Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... ·...

39
168 Van de meeste vrouwen die we in de Romeinse geschiedenis tegenkomen valt geen biografie te schrijven. Wat van hen bekend is beperkt zich meestal tot een anekdote, een enkele heldhaftige of min- derwaardige daad, een opmerkelijke ka- rakterbeschrijving bij een welwillende of kwaadwillige auteur. Men kan denken aan de legendarische Lucretia, die zichzelf doodt om de schande die haar is aange- daan niet te overleven, aan Veturia en Volumnia, moeder en zuster van Coriolanus, aan Cornelia, de moeder van de Gracchen, aan Clodia en in de keizertijd aan Livia, Messalina en Agrippina. Valt er over Tullia, de dochter van Cicero, die wij wel zijn oogappel mogen noemen, iets meer te zeggen? We kunnen de feiten van haar leven tamelijk goed op een rijtje zetten dankzij Cicero’s correspon- dentie, waarin haar naam vaak opduikt. Daarbij doet zich wel de beperking voor dat we Tullia vrijwel uitsluitend zien door de ogen van haar vader, want helaas is van haarzelf geen enkele brief bewaard. Behal- ve in Cicero’s werken, in het bijzonder zijn brieven, vinden we gegevens over haar in Plutarchus’ Leven van Cicero (caput 41). In dit artikel wil ik proberen aan de hand van die bronnen een beeld te geven van Cicero’s dochter en van de relatie tussen haar en haar vader. Verering Cicero werd door vele tijdgenoten be- schouwd als een kritisch en geestig man. Beide eigenschappen gebruikte hij dikwijls in combinatie om bepaalde mensen of hun handelingen in enkele woorden te typeren. Hij deed dat niet alleen in zijn publieke optreden, zoals dat in zijn redevoeringen zijn neerslag heeft gekregen, maar ook in kleiner gezelschap. Zijn bons mots waren zo beroemd dat Caesar, een van de zeidza- me dictators met gevoel voor humor, er een verzameling van liet aanleggen. Geen wonder dat ook de mensen in Cicero’s allernaaste omgeving kennis maakten met zijn esprit - en met zijn scherpe oordeel. Zijn vrouw Terentia moet het in de brieven aan Atticus in meer of minder bedekte termen ontgelden, wanneer het einde van het huwelijk in zicht is; zijn broer Quintus, op wie Cicero bijzonder gesteld is, en diens gelijknamige zoon raken met hun broer respectievelijk oom in een emstig conflict, waarvan wij de bijbehorende bittere verwijten in de brieven kunnen lezen. Marcus Jr., een jongen die in hoge mate het slachtoffer lijkt te zijn geworden van zijn positie als zoon van een beroemde vader, maakte in de ogen van zijn vader de verkeerde plannen en de verkeerde vrien- den, en kon niet met geld en met drank omgaan. Zelfs Atticus, de man aan wie Cicero jarenlang zijn hele geestelijke en materiele hebben en houden toevertrouw- de, ontkomt niet aan kritiek. Cicero be- schuldigt hem ervan (bijvoorbeeld A. III. 15) dat hij zich onvoldoende voor hem heeft ingespannen in de jaren 58/57 v.Chr. In een latere periode krijgt Atticus het ver- wijt dat hij zich bij het bepalen van zijn politieke keuze (voor Caesar of Pompeius) teveel door opportunistische motieven heeft laten leiden en zich veilig op de vlak- Tullia, Cicero’s dochter W. Kassies

Transcript of Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... ·...

Page 1: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

168

Van de meeste vrouwen die we in deRomeinse geschiedenis tegenkomen valtgeen biografie te schrijven. Wat van henbekend is beperkt zich meestal tot eenanekdote, een enkele heldhaftige of min-derwaardige daad, een opmerkelijke ka-rakterbeschrijving bij een welwillende ofkwaadwillige auteur. Men kan denken aande legendarische Lucretia, die zichzelfdoodt om de schande die haar is aange-daan niet te overleven, aan Veturia enVolumnia, moeder en zuster vanCoriolanus, aan Cornelia, de moeder vande Gracchen, aan Clodia en in de keizertijdaan Livia, Messalina en Agrippina.

Valt er over Tullia, de dochter vanCicero, die wij wel zijn oogappel mogennoemen, iets meer te zeggen? We kunnende feiten van haar leven tamelijk goed opeen rijtje zetten dankzij Cicero’s correspon-dentie, waarin haar naam vaak opduikt.Daarbij doet zich wel de beperking voordat we Tullia vrijwel uitsluitend zien doorde ogen van haar vader, want helaas is vanhaarzelf geen enkele brief bewaard. Behal-ve in Cicero’s werken, in het bijzonder zijnbrieven, vinden we gegevens over haar inPlutarchus’ Leven van Cicero (caput 41). Indit artikel wil ik proberen aan de hand vandie bronnen een beeld te geven vanCicero’s dochter en van de relatie tussenhaar en haar vader.

VereringCicero werd door vele tijdgenoten be-schouwd als een kritisch en geestig man.Beide eigenschappen gebruikte hij dikwijlsin combinatie om bepaalde mensen of hun

handelingen in enkele woorden te typeren.Hij deed dat niet alleen in zijn publiekeoptreden, zoals dat in zijn redevoeringenzijn neerslag heeft gekregen, maar ook inkleiner gezelschap. Zijn bons mots warenzo beroemd dat Caesar, een van de zeidza-me dictators met gevoel voor humor, ereen verzameling van liet aanleggen. Geenwonder dat ook de mensen in Cicero’sallernaaste omgeving kennis maakten metzijn esprit - en met zijn scherpe oordeel.Zijn vrouw Terentia moet het in de brievenaan Atticus in meer of minder bedektetermen ontgelden, wanneer het einde vanhet huwelijk in zicht is; zijn broer Quintus,op wie Cicero bijzonder gesteld is, endiens gelijknamige zoon raken met hunbroer respectievelijk oom in een emstigconflict, waarvan wij de bijbehorendebittere verwijten in de brieven kunnenlezen. Marcus Jr., een jongen die in hogemate het slachtoffer lijkt te zijn gewordenvan zijn positie als zoon van een beroemdevader, maakte in de ogen van zijn vader deverkeerde plannen en de verkeerde vrien-den, en kon niet met geld en met drankomgaan. Zelfs Atticus, de man aan wieCicero jarenlang zijn hele geestelijke enmateriele hebben en houden toevertrouw-de, ontkomt niet aan kritiek. Cicero be-schuldigt hem ervan (bijvoorbeeld A. III.15) dat hij zich onvoldoende voor hemheeft ingespannen in de jaren 58/57 v.Chr.In een latere periode krijgt Atticus het ver-wijt dat hij zich bij het bepalen van zijnpolitieke keuze (voor Caesar of Pompeius)teveel door opportunistische motievenheeft laten leiden en zich veilig op de vlak-

Tullia, Cicero’s dochter

W. Kassies

Page 2: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

169

te heeft gehouden. Aan dit lijstje zoudennog vele anderen toegevoegd kunnenworden, die zich op grotere afstand vanCicero bevonden. Twee mensen uit zijnnaaste omgeving worden door Ciceronooit in ongunstige zin genoemd: zijnsecretaris Tiro en zijn dochter Tullia. OverTullia gaat dit artikel - en over haar vader.

Tullia is waarschijnlijk in 78 geboren uitCicero’s huwelijk met Terentia, dat enkelejaren eerder gesloten was, en van het beginaf zijn bijzondere lieveling geweest. Als zijnog erg jong is lezen we met betrekking tothaar de termen die we van een vader kun-nen verwachten die gek is op zijn dochter-tje: Tulliola nostra, mijn kleine Tullia, deli-ciae nostrae, mijn lieveling - zoals zijnzoontje Marcus, die in 65 geboren word endus dertien jaar jonger is dan zijn grotezus, mellitus Cicero, honingzoete Cicero,heet(A. I. 18.1).

Als Tullia een jaar of tien is, herinnerthaar vader Atticus eraan (A. I. 8. 3), dat hijTullia een cadeautje heeft beloofd: haarvader moet, heeft ze gezegd, borg (sponsor)

zijn voor dat geschenk, maar dat heeftCicero veiligheidshalve geweigerd. Evenlater (A. I. 10. 6) laat ze haar vader aanAtticus een dreigement doorgeven: zij zalhem voor het gerecht dagen (diem dicit) alshij niet over de brug komt met zijn cadeau,en dat zonder de borg er langer in te be-trekken. Dergelijke spelletjes per briefmaken duidelijk dat Tullia vooraan stondin Cicero’s aandacht We kunnen er ookuit opmaken dat Cicero en Atticus in 68 alop zeer vertrouwde voet stonden.

Wanneer we wat verder in de brievenlezen, valt het op dat Tullia, wanneer zij alhoog en breed getrouwd is, nog steedsTulliola genoemd blijft worden. Zij blijftvaders liefste dochter (carissima filiola,F. XIV. 4. 6) wanneer zij ongeveer twintigjaar is, zijn allerliefste dochter (suavissimafilia, F. XIV. 18) als zij negenentwintig is.Wanneer Cicero, sadder and wiser gewor-den, als zestigjarige in zijn geboorteplaatsArpinum verblijft, verlangt hij naar hetkleine dochtertje van Atticus en naar zijneigen, nu tweeëndertig-jarige dochter

Afb. 1. Vader en dochter? (Sir Lawrence Alma-Tadema, ‘Tussen hoop en vrees’. Opus CLXIII, 6 September1876, olieverf op doek. Privé-collectie).

Page 3: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

170

Tullia, die juist gescheiden is en in ver-wachting van een kind:

Kon ik maar meteen hiervandaan rennen ommijn Tullia te omhelzen en van Attica een kuste krijgen!

Atque utinam continue ad amplexum meaeTulliae, ad osculum Atticae possem currere!(A. XII. 1. 1)

en na haar dood schrijft hij, in een diepedepressie geraakt:

Het is gedaan met me, Atticus, gedaan! Dat wasal lang zo, maar nu geef ik het toe, nu ik hetenige dat mij nog vasthield kwijt ben.

Occidimus, occidimus, Attice, iam pridem nosquidem, sed nunc fatemur, postea quam unumquo tenebamur amisimus.(A. XII. 23.1)

Tullia was in de jaren 49-45 de enige diehem geestelijk op de been hield, bij wie hijrust en ontspanning vond:

Ik had een piek waar ik mijn toevlucht konzoeken, waar ik tot rust kon komen, iemand bijwie ik alle kwellende zorgen van mij af konzetten, wanneer ze zo lief met me praatte.

habebam quo confugerem, ubi conquiescerem,cuius in sermone et suavitate omnis curasdoloresque deponerem.(F. IV. 6. 2; vergelijk A. XH. 28)

Uit al die verspreide uitlatingen kunnenwe de conclusie trekken dat Cicero zich inhoge mate met deze dochter verbondenvoelde en zich, om een hedendaagse termte gebruiken, sterk met haar identificeerde.Zij leek immers ook op hem, vond hij, enhij noemde haar ‘mijn evenbeeld in uiter-lijk, manier van spreken en innerlijk’ (effi-

giem oris, sermonis, animi mei, Ad Q. Fr. 1.3.3). Wanneer Cicero uit ballingschap terug-keert reist niet Terentia, maar Tullia op5 augustus 57 naar Brundisium om haarvader welkom te heten (A. IV. 1.4), hoe-wel haar eerste echtgenoot nog maar kort ,geleden is gestorven. Zij neemt, lijkt het,de plaats van haar moeder Terentia in, metwie Cicero al in deze tijd, dus tien jaarvoor de definitieve scheiding, grote pro-blemen heeft. Zo schrijft hij in oktober 57:

Mijn overige zorgen zijn minder voor de open-baarheid bestemd. Mijn broer en mijn dochterhouden van me.

Cetera quae me sollicitant mustikootera suntAmamur a fratre et a filia.A.IV.2.7)

Men krijgt hier de indruk dat Terentia methaar zoontje Marcus, die nu acht jaar is, alin deze periode een front aan het vormenis tegen vader en dochter.

Wat waren de eigenschappen van Tulliawaar haar vader zoveel waardering voorhad en die maakten dat hij zo’n vereringvoor haar koesterde? Ook op die vraaggeven de brieven hun - als gewoonlijksubjectieve - antwoord. Dat antwoordkomt overigens niet uitsluitend uit de penvan Cicero zelf. Tijdens zijn stadhouder-schap in Cilicie krijgt hij een verrassendbericht: Tullia, die al twee huwelijkenachter de rug heeft, is aan PubliusCornelius Dolabella uitgehuwelijkt. Daar-mee hebben haar moeder Terentia en zij-zelf een belangrijke beslissing genomenzonder de vader erin te kennen - watCicero zelf hun trouwens voor zijn vertrekhad aangeraden te doen. Maar dat hetuitgerekend Dolabella was geworden...dat was voor de afwezige vader een com-plete verrassing. Dolabella stond namelijkbekend als een van de losgeslagen jonge-ren van zijn generatie; hij was pas geschei-den van zijn eerste vrouw en bezig een

Page 4: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

171

aanklacht in te dienen tegen Cicero’s voor-ganger als stadhouder, Appius ClaudiusPulcher, een nogal arrogante patricier, metwie Cicero blijkens een reeks brieven aanAppius nogal krampachtig goede maatjesprobeert te blijven. Cicero ontvangt tijdenszijn ambtstermijn als stadhouder een aan-tal brieven van een jonge vriend, Caelius,die behoorde tot dezelfde generatie alsDolabella. Deze Caelius houdt Cicero opde hoogte van de politieke situatie inRome en geeft hem eveneens allerleinieuwtjes uit de wereld van de Romeinsesociety door. Natuurlijk geeft hij ook com-mentaar op de verloving van Tullia enDolabella. Hij feliciteert Cicero met deverbintenis, noemt Dolabella een voortref-felijk man en geeft toe dat Dolabella in hotverleden dingen heeft gedaan ‘waarmeehij zichzelf geen goed deed’ (quibus adhucille sibi parum utilis fuit, F. VIII. 13.1). Maarnu hij ouder is geworden (Dolabella wasoverigens op dat moment negentien jaar,Tullia achtentwintig, een opmerkelijkleeftijdsverschil!) heeft hij dat alles vanzich afgeschud, aldus Caelius. Dolabellazal eventuele nog overgebleven slechtegewoonten opzijzetten, denkt hij, en datzal gebeuren door de omgang met Ciceroen ‘pudore Tulliae’, ‘door de tact en degevoeligheid van Tullia’.

In zijn reactie (F. II. 15) spreekt Ciceroover Tullia’s prudentia, waarmee hijCaelius’ terminologie enigszins verandert.Pudor is, aldus Shackleton Bailey’s com-mentaar, een ‘sense of decency and sensiti-vity to the opinion of others about one’sconduct, begetting respect in return’. In determ prudentia wordt meer nadruk gelegdOp het verstandig en bezonnen reagerenop mensen en situaties - een eigenschapdie in de omgang met Dolabella ongetwij-feld ook van groot nut kon zijn. MaarCaelius’ brief en zijn positieve oordeel overTullia staan op zichzelf. We kunnen eralleen nog de lof van Marcus Antonius aantoevoegen, die Tullia (A. X. 8a. 1) een zeerbijzondere vrouw (femina lectissima) noemt.

