O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN...

163
Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2008-2009 OOST-VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET ANCIEN REGIME EN BEGIN 19 E EEUW Een levensloopanalyse van 32 vroedvrouwen uit het Land Van Aalst Promotor : Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen : Christa Matthijs, Sofie De Langhe Scriptie voorgelegd door Sofie De Veirman voor het behalen van de graad van master in de Geschiedenis

Transcript of O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN...

Page 1: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2008-2009 OOST-VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET ANCIEN REGIME EN

BEGIN 19E EEUW

Een levensloopanalyse van 32 vroedvrouwen uit het Land Van Aalst

Promotor : Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen : Christa Matthijs, Sofie De Langhe

Scriptie voorgelegd door Sofie De Veirman voor het behalen van de graad van master in de Geschiedenis

Page 2: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave I Voorwoord IV Lijst van tabellen en grafieken V

1. Inleiding 1 1.1. Aanzet van het onderzoek 1 1.2. Literatuuroverzicht 2 1.3. Probleemstelling 4 1.4. Kort overzicht 5

2. Methodologie 8 2.1. De levensloopanalyse 8

2.1.1. Levensloopanalyse als methode 8 2.1.2. Voordelen van de methode 11 2.1.3. Nadelen van de methode 12 2.1.4. Toepassing in deze scriptie 13

2.2. Cohorte 15 2.3. Bronnen 17

2.3.1. Fonds: Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283 17

2.3.2. Parochieregisters 18 2.3.3. Registers van Burgerlijke Stand 19 2.3.4. Bevolkingstellingen van 1795-1796 en 1800-1801 21

3. Vroedvrouwen doorheen de eeuwen 24 3.1.1. Oudheid 24 3.1.2. Middeleeuwen 25 3.1.3. 16e-17e eeuw 26 3.1.4. 18e - 19e eeuw 27

4. Scholing 31 4.1. Verwerven van vroedkundige kennis 31 4.2. “École Royale et supérieure d’Accouchements” 36

4.2.1. Ontstaan 36 4.2.2. Beroepsopleiding 38 4.2.3. Leerlingen 40

4.3. Didactische werken 46

Page 3: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

5. Levensloopanalyse 49 5.1. De geboorte 49 5.2. Het ouderlijk gezin 50

5.2.1. Sociale achtergrond van de vroedvrouwen 50 5.2.1.1. Beroepen van de gezinsleden 51 5.2.1.2. Beroepen van de partners 54 5.2.1.3. Alfabetiseringsgraad 56

5.2.2. Gezinsgrootte 58 5.3. Huwelijk en Gezin 59

5.3.1. Het restrictief huwelijkspatroon 59 5.3.2. Het huwelijk 61

5.3.2.1. Huwelijksleeftijd 61 5.3.2.2. Partnerkeuze 63 5.3.2.3. Huwelijksduur 65

5.3.3. Het gezin 67 5.3.3.1. Kinderen 67 5.3.3.2. Kindersterfte 69 5.3.3.3. Gezinsplanning 71 5.3.3.4. Inwonenden 75

5.4. Migratie 75 5.5. Mortaliteit 78 5.6. Besluit 80

6. Beroepspraktijk 83 6.1. Taken van de vroedvrouw 83

6.1.1. Kernactiviteit: helpen bij bevallingen 84 6.1.2. Kerkelijke plicht 87 6.1.3. Gerechtelijke taak 89 6.1.4. De vroedvrouw als leermeester 91 6.1.5. Toegepast op de onderzochte vroedvrouwen 91

6.2. Werkterrein en beschikbaarheid 92 6.2.1. Werkterrein 92 6.2.2. Beschikbaarheid 94

6.3. Vergoeding 97 6.4. Bijberoepen 102 6.5. Doorgeven van het beroep 103 6.6. Regulering en controle 105

6.6.1. Kerkelijke controle 105 6.6.2. Wereldlijke controle 106

Page 4: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

6.6.3. Medische controle 110 6.6.4. Toegepast op de onderzochte vroedvrouwen 112

6.7. Einde van de loopbaan 113 6.8. Besluit 115

7. Gender - vroedvrouw versus vroedman en geneesheer 117 8. Beeldvorming over vroedvrouwen in de vroegmoderne periode 128

8.1. Maatschappelijke status van het vroedvrouwenberoep 128 8.1.1. De plaats op de sociale stratificatieschaal 128 8.1.2. De plaats op de opleidingsschaal 129 8.1.3. De plaats op de inkomensschaal 130 8.1.4. De waardering van het beroep 130

8.2. De “ideale” vroedvrouw 134 9. Besluit 138

Archiefbronnen 145 Bibliografie 149 Bijlagen 156

Page 5: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

VOORWOORD

Het schrijven van deze scriptie was niet gelukt zonder de hulp van enkele mensen.

Graag zou ik hen via dit voorwoord willen bedanken.

In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotoren Isabelle Devos en Christa

Matthijs. Zij hebben mij geholpen om steeds de bomen door het bos te blijven zien en stonden

altijd klaar met advies en suggesties. Mijn paniekaanvallen werden opgevangen en al mijn

vragen werden met plezier beantwoord.

Ik dank ook het personeel van het Rijksarchief in Beveren en Gent en het Stadsarchief

in Aalst om mij wegwijs te maken in het archief en voor hun hulp bij het vinden van de juiste

stukken in het archief. Luc De Broe voor het uitlenen en aanraden van interessante literatuur.

Vriendinnen overal ten lande voor het kopiëren van nuttige literatuur en mijn ouders voor hun

steun, niet alleen dit jaar, maar gedurende mijn hele opleiding.

Tenslotte gaat mijn grote dank uit naar Simon Van der Eecken, mijn rots in de

branding tijdens deze intensieve periode.

Aan al deze mensen, hartelijk dank!

Page 6: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

LIJST VAN GRAFIEKEN EN TABELLEN

Grafieken - Grafiek 4.a: Leeftijd bij inschrijving per aantal vroedvrouwen 42

- Grafiek 4.b: Burgerlijke staat bij inschrijving per aantal/percentage vroedvrouwen 43

- Grafiek 5.a: Aantal geboortes van vroedvrouwen per jaartal 50

- Grafiek 5.b: Aantal kinderen in het ouderlijk gezin 58

- Grafiek 5.c: Leeftijd van de vroedvrouwen bij het 1e huwelijk per aantal

vroedvrouwen 62

- Grafiek 5.d: Aantal kinderen per vroedvrouw 68

- Grafiek 5.e: Leeftijd bij het overlijden per aantal vroedvrouwen 79

Tabellen

- Tabel 5.a: Sectorale verdeling van de arbeid bij de ouders 52

- Tabel 5.b: Sectorale verdeling van de arbeid bij de broers en zussen 52

- Tabel 5.c: Sectorale verdeling van de arbeid bij de echtgenoten 55

- Tabel 5.d: Alfabetisering van de ouders 57

- Tabel 5.e: Alfabetisering van de vroedvrouwen 57

- Tabel 5.f: Regionale herkomst van de koppels 63

- Tabel 5.g: Leeftijdsverschil van de vroedvrouw t.o.v. haar echtgenoot 64

- Tabel 5.h: Geletterdheid van bruid en bruidegom 65

- Tabel 5.i: Oorzaken van het einde van het 1e huwelijk 66

- Tabel 5.j: Kindersterfte naargelang de leeftijd 70

- Tabel 5.k: Het moment van migratie van vroedvrouwen t.o.v. het volgen van de

opleiding 77

- Tabel 6.a: Vergoeding per bevalling 99

- Tabel 6.b: Gemiddelde prijzen voor medische beoefenaars in de Hollandse Periode 100

- Tabel 6.c: Remuneratie geneesheren en vroedvrouwen 100

- Tabel 6.d: Sectorale verdeling van de arbeid van moeders, zussen en dochters

van de vroedvrouwen 104

- Tabel 6.e: Beroepsvermelding op de overlijdensakten 113

Page 7: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

1

HOOFDSTUK 1 : INLEIDING

1.1. Aanzet van het onderzoek

Vroedvrouwen beoefenen een van de oudste beroepen ter wereld : kinderen helpen

geboren worden is immers van alle tijden. Van oudsher worden vrouwen in het kraambed

geholpen door andere vrouwen. Maar ondanks hun permanente aanwezigheid in de

samenleving, bestaat er nog veel onwetendheid over het leven van de vroedvrouw in de

vroegmoderne periode.

Het bestuderen van de geschiedenis van de verloskunde is te vaak een geschiedenis

van verloskundige technieken, gekenmerkt door belangrijke ingrepen die de reputatie van

enkele belangrijke verloskundigen gevestigd heeft. “L’histoire de l’obstétrique ne s’est

intéressée à la femme et au nouveau-né que dans une stricte perspective de progrès

médical.”1

Uit de vroegmoderne periode zelf is literatuur overgeleverd die uitgebreid ingaat op

vroedvrouwen, maar meestal worden de vrouwen in een zeer negatief daglicht geplaatst. Het

beeld van de vroedvrouw als bijgelovig en onwetend is sindsdien nauwelijks onder de loep

genomen. Integendeel, de beweringen uit de 17e en 18e eeuw worden door hedendaagse

auteurs vaak kritiekloos overgenomen, als argument voor de “achteruitgang” van de

vroedvrouw ten opzichte van haar mannelijke tegenhangers, de vroedmeesters en de artsen.

In Vlaanderen zijn er al enkele onderzoeken gevoerd naar vroedvrouwen in de 17e

en 18e eeuw (infra), maar meestal blijft het beperkt tot een bespreking van algemene

kenmerken. Vroedvrouwen blijven een stilzwijgende groep.

2

Tegenover deze vijandige literatuur, staat het beeld van de vroedvrouw als

geëmancipeerde vrouw, die een belangrijke positie had binnen de gemeenschap. Binnen de

literatuur lijkt een dichotomie te bestaan tussen aan de ene kant sympathisanten die de

vroedvrouwen een invloedrijke positie toekennen, en aan de andere kant tegenstanders die

zich enkel in negatieve bewoordingen over vroedvrouwen uitlaten. Ondanks deze aandacht

voor vroedvrouwen, wordt de vroedvrouw zelf nog vaak uit het oog verloren. Welke waarheid

1 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), p. 927. 2 Bijvoorbeeld: FORBES (T.R.). The midwife and the witch. New Heaven en Londen, Yale University Press, 1966, p.8.

Page 8: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

2

schuilt er achter deze dubbelzinnige beeldvorming? Het wordt tijd om de vroedvrouwen zelf

in de “spotlights” te zetten.

1.2. Literatuuroverzicht

Mijn ambitie om een onderzoek naar vroedvrouwen in de vroegmoderne periode te

voeren komt voort uit de confrontatie met een beperkt aantal historische studies naar

vroedvrouwen, zeker wat betreft België.

In Frankrijk, Nederland, Engeland en de Verenigde Staten heeft het onderzoek naar

vroedvrouwen al enkele belangrijke publicaties voortgebracht.

De verschillende publicaties van de Franse auteur Jacques Gélis moeten hierbij zeker

vermeld worden.3 In zijn werken bespreekt Gélis aspecten van zwangerschapsbeleving- en

rituelen, maar gaat ook uitgebreid in op de rol van de vroedvrouw bij het ter wereld brengen

van nieuw leven. In La sage-femme ou le médecin4 gaat Gélis meer specifiek in op de

opleiding van vroedvrouwen en de diversiteit onder Europese vroedvrouwen. Ook M. Laget

wijdde een werk aan zwangerschap en bevalling, waarin ze het vroedvrouwenambt grondig

doorlicht.5

In Nederland bestaat een uitgebreid gamma aan onderzoeken naar vroedvrouwen. Veel

van deze onderzoeken komen voort uit het verschil in waardering van vroedvrouwen tussen

Nederland en de rest van Europa. Terwijl in de rest van Europa het vroedvrouwenambt vanaf

het einde van de 18e eeuw geleidelijk aan belang verliest, zijn vroedvrouwen in Nederland

erin geslaagd om hun belangrijke plaats binnen de verloskunde te behouden.

6 De

onderzoekster bij uitstek in Nederland is Hilary Marland. Zij bespreekt in verschillende

artikels ondermeer de regulering, opleiding en de praktijk van vroedvrouwen.7

3 Enkele belangrijke werken: GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, 351 p.; GELIS (J.), LAGET (M.), MOREL (M.-F.). Entrer dans la vie. Naissances et enfances dans la France traditionelle. Parijs, Gallimard/Julliard, 1978, 246 p.; GELIS (J.). History of childbirth. Fertility, Pregnancy and Birth in Early Modern Europe. Cambridge, Polity Press, 1996, 326 p.

Ook het

4 GELIS (J.). La sage-femme ou le médecin. Une nouvelle conception de la vie. Parijs, Fayard, 1988, 560 p. 5 LAGET (M.). Naissances. L’accouchement avant l’âge de la clinique. Parijs, Seuil, 1982, 346 p. 6 MARLAND (H.). “The “burgerlijke” midwife: the stadsvroedvrouw of eighteenth-century Holland.” In: MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. New York, Routledge, 2005, pp. 192-213. 7 Enkele publicaties: VAN LIEBURG (M.J.), MARLAND (H.). “Midwife regulation, education, and practice in the Netherlands during the nineteenth century.” In: Medical history, 1989 (33), pp. 296-317.; MARLAND (H.). “Catharina Schrader (1656-1745). Een bijzondere vroedvrouw of vrouw van haar tijd?” In: Lange levens, stille getuigen. Oudere vrouwen in het verleden. Wallburg Pers, Zutphen, 1995, pp.105-117.; MARLAND (H.), ed. The

Page 9: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

3

onderzoek van H.A. Van Der Borg naar de beeldvorming rond en het beroep van

vroedvrouwen is een vermelding waard.8

Het Engelse en Amerikaanse onderzoek naar de geschiedenis van vroedvrouwen wordt

vooral gedomineerd door de zogenaamde “vroedvrouwenkwestie”: het verdringen van

vroedvrouwen door de opkomst van vroedmannen. Hierbij moeten zeker de namen van

onderzoekers als I. Loudon en J. Donnison genoemd worden.

9 Meer algemeen onderzoek

vinden we ondermeer bij J. Towler en J. Bramall: Midwives in history and society, en bij L.

Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception of eighteenth-century

Britons.10

De meerderheid van de auteurs richt zich echter vooral op de moderne periode en

behandelen de 17e en 18e eeuw enkel als aanzet tot de moderne periode.

In België daarentegen, in tegenstelling tot onze buurlanden, zijn er nog maar weinig

historische studies ondernomen naar vroegmoderne vroedvrouwen. Sommige auteurs wijden

enkele paragrafen of een hoofdstuk aan vroedvrouwen, maar slechts uitzonderlijk vormen

vroedvrouwen het centrale onderzoeksobject. Paul Defoort en Michel Thiery schreven een

bijdrage over de geschiedenis van de Belgische vroedvrouw in Er is leven voor de dood, dat

een overzicht biedt op tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen.11 Sondervorst gaat

kort in op de verloskunde en de beoefenaars ervan in de Geschiedenis van de geneeskunde in

België.12

De weinige publicaties die specifiek vroedvrouwen bespreken – zoals de artikels van

L. Elaut en R. Darquenne, de werken van A.J. Van Reeuwwijk en P. Boeynaems

13

art of midwifery. Early modern midwives in Europe. Londen, Routledge, 1993, 234 p.; Voor de 19e en 20e eeuw: MARLAND (H.), RAFFERTY (A.M.), eds. Midwives, society and childbirth. Debates and controversies in the modern period. Londen, Routledge, 1997, 278 p.

- zijn

meestal reeds enkele decennia oud.

8 VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, 194 p. 9 LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, 622 p.; DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, 250 p. 10 TOWLER (J.), BRAMALL (J). Midwives in History and Society. Londen, Croom Helm, 1986, 316 p.; FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. Sex, science, and the conception of eighteenth-century Britons. Oxford, Oxford university press, 2005, 353 p. 11 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De verloskunde.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1998, pp. 187-196.; THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1998, pp. 214-223. 12 SONDERVORST (E.-A.). Geschiedenis van de geneeskunde in België. Brussel, Elsevier, 1981, 316 p. 13 ELAUT (L.). “Voortgezet onderricht voor vroedvrouwen in de kastelenij van Aalst op het einde van de 18e eeuw.” In: Het land van Aalst. Tijdschrift van de heemkundige vereniging. 1956 (VIII), pp.1-16,84-96. ; DARQUENNE (R.). “L’Obstetrique aux XVIIIe et XIXe siècles. Pratique. Enseignement. Législation.” In: Écoles et livres d’école en Hainaut du XVIe au XIXe siècle. Universiteit van Bergen, 1971, pp.184-307.; VAN REEUWIJK

Page 10: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

4

Aan de universiteiten van Leuven en Gent werden 4 thesissen geschreven over

vroegmoderne vroedvrouwen. L. Vrancken bespreekt het zwangerschap- en baringsproces in

de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden waarbij hij eveneens de rol van vroedvrouwen in dit

proces uiteenzet.14 L. Muys schetst de geschiedenis van het vroedvrouwenonderwijs, meer

specifiek de totstandkoming en de ontwikkeling van de “École Royale et Supérieure

d’Accouchements” te Gent.15 G. Anthonis en M. Oste bespreken vroedvrouwen in de 17e en

18e eeuw in respectievelijk 3 Brabantse steden en het bisdom Antwerpen.16

Beiden bespreken

elementen zoals opleiding, beschikbaarheid, vergoeding en controle van vroedvrouwen, maar

op de vraag “wie waren de vroedvrouwen?”, wordt geen antwoord gegeven.

Samenvattend kunnen we stellen dat België achterop hinkt inzake het onderzoek naar

vroegmoderne vroedvrouwen in vergelijking met landen als Nederland, Frankrijk en de

Angelsaksische wereld. De meeste auteurs behandelen vroedvrouwen in slechts enkele

zinnen, en het onderzoek dat reeds gevoerd werd naar vroedvrouwen in de 17e en 18e eeuw

blijft steken in algemeenheden. Met mijn onderzoek hoop ik deze lacune enigszins te dichten.

Door gebruik te maken van de methode van de levensloopanalyse wil ik het wetenschappelijk

onderzoek naar vroegmoderne vroedvrouwen verrijken met een kijk binnen in het leven van

de vroedvrouwen.

1.3. Probleemstelling

Voortbouwend op het onderzoek van E. Reusens naar vroedvrouwen in de 19e-20e

eeuw17

(A.J.). Vroedkunde en vroedvrouwen in de Nederlanden in de 17e en 18e eeuw. Amsterdam, s.n., 1941, 75 p.; BOEYNAEMS (P.). Uit het Verleden onzer Vroedvrouwen. S.l., s.n., 19??, 17 p.

, wil ik in deze scriptie een profiel van vroedvrouwen in de 18e- begin 19e schetsen.

Wie werd vroedvrouw in de 18e eeuw? Tot welke sociale klassen behoorden deze vrouwen?

14 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, 218 p. 15 MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en ontwikkelng van de “Ecole Royale et Supérieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft 18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, 151 p. 16 OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, 114 p.; ANTHONIS (G.). De vroedvrouw in drie Brabantse steden: Diest, Leuven en Mechelen, tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, 119 p. 17 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, 210 p.

Page 11: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

5

Hoe zagen hun gezinnen eruit? Welke demografische gedragspatronen vertonen de levens van

deze vrouwen?

Door het demografisch gedrag van de vroedvrouwen te reconstrueren, hoop ik meer

inzicht te krijgen in de mate waarin vroedvrouwen een uitzonderlijk, hetzij een modaal leven

leidden. Met andere woorden, welke invloed had het vroedvrouwschap op het leven van

vroedvrouwen? Zo kan verondersteld worden dat vroedvrouwen door hun vroedkundige

kennis een grotere controle hadden over nieuw leven en vroege sterfte. Deze en andere vragen

zou ik graag beantwoord zien via dit onderzoek.

Naast het opstellen van een profiel van vroedvrouwen in deze periode, zal ik ook

ingaan op de beroepspraktijk en werkomstandigheden van deze vrouwen en ik wil enkele

belangrijke transformaties binnen de verloskunde bespreken die deze periode kenmerken.

Eenmaal afgerond hoop ik dat mijn scriptie, samen met de scriptie van E. Reusens, kan

dienen als bron van informatie over het doen en laten van vroedvrouwen van het Ancien

Regime tot de 20e eeuw.

Alle vroedvrouwen die ik bespreek zijn afkomstig uit plattelandsgemeenten in het

Land van Aalst. Deze terreinafbakening is het gevolg van de bron die ik gebruikt heb als basis

van mijn onderzoek. Meer bepaald een inschrijvingslijst voor de vroedvrouwencursus in de

Oudburg, gedateerd 31 mei 1782, waarin de namen van alle leerlingen afkomstig uit het Land

van Aalst werden genoteerd.18

De periode die in deze scriptie centraal staat, strekt zich uit van het midden van de 18e

eeuw tot het einde van de Hollandse periode. Deze periode komt overeen met de

geboortedatum van de eerstgeboren vroedvrouw en de overlijdensdatum van de laatst

overleden vroedvrouw. Deze periode wordt gekenmerkt door transformaties. Op politiek vlak

wisselden een Oostenrijks, Frans en Hollands bestuur elkaar af. Onder invloed van

populationistische tendensen kreeg in het laatste kwart van de 18e eeuw een eerste officiële

vroedvrouwenopleiding vorm. Hierbij wordt meteen de vraag opgeroepen wat de gevolgen

waren van deze opleiding. Resulteerde de betere scholing van vroedvrouwen in een daling

van de kraambedsterfte en zuigelingensterfte? De hoge cijfers voor beide tot het midden van

de 19e eeuw doen vermoeden dat de invloed van de opleiding op de mortaliteit aanvankelijk

Omwille van het rurale karakter van mijn onderzoekspopulatie

spits ik mij in mijn onderzoek vooral toe op vroedvrouwen op het platteland.

18 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419.

Page 12: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

6

beperkt was.19 Doorheen de 18e eeuw vonden eveneens verschuivingen plaats in de man-

vrouwverhoudingen binnen het verloskundig ambt. Men spreekt van de “opkomst van de

vroedman”.20

Samen met de uitbouw van het verloskundig onderwijs evolueerde de

vroedvrouw in de 18e-19e eeuw van een oudere ervaren matrone naar een jonge opgeleide

vroedvrouw. Deze evolutie impliceerde een verschuiving in de beeldvorming rond

vroedvrouwen. In deze scriptie wil ik ook deze verschillende transformaties aan bod brengen,

in relatie tot mijn eigen onderzoeksgroep.

1.4. Kort overzicht

In hoofdstuk 2 geef ik een kort overzicht van de methode die ik heb gebruikt: de

levensloopanalyse. Ik bespreek vervolgens de samenstelling van mijn cohorte en tenslotte de

bronnen die ik heb gebruikt om gegevens over de cohorteleden te verzamelen.

