Opkomst en verval van de Vlaamse...

81
Universiteit Gent Faculteit Toegepaste Wetenschappen Vakgroep Civiele Techniek, Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning Vakgroepvoorzitter: Prof. Georges Allaert Opkomst en verval van de Vlaamse binnensteden vanuit een historisch-morfologische invalshoek Joris Velleman Promotor: Prof. Floris Alkemade Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van gediplomeerde in de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke planning Academiejaar 2005-2006

Transcript of Opkomst en verval van de Vlaamse...

Page 1: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

Universiteit Gent

Faculteit Toegepaste Wetenschappen

Vakgroep Civiele Techniek, Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning

Vakgroepvoorzitter: Prof. Georges Allaert

Opkomst en verval van de Vlaamse binnensteden

vanuit een historisch-morfologische invalshoek

Joris Velleman

Promotor: Prof. Floris Alkemade

Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van gediplomeerde in

de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke planning

Academiejaar 2005-2006

Page 2: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

2

Page 3: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

3

Universiteit Gent

Faculteit Toegepaste Wetenschappen

Vakgroep Civiele Techniek, Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning

Vakgroepvoorzitter: Prof. Georges Allaert

Opkomst en verval van de Vlaamse binnensteden

vanuit een historisch-morfologische invalshoek

Joris Velleman

Promotor: Prof. Floris Alkemade

Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van gediplomeerde in

de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke Planning

Academiejaar 2005-2006

Page 4: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

4

Voorwoord In plaats van de traditionele opsomming te geven van iedereen die mij geholpen heeft (u weet wie u bent), wil ik mij in dit voorwoord richten tot iedereen die de ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft deze (de stad, niet de planner – al is dat vaak ook voor hem het geval) een ongeordende en soms zelfs chaotische indruk. De onderliggende morfologische structuur ontgaat ons gewoonweg. Met deze scriptie wil ik aantonen dat die wel degelijk aanwezig is en op welke manieren deze ontwikkelingen gestuurd werden. Hopelijk leidt dit tot een beter begrip, zodat nieuwe projecten niet meer respectloos de oude structuren letterlijk van de kaart vegen. Of omgekeerd, dat men al te historiserend omgaat met onze dagelijkse leefomgeving. Maar uiteraard wil ik vooral dat u tijdens het lezen van deze scriptie enkele keren luidop zegt: “Aha, zit dat zo?” Joris Velleman, 21 augustus 2006. De toelating tot bruikleen De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.

Page 5: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

5

Overzicht Titel: Opkomst en verval van de Vlaamse binnensteden vanuit een historisch-morfologische invalshoek Auteur: Joris Velleman

Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van gediplomeerde in

de aanvullende studies GAS – Ruimtelijke Planning

Academiejaar 2005-2006

Promotor: Prof. Floris Alkemade

Faculteit Toegepaste Wetenschappen

Universiteit Gent

Vakgroep Civiele Techniek, Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning

Vakgroepvoorzitter: Prof. Georges Allaert

Samenvatting Het ontstaan van de Vlaamse steden wordt algemeen gesitueerd in de 9de en 10de eeuw. De aanwezigheid van een economisch knooppunt en een versterking zijn hierbij een conditio sine qua non. Deze factoren trekken handelaren aan zodat er al gauw een kleine woonkern ontstaat. De eerste heren lieten deze steden versterken met aarden wallen en grachten. Door hun sterke handelspositie konden de Vlaamse steden zich tot aan de 14de eeuw verder ontwikkelen en uitbreiden. Overal doken markten, hallen en andere representatieve gebouwen op in het stadsbeeld. Dan deed zich echter een crisis voor die een rem zou zetten op de groei. Tot aan de industriële revolutie zou er aan de structuur van de steden bitter weinig meer veranderen. Enkel de verschillende versterkingen zouden nog een relatief grote impact hebben. In de 19de eeuw breken de steden dan eindelijk door hun eeuwenoude omwallingen heen. Nieuwe wijken worden ingeplant in de periferie terwijl in de binnenstad de woonfunctie afneemt. De hedendaagse stad is een palimpsest van al deze ontwikkelingen. Deze scriptie probeert de verschillende lagen weer uit elkaar te halen. Trefwoorden: Vlaanderen, stad, ontstaansgeschiedenis, groei, morfologie

Page 6: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

Inhoudstafel

1. Inleiding .......................................................................................................... 7

2. Prehistorie..................................................................................................... 10

2.1. Omgevingskenmerken ........................................................................ 10

2.2. Prehistorische nederzettingen............................................................. 12

3. Aanloop naar de middeleeuwen.................................................................... 14

3.1. Gallo-Romeinse periode en vroege middeleeuwen ............................. 14

3.2. Het vraagstuk van continuïteit ............................................................. 16

3.3. De Gentse abdijen .............................................................................. 17

4. De eerste kern van de middeleeuwse stad.................................................... 18

4.1. Vlaanderen tussen twee staten ........................................................... 18

4.2. Het begon met een burcht................................................................... 19

4.3. De eerste woonkernontwikkeling......................................................... 27

5. De groei van de middeleeuwse steden ......................................................... 35

5.1. De stadsuitbreidingen ......................................................................... 35

5.2. Iets over de structuur van de middeleeuwse steden............................ 42

5.2.1. Stadsversterkingen ................................................................... 42

5.2.2. Stratenpatroon .......................................................................... 42

5.2.3. Gebouwen ................................................................................ 44

5.2.4. Geestelijke instellingen ............................................................. 45

5.2.5. Demografische gegevens ......................................................... 46

5.2.6. Gebieden buiten de stad ........................................................... 46

6. Ontwikkelingen na de middeleeuwen ............................................................ 48

6.1. De Spanjaarden.................................................................................. 48

6.2. De vestingsteden van de 17de en 18de eeuw........................................ 52

6.3. Dendermonde als onderdeel van de Wellingtonbarrière...................... 54

6.4. Andere pré-industriële ontwikkelingen................................................. 55

7. De industriële revolutie.................................................................................. 58

7.1. De industriële revolutie........................................................................ 58

7.2. De Vlaamse steden voor de Eerste Wereldoorlog............................... 64

8. De 20ste eeuw................................................................................................ 69

8.1. Wereldoorlogen en interbellum ........................................................... 69

8.2. Ontwikkelingen na WOII...................................................................... 71

9. Besluit ........................................................................................................... 79

Page 7: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

7

1. Inleiding

Vlaanderen is van oudsher een land op de grens van concurrerende naties. Een

klein gebied, gelegen op een kruispunt binnen Europa en geprangd tussen twee

grootmachten, Frankrijk en Duitsland, die een voortdurende territoriumoorlog

voerden. In zo een gebied zijn steden noodzakelijk. Niet alleen uit oogpunt van

verdediging (Vlaanderen is nooit een land geweest met militaire

veroveringsambities), maar ook als verzamelplaats voor de handel. Onze regio kon

namelijk zijn positie als kruispunt binnen Europa makkelijk uitbuiten. Vlaanderen

wordt dan ook aanzien als een gebied met een uitgesproken stedelijke cultuur, die in

Europa misschien enkel door de Italiaanse steden geëvenaard wordt1.

Gutkind verbaast zich erover dat onder dergelijke omstandigheden geen grote

architecten naar voor kwamen2. Hij aanziet dit schijnbare nadeel als een verdoken

zegening. Door het ontbreken van grote architecturale meesterwerken, werden de

Belgen haast natuurlijk gedwongen om hun creativiteit aan te wenden voor de stad

als geheel. Dit heeft een belangrijk gevolg. In deze scriptie kan ik daardoor de

Vlaamse steden bekijken als een geheel. Niet zozeer als een verzameling van

gebouwen, met op prominente plaatsen een architecturaal meesterwerk, maar als

een morfologische eenheid.

Er is nog niet veel onderzoek gebeurd naar de Vlaamse stad als morfologisch

geheel. Over afzonderlijke bouwwerken en realisaties bestaan er tal van studies,

maar de verschillende puzzelstukjes uit verschillende disciplines worden zelden in

elkaar gepast. In de vakgroep Architectuur en Stedenbouw aan de Universiteit Gent

werd enkele jaren geleden een aanvang genomen met dit soort onderzoek. Intussen

werden reeds vijf Vlaamse steden onder de loep genomen: Aalst, Brugge,

Dendermonde, Gent en Oudenaarde3. De scripties werden gemaakt onder dezelfde

promotor4 en werden op dezelfde manier opgebouwd. Telkens werden historische

bronnen onderzocht in functie van de morfologische groei van de stad. Die gegevens

en de verschillende hypothesen werden met elkaar vergeleken en samenbracht in

1 Zeker als we het dan hebben over de karakteristieke vorm van de steden en de vroege middeleeuwse

ontstaansgeschiedenis. 2 Het is belangrijk te vermelden dat Gutkind in zijn boek het over België in zijn geheel heeft en geen

onderscheid maakt tussen Vlaanderen en Wallonië. (p 291) 3 Voor Gent werd het onderzoek gevoerd tot in de 14

de eeuw. Volgens de auteur bereikte de stad op dat

moment een geografische omvang die de komende vijf eeuwen niet veel zou wijzigen. Voor de andere steden werd de morfologische groei onderzocht tot op het heden en zelfs met verwijzingen naar de toekomst. Voor Oudenaarde begint het verhaal pas in de hoge middeleeuwen. 4 Professor Francis Strauven.

Page 8: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

8

een historisch continu verhaal. Daarnaast werden de bevindingen ook geprojecteerd

op een recente kadasterkaart. Zo kan men op een eenduidige manier de gegevens

met elkaar vergelijken. Daarbij moeten twee belangrijke opmerkingen gemaakt

worden. Ten eerste dateren de oudste kaarten meestal pas uit de 16de eeuw5. Al wat

over vroegere periodes op kadasterkaart gezet werd, komt dus uit geschreven

bronnen of vaker nog uit vergelijkingen met ander regio’s. Soms wordt dit aangevuld

met archeologische opgravingen, maar dat zijn uiteraard slechts puntsgewijze

steekproeven. Het gaat dus vooral om hypothesen en ‘aan zekerheid grenzende

waarschijnlijkheid’. Een tweede opmerking is dat de oudere kaarten geografisch niet

correct zijn. Door het overzetten naar eenzelfde kadasterkaart is het vaak de eerste

keer dat de gegevens uit verschillende periodes op een voldoende correcte wijze met

elkaar kunnen vergeleken worden. Daarbij moet men zich wel realiseren dat het

overzetten niet altijd gemakkelijk is en men vaak met de natte vinger een aanname

moet doen. Toch is het verbazend hoe nauwkeurig men soms de morfologische

geschiedenis kon reconstrueren. Met deze scriptie wil ik niet het onderzoek opnieuw

doen of de hypothesen van de verschillende auteurs in twijfel trekken. Ik wil op zoek

gaan naar algemene kenmerken, naar overeenkomsten en verschillen. Daarbij zal ik

trachten de verschillende evoluties te kaderen binnen een algemeen beeld.

Concreet heb ik eerst en vooral de vijf eerder vermelde scripties onder handen

genomen. Daaruit heb ik de belangrijkste ontwikkelingen gedistilleerd en

samengebracht in deze scriptie. Door ze naast elkaar te plaatsen, ontstaat een meer

volledig beeld van de algemene evolutie. Waar er zich specifieke ontwikkelingen

voorgedaan hebben in één bepaalde stad, heb ik dit ook vermeld. Verder heb ik de

scriptie aangevuld met bevindingen uit meer generaliserende werken. Daarbij werd

het mogelijk om inzichten te verwerven en gerichte commentaar te geven. Voor de

overzichtelijkheid bespreek ik per besproken thema de steden apart. De

commentaren zitten erin verweven. Aangezien het duidelijk is welke stad in welke

scriptie behandeld is, zal ik dit niet vermelden in de voetnoten. Ik gebruik ze in deze

scriptie voornamelijk om relevante info te geven, die echter eerder locatiegebonden

is en minder bijdraagt tot het algemene beeld.

Het ontstaan van de Vlaamse steden wordt meestal gesitueerd in de 9de en 10de

eeuw. Pirenne doet dit ook en ziet hierbij een rechtstreeks verband met de

heroplevende internationale handel in de Karolingische tijd. De als gevolg van die

heropleving ontstane nieuwe klasse van kooplieden zocht bij voorkeur een

5 Met Jacob Van Deventer als belangrijkste naam.

Page 9: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

9

vestigingsplaats in de beschermende nabijheid van de burchten die vooral ten tijde

van de invallen van de Noormannen her en der op strategische plaatsen waren

verschenen. Op die manier ontwikkelden zich geheel nieuwe agglomeraties die als

het ware uit het niets oprezen en op geen enkele wijze teruggingen op oudere

(Romeinse) nederzettingen. Meestal wordt een dergelijke site bepaald door

natuurlijke kenmerken die haar geschikt maken voor het stichten van een

nederzetting. Dit kan een rivier zijn, de aanwezigheid van voedsel of de ligging op

belangrijke wegen. Maar er is meer nodig om de ontwikkeling van nederzetting naar

stad te bewerkstellingen6. In deze scriptie wil ik een antwoord geven op welke manier

dit morfologisch verloopt. De nadruk zal daarbij liggen op de spontane7 ontwikkeling

van de stad.

Fig. 1: Aalst, Brugge, Dendermonde, Gent en Oudenaarde zijn op een kaart van het huidige Vlaanderen aangeduid met hun beginletters.

6 Pirenne definieert de stad als het werk van handelaars. Ik ben het eens met Gutkind die zegt dat er

meer is. 7 Als tegenhanger van planmatige.

Page 10: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

10

2. Prehistorie

2.1. Omgevingskenmerken “Steden ontstaan wanneer er een overschot aan goederen is, die kunnen

verhandeld worden.” Dat is inderdaad nogal kort door de bocht, maar het klopt wel

dat er steeds één of andere aanleiding moet zijn voor een initiële nederzetting. Er

moeten met andere woorden omgevingskenmerken zijn die de ene plek meer

geschikt maken om zich te vestigen dan de andere. De belangrijkste daarvan zijn de

aanwezigheid van (drinkbaar) water en grondstoffen, de bereikbaarheid en later ook

de mogelijkheid tot verdediging. Maar het belangrijkst is misschien wel de

hoogteligging. Vlaamse steden liggen immers vaak aan rivieren met een groot

alluvium. Een hoger gelegen plek die niet overstroomt, is dan van levensbelang. De

fysische kenmerken die hierna besproken worden, gelden niet alleen voor

nederzettingen in de prehistorie, maar ook voor de later middeleeuwse steden.

De ontstaansgeschiedenis van Aalst werd in belangrijke mate beïnvloed door

haar ligging aan de Dender. Enerzijds trad de rivier vaak buiten haar oevers8 en

vormde ze daardoor een bedreiging voor de eerste nederzettingen. Anderzijds was

de Dender de oudste handelsweg van de regio en was ze daardoor een belangrijke

economische factor in de groei van de stad.

Brugge ligt op de grens tussen de Zandstreek en de Kustvlakte (de Polders). Het

grootste deel van de binnenstad bevindt zich geologisch in de Zandstreek9.

Kenmerkend voor dit gebied zijn de reliëfverschillen. Het oude Brugge was gelegen

op drie oost-west lopende zandruggen. Die werden door de wind gevormd aan het

einde van de jongste ijstijd10, door de aanvoer van zandkorrels uit het gedeeltelijk

drooggevallen Noordzeebekken. Eén van deze ruggen is vandaag nog steeds

duidelijk herkenbaar in de binnenstad van Brugge11 en oefende daarnaast ook

invloed uit op het traject van enkele andere straten. Die volgen het hoger gelegen

gebied in lengterichting en zijn waarschijnlijk het gevolg van een Romeinse weg die

binnen dit gebied eveneens van de hoger ligging van de ruggen profiteerde. Tussen

de dekzandruggen lagen depressies waarin beken of riviertjes stroomden. Deze

reliëfverschillen zijn later door verschillende ophopingen weggewerkt, maar voor de

8 De Dender is daarmee een typische vlakterivier.

9 Alleen het uiterste noorden van de binnenstad was in de vroege middeleeuwen een wadgebied.

10 15.000 tot 10.000 jaar geleden

11 Zand-Steenstraat-Burg.

Page 11: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

11

stichting van een eerste nederzetting was de aanwezigheid van een plek die ook bij

de hoogste waterstanden droog bleef onontbeerlijk. Een andere belangrijke factor

was het feit dat Brugge via getijdengeulen voortdurend in meer of mindere mate in

contact stond met de Noordzee. Deze geul vanuit de Kustvlakte werd nog eens extra

gevoed door een continue stroom van zoetwater vanuit de Zandstreek.

In Dendermonde, gelegen aan de monding van de Dender in de Schelde,

speelde de hydrografie een zeer belangrijke rol. De eerste nederzettingen zijn

ontstaan op de Zwijvekekouter, buiten het huidige stadscentrum. Dit is logisch als we

naar de hoogtelijnen kijken. De Zwijvekekouter bevond zich op de glooiing van een

zandrug, negen meter boven de zeespiegel. De middeleeuwse stad ontstond in een

moerassig gebied, dat zich slechts op vijf meter bevond, niet veel hoger dan de

nabije Scheldespiegel12. Deze lage ligging zou nog lang invloed uitoefenen op de

stad. De gracht rond de Grote Markt werd bijvoorbeeld pas in de 12de eeuw gedempt.

Toen had ze haar verdedigende functie al lang verloren, maar was ze nog steeds

nodig voor de waterhuishouding. Het gevolg is dat de huizen rond de markt niet in

een vierkant staan, maar een gebogen lijn vormen. Dit is een rechtstreeks gevolg

van het feit dat de gracht nog niet gedempt was en men met de bebouwing de oever

volgde.

Gent is gelegen op een meertoppige, zandachtige kam in de Zandstreek. De

fysische omstandigheden zijn hier vergelijkbaar met Brugge. En ook Gent lag binnen

de invloedssfeer van de Noordzee. De korte afstand tot de zee13 en de zacht

hellende vlakten boden immers de mogelijkheid om kunstmatige verbindingen te

graven ter aanvulling van de natuurlijke verbinding met de zee via de Schelde, die

een enorme omweg naar het oosten maakt en waar bovendien de stad Antwerpen

een barrière vormt voor het vrije schepenverkeer. Misschien nog belangrijker voor de

groei van de stad, was de ligging aan de samenvloeiing van de Leie en de Schelde.

Net zoals Aalst, Dendermonde en Oudenaarde lag Gent dus aan een typische

vlaktestroom: een rivier met een regelmatig verval en een breed alluviaal gebied.

Daardoor kenden deze steden een complexe hydrografie, die door het ontbreken van

kaartmateriaal moeilijk te achterhalen is14. Het watersysteem werd bovendien nog

12

Waarom die merkwaardige verhuis plaatsvond, wordt later besproken. 13

Een 50-tal kilometer in vogelvlucht. 14

In Dendermonde bijvoorbeeld stuit men bij archeologische opgravingen nog vaak op dergelijke grachten.

Page 12: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

12

complexer gemaakt door eeuwen geleden gegraven waterlopen, het rechttrekken

van natuurlijke bochten en het verhogen en wegwerken van depressies.

Ook Oudenaarde lag aan de Schelde. Daar heeft het water eveneens een

bepalende rol gespeeld. We kunnen hier reeds vermelden dat de Schelde later de

grens zou vormen tussen het Franse koninkrijk15 op de linkeroever en het Duitse

keizerrijk op de rechteroever. Oudenaarde vervulde een belangrijke rol als grensstad.

Als we het over omgevingskenmerken hebben, zijn de grote rivieren een

belangrijke vestigingsfactor voor de middeleeuwse steden. Ze zullen later, na de val

van het Westromeinse keizerrijk, een enorme rol gaan spelen. Voor de samenhang

zal ik dit echter onder deze hoofding bespreken.

Gedurende de Romeinse periode werd de handel gedomineerd door het

landverkeer. Alle civitates van enig belang lagen aan (een knooppunt) van

verkeerswegen. Dit stedennet verviel echter onder de Merovingers omdat zij in hun

staatsbestel geen behoefte hadden aan materiële uitwisselingen en

concentratiepunten hiervan16. Toen de Karolingisch tijd een hervatting van de

handelsactiviteiten inluidde, werden de situatie van de toenmalige steden17 opnieuw

bepaald door het verkeersgeografisch karakter. Het waren echter niet meer de

landwegen maar wel de rivieren die er het hoofdelement van uitmaakten.

2.2. Prehistorische nederzettingen

De prehistorie is een periode waarover we weinig en zelfs dan nog zeer

gefragmenteerde informatie hebben. In de onderzochte scripties vinden we dat er

telkens uit verschillende periodes werktuigen en wapens gevonden werden die

mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een nederzetting. Toch is het moeilijk om

aan dergelijke vondsten gefundeerde conclusie vast te hangen. Eén van de redenen

daarvoor is dat men dergelijk voorwerpen meestal bovenhaalt bij baggerwerken,

omdat ze in de rivier geworpen werden als offer aan de goden. Er waren dus wel

nederzettingen, maar het is allesbehalve eenvoudig om deze te localiseren. De

vondsten kunnen wel een indicatie zijn voor gunstige omgevingsfactoren. Belangrijk

voor deze scriptie is het gegeven dat in de prehistorie, en meer bepaald in het

Neolithicum18, de overgang plaats vond van jager-verzamelaar naar landbouwer-

15

Met Rijksvlaanderen dat tot het Franse koninkrijk behoorde. De graaf van Vlaanderen was de leenheer van de Franse koning. 16

Met uitzondering van de Kerk. 17

En bijgevolg het Karolingisch stedelijk systeem. 18

Algemeen situeert men het Neolithicum van 4000 tot 1800 voor Christus.

Page 13: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

13

veeteler. Nomadisme ruimt baan voor een sedentaire levenswijze. Dit had immense

gevolgen voor de organisatie van de menselijke samenleving en voor het

landschappelijke milieu. Bosgebieden werden ontgonnen om plaats te maken voor

akkers en weiden en voor het oprichten van woonkernen of dorpen van met hout en

leem opgetrokken boerderijen. De ontginning van grote stukken bos had een

verhoging van het waterpeil en een uitbreiding van de alluviale zones langs de

rivieren tot gevolg. Van de hoger gelegen kale akkers werden water en sediment

afgevoerd langs de rivieren en daardoor kwamen eventuele lager gelegen

nederzettingen onder een belangrijk afzettingspakket terecht. Verschillende vondsten

uit opeenvolgende periodes wijzen op het bestaan van nederzettingen en het belang

van bepaalde plekken, waar dan later de steden zouden groeien. Maar het verhaal

van de stad begint pas echt bij de Romeinen en voor de steden die in deze scriptie

behandeld zijn zelfs maar vanaf de invallen van de Noormannen.

Page 14: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

14

3. Aanloop naar de middeleeuwen

3.1. Gallo-Romeinse periode en vroege middeleeuwen We kunnen pas echt van steden spreken vanaf de Romeinse periode. Het

huidige Vlaanderen was toen slechts een uithoek van het Romeinse rijk en de

invloed bleef dus beperkt. Niettemin konden ze profiteren van de pax romana om een

zekere welvaart te bereiken. Het probleem is echter, zoals later zal behandeld

worden, het vraagstuk van continuïteit van deze steden naar de middeleeuwen.

