens aangepast op basis van effectieve
kasinstromen en -uitstromen die men tijdens het boekjaar kent.
Pagina | 49
IPSAS 6 ‘Consolidated financial
statements and accounting for
controlled entities’ en IPSAS 7
‘Accounting for investments in
associates’
Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap
Definiëring controle
- macht bij beslissingen
- voordelen toe-eigenen
- maatschappelijke rechten
- duurzame en specifieke band
- invloed op beleid
Activering voldoen aan definitie eigenaar
Classificatie gecontroleerde entiteit (>50%)
associatie (>20%)
joint venture
totale participatie (=100%)
meerderheidsparticipatie (>50%)
minderheidsparticipatie (<50%)
Waardering
- Initiële
waardering
- Waardering na
de initiële
activering
kostprijs
‘equity method’ of ‘cost method’
aanschaffingswaarde/nominale
waarde
op basis van geactualiseerde
toekomstige kasstromen
Tabel 3 - Waarderingsregels Ministerie Vlaamse Gemeenschap m.b.t. FVA
vergeleken met IPSAS 6 en 7 (eigen analyse)
Pagina | 50
CONCLUSIE
In dit onderzoek werd nagegaan in welke mate de huidige waarderingsregels van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot de vaste activa aansluiten bij de
waarderingsprincipes die moeten worden toegepast binnen het IPSAS-kader. Hiervoor werd
gebruik gemaakt van de relevante regelgeving en de standaarden opgesteld door de
wetgevers van respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de IPSASB.
De verschillen tussen de Vlaamse boekhoudwetgeving en de IPSAS zijn niet onoverbrugbaar.
Integendeel, blijkens bovenstaande vergelijking staat veelal een identieke behandeling van
een waarderingsprobleem voorop. Beide boekhoudkaders stellen dat het actief initieel moet
worden geactiveerd tegen aanschaffingswaarde/kostprijs. Een ander voorbeeld is het
consistentieprincipe dat in beide gevallen voorop staat. Dit is vanzelfsprekend indien je kijkt
waar beide boekhoudreglementeringen de mosterd hebben gehaald. De IPSAS zijn
gebaseerd op de IAS- en IFRS-normen uit de ondernemingscontext. De boekhoud-
hervormingen van de diverse Belgische overheden zijn geïnspireerd door de Wet van 17 juli
1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen. De verschillen kunnen
vooral worden gevonden in de accenten die men legt bij de behandeling van de
verschillende boekhoudkundige problemen.
Vooreerst is er een discrepantie omtrent de benadering van de vaste activa. Terwijl het
IPSAS-kader diverse voorwaarden stelt en voorbehoud aantekent met betrekking tot
bepaalde soorten activa, stelt de Vlaamse boekhoudwetgeving dat elk actief moet worden
geactiveerd waar het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap eigenaar van is. De
inventarisering van het overheidspatrimonium vormt de drijfveer binnen deze visie. De
IPSAS daarentegen letten ook op de output. Middelen kunnen niet worden geactiveerd in
een entiteit indien ze niet leiden tot toekomstige instromen van financiële voordelen of de
mogelijkheid bieden tot het verlenen van diensten. Dieren, duinen en bossen zullen - in
tegenstelling tot andere typische publieke goederen zoals bijvoorbeeld infrastructuuractiva -
niet terug te vinden zijn op een balans opgesteld volgens de IPSAS. Dergelijke activa hebben
immers geen relevante meetbare output en de waardering blijkt zeer moeilijk of onmogelijk.
Pagina | 51
Dit betekent niet dat deze activa niet waardevol zijn in een maatschappelijke context, maar
de waardering ervan heeft geen duidelijk nut voor het beheer van de publieke goederen.
De introductie van het outputcriterium in de overheidssector bij de activering van
overheidsmiddelen door het IPSAS-kader, zorgt er voor dat ook de waarderingsregels
outputgeoriënteerd zijn. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de waardering van de financiële vaste
activa. De boekwaarde moet telkens worden aangepast op basis van jaarlijkse effectieve
kasinstromen en -uitstromen. De waarderingsregels uit de Vlaamse boekhoudwetgeving zijn
echter nog verregaander. Die stellen immers dat er bij de waardering - indien geen
marktprijs voor handen is - rekening moet worden gehouden met toekomstige kasstromen.
De huidige waarde van een actief is blijkens de Vlaamse boekhoudreglementering de som
van de verdisconteerde waarschijnlijke toekomstige kasstromen. Omdat men hypotheses
moet formuleren omtrent de verdisconteringsfactor, de levensduur en de toekomstige
kasinstromen van het actief, worden dergelijke waarderingsmethodes gekenmerkt door een
zekere mate van subjectiviteit. Een kleine wijziging in de parameters kan bijgevolg een grote
invloed hebben op de waarde die aan een actief wordt toegekend.