In een volgende hoofdstuk geef ik een korte schets van het vroedvrouwenambt van in

de Oudheid tot in de 19e eeuw. Daarbij komen elementen aan bod zoals het profiel van de

vroedvrouw, de opleiding van vroedvrouwen, de controle van vroedvrouwen en de man-

vrouwverhoudingen, maar ook ontwikkelingen binnen de vroedkundige kennis. Specifiek met

betrekking tot de 18e en 19e eeuw worden deze punten nog meer uitgebreid besproken in

andere hoofdstukken.

Omdat ik mijn onderzoekspopulatie geselecteerd heb op basis van het deelnemen aan

een vroedvrouwenopleiding, kon een hoofdstuk over de opleiding van vroedvrouwen niet

ontbreken. In hoofdstuk 4 geef ik een kort overzicht van de manier waarop vroedvrouwen hun

vroedkundige kennis in het verleden verwierven. Meer in detail ga ik in op de “École Royale

et Supérieure d’Accouchements” in de Oudburg te Gent, waar de geselecteerde vroedvrouwen

school gelopen hebben. Daarbij ga ik in op de oprichting van de school, de inhoud van de

beroepsopleiding en het profiel van de leerlingen.

In het vijfde hoofdstuk start ik met de eigenlijke analyse van de levensloop van de

vroedvrouwen. Dit hoofdstuk valt uiteen in vijf delen. Ik begin met het bespreken van de

geboorte van de meisjes. Daarbij aansluitend ga ik over naar het ouderlijk gezin. Uit welk 19 Tot rond 1900 schommelde de zuigelingensterfte tussen de 150 en 250 per duizend geboorten. (DEVOS (I.). Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent: Academia Press, 2006, p.34.). Een wezenlijke verbetering van de kraambedsterfte lijkt zo goed als uitgesloten voor het einde van de 19e-begin 20e eeuw (VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-19e eeuw).” In: Bijdragen tot de geschiedenis. 1977 (60), p.151.) 20 Bijvoorbeeld: THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De verloskunde.” p. 196. Meer literatuur: zie hoofdstuk 7.

Page 13: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

7

soort gezinnen waren ze afkomstig? Wat was de sociale achtergrond van de vroedvrouwen? In

de derde paragraaf wordt het huwelijk en gezin van de vroedvrouwen onder de loep genomen.

Hoe oud waren de vroedvrouwen toen ze huwden? Huwden ze vooral voor het volgen van de

opleiding of erna? Hoeveel vrouwen trouwden niet? En met wie trouwden ze? Waar kwamen

de echtgenoten vandaan? Hoe groot was het leeftijdsverschil tussen bruid en bruidegom?

Tenslotte bespreek ik met betrekking tot het huwelijk, de huwelijksduur. Hoe lang duurden de

huwelijken gemiddeld? Waarom kwamen huwelijken tot hun einde? En waren er

vroedvrouwen die na het einde van een eerste huwelijk, hertrouwden? Wat betreft de kinderen

van de vroedvrouwen, kijk ik in eerste instantie naar het aantal. Hoeveel kinderen brachten de

vroedvrouwen gemiddeld ter wereld? Hoeveel van deze kinderen bereikten ook effectief de

volwassenheid? Was de kindersterfte in gezinnen van vroedvrouwen lager omwille van hun

grotere kennis van zaken? In de lijn daarvan heb ik gekeken naar het al dan niet toepassen van

geboortecontrole door de vroedvrouwen. Waren vroedvrouwen beter in staat de gezinsgrootte

te beperken? Ik ga eveneens kort in op het al dan niet inwonen van familieleden of personeel

bij de gezinnen. Na het bespreken van het nuptialiteit- en fertiliteitgedrag van de onderzochte

vroedvrouwen, ga ik in een vierde en vijfde paragraaf in op het migratiegedrag van de

geselecteerde vrouwen om tenslotte te eindigen met een analyse van de mortaliteit.

De beroepspraktijk van vroedvrouwen wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk 6. In

dit hoofdstuk ga ik in op de taken van een vroedvrouw, gevolgd door een bespreking van het

werkterrein en de beschikbaarheid van vroedvrouwen. Ik onderzoek de vergoeding van

vroedvrouwen en het al dan niet uitoefenen van bijberoepen. Ik stel mij de vraag in welke

mate het vroedvrouwschap doorgegeven werd binnen het gezin en bespreek de verschillende

vormen van controle en regulering waar de vroedvrouwen aan onderhevig waren. Ik eindig dit

hoofdstuk met een kijk op het einde van de loopbaan.

Hoofdstuk 7 behandelt de opkomst van de vroedman in de 17e en 18e eeuw, een

ontwikkeling zo kenmerkend voor de onderzochte periode, dat een schets van de situatie

onontbeerlijk is. Waarom maakten mannen hun opmars in een domein dat tot dan exclusief

vrouwelijk was geweest en wat waren de gevolgen voor de vroedvrouwen?

Ik eindig met een hoofdstuk over de beeldvorming rond het vroedvrouwenambt en de

beoefenaarsters ervan. De twee centrale vragen binnen dit hoofdstuk zijn: wat is de

maatschappelijke status van het vroedvrouwenambt en wat waren de verwachtingen tegenover

vroedvrouwen doorheen de vroegmoderne periode?

Page 14: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

8

HOOFDSTUK 2 : METHODOLOGIE EN BRONNEN

In dit hoofdstuk bespreek ik de gebruikte methode, de onderzoekspopulatie en de

geraadpleegde bronnen voor het schrijven van deze scriptie.

2.1. De levensloopanalyse

Geen historisch onderzoek zonder een theoretisch kader. Een methode wijst de

onderzoeker de weg, maar wijst hem ook op de valkuilen die deze weg rijk is. De door mij

gevolgde methodologie is deze van de levensloopanalyse. In dit deel wens ik kort de

theoretische concepten van deze methode uit de doeken te doen. Het is niet de bedoeling om

een uitgebreide theoretische uiteenzetting van het levensloopparadigma naar voor te brengen.

Immers, wat in dit onderzoek echt telt, is de praktijk en de resultaten ervan. Toch wil ik even

stilstaan bij de theorie van de levensloopanalyse zodat ook diegenen die weinig voeling

hebben met deze materie inzicht krijgen in het methodologisch kader van dit onderzoek.

Vervolgens overloop ik de mogelijkheden en beperkingen van de methode en tenslotte toon ik

aan hoe de levensloopanalyse in mijn eigen onderzoek wordt toegepast.

2.1.1. Levensloopanalyse als methode

De levensloopanalyse bestudeert de levensloop als de “opeenvolging van posities die

een persoon in de loop van de tijd bekleedt”. Bij een positie moeten we denken aan de

geboorte, het huwelijk, het ouderschap, deelname aan het beroepsleven,... Individuele

gegevens over veranderingen in posities vormen de basis van de levensloopstudie. Deze

veranderingen worden gebeurtenissen (events) of transities genoemd. Elke levensloop wordt

gekenmerkt door opeenvolging en combinaties van zulke transities.21 Via de

levensloopanalyse volgt men een persoon doorheen de veranderingen in posities die hij in zijn

leven doormaakt. Om patronen te kunnen onderscheiden in de transities richt men zich op

grotere groepen van mensen, cohorten genoemd.22

21 KOK (J.). “Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale geschiedenis.” In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 2000 (3), pp. 310-311.

22 KOK (J.). “Transities en trajecten.” pp. 310-311.

Page 15: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

9

Het levensloopparadigma werd ontleend aan de sociologie, waarbinnen het zich na

1950 ontwikkelde. Het concept werd vooral gebruikt door psychologen en sociologen, die

gedurende een langere tijd een groep mensen met een bepaalde gemeenschappelijke

achtergrond volgden. Psychologen en sociologen hebben het voordeel dat ze hun levende

proefpersonen nog kunnen bevragen door middel van interviews. Bij historisch onderzoek is

de studie van overleden mensen moeilijker, omdat ze weinig “subjectief” bronnenmateriaal

nalieten. Enkel de resultaten van hun beslissingen bij de veranderde posities zijn duidelijk uit

de bronnen.23

De levensloopanalyse ontstond binnen de geschiedenis op het einde van de jaren 1970

als een reactie op het concept van de family life cycle dat te statisch zou zijn. De family life

cycle legt vooral nadruk op de rol van het gezin dat als eenheid een aantal fasen doorloopt. De

gezinscyclus typeert de veranderingen in de samenstelling van het gezin gedurende het leven

van de gezinsleden.

24 Deze aanpak werd bekritiseerd als a-historisch, statisch, te

cultuurgebonden en te veel gericht op de impact van kinderen op de verhouding met de

ouders. Bovendien beginnen en eindigen gezinnen niet zomaar bij het huwelijk en de dood

van het gezinshoofd. Ze veranderen, splitsten en gaan in elkaar op.25 Auteurs als G. Elder en

T. Hareven vinden een uitgewerkte family life course benadering waarin gezinnen gedurende

langere tijd worden gevolgd, eerder een normerend dan beschrijvend model. Zij zien

onderzoek naar individuele levenslopen als een geschikt alternatief.26 Het onderzoek naar de

gezinscyclus is immers uitsluitend van toepassing op conventionele kerngezinnen. Individuen

die buiten het normale patroon van gezinsvorming vallen, worden niet in de analyse van de

gezinscycli betrokken. Dit geldt voor alleenstaanden, ongehuwde moeders en kinderloze

ouders.27

Het individuele life course paradigma daarentegen heeft betrekking op alle mensen,

ook zij die bij de family life cycle uit de boot vallen. Dit impliceert echter niet dat

levenslooponderzoek het belang van het gezin negeert. Integendeel, life course verrijkt het

begrip van het gezin, maar daarbij bekijkt men het gezin vanuit het perspectief van één lid

ervan. Het gezin vormt de context waarbinnen de individuen hun beslissingen nemen.

28

23 VERHAEGHE (E.). Sporen uit hun bestaan. Levenslooponderzoek toegepast op vrouwen geboren in 1830/31 en 1880/81 te Zwevegem. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2002, pp.1-2.

24 KOK (J.), KNOTTER (A.), PAPING (R.), VANHAUTE (E.). Levensloop en levenslot: arbeidsstrategieën van gezinnen in de 19de en 20ste eeuw. Groningen/Wageningen, Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, 1999, p.10. 25 VERHAEGHE (E.). op. cit., p.2. 26 KOK (J.), KNOTTER (A.), PAPING (R.), VANHAUTE (E.). op.cit. p.10. 27 VERHAEGHE (E.). op. cit., p.2. 28 VERHAEGHE (E.). op. cit., pp.2-3.

Page 16: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

10

Aan de basis van de levensloopanalyse liggen een aantal kernbegrippen. Een eerste

kernbegrip is timing. Deze timing situeert zich op drie niveaus. Het eerste niveau is de

individual time: Wanneer deed zich de transitie voor, hoe oud was men toen, in welke

levensfase bevond men zich? Het moment waarop een transitie zich voltrok kan ook

verbonden worden met de bredere maatschappelijke timing. Men spreekt van de family time:

de tijd en plaatsing van personen uit de omgeving die een invloed uitoefenen op de individual

time. Het derde niveau is dat van de historical time, de tijd van de historische context. De

individual time, de family time en de historical time spelen voortdurend op elkaar in.29

Een tweede kernbegrip is interactie. De interactie manifesteert zich tussen de

verschillende vormen van tijd, tussen individuen en tussen de leden van het gezin, maar ook

tussen de verschillende levenslopen van personen. Ook transities staan in interactie met

elkaar. De interactie tussen de globale gebeurtenissen, de levensfase waarin men zich bevindt

en de acties van generatiegenoten hebben een grote invloed op tal van facetten.

De

levensloopanalyse houdt rekening met deze drie niveaus.

30 De

levensloopanalyse is gericht op het bestuderen van de interactie tussen de individuele

levensloop en demografische, economische, institutionele en culturele veranderingen.31

Een derde centraal begrip in integratie. De beslissingen die mensen nemen in hun

leven zijn geen losstaande feiten. Het concept integratie impliceert dat we bepaalde keuzes en

gedragingen enkel kunnen begrijpen door rekening te houden met gedragingen uit eerdere

levensfasen. De levensloop is een cumulatief proces en moet daarom in zijn geheel bestudeerd

worden.

32 Bij het bestuderen van grotere groepen (cohorten) gaat men er van uit dat dezelfde

ervaringen tot dezelfde beslissingen zullen leiden. Een andere achtergrond en andere

invloedsfactoren zorgen voor andere levenslopen.33

Ten vierde, tijd en plaats. Dit principe geeft aan dat individuen en cohorten sterk

beïnvloed worden door een specifieke context en een specifieke locatie. Slechts door een

grondige schets van de leefwereld van de onderzoekspopulatie weer te geven, krijgt men meer

inzicht in de keuzes die men toen maakte. Aandacht voor de leefwereld van de

onderzoekspopulatie veronderstelt het kijken naar sociale, economische, politieke, maar ook

29 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, p. 10.; KOK (J.). “Transities en trajecten.” p. 311. 30 CEUPPENS (L.). Levensloopanalyse van de Gentse vondelingen uit 1830-1831. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2006, pp.14-15. Zie ook: KOK (J.). “Transities en trajecten.” pp.319-322. 31 KOK (J.). “Principles and prospects of the life course paradigm.” In: Annales de démographie historique. 2007 (1), p. 205. 32 KOK (J.). “Principles and prospects of the life course paradigm.” p. 205. 33 REUSENS (E.). op.cit., p. 11.

Page 17: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

11

culturele en demografische patronen. Deze patronen hebben hun weerslag op de beslissingen,

kansen en keuzes die mensen maken of niet maken.34

Niet enkel de omgeving speelt echter een rol. De levensloopanalyse gaat er eveneens

vanuit dat mensen hun levensloop zelf bepalen. Er moet dus aandacht gegeven worden aan

voornemens op lange termijn, tactische overwegingen op korte termijn en persoonlijke

beslissingen om bepaalde doelen te bereiken.

35

Hoewel de personen een eigen beslissingsmacht hebben, moet men er zich ook van

bewust zijn dat iemand “bepaald” is door de groep waartoe hij/zij behoort. Er moet dus ook

voldoende aandacht worden besteed aan de groep als sociale structuur.

Het blijft echter de vraag in welke mate we

deze human agency kunnen traceren. We kunnen immers historische personen niet meer

vragen welke doelen ze voor ogen hadden en hoe ze deze doelen trachtten te bereiken.

36

Deze principes geven duidelijk aan dat de levensloopanalyse een holistische

benadering is die aspireert om het gedrag van individuen binnen hun persoonlijke netwerken

en hun specifieke plaats, historische tijd en samenleving te belichten.

De interdepentie van

levenslopen geeft aan dat levenslopen afhankelijk zijn van anderen.

37

2.1.2. Voordelen van de methode

De methode van de levensloopanalyse biedt heel wat mogelijkheden. Belangrijk is dat

we via de levensloopanalyse inzicht kunnen krijgen in het leven van de gewone man. De

geschiedenis wordt immers niet alleen gemaakt door de happy few die vereeuwigd worden in

de bronnen met hun belangrijke daden. Ook de gewone mens maakt deel uit van de

geschiedenis en draagt hierin zijn steentje bij.38

34 CEUPPENS (L.). op.cit., pp.14-15.

De levensloopanalyse maakt het mogelijk om

ook de doorsnee man en vrouw een plaatsje te geven in de geschiedenis. De methode

onderwerpt immers de meeste intieme facetten van het gezinsleven aan een systematisch

onderzoek. Door de verschillende gebeurtenissen in het leven van een individu te

reconstrueren, wordt het mogelijk inzicht in die levensloop te krijgen en gedragspatronen te

onderkennen.

35 KOK (J.). “Principles and prospects of the life course paradigm.” p. 205. 36 VERHAEGHE (E.). op.cit,. pp. 6-8.; Zie ook: ELDER (G.H.), PELLERIN (L.A.). “Linking history and human lives.” In: GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.). Methodes of Life Course Research. Qualitative and Quantitave Approaches. Londen, Sage Publications, 1998, pp. 264-294. 37 KOK (J.). “Principles and prospects of the life course paradigm.” p. 205. 38 DHONT (M.). Opgroeien in een beluik: levensloopanalyse van de generatie geboren in 1867 en 1868 in de Gentse Bataviawijk. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2004, p.10.

Page 18: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

12

Het grote voordeel is het dynamische karakter van de methode. Dynamisch omdat het

onderzoek niet herleid wordt tot events zoals geboorte, huwelijk, het krijgen van kinderen en

sterven. Er wordt immers bij de studie van deze gebeurtenissen ook rekening gehouden met

de individuele keuzes, de invloeden van buitenaf, de impact van tijd en plaats en collectieve

ervaringen van een specifieke cohorte. De methode brengt alledaagse handelingen in verband

met maatschappelijke transformaties. Economische, demografische en sociale gegevens

worden samengebracht in de levensloopanalyse die dus micro- en macroniveau met elkaar

verbindt.39 De levensloopanalyse maakt zichtbaar hoe mensen door hun omgeving worden

beïnvloed, maar eveneens hoe zij zelf bijdragen tot een veranderde omgeving. De spanning

tussen het unieke van het individuele gedrag en de algemene sociale patronen staat centraal

binnen het levensloopparadigma. Een onderzoeker die werkt met de levensloopbenadering als

methode opereert tegelijkertijd op zowel macro- als microniveau door niet alleen te kijken

naar de gebeurtenissen binnen de cohorte, maar ook steeds het grotere geheel voor ogen te

houden.40

De kernbegrippen van de levensloopanalyse die ik in de vorige paragraaf besproken

heb, maakten dit reeds duidelijk.

2.1.3. Nadelen van de methode

Naast voordelen, kent de methode echter ook de nodige nadelen. Ik heb zelf aan den

lijve ondervonden dat het uitspitten van volledige levenslopen geen sinecure is. De

cohorteleden moeten in tal van bronnen geïdentificeerd worden, en dat vaak in verschillende

gemeenten. Het maken van een levensloopanalyse van een bepaalde groep mensen, is

bijgevolg zeer tijdrovend. Tot het midden van de 19e eeuw wordt het volgen van personen

eveneens belemmerd door het niet registreren van verhuizingen, waardoor cohorteleden vaak

niet meer te vinden zijn.41

Omdat de methode zo arbeidsintensief is, is het moeilijk om een grote onderzoeks-

populatie te selecteren als individuele onderzoeker. Zelf heb ik gewerkt met een cohorte van

32 vroedvrouwen. Een bedenking die hierbij meteen wordt opgeroepen, is de

representativiteit van de vaststellingen. In welke mate kunnen veralgemeningen gemaakt

Hoe verder we teruggaan in het verleden, hoe moeilijker het is om

de continuïteit te waarborgen en een zo compleet mogelijk beeld van de levensloop te

reconstrueren.

39 DHONT (M.). op.cit., pp.22-23. 40 VERHAEGHE (E.). op.cit., pp.4-5. 41 KOK (J.). “Transities en trajecten.” p. 309.

Page 19: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

13

worden op basis van de analyse van een kleine groep mensen? Immers, in een kleine groep

kunnen uitzonderingen al gauw voor een vertekend beeld zorgen. Om meer betrouwbare

uitspraken te kunnen doen over het leven van vroedvrouwen op het einde van de 18e- begin

19e eeuw is een meer uitgebreid onderzoek vereist. Desondanks probeer ik in deze scriptie

toch enkele gemeenschappelijke kenmerken doorheen de levenslopen van de geselecteerde

vrouwen op te sporen, als een soort van eerste kennismaking.

Zoals ik al aangehaald heb, hebben historici in vergelijking met bijvoorbeeld

sociologen en psychologen een bijkomend probleem. Omwille van de afstand in tijd tussen de

historicus en zijn onderzoeksgroep, moet de historicus het louter van zijn bronnen hebben.

Bovendien hebben de gewone mannen en vrouwen uit het verleden nauwelijks “subjectief”

bronnenmateriaal nagelaten. Van de persoonlijke beslissingen die mensen gemaakt hebben,

kennen we enkel de resultaten, die geregistreerd werden in formele bronnen.42 De motieven

en redeneringen die achter bepaalde beslissingen zaten, blijven grotendeels voor de historicus

verborgen. De historicus kan wel mogelijke redenen achter bepaalde beslissingen

veronderstellen, maar het blijven hypotheses die niet kunnen bewezen worden. De

reconstructie van de levensloop blijft dus beperkt tot een afspiegeling van wat er in de

bronnen terug te vinden is, waardoor bepaalde aspecten onvermijdelijk te weinig aandacht

krijgen.43

Een laatste opmerking die we kunnen maken is dat de levensloopanalyse, doordat ze

werkt met een cohorte, individuen opnieuw als één geheel gaat beschouwen. Dit probleem

kan enigszins opgevangen worden door te werken met subgroepen, maar dan nog blijft een

vorm van generalisering onvermijdelijk. Het is daarom belangrijk dat de heterogeniteit van

een cohorte niet uit het oog wordt verloren.

44

2.1.4. Toepassing van de methode in deze scriptie

Bij de bespreking van de levensloopanalyse, ben ik kort ingegaan op de kernbegrippen

van de methode: timing, interactie, integratie, tijd en plaats, persoonlijke inbreng en de

interdependentie van levens. In de mate van het mogelijke heb ik deze elementen in mijn

onderzoek proberen opnemen.

42 VERHAEGHE (E.). op.cit., pp.1-2. 43 DHONT (M.). op.cit., pp.23-24. 44 REUSENS (E.). op.cit., p.12.

Page 20: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

14

In mijn onderzoek hecht ik niet alleen belang aan het tijdstip of de leeftijd waarop een

gebeurtenis (zoals huwelijk, overlijden, migratie, …) plaatsvond, maar ook aan de samenhang

en de opeenvolging ervan. Niet alleen de tijd, maar ook de context waarin de gebeurtenissen

in het leven van de vroedvrouwen plaatsvinden, komt in de mate van het mogelijke aan bod.

