Social Media en Socialiteit (Moekotte - O&G 2012 Nr 4)

3

Click here to load reader

description

De invloed van social media neemt in een hoog tempo toe. Dat is merkbaar in de wijze waarop mensen met elkaar communiceren, samenwerken, kennis delen, verbanden aangaan, relaties onderhouden en gemeenschappenvormen. Zowel privé- als beroepsmatige activiteiten worden steeds vaker gecombineerd met digitale contacten, vormen van online samenwerking en de inrichting van virtuele gemeenschappen of sociale netwerken. Deze ontwikkelingen roepen vragen op als: wat zijn kenmerken van social media? Welke veranderingen zien we in het media- en informatielandschap en welke in het sociale landschap? Spelen social media een rol in onderwijs en zorg? En is het vooral de jonge generatie die gebruik maakt van social media? Bij de beantwoording van die vragen benutten we de inzichten uit de wetenschap waarover we op dit moment beschikken.

Transcript of Social Media en Socialiteit (Moekotte - O&G 2012 Nr 4)

Page 1: Social Media en Socialiteit (Moekotte - O&G 2012 Nr 4)

Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs

N u m m e r 4 – j u n i 2 0 1 2

3w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l

Social media en socialiteit

KenmerkenSocial media worden gekenmerkt door een diversiteit aan ver-schijningsvormen en gebruiksmogelijkheden. 23Dingen (http://www.23dingen.nl/) is een voorbeeld van een online cursus die spe-ciaal is ontwikkeld voor bibliotheekmedewerkers, om hen kennis te laten maken met een ‘blog’, een ‘wiki’, ‘social bookmarking’, ‘micro-blogging’, om maar een paar van de 23 dingen te noemen. De door-braak van social media bij het grote publiek aan het begin van deze eeuw, was de aanleiding om de term ‘web 2.0’ te introduceren. Deze term wordt vaak als synoniem gebruikt voor ‘social media’ of varian-ten als ‘social software’ en ‘interactieve applicaties’. Bij social media gaat het om interactie, delen, vrij beschikbare tech-nologie. In de beroepscontext worden ze bijvoorbeeld gebruikt voor marketing-, organisatie-, communicatie- of onderwijsdoeleinden. Het aantal contexten waarin social media hun invloed inmiddels doen gelden is groot. Door de wijde verspreiding van social media en de vele verschijnings-vormen en gebruiksmogelijkheden staat de ‘theorievorming’ nog in de kinderschoenen. Het verschijnsel is jong. Het onderzoek komt nog maar net op gang. Niettemin een poging om te schetsen wat social media inhouden, van welke invloeden sprake is en wat de effecten van social media zijn.

Omgaan met informatie en omgaan met de anderSocial media worden enerzijds gekoppeld aan de productie van in-houd (content) door middel van deze media. Dit leidt tot een defini-tie zoals gehanteerd door Wikipedia en Kennisnet: ‘Platformen waar gebruikers zonder of met minimale tussenkomst van een professionele re-dactie de inhoud verzorgen’. De nadruk ligt hier op het informeren, de-len of ontwikkelen van kennis. Andere platformen richten zich meer op sociale interactie. Op deze platformen, ook wel aangeduid als ‘sociale netwerken’, staan sociale processen centraal en worden sociale media gedefinieerd als middel om georganiseerde vormen van gezamenlijk acteren te faciliteren. De na-druk ligt op het onderhouden van vriendschappen, het ontwikkelen van een identiteit of het aangaan van nieuwe relaties. Het is dan ook

De invloed van social media neemt in een hoog tempo toe. Dat is merkbaar in de wijze waarop mensen

met elkaar communiceren, samenwerken, kennis delen, verbanden aangaan, relaties onderhouden en ge-

meenschappen vormen. Zowel privé- als beroepsmatige activiteiten worden steeds vaker gecombineerd

met digitale contacten, vormen van online samenwerking en de inrichting van virtuele gemeenschappen of

sociale netwerken. Deze ontwikkelingen roepen vragen op als: wat zijn kenmerken van social media? Welke

veranderingen zien we in het media- en informatielandschap en welke in het sociale landschap? Spelen social me-

dia een rol in onderwijs en zorg? En is het vooral de jonge generatie die gebruik maakt van social media? Bij de beantwoording

van die vragen benutten we de inzichten uit de wetenschap waarover we op dit moment beschikken.

