Succesfactoren bij nieuwe wooninitiatieven

81
SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN Vraagsturing in de praktijk

Transcript of Succesfactoren bij nieuwe wooninitiatieven

SUCCESFACTOREN BIJ

NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Vraagsturing in de praktijk

Wooninit RAPPORT-omslZONDER RUG 04-06-2003 14:44 Pagina 2

SUCCESFACTOREN BIJ

NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Vraagsturing in de praktijk

Praktijkervaringen met kleinschalig wonen in eigen beheer op basis

van de ‘Kennisbank wooninitiatieven van gehandicapten’

De Kennisbank wooninitiatieven van gehandicapten is een samenwerkingsproject van

Somma met het Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 1

COLOFON

Deze brochure is gebaseerd op de nota’s

‘Vraag sturing in de praktijk.

Succesfactoren bij nieuwe wooninitiatieven’

door M. Praas en D. Korporaal, met bijdragen

van P. Rijkhoek van IWZ.

Het project is tot stand gekomen met

financiële steun van het ministerie van VROM.

Samenwerkende organisaties zijn:

Somma, Utrecht en Innovatieprogramma

Wonen en Zorg (IWZ) Utrecht

Uitgave van Vereniging Somma,

landelijke vereniging van instellingen voor

maatschappelijke dienstverlening aan mensen

met een handicap.

Vormgeving

Carta garfisch ontwerpers, Utrecht

Drukwerk

Drukkerij Stolwijk, Amsterdam

Bestel l ingen

Vereniging Somma

Postbus 85271

3508 AG Utrecht

Telefoon (030) 236 37 07

Fax (030) 234 07 72

E-mail [email protected]

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 2

INHOUDSOPGAVE

Inleiding en verantwoording 5

Achtergrondinformatie en doelstelling project 7

Samenvatting en aanbevelingen 9

Gegevens van wooninitiatieven in de kennisbank van IWZ 14

De cliënt neemt het initiatief 16

Succesfactor: de overtuiging dat kleinschalig wonen in eigen beheer veel te bieden heeft 16

Woonwensen en zorgbehoefte 18

Succesfactor: ouders besteden veel aandacht aan afstemmen van 18

onderlinge verwachtingen

Succesfactor: woonwensen en zorgbehoefte worden zorgvuldig in kaart gebracht 19

Succesfactor: toekomstige bewoners zijn getraind in samen dingen doen 20

Samenwerking tussen partijen 21

Succesfactor: begeleiding door een consulent 21

Succesfactor: organisaties stellen een gezamenlijk visiedocument op 23

Succesfactor: er is een externe procesbegeleider 23

Succesfactor: er is een vertrouwensbasis tussen betrokken partijen 24

Succesfactor: partijen stellen een oplossing boven de regels 24

Succesfactor: de gemeente werkt mee 25

Succesfactor: betrokken partijen hebben de wil om creatieve oplossingen te bedenken 26

Succesfactor: de eindregie in handen houden 26

Inzicht in wet- en regelgeving 27

Succesfactor: er is hulp bij het interpreteren van wet- en regelgeving 27

Succesfactor: ervaring met subsidies, uitkeringen, woningaanpassingen, 29

financieel beheer en bedrijfsvoering

Financiële zaken 30

Succesfactor: gemeente of woningcorporatie zijn bereid financiële risico’s te lopen 30

Succesfactor: er is overzicht ‘wie, wàt betaalt’ 30

Huursubsidie is structureel 32

WVG is voor individuele aanpassingen 33

Overzicht financiering van het project Velemansdroom 34

Beschikbare woningen 35

Succesfactor: woningaanpassingen in een register bijhouden 38

Succesfactor: langer zelfstandig wonen door toepassing van domotica 39

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 3

Structurele zorg goed geregeld 40

Succesfactor: een PvB kan gunstiger zijn dan PgB 40

Succesfactor: er is voldoende vrije keuze uit zorgaanbod 41

Succesfactor: offertes van zorgaanbieders zijn helder en vergelijkbaar 42

Succesfactor: wonen op kleine schaal, zorg op grote schaal 45

Succesfactor: er is een regeling voor openvallende plaatsen 45

Succesfactor: ook op lange termijn zijn zeggenschap en begeleiding goed geregeld 46

Succesfactor: het is verstandig tijdig na te denken over de kwaliteit van de zorg 46

Bijlage: Literatuur 47

Bijlage: Gebruikte afkortingen 48

Bijlage: Woonwensen en zorgbehoefte in kaart gebracht 49

Bijlage: Internationale Classificatie van het Functioneren (ICF) 53

Bijlage: Taken van de Consulent woonintegratie bij de SPD 55

Bijlage: Checklist aandachtsfunctionaris ‘wonen’ 57

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 4

5

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

INLEIDING

Successen met kleinschal ige woonzorg combinaties

Kleinschalig wonen in eigen beheer in combinatie met zorg biedt de beste mogelijkheden

voor mensen met een handicap of functiebeperking om hun leven in eigen hand te nemen.

Steeds vaker zien we mensen met een handicap, of hun verzorgers, het initiatief nemen tot

het ontwikkelen van kleinschalige woonzorgcombinaties. In de gehandicaptensector staan

deze projecten bekend als ‘wooninitiatieven’, ‘ouderinitiatieven’ of ‘cliëntinitiatieven’. Ook al

komen deze woonprojecten voort uit particulier initiatief, zij zijn toch vrijwel altijd aangewe-

zen op de samenwerking met andere partijen, zoals een woningcorporatie, gemeente,

zorgkantoor en zorgaanbieder om een evenwichtig aanbod van wonen en zorg te kunnen

realiseren. Het is belangrijk in een vroeg stadium de hulp in te roepen van iemand die ‘de

weg kent’. Consulenten van de SPD en van cliëntorganisaties, zoals de Federatie van

Ouderverenigingen en BOSK, bieden voor een deel ondersteuning aan deze initiatieven.

De overheid heeft er de afgelopen jaren veel aan gedaan om de ontwikkeling van kleinschali-

ge woonzorgcombinaties te ondersteunen. Zo werden de Tijdelijke Woonzorgstimulerings-

regeling en de ‘Beleidsregel huisvestingskosten kleinschalige woonvoorzieningen’ ingevoerd

en de huursubsidieregeling verruimd. Toch maakte voormalig staatssecretaris Remkes van

VROM zich zorgen over het tempo van de zorgvernieuwing. Op 24 april 2002 zei hij: ‘In kwan-

titatief opzicht blijft de bouw van zorgwoningen gigantisch achter, en ik maak me daar grote

zorgen over. Het gaat allemaal veel te langzaam en het gevoel van urgentie is te gering’.

De ministeries VWS en VROM activeerden woningcorporaties om deze ontwikkeling te stimu-

leren en breidden het besluit beheer sociale huursector (BBSH) in mei 2000 uit. Dit besluit

regelt onder andere de taken van woningcorporaties. Door een ‘zesde prestatieveld’ toe te

voegen wordt de verantwoordelijkheid van woningcorporaties voor het realiseren van

geschikte woningen voor woonzorgcombinaties zwaarder aangesproken.

Wat zijn de kenmerken van succesvolle wooninitiatieven? Hoe komt het dat een wooninitia-

tief, en met name een ouderinitiatief, zo moeizaam van de grond komt? Om hierover uitspra-

ken te kunnen doen onderzochten we de ervaringen van 103 woonprojecten. De gegevens

daarover zijn verzameld in de Kennisbank bij het Innovatieprogramma Wonen en Zorg. Op

grond van deze gegevens, literatuur en interviews, is een goed beeld verkregen van de

succes- en faalfactoren die invloed hebben op de totstandkoming van kleinschalige woonzorg

combinaties voor mensen met lichamelijke of verstandelijke handicap. In het verslag beste-

den we speciaal aandacht aan de rol van consulenten bij de begeleiding van woonzorg-

projecten.

Het bestuderen van de projectbeschrijvingen in de Kennisbank, en aanvullend materiaal, heeft

een verslag opgeleverd gebaseerd op veel persoonlijke ervaringen, geïllustreerd met uitspra-

ken van initiatiefnemers, ambtenaren, bestuurders, consulenten en onderzoekers.

Er is niet getracht een tweede ‘kookboek’ te schrijven na het verschijnen van de handreiking

voor ouders en cliënten van LKNG in april 2002, maar we hebben gekozen voor een verslag-

legging van ervaringen uit de praktijk en het opsommen van factoren die het slagen van

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 5

6

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

wooninitiatieven in het algemeen bevorderen. De uitspraken van direct betrokkenen uit de

praktijk vergroten de herkenbaarheid in hoge mate.

Het doel van dit verslag is dat beleidsmakers lering trekken uit de beschreven knelpunten en

dat initiatiefnemers steun putten uit de levendige voorbeelden van geslaagde projecten en de

ervaringen van pioniers.

Het project is mede mogelijk gemaakt door subsidie van VROM in het kader van de Tijdelijke

Woonzorgstimuleringsregeling.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 6

7

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

ACHTERGRONDINFORMATIE EN DOELSTELLING PROJECT

Omdat het realiseren van een kleinschalige woonvorm voor cliënten en ouders geen dagelijk-

se kost is, lopen zij tegen verschillende knelpunten aan. Initiatiefnemers kunnen profijt heb-

ben van de reeds opgedane ervaring en kennis. In 2000 startte het Innovatieprogramma

Wonen en Zorg (IWZ), een gezamenlijk programma van de Stuurgroep Experimenten

Volkshuisvesting (SEV) en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). In het kader

van dit programma is een kennisbank opgezet met specifieke informatie opgeslagen over

innovatieve woonzorgprojecten, onderzoeksresultaten, producten en beleidsontwikkelingen in

een kennisbank die via de website www.iwz.nl toegankelijk is.

Een apart deel van deze kennisbank is bestemd voor informatie, verzameld door Somma en

IWZ, over wooninitiatieven voor gehandicapten. Het gaat om wooninitiatieven op basis van

een persoonsgebonden of persoonsvolgend budget waarbij cliënten of hun ouders het initia-

tief nemen. Uit dit materiaal is een tweetal rapportages opgesteld met subsidie van de

Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling van de ministeries van VROM en VWS, op artikel d

(noodzakelijke kosten van kennisverzameling en kennisoverdracht inzake projecten).

Doelstel l ing

Het doel van het project is het registreren, beschrijven en analyseren van wooninitiatieven

van lichamelijk of verstandelijk gehandicapten teneinde meer kennis te verwerven van pro-

jectkenmerken en - al dan niet - opgeloste knelpunten. Hierdoor komt meer kennis beschik-

baar voor het beleid, voor aanbieders van wonen en zorg, en voor initiatiefnemers.

Het project bestaat uit:

1 het verzamelen en invoeren van gegevens over woonzorgprojecten in een centrale data-

bank (kennisbank IWZ);

2 analyse van de gegevens;

3 verspreiden van kennis en ervaringen middels een publicatie.

De Kennisbank bij IWZ is volgens plan gerealiseerd en, mede dankzij de inzet van Somma en

woonconsulenten van de SPD, gevuld met gegevens van 103 wooninitiatieven. De woonpro-

jecten in de databank zijn geordend naar de fase van ontwikkeling, financieringswijze, woon-

vorm en regio. In de databank zijn contactpersonen opgenomen bij wie men informatie kan

inwinnen over de projecten. Via een website is een gedeelte van de gegevens openbaar toe-

gankelijk (www.iwz.nl). Naast het aanleveren van gegevens uit de woonprojecten bestaat het

aandeel van Somma uit een analyse en interpretatie van de vastgelegde gegevens.

De gegevens uit de databank zijn aangevuld met materiaal uit andere bronnen waaronder de

inleidingen en workshops op de studiedag ‘Nieuwe Woonzorgcombinaties van 19 juni 2002,

en diverse publicaties zoals ‘Initiatieven Kleinschalig wonen met zorg’ van LKNG, ‘Droom of

Werkelijkheid’ van IWZ, ‘Woon-Zorgloketten’ van Acquest, www.leefwijzer.nl en

www.nietafwachten.nl.

Hiermee is een kleurrijk verslag ontstaan over persoonlijke ervaringen rond de totstandbren-

ging van wooninitiatieven en geven we meer bekendheid aan wooninitiatieven. Tevens wordt

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 7

8

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

duidelijk dat ouderinitiatieven positief en haalbaar zijn en geven we aan welke factoren nieu-

we wooninitiatieven de grootste kans van slagen geven (succesfactoren).

Het eindrapport wordt aangeboden aan VROM en daarna verspreid onder alle woonprojecten

die gegevens aan de databank IWZ aanleverden, de bij Somma aangesloten SPD’en, partner-

organisaties, VWS, en belangstellenden.

Samenwerkende organisaties in dit project.

Somma, Postbus 85271, 3508 AG Utrecht, Website: www.spd.nl, e-mail: [email protected]

IWZ, Postbus 19152, 3501 DD Utrecht, Website: www.iwz.nl, e-mail: [email protected]

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 8

9

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN

Het laatste decennium zijn tendensen waar te nemen van extramuralisering van de zorg voor

mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap. Intramurale voorzieningen decon-

centreren hun nieuwbouw en bieden meer en meer transmurale zorg. De zorg wordt als het

ware dichter bij de cliënten thuis gebracht. Scheiden van wonen en zorg wordt in alle secto-

ren de politieke lijn.

Los daarvan geven steeds meer mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap naar

eigen wens vorm aan wonen en zorg. Zij kiezen niet uit bestaande woonvoorzieningen, maar

organiseren zelf. Samen met anderen, vaak in een kleine groep. Met het persoonsgebonden

en persoonsvolgend budget hebben zij de instrumenten hiervoor in handen. Op die manier

realiseren zij hun wens om in de samenleving te staan. Zij voeren een pleidooi voor zorg die

zich richt op hun vraag. Zo krijgen begrippen als burgerschap en community care gestalte. De

pioniers in begin negentiger jaren baanden de weg voor anderen. Met grote inspanningen

komen daarna meer innovatieve woonzorgvormen tot stand en slagen. Het aantal initiatieven

dat nog in oprichting is, groeit gestaag.

Het verzamelen van de ervaringen met wooninitiatieven kan nieuwe initiatiefnemers behulp-

zaam zijn. Daarnaast kunnen overheden hun voordeel doen met de gesignaleerde knelpunten

en oplossingsrichtingen.

Door de grote hoeveelheid gegevens verzameld in de databank IWZ en publicaties als ‘Droom

of werkelijkheid’ en ‘Initiatieven Kleinschalig wonen met Zorg’, gesprekken met consulenten

van de SPD, en workshops op de studiedag ‘Nieuwe woonzorg combinaties’ ontstaat een

actueel beeld van de praktijkervaringen met ouderinitiatieven en kleinschalige woonzorg com-

binaties. Vanuit deze praktijkervaringen valt een aantal succesfactoren te onderscheiden.

Factoren die de kans op een succes zo groot mogelijk maken.

Bruikbaarheid van de databank van IWZ verbeteren

De databank is bedoeld om particulieren bij het ontplooien van nieuwe initiatieven de

helpende hand te bieden. De gegevens zijn met de hulp van vele woonconsulenten verzameld

en vormen waardevol basismateriaal. De ervaring leert dat het raadplegen van de databank

verbeterd kan worden door de gegevens beter te ontsluiten en de ‘doorzoekbaarheid’ te

vergroten.

Meer samenhang in de regelgeving

De overheid wil de ontwikkeling van kleinschalig wonen met bijbehorende zorg stimuleren.

Ondanks de vele goede bedoelingen van landelijke en lokale overheden, woningcorporaties

en zorgaanbieders, blijkt uit praktijkervaringen dat particulieren die kleinschalig willen wonen

moeite hebben met het vinden van informatie. Ook ondervinden zij problemen met de nood-

zakelijke bureaucratische processen, het vinden van geschikte huisvesting en het in kaart

brengen van de zorgbehoefte. Daarnaast stuiten ze nogal eens op stugge onderhandelingen

over zorgcontracten met aanbieders. Het combineren van wonen met zorg is een grotendeels

ongebaande en nog tamelijk ruwe weg. De cliënt moet zich door een woud van regelgeving

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 9

10

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

(totstandgekomen vanuit de beste bedoelingen) worstelen. Kortom, vanuit het gezichtspunt

van de consument ontbreekt het aan samenhang tussen de regels, aan helderheid en over-

zichtelijkheid.

Verbeter ing van de informatievoorziening bl i j f t aandachtspunt

De landelijke overheid doet veel moeite om de werking van de wet- en regelgeving te verdui-

delijken, maar slaagt daar nog onvoldoende in zoals uit de analyse van gegevens in de data-

bank is gebleken.

In principe krijgt de particuliere initiatiefnemer, naast de al lopende sociale uitkeringen, zoals

WAO of Wajong, te maken met de woningwet, het Bouwbesluit, Waarborgfonds Sociale

Woningbouw (WSW), gemeentelijke vergunningen, huursubsidie, WvG, Wet op de ruimtelijke

ordening, brandveiligheid, de Wet Tarieven in de Gezondheidszorg en de Tijdelijke

Woonzorgstimuleringsregeling. Niet iedereen is voldoende geschoold in wet- en regelgeving,

en zeker niet in bouwkundige zaken. Veel consumenten hebben dan ook grote moeite om de

mogelijkheden en consequenties te overzien. In de praktijk betekent het dat een particulier het

veelal niet zonder de begeleiding van een deskundige, zoals een consulent van de SPD of een

cliëntenorganisatie, kan stellen.

Een gemeentelijk woon/zorg loket kan uitkomst bieden voor de informatievoorziening. Uit

het onderzoek van Acquest naar het functioneren van de woon/zorg loketten van gemeenten

blijkt echter dat nog maar weinig gemeenten deze loketten hebben ingesteld en dat de

bedoeling voor het publiek niet altijd duidelijk is. Ook aanvullend materiaal, bijvoorbeeld bij

www.socialezekerheid.nl en de NIZW Encyclopedie op cd-rom, is nog onvolledig en niet

gemakkelijk toegankelijk. Verbetering van de informatievoorziening blijft dan ook nadrukkelijk

een aandachtspunt.

Financier ing van de zorgcomponent

Het PgB is bedoeld voor betaling van de zorgcomponent, maar blijkt voor intensieve zorg in

de praktijk ontoereikend. In veel gevallen vinden cliënten dat de financiering van de zorg- en

de wooncomponent tekort schiet. Zij kiezen vaak voor het alternatief van het PvB of zorg in

natura. Een PvB kan, onder regie van ouders, in sommige gevallen een goed alternatief zijn

voor PgB. Omdat een PvB wordt toegevoegd aan het budget van de zorginstelling stellen veel

cliënten de vraag of ouders en bewoners erop mogen vertrouwen dat de zorgaanbieder de

regierol van de klant bij de zorgverlening zal blijven respecteren.

In veel gevallen is PvB financieel aantrekkelijker dan PgB. Hoe laat zich dit verklaren?

Kennelijk zijn er zorgcomponenten die met een PvB kunnen worden gefinancierd op basis van

de huidige schaalgrootte van de instituutszorg. Op het moment dat deze instellingen klein-

schaliger gaan werken zouden ze de voordelen die de grootschaligheid nu nog met zich mee-

brengt verliezen, zoals gemeenschappelijke dag- en nachtbewaking, gemeenschappelijke

infrastructuur voor koken, wassen, klussen, de waarneming van weekend-diensten en opvang

bij ziekte van zorgverleners. Als grote instellingen kleinschaliger functioneren winnen de kos-

tenposten aan transparantie en kan het haast niet anders of deze zorginstellingen krijgen te

maken met tekorten en personele problemen als de kleinschalige particuliere woonvormen

met PgB.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 10

11

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Financier ing van de wooncomponent

Voor de wooncomponent kan worden vastgesteld dat op grond van de beschikbare regelin-

gen, zonder aanvullingen of kunstgrepen, geen betaalbare woning te realiseren is. Er is op

basis van de standaardregelingen financiële ruimte voor circa 45 vierkante meter, terwijl men

volgens deskundigen voor een aangepaste zorgwoning eerder 75 vierkante meter nodig heeft.

Deskundigen zijn het erover eens dat aangepaste nieuwbouw over het algemeen financieel

niet rendabel is. Toch is nieuwbouw voor kleinschalige woonvormen vaak een betere oplos-

sing dan de verbouw van bestaande woningen. Met nieuwbouw kan men beter rekening kan

houden met bouwkundige eisen als manoeuvreerruimte, technische voorzieningen voor

sanitair, speciale leidingen en slimme toepassingen van elektronica in huis. Zowel voor

nieuwbouw als vernieuwbouw zijn hoge investeringen nodig voor aanpassingen, hierdoor

ontstaan forse exploitatielasten. De kosten voor de soms noodzakelijke gemeenschappelijke

ruimten komen daar nog bovenop. Particulieren kunnen deze kosten met de beschikbare mid-

delen niet opbrengen. Er moet geld bij.

Voor jongeren komt daar het knelpunt van de individuele huursubsidie bij. Bij zelfstandig

wonende kinderen geldt huursubsidie pas vanaf 18 jaar. Bovendien is de huursubsidie slechts

gedeeltelijk van toepassing op collectieve ruimten. De toekenning van huursubsidie vindt pas

plaats bij oplevering.

In een aantal gevallen zijn ad-hoc oplossingen gevonden om de financiële problemen op te

lossen. De Tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling maakte het in een aantal gevallen moge-

lijk collectieve investeringen te doen en (vastgelopen) plannen alsnog uit te voeren.

Soms vinden goedwillende partijen creatieve oplossingen buiten de formele regels om. Een

zorgkantoor bood bijvoorbeeld aan om PgB’s samen te voegen. Een gemeente gaf een start-

subsidie voor een collectieve investering in wat normaal gesproken een WVG voorziening

zou zijn. Op basis van de WVG regelgeving was dat niet mogelijk aangezien deze wet niet

bedoeld is voor bekostiging van collectieve voorzieningen.

Als de werkelijke kosten van woningaanpassing worden doorberekend komt de huur vaak

boven de maximale huursubsidiegrens. Meer dan eens nam een woningcorporatie een deel

van het exploitatietekort structureel voor eigen rekening om de huur zodanig kunstmatig te

verlagen dat de maximale huursubsidiegrens niet overschreden zou worden.

De per 1 juni 2002 van kracht geworden ‘Beleidsregel huisvestingkosten kleinschalige woon-

voorzieningen’ maakt het voor zorginstellingen gemakkelijker om kleinschalig wonen vanuit

een bestaande instelling te organiseren. Het is nu losgekoppeld van de Wet Ziekenhuis-

voorzieningen. Voor particulieren die onafhankelijk willen blijven van een zorginstelling heeft

deze regeling geen betekenis.

Het wonen in een zelfgekozen kleinschalige woonvorm heeft voordelen voor de bewoners

maar op dit moment is het zonder een derde geldstroom financieel niet haalbaar. Nodig is

een structurele verhoging van de huidige uitkeringen en persoonsgebonden budgetten. Het is

aan de regering en het parlement om de wetgeving op dit punt aan te passen en dat zal niet

zonder ingrijpende budgettaire gevolgen kunnen blijven.

Sommigen pleiten voor een aparte financieringssystematiek voor ouderinitiatieven, wil de

overheid haar hoge ambitie om meer woonzorgcombinaties te realiseren waar te kunnen

maken. Het is de vraag of hiermee de problemen worden opgelost. Er kan gemakkelijk een

nog onoverzichtelijker situatie ontstaan, met nog meer regels. Veel beter kunnen bestaande

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 11

12

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

regels worden versoepeld. In dat geval kunnen gemeenschappelijke voorzieningen worden

bekostigd uit de WVG en de huursubsidie in bijzondere situaties soepeler worden toegepast

(dit is gedeeltelijk per 1 juli gebeurd). Het verdient sterke aanbeveling de Tijdelijke woonzorg-

stimuleringsregeling, waarmee een aantal initiatieven een start kon maken, om te vormen tot

een structurele regeling. De Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling subsidieert de zorgin-

frastructuur tot maximale bedragen en projecten en was tot nu steeds overtekend. Het zou

beter zijn de subsidie te verruimen naar bijvoorbeeld 70%. Met deze maatregelen worden veel

knelpunten bij de start van wooninitiatieven opgelost.

Ondersteuning door een consulent

Het vergt veel van ouders als ze hun gehandicapte kind zelfstandig willen laten wonen. Het is

een vaak moeilijke beslissing die jaren van tevoren moet worden genomen. Bovendien kost

het opzetten van een eigen organisatie veel tijd, kennis, inzicht en doorzettingsvermogen.

Het is een complex proces omdat:

1 diverse partijen moeten samenwerken terwijl ze dat niet gewend zijn,

2 niet duidelijk is wie de huurder is, een persoon, een stichting of een vereniging,

3 de regelgeving niet begrepen wordt zonder deskundige toelichting,

4 woonwensen niet eenvoudig in kaart zijn te brengen,

5 de zorgbehoefte zich moeilijk laat kwantificeren,

6 een passend zorgaanbod niet eenvoudig is te organiseren en te garanderen,

7 sluitende structurele financiering moeilijk is rond te krijgen,

8 een geschikte woning niet gemakkelijk is te vinden,

9 er onduidelijkheid kan ontstaan over wat er moet gebeuren als één van de bewoners ver-

trekt.

Als ouder moet je eigenlijk ‘van alle markten thuis zijn’ om in een woonproject de regie te

kunnen blijven voeren: de complexiteit van regels en het netwerk van betrokken instanties

bemoeilijken dat vaak. De consulent blijkt in veel gevallen welkome steun voor ouders die

een initiatief starten. Tijdens de Workshop ‘Professionele ondersteuning ouderinitiatieven’ op

de studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties van 19 juni 2002, presenteerden ouders hun per-

soonlijke ervaringen. Het starten van een ‘ouderinitiatief’ kost hen gemiddeld twee dagen in

de week, gedurende drie tot vijf jaar. Een behoorlijke belasting die kan verminderen door in

een zo vroeg mogelijk stadium van het project de steun in te roepen van een consulent. Deze

kan adviseren, partijen bij elkaar brengen en de voortgang van het proces bewaken. Telkens

zal in het proces moeten worden afgewogen hoe de cliënt de regie met externe steun toch

voldoende in eigen hand kan houden.

De consulent wil cliënten ondersteunen bij het vormgeven van hun eigen toekomst. Hij gaat

er van uit dat het initiatief, de regie en de verantwoordelijkheid in handen blijven van de ini-

tiatiefnemers. Dat neemt niet weg dat men de consulent kan vragen namens de cliënt uitvoe-

rende stappen in het proces te zetten en tijdig te signaleren wanneer nieuwe beslissingen zich

aandienen.

De kans op succes wordt groter als een consulent vanaf het begin bij het ouderinitiatief

betrokken is. Het maakt de initiatiefnemers zekerder, zij nemen minder snel genoegen met

een minder goede oplossing en boeken sneller resultaat.

De consulent blijkt in de praktijk gemakkelijker dan een particulier, de medewerking van

instanties te krijgen. Dat zijn de gemeente, woningcorporaties, zorgaanbieders, financiers en

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 12

13

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

bouwkundigen. Dit zijn belangrijke partijen waarmee moeten worden samengewerkt, in ver-

band met het aanbieden van een geschikte woning, eventueel te wijzigen bestemmingsplan,

en zo nodig aan te vullen exploitatietekorten. Deze partijen werken in de diverse regio’s op

verschillende manieren, en met wisselend succes, met elkaar samen. Het valt op dat in

West-Brabant de situatie relatief gunstig is. Juist daar wordt een groot aantal projecten door

consulenten begeleid. Dit kan verklaren dat in West-Brabant woningcorporaties, zorgkantoor,

zorgaanbieders en gemeenten, meer dan gemiddeld constructief met elkaar samenwerken,

bereid zijn creatieve oplossingen te vinden en financiële risico’s te dragen.

