Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en...

125
Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israël Eindwerk voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Oosterse Talen en Culturen Eline Gordts Promotor: Prof. Dr. K.A.D. Smelik Copromotor: Prof. Dr. H. Pinxten Academiejaar 20072008

Transcript of Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en...

Page 1: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

  

Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen 

en Israël Eindwerk voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Oosterse Talen en 

Culturen  

Eline Gordts Promotor: Prof. Dr. K.A.D. Smelik Co‐promotor: Prof. Dr. H. Pinxten 

 Academiejaar 2007‐2008 

 

Page 2: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 3: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

The bounds of a language comprise the boundaries of one’s world. What one is incapable of expressing in words, one cannot think trough properly. The possibility of expressing complexities and nuances means the possibility of enriching one’s life and living it in accordance with a delicate and complex rhythm1.

1 OZ, A., 1979: <Thoughts on the Hebrew Language> in Under This Blazing Light, Sifriat Poalim, Bnei-Brak.

Page 4: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 5: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

VOORAF

Na zeven maand van intensief lezen, kopiëren in bibliotheken, wachten aan de telefoon, bussen naar interviews en eindeloos onvermoeibaar schrijven voelt het bijzonder fijn deze laatste woorden op papier te zetten. Zeven uitputtende maanden vol verhitte discussies en dagen van vertwijfeling, die echter het begin vormden van een grote interesse in taal, in het ideologisch denken in onze samenleving, in de houding van deze maatschappij naar immigranten en minderheden. Onderwerpen die, eens aan onderzoek onderworpen, een eindeloze reeks vragen oproepen, die ik in dit werk geenszins allemaal heb kunnen beantwoorden.

Voor een studente Oosterse Talen lag het verwerken van deze materie bovendien niet echt voor de hand. Dit onderzoek had immers weinig raakpunten met de stof van de voorbije jaren; Arabische grammatica, Hebreeuwse woordenschat, Jeremia of het leven van Mohammed. Daarom is het ook een eigen werk geworden, met misschien een ietwat afwijkende aanpak en een samengaan van pedagogische, sociologische en taalkundige componenten.

Omdat na het onderzoeken van beleidsteksten, verslagen van wetenschappelijk onderzoek of visieteksten dan ook vaak een aantal vragen bleven hangen, ging ik ten rade bij enkele deskundigen uit de sector. Daarom mijn oprechte dank aan Lieve Van der Roost voor de onvermoeibare uitleg, aan Lieve Van Eeno en Karolien Verstraete, Lieve Bekaert, Chaterine Verguts, Leen Gaublomme en Geert Oppeert om hun ervaring en kennis in het kader van dit onderzoek te delen. To Mike Flax, Frida Fischer, Misseret Worke and Rina Charasj for their warm welcome and extensive help.

Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar professor K.A.D. Smelik voor het vele werk, interessante opmerkingen en de onvergetelijke anekdotes, en naar en naar professor H. Pinxten, voor de overlegmomenten en nuttige tips.

for all your help, your enthousiasm, for structuring my chaotic thoughts and getting תודה רבה גלעדme back on track.

Dan rest mij enkel nog papa en Dicky te bedanken, omdat –dt’s en andere spellingperikelen niet echt mijn sterkste kant vormen.

Page 6: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 7: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 8: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

The bounds of a language comprise the boundaries of one’s world. What

one is incapable of expressing in words, one cannot think trough properly.

The possibility of expressing complexities and nuances means the

possibility of enriching one’s life and living it in accordance with a delicate

and complex rhythm1.

1 OZ, A., 1979: <Thoughts on the Hebrew Language> in Under This Blazing Light, Sifriat Poalim, Bnei-Brak.

Page 9: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 10: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

VOORAF

Na zeven maand van intensief lezen, kopiëren in bibliotheken, wachten aan de telefoon, bussen

naar interviews en eindeloos onvermoeibaar schrijven voelt het bijzonder fijn deze laatste woorden

op papier te zetten. Zeven uitputtende maanden vol verhitte discussies en dagen van vertwijfeling,

die echter het begin vormden van een grote interesse in taal, in het ideologisch denken in onze

samenleving, in de houding van deze maatschappij naar immigranten en minderheden.

Onderwerpen die, eens aan onderzoek onderworpen, een eindeloze reeks vragen oproepen, die ik

in dit werk geenszins allemaal heb kunnen beantwoorden.

Voor een studente Oosterse Talen lag het verwerken van deze materie bovendien niet echt voor de

hand. Dit onderzoek had immers weinig raakpunten met de stof van de voorbije jaren; Arabische

grammatica, Hebreeuwse woordenschat, Jeremia of het leven van Mohammed. Daarom is het ook

een eigen werk geworden, met misschien een ietwat afwijkende aanpak en een samengaan van

pedagogische, sociologische en taalkundige componenten.

Omdat na het onderzoeken van beleidsteksten, verslagen van wetenschappelijk onderzoek of

visieteksten dan ook vaak een aantal vragen bleven hangen, ging ik ten rade bij enkele

deskundigen uit de sector. Daarom mijn oprechte dank aan Lieve Van der Roost voor de

onvermoeibare uitleg, aan Lieve Van Eeno en Karolien Verstraete, Lieve Bekaert, Chaterine

Verguts, Leen Gaublomme en Geert Oppeert om hun ervaring en kennis in het kader van dit

onderzoek te delen. To Mike Flax, Frida Fischer, Misseret Worke and Rina Charasj for their warm

welcome and extensive help.

Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar professor K.A.D. Smelik voor het vele werk,

interessante opmerkingen en de onvergetelijke anekdotes, en naar en naar professor H. Pinxten,

voor de overlegmomenten en nuttige tips.

for all your help, your enthousiasm, for structuring my chaotic thoughts and getting תודה רבה גלעד

me back on track.

Dan rest mij enkel nog papa en Dicky te bedanken, omdat –dt’s en andere spellingperikelen niet

echt mijn sterkste kant vormen.

Page 11: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard
Page 12: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

1

INHOUD

INHOUD ........................................................................................................................................................ 1 

INLEIDING ..................................................................................................................................................... 4 

DEEL I.  TAAL, IDEOLOGIE EN SAMENLEVING ............................................................................................. 8 

HOOFDSTUK 1.  TAAL IN EEN SAMENLEVING ................................................................................................................ 8 

A.  Taal als kenmerk van een etnische groep ............................................................................................. 8 

B.  Taal als bouwsteen van een natiestaat ................................................................................................. 9 

HOOFDSTUK 2.  DE IDEOLOGISCHE CONSTRUCTIE VAN TAAL IN VLAANDEREN ................................................................... 12 

A.  Het verhaal van het Vlaams ................................................................................................................ 12 

B.  Taal in Vlaanderen vandaag ............................................................................................................... 14 

C.  Opbouw van een collectief Vlaams geheugen: de taalstrijd ............................................................... 14 

D.  Multiculturalisme en de natiestaat ..................................................................................................... 16 

HOOFDSTUK 3.  DE IDEOLOGISCHE CONSTRUCTIE VAN TAAL IN ISRAËL ............................................................................ 18 

A.  Historiek van het Hebreeuws .............................................................................................................. 18 

B.  Taalsituatie in Israël vandaag ............................................................................................................. 20 

C.  Het Hebreeuws in de Joodse cultuur en de Joodse religie ................................................................... 21 

D.  Het Zionisme en de terugkeer van het Hebreeuws .............................................................................. 22 

E.  Israël als ‘immigrant state’: Hebreeuws als bindmiddel ..................................................................... 22 

DEEL II.  VLAANDEREN ............................................................................................................................. 25 

HOOFDSTUK 1.  IMMIGRATIE NAAR VLAANDEREN ....................................................................................................... 25 

A.  Van arbeidsmigratie tot het asieldecennium: 1900 – 1999 ................................................................ 25 

B.  Immigratie anno 2008 ......................................................................................................................... 27 

HOOFDSTUK 2.  INBURGERING ............................................................................................................................... 28 

A.  Integratie in Vlaanderen: Van arbeidsmigratie tot inburgeringsbeleid .............................................. 28 

B.  Inburgering vandaag ........................................................................................................................... 29 

HOOFDSTUK 3.  TAALONDERWIJS AAN MEERDERJARIGE IMMIGRANTEN .......................................................................... 32 

A.  NT2: Nederlands als Tweede Taal ....................................................................................................... 32 

B.  Coördinatie en ondersteuning: De Huizen van het Nederlands ........................................................... 33 

C.  Aanbodverstrekkers Nederlands als Tweede Taal ............................................................................... 34 

HOOFDSTUK 4.  TAALONDERWIJS VOOR MINDERJARIGE NIEUWKOMERS: HET ONTHAALONDERWIJS ..................................... 39 

A.  Het onthaaljaar ................................................................................................................................... 40 

B.  Na het onthaaljaar .............................................................................................................................. 43 

DEEL III.  ISRAËL ........................................................................................................................................ 45 

HOOFDSTUK 1.  IMMIGRATIE ................................................................................................................................. 45 

A.  Van pioniers tot onafhankelijkheid: 1882‐1948 .................................................................................. 45 

Page 13: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

2

B.  Langverwachte onafhankelijkheid: 14 mei 1948 ................................................................................. 47 

C.  De jaren negentig: Haälia Hagedola en de Beta Israël........................................................................ 49 

D.  Anno 2008 ........................................................................................................................................... 51 

HOOFDSTUK 2.  ABSORPTIE ................................................................................................................................... 52 

A.  Opvang na de onafhankelijkheid ......................................................................................................... 52 

B.  Integratie vandaag: Directe absorptie ................................................................................................ 53 

HOOFDSTUK 3.  TAALONDERWIJS VOOR IMMIGRANTEN .............................................................................................. 55 

A.  Hebreeuws als Tweede Taal: De Oelpan ............................................................................................. 55 

B.  Overheidsoelpaniem ............................................................................................................................ 56 

C.  Private Oelpaniem ............................................................................................................................... 59 

D.  Studenten: een unieke doelgroep ........................................................................................................ 60 

E.  Onderwijs in het leger ......................................................................................................................... 61 

F.  Ethiopische immigranten .................................................................................................................... 62 

G.  Sluiten Oelpaniem ............................................................................................................................... 64 

HOOFDSTUK 4.  TAALONDERWIJS AAN MINDERJARIGE IMMIGRANTEN ........................................................................... 64 

A.  Onderwijs op school ............................................................................................................................ 65 

B.  Andere opleidingen ............................................................................................................................. 67 

C.  Programma’s van het Joods Agentschap ............................................................................................ 68 

D.  Ethiopische leerlingen ......................................................................................................................... 69 

E.  Niet‐Joodse leerlingen ......................................................................................................................... 70 

DEEL IV.  ANALYSE ..................................................................................................................................... 71 

HOOFDSTUK 1.  DEMOGRAFISCHE CONTEXT: MOTIVATIE VAN IMMIGRANTEN OM DE DOELTAAL TE LEREN ............................. 71 

A.  Economische en Sociologische Motieven ............................................................................................ 71 

B.  Culturele Motieven .............................................................................................................................. 72 

HOOFDSTUK 2.  BELEIDSCONTEXT ........................................................................................................................... 72 

A.  Immigratie‐ en integratiebeleid .......................................................................................................... 72 

B.  Doelgroep van het Beleid .................................................................................................................... 73 

HOOFDSTUK 3.  WERKING VAN HET TWEEDETAALONDERWIJS ....................................................................................... 77 

A.  Doel van het tweedetaalonderwijs ...................................................................................................... 77 

B.  Opbouw en organisatie ....................................................................................................................... 79 

C.  Basisopleidingen .................................................................................................................................. 83 

D.  Universiteiten ...................................................................................................................................... 87 

E.  Voortgezette opleidingen .................................................................................................................... 88 

HOOFDSTUK 4.  TAALONDERWIJS AAN MINDERJARIGE IMMIGRANTEN ............................................................................ 90 

A.  Beleid ................................................................................................................................................... 91 

B.  Doelstellingen en didactiek ................................................................................................................. 92 

C.  Leerkrachten ........................................................................................................................................ 93 

Page 14: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

3

D.  Opvang Ethiopische leerlingen ............................................................................................................ 94 

HOOFDSTUK 5.  MEERTALIGHEID: EEN TOEKOMSTVISIE? .............................................................................................. 95 

A.  Meertaligheid in het onderwijs ........................................................................................................... 95 

B.  Meertaligheid in Vlaanderen: een illusie? ........................................................................................... 97 

BESLUIT ....................................................................................................................................................... 99 

BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................................ 105 

ARTIKELS EN MONOGRAFIEËN ................................................................................................................................. 105 

DOCUMENTEN ..................................................................................................................................................... 112 

ANDERE .............................................................................................................................................................. 113 

INTERVIEWS ........................................................................................................................................................ 114 

Page 15: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

4

INLEIDING

Migratie is een gegeven van alle tijden en van alle continenten, dat naties en samenlevingen reeds

jaar en dag beheerst. Ook vandaag zijn immigratie en de integratie van immigranten actuele

kwesties. In een tijd van globale mobiliteit worden naties geconfronteerd met nieuwkomers uit de

hele wereld, die op zoek zijn naar een plaats binnen de samenleving. Het verlangen van

heterogene immigrantengroepen om zich over hun traditionele grenzen heen in andere natiestaten

te vestigen, verplicht samenlevingen binnen deze naties te definiëren wie het recht heeft in hun

midden te wonen en wie voor hen deel kan uitmaken van de gemeenschap.

In sommige staten is lidmaatschap van de natie beperkt tot leden van een bepaalde groep, tot

leden van een etnische natie of linguïstische en culturele verwanten (Bauböck, 2006). Andere

naties stellen grenzen met betrekking tot de redenen en motivaties van immigranten om zich in het

land te vestigen. Deze wetten en bepalingen, die de instroom van immigranten in een natie moeten

regelen, vormen het immigratiebeleid van een natie.

Daarenboven moet de overheid niet enkel bepalen wie als immigrant in de samenleving wordt

toegelaten, maar ook wat deze nieuwkomer moet doen om lid te worden van de gemeenschap.

Deze verwachtingen worden geformuleerd in het integratiebeleid van de natie en kunnen variëren

van het Franse assimilatiemodel tot het patroon van de multiculturele samenleving. Welk

opvangpatroon een staat ook kiest, taalonderwijs wordt doorgaans gezien als een van de cruciale

componenten voor de integratie van immigranten. Een goede beheersing van de landstaal staat in

vele landen symbool voor een succesvolle en geslaagde integratie en het beheersen van de

nationale omgangstaal wordt dan ook gezien als het toegangsticket tot alles wat de samenleving te

bieden heeft (Van Gorp, 2005). Willen immigranten deel uitmaken van de gemeenschap waarin ze

terechtkomen, dan levert taal doorgaans een belangrijke sleutel daartoe. De motivatie om zich

linguïstisch en cultureel te identificeren met de groep die de doeltaal spreekt, is voor vele

immigranten dan ook een belangrijke reden om de natietaal te leren (Lambert, 1970). Bovendien

leggen ook vele overheden nieuwkomers eisen in verband met taalverwerving op en vragen hen de

dominante taal van de staat aan te leren en te gebruiken. Maar waarom wordt linguïstische

aanpassing in veel samenlevingen gelijkgeschakeld met culturele aanpassing? En vanwaar ontstaat

deze grote nadruk op taal en taalverwerving in het integratiediscours van overheden en

samenlevingen?

Een eenvoudig antwoord ligt in het praktische nut van taal. Het beheersen van de landstaal laat

immigranten toe te communiceren met autochtone landgenoten. Het bevordert communicatie

binnen de gemeenschap en moet leiden tot een betere positie op de arbeidsmarkt. Taal maakt het

mogelijk te begrijpen en begrepen te worden (HvN, 2008). Dit antwoord is echter een te

eenvoudige verklaring in een wereld waarin Engels zowel door kinderen, volwassenen als ouderen

wordt gesproken en gebruikt. Taal is bovendien zoveel meer dan een communicatiemiddel. Het is

een middel om ideeën, gevoelens, emoties en verlangens over te brengen via systemen van

symbolen (Sapir, 1974). Systemen van symbolen die sprekers toelaten betekenis te geven aan

denken en doen en ook de mogelijkheid bieden deze betekenissen door te geven aan hun

omgeving (Wiley, 1996). Taal is echter bovenal een kenmerk van de samenleving en haar culturele

Page 16: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

5

identiteit (Sapir, 1974). Het is een specifieke en culturele eigenheid die door elke gemeenschap

anders wordt ingevuld, op basis van geschiedenis of cultuur, beïnvloed door de omstandigheden en

de omgeving. De manier waarop taal wordt ingevuld, is met andere woorden specifiek voor elke

gemeenschap en is een norm voor het taalgebruik van elk van haar leden (Wiley, 1996). Wat door

een gemeenschap als gepast taalgebruik wordt beschouwd, het waardepatroon dat status en

prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard Spolsky en Elena

Shohamy (1999) omschreven als taalideologie. Taalideologie is bepalend voor de manier waarop

het gebruik van talen binnen de maatschappij wordt afgebakend en toegelaten. Het definieert de

waarde die een samenleving hecht aan het gebruik van haar eigen taal en de ruimte die ze laat

voor andere talen.

Taalonderwijs aan immigranten is bijgevolg niet los te zien van deze ideologische basis van taal in

de samenleving en van het immigratiebeleid en de integratiepolitiek die de overheid ten aanzien

van nieuwkomers voert. Deze drie elementen drukken onuitwisbaar hun stempel op het

taalonderwijs aan immigranten en staan niet los van elkaar, maar zijn onderwerp van interactie en

beïnvloeding.

Zowel in Vlaanderen als in Israël is immigratie een belangrijk gegeven in het politieke en

maatschappelijke leven. De staat Israël is reeds van voor haar onafhankelijkheid in 1948 een waar

immigratiegebied, waar jaarlijks duizenden Joodse immigranten aan een nieuw leven beginnen.

Toen de Wet op de Terugkeer in 1950 alle Joden van over de hele wereld het recht gaf zich in

Israël te vestigen, diende de overheid voor deze nieuwkomers een degelijk opvangbeleid te

voorzien, dat hen zou helpen een plaats te vinden binnen de nieuwe staat. Taalopleidingen voor

immigranten vormden daarbij van meet af aan een belangrijke component van de

integratiepolitiek.

In Vlaanderen is de instroom van immigranten sinds enkele jaren een belangrijk punt op de

politieke agenda. De achterstandspositie van minderheden wordt door velen in de Vlaamse

samenleving als een bron van problemen in de maatschappij ervaren. In 2004 lanceerde de

Vlaamse overheid een inburgeringsbeleid, dat de sociale achterstand van minderheden moest

aanpakken en verhelpen. Integratie is in Vlaanderen sinds 2004 niet meer vrijblijvend en wordt

gekoppeld aan welbepaalde eisen van overheid en maatschappij. De opbouw van een basiskennis

Nederlands is daarbij een van de steunpilaren van het integratieproject en voor een deel van de

immigranten in Vlaanderen verplicht.

Deze scriptie gaat dieper in op het aspect van taalverwerving in het integratiebeleid van de

Vlaamse en de Israëlische overheid en vergelijkt de scholing van immigranten in de taal van beide

naties. We gaan op zoek naar verschillen en gelijkenissen in de praktische werking van de

onderwijssystemen op vlak van organisatie, opbouw en didactiek. We gaan na in welke mate de

immigratie- en integratiecontext het taalonderwijs vorm geven en op welke domeinen het

beleidsproces het taalonderricht beïnvloedt. Daarenboven vragen we ons af in welke mate deze

verschillen kunnen worden toegeschreven aan de manier waarop taal in beide samenlevingen is

ingebed en in hoeverre we het taalonderwijs aan immigranten kunnen verklaren vanuit een

specifiek patroon in het denken over taal.

Page 17: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

6

Dit onderzoek kwam tot stand aan de hand van een uitgebreid literatuuronderzoek van

beleidsdocumenten, verslagen van onderzoeken en visieteksten van deskundigen uit beide landen.

Waar informatie te kort schoot werd dit aangevuld met interviews van betrokkenen in Vlaanderen

en Israël. Na het uitzetten van dit theoretisch kader werd overgegaan tot een vergelijkende

analyse van beide onderwijssystemen.

De scriptie is opgebouwd uit vier delen. Een eerste deel gaat dieper in op de ideologische

constructie van taal in de Vlaamse en de Israëlische maatschappij. Een inleidend overzicht werpt

een breder licht op de mogelijke rol van taal in etnische en nationale groepsidentiteit. Aan de hand

van de concrete historiek van het Nederlands en het Hebreeuws bepalen we de elementen die

cruciaal zijn voor de ideologische constructie van taal in de Vlaamse en de Israëlische identiteit en

onderzoeken we de invloed van deze constructie op het politieke en maatschappelijke denken rond

taal in de samenleving.

Deel twee geeft een theoretisch overzicht van het Nederlandse taalonderwijs aan anderstalige

immigranten in Vlaanderen. In dit deel gaan we op zoek naar de plaats van het taalonderwijs voor

immigranten in het ruimere kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid. Er wordt onderzocht welke

immigranten zich in Vlaanderen vestigen en in de doelgroep van het integratiebeleid worden

opgenomen. Een gedetailleerd overzicht van de organisatie en de structuur van het taalonderwijs

geeft een concrete weergave van het scholingstraject. Daarnaast wordt eveneens aandacht

besteed aan de voorzieningen voor minderjarige immigranten.

Het derde deel spitst zich toe op het onderwijs in het Hebreeuws aan immigranten in Israël. Ook

hier wordt uitgegaan van de samenstelling van de migrantengemeenschappen in de Israëlische

maatschappij. Het taalonderwijs wordt gesitueerd binnen de absorptiepolitiek van de Israëlische

overheid en beschreven met het oog op de doelgroep van dit beleid. Een praktisch overzicht van de

organisatie van het onderwijs moet de lezer meer duidelijkheid bieden over structuur en werking

van de taalscholen. Ook bij de opvang en taaldidactiek aan anderstalige minderjarigen wordt

stilgestaan.

De uiteindelijke analyse biedt een gedetailleerde vergelijking van beide onderwijssystemen. Een

demografische analyse vergelijkt de motieven van immigranten om de landstaal te verwerven.

Vervolgens onderzoeken we de verschillen in het integratiebeleid van de twee overheden en het

effect ervan op de doelgroep van het taalonderwijs en de organisatie van de opleidingen. De

analyse van het verloop van de taallessen gaat dieper in op de werking van het onderwijssysteem,

de basisopleidingen die aan immigranten worden aangeboden en eventuele voortgezette

opleidingen. Ook de aanpak van taalachterstand bij minderjarige immigranten wordt van nabij

bestudeerd.

Dit onderzoek wil dan ook een grondige analyse bieden van het taalonderwijs in de Vlaamse

gemeenschap en in de staat Israël en de sterke en zwakke punten van beide onderwijssystemen

blootleggen. Daarbij zijn we op zoek naar extrapoleerbare maatregelen en praktische

aanbevelingen voor het onderwijs. Daarnaast trachten we de lezer bewust te maken van de

motivaties en beweegredenen die aan een taalbeleid vooraf gaan, van de context waarin

beleidsbeslissingen worden genomen, van de impliciete doelstellingen van een gevoerde politiek.

Deze scriptie wil het taalonderwijs aan immigranten in een ruime context plaatsen en een

Page 18: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

7

genuanceerde visie geven op wat taalonderwijs aan anderstaligen in beide samenlevingen zou

moeten zijn.

Page 19: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

8

Deel I. TAAL, IDEOLOGIE EN SAMENLEVING

Taal is voor vele naties, samenlevingen of etnische groepen een belangrijk gegeven voor

identiteitsopbouw en zelfdefinitie. Taal wordt beschouwd als een distinctieve eigenschap van een

gemeenschap en een kenmerk dat groepen binnen een samenleving met elkaar bindt, of van elkaar

onderscheidt.

De waarde, de plaats en de betekenis die een samenleving toebedeelt aan taal, hangt samen met

de wijze waarop taal is ingebed in de collectieve geschiedenis, in de tradities en in de symbolen

van de maatschappij. In de sociolinguïstiek wordt deze fundering waarop taal in een samenleving is

gebaseerd, aangeduid als een taalideologie. Hoewel ideologische motieven in een taalbeleid een

gegeven van alle tijden zijn, spelen ze niet in elke samenleving en in elk tijdvak een even grote rol.

Taalideologie is dan ook een veranderlijk gegeven, dat zich wijzigt doorheen de tijd, onder invloed

van historische gebeurtenissen en maatschappelijke ontwikkelingen (Ovando, 2003).

De ideologische constructie van taal binnen een maatschappij is een van de belangrijkste

elementen in de opbouw van een taalbeleid en bepaalt in welke mate een groep of een natie

openstaat voor andere talen (Spolsky, 2004). De ideologische verankering van een taal zal dan ook

een fundamentele invloed hebben op de wijze waarop leden van een groep omgaan met

anderstaligen en nieuwkomers. Wanneer we het taalonderwijs aan allochtonen in haar sociale en

politieke context willen plaatsen, kan aan dit aspect van het denken over taal dan ook niet worden

voorbijgegaan.

A. TAAL ALS KENMERK VAN EEN ETNISCHE GROEP

Lidmaatschap van een etnische groep wordt in een integratiediscours vaak voorgesteld als een van

de principiële factoren die immigranten belet de taal van een gastland over te nemen. Wanneer

immigranten vasthouden aan hun moedertaal voor communicatie binnen en buiten hun

gemeenschap, wordt dit dan ook steevast als een voorbeeld van onsuccesvolle integratie

beschouwd. Loyaliteit aan de moedertaal wordt daarbij gezien als een linguïstische uitdrukking van

etnische banden (Gumperz, 1982). Wat wordt echter bedoeld met een etnische groep en etnische

banden?

Een etnische groep is een groep van individuen die zich met elkaar identificeren op basis van een

veronderstelde gezamenlijke genealogie of afkomst (Smith, 1987). Leden van zo’n etnische groep

gaan daarbij uit van gezamenlijke religieuze, culturele, linguïstische of biologische kenmerken, die

hen onderscheiden van andere individuen binnen de samenleving (Smith, 1987).

De plaats van taal binnen deze etnische identiteitsconstructie werd door verschillende sociale

wetenschappers onderzocht. Het belang van taal in etnische groepsdefiniëring is voor Giles en

Coupland (1991) terug te brengen tot vier oorzaken. Taal is een cruciale component in het

lidmaatschap van de groep, een belangrijke stimulus voor etnische categorisatie, een emotionele

dimensie van identiteit en een middel om groepscohesie te bevorderen. Taal is volgens Giles en

HOOFDSTUK 1. TAAL IN EEN SAMENLEVING

Page 20: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

9

Coupland met andere woorden een belangrijk middel tot zelfidentificatie en een component voor

identificatie door groepen van buitenaf. Het bepaalt de grenzen van de gemeenschap, in oppositie

met andere gemeenschappen en etnische groepen.

Voor Eric Hobsbawm ligt het belang van taal op een ander niveau. Hobsbawm beschrijft taal als

een spiegel van de waarden, gewoonten en kennis die door leden van een etnische groep worden

gedeeld. Het kennen van een taal veronderstelt voor Douglas (1970) bovendien dat sprekers

dezelfde conventies kennen en boodschappen kunnen begrijpen, zonder dat deze in een context

zijn ingebed. Het beheersen van een taal impliceert voor deze sociologen bijgevolg dat leden van

een groep bepaalde feiten op eenzelfde manier kaderen en ervaren en de wereld op eenzelfde

manier begrijpen1.

Taal is volgens deze definities een manier om betekenis te geven aan de wereld en de

maatschappij rondom ons. Het is daarenboven een distinctief kenmerk van een individu, dat hem

met de ene groep verbindt en van de andere groep onderscheidt. Taal heeft echter niet binnen elke

groep dezelfde waarde, of vormt niet voor elke groep een doorslaggevend kenmerk voor

identiteitsopbouw.

De mate waarin taal deel uitmaakt van de etnische groepsidentificatie van een

immigrantengemeenschap, zal een belangrijke variabele uitmaken bij de taalkeuze van

nieuwkomers in een anderstalige maatschappij. Leden van een groep die taal beschouwen als een

belangrijk symbool van hun eigenheid en identiteit, zullen in mindere mate geneigd zijn het gebruik

van de groepstaal op te geven (Avni, 1999). Dit is bijvoorbeeld het geval bij Turkse, Marokkaanse

of Afrikaanse immigrantengemeenschappen in Europa, bij wie erg wordt vastgehouden aan de

moedertaal als spreek- en communicatietaal.

B. TAAL ALS BOUWSTEEN VAN EEN NATIESTAAT

1. Algemeen

Nurith Ben-Bassat (1999 p. 145) definieert een natie als een grote etnische groep, wiens leden zich

bewust zijn van het feit tot deze groep te behoren en dit ook actief willen blijven doen. Distinctieve

kenmerken, die een groep doen uitgroeien tot een natie, zijn moeilijk vast te leggen. Het bezitten

van een eigen grondgebied, een eigen geschiedenis, eigen culturele patronen, eigen tradities of

een eigen levenswijze zijn eigenschappen die door veel naties worden gedeeld. Wat een natie tot

een natie maakt, is voor elke groep anders en wordt bepaald door de sociale, historische en

politieke context waarin de groep zich bevindt (Detant, 1998). Het invullen van de identiteit van

een natie gebeurt met andere woorden aan de hand van een aantal deelkenmerken, dat het geheel

moet symboliseren (Detant, 1998).

1 Het is binnen het bereik van deze studie niet mogelijk dieper in te gaan op het verband tussen taal en

etnologie. Voor een gedetailleerde bespreking van het thema verwijzen we naar P. Trudgill ‘s Sociolinguistics,

An Introduction en Sociolinguistics of Language van R. Fasold.

Page 21: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

10

Een natie kan uitgroeien tot een natiestaat, wanneer de natie als groep wordt verenigd in de

politieke en organisatorische structuren van een staat2. In dergelijke nationale constructie vormt

het gebruik van een welbepaalde taal doorgaans een belangrijk deel van de nationale identiteit. De

Franse Revolutie introduceerde in het denken over taal en nationaliteit, het idee dat één natie

slechts gebruik kan maken van één taal. Onder invloed van het Duitse volksnationalisme vond

daarenboven de opvatting ingang, dat het elk volk beschikt over een eigen karakter dat zich

onderscheidt door cultuur, geschiedenis en taal. De legitieme taal van de staat wordt op basis van

deze veronderstellingen onlosmakelijk verbonden met de cultuur, de collectieve geschiedenis en

het territorium van de staat3.

Taal is in een nationalistisch discours dan ook nooit veraf. Voor de nationalistische

vrijheidsbewegingen van de negentiende eeuw in Ierland, de Balkan en het Midden-Oosten was het

spreken van een eigen taal steeds een erg belangrijk argument om het recht op zelfbeschikking te

staven (Gullo, 1989; Lieberson, 1970). Het belang van taal in een nationalistische vrijheidsstrijd is

enerzijds gebaseerd op het uitwissen van praktische communicatieproblemen. Anderzijds is het

gefundeerd op de reeds hierboven vermelde symbolische rol van taal in groepsbewustzijn en

solidariteit (Trudgill, 1974).

Ook nationalistische bewegingen of partijen binnen een reeds gevormde natie maken gebruik van

argumenten rond taal en taalgebruik om hun programma kracht bij te zetten. Een natie kan

volgens nationalistische bewegingen enkel gezien worden als een culturele en een linguïstische

eenheid. Nationalisten zetten zich dan ook af tegen elke aantasting van deze eenheid van buitenaf

en ijveren voor het behoud van de specifieke nationale eigenheid en cultuur. Talen van

minderheden worden in deze context beschouwd als een bedreiging voor de eenheid en de

samenhorigheid van de samenleving en dienen zo weinig mogelijk ingang te vinden in de

maatschappij.

2. De casus van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830)

Een passend voorbeeld van natievormende mechanismen vinden we terug in het Verenigd

Koninkrijk der Nederlanden.

Tot 1813 maakten de Noordelijke Nederlanden integraal deel uit van het Franse Keizerrijk. De Slag

van Waterloo, die in 1815 een einde maakte aan de dominantie van Napoleon, bezorgde ook de

Zuidelijke Nederlanden opnieuw de vrijheid. Om een mogelijke expansie van Frankrijk in de

toekomst te verhinderen besloten de Europese vorsten tot de oprichting van een bufferstaat in het

2 Natiestaten zijn volgens Walzer (1995) staten gevormd onder invloed van een nationalistische ideologie. Deze

ideologie plaats het recht van de groep om zichzelf te besturen centraal, conform zijn eigen geschiedenis en

cultuur, in een eigen thuisland. De staat reflecteert en bevestigt de cultuur van de meerderheid, maakt van

haar taal de taal voor publieke omgang, legt haar kalender op en doceert haar geschiedenis in de publieke

scholen. 3 De Vlaamse overheid stelde de band tussen taal en territorium in haar brochure rond de taalwetgeving als

volgt: Een levende taal is verbonden met een territorium en met de mensen die op dat grondgebied wonen.

Een taal kan maar overleven als ze wordt gesproken door een gemeenschap; een gemeenschap kan maar

overleven als ze over een grondgebied beschikt (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2008).

Page 22: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

11

Noorden van Europa. De hereniging van de Lage Landen was een feit en onder Koning Willem I zag

het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 het licht.

Van een culturele eenheid was in de nieuwe staat geen sprake. De samenleving in het Noorden,

protestants en liberaal, was op een volledig verschillende moraal gestoeld dan de katholieke en

protectionistische maatschappij in het Zuiden. De creatie van een sociaal-culturele cohesie en een

collectief proces van identiteitsvorming drong zich dan ook op (Tamse & Witte, 1992). Onderwijs,

pers, riten en symbolen moesten inwoners van beide gebieden op dezelfde lijn plaatsen en met

behulp van een gemeenschappelijke taal en cultuur een gevoel van samenhorigheid creëren

(Tamse & Witte, 1992).

De talige eenmaking van de staat werd bekrachtigd via een aantal taalwetten en decreten, waarin

het gebruik van andere talen dan het Nederlands geleidelijk aan banden werd gelegd. Vanaf januari

1823 diende de behandeling van openbare zaken overal in de taal van het land te verlopen. In het

latere Nederland en Vlaanderen gebeurde alle officiële en publieke communicatie daarop in het

Nederlands. Ook het onderwijs verliep voor alle leden van de bevolking van deze regio’s in de

nieuwe landstaal. Voor de aanvang van de taalwetgeving sprak 75% van de bevolking in het

Verenigd Koninkrijk Nederlands. Voor de overige inwoners in Wallonië en Luxemburg, waar

respectievelijk Frans en Duits werd gesproken, betekenden de decreten echter wel een grote

verandering. Het protest liet dan ook niet lang op zich wachten4.

In de Zuidelijke Nederlanden bleven grote resultaten van de taalwetgeving echter uit. De

drietaligheid binnen het rijk en het verzet van de Waalse elites betekenden een belangrijk

struikelblok voor het doorvoeren van de taalpolitiek. Ook de verfransing van de Vlaamse

bourgeoisie, het verzet van de katholieke clerus in het Zuiden tegen een protestantse overheid en

het belang van dialecten als spreektaal, beletten de taalkundige integratie van de verschillende

gebieden.

De taalwetgeving had echter niet alleen invloed op het spreekgedrag van Franstaligen in Wallonië.

Ook minderheden die zich reeds eerder in het Koninkrijk hadden gevestigd, maar hun taal steeds

hadden behouden, dienden zich nu aan de nieuwe verordeningen aan te passen. De Joodse

gemeenschappen in Nederland waren reeds vele eeuwen herkenbaar omwille van hun distinctief

taalgebruik. Het Jiddisj, het Hebreeuws en het Portugees domineerden het Joodse intellectuele,

educatieve en sociale leven. De acculturatiepolitiek van Willem I ten overstaan van de Joden in de

Nederlandse gebieden concentreerde zich voornamelijk op het Joodse onderwijs. Een verplicht

aantal Nederlandse vakken werd in het curriculum geïntegreerd, de regering benoemde het

schoolbestuur en Nederlands werd de enige legitieme taal voor seculiere vakken (Abicht, 2006). De

taalverandering die zich na deze overheidsmaatregelen in de Joodse gemeenschap voltrok was erg

ingrijpend. De vernederlandsing van het onderwijs en het publieke leven gecombineerd met het

4 Willem I diende deze wetten reeds in 1829 te herroepen. Omwille van groot Belgisch verzet tegen de

taalwetgeving werd het vrij gebruik van het Frans vanaf 1830 opnieuw ingevoerd. Een gedetailleerde weergave

van de Nederlandse taalwetten zou ons in deze scriptie te ver leiden. Voor een accurate omschrijving verwijzen

we naar Willemyns en Daniels, Het Verhaal van het Vlaams en De Jonghe, De Taalpolitiek van Koning Willem I

in de Zuidelijke Nederlanden (1814-1830). De Genesis der Taalbesluiten en hun Toepassing.

Page 23: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

12

Duitse gedachtegoed van de Haskala5 betekenden een dodelijke combinatie voor het Jiddisj en het

Hebreeuws (Fuks-Mansfeld, 1995).

De unificerende droom van Willem I was geen lang leven beschoren. Het absolutistisch karakter

van de vorst, de kleine ideologische basis voor een eenheid, de grote tegenstellingen tussen Noord

en Zuid en de contradicties binnen de Zuidelijke samenleving zelf droegen elk bij tot het

uiteenvallen van de eenheid. De vele integratieprojecten van de overheid bleven daarenboven vaak

dode letter en slaagden er niet in de landsdelen tot een ware unie om te vormen (Van Sas, 1992).

A. HET VERHAAL VAN HET VLAAMS6

De opdeling van België in twee landsdelen dateert reeds van de Germaanse inval in de Romeinse

provincie Gallië. Na de nederlaag van de Romeinen werden in de noordelijke gebieden van het

huidige België Germaanse dialecten gesproken. In de zuidelijke delen waren Romaanse dialecten

de voertaal. Tot aan het einde van de achttiende eeuw werden beide gebieden gewoonlijk in de

regionale streektaal bestuurd. Taalconflicten waren sporadisch en beperkten zich tot aanvaringen

met anderstalige overheersers.

1795 bracht beide landsdelen onder het bewind van de revolutionaire Franse Republiek. Onder het

verlichtingsideaal van één natie- één taal, brak voor de Vlaamse gebieden een intense periode van

verfransing aan. Het tij keerde echter al in 1815, met de nederlaag van Napoleon bij de slag van

Waterloo. Onder leiding van Koning Willem I werden Vlaanderen, Wallonië en de Republiek der

Zeven Verenigde Nederlanden samengevoegd tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Ook

Willem was trouw aan de ideeën van de verlichting en stelde een één-natie-één-taalprincipe

voorop. Ditmaal werd het Nederlands de dominante taal van de regio.

In 1830 werd België onder leiding van een verfranste elite onafhankelijk. De leidende klasse van

adel, burgerij en geestelijkheid functioneerde in beide landsdelen in het Frans. Het cijnskiesrecht

stelde de macht van de Franstaligen bovendien voor vele jaren veilig. De taalvrijheid, die in de

Grondwet was opgenomen, werd voornamelijk in het voordeel van het Frans geïnterpreteerd. Het

was de enige overheidstaal en de taal die de burger diende aan te wenden in publieke en

administratieve contacten7.

5 De Haskala ( ‘Educatie’ , ‘Cultuur’) is de Joodse verlichtingsbeweging die eind achttiende eeuw streefde naar

de emancipatie van de Joodse gemeenschappen in Europa. De beweging stond de integratie van de Joden in de

Europese samenleving voor en promootte onderwijs en scholing in Hebreeuws, in Joodse geschiedenis en

seculiere vakken. 6 Dit is een titel van Willemyns en Daniels 7 De eerste Belgische regering bestond uit liberale en Rooms-katholieke parlementariërs. Het Frans werd door

de liberale partij naar voor geschoven als de taal van de intellectuele vooruitgang. Hoewel de volkstaal voor de

Rooms-katholieke clerus de nationaal-religieuze identiteit van de Rooms-katholieke Nederlanden uitdroeg,

moesten ze tijdens de regeringsvorming op het vlak van de taalwetgeving toegeven aan de liberale partij. Een

belangrijk deel van de Vlaamse clerus ging met deze beslissing echter niet akkoord.

HOOFDSTUK 2. DE IDEOLOGISCHE CONSTRUCTIE VAN TAAL IN VLAANDEREN

Page 24: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

13

Vanaf 1850 kwamen steeds meer Vlaamse intellectuelen op voor de rechten van het Nederlands.

De Vlaamse bewustwording culmineerde in de oprichting van de Vlaamse Beweging en leidde tot

een aantal initiatieven om het Nederlands te promoten in het publieke en private leven8. Tot de

Eerste Wereldoorlog werd er van overheidswege echter weinig ondernomen om tegemoet te komen

aan de eisen van de Vlamingen.

Tijdens de Wereldoorlog trad het taalprobleem voor het eerst prominent op de voorgrond. De

Duitse bezetter trachtte met de Flamenpolitik handig in te spelen op de eisen van de Vlaamse

Beweging. De Gentse Universiteit werd in 1916 vernederlands en de bezettingsmacht ondernam

een poging om Vlaams zelfbestuur in te stellen onder de zogenaamde Raad van Vlaanderen9.

Daarenboven werd de onkunde van het Nederlands van hoge legerofficieren tijdens de

Wereldoorlog door soldaten van de Frontbeweging publiekelijk veroordeeld.

Het algemeen enkelvoudig stemrecht, in 1921 voor mannen geïntroduceerd, bezorgde de

Vlamingen enkele jaren later bovendien een demografisch en parlementair overwicht. Een

taalregeling voor het hele land drong zich dan ook op. Men besloot tot een principe waarin de

streektaal ook de voertaal van overheidsdiensten en lokale besturen zou uitmaken. Van de

uitvoering van het decreet kwam echter niet veel in huis. Het behoud van een zekere

Franstaligheid in Vlaanderen werd beschouwd als een bindmiddel tussen de Belgen, terwijl aan

kennis van het Nederlands in Brussel en in Wallonië geen behoefte bestond (Van Santen, 2002).

Toch kende het interbellum een zekere vernederlandsing van het openbare leven. In de jaren

dertig werd nog een reeks taalwetten goedgekeurd die ondermeer de onderwijstaal in het hele land

regelden. Ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit was vanaf 1930 opnieuw een feit.

Grote veranderingen bleven uit tot het vastleggen van de taalgrens in 1962. In 1963 werd het

territorialiteitsbeginsel doorgetrokken in de nieuwe taalwetgeving. In België werden vanaf dit

moment vier taalgebieden onderscheiden: een Nederlandse regio, een Franstalige, een

Duitssprekende en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Een wijziging van de taalgrens werd

onmogelijk gemaakt door de bepaling dat de grenzen slechts kunnen worden gewijzigd door een

federale wet, aangenomen met een bijzondere meerderheid10. In 1970 werd de taalwetgeving

verankerd in de Grondwet en werden er op basis van het territorialiteitsbeginsel Gemeenschappen

en Gewesten afgebakend. Het zijn de Gemeenschappen die toezien op het naleven van de taalwet.

Het vastleggen van de taalgrens bracht echter allesbehalve een einde van het Belgische

taalconflict. De dominantie van het Frans in Brussel, de taalgrensgemeenten en de verfransing van

de Vlaamse rand rond Brussel bleken immers ook in de federale verkiezingen van 2007

struikelblokken van formaat.

8 De Vlaamse Beweging werd van meet af aan door conservatieve religieuzen gedragen (Wils, 2001). Volgens

Eric Hobsbown (1992) betekende de verdediging van de oude taal in Vlaanderen dan ook niets anders dan de

verdediging van de oude zeden en tradities. 9 De meerderheid van de Vlamingen weigerde echter aan de verkiezingen van de Raad deel te nemen. 10 Dat betekent dat het wijzigingsvoorstel in de twee kamers van het federale parlement een tweederde

meerderheid achter zich moet krijgen en dat in elke taalgroep een meerderheid van de parlementsleden achter

de wet moet staan.

Page 25: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

14

B. TAAL IN VLAANDEREN VANDAAG

Bij de opening van de Scheldetunnel vroeg een Vlaamse journalist aan de lintendoorknippende

Minister: “Hoe is de uitspraak eigenlijk in het Nederlands: tunnel of tunnèl?” waarop de Minister

antwoordde: “Wat zeggen uw collega´s tegen u: pummel of pummèl?” (Rombouts, 1999 p. 20).

De Belgische Grondwet erkent drie officiële talen: het Frans, het Duits en het Nederlands. De

Grondwet stelt de taalvrijheid van het individu als recht voor iedere burger. Privé mag iedereen de

taal gebruiken die hij of zij verkiest. Voor een aantal publieke domeinen is het taalgebruik

vastgelegd. In deze domeinen is de officiële taal, de taal van het grondgebied11.

De positie van het Nederlands in de Belgische staat is vandaag de dag op z’n minst standvastig te

noemen. Officiële instanties in Vlaanderen maken daarbij gebruik van het Standaardnederlands,

zoals dat door de Nederlandse Taalunie wordt vastgelegd voor Nederland, Vlaanderen en

Suriname. Daarnaast wordt in media en theater veelvuldig gebruik gemaakt van een

overkoepelende zuidelijk gekleurde omgangstaal, ook wel Verkavelingsvlaams of Soap-Vlaams

genoemd. De verschillende lokale Vlaamse dialecten spelen in vele regio’s echter nog steeds een

belangrijke rol en hebben elk een erg distinctief karakter. Zo zijn het Antwerps en het West-Vlaams

twee zeer verschillende varianten van het Nederlands.

Naast de officiële Belgische talen is, net als in veel andere Europese landen, in Vlaanderen een

groot aantal andere talen in omloop. Het Italiaans, het Marokkaans en het Turks tellen in België elk

meer dan 60000 sprekers (Neon, 2008). Het Engels heeft via de media zijn weg gevonden naar het

onderwijs, de academische wereld en de economische regionen.

C. OPBOUW VAN EEN COLLECTIEF VLAAMS GEHEUGEN: DE TAALSTRIJD

De invloed van de duale identiteit van de Belgische staat op de ideologische constructie van het

Nederlands in Vlaanderen concentreert zich op twee domeinen. Een eeuw van taalstrijd heeft een

onuitwisbaar effect gehad op de ontwikkeling van een collectief Vlaams geheugen en een

collectieve Vlaamse geschiedenis. Twee decennia van federalisering zijn vervolgens bepalend

geweest voor het ontstaan van een Vlaams natiegevoel.

Het belang van taal in de Belgische context werd door het Belgische staatshoofd, Koning Albert II,

in zijn kerstboodschap van 1998 nogmaals beklemtoond: De taal van een mens bepaalt in hoge

mate zijn wijze van redeneren en van aanvoelen, wat hij zal zien of wat hij niet zal zien. De taal

waarin hij denkt is als een venster waardoor hij de werkelijkheid zal waarnemen. Zijn wereldbeeld

wordt mede bepaald door zijn taal en wat hij niet onder woorden kan brengen zal hem vlug

ontgaan. Elke taal bezit haar eigenheid, die afstraalt op al wie die taal spreekt. Een taal machtig

zijn betekent dus niet alleen dat wij met andere mensen kunnen communiceren maar ook dat wij

hun gevoeligheid, hun cultuur beter kunnen vatten, met andere woorden dat wij ze werkelijk

kunnen begrijpen (in Dewachter, 2006 p. 1).

11 De domeinen zijn: het openbaar gezag en het bestuur; gerechtzaken, onderwijs in de instellingen die de

overheid opricht, erkent of subsidieert; de sociale relaties tussen de werkgevers en hun personeel en de relaties

tussen de ondernemingen en de overheid (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999).

Page 26: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

15

De geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen leest allesbehalve als een onmiddellijk

succesverhaal. Volgens Willemyns en Daniels (2003) was het Nederlands na de Franse bezetting in

de Vlaamse gebieden op sterven na dood. Na een kort intermezzo met de vereniging der

Nederlanden werd de Vlaamse taal na de onafhankelijkheid opnieuw volledig gedomineerd door het

Frans. Het Frans werd vooropgesteld als hét bindmiddel van de natie en de enige mogelijke taal

voor ware patriotten. Elites, beleidsmakers en intellectuelen in beide landsdelen verkozen de taal

dan ook zowel in huiselijke als publieke kring. De kloof tussen Nederlands- en Franstalige werd op

deze wijze niet alleen een linguïstische breuklijn maar betekende ook een ware sociale scheiding

(Wils, 2001; Willemyns & Daniels, 2003).

De herinnering aan een verleden waarin de Vlaamse taal effectief met uitsterven werd bedreigd,

gecombineerd met de sociaal-politieke implicaties van de ondergeschikte positie van het

Nederlands, heeft de hedendaagse Vlaamse identiteit fundamenteel beïnvloed. Voor een groot deel

van de bevolking blijft ‘het Verhaal van het Vlaams’ bewaard in het geheugen en heerst het gevoel

dat voor de zo moeilijk verworven rechten nog elke dag moet worden gestreden12. Dit ondanks het

feit dat Vlaanderen vandaag zowel politiek als demografisch een stevige voet aan de grond heeft in

het Belgische staatsbestel.