Paulo Moekotte *

niet verwonderlijk dat inmiddels een op de vijf relaties in Nederland tot stand komt via sociale netwerken. Verschillende wetenschappelijke disciplines, zoals de media- en communicatieweten-schappen, culturele antropologie en ook so-ciologie en psychologie, zijn zich de laatste jaren intensiever gaan bezighouden met de ontwikkeling en invloeden van social me-dia. In de volgende paragrafen enkele voor-beelden.

Het media- en informatielandschapMediawetenschapper Jenkins (2006) consta-teert dat er sprake is van een verandering van het medialandschap. Volgens hem groeien oude en nieuwe media steeds meer naar el-kaar toe en ontstaan er voor individuele ge-bruikers nieuwe mogelijkheden om zich te profileren en te uiten. Hij introduceert het begrip ‘participatory culture’ (participerende cultuur). Hij maakt overigens een uitdruk-kelijk onderscheid tussen ‘interactieve tech-nologie’ en ‘participatie’: online actief zijn staat nog niet gelijk aan culturele participa-tie. Jenkins constateert dat niet alle jonge-ren/gebruikers even makkelijk met nieuwe media omgaan en daarom lijken te worden uitgesloten van deelname. Hij spreekt in dat verband van een ‘participation gap’. Volgens hem moeten jongeren leren hun eigen werk en dat van anderen te waarderen en sociale media te bezien in een bredere sociale en cul-turele context. Schäfer (2008), eveneens een mediawetenschapper, kritiseert het gemak

Over grenzen, vraagstukken en regels

Page 2: Social Media en Socialiteit (Moekotte - O&G 2012 Nr 4)

Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs

N u m m e r 4 – j u n i 2 0 1 2

4w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l

waarmee sommige wetenschappers het ge-bruik van social media gelijkstellen met bur-ger- en democratische participatie. Interactie-ve technologie belichaamt volgens hem de macht die bedrijven nog steeds over gebrui-kers kunnen uitoefenen door middel van het ontwerp. De gebruikers hebben volgens hem dus helemaal niet de veronderstelde controle over deze productiemiddelen.Ook het informatielandschap verandert. Ou-deren en laagopgeleiden blijken de groot-ste achterstand te hebben qua vaardigheden (Van Deursen, & Van Dijk 2011), minder te profiteren van de informatievoorzieningen in de maatschappij (Schönbach & De Waal, 2011) of tot de harde kern van niet-gebrui-kers te horen (Huysmans & De Haan, 2010). Maar er is ook goed nieuws: het sociale ge-bruik van nieuwe media lijkt een ingang te zijn om deze groepen toch online te krijgen en meer vaardigheden op te laten doen (De Haan & Adrichem, 2010). Interessant is ook de constatering, dat het publieke debat over waarden en normen in de informatiemaatschappij steeds meer onli-ne plaatsvindt door de rol van nieuwe media (WRR, 2007). Niet alleen is er veel onduidelijk-heid over de spelregels in deze nieuw publieke arena (RMO, 2011), ook is het de vraag of een ieder wel vaardig genoeg is om aan dat debat deel te nemen en door wie men zich vertegen-woordigd voelt (Jensen, 2011). Volgens filoso-fe Jensen is persoonlijke informatie verworden tot een verhandelbaar goed en is het verhan-delen van intimiteit dé manier om macht te verwerven in de media en de politiek.

Het sociale landschapWat is de aard van de online sociale relaties? Zijn deze te vergelijken met relaties in het ‘echte’ leven of hebben ze een heel ander, ei-gen karakter? Wittel (2001) stelt dat sociale re-laties in online netwerken geen historisch bi-ografische verbondenheid uitdrukken, maar voornamelijk informatief zijn en vluchtig. Volgens Mejias (2007) ben je in een netwerk vooral waardevol als je beschikt over veel in-formatie en die inbrengt. Fysieke nabijheid doet er niet toe, afstand speelt geen enkele rol meer. De Nederlandse onderzoekster Van den Boo-men (2007) stelt dat in online netwerken wel sprake kan zijn van solidariteit en ver-bondenheid, ook al is die wellicht vluchtig en van korte duur. Zij verwijst onder andere naar acties en goede doelen waar mensen iets voor over hebben. Voor Dreyfus (2004) is on-line verbondenheid geen echte verbonden-

