Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op...

44
154 Omma quae sensu volvuntur vota diurno pectore sopito reddit amica quies Claudianus De betekenis van dromen ‘Wie een juist inzicht heeft in de tekens die zich in de slaap voordoen, zal ontdek- ken dat zij een grote betekenis hebben voor alle dingen.’ Deze uitspraak van de schrijver van het Hippocratische werk ‘Over de leefwijze’ (De victu IV 86) weer- spiegelt de in de antieke Griekse wereld wijdverbreide overtuiging dat dromen van grote waarde zijn als aanwijzingen of tekens (‘sêmeia’, ‘tekmèria’): van godde- lijke bedoelingen, van dingen die in de toekomst (kunnen) gaan gebeuren, van dingen waarvan mensen normaal gespro- ken geen kennis hebben; maar ook tekens van de gesteldheid van het lichaam, van op handen zijnde stoornissen in de fysieke gesteldheid van de dromer of van zijn psychische worstelingen. Vandaar dat deze medische schrijver een heel boek wijdt aan de interpretatie van dromen vanuit diagnostisch of prognostisch gezichtspunt. De interpretatie van dro- men die van goddelijke afkomst zijn, ligt buiten zijn competentie, zo schrijft hij; maar wat de ziel aan voortekens over het lichaam biedt, moet door de arts nauw- keurig worden onderzocht met het oog op preventieve behandeling (De victu IV 87). De droom speelde een belangrijke rol in de Griekse godsdienst, met name in de cultus van Asclepius. De interpretatie van bijzondere of dubbelzinnige dromen was voorbehouden aan zieners. Het geloof in de goddelijke herkomst van bepaalde dro- men vinden we gereflecteerd in de verha- lende literatuur (met name in Homerus en Herodotus), waar de verteller soms op psychologisch belangrijke momenten (bij- voorbeeld voorafgaand aan een signifi- cante beslissing of handeling) een droom- ervaring van een van de personages in- last. In weerwil van dit veelvuldige ge- bruik gold de droom als een moeilijk grijpbaar, ambivalent verschijnsel: reeds Homerus spreekt van de twee poorten van hoorn en ivoor (Odyssee 19, 560 vv.) waaruit ware en onware dromen voortko- men. De Grieken beseften dat dromen weliswaar veel overeenkomsten vertonen met het leven van overdag, maar vaak tegelijkertijd bizar en fantastisch zijn. Onduidelijk is niet alleen de status van wat ons in de droom verschijnt (is het ‘werkelijkheid’ of schijn? Of is het een andere werkelijkheid dan die welke zich in de waaktoestand aan ons voordoet?), ook de droomervaring zelf is elusief, ont- trekt zich aan onze bewuste controle. Is dromen een speciale vorm van waarne- men, denken of voorstellen? Of is het iets wat van buiten af op ons afkomt? Deze vragen leidden in het 5de- en 4de- eeuwse Griekenland tot een theoretische bezinning op het verschijnsel van de droom op zichzelf. Filosofen als Heraclitus en Plato benaderden de droom vooral vanuit kentheoretisch gezichtspunt: welk ‘inzicht’ wordt ons door middel van dro- men gegeven en hoe betrouwbaar is het? Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op dromen Philip van der Eijk

Transcript of Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op...

Page 1: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

154

Omma quae sensu volvuntur vota diurnopectore sopito reddit amica quies

Claudianus

De betekenis van dromen‘Wie een juist inzicht heeft in de tekensdie zich in de slaap voordoen, zal ontdek-ken dat zij een grote betekenis hebbenvoor alle dingen.’ Deze uitspraak van deschrijver van het Hippocratische werk‘Over de leefwijze’ (De victu IV 86) weer-spiegelt de in de antieke Griekse wereldwijdverbreide overtuiging dat dromenvan grote waarde zijn als aanwijzingen oftekens (‘sêmeia’, ‘tekmèria’): van godde-lijke bedoelingen, van dingen die in detoekomst (kunnen) gaan gebeuren, vandingen waarvan mensen normaal gespro-ken geen kennis hebben; maar ook tekensvan de gesteldheid van het lichaam, vanop handen zijnde stoornissen in defysieke gesteldheid van de dromer of vanzijn psychische worstelingen. Vandaar datdeze medische schrijver een heel boekwijdt aan de interpretatie van dromenvanuit diagnostisch of prognostischgezichtspunt. De interpretatie van dro-men die van goddelijke afkomst zijn, ligtbuiten zijn competentie, zo schrijft hij;maar wat de ziel aan voortekens over hetlichaam biedt, moet door de arts nauw-keurig worden onderzocht met het oog oppreventieve behandeling (De victu IV 87).

De droom speelde een belangrijke rol inde Griekse godsdienst, met name in decultus van Asclepius. De interpretatie vanbijzondere of dubbelzinnige dromen was

voorbehouden aan zieners. Het geloof inde goddelijke herkomst van bepaalde dro-men vinden we gereflecteerd in de verha-lende literatuur (met name in Homerusen Herodotus), waar de verteller soms oppsychologisch belangrijke momenten (bij-voorbeeld voorafgaand aan een signifi-cante beslissing of handeling) een droom-ervaring van een van de personages in-last. In weerwil van dit veelvuldige ge-bruik gold de droom als een moeilijkgrijpbaar, ambivalent verschijnsel: reedsHomerus spreekt van de twee poortenvan hoorn en ivoor (Odyssee 19, 560 vv.)waaruit ware en onware dromen voortko-men. De Grieken beseften dat dromenweliswaar veel overeenkomsten vertonenmet het leven van overdag, maar vaaktegelijkertijd bizar en fantastisch zijn.Onduidelijk is niet alleen de status vanwat ons in de droom verschijnt (is het‘werkelijkheid’ of schijn? Of is het eenandere werkelijkheid dan die welke zichin de waaktoestand aan ons voordoet?),ook de droomervaring zelf is elusief, ont-trekt zich aan onze bewuste controle. Isdromen een speciale vorm van waarne-men, denken of voorstellen? Of is het ietswat van buiten af op ons afkomt?

Deze vragen leidden in het 5de- en 4de-eeuwse Griekenland tot een theoretischebezinning op het verschijnsel van dedroom op zichzelf. Filosofen als Heraclitusen Plato benaderden de droom vooralvanuit kentheoretisch gezichtspunt: welk‘inzicht’ wordt ons door middel van dro-men gegeven en hoe betrouwbaar is het?

Verborgen waarnemingenAristoteles’ ontnuchterende visie op dromen

Philip van der Eijk

Page 2: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

155

Democritus en Aristoteles kozen een meerbiologisch-psychologische invalshoek:dromen is net als waarnemen, herinnerenen ademhalen een ‘ervaring’ (‘pathos’)van levende wezens (mensen zowel alsdieren) en verdient daarom een zelfdebestudering als deze andere functies.

Aristoteles als psycholoogIn de welhaast grenzeloze belangstellingdie Aristoteles voor alle mogelijke natuur-lijke verschijnselen en menselijke activi-teiten aan de dag legt, neemt de droomeen kleine maar interessante plaats in.Aristoteles hecht weinig belang aan dro-men: hij verwerpt de gedachte dat ze vangoddelijke afkomst zouden zijn en acht de‘kennis’ die ze in sommige gevallen bie-den te onzeker om er veel informatievewaarde aan toe te kennen. Daarmeeplaatst hij zich naar antieke maatstaven ineen tamelijk uitzonderlijke positie, maarworden zijn beschouwingen voormoderne lezers een stuk interessanter.

Aristoteles’ bemoeienis met de droommoet gezien worden in het kader van zijnpsychologie, of liever gezegd: psychofy-siologie. Want de studie van de zielbehoort volgens Aristoteles tot het terreinvan de fysica, die verschijnselen zowelvanuit hun formele als hun materiëleaspect onderzoekt. Ook alle ‘mentale’gewaarwordingen (waarnemen, voelen,herinneren, slapen, dromen) hebben vol-gens hem een materiële, fysiologischecomponent, namelijk in de vorm vanbewegingen in de waarnemingsorganenen van transport van zintuiglijke enmotorische ‘signalen’ door het lichaamdoor middel van het bloed. In het voet-spoor van zijn centrale werk over de ziel(De anima) behandelt Aristoteles achter-eenvolgens zintuiglijke waarneming, ge-heugen en herinnering, slapen en waken,dromen en voorspelling van de toekomstin de slaap, ademhaling, groeien en afster-ven, leven en dood. Deze verhandelingenworden meestal aangeduid met de verza-

melnaam Parva naturalia; zijn droomtheo-rie is vervat in de werkjes De insomniis enDe divinatione per somnum.

In deze hoogst intelligente, maar uiterstbeknopte (en daarom vaak moeilijk te in-terpreteren) teksten behandelt Aristotelesde volgende vragen:

1. Tot welk ‘deel’ van de ziel behoort dedroom, en hoe verhoudt hij zich tot dewaarneming (‘aisthêsis’) het denken(‘noêsis’) en de voorstelling (‘phantasia’)?2. Hoe ontstaan dromen?3. Wat is het wezen van de droom, hoemoet hij gedefinieerd woorden?4. Is het mogelijk in de slaap de toekomstte voorzien, en zo ja op welke manier?5. Van welke aard zijn de objecten die inde slaap worden voorzien?

Ook Aristoteles ziet zich voor de opgavegesteld ten minste twee onomstotelijkeervaringsgegevens met elkaar te rijmen.Dromen vertonen veel overeenkomstenmet wat de dromer in de waaktoestandmeemaakt, heeft meegemaakt of zal mee-maken. Maar daarnaast zijn dromen veel-al bizar: ze bestaan uit elementen dieweliswaar aan de werkelijkheid ontleendzijn, maar die zich in een verdraaide, ver-tekende samenhang aan de dromer voor-doen. Soms is de samenhang zelfs vol-strekt onduidelijk. Daarbij komt nog decomplicatie dat we ons onze dromen nietaltijd goed kunnen herinneren: ook deherinnering vervormt onze ervaring.

Aristoteles probeert deze verschijnselente verklaren door de volgende ontstaans-wijze van dromen aan te nemen. Tijdensde waaktoestand staan onze zintuigenbloot aan ontelbaar veel zintuiglijke prik-kels (‘kinêseis’, ‘bewegingen’). Sommige ‘van deze prikkels zijn krachtig, anderezwak. Nu maken de krachtige bewegin-gen de zwakke als het ware onmerkbaar,‘zoals een sterker licht een minder sterklicht, zoals heviger pijn minder hevigepijn verborgen doet blijven’. De sterkere

Page 3: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

156

bewegingen worden door het waarne-mende subject (het levend wezen welkswaamemingsorganen worden gestimu-leerd) wel opgemerkt, de zwakkere niet.Een van de hoekstenen van Aristoteles’droomtheorie is nu dat de ‘resten’ vandeze niet-opgemerkte bewegingen in dewaamemingsorganen bewaard blijven,ook wanneer het object dat de prikkelveroorzaakte niet meer aanwezig is of deprikkel niet langer uitoefent. Dit laatste ishet geval in de slaap, want dan zijn vol-gens Aristoteles de waamemingsorganenniet actief. In deze toestand worden deresten van de zwakke, tijdens de waak-toestand niet opgemerkte bewegingen alshet ware gereactiveerd: doordat er nugeen sprake meer is van competitie metsterkere bewegingen, kunnen de zwak-kere zich ongehinderd aan het waarne-mende subject voordoen. Het opmerkenvan deze zwakkere bewegingen is het ei-genlijke dromen.

Fysiologisch stelt Aristoteles zich hetdromen als volgt voor: behalve de afzon-derlijke zintuigen en hun organen is erook nog een centrum of ‘principe’ vanwaarneming, zetelend in het hart. Hetopmerken van een sensitieve prikkel (het‘bewust waarnemen’, zouden wij zeggen)berust hierop dat de betreffende bewe-ging vanuit het perifere waarnemingsor-gaan (bijvoorbeeld het oog of het oor) tothet waarnemingscentrum in het hartdoordringt. Hoe Aristoteles zich hettransport van deze prikkel voorstelt, isniet helemaal duidelijk, maar waarschijn-lijk denkt hij dat dit via het bloedgeschiedt, dat als bemiddelende instantietussen het hart en de waamemingsorga-nen optreedt. De genoemde zwakkebewegingen slagen er in de waaktoestandniet in tot het hart door te dringen: in deslaap echter, wanneer de concurrentiemet krachtigere bewegingen is opgehou-den, lukt dat ze wel. Dit fysiologischeproces kan worden beïnvloed of ver-stoord door onregelmatigheden in de

lichamelijke gesteldheid van de dromer:zo kan een overvloed aan lichaams-warmte ten gevolge van voedsel of dron-kenschap het transport van zintuiglijkeinformatie belemmeren, zodat de informa-tie sterk verdraaid of zelfs helemaal niettot het hart doordringt. In sommige fasenvan de slaap, bijvoorbeeld net na heteten, dromen we niet: pas wanneer demet de verwerking van voedsel gepaard gaande verwarring in het lichaam tot rustis gekomen, kunnen heldere en coherentedroombeelden ontstaan. Dit geschiedt ineen relatief late fase van de slaap, wan-neer we eigenlijk al weer op weg zijnwakker te worden (slapen is namelijk vol-gens Aristoteles een gevolg van de ver-werking van voedsel door het lichaam: alsdit proces voltooid is, ontwaken we).Op deze manier kan worden begrependat dromen overeenkomsten vertonenmet wat de dromer overdag meemaakt(dromen bestaan immers uit restantenvan waarnemingen uit de waaktoestand),maar ook dat die elementen vaak in eenheel andere dan de oorspronkelijkesamenhang verschijnen. Sommige ele-menten zijn verdwenen, andere vanplaats veranderd. De bedrieglijkheid vandromen ligt volgens Aristoteles echterniet zozeer in de verdraaiing van de zin-tuiglijke informatie, maar in de matewaarin we al dan niet beseffen dat watzich aan ons voordoet niet werkelijk (datwil zeggen: een actuele prikkel van eendaadwerkelijk aanwezig object), maarslechts een droombeeld (een restant vaneen eerder waargenomen object) is: nueens zijn we ons daarvan - en van hettijdsverschil tussen het moment vanwaarnemen en het moment van dromen -bewust, dan weer laten we ons misleidenen realiseren we ons pas bij het ontwakendat we alleen maar gedroomd hebben.

Theorie en empirieAristoteles’ uiteenzetting geeft blijk vaneen interessante verbinding tussen

Page 4: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

157

scherpe empirische waarnemingen entheoretische vooronderstellingen. Zoerkent hij het ervaringsfeit dat we somstijdens onze slaap toch contact met ‘debuitenwereld’ kunnen hebben: we wor-den immers wakker van fel licht en hardegeluiden. Soms beelden we ons vlak voorhet ontwaken iets in wat in feite door eenactuele stimulus (en dus niet door eenrestant van een eerder gedane waarne-ming) wordt veroorzaakt: we ‘dromen’over een blaffende hond en komen bij hetontwaken tot de ontdekking dat de hondvan de buren weer eens te keer gaat; of(om een voorbeeld te noemen dat aanFreud ontleend is) we dromen dat iemandeen stapel borden in gruzelementen laatvallen en worden wakker van het gerinkelvan de wekker. Dergelijke ervaringen - diestrikt genomen op gespannen voet staanmet Aristoteles’ vooronderstelling dat ertijdens de slaap geen waarneming plaats-vindt - zijn volgens Aristoteles geen dro-men, maar vervormde waarnemingen dieeen mens kan ervaren doordat hij al sla-pend ‘in zekere zin reeds wakker is’; sla-pen en waken zijn geen absolute tegen-gestelden, de grens tussen beide isvloeiend. Daarom zal het ook niet altijdzijn uit te maken of we dromen of halluci-neren. De definitie van de droom blijftechter luiden: ‘de droom is de voorstellingdie geschiedt tengevolge van de bewe-ging van de waarnemingseffecten wan-neer men slaapt en in de hoedanigheiddat men slaapt’ (De insomniis 462 a 29-31).

Op andere plaatsen zijn Aristoteles’observaties eenvoudig in strijd met dewerkelijkheid (bijvoorbeeld zijn beweringdat we direct na het eten niet dromen) ofvertonen ze kenmerken van systeem-dwang (bijvoorbeeld zijn bewering datkleine kinderen helemaal niet dromen,maar wel in de slaap bepaalde waarne-mingen hebben: De insomniis 461 a 12-13;De generatione animalium 779 a 13). Daar-naast vertoont Aristoteles’ theorie merk-waardige omissies en onduidelijkheden.

In de inhoud, de structuur, het vêrha- lende karakter van de droom als een op-eenvolging van gebeurtenissen en in deeventuele betekenis van dromen is hijnauwelijks geïnteresseerd - wat vermoe-delijk samenhangt met het feit dat hij aandromen geen duidelijke functie en geen‘doeloorzaak’ [‘telos’] toekent. Ook de ver-houding tussen denkactiviteit tijdens de,slaap - waarvan hij het bestaan erkent -en het dromen blijft onopgehelderd. Aris-toteles gaat uit van een zeer elementaire;opvatting van de droom (het ‘enhup- nion’) als een ‘phantasma’, ‘voorstelling’of ‘verschijning’: hij spreekt niet van din-gen die ‘in de droom’ gebeuren of van ge-dachten in de droom, hoogstens van dro-men die met gedachten gepaard kunnemgaan. De interessante vraag of het dro- men van mensen verschillend is van datvan dieren (die volgens Aristoteles weldromen, maar geen rationele functies be-zitten), komt in de tekst niet aan de orde.

Voorspellende dromenHet verschijnsel van de voorspellendedroom heeft de mensheid eeuwen langgeïntrigeerd en tot tal van speculatiesover bijzondere krachten en kosmischesamenhangen geleid. Aristoteles zelf(evenals Democritus) beschouwde hetfenomeen als een belangrijke oorzaakwaarom mensen in het bestaan vangoden zijn gaan geloven: een dergelijkebijzondere kennis, zo meende men, moettoch een bovenmenselijke oorsprong heb-ben. Wijd verbreid was dan ook hetgeloof dat dromen een bepaalde doorgoden gezonden wijsheid bevatten; enhet empirisch waarneembare feit dat som-mige dromen inderdaad met een daarnaplaatsvindende gebeurtenis overeenstem-men, heeft mensen ertoe gebracht, aldusAristoteles, om aan alle dromen in hetalgemeen een dergelijke profetische bete-kenis toe te kennen. In die gevallen waardeze niet direct duidelijk was, werd ge-bruik gemaakt van interpretatietechnie-

Page 5: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

158

ken (allegorie, allerlei vormen van symbo-lische en metaforische duiding;) of werdenprofessionele droomuitleggers ingescha-keld om een bij de droom passend refe-rentiepunt te vinden. De activiteit vandeze mensen wordt door Aristoteles geka-rakteriseerd als een uiting van het asso-ciatieve vermogen tot het ‘zien van gelij-kenissen’.