Op de interactie met nationale tendensen ga ik zoveel mogelijk in, maar alle invloedsfactoren

achterhalen is onmogelijk. Volgens het levensloopparadigma wordt het gedrag van mensen

meebepaald door eerdere ervaringen. Omdat enkel die aspecten van de levensloop van de

vroedvrouwen gekend zijn die in de bronnen vermeld zijn, is het vaak moeilijk om de

volledige levensloop te reconstrueren. Bijgevolg is het niet evident om de invloed van eerdere

ervaringen op latere beslissingen bloot te leggen. Om inzicht te krijgen in de motivaties achter

bepaalde beslissingen (of het ontbreken van keuzes) moet men volgens het levensloop-

paradigma de onderzoekspopulatie steeds in tijd en ruimte proberen plaatsen. In de mate van

het mogelijke moet de leefwereld van de cohorte als achtergrond tegen de transities in de

levens van de cohorteleden geplaatst worden. In mijn onderzoek, als gevolg van mijn

bronnenkeuze, concentreer ik mij vooral op de levensloop van de vroedvrouwen zelf. Familie

en andere personen worden enkel besproken als ze in dezelfde bron voorkomen als de

vroedvrouw. Omdat ik mij beperkt heb tot demografische bronnen komen zaken als

vrijetijdsbesteding, religie,… niet aan bod. Hiervoor had ik andere bronnen moeten

raadplegen. Een laatste kernbegrip binnen de levensloopanalyse is de human agency. Dit

aspect is wellicht het moeilijkst om na te gaan. Wat de persoonlijke doelen van de hier

onderzochte meisjes waren, is bijna niet te achterhalen. In enkele gevallen kan de

kwantitatieve informatie de aanzet geven tot een hypothese, maar echte bewijzen zijn niet

voor handen.

Naast de voordelen die deze methode biedt (supra), ben ik in mijn onderzoek ook

geconfronteerd met enkele moeilijkheden die de methode teisteren. De methode impliceert dat

gehele levens gevolgd worden van de geboorte tot het overlijden. Een probleem is echter dat

een aantal cohortenleden tijdens hun leven uit beeld verdwijnt. Dit kan het gevolg zijn van

een slechte registratie, of door het gebrek aan migratiegegevens. Ik ben ervan uitgegaan dat

indien noch de vroedvrouw, noch haar echtgenoot en kinderen in de akten werden

teruggevonden, zij naar een andere gemeente waren verhuisd. Over de datum en de plaats

waarheen, is jammer genoeg geen duidelijkheid. Omdat ik gebonden ben aan de bronnen om

de levenslopen te reconstrueren, heb ik enkel informatie over datgene dat in de bronnen

vermeld wordt. Onvermijdelijk gaan dus heel wat aspecten uit de levens van de vroedvrouwen

voor verder onderzoek verloren.

Page 21: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

15

Door het tijdrovende karakter van de methode (en het gebrek aan gegevens) heb ik

mijn onderzoeksgroep moeten beperken tot één cohorte van 32 vrouwen. Er kunnen bijgevolg

geen vergelijkingen gemaakt worden met andere cohorten. Ik heb dit probleem enigszins

opgelost door sommige van mijn gegevens te vergelijken met de vaststellingen die E. Reusens

in haar levenslooponderzoek naar 31 Oost-Vlaamse vroedvrouwen geboren tussen 1880 en

1892, gemaakt heeft.45

2.2. Cohorte

Bij levensloopanalyse werkt men met een cohorte. Dit is de onderzoekspopulatie. Een

cohorte is meestal een op één moment vastgestelde populatie die ingedeeld is naar leeftijd of

geboortejaar. Een cohorte is een groep mensen die gedeelde ervaringen hebben op hetzelfde

tijdstip van hun leven. Deze groep mensen wordt gevolgd van hun geboorte tot overlijden (of

het moment dat ze migreren en verdwijnen).

Mijn onderzoekscohorte moest bestaan uit vroedvrouwen. Hoe kon ik nu

vroedvrouwen uit het einde van de 18e eeuw op het spoor komen? Door het raadplegen van

literatuur over vroedvrouwen46, leerde ik dat er een vroedvrouwenschool opgericht werd op

het einde van de 18e eeuw in de kasselrij van de Oudburg in Gent. In 1782 hadden heel wat

vrouwen uit het Land van Aalst aan deze cursus deelgenomen. Gewapend met deze informatie

trok ik naar het stadsarchief van Aalst. In de inventaris van Herman van Isterdael47

45 REUSENS (E.). op.cit.

vond ik de

verwijzing naar “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met

namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283” terug. In

dit fonds zat ondermeer de "Lijste van de vrouwlieden die moeten vergaederen tot

Geeraertsberge op den 31 meye 1782 om te vertrecken ten selven dagen naar Gend tot het

frequenteren van de lesse op de vroedkunde" en een lijst van de “personen opgegeven bij

46 THIERRY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” In: Verhandelingen LIII. Brussel, 1991 (3), pp. 205-240.; VAN HEDDEGHEM (A.). De Oude Bijlokematerniteit, 1828-1978: anderhalve eeuw patiënten, vroedvrouwen, dokters. Gent, Verbeke, 1983, 228 p.; MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en ontwikkeling van de “Ecole Royale et Supérieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft 18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, 151 p. 47 VAN ISTERDAEL (H.). Inventaris: archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814). Brussel, 1994.

Page 22: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

16

eenige prochien om te frequenteren de lesse op de vroedkunde”.48

De 110 namen uit deze lijsten heb ik opgezocht in de parochieregisters

De eerste lijst was louter

een opsomming van de namen van de kandidaat-vroedvrouwen per gemeente. In de tweede

lijst werden de namen overgenomen, maar werd naast de gemeente van herkomst, meestal

ook de leeftijd, de burgerlijke staat, eventueel het aantal kinderen en soms het beroep van de

kandidaten genoteerd. De lijsten bevatten de naam van 108 vrouwen en 2 mannen die wensten

deel te nemen aan de zomercursus aan de vroedvrouwenschool in 1782. Voor alle

duidelijkheid, het gaat om kandidaten. Of deze mannen en vrouwen de cursus ook succesvol

hebben afgewerkt, met het behalen van het vroedvrouwendiploma als eindresultaat, is niet

duidelijk. 49 aan de hand

van de gemeente van herkomst en hun leeftijd bij benadering. Een probleem waar ik

meermaals werd mee geconfronteerd werd, is dat ik personen met dezelfde naam vond, maar

waarbij de geboortedatum niet overeenstemde met de opgegeven leeftijd. Wanneer de

geboortedatum en de opgegeven leeftijd meer dan 2 jaar verschilden, koos ik ervoor de

persoon niet in de studie op te nemen. Van 32 van de 110 personen kon ik de geboortedatum

met zekerheid achterhalen. Dit werd mijn onderzoekscohorte.50

Een probleem bij deze onderzoekscohorte is dat het gaat om leerlingen die de lessen

aan de vroedvrouwenschool gevolgd hebben, maar waarvan we niet met zekerheid weten of

ze deze ook succesvol hebben afgerond. Ik heb in hetzelfde fonds een lijst gevonden met de

namen van de leerlingen die op 14 juli 1782 hebben deelgenomen aan het examen.

Het kennen van de

geboortedatum beschouwde ik als noodzakelijk omdat het voor het beantwoorden van

sommige onderzoeksvragen essentieel was om de leeftijd van de cohorteleden op het moment

van bepaalde events te kennen.

51 De

namen van 20 cohorteleden worden hierin vermeld.52

48 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419.

Zij hebben dus met zekerheid het

examen afgelegd. Of ze ook geslaagd zijn en hun diploma behaald hebben wordt echter niet

vermeld. De andere 12 cohorteleden hebben dus ofwel het examen niet afgelegd, ofwel het

examen op een ander moment afgelegd. Hierover heb ik echter geen gegevens. Daarenboven

is het niet duidelijk of de personen die het examen hebben afgelegd ook een vroedkundige

49 RA Beveren. Geboorteakten op microfilm. 50 Alle gegevens van de vroedvrouwen die besproken worden in dit werk heb ik samengebracht in een fiche per vroedvrouw. Zie bijlage 1. 51 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419. 52 Zie bijlage 2.

Page 23: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

17

praktijk hebben opgezet na hun opleiding, en vice versa of de personen waarvan we niet met

zekerheid weten dat ze hun opleiding succesvol hebben afgerond, niet hebben gepraktiseerd.

Omdat in de parochieregisters beroepen niet worden vermeld, is het zeer moeilijk om de

beroepen van de cohorteleden te kennen. Enkel van de personen die overleden zijn na de

invoering van de burgerlijke stand kennen we het beroep op het moment van overlijden. De

kans bestaat echter dat personen op het moment van overlijden een ander beroep uitoefenden,

terwijl ze wel lange tijd een vroedkundige praktijk gehad hebben. Het onzekere karakter van

de onderzoekspopulatie kan dus niet via de bronnen overkomen worden.

Om correct te zijn, moet ik dus zeggen dat mijn onderzoekspopulatie bestaat uit

kandidaat-vroedvrouwen. In mijn onderzoek ga ik er echter vanuit dat de geselecteerde

personen de opleiding hebben afgerond en als verloskundige actief waren binnen hun

gemeente. Het feit dat verschillende parochiepastoors in hun antwoord op de circulaire voor

de zomercursus aangaven dat er nood was aan een verloskundige binnen de parochie,

ondersteunt mijn veronderstelling.

Mijn onderzoekspopulatie bestaat uit 32 mensen, 31 vrouwen en 1 man. Gemakshalve

zal ik doorheen dit onderzoek steeds spreken van “vroedvrouwen” en “vrouwen”. Enkel

wanneer de mannelijke verloskundige afwijkt van het algemeen patroon ga ik hier dieper op

in. Alle cohorteleden zijn afkomstig uit het Land van Aalst. In bijlage 12 worden de

gemeenten van herkomst voorgesteld op een kaart.

2.3. Bronnen

Om de levensloop van de 32 vroedvrouwen te reconstrueren heb ik verschillende

bronnen geraadpleegd. Ik ben op zoek gegaan naar bronnen die een zo lang mogelijke periode

bestreken. Life course is immers een longitudinale studie. Bronnen die een volledige

levensloop weerspiegelen zijn dus noodzakelijk om het onderzoek uit te voeren. De

parochieregisters en de akten van de burgerlijke stand waren onmisbaar in mijn zoektocht

naar gegevens. Deze twee basisbronnen bevatten vooral inlichtingen van demografische aard.

Ook de beroepsindicaties in de akten van burgerlijke stand waren belangrijk. Om meer inzicht

te krijgen in de gezinsamenstelling van de vroedvrouwen en de beroepen van gezinsleden, heb

ik de tellingen van het jaar IV en 1800-1801 geraadpleegd. De tellingen heb ik ook gebruikt

Page 24: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

18

als een ruwe parameter voor migratie. In deze paragraaf wil ik even stil staan bij de gebruikte

bronnen.53

2.3.1. Fonds: Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283.54

Deze bron was het vertrekpunt bij het bepalen van mijn cohorte. Het fonds bevat de

brieven waarin de kandidaten voor de cursus in 1782 werden doorgegeven. Deze brieven

werden door de parochiepriester of het gemeentebestuur gestuurd naar de “gedeputeerden der

twee Steden ende Lande van Aelst en tot Aelst”, als antwoord op de algemene oproep van 21

maart 1782. In deze brieven stelt de briefschrijver de kandidaten kort voor: de burgerlijke

staat, de leeftijd en het beroep dat de kandidaten tot dan hadden uitgeoefend, worden bijna

altijd vermeld. Daarnaast wordt soms ook informatie gegeven over de sociale achtergrond van

de kandidaat en de beroepen van echtgenoot en ouders. De meeste briefschrijvers verdedigen

ook het gedrag van de kandidaten. De kandidaten werden voorgesteld als ijverig, van zedelijk

gedrag en bekwaam om de opleiding te volgen.

Elke gemeente heeft zijn eigen inventarisnummer. Binnen het fonds worden de

gemeenten alfabetisch geordend. In dossier 1419 wordt een synthese gegeven van deze

briefwisseling. Dit dossier bestaat uit lijsten van alle kandidaten voor de zomercursus van

1782, opgesteld op basis van de brieven uit elke parochie. We beschikken over een “Lijste

van de vrouwlieden die moeten vergaederen tot Geeraertsberge op den 31 meye 1782 om te

vertrecken ten selven dagen naar Gend tot het frequenteren van de lesse op de vroedkunde" en

een lijst van de “personen opgegeven bij eenige prochien om te frequenteren de lesse op de

vroedkunde”. Beide lijsten bevatten dezelfde namen, maar in de laatstgenoemde lijst staat

meer informatie (supra). Naast deze “inschrijvingslijsten” bevat het dossier ook een lijst van

de leerlingen die deelgenomen hebben aan het examen op 14 juli 1782. Het fonds bevat

eveneens informatie over de deelname van kandidaten uit het Land van Aalst aan cursussen in

1783, maar veel beperkter. Enkel een samenvattende lijst van de kandidaten is bewaard. Om

die reden heb ik 1782 gekozen als basisjaar voor mijn cohorte.

53 Voor een gedetailleerd overzicht van alle gebruikte archiefbronnen, zie ARCHIEFBRONNEN (pp.144-147). De verwerkte gegevens worden voorgesteld in tabellen in de bijlagen. 54 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814). Opgezocht via: VAN ISTERDAEL (H.). Inventaris: archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814). Brussel, 1994.; Inhoud: zie ARCHIEFBRONNEN.

Page 25: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

19

2.3.2. Parochieregisters

De geschiedenis van de parochieregisters is voldoende bekend, alleen hun oorsprong is

nog vrij duister. Een doorbraak in het bijhouden van de registers kwam er met het concilie

van Trente. Op 11 november 1563 werd beslist dat alle pastoors een register voor de dopen en

voor de huwelijken moesten bijhouden. Over begrafenissen werd in de tekst niet gesproken.

Deze lacune werd weggewerkt op 17 juni 1614. Ondertussen had de wereldlijke overheid het

belang van de parochieregisters ingezien. Na wat verspreide aanzetten in de 16e eeuw om

doopboeken aan te leggen, kwam de erkenning van het kerkelijk initiatief er met het Eeuwig

Edict van de Aartshertogen (12 juli 1611). Men vond het noodzakelijk dat dubbels van de

registers in de schepengriffies aanwezig waren. Deze bepaling, mede omdat controle

nagenoeg onmogelijk was, werd echter niet of nauwelijks nageleefd. Verschillende

aanmaningen volgden. Maria-Theresia probeerde het met de ordonnantie van 6 maart 1754 en

een edict van 6 augustus 1778. Dit laatste werd vier jaar later aangevuld en opnieuw

gepubliceerd door Jozef II. Ondanks de inspanningen van de wereldlijke en van de kerkelijke

overheid hebben de dorpsgeestelijken meestal eigenmachtig de inhoud en de vorm van de

parochieregisters bepaald. De echte uniformiteit van alle gegevens, zoals die vanaf de 16e

eeuw geëist werd, bereikte men pas op het einde van de 18e eeuw.55

Omdat de informatie in de parochieregisters afhankelijk is van de inzet van de pastoor,

bevatten niet alle registers evenveel informatie. In de doopakten werd meestal enkel de datum,

de naam van het kind en de naam van de ouders vermeld. Wanneer de vroedvrouw de

nooddoop had toegediend, werd dit soms ook in de akte opgenomen. In de overlijdensakten

werd de datum, de naam van de overledene en soms de leeftijd van de overledene vermeld.

Soms werd ook verwezen naar de vader: “dochter/zoon van…”. In de huwelijksakten werd de

datum, de naam van beide partners, soms de herkomst van de partners, en de naam van de

twee getuigen geregistreerd. In sommige gemeenten werd gevraagd om de huwelijksakte te

ondertekenen, wat kan gebruikt worden om het alfabetisme te onderzoeken.

Naast het gebrek aan informatie, worden de parochieregisters ook geteisterd door

andere problemen. Wat betreft de doopakten moet men rekening houden met het probleem

van tweelingen, de inschrijvingen van de onwettige geboorten en de tijd verlopen tussen

geboorte en doopsel. Huwelijksakten bieden minder problemen. Men moet er vooral voor

zorgen dat men de huwelijksaankondigingen en het eigenlijk huwelijk niet door elkaar haalt.

Het grootste probleem situeert zich bij de begrafenisakten. Doorgaans zijn ze zeer onvolledig.

55 DAELEMANS (F.). Bronnen en methoden van de historische demografie voor 1850. Brussel, 1984, pp.53-55.

Page 26: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

20

Zo registreerden sommige pastoors de niet-communicanten niet of vertikten ze het de

overleden zuigelingen te vermelden. Desondanks deze problemen zijn de parochieregisters

een onmisbare bron. Ze zijn bijna de enige bron van informatie voor de geschiedenis van de

gewone mensen. Bovendien zijn ze voor de grote meerderheid van de parochies aanwezig

voor een lange tot zeer lange periode.56

Omdat alle onderzochte vrouwen geboren, meestal gehuwd en moeder geworden zijn

in de periode voor de invoering van de burgerlijke stand, was ik vooral op de

parochieregisters aangewezen voor deze informatie. Ik heb de parochieregisters geraadpleegd

in het Rijksarchief van Beveren, op microfilm.

2.3.3. Registers van Burgerlijke Stand

De overgang van een lokale naar een meer centrale regeringsvorm door de komst van

de Fransen aan het einde van de 18e eeuw vond ondermeer zijn weerslag in de invoering van

de burgerlijke stand.57 Het Franse decreet op de burgerlijke stand van 20-25 september 1792

werd met het besluit van 17 juni 1796 in de Zuidelijke Nederlanden ingevoerd.58 Dit maakte

een einde aan de registratie die de parochiepastoor tot dan toe verricht had. Althans dat was de

bedoeling. In werkelijkheid bleef de geestelijkheid de geboortes, huwelijken en overlijdens

registreren, maar het was de gemeentelijke overheid die langzaam de belangrijkste registrator

werd. Door de woelige jaren die volgden op de Revolutie, werd op vele plaatsen de nieuwe

wetgeving niet of onvoldoende toegepast. Ook stond de bevolking wantrouwig ten opzichte

van de ijver van de staat om het volk te laten registreren.59 Onderregistratie werd de regel, in

het bijzonder de opgave van de geboorten had hieronder te lijden.60

56 DAELEMANS (F.). op.cit., pp.53-55. Zie ook: VANDENBROEKE (C.). “Historische demografie.” In: ART (J.), red. Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 2: 12de-18de eeuw. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1994, pp.137-186.; DE BELDER (J.), VANHAUTE (E.). “Sociale en economische geschiedenis.” In: ART (J.), red. Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: 19de en 20ste eeuw. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1993, pp. 79-158.

Vooral in landelijke

gemeenten waren de administraties argwanend of onwetend omtrent het nieuwe besluit zodat

sommigen hun medewerking aan het project weigerden. Toch week de overheid niet van haar

principe af. Ook tijdens de Hollandse periode bleven de akten bestaan. De organisatie ervan

57 VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, p.3. 58 DE BELDER (J.), VANHAUTE (E.). “Sociale en economische geschiedenis.” p.105. 59 CEUPPENS (L.). op.cit., p.28. 60 VANDENBROEKE (C.). “Historische demografie.” p.157.

Page 27: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

21

werd toen definitief uitgestippeld. Na de Belgische onafhankelijkheid werd de verplichting

akten aan te maken, opgenomen in de grondwet.61

De inhoud van de akten zou vanaf de aanvangsfase, in de Franse tijd, tot op heden

bijna dezelfde blijven.

62

Aan de hand van de tienjaarlijkse tafels van geboorte-, huwelijk- en overlijdensakten

kunnen personen snel teruggevonden worden.

De inlichtingen die in de geboorteakten werden opgenomen, zijn

tamelijk uitgebreid. Naast de datum en uur van registratie vinden we ook naam, beroep,

leeftijd en woonplaats van de declarant terug. Verder werden datum en uur van de geboorte,

geslacht van het kind, naam, beroep, leeftijd en woonplaats van de ouders genoteerd. De naam

of namen van het kind konden niet ontbreken. Tot slot noemde men ook de twee getuigen bij

naam met de mededeling of zij de akte al dan niet samen met de vader hadden getekend,

naargelang deze kon lezen en schrijven. De overlijdensakten bevatten min of meer dezelfde

informatie. Gegevens over de gestorven persoon waren wel iets uitgebreider. Zowel naam,

beroep, leeftijd (later geboortedatum), geboorteplaats als burgerlijke staat werden vernoemd.

Indien de persoon gehuwd was of weduwnaar/weduwe, werd ook de naam van de vroegere

partner opgenomen. Gegevens over de ouders kwamen zelden voor tenzij bij ongehuwde

kinderen of minderjarigen. De huwelijksakten tenslotte bevatten alle informatie omtrent de

bruid en bruidegom, hun ouders en vier getuigen. Verder werden ook de notaris en de plaats

en datum van registratie opgenomen.

De akten van de burgerlijke stand zijn een uitstekende bron om de belangrijke

momenten in het leven van een individu en een gezin – centraal in de levensloopanalyse – te

identificeren en bovendien krijgt men een indicatie van de familiale en professionele situatie

waarin de betrokkenen zich bevonden toen een bepaalde transitie zich voltrok. De akten

kunnen ook gebruikt worden om uitspraken te doen over het analfabetisme.63

In een ideale situatie bieden de akten veel informatie, in de praktijk waren er echter

vaak onvolkomenheden. Zo zijn vele beroepsopgaven maar heel vaag geformuleerd en werd

enkel de bezigheid die de betrokkene zelf opgaf, geregistreerd. Toch krijgen we hier een

indicatie van de beroepsstructuur, die in de parochieregisters nog helemaal niet aanwezig was.

De registratie van de kinderen die kort na hun geboorte overleden is een ander probleem. Een

geboorteaangifte kon tot 3 dagen erna worden gedaan. Bijgevolg is een onderregistratie van

61 DE BELDER (J.), VANHAUTE (E.). “Sociale en economische geschiedenis.” p.105. 62 VERHAEGHE (E.). op.cit., p.23. 63 VANDENBROEKE (C.). “Historische demografie.” p.159.

Page 28: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

22

doodgeboren kinderen en van borelingen, die in deze korte tijdspanne overleden, niet

uigesloten.64

Alle akten die ik wou raadplegen waren ouder dan 100 jaar, en dus vrij beschikbaar in

het Rijksarchief van Beveren op microfilm. Alle vrouwen waren geboren en, met de

uitzondering van 1 vrouw, gehuwd voor de invoering van de burgerlijke stand. Bijgevolg, heb

ik vooral de overlijdensakten van de burgerlijke stand gebruikt. Af en toe ook de

geboorteakten, wanneer de vroedvrouwen nog kinderen kregen na 1796. Van 1 vrouw heb ik

de huwelijksakte geraadpleegd.

65

2.3.4. Bevolkingstellingen van 1795-1796 en 1800-1801

Het onderscheid tussen de prestatistische en statistische periode ligt vooral in het al

dan niet voorkomen van tellingen. Voor het einde van de 18e eeuw was hier geen sprake van.