De begeleiding door een consulent kan een belangrijke bijdrage leveren om de woonwensen

en zorgbehoefte beter in kaart te brengen. Hij stimuleert de voortgang van het proces, draagt

bij aan het inzichtelijk maken van offertes van zorgaanbieders en verhoogt in het algemeen

de kwaliteit van de overeenkomst met woningcorporatie en zorgaanbieder.

De SPD Nieuwe Stijl heeft als taak mensen met een functiebeperking informatie, advies en

begeleiding te verschaffen ter bevordering van een zo normaal mogelijk leven. Het ondersteu-

nen van kleinschalige woonzorg combinaties, met respect voor de autonomie van de klant,

past hier uitstekend bij.

Bij de SPD Nieuwe Stijl zal dit onderwerp dan ook voldoende aan de orde komen.

Toerust ing consulenten

De SPD zal naar verwachting steeds vaker gevraagd worden de ontwikkeling van woonzorg

combinaties te begeleiden. De landelijke vereniging van SPD’en, Somma, kan consulenten

woonintegratie, en andere zorgconsulenten zo goed mogelijk faciliteren bij het:

• verdiepen van actuele kennis van specifieke wet- en regelgeving,

• opdoen van onderhandelingsvaardigheden,

• aanreiken van instrumenten en vaardigheden om de zorgbehoefte van toekomstige

bewoners, systematisch in kaart te brengen en te kwantificeren,

• ontwikkelen van vaardigheden om offertes van zorgaanbieders te analyseren en van

deskundig commentaar te voorzien,

• opdoen van vaardigheden op het gebied van procesbegeleiding,

• instandhouden van regionale netwerken.

Als het gelukt is een woonproject te realiseren overeenkomstig de wens van bewoners en

ouders is men over het algemeen zeer tevreden met het resultaat. Het wooninitiatief geeft

mensen met een handicap meer regie over hun leven. Het loont dan ook altijd de moeite om

deze uitdaging aan te gaan.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 13

14

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

GEGEVENS VAN WOONINITIATIEVEN IN DE

KENNISBANK VAN IWZ (M.M.V. P. RIJKHOEK (IWZ))

Wooninit iat ieven in c i j fers

Bij de inventarisatie zijn gegevens verzameld via een gezamenlijke oproep aan ouderinitiatie-

ven door Somma, BOSK, Federatie voor Ouderverenigingen en IWZ. Per augustus 2002 zijn

de gegevens van in totaal 103 ouderinitiatieven in de IWZ kennisbank opgenomen. Daarnaast

zijn er 4 initiatieven bekend die niet zozeer vanuit ouders als wel vanuit de (toekomstige)

bewoners opgezet zijn. Dit zijn Woongroep Papendrecht (Zuid-Holland), Initiatiefgroep Schots

en Scheef (Groningen), Wooninitiatief Zuid-Limburg en een particulier die een eigen woning

heeft gekocht waar hij ondersteuning krijgt van een naburige Fokus-post (Utrecht). Deze dui-

den we aan als cliëntinitiatieven.

Van de 103 ouderinitiatieven zijn er 66 in de voorbereidingsfase, 10 in de bouwfase en 26

gerealiseerd. Van de 4 cliëntinitiatieven zijn er 2 in de voorbereidingsfase en 2 gerealiseerd.

Spreiding per provincie van de bij IWZ bekende ouderinitiatieven (augustus 2002).

(NB: Dit geeft dit geen representatief beeld. De verdeling zegt waarschijnlijk meer over de

bereidheid informatie aan te leveren aan de databank)

Drenthe 4

Flevoland 3

Friesland 3

Gelderland 12

Groningen 4

Limburg 18

Noord-Brabant 18

Noord-Holland 16

Overijssel 3

Utrecht: 7

Zeeland 1

Zuid-Holland 9

Nog geen locatie bekend 3

Meer dan 1 provincie bestrijkend 1

Onbekend 1

Totaal 103

Het aantal bewoners per initiatief varieert van 1 tot 25 personen. De leeftijd van de (toekom-

stige) bewoners van de ouderinitiatieven varieert van 5 tot 60 jaar. Bij cliëntinitiatieven gaat

het om (jong)volwassenen.

De verstandelijke en lichamelijke beperkingen van (toekomstige) bewoners variëren sterk: er

zijn bewoners met een lichte verstandelijke handicap, bewoners met alleen lichamelijke

beperkingen, bewoners met stoornissen in het autistisch spectrum, al dan niet met verstande-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 14

15

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

lijke handicap, en er zijn bewoners met ernstig meervoudige handicaps.

Meestal gaat het bij de groepsvorming om homogene groepen. Een enkele keer wordt bewust

voor een groep bewoners met gemengde handicaps gekozen.

Ouders groeperen zich bijna altijd rond één woonvorm voor hun kinderen. Een enkele keer

slaat een grotere groep ouders de handen ineen om in een samenwerkingsverband meer dan

één woonvorm te realiseren. Het betreft dan initiatieven van ouders die betrokken zijn bij

ouderverenigingen. Voorbeelden van het laatste zijn Kleinschalig Wonen (voor Overijssel, met

name Zwolle, Drenthe en Friesland), De Sleutel (voor Brabant) en een oudernetwerk rond

Apeldoorn dat woonvormen voor mensen met autisme wil opzetten.

Bij vier ouderinitiatieven is ook woonruimte voor de ouders zelf betrokken. De Wijde Mantel

wil woonruimte voor ouders én kinderen realiseren, waarbij de kinderen als het ware tussen

de ouders en de zorgverlenende instelling in wonen.

Bij de Kinderwoning Spijkerterrein wil een van de ouderparen boven de woningen van de kin-

deren gaan wonen.

Bij de Alles-in-1-woning staan twee geschakelde gezinswoningen gepland voor twee gezinnen

met elk een gehandicapt kind. Hier gaat men uit van het idee dat een goed toegeruste woning

de ouders in staat stelt het zoveel mogelijk zonder additionele zorgverlening te stellen.

Bij Stichting Pit hebben de ouders van een jonge vrouw met een verstandelijke handicap een

huis voor haar gekocht naast hun eigen woning.

De twee laatstgenoemde ouderinitiatieven gaat het om koopwoningen. Bij de overige voor-

beelden om huurwoningen. Bij de cliëntinitiatieven gaat het om één met huurwoningen, één

met koopwoningen en één waarbij 15 huur- en 15 koopwoningen gepland zijn.

Overeenkomstige processtappen

Hoewel elk initiatief in zekere zin bijzonder is, doorloopt men globaal hetzelfde traject. Men

neemt, kort samengevat, de volgende stappen.

Initiatiefnemers starten met een oriëntatie- en informatiefase, waarin zij met andere ouders

en organisaties kennismaken, verwachtingen uitwisselen en voorlopige doelstellingen geza-

menlijk vastleggen. Zij laten zich informeren over aspecten van het wonen, de mogelijkheden

in het zorgaanbod en de kosten. Doorgaans oriënteert men zich ook bij bestaande initiatieven

en ervaringen.

In de periode daarna inventariseert men de wensen voor de woning en de woonomgeving en

de begeleidingsbehoefte van de toekomstige bewoners. Vervolgens komt er een gezamenlijk

plan tot stand met de wensen van de ouders of cliënten. Daarna oriënteert men zich op de

mogelijkheden om zorg te realiseren en vergelijkt men de offertes van verschillende zorgin-

stellingen.

Daarna breekt de tijd van besluitvorming aan. Definitieve moeten worden keuzes gemaakt,

over de naamgeving van de groep, de rechtsvorm de zorginstelling en de hulpverleners/bege-

leiders, de woningaanbieder of –bouwer, de inrichting en de onderlinge afspraken. Tot slot

worden de plannen in actie omgezet.

De hier beschreven stappen verlopen in de praktijk niet altijd in een vaste volgorde. Veel ini-

tiatiefnemers hebben bijvoorbeeld al een indicatie of een budget.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 15

16

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

DE CLIËNT NEEMT HET INITIATIEF

SUCCESFACTOR: de overtuiging dat kleinschal ig wonen in eigen

beheer veel te bieden heeft

Steeds vaker kiezen mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap ervoor om zelf

vorm te geven aan hun woonomstandigheden en bijbehorende zorg. Zij kiezen niet uit

bestaande woonvoorzieningen, maar organiseren het zelf. Samen met anderen, vaak in een

kleine groep. Met het persoonsgebonden en persoonsvolgend budget hebben zij de middelen

in handen. Op die manier realiseren zij hun wens om in de samenleving te staan.

Wonen in de grootschalige instituutszorg doet te weinig recht aan de mogelijkheden en wen-

sen van de cliënt. Zij hebben te weinig keuzevrijheid en kunnen bijvoorbeeld niet aangeven

waar, en met wie ze willen wonen. Juist de vraag met wie ze willen wonen, bleek bij de ont-

manteling van de zorginstituut Arduin veel belangrijker dan waar ze wilden wonen. Bijna

iedereen wilde met twee of drie personen wonen, en sommigen alleen. Er was veel minder

belangstelling voor het wonen in groepen van zes of meer mensen dan was gedacht.

Door VWS is het als volgt geformuleerd:

’Een belangrijke tekortkoming in het huidige zorgstelsel is dat het onvoldoende aan de vraag van

patiënten en cliënten tegemoetkomt. Deze tekortkoming uit zich in een aantal knelpunten, zoals

beperkte keuzemogelijkheden, onvoldoende samenhang en gebrekkige aansluiting van aanbod op

vraag (kwalitatief en kwantitatief).’ VWS nota ‘vraag aan bod’, 6 juli 2001)

Gehandicapten zijn mensen met beperkingen én talenten. De uitdaging is om uit te zoeken

met welke ondersteuning iemand het beste zijn beperkingen kan compenseren om zijn talen-

ten zo goed mogelijk te kunnen ontplooien. Eigen keuze behoort hierbij voorop te staan, maar

niet iedereen kan gemakkelijk keuzes maken, zeker niet als er nooit iets te kiezen is geweest.

Daarom is ‘leren kiezen’ ook een belangrijk aspect.

Het leven in eigen regie nemen betekent dat men meer met zijn leven wil doen. Leven met

eigen keuzes is veel meer dan zorg organiseren. Het betekent ook het organiseren van een zo

normaal mogelijk leefpatroon.

‘Je moet ervoor zorgen dat iedereen werk of onderwijs heeft. (..) Integratie gaat niet via ‘wonen in

de wijk’, maar via werk, of school. Dáár ontmoet je andere mensen en dáár ontstaan sociale contac-

ten. Die dagbesteding is heel belangrijk en dat heeft dus ook iedereen bij ons.’ (Van den Beemt,

directeur Stichting Arduin, interview 27-07-2001, www.nietafwachten.nl)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 16

17

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Men wil naar de stad, een soos bezoeken, relaties aangaan. Ondersteunende begeleiding maakt

inmiddels wel deel uit van de nieuwe functies in de AWBZ financiering, maar het is de vraag of de

indicatiestellers de vraag naar ondersteunende begeleiding goed tot hun recht laten komen en verta-

len in voldoende uren voor ondersteunende begeleiding. Bovendien is het de vraag of de zorgkantoren

ruimhartig deze adviezen willen vertalen in budgetten.’ (Per Saldo)

Bij een kleinschalig woonproject in Rijsbergen is op basis van een PvB overeengekomen dat

bewoners voortdurende ondersteunende begeleiding krijgen, in de vorm van een ‘netwerk-

coördinator’, om de integratie te vergemakkelijken.

‘In het vorig jaar gerealiseerde project voor 10 gehandicapten in Rijsbergen heeft het bestuur van de

Stichting WoonZorg Rijsbergen in overleg met de zorgaanbieder een netwerkcoördinator aangesteld

voor 12 uur per week, die de bewoners moet toeleiden naar reguliere activiteiten: boodschappen

doen, (mensen leren) naar het zwembad te gaan, hun persoonlijk netwerk leren uitbreiden in de

lokale samenleving. De ouders zullen besluiten om het PgB om te zetten in PvB. De netwerkcoördi-

nator moet onderdeel worden van het persoonlijk zorgarrangement dat afgesloten wordt met zor-

gaanbieder Amarant. De ouders leggen dit vast, Amarant geeft aan dat ze dit kunnen leveren. Het

Zorgkantoor is daarvan op de hoogte en zal waarschijnlijk hiermee akkoord gaan.’ (Ad van Loon,

consulent SPD Breda)

‘De behoefte aan begeleiding en de intensiteit van begeleiding is voor elk individu verschillend.

Onderzoek bij de aspirant bewoners voor de woonvorm van vereniging ‘Velemansdroom’ heeft duide-

lijk gemaakt dat begeleiding vooral gericht moet zijn op financiën, boodschappen doen, structuur in

huishouding, structuur in dagritme, eten koken, afwikkeling van post en administratie en op sociaal

en emotioneel functioneren. Dit laatste betreft vooral sociale weerbaarheid, sociale contacten, autis-

me en niet aangeboren hersenletsel.Voor de begeleiding waar ouders, begeleiders en/of vrijwilligers

niet in kunnen voorzien is een beroep gedaan op Humanitas.’ (www.velemansdroom.nl)

Ondanks de voordelen van het kleinschalig wonen voor de bewoners kan de moed nieuwe

initiatiefnemers in de schoenen zinken wanneer ze kennis nemen van de ervaringen van

wooninitiatieven uit de databank. De ouders van de twaalf deelnemende personen in het

Kwecoo project wachten bijvoorbeeld al een jaar op een beslissing van provincie, gemeente

of woningcorporatie om het laatste investeringsgat te dichten.

‘Het is om moedeloos van te worden’. Kwecoo, Landgraaf (‘droom of werkelijkheid’, p31)

De pioniers uit de negentiger jaren baanden de weg. Met grote inspanningen komen steeds

meer innovatieve woonzorgvormen tot stand. Het aantal initiatieven dat nog in oprichting is,

groeit gestaag en vormt een voorbeeld voor anderen. Als de plannen slagen blijken de mees-

te cliënten zeer tevreden te zijn. Zelfstandig wonen in een kleinschalig wooninitiatief geeft

mensen met een handicap meer regie over hun leven.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 17

18

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

WOONWENSEN EN ZORGBEHOEFTE

SUCCESFACTOR: ouders besteden veel aandacht aan afstemmen van

onderl inge verwachtingen

Het ouderinitiatief ‘Ons huis’ in Ermelo is tot stand gekomen door een groep ouders die elkaar

kennen uit de verschillende zorgcircuits van hun kinderen. De ouders willen dat hun kinderen

opgroeien in een leefverband met leeftijdsgenootjes in een, vanuit de kinderen bezien, zo nor-

maal mogelijke omgeving. Normaal betekent enerzijds een veilige omgeving met mogelijkheden

voor de noodzakelijke extra zorg, dagbesteding en recreatie en anderzijds ‘kleinschalig’, en een

echte gezellige woning met huiselijke ontwikkelingsgerichte zorgverlening, veel privacy voor de

kinderen. De woning wordt gebouwd door woningbouwvereniging ‘Ons Huis’ op, of nabij het

terrein van ’s Heerenloo in Ermelo. Er is door de ouders veel tijd besteed aan de voorbereiding.

‘Er wordt goed gekeken naar de verschillende karakters en handicaps van de kinderen. Ook wordt ter-

dege nagegaan of de ouders zelf bij elkaar passen onder andere wat betreft de uitgangspunten ten aan-

zien van de opvoeding van de kinderen. (..) Het ene kind heeft een grotere zelfredzaamheid dan het

andere kind. De ouders vinden een huis met leeftijdgenootjes en een gemengde samenstelling belangrijk.

(..) Het ene kind zit in een rolstoel, het andere kind kan de rolstoel duwen. Ze zijn zo veel mobieler en

hebben als groep samen veel meer mogelijkheden dan ieder voor zich heeft.’ (interview met ouders in De

Smeltkroes, mei 2002, ’s Heerenloo, Ermelo)

In Brabant maakt een groep enthousiaste ouders een begin met hun gezamenlijke toekomst-

droom, het realiseren van een ‘woonzorgboerderij’ voor hun verstandelijke en/ of lichamelijk

gehandicapte zoon of dochter. Deze woonzorgboerderij moet in de toekomst een woon- en

werkplek bieden aan acht tot negen lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapte jongeren in de

leeftijd van 18 tot 25 jaar. De benodigde zorg en begeleiding zullen ‘op maat’ worden ingekocht

met een PgB.

‘De grote interesse van hun zoon voor alles wat in en om de boerderij gebeurt, zorgde ervoor dat de

ouders gingen brainstormen over een combinatie van wonen en dagbesteding in en op de boerderij. In de

regio Brabant zijn deze ‘woon- en zorgboerderijen’ nog erg zeldzaam. Het echtpaar is actief aan de slag

gegaan om andere ouders te werven die, samen met hen, gestalte willen geven aan deze bijzondere vorm

van wonen en werken voor hun kinderen. Na het bezoeken van diverse informatieavonden en bijeen-

komsten bestaat de groep momenteel uit vijf ouderparen.’ (BOSK Project Kleinschalig wonen voor men-

sen met een meervoudige complexe handicap, http://www.bosk.nl/aandachtsgebieden/mcg/PKW.htm)

Een goede voorbereiding en een uitgebreide verkenning van wederzijdse verwachtingen ver-

groot de slagingskans van een woonzorg project aanzienlijk.

Op een studiedag over woonzorg combinaties bleek dat het gemiddeld wel drie tot vijf jaar

duurt voordat je een woning met de nodige zorg voor je gehandicapte kind hebt gevonden.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 18

19

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

De overheersende mening was: ‘je kunt maar beter een paar jaar vooruit denken’. Als je bij

instanties aangeeft dat jouw kind over een paar jaar zelfstandig wil wonen gebeurt er niet

veel. Daarom is het verstandiger om aan te geven dat je de beslissing hebt genomen om je

kind NU uit huis te plaatsen, ook al bedoel je dat het pas over een jaar of vijf jaar geëffectu-

eerd moet zijn. (Workshop Professionele ondersteuning ouderinitiatieven, studiedag Nieuwe

Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002).

SUCCESFACTOR: woonwensen en zorgbehoefte worden zorgvuldig in

kaart gebracht

Het is belangrijk om in de oriëntatiefase van een ouderinitiatief goed aan elkaar duidelijk te

maken welke zorg en welke woonomgeving men voor ogen heeft. Er wordt regelmatig

gebruik gemaakt van de Taksatieschaal van Reintjes om de woonwensen en zorgbehoefte in

kaart te brengen, met ondersteuning door een consulent van de SPD. Dit helpt om de ver-

wachtingen aan elkaar duidelijk te maken. Ook kan de techniek van Personal Future Planning

helpen om zaken op een rijtje te krijgen en te toetsen of de zorgvisies van verschillende cliën-

ten/ouders voldoende met elkaar overeenstemmen.

Bij het in kaart brengen van de zorgbehoefte worden tenminste twee categorieën activiteiten

beoordeeld: verzorgende activiteiten of Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen’ (ADL) en

huishoudelijke activiteiten of ‘Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen’ (HDL).

ADL-activiteiten zijn essentieel voor de directe zelfzorg van het individu (in- en uit bed komen,

zichzelf kunnen wassen, kleden en de mate van mobiliteit).

HDL-activiteiten hebben meer betrekking op het onafhankelijk kunnen functioneren in de

directe omgeving (bereiden van maaltijden, boodschappen doen en schoonmaken). Voor het

vaststellen van de zorgbehoefte worden ADL en HDL schalen gebruikt.

Bij Stichting Woldyne te Epe is een meetinstrument ontwikkeld, de INVRA (INventarisatie Van

RedzaamheidsAspecten), als hulpmiddel bij een training in zelfstandig wonen en werken. Er

zijn twee varianten; INVRA Wonen en de INVRA Werken. Op basis van de uitkomsten van de

INVRA kan de begeleidingsbehoefte ook na verblijf op Woldyne worden vastgesteld. Er loopt

een samenwerkingsproject met Festog in Oost-Gelderland om de bruikbaarheid van de INVRA

in de gehandicaptensector vast te kunnen stellen.

De Internationale Classificatie van het Functioneren (ICF) maakt een goede kans zich de

komende jaren tot een bruikbaar instrument te ontwikkelen om de zorgbehoefte in kaart te

brengen. Met ICF wil de Wereldgezondheidsorganisatie ‘eenheid van taal’ introduceren in het

beschrijven van wat mensen kunnen, wat ze niet meer kunnen, en hoe de vastgestelde beper-

kingen kunnen worden gecompenseerd. Voor het eerst zouden cliënten zorgaanbieders, zorg-

kantoren en maatschappelijk begeleiders hiermee in dezelfde termen kunnen communiceren

bij het vaststellen van woonwensen en zorgbehoefte, het stellen van een indicatie, het uit-

brengen van een offerte voor zorgaanbod en het aanpassen van een woning.

Bij het aanvragen van een indicatie en bij inkopen van zorg met een PgB, zal duidelijk

omschreven moeten zijn welke zorg er nodig is. Het helpt als partijen in dezelfde termen pra-

ten. In de praktijk blijkt het veel lastiger te zijn dan het in eerste instantie lijkt om de zorgbe-

hoefte goed te kwantificeren. Een offerte kan alleen met succes worden aangevraagd bij een

zorgaanbieder als de zorgbehoefte helder is omschreven. Personal Future Planning (PFP),

INVRA, Taksatieschaal en ICF worden naar verwachting steeds vaker toegepast om woonwen-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 19

20

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

sen te formuleren en de zorgbehoefte in kaart te brengen. Het is van belang dat een consu-

lent vertrouwd is met deze instrumenten en ze kan toepassen als de klant erom vraagt.

SUCCESFACTOR: toekomstige bewoners z i jn getraind in samen

dingen doen

Over het algemeen gaat een kennismakingstraject vooraf aan het daadwerkelijk samen

wonen. Het is raadzaam een jaar voor een verhuisdatum al consequent te gaan ‘trainen’.

Een zorgaanbieder zal in individuele zorgplannen meestal ook apart aandacht besteden aan

training en voorbereiding op de nieuwe woonsituatie in nauw overleg met ouders en betrok-

kenen. Dit kan door een aantal weekenden een of meerdere huisjes te huren en onder bege-

leiding alle dagelijkse vaardigheden en handelingen te oefenen, inclusief boodschappen

doen, voorbereiden van maaltijden en bezoek ontvangen. Ook gespecialiseerde instituten

zoals Woldyne in Epe trainen (jonge) mensen op zelfstandig (samen)wonen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 20

21

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

SAMENWERKING TUSSEN PARTIJEN

SUCCESFACTOR: begeleiding door een consulent

In de praktijk steken vooral ouders erg veel tijd in het ontwikkelen van een wooninitiatief.

Volgens de heer Enkelaar, ouder en initiatiefnemer, zijn al die procedures en onderhandelin-

gen in je eentje niet op te brengen.

‘Ouders uit onze stichting hebben toepassing van de hardheidsclausule aangevraagd. Ze kregen te

horen dat ze het te laat hadden aangevraagd, terwijl de reacties van het zorgkantoor alle termijnen

van redelijkheid overschrijden. Je moet er steeds bovenop zitten.’ ‘Dan ben je blij dat je met een groep

ouders bent en op elkaar kunt steunen. Zoiets opzetten als Het Droomhuis is ongeveer een baan

erbij.’ (interview www.nietafwachten.nl, 19-07-2002)

Het starten van een ‘ouderinitiatief’ kost de initiatiefnemers gemiddeld twee dagen in de

week, gedurende drie tot vijf jaar. Als deze tijd ontbreekt, en men uitvoerend werk rond de

organisatie wil uitbesteden, blijkt dat kostbaar te zijn. Het inhuren van een consulent, gedu-

rende twee jaar, voor het opzetten van de organisatie van een wooninitiatief kost ongeveer

x 25.000. Het zorgkantoor dekt over het algemeen deze kosten (Workshop Professionele

ondersteuning ouderinitiatieven, studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002).

Aanwezigen bij de studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties merkten op dat je als ouder

eigenlijk HBO-geschoold moet zijn om in het project de regie te kunnen voeren, vanwege de

complexiteit van regels en het netwerk van betrokken instanties. (IWZ studiedag, 19 juni

2002). Aangezien niet veel ouders ervaring hebben met het aansturen van complexe projecten

krijgen ze het advies in een vroeg stadium een consulent bij het project te betrekken. Een

startend wooninitiatief krijgt te maken met zoveel verschillende partijen dat de initiatiefne-

mers hierdoor gemakkelijk het overzicht kunnen verliezen.

betrokken part i jen bi j wooninit iat ieven

Collectieve belangenbehartiging

FvO

Onderling Sterk

CG-raad

Individuele ondersteuning

SPD

Instanties

Gemeente (zorg/welzijnloket, WVG, woningtoewijzing, bestemmingsplan)

Uitkerende instantie (WAO, Wajong)

VROM (huursubsidie)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 21

22

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Organisaties

Woningcorporatie (toewijzing, aanpassingen aan de woning)

Particuliere aanbieders van zorg en diensten (zorg, domotica, alarmopvolging, training)

Eventueel instituutszorg (in het geval van PvB)

Zorgkantoor (AWBZ zorg)

RIO (indicatiestelling, PgB)

Banken (lening, hypotheek)

Architecten en aannemers (aanpassingen aan een woning, nieuwbouw)

Een project in de voorbereidingsfase heeft contacten met diverse gemeenten, woningcorpora-

ties en zorgaanbieders en met het zorgkantoor in de betreffende regio. De initiatiefnemers zijn

soms afhankelijk van de medewerking van deze partijen. Sommige raden de ouders ronduit af

om aan het initiatief te beginnen, maar er zijn er ook die wel constructief mee willen denken.

Diverse partijen zijn niet gewend zijn aan ouderinitiatieven, ze denken soms nog in een vast

aanbod stramien terwijl dat door deze initiatieven juist doorbroken wordt (Paulien Rijkhoek,

IWZ).

Iedereen moet doen waar hij goed in is. Woningcorporaties bouwen, gemeenten zorgen voor

grond en zorgaanbieders verschaffen zorg. De consulent woonintegratie kan hierbij een ‘spin

in het web’ zijn. De consulent kan bijvoorbeeld bij een woningcorporatie de deuren openen en

zorgen voor de legitimatie van een stichting die door de ouders is opgericht. Men heeft over

het algemeen positieve ervaringen met het inschakelen van iemand die ‘de weg kent’.

Wie als gehandicapte zelfstandig wil wonen krijgt te maken met een ‘stugge, trage, begriploze, com-

plexe, haast Kafkiaanse, ambtelijke molen waarin niemand zijn belangen lijkt te behartigen.’

(Wever C. Oderwald A. 1997)

Om dit te doorbereken is het belangrijk dat consulenten:

• adviseren bij de zelforganisatie van ouders,

• informatie en advies verstrekken,

• de samenwerking van initiatiefnemers met woningcorporaties; gemeente zorgaanbieders en

andere organisaties ondersteunen,

• belangen behartigen van de initiatiefnemers en

• helpen bij het formuleren van gezamenlijke beleidsuitgangspunten; doelstellingen en pro-

jectplannen,

• nazorg geven.