Anderzijds leidde de doorgedreven federalisering van de Belgische staat in de laatste jaren, tot het

ontwikkelen van een specifiek Vlaams nationalisme. Het verder overhevelen van politieke

bevoegdheden naar de deelstaten lijkt plaats te hebben gemaakt voor de ontplooiing van nieuwe

politieke identiteiten in Vlaanderen en Wallonië. Steeds uitdrukkelijker wordt Vlaanderen door zijn

politieke elite dan ook gedefinieerd als een natie (Detant, 1998). Het nationalistische discours in

Vlaanderen vindt zijn uitdrukking in de oprichting van Vlaams-nationalistische partijen, in een

steeds groter wordende vraag naar communautaire zelfstandigheid, in een hernieuwde aandacht

voor de Vlaamse geschiedenis en de Vlaamse cultuur en in het beklemtonen van het belang van de

Nederlandse taal voor de Vlaamse samenleving13. Naast het praktische belang van het Nederlands

als communicatietaal van de samenleving komt de symbolische waarde van de taal tot stand in het

licht van het collectieve geheugen van de gemeenschap. De felheid waarmee het Nederlands in

12 Het verhaal van het Vlaams wordt door recent onderzoek van Wim Vandenbussche echter sterk genuanceerd.

Uit onderzoek naar het taalgebruik van de hogere sociale klassen in Brugge blijkt immers dat het Nederlands in

de negentiende eeuw in Vlaanderen veel minder bedreigd was dan steeds wordt gesteld. Archiefonderzoek

toont bovendien aan dat heel wat stadsadministraties in Vlaanderen bijna de gehele negentiende eeuw zonder

veel problemen in het Nederlands hebben gefunctioneerd (Vandenbussche, 2004). Deze vaststellingen

bevestigen het feit dat voor de ideologische constructie van het Nederlands in Vlaanderen, voornamelijk de

collectieve herinnering aan de taalstrijd een fundamentele rol speelt. Hoe de geschiedenis werkelijk is verlopen

is voor deze constructie minder van belang. 13 Er wordt vandaag nog weinig stilgestaan bij het feit dat de Vlaamse nationale taal Nederlands heet. Deze

benaming verwijst immers naar een andere natiestaat, namelijk Nederland. De aansluiting van het Vlaams bij

het taalgebruik in Nederland dateert van het midden van de negentiende eeuw en vond plaats onder luid

protest van Vlaamsgezinden die ook op taal- en spellinggebied de Vlaamse eigenheid uitgedrukt wilden zien

(Willemyns & Daniels, 2003). Vandaag wordt de dominantie van Nederland op de Nederlandse taal door de

taalunie genuanceerd.

Page 27: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

16

gemeenten als Halle, Gooik of Vilvoorde wordt verdedigd, krijgt aan de hand van de taalstrijd dan

ook nieuwe betekenis.

De taalstrijd heeft ontegensprekelijk een belangrijke invloed op het taalbeleid, zoals dat vandaag

door de Belgische en de Vlaamse overheid wordt gevoerd. De Vlaamse herinnering aan een periode

van sociale, economische en politieke onderdrukking plaatst elke discussie rond het gebruik van

taal in een erg delicate context en waarschuwt elke politicus tot oplettendheid bij het analyseren

van wetsvoorstellen en decreten. Een verstevigde nadruk op het Nederlands richt zich echter niet

enkel tot Franstalige landsgenoten. Ook anderstalige nieuwkomers, die zich met een amalgaam

aan verschillende moedertalen in Vlaanderen vestigen, zijn onderwerp van discussie. Steeds vaker

weerklinkt de eis aan anderstalige immigranten om zich in de taal van de autochtone gemeenschap

te verdiepen.

D. MULTICULTURALISME EN DE NATIESTAAT

Het laatste decennium bracht overal in Europa een hernieuwde aandacht voor eigenheid en

nationale cultuur (Joppke, 2004). Nationalistische partijen doen het in vele Europese landen

electoraal erg goed en ook de negatieve resultaten van de Nederlandse en Britse referenda voor

een Europese Grondwet duiden op een sterker nationaal bewustzijn. Deze nationalistische

tendensen leidden in vele landen tot een verhoogde nadruk op de rol van immigranten binnen de

samenleving en hun bereidwilligheid tot het overnemen van de nationale taal, de nationale cultuur

en de waarden en de normen van de natie.

Reeds in het begin van de twintigste eeuw werden immigranten in de Verenigde Staten door de

Naturalisation Act (1906) verplicht te assimileren aan de culturele en linguïstische meerderheid. De

overheid vreesde immers dat het actief gebruik van vreemde talen, alternatieve ideologieën in de

samenleving zou promoten (Ovando, 2003). Het taal- en integratiebeleid van vele Europese naties

vandaag, sluit opvallend veel bij deze veronderstelling aan.

In vrijwel heel Europa kwam migratie in de jaren negentig van de vorige eeuw bovenaan de

politieke agenda (Blommaert, 2001). In deze periode van economische crisis, waarin de westerse

welvaartstaat het steeds moeilijker kreeg, trad het vraagstuk van allochtone marginaliteit

prominent op de voorgrond. De multiculturele samenleving, zoals die daarvoor werd gepromoot,

leek voor velen niet in staat immigranten op te nemen in de maatschappij maar had nieuwkomers

in een achtergestelde positie aan de rand van de samenleving gebracht. Deze achtergestelde

positie van immigranten werd voor vele overheden veroorzaakt door de segregatieve houding en

culturele onaangepastheid van nieuwkomers aan de samenleving (Blommaert, 2001). Een

oplossing voor dit probleem zou dan ook liggen in een diepere aanpassing van allochtonen aan het

dominante systeem.

Het was echter niet enkel de sociale bekommernis om de achtergestelde positie van allochtonen,

die aan de basis lag van de roep om acculturatie. Huntington beschreef in zijn standaardwerk The

Clash of Civilizations (1996) de vermeende dreiging die uitgaat van de talrijke immigratiestromen

naar Europa. Zolang immigrantengemeenschappen niet verplicht worden zich cultureel en

linguïstisch te assimileren aan de meerderheidscultuur, wordt de Europese samenleving volgens

Huntington continu beïnvloed door vreemde ideeën. Deze ideologische beïnvloeding kan uiteindelijk

Page 28: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

17

slechts leiden tot een overname van de Europese cultuur door immigrantengemeenschappen en tot

een onherroepelijke teloorgang van de Europese waarden en normen.

Hoewel de Clash-of-Civilazationstheorie reeds veelvuldig en op overtuigende wijze werd ontkracht14

lijkt de Huntingtoniaanse filosofie de westerse politieke besluitvorming en het Europese

maatschappelijke debat rond integratie nog steeds te beheersen. Immigratie is in Europa slechts

aanvaard, wanneer nieuwkomers geen bedreiging vormen voor de waarden en normen van de

staat en ze zich schikken in de cultuur en gewoonten van de samenleving. Immigratie is in Europa

met andere woorden slechts aanvaard, wanneer nieuwkomers integreren.

Een belangrijke maatstaf voor integratie is de overname van de dominante landstaal door de

immigrant. Volgens Brill-Olcott en Semionova (2001) is de gelijkschakeling van linguïstische

adaptatie en integratie te wijten aan het belang van taal bij de identiteitsvorming van een

nationale groep. Het beheersen van de nationale taal wordt een voorwaarde voor toegang tot de

nationale cultuur.

Het onvermogen van sommige nieuwkomers om de landstaal aan te leren, wordt dan ook al gauw

gelijkgeschakeld aan een onwil tot integratie en acculturatie. Dergelijke gevoelens leidden in

Frankrijk en de VS tot de oprichting van bewegingen, die de eis tot linguïstische adaptatie van

nieuwkomers, in naam van het behoud van cultuur en traditie, actief verwoorden en promoten.

Onderzoek van Espenshade en Calhoun (1993) wijst bovendien uit dat een belangrijke factor in

vreemdelingenhaat vandaag, wordt gevormd door het idee van een autochtone bevolking dat

allochtone nieuwkomers de taal van de staat niet willen leren.

Een dergelijk, op taal gericht discours, is ook het Vlaamse debat rond integratie niet vreemd.

Nederlands wordt daarbij gezien als de sleutel tot de Vlaamse maatschappij en de voorwaarde voor

een succesvolle integratie. De weinige beheersing van het Nederlands van sommige immigranten

leidde volgens de Vlaamse overheid immers tot een economische en sociale achterstandspositie,

die slechts zou worden weggewerkt door het intensief leren van de Nederlandse taal. Integratie in

de samenleving staat volgens de Vlaamse overheid dan ook gelijk aan het overnemen van de

nationale taal. Of de overheid zich met dit discours op alle nieuwkomers in de Vlaamse

samenleving richt, wordt in een volgend hoofdstuk uitgewerkt.

De eis tot linguïstische adaptatie klinkt bovendien niet alleen in beleidskringen. Ook binnen de

Vlaamse samenleving groeit de bezorgdheid rond het multiculturele thema, getuige de hoge

electorale scores van een partij als het Vlaams Belang. De stereotiepe immigrant wordt steeds

meer verweten te weinig aan het maatschappelijke leven deel te nemen, te veel gebruik te maken

van de voordelen van het Vlaams sociaal systeem en te weinig ijver aan de dag te leggen om te

communiceren in de landstaal. Daarenboven groeit in vele middens de ergernis over de weigering

van culturele en religieuze minderheidsgemeenschappen om hun tradities en gewoontes te verlaten

en neemt de angst dat deze gewoonten zouden uitgroeien tot norm gestadig toe.

Het taalbeleid van de Vlaamse overheid is, zoals duidelijk werd, het resultaat van verschillende

oorzaken en factoren. De herinnering aan de taalstrijd maakt taal in de Vlaamse maatschappij een

bijzondere symbolische factor en een blijvende gevoeligheid in politieke beslissingen. De implicaties

14 Zie Qureshi, E., Sells, M., 2003: The New Crusades. Constructing the Muslim Enemy.

Page 29: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

18

die op communautair vlak aan de talige scheidingslijn zijn verbonden, beklemtonen bovendien het

belang en de draagwijdte van het thema bij beslissingen op politiek niveau. Daarnaast verhoogt

het hernieuwde succes van nationalistische bewegingen en partijen de aandacht voor de taal in het

Vlaamse maatschappelijk discours. Deze bewegingen promoten doorgaans tegelijkertijd een

kritische houding ten opzichte van immigratie en de houding van immigranten in de nationale

maatschappij.

A. HISTORIEK VAN HET HEBREEUWS

Het gebruik van het Hebreeuws als landstaal dateert reeds van de tiende eeuw voor de jaartelling.

De voertaal van het koninkrijk Juda, bestaande uit de Joodse stammen Benjamin, Juda en Simeon,

was van 922 voor de jaartelling tot de Babylonische ballingschap in 586 voor de jaartelling, het

Judees, een dialect van het Hebreeuws. Vanaf ongeveer 700 voor de jaartelling deed het Aramees

zijn intrede in het gebied van het huidige Israël. De taal werd verspreid door de

nederzettingspolitiek van de Assyrische en de Babylonische overheid en reeds ten tijde van het

Nieuw-Assyrische rijk was het Aramees uitgegroeid tot de lingua franca van het Midden Oosten15.

Toen de Joodse ballingen in 515 voor de jaartelling, na de val van Babylonië naar Juda

terugkeerden, werd het gebied tweetalig Hebreeuws-Aramees16.

Het begin van de jaartelling luidde een drietalige periode in, waarin het Grieks werd gesproken

door de overheid en inwijkelingen uit de Griekse kolonies. Het Hebreeuws groeide uit tot de taal

van het religieuze leven en de voertaal van de zuidelijke Joodse dorpen in Judea. Het Judeo-

Aramees werd gesproken in Galilea en de overige gebieden van het land. In de volgende twee

eeuwen won het Aramees echter aan belang en was de taal goed op weg om het Hebreeuws te

vervangen als dagelijkse communicatietaal binnen de Joodse gemeenschap. Om het voortbestaan

van de heilige Hebreeuwse taal te verzekeren, werd het aanleren van het Hebreeuws door de

rabbijnen uitgeroepen tot een religieuze plicht. De inspanningen van de rabbijnen ten spijt, groeide

het Aramees in de vijfde en de zesde eeuw na de jaartelling, uit tot de dagelijkse taal van Joden in

het land Israël. Het Hebreeuws bleef zijn religieuze en liturgische invulling behouden.

In diaspora werd het Aramees als spreektaal langzaam vervangen door andere talen en namen de

verschillende Joodse gemeenschappen opnieuw een viertalig patroon aan. Het Aramees werd

samen met het Hebreeuws beschouwd als taal van religie en studie en de twee talen werden

bovendien gebruikt als communicatiemiddel tussen Joden uit verschillende gebieden. De landstaal

15 Om veroverde gebieden beter onder controle te houden, verplichtten de Assyrische en de Babylonische

heersers overwonnen volkeren zich in andere delen van het rijk te hervestigen. Deze politiek brak de solidariteit

onder stammen en volkeren en maakte de kans op revoluties en staatsgrepen kleiner. De uitgeweken volkeren

brachten doorgaans hun eigen taal mee naar de nieuwe gebieden en zo introduceerden ook Aramese

bannelingen hun taal in het land Israël. 16 De band tussen het Aramees en het Hebreeuws zou niet meer worden verbroken. Hoewel het Hebreeuws de

belangrijkste religieuze taal is voor het Jodendom vandaag, is het Aramees de taal van de ketoeba (het

huwelijkscontract), van de get ( het echtscheidingscontract), van de Babylonische Talmoed en van vele

rabbijnse geschriften.

HOOFDSTUK 3. DE IDEOLOGISCHE CONSTRUCTIE VAN TAAL IN ISRAËL

Page 30: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

19

van de staat waarin de Joden zich hadden gevestigd, werd aangeleerd in functie van communicatie

met niet-Joden. Voor contacten binnen de eigen gemeenschap maakte men gebruik van Joodse

dialecten als het Jiddisj, het Judeo-Grieks, het Ladino, het Laaz of het Judeo-Arabisch.

Het einde van de negentiende eeuw betekende een versterkte terugkeer van Joden uit diaspora

naar het Midden Oosten. De oude Joodse steden van Jeruzalem, Hebron en Tiberias behoorden op

dat moment tot de Ottomaanse provincie van Palestina en stonden onder Turks bewind. De regio

was een smeltkroes van talen en dialecten. Het Turks was er de taal van de overheid, lokaal

heersten Arabische dialecten en een kleine intellectuele elite maakte gebruik van het Klassiek

Arabisch. Sefardische Joden die zich in de Palestijnse gebieden vestigden, namen al snel het

Arabisch over in communicatie met niet-Joden. Binnen de gemeenschap maakten ze echter gebruik

van het Judezmo en het Ladino terwijl Asjkenazische inwijkelingen zich bedienden van het Jiddisj.

Onder invloed van christelijke missionarissen vonden bovendien verschillende Europese talen

ingang.

Dit complex taalpatroon werd behouden tot de aankomst van overtuigde Joodse nationalisten in de

Palestijnse provincie. Deze aanhangers van het zionisme wilden een nieuwe Jood creëren, die zou

leven in een eigen thuisland waar het Hebreeuws als voertaal gold. De heropleving van het

Hebreeuws, dat door deze idealisten werd voorgestaan, verliep echter niet zonder slag of stoot en

werd door verschillende groepen binnen de gemeenschap actief tegengewerkt. De verspreiding van

het Hebreeuws in de jisjoev17 is dan ook voornamelijk te danken aan het doorzettingsvermogen

van de socialistische kolonisten. Deze zionisten, die zich vanaf 1900 verspreid over het land in

landbouwnederzettingen vestigden, gebruikten enkel nog het Hebreeuws als communicatietaal.

Het Hebreeuws dat in de jisjoev werd gesproken, was niet het Hebreeuws van de Tora of van de

Bijbelse traktaten. Hoewel het Bijbels Hebreeuws gedurende eeuwen als middel voor geschreven

communicatie diende, ontbrak het de taal aan woordenschat voor gebruik in een moderne context.

Het nieuwe Hebreeuws bouwde deels voort op haar Bijbelse voorganger en nam morfologische

constructies over in vereenvoudigde vorm. De belangrijkste lexicale invloed voor de nieuwe taal

was het Jiddisj en ook een deel van de zinsbouw van het Moderne Hebreeuws stamde af van deze

Hoogduitse variant (Kuzar, 2001). Daarenboven stond de omgangstaal onder invloed van het

Russisch, het Frans, Duits en Engels (Kuzar, 2001).

In 1920 was het Hebreeuws uitgegroeid tot de belangrijkste publieke taal van de gemeenschap.

Onder het Britse Mandaatbestuur (1919) werd het Modern Hebreeuws naast het Engels en het

Arabisch erkend als officiële landstaal en dankzij de groeiende politieke en organisatorische macht

van de jisjoev, trad een intens standaardiseringsproces op.

De dominantie van het Hebreeuws werd na de oprichting van de staat Israël in 1948 nogmaals

bevestigd en erkend als de eerste taal van het land. Onder de vele Joodse immigranten heerste

een grote bereidwilligheid volledig op het Hebreeuws over schakelen en de eigen moedertaal in dit

proces op te geven. Het aantal sprekers van het Hebreeuws verdubbelde gedurende de eerste vijf

jaar na de staatsvorming en de taal zou gedurende vele jaren het sociale, publieke en politieke

leven beheersen.

17 Jisjoev is de Hebreeuwse term die wordt gebruikt voor de Joodse gemeenschap in het toenmalige Palestina.

Page 31: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

20

De meerderheidspositie van de taal was in de Israëlische staat echter nooit absoluut. De

autochtone Palestijnse bevolking bleef immers vasthouden aan het Arabisch binnen de eigen

gemeenschap. De constante stroom van immigranten betekende ook een voortdurende instroom

van nieuwe talen. Daarenboven weigeren ultraorthodoxe gemeenschappen in Israël tot op vandaag

het Hebreeuws te gebruiken als dagelijkse omgangstaal en maken zij binnen hun gemeenschap

gebruik van het Jiddisj.

B. TAALSITUATIE IN ISRAËL VANDAAG

De enorme heterogeniteit van de verschillende immigratiegolven naar Israël, vormde de staat niet

alleen tot een hoogst multiculturele samenleving, het creëerde een lappendeken van talen en

dialecten dat zich uitstrekt over het land.

De sterke ideologische ruggesteun van het zionisme maakte van het Hebreeuws de dominante taal

voor officieel, privaat en publiek gebruik en voor het merendeel van de Israëli’s is het de

belangrijkste communicatietaal, in de gemeenschap en op het werk. Dit ondanks het feit dat voor

meer dan de helft van de Israëli’s het Hebreeuws niet de moedertaal vormt (Spolsky & Shohamy,

1999).

De taal van communicatie en onderwijs binnen de Palestijns-Israëlische gemeenschap is het

Arabisch. Hoewel thuis en in de eigen dorpen en steden het Arabisch als voertaal geldt, gebeurt het

merendeel van de communicatie op de werkvloer en in het hoger onderwijs in het Hebreeuws

(Spolsky & Shohamy, 1996). De Arabisch sprekende gemeenschap wordt gekenmerkt door een

diglossie tussen het Modern Standaard Arabisch, voor geschreven en formele activiteiten en het

gesproken Palestijns-Arabisch dialect.

Naast de twee officieel erkende talen, Hebreeuws en Arabisch worden meer dan dertig

minderheidstalen dagelijks door immigrantengemeenschappen gebruikt. Russisch, Roemeens

Frans, Hongaars, Pools, Amharisch, Spaans en Duits worden in de meeste steden veelvuldig

gesproken. Recent ingeweken immigranten blijven doorgaans een tijdje vasthouden aan hun

moedertaal en gebruiken geen Hebreeuws thuis of binnen de eigen gemeenschap. Reeds langer

gesettelde inwijkelingen schakelen gewoonlijk over naar Hebreeuws, uitgezonderd de oudere leden

van de gemeenschap (Spolsky & Shohamy, 1999).

Het belang van het Engels en het Russisch is in de laatste jaren opvallend gegroeid. Globalisatie

maakte van het Engels de taal voor handel, reizen en contacten met andere nationaliteiten. Het is

daarenboven de taal van de grootste Joodse gemeenschap in diaspora. Het Russisch is door de

grote aantallen Russische immigranten van de jaren negentig een belangrijke taal geworden in het

Joodse dagelijkse leven. Russen blijken immers sterk vast te houden aan de eigen groepsidentiteit

en blijven het Russisch behouden voor communicatie binnen de eigen gemeenschap.

Het Israëlische taalbeleid nam in 1996 dan ook een cruciale wending. Meertaligheid wordt in de

Israëlische context meer en meer beschouwd als een vaststaand feit en wordt door de overheid zelf

benaderd als een gewenst doel. De staat bevestigt de eerste plaats van Hebreeuws in de

samenleving, maar geeft volledig formele erkenning aan het Arabisch en aan de talen van

immigrantengemeenschappen. Overheidsdiensten functioneren niet alleen in de twee officiële

talen, maar geven vaak ook dienstverlening in het Engels, het Russisch of het Amharisch. Kinderen

Page 32: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

21

kunnen zich op school verder oefenen in hun moedertaal en kunnen examens ook in hun thuistaal

afleggen.

C. HET HEBREEUWS IN DE JOODSE CULTUUR EN DE JOODSE RELIGIE

De constructie van de Joodse identiteit is reeds heel lang in de geschiedenis verbonden met een

linguïstische keuze. Na de verwoesting van de tweede tempel in 70 na de jaartelling werd kennis

van halesjon hakodesj (‘de heilige taal’) een identiteitskenmerk voor mannelijke Joden in de

provincies van het toenmalige Romeinse Rijk (Spolsky & Shohamy, 1999). Ook in de middeleeuwen

waren de Joden van de getto’s en de sjetls te herkennen aan het gebruik van het Hebreeuws of het

Jiddisj. Tot op vandaag zijn de exotische klanken van het Hebreeuws een distinctief kenmerk van

Joodse gemeenschappen in Antwerpen, Parijs of New York.

Het Hebreeuws groeide voor Joden in diaspora doorheen de eeuwen uit tot een religieuze en een

liturgische taal18. Het was de heilige taal waarin de Tora was geschreven, de taal van gebeden en

van de synagoge. De directe associatie van het Hebreeuws met de Joodse religie zorgde voor een

blijvende inbedding van de taal in de Joodse godsdiensttraditie. Hoewel het Hebreeuws niet altijd

dienst deed als spreektaal, werd de taal elke dag herhaald in de Joodse orthopraxis en van

generatie op generatie doorgegeven. Bovendien werden Hebreeuwse teksten die de godsnaam

bevatten in de Joodse religie als heilig bestempeld en mochten deze op geen enkel moment worden

vernietigd. De teksten werden begraven en vormden een bron van informatie over rituelen en

religie. Het belang van deze schriftelijke bronnen en de rol van de taal in praxis en rituelen,

bezorgden het Hebreeuws de status van ‘doorgever van de traditie’. De taal werd dan ook

beschouwd als een van de belangrijkste factoren die bijdroeg tot het behoud van de Joodse traditie

en cultuur.

De Haskala verhief het Hebreeuws, in plaats van het Jiddisj dat men als onbeschaafd beschouwde,

tot spreektaal van de Europese Joodse seculiere elite. Na het falen van de emancipatiebeweging

werd de Hebreeuwse taal een symbool van eenheid binnen de Joodse gemeenschap en een

medium tot revolte tegen het politieke en religieus-orthodoxe establishment (Spolsky & Shohamy,

1999). Hoewel religie voor de verlichte denkers niet meer het voornaamste aspect van het Joodse

leven uitmaakte, behield het Hebreeuws zijn belangrijke status. Het ging echter over van een taal

gedomineerd door de klerikale klasse, naar een medium van nationale cultuur (Alter, 1994).

Hoewel deze twee voorbeelden slechts een klein deel van de geschiedenis van het Hebreeuws

omslaan, duiden ze de wisselende invulling die de taal doorheen de geschiedenis van de Joodse

gemeenschap heeft gekregen. De religieuze bijklank van het Hebreeuws schiep een blijvende band

tussen de taal en de religieuze gemeenschap en tekende op die manier voor haar voortbestaan. De

culturele invulling, die het Hebreeuws sinds de Haskala rijk is, maakte haar tot de taal van

onderwijs, literatuur en poëzie. Haar rol in het overleveren van de tradities bezorgde haar

daarenboven een bijna onaantastbare status in de Joodse ideologie.

18 Dagelijkse communicatie vond doorgaans in een van de Joodse dialecten plaats.

Page 33: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

22

D. HET ZIONISME EN DE TERUGKEER VAN HET HEBREEUWS

Ondanks de inspanningen van de Haskala om het Hebreeuws als spreek- en onderwijstaal te

promoten, bleef het merendeel van de Joodse gemeenschappen tot in de negentiende eeuw

vasthouden aan Joodse dialecten. Het was de zionistische beweging die de ‘herleving van het

Hebreeuws’ eind negentiende eeuw opnieuw op de agenda plaatste.

De basis van de zionistische ideologie wordt gevormd door het verlangen alle Joden uit de diaspora

te verzamelen in hun oorspronkelijke thuisland. De terugkeer naar Zion is een eeuwenoud concept

dat zich reeds vele eeuwen in de Joodse religie en cultuur manifesteert. Eind negentiende eeuw

werd ze onder invloed van de vrijheidsbewegingen in de Balkan en Oostenrijk - Hongarije vertaald

naar een moderne nationalistische beweging.

De keuze voor het Hebreeuws als nationale taal werd niet ingegeven door praktische motieven,

maar was voornamelijk aan ideologische overwegingen toe te schrijven. In het kader van de

zionistische strijd, waarbij de creatie van een nationaal thuisland voor de Joden centraal stond,

moest ook aan de linguïstische eenheidseis van een natie worden voldaan. De keuze van het

Hebreeuws, met het oog op deze taak, lag echter niet voor de hand. De communicatietaal van de

negentiende eeuwse zionisten was immers het Duits en in het merendeel van de Joodse

gemeenschappen in Europa was het Jiddisj de voertaal. Niet alle zionisten zagen de terugkeer van

het Hebreeuws bovendien als even noodzakelijk. Het Hebreeuws werd in de context van de jisjoev

beschouwd als een interessante communicatietaal, maar diende niet alle overige talen te

vervangen. Een gezamenlijke taal werd in sommige takken van het zionisme niet gezien als een

noodzakelijke component van een natiegevoel (Ben-Bassat, 1999). Ook de orthodoxe

gemeenschap had het moeilijk met de keuze voor het Hebreeuws. Het aanwenden van het

Hebreeuws als spreektaal zou het heilige aspect van de taal doen verloren gaan. Onjuistheden en

taalfouten zouden de status van de taal corrumperen en haar herleiden tot louter een middel van

dagelijkse communicatie. Hamilchemet Hatsafot (‘de taalstrijd’) woedde tot in het begin van de

twintigste eeuw in volle hevigheid. De status van het Hebreeuws in de Joodse identiteit was

uiteindelijk doorslaggevend bij de beslissing van het Tiende Zionistische Congres in Bazel (1911)

om de prioriteit van het Hebreeuws als nationale taal te verankeren.

De moeilijkheid waarmee het Hebreeuws ingang vond en de ideologische basis waarop de

taalkeuze is gestoeld, leidde tot een constante drang in het zionisme om het belang van de

Hebreeuwse taal voor de Israëlische identiteit te beklemtonen en leidde beleidsmatig gedurende

vele jaren tot een strikt eentalig taalbeleid (Spolsky & Shohamy, 1999). Nieuwe immigranten

werden van bij hun aankomst in het land aangemoedigd de eigen taal op te geven en over te

schakelen op het Hebreeuws. In deze geest van linguïstische adaptatie vond ook het Israëlische

onderwijssysteem voor anderstaligen haar ontstaan.

E. ISRAËL ALS ‘IMMIGRANT STATE’: HEBREEUWS ALS BINDMIDDEL

Het promoten van de Hebreeuwse taal bij nieuwe immigranten was niet enkel vanuit ideologische

overtuiging een noodzaak. Praktische bekommernissen in het staatsvormingsproces bleken

evenzeer een belangrijke motivatie.

Page 34: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

23

Na de onafhankelijkheidsverklaring van de staat in 1948 werd het land al gauw geconfronteerd met

stromen immigranten die deel wilden uitmaken van de nieuwe natie. De nieuwkomers die zich van

over de hele wereld naar de nieuwe staat bewogen, vormden echter allesbehalve een homogene

groep. Afkomstig uit alle uithoeken van de wereld brachten deze families hun gewoonten en

tradities mee, hingen ze verschillende vormen van het Jodendom aan en spraken ze de talen en

dialecten van hun moederland. De integratie van deze zo verscheiden nieuwkomers tot een geheel

verliep dus niet zonder slag of stoot. Nochtans diende zich vanuit demografisch en

veiligheidsoogpunt de dringende noodzaak op om van deze groepen één volk te maken. Het land

had met andere woorden nood aan een eenduidige identiteit. Een taak die moest volbracht worden

door drie grote spelers: de media, het leger en het onderwijs.

Het Hebreeuws kreeg in navolging van de zionistische idealen in dit proces een belangrijke rol

toebedeeld. De eenheidstaal zou immers het beeld van de Joodse natie als homogeen volk

uitdragen en versterken en het contact en de verstandhouding tussen de verschillende

bevolkingsgroepen bevorderen. De kennis en het gebruik van de taal werden daarbij het

bindmiddel dat de inwoners van de nieuwe entiteit moest verenigen en verbinden. Het beheersen

van de nationale taal moest de immigranten daarenboven toegang geven tot de culturele symbolen

en collectieve geschiedenis van de Israëlische samenleving. De gemeenschap werd op deze manier

gestoeld op een gezamenlijke Joodse erfenis, terwijl de mogelijkheden en ambities van individuen

werden vergroot (Brosh-Vaitz, 2005). Waar het Hebreeuws gedurende eeuwen symbool stond voor

de Joodse identiteit, werd de taal onder invloed van het zionisme onlosmakelijk verbonden met de

Israëlische zelfdefinitie.

Daarnaast diende de scholing in het Hebreeuws ook de educatieve verschillen tussen de

verschillende groepen te minimaliseren. Veel immigranten van na de onafhankelijkheid waren

afkomstig uit armere landen en regio’s waar van formeel onderwijs weinig sprake was. Om de kloof

met de vaak hoogopgeleide bestuurselite te verkleinen, was taalonderwijs dan ook absoluut

noodzakelijk.

Een derde factor die bijdroeg tot de nadruk op het taalonderwijs was de vaststelling dat veel

oudere immigranten de taal minder snel oppikten dan hun kinderen en kleinkinderen en bijgevolg

ook veel moeite ondervonden om in de Israëlische samenleving te integreren. Het Hebreeuws zou

daarom niet alleen op scholen worden gedoceerd, maar groeide ook uit tot een fundamentele

component van het volwassenenonderwijs (Peretz, 1994).

Ook in Israël werd het beheersen van de taal dus beschouwd als een uitdrukking van de

succesvolle integratie van immigranten in de maatschappij. De oprichting van een specifiek

taalonderwijssysteem voor anderstalige nieuwkomers, het oelpansysteem, moest de talige

integratie van immigranten dan ook bevorderen. Zowel in de oelpanklassen als in het onderwijs

voor minderjarigen was linguïstische assimilatie het gewenste doel. Het is daarenboven opvallend,

dat dit idee nooit door minderheden of immigrantengemeenschappen werd uitgedaagd. De centrale

rol van het Hebreeuws binnen de zionistische ideologie en het Israëlische staatsleven, overtuigde

ook immigranten van de noodzaak het Hebreeuws als enige taal aan te wenden (Spector, 1997).

Page 35: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

24

De prominente plaats van het Hebreeuws in de Israëlische staatsideologie was gezien de historiek

van de taal geen vanzelfsprekend gegeven. De status van het Hebreeuws als overdrager van

traditie, de belangrijke culturele rol van de taal in de Joodse identiteit en de religieuze verbintenis

van het Hebreeuws met het Jodendom, motiveerden de zionistische beweging er echter toe het

Hebreeuws naar voor te schuiven als het kenmerk van de nieuwe Joodse samenleving. De rol van

het Hebreeuws als bindmiddel na de onafhankelijkheid leidde tot het ontstaan van een eentalig

beleid, dat elk gebruik van minderheidstalen in de samenleving tegenging. De Oelpan en het

onderwijs voor immigranten fungeerden in dit opzicht als harmoniserende mechanismen, die de

aanpassing en de integratie van nieuwkomers in de maatschappij moesten bevorderen.

Page 36: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

25

Deel II. VLAANDEREN

Het is niet makkelijk een duidelijk en coherent beeld te schetsen van de huidige allochtone

bevolking in België. Een overzicht is niet eenvoudig te behouden in het geheel van statistieken,

cijfers, ramingen en enquêtes. Wie in België als nieuwkomer wordt beschouwd, hangt dan ook af

van verschillende factoren zoals juridische verblijfstatus, tijdsdimensie, leeftijd of taal (Deschamps,

2003)19.

Niet alleen worden immigranten onderverdeeld aan de hand van hun verschillend verblijfstatuut,

gaande van asielzoeker tot erkende vluchteling, arbeidsmigrant of volgmigrant, ook demografisch

vormen ze geen homogene groep. Ze zijn talrijk, sterk verscheiden en afkomstig uit bijna alle

landen van de wereld. Het demografische profiel van immigranten in België bleek de laatste jaren

erg uiteenlopend. Dat immigratie een tijdelijk fenomeen zou zijn, beperkt tot mannelijke

handarbeiders, is dan ook achterhaald (Eggerickx et al, 2006).

In een overzicht van de immigratiegeschiedenis van Vlaanderen en België kan bovendien nooit een

volledig accuraat beeld van de immigrantenpopulatie van de regio worden geschetst. Onderzoek

kan immers nooit een volledig cijfer bieden van het aantal illegale migranten in ons land, aangezien

deze niet in officiële bronnen en statistieken zijn opgenomen. Over het profiel en de

karakteristieken van deze bevolkingsgroep bestaat dan ook geen uitsluitsel.

A. VAN ARBEIDSMIGRATIE TOT HET ASIELDECENNIUM: 1900 – 1999

Reeds in het begin van de twintigste eeuw zochten migranten van over heel Europa toevlucht in de

jonge staat België. 80% van de toenmalige immigranten was afkomstig uit de buurlanden, maar

ook Italianen waren al sterk vertegenwoordigd. Vluchtelingen uit Centraal en Oost Europa vonden

op weg naar de Nieuwe Wereld een verblijfplaats in Antwerpen en studenten uit Japan, Zuid-

Amerika en Rusland studeerden aan de Belgische universiteiten (CGKR, 2007). De Eerste

Wereldoorlog bracht een kentering in dit proces en zorgde vanaf 1914 voor een enorme daling van

het aantal immigranten (CGKR, 2007).

In het interbellum werden buitenlandse arbeidskrachten uitgenodigd om mee te werken aan de

heropbouw van het land. De respons uit Oost en Zuid Europa was groot. Onder de nieuwe

immigranten bevonden zich bovendien veel politieke vluchtelingen als Italiaanse antifascisten,

Duitse antinazi’s, Spaanse en Hongaarse vluchtelingen en Oost-Europese Joden (CGKR, 2007). De

opening van de Limburgse steenkoolmijnen in 1936 zorgde voor een nieuwe - voornamelijk

Italiaanse en Poolse - immigratiestroom. Om de arbeidsstromen beter te organiseren werden via

het patronaat FEDECHAR20 afspraken gemaakt met de autoriteiten in de herkomstlanden.

Arbeidsmigratie werd in deze periode dus al enigszins van overheidswege geregeld. Toch staken

19 Statistieken die zich enkel concentreren op immigratietendensen in Vlaanderen zijn moeilijk te vinden.

Daarom wordt hier een overzicht geboden van immigratie in de Belgische nationale context. 20 Federation des Associations Carbonnières.

HOOFDSTUK 1. IMMIGRATIE NAAR VLAANDEREN

Page 37: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

26

veel arbeiders nog steeds illegaal de grenzen over, een fenomeen waartegen de overheid

nauwelijks optrad (CGKR, 2006). In het zog van deze gastarbeiders vestigden zich lokale

handelaars en kleine ondernemers in de Belgische steden, die hun landgenoten van dagelijkse

producten voorzagen (CGKR, 2006).

De Tweede Wereldoorlog bracht op het Europese vasteland een ongeziene migratiestroom teweeg.

Een stroom Joodse vluchtelingen ging op zoek naar een nieuwe thuis in Europa of Amerika en de

geleidelijke opbouw van het IJzeren Gordijn dreef Oost-Europese vluchtelingen naar het Westen

(CGKR, 2006). België ving een deel van deze immigranten op in de hoop ze te kunnen

tewerkstellen in de steenkoolmijnen21. Dit plan mislukte grotendeels, waardoor men zich

genoodzaakt zag Duitse krijgsgevangenen en collaborateurs het werk te laten uitvoeren. Het

Belgisch-Pools-Italiaans protocol van 1946 voorzag de mijnen van Poolse en Italiaanse

werknemers.

In 1948 werd de Belgische economie door een recessie getroffen waarbij 10% van de actieve

bevolking het werk verloor. De negatieve economische balans leidde tot een strengere

immigratieregelgeving (CGKR, 20O7).

Tijdens de hoogconjunctuur tussen 1956 en 1969 verschoof het arbeidstekort van de mijnindustrie

naar nieuwe sectoren. Het gebrek aan ongeschoolde arbeidskrachten in de zware industrie, de

bouwsector, de textielsector en in de havens kon niet enkel meer worden opgevangen door

arbeidskrachten uit Italië. Daarom werden bilaterale overeenkomsten gesloten met nieuwe

wervingslanden als Spanje, Griekenland, Marokko en Turkije. Een extra wervingscampagne in

Noord-Afrika in de jaren zestig drong om demografische redenen aan op de gezinshereniging van

de gastarbeiders en hun families22 (CGKR, 2007). Het merendeel van deze arbeiders kwam België

als toerist binnen en werd via een medisch onderzoek bij de werkgever geregulariseerd.

De olieboycot van 1967 bracht de Europese industrie in een nieuwe crisis en zette de banen van

vele arbeiders op de helling. Om de werkgelegenheid voor Belgische arbeiders te garanderen, werd

onder druk van de vakbonden een strengere verblijfswetgeving voor immigranten goedgekeurd

(CGKR, 2007).

In 1974 kondigde de Belgische regering, net als in de rest van Europa een totale immigratiestop

aan. Enkel EU-onderdanen, asielzoekers, vluchtelingen, tijdelijke studenten en immigranten op

basis van gezinshereniging maakten nog kans op het Belgische staatsburgerschap en slechts

hoogopgeleide nieuwkomers kwamen nog in aanmerking voor een arbeidskaart. Met het inwerking

treden van de wet van ’74 werden 10000 vreemdelingen geregulariseerd. De inburgering van deze

ex-migranten voltrok zich in de jaren tachtig en de gemeenschap van gastarbeiders evolueerde tot

een ingeburgerde etnische minderheid (CGKR, 2007). Dit resulteerde in een stijgend aantal

eigendomsverwervingen, gemengde huwelijken en een toenemend aantal naturalisaties (CGKR,

2007). Gastarbeiders die geen aanspraak meer konden maken op een arbeidskaart kwamen

vervolgens illegaal in het land werken tijdens een kort toeristenverblijf (CGKR, 2006).

21 Steenkool was als belangrijkste energiebron hard nodig voor de heropbouw van het land na WOII. 22 Volgens de vooraanstaande demograaf Alfred Sauvy moesten om demografische redenen migranten worden

aangetrokken naar het verarmde Wallonië (CGKR, 2007).

Page 38: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

27

De jaren negentig kunnen we typeren als het asieldecennium. Het aantal asielaanvragen steeg van

gemiddeld 5200 aanvragen per jaar in de jaren tachtig tot ongeveer 18000 aanvragen per jaar in

de jaren negentig. Daarbij viel op dat na de val van de Berlijnse muur steeds minder asielzoekers

uit Azië en Afrika afkomstig waren, maar meer aanvragen uit Oost Europa werden ingediend

(CGKR, 2007). In 1999 stelde de federale regering een algemene verblijfsregularisatie voor,

waarbij ongeveer 35000 dossiers werden ingediend. In de laatste jaren van de twintigste eeuw

zochten voornamelijk Oost-Europeanen, op de vlucht voor de Balkancrisis, een onderkomen in

België (CGKR, 2007).

B. IMMIGRATIE ANNO 2008

In tegenstelling tot de stereotiepe beeldvorming van allochtonen komt slecht 28% van de

immigranten in België van een land buiten de Europese Unie. De grootste van deze allochtone

gemeenschappen bestaan uit personen van Marokkaanse, Turkse, Congolese en Amerikaanse

herkomst (Perrin, 2007).

De Marokkaanse gemeenschap heeft, net als de Turkse, sinds jaren een nauwe band met België.

Deze twee bevolkingsgroepen kwamen in de jaren zestig naar Vlaanderen en Wallonië om de

arbeidstekorten in de industrie en de bouwsector op te vangen. Via de toegelaten processen van

gezinshereniging vervoegden echtgenoten en families de arbeiders sinds de jaren zeventig in grote

aantallen.

De historische band tussen België en de huidige Democratische Republiek Congo zorgde reeds

sinds de jaren vijftig voor een belangrijke Congolese gemeenschap in België23. Het Congolese

aandeel in de migratiestromen in België en Vlaanderen wordt echter steeds kleiner (Perrin, 2007).

Emigratie uit de Republiek concentreert zich de laatste jaren minder op de vroegere koloniale

macht.

Daarenboven komt een groot deel van de Congolese immigranten als asielzoeker naar België.

Doordat asielzoekers sinds 1995 niet meer als immigranten in de officiële migratiestatistieken

worden opgenomen, lijkt het op basis van deze statistieken alsof het aantal Congolese immigranten

in België drastisch is afgenomen24.

De Belgische integratiediensten meldden de laatste jaren een opvallende toename van Aziatische

immigranten. De voornaamste herkomstlanden van deze groep immigranten zijn Pakistan, India,

Thailand en de Filippijnen (Perrin, 2007). Immigratie uit de Filippijnen is in België bijna volledig een

vrouwelijk fenomeen. Vrouwen uit dit ‘bruiddonorland’ vestigden zich de laatste jaren, in navolging

van hun Belgische echtgenoten, met twee- à drie1000 per jaar in het land (ADWA, 2001).

23 Opvallend is dat voor de Congolese onafhankelijkheid, zich slechts 100 Congolezen in België vestigden (DM,

28/04/2008). 24 Door het uitsluiten van asielzoekers uit de immigratiestatistieken geeft bovenstaand overzicht van immigratie

in België, gebaseerd op de officiële definitie van immigranten, een vertekend beeld van de werkelijke

demografische kenmerken van de vreemdelingengemeenschap. Omdat bijvoorbeeld het merendeel van de

Afrikaanse immigranten België als asielzoeker betreedt, is hun aandeel in de officiële immigratiestatistieken

onnatuurlijk laag.

Page 39: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

28

Europese immigranten, die gebruik maken van hun recht op vrijheid van verkeer en vestiging in de

Europese Unie, zijn in België sterk vertegenwoordigd25. Meer dan twee derde van de Belgische

nieuwkomers is dan ook afkomstig uit een land van de Europese Unie en in tegenstelling tot wat

doorgaans wordt aangenomen vestigen deze immigranten zich vaak voor lange tijd in ons land

(Perrin, 2007). Vandaag stijgt voornamelijk het aantal Franse en Nederlandse nieuwkomers

drastisch. Na de Italiaanse gemeenschap vormen zij dan ook de grootste vreemde bevolkingsgroep

van het land.

47% van alle nieuwkomers vestigde zich in 2005 in Vlaanderen (Van de Perre, 2007). Een

verklaring voor het grote aantal immigraties naar het Vlaamse gewest ligt volgens Jan Hertogen in

het verleden. Brussel en Wallonië werden in de voorgaande decennia immers al met een grote

immigratietoeloop geconfronteerd26 (Van de Perre, 2007). Europeanen vestigden zich de laatste

jaren op erg verspreide locaties en zijn vandaag voornamelijk terug te vinden in Brussel en Brabant

en in de grensstreken van Wallonië en Limburg. Niet-Europese immigranten richtten zich

voornamelijk op Brussel en Vlaanderen (Van de Casteele, 2007). Deze

immigrantengemeenschappen wonen doorgaans erg geconcentreerd en vinden we terug in Brabant

en in de driehoek Antwerpen-Gent-Brussel.

A. INTEGRATIE IN VLAANDEREN: VAN ARBEIDSMIGRATIE TOT INBURGERINGSBELEID

Tot de immigratiestop, die in 1974 door de Belgische regering werd uitgevaardigd, was van een

onthaalbeleid voor immigranten geen sprake. Migratie werd herleid tot het fenomeen van

gastarbeid en slechts als een tijdelijk gegeven benaderd. Initiatieven van overheidswege om de

integratie van immigranten te bevorderen waren schaars of onbestaand.

Na de immigratiestop groeide langzaam het idee dat vreemdelingen op termijn permanent deel

zouden uitmaken van de Belgische samenleving. De stijgende aandacht voor de noden van de

migrantenbevolking ging in de jaren tachtig gepaard met een doorgedreven federalisering van het

land, waarbij het onthaalbeleid voor vreemdelingen in handen kwam van de gemeenschappen. De

tewerkstellingsbegeleiding van geïmmigreerde arbeiders werd daarbij vervangen door een

integratieprogramma voor inwijkelingen. Het ontbreken van een structuur binnen de opvangsector

voor immigranten en het structurele tekort aan middelen binnen de sector, maakten een degelijk

opvangbeleid in deze periode echter onmogelijk (ABB, 2007). Wel werd vanaf 1980 gewerkt aan de

uitbouw van een onderwijssysteem voor taalonderricht aan meerderjarige immigranten.

Het succes van extreemrechts plaatste het migrantenthema eind jaren tachtig prioritair op de

politieke agenda. Het federale regeerakkoord van 1988 stelde dan ook voor het eerst een ernstig

beleid te willen voeren om het harmonieus samenleven van immigranten en de Belgische bevolking

te bevorderen (in ABB, 2007). Ook de Vlaamse regering formuleerde in datzelfde jaar een

25 Alleen het aantal EU-inwoners van Luxemburg en Frankrijk komt in de buurt van het Belgische cijfer (Perrin,

2007). 26 Op dit moment is 57% van de Brusselse bevolking van vreemde afkomst.

HOOFDSTUK 2. INBURGERING

Page 40: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

29

eenduidige visie op integratie. Indien immigranten zich assimileerden waar de openbare orde dit

vroeg, zou van de overheid een engagement uitgaan om de inpassing van nieuwkomers in de

maatschappij te stimuleren (ABB, 2007).

In de jaren negentig nam het integratiebeleid echter een belangrijke koerswijziging. De overheid

verklaarde de maatschappelijk achtergestelde positie van vele immigranten als een gevolg van hun

status als buitenstaander in de samenleving. Integratie diende daarom de emancipatie en

participatie van immigranten in het dagelijkse leven te bevorderen, zodat deze hun eigen identiteit

ten volle zouden kunnen ontpooien. Om de vooropgestelde doelstellingen te verwezenlijken werden

op verschillende plaatsen in Vlaanderen integratiecentra opgericht. De vage definiëring van wat

een integratiecentrum diende te zijn, of wat de schaarse richtlijnen voor de integratie van

nieuwkomers dan wel moesten inhouden, vroeg echter om meer concrete maatregelen (ABB,

2007). Het Vlaamse regeerakkoord van 1999 lanceerde voor de eerste maal het begrip

‘inburgering’ en legde daarmee de fundamenten voor het huidige integratiebeleid. Op wat

inburgering voor de Vlaamse overheid precies inhoudt, gaan we in het volgende hoofdstuk dieper

in.

Na een experimentele fase, die liep van 2001 tot 2003, werd op 28 februari 2003 het eerste

inburgeringsdecreet goedgekeurd. Het trad op 1 april 2004 in werking en voorzag een aangepast

onthaal voor nieuwkomers die via legale weg het Belgische grondgebied betraden. In 2006 werden

belangrijke wijzigingen in het beleid doorgevoerd, waardoor de doelgroep van het decreet

uitbreidde en de afdwingbaarheid van de maatregelen werd vergroot. Deze nieuwe bepalingen

gingen in op 1 januari 2007.

B. INBURGERING VANDAAG

Sinds het einde van de jaren negentig wordt het Vlaamse discours rond migratie en integratie door

de term ‘inburgering’ gedomineerd. Maar wat wil de Vlaamse overheid met haar inburgeringsbeleid

bereiken?

Voor de Vlaamse regering is inburgering een interactief proces waarbij de overheid aan

nieuwkomers een specifiek programma aanbiedt, dat hun de mogelijkheid biedt om hun

zelfredzaamheid te verhogen en ertoe bijdraagt dat de samenleving die personen als volwaardige

burgers erkent, met als doel een volwaardig, actieve participatie en een gedeeld burgerschap van

éénieder en het verkrijgen van een voldoende sociale samenhang (decreet 14.VII.2006, p. 1).