Aristoteles neemt tegenover het ver-schijnsel een belangstellende, maar tegende bestaande opinies erover een zeer kri-tische houding aan. Hij erkent dat dro-men in een aantal gevallen een getrouweweergave van een toekomstige stand vanzaken bevatten. De bewering dat dit vooralle dromen zou gelden, wijst hij echtervan de hand. Ook de verklaring, als zou-den voorspellende dromen aan een soortgoddelijke ingeving of inspiratie moetenworden toegeschreven, is voor hem nietacceptabel. Grappig is het argument dathij tegen deze opvatting aanvoert: ‘Omdie reden komt deze ervaring [het voor-spellen van bepaalde toekomstige gebeur-tenissen in de slaap] bij simpele mensenvoor en niet bij de meest intelligente.Immers, zij zou overdag voorkomen en bijintelligente mensen, als het een god zouzijn die haar zond; maar zo [als wij hetverschijnsel verklaren] is het heel begrij-pelijk dat simpele mensen de toekomstvoorzien: het verstand van dergelijke lie-den is namelijk niet tot geconcentreerdnadenken in staat, maar als het ware leegen van alles verlaten, en als het in bewe-ging wordt gezet, laat het zich meevoerendoor datgene wat het in beweging zet’(De divinatione per somnum 464 a 20-24).

Aristoteles laat de vraag of er goden be-staan en of ze de mensen kennis van detoekomst schenken in het midden. Hijbetoogt slechts dat als ze dat zoudendoen, nog steeds zou gelden (a) dat degoddelijke gunst eerder mensen zou gel-den die in moreel of intellectueel opzichtuitmuntend zijn dan eenvoudige liedenen (b) dat de goden dit inzicht in de

toekomst eerder overdag dan ‘s nachtsaan deze mensen zouden schenken.

Met deze stellingname keert Aristoteleszich tegen vrijwel de gehele Griekse tradi-tie, niet alleen die van het volksgeloof,maar ook die van wijsgeren als Pythago—ras en Plato. Het in twijfel trekken van degoddelijke zorg [‘theia epimeleia’] voor demensen - wat Aristoteles dus niet doet,maar wat men gemakkelijk in zijn argu-menten kan projecteren - en van de man-tiek als een vorm daarvan - wat Aristote-les wél met zoveel woorden doet - werdin de 4de eeuw al gauw als een vorm van‘asebeia’ [‘goddeloosheid’] beschouwd.Ook Aristoteles werd op latere leeftijdvan ‘asebeia’ beschuldigd; de redenendaarvan zijn ons niet bekend, maar het isdenkbaar dat zij met deze (en andere inzijn werk aanwezige) ‘verlichte’ denkbeel-den over alom geaccepteerde religieuzegewoonten samenhingen.

Pogingen tot verklaringIn plaats van de in zijn ogen onjuisteverklaringen van voorspellende dromenbenadert Aristoteles het verschijnsel van-uit drie verschillende perspectieven: derelatie tussen de droom en de toekom-stige gebeurtenis, de status van die ge-beurtenis en de psychofysische geaard-heid van de dromer.

De eerste vraag die hij stelt, is die naarde causale verhouding tussen de droomen de gebeurtenis die in de droom wordtvoorspeld (en die in de toekomst daad-werkelijk plaatsvindt). Hij onderscheidthier drie mogelijkheden: de droom kaneen teken zijn dat naar de gebeurtenisvooruitwijst; de droom kan oorzaak zijnvan de gebeurtenis: en de droom kan metde gebeurtenis samenvallen zonder er cau-saal mee te zijn verbonden. Als voorbeeldvan de eerste mogelijkheid noemt Aristo-teles - vermoedelijk met een verwijzingnaar de aan het begin van dit artikel geci-teerde Hippocratische schrijver - het ge-bruik dat artsen maken van dromen als

Page 6: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

159

signalen van een op handen zijnde ver-slechtering van de lichamelijke toestandvan de patiënt. In dit geval is er sprakevan een tegenwoordige stand van zakenA - een bepaalde fysieke gesteldheid - eneen mogelijke toekomstige stand vanzaken B - een pathologische situatie diehiervan het gevolg kan zijn - en eendroom C. De droom C wordt veroorzaaktdoor A en wijst vooruit naar B. C is duseen teken van B.

Van de tweede mogelijkheid - dat dedroom oorzaak is van de gebeurtenis -geeft Aristoteles handelingen als voor-beeld die de dromer eerst in zijn droomen vervolgens in werkelijkheid verricht:in dit geval is er sprake van ‘voorberei-ding’ van de handeling door de mentale‘beweging’ van de droom.

Voor beide situaties onderscheidt Aristoteles twee varianten: die waarin de toe-komstige situatie (de door de droom aan-gekondigde gebeurtenis; de door dedroom voorbereide gebeurtenis) daadwer-kelijk plaatsvindt, en die waarin die ge-beurtenis weliswaar ‘staat te gebeuren’maar niet werkelijk plaatsvindt, doordatzij door tussenkomst van andere factorenwordt verhinderd (bijvoorbeeld: ik droomdat ik in Amsterdam aankom. De vol-gende dag maak ik mij op om naarAmsterdam te gaan. Maar onderwegbreek ik mijn been en ik moet naar hetziekenhuis; ik kom dus niet in Amsterdamaan).

Voor de derde mogelijkheid - dat dedroom slechts met de gebeurtenis samen-valt, zonder er op een of andere fysischewijze mee verbonden te zijn - gebruiktAristoteles het woord ‘sumptóma’, ‘coïn-cidentie’. De overgrote meerderheid vanvoorspellende dromen behoort volgensAristoteles tot deze categorie. Hij verge-lijkt ze met een situatie die iedereen uitervaring kent: je denkt aan iemand eneven later duikt de persoon in kwestieplotseling op. Zulke coïncidenties zijnvolstrekt normaal; maar doordat het coïn-

cidenties zijn, gehoorzamen ze aan geenenkele regelmaat of causale samenhang.Met de meeste dromen correspondeertdan ook geen daadwerkelijke toekomstigesituatie of gebeurtenis; voorspellende dro-men behoren dus tot de uitzonderingen.

Een tweede vraag die Aristoteles stelt, isvan welke aard de gebeurtenissen zijn diewe in onze slaap kunnen voorzien. Eenbelangrijk criterium hierbij is de vraag ofde gebeurtenis haar oorsprong vindt inde dromer zelf of niet. In de genoemdevoorbeelden van ziekten die in hetlichaam van de dromer op handen zijn, ofhandelingen die de dromer in de toe-komst gaat verrichten, ligt de oorsprongvan de gebeurtenis in de dromer zelf. Ookhet verschijnsel dat we dikwijls voorspel-lende dromen hebben over personen dieons na staan, heeft hiermee te maken.Maar bij gebeurtenissen waarin de dro-mer op geen enkele wijze de hand heeft(bijvoorbeeld wanneer ik droom van eengebeurtenis die zich op honderdduizendkilometer afstand van mij voltrekt) ligthet volgens Aristoteles in de meestegevallen voor de hand dat we met eencoïncidentie zonder enig oorzakelijk ver-band te doen hebben. Verderop in hetgeschrift overweegt Aristoteles nog eenalternatieve verklaring voor dit verschijn-sel. Hij zegt dat het mogelijk is dat ‘bewe-gingen’ tijdens de nacht (wanneer er min-der wind is) zich van ver gelegen objec-ten verplaatsen naar de plaats waar dedromer zich bevindt en zich aan de dro-mer voordoen: deze bewegingen leverenhet materiaal op basis waarvan de dromerde toekomst voorziet. In dit geval is dedroom een teken van de gebeurtenis,ofschoon de dromer zelf geen invloeduitoefent op de gebeurtenis.

In deze formulering (met name het ‘opbasis waarvan’) schuilt de zwakte vanAristoteles’ theorie. Een verklaring als dezijne biedt immers alleen ruimte voor hetbeschikken over kennis van tegenwoor-dige of reeds verleden standen van zaken:

Page 7: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

160

hoe de dromer uit die kennis de bijbeho-rende toekomstige stand van zaken‘raadt’ of ‘afleidt’, maakt hij niet duidelijk.Net zo min als enig andere theorie vanhelderziendheid in de tijd legt de verkla-ring van Aristoteles uit hoe we van toe-komstige gebeurtenissen kunnen wetendat ze zullen gebeuren: dat we zo nu endan een toevalstreffer scoren, is nog welte begrijpen, maar dat er sprake zou zijnvan een structureel vermogen tot hetvoorspellen van de toekomst, is niet teverklaren.

Aristoteles gaat dan ook niet zo ver dathij spreekt van mantische kennis. Welheeft hij oog voor het gegeven dat som-mige mensen van nature bepaalde helder-ziende vermogens hebben. Maar uit deverklaring die hij daarvoor geeft, blijktmeteen zijn geringe achting voor een der-gelijke twijfelachtige vaardigheid. Dezemensen, zo betoogt hij, zitten fysiek enmentaal zo in elkaar dat ze meer ‘phan-tasmata’ hebben dan andere mensen; sta-tistisch gezien is bij hen de kans dusgroter dat daar een voorstelling tussen zitdie overeenkomt met een gebeurtenis inde toekomst. Hun vatbaarheid danken zeaan een constitutie (hun ‘phusis’) die erook verantwoordelijk voor is dat hun ver-standelijke vermogens - en dus hungeschiktheid om een geslaagd leven teleiden - beneden het wenselijke peil lig-gen. Helderziendheid blijft dus een kwes-tie van dom geluk, waar een mens weinigheil van kan verwachten.

NachlebenDe divinatione per somnum is door zijn kriti-sche houding en intelligente vraagstellingeen uniek geschriftje, dat op latere discus-sies over de waarzegkunst (bijvoorbeeldtussen de Stoa en de Scepsis, zoals Cice-ro’s dialoog De divinatione die weerspie-gelt) een duidelijk aanwijsbare invloedheeft gehad. Samen met De insommisvormt het de enige theoretische en syste-matische reflectie op het verschijnsel van

de droom die ons uit de oudheid is over-geleverd. Tot in de late oudheid (bijvoor-beeld bij Galenus en de bisschop Syne-sius van Cyrene) en in de middeleeuwentoe (met name in de Arabische natuurwe-tenschap) hebben Aristoteles’ opvattin-gen doorgewerkt. Zelfs Freud, een van degrondleggers van het moderne droomon-derzoek, spreekt in de inleiding van DieTraumdeutung in lovende bewoordingenover Aristoteles’ prestaties op dit terrein.Veel van wat Aristoteles over dromenzegt, is natuurlijk door later onderzoekachterhaald. Maar in het licht van de ge-brekkige technische middelen die hem terbeschikking stonden en tegen de achter-grond van de voor wetenschappelijk on-derzoek niet bepaald bevorderlijke hou-ding die men in zijn tijd tegenover dro-men aannam, kan zijn droomtheorie metrecht als pionierswerk wordenbeschouwd.

LITERATUURDe insomniis en De divinatione per somnum zijn indiverse Engelse, Franse en Duitse vertalingen teraadplegen; de Loeb-vertaling door W.S. Hett (deel 8in de werken van Aristoteles) is helaas weinigbetrouwbaar. Een uitgave met Engelse vertaling, in-leiding en annotatie biedt David Gallop, Aristotle onSleep and Dreams. Peterborough/Lewiston 1990. EenDuitse vertaling met uitvoerige inleiding en com-mentaar verschijnt binnenkort (zomer 1993) bij Akahdemie Verlag Berlin: Philip van der Eijk, Aristoteles.Über Träume. Über die Weissagung im Schlaf. (Aristote-les. Werke in deutscher Übersetzung. Begr. vonErnst Grumach, hrsg. von Hellmut Flashar. Band14/IV-V). Zie ook H. Wijsenbeek-Wijler, Aristotle onSoul, Sleep and Dreams, Diss. Amsterdam 1976. Eenleesbaar overzicht van opvattingen over dromen bijde Grieken biedt R.G.A. van Lieshout, Greeks onDreams, Utrecht 1980.

Page 8: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

161

‘ΝενÝκηκας Γαλιλας’ [‘Je hebt gewonnen,Galileeèr’]! Volgens Theodoretus vanCyrrhus (Hist.Eccl. 3.25.7) zou keizer Julia-nus de Afvallige deze woorden op zijnsterfbed hebben uitgeroepen. Terwijl hijhet bloed dat uit zijn wond stroomde inzijn handen opving en dit vervolgens inde richting van de hemel slingerde, riephij, zo wil de traditie, het zojuist geci-teerde.

Het zijn beroemde woorden, maar zezijn apocrief. Julianus is gestorven in hetjaar 363, Theodoretus schreef zijn kerkge-schiedenis zo’n tachtig jaar na Julianus’dood. Bij geen van de schrijvers die vóórTheodoretus gewag hebben gemaakt vanhet stervensuur van Julianus zijn dewoorden overgeleverd, noch bij Ammia-nus Marcellinus, de belangrijkste Romein-se geschiedschrijver sinds Tacitus, nochbij de met Julianus zeer bevriende retorLibanius, noch bij Gregorius van Nazian-zus, de Cappadocische kerkvader dietwee venijnige invectieven tegen Julianusgeschreven heeft. Aan dit drietal vooral,tijdgenoten van de keizer over wie ditartikel gaat, danken wij onze kennis overJulianus - ik laat Julianus’ eigen talrijkegeschriften buiten beschouwing, wantvoor zijn stervensuur hebben wij daaraanuiteraard niets. Behalve Ammianus, Liba-nius en Gregorius zouden er echter nogwel meer bronnen te noemen zijn. Bijgeen van alle vindt men dat νενÝκηκαςΓαλιλαε overgeleverd en men mag danook aannemen dat de woorden apocriefzijn. Niettemin leek het mij niet ongepastdaarmee te beginnen.

In de eerste plaats illustreren de woor-den fraai waaraan Julianus zijn bekend-heid dankt. Zijn plaats in de geschiedenisis natuurlijk vooral bepaald door zijnhouding ten opzichte van de Christenen,de Galileeèrs, zoals hij hen minachtendnoemde. Ik herinner aan het feit dat zijnregeringsperiode ongeveer in het middenvan de 4de eeuw ligt, de eeuw waarin hetChristendom triomfeerde. Julianus’ rege-ringsjaren (361-363) liggen halverwegetussen die van Constantijn (312-337) enTheodosius (379-395), keizers die het epi-theten ‘de Grote’ danken aan hun hou-ding ten opzichte van het Christendom,zo goed als Julianus zijn bijnaam daaraandankt (‘de Afvallige’, ‘πïστÀτης’, Lat.‘apostata’, treffen we voor het eerst aan inhet werk van Gregorius Nazianzenus, Or.4.1 en 18.32).

In de tweede plaats, juist een apocriefeuitspraak, hoe gek dat misschien op heteerste gezicht ook mag lijken, is typerendvoor Julianus’ plaats in de wereldgeschie-denis. Van weinig andere Romeinse kei-zers zijn leven en werk zo door legende-vorming overwoekerd als van Julianus. Ikkan dat misschien het best demonstrerendoor te wijzen op de titels van twee nogniet zo lang geleden verschenen boekensR. Braun en J. Richer (eds.), L’empereurJulien. De l’histoire à la légende (331-1715)(Parijs 1978) en J. Richer (ed.), L’empereurJulien. De la légende au mythe (De Voltaire ànos jours) (Parijs 1981), boeken, waarinaangetoond wordt dat er naast een histo-rische ook een fictionele Julianus bestaat.Mij interesseert vooral de historische

Julianus de AfvalligeFicta et facta

H.C. Teitler

Page 9: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

162

Julianus - met alle respect voor schrijversals Kaváfis, Henrik Ibsen en Gore Vidal.1

Dat echter ‘Wahrheit und Dichtung’ nietaltijd even gemakkelijk van elkaar tescheiden zijn, leren de volgende voorbeel-den.

In het 25ste boek van zijn Res Cestaebeschrijft Ammianus Marcellinus de om-standigheden waaronder Julianus is ge-storven. Het was op zijn veldtocht tegende Perzen in 363 dat hij op een gegevenmoment tijdens een veldslag zich zonderpantser in het strijdgewoel stortte en ge-troffen werd door een speer die, dwarsdoor zijn ribben heen, in zijn lever terechtkwam. Waarvandaan die speer kwam, isniet duidelijk, aldus onze zegsman(25.3.6). Uit zijn woorden blijkt al dat erkennelijk niet alleen aan een Perzischvijand gedacht is, en inderdaad, elders(25.6.6) zegt Ammianus dat er geruchtende ronde deden dat de speer geworpenwas vanuit de eigen gelederen - vast dooreen van die vermaledijde Christenen,suggereert de heidense Libanius (Or.18.274-5), zonder overigens de Christenenbij name te noemen. Een christelijk kerk-historicus, Sozomenus (Hist.Eccl. 6.2.1),neemt deze suggestie over, al spreekt hijlovend over de man die de speer wierp enziet hij in hem een tyrannendoder diegoed werk heeft gedaan. Een andere kerk-historicus, Socrates (Hist.Eccl. 3.21.14),citeert iemand uit Julianus’ eigen omge-ving die een epos over de keizer geschre-ven heeft (het werk is niet bewaard geble-ven) en hem door een demon laat doden.Weer anderen spreken niet over demo-nen, maar over engelen of heiligen - onge-twijfeld de inspiratiebron voor die mid-deleeuwse kunstenaars die Julianus, opde grond gelegen, laten doorsteken doorde heilige Mercurius (afb. 1). Het mogeduidelijk zijn, legenden hebben op denduur de historische werkelijkheid over-woekerd.