Het maakt wel verschil of de consulent afkomstig is van een collectieve belangenbehartigings-

organisatie, zoals FvO, of van een individuele belangenbehartiger zoals de SPD. De consulent

vanuit een cliëntorganisatie zal de nadruk leggen op de collectieve invalshoek, met oog voor

de algemene regionale situatie, terwijl de consulent van een SPD met name vanuit de indivi-

duele belangenbehartiging handelt.

De consulent van de SPD is in staat de cliënt te ondersteunen zonder de regie over te willen

nemen. Ouders zouden niet moeten schromen om gebruik te maken van een consulent. In de

landelijk opgestelde taakomschrijving van de consulent staat het als volgt.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 22

23

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘De consulent treedt namens de cliënt op, daar waar deze dat zelf niet kan. In die hoedanigheid is hij

dus zaakgelastigde van de cliënt. De consulent kan deze functie gedurende het gehele dienstverle-

ningstraject vervullen. De consulent waakt over de rechten van de cliënt en zorgt ervoor dat deze van

bepaalde diensten en voorzieningen gebruik kan maken. Pleitbezorging doet zijn intrede vanaf de

indicatiestelling tot en met het afsluiten van de dienstverlening.’ (profiel en taakomschrijving consu-

lent woonintegratie, Somma, 2001, zie bijlage)

Een consulent kan gemakkelijker dan een particulier de ambtenaren, zorgaanbieders, direc-

teuren of projectleiders van de woningcorporatie, architecten of aannemers in een vroeg sta-

dium met elkaar, en met de ouders en potentiële bewoners in contact brengen.

‘De kunst is dus alle partijen op één lijn te krijgen en te houden. Draagvlak creëren en onderhouden

betekent dat partijen veel met elkaar moeten praten en uitleggen. En elkaar moeten zien te overtui-

gen van het gezamenlijk te realiseren doel.’ (‘droom of werkelijkheid’, p43)

SUCCESFACTOR: organisaties stellen een gezamenlijk visiedocument op

In de praktijk kan het lastig zijn over de eigen grenzen van de organisatie heen te kijken.

Werkwijzen blijken niet bij elkaar te passen, culturen verschillen te sterk. Daardoor kan span-

ning ontstaan tussen de belangen van de verschillende betrokken partijen.

‘Een typisch voorbeeld is de woningcorporatie die de dingen commercieel benadert, terwijl de zorgin-

stelling de zorg voorop stelt.’

‘Het is belangrijk dat de belangen in een vroeg stadium op tafel komen en dat er begrip over en

weer is.’ (Rianne Verhoef, Teamleider ouderenhuisvesting PRC Bouwcentrum, verslag discussiemid-

dag Wonen en Zorg in ‘Technologie in de Gezondheidszorg’ nummer 4, 2002)

Een van de succesfactoren is dat partijen ertoe aangezet worden in een vroeg stadium een

gezamenlijk visiedocument op te stellen en te onderschrijven. Dit vergroot de kans dat de

gemeenschappelijke doelstelling uiteindelijk prevaleert boven belangen van de betrokken

partijen.

SUCCESFACTOR: er is een externe procesbegeleider

Bij ouderinitiatieven ontbreekt nog wel eens een structuur met formele bevoegdheden. In dat

geval blijft men afhankelijk van de besluitvorming die bij afzonderlijke betrokken instanties

plaatsvindt en dat remt natuurlijk de voortgang van het project.

‘De consulent van de SPD kan in dit soort samenwerkingsvormen als procesbegeleider optre-

den, volgens de methode van het opbouwwerk, en voorkomt, als hij zijn werk goed doet, dat

belangen uiteen gaan lopen’, meent Ad van Loon, consulent van de SPD in Breda.

Al in een vroeg stadium dient het uiteenlopen van belangen voorkomen te worden. Dit is een

goed argument om vanaf het begin van een initiatief de hulp van een consulent van SPD in te

roepen. Dat ingrijpen moet dan wel bij voorkeur op basis van gemeenschappelijke uitgangs-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 23

24

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

punten. Het is dan ook prettig wanneer die uitgangspunten in een vroeg stadium zijn vastge-

legd in een gezamenlijk visiedocument.

De snelheid van werken met verschillen instanties verschilt per regio. In West-Brabant lijken

de ambtelijke molens sneller te draaien dan elders. Bij twee gerealiseerde projecten in

Rijsbergen (2001) en Teteringen(1997) zijn de projecten in respectievelijk 3,5 en 2 jaar gereali-

seerd. Het succes van deze woonprojecten kan mogelijk verklaard worden doordat in deze

regio de consulenten woonintegratie bij veel projecten betrokken zijn. In West-Brabant bege-

leiden de consulenten 13 projecten. Ook in deze regio worden ouders wel eens moedeloos

door de bureaucratie bij de overheid of bezwaren van omwonenden(!). De consulenten woon-

integratie blijven de ouders stimuleren en activeren en ondersteunen bestuursleden van door

ouders opgerichte stichtingen. De SPD ondersteunt ouderinitiatieven van het prille initiatief

tot en met de nazorg na realisatie.

SUCCESFACTOR: er is een vertrouwensbasis tussen betrokken partijen

In Rijsbergen hebben woningcorporatie en zorgaanbieder nauwelijks met elkaar te maken.

Wel hebben ze in onderling vertrouwen afgesproken dat het gedeelte van het appartementen-

complex dat door tien gehandicapten wordt gehuurd, door de zorgaanbieder zonder kosten

als kantoortje gebruikt mag worden. Hierdoor brengt de zorgaanbieder minder kosten in reke-

ning. Deze regeling voorkomt bureaucratie en hogere kosten, maar dat is alleen mogelijk als

partijen kunnen blijven vertrouwen op mondelinge toezeggingen.

‘Organisaties die elkaar vertrouwen, hebben positieve verwachtingen over elkaars competentie,

betrouwbaarheid, openheid en behulpzaamheid. Hierdoor zijn zij bereid om zich kwetsbaar ten

opzichte van elkaar op te stellen. (..) Tussen organisaties die elkaar vertrouwen, vindt veel open

communicatie plaats. De mensen informeren elkaar voortdurend en zijn bereid gevoelige informatie

met elkaar te delen.Tevens nemen zij risico’s ten opzichte van elkaar. Een mondelinge toezegging van

de ander kan bijvoorbeeld al voldoende zijn om te investeren. (..) Organisaties die willen samenwer-

ken.. zijn bereid tot strategische flexibiliteit, het aanpassen van de onderlinge relatie. Zij voeren ver-

beteringen door in hun relatie en ontwikkelen nieuwe vormen van samenwerking, die zelfs kunnen

leiden tot een verschuiving van rollen binnen het netwerk. Dit gedrag leidt ertoe dat de organisaties

in staat zijn om snel op marktontwikkelingen te reageren en vernieuwingen te initiëren.

Organisaties die weinig vertrouwen in elkaar hebben, zijn hiertoe nauwelijks in staat. Men is bang

dat de ander misbruik maakt van informatie, neemt pas actie na een schriftelijke bevestiging en is

weinig bereid tot aanpassingen, of verbeteringen in de relatie.’ (‘Strategische samenwerkingsverban-

den in organisatienetwerken’, 2002, drs. ir. R.B.E. van Wijngaarden, organisatieadviseur bij Holland

Consulting Group, artikel 318, www.managementsite.net)

SUCCESFACTOR: part i jen stel len een oplossing boven de regels

Bij Woongroep Pannerden ontstond een probleem toen bleek dat het PgB alleen zou worden

toegekend als het direct kan worden besteed, dat was onmogelijk aangezien er op dat

moment nog geen woning was. De woningcorporatie wilde alleen meewerken aan het realise-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 24

25

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

ren van woonruimte als de zorg geregeld was. De zorgaanbieder wilde alleen zorg toezeggen

als er een PgB toegekend was. Zo ontstond een patstelling die het zorgkantoor uiteindelijk

doorbrak door akkoord te gaan met toekenning van een voorlopig PgB ten behoeve van een

trainingstraject op basis van een aangepaste indicatiestelling. Afgesproken is dat een nieuwe,

definitieve indicatiestelling volgt zodra de woning gereed is (databank IWZ).

SUCCESFACTOR: de gemeente werkt mee

De houding van de gemeente bepaalt soms of initiatieven wel of niet van de grond komen. In

Vianen kon het appartementencomplex De Regenboog voor 10 verstandelijk gehandicapte jon-

geren worden gerealiseerd door de vasthoudendheid van de gemeente. De gemeente wist de

projectontwikkelaar te bewegen de plannen aan te passen. De grondprijs was hierbij een punt

van onderhandeling tussen gemeente en projectontwikkelaar. Er ontstond een samenwerking-

project tussen projectontwikkelaar, woningbouwvereniging en zorgaanbieder. Zowel gemeente

als woningbouwvereniging waren bereid een subsidie van x 152.000 te geven. Voor collectieve

aanpassingen stelde de gemeente 63.000 Euro beschikbaar. De zorg wordt ingekocht op basis

van PgB’s. Toewijzing van woningruimte vindt plaats in overleg tussen gemeente en woning-

bouwvereniging. (databank IWZ)

Het is niet vanzelfsprekend dat gemeenten kleinschalig wonen met zorg stimuleren. Soms blijkt

bij een gemeente gewoon de wil te ontbreken.

‘Vertrouwen speelt een grote rol om langdurige processen te versnellen. Op het moment dat er weder-

zijds vertrouwen is tussen zorgaanbieder en woonaanbieder gaat het goed. Maar die twee partijen

moeten wel samen aan het werk. En daarvoor heb je steun van de gemeente nodig. Echter, de gemeen-

tepolitiek verzuimt hier structureel.’ (verslag studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002)

Consulenten van de SPD in West-Brabant beoordelen de situatie ter plaatse over het algemeen

als gunstig.

‘In Rijsbergen heeft de gemeente het initiatief genomen en sturing gegeven aan het bij elkaar brengen

van partijen: ouders en familie, zorgaanbieder, ambtenaren van welzijn en ruimtelijke ordening, de

adviseur van de SPD en de wooncorporatie. Nadat deze partijen een samenwerkingsintentie hadden

uitgesproken, heeft de gemeente de regie uit handen gegeven met de mededeling ‘als jullie zover zijn

dat jullie ons weer nodig hebben voor grond, vergunningen en dergelijke, dan horen we het wel’. Ook

de zorgaanbieder heeft zich teruggetrokken om weer aan te haken toen er een zorgofferte moest

worden uitgebracht.‘Woningcorporatie en ouders (en de gevormde stichting) hebben het woontraject

verder zelfstandig uitgewerkt.’ (Ad van Loon, consulent SPD Breda)

Een gemeente kan zich inzetten voor kleinschalig wonen met zorg in de vorm van beleid, organisatie,

samenwerkingsverbanden of financiële ondersteuning. Uit de beschikbare gegevens spreekt een grote mate

van toevalligheid wat betreft de bereidheid van gemeenten om aan dit onderwerp aandacht te besteden.

In West-Brabant zijn goede ervaringen met flexibele opstelling van de traditionele partijen, gemeente,

woningcorporaties en zorgaanbieders,‘maar je moet wel durven!’, stelt Ad van Loon. (SPD Breda)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 25

26

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

SUCCESFACTOR: betrokken part i jen hebben de wil om creat ieve

oplossingen te bedenken

Een nachtdienst kan misschien in samenwerking met andere woonvormen worden opgezet,

ook kan een gezamenlijk steunpunt worden benut. Dit veronderstelt echter wel elektronische

bewaking of alarmering (of andere vormen van ‘domotica’). De nachtdienst kan dan afspraken

maken met een centrale meldpost van bijvoorbeeld een verzorgingstehuis of intramurale

instelling. Dat betekent dat kan worden volstaan met een slaapdienst, in plaats van een volle-

dige nachtdienst. (Initiatieven kleinschalig wonen met zorg, LKNG, pagina 73).

In de steden lijkt ‘service op maat’ gemakkelijker te realiseren dan op het platteland. Vooral

de nachtzorg kan op het platteland een probleem vormen. Een oplossing is bijvoorbeeld om

twee tot vier zorgwoningen aan elkaar te koppelen met een gezamenlijke tuin. Zo hoeven de

cliënten ‘s nachts niet over straat. Creatieve oplossingen kunnen helpen.

‘Stel dat er bij vijf boerderijen maaltijden bezorgd moeten worden. Misschien kan de bezorger nog

wel meer doen tijdens de rit, bijvoorbeeld brieven posten of mensen naar een pinautomaat rijden.’

(studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002)

SUCCESFACTOR: de eindregie in handen houden

Werken de woningbouwcoöperatie, het college van Burgemeester en Wethouders, de zor-

gaanbieder en andere betrokken partijen eenmaal met elkaar samen dan is het gevaar aanwe-

zig dat ouders het initiatief en de regie uit handen wordt genomen. Op dat moment is het

belangrijk om te beslissen of je als ouders de regie over het initiatief wilt behouden of niet.

Begeleiding door een consulent van de SPD vanaf het begin kan bij deze afweging helpen.

(studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002).

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 26

27

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

INZICHT IN WET- EN REGELGEVING

SUCCESFACTOR: er is hulp bi j het interpreteren van wet- en

regelgeving

De landelijke overheid doet veel moeite om de werking van de wet- en regelgeving te verdui-

delijken maar uit de analyse van gegevens in de databank is duidelijk gebleken dat zij daar

nog onvoldoende in slaagt. De initiatiefnemers van een woonzorgproject krijgen minimaal te

maken met de woningwet, het bouwbesluit, Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW).

gemeentelijke vergunningen, huursubsidie, WvG, wet op de ruimtelijke ordening, brandveilig-

heid, de wet tarieven in de gezondheidszorg en de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling.

Veel particulieren hebben grote moeite hebben om alle mogelijkheden goed op een rijtje te

krijgen. In het algemeen wendt men zich voor informatie tot mensen met ervaring op dit ter-

rein. Men kan te rade gaan bij initiatiefnemers die het traject eerder hebben doorlopen. De

databank van IWZ biedt hiertoe een overzicht van contactpersonen van de diverse woonpro-

jecten. Ook kan gebruik worden gemaakt van de infolijn van 2ZW, www.socialezekerheid.nl of

de websites van de betrokken ministeries, maar deze informatie is niet altijd gemakkelijk te

doorgronden. In veel gevallen wordt een consulent van SPD of FvO geraadpleegd.

Een gemeentelijk woon/zorg loket kan informatie bieden, overeenkomstig het in 1999 gefor-

muleerde beleidskader in de Nota ‘Mensen, wensen, Wonen’ van VROM.

‘In het kader van Overheidsloket 2000 wordt de dienstverlening aan de klant op het gebied van

wonen, zorg en welzijn geïntegreerd. Dit vereist een intensieve samenwerking tussen de lokale over-

heid, gedecentraliseerde rijksdiensten, zorginstanties en woningcorporaties. In het rijksbeleidskader

zal het organiseren van één loket voor wonen en zorg expliciet worden opgenomen.’ (VROM, Nota

Mensen, wensen, Wonen, pag. 158)

Ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken toont zich ambitieus en verlangt van gemeenten

een interactieve website, een kwart van de dienstverlening on-line, en een gekoppelde front-

en backoffice. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging van coördina-

toren Informatievoorziening en Automatisering in Nederlandse Gemeenten (VIAG) menen

echter dat kleine gemeenten financieel niet in staat zijn de benodigde vernieuwingen te reali-

seren. De budgetten voor ICT zouden in vijf jaar moeten verdubbelen waarbij Loket2000 nog

niet eens is meegerekend. (Automatiseringsgids 9 augustus 2002).

Uit onderzoek van Acquest in maart 2002 naar het functioneren van de WoonZorg loketten

van gemeenten blijkt dat er nog maar weinig gemeenten met deze loketten zijn en dat de

bedoeling voor het publiek niet altijd duidelijk is. Als een gemeente al een WoonZorg loket

heeft ingericht, gaat men vaak niet verder dan het verhelderen van de hulpvraag en doorver-

wijzen naar woningcorporaties en zorgaanbieders. Acquest vroeg 19 gemeenten, waarvan

bekend is dat er loket is, ‘Wat verstaat u onder een WoonZorgloket? Bij de verwerking van de

antwoorden kwamen opmerkelijk verschillen naar voren. Enige voorbeelden ter illustratie.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 27

28

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Gemeente Spijkenisse reduceert het loket haast tot een symbool:

‘Het WoonZorg loket is een ‘onafhankelijke’ startpagina voor de inwoners van Spijkenisse betreffende

wonen, zorg en welzijn. (..) Het WoonZorg loket is aanvullend op de frontoffices van de samenwer-

kende partijen.’ (WoonZorg loketten, Acquest, maart 2002)

De Gemeente Uithoorn heeft een WoonZorg loket onder de naam ‘Wonen Plus Zorg’. Dit loket

is ontwikkeld in samenwerking met partnerorganisaties en fysiek ondergebracht in het pand

van de woningcorporatie Woongroep Holland. Uithoorn is een kleine gemeente (26.000 inwo-

ners). Per maand zijn er minder dan 100 klantcontacten. Het WoonZorgloket biedt verwijzing

naar, en geeft een overzicht van het dienstenaanbod op het gebied van wonen, zorg en

welzijn. Het doel is het thuiswonen van ouderen en (lichamelijk) gehandicapten te vergemak-

kelijken. De partners in het Woonzorg project zijn de gemeente, de Stichting Welzijn Ouderen,

het Algemeen Maatschappelijk Werk, Woongroep Holland (woningcorporatie), Stichting

Thuiszorg, Woonzorg centrum Het Hoge Heem, Samenwerkende ouderenbonden en het over-

leg Lichamelijk Gehandicapten Amstelland. Alle deelnemende organisaties hebben hun eigen

frontoffice behouden. Het WoonZorg loket informeert klanten en verwijst hen naar de juiste

organisatie die de dienst levert.

Op dit moment is het niet redelijk aan te nemen dat de deelnemende organisaties hun eigen

frontoffice op zullen heffen. De inhoud van het begrip ‘Wonen Plus Welzijn’ is niet duidelijk

voor het publiek. Het blijft onduidelijk dat het loket niet zelf direct diensten levert (met uitzon-

dering van vrijwilligersdiensten). De naam wordt vaak ten onrechte geassocieerd met allerlei

woningdiensten. (WoonZorg loketten, Acquest, maart 2002)

Gemeente Vught gaat erg ver en biedt via het WoonZorgloket zelfs coördinatie aan bij de uitvoe-

ring van zorg:

‘Het WoonZorg loket vormt geen extra schakel in de dienstverlening, maar neemt de front-offices

van de deelnemende organisatie zoveel mogelijk over. Daarnaast biedt het loket zoveel mogelijk dui-

delijkheid over toewijzing en uitvoering. Aansluitend moet het loket een coördinatie- en trefpunt zijn

voor de aansluiting tussen ‘toegang’ en ‘uitvoering’.’

De grote verschillen tussen gemeenten komen uit het onderzoek duidelijk naar voren. Het zou

prettig zijn wanneer de overheid bevordert dat gemeentelijke WoonZorg loketten een zelfde

betekenis, uitstraling en inhoud krijgen, zodat het publiek weet wat men er van kan verwach-

ten. Anderzijds is duidelijk dat de kosten die met deze ambities gepaard gaan niet zonder hulp

van buiten door kleinere gemeenten zijn op te brengen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 28

29

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

SUCCESFACTOR: ervar ing met subsidies, uitker ingen, woningaanpas-

singen, f inancieel beheer en bedri j fsvoering

Project Ongerweges in Bunschoten biedt woonruimte aan 12 bewoners met een verstandelij-

ke beperking. Vanuit dit ouderinitiatief wordt andere ouders dringend geadviseerd om zich te

laten begeleiden door deskundigen uit de wereld van gehandicaptenzorg, bouwkundigen en

deskundigen op het gebied van juridische zaken, belastingen en verzekeringen. Zonder deze

deskundigheid was het niet gelukt om een professionele organisatie van de grond te krijgen.

De ontwikkeling van het project, het overleg over inrichting van de panden, overleg met aan-

nemerscombinatie en zorgaanbieder, en het toezicht op de bouw, is op basis van vrijwillig-

heid uitgevoerd door bestuur en toegevoegde deskundigen. De zorg wordt ingekocht bij

Stichting Philadelphia Zorg in Nunspeet. Alle andere vormen van dienstverlening die nodig

zijn om het project te laten draaien, zoals administratie, financieel beheer en juridische zaken,

worden uitgevoerd door het bestuur op basis van 100% vrijwilligheid. (databank IWZ)

Voor zover kennis van zaken ontbreekt is het goed de consulent van de SPD of FvO in te scha-

kelen. De consulent heeft deze expertise in ruime mate voorhanden of heeft de taak om zich

dit eigen te maken en daardoor de ouders goed te kunnen informeren. (zie bijlage profiel en

taakomschrijving consulent woonintegratie, Somma, 2001)

De SPD wordt steeds vaker gevraagd om particuliere initiatiefnemers van kleinschalige woon-

zorgprojecten te ondersteunen en te begeleiden. Hierbij is veel kennis nodig van lokale

omstandigheden, van wet- en regelgeving, en van financiële, juridische en organisatorische

aspecten van wonen in combinatie met een zorgaanbod. Ook technische kennis over wonin-

gaanpassingen is gewenst. Bovendien wordt nog al eens een beroep gedaan op onderhande-

lingsvaardigheden en ervaring met samenwerkingsprocessen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 29

30

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

FINANCIËLE ZAKEN

SUCCESFACTOR: gemeente of woningcorporat ie z i jn bereid f inanciële

r is ico’s te dekken

Wie dacht dat overheid en woningcorporatie inmiddels maatschappelijke ondernemers zijn

met de nodige lef heeft het vaak mis.

‘De woningcorporatie wil pas groen licht geven als er duidelijkheid is over de financiering van de

zorg en de huursubsidie’.

Zowel de gemeente als de woningcorporatie blijken uiteindelijk niet bereid het risico te

nemen. (Landgraaf, Kwecoo, ‘Droom of werkelijkheid’ p31).

Volgens de consulenten woonintegratie bij SPD Breda valt het met de risico’s voor de

woningcorporatie of gemeente wel mee. ‘Het is gewoon wonen, net zoals voor elke burger.

Door teveel het accent te leggen op gehandicapten, de handicap, en de daarmee samenhan-

gende investeringen, worden partners ontmoedigd. Een positieve houding werkt, en enthou-

siasme werkt aanstekelijk, is onze ervaring!’

SUCCESFACTOR: er is overzicht over ‘wie, wàt betaalt ’

Er bestaat momenteel een lappendeken van maatregelen om onze zorg en wonen te garande-

ren, zo is in 1962 treffend beschreven door de socioloog Thoenes:

‘Binnen een moderne samenleving, en zeker binnen een verzorgingsstaat, wordt de burger in de

onderdelen van zijn bestaan uiteen gehaald en vervolgens opnieuw ingedeeld, aansluitend bij de

diverse beleidsclassificaties van de overheid. Dit gebeurt met de beste bedoelingen, waarbij de inzet is

het ‘collectieve sociale welzijn’ te garanderen.’ (Thoenes, 1962)

Wonen en zorg omvatten een aantal ‘onderdelen van het bestaan’.

We onderscheiden:

• algemene levensbehoeften en levensverrichtingen (voedsel, warmte, ook huisarts,

tandarts);

• woonlasten;

• specifieke AWBZ zorg (voor zover men niet zelf in levensverrichtingen kan voorzien);

Voor de verschillende componenten bestaan verschillende regelingen.

Voor algemene levensbehoeften en levensverrichtingen maakt men meestal gebruik van een

WAO of Wajong uitkering. Voor zover men niet zelf in staat is te voorzien in algemene levens-

verrichtingen biedt de AWBZ een aanvulling. Tot voor kort bood de AWBZ drie mogelijkheden

om in deze specifieke zorg te voorzien, zorg in natura (ZIN), PvB en PgB.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 30

31

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Per 1 januari 2003 verandert de bekostigingsystematiek van de AWBZ. Wonen en verblijf val-

len dan buiten de persoonsgebonden budgettering. Voor het persoonlijk budget blijven twee

mogelijkheden over:

1 Persoonsvolgend Budget (PvB), in de vorm van zorg in natura, bij een erkende zorgaanbie-

der. Men heeft dan wel minder zeggenschap over de geleverde zorg. (Er gold een opzegter-

mijn van 3 maanden bij ‘verhuizing’ van het PvB naar een andere zorgaanbieder, niet zeker

is hoe dit geregeld is in de vernieuwde AWBZ).

2 Als men alle contracten en rekeningen zelf wil regelen is er het Persoonsgebonden Budget

(PgB) in termen van functies en klassen. In dat geval kan een niet-erkende zorgaanbieder

zorg leveren. In bijzondere gevallen kan men een beroep doen op de ‘hardheidsclausule’

om het budget te verhogen. Het zorgkantoor beslist hierover.

Als aanvulling op het zorgbudget kan men een beroep doen op diverse regelingen om de

woonlasten te verminderen, zoals huursubsidie, WVG en woonzorgstimuleringsregeling.

De regelgeving is niet voor iedereen helder, sluit niet optimaal aan, en wordt niet altijd

maximaal benut. Bovendien hebben we te maken met de overgang naar een nieuwe bekosti-

gingssystematiek in de AWBZ, met 2003 als overgangsjaar. Er is expertise nodig om tot een

goede benutting van de mogelijkheden te komen. De ervaring leert dat bij kleinschalige

wooninitiatieven meestal aanvullingen nodig zijn om de laatste financiële gaten te dichten.

PgB’s zijn alleen bedoeld voor zorg en mogen niet worden gebruikt voor aanpassingen aan de

woning. Zeker bij meervoudig gehandicapten moet een woning over het algemeen grondig

aangepast worden. Meestal is nieuwbouw in dat geval gunstiger dan verbouwing van een

bestaand pand. Voor extra kosten die dit met zich meebrengt is het PgB dus niet bedoeld.

Als een bijdrage uit de woonzorgstimuleringsregeling er niet inzit, of geen WVG uitkering

mogelijk is omdat het om een collectieve voorziening gaat, zetten (vrijwilligers) vaak acties op

om extra financiële middelen te verzamelen. Voor ‘het Droomhuis’ heeft het zoontje van het

gezin waar Thijs regelmatig logeert, Wiebe (12 jaar), een sponsorloop op zijn school georga-

niseerd. Verder zamelen de plaatselijke verenigingen van de Rotary en de Lions geld in.

Initiatiefnemer Enkelaar van het Droomhuis:

‘Pgb’s zijn er alleen maar om de zorg van te betalen, al deze extra gelden zijn dus hard nodig.’

(interview www.nietafwachten.nl, 19-07-2002)

Structureel is deze oplossing niet.

In de projecten in Teteringen en Rijsbergen is een trainingstraject ter voorbereiding op het

gezamenlijk wonen bekostigd uit een reeds verkregen PgB. De zorgaanbieder heeft hiervoor

‘gereserveerd’ vanuit een toegekend PgB. Het bleek geen probleem voor het zorgkantoor.

Per gemeente is het beleid rond de WVG verschillend geregeld. Woongroep Pannerden kon

geen beroep doen op de WVG voor een collectieve voorziening in het project. De gemeente

was echter wel bereid het initiatief te steunen met een vrij te besteden bedrag van ruim

x 4500 voor gemeenschappelijke zaken. In West-Brabant zijn collectieve voorzieningen een

aantal keren met succes bekostigd uit fondsenwerving.

