HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

39

Transcript of HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

Page 1: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,
Page 2: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

I. Droom en rede‘Ik weet niet waarom ik van jongs af aan een diepe afkeer heb gevoeld van de opinies van demassa. Was het een vorm van goddelijke inspiratie of een vorm van waanzin? Betitel mijnhouding zoals je wilt! Tegelijkertijd verlangde ik naar waarheid en wetenschap, want ikmeende dat de mensen niets mooiers en goddelijkers kunnen verwerven.’ (De meth. med. X457K).

De schrijver van deze regels, Galenus, na Hippokrates de beroemdste arts uit deOudheid, was trots op zijn rationele methode. Hij was een onvermoeibaar vorser.Toch klinkt in zijn woorden ook een irrationeel element door. Hij leefde dan ook ineen wereld waarin alles behalve de rede hoogtij vierde. Veeleer zou men kunnenzeggen dat in de tweede eeuw n. C. de verbeelding aan de macht was. Deze tijd waseen bloeitijd voor het geloof in het bovennatuurlijke, zoals het raadplegen van orakelsen droomuitleggers. Goddelijke vermaningen door middel van dromen kwamen nietalleen tot eenvoudige gelovigen, zoals de talrijke inscripties ons mededelen, of totreligieuze dwepers, zoals de redenaar Aelius Aristides, die in zijn Hieroi Logoi(Heilige Geschiedenissen) een heel droomboek naliet, maar ook tot consciëntieuzestaatslieden, zoals keizer Marcus Aurelius. In zijn Meditationes (Overpeizingen) uit dekeizer zijn dankbaarheid voor het feit:

‘dat ik bijstand kreeg in dromen, speciaal hoe ik bloedspuwingen en duizelingen konvermijden.’ (Marcus Aurelius, Meditationes 117,9).

Een rationeel ingesteld arts als Galenus liet zich toch op beslissende momenten in zijnpersoonlijk leven en in zijn beroepspraküjk door dromen leiden.

II. Het leven van Galenus

Jeugd en opleiding

Galenus werd in 129 n. C. geboren op het ouderlijke landgoed bij Pergamon inwestelijk Klein-Azië. In die tijd werd het openbare leven daar gedomineerd door deactiviteiten in en rondom de tempel van Asklepios, de genezende god. DitAsklepieion was tegelijkertijd bedevaartplaats en kuuroord. In het Asklepieionwerden rationele gezondheidstherapieën gecombineerd met irrationeel geloof inwondergenezingen. Met de god Asklepios kon een mens een persoonlijke relatiehebben; dromen waren daarbij het bij uitstek geschikte communicatiemiddel. Hij

170

E. H. HalbertsmaJ. A. van Vels-van Dongen

Arts tussen droom en rede

Galenus

Page 3: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

verscheen in een droom aan de gelovige en toonde door middel van genezing zijngoddelijke macht. Tijdens Galenus’ leven was er sprake van een sterke opleving vandeze Asklepioscultus. De vader van Galenus, die landeigenaar en architect was, iszeer waarschijnlijk betrokken geweest bij de uitbreidingen van het Asklepieion bijPergamon. Hij heeft een grote invloed op zijn zoon uitgeoefend. Zo was hijverantwoordelijk voor de belangstelling die Galenus aan de dag legde voor allerleivormen van wetenschap. We weten verder weinig over hem. Galenus noemt in zijnomvangrijke oeuvre niet eens zijn naam. Door epigrafisch materiaal te combinerenmet gegevens uit Galenus’ boeken is het toch mogelijk enige nadere informatie tekrijgen. In het Byzantijnse Suda-lexicon staat zijn naam wel: ;

‘Galenus, (...) zoon van de landmeter en architect Nikon, (...)’.

Dit lexicon is niet altijd even betrouwbaar, maar we mogen aannemen, dat dezevermelding correct is. Dat zijn vader landmeter en architect was, schreef Galenusimmers zelf, onder andere in De libris propriis1. Hij kwam uit een familie mettenminste drie generaties architecten. Een Arabisch handschrift levert over dat zijnvader ‘hoofd van het gilde van de timmerlieden’ was. Dit is een vrij letterlijkevertaling van het Griekse architektôn. Bovendien zijn in Pergamon bij opgravingenrondom het Asklepieion inscripties gevonden, die werden vervaardigd door een,zekere Aelius Nikon, een architect. Uit zijn naam valt af te leiden dat deze NikonRomeins burgerrecht had gekregen tijdens de regering van keizer P. Aelius Hadrianus(l 17-138 n. C.). De datering komt overeen met een periode van vele bouwactiviteiten^in Pergamon en de uitbreiding van het Asklepieion. Deze Aelius Nikon schreef’zogenaamde isopsephische verzen: verzen waarvan de letters als getal opgeteldsteeds dezelfde uitkomst geven (letters dienen in het Grieks ook om getallen uit tedrukken). Er zijn vijf inscripties overgeleverd. Eén inscriptie bevat een lofdicht op degeometrie, een ander op de zonnegod. Galenus schreef dat zijn vader geschoold was:in geometrie, rekenen, astronomie, architectuur en letteren. De gelijkenis met deAelius Nikon uit de inscripties is dus groot.

Er is nog een Nikon. In twee andere isopsephische verzen is sprake van ‘Juliu^Nicodemus die ook Nikon de jongere genoemd wordt’. Ook deze Nikon was architecten leefde in de tweede eeuw n. C. Hij was betrokken bij de bouw van de zuilengang opde agora. Met evenveel recht kan men beweren dat Julius Nicodemus één en dezelfdeis als de vader van Galenus. Of één van beiden de vader van Galenus was, en zo ja, wievan beiden, valt niet met zekerheid te zeggen. Het lijkt echter heel goed mogelijk dat:Galenus’ vader Nikon heette. Er zijn uit de tweede eeuw nog meer architecten/landmeters met die naam bekend, zelfs met literaire aspiraties, maar een stelligeidentificatie is onmogelijk door de weinig fantasierijke manier van naamgeving bijGrieken en Romeinen. De geslachtsnamen Julius en Aelius bieden geen houvast. Denaam Claudius die Galenus soms krijgt, is overigens een vergissing uit deRenaissance. Toen werden de letters cl. voor Galenus’ naam als Claudius geïnterpre-teerd; dit kan ook clarissimus, de voortreffelijke, betekenen.

De vader van Galenus moet, in tegenstelling tot zijn moeder, een vriendelijk enintelligent persoon zijn geweest. In zijn werk schreef Galenus over hen:

‘Ik had het grote geluk de kalmste, rechtvaardigste, eerlijkste en meest humane vader te hebbendie er bestond. Mijn moeder was echter zeer driftig, zodanig dat zij soms de slavinnen beet,krijste zonder ophouden en ruzie maakte met mijn vader, meer dan Xantippe met Socrates/ (Decogn. an. morb. V, 40-41 K).1 Alle geschriften van Galenus worden, zoals gebruikelijk, geciteerd met de Latijnse titel en de verwijzingnaar de paginering in de editie van Kühn. Zie hiervoor ook de bibliografische noot aan het einde van hetartikel.

171

Page 4: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Galenus’ vader had een belangrijke invloed op zijn jeugd en verdere leven. Hijbemoeide zich persoonlijk met diens opleiding, in plaats van dit op de toen:gebruikelijke wijze aan oudere slaven, de pedagogen, over te laten. De tijd is Nikongunstig gezind geweest: Pergamon beleefde een economische en culturele bloeipe-riode. Dit alles creëerde voor Galenus de ideale omstandigheden voor zijn lange engrondige scholing. Hij was hiermee zeer gelukkig:

‘Ik heb het geluk gehad te zijn opgevoed door een vader die bekwaam was in de studiën derrekenkunde, logica en grammatica en die mij in die vakken en in andere vakken die deeluitmaken van de opvoeding (paideia) heeft ingevoerd. Toen ik vijftien jaar was, introduceerdehij me in de studie van de dialectiek, opdat mijn aandacht zich uitsluitend op de filosofie zouconcentreren. Vervolgens, toen ik zeventien was, werd hij door zeer duidelijke dromen ertoeaangezet mij de studie van de geneeskunde met die van de filosofie te laten combineren. Zoveelgeluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen, maar alsik niet besloten had heel mijn leven te wijden aan de studie van de geneeskunde en de filosofie,zou ik niets van belang weten.’ (De ord. libr. suor. XIX 59K).

Zo bepaalde een droom zijn verdere levensloop. De filosofie zou hij naast degeneeskunde zijn leven lang blijven beoefenen. Als vijftienjarige kwam Galenusreeds in aanraking met verschillende filosofische scholen, onder andere van deplatonisten, de peripatetici en de stoïcijnen. Zijn vader, die hem als pedagoogvergezelde, stelde vragen over het gedrag en de leer van deze filosofen. Galenus werdopgevoed tot een eclecticus. Hij onderzocht alle doctrines en beperkte zich in theorieen praktijk niet tot het aanhangen van één visie. De geneeskunde was, net als defilosofie, in verschillende scholen, sekten, verdeeld. Galenus volgde lessen bij de besteleermeesters van al deze stromingen. De eerste twee jaar studeerde hij in Pergamononder andere bij Satyrus, een leerling van de beroemde anatoom Quintus.

Galenus was eenentwintig toen zijn vader stierf. Hierop vertrok hij uit Pergamonom buiten zijn vaderstad verder te studeren. Eerst ging hij naar Smyrna, waar Satyrusvandaan kwam. Hij werkte daar onder zijn favoriete leermeester Pelops. Vervolgenswilde hij onder Pelops’ leermeester Numisianus verder studeren. Deze Numisianus,zelf een leerling van Quintus en van de evenzeer beroemde anatoom Marinus,verbleef in Korinthe en verhuisde vervolgens naar Alexandrië. Galenus ging met hemmee en studeerde in dit belangrijke centrum van systematisch en empirischonderzoek. In Alexandrië werden - hoofdzakelijk op dieren - secties verricht en konhij menselijke skeletten bestuderen, wat zijn inzicht in de anatomie vergrootte. Tot deleermeesters aldaar behoorde onder meer een zekere Julianus, die een artsenoplei-ding van een half jaar voldoende vond. Dit botste met de eerzucht en deweetgierigheid van Galenus. Zijn medestudenten beschouwden hem als een bevoor-rechte student; zij zeiden tegen hem:

‘Jij bent buitengewoon begaafd. Dank zij de ambitie van je vader heb je een bewonderenswaar-dige opleiding gekregen. Je hebt de geschikte leeftijd om te leren en je beschikt over definanciële mogelijkheden die Je de tijd geven om je aan de studie te wijden. Voor ons is het heelanders. Onze vooropleiding laat te wensen over, wij bezitten niet jouw scherpe intelligentie enhebben niet genoeg te verteren. Wij moeten ons dus tevreden stellen met de kennis die wij nuhebben, hoe pover die ook is.’ (De meth. med. X 561 K)

In 157 n.C. keerde de inmiddels zevenentwintigjarige Galenus naar Pergamonterug. Door de hogepriester van het Asklepieion werd hij aangesteld als arts voor degladiatoren. Blijkbaar had hij gedurende zijn twaalfjarige opleiding een goede naamopgebouwd. Een langdurige opleiding was alleen weggelegd voor welgestelden.Zowel zijn goede scholing als zijn financiële middelen stelden Galenus in staat zichals arts onafhankelijk te gedragen.

172

Page 5: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Geneesheer, genees Uzelve

Ook artsen kunnen ziek worden. Toen Galenus in Pergamon terugkeerde, stelde hijbij zichzelf de diagnose dat hij een abces had tussen zijn leveren zijn middenrif. Ditabces genas nadat hij bij zichzelf een aderlating verricht had, die Asklepios hem ineen droom had gesuggereerd. Na de succesvolle behandeling beschouwde Galenuszichzelf als dienaar van deze god:

‘Ik was een verklaard dienaar van de god van mijn voorvaderen Asklepios sinds hij mij - ik leedaan een abces - uit een dodelijke toestand gered had.’ (De libr. propr. XIX 18- 19K).

Opnieuw had een droom zijn leven een beslissende wending gegeven.

Reizen

In 161 en 162 maakte Galenus wetenschappelijke reizen, onder andere naarKorintheen Alexandrië. Dit soort reizen was in de Oudheid niet ongewoon. Reizende artsenwaren een gewoon beeld op de Romeinse wegen. Een arts gehoorzaamde door tereizen aan het Hippokratische voorschrift, dat een arts een grote verscheidenheid aaalandstreken en klimaten moest leren kennen. Bovendien leverde het rondtrekken dearts werk en bekendheid op, of hij nu reisde volgens een vast circuit of naarwillekeurige plaatsen. Soms lieten patiënten een arts van heinde en ver bij zichroepen. Van goede artsen werden de kwalificaties zelfs op hun grafstenen vermeld.Een arts reisde vaak alleen, eventueel met aanbevelingsbrieven op zak, of in hetgezelschap van een rijk beschermheer.

Ook Galenus volgde dit Hippokratische voorschrift. Hij reisde door Italië en doorgrote delen van het oostelijke deel van het Romeinse rijk: de Balkan, Griekenland,Klein-Azië, Egypte, Palestina. De beschrijvingen van wat hij zag en deed, van zijnvrienden en leermeesters, en van de redenen voor elk bezoek, zijn belangrijkebijdragen aan onze kennis van zijn tijd. Anders dan voor de meeste artsen was voorGalenus de voornaamste beweegreden om te reizen geen financiële, maar eenwetenschappelijke: het onderzoeken van ziekten verbonden aan verschillende landenen klimaten, het verzamelen van medicijnen en het aanhoren van voordrachten.

Het verkrijgen van goede medicijnen en medicinale kruiden was voor een arts eenprobleem. In de Oudheid waren er geen apotheken. Een arts kon wel ingrediëntenkrijgen bij speciale kruiden- en medicijnenhandelaren, die net als de artsen somsrondreisden. In deze ‘branche’ werd echter veel gesjoemeld en vervalst. Om dezeproblemen te voorkomen en om zijn voorraad bijzondere kruiden aan te vullenhaalde Galenus op zijn reizen de ingrediënten voor zijn medicijnen ter plaatse. Ookkreeg hij betrouwbare zendingen van relaties:

‘Om die redenen wilde ik Cyprus bezoeken en omdat ik een vriend had, die daar invloedrijkwas en die bevriend was met de commandant van de mijnen, de keizerlijke procurator, bracht ikdaarvandaan veel cadmium, koperpyriet, spodion, zinkoxide, kopererts, misy, sory (dit zijnwaarschijnlijk ijzersulfaten) en kopersulfaat mee, net als ik uit Palaestina Syria zuivereopobalsamum meebracht (...) Ik voer ook naar Lemnos (...) om geen andere reden dan vanwegede Lemnische aarde, als men dit zo wil noemen, of de Lemnische zegelaarde (i.e. terrasigillata), die ik voldoende heb besproken in het negende boek van De simplicium medicamento-rum temperamentis ac facultatibus. Deze Lemnische aarde of zegelaarde, als men het liever zowil noemen, wordt zó gemaakt, dat niemand de echte van de nagemaakte kan onderscheiden,net zoals het zogenaamde Indische lycium en vele andere stoffen die zeer moeilijk zijn teonderscheiden van de nagemaakte en die men moet inzamelen van de procuratoren, die naardie plaats gaan of van de senatoriale gouverneurs van het land of van vrienden die daar wonen,

173

Page 6: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

w^tik heb gedaan, zoals jullie hebben gezien. .Sommige stoffen worden voormij meegebrachtuit Syria Magna, sommige uit Palestina, sommige uit Egypte of Cappadocië en andere uitPontus, evenals uit Macedonië en de plaatsen in het westen waar de Kelten en de Iberiërs levenen de Moren, die het land tegenover hen bewonen. (De ant. XIV 7K).

In Galenus’ tijd was het Romeinse wegennet erg uitgebreid. De wegen warenaangelegd door soldaten en vaak voltooid door de provinciebewoners.

‘Keizer Trajanus (...) liet de vochtige en modderige gedeelten met stenen plaveien of hoogde zeop, hij liet de ondergrond van doornen en rotsen ontdoen en liet dammen bouwen overonbegaanbare rivieren. En als een weg overdreven lang was, liet hij een andere, kortere weghakken, en als dit bemoeilijkt werd door een hoge heuvel, liet hij de weg afbuigen door meerbegaanbare gebieden. En als het gebied vol zat met wilde dieren of woest was, liet hij dit gebiedontginnen en liet er heerbanen aanleggen en liet ook de oneffen wegen verbeteren.’ {De methmed. X 633K).

Weliswaar waren zeereizen sneller en minder vermoeiend, maar wél afhankelijk vanhet jaargetijde; in de seizoenen waarin het varen door stormen gevaarlijk was, voermen niet. Zeereizen waren duur en alleen voor de rijkeren weggelegd. Over landreizen was mogelijk voor arm en rijk en kon het hele jaar plaatsvinden. De armenliepen, met een gemiddelde van ±37,5 km per dag. Wanneer men niet hoefde te lopenhad men keuze uit diverse mogelijkheden om zichzelf en de bagage te vervoeren:dragers (in berggebieden), pakezels, kamelen (in het Nabije Oosten), en allerleisoorten wagens, die een gemiddelde afstand van zo’n 30 km per dag konden afleggen.Galenus zelf laat zich in zijn werk nauwelijks uit over zijn eigen reisomstandigheden.Soms lezen we bij hem iets over die van anderen:

‘Het ging om die slaaf, een van diegenen die te voet op reis met hun meester meerennen, die ikverdacht van het simuleren van pijn (...) (Quom. morb. sim. sint depr. XIX, IK).

Het betreft hier een slaaf, een zogenaamde cursor, die voor de wagen of draagstoelvan zijn meester uitliep om ervoor te zorgen dat bij opstoppingen de weg werdvrijgemaakt.