heid. Hij stelt dat pas van echte verbondenheid mag worden gespro-ken wanneer de in netwerken gecreëerde waarden, zoals identiteit, kennis en vaardigheden, worden vertaald naar de ‘offline wereld’. Pas daar zijn ze relevant, van belang en doen ze ertoe.Mejias, wiens onderzoek zich richt op sociale nabijheid in netwer-ken, is net als mediawetenschapper Schäfer kritisch over de rol van de technologie. Het is volgens hem zaak om te waken voor een mogelijk verstikkende invloed van de netwerk ‘economics’, waar het sociale aan ondergeschikt kan raken. De Vries (2009) wijst erop dat de onaf-gebroken verbinding tussen netwerkleden leidt tot een vorm van ‘ab-sent presence’: altijd online aanwezig en bereikbaar zijn. Deze vorm van hyperconnectiviteit en de effecten op ‘samen zijn’ en ‘samen le-ven’, kunnen voor mensen een reden zijn zich af te wenden van so-ciale netwerken. De dwang om altijd bereikbaar en in verbinding te willen zijn (‘fear of missing out’) kan voor jongeren bijvoorbeeld al een reden zijn hun smartphone ’s nachts niet uit te schakelen of in de klas niet af te willen geven. En het beeld van mensen die twitterend over straat lopen, met de blik uitsluitend gericht op hun kleine ven-ster op de wereld, begint ook al aardig ingeburgerd te raken.Onderzoek door psychologen (Hughes, Rowe, Batey & Lee, 2012) onder Twitter- en Facebookgebruikers heeft inmiddels uitgewezen dat persoonlijkheidskenmerken van mensen van invloed zijn op de keuze van en voorkeur voor bepaalde platformen. Zo lijken Twitter-gebruikers meer behoefte te hebben aan informatie dan aan socia-le omgang. Mensen die aan Facebook de voorkeur geven zijn over het algemeen jonger, socialer en emotioneel gevoeliger. Degenen die Twitter gebruiker om te socialiseren scoren hoog qua openheid maar laag wat betreft nauwgezetheid en ze zijn overwegend minder sociaal.

Het onderwijskundige landschapTot slot nog kort iets over recent onderzoek met een onderwijskun-dige invalshoek. Twee belangrijke misvattingen zijn rechtgezet door onderzoekers die hebben gekeken naar het mediagebruik van jonge-ren. De eerste betreft de misvatting dat alle jongeren, als ‘Net-genera-tie’, op een identieke en even intensieve manier gebruikmaken van het internet. Uit onderzoek (Van den Beemt, Akkerman & Simons, 2010) komt naar voren dat er een onderscheid moet worden gemaakt in patronen van gebruik en dat gebruikers tot verschillende subcul-turen behoren. De tweede misvatting heeft betrekking op de veron-derstelde vaardigheid van jongeren. Jongeren zijn helemaal niet zo vaardig als over het algemeen wordt verondersteld. Verder blijkt dat de jeugd een beperkt aantal applicaties inzet om te leren of te sociali-seren en dat nieuwe technologie geen ingrijpende invloed heeft op de wijze van kennisontwikkeling en -deling. Onderzoek naar de rol van social media in de praktijk van het be-roepsonderwijs is in de afgelopen jaren geïnitieerd door Kennisnet. Dit onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat social media veel moge-lijkheden bieden. Zo stellen Onstenk (2007), Kanters et al. (2009) en Moekotte (2010) dat social media goed kunnen dienen als instrumen-ten voor samen werken en samen leren, bekende elementen van het hedendaagse, sociaal constructivistische onderwijs. In veel gevallen is er echter sprake van een moeizaam proces en lijkt er vooral een ge-brek te zijn aan pedagogisch-didactische visie en vaardigheden van de zijde van docenten (Kral, 2009; Martens, 2011). Kral durft zelfs te stel-len, dat het nog eens 15 jaar zal duren, alvorens alle docenten ICT en met name social media daadwerkelijk en gericht gaan inzetten.Hoewel onderzoek in de beroepspraktijk van de zorgsector nog schaars is, is een onderzoek van de Universiteit van Tilburg het ver-