Voor het overige moeten we ons latenleiden door de eigenschappen die Tullia’svader haar in zijn correspondentie toe-schrijft. In een brief van 2 met 49, geschre-ven in een periode waarin Cicero niet kanen eigenlijk ook niet wil kiezen voor oftegen Caesar of Pompeius, bedankt hijAtticus voor zijn goede zorgen voor Tullia,die op dit moment zwanger is. Ruim tweeweken later zal zij bevallen van een zeven-maandsbaby die niet lang leeft. Cicerovervolgt dan:

Haar geestkracht is buitengewoon. De manierwaarop ze de politieke rampspoed en de moei-lijkheden in haar eigen huis draagt! Haarmoedige houding bij mijn vertrek! Zij toontmnige liefde en een intens inlevingsvermogen.

Cuius quidem virtus mirifica. Quo modo illafert publicam cladem, quo modo domesticastricas! Quantus autem animus in discessunostro! Est storgè, est summa suntèxis. Tamennos recte facere et bene audire vult.(A.X.8.9)

We krijgen de indruk dat Cicero zijn doch-ter vooral om die geestkracht, waarin hijbesefte zelf vaak tekort te schieten, bewon-derde. ‘De zou jullie aansporen dapperderte zijn, als ik niet wist dat jullie dapperderzijn dan weike man dan ook’ (Cohortarervos quo animo fortiores essetis nisi vos fortio-res cognossem quam quemquam virum,F. XIV. 7. 2), schrijft hi] op 7 juni 49 aanTerentia en Tullia. Als hij over Tullia tespreken komt, schiet Cicero vaker datveelzeggende woord virtus, geestkracht, tebinnen (A. XI. 17; F. XIV. 11).

Daamaast komen we de termen humani-tas (bijvoorbeeld A. XI. 17), pietas (bijvoor-beeld A. XI. 17), modestia (Ad Q. Fr. 1.3.)als eigenschappen van Tullia tegen. Aldeze begrippen hebben een eigen inhouddie moeilijk met een Nederlands woord iste vangen. We zouden humanitas ondermeer kunnen weergeven met het watarchaïsche woord edelmoedigheid, een

Page 5: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

172

eigenschap die tegemoetkomendheidtegenover mensen en vergevingsgezind-heid tegenover hun fouten inhoudt. Pietasduidt vooral op de actieve liefde en zorgvoor de medemens en modestia op debescheidenheid, de eigenschap van degenedie voor zichzelf niet zo veel ruimte enaandacht opeist - een eigenschap vanTullia waarmee zij niet het evenbeeld vanhaar vader was.

Ten slotte noemt Cicero Tullia’s facilitas,haar vermogen om ook in tegenslagenvriendelijk en bereidwillig ten opzichtevan haar medemensen, speciaal haarvader, te staan:

Juist die inschikkelijkheid van dit ongelukkigekind breekt me het hart. Een wezen als zij heeftvolgens mij nog nooit bestaan.

Ego huius miserrimae facilitate confectusconflictor. Nihil umquani <si>mile natum puto.(A. XI. 25. 3)

Die eigenschap vertoont Tullia op eenmoment dat werkelijk alles in haar bestaanmis is: haar ouders zijn bezig te scheiden,haar huwelijk met Dolabella, die haar enhaar familie door zijn promiscue gedrag enzijn politieke avonturen te schande maakt,wankelt, haar eerste kind is in de wieggestorven, haar vader zit min of meer inhuisarrest in het afschuwelijk heteBrundisium, in afwachting van wat Caesarover deze halfhartige Pompeiaan zal be-schikken en zij houdt hem daar gezel-schap. Is het een wonder dat Cicero, dieblijkens zijn houding tijdens zijn balling-schap (58/57), vervolgens in de eerste helftvan 49, toen hij geen keuze kon maken, enin de Jaren 48/47 juist zo wankelmoedigen snel gedeprimeerd bleek te zijn en metde gedachte aan zelfmoord speelde, zijndochter juist om deze laatste eigenschapzo bewonderde en misschien zelfs benijd-de?

Zorg en schuldOm Tullia maakt Cicero zich dan ookgrote zorgen. Zij is hem dierbaarder danzijn eigen leven (nostra vita dulcior,F. XIV. 7.1), haar zwakke gezondheid ofziekte kwelt hem (exanimat, excruciat:A. XI. 6. 4; F. XIV. 19) en hij vraagt Atticustelkens weer voor Tullia en haar belangente zorgen. Bij al die gevoelens van be-zorgdheid speelt ook steeds een duidelijkgevoel van schuld mee. In oktober 58schrijft hij vanuit zijn ballingsoordThessalonica aan Terentia en Tullia:

Jullie zijn diep ongelukkig en ik wilde altijdjullie geluk. Dat had ik moeten bereiken, en datzou ik ook bereikt hebben, als ik niet zo banggeweest was.

Het is allemaal veroorzaakt door mijn schuld:ik dacht dat ik kon rekenen op de sympathievan mensen die me in werkelijkheid benijddenen sloot me niet aan bij de mensen die mijnvriendschap zochten.

Vos enim video esse miserrimas, quas egobeatissimas semper esse volui idque praestaredebui, et, nisi tam timidi fuissemus, praestitis-sem(F. XIV. 2.1)

Omnia sunt mea culpa commissa, qui ab iis meamari putabam qui invidebant, eos non se-quebar qui petebant(F. XTV. 1.1)

Met deze laatsten bedoelt hij onder ande-ren Caesar. Ook in de crisis van 48/47verwijt hij zichzelf dat hij niet goed voorde zijnen, speciaal voor Tullia, heeft ge-zorgd: Tullia is ongelukkig door zijnschuld en onachtzaamheid’ (A. XI. 2. 2e.a.). ‘Had ik maar eerder met jou, Atticus,overlegd’ (A. XI. 3. 1); ‘straks laat ik haarzonder vader, zonder erfenis en zonderbezit achter’ (A. XI. 9. 3), ‘het is alles volle-dig mijn eigen schuld’ (summa culpa mea,A. XI. 17). Wanneer Terentia buiten haarechtgenoot om allerlei financiele manipu-

Page 6: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

173

laties op touw zet en haar testament in hetgeheim heeft laten wijzigen, probeert devader het dan ook voor zijn dochter ge-heim te houden om haar niet nog meer tebelasten (A. XI. 24. 2).

Was Cicero’s gevoel van schuld tegen-over zijn dochter alleen maar een gevoel ofwas het op feiten gebaseerd? Op die vraagvalt moeilijk een ondubbelzinnig ant-woord te geven. Dat hij op zakelijk enfinancieel gebied vaak chaotisch te werkging en de hulp van zijn vriend, de ban-kier Atticus, niet kon missen, geeft hij zelfherhaaldelijk te kennen. Zijn vrouw enkinderen hebben daar zeker de gevolgenvan ondervonden. Ook in zijn politiekeleven deed hij soms keuzen die hij achterafbitter betreurde en die zijn gezin dupeer-den. Zo dreigden in 58, toen hij door toe»doen van zijn tegenstanders onder leidingvan de volkstribuun Clodius was verban-nen, al zijn bezittingen aan de staat te ver-vallen. Daar staat weer tegenover dat iedermens, en zeker een sterk emotioneel enimpulsief mens als Cicero, in een levens-crisis geneigd is vrijwel alles in zwartekleuren te zien en zichzelf de schuld vande ontwikkelingen te geven. Van meerpsychologische kant dat schuldgevoeltegenover Tullia benaderend zou men zichkunnen afvragen of het niet de keerzijde isvan zijn adoratie. Zal iemand die eenander als volmaakt beschouwt en op eenvoetstuk zet zich tegenover hem of haarniet altijd schuldig voelen?

Tullia’s huwelijkenAls lezers in de 20ste eeuw kunnen wij onsover dat schuldgevoel nog weer anderevragen stellen, wanneer we de kroniek vanTullia’s leven en huwelijken voor ons zien.Als meisje van elf of twaalfjaar werd zij in67 verloofd met een jonge, veelbelovendeman. Gaius Calpurnius Piso Frugi. Wan-neer het huwelijk werd gesloten is niet nate gaan, maar in zijn vierde Catilinarischeredevoering (In Cat. IV. 3) van 5 decembccr63 wijst Cicero naar ‘mijn schoonzoon

daar’ (ille gener) die als loyale supportervan de consul bij de ingang van deConcordia-tempel staat, waar de senaats-zitting gehouden wordt. Toen was hethuwelijk blijkbaar al tot stand gekomen,wat betekent dat Tullia in of voor haarvijftiende levensjaar in het huwelijk isgetreden.

In zijn brieven uit ballingschap (58/57v.Chr.) noemt Cicero deze Piso, die in 58quaestor was, enkele malen als een trouwebondgenoot (F. XIV. 4. 4; XIV. 2. 2) enspreekt hij (F. XIV. 1. 4) over zijn edelmoe-digheid (humanitas), geestkracht (virtus) enliefde voor ons alien (amor in omnis nos).De verbanning was voor Cicero’s gezineen ramp, ook in materieel opzicht, maarvoor Piso eveneens. Een bruidsschat werdnamelijk in de regel in termijnen betaald.Kwam Cicero’s bezit werkelijk binnenkortonder de hamer, zoals bij een verbanninggebruikelijk was, dan zou Piso de nog tebetalen termijnen mislopen en zou hethuwelijk met Tullia waarschijnlijk om diereden ontbonden worden. Maar dezeeerste schoonzoon stierf al in 57, nog voorCicero’s glorieuze terugkeer op 5 augustus57.

Piso stamde uit een plebeïsche familie dietweemaal een praetor (in 74 en 112) eneenmaal een consul (133) had geleverd.Door Tullia’s tweede huwelijk steeg hetaanzien van de familie. Voor Cicero, dieals homo novus, afkomstig uit het onaan-zienlijke Arpinum en behorend tot deridderstand, al moeite genoeg had moetendoen om zich in te vechten in het politiekeestablishment en het tot consul te brengen,moet het een triomf zijn geweest zijn doch-ter hierna te kunnen uithuwelijken aan eenman uit een patricische yens, FuriusCrassipes. Helaas weten we niet veel meervan deze telg uit de gens Furia; zelfs zijnvoornaam is niet bekend. Op 4 april 56vond de verloving plaats (Ad Q. Fr. II. 6.1)en niet lang daarna zal het huwelijk zijngesloten. Tullia was ongeveer tweeentwin-tig jaar toen zij aan dit tweede huwelijk

Page 7: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

174

begon. Van deze verbintenis wordt inCicero’s correspondentie geen meldingmeer gemaakt. We weten alleen dat hethuwelijk al in 51 weer werd ontbonden.Het moet een teleurstelling betekendhebben voor de man die schreef: ‘Onzevoorouders wilden dat huwelijken steviggegrondvest waren’ (Firmiter enim maioresnostri stabilita matrimonia esse voluerunt, DeRepublica 6. 2) en die de maiores en hunmores zo vaak aan zijn hoorders en lezersten voorbeeld stelde.

Nog korter van duur was Tullia’s derdehuwelijk, dat zij aanging met PubliusCornelius Dolabella: het werd in de zomervan 50 gesloten en in november 46 ontbon-den. Cicero zelf had, zoals boven al werdgezegd, in deze verbintenis geen inspraakgehad; moeder Terentia en haar dochterhadden de keus gemaakt. De nieuweschoonzoon schijnt behalve een politieke -en morele opportunist ook een charmeurgeweest te zijn die op veel vrouwen eengrote indruk maakte. Bovendien behoordehij tot de patricische gens Cornelia en datkan Terentia, die zelf waarschijnlijk uit eenpatricische gens afkomstig was en eenVestaalse maagd als halfzuster had, aange-sproken hebben.

Wie Dolabella’s politieke activiteitenoverziet kan slechts de conclusie trekkendat hij zijn slechte reputatie als mens enpoliticus volkomen verdient. In met 49,midden in de crisisperiode die zou leidentot de bloedige burgeroorlog tussenPompeius en Caesar, bracht Tullia eeneerste kind ter wereld dat al spoedig stierf.Na haar scheiding, in januari 45, kreeg zijvan Dolabella een tweede kind, datLentulus genoemd werd. Dolabella hadzich namelijk om politieke redenen - hijwilde volkstribuun worden - laten adopte-ren in een plebeische gens waarin de naamLentulus gebruikelijk was. Ook dit tweedekind leefde maar kort.

De ruim vier jaren die dit derde huwelijkduurde waren voor Tullia en haar familie,in het bijzonder voor haar vader, een

beproeving. Het lag voor de hand dat depolitieke avonturier die Dolabella was zichaanvankelijk bij de winnende partij, dievan Caesar, aansloot. Tot verbazing van detijdgenoten bleef hij ondanks zijn karakteren politieke wisselvalligheid lange tijd bijde dictator in de gunst. Zijn goede relatiemet Caesar was waarschijnlijk, afgezienvan zijn charme, een van de redenen waar-om Cicero ook na de echtscheiding inten-sief met hem in contact bleef. Een bemid-delaar als Dolabella kon niet anders dannuttig zijn voor een Pompeiaan als Cicero,al was deze ook pas na lang aarzelen metPompeius’ partijgangers mee naarGriekenland gegaan. Na de slag vanPharsalus (augustus 48) keerde hij naarItalië terug om gelaten te wachten op debeschikkingen van de overwinnaar en zichdaarna met een gevoel van vernedering teschikken naar de nieuwe orde van Caesaren diens zaakwaarnemers in Rome.

Romeinse huwelijken waren verstands-huwelijken, waarin de affectieve bandtussen man en vrouw ontbrak of in iedergeval van ondergeschikte betekenis was.Affectieve banden onderhielden getrouw-de vrouwen, voorzover het mannen betrof,met hun minnaars, met hun vader en nogsterker met hun broers, zoals JudithHallett in haar beneden genoemde studioheeft laten zien. Dat zal in Tullia’s gevalook zo geweest zijn. Maar het verdragenvan deze derde echtgenoot moet zelfs vooriemand met haar facilitas een zware opga-ve geweest zijn. Wanneer we daarbij be-denken dat zij zich in de jaren van ditderde huwelijk geroepen voelde haarvader te bemoedigen, de echtscheidingvan haar ouders en een tweede huwelijkvan haar vader met een jong meisje mee-maakte, en tijdens haar zwangerschaphaar eigen scheiding moest regelen, dankunnen we ons voorstellen dat zijzelf aanhet einde van haar geestelijke en lichame-lijke krachten was toen ze in januari 45haar tweede kind kreeg. Zou de vader,wanneer hij haar leven en haar lot overzag,

Page 8: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

175

afgezien van boven genoemde motieven,niet ook en vooral gekweld zijn door eengevoel van schuld dat wel in eike patriar-chale samenleving aanwezig moet zijn bijvaders die hun dochters als werktuigengebruiken en uithuwelijken of laten uithu-welijken om er hun maatschappelijkepositie mee te versterken?

Daar moeten we meteen aan toevoegendat Tullia niet uitsluitend een werktuigvan haar vader was. Zoals vele Romeinsevrouwen van haar tijd blijkt zij ook in-vioed op haar familie en haar vader tehebben gehad; ook zal zij tegenover haardertien jaar jongere broer Marcus een rolals mede-opvoedster gespeeld hebben.Haar vader heeft haar nodig en luistertnaar haar raad, ook op politiek gebied.

Over een proces waarin Cicero’s aartsvij-and Clodius een rol speelt merkt hij op:

Ik heb geen woord gezegd; het kleintje - ze isop het ogenblik niet in orde - was namelijkbang dat Clodius daar aanstoot aan zou nemen.