Als de reiziger eenmaal op weg was, rees de vraag waar hij uit kon rusten,overnachten of waar hij zijn rij- of trekdier kon wisselen. Er bestond natuurlijk demogelijkheid een tussenstop te maken bij familie of vrienden, of eventueel bij eeneigen huis, maar de grote massa was toch aangewezen op herbergen. Sommigereizigers hadden toegang tot de cursus publicus, de keizerlijke post. Voor hen was devraag waar de reis te onderbreken niet zo’n probleem. Om toegang te krijgen tot decursus publicus moesten zij een machtiging (diploma) met een handtekening van dekeizer of een gouverneur van een provincie in bezit hebben. Er bestonden itineraria,lijsten waarop de herbergen die tot de cursus publicus behoorden vermeld stonden. Dehoogste stand kon meestal wel op de een of andere manier aan zo’n diploma komen.Dit vergemakkelijkte het reizen zeer. Of artsen in het algemeen, en ook Galenus, eendiploma bezaten is niet bekend. Wellicht kreeg een arts, wanneer hij vooraanstaandezieke personen bezocht, een dergelijke machtiging en had Galenus als lijfarts van dekeizer er ook de beschikking over. De grote massa was aangewezen op de gewoneherbergen. In de dichtbevolkte gebieden lagen deze langs de weg op l O a 15 km vanelkaar. Het is bekend dat de stadsherbergen vaak ook dienst deden als bordeel. Devermogenden zochten liever slaapgelegenheid bij familie of vrienden. In een stadovernachten genoot de voorkeur bij de meesten, omdat daar de gebruikelijkefaciliteiten als badhuis, gymnasium, eet- en drinkhuisjes, tabernae en popinae,voorhanden waren. Nachtrust was niet gegarandeerd, omdat ‘s nachts het vrachtver-keer door de straten reed. Bedrog in de keuken en de bar kwam veelvuldig voor: de

174

Page 7: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

waard (caupó) en de waardin (copu) hadden van oudsher een slechte naam. Dit wtóniet ten onrechte:

‘Wij weten zeker dat er vele herbergen en koks zijn die betrapt worden op het verkopen vanmensenvlees als varkensvlees, omdat niemand van diegenen, die het vlees eten, het verschilmerkt. Ja, ik heb zelfs eens betrouwbare mannen horen vertellen dat zij in een herbergovervloedig soep met heerlijk vlees hadden gegeten, en dat zij, toen zij bijna verzadigd waren,in de soep het topje van een vinger vonden waar de nagel nog aan vast zat. Omdat ze bangwaren dat de herbergiers ook hen zouden opeten volgens hun gewoonte, vertrokken ze meteenen nadat ze het eten hadden uitgebraakt, vervolgden ze hun reis.’ (De simp, med. temp. ac fac. II,2K).

Rovers langs de wegen waren een gewoon beeld in Galenus’ tijd. Gewapenderoversbenden kwamen overal in het Romeinse rijk voor, maar voornamelijk in degrens- en bergprovincies. De meeste reizigers sloten zich uit veiligheidsoverwegin-gen bij een grote groep aan. Zij die zich dat konden veroorloven, zorgden voor eengewapend escorte. De aanwezigheid van rovers kon voor Galenus als arts bestinteressant zijn:

‘Wij hebben eens het geraamte van een rover zien liggen in een gebergte, een beetje van de wegaf, die gedood was door een reiziger, toen hij slaags was geraakt met deze rover, die hem alseerste had aangevallen. Geen enkele bewoner uit die omgeving wilde hem begraven, maar zijverheugden zich uit haat erover dat zijn lichaam werd opgegeten door vogels, die hem, na zijnvlees binnen twee dagen te hebben opgegeten, achterlieten, zodat het geraamte bestudeerd konworden door diegene, die dat wilde.’ (De anat. admin, II, 221-222K).

Rome, de grote stad

In 162 vertrekt Galenus naar Rome. Hij duidt als oorzaak van zijn vertrek een stasis(opstand, twist) aan. Hij zegt namelijk van plan te zijn na deze stasis terug te kerennaar Pergamon:

‘(...) wanneer de opstand in mijn vaderstad op zal houden, zul je zien, dat ik deze stad (Rome)zal verlaten (...)’ (De Remed. parab. XIV 458-459K).

Wat Galenus met deze stasis bedoelde, is onduidelijk. Er bestaan drie verklaringen.Hij kan de Armeens-Parthische oorlog van 161-165 bedoeld hebben. Galenus keerdeinderdaad in 166 terug naar Pergamon. Een historisch argument tegen dezeverklaring is, dat er geen sprake was van een algemene paniek onder de provincialen,en evenmin van een vlucht van intellectuelen wegens deze oorlog. Een linguïstischargument tegen deze opvatting is het feit dat Galenus, als hij de Armeens-Parthischeoorlog bedoelde, het woord polemos (oorlog) gebruikt zou hebben, en niet het woordstasis, dat eerder op een interne twist duidt. Een tweede verklaring is, dat er sprakewas van een conflict tussen de bewoners van Pergamon en hun buren, de Galaten.Hierdoor zouden de gladiatorenspelen niet door hebben kunnen gaan en zou Galenuszijn baan als gladiatorenarts hebben verloren. Tegen deze opvatting kan wordeningebracht dat de toch altijd oplettende Romeinse overheid hiertegen geen maatrege-len heeft genomen: de bronnen zwijgen althans daarover. In een derde verklaring is ersprake van onrust in Pergamon op het sociaal-politieke vlak. Galenus’ vriendenzouden hun politieke invloed verloren hebben en hijzelf zou uit de gratie zijn geraaktbij de hogepriester. Galenus vermeldt dit in zijn werk niet als reden. De waarschijn-lijkste conclusie is dat hij uit vrije wil naar Rome is gegaan, en dat de stasis pas isontstaan na zijn vertrek uit Pergamon. Een man van superieure opvoeding, rijkdomen ambitie als Galenus moest uiteindelijk wel door de metropool Rome wordenaangetrokken. Hij reisde over land door Thracië en Macedonië, en stak de zee over bij

175

Page 8: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Afb. l. Titelpagina van de 16e eeuwse luntgnse Galenuseditie (Venetië 1556). Boven: Galenus bij het ziekbedvan Marcus Aurelius; linkerkolom naur beneden: de droom van Nikon; Galenus en zijn collega ‘s; de diagnosevan een leverlyder; rechterkolom naar beneden: het onderkennen van een krisis, de verliefde vrouw; hetaderlaten van een worstelaar; onder: de anatomische les.

176

Page 9: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

dc Chersonesus of Byzantium. Dit was de snelste landroute, die Klein-Azië verbondmet Rome. De belangrijkste weg in deze route was de Via Egnatia. Galenus hoefdeslechts een korte zeereis te maken van Dyrrhachium naar Brundisium.Galenus kwam in september 162 in Rome aan. Daar heerste een voor hem gunstigklimaat. Bezorgdheid om de eigen gezondheid was in de tweede eeuw ‘in’.Voorbeelden hiervan waren keizer Marcus Aurelius en Aelius Aristides die eenslechte gezondheid ‘genoten’. Tijdens zijn eerste verblijf in Rome bleef Galenus nietonopgemerkt. Hij genas enkele invloedrijke personen en gaf anatomische demonstra-ties, bijvoorbeeld over de werking van de stembanden bij een varken (zie afb. 1). Dezedemonstraties zijn te vergelijken met de showredevoeringen van de Tweede Sofistiek.Zo werd Galenus, ook in hofkringen, populair.

Terug naar Pergamon

In 166 ging Galenus heimelijk terug naar Pergamon. Hij verliet Rome in alle haast.Hij was naar Campanië vertrokken en had zijn slaaf achtergelaten met de opdrachtzijn hele huisraad te verkopen. Daarna moest de slaaf hem achterna reizen (De Praen,ad Ep. XIV 647-651 K). Dit haastige vertrek lijkt sterk op een vlucht. De redenen zijnsonduidelijk. Zelf vermeldt Galenus als reden dat hij in Rome vele vijanden hadgemaakt: artsen die jaloers waren op zijn succesvolle behandeling van onder anderenEudemus en van de echtgenote van de invloedrijke Flavius Boëthus. Bovendien hadGalenus felle kritiek op andere artsen, met name op de sekte der methodici; dewkritiek had hem bij de meeste artsen niet populair gemaakt.

Een andere mogelijke verklaring is dat Galenus vernomen had dat enkeleinvloedrijke vrienden, de magistraat Flavius Boëthus en de schoonzoon van de keizer,Severus, van plan waren hem aan het hof te introduceren. Hij zou dit niet hebbengewild, maar er de voorkeur aan hebben gegeven in alle rust onderzoek te blijvendoen. Voordat zijn vrienden de kans kregen hem aan het hof voor te stellen, gingGalenus er vandoor naar Pergamon. Dit lijkt in strijd met zijn zelfingenomenkarakter. We zouden beter kunnen denken aan de omstandigheden waaronderGalenus vier jaar eerder uit Pergamon was vertrokken. Hij schrijft immers dat hij vanplan is naar Pergamon terug te keren, zodra de stasis - wat daarmee ook bedoeld magzijn - in zijn vaderstad is opgehouden. Een andere reden voor Galenus’ overhaastevertrek kan misschien worden gevonden in de ‘pest’. Sloeg hij op de vlucht voor (dePestis Antoniniana, de pokkenepidemie die Lucius Verus’ leger uit het oosten naasRome meebracht na de overwinning op de Parthen? Mogelijk heeft een combinatievan verschillende factoren tot Galenus’ vertrek uit Rome geleid.

De terugreis verliep enigszins anders dan de heenreis: door Campania naarBrundisium, waar Galenus zegt een schip te hebben genomen, en vandaar naarKassiopè, het noord-oostelijke puntje van het eiland Korkyra.Vervolgens reisde hij naar Korinthe en Athene, vanwaar hij een schip nam,vermoedelijk naar Milete, Ephese of Smyrna, om vandaar uit over land naarPergamon te reizen. Hij zou eventueel ook via het noorden van Griekenland,Macedonië, Thasos, Lemnos en Alexandria Troas hebben kunnen reizen, maar datwas een veel langere route. Galenus zou een barre tocht over de Balkan nietonvermeld hebben gelaten. Hij kwam in Pergamon aan tussen de herfst van 166 enhet begin van 167. Daarna maakte hij waarschijnlijk één of meer wetenschappelijkereizen.

Een beroep op Asklepios

In de herfst van 168 kreeg Galenus, in de tijd dat de Germanen Noord-Italiëbinnenvielen, van de keizers Marcus Aurelius en Lucius Verus een brief met het

177

Page 10: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

verzoek hen te vergezellen naar het keizerlijke kamp te Aquileia aan de noordelijkekust van de Adriatische Zee. Galenus probeerde nog onder dit onaangename engevaarlijke baantje van arts op veldtocht uit te komen. Zijn poging bleef in eersteinstantie zonder succes. Via Alexandria Troas reisde hij naar Thessalonike ofNeapolis (de haven van Philippi). Tijdens deze reis wilde hij graag Hephaestion opLemnos bezoeken, maar omdat de schipper niet kon wachten, moest dat bezoekworden uitgesteld tot de terugreis. In Aquileia kwam Galenus voorde tweede maal inaanraking met de pokkenepidemie; de keizers besloten uit angst voor de ziekte hetleger te verlaten. Lucius Verus stierf in 169 in Altinum op de terugreis naar Rome (hijstierf waarschijnlijk niet ten gevolge van de epidemie, maar vermoedelijk aan eenberoerte):

‘Toen Lucius Verus op reis was gestorven en Marcus Aurelius zijn lichaam naar Rome bracht,zorgde deze voor zijn apotheose en daarna hield hij zich bezig met de expeditie tegen deGermanen. Hij stelde alles in het werk om mij mee te nemen, maar hij liet zich overreden om ditplan op te geven toen hij mij had horen zeggen dat Asklepios, de god van mijn vaderen, het hadverboden. Ik was een verklaard dienaar van deze god (...). Hij boog dus eerbiedig voor dezegodheid en nodigde mij uit om zijn komst af te wachten, want hij verwachtte dat de oorlogspoedig een succesvolle afloop zou hebben.’ (De libr. propr. XIX 18K).

Zo gaf een droom Galenus’ leven voor de derde maal een beslissende wending. Nietalleen voor Galenus, maar ook voor Marcus Aurelius was Asklepios’ wens blijkbaarhet hoogste gebod.

Hofarts

Op Marcus Aurelius’ verzoek ging Galenus naar Rome om de medische zorg voor detoen achtjarige Commodus op zich te nemen. Deze reis naar Rome voerde opnieuwover de Via Egnatia. Galenus’ tweede verblijf in Rome duurde van 169 tot 192 ennaast zijn functie als hofarts besteedde hij veel tijd aan studeren en het schrijven vanboeken. Hij schreef dagelijks een hoeveelheid die overeenkomt met twee a driepagina’s in gedrukte vorm.

Galenus’ bibliotheek ging verloren bij een brand in 192. Van zijn werken kon hijtoch nog een en ander redden; bovendien liet hij al zijn werken die bij vrienden in dekast stonden copiëren. Na het gewelddadige levenseinde van Commodus werdGalenus lijfarts van de Severi. Omdat het verlangen om zijn laatste jaren in zijngeboortestad te slijten steeds groter werd, keerde Galenus in de jaren voor 200 terugnaar Pergamon. Zijn terugreis verliep over land door Macedonië. Vandaaruit reisdehij over zee naar Klein-Azië. Nu kon hij Hephaestion op Lemnos wél bezoeken enkennis nemen van bijzondere stenen en metalen.

In Pergamon kwam Galenus voor de derde maal in aanraking met de epidemie. Naveel meditatie en litteraire bezigheden stierf Galenus. Zijn sterfjaar is niet bekend.Het ligt tussen 200 en 210 n.C.

III. De wereld van Galenus

Rome en het rijk

Galenus bracht een groot deel van zijn leven door in de metropool Rome. Dewereldstad Rome was voor Galenus niet alleen medisch interessant, maar bood hemook de mogelijkheid om mensen met politieke invloed te leren kennen en metcollega-artsen te concurreren. Alleen Rome bood - zeker in sociaal opzicht - de

178

Page 11: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

mogelijkheden die in de provincie ontbraken. Toch laat hij zich kritisch uit overRome:

‘Ik zal deze grote en dichtbevolkte stad verlaten en vertrekken naar dat kleine stadje metweinig inwoners, waar we elkaar allemaal kennen qua afkomst, opvoeding, geboorte,bezittingen en levenswijze (...)’ (De praen. ad. Ep. XIV 624K).

De hoofdreden van zijn kritiek op Rome was de anonimiteit van deze stad, deonmogelijkheid om elkaar te leren kennen, zoals dat in een plattelandsdorpje of-stadje wel kan. Maar dat ‘kleine stadje’ waarheen Galenus zou vertrekken -Pergamon - was helemaal niet zo klein, zoals hij zelf ook schrijft:

-(...) onze stad bezit 40.000 burgers, en wanneer je daar de vrouwen en de slaven bij rekent, zulje er 120.000 mensen aantreffen (...)’ (De cogn. an. morb. V, IK).

Het bezwaar van de anonimiteit zou dus ook op Pergamon van toepassing moetenzijn, ofschoon Galenus anders doet vermoeden.

Galenus liep niet over van bewondering voor de Romeinen. Hij beklaagde zich inzijn geschriften voortdurend over de mentaliteit van zowel de decadente burgers vanRome als van zijn collega-artsen. Zijn eigen houding ten opzichte van niet-Griekenzal daaraan mede debet zijn geweest:

‘Ik schrijf deze instructies (namelijk voor het baden) niet voor de Germanen en ook niet voofbepaalde onbeschaafde volkeren of barbaren, net zo min als voor beren, leeuwen, zwijnen ofvoor sommige andere dieren, maar voor de Grieken en diegenen die zich, ofschoon ze barbarenvan geboorte zijn, kunnen meten met de studiën der Grieken’ (De san. tuend. VI, 51 K).

Galenus heeft nooit geschreven in het Latijn, voor hem een barbaarse taal. Wat deGriekse letteren betreft had hij het tij mee. Hij kan gerekend worden tot dezogenaamde Tweede Sofistiek, een intellectuele stroming die halverwege de eerste-eeuw n.C. begon en honderdvijftig jaar zou duren. De vertegenwoordigers van deTweede Sofistiek beoefenden niet alleen stijlkunde en retorica, maar toonden ook eentoenemende belangstelling voor de geneeskunde. Galenus had kennis van filosofie,retorica en geneeskunde in zich verenigd. Hij was ook auteur van een groot aantalwerken op filosofisch gebied, onder andere commentaren op Plato en Aristoteles. Hij»beschouwde al deze disciplines als complementair en onlosmakelijk verbonden, zoalshij getuigde in zijn werk Quod optimus medicus sit quoque philosophus.

Galenus meende, gezien zijn filosofische scholing, dat hij in staat was moeiteloos-alle argumenten pro en contra van alle medische sekten te kennen of in ieder geval feskunnen beredeneren. Dit heeft hem geholpen in zijn vele discussies met collegaeVoor hem was kennis van de filosofie om twee redenen noodzakelijk. Enerzijds haddat te maken met de sociale status van de arts, die lager was dan die van de filosoof.Door aansluiting te zoeken bij de filosofie verhoogde Galenus zijn eigen prestige endat van zijn vak, de geneeskunde. Anderzijds: de theorieën van de sekten in demedische wetenschap waren gebaseerd op diverse filosofieën.