Mijn tweede voorbeeld heeft eveneenste maken met Julianus’ laatste uren op

deze aarde. Ammianus is weer onze voor-naamste bron. Dat Ammianus een redelijkbetrouwbaar geschiedschrijver was, staatvast. Maar de eisen die een goed histori-cus in de Oudheid aan zich zelf steldeomvatte meer dan alleen de eis vanbetrouwbaarheid. Een historicus wasvooral ook iemand die een literair kunst-werk schiep. En van dat laatste moet eenmodern lezer zich terdege bewust zijn, opstraffe van onbegrip. Ik wil dit laten zienaan de hand van wat wij lezen bijAmmianus Marcellinus over het doen enlaten van Julianus toen hij, dodelijkgewond door een speer, naar zijn tentwas gebracht (25.3.15 e.v.).

Kijk, daar ligt hij. Zijn vrienden om hemheen. De stemming is, begrijpelijk, ge-drukt. Dan neemt Julianus het woord enspreekt zijn hovelingen en vrienden toe.Een redevoering van anderhalve blad-zijde in de Teubner-editie. Een fraaie rede-voering, uitgebalanceerd, goed gecompo-neerd. Historisch? Ongetwijfeld niet indeze vorm. Maar kunnen we ons voor-stellen dat de keizer op zijn doodsbed zijnvrienden toegesproken heeft of moetenwe de scène meer zien als een sterfscènein een opera, waar de dodelijk gewondeheld toch nog lucht genoeg heeft voor het

Afb. 1. De heilige Mercurius doodt Julianus. Middel-eeuws reliëf in Seminara (Calabrië).

Page 10: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

163

zingen van een complete aria? Men hoeftzich, denk ik, niet bij voorbaat hypercri-tisch op te stellen. Ammianus heeft zelfdeelgenomen aan Julianus’ Perzischeveldtocht en hij kan van heel nabij detailsover Julianus’ laatste momenten aan deweet zijn gekomen. Het is dus niet uitge-sloten dat inderdaad Julianus in zijn tentzijn naaste omgeving toegesproken heeft,al is de redevoering die Ammianus aanJulianus in de mond legt ongetwijfeld nietauthentiek.

Na de redevoering, zo vervolgt Ammia-nus (bij Libanius Or. 18.272 e.v. lezen wewat nu volgt trouwens ook), waren allenin tranen. Julianus kapittelde zijn vrien-den hierover en zei dat het ongepast wasdat men treurde om een vorst die op hetpunt stond met de hemel en de sterrenverenigd te worden. Toen men hierop,wat bedremmeld door deze terechtwij-zing, stil geworden was, onderhield Julia-nus zich met de filosofen Maximus enPriscus en raakte gewikkeld in een diep-gaande discussie over de verhevenheidvan de ziel. Plotseling echter verergerdezijn toestand en, na eerst nog een slokijskoud water gedronken te hebben, stierfde keizer, 32 jaar oud.

In de meeste moderne biografieën vanJulianus vindt men aldus de dood vanJulianus beschreven.2 Men volgt Ammia-nus en Libanius op de voet, zonder ver-der commentaar. En is het ook geen pas-sende dood voor een keizer die met recht,net als Marcus Aurelius, een filosoof opde keizerstroon genoemd kan worden? Ofis het net even té mooi? Niet ieder gelooftdat de scène zoals beschreven doorAmmianus werkelijk historisch is.3 Was,zo redeneren sommigen, Ammianus nietóók literator en lijkt de beschrijving dieAmmianus geeft niet verdacht veel op diewelke Plato in de Phaedo geeft van Socra-tes’ dood? - gesprekken met filosofenover de onsterfelijkheid van de ziel,wenende vrienden die door de stervendevermaand moeten worden, ja zelfs het

drinken door Socrates van de gifbeker heeft zijn parallel in de slok ijskoud waterdie Julianus vlak voor zijn dood neemt.En zijn er niet ook andere voorbeeldenvan antieke geschiedschrijvers dieiemand a la Socrates laten sterven? Denkbijvoorbeeld aan Tacitus’ beschrijving vande dood van Thrasea Paetus Ann. 16.34-35). Nee, zegt men wel, Ammianus’ woor-den representeren niet de historischewerkelijkheid, ze zijn een literaire topos.

Ziedaar twee verschillende opvattingenover Julianus’ laatste uren. Een derdemogelijkheid is ook nog denkbaar, eencombinatie van de twee tot nu toegenoemde, nl. dat Julianus zelf welbewustSocrates’ dood imiteerde. Voor wat ik wilbetogen doet het er niet zoveel toe wiegelijk heeft, al wil ik wel bekennen dat iksceptisch sta ten aanzien van de historici-teit van het door Ammianus’ beschre-vene. Maar, zoals gezegd, dat doet er nietzoveel toe. Wat ik met mijn voorbeeldenduidelijk heb willen maken is dat desprong van l’histoire naar légende of mytheniet pas na Julianus’ dood gemaakt werd,maar al tijdens zijn sterven, ja, tijdens zijnleven.

Over het leven van Julianus zal ik het nuverder hebben, of liever, over een enkelaspect van het leven van de man die, inde woorden van een van zijn modernebiografen, ‘without question one of anti-quity’s most enigmatic and compellingfigures’ genoemd kan worden.4 En ja, datwas hij en dat is hij: raadselachtig énboeiend. Volgens sommigen te vergelijkenmet John F. Kennedy,5 volgens andereneerder met ascetische revolutionairen alsLenin en Mao Tse Tung.6 Hij is verguisdén gevierd, verheerlijkt én becritiseerd,uitgemaakt voor een ‘babbelzieke mol’[‘loquax talpa’], ‘meer een geit dan eenmens’ [‘capella, non homo’], ‘een aap ineen purperen gewaad’ [’purpurata simia’],maar óók gezien als de belichaming vande vier kardinale deugden, temperantia,

Page 11: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

164

prudentia, iustitia, fortitudo(Amm.Marcell. RG 17.11.1 en 25.4.1).

Eerst in het kort enkele feiten uit Julia-nus’ leven. Hij is geboren in 331 of 332.Zijn vader was een halfbroer van Con-stantijn de Grote en dat betekende dat,toen Constantijn in 337 gestorven was,Julianus’ vader samen met acht anderefamilieleden werd vermoord, op last van- ja, op last van wie? Julianus zelf liet erlater geen twijfel over bestaan dat hij zijnneef Constantius als de aanstichter vande slachting beschouwde. Dat hij het aandiezelfde Constantius te danken had dathij tot onderkeizer, tot Caesar, werdbenoemd, moet dan ook uitermate frus-trerend zijn geweest. In 355 werd hij, opdat moment student in Athene, vanachterzijn boeken vandaan geroepen en totCaesar in Gallië gebombardeerd. Hetkwam voor hem, schreef hij later, als eenvolslagen verrassing: ‘Ze schoren me, alsin een kapsalon, m’n baard af (Julianusdroeg, als goed student in de filosofie, defilosofenbaard, vgl. atb. 2 en 3), hesenme in een uniform en maakten zo eensoldaat van me, een tamelijk lachwek-kende soldaat in hun ogen’ (Ep. ad Ath.

274c).In Gallië ontpopte deze lachwekkende

soldaat zich echter, tot verbazing vanvriend en vijand, als een goed militair eneen bekwaam bestuurder. Hij bracht rustin de door invallen van Germanen geteis-terde gebieden en maakte zich populairbij provinciebewoners en leger. Zijn troe-pen riepen hem tenslotte in het voorjaarvan 360 in Parijs tot Augustus uit.7 Of het‘pronunciamiento’ van Parijs alleen maareen spontane opwelling is geweest vanJulianus’ troepen of dat Julianus zelfachter de schermen de regie had gevoerd,is omstreden. Feit is in ieder geval wel datde usurpatie een burgeroorlog betekende,die echter zonder werkelijke strijdbeslecht werd in het voordeel van Julia-nus door de plotselinge dood van Con-stantius in de herfst van 361. Niemandkon toen bevroeden dat nog geen tweejaar later de inmiddels openlijk van hetChristendom afgevallen keizer zelf op zijnveldtocht tegen de Perzen zou sneuvelen.Tot zover Julianus’ leven in kort bestek.Straks wil ik, aan de hand van hetberoemde edict tegen christelijke leraren,de consequenties van zijn afval van hetChristendom onder ogen zien. Maar daar-vóór eerst iets anders.Afb. 2. Zilveren munt, geslagen in Lyon. Juliiinus is

al Aug(ustus), blijkens het randschrift, maar nog wel‘clean-shaven’. Afb. 3. Julianus op een gouden munt uit Thessaloniki.

Page 12: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

165

Als we Gregorius van Nazianzus zoudenmogen geloven kon je aan Julianus’ uiter-lijk al zien dat hij niet deugde. In iedergeval had hij direct in de gaten gehad watvoor onmens Julianus was, toen hij hemvoor het eerst gezien had. Die pafferigenek, die schokkende schouders, die wildheen en weer schietende blik, dat zenuw-achtige, ongecontroleerde lachen, datalles (en nog meer, Gregorius’ beschrij-ving in Or. 5.23 is langer dan mijn para-frase) maakte dat je direct zag wat voorvlees je in de kuip had: een monster.

Bisschop Gregorius was geen vriend vanJulianus. Het verbaast dan ook niet datzijn beschrijving van ‘s keizers uiterlijkniet erg vleiend is en waarschijnlijk nogalkarikaturaal. Toch, zoals dat bij een kari-katuur natuurlijk ook hoort, er zitten her-kenbare kanten aan dit portret (men ver-gelijke bijvoorbeeld de vlezige nek op eenvan de munten, afb. 4), kanten die wij,maar dan in positieve bewoordingen, ookvinden in de beschrijving die AmmianusMarcellinus ons van Julianus geeft en dieik hier in vertaling geef: ‘Qua lichaams-grootte behoorde hij tot de middelmaat.Zijn haar was zacht en zat net alsof hetgekamd was. Zijn gezicht was omhulddoor een ruige baard die in een puntuitliep. Hij had mooie, fonkelende ogen,een aanwijzing van zijn scherpzinnigheid.Zijn wenkbrauwen waren fraai gevormd,hij had een kaarsrechte neus en een watgrote mond, waarvan de onderlip enigs-zins neerhing. Zijn nek was stevig engebogen, zijn schouders enorm breed.Van top tot teen was hij goed gepropor-tioneerd, waardoor hij sterk was en goedkon hardlopen’ (25.4.22).

Zowel Ammianus als Gregorius zienJulianus’ innerlijk in zijn uiterlijk weer-spiegeld, ieder op zijn eigen wijze. BijAmmianus’ woorden wil ik nog even stil-staan, om te wijzen op een niet onbelang-rijke tekstkritische kwestie. Ammianusmeldt ons onder andere dat je de scherp-zinnigheid van Julianus aan zijn ogen kon

zien. In het Latijn staat er: ‘mentis eiusargutias’. Het aardige is dat er getwistwordt over de vraag of Ammianus dit welwerkelijk zo geschreven heeft. Het oudsteen beste handschrift van Ammianus na-melijk dat bewaard is gebleven, de codexFuldensis, een handschrift uit de 9deeeuw, het handschrift ook waarop onzetekst van Ammianus voornamelijk geba-seerd is, geeft als lezing niet ‘argutias’[‘scherpzinnigheid’], maar ‘angustias’.Palaeografisch is dit natuurlijk een ver-schil van niks. Voor de betekenis echtermaakt het nogal wat uit. Leest men name-lijk, met de codex Fuldensis, ‘angustias’(en dit doet bijvoorbeeld Fontaine in deBudé-editie) dan staat er dat de blik inJulianus’ ogen een teken was van zijngeprangd gemoed, van zijn innerlijkeonrust. En dat scheelt toch wel even! Isdeze lezing inderdaad de juiste (wat mijoverigens niet erg waarschijnlijk lijkt),dan zou Ammianus’ portret toch dichterbij dat van Gregorius staan dan wij aan-vankelijk dachten.

Het wordt tijd dat wij ons met Julianus’

Afb. 4. Gouden munt, geslagen in Antiochië, waarJulianus hooglopende ruzie kreeg met de plaatselijkebevolking. Dit was voor hem aanleiding tot hetschrijven van de Misopogon, letterlijk ‘baardhater’(‘πñγων’ - baard), waarin hij zijn critici van repliekdient.

Page 13: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

166

edict tegen christelijke leraren gaan bezighouden.8 Julianus’ plaats in de geschiede-nis is nu eenmaal in de eerste plaatsbepaald door zijn houding ten opzichtevan de Christenen. Laat ons daarom ingedachten teruggaan naar het momentdat Julianus openlijk voor zijn voorkeurvoor het heidendom durfde uit te komen,in het najaar van 361, toen zijn rivaalConstantius gestorven was. Er volgde alsnel een aantal maatregelen ter bevorde-ring van de heidense godsdienst en enke-le privileges werden dienaren van dechristelijke kerk ontnomen. Wie echter ge-dacht had dat de keizer onmiddellijk totvervolging van de Christenen over zougaan, vergiste zich. Wel werd in 362 hetedict tegen christelijke leraren uitgevaar-digd dat allerwegen wordt gezien als eenkeerpunt. Wat behelsde dit edict preciesen wat beoogde de vorst ermee?

Wie de in de Codex Theodosianus (13.3.5)opgetekende wet leest vraagt zich aan-vankelijk verbaasd af of dat nu alles is. Debewuste tekst in deze op last van keizerTheodosius II in 438 gepubliceerde verza-meling van wetten van vroegere keizersbegint aldus: ‘Leraren en professoren die-nen uit te munten door hun hoogstaandezedelijke levenswandel (zo geef ik weerwat het Latijn korter zegt: ‘excellere opor-tet moribus’) en door hun welsprekend-heid’. Dat is alles. De Christenen wordenniet eens genoemd. Van leraren en profes-soren wordt alleen maar gevraagd dat zevakbekwaam zijn - welsprekendheid,‘facundia’ in het Latijn, zal iets ruimermogen worden genomen dan alleen maarin de zin van fraai kunnen spreken - endat hun zedelijk gedrag onberispelijk is. Isdat zoveel gevraagd? Ook de rest van detekst lijkt niet echt opzienbarend. Julianuswil dat de stedelijke overheid (‘hetbevoegd gezag’) toezicht houdt op de na-leving van deze eisen. Graag had hij per-soonlijk de controle ter hand willennemen, maar hij kan nu eenmaal nietoveral tegelijk zijn. Wel wil hij in het bezit

komen van de door de stedelijke overhe-den afgegeven verklaringen dat de docen-ten voldoen aan de eisen in de wet ge-steld.

Ik denk dat, als we niet méér informatie’-hadden gehad, de commotie over dezewet niet goed te begrijpen zou zijngeweest. Toegegeven, de adder onder hetgras is natuurlijk dat begrip ‘hoogstaandezedelijke levenswandel’, iemands ‘mores’.Een rekbaar begrip. Wie bepaalt wat datbegrip precies inhoudt? Toch, ik herhaalhet, als we niet méér informatie haddengehad, zouden we waarschijnlijk nietgoed hebben begrepen wat zozeer vanalle kanten de verontwaardiging heeftgewekt.

We hebben echter wél meer inlichtingen,van anderen, maar ook van Julianus zelf.Onder de brieven van de keizer is eengeschrift bewaard dat als een soortmemorie van toelichting kan dienen bijde zojuist genoemde wet. En uit datgeschrift (Ep. 42) blijkt duidelijk wat Julia-nus verstond onder het begrip hoog-staand zedelijk gedrag. In zijn ogen waren‘mores’ en godsdienstige overtuigingonlosmakelijk met elkaar verbonden. Wieals Christen de heidense goden minachttekon toch nooit de werken van Homerus,Hesiodus, Demosthenes, Herodotus, Thu-cydides, Isocrates, Lysias (hij somt ze alle-maal op), schrijvers die geloofden in degoden, op de juiste wijze aan zijn leerlin-gen uitleggen? Wie dat deed was hypo-criet. ‘Wie het ene denkt, maar het andereaan zijn leerlingen onderwijst, is in mijnogen iemand die niet alleen te kort schietin zijn opvoedende taak, maar onfatsoen-lijk is bovendien’. Zo iemand moest maarliever ‘naar de kerken van de Galileeërsgaan om daar Matthaeus en Lucas uit teleggen’.

Pogingen om via het onderwijs anders-denkenden te treffen zijn vaker onderno-men. Moderne parallellen dringen zichop. Over Julianus’ wet zijn de emotiessoms hoog opgelaaid. Het zal niet verba-

Page 14: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

167

zen dat christelijke auteurs, GregoriusNazianzus voorop, heftig verontwaardigdwaren. Maar zij stonden niet alleen. Ookeen bewonderaar van Julianus als Ammia-nus Marcellinus keurde de wet ten zeer-ste af. Men moet, schreef Ammianus, meteeuwig zwijgen deze wet bedekken(‘obruendum perenni silentio’, 22.10.7).

Dat Julianus’ streven om de klok terug tezetten op niets is uitgelopen, hoef ik niette vertellen. Zijn pogingen om de ver-ering van de oude heidense goden totnieuw leven te brengen om daarmee dewaarlijk Helleense beschaving te redden,zijn tevergeefs geweest. Zijn wet tegen dechristelijke leraren is na zijn dood onmid-dellijk ingetrokken. Julianus’ optreden isslechts een overdrijvend wolkje geweest,om woorden van bisschop Athanasiusvan Alexandrië te gebruiken.9

Nu heeft Julianus ook maar heel kortgeregeerd, nog geen twintig maanden.Vergelijk dat eens met zijn antipode Con-stantijn de Grote, die als Augustus van312 tot 337 op de troon heeft gezeten,vijfentwintig jaar dus maar liefst. AlsJulianus óók eens zo lang de tijd hadgehad om zijn stempel wat steviger op degeschiedenis te drukken, zou hij dan mis-schien......? Niet alleen science-fictionschrijvers, ook serieuze geschied-vorsers hebben zich wel eens gewaagdaan bespiegelingen rond het thema ‘if inhistory’. Onlangs nog AlexanderDemandt in zijn Ungeschehene Geschichte(Göttingen 1984). Steevast duikt in derge-lijke beschouwingen ook de naam vanJulianus op. Als Julianus nu eens niet opjeugdige leeftijd, na een regering van noggeen twee jaar, zou zijn gesneuveld, zoudan misschien...?