Met de uitbreiding van het besluit beheer sociale huursector (BBSH) in mei 2000 worden

woningcorporaties op hun financiële verantwoordelijkheid aangesproken rond het realiseren

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 31

32

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

van woningaanpassingen aan individuele corporatiewoningen. Tot dan toe werden deze

aanpassingen uit de WVG bekostigd. De financiële positie van de corporaties vormde op

dat moment geen reden tot zorg terwijl bij sommige gemeentes juist de geldbronnen

opdroogden.

Soms is het vreemd dat er voor een eenmalige investering, zoals de aanschaf van een

alarmeringssysteem geen financiële ruimte te vinden is, maar wel de veel hogere structurele

kosten van een slaapwacht van 28 uur per week. Er kan behoorlijk bezuinigd worden op de

structurele kosten als eenmalig een alarmeringssysteem zou worden aangeschaft.

(Woongroep Pannerden, databank IWZ)

De consulenten merken in de praktijk dat de woonzorgstimuleringsregeling en sommige fond-

sen vaak soelaas bieden voor collectieve aanpassingen en voorzieningen, juist omdat het om

eenmalige kosten gaat. Voor innovatieve projecten op het gebied van wonen en zorg kan (tot

en met 2003) subsidie worden aangevraagd via de woonzorgstimuleringsregeling (WZSR) van

VROM voor maximaal 30 procent van de kosten. De overheid wil met deze regeling bevorde-

ren dat er meer initiatieven worden genomen op het gebied van wonen en zorg. Jaarlijks

wordt het totaal beschikbare bedrag voor de woonzorgstimuleringsregeling vastgesteld.

Huursubsidie is structureel

Huursubsidie is één van de weinige ‘structurele’ subsidies. De basisgedachte achter de indivi-

duele huursubsidieregeling is simpel, iedereen betaalt niet meer dan een redelijk deel, circa

1/3 van het inkomen, aan woonlasten. De uitwerking van de regeling is echter verre van een-

voudig.

Bewoners onder de 18 jaar komen helemaal niet in aanmerking voor huursubsidie. Dit kan

een probleem vormen bij woonprojecten voor kinderen. Als de ouders of vertegenwoordigers

geen eigen middelen hebben is het voor hen vaak onmogelijk een dergelijk initiatief rendabel

te starten voor het 18e levensjaar van het kind.

In Friesland bleek een project uiteindelijk toch niet haalbaar, hoewel het zorgkantoor zijn nek

had uitgestoken door de financiering uit de gezamenlijke PgB’s mogelijk te maken.

‘We hebben nu alleen nog een probleem met de huursubsidie, want kinderen kunnen geen aanspraak

maken op huursubsidie.’ Leeuwarden, Us Dream (‘droom of werkelijkheid’, p36)

Komt men wel in aanmerking voor individuele huursubsidie dan moet de huur tot de onder-

grens in de huursubsidiewet geheel zelf worden opgebracht.

Van de ondergrens tot de kwaliteitskortingsgrens wordt het verschil tussen normhuur en huur

volledig bijgepast via huursubsidie. Voor jongeren tot 23 jaar is dit tevens de maximale huur-

grens. Boven de kwaliteitskortingsgrens ligt de aftoppinggrens. Van het gedeelte van de huur

dat ligt tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppinggrens krijgen huishoudens 75% bij-

gepast. Het gedeelte van de huur boven de aftoppinggrens moeten huurders in principe zelf

opbrengen.

‘De aftoppingsgrenzen liggen tussen 1 juli 2002 en 1 juli 2003 voor 1- en 2-persoonshuishoudens

op _ 440,12 per maand, voor 3- en meerpersoons-huishoudens op _ 471,67 per maand.’

(elektronisch loket gemeente Zwolle)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 32

33

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Voor gehandicapten in een aangepaste woning geldt echter een uitzondering. De helft van het

huurgedeelte tussen de aftoppinggrens en de absolute bovengrens wordt in dit geval ook

vanuit de huursubsidie betaald. Zelfs met deze uitzondering op de aftoppinggrens is het pro-

ject echter meestal niet kostendekkend te maken.

Bij Woongroep Pannerden is huursubsidie toegekend voor 6 éénpersoonswoningen voor ver-

standelijk gehandicapten. Een aangrenzende seniorenwoning is gehuurd als zevende woning,

en dient als gemeenschappelijke woonkamer, keuken, en ruimte voor de slaapwacht. Voor

deze extra woning kan echter geen huursubsidie worden aangevraagd. Dit verhoogt de totale

exploitatiekosten. Wanner men uitgaat van niet-zelfstandige woonruimte is dit probleem te

ondervangen als de bewoners het totale complex huren.

Vanaf 1 juli 2002 is de regeling voor huursubsidie versoepeld. Voorheen kwamen mensen in

begeleid wonen projecten alleen in aanmerking voor huursubsidie als de projecten minimaal

4 en maximaal 25 privé-ruimten omvatten en de ruimte was aangemeld als ‘onzelfstandige

woonruimte’ voor Begeleid Wonen. Vooral de minimumeis bleek tot veel afwijzingen te leiden

bij aanvragen voor huursubsidie. Huisvesting in ‘gewone’ woningen is een goede en relatief

goedkope manier van huisvesting van doelgroepen voor begeleid wonen en om de betaal-

baarheid te garanderen is huursubsidie daarbij van belang. De staatssecretaris heeft per 1 juli

2002 zowel de voorwaarde van een minimum aantal woonruimten als de eis van kleinschalig-

heid uit het Huursubsidiebesluit geschrapt. Tegelijkertijd is de eis geschrapt dat de gemeen-

schappelijke ruimten bij elkaar niet groter mogen zijn dan de privé-ruimten tezamen. (Zie

persbericht VROM on-line, www.vrom.nl)

WVG is voor individuele aanpassingen

In een woning met meerdere bewoners kunnen collectieve voorzieningen onverwacht hoge

kosten met zich meebrengen, want collectieve voorzieningen kunnen in principe niet betaald

worden uit de WVG. De WVG is bedoeld voor individuele aanpassingen, niet voor collectieve.

Een voorbeeld is een gemeenschappelijk systeem voor brandalarmering.

‘Als er geen garantie kan worden afgegeven dat alle bewoners zelfredzaam zijn dan stelt de brand-

weer als eis dat er een brandmeldinstallatie wordt geïnstalleerd met een directe doormelding naar

een alarmcentrale. Naast de aanschafkosten, eventueel te bekostigen uit een eenmalige subsidie, zijn

er ook abonnementskosten op de doorschakeling naar een alarmcentrale, hetgeen jaarlijks extra kos-

ten met zich meebrengt.’ (Nina Bastiaans, consulent SPD Breda)

De inrichting van gezamenlijke ruimtes is soms financieel een groot probleem want zowel WVG,

PgB, PvB, bijstand of wajong zijn hier niet voor bedoeld. De inrichting wordt meestal bekostigd door

sponsors en fondsenwerving.‘Er is nu al een overvraging van fondsen merkbaar, waardoor het steeds

moeilijker wordt om de inrichting van gezamenlijke ruimtes te kunnen betalen.’ (Nina Bastiaans,

consulent woonintegratie SPD Breda)

Een aanvraag in het kader van de WVG voor aanpassingen die voortkomen uit de fysieke

gesteldheid als gevolg van een verstandelijke beperking wordt over het algemeen afgewezen.

Hiervoor is een oplossing. Spreek van ‘ergonomische beperkingen’ in plaats van ‘verstandelij-

ke beperkingen’ en de WVG blijkt wel toepasbaar. (D. Korporaal, Somma).

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 33

34

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Overzicht f inancier ing van het project Velemansdroom

De twaalf bewoners van Velemansdroom in Sappemeer wonen vanaf 2 april 2001 in twaalf

zelfstandige appartementen. De initiatiefnemers hopen dat het woonconcept navolging krijgt

en geven om die reden graag inzicht in de kosten, baten en financieringsmogelijkheden van

dit project. Uit het overzicht op de website van Velemansdroom, www.velemansdroom.nl

wordt duidelijk dat vele partijen in dit project hebben geïnvesteerd.

Bij de financiering van het project zijn de volgende kostensoorten gehanteerd: aanloopkosten,

kosten bouw en kosten inrichting. (De kosten voor begeleiding zijn hier buiten gehouden. De

totale stichtingskosten voor bouw en inrichting zijn uiteindelijk in afgeronde bedragen uitge-

komen op x 1.074.000)

De stichtingskosten zijn als volgt gedekt in een dekkingsplan:

• Huuropbrengsten x 553.000

• Woningstichting Volksbelang (woningcorporatie) EUR 294.000

• Subsidie Provinciale overheid (exclusief startsubsidie van 10.000 EUR) EUR 45.000

• Fondsenwerving x 119.000

• Subsidie Gemeentelijke overheid x 41.000

Acties voor en door Velemansdroom x 22.000

Soms geeft een zorgkantoor, woningcorporatie of gemeente de doorslag door een exploitatie-

tekort structureel voor eigen rekening te nemen. Ook komt het voor dat het zorgkantoor de

bewoners ter wille is door de individuele PgB’s als gezamenlijk ’fonds’ te beschouwen.

‘Het zorgkantoor heeft zijn nek uitgestoken door de financiering uit de gezamenlijke PgB’s mogelijk

te maken.’ Us Dream, Leeuwarden (‘droom of werkelijkheid’, p36)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 34

35

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BESCHIKBARE WONINGEN

In een overspannen woningmarkt is de beschikbaarheid van betaalbare woonruimte voor

iedereen een probleem. Geschikte huurwoningen zijn schaars. ‘Woongroep Weert’ stelt vast

dat er in Weert te weinig huurwoningen zijn en dat de huurprijzen in de vrije sector te hoog

zijn. De woningen die er zijn, moeten worden verbouwd, van twee woningen tot één woning.

Uit gegevens in de Databank van IWZ bleek dat in Assen door de Coöperatie ‘Voor Elkaar’

vanwege het gebrek aan geschikte huurwoningen uiteindelijk is gekozen voor nieuwbouw.

Hierdoor liep het project wel twee jaar vertraging op.

‘Het bleek dat er geen uitzicht op geschikte huurwoningen in bestaande gebouwen bestond. En dat

ondanks het feit dat we onze kinderen al begin 2000 als woningzoekenden hadden ingeschreven.

Woningbouwstichting, noch makelaar, noch gemeente kon woonruimte voor onze groep aanbieden.

De enige mogelijkheid was dus nieuwbouw. Maar daarvoor belandden wij in de ambtelijke molen

van de stadsontwikkeling. Zoals het zich nu laat aanzien, kunnen we op zijn vroegst begin 2003 op

huisvesting voor onze groep rekenen. Een harde toezegging ontbreekt echter nog.’ (interview Peter

Hug, 07-05-2001, www.nietafwachten.nl)

Enorme vertraging bij de bouw van huurwoningen was in Zoetermeer de reden dat een aan-

tal geïnteresseerden van project ‘Droomland’ afhaakten. (databank IWZ)

Een zorgaanbieder had toegezegd op een terrein, dat oorspronkelijk bedoeld was voor een

gezinsvervangend tehuis in Monster, woningen met bijbehorende zorg te realiseren voor 4

meervoudig complex gehandicapten. De zorgaanbieder zou de woning huren van een

woningcorporatie. De bouw liep grote vertraging op door problemen over de financiering en

uitvoering van de aanpassingen. Een beroep op de WVG was bijvoorbeeld niet mogelijk.

(databank IWZ)

VWS ondersteunt de ontwikkeling van kleinschalige woonvormen met de ‘regeling kleinscha-

lige woonvormen’ van 1 juli 2002. Hiermee haalt ze wonen in kleinschalige woningen uit de

sfeer van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. Het doel van deze regeling is echter vooral om de

woonwens naar kleinschaliger wonen van cliënten sneller te kunnen uitvoeren (DGB/ZVG-

2294894). De regeling heeft echter nauwelijks betrekking op de wooninitiatieven zoals die in

de Databank IWZ.

Aanpassingen in nieuwbouw zijn eenvoudiger te realiseren dan het aanpassen van bestaande

woningen. Maar ook aan nieuwbouw worden hogere eisen gesteld. Het ontwerp en de locatie

voor aangepaste woningen moeten aan allerlei bijzondere eisen voldoen: een veilige keuken,

in het geval van rolstoelen brede gangen, goede bereikbaarheid van winkels en dergelijke.

Bovendien moet de omgeving een meerwaarde hebben voor de bewoners. (studiedag

Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 35

36

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Op casconiveau zal het voldoende zijn om te kiezen voor goed gedimensioneerde, voldoende ruime

woningen die eveneens geschikt zijn voor bijvoorbeeld algemene seniorenhuisvesting.

Gebleken is dat de woningtypen die voor dit doel het beste voldoen het gehele vloeroppervlak op

dezelfde woonlaag hebben: flats of bungalows. Eengezinshuizen en maisonnettes zijn voor deze doel-

groepen minder doelmatig. Hoe breder de beukmaat (gevelbreedte), hoe meer mogelijkheden.’

(Handboek BuitenGewoon Wonen, J. Drenth en J. Singelenberg, jan 2001)

Het komt ook voor dat bewoners meer krijgen dan waar ze om gevraagd hebben, omdat de

woningcorporatie anders vreest ooit met een onverhuurbare woning te blijven zitten.

‘Woningcorporaties zijn soms bezorgd over de verhuurbaarheid van een te realiseren woning na ver-

trek van de groep voor wie hij gebouwd wordt. Dit kan problemen geven, maar ook tot gevolg hebben

dat de woningen luxer worden ontworpen dan door de initiatiefnemers wordt gevraagd.

In plaats van een groepswoning met zit-/slaapkamers wordt dan bijvoorbeeld een klein complex met

zelfstandiger appartementen en een groepsruimte opgeleverd.’ (Paulien Rijkhoek, IWZ)

Omwonenden kunnen bezwaar aantekenen tegen de wijziging van een bestemmingsplan

waardoor vertraging in de bouw ontstaat. Bij het ontwikkelen van project Ongerweges in

Bunschoten bleek dat de buurt bezwaren had. Het bezwaar had niets te maken met dit

wooninitiatief maar wel met de bouw van 12 appartementen in twee gebouwen waar

Ongerweges deel van zou uitmaken. Bovendien was de grond van vijf verschillende eigenaren

wat de zaak nog gecompliceerder maakte. De gemeente Bunschoten werkte bijzonder goed

mee in het vinden van een oplossing zodat het project toch gerealiseerd kon worden, maar

vanwege de vertraging van een jaar stegen de bouwkosten aanzienlijk. (databank IWZ)

In West-Brabant leverde bezwaren van omwonenden tegen de locatie van een nieuw gebouw

in Made een vertraging op van ongeveer een jaar. Het gebouw is vervolgens een paar meter

verschoven en gespiegeld om aan de wensen van omwonenden te voldoen. Voor het project

was het een geluk dat omwonenden niet door zijn gegaan met bezwaar maken via de Raad

van State. (databank IWZ)

Bij het afsluiten van een huurcontract, en een zorgcontract, moet het duidelijk zijn of dit indivi-

dueel of collectief geregeld wordt. De woningcorporatie in Weert wilde alleen een woning aan

een groep van vier verstandelijk gehandicapten verhuren als de bewoners een stichting vorm-

den. (databank IWZ)

‘Woningcorporaties hebben nog wel eens moeite met een groep minderjarige huurders, of ze willen

persé met de lokale zorgaanbieder samenwerken zonder in te zien dat de toekomstige bewoners via

hun PGB ook bij andere aanbieders zorg kunnen inkopen. In kleinere gemeenten is er soms maar één

corporatie actief en als die weigert mee te werken is dat een ernstig knelpunt.’ (Paulien Rijkhoek, IWZ)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 36

37

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Ook komt het voor dat er wel woonruimte is, maar geen bewoners. Deze merkwaardige situ-

atie doet zich voor in Flevoland. Op korte termijn hebben Stichting TriAde (vg) en de ggz

instelling Meerkantengroep de mogelijkheid om een woning voor twee groepen kinderen met

verstandelijke handicap, autisme of gedragsproblematiek te realiseren. Het ontbreekt voorals-

nog aan ouders en cliënten die in deze regio willen wonen. Hieruit blijkt al dat het geen initia-

tief is geweest vanuit ouders. (databank IWZ)

Wanneer het wel een initiatief van ouders is blijkt het niet altijd eenvoudig om voldoende

geschikte bewoners te vinden, ook al omdat ze misschien ergens ander al op een wachtlijst

staan.

‘Het vinden van jongeren om een groep van ongeveer zes bewoners te vullen blijkt niet altijd makke-

lijk.Via diverse kanalen (bijvoorbeeld de SPD, KDC, DAC, zorgkantoor) worden potentiële medebe-

woners gezocht en getipt. Mensen die al op de wachtlijst staan voor een andere voorziening durven

zich echter vaak niet bij een ouderinitiatief aan te sluiten omdat het initiatief nog onvoldoende

zekerheid biedt over realisatie, ondanks het feit dat ze de doelstelling van het initiatief onderschrij-

ven. De verwachting is soms wel dat als het initiatief dichter bij realisatie komt andere ouders, die

niet tevreden zijn over de invulling van de (intramurale) zorg voor hun kinderen, zich wellicht wil-

len aansluiten bij het initiatief.

Hier kan zich een patstelling ontwikkelen; het initiatief komt niet van de grond omdat er geen

definitieve groep gegadigden te vormen is, en belangstellenden worden geen definitieve gegadigden

omdat het initiatief niet van de grond komt.’ (Paulien Rijkhoek, IWZ)

Het vergt een lange adem om bouwgrond en een bouwvergunning te verkrijgen. Voor consu-

lenten is het zaak tijdig in te spelen op plannen die gemeenten ontwikkelen. De consulent

dient nieuwbouwprojecten die in het werkgebied ontwikkeld worden in de gaten te houden en

bij alle nieuwbouwplannen ruimte te claimen voor bijzondere doelgroepen. Consulenten en

management van de SPD dienen hierop attent te zijn.

Gemeenten krijgen in de toekomst meer bewegingsvrijheid om voor eigen inwoners te bou-

wen.

Als ouders een initiatief ontwikkelen is het belangrijk erop te letten om mensen uit een zelfde

gemeente te zoeken maar bewoners uit andere gemeenten worden daarbij meestal niet uitge-

sloten, zolang er in ieder geval ook enkele inwoners van de eigen gemeente gaan wonen.

Bij noodzakelijke aanpassingen aan de woning kunnen de woonlasten eenmalig worden ver-

minderd door een WVG bijdrage, of een bijdrage uit de woonzorgstimuleringsregeling.

Structureel kan de huur verminderen door huursubsidie, mits de totale huur onder de maxi-

male huursubsidiegrens blijft. Desondanks kan er een blijvend financieel probleem ontstaan.

De woningcorporatie, betrokken bij het ouderinitiatief Kwecoo in Landgraaf, is zelf te klein om

het exploitatietekort van x 257.000 te dekken. Het ontbreekt uiteindelijk aan een instantie die

bereid is risico te dragen. Hierdoor ligt het project al een jaar stil.

Landgraaf, Kwecoo (‘droom of werkelijkheid’, p31)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 37

38

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Veel woningcorporaties lopen aan tegen de zogenaamde ‘onrendabele top’, dat deel van de investe-

ring dat voor de corporatie niet rendabel is, zich niet terugverdient.’ (‘droom of werkelijkheid’, p43)

In West-Brabant is gebleken dat woningcorporaties in eerste instantie best bereid zijn een

onrendabele te investeren. Het is de vraag of dat ook voor toekomstige projecten geldt. In het

begin zijn woningcorporaties zeer meegaand maar gaandeweg het traject worden de kosten

steeds hoger en zou ook de huur verhoogd moeten worden. Het moet voor de toekomstige

bewoner echter financieel haalbaar blijven om te wonen en te leven. De woningcorporatie

kan besluiten een deel van de kosten voor eigen rekening te nemen en niet volledig in de

huurprijs door te berekenen. In Rijsbergen was de onrendabele investering x 45.000, in Made

x 135.000, in Teteringen x 45.000. Alle woningcorporaties hebben – op advies van de consu-

lent – optimaal gebruik gemaakt van subsidiemogelijkheden (waaronder de Woon Zorg

Stimuleringsregeling (WZSR) en hebben daarnaast overwinst uit andere projecten in het

woonproject voor gehandicapten gestopt. De huur kon daardoor onder de absolute boven-

grens van de huursubsidieregeling blijven, waardoor de bewoner voor (gedeeltelijke) huur-

subsidie in aanmerking komen. Als de huur boven de bovengrens zou uitstijgen komt men

namelijk helemaal niet voor huursubsidie in aanmerking, ook niet voor een gedeelte.

‘We weten allemaal dat woningen die een huur moeten opbrengen onder de huursubsidiegrens niet

meer gebouwd kunnen worden voor het budget. Daar moet geld bij.’ (Arnold Biesheuvel, Lid aan-

jaagteam College bouw ziekenhuisvoorzieningen, verslag discussiemiddag Wonen en Zorg in

‘Technologie in de Gezondheidszorg’ nummer 4, 2002)

Woningcorporaties kunnen geen onrendabele investeringen blijven doen in de toekomst. Het

schrikt ook af om een volgende keer met een soortgelijk woonzorgproject in zee te gaan,

omdat het nooit kostendekkend blijkt te zijn.

SUCCESFACTOR: woningaanpassingen in een register bi jhouden

De gemeente Enschede besloot in 2001 een database voor aangepaste woningen in gebruik te

nemen, opgezet door Arcon Belangenbehartigers in Hengelo. De ervaringen zijn positief en de

wethouder van Zorg & Maatschappelijke Zaken van Enschede, verantwoordelijk voor de afde-

ling WVG, raadt het andere gemeenten van harte aan. De gemeente Enschede is de eerste die

gebruik maakt van de nieuwe database: www.aangepastewoning.nl. Met dit systeem krijgt de

gemeente beter zicht op de voorraad aangepaste woningen en is in staat om vraag en aanbod

beter op elkaar af te stemmen.

‘Op die manier wordt de doelgroep ouderen en gehandicapten beter, sneller èn op maat bediend.

Mensen blijven langer zelfstandig wonen, mede door de voortschrijdende extramuralisering van de

zorg. Een adequate registratie kan zo een bijdrage leveren in het terugdringen van wachttijden. De

nieuwe database helpt ook de verspilling van gemeenschapsgeld te voorkomen. Het komt helaas nog

steeds voor dat woningen onnodig worden aangepast.

Pas achteraf blijkt dan dat er toch nog ergens een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar

was, of zou komen. Maar door een gebrekkige registratie was die informatie niet of niet tijdig voor-

handen. Nog ergerlijker is het wanneer kostbare voorzieningen, waarin veel WVG-geld is geïnves-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 38

39

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

teerd, zomaar worden gesloopt wanneer de gehandicapte bewoner vertrekt. Een vorm van kapitaal-

vernietiging die kan worden voorkomen als we het aanbod beter in kaart brengen.’ (drs. Jeroen

Goudt, wethouder Zorg & Maatschappelijk Zaken, gemeente Enschede)

http://www.leefwijzer.nl/communitycare/aangepastewoning.pdf

SUCCESFACTOR: langer zel fstandig wonen door toepassing van

domotica

Domotica is ondersteuning bij wonen en zorg met elektronische middelen. De tijdelijke woon-

zorgstimuleringsregeling stimuleert op domotica gebaseerde vernieuwingen. De toepassin-

gen zijn legio en voor een deel nog in ontwikkeling. Als het niveau van de bewoners dit

toelaat kunnen elektronische bewakingsfuncties (alarmering in een alarmcentrale, met alar-

mopvolging) een goed en goedkoop alternatief vormen voor permanent aanwezige nacht-

wachten of slaapwachten.

Een ander voorbeeld van domotica is te vinden in Tilburg waar men een aantal woningen wil

voorzien van technische aanpassingen om te voorkomen dat apparaten onbedoeld aan blijven

staan. In noodgevallen worden gas- en waterkranen automatisch afgesloten. Mede door dit

soort technische voorzieningen kunnen bewoners langer zelfstandig blijven wonen. Om deze

voorzieningen toe te kunnen passen dient een woning over extra leidinggoten of ‘loze leidin-

gen’ te beschikken. Woningcorporaties denken nogal verschillend over het voorbereiden van

nieuwbouw op domotica toepassingen.

‘In het ene project wordt alvast geïnvesteerd in ‘loze leidingen’ voor de toepassing van domotica, ter-

wijl de woningbouwvereniging die in een ander project zit dit tegenhoudt omdat er geen geld voor is.

Je moet echt een ontwikkelaar zijn met visie en durf om een goed woonzorg project te realiseren.’

(Henk Postema, adjunct-directeur ingenieursbureau RIBoonstoppel, verslag discussiemiddag Wonen

en Zorg in ‘Technologie in de Gezondheidszorg’ nummer 4, 2002)

‘Het bouwcollege heeft onlangs een signaleringsrapport aan de minister geschreven over ICT in de

zorg. Met name om de loze leidingen in de nieuwbouwprojecten van de woonzorgcomplexen, waar

men in overleg met de woningcorporaties niet uitkomt en de woonzorgstimuleringsregeling niet

helpt, via de AWBZ te laten financieren. Dat zou ongeveer . 2400 extra per woning kosten, maar

later aanpassen is veel duurder. Dit is nu gesignaleerd aan de staatssecretaris. Als je mensen langer

zelfstandig wilt laten wonen, zeker in het licht van het toekomstige en zelfs huidige personeelste-

kort, is domotica een heel belangrijk onderdeel.’ (Willeke van Staalduinen, hoofd afdeling bouwont-

wikkelingen College bouw ziekenhuisvoorzieningen, verslag discussiemiddag Wonen en Zorg in

‘Technologie in de Gezondheidszorg’ nummer 4, 2002)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 39

40

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

STRUCTURELE ZORG GOED GEREGELD

Voor de levensbehoeften en dagelijkse levensverrichtingen zijn jongeren over het algemeen

aangewezen op een Wajong regeling en ouderen op een WAO uitkering. Daarnaast is er spe-

cifieke AWBZ zorg, die bij zelfstandig wonen wordt betaald uit een PgB of PvB. De overheid

gelooft sterk in het persoongebonden budget en draagt deze overtuiging uit.

‘De beleidslijn om de persoonsgebonden budgetten verder uit te breiden en te versterken is breed

gedragen. De komst van het PgB biedt mensen de keus tussen het zelf regelen en inkopen van zorg of

gebruik te maken van het beschikbare aanbod van zorg in natura. Het gebruik van PgB is mede

afhankelijk van de kwaliteit van het aanbod van zorg in natura.Tevens blijft een deel van de

AWBZ-gerechtigden er de voorkeur aan geven dat ‘iemand anders het regelt’. Kernpunt is dus de

vrije keuze tussen zelf doen of laten doen. Het huidige beleid is erop gericht het PgB in zijn uitvoe-

ring dusdanig te vereenvoudigen en stroomlijnen, dat een grootschalig gebruik dichterbij komt.’

(VWS nota ‘vraag aan bod’ 6 juli 2001)

Grootschalig gebruik van PgB klinkt mooi. De praktijk is anders.