Nos verbum nullum; verita est enim pusilla,quae nunc laborat, ne animum Publi offenderet.(A. IV. 15. 4)

De vierentwindgjarige dochter mag dan-‘het kleintje’ heten, toch is zij blijkbaar instaat haar vader tot zwijgen te bewegen -wat in het geval van deze welsprekende envaak sprekende man, die bovendien sindszijn ballingschap nog een appeltje metClodius te schillen had, wel een extra pres-tatie mag heten. Wanneer na haar schei-ding in 51 verschillende kandidaten vooreen volgend huwelijk in aanmerking ko-men, heeft Tullia zelf kennelijk een stem inhet kapittel: ‘Ik ben bang dat ik mijn doch-ter hier niet toe kan overhalen’ (Vereoradduci ut nostra possit, A. V. 4. 1) schrijftCicero aan Atticus over een niet nadergenoemde mogelijke echtgenoot. Bovenwerd al opgemerkt dat moeder en dochterzelf de keus voor Dolabella maakten.

Enkele jaren later geeft Cicero zijn vrouwen dochter dezelfde vrijheid. In de eerstemaanden van 49 laat hij het aan Terendaen Tullia zelf over om te beslissen over devraag of zij, net als de vrouwen van andereboni (loyale burgers, een als partijnaamvoor de Pompeianen op te vatten term), destad Rome zullen verlaten (onder andereF. XIV. 14. 1). Voor hemzelf geldt toegevenaan Caesars eisen als een schandelijke en ,onrechtvaardige vrede (turpis pax, iniustapax), maar hij is geneigd die te verkiezenboven een volkomen gerechtvaardigdeoorlog van burgers (iustissimum bellum cumcivibus, A. VII. 14. 3; VII. 18. 1). Net alsAtticus wil Tullia dat haar vader nogwacht met zijn besluit tot er duidelijkheidis over Caesars acties in Spanje (A. X. 8. 1).Hoewel zij een en al liefde en begrip voorhaar vader is ‘wil zij toch dat ik de juiste

Afb.2. Cicero (Uffizi, Florence).

Page 9: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

176

beslissing neem en mijn goede naam bij demensen behoud’ (A. X. 8. 9).

Als Pharsalus op een nederlaag voor dePompeianen is uitgelopen en Cicero nazijn terugkeer in Brundisium zit opgeslo-ten, schrijft hij in wanhoop op 3 januari 47aan Atticus: ‘Ik ben bezweken voor mijnfamilieleden of liever ik heb ze gehoor-zaamd’ (Cessi meis vel potius parui, A. XI. 9.2) - waarmee hij in ieder geval duidelijkmaakt dat hij zich onder druk gezet voelt.Aan de feitelijke juistheid van deze terug-blik op zijn keuze om te vertrekken kun-nen we overigens sterk twijfelen gezienandere uitlatingen in deze zelfde tijd. Ookin een later stadium blijkt Tullia mee tebeslissen. Het afbetalen in termijnen vande bruidsschat aan Dolabella verloopt nietzonder horten of stolen en Cicero laat dataan Atticus én Tullia zelf over (onderandere A. XI. 3. 1).

Tullia’s dood, Cicero’s rouwRomeinse vrouwen droegen in de regelmaar een naam, die van de gens van hunvader: Claudia, Appia, Tullia enzovoort.Werden er meer meisjes in een gezin gebo-ren, dan gebruikte men toevoegingen alsmaior, minor, prima, secunda. Die beperkingtot een naam, die het meisje vooral stem-pelde als de dochter en beschermeling vanhaar vader, svmboliseert een kant van haarpositie, de zwakke kant. Van hun geboorteaf waren vrouwen in manu patris, in dejuridische macht van hun vader, en hij gafhen over in manum mariti, in de macht vanhun echtgenoot. Formeel-juridisch washun status dus gering, informeel en affec-tief was hun invloed daarentegen vaakheel groot - dat is de paradox van depositie van Romeinse vrouwen. Tullia iseen voorbeeld van een vrouw die voorhaar vader in ieder geval op dat informeleen emotionele vlak zeer veel heeft bete-kend.

Hoeveel - dat moet de vader pas tenvoile beseft hebben toen zij middenfebruari 45 in zijn buitenhuis in Tusculum

stierf, met achterlating van een baby vanongeveer een maand oud. Haar dood opdrieendertigjarige leeftijd lijkt hem voile-dig verpletterd te bebben en het feit dat zijhem een kleinzoon heeft geschonken lijktvoor hem van geen enkele betekenis te zijngeweest. De eerste paar weken zocht hijzijn heil bij Atticus in Rome, nadat hij zijnjeugdige tweede vrouw, Publilia, naarhaar moeder had teruggestuurd. VolgensPlutarchus’ biografie van Cicero (c.41) hadzij haar vreugde over de dood van Tullia,die zij als een rivale beschouwde, niet kun-nen verbergen - waarschijnlijk besefte zijniet dat een dode Tullia een nog grotererivale zou worden dan de levende geweestwas. Of Cicero haar nu om haar geld, zoalsTiro later zei, of uit verliefdheid, zoalsTerentia beweerde, getrouwd had -Publilia had van deze man ook nooit deaandacht en liefde kunnen krijgen die hijaan zijn dochter had gegeven.

Na de eerste weken trekt Cicero zichvolledig terug en blijft hij met de buiten-wereld alleen in contact via zijn briefwisse-ling met Atticus in Rome. In het verlatenAstura, waar hij een huis met uitzicht opzee heeft, leeft hij in volledig isolement enlaat hij zich door Atticus voor al zijn maat-schappelijke en sociale verplichtingen ver-ontschuldigen. Hij laat hem de problemenmet zijn ex-vrouw Terentia betreffendezijn testament uitzoeken (A. XII. 23. 2) envraagt hem zelfs zijn kleinzoontje af en toenamens hem te bezoeken (A. XII. 30.1).Zijn leven in Astura beschrijft hij in eenbrief van 9 maart 45:

In deze eenzaamheid spreek ik met niemand.‘s Morgens vroeg verberg ik me in een dicht enontoegankelijk bos en ik kom er voor de avondniet meer uit tevoorschijn. Na jou is niets mijliever dan de eenzaamheid en daarin spreek ikalleen met mijn boeken, een gesprek dat slechtswordt onderbroken door mijn tranen. Ik vechtertegen zolang ik kan, maar ik ben er nog niettegen opgewassen.

Page 10: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

177

In hac solitudine careo omnium colloquio, cum-que mane me in silvam abstrusi densam etasperam, non exeo inde ante vesperum. Secun-dum te nihil est mihi amicius solitudine. In eamihi omnis sermo est cum litteris. Eum tameninterpellat fletus; cui repugno quoad possum,sed adhuc pares non sumus.(A. XII.15)

Het twaalfde en dertiende boek van decorrespondentie met Atticus geven een in-dringend beeld van dit rouwproces, zebeschrijven er, zou men kunnen zeggen,een schoolvoorbeeld van. In het beginwordt dit proces gekenmerkt door hetisolement, zeker als het, zoals in deze briefen elders wordt aangeduid, de vorm aan-neemt van een vlucht in de ongecultiveer-de natuur - een omgeving waarinRomeinen zich niet graag, en zeker nietvoor hun ontspanning, begaven. Cicerozoekt de eenzaamheid, ontloopt het risicovan ontmoetingen en verdiept zich tussende tranen door in (vooral Griekse) litera-tuur over verdriet en rouw en de manierenom die te doorstaan. Na enige tijd schrijfthij zelf een Consolatio, een troostboek, ge-richt tot zichzelf, als wilde hij zichzelf inde trant van de Stoïsche predikers toespre-ken en bezweren. De oud-christelijke au-teur Lactantius (circa 300 A.D.) heeft hetgeschrift nog gelezen en zegt:

Op een schandelijke manier geeft hij toe dat hijdoor het lot is verslagen en hij zegt: ‘Ik bezwijken geef me over’.

Victum se a fortuna turpiter confitetur: ‘Cede7inquit ‘et manum tollo’.(Divinae Institutiones 3. 28. 9)

Maar al spoedig komt Cicero weer tot wer-ken aan meer dan alleen dat troostgeschrift.Profiterend van zijn isolement voltooit hijeen eerste versie van zijn Academica(Gesprekken in de trant van de Academie),schrijft hij De finibus bonorum et malorum

(Over het hoogste good en het ergstekwaad) en begint aan de TusculanaeDisputationes (Gesprekken in Tusculum),die hij nog in de zomer van 45 zal voltooi-en. Hij schrijft een lovend geschrift overCato’s zuster Porcia en een politiek-filoso-fisch werkje in briefvorm dat hij aanCaesar wil opdragen. Wanneer diensmedewerkers Hirtius en Balbus een eersteversie ervan afkeuren geeft Cicero het planop en heeft er spijt van dat hij ooit aan zo’nonmogelijke opgave - in vrijheid schrijvenen het product opdragen aan iemand diehij, met alle sympathie die hij voor Caesaróók had, als tiran moest beschouwen -was begonnen.

Met dit alles probeert hij het verdriet teverwerken en te verdrijven. Op 15 metschrijft hij aan Atticus dat hij zichzelf zaloverwinnen en naar zijn buitenhuis inTusculum, de plek waar Tullia is gestor-ven, toe zal gaan. De bewoordingen waar-in hij dat doet zijn typerend:

Ik zal mezelf overwinnen, denk ik, en vanLanuvium naar mijn huis in Tusculum gaan. Ikmoet nu eenmaal of voor altijd van mijn bezitdaar wegblijven (want mijn verdriet zal hetzelf-de blijven, alleen meer in het verborgen) of ikweet niet wat het uitmaakt of ik er nu heenga ofover tien jaar. Alles wat mij daar aan haar doetdenken is immers niet sterker dan de gedachtenwaardoor ik onafgebroken dag en nacht wordgepijnigd. “En baten je boeken dan niets?” zul jevragen. Ik ben bang dat het op dit gebied juistprecies andersom is, want anders zou ik mis-schien weerbaarder zijn. Een ontwikkelde geestkent geen grofheid of ongevoeligheid.

Vincam, opinor, animum et Lanuvio pergam inTusculanum. Aut enim mihi in perpetuum fun-do illo carendum est (nam dolor idem manebit,tantum modo oc<cul>tius) aut nescio quidintersit utrum illuc nunc veniam an ad decemannos. Neque enim ista maior admonitio quamquibus adsidue conficior et dies et noctes.‘Quid ergo?’ inquis, ‘nihil litterae?’ In hac qui-dem re vereor ne etiam contra; nam essem for-tasse durior. Ex<cul>to enim <in> animo nihilagreste, nihil inhumanum est.(A. XII. 46. 1)

Page 11: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

178

Via Atticus en in de condoleantiebrievendie hij krijgt (de beroemde, in archaischestijl geschreven brief van Servius SulpiciusRufus is bewaard gebleven als F. IV. 5)dringt de kritiek van zijn tijdgenoten opzijn afwezigheid uit hot publieke leven tothem door (bijvoorbeeld A. XII. 21. 5). Zólang rouwen vend men niet gepast; boven-dien achtte men hot niet onmogelijk datCicero zich ook om een andere redenterugtrok: zijn wens om afzijdig te blijvenvan het door Caesar en zijn partijgangersgeregisseerde politieke bedrijf in Rome.Maar Cicero verweert zich en blijft voorlo-pig op afstand van Rome. Bovendien heefthij, zegt hij, zijn tijd tenminste productiefgemaakt:

Die gelukkige mensen die zoveel kritiek op mijhebben kunnen niet eens zoveel lezen als ik hebgeschreven!

Legere isti laeti qui me reprehendunt tammulta non possunt quam ego scripsi!(A. XII. 40. 2)

Zijn leven is, meent hij, inderdaad voor-goed veranderd, maar de kritiek is onge-grond:

Die vrolijkheid van me waarmee ik probeerdede somberheid van deze tijd wat smaak tegeven ben ik voorgoed kwijt, maar aan stand-vastigheid en kracht in mijn innerlijk en in mijnwoorden zal het mij niet ontbreken.

Hilaritatem illam qua hanc tristitiam temporumcondiebamus in perpetuum amisi, constantia etfirmitas nec animi nec orationis requiretur.(A. XII. 40. 3)

Er is één belangrijk project waarvoorCicero in deze maanden Atticus’ aandachten medewerking vraagt en dat hem intensbezighoudt. Het bezig zijn ermee moethem in hoge mate hebben geholpen de

slag van Tullia’s dood te boven te komen:de bouw van een fanum, een soort tempel-tje, ter nagedachtenis aan Tullia, dat moetdienen om haar naam ook onder komendegeslachten in ere te houden. Het moetvoorzien worden van inscripties van ge-renommeerde Griekse en Romeinse dich-ters en op een plaats komen te staan waarveel mensen het zullen kunnen zien enwaar geen kans is dat het in verval raaktdoor de snelle wisseling van eigenaars.Cicero beseft en geeft toe dat zijn planmisschien dwaas is en spreekt erover alsdeze gril van me (hae meae ineptiae, A. XII.36.1), mijn vergissing (errori meo, A. XII.25. 2), mijn dwaasheid (meant stultitiam,A. XII. 37. 2) en verdwazing (tuphos,A. XIII. 29. 1), maar wil het ondanksAtticus’ kennelijke reserves toch doorzet-ten. Alle details van dit project worden inde derde Appendix van het betreffendedeel van Shackleton Bailey’s monumentaleeditie van Cicero’s brieven behandeld;daarnaar verwijs ik de lezer die hier meervan wil weten.

Hoe het met dat fanum-project is afgelo-pen blijft overigens onzeker, want na velebrieven waarin sprake is van eindeloosgeharrewar over de plaats, de inrichting ende kosten horen we er na juli 45 niets meerover, zodat de vraag of het ooit gereali-seerd is niet eens beantwoord kan worden.Het lijkt niet onmogelijk dat Cicero volle-dig door de politieke gebeurtenissen inbeslag werd genomen in de ruim tweehectische jaren die hem nog restten voor-dat de beulen van Marcus Antonius hemop 7 december 43 om het leven brachten.Aan het realiseren van wat hij als eenbindende gelofte had beschouwd (bijvoor-beeld A. XII. 18. 1) is hij wellicht nooitmeer toegekomen. Het monument voorTullia moeten wij uit Cicero’s brievenbijeenlezen.

Page 12: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

179

TOELICHTINGDe Latijnse teksten zijn geciteerd naar de editievan D.R. Shackleton Bailey: Cicero’s Letters toAtticus (Cambridge 1965-1970; bevat ook eenEngelse vertaling); Cicero: Epistulae adFamiliares (Cambridge 1977); Cicero: Epistulaead Quintum Fratrem et M. Brutum (Cambridge1980).Een volledige Engelse vertaling van de gehelecorrespondentie, met een inleiding en summie-re toelichtingen, werd door D.R. ShackletonBailey uitgegeven in de reeks Penguin Classics.A. verwijst naar de brieven aan Atticus.F. naar de bundel Ad Familiares.Ad Q. Fr. naar de brieven aan Quintus.De aanduiding ‘v.Chr.’ is in het bovenstaandeachterwege gelaten.