Geheel in overeenstemming met de sofistische belangstelling begon Galenus nazijn aankomst in Rome met demonstraties van het ontleden van dieren, zoals apen envarkens en zelfs olifanten en nijlpaarden. Deze demonstraties waren afgeleid van hetHellenistische gebruik dat redenaars en artsen publiekelijk hun referaten hielden,zowel in de open lucht als in theaters en auditoria. Galenus kon bij demonstraties.rekenen op een grote belangstelling van mannen van hoge rang, onder andere vansofisten. Hij zegt hierover

‘Het vooruitzicht van de demonstratie trok ook enige anderen aan, zo ook Adrianus de retor (...)en Demetrius van Alexandrië, een vriend van Favorinus, die dagelijks college placht te geven

179

Page 12: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

over opgegeven onderwerpen in de stijl van Favorinus (...) Toen dit bekend werd bij alleintellectuelen die in Rome waren en bij Severus, Paulus en Barbarus (...) eisten zij dat de sectiesin hun aanwezigheid werden uitgevoerd, toen zij alle anderen hadden verzameld die naamhadden op het gebied van de geneeskunde en de filosofie (...)’ (De Praen, ad Ep. XIV627-629K).

In hetzelfde geschrift noemt Galenus ook Flavius Boëthus, die in deze tijd oud-consulwas en later gouverneur van Palestijns Syrië werd:

‘Mijn ontmoeting met hen begon als volgt: je weet ook wel dat Flavius Boëthus, de ex-consul,een liefhebber van kunst was, en leergierig; hij had als leermeester in de peripatetische leerAlexander van Damascus, ook een deskundige op het gebied van de leer van Plato, maar eenman die meer neigde naar de leer van Aristoteles. Toen hij mij uitnodigde om door middel vansecties te demonstreren hoe adem en stemgeluid voortgebracht werden, had hij verschillendejonge geitjes en varkens klaarliggen.’ (De praen, ad Ep. XIV, 626-627K).

Collega ‘s en concurrenten

Vaak traden toehoorders van Galenus’ voordrachten met elkaar in discussie. Onderhen bevonden zich de aanhangers van de diverse medische sekten, zoals de empirici,de methodici, de pneumatici en de dogmatici. De empirici benaderden de ziektenuitsluitend door observatie. De methodici reduceerden alle ziekten tot drie basistypen.Beide sekten gingen uit van algemene oorzaken van ziekte en gezondheid en vanbijkomende omstandigheden als eetgewoonten, verblijfplaats en leeftijd. Volgens depneumatici was iedere ziekte het gevolg van een storing in het pneuma, delevensadem. De dogmatici zochten per ziektegeval naar een oorzakelijk verband; zijerkenden als enigen het nut van sekties, zoals ook Galenus die verrichtte.

Galenus vond de vereenvoudiging van de methodici absurd. Tegen de empirici, depneumatici en de dogmatici had hij het bezwaar dat zij alles teveel vanuit ééngezichtshoek bezagen. Alleen het eclecticisme, zijn eigen ‘methode’, zowel opmedisch als filosofisch terrein, was naar zijn overtuiging de juiste. Immers, omeclecticus te zijn moest je eerst alle methoden kennen. Vervolgens moest je eroverkunnen oordelen, en je moest toetsen en noteren waar en wanneer de theorie en depraktijk overeenkwamen of van elkaar afweken. Een voorwaarde was daarom dat dearts getraind was in de logica, wat inhield dat hij filosofisch geschoold moest zijn. Defilosofische scholing was ook nodig opdat de arts zich moreel kon verweren tegenpogingen zijn beroep te ondergraven. Door zijn brede opleiding had Galenus eenvoorsprong op zijn collega’s. In een tijd waarin de nadruk werd gelegd op filosofischeen retorische scholing, was hij een representatieve figuur. Galenus voelde zichsuperieur aan andere artsen, die een dergelijke opleiding moesten ontberen, en liet datook merken.

De status die de arts bezat, is moeilijk te bepalen. Artsen worden in inscripties veelom hun daden en hun intellect geprezen. Het ligt daarom voor de hand teveronderstellen dat zij veel aanzien genoten. Dit was echter niet altijd het geval.Cicero meende dat beroepen waarvoor intelligentie nodig is, zoals het beroep van dearchitect, de leraar en ook de arts, geschikt zijn voor diegenen bij wier stand zulkeberoepen passen. Zo geeft hij (in De officiis 1,151) impliciet een tweetal redenen omhet beroep van arts lager aan te slaan. Een arts immers werkt met zijn handen, enhandenarbeid is per definitie laag gekwalificeerd. Op beslissende momenten in hetleven kon men een arts niet missen. Hierom, en om zijn opleiding, was de status van dearts hoger dan die van het gewone werkvolk. Plutarchus illustreert deze denkwijzeover hoog gekwalificeerde handwerkslieden fraai (Plutarchus, Pericles 11,1) met eenopmerking over de beroemde beeldhouwer Phidias: Phidias wordt alom geprezen,

180

Page 13: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

maar je zou toch niet graag zien, dat je eigen zoon beeldhouwer werd, zelfs geenPhidias. Daarbij kwam dat een arts geld opstreek voor de diensten die hij verrichtte,ook al werd het loon van de arts een gift of een honorarium (eregeld) genoemd. Geldmoest men niet verdienen maar hebben, liefst in de vorm van inkomen uit landbezit,Over de geldzucht van artsen laat Galenus zich meermalen afkeurend uit.

Als een arts, zoals Galenus, zijn status wilde opvijzelen, kon hij dat niet alleen opbasis van zijn beroep. Galenus beweerde in zijn werk dan ook dat hij niet voor geldhoefde te praktizeren. Hij vroeg geen loon, maar verwachtte alleen ‘vrijwillige’ giften.Hij kon - als niet onbemiddeld man - gemakkelijk van mening zijn dat artsen zonderwederprestatie ook arme mensen moesten helpen. Galenus besteeg de sociale ladderop grond van het feit dat hij zijn medische arbeid combineerde met zijn prestaties opfilosofisch en retorisch gebied; retoren en filosofen hadden immers een hogere statusdan de arts. Het is mede om deze reden dat in zijn werk de filosofie zo’n belangrijkeplaats inneemt.

Dromen en goden

Evenals heden ten dage werd in de Oudheid verondersteld dat in dromen dagelijkseervaringen verwerkt worden, en dat dromen gebonden zijn aan het zieleleven van dedromer. Voorbeelden hiervan zijn reeds te vinden bij schrijvers als Homerus,Herodotus en Aristoteles. Met name Aristoteles verklaarde dromen vanuit depsychische gesteldheid van individuen die hiervoor een ontvankelijke geest hebben.Voorts meende hij dat het geloof aan dromen dermate verbreid was - en hij baseerdezijn mening op de algemene overtuiging - dat informatie, afkomstig uit dromen, nietgeheel veronachtzaamd moest worden.

Naast de opvatting dat dromen gerelateerd zijn aan het zieleleven van de dromer,werd in de Oudheid ook de opvatting gehuldigd dat dromen van goddelijke oorsprongkonden zijn. De goddelijke boodschap werd in symbolische vorm aan de dromerovergebracht. Deze deed er verstandig aan de droom door droomuitleggers te latenvertalen. Ook waren er voor dit doel droomboeken geschreven, die in detail uitleggaven van de verschillende typen dromen en droombeelden. Tot de bekendstedroomboeken behoren de Oneirocritica (Droomuitleggingen), geschreven in detweede eeuw n.C. door Artemidorus van Daldis.

Aan de goddelijke dromen werd bijzonder veel waarde gehecht. Gemeend werddat in zulke dromen diagnoses en therapieën konden worden geopenbaard aan demens. Ook Galenus moest rekening houden met de goddelijke wijsheid:

‘Zelfs bij ons in Pergamon zien we dat zij die behandeld worden door de god, hemgehoorzamen wanneer hij hun vele malen gebiedt vijftien dagen niet te drinken, terwijl zij geenvan de artsen gehoorzamen die dezelfde behandeling voorstellen. Want het is veel overtuigen-der dat een opmerkelijke weldaad uit de mond van god zal vloeien.’ (In Hipp. Ep. comm. VI,XVIIb, 12 7 K).

Om het verkrijgen van zo’n godsspraak te bevorderen werd gebruik gemaakt vaneen speciale rite, incubatie genaamd. De zieke, die door middel van een droom eendiagnose wilde krijgen, legde zich op een tempelterrein te slapen. In de droom zou deslaper instructies krijgen die een bepaalde therapie of het gebruik van geneesmidde-len inhielden. Een illustratie hiervan geeft Aelius Aristides, een tijdgenoot vanGalenus:

‘De volgende dag werd vasten voorgeschreven, en wel op de volgende manier. Ik droomde datik in Smyrna was, terwijl ik alles wantrouwde wat duidelijk en zichtbaar was, omdat ik mij meikon herinneren de reis te hebben gemaakt. Er werden mij vijgen aangeboden. Vervolgens was

181

Page 14: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

de profeet Koros aanwezig en liet mij zien dat zich daarin (in de vijgen) een snel werkend gifbevond. Daarom werd ik zeer wantrouwig en gaf opzettelijk over, en op hetzelfde momentvroeg ik mij af wat er gebeurd zou zijn als ik niet alles uitgebraakt had. Vervolgens zei iemandmij dat er ook vergif was in andere vijgen. Ik was nog meer van slag en boos, omdat ik dat nieteerder hoorde. Op grond van deze droom vermoedde ik dat mij vasten was voorgeschreven, enook al was dat niet zo, ik deed het toch. Maar ik vroeg de god wel of hij mij duidelijker kon latenzien of ik nu moest vasten of braken.’ (Aelius Aristides, Hieroi Logoi I, 54-55).

In de tweede eeuw n.C. werd er bijzonder veel waarde gehecht aan het verschijnseldroom. Goddelijke verschijningen en vermaningen vierden hoogtij. Vele duizendengaven gehoor aan de goddelijke ingevingen en bezochten orakels en Asklepieia. Hetgeloof aan de goddelijke oorsprong van dromen was heel gangbaar en wijd verbreid.De veldheer, de senator, de letterkundige en de (oud-)consuls die Aelius Aristides inzijn geschriften noemt, waren daarom beslist geen zonderlingen. De in dromen doorgoden geïnspireerde therapieën waren voor iedere incubant toegankelijk.

Het Asklepieion in Pergamon

De verering van Asklepios was afkomstig uit Thessalië en had zich vanuit Epidaurosen vanaf het eiland Kos over de hele Grieks-Romeinse wereld verspreid. In hetmidden van de tweede eeuw n.C. richtten de mensen zich niet alleen in geval vanziekte, maar ook bij persoonlijke nood tot Asklepios. Zij verwachtten van Asklepios,die volgens een mythe als enige van de goden als mens op aarde was verschenen ommensen te genezen, dat hij heil zou brengen. Er bestond een persoonlijke relatietussen de afhankelijke mens en de machtige, helpende god.

Gedurende de hele Oudheid hebben er honderden Asklepieia bestaan, zonder dater sprake was van onderlinge concurrentie. Na de Asklepieia in Epidauros en op Kosbezat Pergamon het belangrijkste Asklepieion. Een zekere Archias stichtte om-streeks 350 v.C. bij Pergamon, als dank voor genezing van zijn mismaakte voet, eenheiligdom voor Asklepios. Dit heiligdom bevond zich op een rotstop in een vallei tenZuid-Westen van de berg, waarop in de tweede eeuw n.C. de stad Pergamon lag. (afb.

182

Afb. 2. Gezicht op Pergamon (reconstructie).

Page 15: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

2). Het Asklepieion bereikte zijn grootste omvang onder de Attaliden (in de derdeeeuw v.C.). Nadat het Asklepieion een aantal malen verwoest en herbouwd was, werdin het begin van de tweede eeuw n.C. de grondslag gelegd voor het RomeinseAsklepieion. Keizers als Antoninus Pius en Caracalla veranderden en verfraaiden hetcomplex. Het Asklepieion in Pergamon was groot en bestond uit enorme Ionischezuilengalerijen, tempels van Zeus-Asklepios, Asklepios Sotèr, Hygieia, Telesphorosen Apollo Kalliteknè, een groot badhuis dat werd gevoed door bronnen, en een(medische) bibliotheek. Bovendien bevond zich bij het Asklepieion een theater, waarallerlei soorten voorstellingen plaats vonden. Het was een theater van het Grieksetype, tegen een heuvel aangebouwd. Het had een capaciteit van 3500 toeschou-wers.

Een belangrijk element van de genezing in de Asklepieia was de incubatie. Voordeze tempelslaap moest de patiënt zich reinigen door te vasten, het brengen vanbrandoffers en een rituele wassing in witte kledij. Vervolgens ging de patiënt slapen iffhet Abaton, het heilige gedeelte van de tempel. Ook andere plaatsen in hetAsklepieion kwamen in aanmerking voor incubatie. De patiënt droomde dat de godaan hem verscheen en hem ofwel meteen genas, of aanwijzigingen gaf hoe hijgenezing kon vinden.

Hydrotherapie (watergeneeskunde) was de belangrijkste geneeswijze die in hetAsklepieion werd toegepast. De kuur van een patiënt begon altijd bij de bronnen,.Deze bronnen waren bedoeld om in te baden of om uit te drinken. Hydrotherapiekende wisselbaden, sneeuwbaden en modderbaden in kuipen en bassins. Men baaddeook wel in de rivier of in zee. Aelius Aristides, die zelf lange tijd kuurde in hetAsklepieion te Pergamon, schrijft over het baden:

‘Het was hartje winter. Er waaide een gure wind uit het noorden en het vroor. De kiezelstenenwaren door de vorst zo aan elkaar gekleefd dat zij er uit zagen als ijskristallen en het water waszoals men verwachten kan bij zulke weersomstandigheden (...)Toen we bij de rivier aangekomen waren had ik geen aansporing nodig. Nog vervuld van dewarmte van de aanblik van de godheid rukte ik mijn kleren van mij af, en zelfs zonder te vragenom een massage sprong ik in het diepste deel van de rivier. Vervolgens nam ik rustig de tijd omte zwemmen en mijzelf grondig af te spoelen, alsof ik in een zwembad was met water op preciesde goede temperatuur. Toen ik eruit kwam had mijn huid een roze kleur, ik voelde mij licht inmijn hele lichaam en luid klonk telkens weer uit de menigte aanwezigen en degenen die er laterbijgekomen waren de kreet: Groot is Asklepios!’ (Aelius Aristides, Hieroi Logoi II, 21).

Aelius Aristides vertelt in zijn Hieroi Logoi hoe de elite de dag doorbracht in hetAsklepieion: zij offerde kransen, cakes, eieren en exvoto’s, baadde in de rivier deSelinos, in de zee bij Elaea, in de haven van Pergamon of in de bronnen. Aristidesnoemt het badgebouw niet. Het is waarschijnlijk gebouwd na zijn verblijf inPergamon aan het eind van de tweede eeuw. Wat betreft de incubatie vermeldtAristides dat men overal in het complex kon slapen. De massa koos voor de incubatiemeestal de tempel van Asklepios-Sotèr, de elite de tempel van Zeus-Asklepios. Dedag bracht de bezoeker door met het praten over zijn ziekten, litteraire discussies enhet bijwonen van tempeldiensten. Enkele malen per jaar waren er feesten. Bovendienhielden patiënten regelmatig redevoeringen en lieten in opdracht van de godschouwspelen opvoeren door de tempelslaven, waarvan ook de inwoners vanPergamon genoten.

In de dromen schreef Asklepios een keuze uit drie leefregels voor, die onder andereMarcus Aurelius vermeldt:

‘Wij zeggen gewoonlijk: Asklepios schreef iemand paardrijden voor, koude baden, ofbarrevoets lopen.’ (Marcus Aurelius, Meditationes V 8,1).

183

Page 16: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Alle overige voorschriften verschilden per patiënt: verschillende soorten baden,zalfjes, muziek, het brengen van offers, voorschriften op het gebied van voeding,aderlatingen, lange wandelingen, het lezen van litteratuur, het zingen van hymnen enhet laten opvoeren van schouwspelen in het theater. De geneeswijzen die Asklepiosde zieken in hun dromen aangaf, bevonden zich dus niet alleen op het medische vlak.Ook schreef hij geestelijke oefening en ontspanning voor. Uit de diverse voorschriftenblijkt opnieuw dat iedere patiënt een eigen, persoonlijke relatie met Asklepiosonderhield. Aelius Aristides beschrijft een droom waarin zijn persoonlijke relatie metde godheid goed tot uitdrukking komt:

‘Ook had ik de indruk dat ik hem kon aanraken en dat hij in eigen persoon gekomen was; ik wastussen waken en dromen in en wilde naar hem opzien, vol angst dat hij zou weggaan voordat ikhem gezien zou hebben: ik had mijn oren naar hem toegewend en luisterde, half dromend, halfwakend, en mijn haren stonden steil overeind, en ik weende, maar was tegelijkertijd metvreugde vervuld, en vele gedachten kwamen bij mij op zonder mij in verwarring te brengen;wie der mensen kan mij dit beschrijven? Alleen een ingewijde weet dat en kan dat begrijpen.’(Aelius Aristides, Hieroi Logoi II, 32).

Het taalgebruik van Asklepios in de dromen werd meestal allegorisch verklaard.Daarom wendden de patiënten zich na de incubatie tot droomuitleggers. Zelfs als detekst helder was kon er nog een diepere bedoeling achter liggen. In Pergamon had eenpriester of een arts de rol van droomuitlegger. Ook kon men zich hiervoor tot eentempeldienaar wenden. De dromen werden in gunstige zin voor de genezinguitgelegd: er werd gestreefd naar een middel dat men ook had kunnen gebruikenzonder een daaraan voorafgaande tempelslaap. Op deze manier kregen de patiëntenmeer vertrouwen in de priester en/of de arts, en waren ze meer gesterkt in hun wil deziekte te overwinnen. Als we bedenken dat een gezond mens al suggestiefbeïnvloedbaar is, hoeveel effect kunnen dromen dan wel niet gehad hebben op degelovige zieke antieke mens! De dromen en het effect van de door Asklepiosvoorgeschreven kuur beschrijft Aelius Aristides aldus:

‘Ik lag volgens de aanwijzingen die ik in een droom had gekregen tussen de deuren en hetgetraliede hek van de tempel en de god gaf mij het volgende vers in een orakel: “ ‘s Avondsgedijen zij bij de grasrijke bron.” Toen wreef ik mijzelf in de binnenplaats van het heiligdom inde open lucht in en baadde in de heilige bron, en de mensen geloofden hun ogen niet. En ik werdbijna helemaal beter, behalve dat de god mij tekens bleef geven en mijn leefregels steedsveranderde (...)’ (Aelius Aristides, Hieroi Logoi II, 71-72).