Het zojuist genoemde boekje vanDemandt begint met een citaat van Nietz-sche. Of het waar is wat Nietzsche daarinzegt, lijkt me betwistbaar, maar ik vindhet een mooie zin om mee te eindigen.Misschien vindt de lezer het, net als ik,

ook niet onaardig om te spelen met dedoor Nietzsche onder woorden gebrachtegedachte, toegepast op Julianus: ‘DieFrage “was ware geschehen, wenn dasund das nicht eingetreten ware?”, wirdfast einstimmig abgelehnt, und doch istsie gerade die kardinale Frage’.

NOTEN1. Vgl. bijv. K.P. Kaváfis, Verzamelde Gedichten, l, De 154gedichten, ed. G.H. Blanken, Amsterdam 1977,160(‘Julianus bij het zien van onverschilligheid’), 163(‘Julianus in Nicomedia’), 180 (‘Julianus en de inwo-ners van Antiochië); H. Ibsen, ‘Kaiser und Galilaer.Ein weltgeschichtliches Schauspiel in zwei Teilen’,in: Henrik Ibsen, Sämtliche Werke, III, Berlijn 1911,139438; G. Vidal, Julian, New York 1962.2. Enkele biografieën: J. Bidez, La vie de l’empereurJulien, Parijs 1930 (Ned. vert. van J.A. Schröeder,Utrecht-Antwerpen z.j.); R. Browning, The emperorJulian, Berkeley-Los Angeles 1976; G.W. Bowersock,Julian the Apostate, Londen 1978; P. Athanassiadi-Fowden, Julian and Hellenism. An intellectual biography,Oxford 1981 (herdr. 1992); G.J.D. Aalders, Julianus deAfvallige. Het leven van een verbitterde keizer, Kampen1983.3. Vgl. bijv. G. Scheda, ‘Die Todesstunde KaiserJulians’/ Historia 15 (1966) 380-384 (herdr. in R. Klein,.ed, Julian Apostata, Darmstadt 1978, 381-386).4. Bowersock, Julian, xi. De literatuur over Julianus iszeer uitgebreid. Van recente datum is bijvoorbeeldD. den Hengst, ‘De Romanisering van Julianus’/ Lam-pas 25(1992)71-81.5. Browning, Julian, xii: ‘An American student oncecompared him with President John F. Kennedy. Thecomparison will not bear close analysis’.6. Bowersock, 20.7. H.C. Teitler, ‘De keizer op het schild geheven.Naar aanleiding van Ammianus Marcellinus 20.4.17’,Hermeneus 59 (1987) 19-29.8. C. J. Henning, De eerste schoolstrijd tussen kerk enstaatonder Julianus den Afvallige, Diss. Nijmegen 1937; B.Carmon Hardy, ‘The emperor Julian and his schoollaw’, Church History 37 (1968) 131-143 (Duitse vert.’inKlein, op.cit., 387-408); R. Klein, ‘Kaiser JuliansRhetoren- und Unterrichtsgesetze’, RQA 76 (1981)73-94.9. Geciteerd in Rufinus, Hist.Eccl. 10.35.

Page 15: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

168

Tegen het einde van de 18de eeuw ont-dekte de Japanse ‘hollandofieF (‘oranda-zuki’), amateur-wetenschapper en schil-der Shiba Kõkan (?1747-1818) in de biblio-theek van de heer van de provincie Kiieen boek. Anderhalve eeuw eerder washet boek veel gelezen en vaak herdruktgeweest, maar toen Shiba het tegenkwamleidde het een vrijwel vergeten bestaan.Dat boek heette De fabels van Aesopus enwas een Japanse versie naar het Latijn.Shiba, die een groot zwak had voor alleswat westers was, vond het zo’n leukboek, dat hij in 1816 een aantal fabels inhet Chinees, de wetenschapstaal, ver-taalde en er zelf enkele bij verzon indezelfde trant

In de 17de eeuw zijn er van Aesopus’fabels zeker elf Japanse edities versche-nen. Aesopus’ populariteit was groot enin 1659 verscheen er zelfs een geïllus-treerde uitgave.

De jezuïetenpersDe eerste Japanse Aesopusvertaling waseen product van jezuïetenmissie. Fran-sisco de Ja vier (1506-1552) arriveerde in1549 in Japan, zes jaar nadat de eerstePortugese kooplui er waren aangekomenen met zijn komst begon de katholiekemissie in Japan. De activiteiten van dejezuïeten duurden precies negentig jaar,tot in 1639 de Japanse overheid besloothet land volledig voor buitenlands ver-keer af te sluiten. De missie beleefde haarhoogtepunt nadat in 1573 de ItaliaanAlessandro Valignano (1539-1606) tot ‘visi-

tator’ van de missie in Azië benoemdwerd. Valignano was een jong en efficiëntmanager van de jezuïetenorde voor wiegeen middel tot succes bij voorbaat uitge-sloten was. Succes betekende in zijn ogenniet alleen veel bekeerlingen maar vooraleen serieuze basis voor de blijvende ver-breiding van het christendom. Hij dronger bij de missionarissen op aan dat zij zichzoveel mogelijk aan de Japanse cultuuraanpasten en dat zij Japans leerden. Ook

Zelfportret van Shiba Kõkan

Aesopus in JapanEen zeventiende-eeuwse best-seller?

Ivo Smits

Page 16: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

169

propageerde hij het belang van Japansepriesters en stichtte een seminarie entwee scholen voor Japanse bekeerlingen.

De tekstboeken voor het onderwijswaren een grote zorg voor Valignano toenhij in 1580 zijn lesprogramma opstelde.De nadruk lag op het leren lezen van debijbel en verschillende kerkvaders. Hetgevaar school in zijn ogen in de poten-tieel opruiende literatuur die er in Europabestond. De studie van het Latijn moestniet uitlopen op teveel kennis van ketters^edachtengoed of klassieke filosofen. Aris-toteles en Cicero, bijvoorbeeld, warengevaarlijke auteurs. Het was eenvoudighen te vermijden, want de Japanners had-den geen benul van wat er aan westerseliteratuur bestond. Het was beter om hensmakelijke maar stichtelijke anekdotes telaten lezen. Aesopus’ fabels waren inEuropa allang enorm populair, niet alleenin Latijnse edities maar ook in vertalingenin de verschillende landstalen. Een Ne-derlandse vertaling verscheen aan heteind van de 15de eeuw. Aardig is overi-gens dat ondanks Valignano’s bezwarenCicero’s oraties al in 1592 en Vergiliusrond 1600 gedrukt werden door deJapanse jezuïetenpers, al bestaan er nugeen exemplaren meer van.

Bij zijn tweede bezoek aan Japan in 1590bracht Valignano namelijk een drukpersmee en daarmee was de Japanse jezuïe-tenpers een feit. Omdat met de persalleen het Romeinse schrift te drukkenviel, moesten de jezuïeten zelf een tran-scriptiesysteem ontwikkelen om hetJapans weer te geven. Dit voor Japannersnieuwe schrift wordt in Japan tot op dedag van vandaag ‘romeinletters’genoemd, ‘rõma-ji’.

De vertalingIn 1593 publiceerde de jezuïetenpers eendrie-in-een uitgave in het Japans. Naasteen vulgaat ‘vertaling’ van een middel-eeuwse Japanse roman. Het verhaal van deTaira clan [Heike monogatari], en een verza-

meling citaten uit China en Japan, Verza-melde gouden verzen [Kinkushu], bevatte deuitgave ook De fabels van Aesopus. DezeESOPONO FABULAS (‘no’ is een genitiefpartikel, ‘van’) was uit het Latijn vertaald.Het voorwoord meldt dat de fabels eentweeledig doel dienen: ‘Niet alleen is ditecht handig om Japans uit te leren, maarook zal men er gemakkelijk mensen meede juiste weg kunnen onderwijzen’.

Het is onduidelijk wie precies de samen-steller en vertaler van dit boek was, maarde grootste kanshebber lijkt een Japannerte zijn die door de jezuïeten Fabian Fucangedoopt was, Fucan (?1565-1621) wasleraar Japans aan het jezuïetencollege ophet eiland Amakusa, iets ten zuiden van

Titelblad van de jezuïetenvertaling van 1593.

Page 17: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

170

Nagasaki, en een catalogus van het col-lege uit 1592 vermeldt dat hij een beetjeLatijn kende. Later zou Fucan met dekatholieke kerk breken en een schotschrifttegen de jezuïeten schrijven.

De vertaling volgt de Europese versiesvrij nauw. Eerst wordt het leven vanAesopus beschreven en zijn omzwervin-gen door Klein-Azië. Daarop volgen zo’nzeventig fabels. De eerste bladzijde noemtde editie waar de vertaling waarschijnlijkop gebaseerd is, de versie van MaximusPlanudes uit de 14de eeuw:

HET VERKORTE LEVENSVERHAAL VANAESOPUS.Dit is door iemand met de naam MaximusPlanudes uit het Grieks in het Latijn vertaald.In Phrigië in Europa ligt bij de stad Troje eendorp dat Amonia heet. In dat dorp woondeeen misvormde man met de naam Aesopus. Erwerd gezegd dat er in die tijd in heel Europaniemand lelijker was dan hij. Ten eerste hadhij een punthoofd, zijn ogen puilden uit enwaren plat, zijn wangen hingen, zijn nek wasgebogen, hij was kort en breed, zijn rug waskrom, zijn buik was vreselijk dik en hij stot-terde. Zo lelijk als hij was er in de wereld geentweede, maar ook kende hij zijn gelijke niet inslimheid en kennis.

Aesopus’ naam wordt gegeven als Esopo.In latere Japanse uitgaven is die veran-derd in Isoho, wat de Japanners gemakke-lijker in de mond ligt. De titel van hetboek is dan Isoho monogatari [Vertellingenvan Aesopus].

De jezuïetenvertaling heeft nog steedseen andere maar bijna vergeten primeurop haar naam staan. In de fabel van deraaf en de vos smeert de vos de vogelstroop om de snavel: ‘Heer Raaf allerver-hevenste onder de vogels, die zwarteschittering van u, is dat een keizerskleed?Of is het brokaat? Borduurwerk? Het isecht een wonderbaarlijk kostuum.’ Metdeze woorden deed het vraagteken zijnintrede in de Japanse literatuurgeschiede-nis. De jezuïeten maakten gebruik van detechnische mogelijkheden die hun druk-

pers bood en zo maakte Japan kennis metdit leesteken. De Japanners hebben demogelijkheden van dit typografischnovum aan zich voorbij laten gaan, en pasin deze eeuw hebben zij er opnieuw ge-bruik van gemaakt.

Japanse editiesDe latere edities van Vertellingen van Aeso-pus volgen de jezuïetenvertaling op devoet. Afgezien van de eerste uitgave van1593 is er een elftal uitgaven bekend van Japanners zelf. Van de meeste is nietbekend wanneer ze verschenen. De laat-ste, of een van de laatste, lijkt de geïllus-treerde uitgave uit 1659 te zijn van Itõ

De raaf en de vos: de eerste vraagtekens in deJapanse literatuur. Jezuïetenvertaling uit 1593.

Page 18: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

171

San’emon. Hoe groot de oplagen waren isook onduidelijk, maar elf drukken in ruimzestig jaar duidt op populariteit. De litera-tuurhistoricus Nakagawa Yoshio beweertdat Aesopus’ fabels geen sporen hebbenachtergelaten in de literatuur van de Edo-periode (1600-1868). Als besmette christe-lijke lectuur waren de fabels onbruikbaarmateriaal voor confucianistische geleer-den en boeddhistische schrijvers, en ookin de volksoverlevering vond Aesopuszijn weg naar bekendheid niet. Nakaga-wa’s sombere vaststelling verklaart tochniet dat de fabels in de eerste helft van de17de eeuw zoveel herdrukken beleefden.Na de uitgave van 1659 is het wel stilgebleven rond Aesopus, en de zestig jaarvan bekendheid bij het Japanse publiekworden gevolgd door een vergeten be-staan op bestofte planken van bibliothe-ken als die van de heer van Kii.

De Japanners kenden al sinds de 15deeeuw een toename van verhalen waarindieren in plaats van mensen de hoofdrolspelen. Deze verhalen, die bestonden inde vorm van liedjes en kluchten, maarook wel als boeddhistische parabels, staantegenwoordig bekend onder de verzamel-naam ‘andersoortige vertellingen’ [‘irui-mono’]. De fabels van Aesopus hadden zoals genre een zekere voedingsbodem.

Er bestaat in een stadsbibliotheek vanKanazawa aan de Japanse Zee een ma-nuscript van twaalf bladzijden met detitel Vertellingen van Aesopus in het Neder-lands. Het gaat hier niet om een directevertaling van Aesopus, maar om eenselectie uit Vondels Warande der Dieren van1617. Het manuscript, met tekeningennaar Nederlandse voorbeelden, is waar-schijnlijk in 1791 gemaakt in opdracht vanMaeda Naomoto, de heer van de provin-cie Kaga.

Ook de Japanse edities geven altijd demoraal van de fabel, die steevast begintmet de woorden ‘Op dezelfde manier...’.De jezuïetenversie vertaalde het woord‘moraal’ met de Japanse term ‘shitagoko-

ro’, die de curieuze bijsmaak heeft van‘stiekeme plannetjes’, maar bedoeld zalzijn als ‘ware bedoeling’. Het gebruik vaneen moraal sloot mooi aan bij de bele-rende neo-confucianistische en ookboeddhistische geschriften die in 16e- en17de-eeuws Japan populair waren. Veelvan de Japanse populaire literatuur hadeen didactische functie, of pretendeerdedie te hebben. Shiba Kõkan, bijvoorbeeld,schreef zelf dat voor hem de aantrekke-lijkheid van de fabels vooral lag in hunopvoedkundige waarde.

Het mysterieuze Europa zal door hetJapanse publiek gezien zijn als een soortChina of India, landen die voor Japan inzijn zelfgekozen isolement ver weg ensprookjesachtig waren. De illustraties uitde uitgave van 1659 wijzen daar op. Croe-sus, de koning van Lidië, en de farao vanEgypte bijvoorbeeld, worden afgebeeldals Chinese vorsten. Aesopus loopt op de

Aesopus voor Croesus. Illustratie uit 1659.

Page 19: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

172

plaatjes rond met een kaal hoofd, eenillustratie van zijn lelijkheid en het maakthem ook gemakkelijk te herkennen.

Toen de hollandofiel Shiba Kõkan eenexemplaar van Aesopus’ fabels in handenkreeg werd de Isoho monogatari nauwelijksmeer gelezen, maar dat zij hun aantrek-kingskracht nog niet verloren hadden zalduidelijk zijn. Shiba’s leesplezier was eenecho van de populariteit die Aesopus in17de-eeuws Japan gekend had.

LITERATUURVan de jezuïetenvertaling is nog maar één exemplaarovergebleven en dat bevindt zich in het BritishMuseum. Er bestaan verschillende facsimile edities.De handigste is die van Shima Shõzõ (AmakusahonIsoho monogatari nado no koto, Tokyo: Bunka shobõ,1984). Deze bevat ook facsimile edities vandrie Japanse uitgaven waaronder die van Itõ San’e-

mon uit 1659 en noemt ook de Warande der Dieren inde bibliotheek van Kanazawa (p. 306). Een becom-mentarieerde teksteditie van een Japanse uitgave iste vinden in deel 90 van de Nihon koten bungaku taikei,Tokyo: Iwanami shoten, 1965. De beste studie van dejezuïetenmissie in Japan blijft nog steeds die vanGeorge Elison (Deus Destroyed: The Image of Christanityin Early Modern Japan, Cambridge: Harvard Univer-sity Press, 1973); hoofdstuk zes is gewijd aan FabianFucan. Donald Koene noemt in zijn The JapaneseDiscovery of Europe, 1720-1830 (Stanford: StanfordUniversity Press, 1969) Shiba’s bekendheid met defabels (pp. 73-74). Een handzaam boekje over Aeso-pusoverlevering in Europa en Japan is: Kobori Kei’-ichirõ, Isoppu guwa: sono denshõ to henyõ, Tokyo: Chuõkõronsha, 1978. Nakagawa Yoshio’s commentaarstaat in zijn nawoord bij de facsimile editie van eenJapanse uitgave van de fabels (Kokatsuji-han Isohomonogatari, Tokyo: Benseisha, 1976, pp. 244-245). Deuitgebreidste studie is ongetwijfeld van Endõ Jun-ichi (Hõyaku nishu Isoho monogatari no gententekikenkyu, twee delen, Tokyo: Kazama shobõ, 1983)waarin hij vooral de Japanse versies vergelijkt metde Engelse Caxton editie van 1484.

Page 20: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

173

Nicolaes Cleynaerts werd geboren op 5december van het jaar 1493 of 1494 (Cley-naerts zelf kende zijn precieze leeftijdniet), als oudste zoon van Peter Cley-naerts, alias Beken en Margaretha Meeus,alias Cremers. Zijn wieg stond in hetBeeckhuys, een pand gelegen tussen deSteynenbrug en de Langebrugge, vlak bijde Ezeldijkmolen te Diest. Op 17-jarigeleeftijd vertrekt hij naar Leuven, waar denaam van Nicholaus de Beka de Diest opde inschrijvingslijst van de universiteit ver-schijnt op datum van 31 augustus 1512.Een van zijn medestudenten is zijn stads-genoot Arnold Streyters, de latere priorvan de norbertijnen in Tongerlo. In 1515promoveert Nicolaus Beken, Diesthemien-sis tot ‘magister artium’ - op 152 deelne-mers wordt hij als derde gerangschikt -en vat hij de twaalf jaar durende studiesin de godgeleerdheid aan. Zijn mentorwordt Jacobus Latomus, een van de hard-nekkigste opponenten van Erasmus.

Het zijn woelige tijden in Leuven: Eras-mus ondervindt veel tegenstand bij deoprichting van zijn Drietalencollege, in1519 veroordeelt de theologische faculteitLuther, op de Grote Markt worden in 1520de eerste Lutherse geschriften verbrand.In juli 1521 wordt Cleynaerts voor tienjaar president van het College van Hou-terlee, gelegen in de Koestraat, dichtbijhet Collegium Trilingue. Los van Lato-mus’ invloed - al blijft hij heel zijn levenlange brieven aan zijn mentor schrijven -ontplooit hij zich tot een echte humanistin de Erasmiaanse traditie.