Inburgering is voor de Vlaamse regering een verhaal van rechten en plichten, een wederzijdse

inspanningsverbintenis. De Vlaamse overheid neemt haar verantwoordelijkheid door het

verstrekken van de vereiste startkansen voor nieuwkomers om op die manier een nieuw leven in

een andere samenleving aan te vangen. Het is tegelijk de plicht van de nieuwkomer om actief aan

deze samenleving deel te nemen, door er de vereiste inspanningen voor te leveren, de taal en

omgangsvormen van de ontvangende samenleving te leren kennen en te respecteren (Keulen,

2004, p. 6).

Page 41: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

30

1. Doelgroep van het inburgeringsbeleid

Het inburgeringsbeleid tracht zo veel mogelijk nieuwkomers op te nemen in een

inburgeringstraject. De oorspronkelijke doelgroep27, zoals die werd omschreven in het

inburgeringsdecreet van 28 februari 2003, werd daartoe met het in werking treden van het

inburgeringsdecreet van 14 juli 2006 verbreed.

Sinds 2007 komen daarom niet alleen nieuwkomers in aanmerking voor een inburgeringscursus.

Oudkomers28die zich in de beroepsleeftijd bevinden, maar geen Vlaams onderwijs gevolg hebben,

de Nederlandse taal niet spreken, niet werken en beroep doen op een leefloon, wachtuitkering of

een werkloosheidsuitkering behoren eveneens tot de doelgroep. Ook oudkomers met schoolgaande

kinderen die het Nederlands niet beheersen dienen een inburgeringstraject te volgen. Volgens de

overheid is inburgering voor hen immers een noodzakelijk te ondernemen stap met het oog op het

vinden van werk. Inburgering heeft daarenboven - naast het belang voor het eigen actief

burgerschap - de ondersteuning van de opvoeding en de schoolbegeleiding van de kinderen voor

ogen (Keulen, 2004). Ook vluchtelingen en bedieners van de erediensten worden in de doelgroep

opgenomen, deze laatste omdat zij voldoende inzicht dienen te hebben in de samenleving waarin

ze hun functie komen uitoefenen (Keulen, 2004).

Niet alle inburgeraars die recht hebben op een inburgeringscursus kunnen echter tot een traject

verplicht worden. Het inburgeringsbeleid maakt een onderscheid tussen rechthebbende en

verplichte inburgeraars. Nieuwkomers die de nationaliteit hebben van een van de staten van de

EER of Zwitserland, mensen die ernstig ziek zijn, of een mentale of fysieke handicap hebben,

nieuwkomers ouder dan 65, mensen die met een Belg huwen en migranten die met een tijdelijk

doel naar België komen, kunnen maar hoeven geen traject te volgen.

2. Het inburgeringstraject

Het inburgeringstraject bestaat uit een primair en een secundair traject. Het primaire traject wil

inburgeraars tot een grotere zelfredzaamheid brengen en hun in staat stellen zelf actief hun

levensloopbaan op te bouwen en hiertoe voldoende de Nederlandse taal te beheersen (decreet

28.II.2003). Het primaire inburgeringstraject bestaat uit een cursus Maatschappelijke Oriëntatie,

een cursus Nederlands voor Anderstaligen en een cursus Loopbaanoriëntatie.

In de opleiding Maatschappelijke Oriëntatie ligt de nadruk op de manier waarop onze samenleving

functioneert en welke waarden er aan de grondslag van liggen. Door de inburgeraar op de hoogte

te brengen van zijn rechten en plichten en inzicht te verschaffen in de waarden en normen van de

Vlaamse maatschappij, hoopt men zijn zelfstandig functioneren te verhogen. De commissie29 die 27 De doelgroep van het inburgeringsbeleid werd in het decreet van 28 februari 2003 omschreven als alle

meerderjarige vreemdelingen die hier niet voor een tijdelijk doel verblijven en iedere meerderjarige Belg,

geboren buiten België, van wie minstens één ouder geboren is buiten België. Asielzoekers wier asielaanvraag

niet ontvankelijk is verklaard, werden uitgesloten van het beleid. Afgewezen asielzoekers met een verlengd

bevel om het grondgebied te verlaten hadden wel recht op inburgering. 28 Juridisch zijn nieuwkomers in Vlaanderen personen die niet langer dan één jaar over een wettelijke

verblijfsvergunning beschikken. Oudkomers zijn immigranten die reeds langer dan één jaar in Vlaanderen

verblijven. 29 Commissie ter invulling van de cursus Maarschappelijke Oriëntatie.

Page 42: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

31

het lessenpakket voor deze opleiding moest samenstellen, stelde waarden als “respect”, “vrijheid”,

“solidariteit”, “gelijkheid” en “burgerschap” centraal. Oorspronkelijk was de cursus alleen bedoeld

voor laaggeschoolde inburgeraars, maar nu is ze ook toegankelijk voor hoogopgeleide migranten.

De opleiding duurt zestig uur en wordt door het onthaalbureau aangeboden in de moedertaal of

een contacttaal van de inburgeraar.

Het onderdeel Nederlands als Tweede Taal (hierna NT230) heeft tot doel de inburgeraar een

basisvaardigheid van het Nederlands aan te reiken als opstap naar een vervolgcursus (decreet

28.II.2003). De inburgeraar krijgt in een centrum voor basiseducatie (CBE), een centrum voor

volwassenenonderwijs (CVO) of een universitair talencentrum (UCT) een taalopleiding op maat. Het

Huis van het Nederlands is verantwoordelijk voor de objectieve intake, testing en doorverwijzing

van de inburgeraar naar de meest passende cursus Nederlands voor anderstaligen.

Loopbaanoriëntatie is het laatste onderdeel van het primaire inburgeringstraject en vormt meteen

de aanvang voor het secundaire luik. Het heeft tot doel het individuele proces waarbij de

inburgeraar de eigen levensloopbaan uittekent te ondersteunen en te begeleiden zodat de

nieuwkomer meer inzicht verwerft in de arbeidsmarkt en het onderwijssysteem. Sommige

nieuwkomers hebben reeds een opleiding achter de rug of hebben werkervaring opgedaan in het

land van herkomst, maar kunnen deze niet onmiddellijk vertalen naar de nieuwe Vlaamse context.

Het omzetten van deze competenties wordt opgenomen tijdens de loopbaanoriëntatie (Keulen,

2004). Inburgeraars kunnen kiezen tussen een professioneel, educatief of sociaal perspectief.

Inburgeraars met een professioneel perspectief volgen loopbaanoriëntatie bij de VDAB in het

Nederlands. Nieuwkomers die opteren voor een educatief of sociaal perspectief, worden op het

onthaalbureau begeleid in hun eigen taal (Wets, 2007).

Indien de inburgeraar de opleidingsonderdelen van het primaire inburgeringstraject regelmatig

volgt, ontvangt hij een attest van inburgering. Het traject moet maximaal één jaar na het

opstarten van het programma worden afgerond. Voor bepaalde groepen, zoals werkende

inburgeraars en analfabeten, kan hiervoor een uitzondering worden aangevraagd.

Het secundaire inburgeringstraject beoogt een volwaardige participatie van de inburgeraar in de

samenleving (decreet 28.II.2003). Het secundaire traject is specifiek gericht op de loopbaan die de

nieuwkomer voor zichzelf in beeld heeft. De inburgeraar volgt de perspectiefkeuze die hij tijdens de

cursus loopbaanoriëntatie heeft gemaakt. Enkel het professionele traject werd echter in een

afzonderlijk decreet geconcretiseerd en kreeg de naam ‘inwerkingstraject’ (Decuyper & Wets,

2007). De nieuwkomer kan bij de VDAB terecht voor een specifieke schakelopleiding Nederlands

die de nodige taalvaardigheid moet bijbrengen in functie van een beroepsopleiding. Het educatieve

perspectief kan worden ingevuld door een doorverwijzing naar het reguliere onderwijs. Voor

inburgeraars die kiezen voor een sociaal perspectief, is nog geen concreet parcours opgesteld. De

inburgeraar heeft steeds recht op een secundair inburgeringstraject, maar is niet verplicht dit te

volgen.

30 De term NT2, het taalonderwijs Nederlands aan anderstaligen staat tegenover NT1, het taalonderwijs

Nederlands aan moedertaalsprekers.

Page 43: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

32

Voor minderjarigen voorziet de Vlaamse gemeenschap in een toeleidingstraject. Dit traject omvat

een doorverwijzing naar het onthaalonderwijs en indien nodig naar gezondheids- en

welzijnsvoorzieningen (decreet 28.II.2003). Naargelang de leeftijd komt de minderjarige voor het

onthaalonderwijs terecht in het basisonderwijs of het secundair onderwijs. Het onthaalonderwijs

dient de minderjarige voor te bereiden op het reguliere onderwijs en werkt voornamelijk op

taalvaardigheid Nederlands en sociale integratie.

3. Het onthaalbureau

De overheid wil elke nieuwkomer een specifiek programma aanbieden dat rekening houdt met zijn

of haar noden en capaciteiten. Het opstellen van een inburgeringstraject op maat is de

verantwoordelijkheid van het onthaalbureau en gebeurt in samenspraak met de inburgeraar, met

het Huis van het Nederlands – dat voor de inburgeraar op zoek gaat naar de meest geschikte

cursus Nederlands – en de VDAB.

4. Vergoeding en Sanctionering

Sinds het in werking treden van het nieuwe inburgeringdecreet moeten inburgeraars een

vergoeding betalen voor het primaire inburgeringstraject. Het te betalen bedrag wordt gekoppeld

aan hun financiële draagkracht. Verplichte inburgeraars en mensen die worden doorverwezen door

de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, betalen geen vergoeding, maar een waarborg. De

waarborg wordt terugbetaald nadat het attest van inburgering werd behaald. 

Daarenboven wordt het mogelijk een verplichte inburgeraar die het inburgeringstraject niet volgt te

sanctioneren. Het onthaalbureau moet nagaan of een verplichte inburgeraar zich heeft aangemeld

en regelmatig heeft deelgenomen aan het programma. Indien wordt vastgesteld dat de verplichte

inburgeraar dit niet heeft nageleefd, kan hij een geldboete van 50 tot 50000 euro oplopen.

Bovendien moet niet enkel de verplichte inburgeraar het traject afwerken, ook de rechthebbende

inburgeraar kan bij vervroegd beëindigen van het traject een boete oplopen (decreet 14.VII.2006).

De overheid tracht met deze vergoeding en sanctionering het signaal te geven dat inburgering niet

meer vrijblijvend is. Boetes worden beschouwd als een stimuleringsbeleid en de overheid

beklemtoont dat sanctionering nooit een doel op zich vormt (Keulen, 2004).

A. NT2: NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

Het leren van Nederlands wordt beschouwd als de hoeksteen van het inburgeringstraject en als de

basisvereiste voor een vlotte integratie van immigranten in onze samenleving. Het pakket

Nederlands als Tweede Taal wil de meerderjarige inburgeraar dan ook in een zo kort mogelijke tijd

een basisvaardigheid van het Nederlands aanreiken, als opstap naar een vervolgcursus (decreet

28.II.2003 p. 9).

De nieuwkomer wordt na zijn aanmelding bij het onthaalbureau doorverwezen naar het Huis van

het Nederlands, dat samen met hem op zoek gaat naar de meest geschikte cursus Nederlands als

Tweede Taal. In het Huis wordt de kennis van het Nederlands, van het Latijnse schrift, van andere

talen en de alfabetiseringsgraad van de nieuwkomer gepeild. Tenzij het duidelijk is dat de

HOOFDSTUK 3. TAALONDERWIJS AAN MEERDERJARIGE IMMIGRANTEN

Page 44: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

33

nieuwkomer niet geletterd is, wordt bovendien een Covaartest31 afgenomen die de algemene

studievaardigheid van de cursist onderzoekt (Gaublomme, 2007). Op basis van deze resultaten

wordt hij doorverwezen naar een Centrum voor Basiseducatie, een Centrum voor

Volwassenenonderwijs, een Universitair Talencentrum of naar de VDAB.

Inburgeraars zijn volgens het inburgeringdecreet verplicht een basisniveau Nederlands te behalen,

door minstens een opleiding richtgraad 1.1. af te werken. Het bereiken van dit niveau moet hem in

staat stellen om doorsnee maatschappelijke situaties af te handelen in het Nederlands. De

cursussen Nederlands staan echter vanzelfsprekend ook open voor niet-verplichte inburgeraars.

De opleidingen Nederlands als Tweede Taal staan onder de verantwoordelijkheid van twee

departementen. Het Ministerie van Inburgering is verantwoordelijk voor alle aspecten van het NT2-

onderwijs die direct verband houden met inburgering; de subsidiëring van de Huizen van het

Nederlands, bijkomende financiering van de onderwijsinstellingen voor de inschrijvingen van

inburgeraars, coördinatie tussen de Huizen en de instellingen, … Het Ministerie van Onderwijs zet

de inhoudelijke aspecten van de opleidingen uit, is bevoegd voor leerkrachten en draagt in neemt

een groot deel van de financiering van de onderwijsinstellingen op zich.

B. COÖRDINATIE EN ONDERSTEUNING: DE HUIZEN VAN HET NEDERLANDS

De Huizen van het Nederlands staan in voor de deskundige en neutrale oriëntatie van

anderstaligen die Nederlands willen leren naar het meest gepaste aanbod Nederlands als Tweede

Taal (decreet 28.II.2003). De resultaten van de intake, testing en doorverwijzing worden

geregistreerd en cursisten die zich voor een NT2-opleiding inschrijven bij een van de betrokken

centra worden vervolgens door het Huis verder administratief gevolgd. De gegevens van de

opvolging worden ter beschikking gesteld van de onthaalbureaus en op regelmatige tijdstippen

doorgegeven aan de overheid.

De Huizen van het Nederlands hebben echter ook een ondersteunende functie. Ze dragen bij tot

het optimaliseren van het aanbod Nederlands voor anderstaligen door het verwerven van een zo

volledig mogelijk overzicht van vraag, aanbod, uitval (en reden tot uitval), doorstroom en

wachtlijsten, door het aangeven van knelpunten, behoeften en oplossingen aan de overheid en het

optimaliseren van de afstemming van het NT2-aanbod tussen de verschillende centra. Daartoe

worden ze geacht in staat te zijn door een objectief meet- en registratie-instrumentarium te

ontwikkelen en na te volgen.

Sinds 2007, met de wijziging van de Vlaamse wooncode, spelen de Huizen bovendien een rol in het

vaststellen van de taalkennis of de bereidheid tot taalverwerving van nieuwkomers die toegang

willen verwerven tot sociale huisvesting. Het recht op sociale huisvesting wordt op die manier

verbonden met een basiskennis Nederlands of bereidheid tot het verwerven van deze basiskennis.

31 De Cognitieve Vaardigheidstest is een door de Vlaamse regering erkende en opgelegde test die peilt naar de

studievaardigheid van de gealfabetiseerde cursist. Het is een logicatest die de studiecapaciteit en de

studievaardigheden van de kandidaat evalueert, zodat het Huis van het Nederlands die in rekening kan brengen

bij het oriënteren van de cursist naar een gepaste opleiding.

Page 45: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

34

C. AANBODVERSTREKKERS NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

Het basisniveau Nederlands dat inburgeraars dienen te behalen moet hen in staat stellen in het

Nederlands te participeren in de Vlaamse samenleving en moet beantwoorden aan de praktische

noden die de nieuwkomer in zijn of haar nieuwe omgeving ervaart. Na het beëindigen van de

opleiding kunnen cursisten eenvoudige zinnen vormen, alledaagse uitdrukkingen gebruiken, vragen

stellen en die beantwoorden en op een eenvoudige manier communiceren en zich uitdrukken

(DOO, 2006).

Het bereiken van dit basisniveau is echter niet voor elke cursist even vanzelfsprekend, of gebeurt

niet voor iedereen met dezelfde snelheid. De verschillende aanbodverstrekkers van cursussen

Nederlands als Tweede Taal bieden elk een opleiding op dit basisniveau, waarbij het tempo en de

inhoud van de lessen zijn afgestemd op het niveau van de cursisten. De organisatie, structuur en

doelstellingen van de opleidingen verschillen van verstrekker tot verstrekker

1. Universitaire Talencentra

De universitaire talencentra richten zich op studenten met een diploma secundair onderwijs, die

beschikken over kennis van het Frans, het Engels of het Duits, ervaring hebben met het leren van

een andere taal en een covaarscore behaalden van minstens 45. Inburgeraars die onder het

inburgeringsdecreet vallen, kunnen enkel in het centrum starten indien ze een educatief

toekomstperspectief hebben (Gaublomme, 2007).

De cursussen Nederlands voor anderstaligen in Universitaire Talencentra zijn niet gebonden aan

richtlijnen van de overheid. Aangezien de centra deel uitmaken van de universiteiten en

functioneren via het inschrijvingsgeld van de studenten, stellen zij hun programma zelf samen. De

opbouw van de opleidingen verschilt in Antwerpen, Gent of Brussel maar alle cursussen bestaan uit

sequentiële modules. In vijf niveaus kunnen studenten evolueren van beginner tot bijna-

moedertaalspreker en zijn daarmee in staat lessen te volgen aan een van de Vlaamse

universiteiten. Verschillende instituten bieden een zesde vervolmakingsniveau aan. De cursisten

leren intensief Nederlands, met nadruk op het verwerven van grammaticale taalaspecten en

woordenschat. Het afwerken van elk niveau neemt ongeveer negentig uur in beslag. Lessen vinden

gemiddeld vijf maal per week plaats.

De hedendaagse onderwijscontext, met een grote nadruk op communicatieve vaardigheden, wordt

ook in de universitaire talencentra gevolgd. Het verwerven van mondelinge taalvaardigheid gebeurt

hier echter binnen een duidelijk grammaticaal kader. Grammatica wordt aangebracht binnen een

communicatieve situatie en perfectioneert zo het taalgebruik van de cursisten. Mondelinge

taalvaardigheid komt aan bod tijdens de spreekoefeningen in de les en wordt extra ingeoefend

tijdens de dagelijkse taallabo’s. Tijdens de eerste lessen wordt nog gebruik gemaakt van

contacttalen als Frans en Engels om de studenten de taalbasis bij te brengen. Later verlopen de

lessen enkel in het Nederlands. Van de student wordt een grote zelfstandigheid verwacht. De

modules worden in hoog tempo gedoceerd en volgen elkaar snel op. Elke les brengt een waaier aan

nieuwe informatie, woordenschat en grammatica die door de student thuis zelfstandig dient te

Page 46: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

35

worden verwerkt. In de taallabo’s werken studenten individueel aan taalvaardigheid en ook in open

leercentra32 kunnen ze de lessen praktisch instuderen.

Docenten beschikken over een diploma Germaanse Talen of Twee Talen en behaalden in hun

laatste jaar minstens onderscheiding. Er zijn geen specifieke opleidingen voor het onderwijs aan

migranten vereist. Leerkrachten doen hiervoor ervaring op tijdens het lesgeven en worden

bijgestaan door het team (Verguts, 2008).

Doordat de talencentra deel uitmaken van de universiteit worden deze taallessen niet

gesubsidieerd en betalen de cursisten het volledige inschrijvingsgeld. Inburgeraars met een

covaarscore van 45 en hoger kunnen voor het eerste niveau rekenen op een beurs van de Vlaamse

overheid, dit echter slechts wanneer ze het hele inburgeringstraject volgen. In sommige steden

springt ook het Vlaams Stedenfonds bij, dat een substantieel deel van de studie betaalt voor

inwoners met een vast verblijfstatuut, die niet beschikken over een inkomen (Gaublomme, 2007).

2. Centra voor Volwassenenonderwijs

In de centra voor volwassenenonderwijs kunnen cursisten terecht die minstens acht jaar scholing

hebben genoten en op de Covaartest een score van 30 of meer behaalden. De centra richten

cursussen in op het niveau van het voltijds secundair onderwijs van de derde en de vierde graad en

op het niveau van het hoger beroepsonderwijs.

Het secundair volwassenenonderwijs biedt de cursist vier richtgraden, onderverdeeld in

verschillende modules. De verplichte inburgeraar dient de eerste twee modules van de eerste

richtgraad af te leggen (richtgraad 1.1). Deze omvatten telkens 60 uren. Opleidingsprofielen voor

deze richtgraden worden door de Vlaamse Overheid vastgelegd, de leerplannen worden door de

koepel van de desbetreffende centra uitgeschreven en de gebruikte agogische methoden zijn door

de individuele centra vrij te bepalen. De opleidingsprofielen beschrijven het minimale aantal

lestijden van de opleiding, het aantal modules, het aantal lestijden per module en de verdeling van

de eindtermen of basiscompetenties over de modules.

In de centra voor volwassenenonderwijs staat een communicatieve of functioneel-taakgerichte

benadering van het onderwijs centraal. Vaardigheden hebben daarbij voorrang op kennis.

Grammatica is geen doel op zich, maar wordt beschouwd als een middel om efficiënter en preciezer

te kunnen communiceren (Van Eycken, 2007). In vele centra is er dan ook een tendens om dit

praktische aspect van het onderwijs Nederlands aan anderstaligen te laten primeren op het

kennisdomein (Van Eeno, 2008). Anderzijds stelt men ook vast dat hoger geschoolden vaak

expliciet naar grammatica vragen (Van Eycken, 2007). Vormelijke eisen blijven dus in het

curriculum opgenomen. Het opleidingsprofiel vermeldt een lijst grammaticale elementen die in de

lessen moeten worden ingebouwd en schrijfvaardigheid en vormcorrectheid blijven belangrijke

aandachtspunten. Van de cursisten wordt bovendien een zekere zelfstandigheid vereist. Hoe deze

componenten in praktijk worden omgezet is in elk centrum verschillend. Het centrum bepaalt

32 Cursisten kunnen in een open leercentrum zelfstandig of met beperkte begeleiding bepaalde vaardigheden en

oefeningen die in de lessen aan bod kwamen verder doornemen. Er zijn zowel open leercentra in de

universitaire talencentra als in de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie.

Page 47: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

36

naargelang zijn eigen didactische visie welk materiaal wordt gebruikt, in hoeverre grammaticale

elementen worden uitgediept of hoe taalvaardigheid in de lessen wordt geïntegreerd.

Het personeelsbestand van de NT2-docenten in het volwassenenonderwijs omvat licentiaten of

regentaten met een talendiploma, die een lerarenopleiding hebben afgewerkt. Een specifieke

lerarenopleiding voor het doceren aan migranten wordt niet vereist, maar wordt wel als een

meerwaarde gezien. Leerkrachten worden vanuit de overheid aangespoord zich regelmatig te laten

bijscholen. Hiervoor ontvingen de centra in 2006 dan ook extra subsidies (Van Eeno, 2008).

3. Centra voor Basiseducatie

Centra voor basiseducatie bieden twee verschillende opleidingen Nederlands voor anderstaligen.

Enerzijds richten de centra zich op analfabete en anders-gealfabetiseerde cursisten. Anderzijds

wordt een traject Nederlands voor anderstaligen ingericht voor gealfabetiseerde studenten met

minder dan acht jaar scholing, of een Covaarscore van minder dan 22. Opleidingen in de centra

voor basiseducatie situeren zich op het niveau van het basisonderwijs en onderwijs van de eerste

graad van het secundair onderwijs.

a. Nederlands als Tweede Taal

Centra voor basiseducatie bieden enkel richtgraad één van het NT2-onderwijs aan, die wordt

gedoceerd in twee modules van 120 uur. Wanneer cursisten hun opleiding Nederlands willen

voortzetten, worden ze doorverwezen naar de centra voor volwassenenonderwijs.

Communicatie en mondelinge taalvaardigheid primeren binnen de opleidingen Nederlands in de

basiseducatie. Een opleiding moet beantwoorden aan de praktische noden van de cursist en deze

zo snel mogelijk op weg zetten in de nieuwe omgeving. Cursussen oefenen op reële mondelinge

taalsituaties en geven cursisten een kader om in een dagelijkse talige situatie te functioneren.

Grammatica is in deze visie nooit een doel op zich, maar een middel om de communicatieve

vaardigheden te ondersteunen. Waar in het secundaire volwassenenonderwijs deze

ondersteunende elementen nog expliciet op het programma staan, wordt voor grammatica in de

basiseducatie geen vaste leerlijn ontwikkeld. De grammaticadoelen en de mate waarin

grammaticale elementen worden aangebracht, zijn grotendeels de verantwoordelijkheid van de

leerkracht (DOO, 2006). De bewuste keuze om de klemtoon te leggen op mondelinge

taalvaardigheid wordt ingegeven door de specifieke doelgroep van de centra. Grammatica is voor

veel laaggeschoolden en in het bijzonder voor anderstalige laaggeschoolden, immers moeilijk te

begrijpen, omdat een begrippenkader voor dergelijke taalelementen ontbreekt. Daarenboven zullen

veel cursisten in de beroepssectoren waarin ze later terechtkomen geen diepgaande beheersing

van de Nederlandse grammatica nodig hebben (Bekaert, 2008).

Van docenten Nederlands aan anderstaligen wordt een pedagogisch diploma vereist, maar een

taaldiploma of een opleiding gericht op het doceren aan anderstaligen is niet noodzakelijk. In

sollicitatiegesprekken wordt onderzocht of de kandidaat lesgever over de juiste vaardigheden

beschikt om met de doelgroep om te gaan (Bekaert, 2008).

Volgend schooljaar zou voor de ventra voor basiseducatie een nieuw decreet in werking treden.

Naast het wijzigen van de einddoelen wordt vooral aandacht besteed aan een doorgedreven

flexibilisering van de opleidingen. Cursisten zouden vrij kunnen instappen in modules van de eerste

Page 48: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

37

richtgraad in het niveau waar ze thuishoren, zonder de voorgaande modules van deze richtgraad te

hebben gevolgd of succesvol te hebben beëindigd. Dit biedt meer mogelijkheden voor cursisten die

midden de opleiding instappen, of de eindtermen van de vorige module niet haalden. Niet

geslaagde cursisten kunnen zo immers toch de volgende module aanvangen en hun problemen

wegwerken door individuele begeleiding of in een open leercentrum33 (Bekaert, 2008).

b. Alfabetisering

Voor de alfabetiseringsopleidingen wordt een onderscheid gemaakt tussen analfabete en anders-

gealfabetiseerde nieuwkomers. In tegenstelling tot de eerste groep, die kan lezen noch schrijven,

beheerst de tweede groep deze vaardigheden wel, maar in een niet-Latijns schrift.

Het alfabetiseringstraject bestaat uit tien modules, waarin de cursist wordt gealfabetiseerd en het

vereiste basisniveau Nederlands verwerft. De eerste module ‘Latijns schrift’, die analfabete en

anders-gealfabetiseerde studenten samen afleggen, maakt de cursist vertrouwd met de vorm van

de letters van het Latijnse schrift en de klanken van de Nederlandse taal (DOO, 2006). Anders-

gealfabetiseerde nieuwkomers kunnen na het volgen van deze module gewoonlijk starten in het

reguliere NT2-onderwijs. De volgende modules van het alfabetiseringstraject werken intensiever op

lees- en schrijfvaardigheid en stellen de student in staat eenvoudige teksten te lezen, te schrijven

en te begrijpen. Wanneer cursisten voldoende gealfabetiseerd zijn, stromen ze door naar het

regulier NT2-onderwijs. Hiervoor dienen ze niet noodzakelijk het hele alfabetiseringstraject te

doorlopen.

Belangrijk in de alfabetiseringstrajecten is de cyclische opbouw van de modules. De doelen worden

veelvuldig herhaald en komen in verschillende contexten voor om een optimale receptie door de

cursist te garanderen (DOO, 2006). Veel cursisten missen immers schoolse vaardigheden en

ontberen een referentiekader voor grammaticale of abstracte concepten34. Omdat de behoeftes van

alfacursisten meestal op het sociale vlak liggen, wordt een praktijkgerichte aanpak gehanteerd,

zowel bij het schrijven als het lezen (Coumou et al, 2002). Alfabetiseringsopleidingen maken

daarenboven vaak gebruik van vrijwilligers om cursisten individueel te begeleiden.

De opleidingen Nederlands voor anderstaligen in het volwassenenonderwijs en in de centra voor

basiseducatie zijn gratis wanneer men zich via een onthaalbureau inschrijft en daarbij een

inburgeringscontract ondertekent. Deze politiek moet de inburgeraar stimuleren zijn

inburgeringstraject via het onthaalbureau te plannen en moet de cursist bewust maken van de

noodzaak om de studie af te werken. Mensen die afhankelijk zijn van een leefloon, zijn vrijgesteld

33 Het nieuwe decreet is een antwoord op het verslag van de Inspectie belast met het evalueren van de

modularisering van de opleidingen in de centra voor basiseducatie. Daaruit bleek dat veel cursisten

herhaaldelijk struikelden over de schriftelijke vaardigheden die in de eindtermen waren opgenomen. Kleinere

opleidingscentra hadden echter niet de financiële middelen om dezelfde module steeds te herhalen. Er

ontstonden dan ook lange wachttijden om de modules opnieuw aan te vangen. De voorgestelde flexibilisering

moet dit probleem verhelpen (Inspectie Volwassenenonderwijs, 2005). 34 Vele analfabete cursisten zijn niet vertrouwd met concepten en termen als zwaartekracht of mediaan.

Wanneer een geschoolde cursisten deze begrippen in een nieuwe taal leren, dienen ze slechts terug te koppelen

naar hun eigen taal en de anderstalige term te memoriseren. Cursisten die deze termen echter niet kennen

hebben geen enkel aanknopingspunt bij het studeren.

Page 49: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

38

van inschrijvingsgeld en werkzoekenden betalen slechts een vierde van het inschrijvingsgeld.

Wanneer de opleiding past in het inwerkingstraject worden de kosten gedekt door de VDAB.

4. VDAB

De cursussen Nederlands die worden aangeboden door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling

zijn praktijkgerichte en beroepsgeoriënteerde opleidingen voor laag- en hooggeschoolde cursisten

die een richtgraad 1.1. in het NT2-onderwijs hebben behaald of slagen voor de taaltesten van de

VDAB. De cursussen bereiden een cursist voor op specifieke VDAB-opleiding voor het beroep dat hij

later wil uitoefenen.

Om na te gaan of een cursist het vereiste taalniveau heeft verworven, wordt bij intake in de VDAB

de domino-taaltest afgenomen35. Voor de verplichte inburgeraars behoren deze opleidingen al tot

het secundaire inburgeringstraject.

De VDAB organiseert vier vooropleidingen Nederlands die zich richten op cursisten met een

verschillend toekomstperspectief. De opleiding Nederlands voor technische beroepen reikt cursisten

de nodige taalvaardigheden aan voor beroepen in de bouwsector, horeca of nijverheid. De cursus

voor sociale beroepen richt zich op anderstaligen die een baan ambiëren in de zorgsector. De

cursus omvat een specifieke opleiding Nederlands voor de sociale sector, een technische

oriëntatieopleiding en een stage in het werkveld. Het traject Nederlands voor administratieve

beroepen oefent het schrijven, spreken en luisteren in functie van een baan als bediende.

Communicatievaardigheden vormen in alle opleidingen de hoofdmoot van de lessen. De mate

waarin grammatica en technische vaardigheden aan bod komen, hangt grotendeels af van de soort

opleidingen waarvoor de cursist is ingeschreven. Voor de opleidingen voor technische en sociale

beroepen is grammaticale kennis geen prioriteit. Grammaticale elementen worden slechts impliciet

aangebracht, in die mate dat ze direct relevant zijn voor de dagelijkse communicatie van de

cursisten. Ook schrijfvaardigheid komt minder aan bod in het lessenpakket. Cursisten in de

opleiding voor administratieve beroepen moeten zowel communicatief, grammaticaal als

schrijfvaardig sterk in hun schoenen staan. Hoewel ook deze cursus zich erg naar de praktijk richt,

komen linguïstische vaardigheden meer aan bod36. Ondanks de nadruk op communicatie houdt de

VDAB niet vast aan het functioneel taalverwervingsparadigma. De organisatie is een voorstander

van ‘blended learning’, waarbij verschillende methoden tegelijkertijd worden aangewend (Van Der

Roost, 2008). Het primaire doel van de VDAB is de anderstalige zo goed mogelijk te laten

functioneren op de werkvloer. Men maakt gebruik van de methode die zich op de verschillende

momenten in de opleiding het best hiertoe leent.

Naast deze drie basisopleidingen voorziet de VDAB nog een opleiding voor hooggeschoolde

beroepen. Hooggeschoolden met een professioneel perspectief, die het Nederlands echter nog niet

voldoende beheersen om in hun sector aan de slag te gaan, kunnen bij de VDAB terecht om hiaten

in hun kennis van het Nederlands te verhelpen. Het eerste niveau van de opleiding volgen cursisten

35 Het beheersen van niveau 1.1. blijkt dan ook in praktijk vaak niet voldoende om de cursussen goed te

kunnen volgen. Daarom worden de opleidingen bij de VDAB in Gent ingericht voor mensen met een

getuigschrift van richtgraad 1.2. (Gaublomme, 2007). 36 Deze opleiding duurt dan ook enkele maanden langer dan de andere voortrajecten.

Page 50: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

39

aan het dichtstbijzijnde universitaire talencentrum. Vervolgens studeren ze nog drie maanden in

het VDAB-opleidingscentrum. De opleidingen in het talencentrum blijken voor veel studenten

immers erg theoretisch. Bij de VDAB kunnen ze de nieuwe stof praktisch oefenen, eventuele

moeilijkheden wegwerken en hun communicatieve vaardigheden verbeteren. De opleiding wordt

afgesloten met een stage in een professionele omgeving.

Leerkrachten bij de VDAB zijn personen uit de beroepssector, die beschikken over een diploma van

een hogere opleiding. Een pedagogisch diploma is niet vereist, maar wordt beschouwd al een

voordeel. Kandidaten ondergaan wel een uitgebreide selectie waarbij kennis en psychologische

vaardigheden wordt geëvalueerd. Daarnaast dienen ze ook enkele lessen te geven om de

geschiktheid voor de betrekking in te schatten. De VDAB organiseert geregeld bijscholingen over

allerhande thema’s, gerelateerd aan het lesgeven van anderstaligen, die het gebrek aan een

formele opleiding voor het doceren deze doelgroep moet opvangen. Lesonderwerpen variëren van

lesplanning tot omgaan met verschillen of evalueren van anderstaligen. Leerkrachten zijn ook

aangesloten op internetfora en internetcommunities waarop vragen en problemen kunnen worden

uitgewisseld met collega’s uit alle regio’s (Van Der Roost, 2008). Docenten krijgen binnen de lessen

een grote vrijheid. Hoewel voor elke opleiding een technisch en pedagogisch dossier is opgesteld,

blijft het de bedoeling de instructeurs zo veel mogelijk ruimte te laten, om in te spelen op de

specifieke noden van elke groep. Opleidingen bij de VDAB zijn voor werkzoekende cursisten gratis

(Van Der Roost, 2008).

Waar voor volwassen nieuwkomers na hun inschrijving bij het onthaalbureau een

inburgeringstraject wordt opgezet, komen minderjarige immigranten terecht in het

onthaalonderwijs. Deze nieuwe leerlingen worden vanaf dan anderstalige nieuwkomers genoemd.

Anderstalige nieuwkomers zijn leerlingen tussen vijf en achttien jaar die het Nederlands niet als

thuis- of moedertaal hebben, onvoldoende de onderwijstaal beheersen om de lessen goed te

kunnen volgen, maximaal negen maanden ingeschreven zijn in een school met het Nederlands als

onderwijstaal en maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven (BaO/2006/03, SO75).

Het onthaalonderwijs voor deze heterogene groep leerlingen valt uiteen in twee componenten: het

onthaaljaar en het vervolgjaar. Tijdens het onthaaljaar worden de leerlingen, afhankelijk van hun

leeftijd, in het basis- of het secundair onderwijs opgevangen. Leerlingen in het basisonderwijs

brengen het merendeel van de tijd met hun leeftijdsgenootjes door in de gewone klas en worden

twaalf uur per week opgevangen in de onthaalklas. Studenten uit het secundair onderwijs volgen

een volledig jaar les in een aparte onthaalklas (of OKAN-klas), om het volgende schooljaar

vervolgens volledig in het regulier onderwijs door te brengen. Per anderstalige nieuwkomer wordt

er één onthaaljaar voorzien37. Na het onthaaljaar en de overgang naar het regulier onderwijs

37 Scholen kunnen een aanvraag indienen om deze periode te verlengen. Leerlingen hebben eveneens recht op

een tweede onthaaljaar als ze bij het aflopen van het schooljaar nog geen volledig jaar in het onthaalonderwijs

hebben doorgebracht (Karaca et al, 2004).

HOOFDSTUK 4. TAALONDERWIJS VOOR MINDERJARIGE NIEUWKOMERS: HET

ONTHAALONDERWIJS

Page 51: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

40

hebben de leerlingen recht op een vervolgjaar. Hierin blijven ze ondersteuning krijgen van de

onthaalklas en worden ook de leerkrachten uit de nieuwe klas begeleid.

Niet alle scholen voorzien in de opvang van anderstalige nieuwkomers in een onthaalklas. Per regio

kunnen de leerlingen terecht in een aantal scholen waarin het onthaalonderwijs is uitgebouwd. Na

het onthaaljaar kunnen de leerlingen hun schoolcarrière voortzetten in de reguliere voorzieningen

van de school, of gaan ze op zoek naar een andere onderwijsinstelling.

A. HET ONTHAALJAAR

1. Kleuterklas

Kleuters maken geen deel uit van de doelgroep van het onthaalonderwijs (SO 75, BAO/2006/03).

Toch is het belangrijk dat al in deze fase van het onderwijs extra aandacht wordt besteed aan taal

en taalverwerving, zodat de leerling met het oog op de lessen in het basisonderwijs zo weinig

mogelijk achterstand oploopt.

Een school kan voor anderstalige kleuters extra lestijden aanvragen. Daarmee wordt een

onthaalleerkracht aangesteld die in de kleuterklas extra ondersteuning biedt tijdens bepaalde

klasactiviteiten, of de anderstalige kleuters enkele uren per week afzonderlijk begeleid.

Ook in de klas zelf moet men ervoor zorgen dat de anderstalige kleuter actief betrokken wordt in

het klasgebeuren. Visuele ondersteuning, het gebruik maken van de moedertaal van de kleuter of

het aanleren van liedjes en versjes kunnen hierbij helpen (Ramaut & Sterckx, 2002).

2. Basisonderwijs

Onthaalonderwijs in het basisonderwijs moet bij de anderstalige nieuwkomer de nodige taal- en

andere vaardigheden ontwikkelen om de leerboodschappen, die in de toekomstige klas zullen

verstuurd worden, te kunnen begrijpen en om deel te kunnen nemen aan het sociale verkeer dat in

de klas en op school plaatsgrijpt (BaO/2006/03). De anderstalige nieuwkomer moet met andere

woorden leren functioneren in de klas, niet alleen op vlak van kennisverwerving, maar tevens als

sociaal individu. Anderstalige nieuwkomers in het basisonderwijs volgen zowel les in de onthaalklas

als in de reguliere klas (Karaca et al, 2004). Leerlingen van verschillende leeftijden worden samen

in de onthaalklas opgevangen en werken er aan taalvaardigheid en sociale integratie (Karaca et al,

2004).

De doelstellingen van het onthaalonderwijs die door de Minister van Onderwijs via omzendbrieven

werden omschreven blijven erg algemeen. Er zijn geen ontwikkelingsdoelen of eindtermen

opgesteld noch werd er een leerplan ontwikkeld. In opdracht van de overheid heeft het Steunpunt-

NT2 wel tussendoelen opgesteld. De concrete invulling van het onthaaljaar is de

verantwoordelijkheid van de onthaalleerkracht. Leerkrachten kunnen zelf kiezen wanneer de

leerlingen uit de klas worden gehaald. Uit onderzoek van Katelijne Chanterie (2004) bleek dat

leerkrachten in het onthaaljaar voornamelijk belang hechten aan het verwerven van primaire

taalvaardigheid. Taal wordt in de eerste plaats verworven door taal veel te horen en daarna zelf te

gebruiken. Hoe verder de leerlingen in het onderwijs evolueren, hoe meer primaire schriftelijke

Page 52: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

41

vaardigheden en uitgebreide mondelinge taalvaardigheid op het programma staan. Ook het

Steunpunt-NT2 gaat er van uit dat het verwerven van een tweede taal moet verlopen als het

natuurlijke taalverwervingsproces (Sterckx, 2000). Een kind leert taal omdat het daartoe de

behoefte ervaart. Hij zal uit het taalaanbod van andere mensen die woorden trachten op te pikken

die hij nodig heeft om zijn doel te bereiken (Sterckx, 2000). Voor anderstalige nieuwkomers is het

de taak van de leerkracht en de schoolomgeving om dit taalaanbod aan te brengen. Daarom is het

belangrijk dat leerkrachten een zo rijk mogelijke taalomgeving creëren, waarin nieuwkomers

worden ondergedompeld. Omdat het onthaalonderwijs als doelstelling heeft de leerlingen zo snel

mogelijk te laten functioneren op school en in de klas moet ook het taalaanbod en de taalomgeving

daaraan worden aangepast. (Sterckx, 2000)

Daarom ligt de nadruk in het onthaaljaar op schoolse taalverwerving, op het aanleren van

vaardigheden die de leerlingen nodig hebben om verder te functioneren in het Vlaamse

onderwijssysteem. Taal op school verschilt immers erg van alledaags taalgebruik. Ze handelt over

abstracties en over relaties tussen voorwerpen of gebeurtenissen. Er worden verbanden

verondersteld, woorden zijn abstracter en zinnen complexer (Sterckx, 2002). Dit specifieke

taalgebruik kan een leerling alleen op school leren en is nodig om leerboodschappen te begrijpen

en om deel te kunnen nemen aan sociaal verkeer op school (Sterckx, 2002).

Ook in de reguliere klas vraagt de aanwezigheid van anderstalige nieuwkomers om een aantal

aandachtspunten. De moeilijke achtergrond van vele kinderen of traumatische gebeurtenissen in

de recente familiegeschiedenis van sommige leerlingen vereisen het creëren van een veilige en

stimulerende klasomgeving, waarin de leerlingen zich thuis voelen. Het tekort aan inhoudelijke en

taalkundige bagage van de nieuwkomers, de vaststelling dat niet alles wordt begrepen of kinderen

over bepaalde elementen geen voorkennis hebben, dwingt de leerkracht tot een zekere

differentiatie in de lessen. Omdat nieuwkomers niet alle lessen van meet af aan kunnen volgen is

het dan ook aangewezen dat voor hen in een eerste fase andere oefeningen en taken worden

voorzien. Bovendien vraagt de taalkundige achterstand van de leerlingen een constante aandacht

voor taal en het Standaardnederlands in het bijzonder, om een zo stimulerend mogelijke

taalomgeving te creëren.

3. Secundair onderwijs

Het onthaalonderwijs in het secundaire onderwijs heeft tot doel Nederlandsonkundige leerlingen zo

snel mogelijk Nederlands te leren en hen te integreren in de onderwijsvorm en de studierichting die

het nauwst aansluit bij hun individuele capaciteiten (SO75).

Anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs brengen een volledig jaar door in de

onthaalklas (of OKAN-klas). Het leerprogramma van de onthaalklas is vooral gericht op de kennis

van het Nederlands en het verwerven van schoolse taalvaardigheid. Daarnaast wordt ook aandacht

besteed aan informatieverwerving en verwerking en sociale vaardigheid, het omgaan met sociale

en culturele verschillen, zij het deze laatste in mindere mate dan in het basisonderwijs (SO75). De

leerlingen krijgen minstens 22 lesuren Nederlands en daarnaast twee lesuren godsdienst, niet-

confessionele zedenleer, eigen cultuur en religie of cultuurbeschouwing. Hoogstens vier lesuren

kunnen per week vrij door de school worden besteed.

Page 53: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

42

Deze omschrijving van de doelstellingen van het onthaaljaar blijft echter heel vaag. Daarom heeft

het Steunpunt-NT2 ook hier een referentiekader uitgewerkt om de eindtermen te bereiken. De

nadruk ligt op de vaardigheden die een leerling nodig heeft om in de klas te kunnen functioneren:

instructies begrijpen, een alledaags gesprek kunnen voeren, teksten in handboeken kunnen lezen,

antwoorden over leerstof in eigen woorden kunnen formuleren. Begrijpelijkheid is hier belangrijker

dan vormelijke correctheid. Niet de kennis over de taal is prioritair, maar wel wat men ermee kan

doen (WAN, 2007). In het referentiekader worden daarom geen kennisdoelen geformuleerd, maar

spreekt men louter van te verwerven vaardigheden.

Onthaalleerkrachten hebben een grote vrijheid in hoe de lessen worden ingevuld. Zo kan de

leerkracht in het onthaaljaar inspelen op de noden en behoeften van de klas, inzake begeleiding,

tempo of onderwerpen. Daarenboven krijgt de leerkracht hiermee de vrijheid kennisvaardigheden

in het lessenpakket op te nemen naarmate dit ondersteunend kan werken of door de leerlingen

wordt gevraagd.

Aan het eind van het schooljaar in de OKAN-klas wordt van de anderstalige nieuwkomers een

TASAN-toets (‘Toets Aanvang Secundair Anderstalige Nieuwkomers’) afgenomen. De toets is niet

bedoeld om leerlingen naar een bepaalde richting of een bepaald opleidingsonderdeel te oriënteren,

maar maakt deel uit van de eindevaluatie van de leerling na het onthaaljaar. De nadruk ligt vooral

op schoolgerelateerde taalvaardigheid waarbij schrijfvaardigheid, leesvaardigheid en

luistervaardigheid geëvalueerd worden. Spreekvaardigheid wordt niet beoordeeld. Hiervoor moet

de leerkracht zich op observatie in de klas baseren. De Tasan-toets is niet de enige vorm van

evaluatie van de leerling. Een brede evaluatie is aangewezen, waarbij niet alleen de huidige kennis

van de leerling centraal staat, maar ook de evolutie die hij of zij heeft doorgemaakt nagegaan

wordt (WAN, 2007).

4. Analfabetisme en andersgealfabetiseerde nieuwkomers

Onthaalleerkrachten worden niet enkel geconfronteerd met Nederlandsonkundige leerlingen, ook

analfabete en anders-gealfabetiseerde nieuwkomers komen gedurende het onthaaljaar in de

basisklas of de OKAN-klas terecht.

In de basisschool sluiten deze leerlingen aan bij de gewone klassen en verlaten de groep voor

lessen Nederlands. De leerkracht in de gewone klas moet dus een methode vinden om deze

leerlingen te laten participeren in lessen die – uitgezonderd in het eerste leerjaar – van een zekere

alfabetiseringsgraad uitgaan. Daarom krijgen de leerlingen vaak aparte opdrachten in de klas, of

wordt beroep gedaan op oefeningen bestemd voor een lager niveau.

Anders-gealfabetiseerde en analfabete leerlingen komen in het secundair onderwijs samen met de

andere anderstalige nieuwkomers terecht in de OKAN-klas. Omwille van het lage aantal

onthaalklassers per school is het immers doorgaans niet mogelijk een afzonderlijke klas voor

analfabete leerlingen in te richten. Scholen proberen wel vaak de leerlingen individueel te

begeleiden of vangen ze gedurende enkele uren in aparte groepjes op, bijvoorbeeld tijdens de vier

vrij te besteden uren per week.

Alfabetisering komt in de onthaalklas niet onmiddellijk aan bod. Bij tweedetaalleerders is er immers

een reëel gevaar dat leren lezen enkel uitmondt in technisch leren lezen (Sterckx, 2000). Daarom

Page 54: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

43

bouwen leerlingen eerst een basistaalvaardigheid en een mondelinge taalvaardigheid uit, waarop

ze later kunnen steunen om wat ze leren schrijven ook echt te begrijpen.

Anders-gealfabetiseerde leerlingen kunnen gewoonlijk na een korte periode goed volgen in de

onthaalklas en hebben weinig problemen om over te gaan naar het reguliere onderwijs, zij het

meestal naar een lagere richting. De analfabete leerlingen hebben het echter veel moeilijker en

komen bijna automatisch in het Buitengewoon Secundair Onderwijs (BuSO) terecht. De

achterstand die ze op de andere onthaalklassers hadden, blijkt moeilijk weg te werken op één

enkel jaar. Sommige scholen vragen dan ook een extra onthaaljaar aan voor hun analfabete

leerlingen, om deze groep jongeren intensiever en langer te kunnen begeleiden, zodat ze meer

kans hebben om in het reguliere onderwijs te blijven.

5. Leerkrachten

Het merendeel van de onthaalleerkrachten heeft een diploma Bachelor Secundair Groep één38.

Daarnaast zijn schoolbesturen verplicht hun leerkrachten te laten deelnemen aan bijscholingen

specifiek voor het onthaalonderwijs of gericht op het bevorderen van taalvaardigheidsonderwijs en

van sociale integratie (SO75).

Uit onderzoek van het Departement Onderwijs blijkt dat onthaalleerkrachten voornamelijk tijdelijk

werken, hoewel de meerderheid van de leerkrachten minstens één volledig schooljaar lesgeeft.