KORTE BIBLIOGRAFIERecente literatuur vindt men op p. 232-233 vanH.W.A. van Rooijen-Dijkman, Rome in Revo-lutie. Documenten van Caesar, Cicero en andereooggetuigen, 50-46 v.Chr. (Amsterdam 1992), een

selectie van teksten uit het werk van Caesar,Cicero en Sallustius in vertaling.W. Kassies, Cicero, Brieven (Bussum 1972) bevateen vertaling van een veertigtal brieven van enaan Cicero uit de periode januari 49 tot augus-tus 44.Een vertaling van een aantal vrolijkere brievenvindt men in H.W.A. van Rooijen-Dijkman, EenRomeinse jurist maakt carriere. Cicero’s brievenaan Trebatius, Hermeneus 65, 1 (1993) 10-17.Het themanummer Visies op vrouwen(Hermeneus 69, 2 [1997]) bevat artikelen enliteratuuropgaven over vrouwen in Grieken-land en Rome.Aan familieverhoudmgen, speciaal aan derelatie van vaders en dochters en de door deschrijfster in de Romeinse samenleving gecon-stateerde ‘filiafocality’ (centrale positie van dedochter) is gewijd: Judith P. Hallett, Fathers anddaughters in Roman society. Women and the EliteFamily (Princeton 1984). Het boek geeft eenomvangrijke materiaalverzameling en uitge-breide literatuurverwijzingen.

Page 13: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

180

Een pas verschenen boek van Carlo deSimone, hoogleraar Vergelijkende Taal-wetenschap aan de Universiteit vanTubingen, werpt nieuw licht op de ver-wantschap tussen het Etruskisch en het Lemnisch, talen die onderling verwantzijn. Beide niet-Indo-europese talen heb-ben onder andere een aantal woorden,woordeinden en een telwoord gemeen.Een verschil is dat de Etrusken wel deletter u maar niet de o gebruikten, en deLemniërs wel de o, maar niet de u. Tot nogtoe is het Lemnisch, dat wij kennen vaninscripties op de beroemde Grafsteen vanKaminia (nu in het ArcheologischMuseum te Athene; I.G. 12.8.1) en vanenkele graffiti op vazen uit Hephaistia, deenige taal buiten Italië die erg lijkt op hetEtruskisch. Het eiland Lemnos, in hetnoorden van de Egeïsche Zee, word rond500 v.Chr. door de Atheense generaalMiltiades veroverd. Genoemde niet-Griekse teksten dateren van kort voor diedatum.

Voor de zogenaamde orientalisten, aan-hangers van het verhaal van Herodotus(Historien I 94) dat de Tyrsenoi ofTyrrhenoi (Etrusken) na de Val van Troje(circa 1200 v.Chr.) vanuit Lydie ‘na langeomwegen het land der Umbriërs (in Italië)bereikten’, was het Lemnisch een derbelangrijkste argumenten om te veronder-stellen dat Etrusken uit het westen vanKlein-Azië en/of het noordelijk deel vanhet Egeïsche Zeegebied kwamen (vergelijkHerodotus, Historiën 157).

Deze hypothese is steeds fel bestredendoor de zogenaamde autochtonisten,

onder andere door de etruscoloog M.Pallottino. Zij betogen op grond van arche-ologische gegevens dat de Etruskische cul-tuur van oudsher in Italië is ontstaan, zon-der een volksverhuizing vanuit het oosten.Van een culturele breuk in de eindfase vande Bronstijd, na circa 1200 v.Chr., is vol-gens de archeologen hoegenaamd geensprake.

Het onderzoek van De Simone lijkt hetprobleem van de zogenaamde herkomstder Etrusken definitief op te lossen. DeFlorentijnse klassiek archeoloog L. Beschipresenteerde in 1993 op een congres teTarente een piramidaal weefgetouwge-wicht uit het Kabirion te Chloe op Lemnos,met het opschrift: latita (7de of 6de eeuwv.Chr.). Volgens De Simone duidt dezeinscriptie de naam aan van de vrouw diehet gewicht cadeau deed aan het heilig-dom der Kabiren. Het opschrift bestaat uittwee delen. La is de afkorting van eenvrouwelijke voornaam Larthai, Tita duidtde naam van een familie aan. Familie-namen die ontstaan zijn uit een voomaam(vergelijk Latijn: Titus, Etruskisch: Tite,vrouwelijke vorm: Tita), komen alleen inEtrurië voor en niet in de omgeving vanLemnos. De naam Tita is zonder enigetwijfel van Italisch/Latijnse origine. Deconclusie kan geen andere zijn dan datLarthai Tita of, waarschijrdijker, haar voor-ouders vanuit Italië emigreerden naarLemnos.

Het weefgetouwgewicht is in elk gevalniet vanuit Etrurië naar Lemnos geexpor-teerd. Chemische analyse heeft aangetoonddat het van Lemnische klei is vervaardigd.

Etrusken op LemnosHet einde van een mythe

L. Bouke van der Meer

Page 14: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

181De Grafsteen van Kaminia (Athene, Nationaal Museum)

Page 15: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

182

De Simone heeft ook namen van perso-nen op de genoemde Grafsteen vanKaminia nader onderzocht. Voor deonomastische formule Aker TavarsioVanalasial (de man die vermoedelijk destele oprichtte), bestaan goede parallellenin het Etruskisch en nergens anders. Akerlijkt qua uitgang op Etruskische voorna-men als Vener, Thuker en Lucer, Tavarsiolijkt op een Etruskisch verkleinwoord vaneen familienaam eindigend op -iu enVanalasial betekent: (zoon) van Vana-la-si.Het suffix -la duidt een verkleinwoordaan, en -si(e) een familienaam die ontstaanis uit de Etruskische voomaam van eenvrouw: Vana.

Dankzij antieke auteurs weten wij datLemnos successievelijk door verschillendebevolkingsgroepen word bewoond: eerstdoor Hellenen, vervolgens door Sinties uitThracië, en tenslotte door Pelasgen/Tyrsenoi, tot circa 500 v.Chr. Homerus, diezijn epen, naar men aanneemt, rond700 v.Chr. schreef, noemt wel de Sinties opLemnos maar niet de Pelasgen. De naamPelasgen heeft dezelfde betekenis alsPelargoi. Deze duidt als verzamelnaamniet-Grieken aan en betekent ‘zwervers,migranten’. De Simone concludeert dat dePelasgen zich na circa 700 v.Chr. opLemnos moeten hebben gevestigd. Antiekebronnen vermelden dat Pelasgen vanuitAttica werden verjaagd naar het eilandLemnos, en vervolgens door de Athenersvan Lemnos naar Akte op de Chersonesosrond 500 v.Chr. Thucydides (IV 109 4)noemt hen in het laatste geval Tyrsenoi(Etrusken). Homerus maakt geregeldmelding van Pelasgen maar nimmer vanTyrsenoi; Hesiodus (Theogonie 1011-16), inde 7de eeuw v.Chr., situeert de Tyrsenoi inItalië. In de 6de eeuw v.Chr. maken deTyrsenoi als zeerovers de Egeische zeeonveilig, zoals onder andere blijkt uit een‘Homerische’ Hymne aan Dionysos. In de5de eeuw v.Chr. worden de Tyrsenoigeidentificeerd of geassocieerd met dereeds eerder genoemde Pelasgen. Zowel

Pelasgen als Tyrrhenoi waren in de ogenvan Herodotus barbaroi, dat wil zeggenlieden die een niet-Griekse taal spraken.

De geschreven bronnen bevestigen vol-gens De Simone het nieuwe linguistischegegeven dat op Lemnos pas na 700 v.Chr.Tyrrheens, dat wil zeggen Etruskisch,werd gesproken. Etrusken uit Italië heb-ben zich na die datum op Lemnos geves-tigd. De oude theorie, dat Etrusken uit deomgeving van Lemnos naar Etrurië emi-greerden, is eigenlijk onhoudbaar gewor-den.

Van een pre- of protohistorischTyrrheens taalsubstraat op Lemnos en inGriekenland, dat ooit door E.J. Furnée ineen Leids proefschrift werd verdedigd, isvolgens De Simone geen sprake. Ook detheorie van de Leidse hoogleraar Vergelij-kende Taalwetenschappen R.S.P. Beekesdat het Etruskisch en het Lemnisch beideterug zouden gaan op een Proto-Tyrrheense taal is daarmee ontzenuwd.Hetzelfde geldt voor de theorie vanPallottino dat Etruskisch en Lemnischrelicten zouden zijn van een niet-Indo-europese oertaal uit het derde millenniumv.Chr., die tot de komst van de Indo-Europeanen in Griekenland en Italië(respectievelijk rond 2000 en 1700 v.Chr.),in een groot deel van het mediterranegebied gesproken zou zijn.

Op een punt moet De Simone’s theoriewellicht worden bijgesteld. Volgens hemschreef Homerus zijn epen rond 700 v.Chr.maar volgens een recente theorie van deAmsterdamse emeritus-hoogleraar in deMycenologie, C.J. Ruijgh, leefde hij veeleerder, namelijk in de 9de eeuw v.Chr. Alsdeze opvatting juist is, kunnen Etruskenzich reeds in de 8ste eeuw v.Chr. opLemnos hebben gevestigd. Een argumentdat volgens M. Gras voor deze hogeredatering pleit, is dat in necropolen opLemnos op de draaischijf vervaardigde,biconische (naar twee kanten taps toelo-pende) aspotten zijn gevonden die quavorm sterk lijken op met de hand gedraai-

Page 16: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

183

de potten die in de prehistorische fase vande Etruskische cultuur, de zogenaamdeVillanova-cultuur, werden vervaardigd.Zoals bekend, werd sinds ongeveer900 v.Chr. op het eiland Elba ijzer gewon-nen. Vanaf die datum werden de Etruskenals het ware de ijzersheiks van de oudheid.Het hoeft ons dan ook met te verbazen datEtrusken, die vanuit Italië naar hetEgeische Zeegebied vertrokken, zich opLemnos, dat ook rijk was aan ijzer, vestig-den. Opvallend is in dit verband dat zowelElba als Lemnos in het Grieks Aithaleiaheetten.

Een argument, dat volgens De Simoneook voor een west-oost migratie vanEtrusken pleit, is het Lemnische alfabet.Op het eerste gezicht lijkt het van Eubo-ische origine. Hetzelfde geldt voor hetZuid-Etruskische alfabet. Het laatstge-noemde is echter rond 700 v.Chr. ontleendaan dat van de Euboische koloniën Cumaeen Pithecusae (in de buurt van het tegen-woordige Napels). Bij nauwkeurige analy-se blijkt dat het Lemnische alfabet niet aandat van het eiland Euboia is ontleend maardat het een vorm is van het Zuid-Etrus-kische alfabet (van de stad Caere) dat in-direct op het Euboïsche teruggaat!

ConclusieLemnisch is volgens De Simone naar allewaarschijnlijkheid een vorm van archaïschEtruskisch dat op Lemnos werd gesprokendoor Etrusken, die zich na circa 700 v.Chr.(of eerder) vanuit Italië op het eilandvestigden. Het Lemnisch bleef in de loopvan twee eeuwen, tot ongeveer 500 v.Chr.,archaïsche trekjes houden en onderginginvloeden van andere talen op het eiland.Met de publicatie van De Simone lijkt eeneind te komen aan de theorie dat de Etrus-ken in Italië uit Klein-Azië of het noorde-lijk deel van het Egeïsche zeegebied af-komstig zouden zijn. Herodotus’ verhaalmoet waarschijnlijk naar het rijk der fabel-en worden verwezen.

KORTE BIBLIOGRAFIER.S.P. Beekes, The Position of Etruscan,Indogermanica et Italica. Festschrift für H. Rix(Innsbruck 1993) 46-60.C. de Simone, I Tirreni a Lemnos: l’alfabeto,Studi Etruschi 60 ([1994] 1995) 145-63.C. de Simone, I Tirreni a Lemnos. Evidenzalinguistica e tradizioni storiche (Firenze 1996).M. Gras, La piraterie tyrrhénienne en mer Egée:mythe ou réalité?, Melanges offerts a J. Heurgon I(Rome 1976) 341-70.C.J. Ruijgh, Waar en wanneer Homerus leefde(afscheidsoratie Universiteit van Amsterdam.Amsterdam 1996).

Page 17: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

184

In de jaren vijftig van de 1ste eeuw v.Chr.werd Gallië veroverd door Julius Caesar.De beroemde generaal beschreef deze veld-tochten zelf in zijn zogeheten commentarii(‘aantekeningen’). In zeven boeken Oorlogin Gallië krijgt de lezer een fraai gestileerdverslag van de expedities tot en met hetjaar 52 v.Chr. Anders dan in vroeger tijdenwel is gedacht, en anders dan de nuchtere,strakke stijl suggereert, is het tevens eensterk gekleurd verslag. Caesars verteltech-niek blijkt bij nader inzien uiterst geraffi-neerd: successen worden breed uitgeme-ten, mislukkingen verdoezeld of gerecht-

vaardigd, tegenstanders zwart gemaakt eneigen goede eigenschappen verheerlijkt.

Het is dus bepaald niet het onschuldige, naïef-ambtelijke verslag dat het voorgeeftte zijn. Caesar wil dan ook niet zozeer inalle openheid verantwoording afleggenvoor zijn daden, als wel de publieke opiniemanipuleren in zijn voordeel. Het werkstelt zijn veroveringstochten in Gallië voorals gerechtvaardigde oorlogen in het alge-meen belang van Rome, en wil de lezers ervooral van overtuigen dat Gaius JuliusCaesar een man is van uitzonderlijke klas-se: een slagvaardig generaal, aan wie meteen gerust hart de leiding van de staat kanworden toevertrouwd.

Zelfverheerlijking en rechtvaardiging zijnduidelijk de achterliggende motievenwaarom Caesar tot publicatie van Oorlog inGallië overging. De vraag blijft echter waar-om hij dat in 51 deed, op een moment datde oorlog nog niet volledig afgerond was.In de jaren 51 en 50 werd er nog her en derin Gallië gevochten. Waarom heeft Caesardaarvan geen beschrijving gegeven?

Uitgekiende timingVoor een antwoord op deze vraag moetenwe kijken naar de historische context. In 52vend in Gallië een laatste grote opstandplaats, onder leiding van Vercingetorix(afb. 1). Met de inname van de stad Alesiamaakte Caesar daaraan een einde. Dit mili-taire succes wordt in geuren en kleurenbeschreven aan het slot van boek 7, envormt daarmee een waardige climax vanhet werk (afb. 2). Caesar kon zijn verove-ring van Gallië in elk geval op bevredigen-

Afb. 1. Het 14m hoge standbeeld van Vercingetorixop de Mont Auxois bij Alesia. Het werd in 1865 doorNapoleon III opgericht, de kunstenaar was Millet.

In de schaduw van CaesarHirtius’ aanvulling op Oorlog in Gallië

Vincent Hunink

Page 18: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

185

de wijze voorstellen als een afgerondeondememing.

Dat kwam goed uit, want juist in het jaar51 kon zijn reputatie dringend versterkinggebruiken. In Rome zag het er voor hem,anders dan een aantal jaren tevoren, nieterg zonnig meer uit. Het Driemanschapmet de machtige Pompeius en Crassus wasuiteengevallen; Crassus was in 53 ter doodgebracht tijdens een militaire actie tegende Parthen, en Pompeius werkte inmid-dels samen met Caesars tegenstanders, deOptimates, die zijn macht wilden broken. In51 verhevigden ze hun aanval: ze weiger-den om Caesars commando in Gallië teverlengen en eisten dat hij twee legioenenafstond voor de strijd met de Parthen. Aande laatste eis gaf Caesar wel gehoor, maarverder gaf hij zich niet gewonnen.

Integendeel, op alle mogelijke manierenzette hij de tegenaanval in. Op politiek

vlak voerde de volkstribuun Curio opposetie in de Senaat, waar hij heel wat tegenCaesar gerichte maatregelen blokkeerde.Militair gesproken stelde Caesar zelf ordeop zaken in Gallië: de laatste opstandjeswerden de kop ingedrukt en de buit ver-deeld. Door zich clement te tonen zorgdehij ervoor dat de Gallische stammen zichmin of meer schikten in de situatie. Zo hadhij de sterke machtsbasis waar het hemuiteindelijk om begonnen was: een grootonderworpen gebied, aanzienlijke rijkdomen trouwe legioenen. In deze context vanCaesars algehele greep naar de macht pastook de publicatie van zijn propagandisti-sche oorlogsverslag in 51.