In 1525 wordt Cleynaerts door de mees-teressen van het begijnhof te Diest tot hunpastoor aangesteld, maar die eer brengthem weinig baat. Ene Arnoldus Breugelstelt zich op als tegenkandidaat en maaktde zaak aanhangig bij het geestelijkgerechtshof van Brabant. Een langdurigproces - een tien jaar durende Trojaanseoorlog, zegt Cleynaerts - begint. Hij houdter een blijvende afkeer van advocaten aanover, vooral wanneer het vonnis in 1537in zijn nadeel wordt uitgesproken.

In de tweede helft van de jaren ‘20maakt Cleynaerts kennis met het PsalteriumHebraeum, Graecum, Arabicum, Chaldaicumcum tribus latinis interpretationibus et glossis,uitgegeven te Genua in 1516 en samen-gesteld door Agostino Giustiniani, bis-schop van Nebbio. Het is een psalteriumin vijf talen, waarvan vooral het ArabischCleynaerts interesseert. Het ontcijferenvan de tekens moet hij bij gebrek aan leermeesters evenwel opgeven.

Ondertussen groeit hij uit tot een autori-teit op het gebied van de gewijde talen.Dat dankt hij in de eerste plaats aan zijnkwaliteiten als docent, maar ook aan deverhelderende spraakkunsten die hijvanaf 1529 begint te publiceren. In januarikomt de Tabula in Grammaticen Hebraeamuit, het laatste boek dat Dirk Martensdrukte. Tussendoor volgt een tekstuitgavevan Divi Ioannis Chrysostomi Dialogi Sex,verzorgd door zijn vriend Rescius, die Mar-lens’ werk voortzet. In april 1530 ver-schijnt Cleynaerts’ voornaamste werk, deInstitutiones in Linguam Graecam, een

Een merkwaardige humanistNicolaes Cleynaerts (1493 - 1542)

J. Tulkens

Page 21: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

174

Griekse spraakkunst die een bestsellermag worden genoemd. In de komendeeeuwen zal het boek heel Europa verove-ren en meer dan 500 keren herdrukt wor-den: van Vilnius tot Londen, van Uppsalatot Napels, van Wenen tot Lissabon. Ookin Parijs, waar Cleynaerts in de wintervan 1530 verblijft om er een Arabischeleermeester te zoeken, kent het boek veelsucces. In enkele dagen tijd verkoopt hijer 500 exemplaren van en is hij verplichtzijn Institutiones te laten herdrukken. Weerin Leuven (voorjaar 1531) redigeert hijtenslotte een Grieks boekje voor zelfstu-die, de Meditationes Graecanicae in ArtemGrammaticam, dat later verscheidene kerenmet de Institutiones in één band zal wor-den uitgegeven.

Maar onverwachts neemt zijn leven daneen heel andere wending. In oktober ‘31ontmoet Cleynaerts Ferdinand Colón, dezoon van Christoffel Columbus. Als dievan Cleynaerts’ Arabische interesse hoort,nodigt hij hem uit mee naar Spanje tekomen, waar nog veel Arabische leer-meesters te vinden zijn. ‘Meester Klaas’aarzelt niet en volgt don Ferdinand naarhet zuiden als toekomstige bibliothecarisvan Colóns boekenverzameling te Sevilla.Cleynaerts’ verslag over die reis is demoei-te waard. Vooral met het paardrijdenheeft hij het aanvankelijk erg lastig. Deeerste ritten waren een catastrofe, ‘zowelvoor de bovenkant van het paard als voorde onderkant van Cleynaerts’, getuigt hij.

Tot bibliothecaris zal hij het evenwelniet brengen: in Salamanca wordt hetdriejarig contract opengebroken en blijftCleynaerts in de universiteitsstad achterals preceptor van don Luis de Toledo,zoon van don Pedro de Toledo, vice-koning van Napels. Voorts wordt hijbenoemd tot professor Grieks en Latijn(benoemingsakte opgemaakt op 5 novem-ber 1533). Een van de voornaamste re-denen voor zijn verlengd verblijf in deuniversiteitsstad ligt in de hulp die hij bij

zijn Arabische studies krijgt van debekende humanist Hernán Núñez. Tochblijft hij de klassieke talen trouw: in juni‘33 verzorgt hij nog een tekstuitgave vanT. Livii Ab urbe Condita, liber I. Hij draagthet boek aan Colón op en stuurt hem hetexemplaar dat vandaag nog in de Biblio-teca Colombina te Sevilla bewaard wordt.Op de laatste bladzijde heeft Colón geno-teerd: ‘Hunc librum misit mihi NicolausClenardus anno 1534’.

Maar Salamanca is niet Cleynaerts’ eind-bestemming. Nauwelijks officieelbenoemd, ontvangt hij een uitnodigingvan João III, koning van Portugal Dievraagt hem naar het hof te komen om erde opleiding van de jonge prins Henri-que, aartsbisschop van Braga, te verzor-gen. Cleynaerts stemt in en zal de prinsgedurende vier jaar opleiden. In Évoraverblijft hij aanvankelijk in het ‘Palaciodas cinco quinas’, zo genoemd omwillevan zijn merkwaardige vijfhoekige toren.De toren en het paleis, nu in het bezit vande hertogen van Cadaval, zijn er nogaltijd te bezichtigen. Later verhuist Cley-naerts naar de woning van Johannes Par-vus (Jean Petit), aartsdiaken van Évora.Cleynaerts brengt er aangename urendoor, ondermeer met het leren van Latijnaan een Frans jongetje. Dat doet hij vol-gens een nieuwe, door hemzelf uitge-werkte converseermethode: geen verbui-gingen of vervoegingen, geen barbaarsegeheugentraining, geen regels, Latijn van-uit de praktijk van alledag. Het blijktschitterende resultaten te geven. Wanneermeester Klaas zich in ‘36 volgens Portu-gees gebruik drie zwarte slaatjes aan-schaft, leert hij ook aan hen op dezelfdemanier Latijn. Hij zal niet rusten voordathij van hen volmaakte latinisten, waaromgeen theologen heeft gemaakt, zo schrijfthij aan zijn vrienden in Leuven.

Als prins Henrique in de zomer van ‘37naar Braga vertrekt, volgt Cleynaertshem. In Braga richt hij een nieuw Latijns

Page 22: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

175

college op dat hij op zijn eigen manierleidt: het Latijn wordt gegeven volgensde converseermethode. Alle lagen van deplaatselijke bevolking volgen de lessen:bedelaars, vrouwen en kinderen, slaven,edele heren. Het succes is enorm. En ooknu zit hij niet om een ‘practical joke’verlegen: met Pasen verplicht hij al zijnleerlingen - op straffe van uitsluiting uitzijn lessen - te biechten te gaan. De ker-ken van Braga hebben nooit zo vol geze-ten als op die dag, getuigt hij grinnikend.Om zijn pupillen ook na zijn vertrek nogvoort te helpen geeft hij in 1538 eenLatijnse spraakkunst uit: de InstitutionesGrammaticae Latinae. Het enige bekendeexemplaar van die eerste druk berust opdit ogenblik in de Bibliotheca Duarte deSousa, Palacio Foz, Lissabon.

Begin november ‘38 wordt het heimweete zwaar en besluit Clevnaerts naarVlaanderen terug te keren. Op zijn terug-weg logeert hij in het Alhambra bij donLuis de Mendoza, markies van Mondéjar,gouverneur van Granada en broer vanDiego Hurtado de Mendoza, een van deberoemdste Spaanse humanisten uit dietijd. Don Luis brengt hem in contact meteen Arabische ‘fqih’ (geleerde), die metCleynaerts de koran leest en hem grondigin de geheimen van de islam inwijdt. Dieervaring beïnvloedt Cleynaerts op beslis-sende wijze. Door zijn gesprekken met deArabische geleerde raakt hij er namelijkvast van overtuigd dat de Moren best opvreedzame wijze tot het christendom tebekeren zijn, als men ze maar in huneigen taal te woord wil staan en hen alsgelijken behandelen, een vreedzamedroom, die in het licht van de onver-draagzaamheid van keizer Karels inquisi-teurs op zijn minst als gedurfd, zoniet alsnaïef mag worden beschouwd. Hoofddoelvan Cleynaerts wordt nu de wetenschap-pelijke weerlegging van de islam. Hij wilde Arabische heilige boeken vertalen omde Europese universiteiten tot een discus-

sie op hoog niveau te dwingen. Cley-naerts waagt het zelfs naar Marokko overte steken om daar, in Fez, het toenmalige.religieuze centrum van de islam in deMaghreb, de zeden en gewoonten van demoslims van nabij te gaan bestuderen.

De aanwezigheid van een christelijkpriester in de stad veroorzaakt aanvanke-lijk slechts geringe wrijvingen, maar vanafmaart ‘41 verandert de sfeer: Cleynaertskrijgt moeilijkheden met ‘het monster’,een trouweloze christen, vermoedelijk teidentificeren als de Portugese consul,Sebastiao de Vargas. Door zijn intrigesraakt de Diestenaar in schulden en ver-liest hij de steun van de sultan. Hij vestigtzich in de ‘Mellah’, het jodenkwartier vanFez, waar hij relatief veilig is. Maar verderkeert iedereen zich tegen hem: demoslims, omdat ze wordt voorgehoudendat Cleynaerts een afvallige mohamme-daan is, het Portugese hof, omdat hetgelooft dat Cleynaerts zich tot de islamheeft bekeerd.

Eind augustus 1541 moet hij uit Fezwegvluchten. Niet meer welkom in Portu-gal, keert hij noodgedwongen terug naarGranada, vanwaar hij een smeekschriftaan keizer Karel richt (januari 1542). Hetmag niet baten: volkomen berooid en ont-goocheld sterft hij op 5 november 1542 inhet Alhambra.

Vanuit historisch oogpunt lijkt Cleynaertsdrie belangrijke verdiensten te hebben.

In de eerste plaats was hij een uitste-kend leraar, die aan de studie van klas-sieke talen belangrijke vernieuwendeimpulsen gat Zo was hij de eerste omLatijn te onderwijzen volgens de conver-seermethode. Van zijn Griekse boekentelde specialist R. Hoven tot 1700 liefst ,509 uitgaven: 217 van de Institutiones (+116 bewerkingen), 63 van de Meditationes,113 van beide boeken samen. Een ruweschatting brengt de Waalse professor opeen totaal van meer dan 500.000 gedrukteexemplaren. De invloed van Cleynaerts’

Page 23: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

176

spraakkunst blijkt nog uit een versje datde fabeldichter Henri Richter in 1748schreef:

Dans son collège un écolierPeu studieux et n’aimant guèreA feuilleter Clénard et DespautèreS’ennuyait d’être prisonnier

In deze regels staat Cleynaerts symboolvoor de Griekse, Despauterius (Jan deSpouter, ca. 1480-1520) voor de Latijnsespraakkunst.

In de tweede plaats is Cleynaerts deeerste Vlaming geweest die zich zo diep-gaand in de islam heeft ingeleefd. Hijsprak uitstekend Arabisch en las de koranzo vlot dat de mohammedanen zelf overzijn kunde verbaasd stonden. De Arabi-sche teksten die hij volgens zijn eigengetuigenis opstelde, een woordenlijst eneen spraakkunst, werden evenwel nooitgepubliceerd en wachten wellicht ook nunog in een of ander Spaans archief opontdekking.

Tenslotte was Cleynaerts ook als menseen boeiende figuur. Komende uit hetmiddeleeuwse Diest ontpopte hij zichniet zonder vallen en opstaan tot eenvooraanstaand humanist en was hij eenexponent van het verwarde geesteslevendat de overgang van middeleeuwen naarrenaissance kenmerkte. Daarnaast was hijook een erg geestige man met een grootgevoel voor zelfrelativering. Van zijn bele-venissen in Salamanca, Évora, Braga, Fezen Granada liet hij een schat aan Latijnsebrieven na die voor de kennis van hetSpaans-Portugese en vooral van het Ma-rokkaanse milieu uit de zestiende eeuwvan onschatbare waarde zijn.

Cleynaerts’ grootste droom werd even-wel nooit verwezenlijkt: de kennis vanhet Arabisch stierf in Europa een lang-zame dood, de kloof tussen de westerseen de islamitische wereld werd in dekomende eeuwen dieper dan ooit.

Tot vandaag?

BEKNOPTE BIBLIOGRAFIEEr is een uitstekende uitgave van Cleynaerts’ brie-ven, verzorgd door A. Roersch, Correspondancc deNicolas Clénard, 3 vols., Brussel, 1940-1941. Deel Ibevat de Latijnse tekst, deel 2 verklarende aanteke-ningen, deel 3 geeft een Franse vertaling.Over het leven van Cleynaerts verscheen op deeeuwwisseling een studie van V. Chauvin en A.Roersch, Étude sur la vie et les travaux de Nicolas Clénard,Brussel 1900. Het bewijst nog steeds grote diensten,vooral voor de beschrijving van Cleynaerts publika-ties, hun inhoud en hun betekenis.J. Tulkens schreef een vlot leesbare historischereconstructie van Cleynaerts’ leven, getiteld In deban van Mohammed (Antwerpen/Amsterdam, 1993).De invloed van Cleynaerts op het humanisme inPortugal wordt uitstekend beschreven in het werkvan M.G. Cerejeira, O Renascimento em Portugal. I.Clenardo e a sociedade portuguesa. II. Clenardo, o Huma-nismo, a Riforma, 2 vols., Coimbra, 19744-19752.L. Bakelants en R. Hoven ten slotte stelden een zeervolledige bibliografie van Cleynaerts’ uitgavensamen in Bibliogaphie des oeuvres de Nicolas Clénard(1529-1700), 2 vols., Verviers, 1981.

Page 24: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

177

Evora 28-29 mars 1535

Nicolaus Clenardus Rutgero Suo S.P.D.

Hodie Pascha est, mi Resci, et rebus diuinisanimus occupandus fuit, dulce mihi tamen estuel sic leuiter tecum fabulari; quaeroque quiddicam quod literis tuis mihi ad plenum res-pondisse uidear. Quid ergo? in mentem uenitut sus Mineruam doceam.Qua quaeso in re? In filio tuo Ioanne.Est hic nobis in aedibus D. Archidiaconi hos-

pitis mei, puer bene ingeniatus, natus patreGallo, amicissimo Archidiaconi. Cum primumindolem fuissem contemplatus:Cur, inquam, Dionysius non discit latine?Voluit pater (is mercator est Ulyssipone) ut

uernaculam linguam probe queat scribere. Dis-suasi facile.Sed quomodo formatibur in Latinis, quando

hic ludimagister non admodum Latine loqui-tur?Recipio, inquam, ad me; tantum adsit perpe-

tuo nobis comedentibus et assuescat.Sic discet latine?Quid ni? uos nonne Lusitanice iam nostis,

nec praeterea praeter consuetudinem, ullumhabuistis praeceptorem? Etiam, uerum alia res est Latina.Imo prorsus eadem; et sic olim Romana

iuuentus instituebatur.Quid multa? iubeo ut quotidie ad meum

ueniat cubiculum, et tanquam per iocum remincoepto, potius animi causa quam ut seriumlaborem uoluerim capescere.Nonne, inquis, docuisti declinationes et

coniugationes?Minime gentium.Dic quomodo puerum Lusitanum tractasti,

qui ipse ne sententiam quidem unam efferrepotes Lusitanice?Libellum paruulum concinnabam, et scribe-

bam unum atque alterum uersum: - Salue,domine, ut uales? - Bene, ex animi sententia. Idlegebat et uel memoriter dicebat, prandentibusnobis, aut etiam recitabat. Singulas uoces utnon assequeretur, consuescebat tamen occur-renti statim dicere: - Salue domine. Et ego omniaLatine: Et tu quoque. Vales recte? -Haerebat quidresponderet, et quamuis uerbo uernaculo nonpoteram, gestu tamen docebam ut diceret: -Etiam domine. Iam sequenti die: - Quomodo ualetdominus Archidiaconus? fecit rem diuinam? ubinamest? domi an in templo? Et haec quoque e libellorecitabat. Quin et ridendi et iocandi gratia,graecula etiam aspersi: - πς øεις J æλε;καλς; - κατa γνñµην, ς δàναµαι καd µc ς

Évora, 28-29 maart 1535

Nicolaus Clenardus groet zijn goede vriendRutger1.Vandaag is het Pasen, m’n beste Rescius, en degeest diende eigenlijk te verwijlen bij godde-lijke zaken. Toch vind ik het prettig met joueen luchtig gesprek te voeren. Ik vraag me afwat ik moet zeggen om je brief volledig tebeantwoorden. Wel, ik ga schrijven als iemanddie uilen naar Athene brengt!‘Waarover dan wel?’ zul je zeggen.‘Over je zoon Jan.’