Sinds de mogelijkheid tot vaste benoeming in het onthaalonderwijs blijven onthaalleerkrachten

steeds langer op post. Voordien kozen veel leerkrachten omwille van de geringe werkzekerheid

liever een vastere baan in het reguliere onderwijs wanneer ze daartoe de kans kregen. Het grote

schoolverloop bij anderstalige leerlingen betekende immers een voortdurende werkonzekerheid

voor leerkrachten in onthaalklassen (Chanterie, 2004).

B. NA HET ONTHAALJAAR

Na de OKAN-klas of het onthaaljaar in de basisschool maken de leerlingen gewoonlijk de overstap

naar een reguliere onderwijsvoorziening. In welke klas, graad of opleiding de anderstalige

nieuwkomer terechtkomt, hangt af van verschillende factoren als leeftijd, taalvaardigheid, sociale

vaardigheden, sociale houding, schoolresultaten etc. Wel blijkt dat de meerderheid van de ex-

onthaalklassers nood heeft aan extra ondersteuning en begeleiding (Ramaut, 2002).

1. Basisonderwijs

Na het onthaaljaar gaat de leerling gewoonlijk verder in de volgende klas van het basisonderwijs.

Uit onderzoek van het Ministerie van Onderwijs blijkt dat de ondersteuning die in de basisscholen

wordt geboden na het onthaalonderwijs bijna onbestaande is39. Het aanpakken van de problemen

van de ex-onthaalklasser hangt grotendeels af van de individuele aanpak van de school of de

leerkracht. Zo voorzien enkele scholen in afzonderlijke leesklasjes, waar de leerlingen aan

leesvaardigheid kunnen werken of worden er oefenklassen ingericht waar zwakkere leerlingen

problemen kunnen wegwerken.

38 Dit is het vroeger regentaatsdiploma of voluit het diploma Hoger onderwijs voor onderwijs aan de eerste

graad. 39 Zie ook www.ond.vlaanderen.be/onthaalonderwijs.

Page 55: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

44

Door de afwezigheid van een structurele opvang na het onthaaljaar belanden anderstalige

nieuwkomers meer dan andere leerlingen in het buitengewoon onderwijs en zitten ze meer dan

andere leerlingen een jaar over. Ze startten hun middelbare schoolcarrière bovendien vaak met

een aanzienlijke leerachterstand en belanden daardoor in lagere studierichtingen.

2. Secundair onderwijs

Na het onthaaljaar in de OKAN-klas verhuizen anderstalige leerlingen gewoonlijk naar een reguliere

secundaire school. Daar kiezen ze een opleiding naargelang hun leeftijd, interesses, vaardigheden

en competenties of op basis van het diploma dat ze in een ander land behaalden.

Vele scholen werken voor de begeleiding van de nieuwkomers met een vervolgschoolcoach. Dit is

een soort tussenpersoon, die de communicatie verzorgt tussen de onthaalschool, de leerling, de

nieuwe leerkracht en de directie van de vervolgschool. Anderstalige leerlingen kunnen bij deze

leerkracht terecht met vragen en problemen, maar ook de leerkrachten van de vervolgschool

kunnen zich bij deze persoon beraden. Tevens bereiken gegevens over de vorderingen van de

leerling op deze manier ook de onthaalschool. Het feit dat de ouders van de leerling deze persoon

reeds kennen, kan zorgen voor een betere communicatie tussen de nieuwe school en de familie

(Ramaut, 2002).

Het vervolgjaar dient zo veel mogelijk aan de capaciteiten van de leerling te worden aangepast.

Daarom is het mogelijk het vervolgjaar in beperkte mate te individualiseren. Ex-onthaalklassers

kunnen niet worden vrijgesteld van reguliere vakken, maar deze kunnen wel over de twee

leerjaren van een graad gespreid worden, zodat de leerling maximale slaagkansen krijgt.

Ook de manier van evalueren kan aan de specifiteiten van de leerling worden aangepast. De

evaluatiemethode van de school dient aan het begin van het schooljaar door de school zelf te

worden bepaald. Deze hoeft niet voor alle leerlingen identiek te zijn en kan individueel worden

aangepast, zodat leerlingen hun kansen optimaal kunnen benutten. Zo kan bijvoorbeeld van een

leerling die moeite ondervindt met het neerschrijven van zijn antwoorden, omdat hij of zij de taal

niet volledig beheerst, het examen mondeling worden afgenomen. Bovendien verloopt de

eindbeoordeling van leerlingen sinds 1991 via prospectieve deliberatie. Daarbij staan niet de

behaalde punten van een leerling centraal. Wel moet de klassenraad zich afvragen of die leerling

genoeg bagage heeft verworven om over te gaan naar het volgende jaar. Deze manier van

evalueren kan in het voordeel spelen van leerlingen die de onderwijstaal niet perfect beheersen en

daardoor punten verliezen.

Page 56: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

45

Deel III. ISRAËL

Immigratie naar het land Israël, naar de heilige plaatsen van Jeruzalem, Nazaret, Hebron of

Tiberias is een steeds terugkerend feit in de geschiedenis. Joden, christenen en moslims begaven

zich op lange tochten naar het ‘heilige land’ om zich te wijden aan studie, geloof en religie.

Op het einde van de negentiende eeuw bracht het zionisme een niet aflatende stroom Joodse

immigranten op gang, die de basis zou leggen voor de demografische samenstelling van het

huidige Israël. Voor het merendeel van deze migranten waren het echter niet alleen ideologische

idealen die hen aanspoorden hun huizen te verlaten. Dagelijkse gevaren in het thuisland als de

vaak negatieve houding van de lokale bevolking tegenover de Joodse minderheid, economische

repressie en politieke onderdrukking maakten emigratie voor vele Joden tot een noodzaak.

De oprichting van de staat Israël in 1948 bood Joodse gemeenschappen in dit opzicht soelaas. De

Israëlische overheid stelde zich reeds van bij de onafhankelijkheid tot doel een toevluchtsoord te

zijn voor Joden en hun families van over de hele wereld en voerde een stimulerend

immigratiebeleid dat de Israëlische grenzen wijd open stelde voor leden van de Joodse

gemeenschap.

Het onderstaande overzicht van de immigratiegeschiedenis van de oude Ottomaanse provincie

Palestina, het Britse Mandaatgebied Palestine en de Joodse staat Israël biedt geen volledige

weergave van de demografische verschuivingen in de regio. Het opnemen van het in- en uitwijken

van Arabische bewoners of van de christelijke gemeenschappen leek immers relevant noch

opportuun voor de doelstelling van deze thesis. Het verloop van Joodse immigratietendensen wordt

beschreven aan de hand van de grote migratiegolven naar het land Israël, die zich in de laatste

honderd jaar hebben voorgedaan. Deze worden aangeduid met de term alia’s. Emigreren naar

Israël wordt in de Joodse gemeenschap immers omschreven als alia maken – of letterlijk ‘opstijgen

naar Jeruzalem’40.

A. VAN PIONIERS TOT ONAFHANKELIJKHEID: 1882-1948

Voor 1882 leefden zo’n 24000 Joden in de Ottomaanse provincie Palestina. Doorheen de eeuwen

hadden zich in de steden Hebron, Jeruzalem, Tsefat en Tiberias kleine Joodse gemeenschappen

gevestigd die zich wijdden aan de studie van Tora en Talmoed. Ze deelden er het land met

ongeveer een miljoen Arabische inwoners, voor wie landbouw de belangrijkste bron van inkomen

betekende. Vanaf 1882 breidde de gemeenschap zich echter gestadig uit. Gedreven door de nieuw

opgekomen idealen van het zionisme of op de vlucht voor de Jodenvervolgingen in het tsaristische

Rusland begaven 25000 nieuwkomers zich tussen 1882 en 1903 naar Palestina.

40 Alia (עליה) komt van de stam aïn, lamed, hee (עלה) wat opgaan betekent. De term wordt in het Hebreeuws

algemeen gebruikt om immigreren naar Israël aan te duiden of specifiek gebruikt, wanneer men zich in Israël

bevindt en naar Jeruzalem gaat. Een mannelijke immigrant is een [ole] (עולה) , een immigrante een [ola] (עולה)

en immigranten [oliem] ( עולים ).

HOOFDSTUK 1. IMMIGRATIE

Page 57: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

46

Een deel van de jonge immigranten vestigde zich in navolging van hun socialistische overtuiging in

landbouwnederzettingen over het hele land. Zonder moderne technieken en met een tekort aan

mankracht bleken de nederzettingen economisch echter allesbehalve rendabel. De

gemeenschappen overleefden aan de hand van giften van weldoeners uit Europa41 en dienden voor

het vele werk te steunen op Arabische boeren uit de omgeving. Armoede, ziekte en uitputting

waren troef (Sachar, 2006).

Aan het einde van deze eerste alia telde de Joodse bevolking van de provincie zo’n 50000 leden.

Zij werden tussen 1905 en 1914 door 30000 geloofsgenoten bijgetreden. Het neerslaan van de

Oktoberrevolutie in Rusland had immers ongekende gevolgen voor de Joodse bevolking in het

tsaristische rijk en de daaropvolgende politieke en economische repressie leidde tot een massale

uittocht van Joden naar het buitenland. Het merendeel van deze vluchtelingen zette koers naar de

Nieuwe Wereld, maar een minderheid verkoos de jisjoev in het Midden Oosten. Hoewel de

omstandigheden in de nederzettingen nog altijd te wensen overlieten en de streek gekenmerkt

werd door een chronisch tekort aan economische mogelijkheden, waren de nieuwkomers vervuld

van idealen. Door fysiek werk en het verbouwen van het land zou de Joodse gemeenschap volgens

zionistische idealen uitgroeien tot een onafhankelijke natie en breken met de onderdrukte positie

van Joden in diaspora (Sachar, 2006). De resultaten van het harde werk en het vooruitgangsgeloof

van de pioniers uit deze tweede alia bleven niet uit. De financiële en organisatorische

afhankelijkheid van het buitenland nam langzaam af en ook de invloed van Europese notabelen liep

achteruit. De jonge landbouwers verenigden zich in coöperatieven en de verhoogde rentabiliteit

moedigde het nieuwe Joods Nationaal Fonds aan steeds meer land aan te kopen. De eerste kleine

industrieën staken omstreek 1914 de kop op, het Hebreeuws vond met Eliëzer ben Jehoeda

langzaam ingang en de eerste Hebreeuwse scholen werden opgericht42.

De Eerste Wereldoorlog had ook voor de inwoners van Palestina grote gevolgen. Het aantal Joden

in de regio was bij het beëindigen van de vijandelijkheden tot 55000 gezakt. Daarenboven leidde

de nederlaag van het Ottomaanse Rijk tot een verdeling van het Midden Oosten onder de Europese

grootmachten. Palestina werd omgedoopt tot Brits mandaatgebied en kwam onder leiding van de

Britse Hoge Commissaris. De vele veranderingen leken aanvankelijk echter weinig invloed te

hebben op de Joodse immigratiestromen. Tijdens de derde alia, van 1919 tot 1923, trok het land

37000 nieuwe Joodse inwijkelingen aan. Pogroms in de nasleep van de revoluties maakten het

leven van de Joodse gemeenschap in Rusland moeilijk. Ondanks tegenkanting van de nieuwe

Bolsjewistische regering slaagden de talrijke Russische immigratiebureaus er dan ook in hun

Joodse geloofsgenoten tot een oversteek te bewegen. Aan de onbeperkte immigratie maakte de

41 Een van deze Joods-Europese filantropen was baron Edmond James de Rotschild. De baron kocht vanaf 1882

grond aan in Palestina en ondersteunde de Joodse pioniers die er werkten. In 1924 richtte hij de Palestijns

Joodse Kolonisatie Associatie op, die meer dan 125999 aren grond verwierf en aan de basis lag van vele

industriële ondernemingen. 42 Eliëzer ben Jehoeda (1858-1922) was een van de grote voorvechters van het Hebreeuws en is uitgegroeid tot

een van de mythische figuren van de jisjoev. Hij was de oprichter van de Raad voor de Hebreeuwse Taal.

Page 58: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

47

Britse Overheid in 1920 echter een einde. In de nasleep van de rellen van Nebi Musa43 werd het

aantal Joodse immigranten beperkt en nieuwe rellen in 1921 bewogen de overheid tot een algehele

immigratiestop. In 1922 werd de situatie in het Churchill White Paper definitief geregeld, door het

vastleggen van immigratiequota volgens sector van tewerkstelling.

1924 werd gekenmerkt door de komst van Poolse middenstanders die omwille van de economische

boycot van niet-Poolse minderheden in hun thuisland een beter leven zochten in het Britse

mandaatgebied. De vierde alia was weinig begeesterd door socialistische idealen en agricultuur en

trok massaal naar de steden. Daar legden ze met duplicaten van hun Poolse ondernemingen de

basis voor een nieuwe urbane economie en vormden ze Tel Aviv en Haifa om tot ware stedelijke

centra. De komst van deze Oost-Europese zakenlui betekende bovendien een enorme stimulans

voor de Joodse economie. Vele industriële ondernemingen zagen midden jaren twintig het licht en

de bouwsector deed door de grote vraag van de nieuwkomers gouden zaken. Aan het begin van de

jaren dertig was de uitbouw van de Joodse gemeenschap dan ook een feit. Ondernemingen

floreerden, arbeiders waren verenigd in de nieuwe vakbondsvereniging Histadrut en publieke,

sociale en onderwijsvoorzieningen deden de levenskwaliteit in het hele land spectaculair stijgen

(Sachar, 2006).

De vijfde alia zou deze bloeiende gemeenschap in de jaren dertig tot een hoogtepunt tillen. De

aanhoudende vervolgingen onder de Poolse en Roemeense overheden genereerden een

onafgebroken instroom van immigranten uit Oost Europa. Voor het eerst werden zij echter

aangevuld door een aanzienlijke stroom vluchtelingen uit Centraal Europa, waar het antisemitisme

onder de Nazibeweging vele Joden tot emigratie bewoog. Deze Duitssprekende nieuwkomers

hebben cultureel en intellectueel een onuitwisbare stempel gedrukt op de Joodse gemeenschap in

Palestina. Ook economisch waren deze immigranten een belangrijke impuls. Met het kapitaal dat

uit Europa werd meegebracht werd geïnvesteerd in nederzettingen en industrie en de knowhow

van de Europese inwijkelingen vormde de steden om tot moderne urbane centra (Neuman, 1999).

Hoewel de grootste instroom van immigranten nog moest komen en de onafhankelijkheid van

Israël nog steeds op zich liet wachten, zijn het de immigranten uit deze vijf aliabewegingen die de

fundamenten hebben gelegd voor de latere staat Israël. De nieuwkomers waren jong en hoog

opgeleid en gedreven om een gemeenschap uit te bouwen naar hun ideologische idealen en sociale

verwachtingen. Vele politieke leiders en belangrijke figuren uit het latere staatsleven behoorden

dan ook tot een van deze immigrerende groepen.

B. LANGVERWACHTE ONAFHANKELIJKHEID: 14 MEI 1948

De Tweede Wereldoorlog kan gerekend worden tot een van de meest ingrijpende gebeurtenissen

uit de geschiedenis van het Joodse volk en de gevolgen van de sjoa op religieus, intellectueel,

psychologisch en cultureel vlak beginnen slechts de laatste jaren langzaam duidelijk te worden. De

Jodenvervolging onder het Nazibewind plaatste de noodzaak van een veilige thuishaven voor het

43 Tijdens de rellen van Nebi Musa in 1919 kwamen grote groepen Arabische inwoners van het Mandaatgebied

op straat om hun steun te betuigen voor de nieuwe Irakese koning Faisal. Tijdens de betoging kwam het tot

een confrontatie met de Joodse gemeenschap, waarbij zo’n 160 Joden om het leven kwamen. De Britse

overheid was van mening dat Joodse provocatie de confrontatie had uitgelokt.

Page 59: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

48

Joodse volk opnieuw hoog op de agenda (Smelik, 2004). Op 14 mei 1948 werd het ideaal van een

eigen Joodse staat werkelijkheid en riep David Ben Goerion de onafhankelijkheid van Israël uit.

Het nieuwe land zou moeten uitgroeien tot een toevluchtsoort voor alle Joden uit de hele wereld. In

1950, twee jaar na de onafhankelijkheidsverklaring, werd dit principe verankerd in de Wet op de

Terugkeer, die stelde dat elke Jood, zijn of haar echtgenoot, zijn of haar kinderen en kleinkinderen

en hun echtgenoten het recht hebben naar Israël te immigreren. Daarenboven werd in 1952

bepaald dat ieder die zich op basis van deze wet in Israël vestigt, recht heeft op het Israëlische

staatsburgerschap.

In de eerste achttien maanden na de onafhankelijkheid vestigden zich maar liefst 340000 Joden in

de nieuwe staat. In Centraal en West-Europa hadden vele overlevenden van de sjoa tijdens de

oorlog alles verloren. Gehuisvest in Europese vluchtelingenkampen en getraumatiseerd door de

oorlog als ze waren, bood de Joodse natie hen een nieuw onderkomen. 86 % van de immigranten

uit 1948 was afkomstig uit Europa en Noord-Amerika en nam zijn intrek in verlaten Arabische

dorpen en steden (Zameret, 2002).

Ook de positie van de Joodse gemeenschappen in Arabische landen was na de Arabische nederlaag

in de onafhankelijkheidsoorlog vaak onhoudbaar geworden. Voor de vele Joodse families die zich al

eeuwenlang in de verschillende regio’s van het Midden Oosten bevonden werd uitwijken naar Israël

dan ook de enige mogelijkheid om aan vervolging te ontsnappen44. Deze oriëntaalse Joden

vormden tot 1956 het merendeel van de nieuwkomers. De instroom van 1667000 Joden uit Jemen,

Irak, Libië, Syrië en Libanon betekende dan ook een ware etnische revolutie voor de Joodse

gemeenschap45. De integratie van de oriëntaalse immigranten in een Europees gedomineerde

samenleving verliep niet zonder slag of stoot. Velen kwamen in erbarmelijke omstandigheden aan

en hadden alle bezit, eigendommen en kapitaal moeten achterlaten. Voor onderdak, voedsel,

sociale voorzieningen en onderwijs was men volledig afhankelijk van de staat (Neuman, 1999). De

culturele verschillen met de oudere generatie Europese immigranten bleken bovendien enorm.

Oriëntaalse nieuwkomers waren traditioneler, hadden veel grotere families en waren doorgaans

lager geschoold (Neuman, 1999).

Met de instroom van deze nieuwe inwoners werd het aantal Joden in Israël tussen 1948 en 1953

verdubbeld. Hoewel de immigranten van voor de onafhankelijkheid de basis van de staat hadden

gelegd, werd de natie pas met de komst van de oriëntaalse Joden realiteit. Anderzijds leidden de

grote verschillen tussen de bevolkingsgroepen van meet af aan tot een tweedeling in de Israëlische

maatschappij die tot op vandaag blijft doorwerken. De lagere scholingsgraad van de oriëntaalse

migranten maakte hen weinig geschikt voor de geïndustrialiseerde Israëlische economie en

resulteerde in een blijvende inkomenskloof en een fundamentele ongelijkheid op de politieke,

economische en sociale machtsbalans (Adler, 1988).

44 Ook voor de nieuwe Israëlische overheid waren de nieuwkomers meer dan welkom. Het praktisch besef dat

een enorm aantal nieuwe Joden nodig was om de staat militair slagkracht te bezorgen, de grensnederzettingen

te verdedigen, deel te nemen aan de moderne economie en open ruimten te bevolken dreef de overheid tot een

stimulerende immigratiepolitiek (Neuman, 1999). 45 Voordien was 80% van de Joden in Israël van Asjkenazische afkomst. De grote golf oriëntaalse nieuwkomers

reduceerde hun aandeel tot slechts 50% (Zameret, 2002).

Page 60: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

49

Vanaf de jaren zestig was immigratie naar de staat Israël minder systematisch dan tijdens de

voorgaande jaren en immigranten uit Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, Oost- Europa, Ethiopië,

de Sovjet-Unie en Iran vestigden zich met wisselende verhoudingen in het land (Raijman & Kemp,

2007). Een nieuw hoogtepunt werd echter aan het begin van de jaren negentig bereikt, wanneer

Joden uit de voormalige Sovjet-Unie zich massaal naar Israël begaven.

C. DE JAREN NEGENTIG: HAÄLIA HAGEDOLA EN DE BETA ISRAËL

Het aandeel van immigranten uit Rusland en de Sovjet-Unie in de jisjoev is historisch altijd hoog

geweest en zowel onder het regime van de tsaren als onder de Bolsjewistische overheid maakten

1000en Joden alia.

In de jaren zeventig was reeds een kleine groep Joodse vluchtelingen erin geslaagd een visum te

krijgen om de communistische staat te verlaten. Na de zesdaagse oorlog van 1967 was de

identificatie van de Russische Joden met de staat Israël opmerkelijk gestegen en groeide het

verlangen bij vele Joden om zich in Israël te vestigen.

De openingspolitiek van Mikhail Gorbatchov (1931 - ) in het Rusland van eind jaren tachtig had

voor de Joodse minderheid in Rusland grote gevolgen. Het ineenstorten van de Russische economie

ten gevolge van de Glasnost betekende de financiële doodsteek voor veel Joodse middenstanders

die zich in de Russische steden hadden gevestigd. De economisch moeilijke periode leidde

bovendien tot grote etnische onrusten die door de lokale bevolking voornamelijk op de Joodse

inwoners werden geprojecteerd. In deze woelige omstandigheden wakkerde het verlangen van vele

Joden aan, om zich in de staat Israël te vestigen. De roep om het toekennen van exitvisa’s werd

dan ook steeds luider. Om Amerikaanse steun te verzekeren voor zijn falende economie besloot

Gorbatchov in 1987 de grenzen voor Joden open te stellen (Sachar, 2006). De Joodse uittocht uit

de Sovjet-Unie nam in de daaropvolgende jaren dramatische getallen aan en tussen 1990 en 1998

verwierven 879486 Russische Joden het Israëlische staatsburgerschap.

De scholingsgraad van de Sovjetimmigratiegolf was ongezien hoog. Meer dan de helft van deze

Russische immigranten was in het land van herkomst tewerkgesteld in academische of

leidinggevende posities en deze individuen droegen de laatste jaren dan ook enorm bij tot

academische ontwikkelingen in de staat. Ze beschikten over kapitaal en technologische

vaardigheden en waren in mindere mate afhankelijk van overheidssteun. De immigranten van de

voormalige Sovjet Unie waren doorgaans goed in staat zich te integreren in de arbeidsmarkt en

zijn daardoor oververtegenwoordigd in hooggeschoolde beroepen. Ze zijn echter weinig aanwezig

in beroepstakken waar een hoge kennis van het Hebreeuws is vereist en nemen zelden

statusfuncties op (Raijman & Kemp, 2007). Bovendien waren ook niet al deze Russische

immigranten Joods. Onder hen bevonden zich echtgenoten en kinderen van Joden, die weinig

banden met het Jodendom onderhielden en ook door de Joodse gemeenschap in Israël niet als Jood

werden beschouwd46.

46 Dit leidde onder meer tot de eigenaardige situatie dat in Israël deze zomer een vlaag van antisemitisme

woedde, uitgaande van enkele van deze Russische immigranten.

Page 61: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

50

De jaren tachtig en negentig werden tevens gekenmerkt door een nieuwe migratiegolf uit een

volledig andere regio. Tussen 1984 en 1985 bracht operatie Mozes 8000 Ethiopische Joden vanuit

Sudan naar het land Israël (Spolsky & Shohamy, 1999). Op de vlucht voor hongersnood in Ethiopië

waren 1000en Ethiopische Joden de grens met het buurland Sudan overgestoken, van waar ze

door een samenwerking tussen het Israëlische leger, de CIA en Sudanese veiligheidsdiensten naar

Israël werden overgevlogen.

Over de geschiedenis van de Joden in Ethiopië circuleren vele verhalen. De Beta Israël zouden hun

oorsprong terugvoeren op een verbinding tussen de Joodse koning Salomo en de koningin van

Sjeba of vormen de nazaten van een van de twaalf stammen die met Mozes door de woestijn

trokken. Omdat de gemeenschap tot 1904 volledig afgesloten leefde van andere geloofsgenoten

ontwikkelden de Ethiopische Joden een andere religieuze en sociale invulling van het Jodendom.

Vele van hun religieuze riten gingen terug op tradities die in gebruik waren ten tijde van de eerste

tempel van Jeruzalem en de Misjna en de Talmoed maakten geen deel uit van het religieuze

corpus. Daarenboven had de connotatie van het Hebreeuws als heilige taal, zoals bij de overige

Joodse gemeenschappen in diaspora, geen ingang gevonden. Rituelen en gebeden werden in het

Amharisch of het Tigrinia47 uitgevoerd en de overlevering van tradities gebeurde voornamelijk oraal

(Franco, 2004). Aanhangers van het Jodendom werden in Ethiopië reeds in de zestiende eeuw

vervolgd. Het belijden van het Jodendom was tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw bij wet

verboden en kinderen van Joodse ouders dienden verplicht bekeerd te worden tot het christendom.

Bovendien waren de Joden bij elk politiek of etnisch conflict kop van jut (Franco, 2004). Daarom

beperkte de Joodse gemeenschap elk contact met de christelijke meerderheid.

In 1973 verklaarde rabbi Ovadia Josef als toenmalig hoofd van het Israëlische rabbinaat dat ook de

Beta Israël tot het Jodendom behoorden. De falasjas48 zouden afstammelingen zijn van de

Israëlitische stam van Dan en waren onder de Wet op de Terugkeer gerechtigd naar Israël te

immigreren. Onder het vaandel van het ‘insluiten van de ballingen’ werden tussen 1990 en 1992,

tijdens de militaire operaties Salomo en Jozua, 28646 leden van de Joodse minderheid in Ethiopië

naar Israël overgevlogen.

De Ethiopische gemeenschap in Israël telt vandaag zo’n 70000 leden. De integratie van de nieuwe

burgers in de Israëlische samenleving verliep echter niet altijd even vlot. Het merendeel van de

nieuwkomers was afkomstig uit landelijke provincies en werkte in Ethiopië als boer, wever of

metaalarbeider (Unesco, 2008). In tegenstelling tot de hooggeschoolde Russische immigranten

ontbrak het meer dan een derde van de Ethiopische oliem aan formele educatie en was het

beheersen van lees- en schrijfvaardigheden veeleer een uitzondering (Neuman, 1999). Het nieuwe

klimaat, de vele nieuwe religieuze rituelen en de eerste kennismaking met een modern

technologische maatschappij bleek voor velen een grote schok (Unesco, 2008).

47 Amharisch en Tigrinia zijn beide Semitische talen. Het Amharisch wordt in de noordelijke provincie Gondar

gesproken en is de officiële taal van de Federale Democratische Republiek Ethiopië. Het Tigrinia is de taal van

de Tigriaregio (Spolsky & Shohamy, 1999). 48 Falasjas betekent letterlijk buitenstaanders en is de benaming die Ethiopische christenen aan de Joodse

minderheid gaven.

Page 62: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

51

Naast deze twee grote migratiestromen kende de jaren negentig een constante en gestadige

instroom van immigranten uit West-Europa en Noord- en Centraal Amerika. Deze nieuwkomers zijn

doorgaans hoog geschoold en beschikken over aanzienlijke socio-economische middelen (Raijman

& Kemp, 2007).

D. ANNO 2008

De laatste jaren is het aantal immigranten dat zich in Israël vestigt opmerkelijk gedaald. Waar in

de jaren negentig doorgaans cijfers van 50000 nieuwkomers per jaar werden gehaald, vroegen in

2004 slechts 22500 nieuwkomers het staatsburgerschap aan (Raijman & Kemp, 2007).

De eeuwwisseling bleek bovendien het toneel van enkele fundamentele discussies en controverses

rond de Wet op de Terugkeer. De Wet maakt het voor niet-Joden zonder Joodse verwanten

theoretisch onmogelijk het Israëlische staatsburgerschap te verwerven. Slechts enkele malen

werden niet-Joodse vluchtelingen om humanitaire redenen opgenomen in de Israëlische

samenleving. In 1997 werden twee boten asielzoekers uit Vietnam toegelaten, in 1995 vonden

Bosnische moslims een onderkomen in de staat en in 1998 werd moslims uit Kosovo het

staatsburgerschap verleend (Adler, 2000). Buitenlanders die zich in Israël willen vestigen, maar

een bekering weigeren, vallen doorgaans echter uit de boot.

Anderzijds stelden Israëlische gelovigen zich recent de vraag, of de vele immigranten uit de

voormalige Sovjet-Unie, die op basis van de Wet het staatsburgerschap hebben verworven, maar

zelf niet Joods zijn en geen Joodse gebruiken observeren, wel in een Joodse staat thuishoren.

Russische immigranten die zich sinds 2000 in Israël vestigen zijn zelden observerende Joden. Hun

beslissing om naar Israël te immigreren is dan ook meestal door economische motieven gekleurd.

Daarnaast ziet de staat zich geconfronteerd met een steeds groeiend aantal legale en illegale

arbeidsmigranten uit het Oostblok en de Filippijnen, die zich gedurende de laatste tien jaar in het

land hebben gevestigd. In de hoop de Israëlische economie volledig van de Palestijnse te scheiden,

werden velen van hen op het einde van de jaren tachtig door de overheid aangetrokken. Ze namen

de arbeidsplaatsen van Palestijnse Arabieren in en werden tewerkgesteld in de laagste echelons

van de economie. Niet-Joodse arbeidsmigranten komen niet in aanmerking voor het

staatsburgerschap en kunnen zich enkel tijdelijk in het land vestigen. Omwille van hun

intermediaire situatie hebben ze geen recht op sociale voorzieningen en kunnen kinderen en familie

zich niet bij hen voegen.

Het Israëlische migratiebeleid naar gastarbeiders en niet-Joodse immigranten reflecteert volgens

Eden en Kalekin-Fishman (2002) een diepe angst in de Joodse samenleving, voor een veranderend

immigratiepatroon dat het Joodse karakter van de staat zou aantasten. Het beperken van niet-

Joodse immigratie, het ontmoedigen van familiehereniging bij arbeidsmigranten en het stimuleren

van Joodse immigratie moeten de Joodse dominantie in de regio bevestigen en bestendigen.

Page 63: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

52

A. OPVANG NA DE ONAFHANKELIJKHEID

De enorme massa immigranten die sinds de onafhankelijkheid zijn weg zocht naar het land Israël

en de actieve stimuleringspolitiek van de Israëlische overheid om Joden in diaspora tot alia te

bewegen, dwong de staat snel werk te maken van een degelijk opvangbeleid voor deze

nieuwkomers. Reeds vanaf de jaren vijftig werd een uitgebreid absorptiebeleid uitgewerkt dat

nieuwe immigranten een plaats moest geven in de Israëlische samenleving.

Na de onafhankelijkheid streefde de Joodse staat naar een vlotte ‘absorptie’ van haar nieuwe

inwoners. Onder invloed van de Melting Pot-theorie49 werd gekozen voor een centraal

absorptiebeleid, waarbij de overheid in samenwerking met het Joods Agentschap50 alle aspecten

van het immigratieproces domineerde. Oliem werden na hun aankomst in de haven van Haifa of

Tel Aviv opgevangen door het Agentschap en doorgestuurd naar dorpen en steden in de periferie

van het land. De toewijzing aan migranten van hun nieuwe woonplaats was gebaseerd op politieke,

economische of veiligheidsredenen. Omwille van de zionistische nadruk op agricultuur kwam het

gros van de nieuwkomers terecht in landbouwnederzettingen, waar ze werden ingeschakeld in de

lokale productie, of in de arbeidsintensieve industrie in de steden. De overheid bepaalde met

andere woorden zowel de woonplaats als de tewerkstelling van de immigrant. Immigranten die de

oversteek maakten met een aanzienlijk kapitaal, konden zich echter aan deze politiek ontrekken en

zich zelfstandig in een woonplaats naar keuze vestigen.

Hoewel in de eerste jaren in zekere zin succesvol en voor veel armere inwijkelingen een degelijke

oplossing, bracht dit beleid aanzienlijke problemen met zich mee. Deze aanpak hield immers geen

rekening met de vaardigheden en kennis die de immigrant uit zijn thuisland meebracht (Lazin,

1992a). Gezondheid, educatie en sociale voorzieningen stonden in de perifere dorpen ver achter en

ook de economische ontwikkeling was volledig gelokaliseerd in het centrum van het land. Het

merendeel van de nieuwkomers kwam dan ook van meet af aan in een achtergestelde positie

terecht en het gevoerde beleid veroorzaakte een onherstelbare kloof tussen de reeds eerder

geïmmigreerde Asjkenazische elite en de nieuwe –vaak oriëntaalse- nieuwkomers. Bovendien

creëerde de centrale politiek een bevolkingsgroep die blijvend afhankelijk was van overheidssteun

en zowel economisch als sociaal aan de staat was gebonden51.

49 De Melting Pot (smeltkroes) is een metaforisch begrip uit de VS, dat duidt op de vermenging van de culturen

van etnische minderheden en subgroepen met de hoofdcultuur van een land. In de beginjaren van de

Israëlische staat was de smeltkroestheorië de officiële staatsdoctrine om de heterogene Joodse

immigratiegolven te assimileren aan de staatscultuur. 50 Het Joods Agentschap werd in 1923 opgericht met als doel de Joodse immigratie naar het Mandaatgebied

Palestina te verhogen, land aan te kopen als Joods publiek eigendom, landouwkolonisatie gebaseerd op Joodse

arbeid te promoten en het Hebreeuws en de Hebreeuwse cultuur te doen herleven (Sachar, 2006). 51 Critici wijzen er op dat deze afhankelijke positie bewust door de overheid werd gehandhaafd. In een politiek

systeem met ettelijke partijen was het immers aangewezen, met het oog op een volgende

verkiezingsoverwinning, een deel van de bevolking permanent aan zich te binden (Aharoni, 1991).

HOOFDSTUK 2. ABSORPTIE

Page 64: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

53

Op het einde van de jaren tachtig werd voor het eerst gewag gemaakt van een veranderende

beleidskeuze en in 1990 besliste het Ministerie van Absorptie52 tot een definitieve ommekeer. Een

beleid van directe absorptie, dat gericht is op de keuze van de immigrant en niet op de voorkeuren

van de overheid, werd aangewend. Immigranten kunnen hun alia vrij invullen en zelf bepalen hoe

hun leven in de staat Israël eruit zal uitzien. Met een ongekend aantal immigranten uit de

voormalige Sovjet Unie en de instroom van Ethiopische Joden begin jaren negentig, diende dit

nieuwe beleid de afhankelijkheid van de immigranten van de overheid te verminderen, hun

zelfstandigheid te bestendigen en het absorptieproces te flexibiliseren.

B. INTEGRATIE VANDAAG: DIRECTE ABSORPTIE

Onder het direct absorptiebeleid geven oliem hun alia dus eigenhandig vorm. Men kan op

zelfstandige basis de nodige stappen ondernemen of opteren voor een georganiseerd traject van

het Joods Agentschap.

Elke nieuwkomer, voor welke absorptiemethode hij of zij ook kiest, heeft recht op een aantal

basisvoorzieningen, die men naar eigen wens kan gebruiken en die de eerste maanden in het land

moeten vereenvoudigen. Oliem hebben recht op een ‘absorptiemand’, een financieel

ondersteuningspakket voor de eerste twaalf maanden na alia. De precieze inhoud en omvang van

het pakket wordt bepaald door de familiale omstandigheden van de immigranten en het

absorptietraject dat wordt gevolgd53. Daarnaast krijgen nieuwkomers in het eerste jaar na alia een

heleboel financiële voordelen van verschillende instanties. Immigranten betalen minder

gemeentebelastingen, krijgen kortingen op de aankoop van vastgoed, betalen minder invoertaksen

en zijn vrijgesteld van bijdragen aan de sociale zekerheid. Nieuw geïmmigreerde studenten komen

in aanmerking voor subsidies, leningen, academische begeleiding en bijlessen.

Aan elke meerderjarige immigrant wordt bovendien de mogelijkheid geboden om gedurende vijf

maanden een taalcursus Hebreeuws te volgen (Oelpan). De Oelpan wil de nieuwe immigrant

vertrouwd maken met het Hebreeuws als communicatietaal en op die manier de integratie van de

nieuwkomer in de arbeidsmarkt vergemakkelijken en de culturele absorptie als inwoner van Israël

bevorderen (Haramati, 1966). De immigrant ontvangt opleidingscheques die de kosten van de

cursus dekken en via het absorptiepakket krijgt hij een vervangingsinkomen dat hem en zijn

familie onderhoudt gedurende de studieperiode. Het Ministerie voor de Absorptie van Immigranten

biedt de nieuwkomer bij aankomst in Israël keuze uit een aantal opleidingen die weldra zullen

52 Dit ministerie werd opgericht net na de zesdaagse oorlog en nam de bevoegdheden van het Joods

Agentschap in verband met immigranten over. Het Agentschap bleef omwille van de toegang tot fondsen in de

VS en de complexiteit van het partijensysteem echter een prominente rol behouden in het migratiebeleid. 53 Het pakket bevat standaard: een basisbedrag om de eerste weken in Israël door te komen, huishuur voor

een periode van twaalf maanden, een basisuitkering waarmee de immigrant in zijn levensonderhoud en dat van

zijn familie kan voorzien gedurende een taalopleiding, een vergoeding voor schoolkosten van de kinderen en

een basisbedrag voor de aankoop van meubelen (Woolf, 2007). Een familie met ouders en kind ontvangt

ongeveer $11,000 per jaar. Het minimuminkomen voor dezelfde familie zou ongeveer $6,000 bedragen (Adler,

2000).

Page 65: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

54

starten. Men kan beslissen in een van deze programma’s in te schrijven, of te wachten op de

aanvang van een ander programma. Bij absorptieprogramma’s van het Joods Agentschap maken

de taalopleidingen integraal deel uit van het traject en gaat de opleiding van start van zodra de

nieuwkomer in het land is aangekomen.

De bovengenoemde maatregelen en voordelen moeten de snelle absorptie van immigranten in de

Israëlische maatschappij bespoedigen, door de financiële onzekerheid in de eerste maanden na alia

weg te nemen. Nieuwkomers zouden zich op deze manier optimaal kunnen concentreren op de

studie van de taal, het participeren in het maatschappelijke gebeuren en het aanpassen aan de

nieuwe omgeving.

1. Programma’s van het Joods Agentschap

Niettegenstaande de vele voorzieningen die zelfstandige oliem ter beschikking staan, raadt men

erg aan in te schrijven in een programma van het Joods Agentschap of de alia in groep aan te

vangen. Het Joods Agentschap biedt immigranten een waaier aan trajecten om begeleid te

integreren in de Israëlische samenleving.

Nieuwkomers kunnen opteren om zes maanden in een absorptiecentrum door te brengen. Deze

centra bevinden zich verspreid over het land en bieden de immigrant een woning of een kamer in

het ondersteunende kader van het centrum. ’s Ochtends nemen de participanten deel aan de

Oelpanlessen terwijl de namiddagen worden besteed aan studie en sociale activiteiten.

In het Bait Risjon Bamoledet–project (‘Eerste Huis in het Thuisland’) wonen participanten tijdens

hun eerste jaar in Israël in een kibboets. Volwassenen volgen gedurende zes maanden les in een

regionale Oelpan en kinderen worden ingeschreven in de school van de kibboets. De tweede helft

van het jaar is gereserveerd voor het vinden van werk of het volgen van een specifieke

vakopleiding, waarbij immigranten worden bijgestaan door een regionale begeleider. Na het

beëindigen van het programma kunnen de nieuwkomers lid worden van de kibboets, of zich elders

in het land vestigen.

Babait Bejachad (‘Samen Thuis’) geeft nieuwe migrantenfamilies, studenten en soldaten een thuis

bij autochtone Israëlische families. Gedurende zes maanden trekken de oliem in bij eerder

geïmmigreerde immigranten en nemen deel aan het dagelijkse familiale leven. Meerderjarige

nieuwkomers volgen een taalopleiding in een regionale oelpaninstelling en de kinderen gaan naar

lokale scholen.

Jonge immigranten kunnen de eerste zes maand na hun alia terecht in een kibboets van het Joods

Agentschap. Daar combineren ze scholing in een Oelpan met het leven in de gemeenschap. In ruil

voor deelname in het werk voorziet de kibboets in onderwijs, behuizing en eten.

Alia kan men via het Joods Agentschap ook groepsgewijs ondernemen. Daarbij tracht men reeds

voor de datum van vertrek een band te smeden tussen immigranten uit eenzelfde omgeving. Leden

van de groep kunnen elkaar steunen of informatie uitwisselen en worden begeleid door eerder

ingeweken immigranten uit hun eigen regio.

Page 66: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

55

2. Voor iedereen?

Niet alle nieuwe immigranten die zich in Israël vestigen, kunnen genieten van het directe

absorptiebeleid.

Joden afkomstig uit Ethiopië en sommige republieken van de voormalige Sovjet-Unie worden bij

aankomst in het land onmiddellijk doorverwezen naar een absorptiecentrum. Omwille van een

tekort aan kennis en vaardigheden zijn deze immigranten volgens de Israëlische overheid immers

niet in staat direct te integreren in de maatschappij of deel te nemen aan de moderne economie54

(Lazin, 1992a). Nadat het absorptiecentrum de oliem heeft voorbereid op het leven in de nieuwe

samenleving worden de immigranten ondergebracht in behuizing van het Agentschap. De perifere

locatie van deze sites bemoeilijkt echter de maatschappelijke en economische integratie van de

nieuwkomers. Daarenboven leidt de gevolgde politiek tot het ontstaan van concentratiebuurten,

waar Joden van Ethiopische of Kaukasische origine het merendeel van de bevolking uitmaken en

contact met de overige Israëlische bevolking tot een minimum beperkt blijft.

Op basis van de Wet op de Terugkeer verleent de Israëlische overheid het recht op absorptie enkel

aan Joodse nieuwkomers. Aangezien niet-Joden die zich in het land vestigen, geen Israëlisch

staatsburgerschap kunnen verwerven, maakt deze groep immigranten geen deel uit van het

integratiebeleid. Ze hebben geen toegang tot de sociale voorzieningen van de overheid en komen

niet in aanmerking voor de faciliteiten voor nieuwe immigranten.

A. HEBREEUWS ALS TWEEDE TAAL: DE OELPAN

Het woord Oelpan (אולפן) betekent letterlijk studio maar wordt gebruikt als benaming voor de

intensieve taalcursussen Hebreeuws voor immigranten55. De opleidingen komen tot stand door een

samenwerking tussen het Ministerie van Onderwijs, het Ministerie voor de Absorptie van

Immigranten en het Joods Agentschap. Het Ministerie van Onderwijs is verantwoordelijk voor het

curriculum van de opleidingen, de leerkrachten en alle educatieve aspecten van de programma’s.

Het Ministerie voor de Absorptie voor Immigranten is verantwoordelijk voor het aanbieden van de

opleidingen aan nieuwe Joodse immigranten en het Joods Agentschap neemt de organisatorische

kant van de opleidingen op zich. Zij bieden studenten behuizing en houden de organisatie en

administratie bij (Worke, 2008). De scholen vingen sinds 1949 meer dan een miljoen cursisten op

(Worke, 2008). 54 Lazin (1992a) vermeldt dat volgens Esther Hertzog (1990) de redenen voor deze politiek elders moeten

worden gezocht. Het Joods Agentschap ontvangt immers jaarlijks donaties van Joodse filantropen voor de

opvang van de Ethiopische Joden. Deze bron van inkomsten zou verloren gaan, indien ook voor Ethiopische

immigranten wordt overgeschakeld op een beleid van directe absorptie. Donaties voor de opvang van deze

bevolkingsgroep zijn voor het Joods Agentschap bovendien niet alleen een bron van inkomsten, maar

legitimeren eveneens de invloed van het orgaan in het migratiebeleid. Voor de Israëlische overheid zijn de

absorptiecentra gefinancierd door het Agentschap dan weer een goedkope en kostenbesparende oplossing. 55 Het woord is afgeleid van de Hebreeuwse stem alef, lamed, pe (אלף ) die altijd de connotatie ‘leren’ draagt.

De term Oelpan (mv. Oelpaniem) wordt niet alleen gebruikt voor de instelling waar men les volgt, maar ook

voor de cursus zelf.

HOOFDSTUK 3. TAALONDERWIJS VOOR IMMIGRANTEN

Page 67: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

56

De Oelpan heeft volgens Shlomo Haramati de bedoeling de cursist vertrouwd te maken met het

Hebreeuws als middel van communicatie om op die manier de integratie van nieuwkomers in de

arbeidsmarkt te vergemakkelijken en hun culturele absorptie als inwoners van Israël te

bevorderen. Bij zijn oprichting werd het doel van de taalschool omschreven als to impact a

knowledge of the Hebrew language, disseminate Jewish cultural values and educate towards good

citizenship (Haramati, 1966 p. 526).

Het soort onderwijs dat een Oelpan nieuwe immigranten biedt verschilt in belangrijke mate van de

aanpak van talencentra in Vlaanderen of de rest van Europa. Het volgen van een Oelpan wordt

altijd beschreven als een tweeledig proces, waarbij men niet alleen vertrouwd raakt met de taal

van de staat Israël, maar ook met zijn geschiedenis en cultuur. Enerzijds dient een Oelpan tot het

aanleren van de taal, anderzijds moet het immigranten de grenzen van de nieuwe samenleving

laten begrijpen en hen in staat stellen aan die grenzen te assimileren (Perlmutter, 1994). Een

Oelpan werkt met andere woorden op basis van een dubbele strategie, cultureel en communicatief,

waarbij zowel linguïstisch functioneren als culturele kennisverwerving in het curriculum zijn

opgenomen.

Het volgen van een taalcursus is in het Israëlische absorptiebeleid niet verplicht. Wel verbindt de

staat er zich toe iedere immigrant die een talige basisopleiding wil volgen die ook aan te bieden.

Nieuwkomers krijgen van de Israëlische overheid de mogelijkheid gedurende vijf maanden gratis

een Oelpan te volgen, die wordt aangeboden door de overheid. Voor immigranten van Ethiopische

afkomst wordt een Oelpan van tien maanden voorzien.

Het volgen van een taalcursus wordt actief gestimuleerd door het voor oliem financieel mogelijk te

maken de lessen te volgen. Wanneer immigranten de Oelpan afleggen binnen de eerste achttien

maanden na hun immigratie, ontvangen ze gedurende de volledige studieperiode een

vervangingsinkomen, dat hen en hun familie moet ondersteunen56. Niet alleen neemt deze politiek

de financiële belemmering van veel migranten voor een periode van studies weg, het moedigt

nieuwkomers ook aan zo snel mogelijk met de desbetreffende opleiding te starten.

Taalopleidingen kan men in verschillende Oelpaninstellingen volgen en dienen zich in alle mogelijke

maten en vormen aan. Instellingen bieden een basiscursus voor nieuwe immigranten, Oelpan Alef,

maar richten doorgaans ook vervolgopleidingen in die de studenten grondig moeten scholen,

Oelpaniem Bet. De meeste Oelpaniem staat open voor alle cursisten, van immigranten tot

studenten en toeristen. Toch tracht het merendeel van de instellingen zich op een bepaalde

doelgroep toe te leggen, om tegemoet te komen aan de noden van die specifieke groep.

B. OVERHEIDSOELPANIEM

1. Oelpan Alef

De basiscursus die de overheid iedere nieuwkomer aanbiedt, Oelpan Alef (‘Oelpan Eén’), moet

beantwoorden aan de voornaamste zorg van een nieuwe immigrant: dagelijkse situaties in het

Hebreeuws afhandelen. De opleiding is erg praktisch en dient studenten voornamelijk in staat te

stellen zich snel te kunnen behelpen en te kunnen participeren in het maatschappelijke leven. Een

56 Deze periode kan bijvoorbeeld in geval van ziekte worden verlengd.

Page 68: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

57

Oelpan Alef brengt in dit opzicht een werkbare basiskennis Hebreeuws, waarmee integratie en

tewerkstelling worden bevorderd (Perlmuttter, 1994). Na het beëindigen van vijf maanden

taalopleiding moeten studenten de verleden, tegenwoordige en toekomende tijd beheersen. Ze

dienen vertrouwd te zijn met kranten en mediaberichtgeving en moeten vlotte conversaties voeren

over een ruime hoeveelheid aan onderwerpen (Fischer, 2008).

Een Oelpan Alef wordt door verschillende aanbodverstrekkers ingericht en in welk

onderwijssysteem immigranten terechtkomen wordt bepaald door welke absorptiemethode ze

verkozen. De cursussen beslaan in elke instelling vijf maanden, waarin de cursist gedurende de

volledige opleiding zo’n 500 tot 540 lesuren afwerkt. De opleidingen worden op verschillende

niveaus ingericht, zodat de immigrant bij de meest geschikte graad kan aansluiten.

a. Aanbodverstrekkers

In een Oelpan van een absorptiecentrum vinden gedurende de ochtend formele lessen plaats. ’s

Middags en in de loop van de avond werken de cursisten individueel of begeleid aan huiswerk en

herhalen hun lessen. Culturele en sociale activiteiten moeten de cursisten dagelijks in contact

brengen met de Hebreeuwse taal. In absorptiecentra kunnen enkel nieuwe immigranten Hebreeuws

studeren.