Indien er al tellingen plaatsvonden, dan hadden zij meestal een gedeeltelijk karakter: ze

reconstrueerden slechts een gedeelte van de bevolking, met name het deel dat tegemoet kwam

aan de beweegredenen van de telling. Particularismen en privileges van steden, groepen en

andere verbanden stonden bovendien een vlotte verzameling van gegevens in de weg. De

Franse overheersing heeft de voorbereiding van tellingen bevorderd, niet alleen doordat een

sterke administratieve organisatie op poten werd gezet, maar ook omdat een klimaat gecreëerd

werd waarin de motieven voor kwantitatieve controle op de voorgrond kwamen.66

Het Frans enthousiasme heeft aanvankelijk niet geleid tot zeer betrouwbare tellingen,

vooral wegens een afkeer van de bevolking die vreesde voor allerlei “bijbedoelingen” van de

bezetter en eventuele opeisingen.

67

64 VERHAEGHE (E.). op.cit., p.24.

Zo moet rekening gehouden worden met een

onderregistratie van de mannelijke bevolking tussen 20 en 25 jaar, dit uit vrees voor

conscriptie. Andere gebreken zijn dat de telling niet in alle dorpen zonder moeilijkheden kon

plaatsgrijpen. Taalproblemen en het intellectueel peil van de plaatselijke bestuurders zijn

punten waarmee rekening moet gehouden worden. Vele van deze gebreken zijn toe te

schrijven aan een reeks praktische tekortkomingen zoals het ontbreken van een

organisatorische traditie, gebrek aan ervaring en incompetentie bij de tellers, technische

65 Anna De Saedeleer huwde op 6 november 1809. 66 DE BOCK (P.). “Demografische bronnen in een overgangsfase 1790-1830.” In: Spiegel Historiael, 1984 (19) , p.141. 67 VANDENBROEKE (C.). “Historische demografie.” p.151.

Page 29: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

23

onvolkomenheden in de vraagstelling, onduidelijke en onvolledige vragen en een reeks

rekenfouten en vergissingen – al dan niet opzettelijk – begaan bij het kopiëren.68

De inhoud van deze tellingen is een nominatieve opgave van alle leden van het

huishouden met de aanduiding van hun relatie ten opzichte van het gezinshoofd en diens

beroep, een benaderende leeftijd voor alle inwoners, de woonplaats en de datum van

immigratie in het dorp. Nadelig is dat van de kinderen onder twaalf jaar alleen het totale

aantal per gezin werd opgeschreven. De gezinnen of huishoudens worden van elkaar

gescheiden door een lijn of een blanco regel. Uit de ordening van de gegevens blijkt duidelijk

dat het doel was zoveel mogelijk gegevens te verzamelen in verband met de huishoudens, die

vertegenwoordigd werden door het gezinshoofd. De tellingen bieden heel wat informatie over

de samenstelling van het gezin en geven een indicatie van migratie.

69

De tellingen zijn niet van alle gemeenten bewaard. In mijn onderzoek komt dit neer

op 14 van de 25 gemeenten waarvan ik de telling van 1795 of 1800 heb teruggevonden.

Wat spijtig is, met

betrekking tot mijn onderzoek, is dat het beroep van de vrouwen nauwelijks vermeld werd.

Enkel wanneer vrouwen het gezinshoofd waren, werd een beroep geregistreerd. Anders werd

enkel de relatie tot het gezinshoofd vermeld (“(huis)vrouw van….”). Bij geen van de

onderzochte vroedvrouwen die ik teruggevonden heb in de telling van 1795 of 1800 stond een

beroep vermeld.

70

Ik

heb deze tellingen geraadpleegd in het Rijksarchief in Gent, in het fonds van het

Scheldedepartement.

68 DAELEMANS (F.). op.cit., pp. 64-65. 69 Als ik een vroedvrouw en haar gezin niet in de telling terugvond, ben ik er vanuit gegaan dat ze inmiddels verhuisd was. 70 Van 13 gemeenten heb ik de telling van het jaar IV teruggevonden. Enkel van de gemeente Moerbeke heb ik de telling van het jaar 1800 geraadpleegd, omdat de telling van het jaar IV niet bewaard was voor deze gemeente. Zie ARCHIEFBRONNEN (pp.144-147)

Page 30: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

24

HOOFDSTUK 3: VROEDVROUWEN DOORHEEN DE EEUWEN

Om de betekenis van vroedvrouwen aan het einde van de 18e eeuw- begin 19e eeuw te

situeren, is het zinvol om het vroedvrouwschap doorheen de eeuwen te schetsen. Ik geef

daarbij een kort overzicht van de Oudheid tot en met de 19e eeuw. Het gaat om een algemeen

overzicht van toepassing op geheel West-Europa.

3.1. Oudheid

In de oudheid beschouwde men het krijgen van kinderen als een mysterie waartoe

alleen vrouwen toegang hadden. Godinnen als Isis en Diana waakten over de kraamvrouwen

en zorgden voor geslaagde bevallingen. Maar mannen bleven niet volledig afzijdig: enkele

vooraanstaande medische theoretici als Hippocrates of Galenus schreven gynaecologische

traktaten en hadden ook zelf een verloskundige praktijk zoals de arts Soranos van Efese (78-

117 n.C.). Toch was de kraamzorg in hoofdzaak een vrouwenaangelegenheid en waren

mannelijke verloskundigen eerder een uitzondering. In verschillende geschriften, onder meer

van Soranos van Efese, wordt duidelijk dat vooral vrouwen assisteerden bij bevallingen. In

zijn vierdelige Gynaikeia somt hij enkele eigenschappen op waarover een vroedvrouw

volgens hem moest beschikken.71 Zo verwachtte hij dat ze “kan lezen en schrijven, dat ze een

scherp verstand en goed geheugen bezig, vlijtig en eerbaar is, normale zintuigen, gezonde en

krachtige benen heeft. Velen verlangen van de vroedvrouw dat ze lange en slanke vingers

heeft, en de nagels kort knipt […].”72

In de Oudheid was het vroedvrouwschap een wederkerige hulpverlening die vrouwen

elkaar gaven tijdens de bevalling. De vaardigheden die hierbij verwacht werden, werden

verkregen door persoonlijke levenservaring, door zelf te bevallen en te observeren. Bijgevolg

was het moederschap een basisvoorwaarde om vroedvrouw te worden. Onder de ervaren

vrouwen die elkaar hielpen als vroedvrouwen, werden sommigen beschouwd als bijzonder

ervaren en betrouwbaar. Zij werden beschouwd als wijze, “vroede” vrouwen. Dit leidde tot de

71 VANTHIENEN (A.). Vroedvrouwen, het oudste beroep ter wereld? In: <http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/ factsheets/nr45.pdf>, geraadpleegd op 21.04.2009, p.1. 72 DELVA (A.). Vrouwengeneeskunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen. Brugge, Genootschap voor geschiedenis, 1983, p.44.

Page 31: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

25

instelling van het verkiezen van een vroedvrouw. Een bepaalde groep van vrouwen werd dus

tot vroedvrouw gemaakt door andere vrouwen. Dit veronderstelde dat de gekozen vrouwen

oudere, ervaren vrouwen waren.73 Plato stelde dat het ambt van vroedvrouw uitgeoefend werd

door vrouwen die de menopauzejaren achter zich hadden. Vroedvrouwen hadden een drietal

functies: de man aan de vrouw koppelen, de leiding van de baring verzorgen en de diagnose

van zwangerschap stellen.74

3.2. Middeleeuwen

In de middeleeuwen ontwikkelde het vroedvrouwschap zich tot een officiële “functie”.

De vroedvrouw was niet meer louter iemand die uit persoonlijke ervaring en door observatie

wist hoe een kind ter wereld moest gebracht worden, maar ze wist de geboorte ook te

organiseren als een socio-cultureel evenement. Van de vroedvrouw werd verwacht dat ze het

nooddoopsel toekende, erop toezag dat kinderen niet vermoord of te vondeling gelegd werden

en in het geval van onwettige geboorten moest ze trachten de naam van de vader te weten te

komen. De vroedvrouw werd de officiële getuige van de geboorte.75 Desalniettemin waren

vroedvrouwen nog steeds gewoon ervaren vrouwen die door hun ervaring “vroed” waren

geworden en die zo vaak te hulp werden geroepen dat ze langzamerhand van het begeleiden

van zwangere vrouwen hun beroep hadden gemaakt.76

Vanaf circa de 13e eeuw namen de opkomende universiteiten de fakkel over van

geestelijken als centra van medische wetenschap. Zij stonden in voor de vorming van

medicijnen en chirurgijnen. Van meet af aan werd vrouwen de toegang tot de nieuwe

academische instellingen ontzegd. Hoewel de vroedvrouwen de zwangere en barende

vrouwen bleven bijstaan, werden ze uitgesloten van een deel van de wetenschappelijke

kennis.77

73 BÖHME (G.). “Midwifery as science: an essay on the relation between scientific and everyday knowledge.” In: STEHR (N.), VOLKER (M.), eds. Society and knowledge. Contemporary perspectives in the sociology of knowledge. Dordrecht: Reidel, 1986, pp. 371-374.

De ontwikkeling van de barbier-chirurgijngildes in de 13e eeuw, en daarmee samen

de regulering van de praktijk van chirurgijns, had eveneens een belangrijke invloed op het

74 HOMBLE (A.G.). “Geschied- en volkskundige exerpten omtrent het “Vroemoersamt.” In: De Brabantse Folklore, 1977, 214, p. 241. 75 BÖHME (G.). op.cit., pp. 371-374. 76 VAN DER WAALS (F.W.). “Doorbraken in de verloskunde.” In: DUPUIS (H.M.), NAAKTGEBOREN (C.), NOORDAM (D.J.), KISTEMAKER (R.E.), eds. Een kind onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu. Amsterdam, Amsterdams historisch museum, 1987, p.14. 77 VANTHIENEN (A.). op.cit., pp.1-2.

Page 32: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

26

werk van vroedvrouwen, omdat onder het gildensysteem het recht om instrumenten te

gebruiken officieel voorbehouden was voor chirurgijns. De chirurgijn werd daarom gezien als

de gepaste persoon om in te springen bij bevallingen als een natuurlijke bevalling werd

verhinderd. Het enige dat de chirurgijn dan kon doen was het verwijderen van het dode kind

of het uitvoeren van een keizersnede.78 De opvatting dat bij de baring enkel vrouwen

aanwezig mochten zijn, was echter nog steeds sterk verankerd. Mannen zouden ongeluk

brengen voor de kraamvrouw en het kind. Slechts als het dreigde echt mis te lopen werd hij

erbij gehaald. Hoewel vroedvrouwen verplicht waren een arts te roepen als het te moeilijk

werd, voerden zij vele complexe handelingen toch zelf uit. 79

3.3. 16e-17e eeuw

De medische kennis over het vrouwelijk lichaam in de middeleeuwen was gering.

Miskramen, kraambedsterftes en zuigelingensterftes werden toegeschreven aan “de wil van

god”. In de loop van de 16e eeuw kwam daarin verandering aan de hand van het

proefondervindelijk onderzoek. De nieuwe onderzoeken in de 16e eeuw zorgden ervoor dat de

geneeskunde zich langzaamaan tot een wetenschap ontwikkelde. Gewapend met de nieuwe

kennis ontwikkelden verloskundigen zelf ook nieuwe technieken om verlossingen tot een

goed einde te brengen. De uitvinding van de boekdrukkunst maakte het mogelijk de

verworven kennis op grotere schaal te verspreiden.80

Tegelijkertijd begon men in de meeste Europese landen het vroedvrouwenberoep te

reglementeren op gemeentelijk vlak. Om een zekere controle uit te oefenen, besloot men

vroedvrouwen te beëdigen.81

78 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, pp. 1-3.

De gekwalificeerde en beëdigde vroedvrouw werd de norm, in

tegenstelling tot de meestal niet eens geletterde, onwettige beoefenaarster van de vroedkunde.

Aan de basis van deze reglementering lag een steeds zelfbewustere burgerij die

resultaatgericht begon te denken, ook inzake voortplanting en geboorte. Daarnaast wou men

beschikken over een vroedvrouwenkorps dat de nodige morele garanties bood. Die morele

garanties situeerden zich op twee vlakken: enerzijds omdat de vroedvrouw niet zou nalaten de

79 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, pp.23-25. 80 REUSENS (E.). op.cit., pp.23-25. 81 REUSENS (E.). op.cit., pp.23-25.

Page 33: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

27

boreling correct te dopen wanneer dat nodig was; anderzijds om zeker te zijn over haar

rechtschapenheid. De vroedvrouw werd in het licht van de toenemende heksenjacht immers

vaak met argwaan bekeken. De vroedvrouw bevond zich in een uitstekende positie om de

“zwangerschapsproducten” die voor hekserij werden gebruikt te bekomen. De kandidaat-

vroedvrouw werd daarom gerekruteerd op aanbeveling van een geestelijke en werd ook door

een geestelijke beëdigd. Dat was zowel in de protestantse als in de katholieke gebieden van

Europa het geval.82

Naast de beëdiging stelde men ook lessen in voor kandidaat-vroedvrouwen om

vroedvrouwen beter te onderleggen. De gestructureerde vakopleiding bestond uit één of twee

jaar praktische opleiding bij een erkende vroedvrouw, en daarnaast moesten ze lezingen van

de door de gemeente aangestelde artsen en anatomische demonstraties door de chirurgijn

bijwonen. Dankzij de beëdiging en een eerste vorm van onderwijs ontstond er in de late 16e

en de 17e eeuw een korps hooggekwalificeerde en zelfbewuste vroedvrouwen. De 17e eeuw

wordt daarom door sommigen de “gouden eeuw van de vroedvrouw” genoemd. De

reglementeringen moesten nochtans bij herhaling worden bevestigd en de verordeningen

tegen het onwettig uitoefenen van de vroedkunde werden herhaaldelijk afgekondigd. We

kunnen daarom veronderstellen dat de drempel om beroep te doen op een gekwalificeerde

vroedvrouw bij de armere stadsbevolking, relatief hoog bleef en grote bevolkingsgroepen zich

verder op ongeschoolde hulp bij de bevalling verlieten.83 Illegaal en onttrokken van elke vorm

van controle bestond er nog een heel netwerk van ongeschoolde vroedvrouwen die vaak hun

reputatie te danken hadden aan de vertrouwensband met de dorpsbewoners.84

3.4. 18e-19e eeuw

Er bestaat geen twijfel over dat de 18e eeuw een periode was van fenomenale groei in

de verloskundige kennis, onderwijs en praktijk. Tegen het einde van de 18e eeuw begreep men

de anatomische bouw van de baarmoeder, het mechanisme van een gewone geboorte, de

mechanismen van slechte gepositioneerde foetussen, en aanwijzingen waren voorhanden voor

een bevalling aan de hand van een forceps. In plaats van een vertrouwen in traditie en

82 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1998, pp. 215-216. 83 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” pp. 215-216. 84 REUSENS (E.). op.cit., p.25.

Page 34: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

28

gewoonte, begon men met het aanleggen van statistieken zodat verloskundige procedures

konden geëvalueerd worden. De aard van en de oplossing voor de belangrijkste complicaties

waren gekend. De nieuwe vroedkundige kennis was beschikbaar in de verloskundige teksten

die in grote getale verschenen.85

Centraal in de 18e eeuw staat de opkomst van de vroedman. Vanaf het einde van de

17e eeuw begaven steeds meer mannen zich op het terrein van de vroedkunde, maar vooral in

de 18e eeuw evolueerde de vroedman van louter een assistent bij moeilijke bevallingen naar

een groep die het grootste deel van de goedbetaalde vroedkunde beheerste.86 In de

concurrentieslag tussen vroedvrouwen en chirurgijn-vroedmeesters bevonden de

vroedvrouwen zich van meet af aan in de zwakste positie. Omdat de chirurgijn beschermd

werd door de ambachtelijke organisatie en dankzij diezelfde vereniging ook zijn opleiding

genoot, was de vroedvrouw kansloos.87 Aanvankelijk had de mannelijke verloskundige met

heel wat tegenkanting af te rekenen. Allereerst was zijn aanwezigheid bij het kraambed in

strijd met de goede zeden. Een barende vrouw mocht immers niet door een man bekeken en

betast worden. Bovendien joeg de chirurgijn iedereen de stuipen op het lijf wanneer hij zijn

haken en tangen bovenhaalde. Een niet te verwaarlozen tegenstander kon tenslotte de

aanstaande vader zijn, die jaloers over zijn echtgenote waakte. Toch is de vroedmeester erin

geslaagd een belangrijke positie te veroveren.88 De vroedmeester-chirurgijns wierpen zich op

als specialisten in de verloskunde en verdrongen vroedvrouwen van hun eeuwenoud

monopolie.89 De opkomst van de vroedmeester wordt ook wel beschouwd als het begin van

de professionalisering van de verloskunde, hetgeen een minder gunstig oordeel over de

vroedvrouw impliceert.90

De doorbraak van de mannelijke verloskundige deed zich het eerst voor in de

stedelijke gemeenschappen. Op het platteland bleef men langer zweren bij de traditionele

vroedvrouw. De afwijzing van de vroedmeester was daar niet alleen gegrond op heersende

moraal, maar ook op de verwerping van wat nieuw en stads was.

91

85 LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, p. 171.

Dit kan mogelijks

86 DONNISON (J.). op.cit., p. 20,42. 87 ANTHONIS (G.). De vroedvrouw in drie Brabantse steden: Diest, Leuven en Mechelen, tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, p. 69. 88 OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, pp.75-77. 89 ANTHONIS (G.). op.cit., p. 70. 90 NIEUWENHUIS (T.). Vroedmeesters, vroedvrouwen en verloskunde in Amsterdam 1746-1805. Amsterdam, Het spinhuis, 1995, p.29. 91 OSTE (M.). op.cit., pp.75-77.

Page 35: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

29

verklaren waarom het aantal mannen in mijn onderzoek zo klein is: één man tegenover 31

vrouwen. Het feit dat de vroedvrouwen binnen mijn onderzoek vooral uit plattelands-

gemeenten afkomstig zijn, kan mogelijks de ondervertegenwoordiging van mannen verklaren.

Bovendien is mijn onderzoek beperkt tot de vroedvrouwen, ingeschreven gedurende één jaar.

Door het ontbreken van namen uit andere inschrijvingsjaren is het dus moeilijk om uit te

maken of de situatie in 1782 in het Land van Aalst representatief is voor de rest van de

Vlaanderen in dezelfde periode.

Gelijktijdig met de opmars van de vroedman werd in de 18e eeuw eveneens de

controle over vroedvrouwen en het verloskundig onderwijs verder uitgebouwd. Tegen het

einde van de 18e eeuw kwam een betere opleiding tot stand en er verschenen heel wat

handleidingen ten dienste van de vroedvrouwen.92 De gevormde vroedvrouw, die de lessen in

de stad had gevolgd, werd een fundamenteel element in de medicalisering van het platteland.

Zij deed de gewoonten en gedragingen rond zwangerschap en geboorte langzaam maar zeker

veranderen en vormde de schakel tussen de wetenschappelijke en de populaire obstetrie.93

Desondanks de verbeteringen op het einde van de 18e eeuw, bleef de geneeskunde bij echte

moeilijkheden machteloos. Slechts op het einde van de 19e eeuw slaagde de verloskunde erin

het sterftecijfer naar beneden te halen.94

In de 19e eeuw kende het beroep van vroedvrouw een verdere uitholling. De

maatschappelijke neergang van het eens hooggeschatte beroep was een internationaal

verschijnsel. De belangrijkste oorzaak was de snel evoluerende wetenschappelijke-

academische geneeskunde, geconcentreerd in hospitalen en laboratoria. Ook sociale factoren

speelden een rol. Velle spreekt met betrekking tot de vroedvrouwen van een

deprofessionaliseringsproces. De vroedvrouw werd in de loop van de 19e eeuw gereduceerd

van “vakkundige” tot “simple auxiliaire du medecin”.95

92 MEILLANDER (V.). “Ziel en doopsel van (on)geboren kinderen. Vier eeuwen dispuut.” In: Oostvlaamse Zanten. 1989 (1), p.7.

Het denigrerende beeld van de

bezopen, onwetende, slonzige vroedvrouw, werd dominant. Al wie het enigszins kon

vermijden, deed niet langer beroep op deze verdachte figuur. De grotere beschikbaarheid van

artsen is ongetwijfeld een van de verklarende factoren voor deze ontwikkeling. Artsen hadden

93 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, p.111. 94 MEILLANDER (V.). op.cit., p.7. 95 VELLE (K.). “De Vroedvrouwen in de 19e eeuw. Een beroep in de verdrukking?” In: Oostvlaamse Zanten. 1990, p.75.

Page 36: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

30

veel meer te bieden dan de vroedvrouw en namen gaandeweg haar taak over. De

wetenschappelijke vooruitgang behoorde exclusief tot het domein van de arts. De vroedvrouw

beschikte niet over de achtergrond om de ontwikkelingen te volgen, laat staan erop te

anticiperen.96,97

96 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” pp. 216-217. 97 Voor meer gedetailleerde informatie over vroedvrouwen in de 19e eeuw en later, verwijs ik naar: REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, 210 p.

Page 37: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

31

HOOFDSTUK 4: SCHOLING

De 32 vroedvrouwen die de basis vormen van mijn onderzoek, zijn allemaal opgeleide

vroedvrouwen. Ze werden immers geselecteerd op basis van een inschrijvingslijst van de

vroedvrouwenschool “École Royale et Supérieure d’Accouchements”.98

Zij behoren tot een

eerste generatie van formeel opgeleide vroedvrouwen. In dezelfde periode waren er echter

ook nog niet-opgeleide vroedvrouwen actief.

In dit hoofdstuk wil ik een korte schets geven van de manier waarop vroedvrouwen in

de vroegmoderne periode hun vroedkundige kennis verwierven, aanvankelijk zonder officiële

opleiding, later via ingerichte vroedvrouwencursussen. Daarna ga ik meer specifiek in op de

“École Royale et Supérieure d’Accouchements”, de vroedvrouwenschool waar mijn

onderzoeksgroep haar opleiding genoot. Ten slotte bespreek ik nog de vroedkundige

handboeken die voor handen waren op het einde van de 18e eeuw, waar vroedvrouwen

gebruik van konden maken tijdens en na hun opleiding.

4.1. Het verwerven van vroedkundige kennis

Tot het einde van de 18e eeuw was er geen sprake van een officiële vroedvrouwen-

opleiding. De plattelandsvroedvrouw leerde haar vak geleidelijk door hulp te bieden bij

zoveel mogelijk bevallingen, wat voor sommigen de enige leerschool was.99 J.B. Jacobs geeft

ons de volgende 18e-eeuwse beschrijving van de vroedvrouw en haar ontwikkeling en

vakkundige kennis: “…men vindt op het plaateland geen andere dan Bejaarde, welke reeds

gebocheld door den ouderdom geene andere Weetenschap bezitten, dan in hunnen jonkheid

zelf gebaerd, of bij geval eene heel natuurlijke geboorte van een ander vrouwspersoon

bijgewoond te hebben. […]”.100

98 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419.