Page 3: Social Media en Socialiteit (Moekotte - O&G 2012 Nr 4)

Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs

N u m m e r 4 – j u n i 2 0 1 2

5w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l

melden waard. Dit onderzoek wijst uit dat zorgprofessionals steeds vaker op social media te vinden zijn, evenals patiënten. Maar wat blijkt: artsen en verpleegkundigen ‘connecten’ vooral met elkaar en patiënten zoeken juist steun bij medepatiënten. Volgens de redactie van het platform ‘Zorg en ICT’ is dat een belangrijke reden om de dialoog tussen zorgprofessionals en patiënten door middel van social media te ondersteunen!

Niet alleen jongerenVeel onderzoekers verbinden social media met de leefstijl en cultuur van jongeren. Dit is de aanleiding om in studies te wijzen op de ver-antwoordelijkheid en opvoedkundige rol van het onderwijs:• hoelerenwe(jongeren)producerenenonzesocialeenculturele

acties te waarderen in een sociale, culture en juridische context (Jenkins, 2006);

• hoelerenwe(jongeren)onderhandelenoversocialenabijheidenruimte (Mejias, 2007);

• hoelerenwe(jongeren)risico’sjuistinteschattenendekansenbeter te benutten (De Haan, 2010).

Maar ook andere generaties maken steeds intensiever gebruik van so-cial media. De volgens Lovink (2012) obsessieve focus op jongeren als het gaat om social media gebruik en netwerkcultuur, is voor hem re-den onderzoek voor te stellen naar de economische, politieke, kunst-zinnige en technologische aspecten van online platforms. Hij wijst op het gebrek aan kennis over alternatieven, naast de bekendste ‘so-cial media monopolies’ als Facebook. Als directeur van het Institute of Network Cultures heeft hij recentelijk een onderzoeksprogramma met de titel ‘Unlike Us’ in het leven geroepen.Door de snelheid waarmee social media zich ontwikkelen lijkt de houd-baarheid van de gehanteerde definities in het geding te zijn. Ze lijken elkaar steeds meer te overlappen en samen te vallen. De wijze waarop een platform als Facebook zich ontwikkelt, kan als voorbeeld dienen. ‘Met Facebook ben je verbonden en deel je alles met iedereen in je le-ven’, luidt de veelzeggende kreet op het openingsscherm. Aanvankelijk bedoeld als profielsite voor studenten, stelt Facebook alles in het werk om die kreet ook waar te maken. Het richt zich allang niet meer uitslui-tend op studenten, maar wil ook een omgeving zijn voor samen wer-ken en leren. Het enorme aantal Facebookgebruikers lijkt erop te wij-zen dat zij het prettig vinden dat een grote hoeveelheid functionaliteit op één platform voorhanden is. Wat dat betekent voor de verhouding tussen gebruikers en netwerkeigenaar zal de tijd uitwijzen.

Nieuwe tools vragen om nieuwe rulesNaast onderzoek naar vaardigheden, motieven en voorkeuren, werpt het gebruik van social media ook heel andere vragen op, onder meer ethische. Te denken valt dan aan concepten als vertrouwen, weder-kerigheid en gelijkwaardigheid. In veel gevallen zullen professionals, bijvoorbeeld degenen die werkzaam zijn in het onderwijs of de zorg, hun professionele ruimte moeten benutten om met elkaar de spelre-gels te bepalen voor het samen werken en leren, en voor de omgang met studenten en patiënten.

Referenties- Van den Beemt, A., Akkerman, S, & Simons, P.R.J. (2010). The use of interactive

media among today’s youth: Results of a survey. Computers in Human Behavior, 26(5), 1158-1165.

- De Haan, J. (2010). NL Kids online Nieuwe mogelijkheden en risico’s van inter-netgebruik door jongeren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

- De Vries, I. (2009) The vanishing points of mobile communication. In M. van den Boomen, S. Lammes, A. S. Lehmann, J. Raessens, & M. T. Schäfer (red.), Digital

Material: Tracing New Media in Everyday Life and Technology (pp 81-93). Amsterdam: Amsterdam University Press.