‘Een PgB is in principe een kwart lager dan een vergelijkbaar budget in een instelling vanuit de ver-

onderstelling dat een particulier minder kwijt is aan overhead.Voor wie zeer intensieve hulp nodig

heeft, blijkt het PgB tekort te schieten voor nacht- en weekendhulp. Als daarvoor een onregelmatig-

heidstoeslag (een tarief van 200%), moet worden betaald, betekent het gewoon een uur zorg min-

der. Als dat niet gecompenseerd wordt ontstaan er problemen.’ (Per Saldo, Frans v.d. Pas)

SUCCESFACTOR: een PvB kan gunstiger z i jn dan PgB

Aangezien PgB voor woonprojecten vaak tekort schiet is een PvB voor velen een aantrekkelij-

ker alternatief. Soms is het mogelijk de ouders een grote mate van blijvende invloed te

geven. Het zorgkantoor West-Brabant steunt een PvB onder regie van ouders. Dit wordt for-

meel geregeld in een persoonlijk zorgarrangement. De collectieve zaken, of zaken die in alle

zorgarrangementen spelen, zijn bevestigd in een mantelovereenkomst tussen de stichting van

de ouders en de zorgaanbieder.

‘Financiering van de zorg uit een PgB is vaak niet toereikend. Om die reden zijn we aan het uitzoe-

ken of we met een PvB de regie ook in eigen hand kunnen houden door middel van een zeer uitge-

breide persoonlijke zorgovereenkomst met de zorgaanbieder. Het zorgkantoor denkt met ons mee over

die mogelijkheid, en let op zaken die vermeld moeten worden in het arrangement.’ (SPD Breda, Nina

Bastiaans, consulent woonintegratie)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 40

41

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Soms is er in een woonsituatie extra ruimte nodig (een ‘zorgcentrum’) in verband met de ver-

schillende beperkingen van de cliënten. De huur hiervan kan niet uit een PgB en/of de WVG

worden gedekt. Hierom reden is bij project De Wijde Mantel uiteindelijk gekozen voor uitbrei-

ding met 16 decentrale plaatsen op basis van PvB van instelling ‘De Amerpoort’, in plaats van

een onafhankelijke oplossing op basis van PgB. Ouderinitiatief De Wijde Mantel, Soest (data-

bank IWZ)

Bij Woongroep Pannerden hebben 5 bewoners een PgB. Een zesde bewoner beschikt echter

over een PvB. Door dit ene PvB bij regionaal zorgaanbieder Festog, is het hoofd van een GVT

beschikbaar voor de coördinatie van de zorg door vijf parttime medewerkers. Overigens zijn

al deze parttime medewerkers in dienst van Stichting Festog. De ouders hebben deze mede-

werkers wel zelf kunnen uitkiezen (databank IWZ). Wel is de coördinatiefunctie afhankelijk van

het PvB van één van de bewoners. Als deze bewoner vertrekt komt de coördinatie van de zorg

van andere bewoners in gevaar.

Bij Coöperatie ‘Voor Elkaar’ in Assen is besloten dat één zorgaanbieder de zorg gaat leveren

zodat nu wordt overwogen om voor een (hoger) PvB te kiezen. Deze afweging is niet eenvou-

dig.

‘Het PvB is wel hoger, maar ik heb begrepen dat als je later tóch besluit een deel van het geld ergens

anders te besteden, je bijna niet meer aan het geld kunt komen. De zorgaanbieder neemt het bedrag

gewoon op in zijn budget en wil dit niet ineens vrijmaken. Dat vinden wij waarschijnlijk een te

groot risico.’ (Peter Hug, interview 30-07-2002, www.nietafwachten.nl)

SUCCESFACTOR: er is voldoende vr i je keuze uit zorgaanbod

De keuze uit zorgaanbod kan plaatselijk beperkt zijn door onvoldoende marktwerking omdat

er een dominante zorgaanbieder is. Woningcorporaties kunnen hun onafhankelijkheid verlie-

zen als ze intensief samenwerken met een grote lokale zorgaanbieder. In Apeldoorn hebben

een woningcorporatie en een zorgaanbieder de voorkeur uitgesproken om te fuseren. Dit

voornemen druist in tegen de visie van het ministerie van VROM. Woningcorporaties dienen

volgens VROM primair de woonfunctie te leveren en geen zorg. VROM ziet voor de woning-

corporaties wel een rol als zorgmakelaar. Zij mogen adviseren en bemiddelen bij het selecte-

ren en samenstellen van een passend zorgarrangement bij een aangeboden woning. Het is

echter nadrukkelijk niet de bedoeling dat woningcorporaties zelf structureel zorg verlenen.

Het scheiden van wonen en zorg vormt de hoeksteen van het beleid. VROM is van mening dat

als je wonen en zorg in één hand brengt, dit tot ongewenste situaties van gedwongen winkel-

nering kan leiden. Er zijn voorbeelden bekend van huurcorporaties die hun huurders verplich-

ten een zorgabonnement af te nemen. VROM vindt dat alles op alles moet worden gezet om

dit te voorkomen.

Naar de mening van de heer Thiel, adviseur ondernemingsrecht, zijn gecombineerde huur-

zorgcontracten binnen de huidige huurwetgeving niet toegestaan Huurders die hiermee

geconfronteerd worden, kunnen hun gelijk halen bij de rechter. (Workshop Succesvolle

samenwerkingsvormen corporaties en zorginstellingen, studiedag Nieuwe

Woonzorgcombinaties).

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 41

42

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Als reactie op de opstelling van VROM kiezen de woningcorporatie en zorgaanbieder in

Apeldoorn voor het model van een holding, een personele unie. Tegen deze bestuurlijke

samensmelting is formeel weinig te doen. De vraag is of dit soort samenwerking uiteindelijk

in het belang van de klant is?

De keuzevrijheid van de cliënt kan al beperkt zijn doordat er in bepaalde regio’s slechts één

woningcorporatie is, en slechts één zorgaanbieder. Als deze gaan fuseren wordt de keuze

helemaal beperkt. (Workshop Succesvolle samenwerkingsvormen corporaties en zorginstellin-

gen, studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002)

Wonen en zorg kunnen opnieuw in één hand komen indien de woning in eigendom komt van

de bewoners en de zorgverleners in dienst zijn van de cliënt. Deze situatie wordt kennelijk

niet als bezwaarlijk aangemerkt door VWS en VROM.

Bij ouderinitiatief De Wijde Mantel is niet gekozen voor scheiden van wonen en zorg omdat

voor minderjarigen geen recht op huursubsidie bestaat. Om financiële redenen maakt men

daarom voorlopig gebruik van decentrale plaatsen van instelling ‘de Amerpoort’. Men hoopt

dit later om te zetten in PgB plaatsen als de bewoners meerderjarig zijn geworden en recht

hebben op huursubsidie. Ouderinitiatief De Wijde Mantel, Soest (databank IWZ)

SUCCESFACTOR: offertes van zorgaanbieders z i jn helder en vergel i jk-

baar

Tijdens de studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties merkten de aanwezigen op dat offertes

van zorgaanbieders vaak niet helder zijn. Het is niet altijd duidelijk waaruit de kosten zijn

samengesteld. Opmerkelijk omdat onlangs een analyse naar kostprijzen in de gehandicapten-

sector is uitgevoerd door organisatieadviseurs Hoeksma, Homans & Menting

(HHM). Kennelijk bestaat er kennelijk nog altijd onduidelijkheid over de diverse zorgcompo-

nenten en de kosten die hiermee gemoeid zijn.

Zorgaanbieders zijn niet altijd in staat duidelijk aan te geven wat de precieze kosten van

geboden zorg zijn en hoe eventuele overheadkosten in de prijs wordt meegewogen. Als

gevolg daarvan is niet duidelijk wat er precies met de beschikbare PgB’s kan worden inge-

kocht.

Ervaringen van PgB-houders:

• zorgaanbieders kunnen vaak niet aangeven wat er precies met een PgB ingekocht kan

worden (bij een project bleek beduidend meer mogelijk dan eerst toegezegd, waardoor het

initiatief uiteindelijk toch gerealiseerd kon worden;

• waar PgB-houders geacht worden een overheadtoeslag te betalen, kan de zorgaanbieder

niet duidelijk maken om welke kosten het gaat;

• voor activiteitenbegeleiding-in-natura wordt jaarlijks 40.000 gulden ingehouden. Voor

dezelfde activiteiten wordt bij bekostiging via een pgb een veel hoger bedrag berekend.

Daarbij is niet duidelijk waar het prijsverschil op gebaseerd is.

Voor ouders is het niet duidelijk hoe een toekomstige overeenkomst met een zorgverlenende

instantie zodanig kan worden vormgegeven dat de uitgangspunten van het initiatief tot hun

recht komen. Het gaat dan onder andere om de vraag wie het personeel kiest en aanstuurt,

invloed op de houding van het personeel tegenover de bewoners en tegenover de ouders,

wat bij de rol van de ouders hoort en wat niet, of en wanneer de ouders bij hun kinderen kun-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 42

43

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

nen binnenlopen.

Bovendien is onduidelijk of een zorgcontract het best collectief of individueel afgesloten kan

worden. De optie om zelf als werkgever voor het personeel op te treden wordt vaak als te

arbeidsintensief gezien; dit komt dan ook zelden voor‘. (Paulien Rijkhoek, IWZ)

De vraag van de cliënt moet het uitgangspunt zijn, in plaats van ‘wat kan ik aanbieden’.

Dienstverlening op maat kan misschien gemakkelijk worden gemaakt door te denken in ter-

men van een abonnement op bepaalde onderdelen, volgens een ‘vaste formule’.

‘Per maand neemt iemand bijvoorbeeld X eenheden zorg af, en Y eenheden klussen.’ (studiedag

Nieuwe Woonzorgcombinaties, 19 juni 2002)

Van belang bij het aanvragen van een offerte bij een zorgaanbieder is dat de zorgbehoefte

vooraf goed in kaart wordt gebracht. Standaard wordt in West-Brabant hiervoor de taksatie-

schaal van Reintjes gebruikt, met steun van de consulent van de SPD. In combinatie met de

visie van ouders op de gewenste zorg kan in overleg met de consulent een goede offerteaan-

vraag worden opgesteld.

De financieel deskundige van een SPD kan helpen bij het interpreteren van een uitgebrachte

offerte. Een goede penningmeester in het bestuur kan ook een pré zijn en heeft bijvoorbeeld

bij het project in Rijsbergen zijn meerwaarde bewezen.

In Wageningen heeft het gemeentebestuur een pand toegewezen aan een ouderinitiatief. Het

bekostigen van de zorg is volgens een van de initiatiefnemers het probleem niet, wel de bijko-

mende woonlasten en zorg voor algemene dagelijkse verrichtingen, zoals afwassen en stof-

zuigen. Gabriël Enkelaar is de vader van Thijs, en een van de ouders die zich al enkele jaren

inspannen om een ‘droomhuis’ voor hun gehandicapte kinderen te realiseren.

‘Thijs heeft nu ook al een PgB, waarvan allerlei kosten betaald worden. Enkelaar:‘Hier komen we

nu goed mee uit. Hij heeft namelijk een PgB op grond van 24-uurs zorg. Maar over de toekomst

maken we ons zorgen. De woonlasten en ADL-kosten komen er dan bij. Daarop lopen veel ouderini-

tiatieven stuk. In instellingen worden deze kosten uit allerlei grijze potten betaald, maar dat zijn

kosten waar je bij scheiden van wonen en zorg tegenaan loopt. Nu zijn we aan het uitzoeken of het

toch niet beter is om voor zorg in natura te kiezen; daar kunnen soms wel de woonlasten bij in zit-

ten. Ik vind trouwens sowieso niet dat dankzij PgB’s ouderinitiatieven mogelijk zijn. Ze zijn stan-

daard te laag.

Wij zijn tegen het eerste toegekende budget van Thijs in beroep gegaan. Dat heeft ertoe geleid dat het

wel iets omhoog is gegaan, maar het is nog maar de vraag of daar straks alle zorg en begeleiding

van betaald kan worden.’ (interview www.nietafwachten.nl,19-07-2002)

In Assen werd in 1998 de coöperatie ‘Voor Elkaar’ opgericht door ouders. Peter Hug is teleur-

gesteld over de ruimte die het PgB biedt:

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 43

44

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Het bleek dat de toegekende PgB’s ruim onvoldoende waren om de benodigde 24-uurszorg voor onze

kinderen in te kopen’, zegt Hug.‘Zelfs na enkele pijnlijke versoberingen van het zorgplan en uitbrei-

ding van de groep naar twaalf bewoners resteert nog steeds een gat van d 3100 bewoner per jaar.’

Er wordt een beroep gedaan op de ‘hardheidsclausule’ waarmee men het bedrag van het per-

soonsgebonden budget in bijzondere gevallen kan verhogen. Het zorgkantoor beslist hierover.

Inmiddels is er een uitspraak.

‘Voor vier kinderen hebben we een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Onze dochter heeft bij-

voorbeeld extra begeleiding nodig vanwege haar autisme-stoornis. Gelukkig hebben we onlangs te

horen gekregen dat het beroep is toegewezen.Voor de andere drie loopt het nog. Het is een lijdensweg

geweest en dat nemen we het zorgkantoor kwalijk. De hele procedure heeft 15 maanden geduurd,

veel te lang. Ouders worden zeer vervelend behandeld. Eerst dien je een aanvraag in, na zes weken

krijg je pas bericht, namelijk dat het nog tien weken zal duren voordat ze reageren. Na tien weken

krijg je dan te horen dat er een hoorzitting volgt. Die hoorzitting is dan nog eens twee maanden

later! Al die tijd is er dan dus nog niets inhoudelijks gezegd over de zorg, alleen maar over de

procedure.’ (Peter Hug, interview 07-05-2001, www.nietafwachten.nl)

In antwoord op vragen over deze hardheidsclausule antwoordt Ellen Maat, projectleider PgB,

dat de hardheidsclausule uiteindelijk altijd een afweging is van het zorgkantoor:

‘De hardheidsclausule is bedoeld voor diegenen bij wie de 24-uurs zorgvraag een duidelijk bovenge-

middelde intensiteit laat zien.Toepassing van de hardheidsclausule is dan ook alleen mogelijk bij een

verzekerde die wordt ingedeeld in de budgetcategorieën VII of VIII (volwassenen of kinderen die in

termen van zorg in natura zijn geïndiceerd voor een 24-uurs-zorgvooziening). In de regel zal het

daarom gaan om mensen met een zeer ernstige verstandelijke handicap of met ernstige gedragspro-

blematiek waarvoor bij verstrekking in natura een verhoogd tarief of een toeslag kan worden ver-

kregen dan wel een bijzondere voorziening is aangewezen, of zullen anderszins (al dan niet tijdelijk)

zeer bijzondere omstandigheden aan de orde moeten zijn die een overeenkomstige handelwijze

rechtvaardigen.

Het zorgkantoor maakt een eigen afweging, maar de bovengemiddelde zorgintensiteit en/of de zeer

bijzondere omstandigheden zullen uit de indicatiegegevens moeten blijken. De zorgvrager dient bij het

aanvragen van een indicatie om vaststelling van die bovengemiddelde zorgintensiteit te kunnen vra-

gen. De indicatie zal gemotiveerd de bijzondere aspecten van de handicap en de zorgvraag dienen

weer te geven.’ (Ellen Maat, Spreekuur PgB, 5 september 2001, www.nietafwachten.nl)

Het is de heer Enkelaar, initiatiefnemer van een ouderinitiatief in Gelderland, opgevallen dat

de procedures bij het zorgkantoor per regio zo verschillend zijn.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 44

45

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Een moeilijk knelpunt, dat niet één, twee, drie is op te lossen. Net als bij ‘zorg op maat’:Wie

bepaalt die maat? Dat wordt altijd verschillend geïnterpreteerd.’‘Andere ouders uit onze stichting

hebben toepassing van de hardheidsclausule aangevraagd. Die ouders zijn afschuwelijk behandeld

door het zorgkantoor.

Ze kregen te horen dat ze het te laat hadden aangevraagd, terwijl de reacties van het zorgkantoor

alle termijnen van redelijkheid overschrijden. Je moet er steeds bovenop zitten.’

(interview www.nietafwachten.nl,19-07-2002)

Ook in West-Brabant heeft men de ervaring dat een gewoon PgB voor woonprojecten in het

algemeen onvoldoende budget voor zorg oplevert.

‘Het wordt tijd te pleiten voor een aparte financieringssystematiek voor ouderinitiatieven bij VWS

of CVZ.’ (Ad van Loon, consulent SPD Breda)

SUCCESFACTOR: wonen op kleine schaal , zorg op grote schaal

Schaalgrootte voor wonen en zorg zijn verschillende zaken. Schaalgrootte in de zorg kan

voordelen hebben. Op de studiedag van IWZ wordt opgemerkt dat de tevredenheid over hun

werk bij verzorgers in het algemeen toeneemt als ze rouleren en afwisselend met andere

cliënten te maken hebben. Bovendien kun je met meer ‘volume’ in het personeel ook meer

opvangen in de zorg.

‘Als vuistregel voor kleinschalig wonen wordt aangenomen dat bij 24-uurszorg een clustering van

24 tot 36 wooneenheden het noodzakelijke draagvlak verschaft voor doelmatige 7 x 24-uurs

zorgverlening, inclusief een nachtwacht. Er zijn echter voorbeelden van projecten waar men met

kleinere clusters of groepen volstaat.’ (Handboek Buitengewoon Wonen, J. Drenth en J. Singelenberg,

januari 2001)

De efficiëntie neemt toe wanneer de woningen waar zorg nodig is dicht bij elkaar liggen. Dat

is de gedachte achter woonzorgzones. De schaalgrootte die hierdoor in de alarmopvolging en

zorgverlening mogelijk wordt drukt te kosten. Deze ontwikkeling kan echter gemakkelijk leiden

tot nieuwe institututionalisering. Om deze trend te voorkomen wordt in sommige woonzones

geëist dat zorgaanbieders in de woonzorgzone vanuit gehuurde faciliteiten zorg leveren,

onder het motto ‘geen nieuwe stenen voor zorgverleners’. (Studiedag Nieuwe Woonzorg-

combinaties, 19 juni 2002).

SUCCESFACTOR: er is een regel ing voor openval lende plaatsen

Het is van belang van tevoren na te denken wat er moet gebeuren wanneer er een plaats vrij

komt. Bij Woongroep Pannerden is tot nu toe niets geregeld over openvallende plaatsen. Zes

éénpersoonswoningen voor verstandelijk gehandicapten maken deel uit van een groter

nieuwbouwcomplex in een flat, waaronder seniorenwoningen. Eén van de seniorenwoningen

is gehuurd als zevende woning, en dient als gemeenschappelijke woonkamer, keuken, en

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 45

46

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

ruimte voor de slaapwacht. Er zijn geen afspraken gemaakt met de verhuurder voor het geval

er een plaats openvalt. De verhuurder vult een openvallende plaats in, men gaat er vanuit

dat de ouders en bewoners in dat geval wel betrokken zullen worden bij toewijzing van de

woning door de verhuurder, de Goede Woning. (databank IWZ)

Als een zorgaanbieder structureel betrokken is bij het project verdient het aanbeveling af te

spreken dat openvallende plaatsen bij de projecten een verantwoordelijkheid zijn voor de

stichting, ouders én de zorgaanbieder. Een eventueel hierbij betrokken woningcorporatie

moet de bereidheid uitspreken om deze plaatsen hiervoor te oormerken.

Bij het invullen van openvallende plaatsen kan altijd de hulp van een consulent van de SPD

worden ingeroepen.

SUCCESFACTOR: ook op lange termijn z i jn zeggenschap en begelei -

ding goed geregeld

Belangrijk is continuïteit te bieden aan bewoners en zoveel mogelijk structureel te regelen in

een woonzorgproject. Er dient vastgelegd te zijn hoe de zeggenschap over het woonzorgpro-

ject en de begeleiding op lange termijn geregeld is, ook wanneer ouders overleden zijn.

‘Het kleinschalige woonvormproject moet kunnen blijven bestaan en niet opgenomen worden door

een zorgaanbieder omdat het bestuur niet meer in staat is om de eigenheid te behouden. De financiën

van de stichting moeten positief blijven. Dit kan gedaan worden door tijdelijk fondsen en sponsors te

werven, maar de inzet van het bestuur is hierin van groot belang. Momenteel zijn bijna alle besturen

een directe vertegenwoordiging van de bewoners maar als de ouders of vertegenwoordigers niet meer

leven, zal dit moeten worden overgenomen door derden. Niet alle ouders en besturen zijn bij machte

goed voor zichzelf op te komen en alle zaken goed te regelen.’ (Nina Bastiaans, consulent wooninte-

gratie SPD Breda)

In het geval van ouderinitiatief Ongerweges hebben ouders contractueel vastgelegd dat bij

overlijden van de ouders hun kind kan blijven wonen in het wooncentrum. Als dit soort zaken

niet contractueel zijn vastgelegd blijft er een risico bestaan dat bij onverwachte problemen de

continuïteit van het project, en daarmee de woonsituatie van één of meerdere bewoners, in

gevaar komt. Het vereist een goede voorbereiding en veel uitzoekwerk om er zeker van te

kunnen zijn dat een woonzorgsituatie structureel echt goed geregeld is.

SUCCESFACTOR: het is verstandig t i jd ig na te denken over de

kwal iteit van de zorg

Kwaliteit van zorg wordt bij een PvB door het zorgkantoor getoetst bij de zorgaanbieder.

Kwaliteit van zorg is bij PgB niet toetsbaar door het zorgkantoor: de verantwoordelijkheid ligt

bij de budgethouder. In het contract met een ingehuurde zorgaanbieder zou moeten worden

vastgelegd hoe de kwaliteit bewaakt wordt, en welke normen worden aangehouden. Wie

geen kwaliteit ontvangt moet vrij zijn een andere zorgaanbieder te zoeken.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 46

47

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

LITERATUUR

Droom of werkelijkheid?, tien projecten in het kader van de woonzorgstimuleringsregeling,

Innovatieprogramma Wonen en Zorg, april 2002

Initiatieven Kleinschalig Wonen met Zorg, een handreiking voor ouders en cliënten,

Rita Habekothé, Willy Calis, Landelijk KennisNetwerk Gehandicaptenzorg (LKNG), april 2002

Verslag studiedag Nieuwe Woonzorgcombinaties, Concepten voor de nieuwe organisatie van

wonen zorg en welzijn. Studiedag over Nieuwe woonzorgcombinaties in het Beatrixtheater

van de Jaarbeurs te Utrecht 19 juni 2002, Innovatieprogramma Wonen en Zorg

Interview ‘Het Droomhuis is gevonden’, website www.nietafwachten.nl (Wonen)

BOSK, Project Kleinschalig wonen, http://www.bosk.nl/aandachtsgebieden/mcg/PKW.htm

Bemiddeling: een aparte toepassing van vraaggestuurde zorg binnen de woonprojecten,

Chris Marchand (Oranjekrant winter 1999). Informatie: http://www.oranje.be

Verslag discussiemiddag Wonen en Zorg onder leiding van Aart Sliedrecht,

verschenen in ‘Technologie in de Gezondheidszorg’ nummer 4, 2002. (www.bouwcollege.nl)

Handleiding Huursubsidie op de internetsite van het ministerie van VROM, (www.minvrom.nl)

Het jungle boek, knelpunten en aanbevelingen bij extramuralisatie, Amstelrade, april 2002

Kleinschalig wonen met een PgB, F.Baarveld, C.Ramakers, ITS, 2001

Wonen in de samenleving, Ruud Geus, Ad van Gennep, NIZW, 2001

Ouderinitiatieven, Eindrapport van een onderzoek verricht door de Nationale Woningraad in

opdracht van SEV, dr. Ir. GRW de Kam, mei 1997

Handboek Buitengewoon Wonen, Elsevier bedrijfsinformatie, 2001

Meervoudig complexe projecten, SEV, Bosk, maart 2000

Nota ‘Vraag aan bod’, VWS, 6 juli 2001

Woon-Zorg loketten, Acquest, maart 2002

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 47

48

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BOSK vereniging die zich inzet voor mensen die vanaf hun jeugd een motorische

handicap hebben, aangeboren lip-, kaak- en gehemelte spleten of een

spraak/taalstoornis.

CG-Raad Chronisch zieken en Gehandicapten Raad

CVZ College Voor Zorgverzekeringen, coördineert en financiert de uitvoering van

de Ziekenfondswet en de AWBZ

FvO Federatie van Ouderverenigingen

ICD-10 Internationale Classificatie van ziekten en gezondheidsproblemen, 10e versie

ICF Internationale Classificatie van het menselijk Functioneren

ICT Informatie en Communicatie Technologie (ook wel IT - Informatie

Technologie)

IWZ Innovatieprogramma Wonen en Zorg, een gezamenlijk programma van de

Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en het Nederlands

Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) met als doel om wonen en zorg elkaar

te laten versterken en daarmee het welzijn van kwetsbare groepen te verbe-

teren. Het IWZ wordt ondersteund door VROM en VWS.

LKNG Landelijk KennisNetwerk Gehandicaptenzorg

NIZW Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn

OL2000 Overheidsloket 2000, Loket2000, organisatieconcept betreffende overheid en

burger

PgB Persoonsgebonden Budget

PvB Persoonsvolgend Budget

RIO Regionaal Indicatie Orgaan

SEV Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting

Somma landelijke vereniging van instellingen voor maatschappelijke dienstverlening

aan mensen met een handicap

SPD instelling voor maatschappelijke dienstverlening aan mensen met een

handicap

VIAG Vereniging van coördinatoren Informatievoorziening en Automatisering in

Nederlandse Gemeenten

VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten

VROM ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VWS ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Woonzorgzone wijk met een hoog voorzieningenniveau voor mensen met een functiebeper-

king, waaronder aangepaste woningen, 24-uurszorg en een veilige en barriè-

revrije leefomgeving

WSW Waarborgfonds Sociale Woningbouw, zorgt ervoor dat woningcorporaties zo

goedkoop mogelijk geld kunnen lenen op de kapitaalmarkt

WVG Wet Voorziening Gehandicapten, uitgevoerd door gemeenten

ZIN zorg in natura

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 48

49

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

WOONWENSEN EN ZORGBEHOEFTE IN KAART GEBRACHT

Personal Future Planning (PFP) , oftewel persoonl i jke toekomst-

planning

Een van oorsprong Amerikaanse methode gericht op de ontplooiing van mensen met een ver-

standelijke handicap. Het is een vorm van zorgplanning die mensen met een verstandelijke

beperking helpt hun toekomstperspectief systematisch in kaart te brengen. In plaats van te

beschrijven van wat iemand niet kan, is PFP gericht op wat men met de nodige ondersteu-

ning wél kan. De ondersteuning is gericht op alle levensgebieden, wonen, relaties, werk of

dagbesteding, onderwijs, vorming en vrijetijdsbesteding. Het plan komt tot stand door een

serie gesprekken, bij voorkeur onder begeleiding van een onafhankelijke consulent. De consu-

lent bewaakt dat zowel de cliënt als de andere deelnemers gelijkwaardig aan de gesprekken

deelnemen en met respect worden behandeld. Het is de bedoeling de cliënt een zo groot

mogelijke invloed te geven op zijn toekomstplanning. Daarnaast vindt er een intensief com-

municatieproces plaats met personen die een sterke band hebben met de cliënt, zoals ouders,

andere familieleden, vrienden en kennissen, en hulpverleners.

Het leven van de cliënt wordt aan de hand van een serie kaarten in beeld gebracht.

De eerste kaart gaat over de levensloop en hoogtepunten in het leven van de cliënt.

Op de tweede kaart worden de relaties van de persoon in beeld gebracht, onderscheiden naar

professionals en naar niet-betaalde personen.