Enkel Tongeren en Doornik worden door Gutkind aangehaald als civitates van enig

belang in onze streken, waar het de moeite loont om onderzoek te doen naar

continue ontwikkeling met de hoop op enig resultaat. De Romeinse stad op zich

wordt dan ook niet verder als onderwerp behandelt in deze thesis.

Vanaf het midden van de 4de eeuw begon het Romeinse verdedigingssysteem te

verbrokkelen door de invallen van de Franken en andere Germaanse stammen.

Gutkind onderscheid drie stadia van kolonisatie: (1) de geleidelijke infiltratie van

families langs de zijde van de minste weerstand, zuidwaarts langs de hoger gelegen

gronden en grofweg van het jaar 360 tot 450; (2) de uitbreiding van deze beweging

en de kolonisatie van Brabant van de 6de tot de 8ste eeuw; en (3) de kolonisatie van

het maritieme Vlaanderen van de zevende tot de 9de eeuw. Tijdens deze periode

bleef de nederzettingsstructuur in Vlaanderen voornamelijk nog ruraal. De

belangrijkste voorwaarde om de overstap te maken naar een urbane

samenlevingsvorm is een overschot aan geproduceerde middelen om de niet-

landbouwgemeenschap te onderhouden19. We mogen aannemen dat dit stadium in

Vlaanderen reeds bereikt was, maar toch bleef Vlaanderen nog hoofdzakelijk ruraal.

Gutkind haalt als reden hiervoor aan dat de impact van de grote steden in het zuiden

beperkt bleef en dat de meeste nederzettingen te ver van de bestaande

handelsroutes lagen20.

Wat betreft de onderzochte steden, zijn de resultaten nog steeds schaars en

gefragmenteerd. Telkens komt hetzelfde patroon naar boven: door het gebrek aan

archeologische context en feitelijke bewijzen zijn de meeste bevindingen niet veel

meer dan speculaties. Losse vondsten geven telkens een indicatie over de mogelijke

aanwezigheid van een gehucht of een vroege bidplaats21, maar verder dan

speculaties kan men niet gaan. Zo kan men wel de aanwezigheid van een kapel

19

Of in elk geval een deel van de bevolking dat slechts gedeeltelijk aan landbouw deed. 20

De aanwezigheid van water was in Vlaanderen een zeer belangrijke factor voor de situering van een nederzettingen. Die lagen dan ook in de nabijheid van rivieren in plaats van aan de wegen. 21

In de Merovingische en Karolingische periode werden onze gewesten door Germaanse monniken geëvangeliseerd.

Page 15: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

15

vanaf een bepaalde periode bevestigen, maar vaak weet men niet de precieze

ligging en over de grootte, vorm of situering van de bijhorende bebouwing tast men al

helemaal in het duister. De meest betrouwbare indicaties zijn misschien nog de

toponiemen. Zo vinden we bijvoorbeeld in de Oud-Aalsterse plaatsnamen de ‘gem’-

toponiemen terug, die de woonplaats van een Frankische familie aanduiden22.

In de scriptie over Aalst wordt melding gemaakt van enkele Romeinse vondsten,

maar niets wijst met zekerheid op geconcentreerde bebouwing. Er zijn ook geen

aanwijzingen dat de plattelandsbevolking uit deze periodes een rol speelde bij het

ontstaan van de latere stad Aalst. Wel is de vindplaats van deze resten relevant in dit

verhaal. Die bevonden zich namelijk op de huidige Oude Vismarkt, later de eerste

markt van de middeleeuwse stad Aalst. De opgraving bevestigt in elk geval dat de

locatie van waaruit de latere stad gegroeid is, ook vroeger in de geschiedenis voor

de mens een zekere aantrekkingskracht had. Vermoedelijk bood deze rivier, in

tegenstelling tot de onmiddellijke omgeving, een vaste bodem langs de oever van de

rivier.

In Brugge beschikt men over iets meer gegevens die het belang van de daar

aanwezige Gallo-Romeinse nederzetting aantonen. De gunstige geografische

ligging23 en bewoningsvondsten op de zandgronden in de binnenstad wijzen er op

dat dit gebied een schakel was in het Romeinse verkeer te land en te water.

Wanneer we echter meer in detail willen treden, moeten we noodzakelijk weer onze

toevlucht nemen tot veronderstellingen en hypothesen.

In Dendermonde zijn twee Gallo-Romeinse brandrestengraven gevonden die

zeer waarschijnlijk getuigen van een druk Gallo-Romeins leven. Volgens een bron

was deze plek op de rechtlijnige Romeinse heirbaan Bavai-Asse-Dendermonde en

bij een veer over de Schelde immers strategisch en economisch gunstig voor het

ontstaan van een site. Hieruit blijkt in hoeverre speculaties ons beeld over deze tijd

bepalen. Hoogstwaarschijnlijk was er ten tijde van de Romeinen wel al een veer als

verbinding naar het Waasland, maar van het bestaan van een plaatselijke heirbaan

ontbreekt elk bewijs. Er zijn resten van een heirbaan gevonden bij Asse, maar al de

rest is speculatie.

22

Verspreid over het grondgebied vind men verschillende verwijzingen naar Merovingische boerderijen zoals Buenegem, de vestigingsplaats van de familie Bono, Hessengem, Ziesegem, Somergem, Ayegem, Hoenegem, Raffelgem en Rassegem. 23

Een nederzetting op de oeverwal van een oude geul aan de rand van de kustvlakte en gericht op transport naar open zee.

Page 16: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

16

Ook in Gent heeft men sporen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een

Romeinse vicus. Er zijn zelfs heel wat resten gevonden die wijzen op ambachtelijke

en handelsactiviteiten. In Gent kampt men echter met een specifiek probleem bij het

ontleden van de site: het Romeinse materiaal is hergebruikt bij de latere bouw van de

abdij. De auteur wijst erop dat we voorzichtig moeten zijn bij het maken van

veronderstellingen. Zo is het echter heel goed mogelijk dat de gebruikte stenen niet

afkomstig zijn uit een openbaar gebouw of cultusplaats uit de Romeinse tijd, maar

dat ze een Karolingische herkomst hebben. Deze vicus is niet in de binnenstad

gevonden, maar aan de samenvloeiing van de Leie en de Schelde. In de binnenstad

zijn weliswaar ook resten gevonden, maar ook hier is het moeilijk de nederzetting(en)

precies te situeren.

3.2. Het vraagstuk van continuïteit

Het vraagstuk van continuïteit gaat in de eerste plaats over continuïteit vanuit de

Romeinse periode. Deze cultuur was immers op het vlak van steden veel meer

ontwikkeld dan de latere Germaanse veroveraars. In Brugge gaat men er van uit dat

de Gallo-Romeinse bewoning een aanknopingspunt biedt met het ontstaan van de

middeleeuwse stad. De stelling dat er een continue bewoning bestaan heeft tussen

de Gallo-Romeinse tijd en de hoge middeleeuwen is echter al sterk afgezwakt. Men

veronderstelt nu dat een Romeins-vroegmiddeleeuwse continuïteit slechts indirect

een rol kan gespeeld hebben, namelijk onder de vorm van aanknoping met

Romeinse ruïnes op de plaats van de latere burcht. In elk geval moeten de plaatsen

waar een dergelijke continuïteit zich kon voordoen, gespaard gebleven zijn van de

verwoestingen die gepaard gingen met de Germaanse invasies.

Voor een stuk valt de gebrekkige continuïteit vanuit de Romeinse periode te

verklaren door de eerder vermelde verschuiving van landwegen naar waterwegen.

Het systeem van uitwisselingspunten, één van de voorwaarden voor het ontstaan

van een stad, werd dan immers bepaald door het verloop van de waterwegen en niet

door heirbanen24. Toch waren ook landwegen niet helemaal onbelangrijk,

voornamelijk bij het oversteken van interfluvia. Het is dan ook niet verwonderlijk dat

een aantal steden zich spontaan ontwikkelden langs deze rivieren, voornamelijk bij

de eindpunten van bevaarbaarheid waar men de goederen moest overslaan en waar

tevens een belangrijke landweg passeerde.

24

Die overigens toch al in een bedenkelijke staat verkeerden.

Page 17: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

17

Het is belangrijk op te merken dat het vraagstuk over continuïteit zowel geldt

voor tijd als voor plaats. In Dendermonde werden sporen teruggevonden van een

Gallo-Romeinse en een Merovingische nederzetting op de Zwijvekekouter, een site

even buiten het centrum van de stad. Na de invallen van de Noormannen is het

zwaartepunt verschoven van Zwijveke naar de huidige kern, hoewel de laatste

midden in moerassig gebied lag. Ging het in dit geval om een herlokalisering die

meer bescherming bood? Dit lijkt de meest logische verklaring. De moerassige

omgeving bood hoogstwaarschijnlijk een betere bescherming tegen de Noormannen.

De strategisch ligging, later in combinatie met het systeem van inundaties25, zou

gedurende vele eeuwen nog vaak de redding van de stad blijken. Maar er zijn geen

materiële bewijzen die deze theorie ondubbelzinnig kunnen bewijzen.

3.3. De Gentse abdijen

In de aanloop naar de middeleeuwen moeten voor Gent ook de twee abdijen

vermeld worden die in de 7de eeuw reeds aanwezig waren: Sint-Pieters en Sint-

Baafs26. De context van hun ontstaan is die van de christelijke zendelingen die in die

tijd actief waren. Essentieel bij deze grootscheepse campagne was het stichten van

abdijen als basis voor het evangeliseren van het omliggende platteland. De

Merovingische koningen en de Frankische aristocratie verleenden graag hun steun

aan dit proces van christianisatie. Door de kloostergemeenschappen bezitters van

uitgestrekte gronden te maken, kon een koning hen immers inzetten voor het bestuur

van zijn rijk. We mogen niet vergeten dat bisschoppen en abten vaak de enige

geletterden waren uit die tijd. Bovendien had de kerk een sterk uitgebouwde

bestuursorganisatie die de val van het West-Romeinse Keizerrijk had overleefd.

In een mum van tijd ontwikkelden de abdijen zich tot bedrijven met een gesloten

economisch systeem van landbouw en nijverheid en overleefden ze volledig op

autoconsumptie. De beide abdijen bleven later buiten de stedelijke agglomeratie.

Hun kerken, kloostergebouwen en andere afhankelijke gebouwen27 vormden in de

latere eeuwen gesloten zelfstandige eenheden met een duidelijke afbakening en een

eigen specifiek karakter: de zogenaamde abdijdorpen.

25

Dit is de mogelijkheid om grote delen van het omliggende gebied onder water te zetten. 26

De oudste bronnen spreken over Ganda, gewijd aan de heilige Petrus en gelegen aan de samenvloeiing van Leie en Schelde en over Blandinium, gewijd aan de heiligen Petrus en Paulus en gelegen op de Blandijnheuvel tussen Leie en Schelde. 27

Waaronder hoeven, woningen, landerijen en tuinen.

Page 18: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

18

4. De eerste kern van de middeleeuwse stad

4.1. Vlaanderen tussen twee staten Door het Verdrag van Verdun (843) werd de rechteroever van de Schelde

toegewezen aan het ‘Franca Media’ van Lotharius I, één van de drie zonen van

Lodewijk de Vrome28. Na zijn dood werd het noordelijke gedeelte van dit rijk

(Lotharingen) toegewezen aan zijn zoon Lotharius II. Onze streken bleven echter nog

jarenlang de twistappel tussen West-Francia (Frankrijk) en Oost-Francia (Duitsland).

Pas in 880 werd het grootste gedeelte van de streek ten oosten van de Schelde bij

het Duitse Rijk gevoegd.

In deze periode van verzwakking van het Rijk, waagden de Noormannen in 879

opnieuw hun kans. Langsheen de Schelde werden vele nederzettingen verwoest. De

bevolking sloeg op de vlucht en de kloosterlingen verlieten hun abdijen. Graaf

Boudewijn II van Vlaanderen maakte zich na de aftocht van de Noormannen (883)

meester van grote delen van Vlaanderen. Voor deze periode zijn de bronnen echter

zeer schaars.

Fig. 2: Links zien we Rijksvlaanderen, rechts het Heilig Roomse Rijk.

28

Frankische keizer van 814 tot 840.

Page 19: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

19

4.2. Het begon met een burcht

De steden in Vlaanderen die geen voortzetting zijn van een Romeinse stad, zijn

bijna allemaal gegroeid rond een vluchtburcht29. Deze burchten werden voornamelijk

opgericht ter bescherming tegen de invallen van de Noormannen. Sommige steden

ontstonden ook in de buurt van een versterkt klooster of een ommuurde

bisschopstad, maar het is een feit dat naast de economische aantrekkelijkheid ook

de verdedigingsmogelijkheid een grote rol zou beginnen spelen. Steden uit deze

periode ontwikkelden zich dan ook bijna altijd uit wat het ‘topografisch dualisme’

wordt genoemd: bij zowel een versterking als een handelsplaats. Ook Pirenne

bepaalt twee vergelijkbare voorwaarden die aanwezig moeten zijn om aanleiding te

geven tot het totstandkomen van een stad op een bepaalde plek: een kruispunt van

verkeerswegen en een vesting die als schuiloord kan dienen voor de primitieve

stadsbevolking. Algemeen gezien wordt dit schema van stadsontwikkeling in

Vlaanderen juist bevonden, maar soms dient het genuanceerd te worden.

Daarenboven kwamen er in één gebied vaak ook meerdere sites tot stand, die in een

latere ontwikkelingsfase naar elkaar toegroeiden tot één geheel. Gent is hiervan een

goed voorbeeld.

Onder druk van de Noormanneninvallen werden op dus verschillende plaatsen in

Vlaanderen burchten gebouwd. Ze hadden een ronde vorm en bestonden

aanvankelijk meestal uit een aarden wal met staketsel. Aanvankelijk waren dit

tijdelijke schuilplaatsen voor de plaatselijke bevolking, later werden ze centra voor

bestuur, rechtspraak en militaire rekrutering. Deze burchten moeten we ons niet

voorstellen als een kasteel, maar als versterkte woningen voor graven of plaatselijke

heren, aangevuld met huizen en schuren voor het personeel en vaak vergezeld van

een burchtkerk of -kapel. Hierbij moet tenslotte nog vermeld worden dat de vorsten

hun burchten niet bouwden om het ontstaan van een stad te verwekken, maar dat ze

toch vaak, bewust, persoonlijke en economische vrijheid aan een kern hebben

toegekend omwille van de inkomsten en de mankracht die het hen opleverde.

Daarmee hebben ze de stedelijke ontwikkeling bevorderd. Overigens zijn

economisch en militair belang niet te scheiden door hun beider interesse voor wegen

en kruispunten.

In de onderzochte scripties wordt ook telkens veel aandacht besteed aan een

eerste bidplaats. Ik zal daar verder niet telkens over uitweiden, maar in het kader van

deze scriptie wil ik daar wel een verklaring voor geven. De aanwezigheid van –

29

Het bestaan van een dergelijk voorstedelijke burcht valt niet in alle steden aan te tonen, maar men mag veronderstellen dat deze in nagenoeg alle steden toch aanwezig is geweest.

Page 20: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

20

minstens – een kapel is een indicatie voor het bestaan van permanente bewoning.

Bronnen (en zeker geschreven bronnen) uit deze tijd zijn uiterst schaars. De

archieven van de Kerk30 zijn dan vaak de eerste aanduiding met zekerheid voor het

bestaan van een klein gehucht, soms niet meer dan wat armzalige hutten bij elkaar.

Een bidplaats langs een weg was echter ook zeer geschikt als bedevaartsplaats of

als overnachtingsplaats voor pelgrims. Door het toenemende voetgangersverkeer

was dit soms zelfs de aanleiding voor het oprichten van enkele nieuwe huisjes.

Aalst wijkt af van deze regel doordat er sprake is van een vroeg

landbouwcentrum. Onder Karel de Grote ontstonden op vele plaatsen grote

domeinen die, ingericht naar de bepalingen van de Capitulare de Villis, de

voornaamste bron van inkomsten voor de Karolingische koningen vormden. Deze

villa’s of vroonhoven, het enige uit deze periode bekende bedrijfstype inzake

landbouw, waren talrijk in onze streken. De auteur vertelt dat we in de 9de-eeuwse

eigendomslijsten van de abdij van Lobbes31 kunnen terugvinden dat in Aalst een

dergelijke vroonhoeve aanwezig was: de Villa Alost. Het is zeer onwaarschijnlijk dat

de abdij van Lobbes dit domein zelf zou hebben uitgebouwd. Uit de

geschiedschrijving blijkt dat vele van deze Karolingische hoven in de loop van de 9de

eeuw door schenkingen of vervreemdingen over gingen in ander handen. Het is dus

zo goed als zeker dat de eigendomsbeschrijving handelt over een oorspronkelijk

Karolingisch domein. De Villa Alost wordt beschreven als een tweeledig uitgebaat

domeingoed. Enerzijds had men er de hoofdhoeve of vroonhof, de kern van het

grootgronddomein. Dit economisch centrum had naast het hof ook een molen, graan-

en hooizolders, voorraadkamers, stallen en tenures. De opbrengsten hiervan gingen

rechtstreeks naar de abdij. Anderzijds waren er verschillende kleinere hoeven, de

mansi, die men aan ondergeschikten verpachtte. Ze konden zelf beschikken over

een stuk landbouwgrond32, maar hadden heel wat verplichtingen ten opzichte van de

hoofdhoeve en de abdij33. De Villa Alost wordt gesitueerd op de linkeroever van de

Dender, op de buitenkant van een meander, zowat 350 meter ten zuiden van de

monding van de Siesegembeek. Het stratenpatroon op de plannen van Jacob Van

Deventer (1570) en Sanderus (1644) laat de aanwezigheid van een gracht

vermoeden. We zien een stuk grond langs de Dender dat omsloten wordt door een

30

De Kerk hield al vroeg eigendomslijsten bij met haar bezittingen. 31

Deze teksten bestaan onder andere uit een rond 868-869 opgestelde polyptiek waarin per pagus de plaatsen worden opgesomd waar de abdij bezittingen had. In de pagus Bragbattensis vinden we zo Alosta terug. De auteur verwijst ook naar de ‘Descriptio Villarum’, die ongeveer uit dezelfde periode dateert, voor een meer gedetailleerde beschrijving. 32

Ter grootte van 10 tot 30 hectare. 33

Zoals het betalen van soldij en het afstaan van kippen en eieren.

Page 21: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

21

boogvormige straat, waarbij de uiteinden van de boog de Dender raken34. Over de

periode van aanleg van deze omgrachting en een eventuele omwalling is niets

bekend. In elk geval werd met de komst van de Noormannen in het jaar 879 in Aalst

alles met de grond gelijk gemaakt. Het zelhof35 werd later heropgebouwd.

Halfweg de 11de eeuw kreeg Aalst een nieuw militair centrum. De heren van

Aalst kregen de opdracht mee in te staan voor de verdediging van de oostgrens van

Rijksvlaanderen. Om de verdedigingsopdracht te kunnen uitvoeren, was er nood aan

een versterkt castrum. In navolging van de 10de-eeuwse burchten langs de Schelde

werd een burcht gebouwd aan de binnenkant van een Dendermeander. Het castrum

bevond zich op de rechteroever van de rivier om de oudste Aalsterse kern op de

linkeroever tegen invallen uit het oosten te verdedigen. De burcht was gelegen op

een motte, een kunstmatige heuvel. Deze zou de plaats van het zelfhof innemen als

militair zwaartepunt. De oprichting van deze burcht gebeurde echter pas nadat de

ontwikkeling van eerste woonkern een aanvang genomen had. Daardoor bleef het

zelfhof nog lange tijd functioneren, zij het niet meer met een militaire functie.

In Brugge werd in de 9de eeuw een burcht opgericht, waarbij we de dreiging van

de Noormannen als startpunt kunnen beschouwen. Ook hier zijn er geen echte

archeologische bewijzen, maar is de aanwezigheid van een burcht in die periode

voldoende zeker door indirecte bewijzen. Zo verschanste graaf Boudewijn II zich in

892 in Brugge36 voor de aanval van koning Odo. Daarnaast vermelden de munten

van Karel De Kale, die tussen 864 en 875 geslagen werden, Brugge als muntatelier.

Dergelijke muntateliers werden in die periode meestal in een burcht, of zeker in een

versterkt gebied, ondergebracht. Verder werden ook de relieken van de Heilige

Donaas van Torhout door Boudewijn I (862-879) naar Brugge overgebracht ten

gevolge van de onveiligheid door de Noormannen. Dit wijst eveneens indirect op een

versterking, net zoals het Gouden Kruis dat door de Gentse Sint-Baafsabdij om

dezelfde reden naar Brugge gezonden was vóór 851. De oorspronkelijke burcht was

strategisch zeer goed gelegen, namelijk bijna volledig op de belangrijkste zandrug en

daar waar de oude Romeinse weg Oudenburg-Aardenburg de Reie overstak.

Over de ligging van het oorspronkelijke burchtgebied bestaat geen twijfel, maar

voor de aard van het gebruik ervan en de bebouwing is men volledig op hypothesen

34

Ook vandaag vinden we dit tracé nog terug in de Onderwijsstraat. 35

De term zelhof is afkomstig uit een oorkonde uit 1242, waarin Joanna van Constantinopel en haar gemaal Thomas van Savoyen verklaren dat ze hun kapelnij en zelhof aan het toenmalige hospitaal schenken. Met de term zelhof wordt hier met zekerheid de hoofdhoeve van de Villa Alost bedoeld, die toen reeds in verval was geraakt. 36

Het zou ondenkbaar zijn dat hij zich daar zou verschansen als er geen versterkte burcht zou zijn.

Page 22: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

22

aangewezen. Zo is er reeds gezegd dat er verschillende relieken naar Brugge

overgebracht zijn. Die moesten ondergebracht worden in een (burcht)kerk of kapel.

Maar het is niet zeker dat die zich binnen de oorspronkelijke burcht bevond. Dit hangt

samen met de vraag of de versterking permanent bewoond was of niet. Het kwam

immers voor dat een in de buurt van een burcht gelegen kapel of kerk als een soort

burchtkapel dienst deed. De oorspronkelijk burcht kan in het begin van de 9de eeuw

ontstaan zijn als een garnizoenplaats in de verdedigingsgordel tegen de

Noormannen en was dus mogelijk niet permanent bemand. Verder kwam samen met

de relieken ook minstens een deel van de kloostergemeenschap mee naar Brugge

om beschutting te zoeken tegen de Noormannen. Het omwalde gebied van één

hectare was echter zeker te klein om een kloostergemeenschap in onder te brengen.