Opleidingcentra in steden of dorpen bieden cursussen voor zelfstandige immigranten of

nieuwkomers uit een nabijgelegen absorptiecentrum. Doorgaans worden zowel ochtend- als

avondlessen ingericht. Ochtendlessen zijn intensiever en brengen studenten tot een hoger niveau.

Avondlessen vorderen langzamer en beslaan doorgaans ook een langere periode dan vijf maanden.

Deze cursussen richten zich naar werkende studenten en besteden meer aandacht aan mondelinge

taalvaardigheid. Cursisten zijn na het beëindigen van dergelijke cursus dan ook beter in staat zich

mondeling uit te drukken (Spolsky & Shohamy, 1999). Cursussen in opleidingscentra staan zowel

open voor nieuwe immigranten als voor toeristen.

In een kibboets combineren studenten het werk op de landerijen of industrie van de gemeenschap

met een basisopleiding Hebreeuws. Nieuwkomers spenderen 24 uur per week aan arbeid en

eenzelfde aantal uren aan formele lessen. Het merendeel van de kibboetsen richt enkel een eerste

en tweede niveau in. Zowel toeristen als nieuwe immigranten kunnen voor een taalopleiding

Hebreeuws in een kibboets terecht (Woolf, 2005).

Naast deze basisvoorzieningen worden naargelang de vraag ad hoc taalopleidingen ingericht voor

specifieke doelgroepen. Cursisten met een handicap, slechthorenden, slechtzienden of daklozen

kunnen van tijd tot tijd in specifieke centra terecht. Ook voor senioren is een doelgerichte opleiding

voorzien, waarbij men aan trager tempo en over een langere periode de eindtermen behaalt57.

b. Curriculum en didactiek

Net als in Vlaanderen worden de begin- en eindtermen van de opleidingen voor anderstaligen

vastgelegd door het Ministerie van Onderwijs. De ontstaansgeschiedenis van het Oelpansysteem,

een noodoplossing voor de steeds groter wordende groep van immigranten die het Hebreeuws niet

57 Een Oelpan voor senioren bestrijkt slechts twaalf uren per week in plaats van de 25 lesuren in een reguliere

Oelpan en duurt tien maanden (Spolsy & Shohamy, 1999).

Page 69: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

58

beheerste, reflecteert zich ook in het curriculum. Overheidsrichtlijnen veranderen ad hoc,

naargelang problemen worden ervaren (Spolsky & Shohamy, 1999). Daarenboven ondervinden de

centra een grote vrijheid in de implementatie van het curriculum (Spolsky & Shohamy, 1999;

Fischer, 2008; Flax, 2008). Hoe leerkrachten de stof doceren, welke onderwerpen wanneer in het

programma worden opgenomen en welke teksten en materiaal worden aangewend om de

verschillende onderdelen te doceren kan de Oelpan zelf bepalen (Fischer, 2008; Flax 2008).

Het Oelpaniemonderwijs was van meet af aan zeer praktisch gericht en legt ook vandaag de

nadruk op communicatieve en strategische vaardigheden die de immigranten in staat stellen met

elkaar te communiceren (Avni, 1999). Het onderwijs concentreert zich daarom niet op theoretische

kennis maar op het aanbrengen van vaardigheden (Brosh-Vaitz, 2005). Conversatie staat in dit

opzicht centraal en wordt tijdens de les, in extra praktijkuren en tijdens vele randactiviteiten

geoefend (Fischer, 2008). De lessen in de Oelpan moeten zich zo veel mogelijk richten op het

aanbrengen van reële en praktische kennis, die ook in communicatieve situaties buiten de Oelpan

kan worden aangewend (Brosh-Vaitz, 2005).

Het Oelpansysteem kan echter slechts ten dele tot het functionele taalonderwijs worden gerekend.

Grammatica vormt een op zichzelf staand deel van de eindtermen en wordt niet enkel met het oog

op spreekvaardigheid gedoceerd. Studenten dienen het grammaticale systeem van het Hebreeuws

na vijf maanden zowel mondeling als schriftelijk te beheersen. In elke les wordt dan ook op de vier

taalvaardigheden gewerkt (Flax, 2008). Men maakt bovendien gebruik van een directe lesmethode,

waarbij Hebreeuws enkel in het Hebreeuws wordt gedoceerd (Spolsky & Shohamy, 1999).

Naast linguïstische eindtermen maakt ook culturele kennis integraal deel uit van de eindtermen.

Studenten worden na de opleiding verondersteld de geografie, de geschiedenis en de gebruiken

van het land te kennen. Belangrijke personen, plaatsen of gebeurtenissen worden op de

eindevaluatie ondervraagd (Worke, 2008, 2008; Flax, 2008; Fischer, 2008). De twee doelstellingen

van de opleidingen, culturele en linguïstische integratie, worden als één geheel in de lessen

gedoceerd. Zo brengt het lezen van teksten bijvoorbeeld een student leesvaardigheid, vergroot het

zijn woordenschat en reikt het nieuwe grammaticale begrippen aan. Tegelijkertijd kan de tekst

echter, wanneer hij handelt over de cultuur van de Israëlische staat, de maatschappelijke kennis

van een student vergroten (Fischer, 2008). Activiteiten die enkel in het Hebreeuws verlopen,

voeren de cursisten bovendien doorheen het land en bevorderen lees- en spreekvaardigheid (Flax,

2008).

c. Leerkrachten

Leerkrachten in het Oelpanonderwijs worden verondersteld te beschikken over een diploma

Hebreeuwse taalkunde en een pedagogische opleiding. Ze worden geselecteerd door het Ministerie

van Onderwijs en in loondienst van de overheid aangenomen (Flax, 2008). De leerkrachten worden

door het Ministerie verspreid over de verschillende Oelpaniem, waar ze na goedkeuring van het

hoofd van de Oelpan worden tewerkgesteld.

Van docenten wordt niet enkel verwacht de studenten linguïstisch te onderwijzen. Ze dienen

cursisten op te vangen na de lessen en nieuwe immigranten te begeleiden en te introduceren in de

maatschappij (Fischer, 2008). De leerkrachten vormen in de eerste fase van de alia een belangrijke

Page 70: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

59

brug tussen student en maatschappij en van hen wordt ook verwacht deze rol actief op te nemen.

Een specifieke opleiding voor het taalonderwijs aan allochtonen wordt van docenten niet vereist.

2. Voortgezette Opleidingen: Oelpan Bet

Een Oelpan Bet (‘Oelpan Twee’) is een voortgezette taalopleiding, die plaatsvindt in een van de

verschillende opleidingscentra, waar cursisten hun kennis van het Hebreeuws kunnen verbeteren

en vervolmaken. Het aanbod in deze voortgezette cursussen is erg divers en richt zich naar

verschillende doelgroepen. De kosten voor de opleidingen vallen normaal volledig voor rekening

van de cursist. Toch springt de overheid op allerlei manieren bij en wordt bijvoorbeeld het

inschrijvingsgeld van immigranten die slechts drie jaar in het land zijn, terugbetaald58. Opleidingen

duren eveneens vijf maanden maar bestrijken slechts acht uur per week.

Beroepsoelpaniem richten zich op cursisten die enerzijds vertrouwd willen raken met het specifieke

vakjargon van een beroep en anderzijds hun basiskennis Hebreeuws willen aanscherpen. Vier

opleidingen richten zich respectievelijk op technische beroepen; management en zaken; onderwijs

en sociale beroepen; geneeskunde, medische en paramedische beroepen. Dergelijke opleidingen

omvatten 160 à 300 uur intensieve taallessen die door professionelen worden gedoceerd en starten

wanneer in de regio een voldoende aantal geïnteresseerden zich aanmelden.

Een Oelpaniet, of een Tweede Kans Oelpan, wordt georganiseerd voor immigranten die reeds tien

jaar in Israël verblijven, maar nog steeds moeilijkheden ondervinden met de Hebreeuwse taal. Ook

immigranten die bij hun aankomst in Israël de Oelpan Alef niet afwerkten kunnen in deze

cursussen terecht. De lessen focussen op uitspraak en verbale expressie, luister-, lees- en

schrijfvaardigheid. Studenten maken een keuze uit drie of vier modules van elk dertig uur. De

opleidingen worden gratis aangeboden en worden in verschillende steden georganiseerd.

C. PRIVATE OELPANIEM

Ook los van de overheid worden taalcursussen en Oelpaniem ingericht.

1. Universitaire Oelpaniem

De Oelpaniem die elke zomer en winter aan de verschillende Israëlische universiteiten worden

gedoceerd, dompelen studenten gedurende zes à acht weken onder in een Hebreeuws taalbad. In

deze opleidingen staan academische taal en de vaardigheden die een student tijdens zijn

studieloopbaan nodig heeft centraal (Spolsky & Shohamy, 1999). Na het volgen van de basiscursus

beheersen studenten het alfabet en kunnen ze met eenvoudige woordenschat een conversatie

voeren rond dagelijkse onderwerpen. Ze beheersen de basisstructuren van de grammatica, kunnen

werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd en zijn in staat een korte en eenvoudige tekst te

schrijven (Charasj, 2008).

Universitaire talencentra werken net als in Vlaanderen onafhankelijk van de overheid en

functioneren op basis van eigen werkingsmiddelen. De scholen bepalen zelfstandig het curriculum

van de cursussen, leggen individueel de eindtermen van de opleidingen vast en ontwikkelen

eigenhandig evaluatie- en testmethoden (Charasj, 2008).

58 Deze terugbetalingen worden waarschijnlijk eind 2008 stopgezet (Worke, 2008).

Page 71: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

60

Het aantal niveaus dat in de universitaire Oelpaniem wordt gedoceerd, hangt af van het niveau van

de ingeschreven studenten. In elke klas wordt aan de vier basisvaardigheden: luisteren, lezen,

schrijven en spreken gewerkt. Een academische opleiding vereist een stevige basis, die de student

toelaat de taal grondig te beheersen. Grammatica neemt in dit systeem dan ook een belangrijke

plaats in en grammaticale objectieven zijn standaard opgenomen in de eindtermen van de

opleiding. Communicatie komt aan bod in luisteroefeningen, taallabo’s en specifieke

conversatieklassen.

De culturele component, die in overheidsafhankelijke Oelpaniem zo belangrijk is, wordt in mindere

mate in de universitaire lessen geïntegreerd. Een academische taalopleiding wil de student dan ook

voornamelijk linguïstisch zo goed mogelijk opleiden (Charasj, 2008). Anderzijds kan ook een

universiteit de context waarin de student talig moet functioneren, niet negeren. De geschiedenis,

de cultuur en de tradities van Israël komen aan bod in teksten of luisterfragmenten maar worden

niet in de eindtermen opgenomen.

Leerkrachten in een academische Oelpan bezitten een diploma Hebreeuwse taalkunde en

behaalden daarenboven een aggregaat. Docenten die ook een opleiding literatuur volgden, worden

ingezet in de hogere niveaus, waar literatuur deel uitmaakt van het curriculum. Daarnaast

organiseren de universiteiten voor de start van elke Oelpan een korte opleiding voor de docenten.

Nieuwe leerkrachten worden ingewijd in het materiaal en er vinden workshops plaats rond het

doceren aan anderstaligen. Deze opleidingen zijn noodzakelijk omwille het steeds veranderende

lerarenkorps in vele Oelpaniem. Het aantal inschrijvingen per sessie valt immers doorgaans

onmogelijk te voorspellen en instellingen zien zich regelmatig genoodzaakt tijdelijk extra personeel

aan te nemen om het permanente lerarenkorps bij te staan59.

2. Gemeenten en organisaties

Daarnaast bieden ook tal van instituten en migrantenorganisaties opleidingen aan. Deze vinden

meestal in gemeenten en nederzettingen plaats en sta lesdidactiek van de opleidingen regelmatig

an open voor alle studenten. Cursussen worden ingericht naargelang de noden van de

geïnteresseerden, wanneer er lokaal vraag naar is. Ze kunnen zich richten naar specifieke

gemeenschappen, naar kinderen, families, … Elk centrum heeft zijn eigen registratie en

betalingscriteria en functioneert via eigen geldbronnen.

D. STUDENTEN: EEN UNIEKE DOELGROEP

In tegenstelling tot het Vlaamse immigratiebeleid, tracht de Israëlische overheid zo veel mogelijk

Joodse studenten uit het buitenland aan te moedigen in Israël te studeren. Buitenlandse studenten

worden opgevangen en gevolgd door de Autoriteit voor Studenten van het Ministerie voor de

Absorptie van Immigranten en het Joods Agentschap. De Autoriteit stelt fondsen en beurzen ter

beschikking die het voor studenten financieel mogelijk moeten maken te participeren in het hoger

59 Het aantal leerlingen in de Oelpan van de Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem breidde de laatste jaren

dermate uit, dat de universiteit zich genoodzaakt zag leerkrachten aan te werven die geen voorgaande ervaring

hadden met het onderwijs aan anderstaligen. Dit werd opgevangen door het inrichten van specifieke

opleidingen voor deze docenten (Charasj, 2008).

Page 72: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

61

onderwijs en zich in een preacademische cursus degelijk voor te bereiden60. Naast psychologische

en sociale begeleiding voorziet de Autoriteit in programma’s en opleidingen die de nieuwe

studenten moeten voorbereiden op een academische studie. Het hoofdbestanddeel van deze

cursussen bestaat vanzelfsprekend uit de studie van het Hebreeuws.

Mechina-opleidingen werken gedurende een volledig jaar aan de vaardigheden van toekomstige

studenten in verschillende domeinen. Het programma richt zich in principe naar studenten die een

middelbaar diploma hebben dat niet equivalent is aan het Israëlische, maar precieze

inschrijvingsvereisten variëren van instelling tot instelling. Mechina wordt gevolgd aan de

universiteit waar men zich het volgende jaar zal inschrijven en vangt steeds aan met een

intensieve zomeroelpan. Naast enkele keuzevakken bevat het curriculum Hebreeuws, Joodse

geschiedenis, Engels, wetenschappen en wiskunde.

Tochniet Klita Academiet (‘Academisch Absorptie Programma’) is een preacademisch programma

dat georganiseerd wordt voor studenten die geen mechina dienen te volgen61. De opleiding staat

alleen open voor nieuwe immigranten en voorziet in onderwijs en loopbaanondersteuning.

Hebreeuws, computertechnieken, wetenschappelijk schrijven, statistiek, wiskunde en eventueel

Engels staan op het programma. Daarenboven wordt de student voorbereid op het ingangsexamen

van de universiteit.

Ook enkele kibboetsen organiseren programma’s specifiek voor studenten. De helft van de dag

worden deelnemers in de kibboetsoelpan voorbereid op een academische toekomst, terwijl ze de

andere helft meehelpen op het land of in de gemeenschap. De aanvang van het gecombineerde

jaar is afgestemd op de academische kalender.

E. ONDERWIJS IN HET LEGER

Het Israëlische leger heeft niet alleen een belangrijke rol in de veiligheid en verdediging van het

land, ook op sociaal vlak zijn de strijdkrachten een prominente speler. Het leger wordt beschouwd

als een smeltkroes waar geen etnisch onderscheid geldt en elke soldaat meer dan waar dan ook in

de maatschappij de kans heeft zichzelf te bewijzen (Roumani, 1991).

De verplichte legerdienst voor jongeren tussen 18 en 21 jaar wordt in de staat Israël beschouwd

als een vooraanstaand middel voor de homogenisering van de anders zo multiculturele

maatschappij. Jongeren van verschillende origine, met diverse achtergronden, tradities en

gewoonten functioneren immers gedurende drie jaar als een geheel en een groep, waarbij ze

dienen te leren omgaan met hun verscheidenheid en diversiteit. Daarenboven legt het leger zich

met betrekking tot deze jongvolwassenen enkele voorwaarden op. Alle soldaten moeten aan het

eind van hun dienstplicht een minimum opleidingsniveau hebben behaald. Wanneer een

60 De Autoriteit voor Studenten betaalt het inschrijvingsgeld van geïmmigreerde studenten gedurende de eerste

vier jaar van hun opleiding. Aan Ethiopische studenten worden vier studiejaren vergoed. Gesubsidieerde

leningen moeten studenten in staat stellen ook de overige academiejaren te vervolmaken. De Autoriteit

voorziet bovendien in behuizing, bijlessen en sociale activiteiten (Adler, 1999). 61 Het gaat hier om studenten met een diploma secundair onderwijs equivalent aan het Israëlische, die reeds

een jaar academisch onderwijs in het buitenland hebben gevolgd of zich inschrijven voor een masteropleiding

en ten minste een eerste niveau van een Oelpan hebben afgewerkt.

Page 73: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

62

dienstplichtige soldaat voor zijn intrek in de kazerne deze standaard niet heeft bereikt, verplicht

het leger zich hem daartoe te begeleiden. Dergelijke studenten kunnen hun opleidingen op kosten

van het leger vervolmaken.

Vanuit deze filosofie richt het leger ook voor anderstalige nieuwkomers voorzieningen in. Wanneer

wordt vastgesteld dat een soldaat het Hebreeuws onvoldoende beheerst, wordt hij doorverwezen

naar een taalopleiding op basisniveau in de Marcus School62. Deze cursus vindt plaats voor de

eigenlijke militaire opleiding en bestrijkt drie maanden (Roumani, 1991). De cursus verbetert het

Hebreeuws van de soldaat, zodat hij in staat is deel te nemen aan de activiteiten van het leger en

tracht de band van de jongere met het land en de staat te vergroten (Roumani, 1991). Soldaten

die na deze eerste opleiding het Hebreeuws nog niet voldoende beheersen, stromen door naar een

voortgezette opleiding, waarin gedurende twee bijkomende maanden aan taalverwerving wordt

gewerkt (Spolsky et al, 1996). Voor dienstplichtige soldaten die uit Ethiopië afkomstig zijn, is een

afzonderlijke opleiding voorzien, waarin een algemene voorbereiding op de legerdienst wordt

gecombineerd met intensief taalonderwijs.

Taalopleidingen in het leger zijn erg intensief en lopen gedurende elf uur per dag, voor zo’n vijftig

uur per week. Zowat 1000 studenten per jaar nemen deel aan lessen, luisteroefeningen en

taallabo’s (Spolsky et al, 1996; Spolsky & Shohamy, 1999). Niet alleen de voorziene lessen en

cursussen maken de dienstplicht voor anderstaligen taalkundig interessant. Ook het gegeven dat

alle communicatie, ook buiten de lessen, in het Hebreeuws verloopt, is een enorme stimulus

(Spolsky & Shohamy, 1999).

Leerkrachten in deze taalcursussen zijn doorgaans jonge dienstplichtige soldates die een intensieve

en professionele training ondergingen (Spolsky & Shohamy, 1999). Ze begeleiden de studenten

zowel tijdens de lessen als gedurende de basistraining.

F. ETHIOPISCHE IMMIGRANTEN

De stroom van Ethiopische immigranten die tijdens operatie Mozes en operatie Salomo het land

binnenkwam, betekende een enorme uitdaging voor het Israëlische onderwijssysteem. Deze

nieuwkomers in de scholen en Oelpaniem verschilden in achtergrond immers volledig van hun

voorgangers.

De Ethiopische Joden leefden in hun thuisland traditioneel in de rurale periferie, waar landbouw de

voornaamste bron van inkomsten vormde. De christelijke dominantie van het onderwijs beperkte

de educatieve mogelijkheden van de Joodse minderheid aanzienlijk. Joodse ouders stonden

daarenboven uit angst voor beïnvloeding weigerachtig tegenover deelname van hun kinderen aan

het christelijke onderwijs. Ook de herhaaldelijke pesterijen en vervolgingen vanwege de christelijke

meerderheid bevorderden het intellectuele klimaat niet. Het merendeel van de Ethiopische Joden

ontving zijn opleiding dan ook via de traditionele Afrikaanse manieren van kennisoverdracht. Een

sterke nadruk op orale transmissie en onderwijs bij de wijzen van de stam beheerste het lokale

62 Dit gebeurt aan de hand van een plaatsingstest die de woordenschat, lees-, spreek- en luistervaardigheid van

de rekruut nagaat (Brosh-Vaitz, 2005).

Page 74: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

63

onderwijs (Peretz, 1994). Geletterdheid was slechts tot een klein segment van de gemeenschap

beperkt, weinigen hadden schoolervaring en kennis van het Hebreeuws was nagenoeg onbestaand.

Toen deze groep begin jaren negentig van de vorige eeuw in het Israëlische onderwijssysteem

terecht kwam werd al snel duidelijk dat de ongeletterdheid en het gebrek aan schoolervaring van

vele nieuwkomers het taalverwervingsproces erg zou bemoeilijken. Om de vele analfabete

cursisten toch de kans te geven gesubsidieerd door de staat een basis taalniveau te verwerven,

werd een afzonderlijke Oelpan voor Ethiopische immigranten opgericht. De studieperiode in deze

Oelpan werd verlengd tot tien maanden en cursisten krijgen er meer dan 1000 uren les. De

bijkomend geïnvesteerde tijd per student bood echter geen directe oplossing. Het beheersen van

de fundamenten van een volledig nieuwe taal en het alfabetiseringsproces in een taal die de

meeste studenten volledig vreemd was, bleek voor velen een erg moeilijke stap. Bovendien was

het leerproces in de Oelpaniem gebaseerd op de westerse tradities van een verbale en geschreven

cultuur, die haaks stonden op de cultuur en de studievaardigheden van de immigranten (Peretz,

1994). Aan de orale kenmerken van het Afrikaanse onderwijs werd dan ook volledig voorbijgegaan.

Leerkrachten gingen uit van westers georiënteerde studievaardigheden en kennis van

grammaticale en culturele concepten, die de cursist in zijn onderwijsloopbaan echter nooit waren

aangeleerd. De traditionele, schriftelijke leermethode die in de Oelpaniem werd gebruikt en het

negeren van de culturele verschillen in het taalonderwijs, leidden dan ook tot het uitblijven van

tastbare resultaten.

In 1997 startte in het Hatzerot Yassaf Centrum een experimentele onderwijsmethode, die deze

problemen moest verhelpen. De Ethiopische gemeenschap signaleerde aan de directie immers een

belangrijk probleem. Omwille van de vele culturele barrières verliep de communicatie tussen de

Ethiopische studenten en Israëlische leerkrachten erg moeilijk. Het centrum schakelde jonge

Ethiopische Israëli’s met een academische achtergrond in, die de Israëlische leerkrachten in de klas

bijstonden. Door hun kennis van zowel het Hebreeuws als het Amharisch waren ze in staat

concepten en culturele codes aan de leerkracht en de studenten te verduidelijken. De aanwezigheid

van deze culturele liaisons verhoogde niet alleen het begrip van de student van de les, maar ze

plaatsten tevens cultureel relevante onderwerpen op het programma (Unesco, 2008). Deze eerder

geïmmigreerde migranten stelden de nieuwkomers in staat te integreren zonder de eigen cultuur te

verwaarlozen.

Momenteel wordt elke Oelpan voor Ethiopische immigranten begeleid door twee leerkrachten. Een

autochtone Israëli wordt bijgestaan door een Ethiopische leerkracht, die werd geschoold in

tweetalig onderwijs, in volwassenenonderwijs en in de Amharische taal en grammatica. De

studenten leren doorgaans eerst lezen en schrijven in het Amharisch en gaan vervolgens over naar

gesproken en geschreven Hebreeuws (Spolsky & Shohamy, 1999). Onderwerpen en lesinhouden

worden systematisch herhaald, om een optimale receptie van het materiaal te garanderen.

Audiovisueel materiaal is prominent in de lessen aanwezig en memorisatie als studietechniek kreeg

een belangrijke plaats in het studiesysteem.

De vaststelling dat Ethiopische nieuwkomers, ondanks deze maatregelen, vaak laaggeletterd en

taalvaardig zwak blijven, bracht het Ministerie van Onderwijs ertoe het curriculum en de

lesdidactiek van de opleidingen regelmatig te veranderen (Worke, 2008). Het Ministerie lijkt,

Page 75: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

64

voornamelijk door een gebrek aan ervaring, echter nog geen gepaste methode te hebben

ontwikkeld om de immigranten te alfabetiseren en de taalachterstand van de Ethiopische

gemeenschap weg te werken (Worke, 2008).

G. SLUITEN OELPANIEM

Het Oelpansysteem van de overheid is sinds december 2007 weer brandend actueel. Een

onderzoek van het studiebureau Mutagim, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie voor de

Absorptie van Immigranten, wees immers uit dat de meeste Oelpanafgestudeerden het Hebreeuws

maar zeer matig beheersen. De survey liet uitschijnen dat de schrijfvaardigheid van 42% van de

migranten laag tot zeer laag is en 29% op laag tot zeer laag niveau converseert. Slecht 1% van de

ondervraagden spreekt enkel Hebreeuws thuis en 67% converseert in de thuisomgeving alleen in

het Russisch. Minder dan 60% van de participanten werkt de taalopleiding af, 24% vangt de lessen

nooit aan en 17% beëindigt het traject vroegtijdig (Barkat & Sanbatu, 2007).

Na een evaluatie van dergelijke resultaten kondigde het Ministerie van Absorptie aan, meer dan de

helft van de Oelpaniem in 2008 te sluiten. Tegen 2009 zou de resterende helft worden opgedoekt

of in private handen terechtkomen.

Israëlische scholen hebben een grote vrijheid in het inrichten van onderwijs voor minderjarige

allochtonen. De variërende grootte en samenstelling van de opeenvolgende migratiegolven, de

interne migratie van de studenten en de verschillende concentraties van nieuwkomers in steden en

regio’s bemoeilijken het uittekenen van een algemeen nationaal opvangbeleid. Het ontwikkelen van

een formeel kader om deze kinderen op te vangen werd omwille van de vele variabelen als

tijdsverlies beschouwd en elke nieuwe situatie wordt net als in het oelpanonderwijs ad hoc

behandeld (Spolsky & Shohamy, 1999)63.

Elke school met nieuwe anderstalige leerlingen ontvangt van het Ministerie van Onderwijs een

aantal bijkomende lesuren om de leerlingen via verschillende programma’s te ondersteunen.

Daarbij moet de aandacht vooral worden gericht op het aanleren van het Hebreeuws en

studiebegeleiding bij taalintensieve of taalafhankelijke vakken. Het aantal toegewezen lesuren per

leerling varieert naargelang de afkomst en de familiale situatie van de leerling, het eindexamen dat

de leerling aflegt en het aantal jaren dat hij reeds in Israël verblijft (Spolsky et al, 1996).

63 De staat Israël kent vier verschillende schoolsystemen in het Joods onderwijs, die onafhankelijk van elkaar

functioneren. De meerderheid van de kinderen volgt les in het seculiere staatsonderwijs. In religieuze

staatsscholen ligt de nadruk op Joodse studies, traditie en religieuze praktijk. Onafhankelijke religieuze scholen

concentreren zich op de studie van Talmoed en Tora en behandelen weinig seculiere onderwerpen. Privé

scholen doceren naargelang de persoonlijke oriëntering van de ouders.

Het onderwijs is opgedeeld in graden. Klassen 1 tot 6 vormden de basisschool. Het lager middelbaar bestaat uit

de klassen 7 tot 9 en het hoger middelbaar uit de klassen 10 tot 12. In sommige religieuze scholen wordt het

basisonderwijs gevormd door de klassen 1 tot 8 en het secundair onderwijs door de klassen 9 tot 12.

HOOFDSTUK 4. TAALONDERWIJS AAN MINDERJARIGE IMMIGRANTEN

Page 76: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

65

Wanneer kinderen en jongeren naar Israël immigreren en erkend worden als nieuwe immigrant,

hebben ze tot vier jaar na hun alia recht op studiebegeleiding en opvang64. Het merendeel van de

hulp concentreert zich in het eerste studiejaar, waarin de leerling via verschillende programma’s

intensief kan worden begeleid.

A. ONDERWIJS OP SCHOOL

1. Organisatie

Scholen krijgen de keuze uit verschillende onderwijsmodellen, die ze kunnen aanwenden

naargelang het aantal en de samenstelling van de groep anderstalige leerlingen.

a. Absorptieklassen in de basisschool

Leerlingen van allochtone afkomst kunnen gedurende drie tot vijf maanden opgevangen worden in

een afzonderlijke klas, waarin de lessen zich specifiek richten op de taal. De leerkrachten trachten

de leerlingen een basisniveau Hebreeuws bij te brengen, zodat deze zo snel mogelijk in een

gewone klas kunnen integreren. Daarna worden ze verder geholpen bij vakken waarvoor een

goede beheersing van het Hebreeuws nodig is (Spolsky et al, 1996; Spolsky & Shohamy, 1999).

Scholen met veel allochtone leerlingen richten soms een volledig afzonderlijk jaar in. De leerlingen

genieten er intensief onderricht Hebreeuws, ten koste van het onderwijs in andere vakken. Tijdens

de jaren van massa immigratie uit de Sovjet-Unie en Ethiopië werd dit systeem veelvuldig

toegepast (Spolsky & Shohamy, 1999).

b. Oelpanklassen in de basisschool

Intensieve taallessen behoren ook voor minderjarige leerlingen tot de mogelijkheid. Leerlingen

brengen het merendeel van de tijd in een gewone klas door. Gedurende ongeveer de helft van de

tijd verlaten ze die voor onderricht Hebreeuws in de Oelpanklas. Na drie tot vier maanden

participeren leerlingen ook langzaam in taalafhankelijke lessen en krijgen ze extra begeleiding om

deze vakken te begrijpen. Vele scholen verkiezen deze optie omdat nieuwe leerlingen zodoende

van meet af aan met leeftijdsgenootjes in contact komen. Men hoopt zo de sociale integratie van

de kinderen te bevorderen, wat hen op vlak van taalbeheersing automatisch een stapje voor moet

brengen.

c. Directe en onmiddellijke integratie

De directe absorptiemethode brengt de leerling van meet af aan in een gewone klas. Hij krijgt

bijkomende hulplessen in kleine groepjes voor taalafhankelijke vakken waarmee hij moeilijkheden

heeft. De leerling brengt dus slechts een beperkt deel van de tijd in een afzonderlijke klas door.

Deze integratiemethode beoogt een onmiddellijke sociale integratie. Directe communicatie met

medeleerlingen moet daarbij de taalverwerving bevorderen. Deze aanpak leidt aan de andere kant

echter vaak niet tot optimale beheersing van technische vaardigheden als lezen en schrijven.

64 Ethiopische kinderen krijgen tot twaalf jaar na alia studiebegeleiding.

Page 77: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

66

d. Integratieklassen voor migranten van het hoger middelbaar

In het middelbaar onderwijs moeten scholen een moeilijk evenwicht behouden tussen het

voorbereiden van anderstalige leerlingen op het eindexamen65 en het aanbrengen van een

minimum taalvaardigheidsniveau in het Hebreeuws. Aangezien anderstalige leerlingen het

eindexamen in de eigen taal mogen afleggen, kunnen scholen ervoor opteren de leerlingen uit de

hoogste klassen een of twee jaar in een speciale klas op te vangen, waarin ze op het eindexamen

worden voorbereid. In deze klas wordt het merendeel van de vakken in de moedertaal van de

studenten onderwezen, om een optimaal begrip van de lesinhoud te verzekeren. Hebreeuws wordt

slechts aangeleerd in die mate dat taalafhankelijke vakken op het examen dat vereisen (Spolsky et

al, 1996).

2. Leerplan

De inhoudelijke lijnen voor het onderwijs werden in tegenstelling tot de organisatorische punten

door de overheid uitgewerkt. Het programma moet de leerlingen brengen tot het verwerven van

een goede taalvaardigheid Hebreeuws zodat ze kunnen integreren in het alledaagse leven in de

staat en zelfstandig kunnen functioneren op school (Spolsky et al, 1996). Het Ministerie beschouwt

de verwerving van taal daarbij als een instrument om de potentiële realisatie van elke leerling te

verhogen.

Leerlingen dienen na een jaar in het Israëlische onderwijs vertrouwd te zijn met het schrijven, met

de basisstructuur en de verbuiging van de taal en met de structuur van de zin. Lezen en schrijven

moeten worden geoefend en een basisvocabularium van 5000 woorden is in het curriculum

opgenomen. Het onderwijs aan anderstalige minderjarigen wordt in Israëlische scholen gedragen

door twee principes. Leerlingen bestuderen de historische grammatica van het Hebreeuws en de

geschreven taal zoals die in de bronnen voorkomt. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het

functionele gebruik van taal en het praktische gebruik van het Hebreeuws (Brosh-Vaitz, 2005).

Het onthaaljaar dient volgens het Ministerie bovendien te worden opgevat als een driestappenplan.

Een absorptieperiode werkt gedurende drie tot vijf maanden intensief op het Hebreeuws. Een

brugperiode dient, naargelang de leeftijd, gedurende zes tot achttien maanden geletterdheid en

communicatieve en sociale vaardigheden te verbeteren. De ondersteuningsperiode verbreedt

afsluitend de kennis van het Hebreeuws voor bepaalde studievakken naargelang de persoonlijke

behoefte van de student. Deze laatste fase wordt als essentieel opgevat voor migrantenkinderen in

de klassen zeven en hoger (Spolsky et al, 1996).

Ook de culturele component, die in het tweedetaalonderwijs voor volwassenen zo belangrijk is,

speelt in het onthaal van minderjarige immigranten een rol. De instroom van niet-religieuze

Russische immigranten, gedurende de laatste tien jaar, dreef de overheid ertoe de band met de

Israëlische staat en de Joodse cultuur opnieuw in het onderwijs te beklemtonen. De eerste

onderwijsjaren in het Israëlische schoolsysteem moeten jongeren dan ook introduceren in het

culturele erfgoed van de staat (Brosh-Vaitz, 2005).

65 Leerlingen in het Israëlische onderwijs dienen op het einde van de middelbare school een eindexamen af te

leggen. Naargelang de behaalde scores worden studenten toegelaten tot bepaalde instellingen van het hoger

onderwijs.

Page 78: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

67

3. Leerkrachten

De leerkrachten die zijn tewerkgesteld in het onderwijs aan migrantenleerlingen, komen van allerlei

achtergronden. Omwille van het ontbreken van een specifieke opleiding voor het taalonderwijs aan

migrantenleerlingen volgt het merendeel van de leerkrachten voor het opnemen van hun functie

een driedaagse opleiding voor het onderwijs aan deze doelgroep.

Door de grote schommelingen in het aantal leerlingen moeten leerkrachten in deze onderwijstak

een zekere flexibiliteit aan de dag leggen. Indien de school te weinig leerlingen van allochtone

afkomst telt, dienen leerkrachten het lesgeven met andere vakken te combineren. Wanneer een

golf leerlingen de school overspoelt, moeten op korte tijd nieuwe leerkrachten in te springen. De

school ziet zich in perioden van hoge nood dan ook vaak genoodzaakt leerkrachten aan te werven

die niet alle vereiste competenties hebben of die het aan ervaring ontbreekt (Spolsky et al, 1996).

De functie van de leerkrachten verschilt in het basis en het secundair onderwijs.

In de basisschool en het lager middelbaar staat de leerkracht in voor het volledige onderwijspakket

in de absorptiefase van het leerprogramma. In het secundair onderwijs geeft de leerkracht nieuwe

leerlingen taallessen in de absorptiefase en ondersteuning in de overbruggingsperiode. De overige

vakken worden door de desbetreffende vakleerkrachten gedoceerd.

Daarnaast worden de leerkrachten bijgestaan door jonge soldaten die in het kader van hun

dienstplicht worden ingezet. De dienstplichtige soldaten moeten de leerkracht in de les bijstaan en

kleine groepjes begeleiden die de lessen niet kunnen volgen. Ze organiseren sociale activiteiten in

de gemeenschap en helpen kinderen bij hun huiswerk. Bovendien staan ze in voor de begeleiding

van kinderen van wie de steunperiode is verstreken. De rekruten worden specifiek voor hun

opdracht geselecteerd en volgen een opleiding in een militair trainingscentrum. Verschillende

cursussen moeten de kennis van de soldaat over onderwijsmethoden, over de Hebreeuwse taal en

de Joodse geschiedenis bijschaven (Spolsky et al, 1996).

B. ANDERE OPLEIDINGEN

Leerlingen die in de vakantie of na school hun taalbeheersing willen verbeteren kunnen in tal van

instanties terecht.

Verschillende gemeenschapscentra richten ’s avonds klasjes in om kinderen met huiswerk te

helpen. Deze naschoolse begeleiding is voor veel kinderen uit immigrantenfamilies van cruciaal

belang. Cultureel en educatief verloopt niet elke aanpassing immers even vlot en aan deze beide

aspecten wordt in de aanvullende begeleiding dan ook gewerkt. In grote nederzettingen worden in

de zomer kampen ingericht die het taalpeil van nieuwe kinderen moeten bijschaven.

Private Oelpaniem als Oelpan Akiva66 in Netanya bieden taalonderwijs voor zowal volwassenen en

kinderen. Oelpaniem voor kinderen bereiden de leerlingen voor op het curriculum van een gewone

school. Het programma omvat tal van vakken, als biologie, literatuur, Joodse geschiedenis, … die

ook in het reguliere curriculum zijn opgenomen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan verbale

communicatie, lees-, schrijf- en luistervaardigheid.

66 Oelpan Akiva is de grootste private Oelpan van Israël.

Page 79: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

68

De taalcursussen van Berlitz organiseren specifieke kinderopleidingen wanneer men een groep van

leerlingen, met een gelijkaardige leeftijd en een gelijkaardig kennisniveau, kan samenbrengen.

C. PROGRAMMA’S VAN HET JOODS AGENTSCHAP

Het Jeugdalia-programma werd in 1932 door Recha Freier opgericht om kinderen uit Nazi-Duitsland

veilig onder te brengen in Israël67. De kinderen werden opgevangen in de internaten van het

programma en leerden er de culturele waarden en gedragspatronen van de jisjoev. De organisatie

combineerde van meet af aan de ideeën van redding, rehabilitatie, onderwijs en ideologische

instructie (Kashti, 1988). De organisatie staakte haar activiteiten ook na het beëindigen van de

oorlog niet. Het programma kwam onder auspiciën van het Joods Agentschap en bracht in de

voorbije zestig jaar zo’n 300000 studenten over. Vandaag komt het merendeel van hen uit de

Voormalige Sovjet-Unie en Ethiopië.

Voor studenten uit de Sovjet Unie ontstond het Naäle-16-programma, dat jongeren de

mogelijkheid biedt voor één tot drie jaar in Israël te studeren en het Israëlische eindexamen af te

leggen. De onderwijsactiviteiten moeten de studenten in staat stellen hogere studies in Israël aan

te vangen en moedigen de studenten aan zich definitief in het land te vestigen. De eerste drie

maanden van het programma bestaan uit een intensieve taalopleiding. De klemtoon verschuift

doorheen het jaar naar de inhoudelijke vereisten van de examens, maar de lessen Hebreeuws

blijven gedurende het hele jaar plaatsvinden (Spolsky et al, 1996; Spolsky & Shohamy, 1999).

Ethiopische jongeren in de hogere jaren van het middelbaar werden tot 1992 verplicht tijdens hun

eerste jaar in Israël school te lopen in een internaat van de Jeugdalia-organisatie. Het Ministerie

ging ervan uit dat de socialisatiepatronen in de uitgebreide Afrikaanse families slagen op school

voor Ethiopische leerlingen onmogelijk zouden maken. Omdat dagonderwijs dit probleem niet

voldoende zou verhelpen, werd besloten Ethiopische scholieren vanaf het middelbaar in de

internaten op te vangen. Door de leerlingen alleen bloot te stellen aan de nieuwe cultuur en de

invloed van hun thuis zo veel mogelijk te beperken zou integratie in de samenleving ongetwijfeld

worden bespoedigd.

Vandaag wordt de scholing van Ethiopische leerlingen aan een van de vele internaten niet meer

opgelegd, maar de onderwijsprogramma’s van de organisatie worden nog steeds ingericht voor

geïmmigreerde jongeren die moeite ondervinden zich in de nieuwe maatschappij in te passen. De

eerste studiejaren van het programma zijn gewijd aan een opleiding Hebreeuws en die vier

taalbasisvaardigheden. Leerlingen zijn gegroepeerd volgens hun taalniveau en het

studieprogramma wordt specifiek afgestemd op de achtergrond van de leerlingen. Het 67 Het Aliat Hanoar -of Jeugdalia-programma werd in 1932 opgericht in Berlijn, om Joodse jongeren die hun

baan in Duitsland omwille van een antisemitische wetgeving waren verloren, een nieuwe kans te bieden in het

land Israël. De organisatie hielp zo’n 5000 jongeren nog voor het uitbreken van de oorlog naar het

Mandaatgebied Palestina te immigreren. Tijdens de oorlog volgden 9000 jongeren en na de oorlog bracht de

organisatie 15000 jongeren die de sjoa hadden overleefd naar de nieuwe staat. De klemtoon binnen de

organisatie lag op het omvormen van de jongeren tot actieve leden van de samenleving. De jongeren werden

daarom voornamelijk omgeschoold tot landbouwers en werden ingezet in de nederzettingen en kibboetsen. Ook

vandaag is het inpassen van jongeren in de Israëlische samenleving het voornaamste doel van de organisatie.

Page 80: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

69

leerprogramma van de organisatie werd in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs

opgesteld. De vier taalbasisvaardigheden vormen de basis van de opleiding en komen bij alle

onderwerpen en lesinhouden aan bod. Bij aanvang wordt de nadruk gelegd op communicatieve

taalbeheersing, waarna langzaam wordt overgegaan op meer formeel taalgebruik. Hebreeuws

wordt enkel in het Hebreeuws gedoceerd.

De meerderheid van de leerkrachten in het aliaprogramma zijn niet geschoold als taalleerkracht.

Bijscholingen, studiedagen en een basisopleiding van 56 uren worden door het Ministerie van

Onderwijs verzorgd (Spolsky et al, 1996).

D. ETHIOPISCHE LEERLINGEN

Ethiopische kinderen kunnen in het Israëlische schoolsysteem vandaag rekenen op een groot

aantal voordelen en hebben recht op meer hulp dan kinderen uit andere landen. Tot tien jaar

geleden waren ze echter het slachtoffer van een onderlinge strijd tussen de verschillende

schoolsystemen en politieke partijen, die hun ontwikkeling en academische prestaties van meet af

aan belemmerde.

Ethiopische leerlingen werden in 1987 verplicht in het basisonderwijs school te lopen in het

religieuze staatsonderwijs en zoals reeds werd beschreven, werden Ethiopische leerlingen uit het

middelbaar onderwijs verplicht zich gedurende het eerste jaar op school in te schrijven aan

religieuze internaten van het Joods Agentschap. De Minister van Onderwijs, niet toevallig van de

Nationaal Religieuze Partij, was immers van mening dat de kinderen te lang waren afgesneden van

het Rabbijnse Jodendom en bijgevolg niet in staat waren te participeren in de Israëlische

samenleving (Lazin, 1992b). In de religieuze staatsscholen zouden ze cultureel worden opgeleid

om een vlotte integratie in de samenleving te garanderen68.

Het religieuze schoolsysteem paste een beleid van assimilatie toe, waarbij immigranten de

gebruiken, taal en tradities van de staat moesten overnemen (Lazin, 1992b). Succesvolle integratie

betekende met andere woorden het opgeven van de eigen cultuur. Door de politiek van de het

Joods Agentschap om Ethiopische immigranten in concentratiebuurten te huizen, kwam het

merendeel van de Ethiopische kinderen in dezelfde scholen terecht. In dergelijke

concentratiescholen was het tempo van vooruitgang erg langzaam en waren na verloop van tijd

slechts weinig autochtone Israëli’s te vinden (Lazin, 1992a). De kinderen werden bovendien

standaard in absorptieklassen geplaatst, waar ze verschillende jaren bleven zonder in een gewone

klas te integreren. Leerkrachten in deze klassen waren daarenboven vaak laaggeschoold en

vertoonden een gebrek aan ervaring (Lazin, 1992b).

In de Jeugdalia-internaten, waar Ethiopische jongeren verplicht werden geïntegreerd, lag het

niveau van het onderwijs niet hoger. Tot 1984 hadden de internaten Israëlische probleemkinderen

opgevangen, die weinig academische vooruitzichten ambieerden. Het merendeel van de

Ethiopische leerlingen kwam dan ook terecht in beroepsgerichte opleidingen die geen enkel

68 Voor de talrijke Russische immigranten, die al jaren geen actief Jodendom meer beleden, werd deze

maatregel echter niet nodig geacht.

Page 81: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

70

perspectief op hoger onderwijs boden. Daarenboven werd ook in het middelbaar onderwijs contact

tussen de jongeren en hun familie zo veel mogelijk vermeden.

In 1992 werd de verplichte schoolpolitiek verlaten en konden Ethiopische families zelf kiezen in

welke school hun kinderen zouden les volgen. Het Joods Agentschap besloot enkel nog

achtergestelde Ethiopische jongeren in de internaten op te vangen (Lazin, 1992b).

E. NIET-JOODSE LEERLINGEN

Niet-Joodse immigranten, die als arbeidsmigrant een tijdelijke verblijfvergunning verkregen,

hebben tijdens hun verblijf in de Israëlische staat niet het recht familie of kinderen te laten

overkomen. Toch blijken elk jaar enkele honderden illegale leerlingen op te duiken in de Israëlische

scholen. Aangezien niet-Joodse immigranten geen deel uitmaken van de doelgroep van het

Israëlische absorptiebeleid, hebben deze kinderen echter geen recht op hulp en ondersteuning op

school. Arbeidsmigranten beschikken echter zelden over genoeg kapitaal om hun kinderen naar

private scholen te sturen – waar het onderwijs in het Engels verloopt – en deze kinderen belanden

dan ook doorgaans in het Hebreeuwse onderwijs. Daar ervaren ze echter grote problemen met een

nieuwe taal, een nieuw schrift en een nieuwe cultuur en bouwen een leerachterstand op, die later

zelden helemaal kan worden weggewerkt (Eden & Kalekin-Fisman, 2002).

Page 82: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

71

Deel IV. ANALYSE

A. ECONOMISCHE EN SOCIOLOGISCHE MOTIEVEN

Zoals in de inleiding reeds werd aangegeven, beschouwen immigranten het aanleren van een

landstaal vaak als een economische investering, die hun kansen op de arbeidsmarkt dient te

vergroten (Chiswick, 1991). Het optimaliseren van de communicatie op het werk is volgens

onderzoek van Johan Geets (2007) en Martien Berben (2003) in Vlaanderen de dominante reden

voor immigranten om een NT2-opleiding te volgen. Ook in Israël voeren nieuwkomers

tewerkstelling aan als een van de voornaamste redenen om met een Oelpan te starten (Neuman,

1999; Woolf, 2007). Daarenboven wordt het belang van taalkennis voor het vinden van een

gepaste baan zowel door de Vlaamse als de Israëlische overheid onderstreept (Keulen, 2004;

Perlmutter, 1994).

Ook situationele factoren spelen een belangrijke rol in het aan- of ontmoedigen van scholing in de

landstaal. Wanneer bijvoorbeeld Turkse immigranten in Vlaanderen geconcentreerd in bepaalde

buurten of steden wonen, wordt contact met individuen van buiten de gemeenschap vaak minder

noodzakelijk. De gemeenschap kan zelfstandig functioneren en gebruikt voor interne contacten de

etnische groepstaal. Eenzelfde fenomeen doet zich voor bij Ethiopische immigranten in Israël.

Ethiopische Joden wonen meer dan andere geïmmigreerde Israëli’s in concentratiebuurten. Daar

maken vooral oudere leden van de gemeenschap weinig tot geen gebruik van het Hebreeuws

(Lazin, 1992a,b). Daarenboven kan een minderheidstaal in dergelijke hechte gemeenschappen

ondersteund worden via eigen organisaties en het ontwikkelen van eigen media. Russische

immigranten in Israël ontwikkelden eigen kranten en dagbladen en kijken Russische televisie. Een

tendens die we bijvoorbeeld ook in de Turkse gemeenschap in Vlaanderen terugvinden.

In de inleiding van dit werk werd bovendien gewezen op het belang van de houding van de

autochtone bevolking voor de tweede taalverwerving van minderheden. Een immigrant voelt zich

vaak gewrongen tussen het verlangen om aanvaard te worden als lid van de meerderheidsgroep en

de vrees om de eigen taal en cultuur te verliezen wanneer men aan deze dominante cultuur

deelneemt (Clement, 1980). Wanneer anderstaligen echter het gevoel hebben dat ze door de

autochtone bevolking nooit als gelijkwaardig lid van de samenleving zullen worden beschouwd,

blijkt de keuze tussen beide uitgangspunten eenvoudiger gemaakt. Het aanleren van de taal van

de dominante groep wordt dan minder belangrijk (Tamir, 1995). De openlijke of latente vormen

van discriminatie en vreemdelingenhaat die veel immigranten in de Vlaamse samenleving menen

waar te nemen, bevorderen het taalverwervingsproces van het Nederlands dus niet en veroorzaken

eerder een verhoogde nadruk op de moedertaal en de eigen gemeenschap69.