Als een vrouw bij een moeilijke bevalling de kans had

gekregen met succes haar kunnen te tonen, werd ze door de vrouwen aangenomen en erkend

als “wijsvrouw”. Vanaf dat moment was ze de “vroemoer”. Ze won ieders vertrouwen met de

99 OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, pp. 63-64. 100 Jacobs geciteerd door: HOMBLE (A.G.). “Geschied- en volkskundige exerpten omtrent het “Vroemoersamt.” In: De Brabantse Folklore. 1977 (214), p. 259.

Page 38: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

32

eerste bevallingen waarbij ze hulp verleende. Zo ging men van wederzijdse hulp moeiteloos

over naar het aanstellen van een dorpsvroedvrouw.101

Velen startten echter als assistente van de oude dorpsvroedvrouw, die haar kennis en

ervaring wilde doorgeven aan een opvolgster. Niet zelden leidde een vroedvrouw haar eigen

dochter op.102 Vooral in de steden waar er genoeg families waren die in staat waren om de

“opleiding” te betalen, was het gebruikelijk dat een kandidaat-vroedvrouw in de leer ging bij

een erkende vroedvrouw.103 Deze vorm van onderricht bestond louter uit praktische oefening.

De assistent-vroedvrouw trof de noodzakelijke voorbereidingen voor de bevalling, bracht het

water aan de kook, maakte het bad klaar en hielp de vroedvrouw bij een moeilijke bevalling.

Zij was diegene die na de bevalling moeder en kind verzorgde.104 De geringe anatomische

kennis van de vroedvrouwen werd in zekere mate gecompenseerd door hun jarenlange

ondervinding.105 Voor het vergaren van theoretische kennis waren de aspiranten aangewezen

op zelfstudie. Vermoedelijk moet hier aanvankelijk weinig van verwacht worden want er

waren nauwelijks “goede” handboeken in de eigen taal voorhanden.106 Pas vanaf de 17e eeuw

werd nieuwe kennis via handboeken gemakkelijker beschikbaar. Gedrukte boeken bereikten

echter enkel vroedvrouwen die konden lezen en zich konden permitteren om ze te kopen, met

andere woorden vooral vroedvrouwen in de steden.107 We kunnen veronderstellen dat het

systeem van de leertijd bij een vroedvrouw is blijven bestaan tot aan het einde van het Ancien

Regime, nog het langst op het platteland. Bij gebrek aan een volwaardige opleiding was dat

immers de beste scholingsvorm. Al zal de bekwaamheid van de vroedvrouwen op het

platteland maar al te vaak uisluitend berust hebben op hun eigen ervaring.108

Tot voor 1750 hadden de overheden weinig interesse in de aanwezigheid van

vroedvrouwen, het belang van hun functie en de basis van hun praktijken.109

101 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, pp.169-170.

In de loop van

de 16e eeuw had men de controle op vroedvrouwen enigszins verhoogd door vroedvrouwen te

102 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.169-170. 103 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, p. 8. 104 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.169-170. 105 OSTE (M.). op.cit.,, pp. 63-64. 106 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” In: Verhandelingen LIII. Brussel, 1991 (3), p. 210. 107 DONNISON (J.). op.cit., pp. 5-7. 108 OSTE (M.). op.cit., p. 64. 109 LAGET (M.). Naissances. L’accouchement avant l’âge de la clinique. Parijs, Seuil, 1982, p. 202.

Page 39: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

33

beëdigen. Vrouwen konden als vroedvrouw beëdigd worden wanneer ze een opleiding

genoten hadden. De vakopleiding bestond uit één of twee jaar praktische opleiding bij een

erkende vroedvrouw, en daarnaast moesten ze lezingen van de door de gemeente aangestelde

artsen en anatomische demonstraties door de chirurgijn bijwonen.110 De weinige

verordeningen die uitgevaardigd werden stelden dat enkel beëdigde vroedvrouwen hulp

mochten bieden aan kraamvrouwen. Verder gaven de oude verordeningen vooral aandacht

aan de bekwaamheid voor het toedienen van de nooddoop.111 Het feit dat de reglementeringen

herhaaldelijk werden bevestigd en de verordeningen tegen het onwettig uitoefenen van de

vroedkunde meermaals werden afgekondigd, doen veronderstellen dat de drempel om beroep

te doen op een gekwalificeerde vroedvrouw bij de armere stadsbevolking, relatief hoog bleef

en dat grote bevolkingsgroepen zich vooral nog op ongeschoolde hulp bij de bevalling

verlieten.112 De verordeningen bleven met andere woorden dode letter. Op het platteland was

er, zo mogelijk, nog minder toezicht. Iedereen wist dat er bij bevallingen wel eens iets misliep

ten gevolge van de onkunde van de vroedvrouwen. Zwangere vrouwen konden daarbij geen

toevlucht zoeken in hospitalen: steevast weigerden die ze op te nemen.113

De tweede helft van de achttiende eeuw luidde het begin in van een nieuwe periode

voor de vorming van vroedvrouwen. In de loop van de tweede helft van de 18e eeuw

ontwikkelde de Oostenrijkse regering in de Zuidelijke Nederlanden een sterkere interesse in

de vorming van competente vroedvrouwen en vroedmeesters. Deze interesse kaderde volledig

binnen haar demografische en natalistische bekommernissen114: in de eeuw van de

Verlichting bloede het populationisme op. Hoe groter de bevolking, hoe machtiger de Staat.

115 De oorzaak van de grote sterfte in de kraamkamer werd vooral toegeschreven aan het

gebrek aan degelijk geschoold medisch personeel.116 De oplossing voor het

“ontvolkingprobleem” zat dus in het opleiden van vroedvrouwen en bijgevolg in de oprichting

van vroedvrouwscholen.117

110 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, p.24.

De oprichting van lessenreeksen voor vroedvrouwen tijdens de 2e

111 LENDERS (P.). Overheid en geneeskunde in de Habsburgse Nederlanden en het prinsbisdom Luik. Heule, UGA, 2001, pp.58-60. 112 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” pp. 215-216. 113 LENDERS (P.). op.cit., pp.58-60. 114 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, p.127. 115 STRUYVE (P.). “Tussen traditie en vernieuwing: Meulebeekse vroedvrouwen in de 18de eeuw.” In: De roede van Tielt. 1991 (2), p.114. 116 VRANCKEN (L.). op.cit., p.127. 117 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), pp. 950-951.

Page 40: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

34

helft van de 18e eeuw en de inspanningen die werden verricht om te komen tot een permanent

obstetrisch onderwijs getuigden van een nieuwe bewustwording die in enkele jaren tijd in heel

West-Europa vorm kreeg.118

Een inspanning werd gedaan over heel het rechtsgebied van het graafschap

Vlaanderen.119 Maar alleen te Gent kreeg voor 1775 een lessenreeks voor toekomstige

vroedvrouwen de instemming van de stadsmagistraat. In 1772-1774 had chirurgijn Damman

ze voor hen mogen organiseren en circa 40 deelneemsters aangetrokken. Zijn uiteenzettingen

waren echter te theoretisch en onvoldoende aan het niveau van de vrouwen aangepast. Een

initiatief, door het collegium medicum van Ieper genomen en door het bestuur van de kasselrij

gesteund, zou in 1775 het startsein worden voor lessenreeksen, die men over heel het land zou

organiseren.120 Ieper organiseerde een kosteloze en openbare cursus in de verloskunde. De

cursus startte op 16 januari 1775 en duurde zes weken. De lessen werden gevolgd door 130

personen.121 De beide besturen hadden daartoe de gereputeerde Franse verloskundige

Marguerite-Angelique Le Boursier-Du Coudray (1743-1787) uitgenodigd. Men had haar

gevraagd te Ieper dezelfde lessencyclus te organiseren, die zij al gedurende een kwarteeuw in

Frankrijk had gegeven en waarvoor zij door de overheid gesubsidieerd werd. Om alles

aanschouwelijk te maken had zij een demonteerbare “mannequin” of fantoom vervaardigd en

een traktaat geschreven en met afbeeldingen geïllustreerd. De manier waarop de Franse dame

alles had bijgebracht werkte inspirerend.122 Gelijkaardige initiatieven werden opgericht in

andere kasselrijen: te Ieper, Nieuwpoort, Gistel, en Maldegem voor het Brugse Vrije, te Gent

voor Kortrijk, Oudenaarde en Aalst.123 Men wenste vooral de verloskundigen van het

platteland te bereiken. Daar was de zuigelingen- en kraambedsterfte immers het hoogst.124

118 VRANCKEN (L.). op.cit., p.127.

De

geschoolde vroedvrouw werd een essentieel onderdeel van de medicalisering van het

platteland. Zij werd minder gewantrouwd dan de vroedvrouw uit de stad, omdat ze vaak

afkomstig was uit het dorp zelf, en dus perfect aangepast was aan het milieu waaraan ze haar

diensten verleende. Door wat ze geleerd had tijdens de cursussen te verspreiden, droeg de

119 ELAUT (L.). “De ‘Vroedkundige Oeffenschool’ van Jan Bernard Jacobs en de kraambedkoorts op het einde van de 18e eeuw.” In: Wetenschappelijke Tijdingen. 1995 (14), pp. 335-336. 120 LENDERS (P.). op.cit., pp..58-60. 121 ARICKX (V.). “Vroedvrouwen in de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793.” In: Biekorf. Westvlaams archief voor geschiedenis, archeologie, taal- en volkskunde. 1993 (3), pp.219-220. 122 LENDERS (P.). op.cit., pp.58-60. 123 ELAUT (L.). “De ‘Vroedkundige Oeffenschool.” pp. 335-336. 124 ELAUT (L.). “De ‘Vroedkundige Oeffenschool.” pp. 335-336.

Page 41: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

35

vroedvrouw bij aan een mentaliteitsverandering. Ze diende als tussenschakel tussen de

geleerde verloskunde, en de populaire verloskunde.125

Overal werd het gebeuren gedragen door een geloof in een betere medische hulp. De

verloskundige praktijk werd stilaan gereglementeerd en voorbehouden aan gediplomeerden.

De perinatale zorg was een bekommernis van de overheid geworden ook al liet zij Staten,

steden en plattelandsbesturen de organisatie van het onderwijs ter hand nemen. De overal

georganiseerde vormingssessies waren niet het enige teken van een ernstige bezorgdheid. Er

werden ook heel wat brochures en boeken gedrukt. Het onderwerp was in trek. Als lessen

ergens geen succes hadden, was dat wel eens te wijten aan de tegenwerking van de

traditionele vroedvrouwen die zich in de dorpen tegen alle opleiding aan jonge vrouwen

verzetten. Die zouden immers nooit de kunde en de ervaring krijgen, die zij beweerden te

bezitten. Toch was een definitieve ontwikkeling op gang gekomen. De opleiding voor

vroedvrouwen werd in enkele decennia aanvaard als een must voor de toekomst.126

Vroedvrouwen evolueerden in de loop van de vroegmoderne periode van vrouwen met

een beperkte kennis over anatomie en ziekte, die hun beroep uitoefenden zonder supervisie,

naar geschoolde vroedvrouwen die gecontroleerd werden door verschillende instanties. De

geboorte was onderdeel geworden van de chirurgie en de beoefenaars moesten goed opgeleid

zijn – althans in theorie.127 Op het einde van de 18e eeuw waren er meer bekwame chirurgijns

en gevormde vroedvrouwen. Veel vrouwen, vooral in de steden, konden beroep doen op een

geschoolde vroedvrouw op een redelijke afstand. En zelfs als de weerstand groot was – vooral

op het platteland – slaagde het medische korps erin om de nieuwe eisen van netheid en zorg te

verspreiden zodat de omstandigheden van de geboorte geleidelijk overal verbeterden.128,129

125 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 951. 126 LENDERS (P.). op.cit., pp.62-63. 127 GRAVES (R.). Born to Procreate. Women and Childbirth in France from the Middle Ages to the Eighteenth Century. New York, Lang, 2001, p.93. 128 LAGET (M.). op.cit., p. 227. 129 Al blijft de zuigelingen- en kraambedsterfte hoog tot het einde van de 19e- begin 20e eeuw: tot rond 1900 schommelde de zuigelingensterfte tussen de 150 en 250 per duizend geboorten. (DEVOS (I.). Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent: Academia Press, 2006, p.34.). Een wezenlijke verbetering van de kraambedsterfte lijkt zo goed als uitgesloten voor het einde van de 19e-begin 20e eeuw (VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-19e eeuw).” In: Bijdragen tot de geschiedenis. 1977 (60), p.151.)

Page 42: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

36

4.2. “École Royale et Supérieure d’Accouchements”

Meer in het bijzonder wil ik ingaan op de “Ecole Royale et Supérieure

d’Accouchements” te Gent, waar de 32 vroedvrouwen binnen mijn onderzoek hun opleiding

hebben gevolgd. Eerst overloop ik kort de oprichting van de vroedvrouwenschool. Daarna

overloop ik het lessenpakket en de werking van de vroedvrouwenschool om beter te begrijpen

op welk manier kandidaat-vroedvrouwen voorbereid werden op hun verdere professionele

carrière.

4.2.1. Ontstaan

De cursus in Ieper werd bijgewoond door de Gentse stadschirurgijn Jan Bernard

Jacobs. Geïnspireerd door het succes van de vroedvrouwencursussen in Ieper, vroeg Jacobs

op 10 februari 1775 aan het bestuur van de kasselrij van de Oudburg in Gent de toelating om

openbare lessen in de vroedkunde te mogen geven.130 Vijf dagen later stemden de schepenen

met het voorstel in en werden de pastoors van alle parochies van de kasselrij in een

omzendbrief verzocht hun kandidaat-vroedvrouwen kenbaar te maken. Op 13 april 1775 werd

een officiële aanvraag opgesteld die op 15 april aan de Raad van Vlaanderen werd

overgemaakt.131 Het antwoord van de regering in Brussel bleef lange tijd uit. Dit belette de

schepenen van de Oudburg niet om alvast met de gratis cursus te starten. Na twee jaar gaf de

regering op 23 juli 1777 de toestemming om de lessen te organiseren, gegeven door Damman

en Jacobs. Het Gentse antwoord op dat dubbelzinnige voorstel was negatief. Het werd

opnieuw lang wachten tot Maria-Theresia op 14 mei 1778 het decreet uitvaardigde waarbij de

kasselrij van de Oudburg in Gent de aangevraagde cursussen in de vroedkunde mocht

organiseren. 132 De school kreeg de naam “École Royale en Supérieure d’Accouchements”.133

130 ARICKX (V.). op.cit., pp.220-222.

De Gentse stadschirurgijn Jan Bernard Jacobs werd daarin benoemd tot de enige lesgever, met

een jaarwedde van 400 gulden ten laste van de Oudburg. Volgens het decreet moest Jacobs

daarbij gebruik maken van een phantome ou mannequin à ressorts de la meilleure invention

et construction en van andere instrumenten die nodig waren voor deze lessen, die vooral op de

praktijk moesten gericht zijn. Ieder jaar moesten er twee cursussen gegeven worden: een

131 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.133-134. 132 ARICKX (V.). op.cit., pp.220-222. 133 LENDERS (P.). op.cit., pp.58-60.

Page 43: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

37

wintercursus van 2 januari tot 15 februari en een zomercursus van 1 juni tot 15 juli. Per dag

moesten er 2 lessen van minimum één uur gegeven worden, één in de voormiddag en één in

de namiddag. Het decreet bepaalde verder dat de leerlingen slechts konden toegelaten worden

na voorlegging van een bewijs van goed zedelijk gedrag en rechtgelovigheid, afgeleverd door

hun parochiepastoor en de meester-chirurgijn en daarenboven een toelating van de

dorpsschepenbank. Om de belangstelling bij de kandidaten aan te moedigen werd een

dagelijkse vergoeding van 7 stuivers per werkelijke verblijfsdag vastgelegd.134 Indien een

leerling zonder legitieme redenen de opleiding vroegtijdig verliet, werd ze verplicht de

volledige som die ze had ontvangen voor het volgen van de lessen terug te geven.135 De

kandidaten moesten vier opeenvolgende cursussen, gespreid dus over twee studiejaren, volgen

om tot het eindexamen te worden toegelaten. Het diploma zou in de toekomst vereist worden

om als vroedvrouw of vroedmeester te mogen optreden.136 De Oudburgse School stond onder

het toezicht van de baljuw van St. Pieters. Ze werd ondergebracht in het kasselrijhuis, zetel

van het Collegie van de kasselrij van de Oudburg, gelegen op de binnenplaats van het

Gravensteen. 137

Hoewel de “École Royale et Supérieure d’Accouchements” in eerste instantie bedoeld

was voor leerlingen afkomstig uit de kasselrij de Oudburg van Gent, stelde de school zich al

snel open voor leerlingen uit andere kasselrijen dan de inrichtende kasselrij.138 Bij gebrek aan

een eigen opleidingscursus richtten de kasselrijen van Kortrijk, Oudenaarde en Aalst een

verzoekschrift naar de kasselrij van Gent, om te vragen of ook hun kandidaat-vroedvrouwen

de lessen te Gent mochten komen volgen.139 Dit werd hen toegestaan: in 1779 werden

leerlingen uit de kasselrij Oudenaarde toegelaten, in 1780 mocht ook de kasselrij Kortrijk

leerlingen sturen.140 In de zomercursus van 1782 voegen zich bij de leerlingen van de

Oudburg, het Kortrijkse en het Oudenaardse leerlingen uit het Land van Aalst.141

134 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” p.213.

Het is de

inschrijvingslijst van deze leerlingen die ik gebruikt heb als uitgangspunt voor dit onderzoek.

135 MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en ontwikkelng van de “Ecole Royale et Superieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft 18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, pp.46-47. 136 ARICKX (V.). op.cit., pp.220-222. 137 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” p.213. 138 OSSIEUR (E.G.R.). “J.B. Jacobs, chirurgijn, verloskundige en auteur (1734-1790).” In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Gent, 1972, pp.81-82. 139 BOEYNAEMS (P.). Uit het Verleden onzer Vroedvrouwen. S.l., s.n., 19??, pp.14-15. 140 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., pp.81-82. 141 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., p.84.

Page 44: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

38

Zo werd Gent op het einde van de 18e eeuw het grootste opleidingscentrum voor

vroedvrouwen in Vlaanderen. Meer dan duizend leerlingen volgden de lessen van 1779 tot

1784.142

De “École Royale et Supérieure d’Accouchements” verdween met de troebele jaren

1790. De laatste cursus die gegeven werd is de wintercursus van 1793. Het is niet duidelijk of

deze cursus werd afgerond of vroegtijdig werd afgebroken.143 Bij de inlijving van de

Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk (1 oktober 1795) werd de kasselrij van de Oudburg

afgeschaft en met haar de vroedvrouwenschool definitief gesloten.144 De Franse

revolutionairen waren ervan overtuigd dat de uitoefening van de geneeskunde een universeel

recht was. Een opleiding werkte een hiërarchiesering in de hand, wat niet strookte met het

gelijkheidsideaal.145

4.2.2. Beroepsopleiding

Op 14 mei 1778 vaardigde keizerin Maria-Theresia het decreet uit waarbij J.B. Jacobs

de toestemming kreeg om lessen te geven in verloskunde. Er werd van Jacobs verwacht dat

hij twee cursussen, van telkens 6 weken zou geven, een wintercursus van 2 januari tot 15

februari, en een zomercursus van 1 juni tot 15 juli.146 De lessencyclus werd beperkt tot zes

weken omdat de vrouw meestal als enige verantwoordelijk was voor het functioneren van het

huishouden. Langdurige afwezigheid werd bijgevolg niet op prijs gesteld. Ze zou maximum

enkele weken haar haard kunnen/mogen/willen verlaten hebben.147

De lessen gingen door op alle dagen van de week, behalve op zon- en feestdagen.

Zowel in de voormiddag als in de namiddag werden lessen gegeven. Elke les duurde minstens

één uur, naargelang de aard van de te geven stof.

148

142 BOEYNAEMS (P.). op.cit., pp.14-15.

Leerlingen moesten regelmatig de lessen

bijwonen, en zich tijdens de lessen op gepaste wijze gedragen. Wangedrag kon bestraft

worden met gedeeltelijke uitsluiting of weigering van het certificaat na afloop van de cursus.

Zware overtredingen tegen de godsdienst en de goede zeden werden bestraft met definitieve

schorsing. Leerlingen waren verplicht zich een handboek aan te schaffen waarin ze de lessen

143 ARICKX (V.). op.cit., p.231. 144 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” p.214. 145 REUSENS (E.). op.cit., p.54. 146 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., pp.79-81. 147 MUYS (L.). op.cit., pp.54-55. 148 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.142-143.

Page 45: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

39

konden volgen en dat als studieboek dienst deed.149 Aanvankelijk was dit de

“Vroedvrouwencatechismus” van Jacobs (1777), later aangevuld met zijn “Vroedkundige

Oeffenschool” (1784).150 De cursus omvatte zowel praktijk als theoretische lessen. De

theoretische lessen moesten echter steeds op het niveau van de leerlingen blijven. Elke les

moest door de leraar inzichtelijk worden gemaakt door demonstraties op het fantoom. De

leerlingen hadden tijdens de praktijklessen zelf de mogelijkheid om op deze machine te

oefenen. Verder maakte de leraar ook gebruik van afbeeldingen, om alles duidelijk te kunnen

uitleggen. De lessen gingen ook in op het gebruik van instrumenten. De kandidaat-

vroedmeesters/chirurgijnen die de lessen volgden, leerden zelf met deze instrumenten

omgaan, kandidaat-vroedvrouwen moesten enkel het nut en belang van de instrumenten

kennen en weten wanneer ze een chirurgijn bij een bevalling moesten inroepen. Bij elke les

werd steeds een korte herhaling gegeven van de inhoud van de voorgaande les en op het einde

van elke les werd de kennis van de leerlingen getoetst aan de hand van een paar vragen.151

Het onderricht was vooral gericht op de vroedkundige praktijk, maar toch was het onderwijs

dat aan de leerlingen gegeven werd niet zo praktisch dat hen de gelegenheid werd gegeven om

een echte verlossing bij te wonen of eventueel onder toezicht te leiden. Pas onder G.

Demanet, Jacobs opvolger, werd in 1789 dit aspect van het onderwijs ingevoerd.152 Wat

betreft de specifieke onderwerpen die in de lessen aan bod kwamen, verwijs ik naar de

inhoudstabel van Jacobs Vroedkundige oeffenschool – een leerboek over verloskunde voor

vroedvrouwen – dat de neerslag is van zijn lessen.153

Bij afloop van de cursus kregen de leerlingen een certificaat waarin verslag werd

gemaakt van hun inzet, gedrag en vooruitgang tijdens de lessen. Dit certificaat was vereist om

aan het examen te mogen deelnemen. Om tot de examens toegelaten te worden moest men

minstens twee jaar de lessen bijgewoond hebben. Dit kwam overeen met het volgen van vier

cursussen. De leerlingen moesten zelf de kosten van het examen dragen.154

149 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.146-148.