Wegens die beperkte grootte gaat het hier waarschijnlijk niet om een vluchtburg,

maar om een burcht met een zuiver militair karakter. In die omstandigheden moet de

Brugse burcht beschikt hebben over een ruime voorburcht die als vluchtburcht kon

dienen. Er wordt door de auteur een vierkant eiland, omgeven door grachten37, naar

voor geschoven als een vooruitgeschoven verdedigingsgordel van de eigenlijke

burcht in de zuidwesthoek. Deze ontwikkeling wordt vrij laat gesitueerd, namelijk

rond 1100. Het mogelijke bestaan van een handelsnederzetting ten noorden van de

burcht pleit eveneens voor de hypothese van de voorburcht. Daar liggen twee straten

waarvan de naam doet vermoeden dat er oorspronkelijk ambachtslui gewoond

hebben die voor de burchtbewoners werkten38. Wellicht verbleven hier ook grafelijke

ambtenaren of andere personen die beroepshalve iets met de burcht of de graaf te

maken hadden. Veel blijft hypothetisch, maar er is een duidelijk verband tussen het

eiland en de burcht. Het ontstaan van het eiland kan op die manier opklimmen tot het

ontstaan van de burcht zelf als toevluchtsoord tegen de Noormannen, vanaf 850.

De Brugse burcht werd later nog uitgebreid tot een vierkant castrum.

Voornamelijk in noordelijke richting werd zowat 50 meter aan het terrein toegevoegd.

De auteur vermeldt het dagboek van Galbert voor een uitgebreide historische

beschrijving. Tegen het begin van de 12de eeuw was het vierkante castrum

uitgebouwd tot een burchtgebied dat verschillende grafelijke gebouwen en de

kapittelgebouwen van het Sint-Donaaskappitel39 omsloot40.

Het vierkante castrum was bereikbaar via vier bruggen. De ontwikkeling buiten

het vierkante castrum deed zich voor op het vierkante eiland. Een belangrijk element

37

De Kraanrei, Spiegelrei, Sint-Annarei en de Groene Rei vormen samen het vierkante eiland. 38

De Cordoeaniersstraat (lederbewerkers) en de Wapenmakersstraat. 39

Gesticht tussen 918 en 944, tijdens de bewindsperiode van Arnulf I. 40

Behalve de vermelde gebouwen moeten binnen de burcht, waarschijnlijke in de zuidelijke – grafelijke – helft nog andere gebouwen gestaan hebben die niet verder gelokaliseerd kunnen worden.

Page 23: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

23

daarbij, is het middeleeuwse stratenpatroon. Het eerste wat namelijk opvalt, is de

mate waarin het overeenkomt met het huidige stratenpatroon. Bovendien vertoont

het een regelmaat die niet typisch is voor het stedelijke weefsel van spontaan

gegroeide middeleeuwse steden. Het is aangetoond dat in dit stadsdeel al vrij vroeg

bewoning voorkwam41, waardoor deze regelmaat niet het gevolg is van een

laatmiddeleeuwse verkaveling. Een hypothese is de vroegere aanwezigheid van een

Romeins castellum. We hebben hier echter niet te maken met de klassieke

Romeinse configuratie waarbij twee straten elkaar nagenoeg loodrecht kruisen in het

middelpunt van het castellum. De regelmaat is dan ook niets meer dan een

aanwijzing dat er een indirecte Romeinse beïnvloeding zou kunnen geweest zijn.

Ook het ontstaan van de stad Dendermonde is onlosmakelijk verbonden het

oprichten van een versterking. Dendermonde had echter een speciale ligging: de

linkeroever van de Dender behoorde tot Rijksvlaanderen en de rechteroever tot het

Heilige Roomse Rijk. De stad bekleedde daarmee een bijzondere positie en

ontwikkelde zich op beide oevers. In het midden werd een kunstmatig burchteiland

gecreëerd. Op de linkeroever van de Dender bevond zich de Grote Markt en op de

rechteroever de Koornaard (de huidige Vlasmarkt), twee pleinen met elk een eigen

functie. De vraag werpt zich op welk van beide pleinen eerst ontstaan is. Het

antwoord is: we weten het niet met zekerheid. Archeologen staan te springen om

opgravingen te doen op de Vlasmarkt, maar zolang dit niet gebeurd is, kan men

onmogelijk weten of dit plein al dan niet ouder is dan de Grote Markt. Dit sluit

natuurlijk niet uit dat er enkele hypothesen zijn over hun onderlinge verhouding. De

meest aanvaarde mogelijkheid is dat de Koornaard zich eerst ontwikkelde, misschien

zelfs in de buurt van een vroegere versterking op een andere plaats42. De Koornaard

zou dan een Frankische dries geweest zijn, die op een bewoonbare plaats in een

moerassig gebied lag en zo voldoende beschermd was. Na het vertrek van de

Noormannen zou er vervolgens een machtsvacuüm ontstaan zijn op de linkeroever.

Dit werd ingevuld door de toenmalige lokale heer, afkomstig van Zwijveke, een

gehucht even buiten het huidige centrum. Ter bevestiging van zijn macht zou die

lokale heer dan de burcht op het Dendereiland opgericht hebben. Het is aannemelijk

dat de linkeroever pas later bebouwing kende dan de rechteroever omdat dat deel

veel moerassiger was. Volgens deze hypothese was de Koornaard dan een

41

Zie de vluchtburg bij de oorspronkelijke burcht. 42

De Lemborch. Het bestaan van een dergelijke (water)burcht is echter pure speculatie, gebaseerd op een plaatsnaam op de kaart van Alphons De Vlaminck, en wordt zwaar in twijfel getrokken.

Page 24: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

24

economisch centrum en de Grote Markt een Heerlijke enclave43. Opgravingen

hebben aangetoond dat de Grote Markt oorspronkelijk bij de burcht hoorde. De

Koornaard ligt niet zo ver van de burcht en kreeg als handelsplaats ook voldoende

bescherming. Toch is het niet helemaal duidelijk waarom de Grote Markt uiteindelijk

een commercieel plein geworden is. Op die vraag is nog geen antwoord gevonden.

In ieder geval, door de komst van de burcht op het Dendereiland en de economische

activiteiten die zich erbij ontwikkelden, was het oudste centrum van Dendermonde

een feit: een centrum dat in belang zou toenemen en dat later de hegemonie van

Zwijveke zou overnemen. Het was zeer gunstig gelegen: dicht bij het veer naar het

Waasland over de Schelde en op het kruispunt van enkele belangrijke wegen.

Hier wil ik ook nog iets zeggen over de specifieke configuratie van de Grote

Markt van Dendermonde en het aangrenzende burchteiland. Samen vormen ze

namelijk een atypische achtvorm. Waarom moest een plein nabij de burcht met een

gracht omgeven worden? Het antwoord kwam er toen men bij recente

archeologische opgravingen de resten van een burchtkapel blootlegde op de Grote

Markt. Toen het terrein nog toebehoorde aan de heren van Dendermonde, had het

nood aan een goede verdediging. Waarom de gracht zo lang behouden bleef44 nadat

het plein een commerciële functie kreeg, werd reeds eerder vermeld: waarschijnlijk

was er nog lang nood aan afwatering om het plein voldoende droog te houden. Later

zouden opeenvolgende ophopingen aan dit probleem verhelpen.

In de 9de eeuw is er sprake van een ‘castrum Gandavum’ op het grondgebied van

Gent. Het is niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt, maar ongetwijfeld is het begrip

‘versterking’ er aan verbonden. Gaat het om een werkelijk bestaande versterking of

om een versterkte agglomeratie en waar moeten we die dan situeren? De auteur zet

verschillende hypothesen uiteen, waarvan ik de meest aannemelijke overneem.

Daarin wordt een patroon45 veklaart waarbij men in de directe omgeving van de abdij

twee nederzettingen terugvindt met een stedelijk karakter. De eerste (de portus

Ganda) lag vlak bij de Sint-Baafsabdij. Deze plaats vertoonde commerciële

karakteristieken en functioneerde volledig in dienst van de abdij. Deze portus

oefende door zijn intense economische bedrijvigheid een sterke aantrekkingskracht

uit op vrije handelaars en ambachtslieden die zich in de buurt van de abdij kwamen

vestigen. Daardoor ontstond ongeveer 500 meter stroomopwaarts een tweede portus

aan de linkeroever van de Schelde, waar de zandrug ter hoogte van de Kalandeberg

43

Een gebied dat toebehoorde tot de heer van de Heerlijkheid Dendermonde. 44

Tot in de 12de

eeuw, zie eerder. 45

Er wordt een parallel getrokken met de stad Arras, gelegen in Noord-Frankrijk.

Page 25: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

25

een droge vestigingsplaats bood. Rond deze site werd door archeologisch onderzoek

een droge gracht uit de 9de eeuw teruggevonden46. De Sint-Baafsabdij werd in 879

vernietigd door de Noormannen. De monniken waren gevlucht naar Doornik en lieten

de bevolking van Ganda verweesd achter. De handelaars en werklieden gingen

noodgedwongen voor eigen rekening werken, net zoals hun collega’s in de nieuwe

portus. Men kan dus stellen dat de invallen van de Noormannen een impuls van

emancipatie hebben gegeven en de ontwikkeling van een onafhankelijke

commerciële nederzetting hebben bevorderd. De opgravingen wezen uit dat de

gracht in de loop van de 10de eeuw reeds haar betekenis verloren had. De term

‘Gandavum’ slaat in 941 dan ook blijkbaar op het hele gebied tussen de Leie en de

Schelde.

Fig. 3: De eerste nederzettingen van Gent.

46

We kunnen het tracé reconstrueren aan de hand van 19de

-eeuwse kadasterkaarten.

Page 26: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

26

Rond het midden van de 9de eeuw was Adalelm, graaf van Laon47, belast met de

verdediging van het volledige gebied ten noorden van Gent tegen de Noormannen.

Daarvoor kwam een voormalig landbouwbedrijf op de site van het huidige

Gravensteen in aanmerking. Het werd verandert in een versterkt eiland van ongeveer

5 hectare, deels omringd door uitgegraven waterlopen en later ook ‘castrum’

genoemd. Deze nieuwe versterking omvatte niet alleen een woonst met

verschillende bijgebouwen, maar wellicht ook een burchtkapel of een kerk. De groei

van de nederzetting werd bevorderd door de bescherming die gegarandeerd werd

door de grafelijke burcht en spoedig werd hij extra gestimuleerd door de opkomst van

de internationale handel. De nieuwe portus kende een sterke expansie en

ontwikkelde zich tot de eigenlijke kern van de middeleeuwse stad. Tegen het midden

van de 10de eeuw werd het gebied begrensd door de grote Leiebocht en door de

Schelde voor haar samenvloeiing met de Leie. De wijk Overleie, vanaf het einde van

de 11de eeuw afgebakend door de Houtlei, behoorde ook tot de portus als enige

uitbreiding ervan op de linker Leieoever. Aan de zuidzijde vormde aanvankelijk het

moerassige gebied van Lange en Korte Meer en Paddenhoed de grens. Later, in de

11de eeuw, werd de Ketelvest gegraven als duidelijke begrenzing.

De ontwikkeling in Oudenaarde is specifiek doordat deze stad tot stand is

gekomen door het verdwijnen van een andere stad, namelijk Ename. Op het einde

van de 10de eeuw besloot keizer Otto II om de Schelde, de grens met het koninkrijk

Frankrijk, te beschermen tegen de steeds machtiger wordende buur: de graaf van

Vlaanderen. Hij liet op de grens van zijn rijk versterkte burchten oprichten als centra

van markgraafschappen. Ename was daar één van. Deze vestingen konden

bovendien gebruikt worden als economisch drukkingsmiddel. De Vlaamse graaf

Boudewijn IV reageerde door langs de andere kant van de Schelde zelf burchten op

te richten als centra van burggraafschappen, waaronder Oudenaarde. Toen de

burcht van Ename na een woelige periode vernield werd in 1063, zochten de

handelaars de veiligheid van de Oudenaardse burcht op48. Deze was eveneens

gesitueerd op een kunstmatig eiland, gevormd door de Schelde en de hiervoor

uitgegraven Burgschelde49.

47

En tevens lekenabt van de Sint-Baafsabdij. 48

De oudste bronnen spreken over de ‘turris Aldenardensis’, een toren dus. 49

Alhoewel dit niet helemaal zeker is. Misschien was de Burgschelde een natuurlijke arm van de Schelde en was het eiland eveneens natuurlijk.

Page 27: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

27

4.3. De eerste woonkernontwikkeling De meeste steden in Vlaanderen ontstonden dus rond een versterkte burcht.

Vlak bij de burcht lag vaak ook een commercieel centrum, waar handelaars veilig

hun waren aan de man konden brengen. De mogelijkheid om zich bij gevaar in de

vluchtburcht terug te trekken, trok nieuwe bewoners aan die zich in de buurt

vestigden en de stad deden groeien. Deze ontwikkelingen deden zich vrij vroeg voor,

vaak reeds van in de 9de eeuw. Als de bevolking uiteindelijk voldoende toegenomen

was, werd de nederzetting versterkt door middel van grachten en/of een wal om

zichzelf, de voorraden en het geld te verdedigen. Bloeiende nederzettingen oefenden

immers een grote aantrekkingskracht uit op militaire troepen. Daartoe werden

grachten gegraven, gevuld met water en bermen opgeworpen, beplant met hagen en

heggen. De versterking mocht slechts op een paar plaatsen toegankelijk zijn waarbij

de toegangen dag en nacht bewaakt dienden te worden. Een dergelijke versterkte

woonkern vormde de basis voor de verdere ontwikkeling als stad. Een stimulerende

factor was daarbij de mogelijkheid om een zicht te krijgen op het goederenverkeer en

tol te kunnen heffen aan de poorten.

Door deze eerste groei deden zich ook de eerste sociaal-ruimtelijke verschillen

voor. De initiële bebouwing lag meestal op een geringe verhevenheid in een

gemakkelijk overstroombaar gebied. In de loop van de geschiedenis werd hieraan

wel verholpen door bedijkingen en ophogingen, maar zeker in het begin moest men

voor verdere uitbreiding noodgedwongen afdalen in de alluviale vlakte zodra er op de

hoger gelegen delen te weinig plaats was. Deze hoger gelegen terreinen werden in

veel gevallen ingenomen door rijkere burgers. Door hun kapitaalkracht konden ze

immers de overstromingsvrije – en dus meer gegeerde – gronden opkopen. De

minder gegoeden weken daardoor noodgedwongen uit naar de lagere gronden50.

Deze differentiatie uitte zich vervolgens in de opbouw en het uitzicht van de

woningen, maar ook vooral in het verkavelingspatroon en de perceelsgrootte.

Doorheen de tijd zijn hier vaak weinig veranderingen in gebeurd en in veel gevallen

is dit tot vandaag nog merkbaar. De begrippen ‘hoge stad’ en ‘lage stad’ hebben dan

ook vaak nog een andere connotatie dan de louter topografische.

In Aalst ontwikkelde de eerste woonkern zich rond de Villa Alost. De stijgende

landbouwproductie, de gunstige verkeersligging langs de Dender en de relatieve

veiligheid van het versterkte vroonhof werkten deze groei in de hand en waren van

groot belang voor commerciële activiteiten. De woonkern ontwikkelde zich

50

Er waren natuurlijk ook burgers die vanwege hun beroepsbezigheden het water opzochten, zoals huidenvetters en blekers.

Page 28: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

28

voornamelijk op de linkeroever van de Dender51. Deze oever bood immers betere en

hoger gelegen bouwgronden dan de drassige terreinen op de rechteroever.

Bovendien oefende de historische kern er een grote aantrekkingskracht uit, waardoor

nieuwe woningen steeds werden opgericht in de nabije omgeving van die

economisch en geestelijk centrum. Doordat de groei zich daardoor westwaarts

richtte, kon de burcht haar verdedigende functie naar het oosten blijven uitoefenen.

Vlak bij de burcht ontwikkelde zich de eerste markt van Aalst: de Vismarkt. Deze

bevond zich langs de oever van de Dender, net ten zuiden van het zelhof52. De

auteur citeert een bron die vertelt dat het een vrij algemeen feit is dat bij de Vlaamse

steden de eerste markt ontstaat, precies aan de hoofduitgang van de Burcht. In Aalst

worden beiden echter gescheiden door de Dender. De brug over de rivier die de

twee elementen moesten verbinden, bewijst echter de sterke verbondenheid die er

toch moet geweest zijn53. In elk geval getuigt het ontstaan van een markt van een

woonkern die in zich de kiem van een stedelijke ontwikkeling draagt.

De verder groei van de stad werd op het einde van de 11de eeuw sterk beïnvloed

door de aanleg van een nieuwe handelsweg tussen Brugge en Keulen. Deze

handelsroute liep door Aalst en had een stijging van het aantal inwoners en een

uitbreiding van de woonkern tot gevolg. De nieuwe woningen situeerden zich

voornamelijk langs de nieuwe Pontstraat, die deel uitmaakte van de handelsweg

Brugge-Keulen en ten zuiden van het zelfhof en evenwijdig met de Dender liep. Uit

enkele opgegraven perceelsgrachten blijkt dat de percelen haaks op de straat waren

gericht. Een dergelijke verkaveling op rij, langs een hoofdstraat die parallel loopt met

een waterloop en waarvan zich aan het uiteinde niet zelden een kerk, een hof of een

burcht bevindt54, kan steeds met een handelsnederzetting in verband worden

gebracht. Hoewel de percelen die haaks op de rivier georiënteerd zijn interessante

mogelijkheden bieden voor een aanlegkade, waren ze in Aalst toch meer op de weg

gericht, wegens het internationale karakter ervan. De eigenlijke haven zou zich dan

niet ten zuiden maar ten noorden van het zelfhof ontwikkelen.

In de loop van de tweede helft van de 11de eeuw of in het eerste kwart van de

12de eeuw achtten de heren van Aalst het nodig niet alleen de burcht maar ook de

woonkern met een versterking te beschermen. Vreemd genoeg koos men er niet

51

Zelfs tot in de 19de

eeuw gebeurden de meeste ontwikkelingen in Aalst voornamelijk op de linkeroever. 52

Deze plaats staat nu nog bekend als de Oude Vismarkt. 53

De Dender is er tegenwoordig verdwenen, maar de brug is terug te vinden op oude plannen zoals die van Jacob Van Deventer. 54

In Aalst met name de Sint-Martinuskerk en het zelhof.

Page 29: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

29

voor om de volledige nederzetting te beschermen, maar enkel de oude kern55.

Waarschijnlijk waren de percelen erbuiten nog uitsluitend agrarisch van aard en

achtte men het daarom niet nodig om de versterking daarvoor te vergroten. Dat zou

immers ook betekenen dat ze moeilijker verdedigbaar zou zijn. De omwalling is nog

steeds terug te vinden in het stratenpatroon. Dit is zeer duidelijk op de kaart van

Jacob Van Deventer. De straten hebben een boogvorm rond het zelfhof en de

bijhorende bewoningskern en de burcht op de andere oever. Ook hier help de

toponymie: het nu verdwenen Walgrachtstraatje is een stille getuige. In 1160

verleende Diederik Van De Elzas Aalst de officiële titel van ‘stad’. In 1174 kreeg de

stad haar keure.

Fig. 4: Aalst in de 12de

eeuw.

Net zoals bij de meeste andere steden handelen de geschreven bronnen over de

vroegste ontwikkelingen in Brugge bijna uitsluitend over de burcht. Hoewel er weinig

informatie of archeologische bewijsvoering voor bestaat, moet er toch voldoende

bewoning geweest zijn. De werking van de Brugse burcht als militair en administratief

centrum zal ook maar mogelijk geweest zijn dankzij de aanwezigheid van een aantal

ambachtslui die in de omgeving woonden en instonden voor dienstverlening en

55

Die bestond uit het zelfhof, de Sint-Martinuskerk en enkele omliggende handelswoningen.

Page 30: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

30

bevoorrading. Volgens de auteur is het realistisch te stellen dat er reeds in de 9de

eeuw of zelfs vroeger twee bewoningskernen naast mekaar hebben bestaan: één die

nauw met het burchtleven was verbonden en één die meer gericht was op de

internationale handel. Omdat men op zuiver archeologische gronden niet tot een

precieze lokalisatie van de woonkern(en) kan komen, wordt er opnieuw een beroep

gedaan op hypothesen. De auteur stelt dat er in de Brugse binnenstad maar twee

plaatsen in aanmerking komen voor mogelijke bewoning in de vroege middeleeuwen

en de 11de eeuw: te zone ten noordoosten van de burcht en de Oudeburg. Het eerste

gebied is het vierkant eiland en is eerder reeds behandeld. De aanwezigheid van een

kloostergemeenschap, het voorkomen van een aantal straatnamen56 en het

regelmatige stratenpatroon wijzen op een bij de burcht horende nederzetting. Op het

tweede gebied, de Oudeburg, bevond zich vroeger mogelijk het Romeins castellum.

Het is mogelijk dat dit de oudste kern is van de stad Brugge57. Aangezien op het

vierkante eiland ambachtslui werkten in dienst van de graaf, hebben we hier

waarschijnlijk te maken met handelsnederzetting. In elk geval is de verdere

ontwikkeling van de stad in de late 11de en het begin van de 12de eeuw gebeurd

vanuit de Oudeburg. Dit pleit natuurlijk krachtig voor de stelling dat dit stadsdeel ook

al in het begin van de 11de eeuw het actieve hart van Brugge was.

Van hieruit breidde het woongebied zich van dan af geleidelijk zuidwestwaarts

uit58. Deze uitbreiding deed zich voor in concentrische kringen. Dat kan men duidelijk

aflezen uit het stratenpatroon. De richting van ontwikkeling is deels te verklaren door

het feit dat juist daar het terrein het hoogst was: daar lag de belangrijkste zandrug

van de stad en deze bood een droge en relatief bouwvaste bodem. Toch kan men

het raar vinden dat een stad als Brugge aan landzijde uitbreidde en niet richting kust.

Dit valt te verklaren doordat de toenemende bedijkingen in de Kustvlakte het

natuurlijke evenwicht verstoorden. In de loop van de 10de eeuw verzandde de oude

getijdengeul en de precair geworden verbinding tussen stad en zee legde een rem

op de internationale handelsactiviteiten. Tegelijk won het handelsverkeer over land

sterk aan belang door de uitbouw van enkele belangrijke wegen59. Brugge werd een

snelgroeiend handelscentrum en in 1127 beval proost Bertulf de burgers van Brugge

met aandrang een versterking van grachten en paalwerk rond hun stad te maken60.

In een mum van tijd werd de stad omring met gekanteelde palissades, houten

56

Cordouanierstraat, Wapenmakersstraat. 57

In elk geval bevond zich in dit gebied een versterkte nederzetting die ouder moet geweest zijn dan de burcht zelf. 58

Tot aan het Zand in het westen en wellicht tot voorbij de Noordzandstraat in het noordwesten. 59

De weg Brugge-Torhout-Ieper-Menen-Rijsel en de weg Brugge-Gent. 60

Als lid van de familie die Karel De Goede vermoord had, hoopte hij hiermee eventuele wraakacties van buitenaf tegen hem en de zijnen te verhinderen.

Page 31: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

31

verdedigingstorens en poorten. Het tracé van deze eerste echte stadsomwalling viel

grotendeels samen met de nog steeds bestaande ring van de binnenreien.

Fig. 5: Het middeleeuwse Brugge binnen het vierkante eiland.