69 Kortram beschreef in Alert (2007) de roltoewijzing aan allochtonen binnen de Vlaamse samenleving.

Allochtonen worden immers zelden als Belgen beschouwd, ondanks hun Belgische nationaliteit. Voor Kortram

wordt je in Vlaanderen autochtoon door geboorte, want zwarte autochtonen bestaan helemaal niet. Voor

HOOFDSTUK 1. DEMOGRAFISCHE CONTEXT: MOTIVATIE VAN IMMIGRANTEN

OM DE DOELTAAL TE LEREN

Page 83: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

72

B. CULTURELE MOTIEVEN

Naar aanleiding van het zestigjarig bestaan van de staat Israël publiceerde Knack op 2 april een

artikelreeks rond de Joodse gemeenschap in België. Sylvain Landau, vertegenwoordiger van de

Brusselse orthodoxe gemeenschap Machsike Hadass, beschreef er in een interview de sterke

verbondenheid van Joden in diaspora met de staat Israël (Van Daele, 2008).

Ook de Hebreeuwse taal maakt in belangrijke mate deel uit van de culturele identiteit van

diasporajoden (Spector, 1997). Ook al is het Hebreeuws niet altijd een middel van dagelijkse

communicatie, de taal is ingebed in de culturele tradities en religieuze praktijken van de

gemeenschap en is een prominent kenmerk in de identificatie van de gemeenschap als groep.

Het belang van een culturele band met de doeltaal van het tweedetaalonderwijs kan moeilijk

worden overschat. Deze ideologische motivatie brengt immigranten naast praktische overwegingen

immers een bijkomende en doorslaggevende reden om de taal goed te beheersen. Dit blijkt

bijvoorbeeld uit de reserves van veel Ethiopische immigranten voor het leren van een kleine taal

als het Hebreeuws, die in hun religieuze tradities geen enkele rol speelt. Het Hebreeuws is voor

Ethiopische Joden slecht de praktische taal van communicatie in het land Israël (Ben Rafaël, 1994).

Communicatie die vaak ook eenvoudig in het Engels kan verlopen.

Bovendien heeft de inbedding van het Hebreeuws in de Joodse identiteit een belangrijk praktisch

gevolg. Het contact dat nieuwe immigranten reeds in hun thuisland met de doeltaal hadden, bracht

immers een actieve of passieve taalbasis aan, die de taalacquisitie in Israël bespoedigde. Rina

Charasj (2008) wees op de bijzondere kenmerken van het taalverwervingsproces bij deze

doelgroep. Cursisten zijn vaak goed in staat zich in het Hebreeuws uit te drukken maar ervaren

problemen bij het schrijven en het correct toepassen van de grammatica. Oelpaniem trachten in

het samenstellen van hun programma rekening te houden met deze specifieke omstandigheden.

Sommige nieuwkomers in Vlaanderen kwamen door familie of vrienden reeds in aanraking met het

Nederlands, maar het Nederlands maakt zelden deel uit van de culturele identiteit van

minderheden in Vlaanderen of is zelden een bepalende factor in de groepsidentificatie van

immigranten. Een culturele of ideologische motivatie om het Nederlands aan te leren ontbreekt dan

ook vrijwel altijd.

A. IMMIGRATIE- EN INTEGRATIEBELEID

Taalonderwijs aan immigranten maakt zowel in Vlaanderen als in Israël deel uit van een breder

integratiebeleid voor nieuwkomers70.

allochtone nieuwkomers is het dan ook bijzonder moeilijk dit rollenpatroon te doorbreken en zich als

gelijkwaardig lid van de samenleving te laten gelden. 70 In het Israëlische immigratiediscours wordt het opnemen van immigranten in de samenleving aangeduid met

de term absorptie. Over de specifieke inhoud van de term is erg weinig geschreven. Volgens Mosca (1939) is

een absorptiebeleid erop gericht de kloof tussen autochtonen en allochtonen te dichten door de minderheid op

te nemen in de dominante politieke formule. Voor Eisenstadt (1967) tracht absorptie het sociale leven van een

HOOFDSTUK 2. BELEIDSCONTEXT

Page 84: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

73

De Israëlische overheid opteerde van bij de onafhankelijkheid voor een stimulerend

immigratiebeleid, dat Joden aanmoedigt om zich permanent in de staat Israël te vestigen. Dit

positieve immigratiebeleid moet enerzijds Joden uit de hele wereld een toevluchtsoord bieden in de

Israëlische staat. Anderzijds hoopt men door middel van deze strategie de demografische positie

van Joden in Israël te versterken. In het licht van deze stimulerende politiek, voorziet de overheid

in een absorptiebeleid dat immigranten alle mogelijkheden biedt om in de samenleving te

integreren. Het is echter de immigrant zelf die bepaalt in welke mate hij of zij van deze

mogelijkheden gebruik maakt. Van een verplicht integratietraject of een verplicht te volgen

taalopleiding is in deze beleidsvisie dan ook geen sprake. Het volgen van een taalopleiding wordt

erg waardevol geacht, maar is nooit verplicht.

Sinds de immigratiestop van 1974 kunnen immigranten slechts omwille van beperkte redenen naar

Vlaanderen immigreren. Bovendien gaan met immigreren naar Vlaanderen sinds 2004 voor

sommige nieuwkomers strikte eisen gepaard. Integreren is in Vlaanderen sinds het

inburgeringsbeleid immers niet meer vrijblijvend en van immigranten wordt een actieve en

participerende houding in de samenleving verwacht71. Nieuwkomers dienen daarom Nederlands te

leren en vertrouwd te zijn met de waarden en normen van de Vlaamse samenleving. Om de

realisatie van deze doelstellingen te garanderen, wordt een deel van de nieuwkomers verplicht deel

te nemen aan een opleiding Nederlands en aan cursussen Maatschappelijke Oriëntatie.

B. DOELGROEP VAN HET BELEID

1. Het inburgeringsbeleid en de absorptiepolitiek

Het Israëlische absorptiebeleid richt zich naar oliem chadasjiem, nieuwe Joodse immigranten of

familieleden van Joodse immigranten die naar Israël immigreren. Deze groep nieuwkomers heeft

recht op gesubsidieerde taallessen en ontvangt een vervangingsinkomen tijdens de studieperiode.

Hoewel arbeidsimmigranten en nieuwkomers zonder Joodse familiebanden niet in de doelgroep van

het absorptiebeleid zijn opgenomen, kunnen zij doorgaans wel in de taalscholen terecht. Deze

immigranten kunnen echter niet op een vergoeding of een subsidiëring van het inschrijvingsgeld

rekenen. Wanneer de prijzen van Oelpaniem oplopen tot $1000 per maand, is de rekening voor

veel van deze nieuwkomers dan ook snel gemaakt. De beslissing van de Israëlische overheid om

Oelpaniem niet rechtsreeks te subsidiëren, maar oliem via opleidingscheques te vergoeden, sluit

een deel van de immigrantenbevolking met andere woorden systematisch uit van het onderwijs

Hebreeuws in een gespecialiseerde taalschool. Leden van de Arabische gemeenschap of

immigrant te vormen langs de lijnen van de bestaande sociale waarden en instituties van de absorberende

maatschappij.

In Vlaanderen is de doelstelling van het integratiebeleid de inburgering van nieuwkomers. Inburgering is een

erg specifieke term, die moeilijk in het Frans of het Engels is te vertalen (Jacobs, 2000). De term houdt

ontegenzeggelijk verband met burgerschap en vraagt van immigranten een actieve houding en

verantwoordelijkheid in de samenleving. Inburgering gaat op zoek naar een evenwicht tussen de rechten en de

plichten van nieuwkomers in de staat (Jacobs, 2000). 71 Voor sommige immigrantengemeenschappen in Vlaanderen is integratie echter geen noodzakelijke vereiste.

Voor een gedetailleerde analyse van de verschillende verwachtingen die de overheid koestert, verwijzen we

naar voor het volgende hoofdstuk.

Page 85: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

74

gastarbeiders die zich in de taal willen verdiepen, krijgen hier dan ook weinig kans en

ondersteuning voor.

Uit deze vaststelling moeten we besluiten dat de taalkennis van deze bevolkingsgroepen voor de

Israëlische overheid geen prioriteit uitmaakt. Volgens Eden en Kalekin-Fishman (2002) is deze

houding ingegeven door een algemene angst voor culturele beïnvloeding en de aantasting van de

Joodse fundamenten van de maatschappij.

Het Vlaamse inburgeringsbeleid geeft elke immigrant de kans een goedkope opleiding Nederlands

te volgen. Bepaalde immigranten in de Vlaamse samenleving hebben echter niet alleen het recht

maar ook de plicht een NT2-opleiding af te werken. Voor deze groep nieuwkomers wordt het

taalonderwijs omschreven als een noodzakelijke brug naar sociale integratie en maatschappelijke

participatie.

De oorzaak van de achterstandpositie van sommige minderheden ligt voor de Vlaamse overheid

immers bij een geringe kennis van het Nederlands. Deze onkunde van het Nederlands veroorzaakt

een nadelige positie op de arbeidsmarkt, bemoeilijkt het contact met de autochtone gemeenschap

en getuigt met andere woorden van een onvoldoende integratie in de maatschappij. Jan Blommaert

en Piet Van Avermaet (2006) geven echter aan dat de taalachterstand van immigranten een gevolg

is van een achterstandspositie binnen de Vlaamse samenleving en geen oorzaak ervan. Onderzoek

wijst immers uit dat een eventuele taalverschuiving van immigranten naar de dominante

meerderheidstaal, voornamelijk plaatsvindt wanneer immigranten toegang hebben tot de sociale

mechanismen van de maatschappij (Blommaert & Van Avermaet, 2008). De keuze voor het

gebruik van de landstaal gebeurt dus wanneer anderstaligen in contact komen met

moedertaalsprekers. De validiteit van de omgekeerde redenering, dat kennis van de taal toegang

geeft tot het maatschappelijke veld, werd in wetenschappelijk onderzoek nog nooit aangetoond

(Blommaert & Van Avermaet, 2008). Een beleid dat gericht is op integratie, zou zich dan ook

allereerst moeten toeleggen op het toegankelijk maken van maatschappelijke domeinen voor

anderstaligen, om op die manier de taalverwerving te stimuleren.

Voor Europese immigranten, voor werknemers van buitenlandse bedrijven en gezanten van

politieke organisaties als de VN en de EU72, vindt de overheid verplichte taallessen bovendien niet

aangewezen. Aangezien bij deze groep immigranten zelden problemen als criminaliteit en

werkloosheid worden waargenomen, gaat men er impliciet van uit dat de onkunde om zich uit te

drukken in het Nederlands voor westerse immigranten niet tot een achterstandspositie leidt. Het

gebrekkige Nederlands van sommige van deze immigranten blijkt voor de overheid noch een

belemmering voor een goede integratie in de Vlaamse maatschappij, noch een rem op een vlotte

integratie in de arbeidsmarkt.

72 Deze nieuwkomers worden aangeduid met de term arbeidsmigranten. Omdat arbeid volgens de Vlaamse

overheid automatisch inburgerend werkt, is een NT2-cursus niet noodzakelijk. Opmerkelijk is echter, dat voor

de eerste generatie arbeidsmigranten, Marokkanen, Turken en Italianen nooit werd gesteld dat arbeid

integrerend werkt (Blommaert & Van Avermaet, 2008).

Page 86: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

75

De doelgroep van het Vlaamse inburgeringsbeleid en van de verplichte cursussen Nederlands is

met andere woorden hoogst selectief en wordt niet bepaald door het taalvaardigheidsniveau van

een inburgeraar maar door zijn herkomst en cultuur.

2. Bijzondere doelgroepen binnen het Israëlische absorptiebeleid

a. Studenten

De nadruk op onderwijs in het Israëlische absorptiebeleid is een unicum in de wereld en vreemd

aan het integratiebeleid van vele andere naties. Immigratie van studenten, met of zonder hun

ouders, wordt door de Israëlische overheid actief aangemoedigd en gestimuleerd. Studenten

komen in theorie in aanmerking voor financiële, psychologische en praktische hulp.

Het aansporen van jongeren om zich permanent of tijdelijk aan de Israëlische universiteiten te

vestigen heeft een tweeledige oorsprong. Enerzijds blijken veel Joodse jongeren in diaspora de

behoefte te ervaren om op zoek te gaan naar hun herkomst en geschiedenis en willen ze in dit

kader een tijdje in Israël verblijven. Anderzijds wordt de nadruk die in het immigratiebetoog op

educatie wordt geplaatst, vaak verklaard vanuit de belangrijke plaats die onderwijs en intellectuele

zelfontwikkeling innemen in het Joodse gedachtegoed. In de Joodse traditie werden academische

vorming en intellectualisme immers altijd hoog in het vaandel gedragen en onderwijs en vorming

maakten steeds een zwaartepunt uit van de maatschappij. Studeren bevordert vanuit deze visie

integratie en absorptie en draagt bij tot de algemene ontwikkeling van het land. Deze jongeren

vormen echter bovenal een interessante doelgroep in het kader van het stimulerende

absorptiebeleid. Onderzoek toont immers aan dat tot 60 % van de buitenlandse studenten die in

Israël studeren zich ook permanent in het land vestigen (Adler 1999). De eenvoudige vaststelling

dat het subsidiëren van hoger onderwijs in grote mate beperkt blijft tot het ondersteunen van

nieuwe immigranten, doet dan ook vermoeden dat het aantrekken van deze jongeren als

permanente inwoners de belangrijkste motivatie vormt van het studentenbeleid73.

Praktisch lijken de mechina- en klita programma’s voor nieuwe immigranten een goede

voorbereiding op de universitaire wereld. Het volgen van zomer- of winteroelpaniem aan de

universiteit waar de student zich het volgende jaar zal inschrijven, brengt de immigrant met

zekerheid tot het taalniveau dat hij dient te bereiken. Ook de bijscholing in niet-taalkundige vakken

kan positief worden geëvalueerd en draagt ongetwijfeld bij tot een goede voorbereiding op het

komende academiejaar.

Technisch hoeven studenten de Oelpaniem niet aan de universiteit te volgen. Het afleggen van een

niveau gimmel (‘drie’) aan om het even welke Oelpan moet in principe volstaan om universitair

onderwijs te volgen74. In realiteit blijkt de invulling van niveau gimmel echter niet in alle

Oelpaniem gelijk. Het niveau van kibboetsoelpaniem en sommige opleidingsinstellingen is immers

73 Het inschrijvingsgeld voor de Israëlische instellingen voor hoger onderwijs bedraagt gemiddeld $9000 per

jaar. Immigranten komen slechts in de eerste 36 maanden na hun alia in aanmerking voor studiefinanciering.

De moeilijke financiële situatie van vele immigrantengezinnen sluit jongeren van allochtone afkomst die reeds

enkele jaren in het land verblijven dan ook vaak uit van hoger onderwijs. 74 Mits de student in zijn thuisland reeds een diploma heeft verworven dat aan de toelatingsvoorwaarden van

het Israëlische hoger onderwijs voldoet.

Page 87: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

76

niet voldoende om voor de taalproef van de universiteit te slagen (Spolsky & Shohamy, 1999). Ook

de doeltreffendheid van het kibboetsprogramma voor studenten werd in twijfel getrokken (Spolsky

& Shohamy, 1999). De combinatie van werken en studeren bleek al in een gewone kibboetsoelpan

een moeilijke evenwichtsoefening. Voor studenten, die aan het einde van de Oelpan een bepaald

niveau moeten behalen, treedt dit probleem nog prominenter op de voorgrond. Het

kibboetsprogramma voor studenten lijkt er dan ook vooral op gericht jongeren die zonder familie

naar Israël immigreren een warme thuis te bieden, waar ze zich in een veilige omgeving op het

academische leven kunnen voorbereiden.

Het actief werven van buitenlandse studenten maakt geen deel uit van het Vlaamse

immigratiebeleid. Schakelprogramma’s specifiek gericht op deze doelgroep worden evenmin

georganiseerd. Toch zou dit in eerste instantie geen grote problemen moeten opleveren. Vlaamse

universiteiten steunen immers niet op een eindexamen en hebben bijgevolg ook geen nood aan

programma’s die op dit examen voorbereiden. NT2-opleidingen in de universitaire talencentra

bieden daarenboven een voldoende voorbereiding op de academische taal, die aan de

universiteiten wordt gehanteerd. Immigranten met een academisch perspectief kunnen voor deze

relatief dure opleidingen op studiefinanciering van de overheid rekenen.

b. Het Israëlische leger

Het Israëlische leger werd na de onafhankelijkheid erkend als een van de drie staatsopbouwende

mechanismen en er wordt door veel Israëli’s vandaag nog steeds een dergelijke rol aan het leger

toebedeeld. Het Israëlische leger bekleedde traditioneel een belangrijke plaats in het onderwijs en

de sociale vorming van de maatschappij75.

De gelijkmakende en harmoniserende functie van de strijdmachten in de Israëlische

immigratiestaat werd de laatste jaren echter door verschillende onderzoekers in twijfel getrokken.

Voor Azarya en Kimmerling (in Eisikowtiz, 2006) is het Israëlische leger als leger van het volk een

mythe. Immigranten werden volgens deze sociologen tijdens hun dienstplicht steeds in de marge

geplaatst en maakten nooit deel uit van het centrale veld. Eisikowitz (2006) wijst er bovendien op

dat de Israëlische strijdkrachten zich in de laatste jaren steeds meer zijn gaan professionaliseren.

Voor het opnemen van een sociale en maatschappelijke rol is in dat professionele kader echter

weinig plaats. Daarenboven worden immigrantenjongeren uit economisch zwakke gezinnen dikwijls

vrijgesteld van dienstplicht, zodat ze kunnen bijdragen aan het onderhoud van hun familie, maar

hierdoor werd hen ongewild scholing ontzegd. Omdat voor veel hoge functies in de Israëlische

maatschappij een certificaat van dienstplicht is vereist, betekent dit eveneens een sociale

achterstelling.

75 Dit is tevens een veelvoorkomend idee in Derde Wereldlanden. Men gaat ervan uit dat het leger een

belangrijke rol moet spelen in het onderwijs en de socialisatie van verschillende etnische groepen, door hen te

integreren in een homogeen leger. In landen waar algemene dienstplicht geldt, zou het leger een laatste kans

bieden aan ongeschoolde en analfabete jongeren. De strijdkrachten zouden op die manier bijdragen tot de

economische, politieke en sociale integratie van de burger in de staat. Vaak blijkt echter dat het militaire

apparaat eerder de breuklijnen en stratificaties binnen de maatschappij overneemt, dan ze te remediëren (Dietz

et al, 1991).

Page 88: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

77

Taalopleidingen voor Hebreeuwsonkundige dienstplichtige soldaten worden onder de vorm van een

drie maanden durende Oelpan wel degelijk nog steeds voorzien. De studietijd wordt echter aan de

dienstplicht toegevoegd, waardoor studerende soldaten langer dan drie jaar in het leger dienen.

Deze extra maanden van afwezigheid liggen in economisch zwakke gezinnen vaak echter moeilijk.

Het inzetten van dienstplichtige soldaten voor het onderwijs aan anderstalige volwassenen blijkt

een derde struikelblok. Deze leerkrachten bezitten omwille van hun jeugdige leeftijd weinig

ervaring in het doceren aan anderstaligen. De lesmethoden van de docenten hangt doorgaans dan

ook sterk af van hun eigen ervaringen in het middelbaar onderwijs en het activiteitenveld van de

professoren van wie ze tijdens hun intensieve opleiding les kregen76. Vaak gaat het hier echter om

docenten voor het lager en middelbaar onderwijs, die geen specifieke ervaring hebben met het

doceren aan (jong)volwassenen (Spolsky & Shohamy, 1999).

Deze kritiek ten spijt, kan het effect van de dienstplicht op de taalverwerving van anderstalige

soldaten moeilijk worden ontkend. De grootste troef van het leger lijkt de volledig Hebreeuwse

omgeving waarin de soldaat gedurende drie jaar wordt ondergedompeld. De aard van de instelling

en het veelvuldig werken met oversten verplicht anderstaligen er bovendien toe enkel in het

Hebreeuws te communiceren (Spolsy & Shohamy, 1999). Daarnaast komen veel jongeren uit

concentratiegemeenschappen tijdens deze periode voor het eerste op dagelijkse basis in contact

met leden van andere bevolkingsgroepen, met wie ze niet kunnen communiceren in hun

moedertaal.

A. DOEL VAN HET TWEEDETAALONDERWIJS

Het doel van het tweedetaalonderwijs in Vlaanderen en Israël werd door beleidsmakers uitgebreid

geformuleerd.

De Oelpan wordt opgevat als een instelling waar dagelijks functioneel taalgebruik gedoceerd wordt

als deel van een religieus, cultureel, sociaal en historisch geheel (Perlmutter, 1994). Het

aanbrengen van een werkbare basiskennis van het Hebreeuws, die de immigrant toegang tot de

arbeidsmarkt en de samenleving moet bieden, wordt gecombineerd met het doceren van een

collectief Joods gedachtegoed. NT2-opleidingen in Vlaanderen moeten immigranten tot een

basisvaardigheid Nederlands brengen, die in een tweede fase moet leiden tot een vervolgcursus.

Ze dienen Nederlandsonkundige immigranten te scholen om hen toegang te verschaffen tot de

sociale diensten en de arbeidsmarkt.

Taalonderwijs aan allochtonen richt zich met andere woorden zowel in Vlaanderen als in Israël op

het aanbrengen van een basiskennis van de taal. In beide landen wordt het beheersen van de taal

van de omringende samenleving beschouwd als een factor die bijdraagt tot inburgering en

absorptie en als een determinerende variabele voor de participatie van de immigrant in de

maatschappij. Daarenboven nemen beide overheden aan dat het beheersen van de taal

76 De toekomstige leerkrachten krijgen les van professoren die deze opdracht vervullen in het kader van hun

dienstplicht.

HOOFDSTUK 3. WERKING VAN HET TWEEDETAALONDERWIJS

Page 89: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

78

substantieel bijdraagt tot een vlotte integratie van de nieuwkomer in de arbeidsmarkt en op die

manier wederom resulteert in het verwerven van een volwaardige plaats van de immigrant in de

samenleving77.

Een opmerkelijk verschil in de doelstellingen van de taalscholen, is de culturele component van het

Israëlische systeem. De Oelpan werd, bij zijn oprichting in de jaren vijftig van de vorige eeuw,

omschreven als een belangrijk mechanisme voor de opbouw van de nieuwe staat. De enorme

instroom van immigranten, met afgezien van het Jodendom weinig culturele gelijkenissen, vroeg

om het instellen van een gemeenschappelijke cultuur en een gedeelde taal. Het samengaan van

taal en cultuur is in de Israëlische context niet verwonderlijk. We wezen immers reeds op de

functie van het Hebreeuws als overbrenger van traditie en cultuur, die het doorgeven van kennis in

het Joodse denken onherroepelijk koppelt aan de Hebreeuwse taal. Vanuit dit opzicht kan de

culturele kennis die de Israëlische overheid immigranten wil meegeven, alleen worden gedoceerd in

het Hebreeuws. Er werd dan ook besloten beide aspecten via eenzelfde systeem aan de nieuwe

burgers over te dragen.

De culturele doelstellingen die het oelpansysteem werden voorgeschreven zijn in het Vlaamse NT2-

onderwijs niet opgenomen. Waar dit op het eerste gezicht eenvoudig lijkt te worden verklaard via

de opdeling tussen de cursussen Maatschappelijke Oriëntatie en NT2, lijken de zaken bij dieper

onderzoek meer complex. De opleiding Maatschappelijke Oriëntatie wordt omschreven als een

middel om nieuwkomers kennis te doen maken met die waarden en normen die alle burgers dienen

te delen of die juist specifiek zijn aan de Vlaamse samenleving (Keulen, 2004 p. 9). In deze cursus

wordt geen aandacht besteed aan de cultuur, de geschiedenis, de tradities of de gewoonten die de

Vlaamse samenleving eigen zijn, maar aan de waarden en normen die deze samenleving regeren.

Volgens Joppke (2004) zijn deze waarden en normen echter helemaal niet specifiek voor de

maatschappij waarin ze worden gedoceerd. Het gaat immers om principes als vrijheid en gelijkheid

die eigen zijn aan elke liberale maatschappij. Dit zou verklaren waarom de opleiding

Maatschappelijke Oriëntatie in de moedertaal van de cursist kan plaatsvinden. Indien in deze

opleiding specifieke waarden van de Vlaamse cultuur centraal stonden, zou omwille van de sterke

band tussen de legitieme taal van een groep en haar cultuur, het onmogelijk zijn deze kennis in

een andere taal dan het Nederlands door te geven. Zo is bijvoorbeeld in de context van de Oelpan

deze etnische en nationale band tussen taal en lesinhoud er wel. Dit is dan ook een fundamenteel

onderscheid, dat tot de vaststelling leidt dat een cultureel luik, zoals dat wordt opgevat in het

oelpansysteem, vreemd is aan het Vlaamse inburgeringsbeleid.

Taal kan echter niet los van de cultuur waarin ze opereert gedoceerd worden. Geletterdheid in een

taal is immers meer dan het memoriseren van grammatica en woordenschat (Kramsch, 2000). Het

houdt ook in teksten en communicatie te begrijpen binnen hun sociale of maatschappelijke context.

Cultuur komt in het Vlaamse inburgeringstraject dan ook aan bod zoals dit gebeurt in de

Oelpaniem aan de Israëlische universiteiten. Ze wordt beschreven in teksten die cursisten in de

77 Voor de Vlaamse overheid is werken daarenboven de beste manier van inburgering, zowel vanuit het oogpunt

van het individu als vanuit het oogpunt van de samenleving als geheel (Keulen, 2004).

Page 90: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

79

taalopleidingen lezen of is ingebed in mediaberichten, radiofragmenten, conversaties en discussies.

Cultuur en culturele kennis vormen echter nooit een doel op zich.

B. OPBOUW EN ORGANISATIE

1. Verantwoordelijkheid

Oelpaniem vallen onder de verantwoordelijkheid van drie instellingen: het Ministerie van

Onderwijs, het Ministerie voor de Absorptie van Immigranten en het Joods Agentschap.

Hoewel de rol van het Joods Agentschap in het absorptiebeleid meermaals op de korrel werd

genomen, rezen met betrekking tot haar organisatorische en administratieve functie in het

oelpansysteem weinig problemen.

De verhouding tussen het Ministerie van Onderwijs en het Departement voor Oelpaniem van het

Ministerie voor de Absorptie van Immigranten blijkt in tegenstelling echter erg gespannen (Worke,

2008). Over de discussies tussen de departementen rond de rentabiliteit van de taalopleidingen en

de wens van het Ministerie van Onderwijs om de instellingen te sluiten of te privatiseren, werd

reeds in het vorige hoofdstuk bericht78.

Ook in Vlaanderen is het NT2-onderwijs een gedeelde verantwoordelijkheid van het Ministerie van

Onderwijs en het Ministerie van Inburgering, wat bij de aanbodverstrekkers en de Huizen van het

Nederlands vaak voor problemen zorgt. Administratief maakt een dergelijke dubbele bevoegdheid

de zaken niet eenvoudiger en ook op decretaal niveau rijzen geregeld problemen. Beleidsteksten

van het ene departement worden immers zelden afgestemd op die van het andere. Amendementen

en omzendbrieven moeten dergelijke problemen verhelpen, maar maken het beleid voor NT2-

actoren vervolgens erg complex. De Huizen van het Nederlands zijn dan ook vragende partij voor

het ontdubbelen van de verantwoordelijkheid en vragen een volledige aansluiting bij het Ministerie

van Onderwijs (Oppeert, 2008).

2. Ondersteuning

Immigranten in Israël worden bij het kiezen van een oelpanopleiding bijgestaan door een

begeleider van het Ministerie voor de Absorptie van Immigranten, die nagaat welke Oelpaniem in

de nabije toekomst zullen opstarten en waar de immigrant het best terecht kan gezien zijn

absorptiemethode.

In Vlaanderen wordt de intake van nieuwe NT2-studenten opgenomen door de Huizen van het

Nederlands, een organisatie die anderstaligen onafhankelijk en professioneel oriënteert naar de

meest geschikte opleiding Nederlands. Omdat het oelpansysteem in de staat Israël minder

keuzemogelijkheden voor studenten biedt en alle opleidingen op hetzelfde niveau worden

georganiseerd, lijkt deze instelling organisatorisch minder noodzakelijk. Anderzijds is een centraal

orgaan dat een overzicht van alle opleidingen bijhoudt, steeds aangewezen. Het concept van de

Huizen biedt een anderstalige bovendien uitzicht op een waarlijk objectieve intake, op basis van

zijn of haar noden en capaciteiten.

78 Zie Ulpan Study Faces Rethink as Olim Fail to Grasp Hebrew in Haäretz, 15.01.2007 en Government Planning

to Close Most Ulpans, Privatize Hebrew Studies in Haäretz, 21.12.2007.

Page 91: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

80

3. Opdeling opleidingen naar studievaardigheden

Het taalniveau dat een immigrant zal bereiken door het volgen van een opleiding Nederlands of

Hebreeuws als Tweede Taal, wordt door verschillende factoren bepaald. De basiskennis waarmee

de student start, zal in grote mate het eindresultaat determineren. Ook het opleidingssysteem en

het aantal lesuren dat in de opleiding wordt gedoceerd, zijn belangrijke factoren.

Studievaardigheden, de capaciteit die een student heeft om nieuwe informatie op te nemen en te

verwerken, vormt een derde variabele.

Om tegemoet te komen aan deze laatste veranderlijke factor bestaan in het Vlaamse onderwijs

voor anderstaligen drie soorten instellingen, die dezelfde stof elk op een ander tempo doceren.

Cursisten met veel studie-ervaring en een grote mate van zelfstandigheid kunnen terecht in het

universitaire taalonderwijs. Cursisten met hoge scores, die echter op zoek zijn naar meer

begeleiding, volgen les aan een centrum voor volwassenenonderwijs. Laagopgeleide studenten met

weinig ervaring in het studeren worden doorverwezen naar een centrum voor basiseducatie.

Theoretisch voorziet het NT2-onderwijs voor elk type student een opleiding op maat79.

Klassen in het tweedetaalonderwijs in Israël worden opgedeeld naargelang het taalniveau waarmee

de student de opleiding aanvangt, maar houden doorgaans geen rekening met het tempo waarmee

deze student zal vorderen. De enige indeling met betrekking tot studietempo vinden we terug in

ochtend- en avondcursussen in zelfstandige opleidingscentra. Ochtendlessen staan erom bekend

sneller te evolueren en minder tijd aan mondelinge taalvaardigheid te besteden. Avondlessen gaan

langzamer vooruit en wijden meer uren aan gesproken communicatie. Ook universitaire Oelpaniem

richten zich tot een specifiek niveau, maar deze opleidingen vinden slechts gedurende twee

maanden plaats. Studenten kunnen bijgevolg geen volledig oelpantraject aan de universiteit

afleggen. Bovendien worden universitaire oelpanopleidingen voor immigranten zonder academisch

perspectief niet terugbetaald.

Vermeldenswaardig zijn nog de afzonderlijke Oelpaniem voor Ethiopische immigranten. Deze

opleidingen groeiden uit de vaststelling dat het tempo en de lesmethoden van de

overheidsgebonden Oelpaniem geen resultaten boekten bij nieuwkomers van Ethiopische afkomst.

De noodzaak van een gediversifieerde opleiding die tegemoet komt aan de behoeften van

laaggeschoolde studenten, staat niet ter discussie en over de invulling van deze opleidingen dan

ook later meer. Het is echter betreurenswaardig dat de opleiding voor laaggeschoolden enkel

toegankelijk is voor Ethiopische immigranten. Het is immers aan te nemen dat eenzelfde nood zich

voordoet bij sommige immigranten uit andere regio’s. De primaire focus van de overheid op de

Ethiopische gemeenschap sluit analfabeten van een andere afkomst echter uit van enig

gespecialiseerd alfabetiseringstraject. Daarenboven werkt een dergelijk specifiek beleid hoogst

79 In praktijk vinden veel NT2-curisten,vooral in landelijke regio’s, moeilijk een gepaste cursus.

Instapmomenten komen niet altijd overeen met de tijdsindeling van het inburgeringstraject, sommige

opleidingen worden slechts in enkele centra gedoceerd en vooral voor analfabeten blijkt een chronisch tekort

aan opleidingen (Plichart, 2003; Sterckx, 2006).

Page 92: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

81

stigmatiserend en identificeert het een etnische groep binnen de migrantengemeenschap als

laaggeschoold en ongeletterd80.

4. Opdeling opleidingen naar context

In tegenstelling tot in het Vlaamse tweedetaalonderwijs kunnen oelpanopleidingen dan weer

gevolgd worden in verschillende organisatorische contexten. Het oelpansysteem waarin een

immigrant terecht komt hangt af van de absorptiemethode waarvoor bij alia werd geopteerd. We

kunnen er echter van uitgaan dat de manier waarop taalonderwijs in het absorptiekader wordt

ingericht, de absorptiekeuze van een immigrant mee zal bepalen.

Hoewel de opleidingen in gesubsidieerde Oelpaniem gestroomlijnd zijn door de overheid, heeft het

kader waarin de opleiding plaatsvindt een belangrijke invloed op de doelstellingen en resultaten

van het onderwijs.

Het leven in een absorptiecentrum staat grotendeels in het teken van de Oelpan. De dagindeling

van het centrum wordt georganiseerd naargelang de lessen en een groot deel van de dag wordt

uitgetrokken voor onderwijs en studie. Studenten worden in het centrum van nabij gevolgd en

worden verondersteld met begeleiders en andere bewoners enkel in het Hebreeuws te

communiceren.

Het onderwijs in instellingen waar de cursist niet woont en leeft is minder intensief dan in

onderwijsinstellingen waar de student ook verblijft (Spolsky & Shohamy, 1999). Een voordeel is

echter dat studenten na de lessen terechtkomen in het dagelijkse Israëlische leven en op die

manier permanent met het Hebreeuws in contact komen (Haramati, 1966).

Kibboetsoelpaniem zijn niet aangewezen voor cursisten die tijdens hun vijf studiemaanden zo veel

mogelijk willen leren. Het vaak zware werk dat gedurende de helft van de dag wordt verricht laat

niet altijd veel energie en tijd over voor een intensieve taalstudie (Spolsky & Shohamy, 1999)81.

Een kibboets biedt nieuwe immigranten dan ook eerder een veilige startomgeving, waarin men de

eerste maanden in het nieuwe land langzaam kan verwerken. Het taalonderricht komt in deze

setting op een tweede plaats.

5. Aantal lesuren

Het vastleggen van het aantal uren dat een taalopleiding moet innemen, is altijd een delicate

afweging. Enerzijds moet een voldoende lange periode worden uitgetrokken om studenten tot een

zeker niveau te kunnen brengen. Anderzijds willen immigranten vaak zo snel mogelijk op zoek

gaan naar een vaste baan en kan de periode voor taalonderwijs geen jaren in beslag nemen.

Onderzoek van Beardsmore en Swain (in Peretz, 1997) wees uit dat het bereiken van een goed

80 Op de stigmatisering van Ethiopische immigranten in de Israëlische samenleving konden we in deze thesis

niet ingaan. We verwijzen daarom naar Franco, Wanderers in the Homeland: The Plight of the Ethiopian Jews in

Israël en Ojunaga, The Ethiopian Jewish Experience as Blacks in Israel. 81 Kibboetsoelpaniem zijn ook niet opgericht met het opzet van immigranten zo veel mogelijk Hebreeuws te

leren. Nederzettingen kampten in de jaren vijftig van de vorige eeuw met een enorm tekort aan

arbeidskrachten. Om ideologische redenen was het niet mogelijk werknemers van buiten de kibboets in te

huren. Het invoeren van een oelpanklas moest nieuwe immigranten aantrekken om het chronische

arbeidstekort op te lossen (Spolsky & Shohamy, 1999).

Page 93: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

82

taalvaardigheidsniveau in een nieuwe taal ongeveer 1000 uren taalles vraagt. Volgens Meir Peretz

(1997) zijn minstens 1320 lesuren nodig om een vlotte taalbeheersing te bereiken.

De 500 oelpanuren die Israëlische immigranten gespreid over vijf maanden krijgen aangeboden,

lijken een goed vertrekpunt, ware het niet dat een deel van de lessen aan het aanbrengen van

culturele kennis wordt besteed. Voor het beheersen van complexe materie en het communiceren

rond meer ingewikkelde thema’s volstaan deze 500 uren bijgevolg niet. Ora Grebelsky (1997) is

dan ook van mening dat met het huidige oelpansysteem niet alle doelstellingen die de overheid

zich heeft opgelegd, worden behaald. Het aantal gedoceerde uren laat immigranten volgens haar

immers niet toe een voldoende vocabularium te verwerven om vlot te integreren in de

arbeidsmarkt.

Het doorlopen van een volledige vorming (16 modules) in een Vlaams centrum voor

volwassenenonderwijs of een centrum voor basiseducatie beslaat meer dan 1000 uur en betekent

voor de student een adequate vorming in het Nederlands. De kloof tussen de 120 tot 240

verplichte lesuren voor inburgeraars en de vooropgestelde 1000 urenis anderzijds wel erg groot82.

Het aantal onderwerpen dat in deze korte tijdspanne kan worden verwerkt, is beperkt.

We dienen dan ook na te gaan wat het Vlaamse inburgeringsbeleid met deze verplichte uren voor

ogen heeft. Het decreet van 28 februari 2003 met betrekking tot het Vlaamse inburgeringsbeleid

stelt: Het primaire inburgeringstraject laat de inburgeraars toe te komen tot een grotere

zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt begrepen dat deze personen in staat zijn actief hun

levensloopbaan uit te bouwen en hiertoe voldoende de Nederlandse taal beheersen. Het pakket

Nederlands als Tweede Taal heeft tot doel in een zo kort mogelijke tijd een basistaalvaardigheid

van het Nederlands als opstap naar een vervolgcursus aan te reiken aan de meerderjarige

personen van de doelgroep (decreet 28.II.2003 p.3; p.9).

Indien men onder basistaalvaardigheid een werkbare taalkennis verstaat, lijkt het bereiken van dit

niveau in 120 lesuren geen haalbare doelstelling. Ook de verhoogde zelfredzaamheid waartoe een

120 uur durende opleiding Nederlandsonkundige nieuwkomers kan brengen, mag niet worden

overschat. Wanneer de overheid als voornemen uitdraagt alle nieuwe leden van de samenleving

werkelijk tot een actieve en zelfstandige positie te brengen, dient de duur van de verplichte

taallessen dan ook te worden uitgebreid.

Anderzijds zou dit betekenen dat van overheidswege ook voor ondersteuningsmaatregelen moet

worden gezorgd, om nieuwkomers tijdens een verlengde studieperiode financieel op te vangen.

Zoals uit het Israëlische absorptiebeleid blijkt, is het voor nieuwe immigranten vaak enkel mogelijk

verschillende maanden te studeren, wanneer de financiële zekerheid van hun gezin niet wordt

bedreigd.

Het decreet stelt bovendien dat de verplichte taalopleiding als doel heeft een basisvaardigheid

Nederlands aan te reiken als opstap naar een vervolgcursus. Deze bepaling nuanceert de

doelstelling om in slechts 120 of 240 uur tot een werkbare taalkennis te komen en erkent de

noodzaak van een langere opleiding. Onderzoek wijst echter uit dat het doorstromen naar een

82 Het afwerken van een richtgraad 1.1 in een centrum voor basiseducatie gebeurt in 240 uur. De tijdsduur van

een eerste richtgraad in een centrum voor volwassenenonderwijs bedraagt 120 uur.

Page 94: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

83

vervolgcursus voor anderstaligen niet altijd eenvoudig ligt. De overschakeling van een eerste

niveau in een centrum voor basiseducatie naar een tweede graad in een centrum voor

volwassenenonderwijs is doorgaans problematisch (Van Eycken, 2007)83. Ook de doorstroming van

analfabeten naar het reguliere NT2-onderwijs verloopt gewoonlijk moeilijk (Plichart, 2003). Om de

verplicht af te werken eerste richtgraad werkelijk tot opstap naar een vervolgcursus te maken,

dient de overheid eerst de doorstroom van en naar de verschillende instellingen te faciliteren.

C. BASISOPLEIDINGEN

Uit het voorgaande overzicht blijkt dat de verschillen tussen de Vlaamse integratiepolitiek en het

Israëlische absorptiebeleid een belangrijke invloed hebben gehad op de organisatie van het

taalonderwijs voor immigranten in beide landen. De verschillende opbouw van de cursussen maakt

het in eerste instantie dan ook moeilijk de opleidingen op structurele manier te vergelijken.

Wanneer we echter op zoek gaan naar de aanbodverstrekkers van een basisopleiding Hebreeuws of

Nederlands, komen we respectievelijk uit bij de overheidsgesubsidieerde Oelpaniem in Israël en de

centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie in Vlaanderen. Een eerste analyse situeert zich

bijgevolg op dit niveau.

1. Opbouw en didactiek

De onderverdeling van opleidingen in de centra voor basiseducatie en volwassenenonderwijs in

richtgraden is ruwweg te vergelijken met de verschillende graden gedoceerd in een Oelpan.

De onderwerpen en einddoelen die in het volwassenenonderwijs en in de basiseducatie worden

gedoceerd, zijn voor de twee instellingen gelijk. De doelstellingen worden echter via een

verschillende werkwijze benaderd en in een verschillende tijdspanne uitgewerkt. In een centrum

voor volwassenenonderwijs wordt meer aandacht besteed aan grammatica en formele correctheid

dan in een centrum voor basiseducatie. De centra voor basiseducatie nemen meer tijd om elk

onderwerp te verwerken en richten zich voornamelijk op mondelinge communicatie. In beide

instellingen wordt het onderwijs evenwel gedomineerd door een functioneel en taakgericht

taalparadigma. Communicatie en taakgericht gebruik van het Nederlands staan in deze aanpak

centraal. Een taal leren is volgens deze opvatting een kwestie van taalbehoeften die worden

bevredigd door een taaltaak te volbrengen84. De klemtoon van het onderwijs ligt daarbij op het

verwerven van de taal en niet op het systematisch leren ervan (Godin & Hoorelbeke, 2002).

Grammatica behoort in een centrum voor volwassenenonderwijs tot de eindtermen van de

opleiding maar wordt steeds in functie van communicatieve vaardigheden gedoceerd. In de centra

83 De vlotte doorstroom wordt theoretisch gegarandeerd doordat de einddoelen van beide instellingen op elkaar

zijn afgestemd. Beide centra ontwikkelden, door de oriëntatie naar een verschillende doelgroep, in de vorige

jaren echter een totaal andere didactiek, die voor de cursisten moeilijk valt in te wisselen (Van Eycken, 2007).

Een tekort aan grammaticale en structurele vaardigheden en een beperkte schoolse houding van de studenten

in een centrum voor basiseducatie, bemoeilijken dan ook de doorstroom naar het volwassenenonderwijs.

Studenten zijn een lager tempo gewoon en zijn niet vertrouwd met zelfstandig leren. Bovendien ontbreekt een

referentie- en begrippenkader voor grammaticaal onderbouwde lessen. 84 Het functionele taalonderwijs gaat ervan uit dat cursisten taal verwerven door talige taken uit te voeren.

Hiermee bouwt het paradigma voort op de principes van natuurlijke taalverwerving, waarin met aanneemt dat

kinderen hun moedertaal verwerven door taaltaken uit te voeren (Godin & Hoorelbeke, 2002).

Page 95: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

84

voor basiseducatie vormt grammatica nooit een doel op zich. Alle nadruk ligt op het zich vlot

uitdrukken in dagelijks, communicatief taalgebruik.

Ook in de Israëlische Oelpan staat communicatie centraal. De opleiding is erop gericht cursisten zo

goed mogelijk in spreekvaardigheid te bekwamen, zodat ze kunnen functioneren en participeren in

het dagelijkse leven. Grammatica en vormcorrectheid staan hier echter nooit in het teken van

communicatieve vaardigheden, maar worden als een tweede component van het onderwijs

beschouwd. De interactie tussen beide taalaspecten is fundamenteel, maar plaats het ene niet in

een afhankelijke positie van het andere. Claire Kramsch (2000) beschrijft de noodzaak die

Israëlische beleidsmakers ervaren om de immigrant zowel de orale cultuur van de straat als de

structuur van de taal bij te brengen. Het beheersen van het orale taalgebruik is nodig om deel uit

te maken van de dagelijkse communicatie in de samenleving. Kennis van de structurele aspecten

van een taal geven de immigrant toegang tot de historische cultuur en de waarden van de staat85

(Kramsch, 2000). De gedeelde aandacht voor mondeling en schriftelijk taalgebruik duidt zo niet

alleen op de belangrijke plaats die het Israëlische onderwijssysteem grammatica toebedeelt in het

taalverwervingsproces. Het onderstreept tegelijkertijd de belangrijke band tussen taal en cultuur

en de fundamentele natieopbouwende doelstelling van het oelpansysteem.

De pragmatische aanpak van het tweedetaalonderwijs in Vlaanderen is niet alleen een algemene

tendens in het Vlaamse volwassenenonderwijs, het is bovendien een antwoord op een specifiek

probleem dat opduikt bij het doceren aan laaggeschoolde anderstaligen. Aangezien deze cursisten

ook in hun moedertaal vaak weinig geschoold zijn, beschikken ze immers niet over een

referentiekader voor grammatica. Met begrippen als naamvallen, congruentie of bijzinnen zijn ze

dan ook niet vertrouwd. Het aanleren van grammaticale principes wanneer cursisten hiervoor over

geen enkel aanknopingspunt beschikken is niet alleen erg moeilijk, maar ook enorm tijdrovend en

kan in het huidig gedoceerde aantal uren dan ook niet plaatsvinden. Nochtans is grammatica erg

belangrijk, wil men de finesses en de fundamenten van een taal onder de knie krijgen en het

denkpatroon binnen die taal doorgronden. Daarom wordt in het onderwijs voor hoger geschoolden,

die reeds in hun eigen taal vertrouwd zijn met grammaticale principes, taalstructuur wel in de

eindtermen opgenomen. Of dit een succesvolle pedagogische visie is, kunnen we zonder het nodige

wetenschappelijke onderzoek in deze thesis echter niet uitmaken.

Het Israëlische oelpansysteem differentieert haar opleidingen weinig naar studievaardigheden, en

grammatica speelt in de meeste cursussen dan ook een grote rol. Waar echter wel een onderscheid

naar studievaardigheden aanwezig is, in de avondoelpaniem van opleidingscentra, wordt ook

minder grammatica gedoceerd en ligt de klemtoon van het onderwijs op communicatieve

vaardigheden.

85 Kramsch gaat verder: Learning to parse sentences, developing a neat penmanship, memorizing lists of

vocabulary, doing structural exercises are all ways of transmitting a fixed cultural heritage and of inculcating a

respect for tradition and for the established authority of canonical texts. Through these written texts the

immigrant is claimed to be given access to the history of the host country as a nation state, its institutions, its

religious beliefs and cultural value, the permanent record of its achievement, of its culture. Teaching the written

language is thus claimed to serve the goals of national integration (Kramsch, 2000 p. 327).

Page 96: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

85

De belangrijke plaats die communicatie door de beleidsmakers van beide systemen wordt

toegewezen, wordt door de cursist echter niet altijd zo ervaren. Onderzoek in zowel Israël als

Vlaanderen wijst uit dat cursisten in NT2- of oelpanopleidingen nog steeds vinden dat

spreekvaardigheid niet genoeg aan bod komt tijdens de lessen (Berben, 2003; Geets et al, 2007;

Woolf, 2005).

2. Alfabetisering

In Vlaanderen treedt de problematiek van het NT2-onderwijs aan analfabeten prominent op de

voorgrond in onderzoek en beleid. De centra voor basiseducatie kregen de specifieke taak een

alfabetiseringstraject op te starten, waarin cursisten in tien modules tot een aanvaardbare

beheersing van de vier basistaalvaardigheden worden geholpen.

Hoewel het bestaan van dergelijke opleidingen enkel kan worden toegejuicht, rijzen bij de evaluatie

van de cursussen toch enkele problemen. Analfabeten dienen, net als andere inburgeraars, hun

taaltraject binnen het verloop van één jaar af te werken. Plichart wees er in haar onderzoek naar

de Vlaamse alfabetiseringstrajecten (2003) echter op dat een volledig alfabetiseringstraject

gemiddeld vier tot vijf jaar duurt, waarbij de doorstroming varieert van deelnemer tot deelnemer,

afhankelijk van diens scholingsgraad en studievaardigheden. Voor nieuwkomers die nooit een

opleiding hebben gevolgd is leren lezen, schrijven en praten in een andere taal immers een erg

grote stap (Wets et al, 2007). Het gerealiseerde eindniveau van de alfaopleidingen is

centrumafhankelijk maar slechts weinig cursisten kunnen op het einde van het traject zelfstandig

lezen en schrijven (Plichart, 2003). De voorziene opleidingsperiode voor analfabeten is dus veel te

kort. De Vlaamse Minister van Inburgering erkende dit probleem bij het opstellen van zijn

beleidsprioriteiten in 2004, maar een verlenging van het traject werd nog niet doorgevoerd.