De IPSAS worden ook gekenmerkt door een sterke mate aan flexibiliteit. Verschillende
alternatieve waarderingsmethodes worden vooropgesteld voor eenzelfde situatie en ook de
afschrijvingspolitiek worden gekenmerkt door een uitzonderlijke keuzevrijheid.
Men moet er zich echter van bewust zijn dat de IPSAS algemene standaarden zijn, die
moeten kunnen worden toegepast op zowat alle entiteiten binnen de publieke sector. Ze
geven eerder een algemene conditionele beschrijving en worden van nature gekenmerkt
door een zekere flexibiliteit om te kunnen inspelen op de diverse specifieke karakteristieken
van bepaalde entiteiten. De boekhoudwetgeving van de Vlaamse Ministeries daarentegen is
strikter en moet worden gezien als een concrete toepassing van algemene regels waarbij
rekening wordt gehouden met de specifieke context waarin de Vlaamse Ministeries
opereren.
Pagina | 52
Deze studie draagt op verschillende manieren bij aan de literatuur. Vooreerst gaat het om
een studie in België, meer bepaald in de deelstaat Vlaanderen. In de literatuur werden
voornamelijk werken teruggevonden uit het buitenland. Daarnaast wordt ook een ander
niveau onderzocht. Voorheen was vooral de boekhoudkundige verwerking van lokale
overheden zoals gemeentes, provincies en OCMW’s het onderwerp van onderzoek. De
mogelijke toekomstige wettelijke afdwingbaarheid van de IPSAS en het feit dat Vlaanderen
dan zal moeten volgen, onderstreept het belang van dit onderzoek.
Pagina | VII
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN
1. Regelgeving Vlaamse overheid
Decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de
controle inzake subsidies, en de controle door het Rekenhof, Belgisch Staatsblad, 30 juni
2004.
Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, Belgisch Staatsblad, 22 augustus 2003.
Koninklijk besluit van 10 november 2009 tot vaststelling van het boekhoudplan van
toepassing op de federale Staat en op de gemeenschappen, de gewesten en de
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie, Belgisch Staatsblad, 10 november 2009.
Wet van 6 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de
begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen
en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, Belgisch
Staatsblad, 25 juni 2003.
2. Documenten Vlaamse overheid
Balans- en resultatenrekening Vlaamse Gemeenschap 2008, IVA Centrale Accounting, 2008.
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de beleids- en beheerscyclus van de
gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn: verslag aan
de Vlaamse regering, IVA Binnenlands Bestuur, versie 21 april 2010.
Boekhoudhandleiding Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, IVA Centrale Accounting, 30
maart 2001.
CNOC rekeningenplan, Commissie voor de Normalisatie van de Openbare Comptabiliteit, 30
maart 2004.
Copernicus – Midden in de toekomst: de hervorming van de federale overheid, Federale
Overheidsdienst Personeel en Organisatie, september 2004.
COCK G., (2009), FCH infovergadering, 25 juni 2009.
VAN DEN BERGHE M., (2006), International public sector accounting standards,
studienamiddag: management- en boekhoudhervorming in lokale besturen, 3 mei 2006.
VAN NERUM B., (2004), Boekhouden in het volgend decennium: het Vlaams Project,
studienamiddag overheidsboekhouding, 9 december 2004.
VLAAMSE OVERHEID, 2009, BBB, URL: <http://www2.vlaanderen.be/bbb/>. (04/04/2010)
Pagina | VIII
3. Internationale documenten
International Public Sector Accounting Standards, IPSASB.
Statements of Financial Accounting Concepts No. 4, FASB, december 1980.
4. Boeken
CHRISTIAENS J. & VAN DEN BERGHE M., (2006), The Ernst & Young Guide to Applying IPSAS,
die Keure.
CHRISTIAENS J. & VANHEE C., (2006), Handboek accountancy in de publieke en non-
profitsector, die Keure.
HONDEGHEM A. & DEPREZ R., (2006), De Copernicushervorming in perspectief:
veranderingsmanagement in de federale overheid, Vanden Broele.
5. Wetenschappelijke artikelen
BARTON A. D., (1999), “A Trusteeship Theory of Accounting for Natural Capital Assets”,
Abacus, Vol. 35 No. 2, 1999.
BARTON A. D., (2004), “How to profit from defence: a study in the misapplication of business
accounting to the public sector in Australia”, Financial Accountability and Management,
20(3), augustus 2004, 0267-4424.