Binnen de eerste omwalling was een gebied met een oppervlakte van meer dan

75 hectare ontsloten, wat vrij ruim is voor een stad uit de vroege 12de eeuw. Dit

Page 32: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

32

betekent echter niet dat deze oppervlakte volledig bebouwd was. Doordat men bij de

aanleg in belangrijke mate gebruik gemaakt had van bestaande waterlopen, waren

onvermijdelijk ook minder dicht bebouwde of zelfs onbebouwde zondes mee omwald.

Het gaat dan voornamelijk over laaggelegen en zeer vochtige gebieden, die wellicht

pas rond 1200 voor bewoning geschikt gemaakt werden door het aanvoeren van een

laag ophoogzand61. In de loop van de 12de of mogelijk nog in het begin van de 13de

eeuw werden de houten verdedigingswerken vervangen door halfronde stenen

vestigingtorens en waarschijnlijk ook door muren en stenen stadspoorten.

Dendermonde was heel specifiek gesitueerd in het Vlaanderen van de 10de en de

11de eeuw. De Schelde vormde de grens tussen het Heilig Roomse Rijk en

Rijksvlaanderen. Dendermonde lag op de grens en heeft zich tijdens deze periode

van strijd een hele tijd kunnen onttrekken aan het gezag van hogerhand.

Dendermonde was in de 10de en 11de eeuw een vrij allodiaal goed62, waar de heren

van Dendermonde het gezag hadden en dat zowel door Duitsland als door Frankrijk

erkend was63. Het belang van de heren van Dendermonde blijkt uit het feit dat ze

zowel voogd waren van de Sint-Baafsabdij als dat ze zich pairs (gelijken) mochten

noemen van de Graaf van Vlaanderen. We zien dat Dendermonde de hiaten opvult

die zich zowel in de mark- als in de burggraafschappen voordoen64. Daardoor

fungeerde de stad als een soort passieve bufferzone. Dit was de politieke situatie

waaronder Dendermonde zijn eerste groei zou kennen. Langs beide Denderboorden

vestigden zich tal van bewoners. Tegen het einde van de 11de eeuw werd de stad

mogelijk voor het eerst omgeven door een aarden wal en natte grachten65. Zeker is

dat de stadsversterkingen bestonden op het einde van de 12de eeuw. Dendermonde

was op de beide oevers van de Dender versterkt, de oudste versterking omvatte dus

onmiddellijk een groot deel van de huidige stadskern. Kort daarna werd de

stadsversterking in het oosten uitgebreid met een tweede stadswal: de Vest, zodat

de stad aan de Brabantse zijde over een dubbele omwalling beschikte

61

Van ongeveer één meter dikte. 62

Dit is een vrij eigen goed, waarover de graven van Vlaanderen geen zeggenschap hadden. 63

De meest aannemelijke hypothese voor het ontstaan van deze situatie is dat er tijdens de invallen van de Noormannen een plaatselijke heer was die sterk genoeg was om weerstand te bieden. Op die manier ontstond een gebied dat zich zonder hoger gezag kon ontwikkelen tot een vrij goed. Dit zou duren tot in de 14

de eeuw, met het huwelijk van Lodewijk van Male met Margaretha van Brabant. Op dat

moment werd de Vlaamse graaf tevens de heer van Dendermonde. 64

Tussen de markgraafschappen Ename en Antwerpen in Rijksvlaanderen en tussen de burggraafschappen Gent en het Land van Waas in het Heilig Roomse Rijk. 65

Dit is speculatie. De heer van Dendermonde was, samen met de heer van Aalst, belast met de verdediging van de oostgrens van Rijksvlaanderen. Maar we weten niet of de hele stad daarom ook helemaal omwald was.

Page 33: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

33

Fig. 6: De eerste omwalde kern van Dendermonde.

Ten opzichte van de andere Vlaamse steden ontwikkelde Gent zich vrij vroeg als

een commercieel centrum, dat potentiële concurrenten spoedig achter zich liet. In de

eerste plaats valt deze bloei te verklaren door de geografische ligging op een

belangrijk kruispunt van verkeersaders. Daarenboven is Gent gelegen op de

samenvloeiing van de Leie en de Schelde, twee rivieren die zich over het grootste

deel van het toenmalige Vlaanderen uitstrekten. Gent groeide langzaam uit tot de

graanschuur van Vlaanderen. De verschillende agglomeraties groeiden langs de

wegen naar elkaar toe en na de enorme bevolkingsgroei van de 11de tot de 13de

eeuw66 telde Gent in de 14de eeuw 60.000 inwoners. Daarmee was de stad na Parijs

de dichtst bevolkte stad ten noorden van de Alpen.

In Oudenaarde vinden we eveneens een commercieel plein, de Garenmarkt,

gelegen aan de uitgang van de burcht. Hierop bevonden zich de oudste hallen en het

belfort. De stad zelf zou zich uitbreiden op de linkeroever. De uitbreidingen op de

rechteroever zouden later aanleiding geven tot het ontstaan van Pamele, een tweede

handelsnederzetting. In 1384 verenigde de graaf van Vlaanderen de baljuwschappen

Oudenaarde en Pamele en pas in 1593, toen Pamele zijn stedelijk statuut verloren

was, werd het ingelijfd bij Oudenaarde. Oudenaarde werd voor het begin van de 13de

66

Deze bevolkingsgroei uitte zich voornamelijk in de steden, wat toe te schrijven was aan de immigratie van ambachtslieden uit het platteland.

Page 34: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

34

eeuw omwald. Dit betekende enerzijds een grotere veiligheid voor de bewoners,

maar anderzijds vormde dit volgens de auteur een eng keurslijf, waarin Oudenaarde

eeuwenlang zou opgesloten zitten.

Fig. 7: Oudenaarde in de 13de

eeuw.

Page 35: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

35

5. De groei van de middeleeuwse steden

5.1. De stadsuitbreidingen Rond de eerste steden vestigden zich boeren en handelaars die zowel

economisch profiteerden van de stad als er bescherming zochten tegen militaire

bendes. Binnen de omwallingen waren vaak ook boomgaarden en weiden gelegen.

Door de opkomst van de lakenindustrie was er ook plaats nodig om het laken te

drogen. Hier had men veel plaats voor nodig en men deed dit binnen de omwallingen

omdat het zo kostbaar was. Al deze redenen zorgden ervoor dat de steden in de loop

van de volgende eeuwen stelselmatig zouden uitbreiden met nieuwe versterkingen.

Vaak zijn de oude grachten nog te herkennen in het stratenpatroon en de toponymie.

Deze explosieve groei zou duren tot in de 14de eeuw. Daarna zouden de steden hun

grootte min of meer behouden tot aan de industriële revolutie. Ook dan zouden

stadswallen of -muren nog een belangrijke rol spelen. Nadat hun militaire betekenis

verdwenen was, deden ze in de 19de eeuw immers nog lange tijd dienst als

tolgrens67. In de 20ste eeuw zullen op hun tracé druk bereden ringlanen aangelegd

worden.

De eerste stadsuitbreiding van Aalst wordt vrij kort beschreven. De nieuwe

omwalling zelf is duidelijk af te lezen uit het plan van Jacob Van Deventer68. We zien

een aaneengesloten stratenverloop dat aansluit bij de op de linkeroever

halfcirkelvormige structuur van de eerste versterking. Opmerkelijk is dat de auteur

het omwalde gebied omschrijft als rechthoekig in plaats van cirkelvormig. Meestal

maakte men de omwalling immers rond, om de eenvoudige reden dat dit goedkoper

was.

De tweede uitbreiding gebeurde in het begin van de 13de eeuw naar aanleiding

van een langs een doorgestoken Dendermeander aangelegde haven. De economie

bleef het goed doen, mede dankzij de internationale handelsroute. Dit leidde tot een

verdere uitbreiding van de stad, met allereerst het ontstaan van een nieuw marktplein

net buiten de oudste agglomeratie69. Dit was een ontwikkeling die gebeurde volgens

een patroon dat in veel Vlaamse steden terug te vinden is. Wanneer de

oorspronkelijke markt te klein werd, richtte men een grotere op aan de rand van de

vroegere woonkern. De nieuwe markt trok belangrijke instellingen aan die op hun

67

Aan de stadspoorten werden de zogenaamde ‘octrooirechten’ geïnd. Dit waren belastingen op onder andere voedingswaren van buiten de stad. 68

De scriptie geeft een volledige beschrijving met straatnamen. 69

De huidige Grote Markt. Ze lag uiteraard op de handelsroute Brugge-Keulen. Rond deze markt zouden de bijzonderste gebouwen verrijzen.

Page 36: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

36

beurt nood hadden aan een degelijke bescherming. Er werd besloten een nieuwe en

veel grotere stadsversterking op te richten, rekening houdend met een latere

expansie van de bebouwing. Dat zien we ook in andere steden. Er kwam een zeer

ruime omwalling met grote stukken braak die pas veel later70 zouden ingevuld raken.

Naar het einde van de 13de eeuw deed zich immers een stagnatie voor in de

stijgende welvaart, gevolgd door een diepe sociaal-economische crisis in de 14de

eeuw. De kaarten van Sanderus geven hier een mooie indicatie van. We zien vaak

nog grote stukken grond die onbebouwd waren en meestal door landbouw of

boomgaarden werden ingevuld.

Fig. 8: Op de kaart van Jacob Van Deventer zien we duidelijk hoe het vroegere grachtenstelsel nog af te lezen valt uit het stratenpatroon.

De hiervoor beschreven terreinuitbreidingen situeren zich op de linkeroever. Op

de rechteroever werd echter ook een gebied aan de middeleeuwse stad toegevoegd.

Ten oosten van de burcht werd een nieuwe Denderarm gegraven, waarlangs een

versterkingsmuur werd opgetrokken om zo de nieuwe stadsomwalling te voltooien.

Er ontstond een kunstmatig eiland, dat in de 19de eeuw de vestigingsplaats zou

worden voor de meest hinderlijke fabrieken.

70

Vaak zelfs pas tijdens de industriële revolutie.

Page 37: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

37

De tweede stadsomwalling kwam er in Brugge ten gevolge van de groei die op

haar beurt het gevolg was van een heropleving van de stad als haven- en

handelsstad. In 1134 deed zich een zware stormvloed voor, die aanleiding gaf tot de

vorming van een diepe geul, het Zwin, die tot het latere Damme reikte. Een heel

gebied71 werd overspoeld tot aan de grens met de Zandstreek en het water reikte

zelfs tot in de buurt van Brugge. Pas na enkele tientallen jaren werd de getroffen

zone weer toegankelijk.

In de loop van de tweede helft van de 12de eeuw begon men het overstroomde

land op de zee te heroveren, maar in het midden bleef een grote geul liggen. Op

initiatief van de toenmalige graaf van Vlaanderen, Filips Van Den Elzas, werd de

Zwingeul door een dwarsdam afgesloten. Die plek was een prima aanlegplaats voor

zeeschepen en al snel ontstond daar een bloeiende nederzetting: het havenstadje

Damme. Vanuit Brugge werd een kanaal gegraven dat in Damme door een sluis in

de dwarsdam met het Zwin in verbinding werd gesteld. Daardoor kon men eveneens

het waterpeil op een constant niveau houden en waren er meer binnenwateren voor

scheepvaart toegankelijk, zodat de havenactiviteiten niet meer tot één plek72 beperkt

bleven.

In de tweede helft van de 12de en in de 13de eeuw ging het Zwin een sterke

aantrekkingspool voor de internationale handelsvaart vormen. Weldra groeide

Brugge uit tot het belangrijkste handelscentrum van West-Europa. Deze sterke

economisch opbloei had uiteraard gevolgen voor de ontwikkeling van de stad. Het

aantal bewoners steeg snel, zodat alle nog opengebleven terreinen binnen de

omwalling van 1127-1128 weldra helemaal volgebouwd raakten. In het noorden, de

kant waaruit de welvaart kwam, werden gronden opgehoogd om er huizen op te

kunnen bouwen. Belangrijk hierbij is dat reeds in de late 12de eeuw in Brugge aan

grondspeculatie werd gedaan. Onder andere de kanunniken van Sint-Donaas

verkavelden een deel van hun gronden om er inkomsten uit te halen. De armsten

onder de bevolking, voor wie het wonen binnen de wallen te duur was geworden,

moesten uitwijken. Zo werden buiten de eerste wallen hele armenwijken gevormd.

Dit is morfologisch niet onbelangrijk: op de 16de-eeuwse en zelfs op de huidige

plannen kan men deze wijken nog herkennen aan het dichte stratennet, even dicht

als dat van de stad binnen de eerste omwalling. Sommige van die wijken vertonen

een onregelmatig stratenpatroon, waaruit afgeleid kan worden dat ze spontaan

gegroeid zijn. Anderen vertonen een veel regelmatiger patroon dat wijst op een

71 Het gebied rond het huidige Hoeke, Sluis, Lapscheure, Damme en Moerkerke.

72 Het zwaartepunt verlegde zich van de Lange Rei naar de as Kraanrei – Spiegelrei.

Page 38: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

38

planmatige aanleg. Binnen afzienbare tijd had de eerste omwalling zowat elke

defensieve betekenis verloren. Bovendien waren er naast de oude, door

stadspoorten verdedigde bruggen nieuwe, niet versterkte bruggen aangelegd die

vanuit de stad toegang verschaften tot de buitenwijken. Al deze wijzigingen zorgden

ervoor dat Brugge op het einde van de 13de eeuw een open stad was.

Fig. 9: Brugge na zijn uitbreidingen. In het midden zien we nog het vierkante eiland.

Naar aanleiding van het grote politieke en sociale conflict, dat een hoogtepunt

zou bereiken met de Brugse Metten en de Guldensporenslag van 1302, werd Brugge

voor een tweede maal omwald. De werken zouden duren van 1297 tot 1300. In de

loop van de tijd waren de vestingen versterkt en waren ze herhaaldelijk aan

Page 39: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

39

ontmanteling en heropbouw onderhevig. Doordat de expansie van de stad

voornamelijk langs de grote invalswegen had plaatsgevonden, had het bebouwde

gebied min of meer een stervorm aangenomen. De omwalling verbond de punten

van die ster en tussenin lagen de minder dicht bebouwde zondes met grote tuinen en

uitgestrekte graslanden. Deze terreinen bevonden zich op laaggelegen, vochtige

gronden en waren dus minder geschikt voor bebouwing. Ze werden echter als

raamlanden gebruikt voor de wolindustrie en waren dus economisch heel belangrijk.

De onbebouwde terreinen die rond 1300 binnen de tweede omwalling lagen, zijn

grotendeels terug te vinden op de verschillende stadsplannen73. We merken zelfs dat

een aanzienlijk deel van die groenzones tot in het midden van de 19de eeuw is blijven

bestaan. Na de aanleg van de tweede omwalling moet de groei van de stad dus zo

goed als stilgevallen zijn.

Dendermonde groeide in de 12de en 13de eeuw uit tot een belangrijk

handelscentrum met een gereputeerde lakenproductie als steunpilaar. Dit uitte zich

onder meer in de aanleg van een ruimere omwalling, voorzien van stevige muren en

poorten, en door de oprichting van diverse openbare gebouwen. In juni 1233 gaf

Robrecht Van Béthune de stad Dendermonde haar belangrijkste keure. De

Dendermondse geschiedenis is er een van voortdurende veroveringen en

heroveringen. Dit had tot gevolg dat de verschillende versterkingen doorheen de hele

geschiedenis van de stad telkens zouden afgebroken en heropgebouwd worden. Er

was niet enkel de voortdurende dreiging vanuit Frankrijk, ook de rivaliteit met Gent

zorgde voor heel wat heibel. De lakenhandel in Dendermonde was kon immers de

vergelijking met die van Gent gemakkelijk doorstaan en dit was voor de Gentenaren

een doorn in het oog. Na de Honderdjarige Oorlog sloten de drie grote steden (Ieper,

Brugge en Gent) een verbond gesloten waarbij het graafschap in drie invloedssferen

verdeeld werd. De grote steden eisten het grootste deel van de productie voor zich

op terwijl de belangen van de kleine steden en het platteland miskend werden en

ondergeschikt gemaakt werden aan het eigen belang. Dendermonde viel in de

invloedssfeer van het machtige Gent, dat het monopolie van de lakennijverheid voor

zich opeiste. In 1345 werd Dendermonde, in het kader van deze economische

machtsstrijd, reeds een eerste maal ingenomen door de Gentse troepen. Op bevel

van de Gentenaars werden toen de muren aan de ‘Vlaamse zijde’ gedeeltelijk

ontmanteld. Toen Lodewijk Van Male herhaaldelijk in conflict kwam met de grote

Vlaamse steden, werd hij in zijn strijd vaak gesteund door de kleinere steden. Ook

Dendermonde raakte bij die strijd betrokken. Rond 1368 werden de muren en de

73 Zoals het plan van Marcus Gerards van 1562, de oudste kadasterplannen of het de gedrukte

kadasterplannen van P.C. Popp uit 1854 en 1865.

Page 40: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

40

andere versterkingen verhoogd en verstevigd. De stad werd een tweede maal

uitgebreid. Hierdoor kreeg Dendermonde de uitgestrektheid die ze tot het begin van

de 20ste eeuw zou bewaren. Tot aan de industriële revolutie bleef het gebied in het

zuidoosten nagenoeg onbebouwd. De toen heersende pest heeft daar waarschijnlijk

een rol in gespeeld. Pas na de Eerste Wereldoorlog zou de stad verder uitbreiden.

Fig. 10: Deze kaart van Alphons De Vlaminck geeft een zeer duidelijk beeld van het stratenplan van Dendermonde uit de 14

de eeuw.

Rond 1100 werd het initiatief genomen om Gent van een nieuwe omwalling te

voorzien. De natuurlijke waterlopen, de Leie in het Noorden en de Schelde in het

oosten, vormden de basis voor de verdedigingsring. Er werden nog twee bijkomende

waterwegen gegraven: de Ketelvest die de zuidelijke grens bepaalde en de Houtlei,

die de Sint-Michielswijk en dus het belangrijkste deel van de Leie omarmde. Deze

vesten werden versterkt met een muur uit Doornikse steen, wat een duidelijke

indicatie is van de financiële mogelijkheden waarover Gent toen al beschikte en over

de ambities die de stad koesterde ten opzichte van de aanpalende agglomeraties.

Binnen de omwalling was de bewoning in de 12de en de 13de eeuw nog verspreid en

hadden grote delen nog een agrarisch karakter74.

74

De plaatsnaam Kouter is daar een indicatie voor.

Page 41: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

41

Door de toenemende verstedelijking komen rond het eind van de 12de eeuw de

dorpen en gehuchten in de buurt van Gent onder druk te staan. Steeds meer

plattelandsbewoners willen in de veilige stad hun kans wagen. Maar de stad zelf

stelde zich niet zo gastvrij op ten opzichte van de nieuwkomers. Het gevolg was dat

er steeds net buiten de wallen gebouwd werd op gunstige plekjes langsheen de

invalswegen, hoewel het gebied binnen de omwalling eigenlijk nog steeds te ruim

was voor de toenmalige bevolking. Deze voorsteden waren gericht op de stad en niet

op het platteland waartoe ze eigenlijk behoorden. Uiteindelijk werd vanaf 1254 dan

toch een nieuwe vestinggordel aangelegd, die een gebied van 644 hectare omwalde.

Daarmee was Gent op dat moment de grootste stad van de Nederlanden. De

omwalling was opnieuw voorzien op een groei, maar vanaf de 14de eeuw stagneerde,

zoals elders, het bevolkingscijfer. Na deze 13de-eeuwse uitbreiding zal het

stadsgebied de volgende vijf eeuwen geen noemenswaardige wijzigingen meer

ondergaan.

Fig. 11: De kaart van Jacob Van Deventer geeft een overzicht van Gent in de 16de

eeuw.

Hoewel Pamele pas in 1593 bij Oudenaarde zou gevoegd worden, werden de

stadsvesten nog voor 1253 uitgebouwd rond deze nederzetting. En net als Aalst,

Brugge en Dendermonde had de vesting te lijden onder de aanvallen van de

Page 42: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

42

Gentenaren. De wallen werden dan ook vervangen door stenen muren en versterkt

met torens en poorten75.

5.2. Iets over de structuur van de middeleeuwse steden

5.2.1. Stadsversterkingen

De eerste stadsversterking waren vaak slechts een kunstmatige gracht76, waarbij

de uitgegraven aarde gebruikt werd om een wal op te richten. In de vroege

middeleeuwen volstond dit als versterking. Deze wallen werden eventueel versterkt

met houten palissades of een stenen kroonlijst. Later werden ze stelselmatig

vervangen door stenen muren. Bij een uitbreiding bleven de vroegere omwallingen

zichtbaar in het stratenpatroon77. De grachten werden pas dichtgegooid indien er

nood was aan extra ruimte. In Dendermonde werd bijvoorbeeld de gracht van de

Oude Vest pas gedicht in de 20ste eeuw.

In de middeleeuwen werden deze versterkingen nog naar eigen inzicht opgericht.

Het zou duren tot in de 17de eeuw eer Vauban een overal toepasbaar systeem zou

ontwikkelen om een stad te versterken. Het valt op dat er vaak goede beschrijvingen

zijn van de versterkingen78. Daaruit blijkt het belang van de steden als beschermde

gebieden voor de inwoners en hun militair-strategische waarde. Bij deze

beschrijvingen horen meestal ook gedetailleerde beschrijvingen van de stadspoorten

en torens. Naast de verhoogde veiligheid, bood vestigingsbouw ook de mogelijkheid

om controle uit te oefenen op het verkeer in en uit de versterkte stad. De

stadspoorten dienden als controlepunten en als plaats waar de tol werd betaald. ’s

Nachts, bij gevaar, oorlog of epidemieën kon men de poorten gesloten houden.

5.2.2. Stratenpatroon

Ondanks de schijnbaar organische groei die de Vlaams binnenstad kenmerkt, is

er toch een onderliggende structuur terug te vinden. Die structuur hangt meestal

nauw samen met een continuïteit van plaats, bijvoorbeeld juridisch of geestelijk. Men

kan patronen ontdekken in de plaatsing van gebouwen en de namen van de straten.

Ook bij stadsuitbreidingen werden de nieuwe terreinen niet zomaar willekeurig

verkaveld. De ontwikkeling gebeurde gewoonlijk aan de poorten van het oude

75

De wallen werden in 1290 vervangen door stenen muren en in 1416 liet Jan Zonder Vrees de vestingmuren versterken met 24 torens en 5 poorten. 76

Er werd soms ook gebruik gemaakt van natuurlijke grachten. 77

Ook in de naamgeving is dit soms terug te vinden. Bijvoorbeeld de Oude Vest in Dendermonde. 78

Het belang van de stadsrekeningen als bron kan hierbij nauwelijks onderschat worden. Ook de kaarten van Sanderus geven een duidelijk beeld.

Page 43: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

43

gedeelte79, omdat dit de meest interessante plekken waren voor handelaars en

ambachtslui om zich te vestigen. Het nieuwe stadsgebied vertoont in vele gevallen

een radiaalstructuur met de oude kern als centrum. Vaak zien we dat het

middeleeuwse stratenpatroon nagenoeg onveranderd is gebleven tot in de 19de

eeuw. Uit de analyse van de verschillende steden blijkt ook dat het beeld van de

compacte middeleeuwse stad niet correct is. Zelfs tot in de 16de eeuw waren er nog

veel onbebouwde gronden, die gebruikt werden als grote tuinen en boomgaarden of

als lakenramen. Het was vaak pas tijdens de industriële revolutie dat deze terreinen

zouden volgebouwd worden.