Hier bij ons, in het huis van de aartsdiaken2,is een pienter jongetje3, de zoon van eenFransman die goed bevriend is met de aarts-diaken. Toen ik de talenten van het knaapjedoorhad, zei ik tegen zijn vader:‘Waarom leert Denis geen Latijn?’Zijn vader, die koopman is in Lissabon, wou

dat de jongen behoorlijk de volkstaal schreefmaar dat heb ik hem vlug uit het hoofdgepraat.‘Maar hoe moet hij Latijn leren,’ aldus zijn

vader, ‘als zelfs zijn onderwijzer geen Latijnspreekt?’Ik neem hem mee naar huis,’ antwoordde ik,

‘hij moet maar geregeld bij ons aan tafel zittenen zich aan de taal gewennen.’‘Zal hij zo Latijn leren?’Waarom niet? Kennen jullie dan geen Portu-

gees? En hebben jullie een andere meestergehad dan de praktijk van het spreken?’‘Goed, maar Latijn! Dat is toch wel andere

koek!’‘Dat is net hetzelfde,’ besloot ik, ‘de Romeinse

jeugd leerde haar taal vroeger ook op die ma-nier.’Om een lang verhaal kort te maken: ik vroeg

de jongen elke dag naar mijn kamer te komenen voor de grap ben ik eraan begonnen, veel-eer als amusement, dan om een ernstige taak aan te vatten. Nu hoor ik je al zeggen:‘Heb je hem dan de verbuigingen en vervoe-

gingen niet bijgebracht?’‘Helemaal niet!’‘Leg me dan eens uit hoe je dat Portugeesje

hebt aangepakt. Je kent zelf geen gebenedijdwoord Portugees!’Wel, ik heb een schriftje aangelegd met

daarin enkele zinnetjes: Salve, domine, ut vales? -Bene, ex animi sententia4. Hij las die zinnetjes,herhaalde ze bij het ontbijt uit het hoofd enzegde ze op. Hij verstond wel niet elk woord,maar nam toch de gewoonte aan mij te be-groeten met salvo, domine, telkens als hij metegenkwam. Ik antwoordde dan - altijd in het

Page 25: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

178

âïàλïµαι. Quae legebat me praeeuntem imita-tus, non quod ullum characterem dinosceret,nisi quod uersum primum cum uideret, forma-bat uocem ‘πς øεις z æÝλε;’ et ita in caeteris.Ne longum faciam, sensim ita puer creuit,

usu et lectione eiusmodi quotidianarum ora-tiuncularum, ut omnia iam intelligat quae intercomedendum referimus, nee quicquam nisiLatine apud me uel audit, uel loquitur. Quan-doque confabulor horam unam et omnia probeintelligit et orationi apte subseruit; et tamenreliquo ferme tempore, domi nihil audit prae-ter uemaculum.Quid non efficiat tuus Ioannes, qui saepius

domi cogitur audire Latine quam Teutonice?Meus si esset, nihil attingeret Grammaticae,priusquam usu linguam didicisset. Agit annumseptimum: scribantur ei quotidie uersus ali-quot de iis rebus quae domi geruntur: - Ioan-nes, ubi est mater? - In culina. - Quid agit ancilla? -Concinnat lectos. - Abi, defer hunc libellum ad prae-lum. Dies diem docebit, et sensim eo promoue-bit, ut istis Grammaticorum canonibus, uelipse per se legendis sufficiat, uel non admo-dum opus habeat. Nec ob id male discet, quodquadriennio forsitan loquetur non satis con-grue, ut ita dicam. Quid periculi, si decimodemum anno ea uitia corrigat? Quanta moles-tia liberaueris puerum, si hac uia instituas?Uitabis tamen orationes longas, et sempersexto aut septimo uerbo sit absoluta periodus.Deinde omnia scribantur διαλïγικς. Necmagni feceris, tametsi singulis paginis uide-buntur fragmenta modo dialogorum.Sed ego stultus, mi Rutgere, qui hisce de

rebus te moneam. Ut tamen stultescam biseadem epistola, hoc etiam addendum. Quincti-lianum, si hodie adesset, non daturum consi-lium ut noster Ioannes a Graecis incipiat. Aliaconditio illius temporis, alia praesentis, ubinon sunt quorum quotidiana consuetudinelinguam discat.Lubet et aliud narrare, quo magis tibi persua-

deam non contemnenda esse haec mea consi-lia. Est hic puer quidam quadrimulus, patre sicsatis latino. Is filium tenellum Latine docuit,haud aliter atque uulgus hominum factitat inidiomate uernaculo. Miraculo nobis fuit. Iamannus est, cum coram Principe meo memoritercarmina quaedam recitaret e II. libro Aeneidos,et orationem illam Laocoontis tanta uelut auc-toritate pronunciabat, ut grauius auctor ipsenon posset. Cumque pergeret et poetam age-ret, ‘Sic fatus ualidis ingentem uiribus hastam,’etc., uidebar mihi uidere trementem machi-nam, tam pulchre gestum fingebat. Quodquemireris etiam, discrimina generum et tempo-

Latijn: Et tu quoque, vales recte5? Dan wist hijniet goed wat te zeggen en omdat ik zelf devolkstaal niet machtig was, gaf ik hem eenteken met de hand opdat hij zou zeggen:Etiam, domine6. De volgende dag al ging hetvan: Quomodo valet dominus archidiaconus? Fecitrem divinam? Ubinam est? Domi an in templo?7

Ook dat las hij voor uit mijn schriftje. Sterkernog: om te lachen en bij wijze van grap gooideik er ook een paar woorden Grieks tussen: πςøεις, t æÝλε; καλς; - κατa γνñµην, ς δàνα-µαι, καd µc ς âïàλïµαι8. Ik las de zinnetjesvoor en hij zei ze na, hoewel hij de eneGriekse letter niet van de andere kon onder-scheiden! Zodra hij het eerste woordje zag,vormde hij het zinnetje: øεις, t æÝλε enging dan door.Om een lang verhaal kort te maken, geleide-

lijk leerde de jongen de taal door de praktijken de lectuur van die dagelijks herhaaldegesprekjes. Op dit ogenblik begrijpt hij alleswat we aan tafel zeggen. Bij mij hoort ofspreekt hij niets anders dan Latijn. Vaak praatik een vol uur met hem: hij verstaat allesperfect en sluit zich zonder moeite bij de con-versatie aan. Nochtans hoort hij voor de restvan de tijd bij hem thuis alleen de volkstaal

Waarom zou dat je zoon Jan ook niet lukken?Thuis moet hij toch vaker Latijn dan Vlaamshoren spreken! Was hij mijn zoon, dan mochthij geen vinger naar de spraakkunst uitsteken,voordat hij de taal door de dagelijkse praktijkonder de knie had gekregen. Hij is nu bijnazeven: zorg ervoor dat hij elke dag korte zin-netjes te lezen krijgt over wat er in het huisomgaat: Iohannes, ubi est mater? - In culina. - Quidagit ancilla? - Concinnat lectos - Abi, defer hunc libellum ad praelum9. Elke dag brengt zijn eigenles mee. Langzamerhand zal je zoon zoveelbijleren dat het zal volstaan wanneer hij zelfde regels van de spraakkunst leert o( beternog, ze niet meer nodig heeft. Het resultaatvan zijn studie zal niet slecht zijn, wanneer hijna vier jaar nog niet behoorlijk spreekt, als ikdat mag zeggen. Wat voor gevaar is er aan, alshij zijn fouten pas verbetert wanneer hij tienjaar is? En van welke miserie verlos je hetkind, als je het op die wijze onderricht? Ver-mijd evenweHange tirades. Een zin zou hoog-uit zes of zeven woordjes mogen omvatten.Verder moet je alles ook in dialoogvorm for-muleren. En het heeft weinig belang of er opelke pagina maar stukken van dialogen ge-schreven zijn.Maar het is dom van mij, m’n beste Rutger,

dat ik je zoiets uitleg. En toch - om me indezelfde brief voor de tweede keer dom te

Page 26: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

179

rum egregie nouit, et nihilo peior nostratibus,qui annum forte agunt decimum, nisi quodtanta linguae peritia in infirmam aetatem nonuidetur cadere. Paucis ab hinc diebus, unacum patre fuit apud nos in prandio, et iussus ame prostridie datis literulis salutauit. Mittoipsam chartam, ut magis de Ioanne tuo spembonam foueas, si modo usu potius nitaturquam carnificibus Grammaticis.Vale, mi Rutgere, partim heri, partim hodie,

hoc est postridie Paschae. Siquidem heri scri-bentem interpellabat coena; et non est mihimos, ut post uespertinum cibum librum uelsaltem inspiciam. Etiam si ante octauamredeam ad cubiculum, protinus me ad nidumconfero. Antelucana studia sic amo, ut malimhora prima lumen poscere quam lucubrareuesperi. O charissime amice, rogo ut uicissimlongam epistolam scribas, et suauiter mecumpristino more garrias.

Eborae, postridie Paschae, Anno M.D.XXXV

Tekst uit: A. Roersch, Correspondance de NicolasClénard, 3 vols., Brussel, 1940-1941 (deel 1:Texte)

NOTEN:1 Rutger Rescius, Cleynaerts’ leermeester Grieks inLeuven en zijn goede vriend.2 De theoloog Johannes Parvus (de Fransman JeanPetit) (1473-1546) was üp dat ogenblik aartsdiakenvan de kathedraal van Evora. Hij bleef achteraf eenvan de trouwste vrienden van Cleynaerts.3 Denis Corrée, zoontje van Charles Corrée, eenFranse koopman die bij Johannes Parvus vriend aanhuis was en geregeld in Cleynaerts7 brieven opduikt.4 Dag, meneer, hoe maakt u het? - Zo goed als hetmaar kan.5 En jij, maak jij het ook goed?6 Ja, meneer.7 Hoe maakt de heer aartsdiaken het? Heeft hij demis gedaan? Waar is hij? Thuis of in de kerk?8 Hoe maak je het vriend? Goed? - Best. Zo goed alsik kan, niet zo goed als ik wil.9 Jan, waar is je moeder? - In de keuken. - Wat is demeid aan het doen? - Ze maakt de bedden. - Vlug,breng dit boekje naar de drukpers.10 Marcus Fabius Quintilianus (1ste eeuw na Chr.),Romeins redenaar en leraar in de welsprekendheid,oefende met zijn boek Institutio oratoria grote invloeduit op de humanisten (o.m. op Erasmus).11 Clevnaerts bedoelt hier zijn pupil prins Henrique,broer van koning Joao III en kardinaal-aartsbisschopvan Braga.12 Zo sprak hij, en met volle kracht (slingerde) hijz’n enorme lans... (Vergilius, Aeneis, II, 50)

gedragen - voeg ik er nog het volgende aantoe: als Quintilianus10 nog leefde, zou hij hetzeker afraden de vorming van onze Jan methet Grieks te beginnen. De omstandighedenwaren in zijn tijd heel anders dan nu: vandaagzou je je zoon geen Grieks meer kunnen lerenvia de praktijk van elke dag!Ik wil je nog een verhaaltje vertellen, om je er

nog grondiger van te overtuigen dat je mijnraad niet in de wind mag slaan. Er is hier eenjongetje van vier, wiens vader vrij goed Latijnspreekt. Die heeft zijn zoontje de taal aange-leerd van toen hij heel jong was - precies zoalsde man in de straat dat met zijn eigen moeder-taal doet. Ik vond het fantastisch. Al een jaargeleden reciteerde het kind in het bijzijn vanmijn prins11 uit het hoofd enkele verzen uit hettweede boek van de Aeneis. Hij debiteerde detoespraak van Laocoon met zoveel aplomb datde schrijver zelf het niet beter had gekund. Toen hij doorging en de dichter zelf imiteerdemet zijn sic fatus, vaïidis ingentem viribus hastam12

enz., meende ik het wapen voor mijn ogen tezien trillen, zo mooi beeldde hij dat met zijngebaren uit. Wat men in de jongen ook kanbewonderen, is dat hij zeer goed het onder-scheid kent van de geslachten der substantie-ven en van de tijden der werkwoorden. Daarindoet hij niet onder voor jongens van bij onsop hun negende, met dit verschil dat hij,gezien zijn jeugdige leeftijd, minder ervaringheeft in het gebruik van de taal. Voor enkeledagen kwam hij met zijn vader bij ons soupe-ren. ‘s Anderendaags schreef hij me een kortbriefje, omdat ik hem dat had gevraagd. Ikstuur je dat briefje, dan zal je goede hoophebben voor je zoon Jan. Als hij maar steuntop de praktijk, liever dan op die beulen vangrammatici!Dag, m’n beste Rutger. Ik schreef deze brief

voor een stuk gisteren, voor een stuk vandaag,tweede Paasdag. Gisteren onderbrak ik mijnschrijfwerk voor het avondmaal. Ik heb niet degewoonte na het avondeten een boek zelfsnog maar in te kijken. Ook als ik voor acht uurnaar mijn kamer ga, dan kruip ik meteen inmijn nestje. Ik ben een ochtendmens die veelliever ‘s morgens vroeg het eerste zonlichtopzoekt, dan ‘s avonds bij lamplicht te zittenwerken. M’n dierbare vriend, schrijf me alsje-blieft een lange brief met wat prettige babbelsterug, zoals je dat vroeger al deed.

Evora, 2de Paasdag 1535

(Vertaling: Maurits Ilegems)

Page 27: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

180

VOOR PYTHEAS VAN AIGINAWINNAAR IN HET PANKRATTON

Ik ben geen beeldhouwer. Ik maak geen beelden die stilop dezelfde sokkel blijven staan.Nee, zoet lied, ga aan boord van elk galjoenen elk fregat dat Aigina verlaat en verkondig overaldat de zoon van Lampon, de krachtige Pytheas,in Nemea de krans won van het pankrationnog voordat hij de zachte rijpheid van bloesem op zijn wangenaan zijn moeder kon laten zien

en dat hij zijn prijs heeft gewonnen voor de heroïsche krijgers,voortgesproten uit Kronos, Zeus en uit de gouden Nereïden,voor de Aiakiden, en voor zijn moederstad,een land eigen aan vreemdelingen,waarvoor ooit werd gebeden,dat het goede mannen zou voortbrengenen beroemd zou worden om zijn schepen,door hen die bij het altaar stonden van Zeus der Griekenen samen hun armen ten hemel hieven,de beroemde zonen van Endaïsen de sterke, indrukwekkende Phokos,

de zoon van de godin Psamatheia,die hem baarde op het strand.Schaamte weerhoudt mij ervan iets groots uit te sprekenen wat niet op rechtmatige wijze is ondernomen,hoe het kwam dat zij het roemrijke eiland moesten verlatenen welke demoon de weerbare mannen van Aigina verdreef.Ik pas. Het is niet voordeligals de gehele precieze waarheid haar gezicht laat zien»En zwijgen is vaak het verstandigste wat een mens kan bedenken.

PindarusVijfde Nemeische ode

I.L. Pfeijffer

Page 28: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

181

ΠΥΘΕΑΙ ΑΙΓΙΝΗΤΗΙ ΑΓΕΝΕΙΩΙΠΑΓΚΡΑΤΙΑΣΤΗΙ

Ãfκ νδριαντïπïιÞς e’im’ , Ïδτ\ λινàσïντα ργÀ-úεσθαι γÀµατ\ π\ ατς âαθµÝδïς

σταÞτ\ ¯ λλ\ πd πÀσαςλκÀδïς ν τ\ κÀτÿω, γλυκε\ ïιδÀ,

στεø\ π\ ΑγÝνας διαγγÛλλïισ\, ÂτιΛÀµπωνïς υeς ΠυθÛας ερυσθενÜςνÝκη ΝεµεÝïις παγκρατÝïυ στÛæανïν,ïπω γÛνυσι æαÝνων τÛρεινανµατÛρ\ ïνÀνθας πñραν,

κ δb ΚρÞνïυ καd ·ηνeς ³ρωας αøµατaς æυτευθÛν-τας καd πe øρυσεν Νηρηýδων

ΑακÝδας γÛραιρενµατρÞπïλÝν τε, æÝλαν êÛνων ρïυραν¯

τÀν πïτ\ εανρÞν τε καd ναυσικλυτÀνθÛσσαντï, πaρ âωµeν πατÛρïς ^ΕλλανÝïυστÀντες, πÝτναν τ\ ς αθÛρα øερας µ\Ενδαýδïς ριγντες υïÝκαd âÝα Φñκïυ κρÛïντïς,

τς θεï, Âν ΨαµÀθεια τÝκτ\ πd ¨ηγµνι πÞντïυ.αδÛïµαι µÛγα επενν δÝκÿÿα τε µc κεκινδυνευµÛνïν,

πς δc λÝπïν ε\κλÛα νσïν,καd τÝς νδρας λκݵïυς

δαݵων π\ Ãνñνας λασεν.στÀσïµαι¯ ï τïι πασα κερδÝων

æαÝνïισα πρÞσωπïν λÀθει\ τρεκÜς¯καd τe σιγν πïλλÀκις στd σïæñ-

Page 29: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

182

Maar als het erom gaat gelukof het geweld van handenof ijzeren oorlog te prijzen,laat iemand dan een zandbak gravenvoor verre sprongen hiervandaan.Ik heb een lichte sprong in mijn knieën.En adelaars vliegen verder dan de zee.Even welwillend zong het wonderschone koor van de Muzenvoor hen op Berg Pelion. In hun middenjoeg Apollo de zeven snaren na van zijn liermet een gouden plectrum

en hij ging voor in allerlei melodieën. Zij zongen eerst,beginnend bij Zeus, over de goddelijke Thetisen Peleus, en dat de zachte Hippolyta, dochter van Kreteus,hem met list wilde boeien.Zij bepraatte haar man, de koning der Magnesiërsen maakte hem met bonte listen haar handlanger.Zij bouwde een gelogen en gemaakt verhaal:dat Peleus haar huwelijk had willen beproevenin zijn bed, het bed van Akastos.

Het was andersom.Want zij had hevig op hem ingepraaten met heel haar hart geprobeerd hem te verleiden.Haar steile woorden prikkelden hem.Meteen liet hij de vrouw vallenuit angst voor de woede van Zeus Beschermer der Gasten.En de wolkenmaker Zeus, de koning der onsterfelijken,bezag het en stond toe vanuit de hemel dat Peleus spoedigéén van de Nereïden met gouden spinrokkenzou winnen als zeebruid,

na haar zwager Poseidon te hebben overtuigd,die vaak vanuit Aigainaar de beroemde Dorische Isthmos gaat.Daar wordt hij als god verwelkomddoor de vrolijke menigte met het geluid van fluitenen zij strijden verbeten met de kracht van hun lijven.Aangeboren lot beslist over alles.U, Euthymenes, bent tweemaal op Aiginain de armen van Zege gevallenen u heeft bonte hymnen aangeraakt.

Page 30: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

183

ε δ\ λâïν j øειρν âÝαν j σιδαρÝταν παιν-σαι πÞλεµïν δεδÞκηται, µακρÀ µïι

ατÞθεν ±λµαθ\ πïσκÀ-πτïι τις¯ øω γïνÀτων ρµaν λαæρÀν¯

καd πÛραν πÞντïιï πÀλλïντ\ αετïÝ.πρÞæρων δb καd κεÝνïις ειδ\ ν ΠαλιÿωΜïισν κÀλλιστïς øïρÞς, ν δb µÛσαιςæÞρµιγγ\ \ΑπÞλλων πτÀγλωσσïνøρυσÛÿω πλÀκτρÿω διñκων

γετï παντïÝων νÞµων¯ α δb πρñτιστïν µbν ŵνη-σαν ∆ιeς ρøÞµεναι σεµνaν ΘÛτιν

ΠηλÛα θ\, Ïς τÛ µιν âρaΚρηθες ^Ιππïλàτα δÞλÿω πεδσαι

θελε êυννα ΜαγνÜτων σκïπÞνπεÝσαισ\ κïÝταν πïικÝλïις âïυλεàµασιν,ψεàσταν δb πïιητeν συνÛπαêε λÞγïν,ς ρα νυµæεÝας πεÝρακενïς ν λÛκτρïις \ΑκÀστïυ

ενς¯ τe δ\ ναντÝïν σκεν¯ πïλλa γÀρ µιν παντd θυµÿπαρæαµÛνα λιτÀνευεν.τïï δ\ ργaν κνÝúïν απεινïd λÞγïι¯

εθfς δ\ πανÀνατï νàµæαν,êεινÝïυ πατρeς øßλïν

δεÝσαις¯ δ\ εs æρÀσθη κατÛνευ-σÛν τÛ ï ρσινεæcς ê ïρανï

·εfς θανÀτων âασιλεàς, Ïστ\ ν τÀøειπïντÝαν øρυσαλακÀτων τινa Νη-ρεýδων πρÀêειν κïιτιν,

γαµâρeν ΠïσειδÀωνα πεÝσαις, nς Αγθεν πïτd κλει-τaν θαµa νÝσεται \Ισθµeν ∆ωρÝαν¯

νθα µιν εæρïνες rλαισfν καλÀµïιï âï θεeν δÛκïνται,

καd σθÛνει γυÝων ρÝúïντι θρασε.ΠÞτµïς δb κρÝνει συγγενcς ργων πÛριπÀντων. τf δ\ ΑγÝναθε δÝς, Εθàµενες,ΝÝκας ν æκñνεσσι πÝτνωνπïικÝλων ψαυσας ŵνων.