Een derde kaart gaat over de mate waarin de cliënt aan de samenleving deelneemt en waar

veranderingen gewenst zijn. Het geeft de plaatsen aan waar de cliënt komt, hoe hij daar komt,

en met wie.

Een voorbeeld van conclusies naar aanleiding van de derde kaart:

‘Sterk: Lia heeft goed contact met haar ouders, broers, schoonzussen, neven en nichtjes. Ze heeft

leuke contacten met deelnemers van haar dagbesteding.

Zwak: Lia heeft weinig contacten in de samenleving.Veel oppervlakkige contacten. Haar netwerk

bestaat voornamelijk uit betaalde medewerkers (die weer weg kunnen gaan). Ze heeft een slecht

contact met haar huisgenoten.’ (persoonlijke toekomstplanning Arduin, 1998)

Op de vierde kaart wordt beschreven in welke mate de cliënt zelf zijn leven in handen heeft.

Welke beslissingen kan hij zelf nemen? Welke worden voor hem genomen? Ook wordt aan de

hand van ervaringen uit het verleden vastgesteld wat werkt, en wat niet.

De vijfde kaart handelt over de toekomst en de wensdromen. Chris Marchand beschrijft hoe

men zijn gevoeligheid voor de wensen van bewoners kan ontwikkelen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 49

50

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

‘Vooral bij zwakke mensen vergt dit een specifieke gerichtheid.We willen immers die nieuwe visie

niet enkel voorbehouden aan diegenen die hun ‘dromen’ kunnen verwoorden. Begeleiders dienen een

zekere alertheid te ontwikkelen, zodat ze via allerlei kanalen de verlangens van bewoners kunnen

opsporen, concretiseren en toetsen. Bij die mensen gaat het vaak ook om heel eenvoudige verlangens.

Bijvoorbeeld, een bewoner maakt de begeleider er telkens opmerkzaam op dat er een bus voorbijrijdt.

Dit kan een aanleiding zijn om te vragen of hij misschien zin heeft om eens met de bus mee te rij-

den. (..) In dit geval bleek het inderdaad een grote wens te zijn, die de bewuste bewoner echter niet

duidelijk gesteld kreeg.’ (Chris Marchand, Oranjekrant winter 1999)

De zesde kaart beschrijft hoe de persoonlijke toekomstdromen verwezenlijkt kunnen worden.

Naargelang de mogelijkheden van de cliënt wordt met kleuren en tekeningen gewerkt aan het

onderscheiden van negatieve ervaringen en positievere gebeurtenissen. Belangrijk is dat de

cliënt zoveel mogelijk begrijpt. De consulent zal tenslotte, samen met de cliënt, een actieplan

opstellen en met de deelnemers bespreken wie de uitvoering van taken die uit het actieplan

voortvloeien bewaakt.

INVRA, meetinstrument voor zel fredzaamheid

Het meetinstrument INVRA (INventarisatie Van RedzaamheidsAspecten) is ontwikkeld door

Stichting Woldyne te Epe. Bij Woldyne vindt individueel trajectmatige training plaats van

moeilijk lerende jongeren op het gebied van wonen en werken. Het doel van de training is dat

mensen na afloop zelfstandiger kunnen functioneren in de maatschappij.

Woldyne richt zich op jongeren tussen 18 en 28 jaar die speciaal onderwijs hebben gevolgd

(voorheen lom-mlk, vso-mlk, ito, ilo, ihno, etc.). De leermoeilijkheden kunnen te maken heb-

ben met aanleg, opgelopen hersenletsel of levensgeschiedenis. Woldyne wil deze jongeren

ondersteunen bij het vormgeven van hun eigen toekomst.

De dagelijkse training en begeleiding houdt zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke

behoeften en mogelijkheden van de individuele cliënt. Aan de training is een meetinstrument

gekoppeld dat binnen Woldyne ontwikkeld is, de INVRA (INventarisatie Van

RedzaamheidsAspecten).

Van de INVRA zijn er twee varianten, te weten de INVRA Wonen en de INVRA Werken.

Bij ‘wonen’ wordt gekeken naar de volgende redzaamheidsgebieden:

• Psychisch functioneren

• Sociale vaardigheden

• Omgang met huisgenoten

• Cognitieve vaardigheden

• Persoonlijke verzorging

• Arbeidsprestaties

• Mobiliteit

Bij ‘werken’:

• Motorische vaardigheden

• Arbeidshouding

• Huishoudelijke vaardigheden

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 50

51

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

De INVRA is een observatielijst in te vullen door begeleiders in samenspraak met de cliënt

en/of diens ouders. De resultaten worden verwerkt in een kleurig overzichtsblad. De cliënt

krijgt hiermee een duidelijk beeld van de vaardigheden die hij beheerst, van de aandachts-

punten en van zijn vorderingen. In de praktijk blijkt hier een grote stimulans van uit te gaan.

De INVRAheeft een drieledige functie: inventarisatie van aandachtspunten voor het zorg-

plan, evaluatie van de training en tenslotte bepaling van de begeleidingsbehoefte bij vertrek

uit Woldyne. De INVRA wordt beschouwd als een meetinstrument voor zelfredzaamheid.

Andere instituten kwamen steeds vaker met de vraag om de INVRA te mogen gebruiken. Tot

op heden werd hier niet op ingegaan vanuit de gedachte dat de betrouwbaarheid en de

validiteit niet bewezen zijn. Bovendien is de handleiding alleen geschreven voor gebruik

binnen de methodiek van Woldyne. In 1998 is Woldyne een samenwerkingsverband aange-

gaan met Stichting Festog, een instituut voor dienstverlening aan Gehandicapten in Oost-

Gelderland om te onderzoeken of mensen met een matige verstandelijke handicap ook kun-

nen profiteren van de trainingsmethodiek van Woldyne. Voor dit project moest de metho-

diek van Woldyne (en dus ook de INVRA) worden opgerekt voor toepassing bij mensen van

een lager niveau. De eerste zestien ‘zelfredzaamheidsdiploma’s werden in november 2000

uitgereikt.

Daarnaast is een overeenkomst gesloten met het Bisschop Beckers Instituut om weten-

schappelijk onderzoek te kunnen doen naar de opzet en de toepassingsmogelijkheden van

de INVRA. Dit onderzoek is gestart in 1999.

Voor meer informatie: www.woldyne.nl

www.bbi-utrecht.nl/op.invra.html

www.festog.nl/over_festog/archief/archief_2001/opeigenbenen.htm

Taksatieschaal

De Taksatieschaal Wonen van de heer Reintjes is een hulpmiddel om de zorgvraag te bepa-

len van zowel de individuele bewoners als van de groep als geheel. Onder andere in West-

Brabant wordt hier regelmatig gebruik van gemaakt. De Taksatieschaal is niet genormeerd,

en zeker niet gestandaardiseerd.

‘Eerst worden algemene en specifieke persoonsgegevens ingevuld. Daarna kan worden aangegeven

(met als mogelijke antwoorden:‘ja’;‘met hulp’ en ‘nee’) welke mogelijkheden er zijn wat betreft

praktische, verstandelijke, persoonlijke en sociale vaardigheden. Ook ‘ik wil het leren’ kan hierbij

worden ingevuld. De ingevulde antwoorden worden ingevoerd in een computerprogramma. Dit pro-

gramma maakt een overzicht van de gewenste steunstructuur (het aantal uren waarvoor een

beroep moet worden gedaan op anderen, bijvoorbeeld 24 uur per dag of enkele uren per week) en

doet een uitspraak over het voor de zorg benodigde budget.Van begin af aan wordt de regie en

besluitvorming bij de belanghebbenden neergelegd wanneer het gaat om het vaststellen van het

benodigde budget, het organiseren van de zorgverlening en het vormgeven van de huisvesting. De

resultaten worden ook voor de groep weergegeven; daarbij wordt de benodigde formatie voor de zorg

genoemd. Een specifieke versie voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen is in ontwikke-

ling bij Taksatie Project Bureau van G.J.M. Reintjes.’ (BOSK, Project Kleinschalig wonen,

http://www.bosk.nl/aandachtsgebieden/mcg/PKW.htm)

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 51

52

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

ICF

De wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een internationaal gestandaardiseerd classifi-

catie-instrument ontwikkeld. Naast de bekende classificatie van stoornissen en ziekten (ICD-

10), is er sinds mei 2001 een classificatiesysteem beschikbaar voor het menselijk functione-

ren, de ‘Internationale Classificatie van het menselijk Functioneren’ (ICF). De ICF leent zich

voor een individuele beschrijving van problemen en oplossingen. Er wordt aandacht

geschonken aan wat intact is en wat men zelf kan uitvoeren. Wat men niet meer kan, wordt

beschreven in termen van het versterken en compenseren van het handelen.

De ICF beschrijft iemands functioneren beschreven vanuit drie verschillende perspectieven:

1 de mens als organisme, als ‘lichaam’

(hoe goed functioneren bijvoorbeeld de spieren, het hart en de bloedvaten, de hersenen,

de longen van een persoon? Zijn ze onbeschadigd?)

2 het menselijk handelen

(welke activiteiten voert iemand zelf uit, en welke zou hij/zij zelf kunnen of willen uitvoe-

ren?)

3 participatie, deelname aan het maatschappelijk leven

(kan iemand meedoen op alle levensterreinen en doet hij/zij ook mee? Kan iemand een

volwaardig lid zijn van de maatschappij?)

Als gevolg van een beperking, bijvoorbeeld een verlamming, kan een belemmering ontstaan

(participatie) waardoor iemand zich moeilijk kan verplaatsen in huis. De beperking van een

persoon kan vaak niet weggenomen worden, de belemmering wel, zodat participatie toch

mogelijk is.

Voorzieningen, zorg en begeleiding dienen te leiden tot het oplossen van door de gehandi-

capte ervaren participatieproblemen, zoals uitgewerkt in het voorbeeld van een Parkinson

patiënt in de bijlage ‘ICF classificatie van gezondheidstoestand, belemmeringen en oplossin-

gen’.

Het gaat niet om het realiseren van normwaarden, maar om wat de cliënt zelf belangrijk

vindt. De ICF is dan ook bij uitstek geschikt voor vraagsturing. De ICF termen kunnen worden

gebruikt om aan te geven waar de zorg of behandeling zich op richt en wat het doel en de pri-

oriteiten zijn. ICF biedt een eenduidige taal waardoor indicatiesteller, zorgaanbieder, de cliënt

en zijn belangenbehartiger elkaar goed kunnen begrijpen.

TNO, RIVM, CG-Raad zijn voorstander van het gebruik van ICF. Voor SPD-en kan het een inte-

ressant hulpmiddel zijn, als de klant dat wil. De verwachting is dat klanten steeds vaker zullen

vragen om de ICF toe te passen. Ook gemeenten kunnen, en zullen, de ICF toepassen bij het

gestandaardiseerd beschrijven van de gezondheidstoestand van hun bevolking. Dit is bruik-

baar bij het formuleren van gemeentelijk gezondheidsbeleid, bijvoorbeeld rond de WvG, maar

kan ook dienen om de lokale gezondheidssituatie te vergelijken met die van andere gemeen-

ten (benchmarking).

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 52

53

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN HET FUNCTIONEREN (ICF);

CLASSIFICATIE VAN DE GEZONDHEIDSTOESTAND, BELEMMERINGEN EN OPLOSSINGEN

Een voorbeeld uit de brochure ‘Openbare gezondheidszorg, zorgvragen, menselijk functione-

ren, beleid’. (http://www.leefwijzer.nl/communitycare/openbaregezondheidszorg.doc)

Gezondheidstoestand

1 ziekte, aandoening, letsel

De ziekte van Parkinson is een ICD term. Het is een medische diagnose van de aanwezig-

heid van de ziekte van Parkinson. Meneer A vertoont daar de symptomen van, zoals het

moeilijk op gang komen bij het lopen. De medicus kan zijn behandeling richten op het ver-

minderen van de symptomen, onder meer door medicatie.

Depressiviteit is in essentie ook een medische diagnose. Het kan zijn dat meneer niet echt

depressief is, maar zich terneergeslagen voelt. Dat is een ICF term, op het niveau van

functies/stoornissen.

2 het menselijk functioneren, vanuit de drie perspectieven

– de mens als organisme, als ‘lichaam’

genoemde functies / stoornissen: ICF categorie stoornis in:

• struikelen en vallen • b770 gangpatroon

• vergeetachtig • b1440 korte termijngeheugen

• niet weten waar hij is • b1141 oriëntatie in plaats

• vergeten schoenen aan te trekken • b1440 korte termijngeheugen

• traagheid van reactie • b1470 psychomotorische controle

• snel angstig en verward • b1263 psychische stabiliteit

• lichamelijke belemmeringen • b799 functies van bewegingssysteem en

aan beweging verwante functies, niet gespe-

cificeerd op het niveau van anatomische

eigenschappen/stoornissen is niets genoemd.

– het menselijk handelen

genoemde activiteiten/beperkingen: beperkingen in:

• wassen en aankleden (hulp nodig) • d510 zich wassen, d540 zich kleden

• over een drempel stappen • d4502 lopen op verschillende oppervlakken

• uit stoel opstaan en van toilet opstaan • d4103 veranderen van zit naar andere houding

• onhandig losmaken kleding • d540 zich kleden

• hulp nodig bij opstaan na vallen • d4100 veranderen van lighouding naar andere

houding

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 53

54

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

• niet veilig autorijden • d4751 besturen van gemotoriseerde voertuigen

• geen grote afstanden lopen • d460 zich verplaatsen tussen verschillende

locaties

• op vakantie, naar kennissen en • d9205 sociale activiteiten

familie gaan

– participatie

genoemde participatie(problemen): participatieproblemen in:

• arbeidsongeschikt verklaard • d850 (hebben van) betaald werk

• uitstapjes en vakantie niet mogelijk • d9205 sociale activiteiten

• wegvallen sociale contacten • d9205 sociale activiteiten

• mevrouw kan niet meer gezellig • d9205 sociale activiteiten/

winkelen met vriendin d6200 boodschappen doen

Externe factoren

genoemde externe factoren: belemmerende externe factoren:

• drempels aanwezig • e1551 technische aspecten van doorgankelijk-

heid en bruikbaarheid van private gebouwen

• verergering bij regen en wind • e2253 neerslag; e2254 wind

stimulerende externe factoren:

• thuis geen trap aanwezig • e1551 technische aspecten van doorgankelijk-

heid en bruikbaarheid van private gebouwen

• incontinentiemateriaal • e1150 algemene producten en technologie

(beschikbaar) voor persoonlijk gebruik in het dagelijks leven

• thuiszorg aangevraagd • e580 gezondheidszorgvoorzieningen

(stimulerend zodra beschikbaar)

Zorgvragen

Het weghalen van drempels en aanbrengen van muursteunen zijn beide gericht op het bevor-

deren van de bruikbaarheid van de woning (e1551). Thuiszorg is een beschikbare gezond-

heidszorgvoorziening (e580).

Bespreking

De zorgvragen heeft meneer geformuleerd als oplossingen, op het niveau van externe facto-

ren, om geconstateerde functioneringsproblemen te verminderen (aanpassingen, e1551) of te

compenseren (thuiszorg, e580 gezondheidszorgvoorziening).

Andere oplossingen zouden kunnen zijn:

- het verstrekken van een persoonlijk alarm (e5350 communicatievoorzieningen) zodat

iemand wordt gewaarschuwd wanneer meneer is gevallen en niet kan opstaan,

- vrijwilligers of lotgenoten met mevrouw en meneer in contact brengen (e340 persoonlijke

verzorgers en assistenten), in verband met het wegvallen van sociale contacten en het

ondersteunen en zo nu en dan ontlasten van mevrouw (externe factor ter bevordering van

participatie),

- wellicht is paramedische behandeling (e5800 gezondheidszorgvoorzieningen) van meneer A

aan te raden, zodat het lopen en het aankleden beter gaat, of in verband met het maken van

een goede dagindeling en het ontwikkelen van hobby’s.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 54

55

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

TAKEN VAN DE CONSULENT WOONINTEGRATIE BIJ DE SPD

(Naar aanleiding van informatie van SPD Breda en in samenwerking met consulenten

woonintegratie 08-01-2002)

De consulent ondersteunt de woonprojecten in de brede zin des woords. Visie/uitgangspunt

bij deze ondersteuning is dat cliënten zelf de nodige stappen ondernemen en de beslissingen

nemen. Zij vragen waar nodig bijstand van de consulent.

Kerntaken bij de functie:

1 Het adviseren bij zelforganisatie van ouders

2 Het verstrekken van informatie en advies

3 Ondersteunen van externe samenwerking en netwerkontwikkeling

4 Het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de initiatieven

5 Evaluatie van projecten

Ad 1

Ondersteunen bij groepsvorming van ouders. Ouders assisteren bij het formuleren van geza-

menlijke beleidsuitgangspunten, doelstellingen en projectplannen. Ondersteuning van juridi-

sche formalisering van het initiatief. Adviseren bij bestuurssamenstelling en van bestuursle-

den. Adviseren en ondersteunen bij intern overleg, agendavoorbereiding en vergaderingen.

Ad 2

Algemene informatie geven over het realiseren van een initiatief aan (mogelijk) geïnteresseer-

den en zonodig publiciteit verzorgen. Attenderen op ontwikkelingen in zorgsector en woning-

markt. Informatie geven en adviseren over mogelijkheden, procedures en regelgeving op het

gebied van hulpverlening, wonen en over het verwerven van financiële middelen voor zaken

die onder of buiten deze regelingen vallen.Vragen om specifieke informatie verwijzen naar ter

zake kundige organisaties en personen (bijv. brandveiligheid, fiscale giftenaftrek, regeling van

nalatenschap).

Ad 3

Ondersteunen van cliënten/ouders in contacten met lokale overheid, instellingen en organisa-

ties, zoals zorgaanbieder, gemeente, woningcorporatie, ziektekostenverzekeraar, architect

aannemer, buurtbewoners en lokale voorzieningen en welzijnsinstellingen etc. Samenwerking

tussen betrokkenen entameren, realiseren en instandhouden. Mede opstellen van een pro-

gramma van eisen voor de woonruimte. Adviseren inzake offertes en contracten met derden

waarin wederzijdse rechten, plichten en medezeggenschap worden vastgelegd. Zonodig

bemiddelen tussen cliënten en derden, bijv. matchen met andere cliënten of instellingen, in

geval van conflict.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 55

56

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Ad 4

Netwerken op het gebied van zorg en wonen initiëren/realiseren.

Ontwikkelen van materiaal ten behoeve van het initiatief of in het kader van algemene publici-

teit.

De functie consulent woonintegratie profileren.

Ontwikkelen van methodieken voor de werkwijze en taakuitvoering van de consulent.

Ad 5

Projecten tussentijds en na realisatie evalueren met betrokken instanties (woningcorporatie,

zorgverzekeraar, zorgaanbieder, gemeente, architect, aannemer) en betrokken cliënten (initia-

tiefnemers, bewoners, bestuur).

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 56

57

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

BIJLAGE

CHECKLIST AANDACHTSFUNCTIONARIS ‘WONEN’

Checkl ist 1 voor ondersteuning van wooninit iat ieven

Uitgangspunten bi j de ondersteuning

De Consulent Woonintegratie (CW) voor mensen met een

handicap ondersteunt op verzoek van de cliënten en/of hun

ouders het gehele traject. De CW zal zich in hoofdzaak rich-

ten op de ouders wanneer het om cliënten met een ver-

standelijke handicap gaat. De cliënten/ouders nemen

besluiten over hun eigen proces. Zij zijn zelf verantwoorde-

lijk voor het proces van vraag naar realisatie. De CW is faci-

literend, d.w.z. hij/zij neemt zo min mogelijk taken over,

maar helpt hen deze zelf uit te voeren.

De CW en de ouders spreken aan het begin van het traject

af wat de CW doet en wat van de ouders zelf wordt ver-

wacht, zodat duidelijk is waar de verantwoordelijkheid ligt.

De CW helpt bij het formuleren en vastleggen van de voor-

lopige en gezamenlijke doelstelling. De ouders zullen aan

iedere stap van het proces steeds toestemming moeten

geven.

Start/voortraject

Kennismaking en oriëntatie

De CW informeert ouders over de inhoud en werkwijze van

de ondersteuning die hij biedt en maakt daarover afspra-

ken.

De CW brengt ouders met elkaar in contact en entameert

kennismaking tussen ouders onderling en evt. tussen

ouders en SPD. Ouders hebben diverse motieven voor het

starten met een wooninitiatief. Dit brengt verwachtingen

met zich mee. De CW respecteert de motieven van ouders

en bespreekt de verwachtingen vanuit zijn ervaring met

gerealiseerde initiatieven.

De CW laat ouders voorbeelden (boeken, tijdschriften, arti-

kelen) van wooninitiatieven zien, wijst hen op informatie-

bronnen. De CW bemiddelt bij het leggen van contact met

andere reeds gerealiseerde initiatieven, nodigt deskundigen

uit om informatie te geven.

1 N.a.v. informatie van SPD'-en Tilburg, Amstel & Zaan en Noord en i.s.m. consulenten

woonintegratie 08-01-2002

de consulent ondersteunt enadviseert

cliënten en ouders beslissen zelf

wat houdt de ondersteuning in?

verwachtingen bespreken

informatie en ervaringen verzamelen

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 57

58

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

De CW geeft informatie over de geschatte duur van het

traject, de daarin benodigde deskundigheden en vaardig-

heden. De CW wijst ouders op mogelijkheden om de eigen

kennis en vaardigheden te vergroten en adviseert hen bij

het zoeken naar externe deskundigen.

Ook bij de voorbereiding van toekomstige bewoners kan de

CW een informerende rol hebben.

Als de groep nog niet compleet is inventariseert de CW de

wensen m.b.t. de groepssamenstelling; hoeveel bewoners

mogen het maximaal zijn, mannen of vrouwen, van welke

leeftijd, met welke mate van redzaamheid en sociale vaar-

digheden. De CW kan zorgvragers met elkaar in contact

brengen. De CW adviseert ouders waar zij andere potentië-

le initiatiefnemers kunnen vinden en op welke wijze zij die

benaderen. De CW onderneemt gerichte wervings- of

bemiddelingsacties voor kandidaat mede-initiatiefnemers.

De CW bespreekt hoe het samenstellen/matchen van de

cliëntengroep gaat plaatsvinden.

Groep en groepsvorming

Cliënten kiezen voor elkaar mede omdat in de loop van het

traject duidelijker wordt of de individuele wensen en het

gezamenlijke plan op elkaar aansluiten. De zorgbehoeften

en wensen van individuele cliënten zijn veelal al in een eer-

der stadium door hulpvraagverduidelijking met een zorg-

consulent of een consulent LG in beeld gebracht.

De CW kan zowel een groep ouders ondersteunen als indi-

viduele cliënten binnen een groep. Dit laatste vraagt overi-

gens wel een heldere rolopvatting.

Het is van belang om de toekomstige cliënten zelf bij het

initiatief te betrekken. Afhankelijk van hun tijdsbesef en ver-

wachtingen, moet worden afgesproken welk moment het

beste lijkt om dit te doen. Wanneer toekomstige bewoners

aan een kennismaking toe zijn kan een gezamenlijke activi-

teit worden ondernomen. Gaandeweg kan dan worden

bezien of zij bij elkaar passen, maar ook of de wensen van

ouders en bewoners op een lijn liggen. In deze fase wordt

ook gesproken over normen en waarden. De CW zoekt naar

de gemeenschappelijke lijn, waarbij de toekomstige bewo-

ner centraal staat.

De CW ondersteunt bij het formuleren van gezamenlijke

beleidsuitgangspunten en doelstellingen van het initiatief

en helpt bij het opstellen van een projectplan. (Indien een

zorgaanbieder in een vroegtijdig stadium bij de groep

betrokken wordt, komt het voor dat deze het projectplan

schrijft). Na verloop van tijd bezien individuele cliënten en

ouders of ze zichzelf en hun wensen in het projectplan her-

kennen.

vaardigheden verwerven

wie doen er mee?

mede-initiatiefnemerswerven

wat doet de consulent?

bewoners maken kennis

gezamenlijke doelen stel-len en een plan maken

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 58

59

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wanneer de groep compleet is kan de CW de afspraken

omtrent ondersteuning in overleg met de ouders herzien.

De CW informeert cliënten/ouders over het oprichten van

een vereniging en/of stichting, de voor- en nadelen daarvan

en adviseert hen daarin. Hij adviseert over de bestuurssa-

menstelling en ondersteunt de juridische formalisering van

het initiatief. In deze fase kan desgewenst een naam voor

het initiatief worden gekozen.

De CW informeert cliënten/ouders over de mogelijkheden

van individuele rechtsbescherming (curatele, bewindvoe-

ring, mentorschap).

Wanneer ouders gezamenlijk vergaderen ondersteunt de

CW de vergaderorde en -techniek (agenda, verslag etc.). De

CW kan zelf assisteren, met ouders oefenen of verwijzen

naar een cursus of zelf training geven.

Arrangement

Hulpvraag

De ZC brengt met de cliënten/ouders de gewenste/benodig-

de zorg voor de gehele groep in kaart (hulp- en dienstverle-

ning, dagelijkse verrichtingen, medische hulp, huishoudelij-

ke hulp, begeleiding bij financiën etc.). Als uitgangspunt

kan de hulpvraagverduidelijking dienen die inzicht geeft in

wat toekomstige bewoners zelf kunnen, waarbij zij (nog)

hulp nodig hebben en wat zij in de toekomst kunnen leren.

Ook is het in deze fase van belang dat de groep van elkaar

weet welke activiteiten de bewoners graag doen, welke

activiteiten men met het oog op de begeleiding wil uitbe-

steden en welke niet. Kookt men bijvoorbeeld zelf, wast

men zelf kleding etc.

De CW geeft informatie over (de mogelijkheden van) PGB

en PVB en adviseert bij de keuze.

De CW helpt de indicatie aan te vragen (of verwijst naar

LCIG).

De CW informeert ouders over de mogelijkheden om hun

kinderen voor te bereiden op het gezamenlijk wonen en

organiseert desgewenst gezamenlijke activiteiten, training

of redzaamheidssprogramma's.

Zorgrealisatie

De CW geeft informatie over de mogelijkheden op het

gebied van hulpverlening en zorg en bemiddelt bij het vin-

den van een geschikte zorgaanbieder. Hij adviseert bij het

aanvragen en beoordelen van zorgoffertes de onderhande-

ling daarover. De CW adviseert bij het vinden van de juiste

zorgaanbieder of hulpverlener en bij de inhoud van de

overeenkomst.

een stichting of verenigingoprichten

helpen bij vergader(techniek)

vragen in kaart brengen

begeleidingsbehoefte nagaan

indicatie aanvragen

samen leren wonen

offertes aanvragen

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 59

60

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

De CW bespreekt de wensen en mogelijkheden van mede-

zeggenschap van individuele ouders bij of actieve participa-

tie in de zorgverlening en helpt ouders om onderling over-

eenstemming te brengen. De CW is behulpzaam bij het

vormgeven van afspraken daarover met de zorgaanbieder.

De CW informeert ouders over de consequenties van het

inhuren van particuliere hulpverleners, vrijwilligers en het

inschakelen van een zorgaanbieder. De CW bespreekt welke

wensen/verwachtingen leven t.a.v. personeel en hoe ouders

zich de selectie voorstellen.