Fig. 12: Op de kaart van Sanderus bemerken we onder andere de radiaalstructuur en de verschillende open plekken in de stad.

De straten waren in de regel smal. Dit gold zelfs voor de doorgaande wegen. De

straten leken ook smaller door de overkragende huizen, een bouwprincipe waarbij

elke verdieping enigszins is uitgebouwd en dus een inspringing maakt in de straat.

Het gebruik van steen als bestrating was afhankelijk van het belang van de straat. De

hoofdstraten werden eerder verhard dan de stegen en sloppen. Wegens het

intensieve gebruik waren regelmatig verbeteringen nodig. De oorspronkelijke

79

Die oude poorten bleven soms nog geruime tijd bestaan.

Page 44: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

44

middeleeuwse straten bevinden zich dan ook meestal nog op dezelfde plaats, maar

alleen wat lager dan de huidige bestrating.

Het belangrijkste repulsiepunt van de stad Aalst was het eiland van de burcht.

Daar waren immers de leerlooierijen, brouwerijen en lakenramen gelegen. Het

economisch, politiek, cultureel en verkeerscentrum van de stad werd gevormd door

de Grote Markt. Daar vertrokken de vijf hoofdstraten en woonde voornamelijk de

stedelijke elite. Een deel van deze groep vestigde zicht echter in de Kapellestraat om

de drukte van de handelswegen en herbergen te ontlopen. De kleinere

ambachtslieden hadden hun woonplaats in de zone eromheen, zoals het uiteinde

van de hoofdstraten en de meeste zijstraten ervan. De handelsweg Brugge-Keulen80

was voor ambachtslieden en herbergen eveneens interessant. De armen woonden in

de nabijheid van de wallen81. Deze klassenscheiding was uiteraard niet zo strikt als

hier beschreven. De verschillende markten vormden secundaire attractiepunten van

de stad. De ruimteverslindende elementen zoals kloosters, schuttershoven, tuinen,

lusthoven en minstens één boerderij bevonden zich aan de rand van de stad.

5.2.3. Gebouwen

Vanaf de tweede helft van de 12de eeuw lieten de graven van Vlaanderen hun

stedelijke burchten steeds meer links liggen ten voordele van nieuwe residenties in

hun wildrijke bossen. Dit bood aan verschillende stadsbesturen de kans om, met

instemming van de graaf, geleidelijk de burcht in te palmen.

De lakenweverij was in de middeleeuwen met stip de belangrijkste nijverheid en

was dan ook zeer bepalend voor het stadsbeeld. Vanaf de 11de en 12de eeuw zorgde

de bevolkingsgroei voor een grotere vraag naar textiel. Er kwamen nieuwe, grote

weefgetouwen in de steden die de landelijke primitieve weefactiviteit naar het tweede

plan verdrongen. De nieuwe weefgetouwen noodzaakten investeringen die alleen in

de stad mogelijk waren82. Het weven van laken vereiste bovendien een reeks van

speciale handelingen die op het platteland niet mogelijk waren. Dit was een vroege

vorm van industrialisatie, waarbij de huisnijverheid vervangen werd door

georganiseerde arbeid. De productie van laken was een lang en ingewikkeld proces,

dat uiteenviel in verschillende stappen. Dit had een onmiddellijke weerslag op de

structuur van de stad. Dat kunnen we onder andere merken aan straatnamen als de

80

Waarbij de route over de Pontstraat, Kerkstraat, Grote Markt en Nieuwstraat liep. 81

In smalle zijstraten zoals de Achterstraat, de Korte Ridderstraat, de Onze-Lieve-Vrouwstraat en de Windmolenstraat. 82

De lakenwevers behoorden tot de rijkste burgers van de stad.

Page 45: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

45

Bleekstraat en de Volderstraat83 en aan de grote open ruimtes op oude

stadsplannen, voor de lakenramen. Ook de imposante lakenhallen in de Vlaamse

steden zijn getuigen van de rijkdom van de lakenwevers. In de vroege middeleeuwen

was een korenhuis een zeer belangrijk gebouw in een stad, omdat graan een

economische hoofdrol vertolkte. De lakenhallen werden vaak op de plek van de

vroegere korenhuizen gebouwd, wat wees op een ruimtelijke continuïteit. Nog later

zouden ze vaak gebruikt worden als stadhuis. Naast de lakenwevers richtten ook nog

andere beroepsverenigingen (gilden) dergelijke hallen op om hun waren te

verhandelen. Het waren statussymbolen en ze waren vaak zeer imposant. Hoewel dit

niet onder de noemer ‘gebouwen’ valt, dient hier ook de aanwezigheid van de

verschillende markten in de middeleeuwse steden vermeld te worden. Ze werden om

dezelfde reden aangelegd: voor de georganiseerde verkoop van een belangrijk

(landbouw)product. De vele vis-, groenten-, en korenmarkten in verschillende

Vlaamse steden zijn hier getuige van. De talrijke markten en hallen tonen aan hoe de

sociaal-economische structuur van de middeleeuwse stad een directe weerslag had

op het stadsbeeld.

De meeste huizen in de middeleeuwse steden waren van hout, vaak met riet

gedekte daken. Dit leidde tot allerlei verordeningen om catastrofes bij een eventuele

brand te vermijden. Wie genoeg geld bezat, bouwde zijn huis in steen, net zoals alle

belangrijke gebouwen van de stad en van de kerk. Er werd door de burgers veel geld

aan besteed, want de uitstraling van de stad was voor de burgers van het grootste

belang.

5.2.4. Geestelijke instellingen

Bij het ontstaan van een stad was een eerste kerk een belangrijke factor. De

Kerk was de enige organisatie die zowel economische macht had door het bezit en

exploitatie van grond en goederen, als ook een sociale functie had door

liefdadigheid, onderwijs en beroepsorganisaties. Bovendien bezat de Kerk als enige

in deze periode een onaantastbaar wetenschappelijk en moreel prestige. De

aanwezigheid van een stadskerk of klooster met relieken van bekende heiligen

oefende bovendien een grote aantrekkingskracht uit op pelgrims en was daardoor

een goede bron van inkomsten voor de stad. Ook de latere oprichting van

verschillende parochiekerken was niet onbelangrijk84. De parochianen kwamen er

83

Bleken gebeurde in de zon en bij helder water. Vollen was een zwaar en smerig werk, waarbij de arbeiders urenlang in kuipen moesten rondstampen waar de lakens in werden gekookt in bijtende en ontvettende stoffen, zoals urine en vollersaarde (een vettige klei). Hierdoor kromp en verviltte de stof. 84

De meeste grote steden kregen in de 14de

eeuw of later beschikking over meerdere parochiekerken.

Page 46: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

46

namelijk niet alleen om te bidden. Het kerkgebouw diende ook als een publieke

plaats, waar zeer wereldlijke zaken werden afgehandeld85.

Kloosters speelden een aparte rol in het functioneren van de stad. Ze waren in

de middeleeuwen verantwoordelijk voor de stedelijke ziekenhuizen, gast- en

weeshuizen. Vanaf de 13de eeuw zouden ze, samen met de begijnhoven, massaal in

de steden opduiken. Meestal waren ze aan de rand van de stad gesitueerd, omdat

het centrum toen reeds gevormd en bebouwd was. De aanzienlijke ruimte die ze in

beslag namen, was enkel in de periferie beschibaar.

5.2.5. Demografische gegevens

In Aalst schat men het aantal inwoners in 1395 op 4.000 personen. In 1575 was

dit aantal al gegroeid tot 6.665. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt worden

dat slechts twee derden daarvan binnen de muren woonde, de rest woonde in de

gehuchten Schaarbeek en Mijlbeek. Over deze twee dorpen is zeer weinig bekend,

ondanks hun ligging binnen de huidige ringweg rond Aalst. De stad was redelijk

welvarend: slechts ongeveer 20 percent van de bevolking bezat geen eigen woonst.

Pas in de 17de eeuw, na de Franse Revolutie en ten gevolg van de 19de-eeuwse

industriële revolutie, zou de armoede stijgen.

Brugge was een handelsmetropool, maar in de 14de en de 15de eeuw bleef het

inwonertal vrij stabiel. Omstreeks 1350 woonden 40.000 tot 45.000 mensen in

Brugge, in 1477 waren het er ongeveer 42.000.

5.2.6. Gebieden buiten de stad

De administratieve stadsgrenzen vielen niet altijd samen met de ommuring.

Buiten de vestingen lagen vaak gronden die weliswaar overwegend ruraal van

karakter en aanzicht waren, maar die administratief volwaardig tot de stad

behoorden. In de naamgeving vinden we dan ook vaak de begrippen ‘intra muros’

(binnen de stad) en ‘extra muros’ (buiten de stad) terug. Soms werd een gebied van

buiten de stad later mee opgenomen door een uitbreiding.

Buiten Dendermonde bevonden zich twee wijken met dezelfde vrijheden: het Vrij

(de huidige Sint-Onolfspolder) en het Keur (waar nu een nieuwbouwwijk ligt met

dezelfde naam). Ten westen van de stad bevond zich de Nieuwburg, een wijk op het

85

Hier bevond bijvoorbeeld de afkondiging van stedelijke verordeningen plaats, werden gerechtelijke vonnissen bekend gemaakt, vonden uitdelingen aan de armen plaats en er werd zelfs handel gedreven. Ook was de kerk de betere plaats om nieuwtjes te horen ((bij gebrek aan een krant en andere media). Sociale contacten speelden zich voor een belangrijk deel af in en rondom de kerk.

Page 47: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

47

grondgebied van de huidige deelgemeente Appels. Rond 1050 werd hier

waarschijnlijk een verdedigingspost (Novum Castrum) opgericht, dat mogelijk als

buitenverblijf diende voor de heren van Dendermonde tijdens minder woelige

periodes. De nederzetting zelf ontstond rond de domaniale watermolens die daar

gelegen waren. De Nieuwburg had dus zowel militair als economisch belang. In de

13de eeuw was de wijk uitgegroeid tot een volwaardige parochie. Door haar ligging

buiten de wallen werd ze bij elke belegering van de stad echter grondig verwoest.

Uiteindelijk werd de wijk in 1706, tijdens de Spaanse Successieoorlog, helemaal

verwoest.

Net buiten de vestingen van Oudenaarde, in het noordoostelijk en oostelijk deel

van de stad, lag de Endries. Ondanks het feit dat het gebied extra muros gelegen

was, werd het steeds als een deel van de stad beschouwd. In het begin van de 13de

eeuw had de toen nog beboste Endries een slechte reputatie. Daar kwam

verandering in toen er een kapel werd opgericht86. De zusters van Sion

bekommerden zich om de bevolking en boden hun verzorging en onderwijs. Een

opmerkelijk element op de Endries was de galg, waarvan in 1360 reeds sprake was

op het einde van de Galgestraat.

86

De kapel bestond zeker al in 1424.

Page 48: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

48

6. Ontwikkelingen na de middeleeuwen

6.1. De Spanjaarden Vanaf de 14de eeuw belandde heel West-Europa in een demografische en

economische crisis. Dit had tot gevolg dat na de grote stadsuitbreidingen de groei

van de Vlaamse steden zo goed als stilviel. Vele lege plaatsen zouden pas ingevuld

raken tijdens de industriële revolutie. In 1482 kwamen onze gewesten onder het

gezag van het Habsburgse vorstenhuis. Toen keizer Karel V in 1515 ook de Spaanse

kroon erfde, werden de Nederlanden voor ongeveer twee eeuwen een onderdeel van

het Spaanse Habsburgse Rijk. We hebben een vrij goed beeld van enkele Vlaamse

steden in de 16de eeuw door het werk van Jacob Van Deventer. Met behulp van

driehoeksmeting op het terrein maakte hij nauwkeurige plattegronden in opdracht

van de Spaanse koning Filips II. De gebouwen zijn schematisch weergegeven.

Op het einde van de 16de eeuw zou ook de Beeldenstorm door de Zuidelijke

Nederlanden razen. Aanleiding was de opkomst van het protestantisme in Europa en

de ideeën van Calvijn en Luther die tot in Vlaanderen waren doorgedrongen. Vele

Vlaamse steden bleven de Rooms-katholieke godsdienst en de Spanjaarden trouw,

anderen werden protestants. De strijd tussen de Spanjaarden en de Geuzen duurde

voort tot 1609. De meeste kerken, kloosters en begijnhoven in Vlaanderen zouden al

snel weer heropgebouwd worden.

De oorlog ging gepaard met een modernisering van artillerie. Veel steden namen

dan ook een aanvang met het moderniseren van de middeleeuwse stadsversterking

tot een gebastioneerde versterking. De gravures van Sanderus geven hier vaak een

goed beeld van. Het vernieuwende aan deze vooruitspringende vestigingswerken

(die met grachten omgeven waren) was dat men hierdoor de mogelijkheid had om de

kanonnen ook buiten de muren en verhoogd ten opzichte van de omgeving op te

stellen. Bovendien werd het de vijand onmogelijk gemaakt om de poorten vanuit het

veld in een rechte lijn te bestormen. De aanleg van gebastioneerde vestingen – en

zeker die van Vauban, zie verder – beïnvloedde de structuur binnen de stad (door de

bouw van kazernes en munitiedepots) en betekende vooral een geweldige aanslag

op de onmiddellijke omgeving. Niet zelden besloegen de stelsels een bijna even

groot oppervlak als de binnenstad zelf, zeker als er nog een citadel aan werd

toegevoegd.

Op het einde van de 16de eeuw was het aantal inwoners van Aalst door de

godsdienstoorlogen tot slechts een vierde teruggebracht. Een grondige aanpassing

Page 49: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

49

van de stadsversterking was noodzakelijk. De werken vonden reeds plaats in 1578,

twee jaar na de Spaanse bezetting. Enerzijds werd de ringmuur aan de stadszijde

met een aarden wal versterkt87, anderzijds werden aan de buitenzijde ter verdediging

van de stadspoorten bastions of bolwerken opgericht88. De kaart van Sanderus uit

1644 wijst erop dat de bouw van sommige bastions vermoedelijk lange tijd heeft

stilgelegen of zelfs nooit volledig werd voltooid89. Verder werden er in de stad slechts

enkele kleinere aanpassingen gedaan90, die minder relevant zijn voor het schetsen

van een algemeen beeld.

In Brugge toon het plan van Jacob Van Deventer dat de stedelijke structuur in de

16de eeuw reeds in de hoge middeleeuwen zo goed als volgroeid was. Aan het einde

van de 16de eeuw zouden de versterkingen al deels gemoderniseerd worden.

Aangezien de expansie na de 13de eeuw was stilgevallen, hoefde er geen nieuwe,

ruimere verdedigingsgordel aangelegd te worden. Wel moesten de

stadsversterkingen aangepast worden omwille van de opkomst en ontwikkeling van

krachtige vuurwapens en nieuwe belegeringstechnieken. De werken die in het laatste

kwart van de 16de eeuw werden uitgevoerd, zullen in de eerste plaats tot doel gehad

hebben de bestaande wallen weer in orde te brengen door het verdiepen van de

grachten, het plaatsen van paalwerk en het herstellen van de stadspoorten. Wellicht

werden toen ook al een aantal bescheiden bastions opgeworpen, maar voor de

aanleg van een echte gebastioneerde versterking moeten we wachten tot de 17de

eeuw.

In 1614 werd in Brugge begonnen met de aanleg van een gebastioneerde

versterking. De stadspoorten en wat er bestond aan middeleeuwse muren werden

behouden. In de binnenvestinggracht werd een reeks van kleine bastions uitgebouwd

en in de buitenvesting verscheen een reeks van kleine bastions en ravelijnen. Bij de

aanleg van deze versterkingen kwam maar heel weinig metselwerk te pas: veel werd

in aangestampte aarde uitgevoerd, beplant met gras en hagen. Daardoor zouden de

omwallingen snel aftakelen indien ze niet onderhouden werden. Brugge bleef in de

17de en het begin van de 18de eeuw echter gespaard van langdurige belegeringen en

oorlogsvernielingen. In 1665 werd bij de Dampoort, aan het begin van het kanaal

naar Oostende ook nog de Handelskom uitgegraven. Dit nieuwe havendok was door

87

Men construeerde eveneens een aantal terrassen voor de opstelling van kanonnen. 88

Poorten waren de zwakke schakels in een stadsversterking. 89

Voor de Kapelle- en Kattestraatpoort zijn immers slechts grachten in driehoekvorm afgebeeld zonder enige ophoging of bolwerk. 90

Zoals het aanleggen van een nieuw verbindingsstraatje en afbreken van twee woonhuizen aan de Grote Markt.

Page 50: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

50

zijn ligging buiten de wallen erg kwetsbaar en het werd dan ook onmiddellijk aan de

buitenzijde van een eigen gebastioneerde versterking voorzien: het Fort Lapin91.

Fig. 13: Aalst volgens Jacob Van Deventer.

Tussen 1577 en 1590 werd de middeleeuwse stadsversterking van

Dendermonde gemoderniseerd. Deze gebastioneerde versterking, zoals ze voor het

eerst voorgesteld is op de Sanderus-gravure, sluit aan bij de middeleeuwse

omwalling. Dendermonde werd in 1584 ingenomen door het leger van landvoogd

Alexander Farnèse, de hertog van Parma. Nadat Farnèse deze strategische troef in

handen had, kon hij verder Gent en Antwerpen onderwerpen zonder te moeten

vrezen dat één van beide aan de andere hulp zou kunnen bieden via de Schelde.

Dendermonde was toen immers nog steeds de enige plaats tussen Antwerpen en

Gent waar een houten brug, de ‘langhe brugghe’, over de Schelde lag.Op de

landtong tussen Dender en Schelde werd in 1584-1592 een driehoekige citadel of

'Spaans Kasteel' opgetrokken, waar voortaan permanent een Spaans garnizoen

gelegerd zou zijn. Het Spaans Kasteel bevond zich aan de huidige Kasteelstraat.

91 Nadat de fortificatie verdween, in de loop van de 19de eeuw, kreeg de daar ontstane wijk dezelfde

naam. In 1899 werd het er ook een straatnaam.

Page 51: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

51

Fig. 14: Het Spaans Kasteel in Dendemonde op de kaart van Sanderus.

Men kan zich afvragen waarom het bezit van steden zo belangrijk was. Waarom

werd zoveel moeite gedaan om een vesting te slopen? Dit wordt duidelijk als men

beseft dat het bezit van een vestingstad aan één van de strijdende partijen een veilig

onderdak voor een rustend garnizoen garandeerde en dat het tegelijk als uitvalsbasis

kon dienen, van waaruit het omliggende land kon worden gecontroleerd. Vanuit een

stad kon men een gebied van soms tientallen kilometers in de omtrek perfect

beheersen. Bovendien kon men in dit gebied transporten van de vijand verhinderen

of zelfs buitmaken. Door het feit dat de meeste Vlaamse steden ook zogenaamde

‘riviervestingen’ waren, was hun strategische belang nog groter. Rivieren waren goed

verdedigbare grenzen en bevoorrading van legers gebeurde bij voorkeur via het

water. Daarom was de controle over deze steden extra belangrijk. De betekenis van

een vestingstad reikte dus veel verder dan enkel die van een veilige woonplaats. Dit

verklaart ook waarom in de loop van de volgende eeuwen de versterkingen zo vaak

zouden gesloopt en weer opgebouwd worden, zoals we verder zullen zien. Als de

overheersers geen zin of middelen hadden om de stad definitief in bezit te houden,

restte er slechts één alternatief: het afbreken van de verdedingswerken.

Page 52: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

52

6.2. De vestingsteden van de 17de en 18de eeuw In 1635 brak er in Europa opnieuw een oorlog uit, tussen Frankrijk en de

Verenigde zeven Provinciën van Holland enerzijds en de Zuidelijke Nederlanden en

Spanje anderzijds. Toen Lodewijk XIV koning werd van Frankrijk, wilde hij het

grondgebeid van het latere België bij zijn land inlijven. In 1667 startte hij een

veldtocht onder leiding van maarschalk Turenne, die vele Vlaamse steden veroverde.

Vlaanderen was in de komende eeuwen eens te meer het slagveld van Europa,

waarbij de steden nog steeds een strategische hoofdrol vervulden. Volgens de

politiek van de toevallige heersers werden versterking afgebroken, weer opgebouwd

of verstevigd. De bespreking daarvan per stad zou te veel een locale

aangelegenheid zijn en verschaft weinig inzicht in het functioneren van de stad als

organisme. Interessanter voor deze scriptie is de manier waarop dit ingewerkt heeft

op de morfologie en waarop het nu nog merkbaar is in het stratenplan. Een

voorbeeld daarvan is dat sommige bastions, zodra hun verdedigende rol afgezwakt

of verdwenen was, ook nieuwe functies kregen, zoals grote tuinen of ruimte voor

bebouwing.

Aalst was één van de steden die door Turenne werden ingenomen. De rest van

de 17de eeuw toont het hierboven vermelde verhaal van ontmanteling en heropbouw

van de omwalling. Interessant voor deze scriptie zijn de duidelijke sporen die in het

stratenpatroon achterbleven na de uiteindelijke afbraak van de bastions. Op de kaart

van Sanderus kunnen we de typische opbouw van een dergelijk bastion zien. In Aalst

moesten de reizigers uit Gent aan de Nieuwstraatpoort eerst links de zijkant van het

bastion volgen. Daarna draaide men rechts om het bolwerk te betreden, waar men

opnieuw 90 graden naar links draaide om via de valbrug de stad binnen te gaan. In

het huidige stratenplan zijn hiervan nog sporen terug te vinden. Ook al ligt de Gentse

straat in het verlengde van de Nieuwstraat, toch zal ze uitwijken naar links om dan

via een scherpe bocht naar rechts uiteindelijk toch in de Nieuwstraat uit te komen.

Een gelijkaardige situatie vinden we terug voor de Zoutstraatpoort waar de reizigers

uit Geraardsbergen rechts van het bastion moesten lopen. Dit bepaalde de vorm van

het huidige Colinetplein.

Page 53: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

53

Fig. 15: De vroeger bastions lieten hun sporen na in het stratenpatroon.

Brugge was één van de steden waarvoor de vestingbouwkundige Vauban92 een

ontwerp maakte ter verbetering van de versterkingen. Het project werd echter nooit

uitgevoerd en de Brugse vestingen zouden in de loop van de 18de eeuw verder

verwaarloosd worden om uiteindelijk tussen 1782 en 1785 ontmanteld te worden. De

dubbele vestingwal en de stadspoorten93 bleven wel behouden en de

binnenvestingwal met de windmolens werd gedeeltelijk afgegraven en tot wandelpad

herschapen. Aan het hoekige verloop van de buitenvestinggracht is op sommige

plaatsen nog de ligging van enkele oude bastions te herkennen.