Uiteraard hoopte Caesar daarmee poli-tiek succes te boeken en het machtseven-wicht naar zijn kant te laten doorslaan. Ditpolitieke doel wist hij echter niet te berei-ken. De ingewikkelde conflicten waarin hij

Afb. 2. Plattegrond van het opgegraven deel van Alesia. Links bevindt zich het theater; direct achter de cavealiggen het tempelterrein voor de lokale god Taranis en de basilica.

Page 19: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

186

verzeild raakte resulteerden uiteindelijk ineen burgeroorlog. Toen men in Rome bleefvasthouden aan de eis dat Caesar zijnmacht zou neerleggen, trok hij vanuitGallië met zijn legioenen Italië binnen (delegendarisch geworden oversteek van deRubico), om de strijd met Pompeius aan tegaan. Uit deze felle strijd, die in verschil-lende landen werd uitgevochten in dejaren 49 tot 45, kwam Caesar als overwin-naar tevoorschijn. Hij werd alleenheerserin Rome, tot 44, toen hij vermoord werd.

Ook over deze oorlog schreef Caesar eenverslag: De Burgeroorlog. In drie boekengeeft hij daarin de gebeurtenissen weervan de jaren 49 en 48, eveneens met eensterk verdedigende en propagandistischeinslag.

We kunnen constateren dat Caesar zichop politick opportune momenten geroe-pen voelde verslag uit te brengen van zijnacdviteiten, om zo meer begrip en sympa-thie te werven. Daarnaast verdedigde hijzijn belangen ook door militair overwichten politick opereren. Kortom, hij hanteer-de propaganda als onderdeel van een bre-de strategie. Maar zodra het directe belangontbrak, gaf hij zich geen moeite meer ietsop schrift te stellen.

Zo komt het dat hij de tussenliggendejaren, 51 en 50, gewoon onbesproken liet.Hetzelfde geldt voor de laatste jaren vande Burgeroorlog, 48 tot 45: ook voor diejaren achtte hij een verslag kennelijk nietmeer nodig. Dit dit geeft duidelijk aan datCaesar in het geheel geen geschiedschrijvingwilde plegen: volledigheid en objectiviteitwaren voor hem geen relevante idealen.

De bescheiden HirtiusSommige officieren van Caesar dachtendaar kennelijk anders over: zij hebben latergemeend de lacunes in het werk te moetenaanvullen. Zo werd Oorlog in Gallië gecom-pleteerd door Aulus Hirtius (circa 90-43),een vertrouweling van Caesar en een vanzijn naaste medewerkers in Gallië vanafhet jaar 54. In een door hem toegevoegd

‘Achtste boek’ probeerde hij Caesars stijlen aanpak voort te zetten met een verslagvan de jaren 51 en 50.

Het boek wordt voorafgegaan door eenbrief waarin het werk wordt opgedragenaan Ludus Cornelius Balbus, een anderetrouwe Caesar-aanhanger, die we ookkennen uit het werk van Cicero. DoorHirtius’ brief krijgen we enig zicht op zijnmotieven om Boek Acht te schrijven.

Beste Balbus,Naar aanleiding van jouw voortdurende op-merkingen, en omdat mijn dagelijkse weigeringniet zozeer het excuus van moeilijkheid leek inte houden als wel een afwijzing uit luiheid, hebik een bijzonder moeilijke taak op me genomen.Ik heb de Aantekeningen van onze dierbareCaesar over zijn krijgsdaden in Gallië aange-vuld met de dingen die er nog aan ontbraken,en verbonden met zijn volgende geschriften.Ook heb ik het onvoltooide laatste boek daar-van afgemaakt, vanaf de krijgsdaden bijAlexandria tot aan het einde - niet zozeer vande burgertwisten, waarvan het eind nog hele-maal niet in zicht is, maar van Caesars leven.Konden de lezers maar beseffen hoezeer ik het

tegen mijn zin op me heb genomen deze Aan-tekeningen op schrift te stellen. Dan was ik ge-makkelijker veriest van het verwijt van dom-heid en aanmatiging, nu ik mezelf middentussen Caesars geschriften zet. Want het staatvoor iedereen wel vast dat er geen werk metzoveel zorg door anderen is geschreven of hetwordt door de verzorgde stijl van Caesars Aan-tekeningen overtroffen. De uitgave ervan had s,tot doel dat het geschiedschrijvers niet zou ont-.breken aan kennis over zulke grote zaken. DeAantekeningen krijgen echter zo’n brede waar-

dering dat het lijkt of voor geschiedschrijversde weg eerder versperd is dan gebaand. De bewondering die wij ervoor hebben is noggroter dan die van andere mensen. De rest weetnamelijk hoe goed en viekkeloos hij ze heeft ge-maakt, maar wij weten bovendien hoe gemak-kelijk en snel. Caesar beschikte enerzijds overtalent en een zeer verzorgde stijl van schrijven,anderzijds over grondige feitenkennis bij hetuiteenzetten van zijn plannen.De Alexandrijnse en Afrikaanse oorlog heb ik

zelf niet mogen meemaken. Die oorlogen zijnme weliswaar deels bekend uit wat Caesar er- over vertelde, maar wanneer ons iets boeit doorverrassende of grandioze thematiek luisteren

Page 20: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

187

we daar toch heel anders naar dan wanneer wehet zelf moeten weergeven en vastleggen.Maar goed, juist doordat ik alle mogelijke re-denen aanvoer waarom ik niet met Caesar opeen lijn gezet mag worden, heb ik kans dat menmij arrogantie verwijt. Want nu lijkt het alsofvolgens mij iemand op het idee kan komen datik met Caesar vergeleken kan worden.

Met vriendelijke groet.

Zoals vaak in de Romeinse literatuur is destijl in deze inleidende brief zeer verzorgd:Hirtius heeft er ongetwijfeld flink aan zit-ten vijlen, voordat het resultaat de vereisteelegantie en beschaving uitstraalde. In detekst van Boek Acht is zijn stijl doorgaansaanmerkelijk minder gepolijst.

Blijkens deze brief is Hirtius zich ervanbewust dat zijn boek de ontbrekende scha-kel vormt tussen Caesars geschriftenOorlog in Gallië en De Burgeroorlog: hijplaatst zich ‘midden tussen Caesars ge-schriften’. De bescheidenheid die hij daar-bij ten toon spreidt is ongetwijfeld ten delevals. De Romeinse etiquette vereist nu een-maal dat een briefschrijver zich niet op deborst klopt bij het bespreken en aanvullenvan literaire voorbeelden. Dus is het ‘opverzoek’, ‘tegen zijn zin’ en vanuit ‘diepebewondering’ dat Hirtius schrijft, en durfthij amper te suggereren dat hij met Caesarzelfs maar vergeleken zou kunnen wor-den.

Ook voor antieke lezers was de bood-schap intussen niet mis te verstaan. Hetfeit dat Hirtius zijn book publiceert en aanCaesars werk koppelt is een krachtig sig-naal van een behoorlijk ontwikkeld zelf-vertrouwen. De retorische techniek isoverbekend: wat formeel wordt ontkend,wordt juist daardoor indirect nog eensonderstreept. Als Hirtius werkelijk be-scheiden was geweest, had hij vooral dezebrief in zijn schrijflade moeten houden.

Interessant zijn de methodische opmer-kingen over de aard van Caesars werk.Diens commentarii waren bedoeld, zo stelt

hij, als basismateriaal dat door echte ge-schiedschrijvers zou kunnen worden uit-gewerkt tot volwaardig literair werk;Caesars werk werd echter zo enthousiastontvangen dat dit er niet van kwam en erzelfs door werd bemoeilijkt. Bij Cicero lezen we eenzelfde uitspraak, in de mondgelegd van de redenaar Brutus:

[Zijn commentariil zijn zeer te prijzen. Ze zijnnamelijk ongekunsteld, vol eenvoud en char-me, ontdaan van alle retorische opsmuk als vaneen kleed. Hij wilde dat anderen zouden be-schikken over materiaal waaruit ze kondenputten als ze aan gescniedschrijving wildendoen. Daarmee hewees hij misschien een dienstaan dilettanten, die de stof van allerlei versier-selen willen voorzien. Maar verstandige men-sen heeft hij juist van het schrijven afgeschrikt.Want in geschiedschrijving is niets zo aange-naam als pure, heldere bondigheid.(Cicero, Brutus 262)

Ten aanzien van dit methodische punt isde implicatie bij Hirtius overigens duide-lijk: hij gaat Caesars verslag aanvullen inzijn stijl, en verwacht ongetwijfeld dat ookzijn werk op zichzelf gewaardeerd zalworden en niet als materiaalverzameling.

Opvallend is verder dat Hirtius geen ooglijkt te hebben voor de propagandistischeaspecten van Caesars methode of er wijse-lijk het zwijgen toe doet. Kritiek leveren opCaesar is voor een medestander als hijnatuurlijk nogal lastig. Liever wijdt hij dugnog wat prijzende woorden aan Caesar:deze bezat niet alleen een trefzekere pen -wat wij nu nog kunnen bevestigen - maarzou ook heel vlug hebben gewerkt. Dat isaan de verzorgde stijl van Oorlog in Galliëniet te zien, zodat we hem met recht eenbegenadigd stilist mogen noemen.

Misschien kunnen we uit Hirtius’ briefzelfs afleiden dat Caesar ook verslagen aananderen dicteerde: het ‘vertellen’ waarHirtius zelf getuige van was zal wel geenvrijblijvende borrelpraat geweest zijn.

Page 21: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

188

Het Corpus CaesareanumAfgezien van deze wat vage punten staaner in Hirtius’ brief een paar opmerkingendie literair-historisch problematisch zijn.Het gaat hier om de verwijzingen naar aan-vullingen bij het latere werk tot aan dedood van Caesar. Hirtius suggereert dat derest van de geschriften over Caesars oorlo-gen helemaal van zijn hand is. Daaroverwordt tegenwoordig door de meeste ge-leerden heel anders gedacht.

Het zogeheten ‘Corpus Caesareanum’bevat, naast Hirtius’ achtste boek, nog eendrietal geschriften, tezamen goed voor eenboekdeel dat ongeveer even dik is alsCaesars De Burgeroorlog, dat erdoor wordtgecompleteerd. Oorlog in Alexandrië sluitnauw aan bij het slot van De Burgeroorlog,en verhaalt van de periode September 48tot augustus 47, met sterke nadruk op deoorlogshandelingen in Alexandria. De stijlwijkt nogal af van die van Caesar, en som-migen menen ook hier de hand van Hirtiuste herkennen. Daartegen pleit dat hij bij dieoorlog helemaal niet aanwezig was, zoalshij ook zelf expliciet in zijn brief vermeld-de. De vrij grote nauwkeurigheid van hetwerk wordt hiermee lastig te verklaren: hetlijkt uitgesloten dat iemand anders dan eenooggetuige de schrijver is. Op een paarplaateen wordt zelfs de eerste persoonmeervoud gebruikt, bijvoorbeeld:

Er werd door ons gevochten vanaf de brug ende dam, en door hen vanuit het gebied voor debrug en vanaf de schepen tegenover de dam.(Bell. Alex. 19)

Caesar en Hirtius schrijven in zulke geval-len eerder a nostris (‘door onze mensen’)dan a nobis (‘door ons’).

Een tweede werk, Oorlog in Afrika, dat develdtocht in Noord-Afrika van eind 47 totapril 46 behandelt, komt nog minder inaanmerking als werk van Hirtius. Het werkis vrij eenvoudig van opzet en ademt vol-

gens de deskundigen de geest van eenjonge soldaat die enthousiast, maar zonderveel strategisch inzicht de zaak van Caesaraanhangt. Wel komen er, anders dan inBoek Acht en Oorlog in Alexandrië redevoe-ringen in voor, maar deze zijn naar lengteen stijl niet indrukwekkend.

In het laatste werk, Oorlog in Spanje,wordt het strijdtoneel verlegd naar Spanje,en komt de periode december 46 tot augus-tus 45 aan bod. De stijl is dermate verschil-lend van die van Hirtius dat hij onmogelijkde auteur kan zijn. In vroeger tijden sprakmen zonder veel aarzeling over ‘het slecht-ste boek in de Latijnse literatuur (...) de taalis in het algemeen ongrammaticaal en vaakonbegrijpelijk’ (Rice Holmes, The RomanRepublic, 3,298, geciteerd in de Loeb-editievan A.G. Way, blz. x). Tegenwoordig be-zien we dat een beetje anders en wordtOorlog in Spanje gewaardeerd als belangrij-ke bron voor onze kennis van de niet-literaire schrijftaal en de taalpsychologie.

Kortom, voor Oorlog in Alexandrië komtHirtius althans in theorie nog in aanmer-king als auteur, maar de andere twee wer-ken zijn beslist niet van hem. Hoogstensheeft hij ze door ondergeschikte officierenlaten maken, met de bedoeling de tekstenzelf nader te bewerken, maar dat blijft nietmeer dan een veronderstelling. Hoe dit ookzij, al in de oudheid werd emstig getwij-feld aan Hirtius’ hoofdrol in het CorpusCaesareanum. Zo schrijft Suetonius in de -2de eeuw n.Chr. in zijn biografie vanCaesar:

Wie de schrijver is van Oorlog in Alexandrië,Oorlog in Afrika en Oorlog in Spanje, staat metvast. Sommigen denken aan Oppius, anderenaan Hirtius, die ook het laatste en onvoltooideboek van Oorlog In Gallië zou hebben afge-maakt.(Suetonius, Caesar 56, vertaling D, den Hengst).

Maar als Hirtius alleen voor Boek Achtverantwoordelijk is, hoe moeten we dan

Page 22: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

189

zijn opmerkingen verklaren? Kennelijkheeft hij wel het plan gehad om alle ge-noemde werken te schrijven, zoveel volgtuit zijn woorden. Het is niet ondenkbaardat hij in de brief een voorschot hieropneemt en de zaak zo voorstelt als was hetwerk al gedaan. Romeinse brieven wordenvaak geschreven vanuit het standpunt vande lezer, waarbij voor alles wat chronolo-gisch voorafgaat aan het lezen de verledentijd wordt gebruikt. De conclusie zou hierkunnen zijn dat het voomemen nooit isuitgevoerd, zonder dat de inleidende briefop dat punt alsnog is aangepast. Volkomenbevredigend is deze verklaring helaas meten we blijven dus enigszins in het duistertasten.

De zaak wordt er niet helderder op als wenaar het slot van Boek Acht kijken. Daarbreekt de tekst midden in een zin af waarinCaesar nog net niet besluit tot de militairestappen van een burgeroorlog.

Op dat moment was het voor niemand nog eenvraag wat er tegen Caesar in stelling werdgebracht. Desondanks besloot Caesar allesgeduldig te verdragen zolang er nog enige hoopwas op een politieke opiossing in plaats van eenmilitaire. Hij deed zijn best...(Hirtius, 55)

Een nadere analyse toont aan dat er mis-schien maar heel weinig ontbreekt. Met eenenkele zin kan vrij gemakkelijk een nauweaansluiting met het begin van Caesarswerk De Burgeroorlog worden gemaakt.Historisch is er dus geen probleem, maarheiaas missen we nu wel een mogelijkslotwoord van Hirtius zelf.