De zorgaanbieder stelt in overleg met de groep een zorg-

plan op grond van de zorgbehoefteomschrijvingen. Hier

gaat het erom vast te stellen wanneer en hoeveel uur per

dag een woonbegeleider aanwezig moet zijn, welke werk-

zaamheden moeten worden verricht en of inzet van vrijwil-

ligers wenselijk is. De CW kan ouders bij deze afwegingen

ondersteunen.

Ouders bewaken de onderlinge afspraken zelf. Bij onderlin-

ge conflicten tussen ouders bemiddelt de CW desgewenst.

De CW bewaakt/evalueert de afspraken met derden bijv.

over zorg op afgesproken momenten.

Huisvest ing

Wensen en mogelijkheden

De CW helpt bij het in kaart brengen van de gezamenlijke

wensen van de groep cliënten t.a.v. de woonomgeving en

de woonruimte. Hierbij gaat het om de locatie, de gemeen-

te of wijk, maar ook om vragen als: welke voorzieningen

moeten in de buurt zijn? Daarnaast inventariseert de CW de

wensen m.b.t. de woonruimte, de grootte, de toegankelijk-

heid, de gewenste privé ruimte, gezamenlijke ruimte of

ruimte t.b.v. personeel en wensen m.b.t. de inrichting.

De CW informeert cliënten/ouders over de voor- en nadelen

van huur en koop, bestaande bouw en nieuwbouw, onder-

huur van zorginstelling. Afhankelijk van de wensen en

financiële mogelijkheden van cliënten en ouders wordt een

keuze gemaakt.

De CW wijst op het belang dat cliënten zich inschrijven als

woningzoekende bij huur en inschrijven bij makelaars bij

koop.

De CW inventariseert de individuele wensen t.a.v. inrichting

van privé ruimten en gezamenlijke ruimten en adviseert

ouders om onderlinge afspraken te maken over de sfeer

van de inrichting, de wijze waarop de spullen worden ver-

kregen en de bekostiging. Ouders kunnen een bijdrage in

de inrichting van huis en evt. tuin leveren al naar gelang

hun kwaliteiten en hobby.

inspraak regelen

personeel werven

onderlinge afspraken bewaken

woonwensen inventariseren

consequenties van huren ofkopen

de inrichting samen bepalen

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 60

61

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

De CW adviseert ouders om zich te laten informeren over

algemene veiligheidsaspecten van bouw en inrichting,

zoals brandveiligheid, afsluiting, toegankelijkheid e.d. De

CW informeert cliënten over de mogelijkheden van bouw-

kundige aanpassingen en de financiering daarvan. De CW

is behulpzaam bij het aanvragen van WVG voorzieningen.

Realisatie

De CW helpt mee te zoeken naar een geschikte woningcor-

poratie of projectontwikkelaar die bereid is om actief mee

te denken en te werken aan de realisatie van het initiatief.

De CW verwijst naar (plaatselijke) instanties of spreekt zijn

netwerk aan voor het vinden van een woningcorporatie of

makelaar of het netwerk van de zorgaanbieder indien deze

al bij het initiatief betrokken is. Hij ondersteunt de onder-

handelingen met woningcorporatie, gemeente of architect.

De CW is behulpzaam bij het opstellen van een kostenplaat-

je van het initiatief, waarin aankoop/bouwkosten, inrich-

tingskosten en exploitatiekosten meegenomen zijn.

(Exploitatiekosten omvatten: huur en onderhoud).

De CW adviseert bij het sluiten van een (huur) overeen-

komst met de woningcorporatie.

Besluiten de ouders tot het (laten) bouwen, dan verstrekt

de CW informatie over subsidiemogelijkheden en Besluiten

de ouders tot koop dan kan de CW de financieringsmoge-

lijkheden bespreken. Er kan -afhankelijk van de draagkracht

van ouders- gezamenlijk worden gekocht. Men kan ook kie-

zen voor de mogelijkheid dat een draagkrachtige ouder het

huis koopt en dat de bewoners huur betalen. Belangrijk is

dat wordt vastgelegd hoe te handelen als een van de eige-

naren van het pand de woonvorm verlaat. De CW heeft

hierin een bemiddelende en adviserende rol en wijst op het

belang om deze afspraken vast te leggen.

De CW wijst cliënten/ouders op de mogelijkheden om extra

financiële middelen te verwerven (bijv. door subsidies,

giften van leveranciers of (lokale) bedrijven of fondsen.

De CW bespreekt met ouders de gevolgen van vertrek/

verhuizing van een van de bewoners en adviseert om hier-

over onderling afspraken te maken. De CW wijst op moge-

lijkheden om afspraken te maken over de continuïteit van

zorg en huisvesting met zorgaanbieder resp. woningcorpo-

ratie (i.g.v. huur) en geeft de voor- en nadelen aan.

De CW adviseert ouders om de betrokken cliënten voor

te bereiden op de verhuizing en helpt bij het maken van

een verhuisplan. Daarbij wijst de CW op het belang van

kennismaking met de toekomstige buren. De CW kan de

publiciteit rondom de officiële opening van de woning

ondersteunen.

deskundigen raadplegen op specifieke terreinen

netwerk aanspreken vanwoningcorporaties en makelaars

onderhandelingen ondersteunen

kostenplaatje opstellen

adviseren over een huurcontract

hoe kan men de bouw of koopfinancieren?

continuïteit waarborgen

financiers zoeken voor tekorten

voorbereiden op de verhuizing

kennismaken met de buurt

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 61

62

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Afsluit ing

De CW adviseert om de zorgplannen regelmatig met de

zorgaanbieder te evalueren dan wel functioneringsgesprek-

ken met particuliere hulpverleners te voeren. Er is tevoren

afgesproken of de CW daarbij ondersteuning biedt.

Na afloop van het begeleidingscontract tussen CW en

ouders vindt evaluatie van de ondersteuning plaats. De CW

geeft aan dat ouders een beroep op hem kunnen doen

wanneer zij dit nodig vinden. Over voortgaande dienstver-

lening door de SPD kan evt. een contract worden afgeslo-

ten.

de zorg evalueren

ondersteuning beëindigen

62

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 62

SUCCESFACTOREN BIJ

NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Vraagsturing in de praktijk

Praktijkervaringen met kleinschalig wonen in eigen beheer op basis

van de ‘Kennisbank wooninitiatieven van gehandicapten’

Tussenrapport

21 februari 2002

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 63

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 64

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding op het project 4

Doel 4

Werkwijze 4

Tussentijdse ontwikkelingen 4

2 Knelpunten en oplossingen 6

Een initiatief starten 6

Zorg 9

Wonen en bouwen 12

3 Voorlopige conclusies 17

Belemmeringen en kansen 17

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 65

1 INLEIDING OP HET PROJECT

Doel

Omdat het realiseren van een kleinschalige woonvorm voor cliënten en ouders geen

dagelijkse kost is, lopen zij tegen verschillende knelpunten aan. Initiatiefnemers kunnen

profijt hebben van de door anderen reeds opgedane ervaring en kennis. In 2000 startte het

Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ), een gezamenlijk programma van de Stuurgroep

Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn

(NIZW). Binnen dit programma wordt onder andere specifieke informatie opgeslagen over

innovatieve woonzorgprojecten, onderzoeksresultaten, producten en beleidsontwikkelingen in

een kennisbank die via de website www.iwz.nl toegankelijk is.

In een apart deel van deze database verzamelen Somma en IWZ informatie over wooninitia-

tieven voor gehandicapten op basis van persoonsgebonden of persoonsvolgend budget waar-

bij cliënten zelf of hun ouders het initiatief nemen. Dit materiaal is gebruikt om een tweetal

rapportages te maken. Hiervoor werd subsidie verkregen uit de Tijdelijke woonzorgstimule-

ringsregeling van de ministeries van VROM en VWS.

Werkwijze

Gegevens over de initiatieven zijn via verschillende kanalen verkregen: via de IWZ, via de

consulenten wonen van de SPD’-en, maar ook door registratie van aanvragen in het kader

van de tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling. De gegevens zijn aangevuld vanuit de

Federatie van Ouderverenigingen, BOSK, Stichting Philadelphia Zorg en Humanitas Midden

Nederland met bij hen bekende initiatieven. Bij het verzamelen is expliciet gevraagd naar

knelpunten en oplossingen. In deze tussenrapportage zijn deze beschreven op basis van de

gegevens die eind 2001 beschikbaar waren. Vervolgens zijn projecten actief benaderd die nog

niet waren opgenomen in de IWZ kennisbank. Tevens zijn betrokkenen van afzonderlijke pro-

jecten geraadpleegd om informatie over specifieke oplossingen toe te lichten, omdat bleek

dat een aantal knelpunten niet of nauwelijks kon worden opgelost.

Tussenti jdse ontwikkel ingen

Dit project vindt plaats in een periode van toenemende belangstelling voor innovatieve woon-

zorgvormen. Verschillende organisaties fabriceerden in het verleden hulpmiddelen om cliën-

ten en ouders op weg te helpen bij de realisatie van wooninitiatieven. In eerdere jaren heeft

de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) een handreiking ‘Wonen zoals je dat zelf wilt’

gemaakt (1994) en SEV het werkboek ‘Ouders aan zet’ (1997) gemaakt. Daarnaast beschrijven

diverse publicaties voorbeelden van wooninitiatieven beschreven in diverse publicaties.

Enkele voor cliënten en ouders illustratieve publicaties zijn ‘Doe maar gewoon, kleinschalig

wonen voor verstandelijk gehandicapten’ van SEV (1996), ‘Meervoudig complexe projecten’

over ouderinitiatieven kleinschalig wonen voor mensen met ernstige meervoudige beperkin-

gen van BOSK en SEV (2000) en ‘Hoe wil ik wonen’ (2001) waarin woonmogelijkheden voor

mensen met een lichamelijke beperking worden beschreven.

Een meer wetenschappelijk karakter heeft het rapport van het Instituut voor Toegepaste

Sociale Wetenschappen (ITS) ‘ Kleinschalig wonen voor mensen met een PgB’ (2001). Dit is

een evaluatieonderzoek naar kleinschalige woonzorgvormen die door ouders zelf worden

opgezet voor mensen met een verstandelijke handicap.

4

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 66

5

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Na het verkrijgen van subsidie voor ons project verzocht het ministerie van VWS het NIZW

om een handreiking te maken voor ouder- en cliëntinitiatieven. Inmiddels is deze door het

Landelijk Kennisnetwerk Gehandicapten (LKNG) ontwikkeld en verschenen onder de titel ‘ Een

eigen plek om te wonen’ (2002). Dit leidde tot bijstelling van de uitwerking van het project. In

plaats van een poging te doen een zelfde handreiking te schrijven, ligt in deze eindrapportage

de nadruk op de beschrijving van praktijkervaringen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 67

2 KNELPUNTEN EN OPLOSSINGEN

Initiatiefnemers lopen tegen diverse zaken aan. Zaken die te maken hebben met wonen, met

zorg, of met hun positie als zorgvrager. Ook woningcorporaties, zorginstellingen, consulenten

van SPD’en en medewerkers van gemeenten vragen zich soms af of een initiatief wel kan

worden gerealiseerd De vraagstukken zijn soms meer, soms minder ingewikkeld. De knelpun-

ten en oplossingen zijn gegroepeerd rond de onderwerpen zorg, bouwen en wonen en het

starten van een initiatief.

Een init iat ief starten

Initiatiefnemers zoeken andere zorgvragers om samen hun plannen te realiseren. Startende

groepen hebben behoefte aan informatie en advies. Hun wensen zijn divers en variëren in

verschillende fasen van het initiatief. Gaandeweg het traject moeten keuzes worden gemaakt.

Dit vereist kennis van mogelijkheden op het gebied van zorg en wonen. Daarbij is behoefte

aan ondersteuning. Daarnaast willen initiatiefnemers hun wensen spiegelen aan de ervarin-

gen van andere cliënten die een initiatief hebben gerealiseerd.

Een groep vormen

Na een eerste oriëntatie gaan cliënten op zoek naar gelijkgestemden. Waar en hoe vindt men

mede-initiatiefnemers en medebewoners? Men zoekt die bij voorkeur in de eigen regio of in

de regio waar men wil gaan wonen.

Op veel plaatsen kunnen ‘vraag’ en ‘aanbod’ elkaar betrekkelijk eenvoudig vinden, omdat

men gebruik kan maken van bestaande informatiemogelijkheden. Lokale of regionale ouder-

verenigingen en SPD’en hebben een informatiekrant met een advertentierubriek, een informa-

tiepunt of website waar belangstellenden elkaar kunnen vinden. Dit wordt echter lastig wan-

neer men buiten de eigen regio wil zoeken. Dit komt nogal eens voor in situaties waarbij de

cliënt in een AWBZ-voorziening woont, maar dichter in de buurt van familieleden elders in

Nederland wil wonen.

Het vormen van een groep neemt soms geruime tijd in beslag. Bij het vinden van medebewo-

ners blijkt soms ook dat men verschillen in cognitief niveau tussen (toekomstige) bewoners

bezwaarlijk vindt. Wanneer potentiële medebewoners mobiliteitsbeperkingen of bijkomende

zintuiglijke handicaps hebben wordt dit door cliënten met een verstandelijke handicap of hun

ouders zelden als een probleem ervaren. Initiatiefnemers vinden het lastig om instanties zoals

woningcorporaties en zorginstellingen te benaderen zolang de groepssamenstelling nog niet

definitief is. Dit kan zich voordoen wanneer potentiële nieuwe bewoners zich nog niet bij het

initiatief willen aansluiten omdat ze nog op een wachtlijst staan of omdat ze het bestaan van

het initiatief nog te onzeker vinden.

Kennis en vaardigheden

Na een eerste oriëntatie gaat de groep initiatiefnemers op zoek naar informatiemateriaal..

Cliënten hebben informatie nodig over allerlei wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het

gebied van PgB, PvB, bouwnormering, financiële mogelijkheden et cetera. Van tevoren is niet

goed in te schatten over welke onderwerpen precies informatie nodig is, of waar de informa-

tie is te vinden.

Soms is specifieke deskundigheid nodig. Cliënten die bouwen of verbouwen krijgen te maken

met vergunningen en specifieke normen op het gebied van bouwkundige voorschriften en

6

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 68

7

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

beveiligingseisen. Initiatiefnemers zijn daarin vaak niet deskundig en advies is dan handig.

In de praktijk doen veel initiatiefnemers een beroep op kennissen, mensen in het eigen net-

werk die bekend zijn op een bepaald gebied of die bij een bepaalde instantie werkzaam zijn.

Op die manier vergaren initiatiefnemers veel kennis.

Het kost inspanning en tijd om een wooninitiatief tot een goed einde te brengen.

Initiatiefnemers zijn van mening dat bepaalde vaardigheden nodig zijn. Zo moeten mensen in

staat zijn om veel zelf te regelen, besprekingen kunnen organiseren en voorzitten, een plan-

ning kunnen maken, financiële overzichten kunnen opstellen en beoordelen en inzicht hebben

in de wereld van de zorg. Een vaardigheid die men van groot belang vindt is het kunnen

onderhandelen met instanties. Cliënten geven aan dat het veel inzet en overredingskracht

kost om hun plannen te realiseren. In de periode dat deze wooninitiatieven relatief nieuw

waren, leek dit begrijpelijk. Inmiddels blijkt dat niet alleen de pioniers dit zo hebben ervaren,

ook anno 2002 is veel inzet en doorzetting nodig om deze initiatieven tot een goed einde te

brengen. Er zijn nog te veel initiatiefnemers en instanties die voor het eerst met deze vraag-

stukken te maken krijgt.

Initiatiefnemers vinden het soms lastig om aan instanties (gemeenten, woning-corporaties of

zorginstellingen) duidelijk te maken wat precies de bedoeling is. Het is niet alleen lastig onder

woorden te brengen, maar ook lastig om wensen en ideeën over te brengen. Juist in deze

beginperiode zijn initiatiefnemers afhankelijk van de medewerking van deze partijen. In de

praktijk blijkt een geschreven projectplan een handig hulpmiddel. Initiatiefnemers zetten een

gezamenlijk plan op papier en vragen een reactie van iemand in wie ze vertrouwen hebben,

alvorens het voor te leggen aan derden. Bij sommige ondersteunende instellingen vormt het

plan een vast onderdeel in het begeleidingstraject. Een dergelijk plan heeft zijn nut in onder-

handelingen met partijen zeker bewezen.

Daarnaast vragen deze processen (bijzondere) vaardigheden van betrokkenen, en dan met

name het vermogen om te analyseren, strategisch te handelen en te onderhandelen met

betrokken partijen. Niet alle initiatiefnemers beschikken over de hierbij noodzakelijke vaardig-

heden. Initiatiefnemers die hier tegenaan lopen vragen soms assistentie van buiten de groep.

Er zijn diverse mogelijkheden: men roept de hulp in van iemand in de vrienden- of kennissen-

kring, of men vraagt een consulent van de SPD. Degene die assisteert kan gezamenlijk met

initiatiefnemers naar buiten of namens hen optreden in overlegsituaties of onderhandelin-

gen. Een andere optie is dat initiatiefnemers begeleiding tijdens het traject kopen bij een per-

soon of instelling. Hier kan zich een financieel probleem voordoen, omdat de initiatiefnemers

op dat moment nog niet over een budget beschikken. Incidenteel zijn er cursussen specifiek

voor dit doel, zoals bijvoorbeeld bij de ouderverenigingen. Men zou ook cursussen kunnen

volgen bij algemene trainingsinstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van onderhandelen. In

de praktijk wordt dit niet gedaan.

Samenwerking

Samenwerking tussen mensen verloopt niet altijd optimaal. Dit geldt zowel voor de samen-

werking van ouders binnen een initiatief als de samenwerking tussen (toekomstige) bewo-

ners, maar ook voor de samenwerking van initiatiefnemers met externe partijen, zoals zorgin-

stellingen, woningcorporaties en ondersteunende instellingen.

Soms zijn de onderlinge verschillen onoverbrugbaar. Er zijn situaties waar derden bemiddel-

den of waar een zorgaanbieder het contract met de zorgaanbieder na drie jaar verbrak vanwe-

ge onoverbrugbare visieverschillen. Het vinden van een nieuwe zorgaanbieder is gelukt, maar

deze kan pas beginnen twee maanden nadat de eerste stopt. De ouders en bewoners van het

initiatief moeten die twee maanden zelf overbruggen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 69

In de praktijk blijkt dat betrokkenen zich doorgaans van tevoren onvoldoende realiseren dat

zich vergaande meningsverschillen zouden kunnen voordoen. Initiatiefnemers spreken niet

tevoren af hoe men in voorkomende situaties zal handelen. Enkele ondersteunende instellin-

gen bouwen al wel een expliciet evaluatiemoment in het begeleidingstraject en maken daar-

over afspraken met cliënten en ouders.

Evaluatie van de zorg die door een instelling wordt geboden, wordt niet altijd nadrukkelijk

geëvalueerd. Ook hiervoor zijn veelal tevoren geen expliciete afspraken gemaakt.

Soms werken instanties als zorginstellingen, woningcorporaties en gemeenten heel goed mee

en wordt de publiciteit gezocht. Daardoor kan het beeld ontstaan dat ‘alles mogelijk is’, terwijl

het in werkelijkheid om incidentele gevallen gaat. In de praktijk zijn deze instanties niet altijd

even toeschietelijk. Ze nemen doorgaans lange tijd om procedures te doorlopen of raden ini-

tiatiefnemers zelfs af om hun plannen te verwezenlijken. Het maakt ook verschil of het een

eerste initiatief in de regio/gemeente is, of het zoveelste initiatief. Op sommige plaatsen

neemt de bereidheid om mee te werken af zodra de nieuwigheid eraf is.

Ondersteuning

Er is behoefte aan ondersteuning en begeleiding tijdens het traject en soms ook aan bemid-

deling bijvoorbeeld tussen zorgvragers en zorgaanbieders. Zowel bij de planvorming als bij

de samenwerking. Ook daarin zijn groepen verschillend.

Er zijn groepen die zelf de huisvesting regelen en vervolgens bij zorginstellingen offertes vra-

gen voor het bieden van de zorg. Het merendeel van de initiatieven vraagt echter om onder-

steuning in een eerder stadium. Het gaat dan om enkele cliënten of ouders die een initiatief

willen nemen, maar nog onvoldoende medestanders hebben, nog geen huisvesting hebben

en nog geen duidelijk plan voor ogen hebben.

Steeds vaker kloppen cliënten hiervoor ook bij zorginstellingen aan. De zorginstelling wordt

dan geconfronteerd met de vraag om ondersteuning. Enkele zorgverlenende instellingen

adviseren en denken mee gedurende het gehele traject en zoeken samen met cliënten naar

oplossingen bij knelpunten. Dit heeft verschillende kanten voor de instelling. Enerzijds vraagt

het veel inzet en menskracht waar geen betaling tegenover staat. De vragen nemen toe in

omvang. De betrokken instellingen vragen zich af of ze dergelijke ondersteuning moeten blij-

ven bieden. Anderzijds geven sommige initiatiefnemers de voorkeur aan ondersteuning door

een persoon die dit onafhankelijk van een zorginstelling biedt, omdat ze belangenverstrenge-

ling zoveel mogelijk willen voorkomen.

Betrokkenheid

Met name bij ouders van verstandelijk gehandicapte cliënten bestaat het gevoel dat deze

wooninitiatieven blijvende betrokkenheid van hen vragen. Ouders blijven vaak na de realise-

ring van het initiatief nauw betrokken bij de dagelijkse gang van zaken en ook fysiek nabij.

Dat heeft verschillende oorzaken. Het inzetten van een PgB vraagt cliënten die in staat zijn

actief te onderhandelen om hun rechten verzilveren. Het beheer van het budget vraagt finan-

cieel en administratief inzicht van cliënten.

Indien cliënten dit zelf niet of onvoldoende kunnen zoals bij verstandelijk gehandicapten

nogal eens het geval is, moeten anderen als belangenbehartiger en intermediair optreden,

ook als het kind meerderjarig wordt. Meestal zijn dit ouders of andere gezinsleden.

Het is aan te bevelen om de wettelijke vertegenwoordiging formeel te regelen, ook voor ver-

standelijk gehandicapte cliënten die zonder PgB of PvB in een AWBZ-voorziening wonen.

Hoewel er verschillende vormen van wettelijke vertegenwoordiging mogelijk zijn, is dit lang

niet altijd goed geregeld.

Daarnaast bieden de grote woonvoorzieningen zoals die van oudsher bekend zijn een

8

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 70

9

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

beschermde woonomgeving; het terrein kon vaak fysiek door een hek of poort worden afge-

sloten. Bij wooninitiatieven in een normale straat/buurt is dat niet het geval. Dat vraagt een

fysiek zelfredzame cliënt en in zekere zin ook een zelfstandiger sociaal optreden. Ook dit is

soms reden voor ouders van verstandelijk gehandicapten om fysiek in de buurt van het initia-

tief te wonen of bij de uitvoering van de zorg betrokken te blijven.

Zorg

In de initiatieven regelen cliënten de zorg door middel van een persoonsgebonden of per-

soonsvolgend budget. De uitvoering van deze regelingen roept vragen op, zowel bij de indi-

catiestelling, als bij de toekenning en bij de besteding. Daarnaast signaleren cliënten knelpun-

ten bij het realiseren van de gewenste zorg. Hieronder leest u op welke wijze dit is opgelost.

Voorlichting

Cliënten gaan op zoek naar informatie over PgB en PvB. Veel instanties verzorgen de informa-

tievoorziening en dit is mede aanleiding tot verwarring. Voorlichters en intermediairs zijn niet

altijd bekend met de finesses van de regelingen. Tevens blijkt dat zij op onderdelen van de

regelingen verschillende interpretaties hanteren. Het resultaat is dat cliënten langdurig in

onzekerheid verkeren over hoe het zal gaan en wat binnen de regelingen exact toegestaan is.

PgB indicatie en toekenning

Met ingang van 2001 worden indicaties in de zorg voor verstandelijk gehandicapten gesteld

door regionale teams van het Landelijk Centrum voor Indicatiestelling Gehandicaptenzorg

(LCIG). De indicatiestelling levert voor deze nieuwe organisaties problemen op in die zin dat

ze nog onvoldoende kennis van zaken hebben over de praktijk. Dit wordt nog eens gecompli-

ceerder doordat in het voortraject onvoldoende of onjuiste informatie over de zorgbehoefte

van cliënten is verzameld.

Cliënten moeten soms lang wachten op het indicatieadvies, maar soms nog langer op duide-

lijkheid vanuit het zorgkantoor over budgettoekenning. De termijnen die hiervoor gelden wor-

den nog regelmatig overschreden.

In een enkel geval is in de beleving van de initiatiefnemers sprake van willekeur bij het zorg-

kantoor als het gaat over de hoogte van het budget bij toepassing van de hardheidsclausule

PGB VG. Over de toepassing van de hardheidsclausule en de berekening van de budgethoog-

te in dat geval bestaat nog altijd onduidelijkheid. De informatie die over dit onderwerp door

het ministerie van VWS het CvZ en ZN beschikbaar werd gesteld bevat onvoldoende handrei-

king voor zorgkantoren om de budgethoogte vast te stellen. NIZW is medio 2000 gevraagd

om een protocol te ontwikkelen dat -na evaluatie- landelijk kan worden ingevoerd.

Zorg op maat

Wanneer cliënten met zorgverlenende instanties om de tafel gaan, wordt (opnieuw) gekeken

naar welke (hoeveelheid en intensiteit van) zorg precies nodig is. Het bepalen van de zorgbe-

hoefte van de gehele groep cliënten is moeilijk. Men maakt veel gebruik van de

Taksatieschaal2 die individueel wordt afgenomen. Door samenvoeging van gegevens van de

individuele cliënten, ontstaat een compleet beeld. Een aantal cliënten geeft aan teleurgesteld

te zijn als blijkt dat ze niet helemaal zelf kunnen bepalen welke zorg uiteindelijk wordt gebo-

den of door wie. Dit heeft onder andere te maken met de verwachtingen van cliënten en

ouders. Soms is er een discrepantie tussen de wensen die men heeft met betrekking tot per-

soneel en de mogelijkheden binnen het arbeidsrecht. Men moet rekening houden met wette-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 71

lijke bepalingen voor minimumloon, werktijden, vakantie en verlof. In de praktijk worden

compromissen tussen vrager en aanbieder gesloten omdat budgetten niet toereikend zijn,

maar soms ook omdat de zorginstelling eigen ideeën en expertise ten aanzien van de zorg

inbrengt.

Gaandeweg het traject ontdekken initiatiefnemers dat ze elk een eigen visie op zorg- en

dienstverlening hebben en dat een gezamenlijke visie ook nodig is.

Soms blijkt dit pas op het moment dat men offertes van zorginstellingen vraagt of tijdens het

overleg tussen initiatiefnemers en zorginstellingen. Het is handig dat initiatiefnemers in een

vroeg stadium een gezamenlijke zorgvisie op papier zetten. Dat biedt de gelegenheid om

onderlinge verschillen te bespreken en te overbruggen en is handig in het overleg met

zorginstellingen/hulpverleners. Soms stuiten initiatiefnemers op visieverschillen met de zorg-

instelling. Mensen die veel zorg en begeleiding nodig hebben, geven aan dat sommige zorg-

instellingen zelfstandig wonen alleen mogelijk acht voor mensen met een lichte handicap.