Page 31: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

184

Merkwaardig genoeg is je oom jou ook nu nagevolgd, Pytheas,tot eer van jullie volk dat van Peleus afstamt.Nemea staat stevigen de lokale maand waar Apollo van houdt.Jij hebt leeftijdgenoten overwonnendie in jouw vaderland kwamen.Jij hebt gewonnen op de glooiende heuvel van Nisos.Ik ben blij dat de hele stad vecht voor een goede zaak.Weet wel, zoet is de beloning voor moeitedie je hebt gekregendoor met Menandros-samen te werken.

Een architect van atleten moet uit Athene komen.Maar nu je bij Themistios bent gekomen,om hem te bezingen,ril niet langer. Geef je stem. Hijs de zeilen naar de top van de mast.Verkondig dat hij als bokser en in het pankrationin Epidauros dubbele eer heeft gewonnenen dat hij bloeiende kransen van bloemen draagtnaar het portaal van Aiakos,samen met de blonde Chariten.

Page 32: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

185

τïι µεταýêαις σb καd νν τεeς µÀτρως γÀλλεικεÝνïυ µÞσπïρïν θνïς, ΠυθÛα.

ΝεµÛα µbν ραρενµεÝς τ\ πιøñριïς, nν æÝλησ\ \ΑπÞλλων¯

±λικας δ\ λθÞντας ïκïι τ\ κρÀτειςΝÝσïυ τ\ ν εαγκε λÞæÿω. øαÝρω δ\ Âτισλïσι µÀρναται πÛρι πσα πÞλις.σθι, γλυκεÀν τïι ΜενÀνδρïυσfν τàøÿα µÞøθων µïιâÀν

παàρεï. øρc δ\ π\ \\Αθανν τÛκτïν\ εθλητασιν µµεν¯ε δb ΘεµÝστιïν ´κειςÏστ\ εÝδειν, µηκÛτι ¨Ýγει¯ δÝδïι

æωνÀν, νa δ\ στÝα τενïνπρeς úυγeν καρøασÝïυ,

πàκταν τÛ νιν καd παγκρατÝïυæθÛγêαι λεν \Επιδαàρÿω διπλÞαν

νικντ\ ρετÀν, πρïθàρïισιν δ\ ΑακïνθÛων σfν êανθας ÌÀρισσιν.

µατα σfν êανθας ÌÀρισσιν.

Page 33: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

186

TOELICHTING BIJ DE VERTALING

De mytheAiakos, zoon van Zeus, was de stamvadervan de Aigineten. Hij was wijd en zijdbekend om zijn rechtvaardigheid en zijngoede relatie met zijn vader. Toen heelGriekenland te lijden had onder extremedroogte werd vanuit elke stad een gezantnaar Aigina gezonden om Aiakos te bewe-gen tot zijn vader te bidden voor regen.Aiakos beklom de hoogste berg vanAigina en nog tijdens het gebed viel deregen met bakken uit de hemel. Op debergtop werd een altaar gebouwd voorZeus Hellenios, Zeus der Grieken, ter na-gedachtenis aan deze gebeurtenis.

Aiakos had twee zonen bij Endaïs (doch-ter van Cheiron, zoon van Kronos), Peleusen Telamon. Bovendien had hij een zoonbij de Nereïde Psamatheia, Phokos. Hetverhaal gaat dat Peleus en Telamonjaloers waren op de atletische kwaliteitenvan hun halfbroer en dat zij hem tijdenseen wedkamp met een discus doodden.Peleus en Telamon werden door huneigen vader van Aigina verbannen. Dit isde episode van het verhaal die Pindarusniet wenst te behandelen.

Na zijn eigen halfbroer Phokos te heb-ben vermoord vluchtte Peleus naar Thes-saliè, naar het hof van Akastos, koningvan Magnesië. Diens vrouw probeerdehem te verleiden. Pindarus laat in hetmidden of Peleus wel of niet gevoelig wasvoor haar charmes (zijn reactie wordtbeschreven door het ambigue ‘Haar steilewoorden prikkelden hem’). Maar in iedergeval wijst hij haar af uit vrees voor Zeus,de beschermer van de wetten van degastvriendschap. Hippolyta onderneemtvervolgens stappen om Peleus uit de wegte ruimen en gaat naar haar man toe methet verhaal dat Peleus haar had proberente verleiden, en dat nog wel in hun echte-lijke bed. Zeus beloont Peleus echter voordiens respect voor zijn wetten en geefthem de Nereïde Thetis als echtgenote.

Het huwelijk werd voltrokken op de bergPelion in Thessalië. Alle goden waren aan-wezig en de Muzen en Apollo verzorgdende muziek op dit grote feest.

De structuur van de odeIn het begin van deze ode wordt explicietgemaakt welk heugelijk feit wordt gecele-breerd. Het gaat om een overwinning inde spelen en alle obligate informatie ismeteen al in de eerste strofe verwerkt: denaam van de overwinnaar, de naam vanzijn vader, de plaats van zijn herkomst, denaam van het festival, de disciplinewaarin hij zegevierde en de leeftijdscate-gorie (in dit geval de categorie van deγÛνειïι, de ‘baardelozen’, jongens vanzeventien tot negentien jaar oud: ‘nogvoordat hij de zachte rijpheid van bloe-sem op zijn wangen / aan zijn moederkon laten zien’). De overwinning vanPytheas is een eer voor zijn voorouders,de Aiakiden, en voor zijn stad.

Halverwege de eerste antistrophe vindteen overgang plaats naar de mythe. Deovergang wordt op een voor Pindaruskarakteristieke wijze gecamoufleerd, doormiddel van een betrekkelijk voornaam-woord (‘waarvoor ooit werd gebeden...’).De mythe opent met het beeld van dedrie zonen van Aiakos, Peleus, Telamonen Phokos, die eensgezind bidden voorhet welzijn van Aigina. In de eerste epodewordt het verhaal, dat nog maar nauwe-lijks op gang is gekomen, abrupt afgebro-ken. ‘Schaamte weerhoudt mij ervan ietsgroots uit te spreken / en wat niet oprechtmatige wijze is ondernomen’. Pinda-rus maakt echter vervolgens d.m.v. eentoespeling duidelijk wat het is dat hij nietwil noemen: de verbanning van Peleus enTelamon van Aigina. Iedereen in hetpubliek wist wat hiervan de oorzaak was.Zij hadden hun halfbroer Phokos ver-moord. Na deze toespeling breekt Pinda-rus het verhaal definitief af (‘Ik pas.’) enlaat hier een motivering op volgen.

Aan het begin van de tweede triade for-

Page 34: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

187

muteert de dichter wat, in tegenstellingtot een broedermoord, wel geschikte on-derwerpen zijn voor een overwinnings-ode. Hij noemt ‘geluk’, ‘het geweld vanhanden’ (hetgeen een manier is on^naarvechtsporten als het pancration te verwij-zen) en ‘oorlog’. Als het erom gaat derge-lijke onderwerpen te behandelen, kan hijver springen. Deze ‘verre sprongen’ zijnletterlijk ‘ver’ en Pindarus vliegt gelijk eenadelaar letterlijk ‘verder dan de zee’, wantna de mythe te hebben afgebroken bij eenepisode die zich afspeelde op Aigina pikthij de draad weer op in Thessalië.

Daar, op de berg Pelion, werd het huwe-lijk gevierd van Peleus en Thetis, in aan-wezigheid van de goden. De Muzen zon-gen, onder begeleiding van Apollo, overde voorgeschiedenis van dit huwelijk.

Het valt op dat Pindarus het verhaal vanPeleus en Hippolyta en van Peleus enThetis niet chronologisch vertelt. Pinda-rus begint met het huwelijk van Peleus enThetis, chronologisch de laatste gebeurte-nis. Dit dient, als het ware, als raamvertel-ling voor het verhaal van Peleus en Hip-polyta. Ook hier wordt de chronologischevolgorde doorbroken. Eerst wordt vertelddat Hippolyta haar echtgenoot probeerdete overtuigen met het leugenachtige ver-haal dat Peleus haar had proberen te ver-leiden. Vervolgens wordt de ware gangvan zaken verteld: Hippolyta had Peleusgeprobeerd te verleiden, maar hij hadhaar avances afgeslagen, hetgeen chrono-logisch voorafgaat aan het leugenachtigeverhaal van Hippolyta. Tenslotte wordtverteld dat Zeus Peleus beloont met The-tis, na haar zwager Poseidon te hebbenovertuigd.

De overgang van verleden naar heden,d.w.z. van de mythe naar de gelegenheidwaarvoor de ode is geschreven, wordt totstand gebracht door een passage waarinPoseidon, één van de personages die eenrol speelt in de mythe, in verband wordtgebracht met atletiek. Een wijze spreuk(‘Aangeboren lot beslist over alles’) sluit

deze passage af.Het slot van de ode is gewijd aan een

opsomming van de overwinningen vanfamilieleden van Pytheas, eerdere over-winningen die hij zelf heeft behaald en lofop zijn trainer. Zijn oom Euthymenes wastweemaal succesvol bij de lokale spelenop Aigina. Eerdere overwinningen vanPytheas zelf op Aigina en in Megara (‘opde glooiende heuvel van Nisos’) wordengememoreerd. Pytheas’ Atheense trainerMenander wordt genoemd. De ode wordtafgesloten met het roemen van de dub-bele zege van de grootvader van Pytheas,Themistios, in Epidauros en met de mede-deling dat deze Themistios de eer ten deelwas gevallen om Pytheas’ zegekrans tewijden in het heiligdom van Aiakos.

InterpretatieDe overwinningsoden van Pindarus zijneen vorm van gelegenheidspoëzie. Ditimpliceert dat ze werden geschreven vooreen uiterst specifiek gedefinieerd publiek,hetgeen met zich meebrengt dat het nietis uitgesloten dat, behalve naar de over-winning in kwestie, ook wordt verwezennaar andere gebeurtenissen in de contem-poraine realiteit die van belang zijn voorhet publiek. Dit geldt in hoge mate voor Nemeïsche 5.

Op grond van de catalogi van overwin-ningen in twee oden die geschreven zijnvoor het jongere broertje van Pytheas(Isthmische 5 en 6) kan worden bepaalddat deze ode met grote mate van waar-schijnlijkheid gedateerd moet worden in487 v.Chr. In dit jaar was Aigina in oorlogmet Athene.1 Dit externe gegeven steltons in staat een aantal passages in dezeode en bovendien het gedicht als geheel beter te begrijpen.

In de eerste plaats is de wijze waaropPindarus de Atheense trainer Menanderprijst op zijn minst opvallend te noemen.Een vergelijking met trainer-passages inandere oden maakt duidelijk dat de lof opMenander hier uiterst kort is gehouden.

Page 35: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

188

Bovendien maakt Pindarus achteraf zijnreserves met betrekking tot het prijzenvan Menander expliciet: ‘ril niet langer’,zegt hij in de laatste epode, direct nadatMenander is genoemd. Dit wijst erop dater, ondanks het feit dat Pytheas zijn over-winning aan deze man te danken heeft,een algemene antipathie heerste bij hetAiginetische publiek jegens Menander ende reden hiervoor moet zijn dat hij uitAthene komt. Ten architect van atletenmoet uit Athene komen’, Atheense trai-ners zijn nu eenmaal de beste, klinkt eer-der als een excuus voor het feit datondanks de oorlog gekozen is voor eenAtheense trainer dan als een oprechtedankbetuiging.

Bovendien is, door het tekstexterne ge-geven van de oorlog bij de interpretatie tebetrekken, in te zien waarom Pindarusaan het begin van de tweede triade be-halve ‘geluk’ en ‘geweld van handen’,beide van toepassing op een overwinnaarin het pancration, ook ‘oorlog’ noemt alsthema dat zijn enthousiasme weet tewekken (‘Maar als het erom gaat geluk/ofhet geweld van handen/of ijzeren oorlogte prijzen,/laat iemand dan een zandbakgraven/voor verre sprongen hiervan-daan/). De aankondiging dat de oorloggeprezen zal worden wordt letterlijkwaargemaakt in de derde antistrophe: ‘Ikben blij dat de hele stad vecht voor eengoede zaak’, hetgeen zich goed laat lezenals een uiting van solidariteit van de dich-ter met de polis Aigina die verwikkeld isin een oorlog met haar aartsrivaal Athene.

Ook de relevantie van de mythe is teverklaren op grond van de historischerealiteit ten tijde van de opvoering vandeze ode. De eerste episode van demythe, die wordt afgebroken met een toe-speling üp een Aiginetische broeder-moord, moet mijns inziens worden geïn-terpreteerd als een waarschuwing aan hetadres van het Aiginetische publiek de in-terne solidariteit te behouden, hetgeen een zinvol advies is aan een stadstaat in

oorlog met een machtige opponent. De verhulde wijze waarop Pindarus dezewandaad ter sprake brengt kan volgensmij worden opgevat als een retorischmiddel dat de ernst ervan benadrukt. Deinterne solidariteit wordt ook op enkeleandere plaatsen in deze ode gethemati-seerd.

De portee van de tweede episode van demythe is dat Peleus wordt beloond voorzijn respect voor de wetten van de gast-vriendschap, ‘xenia’. Het is een bekendgegeven dat ‘xenia’ van vitaal belang isvoor een staat die zich specialiseert inhandel over zee. Dit geldt bij uitstek voorAigina. ‘Xenia’ was de garantie voor deveiligheid van Aigina’s schepen in buiten-landse havens en omgekeerd werden deAigineten door het besef van hun afhan-kelijkheid van ‘xenia’ in vreemde havensgestimuleerd dit zelfde recht te garande-ren voor de vreemde schepen in huneigen haven. De tweede episode van demythe ontleent derhalve haar relevantieaan het feit dat het voor de Aiginetencruciale morele begrip ‘xenia’ wordt gele-gitimeerd. Ook elders in deze ode komt‘xenia’ ter sprake (vgl. vooral de opval-lend vergaande omschrijving van Aiginain de eerste antistrophe: ‘een land eigen ‘aan vreemdelingen’).

NOOTl Herodotus (6.73,85-93) doet verslag van deze oor-log.

Page 36: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

189

Bestaan er goden? En zo ja, wat doen ze dan?Bemoeien ze zich met het menselijk reilen enzeilen? Zorgen ze voor de mens? Zulke vra-gen waren in de Romeinse godsdienst onge-bruikelijk. Een Romeins burger werd geacht opde juiste tijd de juiste rituelen te volbrengen.Geloof en geweten hadden daar weinig ofniets mee te maken. Toch werd er wel overzulke vragen gediscussieerd, met name onderfilosofen.

In zijn filosofische werk De Natura Deorum(geschreven in 45 v.Chr.) zet Cicero de theolo-gische opvattingen van enkele antieke den-krichtingen tegenover elkaar: de Epicureërs, deStoïci en de Academici. In het boek zijn dezescholen vertegenwoordigd door respectievelijkVelleius, Balbus en Cotta.

De Natura Deorum opent met een uitvoerigeinleiding van Cicero over zijn filosofische acti-viteiten in het algemeen en op deze dialoog inhet bijzonder (c.1-17). De rest van boek l isgewijd aan de Epicureïsche goden-opvattingen. In c.18-56 geeft Velleius harde’kritiek op de godenleer van vrijwel alle filoso-fen uit de Griekse geschiedenis. In de nu vol-gende capita (c.18-24) trekt hij flink van leertegen de volgens hem absurde opvattingenvan Stoïci en Platonisten. Zoals te verwachtenvalt; deelt de schrijver Cicero de opvattingenvan zijn personage Velleius niet. In het tweededeel van boek 1 (c.57-124) zal Velleius er opzijn beurt genadeloos van langs krijgen in dekritiek van Cotta1.

Toen begon Velleius zijn betoog. Dat deedhij heel stellig, zoals gebruikelijk bij men-sen uit die school, want hij was voor nietszo bang als dat hij de indruk zou wekkenergens over te twijfelen: het was of hij zóuit de vergadering der Goden en de Epi-cureïsche tussenwerelden2 kwam!

‘Luister dan’, zei hij. ‘Ik zal het niet heb-

ben over onbenullige en bij elkaar gefan-taseerde ideeën - dus niet over de con-structeur en bouwer van het heelal, deGod in de Timaeus van Plato, en niet overdie oude waarzegster, de Stoïsche Pronoia,die we in het Latijn Voorzienigheid kun-nen noemen, en ook niet over een metziel en bewustzijn begiftigd heelal, diebolvormige, brandende, ronddraaiendeGod: dat zijn allemaal bizarre beelden enrariteiten die niet passen in filosofischeredenaties maar in dromen.

(19) Want met welke geestesogen heeftjullie Plato dat enorme model kunnenzien waarnaar hij de wereld door de God-heid laat bouwen en optrekken? Wat voorbouwmethode, wat voor werktuigen enhefbomen en steigers, wat voor knechtenwaren er bij zo’n enorm project? Hoekonden lucht, vuur, water en aarde luiste-ren en zich schikken naar de wil van dearchitect? En waar komen die vijf patro-nen3 vandaan die de basis vormen van alhet andere en precies de goede vorm aan-nemen om tot de ziel door te dringen engewaarwordingen teweeg brengen?