BRASH D., (1998), “New Zealand’s economic reforms: a model for change?”, Reserve Bank of
New Zealand, Bulletin Vol. 61 No. 2.
CHAN J. L., (2003), “Government accounting: an assessment of theory, purposes and
standards”, Public Money and Management, januari 2008.
CHRISTIAENS J. & REYNIERS, B., (2009), “Impact of IPSAS on Reforming Governmental
Financial Information Systems: A Comparative Study”, Working Paper Universiteit Gent, juli
2009.
CHRISTIAENS J. & ROMMEL J., (2008), “Accrual accounting reforms: only for businesslike
(parts of) governments”, Financial Accountability and Management, 24(1), februari 2008,
0267-4424.
CHRISTIAENS J. & WINDELS P., (2007), “The adoption of accrual accounting in Flemish public
centres for social welfare: examining the importance of agents of change”, Working Paper
Universiteit Gent, februari 2007.
Pagina | IX
CHRISTIAENS J., (1999), “Converging new public management reforms and diverging
accounting practices in Belgian local government”, Working Paper Univeriteit Gent, maart
1999.
CHRISTIAENS J., (2004), “Capital assets in Governmental accounting reforms: comparing
flemisch technical issues with international standards”, European Accounting Review, vol. 13
nr. 4, p 743-770.
CHRISTIAENS J., ROMMEL J. & BARTON A., (2006), “Should Capital Assets be Recognised in
Governmental Accounting?”, 4th International Conference on Accounting, Auditing and
Management in Public Sector Reforms, Siena, 7th-9th september 2006.
CHRISTIAENS, J. en VANPETEGHEM, V., "Governmental Accounting Reform: Evolution of the
Implementation in Flemish Municipalities", Financial Accountability and Management, 23
(4), pp. 375-399.
DAVIS A., (2008), “The IPSASB – Developing high quality accounting standards”, Chartered
Accountants Journal, juli 2008.
DUNLEAVY P. & HOOD C., (1994), “From old public administration to New Public
Management”, Public Money and Management, juli - september 1994.
DUNLEAVY P., MARGETTS H., BASTOW S. & TINKLER J., (2006), “New public management is
dead - long live digital-era governance”, Journal of Public Administration Research and
Theory, juli 2006
GUTHRIE J., (1998), “Application of accrual accounting in the Australian public sector -
rhetoric or reality”, Financial Accountability and Management, 14 (1), februari 1998, 0267-
4424.
HEPWORTH N., (2003), “Preconditions for Successful Implementation of Accrual Accounting
in Central Government”, Public Money and Management, januari 2003.
HOOD C., (1991), “A public management for all seasons?”, Public Administration, Vol. 69,
lente 1991, p 3-19.
HOOD C., (1995), “The New Public Management in the 1980s: variations on a theme”,
Accounting, Organizations and Society, Vol. 20 No. 2/3, p 93-109.
LAPSLEY I. & PALLOT J., (2000), “Accounting, management and organizational change: a
comparative study of local government”, Management Accounting Research, 11, p 213–229.
Pagina | X
LAPSLEY I., (1999), “Accounting and the New Public Management: instruments of
substantive efficiency or a rationalising modernity?”, Financial Accountability and
Management, 15 (3) & (4), augustus - november 1999, 0267-4424.
LAPSLEY I., (2009), “New Public Management: The cruellest invention of the human spirit?”,
Abacus, Vol. 45, No. 1, 2009.
LAUGHLIN R., (2008), “A conceptual framework for accounting for public-benefit Entities”,
Public Money and Management, August 2008.
MONSEN, N., (2002), “The Case for Cameral Accounting”, Financial Accountability and
Management, 18(1), February 2002, 0267-4424.
PAGE S., (2005), “What’s New about the New Public Management? Administrative Change in
the Human Services”, Public Administration Review, november - december 2005, Vol. 65 No.
6.
PALLOT J., (1997), “Infrastructure accounting for local authorities: technical management
and political context”, Financial Accountability and Management, 13 (3), Augustus 1997,
0267- 4424.
PINA V. & TORRES L., (2003), “Reshaping public sector accounting: an international
comparative view”, Canadian Journal of Administrative Sciences, 20(4), p 334-350.
SCHEERS B. & BOUCKAERT G., (2003), “Internationale trends in de modernisering van de
overheidsboekhouding”, Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, rapport D/2004/10106/022,
2003.
STORM S., (1997), “Accounting for Assets in the Public Sector- Ifs and How's”, European
Accounting Association Congress, april 1997.
VAN SCHAIK F. & SANDERSON I., (2008), “Public Sector Accounting Standards: Strengthening
accountability and improving governance”, Accountancy Ireland, Vol.40 No.5.