De gang van zaken in het Asklepieion werd van buitenaf bestuurd door eenspeciale Pergameense raad; het betrof hier voornamelijk financiële zaken. De stadPergamon had immers groot belang bij het Asklepieion: de inwoners waren getuigevan de activiteiten die zich in het Asklepieion afspeelden. Bovendien werd hetAsklepieion een soort toeristische attractie, waarvan ook de stad profiteerde.

Binnen het Asklepieion speelde ten eerste de priester van de tempel vanAsklepios-Sotèr een belangrijke rol bij de dagelijkse gang van zaken. De taak van depriester lag in het uitvoeren van offers, het regelen van lichamelijke en geestelijkereinigingen, het aanwijzen van slaapplaatsen, de supervisie over alle gebouwen vanhet Asklepieion en het innen van geld en giften. De priester werd bijgestaan doorminsten één neokoor. Het Griekse woord neókoros betekent ‘ondergeschikte tempel-dienaar’.

Naast de priester waren er in het Asklepieion ook één of meer artsen aanwezig.Aristides noemt in verband met zijn kuur in het Asklepieion diverse artsen,waaronder Satyrus, de leraar van Galenus. Galenus was in de tijd van Aristides’

184

Page 17: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

verblijf te Pergamon gladiatorenarts. Hij was echter niet als arts verbonden aan hetAsklepieion. De tempelgeneeskunde, waarvan deze tempelartsen zich bedienden,verschilde van de gewone geneeskunde. De gewone geneeskunde probeerde haarhandelingen in overeenstemming te brengen met de rede, terwijl de tempelgenees-kunde een mystieke grondslag had. Zij sloten elkaar echter niet uit: droom en redewaren complementair. In het Asklepieion werkten ook talrijke tempelslaven. Zijwaren over het algemeen goed onderlegd en verrichtten de minder belangrijkekarweitjes in het heiligdom.

IV Galenus’ opvattingen over filosofie en religie

Zoals gezegd was Galenus eclecticus. Hij had op religieus en filosofisch gebied vanelk van de diverse denkrichtingen wel iets overgenomen. Hij ging er evenalsAristoteles van uit dat alles een doel in zichzelf heeft. Wanneer hij het menselijkelichaam bekeek, verwonderde hij zich over de vernuftige bouw ervan. Hij be-schouwde het als vanzelfsprekend dat er een macht moest bestaan die alles geschapenheeft, omdat niets uit niets kan voortkomen. Maar wie was dan Galenus’ schepper?Hij volgde hierin de Stoa, die leerde dat de ‘natuur’ alles beheerst. De natuur is eenzelfstandig werkende kracht die alles regelt door haar wijsheid. Galenus identifi-ceerde deze natuur met de demiourgos, de ‘goddelijke handwerksman’ van Plato.Voor Galenus had deze ‘natuur’ nog een tweede betekenis: de naam voor degezamenlijke delen van het geheel. Zo zag hij het lichaam, waarvan hij de samenhangen opbouw uit de anatomie kende, als de ware basis voor de meest perfecte theologie.Deze theologie was volgens hem belangrijker en voortreffelijker dan de medischewetenschap. In tegenstelling tot de Joden en Christenen vond Galenus niet dat dezeschepper almachtig was:

‘En dat is precies het punt waarop mijn mening en die van Plato en de andere Grieken, die op dejuiste manier over de natuur hebben geschreven, verschilt van die van Mozes. Want voor hem ishet genoeg (te zeggen) dat God de materie wilde ordenen en de materie werd meteen geordend;want hij meent dat alles mogelijk is voor God, zelfs als hij van as een paard of een rund zouwillen maken. Wij daarentegen vatten dit niet zo op, maar wij zeggen dat sommige dingen vannature onmogelijk zijn en dat God die dingen in het geheel niet probeert, maar de bestemogelijkheid kiest.’ (De usu part. XII 905-906K).

Galenus’ droomwereld

Ten aanzien van dromen heeft Galenus de volgende opvatting. Hij verdeelt dromen indrie categorieën. De eerste soort bestaat uit dromen die door natuurlijke oorzaken,bijvoorbeeld door narigheid met de spijsvertering, diarrhee of constipatie, wordenveroorzaakt. Verder onderscheidt hij dromen die voortkomen uit een onbewustevoortgang van de gedachten over de dagelijkse bezigheden. Tenslotte noemt hij dedromen die door goden geïnspireerd zijn.

Volgens Galenus kunnen dromen iets zeggen over de lichamelijke toestand van demens, vooral bij ziekte. Een droom, of wat de patiënt zich inbeeldde als gevolg vaneen droom, zou een indicatie geven van de verhouding van de lichaamsvochten vande patiënt, de zogenaamde humores. Van deze humores kan er te veel of te weinigaanwezig zijn, of ze kunnen van een afwijkende kwaliteit zijn. Deze humoraal-pathologie vindt haar basis in de Ionische natuurfilosofie en is door de navolgers vanHippokrates voor het eerst in overzichtelijke vorm gepresenteerd. Galenus ontwik-kelde deze leer tot een systeem. Zij gaat uit van een bestaand evenwicht (krasis) tussende vier lichaamssappen: bloed, slijm, zwarte en gele gal. Elk sap heeft bepaalde

185

Page 18: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

eigenschappen. Bloed is vochtig en warm: slijm is vochtig en koud; zwarte gal is droogen koud: en gele gal is droog en warm. Indien het evenwicht verstoord is (dyskrasia),wordt men ziek. Die verstoring van het evenwicht zou via dromen te herkennen zijn.Zo meent Galenus, dat indien de patiënt in een droom een brand ziet, dit het gevolgkan zijn van een overmaat aan gele gal. Mist en diepe duisternis kunnen in verbandstaan met zwarte gal. Onweer wijst op een overvloed aan koude vochtigheid, terwijlsneeuw en hagel op koude slijm kunnen duiden. Bij het stellen van de diagnose is hetderhalve van belang te letten op het moment waarop de droom verschijnt en op hetvoedsel dat de patiënt heeft gegeten.

Aristoteles geeft een rationele verklaring voor het voorkomen van dromen.Volgens hem kunnen dromen niet door de goden zijn geïnspireerd, omdat ook delagere dieren dromen. Maar dromen zouden wel een goddelijke oorsprong hebben,zoals alles in de natuur een goddelijke oorsprong heeft. Als bewijs voert hij aan datmensen vaak voorkennis hebben en dat levendige dromen door prikkels opgewektkunnen worden. Eenvoudige mensen met sterke verlangens zouden daarom vakerdromen dan intelligente en wijze mensen. Zij zouden worden meegevoerd door deimpuls van de droom omdat zij geen mentaal tegenwicht zouden bezitten. Galenusdacht daarover anders. Aan bepaalde dromen hechtte hij meer waarde. Volgens hemkonden dromen ook een profetische boodschap inhouden, hoewel het moeilijk wasdeze te onderscheiden. Hij baseerde zijn geloof in de goddelijke dromen op zijn eigenervaring:

‘Het hele lichaam van Nikomachos van Smyrna was extreem gezwollen en hij kon zich nietmeer bewegen. Maar Asklepios genas hem.’ (De morb. diff. VI 869K).

In zijn werk over de aderlating (De curandi ratione per venae sectionem XI, 314K)schreef Galenus dat hij door een droom ertoe werd gebracht een aderlating toe tepassen. In sommige gevallen liet hij zich ook in wetenschappelijke problemen leidendoor dromen. Toen hij in De usu partium de anatomie en de fysiologie beschreef, wildehij aanvankelijk een moeilijk deel weglaten, maar nadat hij m een droom vermaandwerd, schreef hij dat gedeelte alsnog:

‘Intussen werd ik in een droom beschuldigd dat ik onrecht had begaan jegens het goddelijksteorgaan en jegens de Demiurg gezondigd had, omdat ik een onuitsprekelijk groot werk van hemover de voorzienigheid betreffende de levende wezens had verwaarloosd, en hij heeft mijgedwongen om het verwaarloosde werk weer op te nemen en tot het einde van het betoog voortte zetten.’ (De usu part. III 812-813K).

Waarschijnlijk had Galenus een ‘heldere droom’, dat is een droom waarin Asklepioshelder en duidelijk sprak.

De verklaring voor het voorkomen van dergelijke dromen zou zijn dat tijdens deslaap de ziel het binnenste van het lichaam is binnengedrongen en zich teruggetrok-ken heeft van de percepties van de uitwendige zintuigen. De ziel voelt wat de conditieyan het lichaam is en wat het verlangt, alsof het werkelijk aanwezig zou zijn. Wiedeze redenering volgt, zal er zich niet over verwonderen dat volgens Galenus,wanneer de ziel teneergedrukt wordt door een plethora van humores (een overvloedaan lichaamsvochten) de mensen ervaren dat zij hun lichaam in hun slaap nauwelijkskunnen bewegen en dat zij zware lasten dragen. Het tegenovergestelde gebeurt,wanneer de gesteldheid van de humores licht en zonder overschotten is. De mensendromen dan dat zij vliegen of erg hard rennen. Daarom zouden de droombeelden vande ziel dikwijls overeenstemmen met de lichaamsconditie, zelfs zozeer dat eenpersoon zich inbeeldt dat hij vieze of zoete geuren ruikt.

186

Page 19: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Galenus geloofde in de droomgenezingen van Asklepios. Hij zag Asklepios als eenreële godheid, die hem nabij was. Dit leidde niet tot een totale afhankelijkheid. Erbestond voor Galenus geen principieel onderscheid tussen Asklepios’ geneeskundeen de geneeskunde die hij zelf bedreef. De godheid bevestigde wat de wetenschappe-lijke geneeskunde voor Galenus betekende. Analoog aan deze gedachtengang zagGalenus Asklepios, de genezende god, als een soort superarts. Met andere woorden,Galenus schiep zich een god Asklepios naar zijn eigen behoeften, zodat hij alles watdeze godheid deed, kon accepteren. Omdat deze god via dromen met de mensencommuniceerde, hechtte hij geloof aan dergelijke dromen. Op grond hiervan schreefGalenus:

‘Er zijn bepaalde mensen die dromen en voortekens verachten. Maar ik weet dat ik dikwijls eendiagnose heb gesteld op grond van dromen. Geleid door twee zeer duidelij ke dromen maakte ikeens een incisie in de slagader tussen de duim en de wijsvinger van de rechterhand (...). Ik hebveel mensen genezen door een therapie die in een droom werd voorgeschreven.’ (De meth. med.X 457K).

Het feit dat Galenus zo vaak over de medische wetenschap droomde, is zeker ook teverklaren uit de passie waarmee hij zijn beroep uitoefende: hij wilde de beste arts zijn.Zo gaan droom en rede in zijn denkwereld samen.

V. De praktijk van Galenus

Galenus’ geschrift De praenotione ad Epigenem geeft zowel een beeld van zijnloopbaan als arts als van zijn intellectuele kennis en sociale omgeving. In dit werk meteen sterk autobiografisch karakter verdedigde Galenus zich tegen jaloerse collega-artsen en onthult hij een beeld van de corruptie die met name in Rome onder de artsenheerste. Hij beschrijft gedetailleerd enkele ziektegevallen uit zijn Romeinse praktijk.Veelal waren het rijke patiënten met eigen huisbedienden. Goede prognoses waren indie tijd een sleutel tot succes. Een arts die zijn patiënt de juiste prognose kon geven,een beeld van verleden, heden en toekomst van diens ziekte, kon daardoor de patiëntimponeren en diens vertrouwen winnen. Een theoretische onderbouwing van deprognose was daarom noodzakelijk.

Galenus was ongetwijfeld zeer bedreven in het stellen van prognoses en in hetobserveren van patiënten. Hij kreeg hierdoor een grote reputatie. Dit begon al directna zijn aankomst in Rome, toen hij een goede prognose stelde bij de reeds eerdergenoemde Eudemus. De genezen Eudemus stak zijn bewondering voor Galenus nietonder stoelen of banken. Hierdoor kreeg hij toegang tot de hogere sociale kringen.Uiteindelijk resulteerde dit erin dat Galenus niet alleen hofarts werd, maar ook bij deRomeinse elite een bekende persoonlijkheid werd. Hij moet een druk bezet man zijngeweest. Meestal in de namiddag, maar soms ook ‘s ochtends vroeg, bezocht hij zijnvele patiënten. De rest van de ochtend gaf hij les aan zijn leerlingen. Er bestondnamelijk zoiets als een leerlingenstelsel: de leerling leerde bij de meester en werdvervolgens zelf meester van nieuwe leerlingen. Tot diep in de nacht schreef Galenuszijn werken.

Om ons een beeld van Galenus’ praktijk te kunnen vormen, hebben we uit de doorhem beschreven ziektegevallen drie min of meer specifieke categorieën gekozen. Deeerste categorie is de groep der gladiatoren, die hij aan het begin van zijn loopbaanonder zijn hoede had, toen hij als arts in dienstverband te Pergamon werkte. Detweede groep omvat de vrouwen die hij tijdens zijn verblijf in Rome behandelde. Alslaatsten worden de patiënten, die hij in zijn functie als hofarts te behandelen kreeg,beschreven. Hieronder viel ook keizer Marcus Aurelius.

187

Page 20: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Gladiatoren als patiënten

In de tweede eeuw n. C. genoten de gladiatorenspelen een grote populariteit. Degladiatoren, die men kan vergelijken met moderne topsporters, moesten een goedelichamelijke conditie hebben. Artsen begeleidden de gladiatoren daarbij. Galenusslaagde er in, direct na zijn terugkomst in Pergamon, een aanstelling te krijgen alsgladiatorenarts in dienst van de hogepriester van het Asklepieion. Van de laatste werdnamelijk verwacht dat hij gedurende zijn ambtsperiode spelen organiseerde.

Over zijn periode als contractarts te Pergamon schreef Galenus in zijn Decompositione medicamentorum per genera. Opvallend hierin is Galenus1 rationele enmethodische aanpak bij het vervullen van zijn ambt. Hij heeft zich zeer zorgvuldigvan zijn taak gekweten. Hij werd dan ook tot vier maal toe als gladiatorenartsherbenoemd. Galenus moet zeer tevreden zijn geweest over zijn taak. Als gladiato-renarts kon hij zijn kennis van de anatomie van het menselijk lichaam vergroten.Andere studiemogelijkheden waren beperkt, omdat secties op mensenlijken in die tijdongebruikelijk waren geworden. Galenus kon in zijn functie van gladiatorenarts dewonden van de gladiatoren, zoals hij dat noemde, als ‘venster’ gebruiken om debinnenkant van het menselijk lichaam te bekijken. De kennis die hij zo opdeed isongetwijfeld van onschatbare waarde geweest voor zijn verdere loopbaan.

Het werk van de gladiatorenarts was omvangrijk. Het grootste deel van zijn taakbestond uit het verzorgen en het verplegen van gewonde gladiatoren, die zo snelmogelijk weer moesten kunnen optreden. De gladiatorengevechten waren zo hard enhevig dat Galenus een grote verscheidenheid aan verminkingen en open wonden zalhebben moeten behandelen. De wonden waren soms zo ernstig dat de ingewandenzichtbaar waren of uitpuilden. Een assistent moest deze dan terugduwen terwijl dearts de opening dichtnaaide (afb. 3). Galenus schreef dat gedurende zijn dienstver-band geen patiënten overleden; dit in tegenstelling tot zijn voorganger die zestig

188

Afb. 3. Galenus als gladiatorenarts.

Page 21: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

‘slachtoffers maakte’ bij het vervullen van zijn ambt. Waarschijnlijk had Galenus zijnlage sterftecijfer te danken aan de bijzonder nauwgezette behandeling die hij zijnpatiënten gaf, wat hij overigens gedurende zijn gehele carrière heeft gedaan, zoalsblijkt uit zijn opvatting over medicatie:

‘Als je zegt dat geneesmiddelen op zichzelf niets zijn, dan heb je gelijk, want zij betekenenniets, tenzij degene die ze gebruikt ze goed toepast. Indien je daarentegen zegt datgeneesmiddelen als het ware de handen der goden zijn, heb je daarin gelijk. Want degene diezich heeft geoefend in de rationele methode en verstandig is van aanleg boekt daarmeebelangrijke resultaten.’ (De comp. med. sec. loc. XII 966K).

Uit het feit dat hij instrumenten, verband en kleding liet steriliseren blijkt dat Galenuszich van hygiëne zeer wel bewust was. Hierdoor werden verschijnselen als infectiesen koudvuur sterk teruggedrongen. Overigens moeten we niet teveel waarde hechtenaan zijn gunstige voorstelling van zaken. Het ‘feit’ dat er geen gladiatoren zouden zijnoverleden, is niet meer te controleren. Maar uit zijn herbenoemingen tot vier maal toemag de conclusie getrokken worden dat hij een goed arts is geweest.