Het zou te ver voeren om alle details tebestrijden. Ze lijken meer producten vande fantasie dan van wetenschappelijk on-derzoek. (20) Maar dit spant wel de kroon:deze man stelt de wereld voor als iets datontstaan en vrijwel handgemaakt is, maarzegt dan bovendien dat zij onvergankelijkzal zijn. Kun je aannemen dat iemand ookmaar gesnuffeld heeft aan de natuurfilo-sofie (dat wil zeggen de leer van de na-tuur) als hij beweert dat iets wat is ont-

Bolvormige godenCicero, De Natura Deorum 1, 18-24

Vincent Hunink

Page 37: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

190

staan, eeuwig kan zijn? Want welkesamenstelling kan niet ontbonden wor-den? Wat heeft er wel een begin, maargeen einde?

Als die Pronoia van jullie, Lucilius,dezelfde is, dan heb ik dezelfde vragen alsdaarnet, dus over de knechten en de stei-gers, de algehele indeling en opbouw vanhet hele werk. Als zij iets anders is,waarom heeft zij dan een sterflijke wereldgemaakt, en geen onvergankelijke zoalsde God van Plato?

(21) Aan beiden zou ik graag de vraagvoorleggen waarom die bouwers van dewereld opeens zijn opgestaan na eeuwen-lang slapen. Want het is niet zo dat als ernog geen wereld was, er ook geen eeu-wen waren! (Ik bedoel nu niet ‘eeuwen’die bestaan uit een aantal dagen en nach-ten in jaarlijkse cycli. In die zin kondeneeuwen natuurlijk niet tot stand komenzonder de beweging van het firmament.Er was echter vanaf oneindig ver terug inhet verleden een soort eeuwigheid dieniet in vaste tijdsperioden werd gemeten,maar waarvan het wezen toch begrepenkan worden in termen van extensie. Hetis namelijk niet eens voorstelbaar dat erooit een periode was dat tijd niet be-stond.) (22) Mijn vraag is dus, Balbus,waarom jullie Pronoia heel die onafzienbaretijdsspanne heeft geluierd. Had ze somsgeen zin in inspanningen? Maar die rakeneen God niet, en waren hier ook niet aande orde, aangezien de goddelijke machtgehoorzaamd werd door alle elementen:hemel, vuur, aarde en zee. Waarom zoueen God eigenlijk verlangen opvatten omeen wereld op te tuigen met sterretjes enlichtjes, net als een aediel? Als het wasom zelf beter te wonen, dan had hij in deoneindige tijd daarvóór blijkbaar in hetdonker gewoond, net als in een oud krot.’Of moeten we soms aannemen dat hijsindsdien behagen schepte in de variatiewaarmee we hemel en aarde getooidzien? Hoe kan een God aan zoiets genoe-gen beleven? En als hij het kan, dan had

hij het toch niet zo lang zonder kunnenstellen!

(23) Of is dat alles door de Godheidingericht ten behoeve van de mens, zoalsjullie meestal zeggen? Ten behoeve vande wijzen misschien? Dan is heel diegeweldige onderneming opgezet voorslechts een paar mensen. Ten behoeve vande dommen dan? In de eerste plaats hadde Godheid geen reden om slechte men-sen weldaden te bewijzen. En verder, watzou hij er dan mee hebben bereikt? Alledomme mensen immers zijn er zondertwijfel ellendig aan toe, vooral omdat zedom zijn (is er iets ellendigers dan dom-heid?) Bovendien is er veel leed in hetleven, dat de wijzen wel weten te ver-zachten en af te wegen tegen de aange-name kanten, maar dat voor domme men-sen zowel onvermijdelijk als onverdraag-lijk is.

Degenen die beweren dat de wereld zelfmet leven en wijsheid is begiftigd, hebbenvolstrekt niet begrepen welke vorm eenredelijk/levend wezen kan krijgen. Daar-over zal ik straks wat meer zeggen, maarvoor het moment slechts dit: (24) ik benverbaasd over de traagheid van begrip bijmensen die zich een levend en onsterfe-lijk wezen als ‘bolvormig’ voorstellen,omdat dat volgens Plato de mooiste vormis. Welnu, ik vind die van een cilinder, ofeen kubus, een kegel of een piramidemooier!

En wat voor leven schrijft men aan diebolvormige God toe? Welnu, dat hijroteert met een snelheid die zo hoog isdat we het ons niet eens meer kunnenvoorstellen. Ik zie niet in, hoe daarinplaats kan zijn voor een standvastigegeest en een gelukkig leven. En boven-dien: als zich bij ons iets manifesteert inons lichaam, zelfs in een heel klein deel,dan hebben we er last van; waarom zoudatzelfde dan niet gelden voor een God-heid? De aarde is stellig, als deel van dewereld, deel van de God. Maar we ziendat uitgestrekte gebieden op aarde onbe-

Page 38: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

191

woonbaar en woest zijn: een deel ervan isverzengd door de inwerking van de zon,en een ander deel verstijfd door sneeuwen ijs en langdurige afwezigheid van dezon. Dat zijn delen van de wereld, en alsde wereld God is, moeten we dus aanne-men dat de ledematen van de God ge-deeltelijk verbrand en bevroren zijn.’

NOTEN1. Het hier vertaalde fragment maakt deel uit vaneen volledige vertaling van De Natura Deorum:Cicero, De Goden, vertaald door Vincent Hunink,(Athenaeum, Polak & Van Gennep) Amsterdam 1993(te verschijnen).2. tussenwerelden: de intermundia, tussenruimten tus-sen de werelden, waarin volgens Epicurus de Godenverbleven.3. patronen: piramide, kubus, octohedron, dodecahe-dron en eicosihedron, volgens Plato de elementairevormen horend bij vuur, aarde, lucht, aether enwater.

Page 39: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

192

In zijn - voor onze kennis van de antiekemonumenten zo onontbeerlijke - reisbe-schrijving, daterend uit omstreeks hetmidden van de 2de eeuw n.Chr., vermeldtPausanias (III,20, 3-7) een Eleusinion (datis een heiligdom van Demeter en Perse-phone, ook Kore genoemd), aan de voetvan het Taygetos-gebergte in Lakonië. Deinlichtingen die hij ons over dit heiligdomverschaft, zijn beperkt en bovendien ge-stoord door een lacune in de tekst. Toch

zijn zij van veel belang, o.a. vanwege hetfeit dat we hier een parallel kunnen trek-ken met de situatie van het veel beroem-dere heiligdom van Demeter en Perse-phone in Eleusis. Dat Eleusinion lagimmers op flinke afstand van Athene,maar betekende zeer veel voor die stad.Zo zou ook het Eleusinion in Lakonië,circa anderhalf uur gaans van Sparta ver-wijderd, voor die stad veel betekend kun-nen hebben.

Afb. 1. De weg naar Kalyvia tis Sochas met het Taygetos-gebergte.

Een curieuze opgraving

C.M. Stibbe

Page 40: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

193

Vóórdat hij het Eleusinion in Lakoniènoemt, beschrijft Pausanias (111,20, 3-5) deweg die hem daarheen voert. Hij doetenige uiterst interessante mededelingenover de bewoning, de cultusplaatsen enhet landschap, die wij hier buiten beschouwing moeten laten. Zoveel is dui-delijk, dat hij van de hoofdweg uit Spartanaar het zuiden in westelijke richtingafslaat. Daar bezoekt hij ergens bij of inhet Taygetos-gebergte, dat in terrassensteil oprijst uit de vlakte, het Eleusinion.Zijn tekst luidt ongeveer als volgt (III,20,5-6): ‘...is een heiligdom van Demeter bij-genaamd de Eleusinische. Hier werd, vol-gens de Lakedaimoniërs (=Spartanen), Herakles verborgen gehouden doorAsklepios en van een wond genezen. Inhet heiligdom is een houten beeld vanOrpheus, een werk, zeggen zij, van dePelasgen. Voorts weet ik van de volgenderitus, die hier plaats heeft. Aan de kust lageen plaats Helos, die door Homeruswordt genoemd [Ilias II, 584] ...Vanaf ditHelos dragen zij een houten beeld vanKore, de dochter van Demeter, opbepaalde dagen naar het Eleusinion’.

Het zijn losse flarden van informatie diePausanias ons voorzet. Over hun beteke-nis is veel geschreven. Van belang isvooral de hoge ouderdom van het heilig-dom, waarop de gegevens van Pausaniaswijzen: Herakles, die gewond was geraaktbij zijn strijd met de Hippokoontiden inSparta en, door hen in ‘t nauw gebracht,hier een goed heenkomen had gezocht;verder de houten beelden (‘xoana’) vanOrpheus en Kore, beelden dus uit de ‘oer-

tijd’, toen men nog niet in steen of bronswerkte.

Minstens even intrigerend als de antiekeen moderne literatuur over het heiligdomis de ontdekking ervan, die in 1949 haarbeslag kreeg, nadat men het reeds in 1902op het spoor was gekomen. De definitieveontdekking was niet te danken aan despeurzin van archeologen, maar aan eennatuurramp. Deze trof, in de vorm vaneen lawine-achtige overstroming het dorpKalyvia tis Sochas, aan de voet van hetTaygetos-gebergte. Het gebeurde in okto-ber 1947. Een waterrijke beek, die vlak tenzuiden van het dorp het laagland bereikt,was aangezwollen tot een woedend mon-ster, uit haar steile ravijn tevoorschijngeschoten en door haar linker oever, terhoogte van het dorp, gebroken. Daarbijwerden dertig huizen verwoest en massa’sbomen meegesleurd. Als oorzaak van deramp werden bosbranden hogerop in hetgebergte genoemd. Net beneden het puntwaar de stroom zijn oever doorbrak, groefhij een nieuwe bedding, circa 10 m. breeden 3 m. diep. Daarbij kwam in de flankenaan beide zijden een rij funderingsstenentevoorschijn, tevens een uitgebreid depotvan miniatuurvaasjes. Zware blokken mar-mer en stèlai waren losgemaakt uit debedding en zo’n negenhonderd metermeegesleurd, terwijl miniatuurvaasjes(afb.2) en ander licht spul zelfs tot over dehoofdweg Sparta-Cythion werden ge-spoeld. De dorpsbewoners waren er vlugbij en brachten allerlei antieke voorwer-pen in veiligheid, vóórdat een paar dagenlater een nieuwe overstroming de hele

Afb. 2. Miniatuurvaasjesuit het Eleusinion

Page 41: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

194

zone met een dikke laag kiezelstenen enenorme rotsblokken overdekte. In maart1948 bezocht een bekende Engelsearcheoloog, VR. d’A. Desborough, de pleken bracht vele objecten naar het museumin Sparta. Maar zijn verblijf duurde kort,omdat guerilla-bendes de streek onveiligmaakten (het was in de burgeroorlog,toen de communisten Griekenland inhanden probeerden te krijgen)In 1949 echter waren de Engelsen weerter plaatse. Onder leiding van J.M. Cook,die daarover een ongewoon degelijk rap-port publiceerde, werd een beperkte op-graving uitgevoerd op de plek, waar dedorpelingen de genoemde rij blokken,voorzien van inscripties, hadden gesigna-leerd. Inderdaad kwamen in een zoeksleuf

van 20 m. lengte op een diepte van 2.80m., de bewuste blokken tevoorschijn. Hetbleek te gaan om een soort trottoir-bandbehorend bij een monument dat door eenverder onbekende dame Kymbadeia aanDemeter en Kore was gewijd. Mogelijkwas het een priesteres, die aan het eindevan haar ambtsperiode de godinnen enzichzelf wilde eren. Daarvan zijn méérvoorbeelden bekend, uit andere inscrip-ties. Het dateert uit de 3de eeuw v. Chr.Vele andere vondsten, zowel in degenoemde sleuf als elders in de rivierbed-ding gedaan, worden uitvoerig behandeldin het rapport van J.M. Cook. Helaas bleefde opgraving zelf tot die éne sleufbeperkt. Toch was daarmee voor het eersteen monument behorend bij het Eleusi-

Afb. 3. Dakpanfragment uit het Eleusinion (DAMatros = van Demeter)

Page 42: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

195

nion in situ vastgesteld. Het centralecultus-gebouw werd niet gevonden, maarkan niet veraf gelegen hebben. Daaropwijzen o.a. een aantal gestempelde dak-pannen, die al eerder, bij een Engels on-derzoek in 1910, waren aangetroffen (afb.3). Ook toen had men zich tot enkelesleuven beperkt en geen cultus-gebouwgevonden. Wél waren destijds, andersdan in 1949, ook geometrische scherventevoorschijn gekomen, die het bestaanvan het heiligdom reeds rond 700 v. Chr.aantonen.

Onder de vele vondsten die J.M. Cookvermeldt zijn er ook die niet tot zijn op-graving of tot de ontdekkingen van 1949behoren en die de omvang en de beteke-nis van het Eleusinion nog eens extraonderstrepen. Daartoe behoren o.a. eenDorisch kapiteel, dat als steun van eenbalkon van een huis ten oosten van hetrampgebied was hergebruikt; voorts een

aantal blokken met inscripties die bij hunvindplaats, de ruïne van een grote byzan-tijnse kerk in het dorpscentrum, warenopgesteld en bij de ramp van 1947 ondefeen dikke laag kiezels en rotsblokken ver-dwenen. Deze inscripties waren in 1902door de jonge Duitse geleerde Hans vonPrott ontdekt, toen hij, tijdens een weten-schappelijke voettocht door Lakonië, ookhet dorp Kalyvia tis Sochas bezocht. Hijverzamelde inscripties voor het corpus In-scriptiones Graecae. Voor von Prott bete-kende het bezoek aan Kalyvia tis Sochas,zowel wetenschappelijk als persoonlijk,een keerpunt in zijn leven. Hij was deeerste die, op grond van een inscriptiewaarin Demeter en Kore met de bijnaamEleusiniai werden aangeduid, conclu-deerde dat daar ter plaatse het door Pau-sanias genoemde Eleusinion gelegen moesthebben. In 1949 kreeg hij definitief gelijk.Wie nu de plek van het Eleusinion

Afb. 4. De plek van het Eleisimon met muur en nà de ramp van 1947.

Page 43: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

196

bezoekt zal er geen oudheden aantreffen,wél een ongewoon rijke, uitbundige vege-tatie, die afsteekt tegen het overige,vooral door olijfbossen en steile kale berg-ruggen bepaalde landschap (afb. 4). Het isof de godinnen nog aanwezig zijn, al ishun heiligdom met al zijn annexen ondermetersdikke lagen van zand en kiezelste-nen én onder de huizen van Kalyvia tisSochas verdwenen.

Over de betekenis van het Eleusinion valtnog het volgende te zeggen. Het was nieteen door de Spartaanse staat gedragenheiligdom, zoals die twee andere buitenSparta gelegen heiligdommen van Apollo-Hyakinthos in Amyciae (de Amyclaeische‘troon’) en van de Dioskouren, Helena enMenelaos te Therapne (het ‘Menelaion’).Die twee heiligdommen worden vaak inde literatuur genoemd en waren betrok-ken bij de Spartaanse staats-cultus. HetEleusinion daarentegen leidde eeuwen-lang een obscuur bestaan, waarschijnlijkals cultus-centrum van de niet-Dorische(= niet-Spartaanse) oudere bevolking vanhet Lakonische platteland. Daarop wijsto.a. de enige (door Pausanias vermelde)ritus, die een relatie met Helos, niet metSparta laten zien. Ook het houten beeldvan Orpheus wijst in die richting: het ismogelijk pas in de 7de eeuw v. Chr. ont-staan als symbool van de uitbreiding van

de Orphische sektes, die hun aanhangerswaarschijnlijk onder de Perioiken, deHeloten en de vrouwen recruteerden(vergelijkbaar in zekere zin met de Chris-tenen in latere tijd). De vondsten en deinscripties wijzen er verder op, dat hetEleusinion vanaf de 4de eeuw v. Chr. totdiep in de Romeinse tijd een opbloeibeleefde en tot een algemeen gerespec-teerd heiligdom avanceerde. Mogelijk ishet in die periode als één van de filialenvan het beroemde heiligdom te Eleusisbeschouwd, dat toen al ruimschoots geïn-ternationaliseerd was. Dat het in werke-lijkheid om een ‘oeroud’ (dat is pre-dorisch) heiligdom ging, was men zelfs inde 2de eeuw na Chr., toen Pausanias opbezoek kwam, nog niet vergeten.

LITERATUURDe bevindingen van H. von Prott, die het Eleusinionvoor het eerst lokaliseerde, staan in de AthenischeMitteilungen 29 (1904) 8-12. De door hem genoteerdeinscripties zijn gepubliceerd in het corpus InscriptionesGraecae VI. Het eerste Engelse onderzoek ter plaatseis gepubliceerd in het Annual of the British School inAthens XVI (1909/10) 12-14. Het verslag van ].M. Cookverscheen in hetzelfde Annual 45 (1950) 261-281.Over de vraag, of het Eleusinion bij Sparta al heelvroeg als een filiaal van het Eleusinion bij Atheneontstond òf als een onafhankelijk heiligdombeschouwd moet worden, zie Fritz Graf, Nordioni-sche Kulte, Bibliotheca Helvetica Romana XXI (1985)274-276. Over de figuur van de vroeggestorven Hansvon Prott schreven C.V Bock en C.M. Stibbe in hettijdschrift Castrum Peregrini CXLV (1980) 5-32.

Page 44: Verborgen waarnemingen Aristoteles’ ontnuchterende visie op …images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 65... · 2006. 12. 19. · Aristoteles’ ontnuchterende visie

Het lezen van de elegieën van Propertiusin de vertaling van W.A.M. Peters brachtmij tot het schrijven van onderstaandbriefje aan de auteur.

P R O P E R T I O

Dat is toch knap, dat je, twintig eeuwen al onder de zoden,Nu nog de onrust wekt, horend tot liefdes bedrijf!O, à propos, mag ‘k je nu alreeds tutoyeren? Ten slotteBen ik veel ouder dan jij* toen je je verzen nog schreef.Iemand die jou, Catullus, Ovidius goed heeft gelezen,Maar nog steeds elke prooi ijlings ontvlucht met een blos,Al wat ze zou kunnen geven alleen weet van horen vertellen,Hem baat geen hulp van een mens; heipe hem daarom een god.

*75

197

Een brief aan Propertius

C.H.O.M. von Winning