Wat de

vroedvrouwen binnen mijn onderzoek betreft, is het onwaarschijnlijk dat ze allemaal vier

cursussen gevolgd hebben. De leerlingen uit Aalst werden pas in 1782 toegelaten en in

150 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” p.213.; JACOBS (J.B.). Vroed-vrouwen hand-boeksken, opgesteld by wyze van catechismus in vraegen en antwoorden, tot gebruyk der voorlezingen. Gent, Judocus Begyn, 1777.; JACOBS (J.B.). Vroedkundige oeffenschool, vervattende in een klein bestek meerderendeels alles, 't geen tot deze konst eenige betrekking heeft, de geneeskunde uitgezonderd. Gent, J.F. Vander Schueren, 1784. 151 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.143-144. 152 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., pp.79-81. 153 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., p.85. 154 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.147-148.

Page 46: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

40

datzelfde jaar namen er al deel aan het examen. Blijkbaar was dit ook in andere kasselrijen

vaak het geval. Arickx, in zijn onderzoek naar vroedvrouwen uit de kasselrij van Kortrijk,

zegt hierover: “Het zal geregeld gebeuren dat cursisten die bij Jacobs gestudeerd hadden, en

zelfs geen vier leergangen gevolgd hadden, zich bij het Kortrijkse collegium medicum voor

het examen presenteerden en toegelaten werden (of niet) als vroedmeester, respectievelijk

vroedvrouw.”155 Het examen werd afgenomen door een jury van drie deskundigen waaronder

de lesgever. Het examen bestond uit een theoretisch en praktisch gedeelte. Voorbeelden van

mogelijke examenvragen vinden we in het artikel van Homble: “Eerste vraagstuk: De

beschrijving te geven van het beenig bekken. Tweede: Welcke is de wijze manier, en wanneer

de moeder te verlossen van de naergeboorte. Derde: Welcke zijn de gevallen wanneer de

verlossingen moeten bevordert worden door de konst.” (uit documenten daterend uit 1780-

1781).156

Na het afleggen van de examens organiseerde het kasselrijbestuur een plechtige

prijsuitreiking.157 De cursisten die geslaagd waren, kregen een getuigschrift en een exemplaar

van de “Oeffenschool” als geschenk.158 De beste vrouwelijke en beste mannelijke leerling

kregen daarenboven een gouden medaille, met een waarde van hoogstens 25 gulden.159 Één

van de onderzochte vroedvrouwen, Marie Van Der Vincken, won deze prijs bij het examen op

14 juli 1782.160

4.2.3. Leerlingen

De rekrutering van leerlingen gebeurde via een omzendbrief die naar de pastoors van

alle parochies van de kasselrijen werd gestuurd. Specifiek voor het Land van Aalst, liet de

kasselrij van Aalst door een rondschrijven van 21 maart 1782, aan haar onderhorige besturen

weten dat zij de in hun gebied gevestigde vroedvrouwen of kandidaat-vroedvrouwen moesten

155 ARICKX (V.). op.cit., p.225. 156 HOMBLE (A.G.). op.cit., p. 271. 157 MUYS (L.). op.cit., p.99. 158 THIERY (M.). “Jan Bernard Jacobs (1734-1790): obstetricus en pionier van het vroedvrouwenonderwijs in Vlaanderen.” In: Geschiedenis der geneeskunde. 2003 (4), p.238. 159 OSSIEUR (E.G.R.). op.cit., p.81. 160 STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. Aalst, Aalsters stedelijk ziekenhuis, 1997, p. 54.

Page 47: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

41

aanzetten om aan de vroedvrouwencursus te Gent deel te nemen.161 De eerste oproep voor

kandidaten moet niet slecht beantwoord zijn geweest. Er werden 110 kandidaten voor de

verloskundige lessen te Gent ingeschreven. Ze zouden zich van uit vier verzamelplaatsen, te

weten Geraardsbergen, Aalst, Zottegem en Leupegem naar Gent begeven op 31 mei 1782, de

dag voor de aanvang van de cursus. Het waren op twee na, allen vrouwen.162

Wat betreft de leeftijd van de leerlingen werd de voorkeur gegeven aan jonge

leerlingen: tussen 20 en 35 jaar. Ze mochten zowel van het mannelijke, als van het

vrouwelijke geslacht zijn. Hun burgerlijke staat was onbelangrijk. Er werd bij het aanduiden

van leerlingen vooral rekening gehouden met hun levendigheid van geest en met de potentiële

duur van hun werkzaamheid op het moment van de vorming. Vooral de magistraat of de

wethouders van de gemeenten die het onderhoud van deze leerlingen bekostigden, hechtten

een groot belang aan dit criterium want ze wilden niet investeren in een vroedvrouw die maar

enkele jaren zou praktiseren.163,164 Hoewel men niet altijd gemakkelijk jonge kandidaten naar

de cursussen kon sturen, werd in de vroedvrouwscholen wel gestreefd naar een daling van de

leeftijd van vroedvrouwen.165

De gemiddelde leeftijd bij inschrijving van de 32 vrouwen binnen mijn onderzoek,

was 33,2 jaar (mediaan 30 jaar). Vooral de vrouwen tussen 26 en 35 jaar zijn het talrijkst

vertegenwoordigd. Deze leeftijdsverdeling stemt verrassend overeen met de leeftijds-

bepalingen van de reglementen van de vroedvrouwenscholen. Men bepaalde er de

leeftijdsgrens tussen twintig en veertig jaar. Zelfs al was deze bepaling eigenlijk niet

opgenomen in het Decreet van 14 mei 1778, zien we toch dat deze min of meer wordt

nageleefd. De meerderheid van de vroedvrouwen (26 van de 32 vrouwen) voldoet aan deze

bepaling met een inschrijvingsleeftijd van minder dan 40 jaar. Nochtans was deze bepaling

geheel in tegenspraak met de eeuwenlange traditie die een vroedvrouw vereenzelvigde met

een oude matrone. Dat het kasselrijbestuur van de Oudburg er zo goed in slaagde om het

vooropgestelde profiel van een leerlinge wat betreft leeftijd te benaderen, wijst volgens

L.Muys, in de richting van een interessante financiële vergoeding voor het volgen van de

lessen. Haar inziens waren deze vrouwen niet vooruitstrevender dan hun dorpsgenoten om de 161 ELAUT (L.). “Voortgezet onderricht voor vroedvrouwen in de kastelenij van Aalst op het einde van de 18e eeuw.” In: Het land van Aalst. Tijdschrift van de heemkundige vereniging. 1956 (VIII), pp.4-5. 162 ELAUT (L.). “Voortgezet onderricht voor vroedvrouwen…” pp. 14-15. 163 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 943. 164 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.145-146. 165 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 944.

Page 48: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

42

traditie aan de kant te schuiven. Ze hadden duidelijk een bepaalde stimulans nodig.166 L.Muys

maakt wel de opmerking dat de vroedvrouwen die actief waren in de 1780’s van een andere

leeftijdscategorie waren dan de leerling-vroedvrouwen. Zij beantwoordden nog sterker aan het

oude, traditionele beeld van de matrone op leeftijd.167 Het onderzoek van E. Reusens heeft

aangetoond dat in de loop van de 19e eeuw de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen de

vroedvrouwenopleiding aanvingen, verder daalde.168

Grafiek 4.a: Leeftijd bij inschrijving per aantal vroedvrouwen

0

1

2

3

4

5

22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54

Leeftijd

Aan

tal v

roed

vrou

wen

Bron: “personen opgegeven bij eenige prochien om te frequenteren de lesse op de vroedkunde” (SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419.)

De jongste ingeschreven kandidaat-vroedvrouw was Isabelle Du Jardin, zij was 22

jaar. De oudste vrouw was Joanna Catharina Vanderheyden. Zij begon de opleiding op 54

jarige leeftijd. De vrouwen die de opleiding begonnen op oudere leeftijd, waren meestal al

werkzaam als vroedvrouw. Zij volgden de opleiding om hun situatie te laten regulariseren.169

166 MUYS (L.). op.cit., pp.127-128.

In de inschrijvingslijst wordt bij Joanna Catharina Vanderheyden vermeld dat ze een “oude

vroedvrouw” is. Ook Joanna Catharina Den Dooven die zich inschrijft aan de vroedvrouwen-

167 MUYS (L.). op.cit., pp.127-128. 168 REUSENS (E.). op.cit., p. 47. ; De gemiddelde leeftijd bij inschrijving in het begin van de 20e eeuw was 19,74 jaar. 169 ARICKX (V.). op.cit., p.224.

Page 49: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

43

school op 44 jarige leeftijd, was al “enigszins expert in de vroedkunde” bij het aanvangen van

de opleiding.170

De helft van de vrouwen die zich kwamen aanmelden voor een lessenreeks waren

gehuwd: bij 17 vroedvrouwen (50%) was dat het geval. 12 meisjes (38%) waren op het

moment van inschrijving ongehuwd. Rekening houdend met de moraliteitsnormen die

eeuwenlang het vroedvrouwenambt aan jonge, ongehuwde meisjes hadden verboden, bereikte

men hier reeds een bevredigend percentage. Uitzonderlijk werd een weduwe bereid gevonden

om naar de vroedvrouwenschool te komen: drie vrouwen (9 %). Deze vaststellingen stemmen

geheel overeen met de wensen van de overheid en de pedagogie van de vroedvrouwen-

school.171 L. Muys vermeldt in haar onderzoek de burgerlijke stand van vroedvrouwen uit het

Land van Aalst die ze gevonden heeft in de telling van het jaar IV: 58% van de vroedvrouwen

zijn weduwe, 26% zijn gehuwd en slechts 16% is ongehuwd. Mits enkele uitzonderingen

vinden we hier nog een traditioneel patroon van de burgerlijke stand terug.172

Grafiek 4.b: Burgerlijke staat bij inschrijving per aantal/percentage vroedvrouwen

1650%

39%

1238%

13%

GehuwdWeduweOngehuwdOnbekend

Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijksakten.

170 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419. 171 MUYS (L.). op.cit., p.133. 172 MUYS (L.). op.cit., pp.133-134.

Page 50: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

44

Alle kandidaat-vroedvrouwen moesten in het bezit zijn van een bewijs van goed

gedrag en zeden dat uitgeschreven was door de wethouders van hun woonplaats. Daarnaast

moest de pastoor van hun parochie hun rechtgelovigheid bewijzen. Dit geschreven bewijs

werd bij de aanvang van de cursus aan de leraar overhandigd. Kandidaat-vroedvrouwen

dienden noodzakelijkerwijs te kunnen lezen en schrijven.173 In de praktijk was dit echter verre

van haalbaar. Velen konden niet lezen, laat staan schrijven. Het analfabetisme tierde nog

weliger op het platteland dan in de stad. Op het Vlaamse platteland zou 75% van de vrouwen

analfabeet zijn geweest, in de steden 55%. In de vroedvrouwenschool te Oudburg werden,

volgens het reglement, enkel leerlingen toegelaten als ze een attest van de plaatselijke

overheid en de pastoor konden voorleggen “behoudens dat men absolutelijck niemant en sal

admitteren ten sij de gone connende Lesen en Schrijven”.174

Van de 32 vroedvrouwen binnen

mijn onderzoek, kennen we van 15 vrouwen hun alfabetiseringsgraad, afgeleid van het feit of

ze een handtekening konden zetten op hun huwelijksakte of tekenden met een kruisje. Vijf

vrouwen konden schrijven, 10 vrouwen waren ongeletterd. Kortom, 66% van de vrouwen

waarvan we de alfabetiseringsgraad kennen, was ongeletterd. In hoeverre we deze cijfers

mogen opentrekken voor geheel het wervingsgebied van de vroedvrouwenschool te Gent

blijft echter een open vraag. Rekening houdend met de hoge graad van ongeletterdheid zullen

de toelatingseisen mogelijks afgezwakt zijn.

Van de 32 onderzochte leerlingen die zich inschreven voor de zomercursus in 1782,

kennen we van 17 vrouwen het voormalige beroep. 12 vrouwen waren spinster geweest

(70,58%), één vrouw was actief in de landbouwsector (5,88%), één vrouw was naaister en

strijkster (5,88%) en 3 vrouwen (17,65%) waren reeds actief als vroedvrouw voor het volgen

van de opleiding. Vooral het overwicht van de ambachten springt in het oog. Het feit dat de

lessen in januari-februari en juni-juli doorgingen zal sowieso eerder vrouwen hebben

aangetrokken uit de huisnijverheid dan uit de landbouw. Of dit een bewuste politiek van de

Oostenrijkse regering was, is niet duidelijk.175

173 VRANCKEN (L.). op.cit., p.146.; THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” p.213. 174 MUYS (L.). op.cit., pp.56-59. 175 MUYS (L.). op.cit., pp.135-136.

Page 51: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

45

Motivatie

Waarom begonnen meisjes, afkomstig van het Oost-Vlaamse platteland, die

waarschijnlijk nog niet meer gezien hadden van de wereld dan het naastliggende dorp, aan een

vroedvrouwenopleiding in Gent?

E. Reusens brengt drie mogelijke verklaringen naar voor.176

Een tweede mogelijke verklaring hangt samen met de rekruteringspolitiek van de

kasselrij. Meisjes lieten zich overhalen door het plaatselijk bestuur en de parochiepriester om

een opleiding te volgen. Op 21 maart 1782 verstuurde de kasselrij van Aalst een circulaire

naar alle parochies waarin de plaatselijke besturen opgeroepen werden om kandidaten te

zoeken die naar de vroedvrouwencursus in Gent konden gezonden worden. De onderzochte

vroedvrouwen behoren tot de groep die aan deze oproep beantwoord heeft. Natuurlijk

moesten de meisjes ook zelf de opleiding willen volgen, maar waarschijnlijk speelt de

overredingskracht van de parochiepastoor en het plaatselijke bestuur eveneens een rol.

Een eerste mogelijke

verklaring is omwille van de overerfbaarheid van het beroep. Meisjes ambieerden een

opleiding als vroedvrouw omdat hun moeders of zussen eveneens vroedvrouw waren. Ze

haalden hun inspiratie binnen het eigen gezin. Van de 32 vroedvrouwen die ik in mijn

onderzoek heb opgenomen, was van drie vrouwen de moeder actief als vroedvrouw, vijf

vroedvrouwen hadden een zus die werkzaam was als vroedvrouw. Van de 32 vroedvrouwen

waren er twee keer twee zussen die zich samen inschreven voor de opleiding.

Tenslotte kan de motivatie ook gevonden worden in de sociale netwerken van de

meisjes. Vriendinnen of kennissen die vroedvrouw waren, ervaring met kinderen en

zwangerschap, buurmeisjes die gingen studeren aan de vroedvrouwenschool, enz. kunnen

allemaal aanleiding gegeven hebben tot de keuze om een vroedvrouwenopleiding te volgen.

De 32 onderzochte vroedvrouwen waren afkomstig uit 25 verschillende gemeenten. Sommige

gemeenten stuurden dus meerdere vrouwen. Of de kandidaat-vroedvrouwen uit dezelfde

gemeenten elkaar kenden en mogelijks elkaar aanmoedigden om de opleiding te volgen, is

moeilijk te zeggen.

176 REUSENS (E.). op.cit., pp.48-49.

Page 52: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

46

Uitoefening van het beroep na de opleiding

L. Muys suggereert dat niet alle vrouwen die de opleiding van vroedvrouw volgden,

ook effectief praktiseerden als vroedvrouw na hun terugkeer in de gemeente. Ze verwijst

daarbij naar enkele hinderpalen die Gélis vermeldt. Vooreerst bleven vele dorpsvrouwen

beroep doen op de oude dorpsvroedvrouw die het vertrouwen genoot in de

vrouwengemeenschap. Een jonge vroedvrouw die een opleiding had genoten in de stad, was

al voldoende om enige terughoudendheid op te wekken bij de plattelandsvrouwen.

Daarenboven ging de nieuwe vroedvrouw op een totaal andere manier om met de

kraamvrouwen: ze begeleidde de bevalling op een meer technische, afstandelijke manier en

was een aanhangster van de dorsale ligging bij de bevalling. Als laatste vroeg de jonge

vroedvrouw ook nog een financiële vergoeding voor haar diensten terwijl de oude

vroedvrouw altijd genoegen genomen had met een kleinigheid in natura.177

Een mogelijke manier om te controleren in welke mate leerlingen-vroedvrouwen ook

effectief werkzaam waren als vroedvrouw, is het vergelijken van de namen van vroedvrouwen

in de telling van 1796 met de namen op de inschrijvingslijst van de vroedvrouwenschool. Als

we ze als vroedvrouw terugvinden in de telling, weten we met zekerheid dat ze ook effectief

het beroep uitoefenden. Het probleem is echter dat het beroep van de vrouwen meestal niet

wordt aangegeven in de telling en dat de telling voor een groot aantal gemeenten niet meer

bestaat. Bij gebrek aan gegevens ga ik er binnen mijn onderzoek van uit dat alle vrouwen die

de opleiding volgden, nadien ook het beroep van vroedvrouw uitoefenden. Bij de meesten

wordt dit bevestigd door beroepsvermeldingen in huwelijks- of overlijdensakten.

4.3. Didactische werken

Naast de praktische leertijd bij een erkende vroedvrouw of een officiële opleiding aan

een vroedvrouwenschool, beschikten vroedvrouwen ook over handboekjes om hun

vroedkundige kennis uit te breiden. Het ging hierbij niet om wetenschappelijke werken die tot

doel hadden om de laatste ontdekkingen op verloskundig gebied aan de academisch

geschoolde beoefenaars van de geneeskunde kenbaar te maken. Het waren gevulgariseerde

compilaties van de grote auteurs die het lage intellectuele niveau der stads- en 177 MUYS (L.). op.cit., pp.137-138. ; Zie ook: GÉLIS (J.). La sage-femme ou le médecin. Une nouvelle conception de la vie. Parijs, Fayard, 1988, pp.208-217.

Page 53: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

47

plattelandsvroedvrouwen niet mochten overschrijden.178 Het eerste in de volkstaal geschreven

handboek voor gynaecologie en obstetrie in de Nederlanden verscheen rond het midden van

de 15e eeuw. Dit Liber Trotula telde 18 pagina’s en is vermoedelijk van de hand van een

vroedvrouw uit Brugge. Vanaf de 16e eeuw verschenen er steeds meer handboeken voor

vroedvrouwen.179

Veel van de obstetrische werkjes uit de vroegmoderne periode waren opgesteld naar

de vorm van een catechismus met vragen en antwoorden. Aldus konden de vroedvrouwen

gemakkelijker elkaar ondervragen en kon de leerstof vlotter gememoriseerd worden. In de

Zuidelijke Nederlanden was Kelderman de eerste auteur die in 1697 zijn werk in de vorm van

een dialoog opstelde. Naar zijn voorbeeld en in navolging van wat er in andere landen

gebeurde, zou J.B. Jacobs zijn “Vroedvrouwen handboeksken” (1777) eveneens in de vorm

van een catechismus op de markt brengen.180 Jacobs’ belangrijkste werk was echter zijn

“Vroedkundige Oeffenschool, vervattende in een klein (?) bestek meerderendeels alles, ’t

geen tot deze konst eenige betrekking heeft, de geneeskunde uitgezonderd, uitgegeven bij

wijze van lessen, door den professor Jacobs”(1785), waarvan hij beweerde dat het de

getrouwe weergave was van zijn lessen.181 Het handboek werd aangekocht door verschillende

Vlaamse kasselrijen. De kasselrij van Aalst kocht 150 exemplaren om te verspreiden in de

verschillende parochies.182

Inhoudelijk verschilden de meeste van deze handboeken slechts weinig. Naast de

beschrijving van de vrouwelijke geslachtsorganen, de zwangerschap en de bevalling bevatten

deze werkjes ook informatie betreffende de lichaamshygiëne en ze gaven de zorgen weer die

moeder en kind na de bevalling dienden te ontvangen. Ze behandelden eveneens het wassen,

het voeden, het busselen en het wiegen van kinderen en vormden zodoende de eerste werken

die vanuit een medisch standpunt de kinderverzorging aan een onderzoek onderwierpen.

Hoewel de auteurs algemeen de moederlijke borstvoeding propageerden, waren zij zich ervan

bewust dat in bepaalde gevallen de tussenkomst van een voedster noodzakelijk was. Daarom

gaven zij de kwaliteiten aan waaraan een goede min diende te voldoen. Sommige handboeken 178 VRANCKEN (L.). op.cit., p.99. 179 VAN DER WURF – BODT (C.). “De vroedvrouw in de late middeleeuwen en nieuwe tijd.” In: Spiegel Historiael, 1994, p. 204.; Meer informatie over het “Liber Trotula”, zie: DELVA (A.). Vrouwengeneeskunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen. Brugge, Genootschap voor geschiedenis, 1983, 233 p. 180 VRANCKEN (L.). op.cit., p.100. 181 THIERY (M.). “Jan Bernard Jacobs (1734-1790): obstetricus en pionier van het vroedvrouwenonderwijs in Vlaanderen.” p.239. 182 VRANCKEN (L.). op.cit., p. 97.

Page 54: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

48

behandelden eveneens de manier waarop men een geldig doopsel, overeenkomstig de

bepalingen van de Katholieke Kerk, moest toedienen. De meeste auteurs besteedden echter

een opmerkelijk groot gedeelte van hun werk aan tegennatuurlijke liggingen van de foetus.

Vrancken stelt zich de vraag of dit het gevolg zou zijn van frequenter voorkomende

tegennatuurlijke bevallingen, maar deze bewering blijft hypothetisch. Meestal besloegen deze

handboekjes slechts 100 tot 200 bladzijden. Zij werden bovendien doorgaans uitgegeven in

een klein en handig formaat wat het gebruik in hoge mate vergemakkelijkte. De vulgarisatie

van de verloskundige traditie kwam de totale evolutie van de verloskundige wetenschap ten

goede. Tevens vormden de handboeken de brug tussen de geneesheren en chirurgijns

enerzijds en de vroedvrouwen anderzijds.183

Het is moeilijk om in te schatten in welke mate deze handboeken ook effectief door de

onderzochte vroedvrouwen werden geraadpleegd. Rekening houdend met de grote mate van

ongeletterdheid, moet hier mogelijks niet veel van verwacht worden.

183 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.101-103.