Naast het hechten van wonden en het verrichten van operaties hield Galenus zichook bezig met kleine chirurgische experimenten. Zo merkte hij spijtig op dat hij, nuhem de zorg voor de gladiatoren was toevertrouwd, nauwelijks gelegenheid hadandere middelen bij het sluiten van wonden te beproeven. Mogelijk is daaruit op temaken dat hij wel geëxperimenteerd heeft, indien er voor hem geen consequentiesvoortvloeiden uit een eventuele nadelige afloop. Galenus voerde op medisch gebiedeen aantal verbeteringen door en maakte medicijnen betrouwbaarder. Zo paste hij opwonden op of nabij de knieschijf compressen toe. Hij week daarmee af van degewoonte om dergelijke blessures met een papje van gekookt tarwemeel en olie tebedekken. Het schijnt dat hij ook pijnstillende middelen heeft toegediend, hoewel hijtijdens de behandeling waarschijnlijk vaker het geschreeuw van een gewondegladiator heeft moeten aanhoren. Het resultaat van zijn inspanning was dat hijverlamming en het afsterven van gewonde lichaamsdelen aanzienlijk wist tebeperken, waarvoor men hem zeer dankbaar was.

Uit zijn verzuchting dat men nergens een meer wankelbare gezondheidstoestandvindt dan bij de atleten valt te concluderen dat hij het druk heeft gehad. Galenus hieldzich, naast zijn strikt medische taak, ook nog bezig met het dieet van de gladiatoren.Hij was het oneens met de eenvoudige voeding van bonen, soep en gerst, die degladiatoren te eten kregen. De bijnaam hordearii (gerstemannen’) die zij droegen,hadden de gladiatoren, naar zijn mening, niet voor niets te danken aan depantagrueleske hoeveelheden bonen en gerst die zij dagelijks aten. Galenus merktspottend op dat dat hun leven voorbij gaat als dat van varkens, behalve dat dezelaatste zich niet teveel vermoeien en niet meer eten dan zij kunnen. Het standaard-menu werd weliswaar op gevarieerde wijze opgediend, maar het spieromvangvergrotende, en als zodanig voor varkens geschikte voedsel, kende geen dieetvariatie.Galenus bracht hierin verandering door de gladiatoren naast het gebruikelijkevoedsel ook groenten en vlees voor te zetten. Zo was hij in staat hun conditie teverbeteren.

Galenus stond zelf afstandelijk tegenover de gevaren van excessieve sportbeoefe-ning. In zijn Adhortatio ad artes addiscendas waarschuwde hij hiertegen. Volgens hemlag de menselijke superioriteit in het vermogen zich te bekwamen in bepaaldekunsten en wetenschappen, waardoor de mens zich onderscheidt van de dieren diealleen allerlei nuttige kwaliteiten en instincten bezitten. Het is een schande omterwille van Fortuna de kunsten en wetenschappen te verwaarlozen. Met kennis endeugd diende men zich te wapenen. Toch getroostte hij zich veel moeite de toestand

189

Page 22: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

van de gladiatoren te verbeteren. Zijn persoonlijke opvattingen over gladiatoren,zoals blijkt uit zijn vergelijking van de gladiatoren met varkens, en de betiteling vangepensioneerde gladiatoren als kreupel, gerimpeld en scheelogig, belemmerden hemniet zich volledig in te zetten als arts. Wellicht zagen zijn ruw gebolsterde patiëntenhun consciëntieuze en toegewijde arts met smart vertrekken.

De vrouwelijke patiënten

In het leven van de vrouwen speelde de vroedvrouw een belangrijke rol. Zijbegeleidde niet alleen de bevalling; haar zorg strekte zich ook uit tot het hele gebiedvan de voortplanting en de gynaecologie. Desondanks was haar sociale status in hetalgemeen laag. Slechts weinigen bereikten een zekere mate van welstand en eenzelfstandige praktijk. Veelal waren het recentelijk buitgemaakte slavinnen diebestemd werden voor de beroepen van actrice, prostituee of vroedvrouw. Bijcomplicaties moesten de vrouwelijke patiënten zich echter tot een arts wenden.

Galenus’ kracht lag in het observeren van zijn patiënten. Dit kwam hem in de eersteperiode van zijn verblijf in Rome meteen al van pas, toen hij bij de echtgenote van deeerder genoemde Flavius Boëthus geroepen werd. Zij leed aan ‘vrouwelijke vloed’.Deze vrouw was niet alleen belangrijk voor Galenus omdat zij de vrouw van eenvooraanstaand man in Rome was, maar vooral omdat deze succesvolle genezing inde eerste periode in Rome zijn naam als arts vestigde en hem toegang gaf tot dearistocratische kringen. Hieronder volgt Galenus’ eigen relaas voor haar wonder-baarlijke genezing:

*Er is één opmerkelijk geval dat er voor zorgde dat ik niet alleen als wonderprediker bekendwerd, zoals daarvoor de meeste artsen mij noemden, maar ook als wonderdoener. Boëthus’Vrouw leed aan de zogenaamde ‘vrouwelijke vloed’. Zij was in het begin beschaamd dit aanhaar beste artsen te vertellen, waartoe ik reeds door iedereen werd gerekend, maar gaf zichover aan haar eigen vroedvrouwen, die de besten van de stad waren. Toen er geen verbeteringoptrad, riep Boëthus ons allen samen en vroeg wat hij moest doen. Toen overeengekomen wasgeheel volgens voorschrift van Hippokrates en de besten van zijn medische opvolgers tehandelen, besloot hij mij bij haar verzorgsters te introduceren. Hij vroeg me de diversegeneesmiddelen te onderzoeken, maar altijd met het algemene doel voor ogen haar gehelelichaam en niet alleen haar baarmoeder te drogen en ook bloedstelpende zalven rond haargenitaliën aan te brengen. Dit alles deed ik. Maar omdat haar toestand achteruit ging onderdeze behandeling, waren we er allen van overtuigd dat een andere behandelingsmethode nodigwas. Maar noch onze beredeneringen, noch onze ervaringen brachten ons op iets beters dan debeste artsen al overeengekomen waren. Intussen werd ook een zwelling in haar buik zichtbaar,die te vergelijken was met die van zwangere vrouwen, en waarvan sommige verzorgstersdachten dat hij was ontstaan door zwangerschap. (...) Op zekere dag, ze was nog in debadruimte, voelde ze een hevige pijn, zoals vrouwen gewoonlijk bij een bevalling krijgen enverloor zoveel waterige vloeistof dat ze dodelijk verzwakt uit het bad gedragen werd. Haarverzorgsters schreeuwden en riepen, maar niemand begon haar voeten, handen en maagstreekte wrijven. Toevallig stond ik voor de buitendeur van de badruimte en toen ik het gegil hoorde,rende ik naar binnen en zag ik haar verstijven. Ik greep wat narduszalf en begon haarmaagstreek te wrijven; ik vertelde de vrouwen dat ze moesten stoppen met gillen en dat ze haarhanden en voeten moesten verwarmen en een ruikende vloeistof bij haar neus moesten houden.We konden haar spoedig weer doen opleven (...) Ieder van ons vroeg zich af wat te doen, wantwe durfden de vrouw niet langer met dezelfde intentie te behandelen als daarvoor, maar wedurfden de behandeling ook niet te veranderen. (...) Toen ik bedacht dat een van de meestvoorkomende fouten van artsen was dat zij een overvloedige ontlediging veroorzaakten,zonder dat daarbij gelet werd op een terugkeer naar de oude situatie, besloot ik mijnbehandeling te veranderen: ik gaf haar een drankje, wreef haar gehele lichaam en zalfde haar(...) Ik probeerde dit zeven opeenvolgende dagen, nadat zij haar indrukwekkende ontlediging

190

Page 23: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

had gehad, toen Boëthus ons ieder afzonderlijk en gezamenlijk verzocht een behandelingsme-thode te zoeken. Hem apart nemend van de in het huis aanwezige vrienden en bedienden, had ikhet volgende privégesprek. ‘Omdat U weet’, zei ik, ‘dat ik tot op de dag van vandaag nooitgefaald heb in zelfs maareen van mijn medische plichten, vraag ik U of U bereid bent mij mijngang te laten gaan in de behandeling van Uw vrouw voor de komende tien dagen. Als er danvooruitgang is, wilt U mij dan toestaan mijn behandeling te vervolgen voor de volgende tiendagen. Als er geen genezing is, zal ik mij geheel terugtrekken.’ Na zijn gaarne gegeventoestemming, zuiverde ik haar onderbuik met een wateronttrekkend kruid en gaf haar daarnawat water te drinken waarin asarabacca en selderie waren gekookt. Toen er twee dagen latergeen teken van vloed meer was, gaf ik haar op de derde dag een kleine portie van iets dat devloeistof moest doen terugvloeien die in haar buik was terecht gekomen. (...) Daarna zalfde ikhaar dagelijks met honing en masseerde haar lichaam eerst met zachte doeken en daarna metenkele zeer ruwe doeken, en ik gaf haar bergvogels en rotsvissen te eten. Nadat ik haar vijfdendagen op deze manier behandeld had, was er geen spoor meer te bekennen van haar kwelling.Boëthus realiseerde zich dat ik meer gedaan had dan ik zelf had beloofd en smeekte mij haarhelemaal te genezen en hem aanwijzingen te geven om een herhaling te voorkomen. Toen zijaan het einde van de ma a n d haar kleur teruggekregen had en er geen teken van vloed meer was,stuurde hij mij vierhonderd goudstukken. Maar bij eerbare artsen, bij wie hij mij toevallig prees,deed hij de jaloezie toenemen. Bovendien was hij, net als Severus, bereid alles over mij aanMarcus Aurelius Antoninus te vertellen, de keizer die toen in Rome was.’ (De praen. ad Exp.XIV 641-647K).

Galenus’ beschrijving van dit geval geeft een aardig beeld van de conditie van devrouw tijdens deze ziekte, maar niet van de ziekte zelf. Moderne geleerden geloven inde mogelijkheid van een ontsteking in het kleine bekken. Tegenwoordig weten wijdat een dergelijke ontsteking, eenmaal doorgebroken, geneest zonder verderebehandeling...

Galenus wilde met het volgende ziektegeval bewijzen dat hij in staat was psychischeen fysieke ziekten te onderscheiden. Het betrof hier een dame die aan liefdesverdrietofwel zielepijn leed (zie omslagafbeelding). Het ging hier om de vrouw van een onsonbekende lustus. Galenus ging er van uit dat hij deze ziekte had onderkend op basisvan gezond verstand en systematische ondervraging. Hier volgt zijn verhaal:

‘Ik werd geroepen om een vrouw te onderzoeken van wie men zei dat ze ‘s nachts wakker lag enzich steeds van de ene op de andere zij draaide. Ik constateerde dat ze geen koorts had enondervroeg haar over al haar wederwaardigheden waarvan wij weten dat zij als aanleiding tothaar slapeloosheid zouden kunnen gelden. Zij antwoordde slechts aarzelend of in het geheelniet, als om aan te tonen dat mijn vragen zinloos waren. Uiteindelijk draaide zij zich om,begroef zich helemaal onder de dekens die op haar lagen en bedekte haar hoofd met een slipvan een omslagdoek alsof ze wilde gaan slapen. Bij mijn vertek concludeerde ik dat ze aan tweekwalen kon lijden: aan een melancholische depressie of aan zorgen die ze niet wilde bekennen.Ik stelde dus een grondiger onderzoek uit tot de volgende dag.

Bij mijn aankomst hoorde ik van de dienstdoende kamenier dat mevrouw mij op dat momentonmogelijk kon ontvangen. Daar ik bij mijn volgende bezoek hetzelfde te horen kreeg, kwamik nog een derde keer. Het meisje zei me weg te gaan, ‘dat mevrouw niet gestoord wildeworden’. Ik wist echter dat de patiënte zich gebaad had en een normale maaltijd had genuttigdna mijn vertrek. Ik kwam dus de volgende dag terug en in een gesprek onder vier ogen met hetmeisje over diverse zaken ontdekte ik dat de dame in kwestie zonder twijfel door een verdrietwerd geplaagd. Door welk verdriet ontdekte ik bij toeval, zoals, naar ik meen, ook Erasistratusoverkwam. Toen ik namelijk geconstateerd had dat er geen sprake was van een fysiekeaandoening, maar dat de vrouw aan een psychische kwaal leed, wilde het toeval dat precies ophet moment van mijn visite aan haar de juistheid van mijn vermoeden werd bevestigd. Een mandie uit het theater kwam. zei dat hij Pylades had zien dansen. Haar gelaatsuitdrukking en kleurveranderden. Toen ik dit waarnam, legde ik mijn hand op de pols van de vrouw en merkte dathaar polsslag zeer onregelmatig werd in verschillende opzichten, wat een duidelijk symptoom

191

Page 24: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

is van psychische verwarring. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij mensen die zich ergensongerust over maken. De volgende dag zei ik tegen één van mijn assistenten dat hij, wanneer ikeen visite bracht bij de vrouw, vlak na mij moest komen met de mededeling aan mij datMorphus die dag zou dansen. Toen hij dat bericht had gebracht, constateerde ik dat de polsonveranderd bleef. Toen ik de volgende dag een soortgelijke aankondiging liet doen over hetderde lid van de dansgroep bleef haar pols eveneens onveranderd. Op de vierde avond lette ikheel scherp op, toen werd bericht dat Pylades danste. Ik zag dat haar pols direct hevig van slagraakte. Zo ontdekte ik dat deze vrouw verliefd was op Pylades. De daarop volgende dagen letteik scherp op en mijn conclusie werd bevestigd.’ (De praen. ad Ep. 6, XIV 63 IK).

Galenus gaat hier volstrekt rationeel te werk. Hij zet zich af tegen de traditie dieziekte als theion, iets goddelijks, ziet. Hij benadrukt het psychosomatische karakterervan. Emoties ziet hij als ziekten van de ziel, die verscheidene nadelige gevolgenkonden hebben: beschadiging van het pneuma, verzwakking van de ziel, oorzaak vankoorts. De polsslag geeft, nog voordat andere verschijnselen zoals koorts zichvoordoen, de mentale toestand weer woede, genot, smart, vrees. Galenus werkwijzeis als volgt: hij begint, uitgaande van de symptomen/te zoeken naar een fysiekekwaal, maar hij concludeert dat die niet te vinden is. Eliminerend komt hij tot deconclusie dat de symptomen psychogeen zijn. Dan zijn er volgens hem tweemogelijkheden: melancholie of verzwegen zorgen. Zijn conclusie trekt hij pas naverder diagnostisch onderzoek op basis van een hypothese. Lichaam en ziel hebbenvolgens hem beide verlangens die bevredigd willen worden. Gebeurt dit niet, danwordt het lichaam ziek. Als arts erkent Galenus zo de fysieke uitwerkingen vanpsychologische problemen die hij als filosoof ziet. Zo zijn filosofie en geneeskundeonverbrekelijk met elkaar verbonden.

Op het eerste gezicht lijkt Galenus dus rationeel te werk te gaan. De litteraireaspecten van zijn theorie mogen echter niet worden verwaarloosd. Hij plaatst zichdoor dit verhaal namelijk ook in de traditie van beroemde artsen. Van Erasistratus, deberoemde Alexandrijnse arts uit de derde eeuw v. C., is een soortgelijk verhaalovergeleverd: Antiochos was heimelijk verliefd op Stratonike, zijn stiefmoeder, degemalin van zijn vader Seleukos. Erasistratus ontdekte de ware aard van Antiochos’ziekte. Seleukos stond Stratonike aan zijn zoon af en ... ze leefden nog lang engelukkig.

Bij Galenus’ beschrijvingen van zijn vrouwelijke patiënten valt op dat hij alleen denamen van hun echtgenoot vermeldt. In het algemeen noemt hij overigens alleen denamen van zijn patiënten indien deze tot de catgorie bekende Romeinen behoorden.Dat zal met de door hem gewenste reputatie te maken hebben.

Om diezelfde reden voelt hij zich ook verplicht om recepten voor schoonheidsbe-handelingen te verstrekken. Hoewel we de door Galenus beschreven schoonheidsbe-handelingen niet onder de ziektegevallen kunnen rangschikken en de daarbijbehandelde vrouwen door hem niet als patiënten beschreven werden, is het feit dat hijzich hiermee bezig hield voldoende interessant om het hier te noemen, met name inrelatie tot de sociale status van Galenus zelf. Galenus, die als Griek uitging van denatuurlijke schoonheid, keerde zich vaak tegen de schoonheidsmiddelen:

‘Maar het witter of roder maken van de gelaatshuid door middel van [schoonheids]middelen, ofhet krullend of blond of zwart of, zoals vrouwen gewoon zijn, langer maken van de haren; daten dergelijke praktijken zijn dingen die tot het kwalijke opsmukken behoren en die niet hetwerk zijn van de geneeskunde.’ (De comp. med. sec. loc. XII, 434K).

Hij was immers van mening dat:‘artsen geen middel mogen aanwenden om een niet bestaande schoonheid te suggereren, maarhoogstens middelen mogen geven die de natuurlijke schoonheid bewaren.’ (De comp. med. sec.loc. XII 449K).

192

Page 25: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Galenus leek zich ervoor te schamen klaar te moeten staan voor decadente vrouwen.Hij moest deze vrouwen ter wille zijn, die bang waren niet meer acceptabel te zijnvoor hun echtgenoten of niet meer in het bestaande modebeeld te passen. Hij merkthuichelachtig op:

‘(...) maar de keizerlijke vrouwen en mannen zelfs bevelen mij om ook over de opsmukkunst teschrijven en het is niet mogelijk het te weigeren (...)’ )De comp. med. sec. loc. XII, 435K).

De leden van de keizerlijke familie die Galenus bedoelt, waren Julia Domna en JuliaMaesa. Beiden waren Syrische vrouwen die hun oosterse opmaakkunsten haddenmeegenomen naar het keizerlijke hof. In deze sfeer van overdadige luxe waar-schuwde hij vrouwen voor het schadelijke gebruik van schoonheidsmiddelen, die nietzonder gevaar waren. Galenus versterkte op dit terrein toch adviezen, omdat hij zijneigen middelen nog de beste achtte. Hieruit blijkt dat hij het zich niet kon veroorlovendeze vrouwen te veronachtzamen en dat zijn sociale positie aan het keizerlijke hofhem dierbaarder was dan zijn principes over natuurlijke schoonheid.