Er blijft uiteindelijk een aantal vraagte-kens bij Hirtius’ precieze rol in het CorpusCaesareanum, mede door wat hij zelf in debrief zegt. - Men kan natuurlijk ook bewe-ren dat die brief niet van Hirtius is, zoalseen enkele geleerde tegenwoordig doet,maar dat is een flauwe manier om de pro-blemen te omzeilen.

Schermutselingen en smettenHirtius heeft hoog gegrepen, té hoog. Doorzijn ronkende brief gaat een lezer veel ver-wachten, maar wordt teleurgesteld. Vooreen deel is dat niet Hirtius’ schuld: in dejaren 51 en 50 gebeurde er in Gallië nueenmaal weinig van belang. Daardoorkrijgt de betrekkelijk onbeduidende op-stand van een stam als de Bellovaci algauw onevenredig veel pagina’s toebe-deeld, evenals wat schermutselingen rondde stad Uxellodunum (een stad van deCadurci in Zuid-Frankrijk; het huidigePuy-d’Issolu of Luzech).

Opstandjes en laatste opruim-acties: hetkan de doorsnee lezer maar matig boeien.De literaire vormgeving biedt ook al wei-nig troost: Hirtius’ Latijn is, zeker vergele-ken met dat van Caesar, rommelig en somsuitgesproken lelijk. Hij formuleert dikwijlsonbeholpen en vaag, waardoor de gangvan zaken niet altijd helemaal te volgen is,en variatie in de vormgeving ontbreektnagenoeg. Zo vinden we, anders dan bijCaesar, geen cultuurhistorische uitweidin-gen of redevoeringen. Ook maakt Hirtiusamper gebruik van de vrije indirecte rede,het beproefde stijlmiddel bij historici terverlevendiging van hun relaas.

Paradoxaal genoeg komt Hirtius door ditalles veel dichter bij het oorspronkelijkeconcept van commentarii dan Caesar zelf.Uitweidingen en redevoeringen passenimmers helemaal niet bij het ‘onopgesmuk-te’ karakter van ‘aantekeningen’ of ‘noti-fies’. Juist doordat Hirtius duidelijk in deschaduw van zijn voorbeeld blijft staan,wordt opnieuw duidelijk hoe geraffineerdCaesar als stilist en literator in zijn Oorlogin Gallië te werk gaat. Diens schijnbaarkale, maar feitelijk gestileerde werk blijftdaardoor ondanks alle oorlogshandelingensteeds boeien.

Anderzijds kun je zeggen dat Hirtius ookrecht heeft op enige waardering. Als vertel-ler is hij duidelijk minder doortrapt danzijn grote voorbeeld. Zo geeft hij in BoekAcht allerlei details die Caesar zelf beslist

Page 23: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

190

zou achterhouden. Een passage als de vol-gende zou men in Caesars eigen relaas nietsnel aantreffen:

Het vijftiende legioen, dat met Labienus in dewinterkwartieren gelegen was geweest, zondhijnaar Noord-Italië. Het legioen moest de kolo-nies van Romeinse burgers beschermen en zovoorkomen dat er door een overval van barba-ren iets ongelukkigs gebeurde, zoals de zomerervoor met de inwoners van Trieste, die hetslachtoffer waren geworden van een onver-wachte rooftocht en inval door barbaren.Zelf vertrok hij om het gebied van Ambiorix te

plunderen en te verwoesten. Toen Ambiorixdoodsbang op de vlucht sloeg, liet Caesar dehoop varen hem nog in handen te krijgen. Hetop een na beste en meest passende was dan, zovond hij, om in diens gebied alle mensen, ge-bouwen en vee te vemietigen. Daardoor zouAmbiorix gehaat worden door al zijn mensen(als het lot er al een paar in leven zou laten).Vanwege die grote catastrofe zou hij dan geenenkele mogelijkheid meer hebben om bij zijnstam terug te keren.Naar alle kanten van Ambiorix’ gebied zond

hij legioenen of huptroepen. Toen hij alles haduitgemoord, afgebrand of weggeroofd en eengroot aantal vijanden had gedood of gevangengenomen, stuurde hij Labienus met twee legioe-nen naar de Treveren.(Hirtius, 24-25)

Falende bescherming van Romeinse ste-den, moedwillige plunderingen en moord-partijen, de hoop opgeven, second best stra-tegieen - het strookt in het geheel niet metde waardige indruk die Caesar altijd wilmaken.

Soms levert Hirtius zonder schroom in-forniatie die Caesar letterlijk onvermeldhad gelaten. Een voorbeeld: in c.30 noemthij de barbaarse opstandeling Drappes, diemet hordes barbaren voor paniek had ge-zorgd in de Romeinse provincie (grofwegde kuststrook langs de Middellandse Zee).Caesar had met geen woord over dit gevaargerept, misschien omdat het afbreuk ge-daan zou hebben aan zijn eigen optreden.

Een ander voorbeeld: wanneer een Galliër

genaamd Commius als enige weigert omgijzelaars te leveren aan Caesar, schetstHirtius de achtergrond daarvan.

Alleen Commius deed dit niet; die was namelijkbang om zijn leven aan wie dan ook toe te ver-trouwen. Dat kwam door iets wat het jaar daar-voor [52 v.Chr.] gebeurd was.In de tijd dat Caesar in Noord-Italië was en

zich aan zijn rechtspraak wijdde, had TitusLabienus ontdekt dat Commius stammen op-stookte en een samenzwering tegen Caesar op-zette. Hij meende dat hij dit verraad in de kiemzou kunnen smoren zonder zelf woordbreuk teplegen. Als hij Commius uitnodigde, zou dienatuurlijk niet naar het kamp komen. Om geenargwaan bij de man te wekken, probeerde hij ditdan ook niet, maar stuurde hij Gaius VolusenusQuadratus op hem af. Deze moest zogenaamdeen gesprek met hem beginnen en ervoor zor-gen dat hij gedood werd, iets waartoe hij eenpaar speciaal uitgezochte centurio’s meekreeg.Het gesprek begon en Volusenus pakte de handvan Commius vast - het afgesproken teken.Maar de centurio slaagde er niet in de man tedoden, misschien door onwennigheid en zenu-wen, misschien ook doordat Commius’ getrou-wen hem snel tegenhielden. Toch wist hij hemmet de eerste slag van zijn zwaard een zwarehoofdwond toe te brengen. Over en weer trokmen het zwaard. Wat beide partijen echter vanplan waren was niet zozeer vechten als welvluchten, onze mensen omdat ze dachten datCommius dodelijk gewond was en de Galliërsomdat ze bang waren dat er meer achter die listzat dan ze konden zien.Vanaf dat moment zou Commius hebben be-

sloten nooit meer in de buurt van een Romein tekomen.(Hirtius,23)

Dit is een nogal smadelijk geheel. Caesarsgeneraal Labienus had in 52 duidelijk niette goeder trouw gehandeld en een laaghar-tige moordaanslag beraamd. En dan wasde zaak ook nog door klungelwerk ver-prutst en op een roemloze vlucht uitge-draaid. Geen wonder dat Caesar hierovergezwegen had in zijn boek over het be-treffende jaar (boek 7). Maar Hirtius ver-meldt het hele verhaal op een haast argelo-ze manier, hoewel het de Romeinse zaak

Page 24: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

191

toch in een ongunstig daglicht stelt.In het algemeen schrijft Hirtius vanuit on-

voorwaardelijke bewondering voor Caesar:blijkens de geciteerde brief maakte hij BoekAcht in de periode na Caesars dood, dus inde jaren 44 of 43, ongetwijfeld mede terverdediging van Caesars reputatie. Partij-digheid is hem dus niet vreemd, maar hijmist het typische temperament van eenpropagandist. Misschien moeten we zeg-gen: Hirtius schrijft met de eenvoudigerechtlijnigheid en het eergevoel van eenrasmilitair, en niet met de uitgekooktheidvan een politicus en strateeg.

Het eindeHoe het met de brave Aulus Hirtius zelfverder is gegaan weten we in grote lijnenuit andere bronnen, vooral de brieven vanCicero. Hirtius’ eigen uitvoerige correspon-dentie met Cicero (er is sprake van maarliefst negen boeken) is helaas verloren ge-gaan. Maar in brieven aan anderen spreektCicero regelmatig over hem, bijvoorbeeldover zijn activiteiten als redenaar (bijvoor-beeld Fam. 7,33 en 9,16) en zijn militaire enpolitieke optreden. Toch blijft Hirtius ookin deze brieven voor ons een wat schimmi-ge figuur die bij de Grote Namen achter-blijft.

Na de moord op Caesar in 44 vochtHirtius aan de kant van Octavianus (delatere keizer Augustus) tegen MarcusAntonius. We weten dat hij in 43 proprae-

tor was in Gallië, dus juist in het gebiedwaar hij Caesar jarenlang had bijgestaan.Nog in datzelfde jaar sneuvelde hij in deslag bij Mutina, waama hij een staatsbegra-fenis kreeg. Nog vandaag de dag zijn res-ten van zijn grafmonument, onder hetPalazzo della Cancelleria in Rome, te zienafb. 3 en afb. 4). In de literatuur mag zijnsucces dan beperkt zijn gebleven, zijn levenliep dus niet roemloos af.

KORTE BIBLIOGRAFIEVoor Caesars oorlogsverslag zie nu: Caesar,Oorlog in Gallië, vertaald en toegelicht doorVincent Himink, (Athenaeum - Polak & VanGennep; Amsterdam 1997). m deze nieuweintegrale vertaling is ook Hirtius’ ‘Boek Achtopgenomen.De secundaire literatuur over Hirtius is tamelijkbeperkt. Voor een algemeen overzicht en type-ring van het Corpus Caesareanum, inclusief enigerelevante verwijzingen, zie: Michael vonAlbrecht, Geschichte der römischen Literatur(Munchen 1994) 1,343-7.Het feitenmateriaal over Hirtius’ leven staat

Afb. 3. Ligging van het in 1938 ontdekte graf van A.Hirtius onder het Palazzo della Cancelleria (naarNogara 1941).

Afb. 4. Grafsteen met de naam van Hirtius in denoordoosthoek van de omheining van het graf(Archivio Vaticano XVIII-17-22).

Page 25: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

192

onder meer bijeen in het artikel in Pauly- Wissowa’s Realenzyklopaedie 8,2, kolommen 1955-1962 (door Vonder Mühll). In deze al wat oudere bijdrage Hgt de nadruk vooral op de militaire aspecten. Hirtius’ einde wordt erin

aangeduid als ‘schöne[r] Soldatentod’.Zie voor zijn graf monument dat in 1938 werdontdekt de literatuurverwijzingen bij E. Nash,Bildlexikon des antiken Roms II (New York 1981)s.v. Sepulcrum A. Hirtii.

Page 26: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

193

In een afgelegen museum, in het centrumvan het stadje Châtillon-sur-Seine, ruim200 km ten zuidoosten van Parijs, staat eenGrieks meesterwerk uit de 6de eeuwv.Chr. Het is een bronzen mengvat voorwater en wijn, een krater, dat in 1953 bijnapuntgaaf uit het graf van een Keltischeprinses tevoorschijn kwam. Het levensgro-te gevaarte (1.64 m hoog) was weliswaardoor de aardmassa’s die de graftombeverpletterd hadden in elkaar gedrukt,maar het geheel kon toch weer in oudeglorie hersteld worden (afb. 1). Het be-hoort nu tot de bezienswaardigheden inFrankrijk waarvoor menigeen een flinkeomweg over heeft.

Het graf waarin de krater (samen metvele andere voorwerpen) werd aangetrof-fen ligt bij het dorpje Vix, even ten noord-westen van Châtillon-sur-Seine(Bourgondië), aan de rand van eenKeltische nederzetting. Men spreekt daar-om van ‘de krater van Vix’.

Tot de vele curieuze aspecten van dekrater behoortjuist die vindplaats. DeKelten waren (net als de Etrusken) liefheb-bers van Griekse kunstproducten. Attischbeschilderd aardewerk bijvoorbeeld is inhet uitgestrekte door de Kelten bewoondegebied ten noorden van de Alpen opdiverse plaatsen aangetroffen. Ook Etrus-kische en zelfs Laconische bronzen vazenwaren er al tevoorschijn gekomen, toen in1953 ineens dat unieke bronzen vat, dekrater van Vix, de grootste opschuddingteweeg bracht. Dit was werkelijk het laat-ste wat men had verwacht: een origineelGrieks meesterwerk van een soort en eenomvang zoals alleen uit Herodotus (I, 70)bekend was in een graf zogezegd onder derook van Parijs te vinden.

Sindsdien zijn er ruim veertig jaar verlo-pen. De krater van Vix is nu met meer zo’ngeisoleerd fenomeen als destijds, toen menhem vond, want intussen heeft men in eenander Keltisch vorstengraf, niet ver vanStuttgart (dus in het zuidwestelijk deel vanDuitsland, bij het plaatsje Hochdorf) in1978 alweer een enorm bronzen vat aange-troffen, dat daar in de 6de eeuw v.Chr.geïmporteerd was. Het betreft alweer eenmengvat voor wijn en water (overigens .ook voor andere doelen gebruikt), maardit keer van een andere vorm: het is een

Afb. 1. De krater van Vix (Châtillon-sur-Seine,Museum).

Een curieuze krater

C.M. Stibbe

Page 27: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

194

komvormige ketel met afwisselend driehandvatten en drie liggende leeuwen aande rand (afb. 2). Dit vat heeft een diametervan 1.04 m bij een hoogte van 80 cm. Hetkan 500 liter bevatten (de krater van Vix1100). Twee van de drie leeuwen (de derdeis een Keltische restauratie) zijn van eentype dat in het derde kwart van de 6deeeuw in Laconië vervaardigd werd. Eikeleeuw is 32 cm lang.

Ter vergelijking noemen we een derdebronzen vaas (afb. 3), van een meer nor-male omvang, een waterkan (hydria) die alin 1851, eveneens in het graf van eenKeltische vorst, gelegen bij het dorpGrächwil, niet ver van de Zwitserse hoofd-stad Bern, tevoorschijn kwam. De hoogtebedraagt ongeveer 50 cm, de diameter40 cm (in gerestaureerde toestand). Hetverticale handvat is vervangen door eenheerseres over de dieren (potnia theroon).Ook deze hydria is in de 6de eeuw v.Chr.in het land van de Kelten terecht gekomen.

Wat de drie importen verenigt is nietalleen de eeuw van hun ontstaan en hetmateriaal waaruit zij gemaakt zijn, maarook hun stilistische eigenschappen: dezezijn onmiskenbaar Grieks en zelfsLaconisch (of Spartaans). Weliswaar strij-

den de specialisten nog steeds over devraag of het om producten uit het Grieksemoederland of uit de Griekse kolonie-steden in Zuid-Italië gaat, waar men bron-zen vaatwerk onder Laconische invloedzou hebben gemaakt, maar het besef be-gint door te dringen dat Laconië, casu quoSparta, in de 6de eeuw een belangrijkebronsindustrie heeft gekend en dat al dezevaten in brons inderdaad vandaar naar deKeltische vorstenhoven geexporteerdkunnen zijn.

De krater van Vix spant nog steeds dekroon. Men moot het origineel zien omhem in al zijn indrukwekkendheid tesavoureren; foto’s geven maar een zwakkeindruk. Uit de vele details die we zoudenkunnen belichten kiezen we hier een uit:het vooraanzicht van een van de beidehandvatten (afb. 4). Daar zien we eenvrouwelijk monster, een kwaadafwerendeGorgone, wier armen en benen naar tweekanten uitsteken. Haar armen wordenopgetild door naar voren kronkelendeslangen, haar benen rusten op de schouder

Afb. 2. De ketel van Hochdorf (Stuttgart,Württembergisches Landesmuseum).