In 1667 had bij Dendermonde een ware veldslag plaats, waarbij de Denderstad

als bijna enige Vlaamse stad weerstand bood tegen de legers van Lodewijk XIV. Dit

was mede te danken aan het bijkomende verdedigingswapen van Dendermonde: de

mogelijkheid bestond immers om, bij hoogtij in de Schelde, met behulp van een

aantal sluizen een groot deel van het land buiten de stad te laten overstromen. De

volgende eeuwen zou ook Dendermonde een opeenvolging van verschillende

veroveringen kennen. Ook hier zullen de versterkingen telkens ontmanteld en

heropgericht worden. Door zijn strategische ligging aan de Schelde, deed

Dendermonde uitstekend dienst als garnizoenstad. De militaire aanwezigheid was in

de stad duidelijk merkbaar. Rond de stad werd in 1708 een stelsel van

buitengrachten gegraven naar het principe van Vauban en de reeds bestaande

grachten werden uitgediept. Toen de Fransen in 1745 opnieuw de stad veroverden,

beslisten ze om – in tegenstelling tot de meeste andere Vlaamse steden –

Dendermonde niet te ontmantelen, maar te verstevigen.

92

Vauban was een maarschalk in het leger van Lodewijk XIV en tevens een gerenommeerd militair ingenieur. 93

Met uitzondering van de Katelijnepoort, die de aanlegplaats was voor de barge uit Gent.

Page 54: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

54

Ook in Oudenaarde kreeg Vauban de opdracht om de versterkingswerken aan te

passen. Het oude tracé werd aangevuld met vier nieuwe bastions. Door de werken

verdween in 1684 de Coolstraat en werden woningen op de plaats van het huidige

Liedtspark afgebroken. Er werd ook een fort94 opgericht op een natuurlijke

verhevenheid die in de volksmonde ‘het mootken’ heet. De Fortstraat dankt hier haar

naam aan.

6.3. Dendermonde als onderdeel van de Wellingtonbarrière Aan de Franse bezetting kwam definitief een einde in 1815 met de val van

Napoleon. De grote mogendheden in Europa wilden orde op zaken stellen. Om geen

revanchegeest te kweken, mocht Frankrijk zijn grenzen van vóór 1792 behouden.

Anderzijds werd het land omringd door een gordel van middelgrote staten95. Die

staten waren te klein om zelf een bedreiging te vormen voor Frankrijk, maar toch

groot genoeg om niet bij een eerste Franse aanval door de knieën te gaan . Ten

slotte konden Engeland, Pruisen en Oostenrijk ze gemakkelijk bevoogden. In die

politieke context had de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden en de barrière

tegen Frankrijk plaats. In de lijn van het al oudere barrièrestelsel uit 1715 werden

plannen uitgedacht om dat stelsel efficiënter uit te werken. Het initiatief daartoe werd

genomen door de toenmalige geallieerden, met de hertog van Wellington als

bezieler96. Op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen werden drie

vestingen in de context van de Wellingtonbarrière uitgebouwd: Dendermonde,

Oudenaarde en Gent.

In Dendermonde begon men vanaf 1816 met de aanleg van de nieuwe wallen,

kazematten, kruitmagazijnen, vesten, stadspoorten (1822-1824), toegangswegen en

andere onderdelen van de eigenlijke vesting. Tussen 1825 en 1830 werden een

aantal grote militaire gebouwen afgewerkt. Hierdoor kreeg Dendermonde voor een

periode van ongeveer honderd jaar opnieuw het statuut van garnizoenstad, waardoor

haar verdere industriële ontwikkeling ernstig belemmerd werd. De interessantste van

94

Het Fort aux Choux. 95

Naast het Koninkrijk der Nederlanden waren dit de Rijnstaten van de Duitse Bond, Zwitserland, Piëmont-Sardinië en Spanje. 96

De grondgedachte was de Zuidelijke Nederlanden te versterken met een aantal vestingen die met elkaar in verband zouden staan en zo weerstandslinies zouden vormen. Ze werden gepland langs de Schelde en de Maas en aan de Franse grens met de Zuidelijke Nederlanden. Voor de realisatie ervan viel men hoofdzakelijk terug op bestaande vestingen die gemoderniseerd werden

96. De uitvoering van

het plan stuitte op tal van moeilijkheden en geraakte om diverse redenen nooit af. Zowel veranderende politieke situaties als wijzigingen in de militaire strategie zorgden ervoor dat de barrière geleidelijk aan belang inboette. In de plaats daarvan kwam in de jaren 1850 het idee om Antwerpen als nationaal réduit van België uit te bouwen.

Page 55: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

55

al deze verwezenlijkingen is zonder twijfel het bomvrij arsenaal aan de Zuidlaan, een

monumentaal bakstenen gebouw met een rechthoekige plattegrond. Doordat dit

arsenaal gedurende 160 jaar als stapelplaats fungeerde, bleef het tot op heden in

een zo goed als originele vorm bewaard. Als arsenaal is het voor onze gewesten een

vrij uniek gebouw voor deze periode. Het is ongetwijfeld één van de kroonstukken

van het historisch en militair bouwkundig erfgoed van de gewezen vesting- en

garnizoenstad.

Fig. 16: Deze kaart uit 1868 toont de volledige versterkingen van Dendermonde onder de Wellingtonbarrière.

6.4. Andere pré-industriële ontwikkelingen. In de periode van 1740 tot 178097 werden in heel Vlaanderen grote openbare

werken aangevat om het verkeer te land en te water aanzienlijk te verbeteren. Reeds

in het begin van de 18de eeuw poogde men met sluisvallen het debiet van de Dender

enigszins te beheersen. Dit had echter niet het verhoopte succes zodat nog steeds

bruggen, huizen of watermolens door het water konden worden meegesleurd.

In 1768 werd beslist om de bestaande Dender recht te trekken, te verbreden en

tot tien voet98 uit te diepen. In Aalst zou, naast stenen kaaimuren, ook een sluis

worden gebouwd. Dankzij deze kanalisatie werd de Dender de belangrijkste

97

Onder het bewind van Maria-Theresia. 98

De voet heeft afhankelijk van de plaats een verschillende maat.

Page 56: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

56

handelsroute. Hierdoor verschenen een aantal nieuwe elementen in het Aalsterse

stadsbeeld, zoals een scheepstimmerwerf in 1769 en een aantal grote fabrieken,

voornamelijk gesitueerd op het eiland van de burcht. Er deed zich een tendens voor

tot concentratie van de industrie langs de Dender zodat er steeds minder, maar wel

grotere bedrijven verschenen. De productieplaats werd zo alsmaar meer van de

woonplaats gescheiden. De betere bereikbaarheid door de kanalisatie van de

Dender zorgde, samen met vernieuwde technieken in de landbouw, eveneens voor

een toenemende handel. Aangezien de omwalling in die tijd bijna volledig was

afgebroken, vormde de zo vrijgekomen ruimte hiervoor de ideale locatie. Niet alleen

waren deze plaatsen via de invalswegen zeer gemakkelijk te bereiken, ze vormden

ook letterlijk het overgangsgebied tussen stad en platteland.

Het duidelijkste voorbeeld voor deze ontwikkeling is het nieuwe plein tussen de

Nieuwstraat en de Zoutstraatpoort. Het ontstaan van deze ‘Peirdecouter’99 vertoont

enige gelijkenissen met de Grote Markt, die in de 13de eeuw eveneens tot stand

kwam net buiten de toen bestaande woonkern en langs belangrijke handelswegen.

Met de aanleg van deze nieuwe handelsplaats trad de stad eindelijk, na meer dan

500 jaar, voor het eerst buiten haar 13de-eeuwse grenzen. De buurt ontwikkelde zich

vrij snel. Het prestige ervan valt af te leiden uit het feit dat men het deel nabij de

Zoutstraatpoort al in 1766 gekasseid heeft.

Tegen het einde van de 18de eeuw telt Aalst ongeveer 11.000 inwoners.

Opvallend was de sterke stijging van het percentage armen in de stad, vooral na de

Franse Revolutie. Een geheel nieuwe groep onder deze armen waren de arbeiders in

loondienst van de steeds grotere fabrieken. Hun komst markeerde het begin van de

industriële revolutie. De auteur merkt ook op dat de bevolkingsgroei eerst slechts

voor een verdichting zorgde van de stad binnen haar omwalling. Pas met de aanleg

van de spoorlijn en de verder kanalisatie van de Dender halfweg de 19de eeuw zou

de stad uit haar voegen barsten.

De wijzigingen in het stedelijke landschap aan het einde van de 18de eeuw waren

soms een rechtstreeks gevolg van de politieke en sociale vernieuwingen die met het

einde van het Ancien Régime gepaard gingen. In de scriptie over Brugge worden

daar expliciet een aantal voorbeelden van gegeven. Eén wijziging was bijvoorbeeld

het verdwijnen van de kerkhoven uit de stad in 1784. Keizer Jozef II verbood om

redenen van openbare gezondheid nog langer binnen de steden te begraven. Een

opvallender verandering in het stedelijk landschap was de verdwijning van een aantal

99

Er werden immers paarden en kippen verhandeld.

Page 57: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

57

kloosters: in de laatste decennia van de 18de eeuw werden ruim twee derden van alle

Brugse klooster afgeschaft. Een eerste golf van afschaffingen vond plaats na een

decreet van Jozef II uit 1783 dat de opheffing van alle contemplatieve orden beval.

De grootste klap kwam echter twaalf jaar later onder het Franse bewind met de

sekwestratie van religieuze goederen, die op diverse wijzen verliep. De vrijgekomen

ruimten werden aangelegd als nieuwe pleinen of gebruikt voor het invoegen van

gebouwen met nieuwe functies. Andere religieuze instellingen (zoals vrijwel alle

kloosters) werden verkocht als ‘nationaal goed’ en aansluitend hergebruikt voor

diverse doeleinden.

Zoals vele steden in die tijd had Oudenaarde ook te kampen met de pest, een

vreselijke ziekte die het bevolkingsbestand gevoelig deed krimpen. Wie de stad in de

17de eeuw langsheen de Heinepoort verliet, passeerde aan de pesthuizen. De

huisjes werden door de stad gebouwd en bleven in haar bezit. Eenmaal de epidemie

voorbij was, werden ze verhuurd aan de meestbiedende. In de 17de en de 18e eeuw

bleven ook hier de grote stadsontwikkelingen uit. De enige ingrepen in het

stadsweefsel waren de aanleg van de Koningstraat in 1764 en van de Kasteelstraat

rond 1786. Deze laatste werd aangelegd toen in 1784 het kasteel van Pamele werd

gesloopt en de gronden werden opgedeeld in percelen.

In 1782 begon men, op bevel van Jozef II, met de verkoop van de vesten. De

grachten werden gevuld en bebouwd met woningen. Even leek Oudenaarde zich te

kunnen bevrijden uit haar eeuwenoude, knellende harnas. Maar in de Hollandse

periode werden er echter opnieuw versterkingen uitgevoerd. Bij deze onderneming

moest een groot deel van de Wijngaertstraat worden afgebroken omdat ze in de

zone van de werken lag. Deze versterkingen zouden echter geen lang leven

beschoren zijn: in de 19de eeuw verloor Oudenaarde voorgoed haar status van

versterkte stad.

Eén van de eerste kopers van de vrijgekomen gronden door de verkoop van de

vesten op het einde wan de 18de eeuw was Guillame Liedts. Hij kocht in 1792 in het

oosten van het stadscentrum een stuk grond aan met de bedoeling er een park in te

richten. In 1860 zou Charles Liedts er dan een buitenverblijf bouwen, een voorloper

van het huidige Liedstkasteel100. Het park errond werd gecultiveerd tot een soort

landschapspark. Een deel van de vroegere stadswal uit de Vaubanvestingen werd in

het park geïntegreerd.

100

Dat kwam er in 1883 in opdracht van baron Amedée Liedts.

Page 58: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

58

7. De industriële revolutie

7.1. De industriële revolutie In de 19de eeuw deed ook in Vlaanderen de industriële revolutie haar intrede.

Historisch is het niet onlogisch dat in de steden vooral de textielnijverheid een hoge

vlucht nam. Daarbij kunnen we ook vermelden dat de onafhankelijkheid van België in

de jaren ’30 van de 19de eeuw een economische crisis teweegbracht. Door de

scheiding met de Nederland was de binnenlandse markt immers sterk ingekrompen

en verloren we veel afzetgebieden, waaronder ook de Nederlandse kolonies.

Bovendien hielden onze noorderburen de Schelde gesloten, wat het internationale

transport over het water sterk reduceerde. Gelukkig zorgde de komst van nieuwe

bedrijven voor enige verbetering. Althans op economisch vlak, want op sociaal vlak

bracht dit heel wat nieuwe problemen met zich mee, die eveneens een band hadden

met de morfologie van de stad. In dit opzicht is het bestaan van octrooirechten101 een

interessant gegeven. Omdat men belastingen moest betalen op voedingswaren van

buiten de stad, wou men zo weinig mogelijk tuinbouwgronden binnen de wallen aan

bebouwing opofferen. De nog beschikbare, vaak ingesloten gronden, werden dan

ook met een maximale densiteit volgebouwd. Daardoor waren de arbeiderswoningen

meestal zeer klein. Octrooirechten op bouwmaterialen maakten bovendien dat de

huisjes weinig degelijk werden opgetrokken en snel in slechte staat verkeerden. De

vraag was een stuk groter dan het aanbod, waardoor de huurprijs niet bepaald werd

door kwaliteit. Daardoor waren de huurhuisjes, ondanks de erbarmelijke

omstandigheden, toch dicht bewoond.

Dit type van huisvesting hield vooral een inbreiding in van het middeleeuwse

bebouwingspatroon en vormde er, naar grondplan, niet echt een breuk mee. Die zou

er pas komen toen de afschaffing van de octrooirechten en de ontwikkeling van het

openbaar vervoer industriële bedrijvigheid en bewoning aantrok naar zones buiten de

stadswallen. Daar kwamen ruimere, bijna meetkundig aangelegde buurten tot stand.

De eerste gezonde arbeiderswijken, waaronder de tuinwijken, zijn hierdoor zeker

geïnspireerd.

Ook de komst van de spoor zorgde voor nieuwe impulsen. De eerste

spoorwegen werden in Engeland aangelegd, maar zonder daarbij enige industriële

exploitatie voor ogen te houden. In België zag men dit anders. Niet alleen maakte de

spoorweg een verbetering mogelijk van het transport binnen de bedrijven, hij diende

101

Zoals reeds eerder vermeld in de voetnoten: belastingen op onder andere voedingswaren van buiten de stad, die geïnd werden aan de stadspoorten, dus aan de middeleeuwse omwalling.

Page 59: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

59

ook voor het transport van het ene bedrijf naar het andere en voor de bevoorrading

van de markten. Het oorspronkelijke opzet was een verbinding met het Rijnland tot

stand te brengen volgens een tracé dat langs de voornaamste productiecentra liep

en deze met elkaar verbond. De Belgische spoorweg werd zodoende de kern van het

toekomstig continentaal spoornet. De bevoegde overheid koos ervoor om de stations

zo veel mogelijk buiten de wallen in te voegen. Het treinverkeer was toen nog niet

gericht op passagiersvervoer en op die manier was de inplanting van een station ook

minder duur. Hierdoor ontstonden typische stationsbuurten die zich in het geheel van

de 19de-eeuwse uitbreidingen invoegden. Daardoor kwamen doorgaande lijnen

echter vaak midden in de stad te liggen, wat een barrière tussen verschillende

stadsdelen als gevolg had.

In het begin van de 19de eeuw zorgde de komst van een aantal grote bedrijven in

Aalst voor een economische opflakkering. Verschillende fabrieken werden her en der

in de stad opgericht. Toch leefde nog twee derden van de gezinnen van handel of

landbouw. Bovendien brachten de bedrijven kinderarbeid en ontoereikende

huisvesting met zich mee. Om hiervoor in nieuwe bouwgrond te voorzien, was het

allereerst nodig de voormalige stadsvesten te urbaniseren102. Deze werken namen

verschillende jaren in beslag tot men in 1844 de laatste nog openliggende grachten

(aan de Sterrevesten) overwelfde. Van een onmiddellijke stadsuitbreiding was echter

geen sprake, aangezien er vanaf 1845 een nieuw economisch dieptepunt volgde dat

vijf jaar zou aanslepen. Ondanks verschillende maatregelen103 verbeterde de situatie

niet. De stadsverslagen vermelden herhaaldelijke de afzondering waarin de

Aalsterse nijverheid zich bevond als één van de belangrijkste oorzaken van deze

inzinking. Dit was volgens het stadsbestuur alleen te verhelpen door een verbetering

van het land- en waterwegennet en door de aanleg van een spoorweg in de streek.

Hierbij is het interessant te weten dat in 1837 reeds de spoorwegverbinding

Mechelen – Gent over Dendermonde tot stand gekomen was (zie ook verder). Dit

was niet alleen een klap voor de Aalsterse nijverheid, maar ook voor het prestige van

de stad. Aalst en Dendermonde waren immers historisch gegroeide concurrenten104.

Dendermonde bezat nu niet alleen de toegang tot de Schelde, maar had eveneens

de beschikking over een spoorwegstation. Ook vele Aalstenaars maakten van dit

102

In 1838 werd de Vrijheidsstraat geplaveid, een jaar later ook het begin van de Zonnestraat. In 1840 kwam de Esplanadestraat tot stand als verlenging van de vroeger aangelegd Vaartstraat en werden de eerste huisjes opgetrokken op de Hoge Vesten. 103

Belangrijke maatregelen waren de oprichting van een kamer van koophandel in 1842 en de stichting van twee modelwerkhuizen om nieuwe arbeiders op te leiden. 104

Dendermonde hief immers tol aan de schepen die – onder andere vanuit Aalst – via de Dender de Schelde opvaarden of omgekeerd. Vandaag is die concurrentie nog steeds aanwezig als folklore.

Page 60: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

60

station gebruik, waardoor het verkeer op de Dendermondse Steenweg in grote mate

toenam. Het ruimtelijke gevolg daarvan was dat de scherpe bochten op deze weg

(op het einde van de Kattestraat, als gevolg van het vroegere bastion) in 1843

werden rechtgetrokken. Pas in 1852 werd eindelijk begonnen met de aanleg van de

spoorlijn tussen Aalst en Dendermonde. In 1855 werd de lijn Ath-Aalst-

Dendermonde-Lokeren in gebruik genomen, een jaar later volgde de rechtstreekse

lijn naar Brussel.

Met de aanleg van deze spoorverbindingen zou voor Aalst de overgang van een

landbouw- naar een industriestad definitief beginnen. Dit had uiteraard ook een grote

ruimtelijke impact. Eerst en vooral werd de stationswijk aangelegd. In 1852 werden

hiervoor verschillende urbanisatieplannen ingediend. Alle plannen, ook dat van het

gekozen ontwerp van architect J.P. Cluysenaer, legden de nadruk op het te bouwen

station en een nieuwe kazerne met oefenplein. De kazerne werd echter uiteindelijk

niet gebouwd. Het oefenplein is nu het Esplanadeplein. Verschillende wegen werden

ontworpen en verhard, waaronder de Albert Liénartstraat die de loopafstand tussen

het station en de Grote Markt aanzienlijk verkleinde. Deze eerst grote uitbreiding

extra muros bracht ook de bouw van een kerk mee, waardoor Aalst voor het eerst

geestelijk werd ingedeeld in twee parochies. In 1881 kreeg de stad een tweede

station: een rangeerstation tussen de nieuwe Dender en de Spoorweg, gelegen

tussen de Brusselse Steenweg en de Hoge Vesten. Later werden nog

buurtspoorwegen aangelegd om het platteland beter te ontsluiten en het transport

van landbouwproducten en personen te bevorderen. In Aalst werd in 1903 de

stoomtram Oordegem-Aalst-Asse aangelegd.

De industriële vooruitgang eist van de Dender een betere bevaarbaarheid.

Tussen 1863 en 1867 werd de rivier rechtgetrokken vanaf de Sint-Annabrug tot de

Zeebergbrug105. Hierdoor ontstond een kunstmatig eiland tussen de kronkelende

Denderarm en de nieuw gekanaliseerde vaart. Dit eiland kreeg later de benaming

‘Chipka’106. Aanvankelijk was het niet meer dan een braakliggend stuk grond107, maar

de bouw van de suikerfabriek van de drie gebroeders Callebaut in 1873 betekende

de start van een aantal grootse industrialisatiefases. Uiteraard dienden de oevers

van de nieuwe Dender aan deze nieuwe infrastructuur te worden aangepast. In 1888

en 1891 werden kaaimuren gebouwd langs beide oevers108 die faciliteiten moesten

105

Daarnaast werd ook een nieuwe sluis gebouwd, werd de Dender gekanaliseerd tot Ath en werd de rivier verder uitgediept. 106

Een verbastering van ‘Sjipka’. De Sjipka-pas was de bergpas waardoor het Russische leger de Turken kon bereiken die tevoren 19.000 Bulgaarse christenen hadden afgeslacht. 107

Enkel een brouwerij rees op uit “een met onkruid begroeide vlakte”. 108

Respectievelijk de Van Wambekekaai op de linkeroever en de Fritz de Wolfkaai op de rechteroever.

Page 61: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

61

verstrekken voor het laden en lossen en die als aantrekkinspool dienden voor nieuwe

nijverheden. Het eiland werd in drie delen onderverdeeld om de fabrieken beter te

kunnen ontsluiten en om de nieuwe kaai met de binnenstad te verbinden. Daarvoor

werden verschillende straten getrokken. Belangrijk om weten is dat de industrialisatie

op het eiland Chipka in feite de opvulling was van de reeds bestaande industriële

infrastructuur langs de Dender.

In de scriptie valt te lezen dat Aalst in de 19de eeuw een ingrijpende metamorfose

onderging. Met de aanleg van de stationswijk werd de aanzet gegeven tot de

expansie van de stad buiten haar middeleeuwse grenzen. Door de ruimtelijke

uitbreidingen kreeg het oude gedeelte langzamerhand het karakter van een

binnenstad, waarin de woonfunctie steeds minder belangrijk werd. Naast het

stijgende aantal politieke en sociale element gingen ook steeds meer grote

industriële ondernemingen beslag leggen op de ruimte in de oude stad109. De

industriële uitbouw werd zoveel mogelijk gestimuleerd door het aanbrengen van alle

mogelijke faciliteiten en infrastructuurwerken. In de eerste plaats dacht men aan de

bouw van fabrieken, daarna pas aan de bouw van woonwijken. Als gevolg hiervan

hokten de fabrieksarbeiders her en der samen, vooral buiten de oude stadsomwalling

of in ongezonde steegjes. Ondertussen verdwenen vele elementen die het vroegere

stadsbeeld bepaald hadden110 en vormden de talrijke fabriekspijpen de dominerende

verticale elementen in de stad.

De industriële revolutie ging aan Brugge grotendeels voorbij. De auteur vermeldt

slechts enkele textielbedrijven buiten de eerste omwalling, die gebruik maakten van

stoomenergie. Voor de rest was de 19de eeuw een economisch dieptepunt voor deze

stad. Maar juist door gebrek aan financiële middelen en de afwezigheid van

dynamische industriële ondernemingen bleef het stedelijke landschap en het

middeleeuwse stratenpatroon wel vrij gaaf bewaard. Ondanks de crisis steeg het

inwonerstal van Brugge in de eerste helft van de 19de eeuw van 39.000 naar 50.000.