Ook de doelstelling van de verplichte taalopleiding als een opstap naar een vervolgcursus wordt

voor alfabetiseringstrajecten niet gehaald. Alfabetisering is voor veel centra immers het einddoel

van de opleiding. Cursisten ervaren echter een te groot tekort aan grammaticale en schriftelijke

kennis om in de reguliere NT2-opleidingen te kunnen volgen (Plichart, 2003).

In het Israëlische onderwijs werd analfabetisme de laatste tien jaar steeds geassocieerd met de

specifieke leerproblemen van Ethiopische immigranten. Onderzoek naar de integratie van deze

nieuwkomers in de Israëlische maatschappij maakte gewag van het chronische gebrek aan formele

educatie van vele leden van de Ethiopische gemeenschap. Bovendien wezen studies uit dat de

traditionele methoden van de Oelpan tot weinig resultaten leidden bij het doceren aan deze

doelgroep. Als antwoord op de problemen van Ethiopische immigranten richtte het Ministerie van

Onderwijs een gespecialiseerde Oelpan in, die Ethiopische cursisten in 1000 lesuren moet

alfabetiseren.

Ethiopische analfabeten blijken met dezelfde problemen te worstelen als ongeletterde immigranten

in het Vlaamse onderwijssysteem. Het alfabetiseringsproces in een volledig nieuwe taal blijkt voor

vele cursisten erg moeilijk en tijdrovend (Worke, 2008). Analfabeten missen immers niet alleen

geletterde vaardigheden, ze ontberen elk soort schoolervaring en zijn niet thuis in schoolse

methoden en werkwijzen. Voor vele begrippen en concepten ontbreekt het hen aan een

Page 97: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

86

referentiekader en grammatica en taalstructuur kunnen dan ook slechts stapsgewijs worden

geïntroduceerd.

Hoewel de aanpak die in de Oelpaniem werd gehanteerd ter remediëring van deze problemen de

laatste jaren geregeld wisselde, getuigen enkele maatregelen van groot inzicht in de moeilijkheden

en karakteristieke problemen van anderstalige analfabeten. Zo introduceerde het Ministerie in 1997

in elke oelpanklas voor Ethiopische immigranten een leerkracht van Ethiopische afkomst, die

fungeert als een brugpersoon tussen de Ethiopische en de Israëlische onderwijscultuur. Deze

persoon is vertrouwd met culturele verschillen, met de Amharische taal en de traditionele manieren

van kennisoverdracht binnen de Ethiopische maatschappij. De leerkracht kan de cursist vanuit een

zelfde cultureel referentiekader bijstaan en begeleiden en kan indien nodig terugkoppelen naar de

moedertaal van de cursist. Daarenboven worden Ethiopische immigranten eerst geschoold in hun

moedertaal. Eens het Amharisch een voldoende groot referentiekader voor het

taalverwervingsproces biedt, wordt overgeschakeld naar het aanleren van het Hebreeuws. Ten

derde wordt in het onderwijs rekening gehouden met de traditionele methoden van

kennisoverdracht van de Ethiopische cultuur en kreeg zo ook orale kennisverwerving een

belangrijke plaats in het onderwijssysteem. Daarenboven wordt in het onderwijs rekening

gehouden met de traditionele methoden van kennisoverdracht van de Ethiopische cultuur en kreeg

zo ook orale kennisverwerving een belangrijke plaats in het onderwijssysteem. Ten derde worden

Ethiopische immigranten eerst geschoold in hun moedertaal. Eens het Amharisch een voldoende

groot referentiekader voor het taalverwervingsproces biedt, wordt overgeschakeld naar het

aanleren van het Hebreeuws. Dit is volgens onze analyse dan ook de enige mogelijke aanpak om

laaggeschoolde anderstaligen de fundamenten van de doeltaal bij te brengen.

In hoeverre deze maatregelen vandaag nog worden toegepast is weinig duidelijk. In tegenstelling

tot het Vlaamse onderzoekveld, publiceerden Israëlische pedagogen en linguïsten immers erg

weinig over het taalonderwijs voor analfabeten. Wel is duidelijk dat deze maatregelen ook in een

Vlaamse onderwijscontext nuttig kunnen zijn. Alleen lijkt de praktische uitvoering van deze

oplossingen in de Vlaamse klassen moeilijk. Waar in de Ethiopische oelpanklas alleen immigranten

van eenzelfde cultuur en afkomst zijn verzameld, bestaan de klassen in de centra voor

basiseducatie uit allerhande culturen en nationaliteiten. De financieel beperkte ademruimte laat het

opstellen van een gediversifieerd onderwijs naar nationaliteit en het aanwerven van bijkomende

leerkrachten bovendien helaas niet toe.

We dienen er helaas ook op te wijzen dat de 1000 lesuren die in de Ethiopische Oelpan worden

gedoceerd, net als in het Vlaamse alfatraject, nooit kunnen volstaan voor een volledig

alfabetiseringsproces. De meeste Ethiopische analfabeten blijven dan ook gedurende heel hun

leven een taalachterstand behouden (Worke, 2008).

3. Leerkrachten

Leerkrachten in het Israëlische oelpanonderwijs worden aangeworven door het Ministerie van

Onderwijs en dienen te beschikken over centrale vereisten: een onderwijsdiploma en een diploma

Hebreeuwse taalkunde. Het Ministerie verwijst de leerkrachten door naar een Oelpan, waar de

oelpandirecteur kan oordelen of de leerkracht zou passen in het specifieke kader van zijn instelling.

De beslissing van de directeur kan gebaseerd zijn op de houding, de inzet en de ervaring van de

Page 98: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

87

leerkracht en op persoonlijke overwegingen vanwege de directie. Toch zijn deze hoge en

gestandaardiseerde vereisten geen garantie voor kwaliteit. Haäretz meldt in haar artikel van

21/12/2007 immers dat 80% van de oelpandocenten wel degelijk aan de academische vereisten

van het Ministerie voldoet, maar slechts 20% van hen enige ervaring bezit in het onderwijs aan

immigranten.

Voor leerkrachten in het NT2-onderwijs gelden geen specifieke wettige eisen en instellingen kunnen

bijgevolg zelf hun bekwaamheideisen formuleren (De Schryver & Leysen, 2001). In een universitair

talencentrum dienen leerkrachten te beschikken over een diploma Germaanse taalkunde. In een

centrum voor volwassenenonderwijs doceren docenten met een taalopleiding en een aggregaat.

Een centrum voor basiseducatie vraagt slechts een pedagogisch diploma. Hoe lager het

opleidingsniveau van de instelling, hoe minder streng de diplomavereisten voor leerkrachten. De

vaststelling dat voor moeilijke doelgroepen als laaggeschoolden en analfabeten relatief weinig

opleidingsvereisten aan docenten worden gesteld, is weinig bemoedigend. Men kan immers

aannemen dat het omgaan met deze specifieke doelgroep juist een goede scholing en veel ervaring

vereist (Lazin, 1992a). Leysen en De Schryver (2001) wijzen er wel op dat ondanks de lage

wettelijke eisen, vele centra van hun leerkrachten een voortdurende bijscholing verwachten en op

die manier het gebrek aan bepaalde diploma’s trachten op te vangen.

Een gespecialiseerde opleiding voor het doceren van een tweede taal aan anderstaligen wordt in

Vlaanderen noch in Israël vereist. In Vlaanderen wordt een dergelijke opleiding wel aangeboden

aan de Universiteit van Antwerpen en de Katholieke Universiteit van Leuven. De Schryver en

Leysen (2001) merken op dat de vraag naar het diploma bij het aanwerven van nieuw personeel in

de verschillende centra aanzienlijk stijgt. In Israël wordt een dergelijke opleiding in geen enkele

instelling voor hoger onderwijs aangeboden. Volgens Spolsky & Shohamy (1999) komt het

ontbreken van een formele opleiding voor leerkrachten in het tweedetaalonderwijs de kwaliteit van

de opleidingen dan ook niet ten goede. De rentabiliteit van de cursussen zou immers erg kunnen

worden verhoogd, indien docenten specifiek voor hun taak zouden zijn geschoold. Ook de Schryver

en Leysen (2001) zijn van mening dat voor het doceren aan anderstaligen specifieke competenties

vereist zijn. Docenten moeten vertrouwd zijn met de specifieke methodes die in het

tweedetaalonderwijs worden gehanteerd en moeten kennis hebben van culturele verschillen die het

leerproces van de cursisten bepalen.

D. UNIVERSITEITEN

Organisatorisch zijn taalopleidingen Nederlands en Hebreeuws aan de universiteiten erg

verschillend. Een universitaire Oelpan vormt immers geen volledig taaltraject en dient dus niet ter

vervanging van een overheidsoelpan. Universitaire taalopleidingen in Israël zijn intensieve

taalbaden die slechts worden vergoed voor studenten die zich het volgende semester aan de

universiteit inschrijven. Immigranten die de opleiding volgen zonder academisch perspectief

betalen het volledige inschrijvingsgeld (dat varieert van $1000 tot $2000). Een NT2-opleiding aan

een Vlaamse universiteit biedt wel een volledig studietraject. Ook hier wordt alleen financieel

bijgesprongen voor studenten met een academisch perspectief. Voor hoogopgeleiden met een

professioneel perspectief werd echter een oplossing uitgewerkt via de Vlaamse Dienst voor

Arbeidsbemiddeling. Deze dienst biedt, in samenwerking met de universitaire talencentra, een

Page 99: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

88

opleiding voor hoogopgeleide niet-studenten. De focus van de universiteiten op immigranten met

een academisch perspectief vormt in Vlaanderen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling

van andere hooggeschoolden.

Inhoudelijk zijn de opleidingen in de twee landen wel gelijklopend. Universiteiten zijn steeds

onafhankelijk van de overheid en werken via eigen middelen. Deze financiële onafhankelijkheid

leidt tot een inhoudelijke zelfstandigheid, die universiteiten toelaat zelf het curriculum en de

lesinhouden te bepalen. Zeker in Vlaanderen, ligt de nadruk van de vorming minder dan in het

reguliere NT2-onderwijs op functionele en communicatieve taalverwerving. Grammatica wordt in

beide landen beschouwd als een elementaire bouwsteen van de taal die ook als dusdanig

aangeleerd wordt. Ook de zelfstandigheid die van studenten geëist wordt, is een

gemeenschappelijk kenmerk. Studenten dienen na de les veel informatie te verwerken en worden

geacht zelfstandig de stof in te oefenen.

De vereisten voor leerkrachten verschillen wel in beide systemen. Leerkrachten in het Israëlische

universitaire onderwijs beschikken over een diploma Hebreeuwse taalkunde en een

lerarenopleiding. Docenten aan de Vlaamse universiteiten dienen enkel te beschikken over een

diploma Germaanse taalkunde. Een specifieke opleiding gericht op het taalonderwijs aan

immigranten wordt in geen van beide systemen gevraagd. Dit wordt aan de Israëlische

universiteiten echter opgevangen met een ruime, interne voorbereiding van de leerkrachten. De

Hebreeuwse Universiteit organiseert zelf opleidingen voor niet volledig geschoolde docenten en aan

de Universiteit van Haifa komen docenten minsten twee dagen per maand samen om specifiek op

het gebied van het onderwijs aan anderstaligen te werken. Aan de Universiteit van Gent worden

daarentegen geen specifieke bijscholingen rond het onderwijs aan anderstaligen voorzien en leren

docenten voornamelijk door contact en interactie met hun collega’s.

E. VOORTGEZETTE OPLEIDINGEN

Het feit dat een basisopleiding Nederlands of Hebreeuws niet kan leiden tot een optimale

taalbeheersing werd de voorbije jaren door zowel cursisten als beleidsmakers in Vlaanderen en

Israël ondervonden. Immigranten die zich al een tijdje in een van de twee landen bevonden

ervoeren vaak om tal van redenen de nood zich verder in de taal te bekwamen. De twee

voornaamste oorzaken die aanzetten tot een vervolgcursus, blijken een onvoldoende kennis van de

landstaal voor sociale contacten en een onvoldoende beheersing van een specifiek vakjargon in de

taal van het gastland. Het antwoord op deze problematiek werd in Vlaanderen en Israël echter

verschillend uitgewerkt.

Een onvoldoende beheersing van de landstaal voor dagelijkse participatie in de maatschappij is in

Vlaanderen reeds enkele jaren een belangrijk discussiepunt. Het probleem werd in de Vlaamse

context niet alleen door immigranten aangekaart, maar werd recentelijk ook door de overheid

geëvalueerd. Daarbij werd beslist bepaalde groepen immigranten die reeds enkele jaren in

Vlaanderen verblijven – de zogenoemde Nederlandsonkundige oudkomers die leven van een

uitkering – te verplichten tot een NT2-opleiding. De integratie van deze oudkomers wordt volgens

de regering immers belemmerd door een gebrekkige deelname aan de arbeidsmarkt, veroorzaakt

Page 100: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

89

door een onbegrip van het Nederlands. Dit probleem wil de overheid verhelpen door het opleggen

van een taalcursus en een opleiding Maatschappelijke Oriëntatie.

Bij deze aanpak rijzen echter enkele kritische vragen. De achterstandspositie van sommige

minderheden wordt volgens de overheid veroorzaakt door een gebrekkige integratie, een probleem

dat men aanpakt door het verplichten van het aanleren van het Nederlands en een verplichte

introductie in de waarden en normen van de samenleving. Dit is echter enkel noodzakelijk voor

immigranten die van een uitkering leven, nieuwkomers die werken zijn immers automatisch

geïntegreerd. Of op het werk Nederlands wordt gepraat en of ze in hun beroepsomgeving met de

Vlaamse waarden en normen in aanraking komen is daarvoor niet relevant.

Indien contact met Vlamingen, het spreken van het Nederlands of respecteren van Vlaamse

waarden niet noodzakelijk is voor een succesvolle integratie, dan stellen ook wij ons de vraag –

hoewel een algemene evaluatie van het inburgeringsbeleid niet tot de doelstellingen van deze

scriptie behoort – wat de overheid met het inburgeringsbeleid dan wel beoogt. Immigranten die

reeds een basisvaardigheid Nederlands beheersen, zijn niet verplicht zich verder in de taal te

onderleggen. Wie daar echter toch de nood toe voelt, kan zich bijscholen in een centrum voor

volwassenenonderwijs of een universitair talencentrum86.

Van een verplichte Oelpan voor oudkomers is in het Israëlische taalbeleid, net als voor

nieuwkomers geen sprake. Eventuele taalproblemen van oudere immigranten werden wel erkend

en maatregelen werden voor deze groep voorzien. Reeds snel na de oprichting van de Oelpan werd

een Oelpan Bet in het leven geroepen, die de basisvaardigheid Hebreeuw van immigranten wil

uitbreiden. Daarnaast werd ook de Oelpaniet opgericht, een taalschool voor mensen die al langer

dan tien jaar in Israël verblijven. Oudkomers die hun taalkennis willen verbreden zitten in het

Israëlische onderwijs dus in afzonderlijke klassen. Dit laat leerkrachten toe te werken aan de

specifieke problemen van deze groep. Geïmmigreerde anderstaligen kunnen zich na enkele jaren

immers doorgaans communicatief behelpen maar ervaren problemen met lezen en schrijven. Aan

deze vaardigheden wordt in de Oelpan Bet en de Oelpaniet dan ook extra aandacht besteed.

Om het vakjargon van anderstaligen in de taal van het land uit te breiden wordt zowel in

Vlaanderen als in Israël gekozen voor beroepsgerichte taalopleidingen. In Vlaanderen worden deze

cursussen gegeven door de VDAB. Het gaat om voortgezette opleidingen waarin immigranten

kunnen inschrijven na het afwerken van een richtgraad 1.1. in het NT2-onderwijs. Instructeurs met

ervaring in het beroepsleven onderwijzen cursisten in het vakjargon en de beroepstermen van de

sector.

Beroepsgerichte taalopleidingen kunnen in Israël op verschillende manieren plaatsvinden.

Allereerst worden ze, gelijkaardig als in Vlaanderen, ingericht als vervolgopleiding op een Oelpan

Alef. Deze technische Oelpaniem Bet vinden plaats in regionale oelpancentra verspreid over het

land. Daarnaast kunnen cursisten een vakspecifieke taalopleiding ook al in een Oelpan Alef-traject

volgen. Het aanleren van een basistaalvaardigheid wordt dan van meet af aan gecombineerd met

het doceren van een vakspecifiek beroepsjargon.

86 De centra voor basiseducatie bieden slechts een eerste richtgraad aan.

Page 101: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

90

Het doceren van een beroepsgerichte opleiding op Alef-niveau heeft voor- en nadelen. Veel,

voornamelijk mannelijke, immigranten drukken de uitdrukkelijke wens uit na hun immigratie zo

snel mogelijk beginnen te werken (Berben, 2003). Het laten doorgaan van een vakopleiding vanaf

het basisniveau verkort het studietraject en stoomt deze personen onmiddellijk klaar voor de

arbeidsmarkt. Cursussen zoals die nu door de VDAB worden aangeboden, zijn immers erg

tijdrovend87. Anderzijds is het voor instructeurs mogelijk een veel diepere kennis van de specifieke

vaktaal aan te brengen, wanneer immigranten reeds een elementair taalvaardigheidsniveau

hebben behaald. Het combineren van een algemene taalopleiding met een beroepsopleiding vraagt

erg veel van cursisten en riskeert dat het hun in beide domeinen aan ervaring zou ontbreken (Van

der Roost, 2008b).

De integratie van kinderen en jongeren van allochtone afkomst verloopt in veel landen niet zonder

enige problemen. Leerlingen komen terecht in een anderstalige omgeving, waar ze een nieuw

taalsysteem dienen aan te leren en geconfronteerd worden met onbekende begrippen en

concepten. Schneeweis vermeldt in On the Integration of Immigrant Children in Education (2006)

dat anderstalige leerlingen het in scholen over de hele wereld doorgaans minder goed doen dan

hun autochtone klasgenootjes. De situatie in de Benelux blijkt daarenboven hoogst zorgwekkend;

samen met Frankrijk kent de regio de tweede grootste prestatiekloof tussen allochtone en

autochtone leerlingen van alle OESO-landen88.

De algemene achterstand van anderstalige nieuwkomers in het basis- en het secundair onderwijs is

niet tot één enkele oorzaak te herleiden. De gezinssituatie, de leeftijd waarop de leerlingen

instromen, de persoonlijke geschiedenis en schoolse houding zijn allemaal factoren die de

schoolcarrière van anderstalige leerlingen fundamenteel beïnvloeden (Sterckx, 2006). Daarnaast

heeft ook de manier van evaluatie op school, het taalvaardigheidsniveau van de leerling en zijn of

haar vooropleiding een beslissende invloed op de schoolontwikkelingen (Ramaut, 2002).

Teneinde de taal- en leerachterstand van anderstalige leerlingen zo veel mogelijk te beperken en

anderstalige leerlingen optimale slaagkansen te gunnen, is een degelijk opvangbeleid aangewezen.

Een beleid dat rekening houdt met de specifieke karakteristieken en eigenheden van de

doelgroep89.

87 De immigrant dient eerst een richtgraad 1.1 of 1.2 in het NT2-onderwijs te behalen. Vervolgens volgt hij of

zij een voortraject bij de VDAB, om uiteindelijk door te stromen naar de eigenlijke beroepsopleiding. 88 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Voor meer informatie, zie OECD, Assessing

Scientific Reading and Mathematical Literacy: A Framework for PISA 2006. 89 Volgens Gomolla (in Schneeweis, 2006) ligt het probleem in het Europese onderwijs in het feit dat aan

anderstalige leerlingen teveel dezelfde regels, concepten en werkmethoden worden opgelegd als aan

autochtone studenten. Dit ondanks het feit dat deze groep eigenlijk geheel andere noden heeft.

HOOFDSTUK 4. TAALONDERWIJS AAN MINDERJARIGE IMMIGRANTEN

Page 102: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

91

A. BELEID

1. Opbouw

Het Vlaamse onthaalbeleid maakt een onderscheid tussen de opvang van anderstalige leerlingen in

de basisschool en de middelbare school. In het basisonderwijs worden de nieuwe leerlingen

geïntegreerd in de gewone klas en verlaten ze die om in taalklasjes het Nederlands te oefenen.

Leerlingen in het middelbaar onderwijs krijgen een volledig jaar les in een afzonderlijke klas, de

OKAN-klas en integreren het volgende schooljaar in het reguliere systeem.

Basisscholen in Israël hebben keuze uit drie modellen om anderstalige leerlingen te integreren.

Afzonderlijke klasjes kunnen gedurende drie à vijf maanden worden ingericht om de taal intensief

te oefenen, leerlingen kunnen worden ingeschreven in een gewone klas en de helft van de tijd

doorbrengen in een Oelpan of de school kan ervoor opteren de kinderen slechts voor enkele uren

per week uit de gewone klas te halen. Voor middelbare scholen is er maar één

integratiemogelijkheid. Net als in Vlaanderen wordt het voor deze leeftijdscategorie wenselijk

geacht de leerlingen gedurende een volledig jaar afzonderlijk op te vangen. Waar de taal- en

leerachterstand van leerlingen in de basisschool op hun leeftijdsgenoten doorgaans beperkt blijft,

blijkt die voor studenten in de hogere jaren te groot om de lessen van meet af aan adequaat te

volgen.

Het principe dat scholen zelf bepalen welk absorptiesysteem ze aanwenden lijkt echter op vele

vlakken problematisch. De voorgestelde methoden hechten in verschillende mate belang aan

intensieve taallessen of de plaats van sociale interactie in taalverwerving en hebben dan ook erg

diverse visies over de optimale ontwikkeling van een anderstalige leerling.

2. Ondersteuning

De twee jaar durende begeleiding die Vlaamse scholen anderstalige nieuwkomers toekennen staat

in contrast met de vier jaar opvang die minderjarige immigranten in Israël krijgen en de tien jaar

begeleiding die Ethiopische immigranten in het Joodse schoolsysteem ontvangen. Deze

opvangjaren worden echter niet altijd ingevuld als begeleiding op school. Het eerste jaar na alia

worden geïmmigreerde leerlingen voltijds opgevangen in de school. Gedurende de volgende drie

jaar komen de leerlingen in aanmerking voor talrijke programma’s van naschoolse begeleiding en

opvang, die georganiseerd en vergoed worden door het Ministerie voor de Absorptie van

Immigranten. Hoewel een periode van begeleiding alleen positief kan worden geëvalueerd, wijzen

Spolsky & Sohamy (1999) er op dat één jaar schoolse ondersteuning nooit kan volstaan voor het

aanleren van een tweede taal. Leerlingen zouden na twaalf maanden dan ook niet in staat zijn

volwaardig te participeren in de gewone klas. Ook in Vlaanderen worden dergelijke problemen

gesignaleerd. Anderstalige leerlingen blijven gedurende hun schoolloopbaan een leerachterstand

behouden en komen proportioneel vaak terecht in het BSO en buitengewoon onderwijs (Sterckx,

2006).

3. Doelgroep

De doelgroep van het opvangbeleid vormt een derde belangrijk verschil in het beleid van de twee

naties. Het Vlaamse onthaalonderwijs staat open voor alle kinderen die nieuw zijn in het land, Belg,

vluchteling of illegaal. Israël biedt slechts begeleiding aan Joodse kinderen, die op basis van de Wet

Page 103: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

92

op de Terugkeer het Israëlische staatsburgerschap verwierven. Deze politiek vormt vandaag echter

een groot probleem voor de vele kinderen van arbeidmigranten, die het zonder begeleiding in het

Hebreeuwse onderwijs vaak erg moeilijk hebben. Daarenboven wordt ook binnen het

onthaalonderwijs gedifferentieerd en ontvangen leerlingen uit Ethiopië substantieel meer

begeleiding. Het tekort aan schoolse vaardigheden van deze leerlingen en hun geringe kennis van

het land en de taal bewoog de Israëlische overheid, net als in het oelpansysteem, tot een

uitbreiding van de bijstand voor deze specifieke doelgroep.

B. DOELSTELLINGEN EN DIDACTIEK

Zowel voor de basisschool als voor het middelbare onderwijs staat in het Israëlische

onthaalonderwijs een goede taalvaardigheid centraal, zodat leerlingen op school en in het

alledaagse leven kunnen functioneren. Taal is de belangrijkste component van het programma en

grammatica, schrijven, lezen en het uitbouwen van een vocabularium nemen een belangrijke

plaats in het curriculum in. In een eerste fase wordt hoofdzakelijk Hebreeuws gedoceerd, om in

een volgende stap over te gaan op communicatie en sociale vaardigheden. Een derde en laatste

fase werkt voornamelijk in de hogere graden op het bijwerken van andere vakken die in het

reguliere curriculum aan bod zullen komen.

Opvallend is echter de mogelijkheid voor anderstalige leerlingen om zich in de hogere jaren van het

middelbaar in de eigen taal voor te bereiden op het eindexamen. Een sterke nadruk op het

Hebreeuws zou in deze klassen immers tot gevolg hebben dat de leerlingen door hun grote

achterstand in het Hebreeuws of enkele jaren moeten zitten blijven, of een slechte score behalen

voor het eindexamen. De gevolgen van deze negatieve score zouden echter dramatisch zijn voor

een eventuele academische loopbaan van de leerling. Het inrichten van een dergelijke klas, waarin

de anderstalige leerlingen zich adequaat voor het examen kunnen voorbereiden, is dan ook een

belangrijk pluspunt van het Israëlische opvangonderwijs.

Sinds de komst van de laatste golf Sovjetimmigranten ontdekken we in het Israëlische

schoolsysteem bovendien een interessante parallel met de oelpanopleidingen. Het doceren van de

Joodse cultuur, tradities, geschiedenis en religie wint immers ook in het opvangjaar voor

geïmmigreerde leerlingen steeds meer terrein en deze kennisdoelen worden eveneens in het

curriculum opgenomen. De overheid ervaart dus ook bij deze jonge nieuwkomers de behoefte om

hen te onderwijzen in de culturele tradities van het land.

Analoog aan de opsplitsing van het onderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het basis en

secundair onderwijs in Vlaanderen, zijn ook de doelstellingen van de programma’s in Vlaanderen

afzonderlijk geformuleerd. Onthaalonderwijs in de basisschool brengt de leerling de nodige taal- en

andere vaardigheden bij om de boodschappen en het sociale verkeer in de klas te begrijpen. Taal

neemt in deze aanpak een belangrijke plaats in, maar staat naast de sociale en

kennisvaardigheden die gedurende het onthaaljaar worden bijgebracht. Een dergelijke aanpak

moet vermijden dat een cultureel bepaalde onderwijsachterstand enkel wordt afgedaan als een

probleem gerelateerd aan taalachterstand en bijgevolg niet wordt aangepakt (Blommaert & Van

Avermaet, 2006).

Page 104: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

93

In de OKAN-klassen wordt meer nadruk gelegd op het Nederlands en schoolse vaardigheden. Het

onthaaljaar wil de leerling dan ook zo snel mogelijk Nederlands leren om in een gewone

studierichting te kunnen integreren. De aanpak van de OKAN-klas leunt daarbij dicht aan bij het

functioneel taalonderwijs van de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie. Leerlingen

moeten taal zo veel mogelijk gebruiken en aan vormelijke correctheid wordt in mindere mate

aandacht besteed. Het praktisch kunnen gebruiken en toepassen van taal is in dit opzicht

belangrijker dan theoretische kennis en beheersing.

Ondanks de nadruk op de schoolse vaardigheden die de leerlingen in het verloop van hun

schoolcarrière nodig zullen hebben, blijken de vaardigheden die de leerlingen na het onthaaljaar

effectief verworven hebben vaak niet voldoende in de nieuwe klas (Gysen & Ramaut, 2003). Verder

onderzoek moet bovendien uitwijzen of deze werkwijze nog steeds compatibel is met de algemene

richtlijnen van de Minister van Onderwijs voor het taalonderwijs in de Vlaamse scholen. In zijn

Beleidsnota Onderwijs 2006-2007, De Lat Hoog voor Talen in Iedere School: Goed voor de Sterken,

Sterk voor de Zwakken, breekt de minister immers een lans voor een verhoogde nadruk op

taalstructuur en vormelijke correctheid in plaats van taalgebruik.

C. LEERKRACHTEN

Onthaalleerkrachten in Vlaanderen zijn erg vrij in het opstellen en doceren van lessen. De schaarse

vermelding van specifieke einddoelen moet de leerkracht in staat stellen de mogelijkheden van de

klasgroep zo veel mogelijk te benutten90. In Israël dienen leerkrachten zich te houden aan het

leerplan dat werd opgesteld door het Ministerie van Onderwijs. Op vlak van materiaalkeuze en

aangewende onderwijsdidactiek is men vrij, maar de eindtermen dient de klas te behalen.

Een specifieke opleiding voor het doceren van anderstalige minderjarigen wordt in geen van de

systemen vereist. Ook in het taalonderwijs aan minderjarigen zou een afzonderlijke scholing voor

het doceren aan deze specifieke doelgroep het onderwijs echter zeer ten goede komen.

Daarenboven wordt in beide regio’s eenzelfde probleem rond het invullen van de onderwijsfuncties

gesignaleerd. Het voortdurend variërend aantal leerlingen laat weinig leerkrachten toe zich te

engageren in een vaste functie en de routine en ervaring van jaren te kweken, die in deze tak van

het onderwijs bijzonder nuttig zouden zijn. Bovendien zien schoolhoofden zich vaak genoodzaakt

ad hoc nieuwe leerkrachten aan te wenden, wanneer de school door nieuwe leerlingen wordt

overspoeld. Deze interim docenten bezitten niet altijd de juiste referenties en hebben vaak

onvoldoende de tijd om zich in hun positie in te werken (Chanterie, 2004).

Daarnaast verdient ook het Vlaamse principe van de vervolgschoolcoach enige aandacht. De

aanwezigheid van dergelijke tussenpersoon lijkt erg relevant en ook buiten het Vlaamse onderwijs

nuttig. Een coach die vertrouwd is met de individuele problematiek van de leerling kan hem of haar

professioneel begeleiden in de overgang naar een nieuwe school. Deze tussenpersoon wijst de

90 In Vlaanderen is er geen leerplan opgesteld voor het onthaalonderwijs. Het Steunpunt-NT2 ontwikkelde

tussendoelen als richtlijn voor de leerkracht, maar de docent geniet een erg grote vrijheid in het toepassen

hiervan. De tussendoelen bestaan alleen uit te verwerven vaardigheden en er werden geen kennisdoelen in

opgenomen (Karaca et al, 2004).

Page 105: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

94

nieuwe schoolomgeving op de individuele problemen van de leerling en creëert op die manier een

systeem van doelgerichte en doeltreffende ondersteuning.

D. OPVANG ETHIOPISCHE LEERLINGEN

De vele controverses rond het initiële opvangbeleid voor Ethiopische leerlingen verdienen ook hier

vermelding. De aanpak van de Israëlische overheid lag in recent onderzoek immers meermaals

onder vuur. Lazin (1992a, b) verweet de scholen waarin Ethiopische leerlingen verplicht les

volgden, leerlingen van meet af aan in een achtergestelde positie te plaatsen en de

toekomstperspectieven van de jongeren danig te beperken. Bovendien ontzegde het beleid

immigranten van Ethiopische afkomst het recht op vrije schoolkeuze, een vrijheid die aan de

overige nieuwe immigranten en aan de Israëlische bevolking wel was toegekend. De beslissing om

het recht op vrije schoolkeuze voor Ethiopische nieuwkomers in te trekken, werd volgens de

overheid ingegeven door de vaststelling dat Joden van Ethiopische afkomst te ver van het

traditionele Jodendom waren afgeweken. Deze motivatie is echter hoogst verwonderlijk, aangezien

deze maatregel niet nodig werd geacht voor de vele Russische immigranten die het Jodendom als

religie reeds jaren niet meer aanhingen.

Kinderen van Ethiopische afkomst in de basisschool waren tot 1992 verplicht school te lopen in het

religieuze staatsonderwijs. Het academische niveau van dit onderwijssysteem was echter

systematisch lager dan dat van scholen in het seculiere staatsonderwijs. Omdat het voor

Ethiopische kinderen verplicht was school te volgen in de dichtstbijzijnde religieuze staatsinstelling

en Ethiopische immigranten door de woonpolitiek van de Israëlische overheid in dezelfde buurten

waren gevestigd, kwam het merendeel van deze leerlingen terecht in concentratiescholen. Het

principe van een concentratieschool hoeft niet nefast te zijn voor de ontwikkeling van kinderen met

een onderwijsachterstand (Sierens, 2005). Indien leerkrachten zich daardoor preciezer kunnen

richten op de problemen van de doelgroep, kan het de leerlingen integendeel met grote stappen

vooruit helpen. Aangezien leerkrachten in religieuze staatsscholen doorgaans weinig ervaring

hadden in het onderwijs en bovendien niet altijd de juiste scholing hadden doorlopen, werd de

onderwijsachterstand van anderstalige leerlingen in het religieuze onderwijssysteem echter alleen

vergroot. Daarenboven stroomden de leerlingen zelden van de absorptieklas door naar het

reguliere onderwijs. Kinderen kwamen op die manier weinig in contact met autochtone

leeftijdsgenootjes of met leerlingen van een hoger onderwijsniveau. Ze belandden dan ook zelden

in een stimulerende onderwijsomgeving.

Ethiopische jongeren studeerden hun eerste jaar in het middelbaar onderwijs verplicht in een

internaat van de Jeugdalia-organisatie.

School lopen in internaten is een belangrijke component van de Joodse traditie. Het onderwijs in

jesjiva’s91 en de oorspronkelijke Jeugdalia-internaten werd in verschillende middens hoog in het

vaandel gedragen (Kashti, 1988). Ondanks het feit dat het de instellingen aan ervaring in het

onderwijs aan anderstalige ontbrak, kon het besluit om geïmmigreerde jongeren uit achtergestelde

gebieden in deze omgeving onder te brengen meteen op veel bijval rekenen. De organisatie hield

echter vast aan onderwijsmethoden voor delinquenten en probleemjongeren en was niet in staat

91 Een jesjiva is een godsdienstschool voor hoger onderwijs waar voornamelijk de Talmoed wordt bestudeerd.

Page 106: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

95

een degelijke didactiek voor haar nieuwe doelgroep te ontwikkelen. Het academische niveau van de

Jeugdalia internaten was dan ook erbarmelijk laag.

Zowel in het middelbaar als in de basisschool voerden scholen daarenboven een homogeniserend

beleid, waarin onderwijs en sociale contacten verplicht in het Hebreeuws werden gehouden.

Jongeren werden afgeraden hun moedertaal te gebruikten en omdat contact met familie en

vrienden van allochtone afkomst de acculturatie van de leerling zou schaden, werden dergelijke

ontmoetingen zo veel mogelijk vermeden (Lazin, 1992b). Dit beleid segregeerde de Ethiopische

leerlingen van hun Israëlische leeftijdsgenoten en creëerde voor velen een onherstelbare culturele

breuk met familie en gemeenschap (Lazin, 1992b).

Het onderwijs aan Ethiopische minderjarigen was voor vele jaren een middel van de Nationaal

Religieuze Partij om haar dominante positie in het onderwijs te versterken. De noden en behoeften

van anderstalige leerlingen in een zwakke positie, waren daarbij ondergeschikt aan macht en

politiek. Kritiek op dit homogeniserend onderwijsbeleid werd in Israël de laatste jaren niet

geschuwd en leidde mee tot het ontstaan van de meertalige politiek die het Israëlische onderwijs

vandaag kenmerkt.

A. MEERTALIGHEID IN HET ONDERWIJS

De recente tendens tot meertaligheid in de Israëlische maatschappij, die al kort werd vermeld,

krijgt ook voor het onderwijs aan anderstaligen langzaam gevolgen. Traditioneel was het

(onthaal)onderwijs in de staat Israël erg normatief. Kinderen werden verwacht een volledige

overgang naar de nieuwe taal te maken en zo weinig mogelijk terug te grijpen naar hun

moedertaal92. De methode boekte resultaat en onderzoekers meldden fier dat jongeren uit Ethiopië

en Rusland, reeds na enkele jaren in het Israëlische onderwijs bijna volledig het Hebreeuws als

eerste taal gebruikten (Ben Rafael, 1994).

De resultaten waren er wel, maar de medaille had ook een keerzijde. Eentalig onderwijs houdt

immers het risico in dat de cognitieve ontwikkeling van kinderen, bij het opgeven van de

moedertaal, wordt gestuit. Kinderen en jongeren evolueren naar een situatie waarin ze noch hun

moedertaal, noch de tweede taal volledig beheersen (Ovando, 2003). Moeilijke of complexe

termen, begrippen en concepten beheersen ze in geen van beide vocabularia. Hetzelfde onderzoek

wees bovendien uit dat dit gevaar het meest dreigt wanneer kinderen een tweede taal wordt

gedoceerd, op dezelfde manier als men moedertaalsprekers een eerste taal onderwijst. Een tweede

taal leren als natuurlijke taalverwerving, wat in het Vlaamse onthaalonderwijs wordt voorgestaan,

steunt op de grote misvatting dat jonge kinderen zonder problemen een tweede taal aanleren,

wanneer ze die maar veelvuldig horen (Ovando, 2003). Dit geldt in beperkte mate en voor

92 Israëlisch taalonderwijs, als eerste en als tweede taal, was in het algemeen erg normatief en erop gericht

foutieve taaluitingen zo veel mogelijk te corrigeren en te vervangen door volledig correcte uitspraken (Spolsky

& Shohamy, 1999). De recente openheid naar andere talen zou er nu ook toe leiden dat de tolerantie voor

foutieve uitspreken of uitdrukkingen in dialect onder moedertaalsprekers groeit.

HOOFDSTUK 5. MEERTALIGHEID: EEN TOEKOMSTVISIE?

Page 107: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

96

eenvoudige concepten en eenduidig taalgebruik. Complexere dingen gaan aan het kind voorbij, net

wanneer hij ze ook thuis in zijn eigen taal niet meer krijgt aangeleerd.

In 1996 werd in het Israëlische parlement Het Beleid voor het Taalonderwijs in Israël goedgekeurd,

een beleidstekst voor het onderwijs waarin de Israëlische overheid de rol van de verschillende talen

in de Israëlische maatschappij herdefinieert. De overheid beklemtoont in deze nieuwe visie het

belang van het Hebreeuws voor de Israëlische maatschappij, maar geeft daarnaast volledig formele

erkenning aan het Arabisch, aan internationale talen en aan talen van

minderheidsgemeenschappen (Spolsky & Shohamy, 1999). Het decreet geeft kinderen van

allochtone afkomst de kans zich binnen het lessenpakket te perfectioneren in hun eigen taal.

Leerlingen kunnen daarbij hun moedertaal als tweede of derde taal in hun opleiding integreren en

kunnen het eindexamen in hun eigen taal afleggen.

De tendens is interessant want zo vraagt men ook van kinderen niet meer hun moedertaal voor

een tweede taal opzij te schuiven. Spolsky en Shohamy (1996, 1999) wijzen op het belang van

deze erkenning, maar maken de overheid attent op enkele blijvende problemen. De

moedertaallessen vinden voorlopig enkel in het middelbaar onderwijs plaats, wanneer de kinderen

reeds het grootste deel van het taalverwervingsproces hebben doorlopen. Daarenboven blijkt dat

heel weinig scholen andere talen dan het Engels, het Arabisch, het Russisch of het Frans doceren.

Voor Ethiopische studenten is het bovendien niet mogelijk lessen in het Amharisch te volgen. Het

Ministerie van Onderwijs gaat er immers van uit dat Ethiopische kinderen nooit de behoefte

ervaren hun eigen taal op diepgaande wijze te beheersen. Daarenboven wordt het onderwijs in het

Arabisch in vele Joodse scholen vaak zwak gedoceerd en slechts de helft van het programma

realiseert het minimumprogramma effectief93.

Ook de Vlaamse overheid is een voorstander van meertalig onderwijs, al ziet ze dit volledig anders

dan haar Israëlische tegenhanger. Meertalig onderwijs wordt in Vlaanderen namelijk zelden

geïnterpreteerd als het scholen van leerlingen in hun moedertaal. Dit blijkt uit een nieuw voorstel

van de Minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke. In een aantal Vlaamse scholen loopt sinds

2007 een proefproject rond meertalig onderwijs, waarbij de school 10 tot 15% van de lesuren in

het Frans, het Engels of het Duits kan laten verlopen. Scholen met een hoog aantal anderstalige

leerlingen kunnen echter niet inschrijven in het project, want voor deze leerlingen ligt de klemtoon

op het onderwijs van het Standaardnederlands.

Meertaligheid is in Vlaanderen met andere woorden gericht op het aanleren van ‘economisch

belangrijke’ talen, die leerlingen een stapje vooruit brengen op de internationale arbeidsmarkt.

Daarenboven wordt economische meertaligheid, die voor Vlaamse kinderen hevig wordt

beklemtoond, voor anderstalige leerlingen minder noodzakelijk geacht. Bij deze doelgroep dient de

klemtoon immers volledig op onderricht in het Nederlands te liggen. Aan het stimuleren van de

kennis bij anderstalige kinderen van hun moedertaal, wordt in het Vlaamse onderwijs dan ook

voorbij gegaan, dit ondanks de vele studies die het belang van moedertaalonderwijs voor kinderen

onderstrepen en de pleidooien van deskundigen om ook aan deze onderwijsvorm aandacht te

93 Dit is op zich een interessante parallel met het onderwijs van het Nederlands in Wallonië.

Page 108: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

97

besteden94. Moedertaalonderwijs voor anderstalige leerlingen vinden we in Vlaanderen dan ook

enkel terug voor in de joodse scholen in Antwerpen, waar kinderen en jongeren naast het gewone

curriculum godsdienst en taallessen in het Hebreeuws krijgen.

We kunnen dan ook besluiten dat Carlos Ovando (2003) het in zijn analyse van het meertalig

onderwijs bij het rechte eind had. Meertaligheid is niet alleen een pedagogisch werktuig, het is een

sociale keuze op het gebied van culturele identiteit en taalpolitiek (Ovando, 2003). Het is vandaag

een sociaal gevoelig thema, dat vragen stelt over de richting waartoe onze samenleving dient te

evolueren, over multiculturalisme, meertaligheid en de identiteit en zelfidentificatie van

immigranten. Het instellen van een meertalig onderwijsbeleid voor anderstalige leerlingen wordt

dan ook nooit enkel in een onderwijskundige context geëvalueerd, maar is steeds ingebed in het

maatschappelijke discours rond taal, multiculturalisme, immigratie en inburgering.

B. MEERTALIGHEID IN VLAANDEREN: EEN ILLUSIE?

De Israëlische koerswijziging van het taalbeleid in het onderwijs is van cruciaal belang en duidt op

een belangrijke verandering in het denken over taal en identiteit binnen de samenleving. De

gelijkschakeling tussen de Hebreeuwse taal en de Israëlische identiteit werd door de nieuwe

beleidsvisie immers voor het eerst in twijfel getrokken. Linguïstische diversiteit lijkt voor de

Israëlische overheid niet meer iets van marginale groepen, maar een kenmerk van de hele

gemeenschap (Spolsky, 1999).

Een verklaring voor deze ingrijpende verschuiving zou kunnen liggen in de dalende invloed van het

zionisme op de Israëlische samenleving (Spolsky & Shohamy, 1999). Reeds in de jaren zeventig

van de vorige eeuw nam het gezag van het zionisme binnen de Israëlische samenleving gestadig af

en verdween de klemtoon op het Hebreeuws binnen het immigratiediscours langzaam op de

achtergrond. De dominantie van het Hebreeuws kwam op het einde van de jaren negentig verder

op de helling te staan. De vurigheid waarmee de nieuw ingeweken Russische immigranten

vasthielden aan hun taal en cultuur, betekende immers een ware uitdaging voor de taal. Ook bij

sommige Ethiopische Joden, die cultureel weinig verbonden waren met het Hebreeuws, steeg het

ongenoegen over de absolute meerderheidspositie van de taal. De houding van deze twee groepen

nieuwkomers tegenover het Hebreeuws stond dan ook haaks op de visie van de eerste

immigranten en betekende een definitieve mokerslag voor de dominantie van het Hebreeuws in de

Israëlische samenleving.

In praktijk wordt het nieuwe taalbeleid niet altijd even consequent doorgevoerd en stemt beleid

niet altijd overeen met realiteit. Toch evolueert Israël langzaam maar zeker naar een meertalige

staat, waarin het Hebreeuws als communicatiemiddel en als nationale taal zijn eerste plaats

behoudt, maar eveneens ruimte wordt gelaten voor de minderheidstalen van immigranten. In het

Israël van vandaag wordt immigranten aangeboden Hebreeuws te volgen in een Oelpan, om zich te

scholen in de communicatietaal van de natie. De tijd waarin van immigranten werd gevraagd bij

het leren van het Hebreeuws hun moedertaal op te geven, is echter definitief voorbij.

94 Zie bijvoorbeeld Sierens, Comprehensieve Eerste Graad Secundair Onderwijs, Kwalitatief Hoogstaande

Concentratiescholen en Meertalig Onderwijs. Drie Nieuwe Denksporen voor een Gelijkekansenbeleid t.a.v.

Allochtonen in het Vlaamse Onderwijs.

Page 109: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

98

Waar in Israël de ideologische constructie van taal onder druk staat, lijkt men in Vlaanderen een

omgekeerde tendens waar te nemen. De geladenheid van het thema taal in de Vlaamse

samenleving maakt taaldiversiteit een moeilijk bespreekbaar fenomeen, dat wordt bestreden met

verwijzingen naar het verleden en waarschuwingen voor de toekomst95.

Nochtans is meertaligheid ook in het Vlaamse taalbeleid een gegeven. Academici worden door de

overheid gevraagd hun bevindingen zo veel mogelijk in het Engels te publiceren. Steeds meer

universitaire opleidingen worden in het Engels gedoceerd en op het Eurovisiesongfestival is de

Vlaamse inzending reeds jaar en dag in het Engels (Blommaert & Van Avermaet, 2006). De ruimte

voor andere talen in Vlaanderen is dan ook erg selectief. Waar de kennis en het gebruik van

bijvoorbeeld het Engels wordt aangemoedigd, wordt het gebruik van andere talen als het Arabisch

en het Turks zoveel mogelijk ontmoedigd. Een tendens die alleen al uit het taalbeleid in het

onderwijs blijkt.

Het nut van erkende meertaligheid blijkt echter op vele vlakken. De erkenning van

minderheidstalen wordt door veel minderheidsgemeenschappen beschouwd als een erkenning van

hun etnische identiteit. Een positief en tolerant klimaat ten opzichte van immigranten bevordert de

motivatie van deze bevolkingsgroep om zich te identificeren met de dominante meerderheid en

moedigt taalverwerving van de nationale taal aan (Tamir, 1995). De scholing van kinderen in hun

moedertaal bleek fundamenteel voor een volledige cognitieve ontwikkeling en beperkt de

ontwikkelingsachterstand van anderstalige kinderen aanzienlijk (Ovando, 2003). Uit het Israëlische

oelpansysteem bleek bovendien dat de scholing van ongeletterde immigranten in hun moedertaal

positieve resultaten opleverde bij het alfabetiseringsproces (Peretz, 1994).

De selectieve ruimte voor meertaligheid in Vlaanderen weerspiegelde zich reeds in het taalbeleid

van het onderwijs en is even duidelijk zichtbaar in het inburgeringsbeleid. Immigranten met een

Engelstalige achtergrond hoeven in praktijk zelden een verplichte NT2-opleiding te volgen.

Arabieren met een perfecte beheersing van het Standaard Arabisch worden wel in een cursus

Nederlands verwacht96. De taal van de ene persoon wordt in het inburgeringsbeleid met andere

woorden gezien als een verrijking, die van de andere als een obstakel voor sociale cohesie en de

vlotte gang van zaken (Blommaert & Van Avermaet, 2006).

95 De geladenheid van het taalthema wordt duidelijk wanneer we het Vlaamse beleid vergelijken met de

houding van de Franse gemeenschap naar meertaligheid en taaladaptatie van minderheden. Taal blijkt in de

constructie van de Waalse identiteit een minder grote rol te spelen, dan in het noordelijke landsdeel en

meertaligheid lijkt in Wallonië een minder groot probleem. De Waalse identiteit is immers sterk georiënteerd op

het territorialiteitsprincipe, wie in Wallonië woont is Waal, ongeacht taal, religie, etnische afkomst of

geschiedenis (Dauw, 2002). Volgens deze omschrijving zijn alle mensen die in Wallonië wonen Walen, ook

allochtonen. Interculturele diversiteit wordt dan ook gezien als een fundamenteel kenmerk van de Waalse

deelstaat. Ook in Wallonië werd een integratiebeleid voor immigranten uitgestippeld, vastgelegd in het Décret

du Conseil Régional Wallon sur l’Intégration des Personnes Etrangères et d’Origine Etrangère van 1996. Het

decreet voorziet in maatregelen voor de socio-economische en culturele integratie van minderheden in de

samenleving (Dauw, 2002). Aan immigranten worden echter geen dwingende eisen gesteld en worden geen

cursussen of taalopleidingen verplicht. 96 Ook Arabieren met een perfecte beheersing van het Engels ontsnappen trouwens niet aan de NT2-opleiding.