Page 55: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

49

HOOFDSTUK 5:LEVENSLOOPANALYSE

Het wordt hoog tijd om de ogen op het cohort te richten. Ik start deze analyse met een

kijk op het ouderlijk gezin van de cohorteleden. Ik behandel hierbij enerzijds de sociale

achtergrond van het gezin. Om enig inzicht te krijgen in de sociale context waaruit de meisjes

afkomstig zijn, kijk ik naar het beroep van de ouders, van broers en zussen, van echtgenoten

en het voorgaande beroep van de vroedvrouwen, en eveneens de graad van geletterdheid van

de ouders en de vroedvrouwen. Anderzijds bekijk ik de grootte van het ouderlijk gezin.

In het tweede deel richt ik mij op het gezin van de vroedvrouwen zelf. In de eerste

plaats komen belangrijke levensmomenten als trouwen, kinderen krijgen en sterven aan bod.

Daarnaast besteed ik ook, in de mate van het mogelijke, aandacht aan de mobiliteit van de

vroedvrouwen. De informatie hiertoe heb ik verzameld aan de hand van parochieregisters en

registers van burgerlijke stand, aangevuld met materiaal uit literatuur.

5.1. De Geboorte

De 32 geselecteerde vroedvrouwen werden geboren tussen 1728 en 1760. Er zit dus

een grote spreiding tussen de geboortedata van de vroedvrouwen. Tussen de jongste en de

oudste persoon binnen mijn cohorte zit een leeftijdsverschil van 32 jaar. Dit kan verklaard

worden doordat er een grote variatie was in de leeftijd waarop vrouwen de

vroedvrouwenopleiding aanvatten. De geboortedata van de vroedvrouwen worden

voorgesteld in grafiek 5.a.

Niet alle jaartallen zijn even goed vertegenwoordigd. Twee geboortejaren springen er

tussen uit met een piek van 4 vroedvrouwen: 1754 en 1755. Omwille van de grote spreiding

tussen de geboortejaren was het onmogelijk om te werken met een geboortecohorte.

De 32 geselecteerde vroedvrouwen werden geboren binnen 30 verschillende gezinnen.

Onder de 32 vroedvrouwen zijn tweemaal twee zussen: de tweelingzussen Anna en Marie

Catherine De Saedeleer en de zussen Maria Catharina en Adriana Schols.184

184 RA Beveren. PR Mere en Moerbeke, geboorteakten 14 januari 1753; 5 maart 1747 en 15 oktober 1752.

Page 56: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

50

De vroedvrouwen waren binnen het gezin gemiddeld het 3,78 kind in rang (mediaan 3,5),

gemiddeld het 2,34 meisje in rang (mediaan 2).185

Grafiek 5.a: Aantal geboortes van vroedvrouwen per jaartal

0

1

2

3

4

5

1728

1729

1730

1731

1732

1733

1734

1735

1736

1737

1738

1739

1740

1741

1742

1743

1744

1745

1746

1747

1748

1749

1750

1751

1752

1753

1754

1755

1756

1757

1758

1759

1760

Jaartal

Aan

tal v

roed

vrou

wen

Bron: RA Beveren, parochieregisters, geboorteakten.

5.2. Het ouderlijk gezin

5.2.1. Sociale achtergrond van de vroedvrouwen

In de literatuur wordt de vroegmoderne vroedvrouw meestal voorgesteld als behorend

tot de lage middenklasse, meer bepaald tot het milieu van de ambachten.186

185 Zie bijlage 3.

Ook de periode

waarin de cursussen georganiseerd werden, doet veronderstellen dat de vrouwen vooral uit

ambachtelijke milieus afkomstig waren. De lessen in Gent werden georganiseerd van 1

januari tot half februari en van 1 juni tot half juni. Het feit dat de lessen ook in de zomer

georganiseerd werden, geeft aan dat men meer vrouwen rekruteerde die zich bezighielden met

186 Bijvoorbeeld: DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, p. 9.

Page 57: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

51

huisnijverheid dan met landbouw, zodat de lessen gerust in het begin van de zomer konden

vallen.187

Om enig inzicht te verkrijgen in de sociale achtergrond van de onderzochte

vroedvrouwen, heb ik gekeken naar de beroepen van enerzijds ouders en broers en zussen,

anderzijds van de partners van de vroedvrouwen en de voorgaande beroepen van de

vroedvrouwen zelf. Uitgaand van de veronderstelling “soort zoekt soort”, kunnen de beroepen

van de echtgenoten van de vrouwen ons mogelijks iets meer vertellen over de sociale groep

waartoe de vroedvrouwen behoorden. Daarnaast heb ik ook gekeken naar de

alfabetiseringsgraad van de ouders en de vroedvrouwen.

5.2.1.1. Beroepen van gezinsleden

Een mogelijke manier om de afkomst van de vroedvrouwen te onderzoeken, is het

bekijken van de economische situering van de ouders. De opzet bestaat erin om de

beroepsbezigheid van de ouders onder de loep te nemen en na te gaan in welke sectoren de

ouders waren tewerkgesteld. Om de beroepen van de ouders op te sporen, heb ik beroep

gedaan op de akten van de burgerlijke stand. In de parochieregisters wordt immers zelden het

beroep vermeld. Omdat de ouders gehuwd en meestal overleden waren in de periode voor de

invoering van de burgerlijke stand, heb ik de beroepen opgezocht aan de hand van de

huwelijks-, maar vooral overlijdensakten van de kinderen, waarin af en toe het beroep van de

ouders werd opgenomen.

Om een duidelijk overzicht te geven van de beroepen van de ouders, maak ik een

onderverdeling in drie sectoren. De primaire sector, waartoe landbouw, jacht en visserij

behoren. De secundaire sector die de ambachten en nijverheden omvat. En de tertiaire sector,

meer bepaald handel en diensten. De ouders waarvoor ik geen informatie met betrekking tot

hun beroep heb gevonden, worden ondergebracht in de categorie “niet gekend”.

187 MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en ontwikkelng van de “Ecole Royale et Superieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft 18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, pp.54-55.

Page 58: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

52

Tabel 5.a: Sectorale verdeling van de arbeid bij de ouders

Sector Vader Moeder %Vaders %Moeders

landbouw 3 2 9,38 6,25

Amb./nijverh. 2 0 6,25 0,00

Hand./dienst. 0 3 0,00 9,38

Niet gekend 27 27 84,38 84,38

Totaal 32 32 100,00 100,00 Bron: RA Beveren, registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten.

Wat meteen opvalt is het grote gebrek aan gegevens. Van slechts 5 vrouwen kennen

we het beroep van de vader en het beroep van de moeder. De beide ouders van 2

vroedvrouwen waren geregistreerd als “landbouwer”. Of het hierbij gaan om zelfstandige

landbouwers die een eigen stuk grond bezaten of om landbouwers die een bepaalde

oppervlakte land in pacht hadden, is niet duidelijk. De vader van één vroedvrouw was actief

als landman. Twee vroedvrouwen hadden een vader die werkzaam was als wever,

waarschijnlijk in de huisnijverheid. Drie vroedvrouwen volgden hun moeder op als

vroedvrouw.188

Het is onmogelijk om veralgemeningen te maken op basis van deze enkele

vaststellingen. Om toch enigszins inzicht te proberen krijgen in de sociale achtergrond van de

vroedvrouwen, heb ik daarom gepoogd om ook de beroepen van broers en zussen te

achterhalen. Daarbij ga ik er vanuit dat de beroepskeuze van de kinderen in de lijn ligt van

hun ouders. Ik maak daarbij opnieuw de onderverdeling tussen een primaire, secundaire en

tertiaire sector en een categorie “niet gekend”.

Tabel 5.b: Sectorale verdeling van de arbeid bij de broers en zussen189

Sector

Broers Zussen %Broers %Zussen

landbouw 12 1 17,14 1,32

Amb./nijverh. 3 7 4,29 9,21

Hand./dienst. 3 4 4,29 5,26

Niet gekend 52 66 74,29 86,84

Totaal 70 78 100,00 102,63 Bron: RA Beveren, registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten. 188 Zie ook bijlage 4. 189 Zie ook bijlage 5.

Page 59: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

53

Ik heb 148 van een totaal van 191 broers en zussen in de berekening opgenomen. De

43 broers en zussen die niet in de tabel zijn opgenomen, zijn overleden als kind en hebben dus

geen beroep uitgeoefend.

Ook met betrekking tot de beroepen van de broers en zussen van de cohorteleden,

tasten we grotendeels in het duister. Van 18 van de 70 broers en van 12 van de 78 zussen

kennen we het beroep.

Wat betreft de broers, komt de primaire sector het meest voor. Vier broers waren

werkzaam als landbouwer. Daarnaast waren er twee werkmannen en zes dagloners. Het is niet

altijd duidelijk wat onder de beroepsaanduiding van “werkman” en “dagloner” begrepen

wordt. Deze beroepsgroepen maken deel uit van een groep die naargelang de omstandigheden

een grote arbeidsmobiliteit aan de dag legde.190

Bij de zussen zit de meerderheid in de secundaire sector. Het gaat hier allemaal om

spinsters (7 zussen). Vier zussen waren actief als vroedvrouw.

Rekening houdend met het feit dat de

landbouw van primordiaal belang was in deze periode, kunnen we veronderstellen dat

dagloners vooral werden ingeschakeld in het landbouwproces. Het beroep van “werkman”

kan mogelijks ruimer geïnterpreteerd worden als een arbeider die allerlei klusjes kon

uitvoeren. De secundaire sector werd bevolkt door twee wevers en een spinner. Drie broers

waren actief in de tertiaire sector: twee broers werden geregistreerd als “particuliere”, één als

verkoper.

191

Één zus stond geregistreerd

als landbouwster.

Daarbij aansluitend kunnen we verwijzen naar de beroepen die de vroedvrouwen

uitoefenden alvorens ze de opleiding tot vroedvrouw volgden.

De bron die we hiervoor gebruiken is de samenvattende lijst van alle kandidaat-

vroedvrouwen uit het Land van Aalst voor de zomercursus in 1782 (supra). In deze lijst wordt

de naam, de gemeente van herkomst, meestal de leeftijd en de burgerlijke staat, af en toe

informatie over de ouders, het gezin van de vrouwen en hun beroep vermeld.

Van 17 van de 32 vroedvrouwen kennen we het voorafgaande beroep: 12 vrouwen

gaven aan dat ze actief waren als spinsters. Daarvan gaven 6 vrouwen nog een tweede beroep

op. Albertine Baeyens was ook herbergierster en Florentina De Coen hield nog een winkel

open. Twee andere activiteiten die opgegeven werden naast het beroep van spinster, zijn het

190 VANDENBROEKE (C.). Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Beveren, Orbis en Orion Uitgevers, 1982, p.146. 191 Deze 4 vrouwen zijn de 2 paren van zussen die behoren tot de 32 geselecteerde vroedvrouwen.

Page 60: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

54

naaien en wassen van kleren. Één kandidaat-vroedvrouw gaf het beroep op van naaister en

strijkster. Joanne Eggermont hield zich bezig met “kleine lantsneeringhe”. Drie vrouwen

waren reeds werkzaam als vroedvrouw voor het volgen van de opleiding. Zo hielp Clara Van

Der Paelt al meer dan 10 jaar vrouwen bevallen op het moment van inschrijving.192

De kandidaat-vroedvrouwen, waarvan we het voorgaande beroep kennen, behoorden

dus vooral tot de secundaire sector, meer bepaald tot de nijverheidsector. Een opmerking die

hier evenwel bij moet gemaakt worden is dat het feit dat er geen beroep vermeld wordt, niet

wil zeggen dat zij geen bijdrage leverden tot het huishoudelijk budget door middel van kleine

klusjes.

Als we ons baseren op bovenstaande gegevens, kunnen we samenvatten dat de

mannelijke leden van het ouderlijk gezin van de vroedvrouwen vooral actief waren in de

primaire sector, en nauwelijks in de tertiaire sector. De vrouwelijke leden van het ouderlijk

gezin waren vooral actief in de secundaire sector, meer bepaald in de nijverheid, en in de

tertiaire sector, als vroedvrouw. Het is echter de vraag in welke mate we deze gegevens

kunnen opentrekken naar alle vroedvrouwen in deze periode, in het Land van Aalst.

5.2.1.2. Beroepen van de partners

“Soort zoekt soort” was een basisgegeven waaraan men zelden ontsnapte bij het

kiezen van een partner. Dit was niet enkel het geval voor wat de financiële ruilvoet aangaat,

waarbij het vermogen van beide partijen zowat even groot moest zijn. Ook op het vlak van

socio-professionele combinaties was er sprake van endogamie. Bij voorkeur zocht en vond

men de latere partner binnen dezelfde of aanverwante beroepstak.193

Bijgevolg kan het beroep

van de echtgenoten van de vroedvrouwen gebruikt worden als indicatie voor de sociale

achtergrond van de vrouwen. Bij het categoriseren van de beroepen van de echtgenoten, maak

ik opnieuw een onderscheid tussen de primaire, secundaire en tertiaire sector, en de categorie

“niet gekend”.

192 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419. Zie ook bijlage 6. 193 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. Van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, p.24.

Page 61: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

55

Tabel 5.c: Sectorale verdeling van de arbeid bij de echtgenoten194

Sector

Partner %Partners

Landbouw 9 26,47

Amb./nijverh. 4 11,76

Hand./dienst. 3 8,82

niet gekend 18 52,94

Totaal 34 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten.

In de tabel zijn 34 echtgenoten opgenomen. Sommige vroedvrouwen huwden niet,

andere vroedvrouwen huwden twee keer. Ik ga meer uitgebreid in op het huwelijk van de

vroedvrouwen verder in dit hoofdstuk. Hier beperk ik mij tot het beroep van de huwelijks-

partners. Het beroep is gekend van 15 echtgenoten. 9 echtgenoten waren actief in de

landbouwsector: 8 echtgenoten staan genoteerd als landbouwer, 1 als landman. Een

“landman” is iemand die in dienst was bij een landbouwer en dus geen eigen stuk grond bezat

of in pacht had.195

De meerderheid van de echtgenoten, waarvan we het beroep kennen, werkte dus in de

landbouw. De sectorale verdeling van de echtgenoten van de vroedvrouwen loopt vrij gelijk

met die van de mannelijke gezinsleden van de vrouwen.

4 echtgenoten waren werkzaam in de secundaire sector: 1 timmerman, 1

barbier, 1 meester kleermaker en 1 chirurgijn. Slechts 3 echtgenoten werkten in de tertiaire

sector. Het betreft 2 herbergiers en 1 boekhouder.

We stellen vast dat vroedvrouwen hun partner niet vonden in dezelfde of een

aanverwante beroepstak. Geen enkele van de vroedvrouwen huwde met een vroedman. Enkel

Clara Van Der Paelt huwde met een chirurgijn. Het is misschien niet zo verwonderlijk dat een

echtgenote van een chirurgijn zich met de verloskunde ging bezighouden. Mogelijks kwam ze

via haar echtgenoot in aanraking met de medische praktijk en kon ze op die manier medische

kennis verwerven. Bovendien volgde de vroedvrouw in kwestie de opleiding tot vroedvrouw

omstreeks de periode dat haar echtgenoot overleed.196

194 Zie ook bijlage 7. 195 DE BOEVER (E.). Generatieverschillen in de 19e eeuw? Een onderzoek naar economische, demografische en sociale veranderingen in de 19e-begin 20e eeuw door middel van een levensloopconstructie van de generaties 1829/30 en 1879/80 uit Oordegem. Gent (Onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1999, pp.171-172. 196 RA Beveren, PR Denderhoutem, overlijdensakte echtgenoot 28 juni 1782.

Page 62: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

56

5.2.1.3. Alfabetiseringsgraad

Eveneens een belangrijke meter om de sociale achtergrond van een individu te

reconstrueren, is de graad van geletterdheid. Welstand en analfabetisme zijn immers sterk aan

elkaar gecorreleerd. Wanneer de ouders genoeg verdienen om het gezin te onderhouden,

kunnen kinderen langer naar school gaan en leren lezen en schrijven. Wanneer de kinderen

echter van jongs af aan moeten bijdragen aan het huishoudelijk inkomen, is de kans dat ze

kunnen lezen en schrijven veel kleiner.

Om de welstand van het ouderlijk gezin van de vroedvrouwen te achterhalen heb ik

daarom gepoogd de mate van geletterdheid van de ouders te reconstrueren. Hiervoor heb ik

gebruik gemaakt van de geboorteakten van de vroedvrouwen en de huwelijksakten van de

ouders, om te kijken of ze deze akten al dan niet ondertekenden met een handtekening. Op de

geboorteakten van de vrouwen kon alleen de handtekening van de vader staan, want de

moeder kwam een geboorte niet aangeven bij de gemeente. Daarom heb ik mijn informatie

aangevuld met handtekeningen op de huwelijksakten. Een opmerking die ik evenwel wil

maken, is dat het kunnen schrijven van de eigen naam, niet noodzakelijk hoeft te betekenen

dat ze effectief konden schrijven: het kan ook wijzen op een bijna verleerd zijn van iedere

notie van schrijven of op een dagenlang oefenen door de analfabeet om toch maar zijn naam

te kunnen schrijven in het vooruitzicht van de “hoogdag”.197 Het kunnen schrijven van de

naam betekent niet automatisch dat de persoon in kwestie geletterd is. Aan de andere kant

wijst het niet ondertekenen op meer zekerheid over de geletterdheid dan het wel kunnen

tekenen. Ik wil ook nog opmerken dat er meer mensen konden lezen dan schrijven. Op school

werd immers eerst het lezen aangeleerd en pas in een latere fase leerde men de leerlingen ook

schrijven en rekenen. Kinderen die vroegtijdig school verlieten, werden hiervan uitgesloten.

198

Om de graad van geletterdheid bij de ouders te bepalen, kon ik enkel gebruik maken

van parochieregisters. Het probleem met de parochieregisters is echter dat slechts zelden naar

een handtekening gevraagd werd. Enkel van 2 moeders hebben we een indicatie over hun

schrijfvaardigheid. 1 moeder kon schrijven, 1 moeder kon niet schrijven. Omwille van het

197 DHONT (M.). Opgroeien in een beluik: levensloopanalyse van de generatie geboren in 1867 en 1868 in de Gentse Bataviawijk. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2004, p.32.; Zie ook: VANDENBROEKE (C.). Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. p.275. 198 KUIJPERS (E.). “Lezen en schrijven. Onderzoek naar het alfabetiseringsniveau in zeventiende-eeuws Amsterdam.” In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis. 1997(4), p.501.; VANDENBROEKE (C.). Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. p.275.

Page 63: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

57

gebrek aan gegevens, kunnen we de geletterdheid van de ouders niet gebruiken als indicator

voor de sociale achtergrond van de vroedvrouwen.

Tabel 5.d: Alfabetisering van de ouders199

Vader Moeder %Vaders %Moeders

geletterd 0 1 0,00 3,13

Ongeletterd 0 1 0,00 3,13

niet gekend 32 30 100,00 93,75

Totaal 32 32 100,00 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters, geboorte- en huwelijksakten.

Om toch meer te weten te komen over de welstand van de ouderlijke gezinnen van de

vroedvrouwen, heb ik mij daarom gericht op de mate van alfabetisering van de vroedvrouwen

zelf. Het al dan niet kunnen tekenen van de vroedvrouwen, kan een aanwijzing zijn voor de

mate waarin de kinderen werden ingeschakeld in het arbeidsproces om een bijdrage te leveren

aan het huishoudbudget en om brood op de plank te brengen. Ik heb hiervoor gebruik gemaakt

van de huwelijksakten van de vroedvrouwen. Dit impliceert dat ongehuwde vroedvrouwen uit

de boot vallen. Aangezien slechts 2 van de 32 geselecteerde vroedvrouwen ongehuwd waren,

was het verlies aan informatie beperkt.

Tabel 5.e: Alfabetisering van de vroedvrouwen200

Vroedvrouwen %Vroedvrouwen

Geletterd 5 16,67

Ongeletterd 10 33,33

niet gekend 15 50,00

Totaal 30 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijksakten.

Van de helft van de gehuwde vroedvrouwen kennen we hun alfabetiseringsgraad. 5

vrouwen waren geletterd, 10 vrouwen waren ongeletterd. De meerderheid van de

vroedvrouwen, waarvan we de geletterdheid kennen, was dus niet in staat om zijn naam te

schrijven. Het is bijgevolg waarschijnlijk dat ook de meeste ouders niet konden schrijven.

199 Zie bijlage 4. 200 Zie bijlage 6.

Page 64: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

58

5.2.2. Gezinsgrootte

In de 30 gezinnen die ik bespreek, werden 191 kinderen geboren. Een bedenking die ik

hierbij wil maken is dat dit cijfer in realiteit mogelijks hoger lag. Van 12 ouderparen kennen

we de huwelijksplaats en huwelijksdatum niet. Het is dus mogelijk dat zij in een andere

gemeente nog kinderen hebben voortgebracht waar ik geen weet van heb. Bovendien werden

niet alle kinderen in de parochieregisters opgenomen. Wanneer een kind overleed alvorens het

gedoopt werd (bv. doodgeboorte), werd het meestal niet geregistreerd. De 191 kinderen die ik

in mijn onderzoek heb opgenomen zijn dus kinderen die lang genoeg geleefd hebben om

gedoopt te worden.

Binnen de 30 gezinnen bedroeg het gemiddeld aantal kinderen 5,97 (mediaan van 5,5).

In het kleinste gezin was de vroedvrouw enig kind – zo is er slechts één gezin – en het

grootste gezin telde 12 kinderen.

Grafiek 5.b: Aantal kinderen in het ouderlijk gezin201

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Aantal kinderen

Aan

tal g

ezin

nen

Bron: RA Beveren, parochieregisters, geboorteakten.

Een kroostrijk gezin bestond volgens C. Vandenbroeke uit 5 kinderen202

201 Zie bijlage 5.

. Een

confrontatie van dit cijfer met het gemiddelde kinderaantal in de ouderlijke gezinnen van de

202 VANDENBROEKE (C.). “Bevolkingsstruktuur en gezinstypologie in Zuid-Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Regiem” In: Handelingen van de Geschied- en oudheidkundige kring van Oudenaarde, van zijn kastelnij en van den lande tusschen Maercke en Ronne. Oudenaarde: Geschied- en oudheidkundige kring, 1976 (18),

Page 65: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

59

vroedvrouwen maakt duidelijk dat de gezinnen van de onderzochte vrouwen hier volledig aan

voldoen. Het kinderaantal per gezin wordt voorgesteld op grafiek 5.b.

Een verdeling in het aantal dochters en zonen geeft een overwicht aan dochters: op

191 kinderen waren er 109 dochters en 82 zonen. Gemiddeld telden de gezinnen 3,41 dochters

en 2,56 zonen (een mediaan van 3 dochters en 2 zonen).