De stad werd immers een aantrekkinspool voor de plattelandsbewoners die

eveneens door de textielcrisis getroffen waren. Deze inwijking deed de behoefte aan

woningen sterk stijgen. In eerst instantie deed dit echter geen nieuwe wijken

ontstaan, maar werd het bestaande bouwareaal verdicht. Grondeigenaren

verkavelden hun tuinen en bouwden er armzalige, kleine huurhuisjes op. Deze

beluiken of ‘forten’ waren veelal niet aangesloten op de meest elementaire

109

Onder andere aan de Hoogstraat, de Lange Ridderstraat, De Varkensmarkt, de Windmolenstraat en zelfs het Keizerlijke Plein werden nieuwe fabrieken opgericht. 110

Zoals molens, leerlooierijen, lakenvelden en kleine ambachtsbedrijven.

Page 62: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

62

hygiënische voorzieningen. De gangen, straten en pleintjes waarrond die huisjes

stonden waren bovendien vaak zonder vergunning op privaat terrein aangelegd en

behoorden niet tot openbaar domein. Na enkele verordeningen111 nam de overheid in

de tweede helft van de 19de eeuw uiteindelijk zelf het initiatief om bepaalde

stadsdelen te saneren en er de woonomstandigheden te verbeteren.

Twee projecten hadden een vrij grote omvang en hebben duidelijke sporen

nagelaten in het stratenpatroon. In 1864 werd de schouwburgwijk gesaneerd:

hiervoor werd een volledig bouwblok tussen de Kuipersstraat en de Vlamingstraat

onteigend en gesloopt. Twee andere blokken werden voor het grootste deel

afgebroken. Centraal in het project stond niet de vernieuwing van de huisvesting,

maar het bouwen van de stadsschouwburg omring door bredere straten en

getypeerd door eigentijdse eclectische architectuur. Het oude, middeleeuwse

stratenpatroon verdween en het Oude Beursplein verloor zijn besloten karakter. Bij

het tweede grote saneringsproject stond de huisvesting wel centraal, al was de

doelgroep ook hier niet bepaald het proletariaat maar de kleine burgerij. In 1874

besloot het stadsbestuur de buurt ten westen van de Boeveriestraat te saneren: hier

lagen een aantal smalle straatjes waar de armoedige bevolking in kleine

éénkamerwoningen woonde. Ruim 180 percelen werden door onteigening of

aankoop verworven en gesloopt en het stratenpatroon werd hertekend. De

bouwblokken werden te koop aangeboden met de verplichting er binnen de twee jaar

een huis op te bouwen.

Verder werden er in de tweede helft van de 19de eeuw ook nog een aantal

kleinere projecten uitgevoerd. Van grote ingrepen die het middeleeuwse stratennet

uiteen konden rijten, bleef Brugge wel gespaard. Ook door particulieren werden

kleinere projecten uitgevoerd: meestal bestonden deze uit het aanleggen van één of

meer straten op onbebouwde terreinen aan de rand van de stad, net binnen de

wallen. Veel aanpassingen in deze periode werden gekenmerkt door een

verfraaiende en historiserende aanpak. Het ‘middeleeuwse’ Brugge werd

heropgebouwd. Uit de scriptie blijkt hierbij het belang van de stadsarchitecten112. Zij

kozen ervoor om de historisch gegroeide stedelijke infrastructuur te behouden. Ze

waren van mening dat pleinen, monumenten en aansluitende architectuur in

historische samengroei dienden te worden gerespecteerd.

111

In 1844 werden de straatjes tot openbare weg verklaard, zodat de overheid iets meer toezicht kon houden op de woonomstandigheden. In 1849 vaardigde de stedelijke overheid een reglement op de ongezonde woningen uit, waardoor de ongezondste forten onbewoonbaar konden worden verklaard. 112

De stadsarchitect L. Delacenserie wordt vermeld, samen met zijn opvolger C. De Wulf.

Page 63: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

63

Ook in Brugge was de komst van de spoorlijn113 een belangrijke ingreep in het

stedelijk weefsel. Het valt op dat het station midden in de stad ligt. Het stadsbestuur

ging hiermee tegen de nationale overheid en de spoorwegingenieurs in. Dit had als

gevolg dat de spoorlijn dwars door het westelijke gedeelte van de binnenstad moest

aangelegd worden. Ten zuiden van het Zand vormde dit geen probleem: daar lagen

de onbebouwde graslanden van het Meers en zou enkel een stukje van het

Kapucijnenklooster moeten wijken. Ten noorden van het zand waren onteigeningen

en afbraak van huizen in een relatief dichtbebouwd stadsdeel echter onvermijdelijk.

De spoorlijn werd in 1838 in gebruik genomen. Een onrechtstreeks gevolg was dat

de Steenstraat en de Zuidzandstraat, die het station rechtstreeks met het centrum

verbonden, een groeiende commerciële bestemming kregen.

In 1773 deed de industriële revolutie in Dendermonde haar intrede door de

oprichting van een papiermolen. In de Franse periode groeide deze uit tot één van de

belangrijkste in de regio. Het einde van de Oostenrijkse periode werd hier

gekenmerkt door de opkomst van enkele grotere industriële bedrijven en een nieuwe

ondernemingsgeest. Op deze indirecte manier werd toen het embryo gevormd dat de

industriële revolutie in het arrondissement Dendermonde mogelijk zal maken. De

19de eeuw bracht voor velen welvaart en economische vooruitgang: katoenfabrieken,

banken, drukkerijen, olieslagerijen, schoenfabrieken, brouwerijen, enzovoort. De stad

werd een knooppunt van spoorwegen en scheepvaart. Haar centrumfunctie op

juridisch vlak bezorgde haar een indrukwekkende magistratuur en de militairen in de

verscheidene kazernes zorgden voor kleurrijke parades.

Eén van de belangrijkste factoren voor deze vooruitgang was de aanleg van een

spoorweg (Mechelen-Dendermonde-Gent) die reeds in 1837 werd ingehuldigd. Deze

vroege aansluiting op het snel uitbreidende spoorwegnet betekende een grote

stimulans voor de economische ontsluiting van de stad. In het begin van de jaren ‘40

van de 19de eeuw volgde de aanpassing van de Scheldekaaien ten behoeve van

kleine zeeschepen. In de tweede helft van de 19de eeuw werd de toegankelijkheid

van de binnenhaven fel verbeterd, door het optrekken van nieuwe kaaimuren en het

bouwen van een sluis aan de monding van de Dender (1878). Als gevolg van haar

stedelijke karakter was Dendermonde gekenmerkt door een grotere verscheidenheid

en concentratie van de industriële activiteit dan de nabijgelegen dorpen.

Toch was er in de Denderstad, in vergelijking met andere gewesten, sprake van

industriële onderontwikkeling. De voornaamste reden hiervoor was het militaire

113

Als stopplaats voorzien in op de lijn Brussel-Oostende.

Page 64: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

64

statuut. Binnen de stad, met haar kleine oppervlakte, heerste een plaatsgebrek voor

ondernemers wegens de dichtheid van de bevolking en de aanwezigheid van

militaire gebouwen. Buiten de wallen bevond zich een verboden zone die

voorbestemd was voor militaire aangelegenheden. Deze zone werd opgeheven in

1906 maar ook daarna bleef de ruimte onvoldoende zodat de industrie zich

noodgedwongen moest vestigen buiten de stadsgrenzen. Een bijkomende reden is

het feit dat de moderne industrie te Dendermonde in de 18de en 19de eeuw nog werd

overtroffen door de ambachtelijke nijverheid, wat een remmend effect had op de

industriële ontwikkeling. Dankzij de opkomst van nieuwe industrieën bleef

Dendermonde nochtans het belangrijkste industriecentrum van het arrondissement.

7.2. De Vlaamse steden voor de Eerste Wereldoorlog

In de 19de eeuw was de inbreng van planners niet onbelangrijk. Hun ingrepen

lieten vaak een grote indruk na in de middeleeuwse structuur. Men wou werk maken

van sanering, het verbreden van straten en een prestigieus stadsbeeld. De concrete

planning gebeurde vaak in functie van het zoveel mogelijk verwijderen van verkrotte

buurten114. Vooral na de wet van 1858 in verband met de onteigening van ongezonde

wijken, werd het mogelijk straten of pleinen door ongezonde buurten te trekken.

Hierbij vormde het steeds intensiever wordende verkeer een bijkomende aanleiding

voor het scheppen van grote doorbraken.

Tegen het einde van de industriële evolutie was ook in veel binnensteden de

woonfunctie sterk teruggelopen. De klassieke attractiepunten uit de middeleeuwen

hadden er hun dominantie verloren. Een groot gedeelte van de ruimte werd

bovendien door industrie ingenomen. Daarnaast verschenen steeds meer scholen,

dienst- en openbare instellingen in het stadsbeeld. Wonen gebeurde bijgevolg vooral

in de nieuwe stadsuitbreidingen.

Het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw waren voor Aalst een

periode geweest van stijgende industrialisering en urbanisatie. De scriptie over Aalst

geeft een goede beschrijving van de nieuw aangelegde straten en wijken. Interessant

is de ontwikkeling van een nieuwe woningtypologie, de suburbane paviljoenbouw

aan de rand van de stad, die als ideale woonwijze werd voorgehouden. Parallel met

de ontwikkeling van deze nieuwe woongebieden trad in de tweede helft van de 19de

eeuw een tendens op tot verfraaiing van de binnenstad. Arme volksbuurten en

krotwoningen dienden te verdwijnen om zodoende de nijpende verkeersproblemen

114

Men had immers schrik voor zowel epidemiën als voor oproer bij sociale onlusten. De invloed van Haussmann is hierbij niet te onderschatten.

Page 65: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

65

op te lossen en de algemene hygiënische toestand te verbeteren. Drie grondslagen

waren cruciaal voor de toenmalige stadsvernieuwing; het saneren, het verbreden van

straten en het creëren van een prestigieus beeld. In Aalst verschenen zo

verschillende groene elementen. In 1857 ontstond reeds idee om daarnaast een

volwaardig stedelijk volkspark aan te leggen. Openbare parken waren sinds de 19de

eeuw immers een voorname plaats gaan innemen in de stedenbouw. Het zou echter

tot in 1914 duren eer de stad door aankopen of onteigeningen de nodige gronden

kon verwerven115. De aanleg zelf zou pas een aanvang nemen tijdens de Eerste

Wereldoorlog.

In de optiek van de afname van wonen in de historische binnenstad kunnen we

ook de ontwikkeling op de rechteroever bekijken. Daar werd vanaf 1890 begonnen

met de inrichting van de wijk Hertshage in een gebied dat tot dan nog een

uitgesproken landbouwkarakter had. Door de groei van de stad lag de spoorweg

intussen niet langer aan de rand van de bebouwing, maar eerder in het centrum.

Aalst zou nog verder uitbreiden naar het oosten, zodat ook het gehucht Mijlbeek

opgenomen werd in het stadsweefsel. Daar werd in het begin van de 20ste eeuw

eveneens de aanzet gegeven voor een ringweg rond Aalst.

In Brugge zijn nog steeds een groot deel van de vestingen uitstekend bewaard.

Uiteraard zijn er werken aan uitgevoerd. Rond het midden van de 19de was men

begonnen met de systematische verwijdering van de windmolens en deed men een

beroep op tuinarchitecten om er een parkaanleg te realiseren. Tussen 1853 en 1915

werden alle stukken van de vestingen als wandelzone aangelegd. Langs bepaalde

delen van de vestingen verschenen ook lanen116. Op die manier werden de vestingen

gepromoveerd van uithoeken tot aantrekkelijke woonbuurten waar statige

burgerhuizen gebouwd werden. Maar ondanks de grote waardering van overheid en

stadsbewoners voor de vestingen, werd er in 1899 een gedeelte opgeofferd voor de

uitvoering van een groot urbanisatieproject. Dit was het gevolg van de uitbouw van

een nieuwe zeehaven en de aanleg van het Zeekanaal117. De bouw van de haven

deed hoge verwachtingen ontstaan: men voorzag een spectaculaire economische

opbloei die niet alleen een geheel nieuwe stad (Zeebrugge) zou doen ontstaan, maar

ook een uitbreiding van de oude stad noodzakelijk zou maken. Het plan hiervoor

werd in 1895 door opgemaakt118 en besloeg de driehoek gevormd door de huidige

115

Hiervoor werd het Osbroek natuurgebied gekozen. 116

De Hendrik Consciencelaan, de Guldenvlieslaan en de Guido Gezellelaan worden vermeld. 117

Sinds 1953 het Boudewijnkanaal genoemd. 118

Door de Duitse stedenbouwkundige Joseph Stübben.

Page 66: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

66

Bevrijdingslaan, de Komvest en de Oostendse Vaart. Ondanks het protest werd het

project in licht gewijzigde vorm uitgevoerd.

Bij het begin van de 20ste eeuw was het bevolkingsaantal van Dendermonde zo

sterk toegenomen (de kaap van 10.000 inwoners was reeds overschreden) dat de

ruimte binnen de stadsmuren te klein was geworden. In 1906 werden de vestingen

gedeclasseerd en verkreeg Dendermonde, na jarenlang aandringen, van de militaire

overheid uiteindelijk het statuut van open stad. Een gedeelte van de versterkingen

(vooral rond de voornaamste invalswegen en aan het station) werd in 1906 al

afgebroken. In 1909 kon een doorsteek worden aangelegd van de Brusselsestraat

naar het station. De verkaveling van het Zwijvekekewartier ten slotte maakte het

mogelijk om nieuwe straten aan te leggen (1903-1906). Alles liet voorzien dat de stad

zich eindelijk van haar dwanggordel zou kunnen ontdoen en dat de industrie en haar

arbeiders zich buiten de stadswallen en in betere omstandigheden zouden kunnen

vestigen. Helaas, het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, zou deze periode van

vooruitgang zwaar komen verstoren. De nog niet volledig ontmantelde vestingstad

werd inderhaast opnieuw versterkt en zou, met haar drie 19de-eeuwse forten,

ingeschakeld worden in de vestinggordel rond Antwerpen.

In de scriptie over Oudenaarde staat weinig over de komst van industrie in de

19de eeuw119. Wel worden er enkele andere ontwikkeling in de stad omschreven. Het

belangrijkste feit daarbij is de afbraak van de versterkingen, waarmee in 1859 werd

begonnen. De gronden van de versterkingen werden aangekocht door

grooteigenaars en vervolgens opgedeeld in percelen die verkocht werden aan

particulieren. De vrijgekomen gronden boden plaats voor nieuwe stedelijke ingrepen

en stedenbouwkundige projecten. De markantste ingrepen waren de aanleg van de

Gevaertdreef en van de eerste spoorweglijn met bijhorende stationsbuurt. Gevaert

was de directeur van een textielfabriek die niet alleen ijverde voor goede

werkomstandigheden, maar die ook wou dat de leefomstandigheden buiten de

fabriek bevredigend waren. Zo kwam hij op het idee om de huisvesting van zijn

arbeiders zelf te organiseren. Hij diende dan ook een ontwerp in voor de bouw van

75 arbeiderswoningen en de aanleg van nieuwe straten op het gebied van de

Eindries, dicht bij de fabriek. De werken aan de zogenaamde ‘Gevaertwijk’ startten in

1894 en eindigden in 1897. De auteur bestempelt dit project als een historisch

119

Er wordt enkel melding gemaakt van de textielfabriek van Gevaert. Er wordt echter enkel kort ingegaan op de aanleg van de Gevaertdreef, zonder daar de industrie verder bij te betrekken.

Page 67: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

67

experiment in het opzetten van een nieuw ruimtelijk samenlevingsmodel, met daarin

drie leefkringen:

- de woonsituatie van de arbeider, verduidelijkt in de aanwezige typologie

van de rijhuizen.

- het gemeenschapsleven dat we moeten situeren in de uitzonderingen op de

typologie: de hoekhuizen. Hier vinden de sociale contacten plaat tussen de

arbeiders

- de fabriek als binden gemeenschappelijk element van de eerste en de

tweede factor.

Het privé-initiatief van Gevaert lijkt voor de stad inspirerend te werken. In de 20ste

eeuw zien we ook her en der nieuwe buurtjes ontstaan door samenwerking van de

stad met een aantal bouwondernemingen, een vorm van stedelijke expansie die zich

vooral op het gebied van de vroegere agrarische Endries voordoet. Daardoor kunnen

we de Gevaertdreef bestempelen als de voorloper van de 20ste-eeuwse

stadsuitbreiding.

Het ontstaan van de stationsbuurt is een onmiddellijk gevolg van de komst van het

station op die plek: het aanpalende Bevere. Deze keuze was omstreden en ook na

de bouw van het voorlopige station bleef men pleiten voor een andere locatie dichter

bij het centrum. Om financiële redenen bleef de ligging echter definitief. De eerste

spoorweglijn, Gent-Blaton, werd aangelegd op het oude tracé van de

versterkingswerken van Vauban en dateert van 1861. De aangelegde stationsbuurt

onderging globaal weinig veranderingen in de volgende eeuw en bleef van 1895 tot

op heden merkwaardig homogeen. Vlak bij het station werd het Tacambaroplein

aangelegd, dat eeuwenlang was ingenomen door stadsversterkingen. Het was een

uitgestrekt gebied tussen de wallen en de huizen en werd de Meinaert genoemd. Het

plein was klaar in 1869. De aanleg van het Tacambaroplein en de Stationsstraat

verliep gemakkelijk aangezien de terreinen stadseigendom waren. De aanpalende

percelen werden verkaveld. In de meeste steden vormden de stationsarealen nogal

vaak een grens waarbij zich een sociaal-economisch onderscheid aftekende tussen

de wijk ‘voor’ en de wijk ‘achter’ het station. Meestal had deze laatste betrekking op

een minder gegoede bevolking. In Oudenaarde was dit echter niet het geval en

geraakte de stationsbuurt evenmin verzeild in de marginaliteit, een ander fenomeen

dat vaak met stationsbuurten wordt geassocieerd. Een trend die zich wel voordeed te

Oudenaarde was de huisvesting van een groot aantal arbeiders en kleine bedienden

Page 68: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

68

in de buurt van het station. In de Stationstraat en de Broekstraat treffen we dan ook

veel huurwoningen aan.

Page 69: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

69

8. De 20ste eeuw

8.1. Wereldoorlogen en interbellum Tijdens de eerste wereldoorlog viel in Vlaanderen alle economische bedrijvigheid

stil. Door de verwoestingen zou in verschillende steden een groot tekort aan

woningen ontstaan. Om in de behoefte hiervoor te voorzien, werd op 12 oktober

1919 de wet op goedkope woningen en sociale huisvestingspolitiek goedgekeurd. Dit

maakte de baan vrij voor het ontstaan van verschillende

huisvestingsmaatschappijen.

In Aalst was een langdurige werkloosheid het gevolg van de Eerste

Wereldoorlog. Paradoxaal genoeg zorgde dit voor een versnelde realisatie van het

stedelijk openbaar park aan de Osbroek. Vanaf juli 1915 werden de nieuwe

werklozen immers ingezet om de terreinen te effenen en de vijvers uit te graven.

Aalst leverde hiermee een opmerkelijke oorlogsprestatie120. Na het interbellum kreeg

de stad te kampen met een groot woningentekort. Om aan deze woningschaarste te

verhelpen, werden tussen Koolstraat, Gentse Steenweg en Ledebaan talrijke

huizencomplexen opgericht121 door de nog jonge Nationale Maatschappij voor

Goedkope Woningen te Aalst.

In de periode na de eerste wereldoorlog begon men, bij de aanleg van de nieuwe

wijken, meer aandacht te besteden aan parken en pleinen om de kwaliteit van de

volksbuurten te verbeteren. Op verschillende plaatsen in Aalst streefde men naar

meer kwaliteitsvolle ruimtes. De aanleg van verschillende pleinen was hiervan het

gevolg. Het interbellum zou ook gekenmerkt worden door massabouw. In 1926 werd

met de bouw van een watertoren op het snijpunt van de Maanstraat en de Sint-

Kamielstraat de zuidelijke expansie van de stad verder gezet. Ook ten westen van de

Capucienenlaan, ten zuiden van de Gentse Steenweg en op de rechteroever werden

heel wat nieuwe straten aangelegd. In de scriptie vinden we hier een uitgebreide

beschrijving van terug. Tijdens de tweede wereldoorlog zou Aalst opnieuw erg te

leiden hebben onder de oorlogshandelingen en bombardementen. Vooral de beide

Denderoevers liepen zware schade op.

120

Door een Zwitserse journalist omschreven als “een voorbeeld van de werkkracht en de moed van de Belgische bevolking.” 121

Ten noorden van de Sint-Annaweg, die nu een laan was geworden, werd zodoende een wijk aangelegd met een tiental nieuwe straten.

Page 70: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

70

In 1914 werd in Dendermonde tussen het Duitse en het Belgische leger een

zware veldslag uitgevochten om de strategisch erg belangrijke Scheldebrug. Het

Belgische leger kon de Scheldebrug een maand houden zodat het veldleger zich uit

het ‘verschanste kamp’ Antwerpen terug kon trekken naar de IJzer. Deze veldslag is

dus niet zonder militair belang geweest, maar de stad betaalde hiervoor een zeer

hoge prijs. Ze werd immers voor bijna 70% vernield door wraakzuchtige

brandstichtingen van de Duitse troepen. In totaal werden zo’n 1.252 huizen volledig

in de as gelegd en 889 huizen werden ernstig beschadigd. Slechts 98 woningen

waren gespaard gebleven. Deze bevonden zich vooral in de volksbuurten aan de

Nieuwstraat (huidige Oude Vest) en het Zwijvekekwartier en de huizen buiten de

stadswallen122.

De periode tussen beide wereldoorlogen was wellicht te kort om grote

veranderingen teweeg te kunnen brengen. De Dendermondse industrieën bleven

bedrijvig in de traditionele sectoren. Ze beperkten er zich toe hun materiaal aan te

passen en te moderniseren, binnen de perken van hun financiële mogelijkheden.

Dendermonde mocht nog worden getypeerd als kleine industriestad. Haar

wederopbouw gebeurde echter, op enkele uitzonderingen na, met veeleer geringe

middelen. Kenmerkend daarbij was het gebrek aan zin voor initiatief en verbeelding.

De noodwoningen, dankzij het Fonds Albert I opgericht ten behoeve van de

geteisterden van 1914, en de armere stadswijken bleven het aanzicht van

Dendermonde als een ware kanker schenden en ontluisteren123.

De Eerste Wereldoorlog had ook een einde gebracht aan de bloei van de

Dendermondse haven en dit zou later, mede door de zware beschadiging van de

Scheldebrug, leiden tot het definitieve einde van de havenactiviteiten. De bouw van

de nieuwe brug over de Schelde sleepte lang aan en had later een nefaste invloed

op de verdere uitbreiding van de haven. Ondanks allerhande aanpassingen van de

haveninfrastructuur zou er in 1978 toch een definitief einde komen aan de actieve

uitbating van een eigen haven in Dendermonde.