De keizer als patiënt

Galenus’ geschrift De antodotis (over de tegengiften) handelt onder meer over hetopiumgebruik van keizer Antonius Marcus Aurelius:

‘Wat Antonius betreft weten we dat hij in eerste instantie voor zijn eigen veiligheid [hetmedicament] iedere dag bereidde en er zoveel van nam als een Egyptische boon groot is (...).Toen het hem overkwam dat hij in slaap dommelde bij zijn dagelijkse bezigheden liet hij hetsap van de papaver weg. Toen weer gebeurde het, ten gevolge van zijn vroegere gewoonte,aangezien hij van nature een drogere menging had en langere tijd een uitdrogend medicamenttot zich genomen had, dat hij het grootste deel van de nacht niet kon slapen, en daardoor werdhij gedwongen om dat [medicament] weer tot zich te nemen, met het sap erin. maar deze keereen beetje ouder. Want ik heb al dikwijls gezegd dat dergelijke medicamenten, wanneer zeouder zijn, sap bevatten dat zachtaardiger is.’ (De ant. XIV 3-4K).

Ook de Romeinse geschiedschrijver Dio Cassius wijdde in zijn Historia Romanaaandacht aan dit keizerlijke opiumgebruik. Hij schreef:

‘(...) en hij nam heel weinig voedsel, en dat altijd ‘s nachts. Want het was niet zijn gewoonte omoverdag iets te eten, behalve het medicament dat theriac genoemd wordt. Dit medicament namhij niet zozeer omdat hij ergens bang voor was [dwz. voor vergiftiging], maar omdat hij zichniet lekker voelde in zijn maag en in zijn borst; en men zegt dat hij door dat medicament in staatwas om dit en andere [lichamelijke aandoeningen] te verdragen.’ (Dio Cassius, HistoriaRomana LXXII 6, 3-4).

Deze passages uit de werken van de antieke auteurs doen menig modernewetenschapper geloven dat de keizer verslaafd was aan opium. Voor een eventueleopiumverslaving van Marcus Aurelius worden verschillende argumenten aange-voerd: de turbulente ontwikkelingen in de familie gingen aan Marcus Aureliusvoorbij. De keizer zou de familiezaken niet met een stoïcijns geduld of met Romeinsefamilietrots hebben verdragen, maar werd afgeschermd door verdovende middelen.Hij wees immers zijn onwaardige zoon Commodus als troonopvolger aan waarmeeeen eind kwam aan de opvolging door middel van adoptie. Bovendien reageerde hijzeer mild op de uitspattingen van zijn medekeizer Lucius Verus en besteedde hij geenaandacht aan de avontuurtjes van zijn echtgenote Faustina.Het is goed mogelijk dat de berichten over de turbulente escapades van Lucius Verusen Faustina al in de Oudheid overdreven zijn. In dat geval behoeven fouten vanMarcus Aurelius bij de beoordeling van hun gedrag niet onmiddellijk als bewijs voor

193

Page 26: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

opiumverslaving te gelden. Vast staat dat Marcus Aurelius ± 0.033 gram opiumgebruikte in zijn dagelijkse portie theriac: de hoeveelheid van een ‘Egyptische boon’.Zo’n dosis is echter niet genoeg om een verslaving te veroorzaken. Een lichamelijkegewenning is evenwel met een dergelijke hoeveelheid niet uit te sluiten. Doorherhaaldelijk gebruik van theriac was er bij Marcus Aurelius zeker sprake vangewenning.

Opiumgebruik heeft drie belangrijke effecten: slapeloosheid, onthoudingsver-schijnselen en een pijnstillende werking. Alle drie traden bij de keizer op. Toen hetpapaversap uit de theriac was verwijderd, trad slapeloosheid op. Ook at de keizer heelweinig (een onthoudingsverschijnsel) en nam hij het medicament om allerleilichamelijke aandoeningen (pijnen) te kunnen verdragen. Dat de keizer heel evenzeer dicht bij een verslaving is geweest blijkt uit het feit dat hij bij zijn dagelijksebezigheden in slaap viel. Bewustzijnsvermindenng en dientengevolge spontane slaapis een teken van een hoge dosis die leidt tot verslaving. De hoeveelheid opium in hetpapaversap was wisselend: de werking van de opium nam af naarmate de theriaclanger gerijpt’ had. Het bereiden van de theriac van de keizer was een zeerverantwoordelijke taak die alleen was weggelegd voor de archiater, de belangrijkstelijfarts van de keizer. Toen de archiater Demetrius van Alexandrië stierf, schreefMarcus Aurelius, die op dat moment aan het noordelijke front gelegerd was, aan eenvan de leden van de hofhouding, Euphrates, een brief met de vraag wie er altijdaanwezig was geweest bij de bereiding van de theriac door Demetrius. Euphratesantwoordde dat Galenus daar altijd bij aanwezig was geweest. Marcus Aureliusbesloot vervolgens Galenus met die taak te belasten.

Het medicament (Grieks: pharmakon) waar het in de geciteerde passages overgaat, moet een zogenaamd theriac (Grieks: theriakos, ‘betreffende wilde of giftigedieren’) zijn, een soort tegengif annex geneesmiddel. Een pseudo-Galenisch geschriftlegde Galenus de volgende woorden in de mond:

‘Ik bewonder de man die als eerste dit middel heeft bereid en ik meen dat de samenstellingervan niet onberedeneerd is gemaakt, maar met een bepaalde exacte berekening en geheelbeproefde zorgvuldigheid: niet op de wijze van de artsen die zich beroepen op ervaring [deempirici], en die zonder redenering overeenkomstig de natuur ieder afzonderlijk zonderbekwaamheid behandelen en op schandelijke wijze beweren dat ze sommige geneesmiddelenop grond van dromen, andere op grond van toeval, aanwenden voor de geneeskunst.’ (De ther.ad Pis. XIV 220K).

De Perzische vorst Mithridates, koning van Pontus van 120 tot 63 v. C., probeerde alseerste een effectief middel te bereiden dat als tegengif kon dienen tegen vergiftigingen tegen allerlei soorten dierlijk gif die door beten of steken kunnen binnendringen.Later bewerkte Andromachus, de hofarts van keizer Nero, het recept van ditzogenaamde mithridatium. De belangrijkste aanpassing was de toevoeging vanaddervlees. Het was nu niet meer uitsluitend een tegengif, maar werd ook als eenalgemeen en buitengewoon functioneel geneesmiddel beschouwd. Een dergelijkmedicament werd theriac genoemd. Het volgens Andromachus’ recept bereidetheriac werd galènè (rust) genoemd.

Het navolgende verhaal van Galenus geeft een goed beeld van de manier waarophij zijn contact met keizer Marcus Aurelius ervoer. Marcus Aurelius was na een langereis door het Oosten van het rijk teruggekeerd in Rome. Keizerin Faustina was op diereis tussen Antiochië en Smyrna gestorven. De keizer zelf werd vlak na zijn aankomstin Rome ziek. De artsen die met hem meegereisd waren, meenden het begin van eenmalaria-aanval te constateren. De dag voor zijn ziekte had de keizer bittere aloë enzijn dagelijkse portie theriac tot zich genomen, ‘s Nachts kreeg hij last van diarrhee en

194

Page 27: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

koorts. De artsen schreven rust voor en een lichte soep in de avond. Op dat momenfwerd Galenus, die achter zijn schrijftafel vertoefde, ontboden. Hij moest in het paleisovernachten en paraat blijven. Bij het vallen van de avond werd Galenus bij de keizergeroepen. Drie andere artsen hadden de keizer al bezocht, waarvan er twee zijn polshadden gevoeld. Zij voorspelden het begin van een koortsaanval. Marcus vroeg aanGalenus, die zwijgend toekeek, waarom hij zijn pols nog niet had gevoeld. Hijantwoordde dat de andere artsen dat al twee keer gedaan hadden en dat zij een beterediagnose konden stellen omdat zij hem lange tijd tijdens zijn veldtochten en reizenhadden vergezeld en daarom zijn polsslag beter kenden. Marcus sommeerde hemvervolgens zijn pols te voelen. Galenus constateerde geen afwijking in de polsslag,maar vermoedde dat de keizer iets gegeten had dat maagklachten veroorzaakt. Dekeizer prees zijn diagnose en beaamde dat hij inderdaad last had gekregen vanvoedsel dat hij te koud tot zich genomen had. Galenus liet purperen wol gedrenkt inwarme nardusolie op Marcus’ maag leggen en liet zijn voeten masseren. En nadatMarcus warme wijn met peper had gedronken en de behandeling succes bleek tehebben, noemde hij Galenus de eerste der artsen en de enige der filosofen (De praen.ad Ep. XTV 657-660K). Na dit ziektegeval zijn er geen directe genezingen van dekeizer door Galenus bekend. De contacten werden losser. Marcus Aurelius, vergezeldvan andere lijfartsen, vertrok weer naar het front en Galenus dook weer achter zijnboeken. De enige taak die hij nog voor de keizer persoonlijk vervulde, was hetbereiden van theriac.

VL Galenisme

Vijftien eeuwen later .... het sterfbed van koning Karel TT van Engeland (1685).Stuiptrekkend ligt de koning in zijn bed. De arts die hem bijstaat weet niet meer wathij moet doen: de aderlating heeft niet geholpen. Besloten wordt de beste artsen vanzijn tijd aan het hof te ontbieden. De geleerde heren beproeven alle bekendetherapieën: laxeren, clysteren, en het toedienen van een mengsel van kamille, venkelylijnzaad, kaneel, safraan en aloë. Op Karels kaalgeschoren hoofd plakken zeblaartrekkende pleisters en op de onderkant van zijn voeten teerpleisers metduive-fecaliën. Niespoeder in zijn neus moet de behandeling kracht bijzetten. Ditalles heeft niet het gewenste resultaat. De arme Karel - inmiddels bewusteloos -merkt niet dat er nog meer artsen worden bijgehaald. Ze besluiten de intensiteit vande behandelingen te verhogen. Ze dienen hem een in alcohol opgeloste vermalenmensenschedel, een aftreksel van de bast van de kinaboom, en een drank, gebrouwenuit de maag van een geit, toe. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Galenus het met al dezetherapieën eens zou zijn geweest: zijn patiënten, zo schrijft hij, werden meestal beter,maar Karel stierf. Als een Romeins keizer wordt Karel omringd door een menigteartsen. Het traditionele medische ABC - Aderlaten, Braken, Clysteren - wordt naastandere therapieën al eeuwen veelvuldig toegepast. In de tijd tussen Marcus Aureliusen Karel II kende de praktische geneeskunde dus maar weinig ontwikkeling. Wat waser in die vijftien eeuwen dan wèl gebeurd?

De late Oudheid

Galenus wordt gezien als de laatste grote medicus van de Oudheid, die ook nog eensop grote schaal filosofie en medicijnen met elkaar verbond. De geschiedenis van degeneeskunde van de late Oudheid wordt meestal beschreven als een stervensproces.Wanneer de Oudheid als een afgesloten geheel wordt gezien, klopt dit negatieve

195

Page 28: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

beeld. Maar wanneer de geschiedenis van de geneeskunde als één geheel en als eencontinu proces wordt beschouwd, verandert het: de medische wetenschap van devierde tot de achtste eeuw redde de rijke erfenis van de Oudheid en droeg dewezenlijke trekken over aan de tijd die ging komen.

De term ‘stervensproces’ doet geen recht aan de ontwikkelingen m de late Oudheid,en met name niet aan de geneeskunde in Alexandrië. Daar kon de geneeskunde zichin de late Oudheid ontwikkelen, omdat de filosofische achtergrond van dewetenschap in Alexandrië verschilde van de rest van het rijk. In het algemeen was dewetenschap van de late Oudheid gebaseerd op het neo-Platonisme. In Alexandriëechter was er sprake van een peripatetische onderstroom, die een meer rationalistischelement in zich droeg. De peripatetici waren de volgelingen van Aristoteles. Ook inGalenus’ werk zijn Aristotelische elementen te herkennen. Daarom sloot Galenus’leer zo goed aan bij de Alexandrijnse school.

Het Galenisme heeft zolang kunnen bestaan als in de wetenschap sterkeAristotelische elementen aanwezig waren. Deze invloed geldt behalve voor Alexan-drië, ook voor de geneeskunde in het Byzantijnse rijk, bij de Arabieren en inWest-Europa. Er bestond na de late Oudheid in het intellectuele leven zoiets als eengemeenschappelijke internationale cultuur die was gebaseerd op de filosofie en degeneeskunde van de antieke wereld. De invloed van het Galenisme spreekt uit het feitdat Galenus’ werken in vele talen, zoals het Arabisch, het Latijn, het Syrisch en hetHebreeuws werden vertaald. Palladios de Alexandrijn verwoordde in zijn ‘Aanteke-ningen bij ‘De Epidemieën’ van Hippokrates’ Galenus’ invloed als volgt:

‘Hippokrates zaaide, Galenus bewerkte de bodem.’ (Scholae in Hippocratis EpidemiarumVI).

Alexandrijnse geleerden ontwikkelden voor het eerst in de geschiedenis eenmedische standaardopleiding. Deze opleiding was verdeeld in zes graden. Vooriedere graad werd een aantal boeken gebruikt. De leergang bestond uit eenbasiscursus van vier boeken over logica: het Organon van Aristoteles. Naastpraktische vaardigheden werden er twintig boeken over de medische wetenschapbehandeld: vier werken van Hippokrates en zestien van Galenus. Na de veroveringvan Alexandrië door de Arabieren in 642 verdween het Alexandrijnse leerplan.

Het filosofisch denken van Galenus zelfheeft tot in de zesde eeuw invloed gehad inAlexandrië. In de vierde eeuw zagen sommige theologen Galenus als een autoriteit inde christelijke leer. Door zijn geloof in een Schepper konden christenen - en later ookislamieten - hun gedachtenwereld beter bij Galenus terugvinden dan bij andereheidense schrijvers. Galenus’ idee over de demiourgos interpreteerden zij als ‘Godsoneindige scheppende wijsheid’. Voor de bestudering van Galenus’ medische systeemwerd niet zijn eigen filosofische werk gebruikt: men benutte hiervoor Aristoteles.Galenus’ filosofische werk werd zo langzaam losgekoppeld van zijn medische werken ging hierdoor grotendeels verloren.

De Byzantijnse geneeskunde

De Griekse geneeskunde viel na de veroveringen door de Arabieren in drie delenuiteen. Zij werd opgenomen in het Latijnse, Byzantijnse en Arabische erfgoed. In hetLatijnse westen raakte Galenus enige eeuwen op de achtergrond. In het oosten namende Byzantijnen en de Arabieren de Alexandrijnse geneeskunde over en ontwikkeldendeze.

Het Byzantijnse rijk verloor door de val van Alexandrië zijn geneeskundigcentrum. Het nieuwe centrum werd Constantinopel. Al voor de val van Alexandrië

196

Page 29: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

had een Alexandrijnse geleerde daar een medische school gesticht. De Byzantijnsegeneeskunde zette de denkwijze van de antieke en Alexandrijnse traditie voort. HetGalenisme uit Alexandrië ontwikkelde zich in empirische richting. Er zijn zelfssporen van wat wij ‘laboratoriumonderzoek’ zouden noemen (onder andere op hetgebied van urineonderzoek). De praktische Byzantijnse geneeskunde was in grotetrekken gelijk aan die van de Alexandrijnse. Het hoogtepunt van de Byzantijnsegeneeskunde lag halverwege de veertiende eeuw. De val van Constantinopel in 1453betekende het definitieve einde.

De Arabische geneeskunde

In het oosten waren, naast de Byzantijnen, de Arabieren de andere grote erfgenamenvan de Alexandrijnse school. Ook in de Arabische geneeskunde werd Galenus, samenmet Hippokrates, als grote autoriteit geaccepteerd. De leergierige Arabieren warenbereid de Griekse wijsheid in zich op te nemen. De Arabische geneeskundige IbnRidwan (? - 1061) schrijft:

‘Daar het is bewezen dat het overbodig, schadelijk en een verspilling is de huidige compendia,samenvattingen en commentaren te raadplegen, zou het juist zijn enkel de werken vanHippokrates te lezen, en vervolgens die van Galenus, wiens uiteenzettingen aantoonbarebewijzen en dialectieke en soortgelijke argumenten bevatten, die allemaal kunnen wordenonderscheiden door de kunst van de logica.’ (Ibn Ridwan, Handboek over de kwaliteit van degeneeskundige opleiding).

De omvang van het vele werk der Arabieren op geneeskundig gebied brengtBoerhaave (1668-1738) tot uitdrukking:

‘Door deze als andere zijn de voornaemste Geneeskundige Boeken a1s van Hippokrates,Galenus, Aretaeus Cappadox, Dioscorides, Paulus Aegenita, Celsus etc. op ‘t aldernaeukeurig-ste vertaald. Ja zelfs hebben de Arabiers volgens de zeekere gelegde gronden der Mechanica,arbeidzaame proefneemingen in de Chemie, oplettende beschouwingen der Kruiden, onder-scheiden aanmerkingen in de ontleediging, de Geneeskunde opgebouwt.’ (Herman Boerhaave,Kortbondige spreuken wegens de ziektens, opdragt blz. 7-8, Amsterdam 1741).