- Dreyfus, H. (2004). Nihilism on the information highway: Anonymity versus commitment in the present age. In A. Feenberg & M. Bakardjieva (Eds.), Community in the digital age: Philosophy and prac-tice (pp. 69-82). Lanham, MD: Rowman & Little-field.

- Hughes, D.J., Rowe, M., Batey, M., & Lee, A. (2012). A tale of two sites: Twitter vs. Facebook and the per-sonality predictors of social media usage. Comput-ers in Human Behavior, 28(2), 561–569.

- Jenkins, H. (Ed.) (2006). Confronting the chal-lenges of participatory culture: Media education for the 21st century. Geraadpleegd op http://digi-tallearning.macfound.org/atf/cf/%7B7E45C7E0-A3E0-4B89-AC9C-E807E1B0AE4E%7D/JENKINS_WHITE_PAPER.PDF

- Jensen. S. (2011). Voor en namens anderen praten. Een kleine filosofie van het woordvoerderschap. Ver-wey-Jonker/SER-lezing Namens wie spreek jij eigen-lijk? Over representatie in de netwerkmaatschappij. Ge-raadpleegd op http://www.ser.nl/~/media/Files/Internet/Congressen/2011/20111117/20111117_lezing_jensen.ashx

- Kanters, E., Van Vliet. H., Ringersma, D., Zwaan, M., Zwaan. B., Kokkeler, B., & Bossers, G. (2009). Wat punt nul...? Web 2.0 en voortgezet onderwijs mbo-leerlingen Een kwalitatief onderzoek naar het ge-bruik van in-formele leermiddelen en Web 2.0 door leerlingen van voortgezet onderwijs en mbo in het onderwijs. Zoe-termeer: Kennisnet.

- Kral, M. (2009). Vijftien jaar onderwijs en ict in vo-gelvlucht. In G. Geerdink, (red.), Het kind, de leer-kracht en het onderwijs; terugblikken en vooruitz-ien. Uitgegeven ter gelegenheid van de tiende Frank Stötelerlezing, Hogeschool van Arnhem en Nijme-gen.

- Lovink, G.W. (2012). Networks Without a Cause A Critique of Social Media. Cambridge (UK): Polity Press.

- Martens, R. (2011). Zin in onderzoek. Docentpro-fessionalisering. Oratie. Heerlen: Open Universiteit Nederland.

- Mejias, U. (2007). Networked Proximity: ICTs and the Mediation of Nearness (Doctoral Dissertation). Geraadpleegd op http://blog.ulisesmejias.com/wp-content/uploads/2007/12/mejias__networked_proximity.pdf

- Moekotte, P.B.F. (2010). Sociale media middel voor participatief leren. Onderwijs en Gezondheidszorg, 43(7), 3-9.

- Onstenk, J. (2007). Web 2 in de BVE. Informele digi-tale leermiddelen en Web 2.0 in het beroepsonder-wijs. Zoe-termeer: Kennisnet Ict op school.

- Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2011). De nieuwe regels van het spel. Internet en publiek debat. Den Haag: RMO.

- Schäfer. M.T. (2008). Bastard Culture! User par-ticipation and the extension of cultural industries (Doctoral Dis-sertation). Utrecht: University of Utrecht.

- Schoondorp, M. (2010). Sociale media en de kansen voor het onderwijs. Rapport SURFnet/Kennisnet.

- Van den Boomen, M. (2007) Van gemeenschap via webnetwerk naar datawolk. In J. Steyaert & J. de Haan (red.) Jaarboek ICT en samenleving 2007: Ge-woon digitaal (pp.129-148). Amsterdam: Boom.

- Van Deursen, A. & Van Dijk, J. (2011). Trendrapport Computer- en Internetgebruik 2011. Een Neder-lands en Eu-ropees perspectief. Enschede: Universit-eit Twente / Center for e‐Government Studies.

- Wittel, A. (2001). Toward a Network Sociality. Theo-ry, Culture & Society, 18(6), 51-76.

- Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2007). Identificatie met Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.

* Drs. P.B. F. (Paulo) Moekotte, Senior beleidsadviseur van het ROC van Twente