Page 110: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

99

BESLUIT

Deze scriptie geeft de resultaten weer van een vergelijkende studie van het taalonderwijs aan

immigranten, in twee staten waar migratie en integratie het maatschappelijke discours tot in de

diepte beheersen. We onderzochten de praktische aspecten van deze tak van het taalonderwijs en

gingen op zoek naar een interessante onderwijsdidactiek, organisatorische innovaties of

vernieuwende visies. Daarnaast mocht dit onderzoek ook niet blind zijn voor de context waarin het

taalonderwijs aan immigranten functioneert; de maatschappelijke houding naar allochtonen, het

immigratiebeleid van de overheid en de integratiepolitiek van de natie.

Daarenboven stelden we na enkele maanden van studie vast, dat niet alleen politieke en sociale

factoren het kader van het tweedetaalonderwijs bepalen. Het werd immers duidelijk dat taal in

Vlaanderen en Israël een erg verschillende plaats inneemt binnen het maatschappelijke gebeuren

en de nationale identiteit en op een verschillende wijze is verankerd in de geschiedenis en de

cultuur van de samenleving. Deze ideologische constructie van taal bleek bovendien fundamenteel

voor de positie van de natietaal in de samenleving en het begrenzen van de ruimte voor het

gebruik van minderheidstalen.

Het belang van het Hebreeuws voor de identiteit van de Joodse gemeenschap in het land Israël

werd aan het einde van de negentiende eeuw door de zionistische beweging gepromoot. De keuze

voor het Hebreeuws als natietaal was niet vanzelfsprekend, maar werd ingegeven door twee

ideologische dimensies van de taal. Het belang van het Hebreeuws in de religieuze en culturele

tradities van de Joodse gemeenschap maakte de taal tot een fundamenteel identiteitskenmerk van

Joden over de hele wereld. De rol van het Hebreeuws als bewaker van traditie bezorgde de taal

bovendien een aanzienlijke status binnen het Joodse denken. Zo groeide het Hebreeuws uit tot het

kenmerk van de Israëlische staat en het bindmiddel tussen zijn heterogene inwoners. De

dominantie van de taal werd omgezet naar een volstrekt eentalig taalbeleid dat immigranten

aanmoedigde linguïstisch te assimileren aan de meerderheid.

Ondanks de sterke klemtoon op de taalkundige assimilatie van immigranten heeft de Israëlische

overheid nieuwkomers nooit verplicht taallessen te volgen. Het stimulerende immigratiebeleid van

de Israëlische staat is er immers op gericht zoveel mogelijk Joden in de samenleving te

incorporeren. De Israëlische absorptiepolitiek bleek er dan ook altijd één van weinig verplichtingen

en veel mogelijkheden en richt zich in dit opzicht op specifieke beleidsdoelgroepen als jonge

soldaten en studenten.

Toch raadt de Israëlische overheid immigranten een taalopleiding sterk aan en maakt ze er talloze

middelen voor vrij. De natietaal wordt aan immigranten onderwezen in een Oelpan, een instelling

die het aanleren van de nationale taal combineert met het onderricht in de nationale geschiedenis

en de nationale cultuur. Kennis van de taal en van de nationale cultuur worden daarbij als één

geheel beschouwd en worden ook als dusdanig gedoceerd.

Page 111: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

100

De organisatie en methodiek van de Oelpan bleek volgens dit onderzoek een bijna perfecte

weergave van het denken over de plaats en het nut van het Hebreeuws binnen de Israëlische

samenleving. De linguïstische doelstellingen van het onderwijs moeten volgens de Israëlische

overheid rechtstreeks bijdragen tot de culturele ontwikkeling van de immigrant, aangezien de

structuur van het Hebreeuws toegang zou geven tot de historische cultuur en de waarden van de

staat. Het samengaan van linguïstische en culturele doelstellingen reflecteert met andere woorden

de status van het Hebreeuws als doorgeefluik van kennis en traditie en de verbondenheid tussen

taal en cultuur in de Joods-Israëlische identiteit.

Deze nauwe band tussen taal en groepsidentiteit binnen het Israëlische denken, maakt van de

Oelpan een instelling gericht op oliem (‘Joodse immigranten’), waar voor een niet-Joodse identiteit

weinig ruimte blijft. Het uitsluiten van niet-Joden van gesubsidieerde taallessen maakt het voor

deze bevolkingsgroep, gezien de hoge kosten van een Oelpan, bijna onmogelijk het Hebreeuws in

een professionele omgeving aan te leren. Het ontzegt niet-Joden daarenboven elk recht lid te

worden van de Joods-Israëlische gemeenschap en bevestigt en reproduceert de segregatie van

etnische groepen binnen de Israëlische maatschappij.

In Vlaanderen wordt het ideologisch denken rond taal overheerst door twee maatschappelijke

variabelen: de ontwikkeling van een collectief Vlaams geheugen na de taalstrijd en het discours

rond de slaagkansen van de multiculturele samenleving. De taalstrijd is in het geheugen van de

Vlaamse samenleving gegrift als een periode van linguïstische, sociale en economische

onderdrukking, waarin Vlamingen moesten strijden voor het verwerven van rechten en het behoud

van hun taal. Of deze herinnering geheel strookt met de werkelijkheid, is in het kader van dit

onderzoek weinig relevant. Het is immers de collectieve herinnering aan de ongelijke verhouding,

zoals die in het geheugen van de Vlaming is geprent, die instaat voor een niet aflatende klemtoon

op taal en taalrechten binnen het maatschappelijke denken. Toen tijdens de jaren negentig van de

vorige eeuw het welslagen van de multiculturele samenleving voor het eerst publiek in twijfel werd

getrokken, spitste het discours rond de integratie van minderheden zich in Vlaanderen dan ook toe,

op de vermeende onwil van immigranten om de Nederlandse taal te leren. Deze onwil van

immigranten om zich te verdiepen in onze Vlaamse cultuur en onze Vlaamse eigenheid deed met

het oog op een geschiedenis van Franstalige dominantie dan ook voor velen bekend aan.

Het feit dat men het Nederlands niet beheerste, lag volgens de Vlaamse overheid aan de basis van

de sociale achterstand van sommige immigrantengemeenschappen. Zoals werd aangetoond is

taalachterstand echter geen oorzaak, maar een gevolg van de achterstandspositie van sommige

immigranten. Deze veronderstelling wordt niet enkel door wetenschappelijk onderzoek

ondersteund, ze wordt evenzo bevestigd door de beleidskeuzes van de Vlaamse overheid. Voor

Engels-, Frans- of Duitstalige immigranten van westerse afkomst acht de overheid een verplichte

taalopleiding immers niet noodzakelijk. Daarmee geeft ze impliciet toe dat onbegrip van het

Nederlands, althans voor deze groep, niet tot een sociaal achtergestelde positie leidt of sociale en

economische integratie belemmert. Het opleggen van een NT2-opleiding gaat dan ook uit van de

wetenschappelijk niet onderbouwde redenering dat taalkennis automatisch zou leiden tot een

betere integratie in de maatschappij, een redenering die de overheid bovendien zelf ontkracht. En

zelfs indien een verplichte opleiding Nederlands een wondermiddel zou blijken tegen sociale

Page 112: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

101

achterstand en integratie, dan leidt de huidige verplichte basiscursus slechts tot een erg

elementaire basisbeheersing, die communicatieproblemen binnen de Nederlandstalige samenleving

nauwelijks kan verhelpen.

Deze bevinding ontkent op geen enkele manier dat een werkbare kennis van het Nederlands voor

een immigrant bijzonder nuttig is en voordelen biedt in zowel sociale als economische sectoren,

evenmin dat de integratie van nieuwkomers in de Vlaamse maatschappij niet noodzakelijk zou zijn.

Ze geeft echter aan dat de argumenten waarmee de Minister van Inburgering de verplichting van

deze taallessen promoot, wetenschappelijk weinig zijn onderbouwd. Daarenboven maakt ze

duidelijk dat integratie en inburgering in Vlaanderen rekbare begrippen zijn, waarvan de invulling

kan worden aangepast naargelang de immigrant. Misschien zou het dan ook consequenter zijn dat

Vlaanderen rechtuit stelt dat taal in zijn samenleving een belangrijke plaats bekleedt en dat men

van immigranten verwacht deze gevoeligheid te respecteren. Dat verplicht taalonderricht een

symbolische functie vervult, waarbij nieuwkomers respect tonen voor de Vlaamse taal en cultuur

en daarmee aangeven deel te willen uitmaken van de Vlaamse samenleving. Vanuit dit standpunt

kan men dan ook verklaren waarom de plicht tot het spreken en begrijpen van het Nederlands niet

geldt voor de immigranten die het Nederlands het minst beheersen, maar voor nieuwkomers die

cultureel het meest van de meerderheidscultuur verschillen of het sterkst aan hun eigen identiteit

blijven vasthouden.

De positie van het Nederlands leek volgens deze analyse in Vlaanderen vandaag menige politieke

of maatschappelijke discussie te bepalen. De verdere omvorming van Vlaanderen tot natiestaat en

de vele communautaire conflicten van de laatste jaren, versterkten het beeld van Vlaanderen als

eentalige natie. Meertaligheid bleek in deze context een te mijden fenomeen. Of toch ook niet?

Vlaanderen bleek uit dit onderzoek wel degelijk meertalig, maar de Vlaamse tolerantie tegenover

andere talen is een selectief fenomeen, waarbij het beheersen van de ene taal als een meerwaarde

wordt beschouwd, en het spreken van een andere taal als een belemmering wordt ervaren.

Meertaligheid wordt in Vlaanderen dan ook zelden opgevat als het scholen van immigranten in hun

moedertaal, maar geïnterpreteerd als onderwijs in ‘economisch rendabele talen’.

In tegenstelling tot Vlaanderen, dat steeds meer aan haar ideologische fundamenten lijkt vast te

houden, moet de ideologische constructie van het Hebreeuws in Israël gestadig aan invloed

inboeten. Het afnemende belang van het zionisme binnen het Israëlische staatsgebeuren zette ook

de dominante plaats van het Hebreeuws op de helling. De eentaligheid van de staat werd in de

jaren negentig van de vorige eeuw verder uitgedaagd door immigranten voor wie de band tussen

het Hebreeuws en een Israëlische identiteit minder vanzelfsprekend was. Meertaligheid is in Israël

vandaag een gegeven, dat door beleidsmakers wordt erkend en gewaardeerd. Deze houding

getuigt van een respect voor de cultuur en eigenheid van Joodse immigranten in de samenleving

en leidt tot een positieve houding van immigranten ten opzichte van de dominante taal en

dominante cultuur.

Het blootleggen van de ideologische processen die aan het taalonderwijs voor immigranten

voorafgaan, was echter niet het enige doel van deze scriptie. Ook de vergelijking van de

Page 113: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

102

organisatie en de werking van het schoolsysteem leverde boeiende resultaten op. We herhalen

hieronder enkele interessante conclusies.

De taalvaardigheidsdoelen van het onderwijs in Vlaanderen en Israël lopen opvallend gelijk, maar

kunnen in beide naties met het huidige aantal gedoceerde uren niet worden gerealiseerd.

Opleidingen in beide landen moeten immigranten een basiskennis van de natietaal meegeven en

nieuwkomers voorbereiden op de arbeidsmarkt. De vijf lesmaanden die immigranten in Israël

worden aangeboden, kunnen onmogelijk een gedegen kennis van het Hebreeuws garanderen,

omdat binnen deze uren naast taalonderwijs ook culturele kennis op het programma staat. Indien

de Israëlische overheid immigranten in een Oelpan een basiskennis van het Hebreeuws wil

aanleren, moet de studieperiode in de instellingen worden verlengd. Ook de uren die verplichte

inburgeraars in Vlaanderen dienen te doorlopen, kunnen nooit leiden tot een basiskennis van het

Nederlands. Als het opleggen van een basisbeheersing van de taal werkelijk de doelstelling van het

inburgeringsbeleid uitmaakt, dient het aantal verplichte lesuren te worden opgedreven. De

Vlaamse overheid ziet het verplichte taalonderwijs bovendien als een opstap naar een

vervolgcursus, maar kan de doorstroming naar een vervolgcursus voor vele cursisten niet

garanderen.

Op organisatorisch vlak springen voornamelijk de Huizen van het Nederlands in het oog. Deze

coördinerende instellingen garanderen cursisten een objectieve doorverwijzing naar de gepaste

NT2-opleiding. Hoewel het Israëlische cursusaanbod minder gediversifieerd is dan het Vlaamse,

vertegenwoordigen dergelijke professionele organen altijd een meerwaarde.

De opdeling van de onderwijsinstellingen naar studievaardigheden, zoals dat in Vlaanderen

gebeurt, is eveneens aan te raden in de Israëlische onderwijscontext. Het diversifiëren van het

onderwijsaanbod naar snelheid van informatieverwerking laat leerkrachten toe om meer gericht op

de problemen van de doelgroep in te gaan. Deze aangepaste ondersteuning zou de

studievoortgang bevorderen en de eindresultaten van de cursist verbeteren.

Ook op vlak van leerkrachtenvereisten wil dit onderzoek een nijpend probleem aankaarten.

Niettegenstaande een overmaat aan onderzoek dat de noodzaak van een gespecialiseerde

opleiding voor het doceren aan anderstaligen aantoont, eist geen van beide schoolsystemen een

specifiek diploma voor deze tak van het onderwijs. Het is echter duidelijk dat een doelgerichte

opleiding van de docenten de kwaliteit en de doeltreffendheid van het onderwijs zou verhogen.

De analyse wees bovendien uit dat de twee staten het onderwijs aan immigranten didactisch

helemaal anders opvatten. De Oelpan hanteert een onderwijsmethode die het midden houdt tussen

communicatieve en structurele taalverwerving. De grammatica van het Hebreeuws maakt integraal

deel uit van het opleidingsprogramma van de Oelpaniem. Vlaanderen echter maakt gebruik van

een functioneel taalparadigma, met klemtoon op communicatie en taalvaardigheid en doceert

grammatica en taalstructuur met het oog op mondeling taalgebruik. Deze differentiatie is een

gevolg van de opdeling van de Vlaamse onderwijsinstellingen naar studievaardigheden. Of dit een

adequaat antwoord is op het tekort aan schoolse vaardigheden van laaggeschoolde anderstalige

cursisten kunnen we zonder verder wetenschappelijk onderzoek in deze thesis niet uitmaken.

Page 114: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

103

Ook in het onderricht aan analfabete immigranten maakt het Israëlische onderwijs gebruik van

enkele distinctieve methoden die we, ondanks mogelijke problemen in de praktische uitvoering, in

Vlaanderen willen aanbevelen. Zo worden de lessen voor analfabeten in een Oelpan voor

Ethiopische immigranten bijgestaan door leerkrachten van Ethiopische afkomst. Zij vormen een

brug tussen de Ethiopische en de Israëlische onderwijscultuur en kunnen cultureel gerelateerde

studieproblemen verhelpen. Aangezien het analfabete immigranten doorgaans ook aan

schoolervaring ontbreekt, is het bovendien erg nuttig dat de Oelpan voor Ethiopische analfabeten

gebruik maakt van orale manieren van kennisoverdracht, waarmee de immigranten wel reeds

vertrouwd zijn. Ook de scholing van ongeletterde immigranten in hun moedertaal, voor het

aanleren van het Hebreeuws, getuigt van inzicht in de problematiek van het onderwijs aan

analfabeten. Daarnaast moeten we er helaas op wijzen dat de periode die in Vlaanderen en in

Israël voor het alfabetiseringsproces van ongeletterde immigranten wordt gereserveerd,

schromelijk te kort schiet en zelden volstaat om de taalachterstand van deze doelgroep weg te

werken.

Afsluitend voor het volwassenenonderwijs kunnen we erop wijzen dat immigranten zowel in Israël

als in Vlaanderen de behoefte ervaren zich ook na hun basisopleiding verder te scholen in het

Hebreeuws of het Nederlands. Deze nood wordt zowel op economisch als sociaal vlak door

beleidsmakers erkend, maar enkel in Israël is er een afzonderlijke opleiding voor deze doelgroep

opgezet. Gezien de specifieke problemen en behoeften van deze studenten, is een dergelijke

diversificatie ons inziens echter ook in Vlaanderen aangewezen.

In deze studie werd eveneens het onderwijs aan minderjarige immigranten in de twee naties

geanalyseerd en vergeleken. Anderstalige leerlingen blijken in veel landen een blijvende

onderwijsachterstand te hebben, die een beleid vereist dat rekening houdt met de specifieke

karakteristieken van de doelgroep. In Israël werd aan scholen in dit opzicht de keuze gelaten

tussen drie verschillende opvangmogelijkheden voor anderstalige leerlingen. Deze vrijheid is ons

inziens echter niet aangewezen, omdat de onthaalwerkingen een erg verschillende visie op

taalonderwijs uitdragen.

De onderwijsdidactiek die bij het onderwijs aan minderjarige immigranten wordt gehanteerd, sluit

zowel in het Vlaamse als het Israëlische schoolsysteem nauw aan bij de methoden die in het

volwassenenonderwijs worden gebruikt. In Israël werd geopteerd voor een aanpak die grammatica,

spelling en taalcorrectheid, net als in de Oelpan, integraal in de eindtermen opneemt. Daarenboven

werd ook de culturele component van het Oelpanonderwijs, het doceren van een nationale cultuur

en een nationale taal sinds de komst van de Russische immigranten in de jaren negentig van de

vorige eeuw in het onderwijs aan anderstalige minderjarigen opgenomen. In de Vlaamse

onthaalklassen moeten leerlingen taal zo veel mogelijk gebruiken en wordt aan formele correctheid

minder aandacht besteed, net zoals in het functionele taalonderwijs van de Centra voor

Volwassenenonderwijs en Basiseducatie. Nu Minister Vandenbroucke grammaticale correctheid

echter opnieuw op de lesagenda van het reguliere onderwijs plaatst, lijkt de aanpak van de

onthaalklas niet meer overeen te stemmen met de didactiek van de gewone klassen. Deze

verschillende werkwijze houdt dan ook het gevaar in dat leerlingen in het onthaalonderwijs geen

Page 115: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

104

adequate voorbereiding meer krijgen op het volgende schooljaar. Een overeenstemming van begin-

en einddoelen van beide onderwijstypes lijkt naar onze mening dan ook noodzakelijk.

Daarenboven wil deze scriptie wijzen op een tweede gevolg van de selectiviteit van het Israëlische

absorptiebeleid. Niet-Joodse leerlingen worden door deze politiek immers uitgesloten van

ondersteuning en begeleiding op school. Het beleid belemmert de scholing van niet-Joodse

leerlingen en is nefast voor de ontwikkeling van deze kinderen en jongeren. Het is dan ook

aangewezen dat de Israëlische overheid, net als haar Vlaamse tegenhanger, illegale kinderen

opneemt in de doelgroep van het steunbeleid.

De noodzaak van taalonderwijs aan nieuwe immigranten stond in dit onderzoek niet ter discussie

en de bijdrage van kennis van de landstaal aan de ontwikkeling van een immigrant wordt dan ook

niet betwijfeld. Wel wilde dit onderzoek wijzen op de selectiviteit van het beleid in beide naties, op

de uitsluiting van niet-Joodse immigranten van hulp en ondersteuning en op de selectieve

doelgroep van de Vlaamse inburgering- en taalpolitiek.

Page 116: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

105

BIBLIOGRAFIE

ABICHT, L., 2006: Geschiedenis van de Joden van de Lage Landen, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen.

ADLER, C, 1988: <Thirty-five years of Israeli Schooling: the Perspective of Absorption>, in

GOTTESMANN, M. (Ed.), Cultural Transition: The Case of Immigrant Youth. Collected Papers, The

Magnes Press, Jerusalem.

ADLER, C., 1972: An Action Statement, Hebrew University, Jerusalem.

ADLER, S., 1999: Activities to Promote the Integration of Immigrant Students and Pupils in Israel,

Workshop on the Integration of First and Second Generation Immigrants into the Educational

System, Presented at Fourth Metropolis Conference, Washington DC.

ADLER, S., 2000: Immigration and Integration Policies in Israel in the Nineties, Department of

Planning and Research, Ministry of Immigrant Absorption, Jerusalem.

AHARONI, Y., 1991: The Israeli Economy: Dreams and Realities, Routledge, London.

ALTER, R., 1994: Hebrew and Modernity, Indiana University Press, Bloomington, IN.

AVNI, S., 1999: Language Shift and Language Maintenance. A Study of North American Immigrants

in Israel, Thesis submitted for the Degree of Master of Arts, Faculty of Humanities, Tel Aviv

University, Tel Aviv.

BAUBÖCK, R., 2006: Migration and Citizenship: Legal Status, Rights and Political Participation,

IMISCOE, Amsterdam University Press, Amsterdam.

BEN-BASSAT, N., 1999: <Language and Nationality–The Effects of Zionism on the Teaching of

Hebrew>, in ZISENWINE, D., SCHERS, D. (Eds.), Present and Future: Jewish Culture, Identity and

Language, School of Education, Tel-Aviv University.

BEN-RAFAEL, E., 1994: Language, Identity and Social Division: The Case of Israel, Clarendon Press,

Oxford.

BERBEN, M., 2003: Uitval: Waarom? Een Analyse van Omvang en Oorzaken, Steunpunt Nederlands

als Tweede Taal, Leuven.

BLOMMAERT, J., 2001: Ik Stel Vast: Politiek Taalgebruik, Politieke Vernieuwing en Verrechtsing,

Uitgeverij EPO, Berchem.

BLOMMAERT, J., VAN AVERMAET, P., 2006: <Wiens Nederlands? Over Taalnaïviteit in het Beleid>, in

Sampol, vol.13, nr.3 [elektronische versie].

BLOMMAERT, J., VAN AVERMAET, P., 2008b: Taal, Onderwijs en de Samenleving. De Kloof tussen Beleid

en Realiteit, Uitgeverij EPO, Antwerpen.

BRILL-OLCOTT, M., SEMIONOVA, I., 2001: Language and Ethnic Conflicts, Moscow Carnegie Center,

Gendalf, Moscow.

ARTIKELS EN MONOGRAFIEËN

Page 117: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

106

BROSH-VAITZ, S., 2005: On the State of Literacy in Israel, Background paper prepared for the

Education for All Global Monitoring Report 2006, Tel Aviv.

BUBER, M., 1973: On Zion, East and West Library, Bath.

CHANTERIE, K., 2004: Onthaalklassen voor Anderstalige Nieuwkomers in het Lager Onderwijs in

West-Vlaanderen : Een Verkennend Kwalitatief Onderzoek naar het Didactisch Proces en het

Omgaan met Heterogeniteit, Thesis ingediend voor het behalen van de graad Licentiaat in de

Pedagogie, Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.

CHISWICK, B. R., 1991: <Speaking, Reading and Earnings among Low Skilled Immigrants>, in

Journal of Labor Economics, vol.9, nr. 2, 149-170.

CHISWICK, B. R., 1997: Hebrew Language Usage: Determinants and Effect on Earnings Among

Immigrants in Israel, The Maurice Falk Institute for Economic Research in Israel, Jerusalem.

CLEMENT, R., 1980: <Ethnicity, Contact and Communicative Competence in a Second Language> in

GILES, H., ROBINSON, W.P., SMITH, P.M. (Eds.), Language: Social Psychological Perspectives,

Pergamon, Oxford.

COUMOU, W., MATON, E., PEYTIER, E., SCHUURMANS, I., 2002 : Visietekst Inburgering: Doelbewust

Inburgeren, Een Visie op Inburgering van Nieuwkomers en Oudkomers in Nederland en

Vlaanderen, Nederlandse Taalunie, Den Haag.

DAUW, A., 2002: De Waalse Identiteit en het Integratiebeleid in Wallonië, Thesis ingediend voor het

behalen van het diploma Licentiaat in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen, Faculteit Letteren

en Wijsbegeerte, Universiteit Gent, Gent.

DE CUYPER, P., WETS, J. 2007: Diversiteit in Integratie. Een Evaluatie van de Vormgeving, Efficiëntie

en Effectiviteit van het Vlaamse Inburgeringsbeleid, Hoger Instituut voor de Arbeid, Leuven.

DE JONGHE, A., 1947: De Taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (1814-

1830). De Genesis der Taalbesluiten en hun Toepassing, Darthet, Brussel.

DE SCHRYVER, A., LEYSEN, J., 2001: <Bevoegd en Bekwaam in Vlaanderen> in Les, vol.19, nr.114

[elektronische versie].

DESCHAMPS, L., 2003: Volwassen Anderstalige Nieuwkomers in het Vlaamse Gewest: Aantallen,

Profielen, Beleidaandachtspunten. Stativaria 29, Administratie Planning en Statistiek, Brussel.

DETANT, A, 1998: <Wie Is de Natie? Een Analyse van de Betekenis van Taal en Territorialiteit in

België> in Res Publica, vol.40, nr.1, 59-78.

DEWACHTER, W., 2006: De Maatschappelijke Identiteiten Vlaanderen en Wallonië, Verslag

Panelgesprek Beter door meer Vlaanderen?, Emeritieforum KU Leuven, Leuven.

DIETZ, H., ELKIN, J., ROUMANI, M., 1991: <The Military as a Vehicle for Social Integration>, in DIETZ,

H., ELKIN, J., ROUMANI, M. (Eds.), Ethnicity, Integration and the Military, Westview Press, Colorado.

EDEN, D., KALEKIN-FISHMAN, E., 2002: <Multicultural Education in Israel as a Fulfillment of the

National Ethos and Political Policy>, in PITKÄNEN, P., KALEKIN-FISHMAN, D., VERMA, G.K. (Eds.),

Page 118: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

107

Education and Immigration: Settlement Policies and Current Challenges, Routledge, London, New

York.

EGGERICKX, T., BAHRI, A., PERRIN, N., 2006 : Internationale Migratiebewegingen en Allochtone

Bevolkingsgroepen. Statistische en Demografische gegevens, GEDAP-SPED-UCL, Louvain-la-Neuve.

EISENSTADT, S.N., 1967: Israeli Society: Background, Development and Problems, Basic Books, New

York.

EISIKOVITS, R., 2006: <Intercultural Leaning among Russian Immigrant Recruits in the Israeli

Army>, in Armed Forces and Society, vol.32, nr.2, 292-306.

ESPENSHADE, T., CALHOUN, C., 1993: <An Analysis of Public Opinion toward Undocumented

Immigration> in Population Research and Policy Review, vol.12, 189-224.

FASOLD, R., 1990: Sociolinguistics of Language, Basil Blackwell, Oxford.

FISCHLER, B., 1990: <Hebrew as a Binding Force>, in Ariel, vol.81, 84-89.

FISHMAN, J.A., 1972: Language and Nationalism: Two Integrative Essays, Newbury House, Rowley,

MA.

FISHMAN, J.A., 1985: <Language Maintenance and Ethnicity>, in FISHMAN, J.A., GERTNER, M.H., LOWY,

E.G., MILAN, W.G. (Eds.), The Rise and Fall of the Ethnic Revival, Mouton, Berlin.

FRANCO, R., 2004: <Wanderers in the Homeland: The Plight of the Ethiopian Jews in Israel>, in The

Annual Review of Undergraduate Research at the College of Charleston, vol.3, 72-91.

FUKS-MANSFELD, R.G., 1995: <Moeizame Aanpassing (1814-1870)>, in BLOM, J.H.C., FUKS-MANSFELD,

R.G., SHÖFFER, I. (Eds.), Geschiedenis van de Joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam.

GEERTS, J., VAN DEN EEDE, S. WETS, J., LAMBERTS, M., TIMMERMAN C., 2007: Hoe Wordt het

Inburgeringsbeleid Geapprecieerd. Evaluatie Vanuit het Perspectief van de Nieuwkomers, Hoger

Instituut van de Arbeid, Leuven.

GILES, H., COUPLAND, N., 1991: Language: Contexts and Consequences, Open University Press,

Buckingham.

GODIN, P., HOORELBEKE, C., 2002: <Pleidooi voor de Pedagogische Taak>, in HILINGSMANN, P. (Ed.),

Het Nederlands in Frankrijk en in Franstalig België. Wetenschappelijk en Didactisch Benaderd,

Travaux et Recherches Lille 3, Lille.

GREBELSKY, O., 1997: <Distant Education – Looking Forward to the 2000’s>, in KIRMAYER, P., PINNES,

N. (Eds), Adult Education II-III, Ministry of Education, Culture and Sport, Jerusalem.

GULLO, R.D., 1989: Dominant Languages, Language and Hierarchy in Britain and France, Cambridge

University Press, Cambridge.

GUMPERS J.J., 1982: <Introduction: Language and the Communication of Social Identity>, in

GUMPERS, J.J. (Ed.), Language and Social Identity, Cambridge University Press, Cambridge.

Page 119: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

108

GYSEN, S., RAMAUT, G., 2003: <Hoe Moeilijk zijn Toetstaken? Het Gebruik van een

Complexiteitsmeter, Geïllustreerd aan de Hand van de TASAN>, in KOOLE, T. (Ed.), Artikelen van de

Vierde Socio-linguïstische Conferentie, Delft.

HARAMATI, S., 1966: <Teaching Hebrew to Immigrants in Israel>, in The Modern Language Journal

vol.80, nr.8, 526-534.

HOBSBAWM, E.J., 1983: <Introduction: Inventing Traditions>, in HOBSBAWM, E.J., RANGER, T. (Eds.),

The Invention of Tradition, Cambridge University Press, Cambridge.

HOBSBAWN, E.J., 1992: Nations and Nationalism since 1780: Programme, Myth, Reality, Cambridge

University Press, Cambridge.

HUNTINGTON, S.P., 1996: The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order, Simon &

Schuster, New York.

JACOBS, D., 2000: <Inburgering. Van Integratie naar Acculturatie>, in Ex Tempore. Verleden

Tijdschrift Nijmegem, vol.19, nr.3, 3-13.

JOPPKE, C., 2004: <The Retreat of Multiculturalism in the Liberal State: Theory and Policy>, in The

British Journal of Sociology, vol.55, nr.2, 237-257.

KARACA, O., RAMAUT, G., STERCKX, M., 2004: De Opvang van Anderstalige Nieuwkomers in de

Reguliere Klas en de Onthaalklas, Steunpunt NT2, Leuven.

KASHTI, Y., 1988: <Residential Schools for First and Second Generation Immigrant Youth>, in

GOTTESMANN, M. (Ed.), Cultural Transition: The Case of Immigrant Youth: Collected Papers, The

Magnes Press, Jerusalem.

KORTRAM, L., 2007: <Allochtone Burgers Zijn Geen Buitenstaanders>, in Alert, vol.33, nr.1, 21-30.

KRAMSCH, C., 2000: <Literacy, Equity, Access for the Immigrant Learner>, in OLSHTAIN, E.,

HORENCZYK, G. (Eds.), Language, Identity and Immigration, The Magnes Press, Jerusalem.

KUZAR, R., 2001: Hebrew and Zionism: A Discourse Analytic Cultural Study, Mouton, Berlin, New

York.

LAMBERT, W., GARDNER, R.C., OLTON, R., TUNSTALL, K., 1970: <A Study of the Roles of Attitudes and

Motivations in Second Language Learners>, in FISHMAN, J.A., Readings in the Sociology of

Language, Mouton, Den Haag.

LAZIN, F.A., 1992a: Politics, Race and Absorption: Israeli Housing and Education Policies for

Ethiopian Jewish Immigrants, The Center for Comparative Immigration Studies, University of

California, San Diego.

LAZIN, F.A., 1992b: The Absorption of Ethiopian Jews into the Israeli Educational System, 1984-1992,

The Center for Comparative Immigration Studies, University of California, San Diego.

LEWIS, E.G., 1972: <Migration and Language in the U.S.S.R.>, in FISHMAN, J.A. (Ed.), Advances in

the Sociology of Language, Mouton, Den Haag.

Page 120: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

109

LIEBERSON, S., 1970: <Language an Ethnic Relations: A Neglected Problem>, in LIEBERSON, S.,

Language Diversity and Language Contact. Essays by Stanley Lieberson, Stanford University Press,

California.

MOSCA, G., 1939: The Ruling Class, McGraw-Hill, New York.

NEUMAN, S., 1999: Aliah to Israel: Immigration under Conditions of Adversity, Institute for the

Study of Labor, Bohn

OJANUGA, D., 1993: <The Ethiopian Jewish Experience as Blacks in Israel>, in Journal of Black

Studies, vol.24, nr.2, 147-158.

OVANDO, C.J., 2003: <Bilingual Education in the United States: Historical Development and Current

Issues>, in Bilingual Research Journal, vol.27, nr.1, 1-24.

OZ, A., 1979: <Thoughts on the Hebrew Language>, in Under This Blazing Light, Sifriat Poalim,

Bnei-Brak.

PERETZ, M., 1994: <Aspects of the Linguistic and Professional Absorption of Ethiopian Immigrants>,

in KIRMAYER, P., BASUUK, I. (Eds.), Adult Education in Israel, Ministry of Education and Culture,

Jerusalem.

PERETZ, M., 1997: <Adult Education in Israel, Policy and Objectives>, in KIRMAYER, P., PINNES, N.

(Eds.), Adult Education II-III, Ministry of Education, Culture and Sport, Jerusalem.

PERLMUTER, R., 1994: <Teaching Language during a Time of Intercultural Transition>, in KIRMAYER,

P., BASUUK, I. (Eds.), Adult Education in Israel, Adult Education Division, Ministry of Education and

Culture and Sports, Jerusalem.

PERRIN, N., 2007: Migraties en Migrantenpopulaties in België, Statistisch en Demografisch Verslag

2007, Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, Brussel.

PLICHART, I., 2003: Eindrapport Onderzoek Trajecten Alfabetisering NT2, Steunpunt Nederlands als

Tweede Taal, Leuven.

QURESHI, E., SELLS, M., 2003: The New Crusades. Constructing the Muslim Enemy, Columbia

University Press, New York.

RAIJMAN, R., KEMP, A., 2007: <The New Immigration to Israel: Becoming a de-facto Immigration

State in the 1990s>, in SEGAL, U. , MAYADAS, N., ELLIOT, D. (Eds.), Immigration Worldwide, Haworth

Press, Binghamton, New York.

RAMAUT, G., 2002: <Een Aparte Aanpak: De Opvang van Ex-Onthaalklassers in het Reguliere

Secundaire Onderwijs>, in Vonk, vol.32, nr.2, 3-21.

RAMAUT, G., STERCKX, M., 2002: De Opvang van Anderstalige Nieuwkomers in de Kleuterklas:

Aandachtspunten bij het Werken aan Taalvaardigheid, Steunpunt Nederlands als Tweede Taal,

Leuven.

ROMBOUTS, H., 1990: Vloeiend Vlaams: Zuidnederlands voor beginners en gevorderden, Aramith

Uitgevers, Bloemendaal, Den Haag.

Page 121: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

110

ROUMANI, M., 1991: <The Military, Ethnicity and Integration in Israel Revisited>, in DIETZ, H., ELKIN,

J., ROUMANI, M. (Eds.), Ethnicity, Integration and the Military, Westview Press, Colorado.

SACHAR, H.M., 2006: A History of Israel, From the Rise of Zionism to Our Time, Alfred A. Knopf,

New York.

SAPIR, E., 1974: <Language>, in BLOUNT, B.G. (Ed.), Language, Culture and Society, Cambridge

Press, Winthrop, MA.

SCHNEEWEIS, N., 2006: On the Integration of Immigrant Children in Education. Abstract, University

of Linz, Linz.

SCHUMANN, J.H., 1978: <The Acculturation and the Acquisition of Communication Competence>, in

WOLFSON, N., JUDD, E. (Eds.), Sociolinguistics and Second Language Acquisition, Newbury House,

Rowley, MA.

SMELIK, K.A.D., 2004: Herleefde Tijd, Een Joodse Geschiedenis, Acco, Leuven.

SPECTOR, G., 1997: <Creating the Space for the First Word>, in KIRMAYER, P., PINNES, N. (Eds.), Adult

Education II-III, Ministry of Education, Culture and Sport, Jerusalem.

SPOLSKY, B., 2004: Language Policy, Cambridge University Press, Cambridge.

SPOLSKY, B., SHOHAMY, E., 1996: National Profiles of Language in Education: Israel: Language Policy,

Language Policy Research Centre Bar-Ilan University, Ramat-Gan.

SPOLSKY, B., SHOHAMY, E., 1999: The Languages of Israel. Policy, Ideology and Practice, Multicultural

Matters LTD, Clevedon.

SPOLSKY, B., SHOHAMY, E., FELDMAN, Z., 1996: Hebreeuws Onderwijs aan Oliem, Language Policy

Centre Bar-Ilan University, Ramat-Gan. Vertaald uit het Hebreeuws door Eline Gordts.  

STERCKX, 2000: <Hoe Til Je met Een Lucifer Vijftien Andere Lucifers Op? De Opvang van

Anderstalige Nieuwkomers in de Beginperiode>, in Vonk, vol.29, nr.4, 31–38.

STERCKX, M., 2002: <Kun Jij Ademen Door Je Oren? Of Hoe op een Motiverende Manier aan

Nederlandse Taalvaardigheid Werken met Anderstalige Nieuwkomers>, in School en Klaspraktijk,

vol.44, nr.176, 6-15.

STERCKX, M., 2006: Eindrapport van een Onderzoek naar de Doorstroming van Anderstalige

Nieuwkomers in het Secundair Onderwijs in de Eerste Drie Jaar na de Onthaalklas in Vlaanderen,

Steunpunt Nederlands als Tweede Taal, Leuven.

TAMSE, C.A., WITTE, E., 1992: Staats-en Natievorming in Willem I’s Koninkrijk, VUB Press, Brussel.

TRUDGILL, P., 1974: Sociolinguistics: An Introduction, Penguin Books, Middlesex.

UNIVERSITAIR CENTRUM VOOR TALEN, 2007: Brochure Courses Dutch for Speakers of Other Languages,

Universiteit Gent, Gent.

VAN DAELE, 2008: <Toen Ging de Sjoel Dicht>, in Knack, vol.38, nr.14, 34-38.

VAN DE CASTEELE, J., 2007: <Migratiedebat Moet Dringend Zindelijk Worden Uitgevoerd>, in

Doorbraak, vol.3, 4-5.

Page 122: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

111

VAN EYCKEN, A., 2007: Een Brug te Ver? Eindrapport Doorstroom Nederlands Tweede Taal

Basiseducatie-Volwassenenonderwijs, VOCB, Mechelen.

VAN GORP, 2005: <Wie Is Er Bang van Meertaligheid?>, in Vonk, vol.35, nr.1, 43-45.

VAN SANTEN, T., 2002: Het Taalprobleem in België. (G)een oplossing mogelijk(?), Van den Broele,

Brugge.

VAN SAS, N.C.F., 1992: <Het Grote Nederland van Willem I, Een Schone Slaapster Die Niet Wakker

Wilde Worden>, in TAMSE, C.A., WITTE, E. (Eds.), Staats-en Natievorming in Willem I’s Koninkrijk,

VUB Press, Brussel.

VANDENBUSSCHE, W., DE GROOF, J., VANHECKE, E., WILLEMYNS, R., 2004: <Historical Sociolinguistics in

Flanders: Rediscovering the 19th Century>, in CHRISTEN, H. (Ed.), Varietäten und Varianten im

sozialen und zeitlichen Raum, Edition Praesens Verlag , Wenen.

WALZER, M. 1995: <Education, Democratic Citizenship and Multiculturalism>, in TAMIR, Y. (Ed.),

Democratic Education in a Multicultural State, Redwood Books, Trowbridge.

WETS, J., 2001: Migratie en Asiel: Vluchten Kan Niet Meer. Syntheserapport van een

Onderzoeksproject Inzake het Migratie- en Asielbeleid in België, Koning Boudewijnstichting,

Brussel.

WETS, J., 2007: Wat Is Inburgering in Vlaanderen? Conceptnota Inburgering in het Kader van het

VIONA-Onderzoek ‘Evaluatie van de Inhoudelijke in Financiële Aspecten van het Vlaams

Inburgeringsdecreet’, Hoger Instituut voor de Arbeid, Leuven.

WILEY, T.G., 1996: <Language Planning and Policy>, in MC KAY, S.L., HORNBERGER, N.H. (Eds.),

Sociolinguistics and Language Teaching, Cambridge University Press, Cambridge.

WILLAERT, E., CREVE, L., 2003: D’er Moet Hier Nederlands Geleerd Worden en Liefst zo Snel Mogelijk.

Taal en Ideologie in het Basisonderwijs aan Anderstalige Nieuwkomers in Vlaanderen en

Antwerpen, Thesis ingediend voor het behalen van het diploma Licentiaat in de Afrikaanse Talen en

Culturen, Universiteit Gent, Gent.

WILLEMYNS, R., DANIELS, W., 2003: Het Verhaal van het Vlaams. De Geschiedenis van het

Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden, Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.

WILS, L. 2001: Waarom Vlaanderen Nederlands Spreekt, Davidsfonds, Leuven.

WOOLF, L., 2005: A Guide to Ulpan Studies, Publications Department, Ministry of Immigrant

Absorption, Jerusalem.

WOOLF, L., 2007: Guide for the New Immigrant, Publications Department, Ministry of Immigrant

Absorption, Jerusalem.

ZAMERET, Z. 2002: The Melting Pot in Israel: The Commission of Inquiry Concerning Education in the

Immigrant Camps during the Early Years of the State, State University of New York Press, New

York.

Page 123: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

112

ALGEMENE DIRECTIE WERKGELEGENHEID EN ARBEIDSMARKT, 2001: De Immigratie in België: Aantallen,

Stromen en Arbeidsmarkt Rapport 2001, Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en

Sociaal Overleg, Brussel.

CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, 2006: Analyserapport Migratiestromen uit de Nieuwe Lidstaten van de Europese Unie naar België. Trends en

Vooruitzichten, Brussel.

DE RIJBEL, H., ANDRIES, L., DAENEN, K., OLIVIER, L., VAN KERCKHOVE, C., 2007: Leerplan Latijns Schrift

R1, Leerplancommissie Basiseducatie, Antwerpen, Gent.

DIENST VOOR ONDERWIJSONTWIKKELING, 2006: Opleidingsprofiel Volwassenenonderwijs Leergebied NT2

R1, Ministerie van Onderwijs.

DIENST VOOR ONDERWIJSONTWIKKELING, 2007: Opleidingsprofiel Basiseducatie Leergebied Alfa NT2 R1,

Ministerie van Onderwijs.

GATZ, S., HERMANS, M., VAN DAELEN, G., 2005: Voorstel van Resolutie betreffende de Ondersteuning

en Mogelijkheid van Meertalig Onderwijs.

INSPECTIE VOLWASSENENONDERWIJS, 2005: Certificeren en Flexibiliseren. Rapport over het Onderzoek

van de Eerste Fase van de Modularisering van de Opleidingen Basiseducatie.

KEULEN, M., 2004: Beleidsnota Inburgering 2004-2009: “Samenleven in Diversiteit, een

Verantwoordelijkheid van Eénieder”.

MAES, C., MICHIELS, A., PLANCKE, E., ROS, H., SANCTOBIN, V., VANDERHEYDE, V., VERNOU, D., VERSTRAETEN,

H., 2003: Leerplan Volwassenenonderwijs NT2 Richtgraad 1.1, Leerplancommissie NT2

Gemeenschapsonderwijs, Sint-Genesius-Rode.

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN SPORT, 1996: Beleid voor Taalonderwijs in Israël (in het

Hebreeuws).

OECD, 2006: Assessing Scientific Reading and Mathematical Literacy: A Framework for PISA 2006,

OECD, Brussel.

VANEBROUCKE, F., 2006: Beleidsnota Onderwijs 2006-2007: De Lat Hoog voor Talen in Iedere

School: Goed voor de Sterken, Sterk voor de Zwakken.

VLAAMSE REGERING, 2003: Decreet van 28 februari 2003 Betreffende het Vlaamse Inburgeringsbeleid.

VLAAMSE REGERING, 2004: Besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2004 betreffende de

Richtlijnen voor Maatschappelijke Oriëntatie en Trajectbegeleiding in het Kader van het Vlaamse

Inburgeringsbeleid (BS.14.IV.2004).

VLAAMSE REGERING, 2004: Decreet van 7 mei 2004 betreffende de Huizen van het Nederlands.

VLAAMSE REGERING, 2006: Decreet van 14 juli 2006 tot Wijziging van het Decreet van 28 februari

2003 betreffende het Vlaamse Inburgeringsbeleid.

DOCUMENTEN

Page 124: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

113

VLAAMSE REGERING, 2006: Omzendbrief Onthaalonderwijs voor Anderstalige Nieuwkomers in het

Gewoon Voltijds Secundair Onderwijs (SO75).

VLAAMSE REGERING, 2006: Omzendbrief Onthaalonderwijs voor Anderstalige Nieuwkomers

(BaO/2006/03).

VLAAMSE REGERING, 2007: Decreet van 15 juni 2007 betreffende het Volwassenenonderwijs.

WERKGROEP ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS, 2007: Achtergrondtekst Referentiekader Ontwikkelingsdoelen

Taalvaardigheid Anderstalige Nieuwkomers, Steunpunt Nederlands als Tweede Taal, Leuven.

AGENTSCHAP VOOR BINNENLANDS BESTUUR, 2007: Van Spontante Immigratie naar Immigratiebeleid,

geraadpleegd op 27/04/2008 op www.binnenland.vlaanderen.be/minderheden/integratiebeleid.htm

BARKAT, A., SANBATU, A.F., 2007, 15/01: <Ulpan Study Faces Rethink as Olim Fail to Grasp Hebrew>, in

Haäretz [elektronische versie].

BLOMMAERT, J., VAN AVERMAET, P., 2008, 03/05: <Een Foute Visie op Taal>, in De Standaard, 18-19.

CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, 2008: Migratiegeschiedenis van België,

geraadpleegd op 25/11/2007, op www.diversiteit.be/NR/rdonlyres/7D36E046-1D09-

4BCD9D8737145E6355C3/0/migratiegeschiedenis.pdf.

HUIS VAN HET NEDERLANDS OOST-VLAANDEREN VZW, 2008: Historiek, geraadpleegd op 12/12/2007, op

www.hvnoostvlaanderen.be/nl/history.html.

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, 1999: Als Goede Buren, Vlaanderen en de Taalwetgeving,

geraadpleegd op 19/04/2008, op www2.vlaanderen.be/taalwetgeving/taalgrens_en_taalgebieden.html.

NEON, 2008: Het Nederlands, Feiten en Cijfers, Vakgroep Nederlands Vrije Universiteit Berlijn,

geraadpleegd op 25/04/2008 op http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/facts/.

PFEFFER, A., 2007, 21/12: <Government Planning to Close Most Ulpans, Privatize Hebrew Studies>,

in Haäretz [elektronische versie].

SIERENS, S., 2005: Comprehensieve Eerste Graad Secundair Onderwijs, Kwalitatief Hoogstaande

Concentratiescholen en Meertalig Onderwijs. Drie Nieuwe Denksporen voor een Gelijkekansenbeleid t.a.v.

Allochtonen in het Vlaamse Onderwijs, geraadpleegd op 25/04/2008 op

http://users.pandora.be/samenleving-en-

politiek/migratieonderwijs_teksten/Verslag_rondetafels2005_kreveld_def_kort.html.

UNESCO, 2008: Integrating Ethiopian Immigrants in Israel, geraadpleegd op 25/02/2008 op

http://portal.unesco.org/education/en/ev.phpURL_ID=5565&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.ht

ml.

VAN DE PERRE, P., 2006, 03/06: <Helft Immigranten Kiest voor Vlaanderen>, in Gazet van

Antwerpen [elektronische versie].

ANDERE

Page 125: Taalonderwijs aan immigranten in Vlaanderen en Israëllib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/946/RUG01... · prestige toekent aan verschillende aspecten van de taal, wordt door Bernard

114

BEKAERT, Lieve, Verantwoordelijke NT2 CBE de Wijzer Brugge, op 29 januari 2008.

CHARASJ, Rina, Ulpan Director University of Haifa, op 31 maart 2008.

FISHER, Frida, Ulpan Coordinator Ulpan Akiva Netanya, op 3 april 2008.

FLAX, Mike, Ulpan Director Kibbutz Ma’agan Michael, op 8 april 2008.

GAUBLOMME, Leen, Verantwoordelijke Intake Huis van het Nederlands Gent, op 14 december 2007.

OPPEERT, Geert, Coördinator Huis van het Nederlands Brugge, op 15 mei 2008.

VAN DER ROOST, Lieve, NT2-consultent VDAB Gent, op 11 maart 2008 (a) en 15 mei 2008 (b).

VAN EENOO, Leen, Technisch Adviseur en Coördinator NT2 SNT Brugge, op 21 januari 2008.

VERGUTS, Catherine, Verantwoordelijke Germaanse Talen UCT Gent, op 23 januari 2008.

WORKE, Misseret, Coordinator Ulpan Division Ministry of Immigrant Absorption, op 5 april 2008.

INTERVIEWS