Niettemin zag men in dat de zware verwoestingen op stedenbouwkundig vlak

een aantal interessante mogelijkheden inhielden. De eeuwenoude, smalle en

bochtige straten, die het toenemende verkeer steeds meer bemoeilijkten, konden nu

op een betrekkelijk eenvoudige en goedkope manier rechtgetrokken en verbreed

122

Daarnaast bleven vooral de militaire gebouwen, de gevangenis, het begijnhof, het Sint-Vincentiusinstituut, delen van de Mariakring en het Wezenhuis, beide parochiekerken en verder kleinere woonconcentraties op de Grote Markt, in de Veerstraat, Bogaerdstraat, Dijkstraat, Sint-Rochusstraat, Mechelsestraat en op de Leopold II-Laan gespaard. 123

In 1931 waren er nog een 400-tal in gebruik, in 1951 nog 203 en tegen 1963 waren ze nagenoeg verdwenen.

Page 71: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

71

worden. Stadsarchitect Alexis Sterck kreeg in 1915 de opdracht nieuwe

rooilijnplannen te ontwerpen. Particulieren die hun woningen wensten te herstellen of

weer op te bouwen, kregen slechts voorlopige toelatingen. Mocht later blijken dat hun

woningen toch gesloopt dienden te worden, dan zouden ze op geen bijkomende

schadevergoeding een beroep kunnen doen. Met dit plan wou hij zowel de

gevaarlijke doortochten verbeteren als de ongezonde straatjes elimineren zonder dat

de stad daardoor haar oude karakter zou verliezen. Het stratenpatroon werd dan ook

grotendeels behouden124. In de jaren twintig werd de Dender rechtgetrokken in het

stadscentrum. De heropbouw werd krachtig doorgezet in de twintiger jaren en

voltooid in het volgende decennium. In 1936 werd de vestinggordel definitief van de

Staat afgekocht en gedeeltelijk afgebroken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef

de stad gelukkig ongedeerd.

De eerste helft van de twintigste eeuw staat in Oudenaarde volledig in het teken

van de oostelijke stadsuitbreidingen. De oorspronkelijke landelijke gebieden van de

Eindries worden na de eerste wereldoorlog volop gecultiveerd. Er wordt een

opsomming gegeven, waarbij de rol van de bouwmaatschappijen erg opvalt. Er wordt

melding gemaakt van zowel huur- als koopwoningen.

8.2. Ontwikkelingen na WOII

Na de tweede wereldoorlog hielp de politiek de stedenbouw een handje, zodat

men door financiering op korte tijd veel nieuwe woningen kon realiseren. Deze

strategie was een onderdeel van de toen gevoerde huisvestingspolitiek van de

Christen-Democratische Partij. In 1948 liet deze partij een wet stemmen ‘houdende

bijzondere bepalingen tot aanmoediging van het privé-initiatief bij het oprichten van

goedkope woningen en het kopen van landeigendommen’. Dankzij deze wet kreeg

ieder die voor eigen gebruik een goedkope woning bouwde een premie toegekend

en werden de kredietinstellingen gemachtigd leningen te verstrekken tot 90 percent

van de bouwsom. Na de oorlog begon ook het wegverkeer algemeen een steeds

belangrijkere rol te spelen, dit vooral ten koste van het spoorverkeer. Het stijgende

aantal personen- en vrachtwagens zorgde voor een vermindering van het transport

per spoor van zowel reizigers als goederen.

124

Sterck voorzag de verbreding tot 12 meter van de rijkswegen en van de Mechelsestraat en tot 15 meter van de Kerkstraat. De minder belangrijke straten (bijvoorbeeld Bogaerdstraat, Dijkstraat, Ridderstraat, Greffelinck) kregen een breedte van 10 meter; de Molenstraat behield een breedte van 9 meter.

Page 72: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

72

Net zoals na de eerste wereldoorlog vormde de huisvesting in Aalst ook nu een

belangrijk probleem. Deze situatie werd nog verergerd door de inkrimping van het

gemiddelde gezin en de groter geworden comforteisen125. Het bouwen van talrijke

nieuwbouwprojecten was hiervoor de enige oplossing. Eén van de beste

voorbeelden hiervan was de afbraak van het 13de-eeuwse begijnhof in de Pontstraat,

één van de oudste in de Zuidelijke Nederlanden. Reeds voor de oorlog bevonden de

huisjes zich in een verwaarloosde toestand en konden enkele zelfs onverwacht

instorten. Omdat herstel een zeer moeilijke zaak bleek, werd het begijnhof in 1952

uiteindelijk verkocht aan de Maatschappij voor Goedkope Woningen, die er 56

woningen oprichtte. Elders in de stad werden de na de Eerste Wereldoorlog

begonnen straten nu verder doorgetrokken en de bestaande wijken werden verdicht.

De industrie bleef in de stad ook na de Tweede Wereldoorlog nog een

belangrijke rol spelen126. De dominante positie van de nijverheid zou echter

langzaam afnemen aangezien Aalst zich hoe langer hoe meer tot handels- en

verzorgingsmiddelpunt voor de omgeving begon te ontwikkelen. In de loop van de

tweede helft van de 20ste eeuw zullen de meeste industrieën uit de binnenstad

verdwijnen. Dit is niet enkel een gevolg van de terugval van de nijverheid, maar

vooral van de aanleg van een aantal grote industrieterreinen in de ruime omgeving

van Aalst. Alleen op het eiland Chipka zou de industrie in de binnenstad blijven

groeien127. Bij het begin van de 21ste eeuw is dit nog steeds een welvarend

industriegebied in het centrum van de stad, op slechts een paar honderd meter van

de Grote Markt.

De krimpende rol van het spoor had ook in Aalst heel wat ruimtelijke gevolgen.

Verouderde en overbodig geworden spoorverbindingen werden opgedoekt, terwijl

nieuwe wegen werden aangelegd. De auto speelde een dominante rol in de

binnenstad. Ook buiten de ring was dit goed te merken aan het verschijnen van

nieuwe verkeerselementen. Zo konden de oude marktplaatsen nu als parkeerruimtes

worden gebruikt aangezien de winkels en grootwarenhuizen de markthandel steeds

meer hadden overgenomen. De laatste jaren probeert men echter het verkeer terug

uit de binnenstad te weren. Daarvoor werden de meeste winkelstraten in het centrum

heraangelegd als voetgangersgebied. Intussen is de oude binnenstad de

125

Zoals bijvoorbeeld een eigen badkamer. 126

In 1947 was nog 62,5 percent van de actieve bevolking in de industrie werkzaam, met de textielindustrie opnieuw als belangrijkste nijverheidstak. 127

Het volledige eiland werd overgenomen door één enkele bedrijf; de Glucoseries Réunies van de gebroeders Callebout en J. Lejeune, vandaag beter bekend als Amylum. In de loop der jaren kochten ze alle beschikbare gebouwen op het eiland op en later, na de demping van de oude Denderarm, breidden ze uit richting centrum. De fabriek heeft vandaag in Aalst haar fysische grenzen bereikt en bezet een oppervlakte van meer dan zeven hectare. Op wereldvlak behoort het tot de toonaangevende ondernemingen in de zetmeelnijverheid.

Page 73: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

73

woonfunctie sterk afgenomen en de concentratie van detailhandel, banken, horeca,

kantoren en culturele instellingen toegenomen.

Fig. 17: Aalst in 1968.

In de 20ste eeuw zou Brugge uitgroeien tot een agglomeratie die nu meer dan

100.000 inwoners telt. Deze toename gebeurde echter uitsluitend in de

randgemeenten128. De binnenstad kende zeker geen verdere aangroei: het aantal

inwoners liep daar terug van 50.000 in 1850 tot ongeveer 20.000 nu. De

randgemeenten kenden dus een grote bevolkingsaangroei door inwijking zowel

vanuit de binnenstad als van buiten de agglomeratie. In functie van het autoverkeer

werden in de jaren zeventig en tachtig enkele grote parkeergarages gebouwd, maar

deze werden wel netjes onder de grond gestopt. Behalve de Hoefijzerlaan en de

Koning Albertlaan kwamen er in de oude kern ook geen nieuwe stadsautowegen.

Ook hier bleef het middeleeuwse stratenpatroon bewaard. De grootste wijzigingen

vonden vooral buiten de stad plaats, maar ook in de schaars bebouwde zones tegen

de vestingen werden nog nieuwe straten aangelegd129. Er werden ook twee grote

verkavelingen uitgevoerd.

128

Sint-Kruis, Assebroek, Sint-Michiels, Sint-Andries, Sint-Pieters en Koolkerke. 129

Onder andere de Juliuis en Maurits Sabbestraat, de Schijfstraat, het Oostproostse en Leestenburg en de Sentillenhof.

Page 74: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

74

Na de tweede wereldoorlog werd het Zand weer een open plein doordat het oude

station afgebroken werd. Het voormalige spoorwegemplacement ten zuiden ervan

werd omgevormd tot het Koning Albertpark en op het oorspronkelijke tracé van de

spoorlijn werden de Koning Albertlaan en de Hoefijzerlaan aangelegd. Sinds 1981

duikt de Ringlaan via een tunnel onder het Zand door. Aan dit plein werd dan later

het bekende Brugse concertgebouw ingeplant.

Rond de eeuwwisseling kwam de gevoerde politiek inzake restauratie en

nieuwbouw meer en meer onder druk te staan, enerzijds door de opkomst van het

eclecticisme en anderzijds door de groeiende vragen omtrent historiserende en

esthetiserende restauraties. Door kunstgrepen had men de stad middeleeuwser en

pittoresker willen maken dan ze was. Dit gebeurde vanuit de bezorgdheid om het

middeleeuwse uitzicht te vrijwaren en Brugge zo aantrekkelijk mogelijk te maken

voor het toen opkomende toerisme. Aanvankelijk geïnspireerd door de geest van de

neogotiek, verwaterde de neo-Brugse stijl al snel tot een zielloze trapjesgevelstijl

waarij nieuwe stijlrichtingen als Art Nouveau en Art Déco geen kans kregen. Hierdoor

was een breuk ontstaan van meer dan een eeuw in de natuurlijke opeenvolging van

bouwstijlen, waarna Brugge de grootste moeite had om weer aansluiting te vinden bij

de hedendaagse architectuur. In de jaren 70 werden in de opdracht van de stad nog

wel enkel nieuwbouwprojecten gerealiseerd: de stedelijke bibliotheek Biekorf en het

Zilverpand, een winkelcentrum met bijhorende woongelegenheden. Vooral deze

laatste is volgens de auteur echter eerder een stap terug dan een stap vooruit.

Brugge voert dezelfde discussie die ook in historische steden in Italië of Spanje aan

de orde is: hoe kan een evenwicht gevonden worden tussen de economische en

urbanistische troeven van het historische stadscentrum en een vernieuwing die moet

vermijden dat de stad louter decorum wordt, zonder levenskracht. Dit vraagstuk slaat

niet alleen op de architectuur, maar ook op grotere stedenbouwkundige evoluties: in

welke mate kan men toegeven aan de tendens van het uitwissen van het oude

fijnmazige percelenpatroon ten gunste van grotere gebouwencomplexen?

Page 75: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

75

Fig. 18: Brugge anno 2001.

In 1949-1950 werd in Dendermonde de Oude Vest gedempt. In 1963 werd er

een grote, brede laan aangelegd. De vroegere beluiken en hoven verdwenen

voorgoed uit het straatbeeld en moesten plaats ruimen voor handelszaken. In 1960

bleek dat de Dendermonding aan een grondige herkalibrering toe was. In 1961 werd

beslist de Dender langs een nieuwe monding naar de Schelde te loodsen. Die moest

beantwoorden aan een drievoudig doel: het vergemakkelijken van de scheepvaart,

het verbeteren van de waterafvoer en het vlotter maken van het wegverkeer. Samen

met de plannen voor een nieuwe loop voor de Dender rezen er vragen over de

nabestemming van de oude Dender. De binnenstad werd intussen immers geplaagd

door een onhoudbare stank, afkomstig van de Dender. Die kreeg namelijk steeds

Page 76: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

76

meer de allure van een open riool door de toenemende lozing van huishoudelijk en

industrieel afvalwater. Men zou later overgaan tot de demping van de oude monding,

het slopen van de oude bruggen en de heraanleg van het kruispunt aan de

Mechelsesteenweg. Uiteindelijk gingen de werken in 1968 definitief van start met het

graven van een nieuwe bedding, dwars door d’Ooie en de Sint-Onolfspolder ten

westen van Dendermonde. De nieuwe Dendermonding werd, na een reeks

vertragingen, op 25 november 1978 officieel voor de scheepvaart opengesteld.

Intussen zijn er plannen om de gedempte Dender opnieuw open te leggen.

Fig. 19: Dendermonde op de topografische kaart uit 1980.

De kaart van 1948-1949 toont de eerste tekenen van stadsuitbreiding. Men is

reeds begonnen met de aanleg van de tuinwijk ten noordwesten van het centrum.

Hierbij moet ook vermeld worden dat in de nabijheid van de stad men begonnen was

met de woonwijk het Keur en dat ook de aangrenzende parochie van Sint-Gillis een

uitbreiding kende. Dit valt echter buiten het interesseveld van deze scriptie. Op de

kaart van 1967-1968 zijn al veel meer veranderingen te zien. Men is begonnen met

het dichten van de vestinggordel rond de stad. Zo is er reeds een deel van de

Noordlaan afgewerkt en werd in het zuiden een school gebouwd. Ook de Leopold II-

Laan is nu een belangrijke weg. In 1980 hebben alle evoluties die we op de vorige

kaarten zagen zich verder gezet. De Dender is intussen noordwaarts rechtgetrokken.

Page 77: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

77

De Noordlaan is verlengd tot aan de Gentsesteenweg en heeft ook nieuwe

bebouwing aangetrokken. De Mechelsesteenweg heeft zich intussen ontwikkeld als

een typische steenweg met grote handelszaken. Dendermonde kent nu ook

hoogbouw. Aan het station zijn twee wooncomplexen gekomen, aan de Mechelse

Poort staat één blok. Deze laatste domineert wel de toegang tot het huidige

Dendermonde. In het centrum van Dendermonde is momenteel geen industrie meer

gevestigd. Die situeert zich op nabijgelegen industrieterrein, maar het gaat

voornamelijk om kleine en middelgrote ondernemingen. De stad is intussen

geëvolueerd van een besloten industrie- en garnizoenstad naar een educatieve,

juridische, medische en administratieve kernstad.

Na de tweede wereldoorlog bleek dat Oudenaarde te kampen had met een

gebrek aan bouwgronden waardoor de inwoners zich genoodzaakt zagen uit te

wijken naar de naburige gemeenten. Om dit proces tegen te gaan, werd een

urbanisatieplan opgemaakt voor de gronden nabij de Scheldemeersen, eveneens

gelegen op de Eindries. Uit de scriptie blijkt dat de ontwikkeling van tijdens het

interbellum gewoon werd verder gezet. Het stadsbestuur wou een tuinwijk aanleg

met een kerk, scholen, woonwijken voor volkswoningen, handels- en burgerhuizen;

verdeeld in zondes voor gesloten bebouwing, d.i. volkswoningen en burgerhuizen, en

voor open bebouwing of wonen met landelijk uitzicht. De werken duurden van 1957

tot 1959. Deze nieuwe wijken werd onmiddellijk uitgeroepen tot parochie met een

eigen kerk. Vandaag is de Eindries voornamelijk een woonwijk met slechts een

aantal commerciële functies die voornamelijk voorzien in de lokale behoeften. De

wijk neemt in het stadslandschap een speciale plaats in. Ze wordt door het

Liedtspark en de stadstuintjes van het drukke, commerciële stadscentrum

gescheiden en ze wordt gekenmerkt door relatieve openheid en rust ten opzichte van

de stad.

De tweede helft van de 20ste eeuw werd gedomineerd door de grotere

stedenbouwkundige ingrepen op het gebied van infrastructuur. Rond 1960 werd het

plan opgevat om de Scheldearm recht te trekken ter hoogte van de Pamelekerk tot

op de plaats genaamd d’Hutte. Hierdoor kreeg de stad een nieuwe tweedeling. De

Ham, een gebied dat oorspronkelijk tot Pamele behoorde, zal nu aansluiten bij de

stad. De werken gingen eveneens gepaard met verdiepings- en verbredingswerken

elders aan de Schelde. De natuurlijke Scheldebocht werd gedempt en heeft lange tijd

gefungeerd als parkeergelegenheid.

Een tweede belangrijke gebeurtenis in de 20ste eeuw was het ontstaan van het

‘Gat in de Markt’. Dit fenomeen hangt samen met de modernisering van de N60, die

Page 78: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

78

dan op zijn beurt kadert in de sociaal-economische politiek van de stad. Oudenaarde

was in de naoorlogse periode een gebied dat zeer laag scoorde op het vlak van

tewerkstelling en industrie. De voornaamste reden hiervoor was het gebrek aan

ruimte. Om aan dit euvel te verhelpen, fusioneerde Oudenaarde in 1965 met

naburige gemeenten130. Voorts moest de ontsluiting van de stad op een efficiëntere

manier gebeuren. Hiertoe werd beslist de N60, die de verbinding vormt met Gent en

Ronse, te moderniseren en te verbreden. Deze weg vormde de aanleiding tot het

‘Gat in de Markt’. Oorspronkelijk vormde de Kleine Markt een gesloten geheel met

een aantal historische panden131. Voor de aanleg van de Minderbroederstraat moest

het bouwblok ten westen van de Markt verdwijnen, waardoor de Kleine Markt zijn

gesloten pleinkarakter verloor. Bovendien werd het omgevormd tot een drukke

verkeersas met errond een aantal braakliggende gronden. Gelukkig is de

aantrekkingskracht van deze realisaties zeer succesvol gebleken, zodat de

industrieterreinen van Oudenaarde quasi volzet zijn.

Fig. 20: Het ‘Gat in de Markt’ in Oudenaarde.

130

Bevere, Edelare, Eine, Ename, Leupegem, Nederename en Volkegemt. Later vonden nog twee fusies plaats: in 1971 met Heurne, Welden, Melden en Mater en in 1977 met Mullem een Ooike. 131

Zoals het huis van Cambier en de Boudewijnstoren.

Page 79: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

79

9. Besluit

De middeleeuwse stad vormde de hoofdbrok in deze scriptie. Dat komt doordat

de stedelijke ontwikkeling in deze periode enorm bepalend was voor de rest van het

bestaan van de stad. Zoals we gezien hebben, zijn er overal na de 14de eeuw maar

weinig veranderingen meer gebeurd in de historische binnenstad. In regel was

steeds de aanwezigheid van twee factoren nodig om de sprong te maken van een

rurale naar een urbane gemeenschap: een kruispunt van verkeerswegen en een

versterking die als schuiloord kon dienen voor de primitieve stadsbevolking.

Op het eerst gezicht deed de middeleeuwer niet aan stadsplanning. We hebben

echter gezien dat de inrichting en de plattegrond allesbehalve toevallig zijn. De

steden werden zo gebouwd dat ze optimaal functioneerden. Daarbij hing veel af van

het fysische milieu, maar ook representatie speelde een grote rol. Daardoor kregen

bepaalde plekken een soort functionele continuïteit doorheen de geschiedenis. Het

beeld van de compacte middeleeuwse stad werd eveneens aangepast. Na de laatste

stadsuitbreidingen waren er vaak nog grote open ruimtes zoals tuinen en

boomgaarden.

Pas tijdens de industriële evolutie brak de stad doorheen haar omwalling. Dit

luidde het verval in van de historische binnenstad als woonomgeving. Steeds meer

mensen trokken naar de rand, wat nieuwe uitbreidingen tot gevolg had, deze keer in

geplande stadswijken. In de 20ste eeuw trok deze evolutie zich nog verder door. De

grote vraag is nu hoe we in de nabije toekomst met onze binnensteden moeten

omgaan, zonder het historisch-morfologische erfgoed te verwaarlozen of te

romantiseren.

Page 80: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

80

Referenties

Eerst en vooral de licentiaatsverhandelingen die het uitgangspunt vormden van

deze scriptie. Ze zijn allen onder dezelfde promotor (Prof. Francis Strauven) gemaakt

aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Faculteit Toegepaste

Wetenschappen in Gent:

Isabelle Van Acker, Ontstaan en morfologische groei van de stad Gent tijdens de

middeleeuwen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2004.

Joris Velleman, Dendermonde, een morfologische geschiedenis, onuitgegeven

licentiaatsverhandeling, 2005.

Kirsten Van Cauwenberghe, Historisch morfologische onderzoek van

Oudenaarde, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2004.

Michiel Devos, Historisch morfologische studie van Vlaamse steden: Brugge,

onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2003.

Robin Lommers, Historische en morfologische studie van de stad Aalst,

onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2004.

Specifiek over de morfologie van de Vlaamse steden zijn er nog maar weinig

werken verschenen. De onderstaande werken hebben voornamelijk tot inspiratie

gediend:

E.A. Gutkind, International History of City Development, Vol. V : Urban

Development in Western Europe: France and Belgium, Collier-Macmillan Limited,

London, 1970.

Ed Taverne & Irmin Visser (redactie), Stedebouw, De geschiedenis van de stad

in de Nederlanden van 1500 tot heden, Uitgeverij SUN, Nijmegen, 1993.

Georges Allaert, Peter M. Allen, e.a., De Belgische stad van vandaag;

waarheen?, driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van België –

speciaal nummer 39ste jaargang – nr. 154 – oktober 1985.

Marlite Halbertsma, Steden vroeger en nu, Een inleiding in de

cultuurgeschiedenis van de Europese stad, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2000.

Maurits Van Rooijen (redactie), Steden & hun verleden, SDU-Uitgeverij, ’s-

Gravenhage, 1988.

Page 81: Opkomst en verval van de Vlaamse binnenstedenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/311/994/RUG01-001311994...ambitie heeft om plannen te maken voor de historische Vlaamse stad. Vaak geeft

81

Lijst van de figuren

(voor meer informatie en de originele kaarten verwijs ik u graag naar de

bovenvermelde scripties)

1 Eigen bewerking van een kaart op www.vlaanderen.be 2 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendermonde. 3 De figuur komt een artikel dat ik gekregen heb van Prof Francis Strauven en dat hij zelf geschreven had: Ontstaan en typologie van de middeleeuwse stad. Hij verwijst voor deze figuur naar Adriaan Verhulst, Een historische visie op het ontstaan en de vroegste ontwikkeling van Gent, in: Onstaan en vroegste geschiedenis van de middeleeuwse steden in de Zuidelijke Nederlanden, Handelingen 14

de

Internationaal Colloquium, Spa, 1988. 4 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 5 Figuur overgenomen uit de scriptie over Brugge. 6 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendemonde. 7 Figuur overgenomen uit de scriptie over Oudenaarde. 8 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 9 Figuur overgenomen uit de scriptie over Brugge. 10 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendermonde. De kaart over 1375 is in 1866 opgemaakt door de historicus Alphons De Vlaminck. 11 Figuur overgenomen uit de scriptie over Gent. 12 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 13 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 14 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendermonde. 15 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 16 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendermonde. 17 Figuur overgenomen uit de scriptie over Aalst. 18 Figuur overgenomen uit de scriptie over Brugge. 19 Figuur overgenomen uit de scriptie over Dendermonde. 20 Figuur overgenomen uit de scriptie over Oudenaarde.