Veel werken van en kennis over Galenus zijn ons alleen bekend uit Arabischehandschriften. Uit deze bronnen komt ook een anecdote over het uiterlijk vanGalenus: zijn hoofd zou door één van zijn tijdgenoten omschreven zijn met het woord‘muildierkop’. De Arabische auteurs geven twee verklaringen voor deze omschrij-ving. Het zou of betrekking hebben op de vorm van zijn hoofd, of hij zou doorAlexander van Damascus na een lange discussie zo genoemd zijn vanwege zijnkoppigheid.

De Middeleeuwse Westeuropese geneeskunde

De invloed van Galenus’ werken was in de Late Oudheid niet geheel aan het westenvoorbij gegaan, maar in het Latijnse westen sprak men steeds minder Grieks.Hierdoor werden Galenus en andere Griekse auteurs nauwelijks meer gelezen. DeLatijnse medische wereld volgde een eigen weg.

In de Vroege Middeleeuwen stond de geneeskunde in West-Europa onder sterkeinvloed van het christendom. De kerk predikte het doen van goede werken jegens demedemens. Een beloning in het hiernamaals werd daarbij in het vooruitzicht gesteld.Dit gold ook voor de verzorging van zieken. Maar omdat ziekte gezien werd als Godswil - zij moest het gevolg zijn van een zonde of van een bezeten zijn van de duivel -had het volgens de middeleeuwer dan ook geen zin de oorzaak van ziekten op te

197

Page 30: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

sporen. Artsen kwamen er niet meer aan te pas. Op enige uitzonderingen na werd degeneeskunde gereduceerd tot het verzorgen van zieken. Praktische geneeskundekwam in feite neer op eenvoudige hulp die door monniken werd verricht.

De belangstelling voor de geneeskunde bloeide weer op na de opkomst van deuniversiteiten. Na 1200 werd de studie van de geneeskunde als één van de drie hogerefaculteiten opgenomen. De contouren van een opkomend Aristotelisme en hetdaarmee samengaande Galenisme werden vanaf de elfde eeuw in het westen steedsduidelijker. Galenus’ werken werden in het westen onder andere verspreid doorontwikkelde Joden die via het Moorse Spanje naar West- Europa reisden. Ook door dekruistochten, die een nauwer contact tussen het westen en het oosten veroorzaakten,kregen Galenus’ ideeën meer invloed. Zijn werken en die van Hippokrates werden uithet Arabisch in het Latijn vertaald, en ook Arabische Galenistische artsen genoten inhet westen bekendheid. Dit bracht met zich mee dat de door de Arabierenveronderstelde superioriteit van Galenus ook door de Europeanen werd erkend.Galenus’ autoriteit werd in het oosten en het westen als dogma aanvaard.

Galenus’ positie in de wetenschap werd door Dante Alighieri (1265-1321)beeldend beschreven. Dante plaatste Galenus met een aantal andere antiek»geleerden in zijn beschrijving van de hel. Deze geleerden mochten niet naar de hemel- ze waren immers geen christenen geweest -, maar vanwege hun verdiensten zatenzij genoeglijk bijeen in een kasteel in de eerste ring van de hel:

‘En toen ik mijn blik wat meer omhoog liet gaan zag ik de meester van allen die weten,Aristoteles, zitten in een kring van filosofen, die allen hun ogen op hem gericht hielden en hemmet eerbewijzen overlaadden: ik zag daar Socrates en Plato, die dichter bij hem staan dan allefilosofen, en Democritus, die de wereld onderworpen ziet aan het toeval, Diogenes,Anaxagoras en Thales, Empedocles, Heraclitus en Zeno; ik zag de geleerde kruidenkennerDioscorides, en ik zag Orpheus, Tullius, Linus en Seneca de moralist, Euclides de meetkundigeen Ptolemaeus, Hippokrates, Avicenna, Galenus en Averroës, die het grote commentaarschreef.’ (Dante Alighieri, Divina Commedia, Inferno canto IV, 130-144; vertaling F. vanDooren, Amsterdam 1987).

Een nieuwe horizon

De Renaissance uitte zich in de geneeskunde in een hernieuwde belangstelling voorde antieke bronnen en vrije bestudering ervan op grond van ratio en empirie. In hetalgemeen laat de geschiedenis van het Galenisme, zowel in de bloei als in deneergang, zien dat Galenus’ werken werden geaccepteerd als één geheel, eengeneeskundige filosofie. Juist Galenus’ generalisaties waren zijn kracht. Over dedetails kon men het vanaf de Renaissance steeds meer oneens zijn. Nieuwe kennis,opgedaan aan de snijtafel, maakte daarom nog geen einde aan de geloofwaardigheidvan Galenus. Overtuigde Galenisten hadden scherpe kritiek op de nieuwe inzichten.Daarbij kwam dat onderzoekers vaak aan hun eigen observatie twijfelden als dezetegen Galenus’ opinie inging.

In het snel veranderende wereldbeeld na de Middeleeuwen - denk bijvoorbeeld aande uitvinding van de boekdrukkunst, de reformatie en de ontdekking van nieuwewerelddelen - ontstond er een bewustwording bij de mens ten aanzien van zijn eigenvrijheid en waardigheid. De chirurgijn Job van Meekeren (1611-1666) was zichterdege bewust van het feit dat Galenus ongelijk kon hebben. Hij schat de waarde dieGalenus voor hem had en bekritiseerde zijn onvolledigheid:

‘Op de quetsinge der herssenen volgt noodzakelyk een galbraking en de koorts. Galenus,Erisistratus, Macrobius en andere, wegens haer uitmuntende naerstigheit en oordeel nu en dante weinig, wegens haer menschlykheit in mislagen van sommige te veel geprezen, bevestigen in

198

Page 31: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

dezen niet alleen het gevoelen van haer voorzaet: maer geven ook verscheidene reden, die zymeest in de zenuwen, inzonderheit van het zeste paer zoeken, die haer overvloedig in de borsten buik: maer voornamentlyk in de krop des maegs vertoonen.Ten hadde my niet qualyk behaegt, indien zy de herssenvliezen daar by hadden gelieven tevoegen, nademael zy de borst en buik van binnen ongescheiden overal bekleden, en van haeronderlinge mededogenheit wel een der grootste reden zyn, gelijk het in het sniezen, hoesten,braken etc. gemakkelijk is te zien.’ (Job van Meekeren, Heel- en Geneeskonstige Aenmerkingen,tweede druk 1728, 34-35).

Deze ontwikkeling zette zich steeds verder door. De vervanging van speculatiedoor eigen onderzoek was een grotere stap dan het vervangen van apen doormenselijke lichamen bij secties. Er werd niet alleen onderkend dat Galenus foutenhad gemaakt bij een paar details, maar men begon ook te beseffen dat zijn heleanatomische systeem fout was. Zo verklaarde Vesalius in zijn, in 1543 uitgegeven,boek: ‘De humani corporis fabrica’ (Over de bouw van het menselijk lichaam), dat hettussenschot tussen de hartkamers doorgankelijk was, ook al zag men dit niet. DezeGalenistische opvatting ondersteunde de theorie dat het bloed in de aderen heen enweer stroomde (als ware het eb en vloed). Daarom moest het bloed vrijelijk van derechter- naar de linkerkamer kunnen bewegen. Pas bij de tweede druk van zijn boekzou Vesalius over de ondoorgankelijkheid van het septum schrijven. Dat de ideeënvan Vesalius niet meteen geaccepteerd werden, kan worden afgeleid uit het gegevendat Leidse hoogleraren nog in 1627, koste wat kost, het gelijk van Galenus wildenaantonen. Voor de aanvang van een anatomische demonstratie, doorboorden zij hetseptum met een naald om de doorgankelijkheid ervan aan te tonen. Een grote stap inhet verwerpen van Galenus’ fysiologische opvattingen was de ontdekking van dewerking van de bloedsomloop door William Harvey, waarover hij in 1628publiceerde.

Het begin van de moderne wetenschap wordt in het algemeen, door ontwikkelin-gen in de fysica, in het midden van de zeventiende eeuw geplaatst. De invloed vandeze ‘moderne’ fysica, had een grote uitwerking op de ontwikkeling van anderewetenschappen. Dit ging gepaard met de onttakeling van de antieke en Middeleeuw-se filosofische stelsels met hun sterke Aristotelische elementen. Het Galenisme werdmeer en meer omstreden en representeerde door deze ontwikkelingen niet meer degeneeskunde als een systeem. Het is een teken van zwakte dat het Galenisme in destrijd tussen de traditionele en de opkomende nieuwe wetenschap vaak werdverdedigd met een algemeen beroep op de juistheid van ‘de antieken’.

Het Galenisme verloor na het midden van de zeventiende eeuw zijn invloed nietgeheel. Het werd een soortnaam voor traditionele geneeswijzen. Na het midden vande zeventiende eeuw bleef het Galenisme een gids voor de medische praktijk.Galenistische therapieën - zo veronderstelde men - had al eeuwen mensen genezen enmen nam niet aan dat hun genezende kracht ineens verdwenen was. Een voorbeeldvan deze benadering is de mening van de Franse medicus Pecquet, die hierover in1651 opmerkte:

‘Een medicus die alleen zijn Galenus en zijn Hippokrates kent is gewoonlijk een zielige vent.Hij kan je inderdaad in goed Grieks vertellen wat er mis met je is, maar wanneer je koorts hebtzal hij je laten omkomen zonder je te aderlaten, of hij zal je aderlaten tot je flauw valt, omdat ditde gewone methode is van zulke grote personages.’

Rond 1850 poogde de Fransman Daremberg nog ‘recht’ te doen aan Galenus’ werken hem onder de medici meer bekendheid te geven. Hij veroordeelde hem waar hijfout was, maar prees ook zijn sterke punten, met name op het gebied van de anatomie.Daremberg publiceerde Franse vertalingen van belangrijke werken van Galenus. Zijn

199

Page 32: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

benaderingswijze was echter een historische. Dit was ook de achtergrond waarinKühn tussen 1821 en 1833 zijn volledige uitgave van Galenus’ werken (Opera omnia)publiceerde. Rond 1870 had de geneeskunde zijn moderne wetenschappelijke koersdefinitief ingeslagen en bereikte weer een eenheid die zij niet meer gekend had sindshet uiteenvallen van het Galenisme als medische filosofie.

Galenus kon niet weten dat zijn werk gedurende zoveel eeuwen de ontwikkeling vande medische wetenschap juist zou belemmeren. Dat was het gevolg van hetklakkeloos accepteren van antieke autoriteiten als Galenus in de Oudheid, deMiddeleeuwen en in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Tegenwoordigkunnen wij zijn prestaties weer op hun juiste waarde schatten. Hij deed, om met zijneigen woorden te spreken, voor de geneeskunde wat keizer Trajanus deed voor hetRomeinse rijk, toen deze bruggen liet aanleggen in heel Italië:

‘Ik onderwees alleen de ware methoden voor het behandelen van zieken. Het is bekend datHippokrates dezelfde weg heeft gewezen, maar, zoals bij zoveel ontdekkers het geval is, ginghij niet zover als wij nu zouden wensen. Zijn geschriften zijn slordig en ongenuanceerd. Zijnkennis omtrent sommige zaken is onvolledig. Hij is, zoals vele oude schrijvers, vaak zeerduister omdat hij beknopt wilde zijn. Hij baande de weg, maar ik maakte hem begaanbaar.’ (Demeth. med. I 8, X 633K).

BIBLIOGRAFISCHE NOOT

De geschriften van Galenus zijn uitgegeven doorC.G. Kühn, Claudii Galeni Opera Omnia I-XX (Leipzig1821-1833), in 22 banden. Dit is nog steeds de enige volledige uitgave. Bovendien bestaan er talrijkeuitgaven van afzonderlijke werken. Op den duur zal de uitgave van Galenus’ werken in het CorpusMedicorum Graecorum die van Kühn volledig vervangen. Één voorbeeld van een moderne uitgave van deGriekse tekst met inleiding, een Engelse vertaling met uitvoerig commentaar: V Nutton (ed.), Galenus’ DePraenotione, On Prognosis, CMG C 8,1 (Berlijn 1979). Een deel van de werken van Galenus is in hetorigineel verloren gegaan, maar wel in Arabische en/of Latijnse vertaling bewaard gebleven.

Het is gebruikelijk de geschriften van Galenus aan te duiden met de Latijnse titels, gevolgd door eendeel- en pagina-aanduiding in de editie van Kühn (K.). Hieronder volgen in alfabetische volgorde deLatijnse titels van de in het bovenstaande artikel geciteerde werken, met een Nederlandse vertaling.

Adhortatio ad artes addiscendas, ‘Aansporing tot bestuderen van de wetenschappen’.De aff. dign. = De affectuum renibus insidentium dignotione et curatione [Pseudo-Galenisch], ‘Over dediagnoses en de therapieën van de nieraandoeningen’.De anat. admin. = De anatomicis administrationibus, ‘Over de anatomie in de praktijk’.De ant. = De antidotis, ‘Over de tegengiften’.De cogn. an. morb. = De cognoscendis curandisque animi morbis, ‘Over het onderkennen en behandelen vanpsychische aandoeningen’.De compositione medicamentorum per genera, ‘Over de samenstelling van geneesmiddelen, verdeeld insoorten’.De comp. med. sec. loc. = De compositione medicamentorum secundum locos, ‘Over de samenstelling vangeneesmiddelen naar gelang van de plaatsen [n.l. van het lichaam waarvoor zij zijn bestemd]’.De curandi ratione per venae sectionem, ‘Over de manier van het behandelen door middel vanaderlaten’.De libr. propr. = De libris propriis, ‘Over zijn eigen boeken* [een autobibliografie].De meth. med. = De methodo medendi, ‘Over de methode bij het genezen’.De morb. diff. = De morborum differentiis, ‘Over de verschillen tussen ziekten’.De ord. libr. suor. = De ordine librorum suorum ad Eugenianum, ‘Over de volgorde van zijn eigen boeken[d.w.z. over de volgorde waarin men zijn boeken het beste kon lezen], opgedragen aan Eugenianus’.De praen. ad Ep. = De praenotione ad Postumum, ‘Over de prognose’, opgedragen aan Postumus’.De remed. parab. = De remediis parabilibus, ‘Over gemakkelijk verkrijgbare medicijnen’.De san. tuend. = De sanitate tuenda, ‘Over het behoud van de gezondheid’.De simp. med temp. ac. fac. = De simplicium medicamentorum temperamentis ac facultanbus, ‘Over hetmengen en de werking van niet-samengestelde geneesmiddelen’.De ther. ad Pis. = De theriaca ad Pisonem, ‘Over theriac, opgedragen aan Piso’.De usu part. = De usu partium, ‘Over het gebruik van de [lichaams]delen’.

200

Page 33: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

In Hipp. ep. comm. = In Hippocratis epidemiarum commentarii, ‘Commentaar op ‘De Epidemieën’ vanHippokrates’.Quod optimus medicus sit quoque philosophus, ‘De beste arts is ook filosoof.Quoni morb. sim. sint. depr. = Quomodo morbum simulantes sint deprehendi. ‘Hoe mensen die voorwendenziek te zijn kunnen worden ontdekt’.

LITTERATUUR

P. Aelius Aristides, The complete works, vol. II, vertaald in het Engels door C. A. Behr (Leiden 1981).M. Aurelius Antoninus, Meditationes, vertaald in het Engels door M. Staniforth (New York 1986).P. Moraux, Gallen de Pergame. souvenirs d’un médecin (Parijs 1985).G. Fichtner, Corpus Galenicum (Tübingen 1988).H. F. J. Horstmanshoff, ‘Een anatomische les’, in P.W. de Neeve en H. Sancisi-Weerdenburg, (red.),Kaleidoscoop van de Oudheid, (Groningen 1989).G. A. Lindeboom, De geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland (Bussum 1972).V. Nutton ed., Galen: problems and prospects (Londen 1981).G. Sarton, Galen of Pergamon (Lawrence, Kansas 1954).O. Temkin, Galenism, rise and decline of a medical philosofy (Londen 1973).

CHRONOLOGIE

De auteurs willen de Heer H. F. J. Horstmanshoff danken voor de vele hulp en de stimulerendebegeleiding bij het tot stand komen van dit artikel Onze dank gaat ook uit naar de bijdragenvan onze medestudenten.

Galenus

129 (augustus of september?) geboorte Galenus.

144/5 Galenus begint aan een studie filosofie inPergamon.

146/7 droom van Nikon. Galenus begint aan zijnstudie medicijnen. Vervolg studie in Smyrna,Corinthe en Alexandrië.

157 (augustus 1 september) Galenus gaat terug naarPergamon. Hij wordt daar eind september gla-diatorenarts.

161/2 wetenschappelijke reizen (?).

162 (zomer?) Galenus gaat naar Rome.166 (zomer?) Galenus verlaat Rome gehaast en keert

terug naar Pergamon.

167 wetenschappelijke reizen (?).168 (eind herfst?) Galenus, gaat op keizerlijk bevel

naar Aquileia.169 (lente?) Galenus gaat naar Rome.

192 Brand in Rome. Galenus’ bibliotheek verwoestdoor brand.

? Vertrek naar Pergamon,200 (?) Dood Galenus.

Algemeen

121 geboorte Marcus Aurelius.138-161 regering Antoninus Pius.

161 troonsbestijging Marcus Aurelius. Ludus Veruswordt medekeizer.geboorte Commodus.

166 (lente) Lucius Verus keert terug uit het oostennaar Rome.Pesas Antoniniana

169 (begin van het jaar) Lucius Verus sterft. MarcusAurelius vertrekt naar de Donaugrens om oor-log te voeren tegen de Markomannen. Van daaruit vertrekt hij naar het oosten.

176 (september 1 oktober) Marcus Aurelius stelt inAthene vier officiële leerstoelen in de filosofiein.

180 (17 maart) Marcus Aurelius sterftTroonsbestijging Commodus,

192 (december) Commodus sterft.Troonsbestijging Septimius Severus.