Afb. 3. De hydria van Grächwil (Bern, BernischesHistorisches Museum).

Page 28: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

195

van de krater, waar zij niet in voeten maarin slangenkoppen eindigen. Technisch ge-sproken vormen deze benen de steunenwaarmee de voluuthandvatten aan deschouder zijn vastgemaakt. Slangen horenbij de Gorgone. Op sommige afbeeldingenkronkelen zij ook op uit haar hoofdhaar.Hier echter zijn hoofdhaar en viechtengewoon die van een vrouw uit het tweedekwart van de 6de eeuw v.Chr. Het mon-sterlijke element zit in de brede muil, diehet hoofd haast vierkant maakt, het gebitmet slagtanden, de uitgestoken tong, de

platte gerimpelde puntneus, de bolle enspitse rimpel tussen de wenkbrauwen ende flaporen.

Het bijzondere van de figuur is, als wenaar de zin en betekenis vragen, dat dehartstochtelijke minnaars van schoonheiddie de Grieken waren alles wat lelijk wasin hun ogen concentreerden in deze enedemonische vrouwenfiguur en die vervol-gens gebruikten als sieraad op hun vaat-werk met de bedoeling, zo nemen wijalthans aan, juist de invloed van het bozeen lelijke van de gebruiker af te weren. Deduivel met Beelzebub uitdrijven, zoudenwij zeggen.

KORTE BIBLIOGRAFIEDe basispublicatie van de krater van Vix is dievan R. Joffroy, Le Trésor de Vix, MonumentsPiot 68 (1954) 1-68. De meest recente behande-Img is die van C.M. Stibbe, Das andere Sparta(1996) Kapitel 7, p. 128-62.De beste publicatie van de bronzen ketel vanHochdorf is die van W. Gauer, in de catalogusDer Keltenfürst von Hochdorf (1985) 150 nr. 33 enp. 125-9. De ketel is tentoongesteld in hetWürttenbergische Landesmuseum in Stuttgart.Over de randversiering zie C.M. Stibbe,Laconische leeuwen, in Mededelingenblad nr. 61(1994) 9-14 van de Vereniging van Vriendenvan het Allard Pierson Museum.De hydria van Grächwil is gepubliceerd door H.Jucker, Altes und Neues zur GrachwilerHydria, in: Zur griechischen Kunst, Festschriftfür H. Bloesch, 9. Beiheft Antike Kunst (1975)42-62.Over Laconische Gorgonen en Gorgoneia kanmen onder andere raadplegen J. Floren en M.Herfort, in Boreas 6 (1983) 23 e.v.

Afb. 4. Détail van de krater van Vix, vergelijk afb. 1.

Page 29: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

196

InleidingDe dichter en humanistFrancesco Petrarca werd in 1304in het Toscaanse Arezzo geborenuit Florentijnse ouders, die enke- Ie jaren daarvoor uit hun woon-plaats waren verbannen. Of-schoon hij de helft van zijn levendoorbracht in Frankrijk, voeldehij zich in hart en nieren Italiaan.Zijn geboorteland betekende allesvoor hem: hij had er niet alleenzijn vroegste jeugd doorgebracht,maar het was voor hem ook debakermat van de klassieke be-schaving die hij zo bewonderde.

Ook toen hij in Avignon en deVaucluse woonde, bleef deitalianità zijn leven bepalen: hijstudeerde rechten in Bologna,maakte een vijftal reizen naarRome en Florence, ontdekte inVerona een groot deel van debrieven van Cicero, schreef harts-tochtelijke verzen in zijn moeder-taal, en onderhield met vele land-genoten epistolaire contacten.

Het was dan ook geen wonderdat hij, toen hij in 1353 definitiefafscheid nam van de Provence enterugkeerde naar Italië, door ge-voelens van vaderlandsliefdewerd bevangen. De nostalgische euforie die hij toen onderging, legde hij neer in de laatste vanzijn zesenzestig in Latijnse hexa-meters geschreven Epystolemetrice (III. 24).

Francesco Petrarca. Schilderij van een onbekende vijftiende-eeuwse meester (Galleria Borghese, Rome).

Petrarca en Italië:Epystole metrice III. 24

Frans van Dooren

Page 30: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

197

Epystole metrice III. 24

Ad Italiam

Salve, cara Deo tellus sanctissima, salvetellus tuta bonis, tellus metuenda superbis,tellus nobilibus multum generosior oris,fertilior cuntis, terra formosior omni,cincta mari gemino, famoso splendida monte,armorum legumque eadem veneranda sacrarumPyeridumque domus auroque opulenta virisque,cuius ad eximios ars et natura favoresincubuere simul mundoque dedere magistram.Ad te nunc cupide post tempora longa revertorincola perpetuus: tu diversoria vitegrata dabis fesse, tu quantam pallida tandemmembra tegant prestabis humum. Te letus ab altoItaliam video frondentis colle Gebenne.Nubila post tergum remanent; ferit ora serenusspiritus et blandis assurgens motibus aerexcipit. Agnosco patriam gaudensque saluto:Salve, pulcra parens, telrarum gloria, salve.

Aan Italië

Gegroet, o zegenrijk land, door de vlam van Gods liefde geheiligd,land dat de goeden beschermt en de slechten van angst doet verbleken,land dat met vruchtbare wasdom en stralende schoonheid begiftigdalle gebieden op aarde in aanzien en glorie voorbijstreeft,roemrijke gordel van bergen, aan weerszij omgeven door zeeen,zetel van wapens en wetten en woning der heilige muzen,schathuis van fonkelend goud en kweekplaats van hoge talenten,landschap door kunst en natuur bijzonder geëerd en begunstigd,machtig gebied dat de mensheid op alle terreinen de weg wijst!Vreugdevol zie ik u terug na mijn lange verblijf in den vreemde:laat mij, uw eeuwige burger, dit moeizame leven voleindenonder uw gastvrije schutse, en moge uw bodem mijn blekelichaam ten slotte bedekken! Ik zie u. Italië, vanaf deboomrijke hoogten der Alpen verheugd voor mijn ogen verschijnen.Achter mijn rug hangen wolken, maar in mijn gezicht waait een zaligbriesje, dat mij al van verre verkwikkend en stralend verwelkomt.En ik herken met behagen ‘t gezegende land mijner herkomst:hell u, o beeldschone moeder, o roem van de wereld, gegroet!

Page 31: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

198

Wat is een leukere manier om keimis temaken met de Oudheid dan dwalen doorhet Labyrint van de Minotaurus, met deSirenen muziek te maken, het raadsel van

de Sfinx op te lessen of de verstenendeogen van Medusa te trotseren? In hetAllard Pierson Museum in Amsterdamkunnen jong en oud van 12 april tot en met21 September 1997 rondzwerven in dewondere wereld van de Griekse mytho-logie. Op de tentoonstelling Fabelachtig!Griekse griezels en wonderdieren tonen 120originele, voornamelijk Griekse voorwer-pen de belangrijkste fabeldieren en demythen om hen heen. Maar er is veel meerte beleven: grote modellen en decors,voorzien van allerlei effecten vertellen ietsover het wezen van de verschillende die-ren. Met deze speelse tentoonstelling richthet museum zich voor het eerst ook opkinderen van de basisschoolleeftijd. Daar-naastheeft de tentoonstelling genoeg tebieden aan volwassenen en middelbare-schooljeugd.

Op de tentoonstelling staan niet deGrieken centraal en ook niet de Grieksegoden, maar wezens die zich bevonden inhet schemergebied tussen de mensen- ende godenwereld, de streken aan de randvan de beschaafde wereld: de zee, dedichte bossen en onbegaanbare bergen.Hier was het voor stervelingen wel moge-lijk om te komen, maar er lagen onbekendegevaren op de loer: dit was de wereld vanvogels met vrouwenhoofden, gevleugeldepaarden, van mensen met staarten enpaardenoren en paarden met een mense-lijk bovenlijf.

Hoe gevarieerd ook, al deze wezenshebben gemeen dat zij zijn samengestelduit mens en dier of uit meerdere dieren.Het angstaanjagende school in de combi-

Sfinx. Terracotta, Zuid-Italië, 3de eeuw v.Chr.(collectie J. Moonen-Gijs).

De Oudheid: fabelachtig leuk!

Geralda Jurriaans-Helle

Page 32: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

199

natie: mensen met dierlijke trekken endieren met menselijk verstand, landdierenmet vieugels of met vissenstaarten. Dezemonsters hoorden niet thuis in de normalewereld, vvaar kwamen ze vandaan en watvertellen ze ons over de Grieken?

Oosterse fabeldierenSommige van deze dieren, zoals de sfinx,de griffioen of de hippalectryon, zijn over-genomen uit Egypte en het Nabije Oosten.De bijbehorende verhalen speelden voorde Grieken geen belangrijke rol. Daaromwerden de dieren ook vaak als los motiefgebruikt. Zij kregen wel een plaats in deGriekse mythologie, maar hun functie isdaar vaak zeer verschillend van de oor-spronkelijke. De Sfinx van Thebe, die haarraadsel opgeeft en ieder die het antwoordniet weet verscheurt, verschilt sterk vanhaar mannelijke soortgenoot in Egypte enhet Oosten. Daar is hij de vertegenwoordi-ger van de zonnegod, beschermer van delevensboom, of wachter van tempel enpaleis. De hippalectryon, de haan metpaardenvoorkant, komt oorspronkelijk nitIran. Het dier was daar juist andersomsamengesteld, een paard met een hanen-

kop, en diende als rijdier voor de goden.Deze functie is in Griekenland dezelfdegebleven: volgens een vermelding bij devijfde-eeuwse komediedichter Aristofanes(Kikkers 930 e.v.) zou Aeschylus het dier inde tragedie Prometheus ten tonele hebbengevoerd, waarschijnlijk als trekdier van dewagen van de zeegod Oceanus. Op vaas-schilderingen wordt de hippalectryon soms bereden door een man met een drie-tand, die als Oceanus geidentificeerd kanworden.

De zeeDe zeegoden verplaatsten zich ook opandere dieren door het water. De Nereidenreden op zeepaarden, zeedraken of op derug van Tritonen, mannen met vissenstaar-ten. Nereus, de Oude man van de zee, konverschillende gedaanten aannemen. Netals de zee zelf had hij nu eens het voorko-men van een vriendelijke oude man, endan weer van een woeste leeuw of slang.

Maar de zee herbergde nog veel meergevaren: op eilanden en verre kustenwoonden de Sirenen, Scylla en deGorgonen, alien dochters van de oudezeegod Phorcys. Deze god behoorde tothet godengeslacht dat heerste vóór de

Nereide, dochter van de zeegod Nereus, rijdt op eenzeepaard. In haar hand het pantser van Achilles.Terracotta, Zuid-Italië, 3de/2de eeuw v.Chr.(collectie J. Moonen-Gijs).

Hippalectryon. Afbeelding op drinkschaal. Terracotta;Athene, Malibu Schilder, 565-560 v.Chr.(APM 13.802).

Page 33: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

200

Olympische goden en is ook de stamvadervan andere monsters, zoals Cerberus, deChimaera, de Sfinx van Thebe en deHydra.

Elk volk heeft zijn eigen monsters envaak kan men in de monsters de diepge-wortelde angsten van de mensen herken-nen. Dat de Grieken de zee zien als de oor-sprong en de woonplaats van vele mon-sters is typerend voor de houding van deGrieken tegenover de zee. In het dagelijksleven was de zee een bron van zowelvoorspoed als ellende: omdat reizen overland moeizaam was en er bovendien veeleilanden waren, was varen vaak de enigemanier om ergens te komen. Veel handels-contacten gingen over het water, men vinger vis en men vocht oorlogen uit op zee.Maar de zee eiste natuurlijk ook slacht-offers en vele Grieken keerden met naar

huis terug. Degenen die wel thuiskwamen,vertelden spannende verhalen over stor-men, draaikolken, bewegende rotsen enmonsters.

MannenverslindstersWanneer wij de met de zee verbondenmonsters nader bekijken, herkennen wijook een andere, meestal goedverborgenangst van de Grieken: die voor de man-nenverslindende vrouw. Vrijwel al dezewezens zijn vrouwelijk. Verscheurendmonster, verleidster of tovenares, allemaalzijn zij uit op de ondergang van de manne-lijke held en gelukkig voor de gemoeds-rust van de Griekse man worden dezemannenverslindsters allemaal uiteindelijkdoor hem overwonnen. Zo heeft de onbe-wuste angst van de vrouw-onvriendelijkeGriekse man zijn neerslag gekregen in hetGriekse gedachtengoed.

SirenenWij kennen de verschillende monsters uitde mythologische verhalen en uit de beel-dende kunst, zoals terracotta beeldjes enafbeeldingen op Griekse vazen. Lang nietaltijd zijn deze twee bronnen in overeen-stemming met elkaar. Soms herkennen wijhet dier, maar kennen niet de episode diede afbeelding weergeeft. In andere geval-len ziet het dier op afbeeldingen er andersuit dan het beschreven wordt.

De Sirenen zijn bij ons vooral bekend uitHomerus’ vertelling in de Odyssee (12.39-54,158-200). Zij woonden op een ei-land en lokten met hun prachtige gezangde bemanning van de schepen naar zichtoe. Wanneer men echter te dichtbij kwam,liep het schip op de rotsen en kwam menjammerlijk om. Odysseus liet zich aan demast vastbinden en gaf zijn mannen deopdracht hun oren dicht te stoppen metbijenwas en vooral niet op hem te letten,maar dóór te roeien. Zo kwamen ze langshet eiland. Homerus geeft bijzonder veelaandacht aan de dreiging die uitgaat vanhet betoverende zingen van de Sirenen,

Medusa-kop. Fragment van een antefix. Terracotta,Tarente, circa 500 v.Chr. (APM 1103).

Page 34: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

201

maar hij is zuinig met details over deSirenen zelf. Uit het gebruik van de dualis(v. 52) kunnen we opmaken dat hij aan eentweetal dacht, dat hij lokaliseerde op eenweide waar de lichamen van hun slacht-offers lagen te rotten (v. 45-6), maar dat isalles wat we van dit raadselachtige duo teweten komen. In elk geval is duidelijk datde Homerische tekst geen enkele aanlei-ding geeft om te denken aan vogels. Opafbeeldingen van deze mythe op Grieksevazen worden ze echter als vogels metmeisjeshoofden afgebeeld. Vaak zijn het ermeer dan twee, zoals trouwens ook in depost-Homerische literaire traditie.

Omdat wij de vertelling van Homerus zogoed kennen, zijn wij geneigd om bij alleafbeeldingen van vogelmeisjes aan hetOdysseus-verhaal te denken. Maar dat isniet terecht. Van oorsprong zijn Sirenendoodsdemonen, te vergelijken met de

Erinyen, Harpijen en Keren. Zij hoordenbij het graf en werden vaak op grafstenenafgebeeld om andere, nog ergere, demo-nen af te schrikken. Als doodsdemonenkonden ze uit het graf komen en mensenmeevoeren. In het Dodenrijk maakten zijmuziek en wie van de levende stervelin-gen dit hoorde, moest sterven. Op vazenwerden zij zingend of musicerend boven-op een grafteken afgebeeld. Omdat zingenmoeilijk is af te beelden, kregen ze van deschilder vaak een instrument in de hand,een lier of dubbele aulos (hobo), om aan tegeven dat zij muziek maakten. Dit muzika-le element sluit wel weer goed aan bij hetverhaal bij Homerus.