Er zijn zorginstellingen die nog zeer aanbodgericht opereren en onvoldoende op de mogelijk-

heden van het PgB zijn ingesteld. Zij hebben een dienstenpakket met een vaste prijs, terwijl

de cliënt niet altijd het hele pakket nodig heeft. Onderhandelen over de inhoud van de zorg is

dan een oplossing. Soms kiezen cliënten voor een andere instelling die flexibeler op hun

vraag inspeelt.

In de praktijk blijken veel zorginstellingen niet goed aan te (kunnen) geven wat zij de cliënten

bieden en tegen welke tarieven. Vaak worden overheadkosten geoffreerd zonder dat duidelijk

is welke diensten daarin worden doorberekend. Dit is een serieus knelpunt omdat cliënten de

offertes van instellingen niet met elkaar kunnen vergelijken wanneer geen inzicht bestaat in

de eigenlijke kosten van het aanbod.

Een belangrijk hulpmiddel is het maken van individuele zorgplannen. Er is soms bij de zorgin-

stelling die de begeleiding biedt geen aandacht voor (evaluatie van) zorgplannen. Cliënten

hebben dit aan de orde gesteld bij de zorginstelling.

Zorgkosten

De hoogte van de PgB’s VG is zowel in theorie als in de praktijk te laag. In de meeste budget-

categorieën is het onmogelijk om het aantal uren zorg dat geïndiceerd is daadwerkelijk in te

kopen bij particuliere hulpverleners. Budgethouders moeten zich immers aan het wettelijk

minimumloon houden en werkgeverslasten betalen. Bij cliënten met een meervoudig com-

plexe handicap of een ernstig meervoudige handicap die een beroep doen op het PgB V&V

valt dit soms gunstiger uit.

In de praktijk kunnen de instellingen geen 24-uurs zorg leveren aan individuele budgethou-

ders met de budgetten die daarvoor zijn bedoeld. Ook de instellingen dienen zich aan wette-

lijk minimumloon en vaak ook aan CAO’s te houden. De budgetten voor V&V worden door-

gaans niet bij reguliere thuiszorginstellingen besteed, omdat deze duur zijn. Budgethouders

moeten, als ze het geïndiceerde aantal uren hulp willen inkopen, zelf een hulpverlener inhu-

ren in de twee-dagenregeling. De hulpverlener betaalt dan zelf de belasting en sociale lasten.

Budgethouders kiezen daar niet voor, maar doen het omdat het goedkoper is.

Vooral bij mensen met ernstige of meervoudige handicaps is nogal eens sprake van intensie-

ve zorgvraag. Als 24-uurs zorg noodzakelijk is en initiatiefnemers signaleren vroegtijdig in het

traject dat dit alleen realiseerbaar is in grotere wooninitiatieven met meer bewoners, zien

sommigen af van een budget en gaan over op een PVB of op zorg in natura. In deze gevallen

kun je spreken van noodgedwongen keuze.

10

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

2 De Taksatieschaal is een uitgave van het Taksatie Project Buro te Culemborg

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 72

11

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Zorginstellingen blijken soms bereid om het financieel tekort aan te vullen of door naast

gekwalificeerd personeel andere, goedkopere werknemers in te zetten, zoals ID banen.

Een bijkomend probleem bij initiatieven voor cliënten met meervoudige handicaps die voor

het jaar 2000 gestart zijn, is dat een combinatie van PgB VG en V&V nodig is om de zorg te

kunnen bekostigen, maar dat dit niet meer wordt toegestaan als er sprake is van verblijf.

Beroep op de hardheidsclausule VG is dan noodzakelijk.

In een van de initiatieven wordt gewag gemaakt van te lage PvB’s. Cliënten hebben hier

bezwaar tegen gemaakt, maar dit is niet bij allen gehonoreerd. De gang van zaken was niet

voor iedereen duidelijk.

In het geval van PvB dient niet de cliënt maar de zorginstelling in overleg met het zorgkantoor

te treden als een beroep op de hardheidsclausule nodig is. De cliënt heeft recht op de geïndi-

ceerde zorg, ondanks de uitkomst van dat overleg.

Kwaliteit van begeleiding

Wanneer een zorginstelling de begeleiding biedt is het personeel daar in dienst. Bewoners en

ouders zijn niet altijd gelukkig met de keuze van de begeleiders. Dit wordt met name

genoemd wanneer men niet van meet af aan bij een wooninitiatief betrokken is. Veel initia-

tiefnemers spreken met de zorginstelling af dat zij inspraak hebben bij de selectie van de

begeleiders in het wooninitiatief. Bij personeelswisseling biedt dit de mogelijkheid om een

begeleiders te zoeken die meer aan het verwachtingspatroon voldoen.

Een ander punt is de deskundigheid van begeleiders. Het is soms lastig om personeel te vin-

den met kennis van bepaalde handicap of werkend vanuit een specifieke invalshoek.

Bijvoorbeeld een begeleider met een antroposofische visie. Soms zetten initiatiefnemers zelf

personeelsadvertenties.

Een enkele maal wordt werkhouding van begeleiders genoemd. In de begeleidende sfeer lijkt

het voor het personeel dat al jaren werkzaam is binnen een voorziening soms lastig om op

een andere wijze ondersteuning te bieden, namelijk bij de cliënten aan huis. Hier gelden in

het werk de huisregels van de cliënt en niet van de instelling. Dit vraagt een omslag van aan-

bodgerichte naar een vraaggerichte benadering. Soms vinden begeleiders dit moeilijk. In de

situatie waarin dit werd gesignaleerd, stelde de zorginstelling een ambulant team van bege-

leiders samen.

Een knelpunt blijkt de wisseling van personeel. Er zijn voorbeelden waarbij de zorginstelling

steeds ander personeel inzet. De verklaring van cliënten hiervoor is dat het voor begeleiders

anders is om in een wooninitiatief te werken - waar ze steeds dezelfde cliënten begeleiden -

dan in een instelling. Dit is voor werkers niet altijd aantrekkelijk en de initiatiefnemers hadden

zich dit niet gerealiseerd. Een echte oplossing is nog niet gevonden.

Medezeggenschap wordt in dit verband ook meer en meer aan de orde gesteld. Binnen klein-

schalige wooninitiatieven is behoefte aan modellen waarmee men de medezeggenschap van

cliënten en ouders bij de zorgverlening kan regelen. Uiteraard vereist het PgB dat het om

individuele besteding en zorgcontracten gaat, maar inspraak en medezeggenschap in de zorg

heeft veelal betrekking op de gehele zorg in de woonvoorziening. Initiatiefnemers zijn nog

zoekende naar manieren om hierin gezamenlijk te opereren.

Tempo

Met name de bezwaarprocedure bij de hardheidsclausule kent lange doorlooptijden. Cliënten

kunnen het PgB voorlopig aanvaarden en vooruitlopend op de uitkomst van de procedure

vast starten met zorgverlening op beperkte schaal.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 73

Vaak komen PgB en woonruimte niet op hetzelfde moment beschikbaar en moet een periode

overbrugd worden. Zodra er woonruimte beschikbaar is zal de verhuurder een huurcontract

willen opstellen. Wanneer er op dat moment nog geen PgB is, kan geen zorg gerealiseerd

worden op de woonplek. Een enkele keer biedt een zorginstelling tijdelijk begeleiding, wan-

neer de overbruggingsperiode beperkt is. Zij financieren dit uit eigen middelen. Er is een

voorbeeld bekend van een startend wooninitiatief waarbij het realiseren van zorg op de

woonplek niet mogelijk bleek en de cliënten hebben afgezien van de woonruimte. De meest

handige volgorde is om eerst de aanvraag voor het PgB te doen. In de periode dat de woon-

ruimte nog niet beschikbaar is, kan vrij eenvoudig zorg op een alternatieve wijze worden

geregeld. Bijvoorbeeld begeleiding in de huidige woonsituatie, zelfredzaamheidtraining ter

voorbereiding op het zelfstandig wonen etc. Zo kan het toegekende PgB al worden ingezet

voordat de woonruimte ter beschikking komt.

Wonen en bouwen

Op het gebied van bouwen en wonen lopen initiatiefnemers tegen verschillende zaken aan.

Men moet rekening houden met regels en normen en de daaruit voortvloeiende kosten. Dit

sluit niet altijd aan op de eigen wensen en mogelijkheden. PgB en PvB zijn alleen voor de bet-

aling van de zorgkosten, zodat andere middelen gezocht moeten worden voor de betaling van

woonkosten.

Hieronder leest u hoe dit binnen de initiatieven werd opgelost.

Woonruimte vinden

De woningmarkt is krap, met name in de Randstad. Het vinden van geschikte huisvesting

duurt meestal lang. Vooral als men een aantal woningen naast elkaar zoekt, is de spoeling

dun.

In de huursector is met name in de minder dure segmenten sprake van schaarste en wanneer

er bouwkundige aanpassingen nodig zijn. Daarnaast zijn beschikbare woningen niet snel

vindbaar. Niet alle gemeentes houden bijvoorbeeld een actuele registratie van het bestand

aan aangepaste woningen bij.

Welke oplossingen heeft men voor deze problemen gevonden? De gemeente kan specifieke

doelgroepen voorrang geven, door een contingent woningen te reserveren. In sommige

gemeenten is een nieuw loket ingericht waar alle aangepaste woningen bekend zijn. Ook is er

een voorbeeld van een loket waarbinnen verschillende woningcorporaties verenigd zijn waar

de zorginstellingen terecht kunnen.

Wanneer er geen specifieke aanpassingen nodig zijn, nemen initiatiefnemers soms tijdelijk

genoegen met andere woonruimte dan zij wensen. Dit is een second best oplossing die voor

MCG-ers en EMG-ers niet mogelijk is. In gemeenten waar de druk op de woningmarkt hoog

is, aarzelt het gemeentebestuur wel eens om een bepaalde doelgroep een bevoorrechte posi-

tie te geven. Wanneer er geen passende woningen zijn, wordt ook wel gekozen voor nieuw-

bouw. Dit kun je ook niet echt een keuze noemen.

Het aantal geschikte woningen voor mensen die zorg nodig hebben is nog altijd te klein. De

komende tijd zullen de woningcorporaties een groot aantal woningen geschikt maken. Het

behoort ook tot de taak van wooncorporaties om te voorzien in woonvoorzieningen voor bij-

zondere groepen. Daarnaast heeft het Rijk afspraken met gemeenten gemaakt over woon-

voorzieningen voor zorgbehoevenden. Ondanks dat is de woningvoorraad die geschikt is voor

mensen met een verstandelijke handicap en/of lichamelijke beperking te klein.

12

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 74

13

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Woningaanpassing

Voor specifieke aanpassingen aan de woning kan men een beroep doen op de WVG. Dit geldt

voor aanpassingen die nodig zijn in verband met lichamelijke handicaps of ergonomische

belemmeringen, bijvoorbeeld lift voor trap of bad, handgrepen, wegnemen van drempels etc.

De woonvoorzieningen kunnen worden aangevraagd bij de gemeente, die de uitvoering in

handen heeft gegeven van een (inter)gemeentelijk indicatieorgaan (RIO). Men kan een voor-

ziening toegewezen krijgen of een vergoeding voor verhuizing naar een reeds aangepaste

woning. Een knelpunt is dat geen aanpassingen worden toegekend op grond van een verstan-

delijke handicap. Wanneer de handicap lichamelijke gevolgen heeft, kan men wel op grond

van ergonomische beperkingen een beroep op deze voorzieningen doen.

Het is mogelijk om bezwaar te maken tegen een WVG beschikking. Er is een voorbeeld

bekend van een cliënt waarbij de aanvraag werd afgewezen omdat men in de betreffende

gemeente van mening was dat de cliënt een inadequate woning had aangeschaft. De bedoel-

de cliënt heeft bezwaar gemaakt en werd in het gelijk gesteld.

Een WVG voorziening wordt individueel toegekend. Bij enkele initiatieven heeft het gemeen-

tebestuur toestemming gegeven om het maximaal toe te kennen bedrag aan WVG gelden

collectief in te zetten voor aanpassingen die voor de hele groep bewoners van belang zijn.

Er zit overigens vaak een lange periode tussen aanvraag en realisatie van WVG-voorzienin-

gen. Voor cliënten die nog niet in de bewuste gemeente wonen duurt dit vaak nog langer.

In een aantal gevallen zijn soortgelijke voorzieningen via verschillende kanalen gefinancierd.

Sommige initiatieven verkregen experimentstatus in het kader van projecten van de SEV,

waardoor extra financiële middelen beschikbaar kwamen. Andere initiatieven maakten

gebruik van de Tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling van VROM. Omdat cliënten de voor-

zieningen en/of vergoeding van de kosten bij veel verschillende loketten moeten aanvragen,

ervaren zij dit als onoverzichtelijk. Al met al zijn er veel mogelijkheden, maar het kost zowel

initiatiefnemers, als woningcorporaties als zorginstellingen een bijzonder grote krachtsinspan-

ning om zaken op elkaar af te stemmen.

Bouwnormen

Wanneer men woonruimte wil laten bouwen moet men op zoek naar een geschikte partner

voor realisatie van het project. De ervaring leert dat een woningcorporatie die bereid is om te

bouwen naar wens niet zo gemakkelijk te vinden is. Zeker niet in de omgeving van intramura-

le voorzieningen waar de vraag naar deconcentratie van woonruimte veelvuldig aan de orde

is of binnen wat oudere gemeentes.

Bij het (laten) bouwen/aanpassen van woonruimte moet worden voldaan aan wet- en regel-

geving, maar ook aan de eisen die verhuurders stellen. Zo moeten woningen voldoen aan

eisen van het Bouwbesluit, ARBO wetgeving en aan brandveiligheidseisen.

Alle woningen dienen aan het Bouwbesluit te voldoen. Projectontwikkelaars en gemeenten

zijn bekend met deze regels. Als de wensen/behoeften van initiatiefnemers niet stroken met

de eisen van het Bouwbesluit, kan soms met goede argumentatie ontheffing worden verkre-

gen. Dispensatie bleek mogelijk voor veranderingen aan woningen met het Seniorenlabel.

Er zijn bijv. ARBO-eisen voor verzorgings- verblijfs- en oefenruimten. Voor brandveiligheid

gelden landelijk uniforme richtlijnen waar gebouwen minimaal aan moeten voldoen al naar

gelang de bestemming. Gemeentes zijn bevoegd om deze normen aan te vullen.

Initiatiefnemers en projectontwikkelaars moeten zich daarover laten informeren. Men kan zich

laten bijstaan door adviesbureau’s die op dat gebied deskundig zijn. Dit is handig tijdens het

overleg met de brandweer die inspecteert en de gemeente die de vergunning verleent.

Daarnaast stroken sommige bouweisen niet met de voorwaarden voor verkrijging van huur-

subsidie. Er is een voorbeeld bekend waarbij in de bouwplannen de verhouding tussen geza-

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 75

menlijke ruimte en privé ruimte aangepast moest worden om voor huursubsidie voor onzelf-

standige wooneenheden in aanmerking te komen.

Bestemmingsplannen

Als cliënten zelf een woning huren of kopen is er sprake van een woonbestemming. Wanneer

een zorginstelling wil optreden als eigenaar/verhuurder is sprake van een zorginstelling. Als

er een woonbestemming op de gewenste locatie rust en men wil er een zorginstelling

vestigen, dan moet het bestemmingsplan aangepast worden. Tegen wijziging van bestem-

mingsplannen kunnen burgers wettelijk bezwaar maken. Ook bij verbouwing of uiterlijke

aanpassingen van een (gepland of bestaand) gebouw kan een wijziging van het bestem-

mingsplan nodig zijn. Ook wanneer men bijvoorbeeld twee woningen wil samenvoegen tot

een woning is toestemming van de gemeente vereist. Dit opent de mogelijkheid voor omwo-

nenden om bezwaar te maken tegen de (voorgenomen) veranderingen. Dat is een wettelijke

mogelijkheid waarvan elke burger gebruik kan maken. Hiervan zijn diverse voorbeelden.

Soms wijzigen de oorspronkelijke plannen niet ingrijpend maar treedt aanzienlijke vertraging

op door de inspraakprocedure. Dit kan tot gevolg hebben dat bestedingstermijnen voor subsi-

dies of budgetten zijn verstreken of dat men de gewenste zorg niet tijdig realiseren kan.

Wat kost het?

Wooninitiatieven krijgen te maken met kosten voor bouw of huur en voor de inrichting; daar

komen eventueel nog kosten bij voor woningaanpassing. Bij de in dit boekje beschreven ini-

tiatieven gaat het om scheiding van wonen en zorg en niet om AWBZ-gefinancierde voorzie-

ningen. Cliënten dragen in principe zelf alle kosten die te maken hebben met wonen en

levensonderhoud.

Kosten voor de bouw

Het bekostigen van de bouw levert knelpunten op wanneer men aan extra normen moet vol-

doen. Gelukkig zijn er steeds meer gemeentes die woningen in de sociale sector levensloop-

bestendig willen laten bouwen. Ze realiseren dit met convenanten met corporaties. Andere

gemeentes hanteren de gedragslijn dat woningen marktconform ontwikkeld dienen te wor-

den. Daardoor kan een spanningsveld ontstaan tussen de specifieke wensen aan de ene kant

en de afzetbaarheid op de markt anderzijds, maar ook tussen het beschikbare budget en de

uiteindelijke marktprijs van de woning.

Wanneer in de woningen veel bouwkundige aanpassingen nodig zijn, aarzelen ook de eige-

naars/verhuurders doorgaans of ze willen laten bouwen. Dit heeft grofweg twee oorzaken.

In de eerste plaats willen de woningcorporaties graag zekerheid dat de huurder de kosten

dragen van het verwijderen van bouwkundige aanpassingen wanneer de woning wordt verla-

ten. Dit is een bijna onmogelijke opgave. Het bezwaar wordt wel ondervangen door langjarige

huurcontracten op te stellen. Deze aarzeling komt voort uit de gedachte dat de aanpassingen

de afzetbaarheid van de woningen op de markt beperken. Het is nog maar de vraag of die

veronderstelling wel realistisch is. De tendens in de woningbouw is namelijk dat het meer en

meer gebruikelijk is om levensloopbestendig, dus aanpasbaar te bouwen. De landelijke over-

heid vraagt dit ook van gemeentes. Waarschijnlijk zijn met toenemende vergrijzing van de

bevolking altijd wel gegadigden te vinden voor woningen met brede deuren en een ruime

badkamer.

In de tweede plaats lukt het betrokkenen vaak niet om de financiering van de bouwkosten vol-

ledig gedekt te krijgen. Bij kleinschalige initiatieven en woonzorgcomplexen voor ernstig of

meervoudig gehandicapten, en mensen met lichamelijke beperkingen zijn altijd wel aanpass-

ingen nodig, zoals brede gangen, drempelloos, automatische deuren, grote (brancard) liften,

14

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 76

15

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

alarmeringsvoorzieningen, ruimten voor zorgverlening en -personeel, grote baskamers en

gemeenschappelijke ruimten.

Voor de financiering van deze aanpassingen bestaan onvoldoende mogelijkheden. Soms zijn

woningcorporaties of zorginstellingen bereid om financieel bij te dragen in de onrendabele

top. Ook is een geval bekend waar de woningbouwvereniging een voorschot verleende op het

tekort in de bouwkosten dat weer via de huur wordt geïnd en een geval waar de gemeente en

de woningbouwvereniging bereid waren een subsidie van enkele tonnen te verstrekken. Dit

zijn echter ad-hoc oplossingen.

Er is een extra subsidiemogelijkheid voor zorginfrastructuur binnen de Tijdelijke woonzorg-

stimuleringsregeling. Deze geldt tot 1 oktober 2003 en dekt de kosten tot een maximum van

_ 6.807 per woning en een maximum van _ 453.780 per project.

In de praktijk betekent dit dat bijna altijd een deel van de (ver)bouwkosten niet kan worden

afgedekt. Dit leidt ertoe dat initiatiefnemers hun heil zoeken in fondswerving, donaties, prijs-

vragen, sponsoracties of schenkingen om de kosten op te kunnen brengen.

Duidelijk is, dat men niet kan aannemen dat de gekozen oplossingen structureel inzetbaar zijn

Inrichtingskosten

De kosten voor de inrichting van privé (individuele) ruimtes worden vaak door bewoners zelf

gedragen. Voor specifieke meubels (bijvoorbeeld aangepaste stoel of bed) kan men bij de

zorgverzekeraars een individueel een beroep doen op een AWBZ-zorgvoorziening.

Maar in wooninitiatieven wonen vaak meer bewoners, zodat er gezamenlijke ruimtes nodig

zijn. De inrichtingskosten daarvan zijn altijd voor rekening van de bewoners zelf. Om hierin te

voorzien worden soms sponsoracties gehouden of werft men fondsen of vraagt men giften.

Exploitatiekosten

De reguliere exploitatie wordt gevormd door kosten voor huur dan wel hypotheek, vaste las-

ten zoals gas, licht, water en verzekeringen, levensonderhoud en onderhoud van de woning

etc. In principe dragen cliënten deze kosten zelf en betalen dit uit inkomen of uitkering.

Vooral bij bewoners jonger dan 18 jaar die geen eigen inkomen hebben is dit een bekend knel-

punt. Ouders kunnen als hun kind uitwonend is wel dubbele kinderbijslag aanvragen; dit ver-

licht het probleem enigszins. In deze gevallen dragen ouders daarnaast ook altijd zelf bij in het

levensonderhoud van de kinderen.

Soms vindt een nieuwbouwproject plaats op het terrein van een instelling die de grond tegen

een symbolische bedrag beschikbaar stelt, zodat de huurprijs laag kan blijven.

Wie ouder is dan 18 jaar kan huursubsidie aanvragen bij de gemeente. Er zijn normen voor

het inkomen en voor de huurprijs om in aanmerking te komen voor huursubsidie. Ook moet

de woonruimte voldoen aan bepaalde voorwaarden. Soms moet ook de zorgverlening en de

verhuurder aan criteria voldoen. Probleem is dat gemeentes en woningcorporaties niet altijd

goed op de hoogte zijn van de geldende criteria en dat de initiatiefnemers over juiste informa-

tie moeten beschikken om de financiële haalbaarheid van hun plannen te kunnen beoordelen.

Knelpunt hierbij is, dat verstandelijk gehandicapte jongeren onder de 18 jaar ca. _ 5.000 meer

PgB VG per jaar krijgen. Zij hebben geen recht op huursubsidie, maar mogen het extra PgB

niet besteden aan woonlasten. Dit vraagt een zeer substantiële bijdrage van de ouders in de

woonlasten van hun kinderen tot 18 jaar.

Onvoorziene uitgaven

Ook in situaties waarbij de woonruimte niet volledig is bewoond (onderbezetting) moeten de

exploitatiekosten worden opgebracht. Er zijn voorbeelden bekend waarin de zorginstelling of

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 77

de woningcorporatie die zich garant stelt voor de exploitatietekorten die voortvloeien uit

opengevallen plaatsen. Aan deze oplossing is de consequentie verbonden dat de betaler

mede bepaalt welke kandidaat de opengevallen plaats mag opvullen. Cliënten spreken soms

af dat zij toch medezeggenschap bij de selectie van kandidaat-bewoners houden. Soms dra-

gen ouders de kosten een periode lang zelf.

Hoewel men onderbezetting niet kan voorzien, zijn er initiatieven die hier tevoren afspraken

over maken. Dit zou een vast punt in de voorbereiding van initiatieven moeten zijn. Men doet

er goed aan om tevoren onderlinge afspraken te maken over de toewijzing van vrijkomende

woningen/appartementen. Soms is ook afstemming met de gemeente nodig als er uitzonde-

ringen gemaakt worden op het bestaande beleid van woonruimteverdeling.

Een andere onvoorziene kostenpost die gesignaleerd wordt, is dat de huursubsidie te laat

wordt uitbetaald. In een voorkomend geval schoten de ouders van cliënten het bedrag voor.

Zorginstellingen verhogen vaak hun prijzen jaarlijks en de indexering van het PGB voorzag

daarin niet vanaf de start van de regeling. Het gevolg is dat cliënten die vanaf het begin een

budget hebben, steeds minder zorg voor hetzelfde geld kunnen kopen. Hoewel het cliënten

vrij staat om een andere zorginstelling te kiezen, komt dit in de praktijk zelden voor. Handiger

is het om een en ander in het contract met de zorginstelling afdoende te regelen.

De praktijk leert dat niet iedereen tijdig aan brandbeveiligingsinstallaties denkt, wardoor plot-

seling een extra kostenpost ontstaat. Dit kan soms duizenden euro’s belopen.

Tempo

Wanneer woningaanpassing nodig is, duurt het realiseren van een initiatief beduidend langer.

Dit is ook het geval wanneer bestaande woningen ongeschikt zijn en men nieuw moet laten

bouwen, of men het eigen plan moet inpassen in bestaande nieuwbouwplannen van de

gemeente. Wanneer de cliënten nog niet in de gemeente wonen, blijkt het lastig om WVG toe-

zeggingen en hulpmiddelen tijdig te kunnen regelen. Deze vertraging duurt soms voor zorg-

vragers te lang. Men zoekt dan naar tussenoplossingen.

Rechtsvorm

Het komt nogal eens voor dat woningcorporaties het liefst een partij tegenover zich willen

hebben om het contract mee af te sluiten. Men wil graag dat cliënten of hun ouders een

rechtspersoon vormen waarmee zij een overeenkomst kunnen aangaan. Er zijn voorbeelden

waarbij de betrokken ouders een stichting hebben opgericht. Dit komt nogal eens voor bij

ouders van cliënten met een verstandelijke handicap. De stichting huurt de woonruimte en

verhuurt deze door aan de bewoners. Dit brengt voor de stichting ook verplichtingen met zich

mee, want een stichting mag geen winstoogmerk hebben.

Sommige initiatiefgroepen roepen een rechtsvorm in het leven met het oog op het verwerven

van fondsen, donaties en legaten, zodat ze de financiering van het initiatief kunnen aanvullen.

16

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 78

17

SUCCESFACTOREN BIJ NIEUWE WOONINITIATIEVEN

3 VOORLOPIGE CONCLUSIES

Belemmeringen en kansen

Het realiseren van een wooninitiatief kost doorgaans veel tijd en wie er voor het eerst mee te

maken krijgt, wordt met veel vragen geconfronteerd. De meeste initiatiefnemers zijn zeer

tevreden over het resultaat: het wooninitiatief geeft mensen met een handicap meer regie

over hun leven.

De vraag naar de haalbaarheid is minder eenduidig te beantwoorden. Met name de financiële

problemen waar men in de initiatieven tegenaan loopt zijn soms niet eenvoudig oplosbaar.

Bijna alle aangedragen oplossingen zijn ad-hoc en niet structureel. De knelpunten op andere

gebieden zonder financiële consequenties zijn vaak wel overkomelijk. Er zijn ook groepen die

aangeven dat zij weinig knelpunten hebben ondervonden.

Een voorzichtige conclusie is dat initiatieven sneller kunnen worden gerealiseerd door verbe-

tering van de ondersteuning. Soms zien initiatiefgroepen zich genoodzaakt om ‘met minder

genoegen te nemen’, met andere woorden, ze stellen hun doelen bij en zoeken naar een

compromis met betrokken organisaties. Dat is onder andere afhankelijk van de kenmerken

van de gehandicapten, de samenstelling en het netwerk van de groep, de subsidiewegen die

dat opent en de samenwerking met andere partijen.

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 79

Wooninitiatieven RAPPORT-bw¥¥¥¥ 04-06-2003 14:40 Pagina 80