201

Page 34: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

‘Het plotselinge einde van de Minoische beschaving op Kreta kwam ruim anderhalve eeuweerder dan tot dusverre was aangenomen. Archeologen hadden de ondergang van deMinoische beschaving tot dusverre gedateerd in 1470 voor Christus, onder meer aan de handvan stijlkenmerken van het aardewerk dat ook in Egypte was gevonden.De eerste correcties van deze opvatting door geologen werden met hoongelach ontvangen.Thans zullen de archeologen talloze verbanden moeten herzien. Geologen hebben ontdekt datde vulkaan Thera, 110 km ten noorden van Kreta, in de jaren 1659 tot 1600 voor Christusaktief werd en het einde van de Minoische beschaving inluidde’ (citaat ontleend aan devoorpagina van NRC Handelsblad, 19 april 1988).

Voorwaar, dit is opzienbarend nieuws, recentelijk gepresenteerd in de vakliteratuuren bok in Nederlandse dagbladen.1

Zoals bekend, zijn de oudste als paleizen te identificeren bouwwerken van Europagevonden op het grootste en meest zuidelijke Griekse eiland, Kreta. Zij wijzen op hetbestaan (vanaf ca. 2000 v. Chr.) van gecompliceerde sociaal-economische strukturenen van een zgn. redistributief systeem. Dit betekent dat goederen - met name (een deelvan) de oogst, zoals graan en olijfolie - werden afgedragen aan leiders in de paleizendie deze weer distribueerden.

Het bekendste en grootste paleis is dat van Knossos, niet ver ten zuiden van dehuidige hoofdstad Heraklion gelegen. Het werd vanaf 1900 door Sir Arthur Evansopgegraven. Deze pionier noemde de volstrekt nieuwe, te Knossos en op andereplaatsen op Kreta aangetroffen, cultuur Minoisch, naar de in de latere Grieksemythologie genoemde koning Minos van Knossos. Dit en andere onverdedigdepaleizen te Phaistos, Mallia en Zakro (zie landkaartje, afb. 1) waren niet alleenresidenties van koninklijke families, maar ook centra van bestuur en economie, vanreligie en kunst. Rondom de paleizen en elders op het eiland lagen villa’s ennederzettingen.2

Op Kreta kende men vanaf het begin van de paleistijd ook het schrift dat vooralvoor de boekhouding werd gebruikt. Helaas verschaffen de vooral op kleitablettenbewaard gebleven teksten geen jaartallen. (Als oudste Griekse jaartal mag nog steeds776 v. Chr. beschouwd worden, toen de eerste Olympische Spelen werden gehouden.)Dit betekent dat we voor de absolute chronologie zijn aangewezen op natuur-wetenschappelijke methoden (met name de radio-aktief koolstof analyse, zie onder)en op verbanden met Egypte. Aldaar zijn al vroeg hemelverschijnselen opgetekend enwel met vermelding van het regeringsjaarvan de betreffende farao. Deze verschijnse-

202

J. H. Crouwel

archeologischcommentaar

De uitbarsting vanThera (Santorini)en Minoisch Kreta

Page 35: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

len zijn voor moderne astronomen te dateren en scheppen de mogelijkheid vrijsluitende chronologische systemen op te bouwen, vooral omdat lijsten van vele,elkaar opvolgende farao’s - met hun regeringsjaren - bewaard zijn gebleven.

Nu zijn Minoische voorwerpen, vooral ceramiek, gevonden tezamen met dateer-bare Egyptische - op Kreta zelf, in Egypte of in een context in het Nabije Oosten dievia de Egyptische chronologie te dateren is.3 Aldus wordt bijv. de periode van de zgn.Tweede of Jonge Paleizen van Kreta, een tijd van grote materiële bloei en vanculturele en waarschijnlijk ook politieke invloed op andere Griekse eilanden,gewoonlijk gedateerd ca. 1700-1470/1450 v. Chr. Het einde van deze periode kwamtoen op Kreta bijna alle paleizen, villa’s en andere woonplaatsen door brand werdenverwoest en niet, of slechts gedeeltelijk, werden herbouwd. Alleen Knossos bleef alspaleis bestaan.

Deze verwoestingen zijn al in 1939 in verband gebracht met een uitbarsting van deenige nog aktieve vulkaan van Griekenland - het eiland Thera dat ook wel Santoriniwordt genoemd.4

Er is daar inderdaad sprake van een gigantische eruptie ten tijde van de periode vande Jonge Paleizen op Kreta. Uit opgravingen sinds 1967. nabij het dorp Akrotiri aande zuidkust van Thera, blijkt dat daarbij een welvarende stedelijke gemeenschap metnauwe contacten met Kreta is vernietigd Tot dusver is een aantal huizen, van

203

afb.1

Page 36: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

verschillende verdiepingen en versierd met wandschilderingen, opgegraven. Sporenvan een paleis, vestingmuren of graven ontbreken, maar kunnen nog onder as enpuimsteen, afkomstig van de eruptie, verborgen liggen.5 Archeologisch en geologischonderzoek wijst uit dat de ramp zich in verschillende fasen heeft voltrokken.6 Eerstwaren er aardbevingen die de bewoners van het antieke Akrotiri deden wegvluchten(er zijn geen stoffelijke resten van hen gevonden). Tijdens de eruptie zelf werd heteiland bedekt onder een vele meters dikke laag vulkanisch materiaal, vooral as enpuimsteen, waardoor Akrotiri a.h.w. verzegeld werd, zoals Pompeji en Herculaneumin 79 n. Chr. Vervolgens viel het eiland uiteen en werd de vulkaankrater gevuld metzeewater. De aldus ontstane zgn. kaldera meet 83 km2 en heeft een diepte van ca.300-400 m. (afb. 2). Volgens deskundigen moet de omvang van de uitbarsting nog

204

afb. 2 Thera

Page 37: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

veel groter zijn geweest dan die in 1883 van de Krakatau, een soortgelijkvulkaaneiland tussen Java en Sumatra.

Er is, en wordt nog steeds, druk gediscussieerd over de vraag naar de mogelijkegevolgen van de eruptie elders, met name op Kreta. Daarbij wordt gedacht aanasregens, vloedgolven en luchtschokken, zoals die ook later door de uitbarsting vande Krakatau zijn teweeggebracht. Zoals gezegd, is al in 1939 door de latere Griekseopgraver van Akrotiri, Spiridon Marinatos, gesuggereerd dat de eruptie van Thera deoorzaak is van de verwoestingen die een einde maakten aan de periode van de JongePaleizen op Kreta. Dit oorzakelijk verband is even voor de hand liggend alsproblematisch. De brandlagen op dit laatste, ca. 270 km. lange eiland zijn wijdverspreid: van Chania in het noord-westen tot Zakro aan de oostkust, en van Mallia inhet noorden tot Phaistos in het zuiden. Opvallend is dan dat het paleis van Knossosniet verwoest is en een aantal huizen eromheen wel. Eenzelfde verschijnsel doet zichvoor in Myrtos-Pyrgos aan de zuidkust, waar de villa verbrand is en de bouwwerkeneromheen niet.7

Onder de ceramiek uit de verwoes-tingslagen op Kreta bevinden zich pot-ten en scherven beschilderd in de zg.Zeestijl (afb. 3), die behoort tot de faseLaat Minoisch IB (hierna LM IB). Ditsoort aardewerk komt ook elders voor,bijv. in vindplaatsen op de Cycladischeeilanden Melos en Keos, doch ontbreektin Akrotiri. Dit is opvallend, gezien deanderszins nauwe culturele banden tus-sen Kreta en Thera. Daarvan getuigenarchitectuur, wandschilderingen, schrift,bronzen vaatwerk, terracotta weefge-wichten, etc. De ceramiek van Akrotiriomvat vele importstukken uit Kreta,versierd in stijlen die op dat eilandvoorafgaan aan de Zeestijl en behorentot de Laat Minoisch IA fase (hierna LMIA). De conclusie is dan dat althans deeerste fase van de uitbarsting van Thera- de aardbevingen die leidden tot hetverlaten van Akrotiri - eerder is tedateren dan de verwoestingen opKreta.8

Tot voor kort hielden de meeste archeologen vast aan ca. 1500 en 1470/1450 v.Chr. als globale dateringen voor, respectievelijk, het verlaten van Akrotiri en deverwoestingen op Kreta. Recentelijk zijn echter, zoals het citaat uit NRC-Handelsbladal aangeeft, veel vroegere jaartallen voorgesteld: de latere 17e eeuw voor Thera en ca.1550 voor Kreta. Deze suggesties berusten op een kombinatie van langs natuurwe-tenschappelijke en archeologische weg verkregen gegevens.

Zo wijzen jaarringen vanborsteldennen (‘bristlecone pines’) in het westen van deVerenigde Staten en van eiken uit Noord-Ierland op door vorst veroorzaakte stagnatiein de groei in, respectievelijk, 1628-1626 en 1626 v Chr. Deze vorstschade zou weerhet gevolg zijn van een door een vulkaanuitbarsting teweeggebrachte temperatuur-daling tijdens het groeiseizoen van de bomen.9

205

afb. 3 Minoische Zeestijl ceramiek: de zgn. Marseillesschenkkan (H. 0.25 m)

Page 38: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

Bovendien wijzen boringen in de ijskap in Zuid-Groenland op een plotseling hoogzuurgehalte in 1645 ± 20 jaar, wat te wijten moet zijn aan een eruptie.10

Wat betreft Thera zelf, herberekening van de resultaten van een aantal radio-aktiefkoolstof analyses van kort-levende organismen (zoals graankorrels en struiken) uitAkrotiri zou leiden tot een datering van de eruptie ca. 1640-1600 v. Chr.11

Volgens sommige geleerden mogen deze veelsoortige gegevens met elkaar inverband worden gebracht: de vorstschade in de bomen en het verhoogde zuurgehaltein de ijskap vinden hun oorzaak in de uitbarsting van Thera, in de periode vóór 1600 vChr.12

Hierbij zijn wel enige kanttekeningen te plaatsen. De afstanden van de verschil-lende gebieden tot Thera zijn erg groot en een mogelijk verband met meer nabijgelegen vulkanen dient nader onderzocht te worden. Bovendien is het niet zeker of devorstschade in de bomen uitsluitend het gevolg kan zijn van een vulkaanuitbarsting.De precieze datering van de radio-aktief koolstof monsters uit Thera, en uit hetAegeïsche Zeegebied in het tweede millennium v. Chr. in het algemeen, is sterkomstreden. De marges zijn wijd en consistentie ontbreekt nogal eens binnen dedatering van monsters uit dezelfde archeologische laag of uit vindplaatsen metdezelfde keramiek. In het geval van Thera laten de monsters, volgens sommigeexperts, ook een latere, meer traditionele datering toe.13

Wat Kreta betreft, de archeoloog Philip Betancourt heeft voorgesteld de traditio-nele chronologie van de LM IB fase, waartoe de Zeestijl ceramiek en deverwoestingen op het eiland behoren, te brengen van ca. 1500-1470/1450 tot ca.1610-1550 v. Chr. Hij deed dit vooral door een herdatering van een aantalvoornamelijk in Egypte en in het Nabije Oosten gevonden Minoische stukkenaardewerk.14 Er zijn echter voldoende correlaties met de Egyptische chronologie omeen dergelijk ingrijpende herziening van de datering uit te sluiten. De chronologie vanLM IB is gekoppeld aan farao Tuthmosis III, wiens 54-jarige regeringsperiode doorEgyptologen gedateerd wordt 1479-1425 v Chr. of nog wat later.15 Aan de anderekant is het wel mogelijk dat de voorafgaande LM IA fase (waarin het verlaten vanAkrotiri op Thera valt) wat eerder is begonnen en langer heeft geduurd dan voorheenwerd aangenomen: ca. 1600, i.p.v 1550, tot 1500 v. Chr.16

In de geciteerde passage uit NRC Handelsblad wordt gesproken over een plotselingeinde van de Minoische beschaving op Kreta. Of het woord ‘plotseling’ in dit verbandgepast is, hangt af van de vraag hoe lang de in de verschillende brandlagen gevondenZeestijl ceramiek in gebruik is geweest. Van een ‘einde’ is in ieder geval geen sprake:zoals al eerder gezegd, bleef het paleis van Knossos in de volgende (LM II) fasebestaan en ook elders op het eiland zijn bewoningsresten uit die tijd aangetroffen, zijhet nog op beperkte schaal.

Wat kunnen de oorzaken van de wijd verspreide LM IB verwoestingen op Kretazijn geweest? Wellicht toch de uitbarsting van de vulkaan Thera. Of dit zo is hangtmede af van de hoeveelheid tijd verlopen tussen de aardbevingen - die in LM IA zijnte dateren en de bewoners van Akrotiri op de vlucht hebben gedreven - en het eindevan de eruptie. De meeste experts neigen tot een betrekkelijk korte tijdspanne, vanniet meer dan enkele jaren, wat wellicht pleit tegen een direct verband met deverwoestingen op Kreta.17 Bovendien, hoe is het dan mogelijk dat het paleis vanKnossos, niet ver van de noordkust, gespaard is gebleven?

Er is ook wel gedacht aan, niet met de Thera-uitbarsting samenhangende,aardbevingen op Kreta.18 Het is echter niet erg waarschijnlijk dat deze het geheleeiland hebben getroffen, getuige de verspreiding van de brandlagen, en tegelijk hetpaleis van Knossos ongemoeid hebben gelaten. Dit laatste doet een andere oorzaakvermoeden. Misschien is er sprake geweest van oorlog op Kreta, waarbij Knossos als

206

Page 39: HERMENEUS jrg 61-1989 nummer 3images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 61/6103/6103.p… · geluk had ik en ook leerde ik sneller dan alle anderen wat aan mij werd onderwezen,

overwinnaar uit de bus is gekomen, wellicht met hulp van Mykeners van het Grieksevasteland.19

NOTEN

Dit is een beknopte versie van de voordracht gehouden op de Verbondsdag van het Nederlands KlassiekVerbond, Haarlem, Teylers Museum, 24 september 1988.

1. Het voorpagina artikel in NRC Handelsblad van 19 april 1988 ging vergezeld van een uitvoerigebeschouwing in het Supplement ‘Wetenschap en Onderwijs’ van de hand van dr A. Brouwer, emeritushoogleraar Geologie aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Hierop verschenen verschillende reakties enop 2 juli publiceerde de Volkskrant (p. 33) een artikel over hetzelfde onderwerp, geschreven doorM. W. Brown en overgenomen uit de New York Times.

2. Voor goede overzichten van de archeologie van Minoisch Kreta, zie o.a. S. Hood, The Minoans, London1970; P. M. Warren, Aegean Civilisations, Oxford 1975 (ook in Duitse vertaling).

3. Zie vooral V Hankey, ‘The Chronology ofthe Aegean Late Bronze Age’. In High, Middle or Low?, part 2,Götenborg 1987, 39-59; G. Cadogan, Archaeometry 20 (1978), 209-214.

4. S. Marinatos, ‘The Volcanic Destruction of Minoan Crete’, Antiquity 13 (1939), 425-439.5. Voor een goed overzicht van de opgravingen, zie C. Doumas, Thera. Pompeji of the Ancient Aegean,

London 1983.6. Zie o.a. verschillende bijdragen in C. Doumas (ed.), Thera and the Aegean World I-U, London 1978,

1980; H. Pilcher en W. Schiering, ‘Der spätbronzezeitliche Ausbruch des Thera-Vulkans und seineAuswirkungen auf Kreta.’, Archäologischer Anzeiger 1980, 1-33.

7. Zie S. Hood, ‘The Eruption of Thera and its Effects in Crete in Late Minoan I’. In Acta van het derdeKretiologisch kongres (in Grieks), Heraklion 1973, 111-118; idem in C. Doumas (e.d.), Thera and theAegean World I, London 1978, 682-683 (Hood meent de gevolgen van de Thera eruptie te kunnenvaststellen in de eerdere, LM IA fase op Kreta).

8. Zie vooral W. Niemeier, ‘Die Katastrophe von Thera und die spätminoische Chronologie’, Jahrbuch desdeutschen archäologischen Insrituts 95 (1980), 1-76.

9. Zie vooral V. C. La Marche Jr. en K. K. Hirschboeck, ‘Frost rings in trees as records of major volcaniceruptions’, Nature 307 (12 January 1984), 121 -126; M. G. L. Baillie en M. A. R. Munro, ‘Irish tree rings,Santorini and volcanic dust veils’. Nature 332 (24 March 1988), 344-346.

10. Zie vooral C. U. Clausen, H. B. Change, W. L. Friedrich en H. Taubert, ‘The Minoan eruption ofSantorini in Greece dated to 1645 BC?’, Nature 328 (6 August 1987), 517-519.

11. P. P. Betancourt, Archaeometry 29 (1987), 45; idem en H. N. Michael, Archaeometry 29 (1987),212-213; Michael en Betancourt, Archaeometry 30 (1988). 169, 171-174.

12. Zie publicaties supra nn. 9-11; tevens S. Manning, New Scientist 11 February 1989, 60-63.13. M. J. Aitken, Archaeometry 30 (1988), 165 -169 (cf. p. 107 over de jaarringen, ijskap en boringen); P. M.

Warren, Archaeometry 29 (1987), 208-209; 30 (1988), 178-179.14. Betancourt, Archaeometry 29 (1987), 46-48; Michael en Betancourt, Archaeometry 30 (1988),

169-170.15. Warren, Archaeometry 29 (1987), 205-210; 30 (1988), 179; Hankey, supra n. 3, 42-46, 53-55.16. Warren, Archaeometry 29 (1987), 205; idem, Archaeologiki Ephemeries 1979, 88, 106-107 (n.a.v.

geïmporteerd albasten vaatwerk uit Akrotiri).17. Zie supra n. 6.18. Zie vooral Pichler en Schiering, supra n. 6.19. Zie Hood, supra n. 7.

207