ScyllaEen ander vrouwelijk monster datOdysseus op zijn pad vindt, is Scylla(Odyssee 12. 85-100, 222-259). Zij huist bijeen hoge rots en heeft zes stompen alsvoeten en zes nekken met hondenkoppenmet elk drie rijen tanden. Deze koppensteken naar buiten en roven vissen en dol-fijnen, maar ook leden van de bemanningvan de passerende schepen. Aan de held isde keuze tussen twee kwaden, want tegen-over haar ligt het alles opslurpende mon-ster Charybdis verborgen. Odysseus kiestervoor om Charybdis te ontwijken, omdatdat hem zijn hele schip zou kosten enoffert dus zes mannen op aan Scylla.

De afbeeldingen van Scylla wijken net alsbij de Sirenen af van de Homerische be-schrijving. Daar is zij nog een dierlijkwezen, maar de afbeeldingen laten meestalhet bovenlichaam van een mooie vrouwzien, met zes hondenkoppen om haar mid-del en een onderlijf dat in slangenstaartenuitloopt. Deze manier van afbeelden sluitaan bij een latere versie van de mythe,waarin het mooie meisje Scylla door dezeegod Glaucus begeerd werd. Toen zijniet op zijn avances inging, vroeg hij aande tovenares Circe een liefdesdrankje.Deze was echter zelf verliefd op hem envergiftigde het zwemwater van Scylla,

Lierspelende sirene op zuil. Afbeelding op oliefles.Terracotta, Athene, Athena Schilder, circa 500 v.Chr.(APM 8977).

Page 35: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

202

zodat het meisje in een monster verander-de.

Scylla en de Sirenen horen bij de vrouwe-lijke tegenstandsters die de held in spe opzijn weg naar waar heldendom ontmoet.Uiteindelijk worden ze ofwel overwonnenof ze scharen zich aan zijn kant, wanneerze zien dat zij met tegen hem opgewassenzijn. Zij vormen een deel van de beproe-vingen die de held moot doorstaan en diehij nodig heeft om te bewijzen dat hij eenheld is. Want men kent de held aan zijntegenstanders en hoe verschrikkelijker diezijn, des te groter de held.

Het beest in de mensDe held vindt ook mannelijke tegenstan-ders op zijn pad, zoals de centauren. Demeeste centauren zijn wild en onbe-schaafd, eten rauw vlees en vechten metstenen en boomstammen. Vooral onderinvloed van vvijn komen zij tot ernstigewandaden, zoals bleek op de bruiloft vande koning van de Lapithen, waar ze wijn

Scylla. De hondenkoppen rond haar mid del hebbeneen man te pakken. Geveldecoratie van grafmonu-ment. Kalksteen, Tarente, 4de-3de eeuw v.Chr.(APM 1599).

De halfgod Heracles, gehuld in een leeuwenvel, valteen centaur aan. Afbeelding op Tyrrheense amfoor,circa 550 v.Chr. (collectie Theodor).

Masker van de bosgod Pan. Brons, Romeins, 2deeeuw n.Chr. (APM 710).

Page 36: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

203

te pakken kregen en zich vergrepen aan devrouwen van de Lapithen.

De centauren en ook de saters zijn de af-spiegeling van een andere angst, die voorhet beest dat in ieder mens huist en dat in-geperkt wordt door beschaving en opvoe-ding, maar altijd ki-m losbreken. De ge-vechten tussen helden en centauren gevenmet alleen de strijd van Grieken tegen bar-baren weer, maar ook de innerlijke strijdvan de held, van het beste tegenover hetslechtste in de mens. Alle helden haddenmooie én duistere trekjes, zij konden dap-per en wijs zijn, maar ook agressief envraatzuchtig. Heracles doodde zijn kinde-ren in een vlaag van waanzin en zijn vrien-den, de goede centauren Cheiron enPholus door onachtzaamheid, Theseus lietAriadne in de steek en veroorzaakte dedood van zijn vader.

De saters met hun paardenoren, staart enhoeven zijn de personificatie van onbe-heerste zinnelijke driften, zonder door be-schaving opgelegde beperkingen. Zij be-vinden zich in het gevolg van Dionysus,want onder invloed van wijn kan in ieder-een het beest naar boven komen. Voor dekunstenaars bood de sater de mogelijkheidallerlei zaken af te beelden die in de men-senwereld niet konden of mochten. Satersgedroegen zich niet zoals een Griekse manzich hoorde te gedragen. Zij hingen letter-lijk de beest uit.

Zo is de Griekse mythologie gevuld metmonsters en tabeldieren. Sommige zijn uitiindere culturen overgenomen, anderegaan terug op godheden en demonen uiteen zeer ver verleden. Maar bijna alletonen de verborgen angsten van de mens.Men kan veel te weten komen over eenvolk, wanneer men bekijkt wat voor soortmonsters het kent en wie deze monstersverslaat. Voor de Grieken is deze laatstevraag niet zo moeilijk te beantwoorden.Ieder monster komt uiteindelijk altijd demannelijke held tegen die hem, met watvrouwelijke hulp, doodt of onschadelijkmaakt en zo de wereld weer lets normalermaakt.

PublicatiesBij deze tentoonstelling is een geillus-treerde publicatie verschenen, waarinkorte artikelen zijn opgenomen over deverschillende fabeldieren, de mythen omhen heen en hun diepere betekenis(32 pagina’s, 40 illustraties, waarvan 8 inkleur). Daarnaast is een speciale kinder-catalogus met knutselpakket gemaakt, dieop speelse wijze de kinderen lets over deverschillende wonderdieren vertelt. Voorhet Basisonderwijs is een groot lespakketrond het thema Fabeldieren gemaakt envoor het Voortgezet Onderwijs educatiefmateriaal. Inlichtingen hierover en overmuseumbezoek en rondleidingen bij hetsecretariaat van het museum,tel: (020) 525 25 56.

Twee saters en maenaden dansen vrolijk rond op demuziek van de saters. Oliefles, circa 500 v.Chr.,Marathon Schilder (collectie Theodor).

Page 37: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

204

Als er in de Romeinse maatschappij eenberoepsgroep is geweest die altijd aan deonderkant van de maatschappelijke ladderis blijven hangen, dan zijn het wel de uri-natores, de duikers die in de haven vanOstia, in de rivier de Tiber en voor de kus-ten van Italië hun karig loon verdienden.Die geringe achting was niet nieuw in deGrieks-Romeinse wereld. Vanaf het mo-ment dat duikers overal langs de kustenvan de Middellandse Zee actief werden alsparelvissers, sponzenvissers of schatdui-kers, hebben ze op weinig waarderingmogen rekenen. Ze werden gezien alswaaghalzen die een spel met de doodspeelden. Zonder duikmasker of andereattributen daalden zij met stenen ver-zwaard af naar diepten van soms meerdan 15 meter. Daar zwommen zij danrond, zoekend naar schelpen, sponzen enkoralen of door schepen verloren ladingen,en stegen vervolgens weer op naar de op-pervlakte. En dat elke dag opnieuw. ledereduik moet een pijnlijke aangelegenheidzijn geweest. Hun ogen waren rood opge-zwollen van het zoute water en hun orenhadden het door de drukverschillen zwaarte verduren. Om te voorkomen dat huntrommelvliezen tijdens die snelle afdalingzouden knappen, hadden sommigen ergaatjes in geprikt (Aristoteles, Problemata32). Maar nu bestond het gevaar dat erwater in hun oren zou stromen. Daaromstopten ze stukjes spons in hun oren ofdeden ze voor een duik olijfolie in hunmond en oren. Zo hoopten ze dat hetzeewater niet door hun doorgeprikte trom-melvliezen in de buis van Eustachius ach-

ter het oor zou binnendringen. Het zalduidelijk zijn dat de levensverwachtingenvan de duikers niet al te hoog waren. Alsze hun duikavonturen al overleefden, danmag men zich afvragen hoe zij zich na hunactieve duikersleven gevoeld zullen heb-ben.

Hoe hard ze ook werkten, welke risico’sze ook namen, op enige sociale stijgmgmochten ze niet rekenen. De zee stond nueenmaal in een kvvade reuk. De zee, zovonden de Romeinen, was er alleen omnaar te kijken. Wie zijn brood op zee ver-diende, deugde niet en wie in de zee af-daalde en zich begat in een vijandig ele-ment maakte het nog bonter en keerdezich nog verder af van de normen enwaarden van de klassieke agrarische maat-schappij, ook al maakte hij zich nuttig voordie maatschappij. Duikers werden dan ookgemeden. Alleen warmeer oorlogssituatieshet noodzakelijk maakten dat zij als eensoort kikvorsmannen avant la lettre vijan-delijke schepen onklaar maakten, warende Romeinen bereid hun afkeer tijdelijk teoverwinnen. Zoals in 194 n.Chr., toenduikers in dienst van keizer SeptimiusSeverus een beslissende rol speelden bijhet beleg van Byzantium. Ze zwommennaar de schepen van de vijand, sloegenspijkers waaraan lange kabels zaten in debodem van die schepen en trokken deschepen vervolgens van hun plaats(Cassius Dio, Historiën 75.12. 2).

Alleen al aan het Latijnse woord waar-mee duikers werden aangeduid kan menzien hoezeer zij geminacht werden. Wanthoe je het ook wendt of keert, het Latijnse

Oudhistorisch allerlei (3)Urinatores: de onderkant van deRomeinse samenlevingFik Meijer

Page 38: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

205

woord voor duiker, urinator, is nu niet be-paald een woord waaruit waarderingspreekt. Hoewel de Romeinen woordenhadden voor duiken en onder water gaan(demergi, inmergi, submergi), was het woordurinator, afgeleid van urino(r), de term voorduiker. Dat woord gingen de duikerstenslotte ook zelf gebruiken om hun be-roep aan te geven, want er zijn inscriptieswaarop te lezen staat dat duikers zichverenigd hadden in een vakvereniging, hetcorpus urinatorum (Corpus InscriptionumLatinarum 6.1872; 14.303).

Maar hoe waren de Romeinen nu opdeze naam gekomen? Dat is nog altijd eenniet opgeloste vraag. De traditionele inter-pretatie is dat urinator te maken heeft methet woord urina in zijn oorspronkelijkebetekenis van water. Urinatores waren dusmensen die in het water werden onderge-dompeld of mensen van wie ‘het waterafdroop’. Dichter bij de waarheid is mijnsinziens de verklaring van Oleson, dieurinatores niet afleidt van urina in de bete-kenis van gewoon water, maar in de bete-kenis van urine. Op grond van het gege-ven dat duikers, en met name duikers inkoud water, door de druk van de waterko-lom de neiging hebben om onder water

spontaan te urineren - diuresis heet dat inmedische vaktaal -, zouden ze urinatores,urineerders, zijn genoemd. Hoewel dezekwaal niet emstig is - boven water hebbende duikers er geen last van -, kregen deduikers toch het etiket urinatores opge-plakt. Geleidelijk zouden urino(r) en urina-tor technische termen zijn geworden die d6oorspronkelijke woorden voor duiken enduikers hebben verdrongen.

De verbinding met urina in de betekenisvan urine is zeer aannemelijk, alleen denkik dat de fysiologische uitleg niet juist is.Volgen we Oleson, dan wordt urinatorsteeds meer een technische term, en devraag is of er in dat geval ook niet anderetermen in gebruik zouden zijn gekomendie meer het duiken zelf zouden hebbenbenadrukt dan de bijverschijnselen waarde buitenstaanders nauwelijks weet vanhadden. Woorden als in-, de- en submergiwaren daarvoor uitermate geschikt. Maarurino(r) en urinator bleven in gebruik, endat kwam, denk ik, omdat de mensen inRome en Ostia, waar het aantal duikers al-maar groeide, permanent werden gecon-fronteerd met de lichamelijke ongemakkenvan duikers. De antieke bronnen doendaarover geen mededelingen, maar opgrond van een verslag van een Franseontdekkingsreiziger uit het begin van dezeeeuw waarin deze zijn belevenissen metparelduikers in de Perzische Golf te boekheeft gesteld, meen ik dat er alle reden isom het woord urinator in zijn betekenisvan ‘urineerder’ op een andere manier teverklaren. De ontdekkingsreiziger om wiehet gaat is Henry de Monfreid en zijn boekheeft als titel Les Secrets de la Mer Rouge. DeMonfreid bracht geruime tijd door op hetzogeheten Pareleiland. Hij sloot vriend-schap met de bewoners en nam vele malenin zijn boot duikers mee naar de parel-gronden. Tijdens die tochten werd hij tel-kenmale opnieuw getroffen door een ver-schrikkelijke stank wanneer de duikersaan boord waren. De Monfreid schrijftdaarover het volgende:

Een wij-inscriptie van het Corpus urinatorum (‘de vere-niging van duikers’) ter ere van keizer Antoninus Pius.

Page 39: Tullia, Cicero’s dochter - Tresoarimages.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 69... · 2006-12-19 · 169 te heeft gehouden. Aan dit lijstje zouden nog vele anderen toegevoegd

206

Qnder de smerige luchtjes overheerst een uri-nelucht of, beter gezegd, een stank van pis. Ikvraag me af of de jongen aan boord of de jongeSoedanees misschien hun behoeften ‘s nachts inhet schip doen, maar Ahmed Moussa, die ge-ruime tijd met de duikers heeft gevaren, verteltme dat ze lijden aan een incontinentie van deurinewegen. Al drie van de jongens die nogmaar net met duiken zijn begonnen lijden aandeze ziekte. Het is een ziekte die duikers vannog geen dertig jaar oplopen wanneer ze, ver-zwaard met een grote steen, naar diepten van15 tot 18 meter afdalen. Overdag ruikt men hetniet zo erg, omdat ze constant in het water zijn.Bovendien openbaart de ziekte zich in het be-gin alleen tijdens de nacht... Nog een kwaal bijde lange reeks ziekten waaraan ze lijden omaan de zee de kostbare colliers te onttrekken diein de toekomst zachtjes zullen rusten op de ge-parfumeerde huid van een vrouwelijke hals.

Accepteren we de uitleg van De Monfreiden passen we die toe op de duikers uit de -klassieke Oudheid, dan krijgt het woordurinator een andere betekenis. Het woorddat ooit door buitenstaanders was bedachtis in deze interpretatie geen technischeterm meer maar een scheldwoord voor eenberoepsgroep op grond van een lichamelij-

ke afwijking. Hoe groter het aantal duikerswerd, des te meer raakte de term urinatoresingeburgerd. Tenslotte wist niemand meerbeter of duiken en urino(r) waren begrip-pen die onlosmakelijk met elkaar verbon-den waren. Ook de duikers zelf accepteer-den de term tenslotte. En als iemanddreigde te vergeten waarom duikers urina-tores werden genoemd, dan was een ont-moeting met een urinator voldoende omhem er opnieuw van te doordringen waar-om deze term ooit was bedacht. En of deurinatores nu belangrijk waren voor dehaven van Ostia, het kloppend hart van deRomeinse economie, voor de buitenstaan-ders waren het urineerders die stonken endaar liep je in een wijde boog omheen.

KORTE BIBLIOGRAFIEJ.P. Oleson, ‘A physiological basis for the termurinator, “diver”’, American Journal of Philology97 (1976) 22-9.Henry de Monfreid, Les Secrets de la Mer Rouge(Parijs 1931). Ik werd op het boek van DeMonfreid gewezen door Andre WegenerSleeswyk, die ook de relatie legde met urinato-res.