5.3. Huwelijk en Gezin

Omdat het huwelijk een belangrijke overschakeling is in de transitie van de

levensloop, is het interessant dit dieper uit te graven. In dit onderdeel bespreek ik alle factoren

in verband met het huwelijk van de vroedvrouwen. Op welke leeftijd stapten ze gemiddeld in

het huwelijksbootje? Huwden alle vroedvrouwen, of kozen er ook enkele voor een

vrijgezellenbestaan? Hoeveel vroedvrouwen hertrouwden? Ook de partner wordt onder de

loep genomen. Waar kwam hij vandaan? Had hij dezelfde huwelijksleeftijd als zijn bruid?

Hoe groot was het leeftijdsverschil? Wat was de gemiddelde huwelijksduur en waardoor

kwamen de huwelijken tot een einde?

Na de bespreking van het huwelijk ga ik over naar het gezin van de vroedvrouwen,

waarbij ik kijk naar hun kinderen. Hoeveel kinderen hadden de vroedvrouwen? Zijn er

indicaties dat de vroedvrouwen aan gezinsplanning deden en waren vroedvrouwen in staat om

de kindersterfte binnen hun gezin te beperken?

Alvorens ik het huwelijksgedrag van de 32 geselecteerde vroedvrouwen bespreek, wil

ik kort het algemeen huwelijkspatroon in de 18e-begin 19e eeuw toelichten.

5.3.1. Het restrictief huwelijkspatroon

Een basiskenmerk van het demografisch gebeuren in West-Europa tot het midden van

de 19e eeuw was de hoge huwelijksleeftijd. Veruit de meeste huwelijken werden tussen de 25

en 30 jaar aangegaan. Vooral tegen het einde van de 18e eeuw en de eerste helft van de 19e

p.270.; Vandenbroeke komt tot een gemiddelde dat schommelt tussen 4,8 en 5,1 personen per huishouden voor de plattelandsbevolking rond Oudenaarde, op het einde van het Ancien Regime.

Page 66: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

60

eeuw zat de tendens er in om steeds later te huwen. 203 Volgens Vandenbroeke werd dit in de

hand gewerkt door twee factoren in het bijzonder. Ten eerste werd pas aan trouwen gedacht

wanneer men zich autonoom kon vestigen en zelf de kost kon verdienen. Binnen de

toenmalige agrarische maatschappij betekende trouwen zowat hetzelfde als de beschikking

hebben over, of zijn intrek nemen op een landbouwbedrijf.204 Tot en met de late 17e eeuw,

door de grote impact van de sterfte, waren er weinig problemen. Vanaf het einde van de 18e

eeuw werd het echter moeilijker: huwelijksverbreking trad later op en meer en meer jongeren

dienden zich aan op de huwelijksmarkt zonder dat ze een kans maakten op zich op korte of

middellange termijn te vestigen. Op hetzelfde moment kwam de huisnijverheid onder

spanning te staan door de opkomst van mechanische bedrijven kort voor en na 1800. Daar

bovenop kwam het probleem van de snel oplopende pacht- en grondprijzen als gevolg van de

bevolkingsgroei en de gestegen vraag naar huizen en bedrijfjes. Het resultaat van dit alles was

de stijging van de huwelijksleeftijd tot en met het begin van de 19e eeuw. Alleen tijdens het

Franse Bewind werd de stijging van de huwelijksleeftijd heel even onderbroken. Dit kan

verklaard worden doordat gehuwde jongeren van de loting en de dienstplicht vrijgesteld

waren.205 Ondanks de hoge gemiddelde huwelijksleeftijd benadrukt Vandenbroeke wel dat het

huwelijk de meest gebruikelijke optie was tijdens het Ancien Regime. Globaal genomen liet

zich steeds 85 tot 90% van de mannen en vrouwen in de echt verbinden. Pas vanaf de 19e

eeuw nam het aantal vrijgezellen toe. De climax werd bereikt rond het midden van de 19e

eeuw, toen 25 à 30 % van de mensen in Vlaanderen hun hele leven vrijgezel bleef.206 In de

literatuur spreekt men van het restrictief huwelijkspatroon, gekenmerkt door een hoge

gemiddelde huwelijksleeftijd en een vrij groot aantal mannen en vrouwen dat nooit huwt. Het

zoekproces naar de geschikte partner begon op een vrij hoge leeftijd en nam soms een lange

periode in beslag aangezien beide partners moesten instemmen met het huwelijk en voldoende

geld moesten hebben om een nieuw huishouden op te zetten.207

203 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. p.29.; DE MOOR (T.), VAN ZANDEN (J.L.). Vrouwen en de geboorte van het kapitalisme. Amsterdam, Boom, 2006, p.14.

Pas tegen het einde van de 19e

eeuw, met de verdere afbouw van de tewerkstelling in de landbouw en de definitieve

doorbraak van de industriële maatschappij, vervielen de remmen op de huwelijkssluiting. Een

204 Het West-Europese huwelijkspatroon wordt geassocieerd met een landbouwsamenleving en een erfrecht-systeem waarbij een bepaalde hoeveelheid bezit de voorwaarde was om te huwen. (DEVOS (I). “Marriage and economic conditions since 1700: the Belgian case.” In: DEVOS (I)., KENNEDY (L.), eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400. Turnhout, 1999, p.101.) 205 VANDENBROEKE (C.). Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden. Gent, Academia Press, 2004, p. 257.; VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. p.29.; DEVOS (I.). Historische Praktijk 2: Nieuwe Tijd. (onuitgegeven cursus Universiteit Gent, 2007-2008). 206 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. pp.38-39. 207 DE MOOR (T.), VAN ZANDEN (J.L.). op.cit., pp.15-16.

Page 67: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

61

deel van de bevolking was voortaan vlugger economisch onafhankelijk, en dat stimuleerde tot

meer en jongere huwelijken. Volgens J. De Jonge had eveneens de welvaartstijging en de

economische verbetering tijdens de tweede helft van de 19e eeuw een gunstige invloed op de

huwelijksfrequentie en de daling van de eerstehuwelijksleeftijd.208

5.3.2. Het huwelijk

In deze paragraaf zal ik de kenmerken van het huwelijksgedrag van de vroedvrouwen

bespreken. Daarbij worden de huwelijksleeftijd, de partnerkeuze en de huwelijksduur

onderzocht.

5.3.2.1. Huwelijksleeftijd209

Zo goed als alle geselecteerde vroedvrouwen zijn in het huwelijksbootje gestapt. Enkel

Joanne Marie Reniers en Catherina Sutterman bleven, voor zover ik weet, ongehuwd. Van

Joanne Marie Renier heb ik de overlijdensakte niet teruggevonden in haar geboorte-gemeente.

Mogelijks is zij gemigreerd naar een andere gemeente. Het zou kunnen dat ze daar nog

gehuwd is, maar aangezien ik daar geen gegevens over heb, beschouw ik haar als ongehuwd.

Het grote percentage gehuwden onder de vroedvrouwen (93,75%) sluit aan bij het algemeen

huwelijkspatroon in deze periode (supra).

Van de 30 gehuwde vroedvrouwen ken ik van 29 vrouwen de huwelijksdatum en kan

ik bijgevolg hun huwelijksleeftijd berekenen. Van Elisabeth De Keersmacker weet ik dat ze

gehuwd was met Guilbertus Lauwaert omdat dit in haar overlijdensakte genoteerd stond.210

De gemiddelde huwelijksleeftijd bij het eerste huwelijk lag voor de vroedvrouwen op

28,10 jaar, met een mediaan van 26 jaar. Deze waarden zijn vrij hoog en sluiten aan bij het

algemeen huwelijkspatroon. De meest voorkomende huwelijksleeftijden waren 23, 25 en 28

De huwelijksakte, en bijgevolg de huwelijksdatum, heb ik niet teruggevonden. De

huwelijksdata van het eerste huwelijk liggen gespreid tussen 18 januari 1749 en 6 november

1809. De berekening van de huwelijksleeftijd houdt rekening met de 29 vrouwen die gehuwd

zijn en waarvan de huwelijksdatum gekend is.

208 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. p.39.; MATTHIJS (K.). De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, p.172. 209 Zie bijlage 7. 210 RA Beveren, PR Appelterre, overlijdensakte 24 april 1785.

Page 68: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

62

jaar, elk met drie vrouwen. De huwelijksleeftijden bij het eerste huwelijk worden voorgesteld

op grafiek 5.c.

Grafiek 5.c: Leeftijd van de vroedvrouwen bij het 1e huwelijk per aantal vroedvrouwen

0

1

2

3

4

17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56

Huwelijksleeftijd

Aan

tal v

roed

vrou

wen

Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, geboorte- en huwelijksakten.

De jongst gehuwde vroedvrouw was Albertine Baeyens. Ze was slechts 17 jaar op het

moment van haar huwelijk. Minder dan 5 maand na het huwelijk werd haar eerste kind

geboren. Waarschijnlijk was de voorhuwelijkse zwangerschap de drijfveer achter het vroege

huwelijk. De oudst gehuwde vroedvrouwen was Anna De Saedeleer met 56 jaar. Zoals de

grafiek aangeeft vormde zij met deze leeftijd duidelijk een uitzondering, want alle andere

vroedvrouwen waren tegen hun 44e getrouwd.211

19 van de 32 vroedvrouwen waren gehuwd (geweest) bij het aanvangen van de

opleiding tot vroedvrouw. 8 van de 11 vrouwen die nog niet gehuwd waren op het moment

van hun opleiding huwden binnen de 5 jaar na hun opleiding. De 3 anderen huwden 8, 11 en

27 jaar na het volgen van de cursus.

Tenslotte kunnen we nog kijken naar het aantal gedwongen huwelijken. Men spreekt

van een gedwongen huwelijk wanneer binnen de zeven maanden na trouwdatum een levend

kind geboren wordt. 7 van de 32 geselecteerde vroedvrouwen zetten een kind ter wereld,

211 RA Beveren, PR Lede en BS Mere, huwelijksakten 31 maart 1761 en 6 november 1809.

Page 69: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

63

allemaal binnen de 5 maand na hun huwelijksdatum. Joanna Catharina Den Dooven en Marie

Petronelle Dhanes bevielen zelfs respectievelijk na 2 en 5 dagen huwelijk.212

5.3.2.2. Partnerkeuze

De meeste vroedvrouwen trouwden, maar met wie? In deel 2 van dit hoofdstuk (2.1.2)

heb ik reeds de beroepen van de echtgenoten besproken. We hebben daarbij vastgesteld dat de

echtgenoten meestal uit dezelfde sociale groep als de vroedvrouwen kwamen, maar uit een

verschillende socio-professionele groep.

In deze paragraaf wil ik de afkomst van de echtgenoten, het leeftijdsverschil tussen de

huwelijkspartners en de geletterdheid van beide partners binnen het eerste huwelijk

onderzoeken. Huwden vroedvrouwen – die vaak op de baan waren voor hun werk en de

grenzen van hun dorp vermoedelijk overschreden – in de eerste plaats met een man uit de

eigen streek (regionale endogamie)? Hoe verhielden de leeftijd van bruid en bruidegom zich

tot elkaar? En huwden geletterde vroedvrouwen vooral met geletterde mannen en vice versa?

Als eerste bekijk ik de afkomst van de echtgenoten (1e huwelijken). In volgende tabel

heb ik de geboorteplaats van beide huwelijkspartners vergeleken met elkaar.

Tabel 5.f: Regionale herkomst van de koppels213

Geboorteplaats man

Aantal %

Dezelfde geboorteplaats 9 30,00

Buurgemeente 6 20,00

Binnen 10 km. In vogelvlucht 4 13,33

Verder dan 10 km. in vogelvlucht 3 10,00

Buiten België 1 3,33

Geen gegevens 7 23,33

Totaal 30 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten.

212 RA Beveren, PR Berchem en Gijzenzele, huwelijksakten 10 januari 1762 en 26 januari 1766, geboorteakten 12 januari 1762 en 31 januari 1766. 213 Voor een overzicht van alle gemeenten, zie bijlagen 7 en 10.

Page 70: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

64

De meeste vroedvrouwen vonden een echtgenoot binnen een straal van 10 kilometer

van hun geboorteplaats (63,33%). Vier vrouwen haalden hun echtgenoot uit een gemeente

verder dan 10 kilometer (13,33%). Één vroedvrouw, Florentina De Coen, vormde de absolute

uitzondering: haar echtgenoot was afkomstig uit Darnac, Frankrijk (regio Haute-Vienne).214

In de tabel worden enkel de geboorteplaatsen vergeleken – de woonplaats voor het huwelijk is

niet gekend. Het is evenwel mogelijk dat één van beide partners na de geboorte verhuisd is en

dat beide partners in dezelfde of een naburige gemeente woonden op het moment dat ze elkaar

leerden kennen. Dit maakt de kans op ontmoeting minder uitzonderlijk.

Van 18 van de 30 gehuwde vroedvrouwen kennen we het leeftijdsverschil ten opzichte

van hun echtgenoot. De meeste vroedvrouwen huwden met een oudere partner (8

vroedvrouwen of 26,66%), meestal 2 à 5 jaar ouder (23,33%). 5 vroedvrouwen waren ouder

dan hun partner (16,66%) en in 4 huwelijksparen was er geen leeftijdsverschil tussen bruid en

bruidegom (13,33%). Geen van de vroedvrouwen huwde met een partner die veel jonger of

ouder was: het grootste leeftijdsverschil was 4 jaar.

Tabel 5.g: Leeftijdsverschil van de vroedvrouw t.o.v. haar echtgenoot

Verschil Aantal %

0 jaar 4 13,33

1 jaar jonger 1 3,33

1 jaar ouder 2 6,67

2-5 jaar jonger 7 23,33

2-5 jaar ouder 4 13,33

6-10 jaar jonger 0 0,00

6-10 jaar ouder 0 0,00

Geen gegevens 12 40,00

Totaal 30 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, geboorte- en huwelijksakten.

Tenslotte kunnen we nog iets zeggen over de geletterdheid van vroedvrouwen en hun

partners. Van 14 van de 30 huwelijksparen hebben we informatie over de alfabetiseringsgraad

van beide partners. De meerderheid van de vroedvrouwen vond een echtgenoot met een zelfde

niveau van geletterdheid (33,33%): 6 ongeletterde vroedvrouwen huwden met een

214 RA Beveren, PR Elene, huwelijksakte 29 april 1770.

Page 71: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

65

ongeletterde man (20%), 4 geletterde vroedvrouwen trouwden met een geletterde man

(13,33%). Enkel Marie Petronelle Dhanes, als geletterde vroedvrouw, huwde met een

ongeletterde man. In 3 huwelijksparen kon de bruidegom schrijven, maar de vroedvrouw

niet.215

Tabel 5.h: Geletterdheid van bruid en bruidegom

Geletterdheid Aantal %

beide ongeletterd 6 20,00

man ongeletterd, vrouw geletterd 1 3,33

man geletterd, vrouw ongeletterd 3 10,00

beide geletterd 4 13,33

Geen gegevens 16 53,33

Totaal 30 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijksakten.

5.3.2.3. Huwelijksduur

Gemiddeld duurde het huwelijk van de vroedvrouwen 20,5 jaar (mediaan 17 jaar).216

Joanna Catharina Vanderheyden was het langst gehuwd, namelijk 56 jaar. Het kortst durende

huwelijk hield slechts 3 jaar stand. Het gaat hier om het huwelijk tussen Coleta Demerlier en

Petrus Josephus De Groote, en het huwelijk tussen Caroline Josepha Baillion en Joannes

Josephus De Morre. Beide huwelijken kwamen tot hun einde door het overlijden van de

bruidegom.217

Alle huwelijken kwamen tot hun einde door het overlijden van één van beide partners.

In 16 van de 30 huwelijken overleefden de vroedvrouwen hun echtgenoot. In 8 huwelijken

overleed de vroedvrouw eerst. Over 6 huwelijken kunnen we niets zeggen over de

huwelijksduur omdat de overlijdensdatum van één of beide partners niet gekend is.

215 Voor meer gedetailleerde informatie over de huwelijksduur, zie bijlage 7. 216 Alle kenmerken van het huwelijk (het huwelijksjaar, de oorzaken van het einde van het huwelijk, de leeftijd van de overblijvende partner) heb ik opgesomd in bijlage 8. 217 RA Beveren, PR Etikhove en Viane, huwelijksakten 4 oktober 1785 en 14 maart 1783, overlijdensakten 8 april 1789 en 30 juli 1786.

Page 72: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

66

Tabel 5.i: Oorzaken van het einde van het 1e huwelijk

Oorzaken Aantal %

Man sterft eerst 16 53,33

Vrouw sterft eerst 8 26,67

Geen gegevens 6 20,00

Totaal 30 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten

Bij het overlijden van de echtgeno(o)t(e) was de overblijvende partner gemiddeld

48,58 jaar oud (mediaan van 47,5 jaar). Joanna Catharina Den Dooven was slechts 27 jaar

toen haar man overleed. De oudste achterblijver was Joanna Catharina Vanderheyden, die pas

op 77-jarige leeftijd haar echtgenoot verloor.218

Wanneer de vroedvrouwen hun echtgenoot overleefden, leefden ze gemiddeld nog

14,27 jaar (mediaan van 6 jaar) alleen, alvorens ze zelf overleden of hertrouwden. Joanna

Catharina Den Dooven leefde nog 65 jaar als weduwe alvorens ze zelf overleed. Maria

Catharina Van Den Hauwe overleed 15 dagen na haar echtgenoot.

219

Van de 16 vroedvrouwen die hun partner overleefden, hertrouwden er 4: Florentina

De Coen, Coleta Demerlier, Marie Petronelle Dhanes en Joanne Eggermont. De vier vrouwen

hertrouwden na gemiddeld 1,81 jaar van weduwschap. Marie Petronelle Dhanes wachtte het

langst om te hertrouwen, namelijk 3 jaar. Joanne Eggermont hertrouwde reeds na 5

maanden.220

Op het moment van hun hertrouwhuwelijk waren de vrouwen gemiddeld 36,67 jaar.

Joanne Eggermont was de jongste. Zij hertrouwde op 34-jarige leeftijd. Marie Petronelle

Dhanes was het oudst wanneer ze hertrouwde, namelijk 40 jaar. Aangezien we de datum van

het hertrouwhuwelijk van Coleta Demerlier niet kennen, hebben we haar huwelijksleeftijd

niet in de berekeningen kunnen opnemen.

Het leeftijdsverschil tussen de vroedvrouwen en hun tweede huwelijkspartner was veel

groter dan bij hun eerste echtgenoot. Coleta Demerlier en Marie Petronelle Dhanes waren

respectievelijk 22 en 19 jaar ouder dan hun echtgenoten, Joanne Eggermont was 10 jaar

jonger dan haar nieuwe man. 218 RA Beveren, PR Berchem, overlijdensakte echtgenoot 22 november 1766 en BS Impe, overlijdensakte echtgenoot 4 december 1805. 219 RA Beveren, PR Denderhoutem, overlijdensakten 20 augustus 1784 en 4 september 1784; PR en BS Berchem, overlijdensakten 22 november 1766 en 15 december 1831. 220 Meer gedetailleerde informatie over de hertrouwhuwelijken, zie bijlage 8.

Page 73: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

67

Wat betreft de huwelijksduur van de hertrouwhuwelijken kunnen we enkel iets zeggen

over het huwelijk van Joanne Eggermont. Voor de andere vrouwen zijn niet voldoende

gegevens voorhanden. Joanne Eggermont was 11 jaar gehuwd met haar echtgenoot, wanneer

ze kwam te overlijden.

5.3.3. Het gezin

De gedachtesprong van het huwelijk naar de kinderen is niet moeilijk te maken. Uit

vele huwelijken kwamen immers al snel kinderen voort. Het is dan ook de bedoeling de

karakteristieken in verband met de vruchtbaarheid van de gevolgde cohortenleden te

onderzoeken. Zowel buitenechtelijke kinderen als kinderen geboren binnen de grenzen van het

huwelijk worden besproken en geëvalueerd. Hoeveel kinderen hadden de vroedvrouwen

gemiddeld en lag de zuigelingensterfte binnen de gezinnen van vroedvrouwen laag, door een

betere zorg? Ook wil ik een blik werpen op de mogelijke indicaties tot vruchtbaarheids-

beperking. Hadden de vroedvrouwen hierbij een voordeel op andere vrouwen, door hun betere

kennis van het systeem van bevruchting en zwangerschap? Wendden ze deze kennis aan

binnen hun eigen gezinsvorming?

5.3.3.1. Kinderen221

De meeste vroedvrouwen brachten één of meerdere kinderen ter wereld. Van de 32

onderzochte vroedvrouwen kregen er 29 kinderen. Bij 26 vrouwen ging het om kinderen

geboren binnen het huwelijk. Drie vroedvrouwen baarden onwettige kinderen. Maria

Catharina Schols kreeg op 24-jarige leeftijd een onwettig kind en huwde 14 jaar later. Binnen

het huwelijk baarde ze geen kinderen meer. De twee ongehuwde vroedvrouwen brachten

beide onwettige kinderen ter wereld. Joanne Marie Reniers baarde 1 onwettig kind, voor het

aanvangen van de opleiding tot vroedvrouw. Catharina Sutterman kreeg 2 onwettige kinderen,

één kind voor het volgen van de cursus, één kind erna.222

In het totaal brachten alle vroedvrouwen samen 134 kinderen ter wereld – 66 zonen en

66 dochters. Ik wil hierbij dezelfde opmerking maken als bij de bespreking van de

221 Zie bijlage 9. 222 RA Beveren, PR Moerbeke, Pollare en Zonnegem, geboorteakten 20 februari 1772, 23 augustus 1778 en 21 juli 1779/8 februari 1786.

Page 74: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

68

gezinsgrootte van het ouderlijk gezin. Van 6 van de 32 vrouwen heb ik geen

overlijdensdatum. Waarschijnlijk zijn deze vrouwen verhuisd. Het is dus mogelijk dat zij in

een andere gemeente nog kinderen hebben voortgebracht waar ik geen weet van heb.

Bovendien werden niet alle kinderen in de parochieregisters opgenomen. Wanneer een kind

overleed alvorens het gedoopt werd (bv. doodgeboorte), werd het meestal niet geregistreerd.

De 134 kinderen die ik in rekening breng, kunnen aldus beschouwd worden als een minimum.

Gemiddeld hadden de vroedvrouwen 4,19 kinderen (mediaan 3). 5 vroedvrouwen

beperkten zich tot 1 kind. Marie Petronelle Dhanes had het grootste gezin met 15 kinderen.

Het gaat hier wel over eigen kinderen! Mogelijks namen de vroedvrouwen ook kinderen in

hun gezin op die afkomstig waren uit het vorige huwelijk van hun partner. Hierover heb ik

echter geen gegevens.

Binnen de gezinnen is het aantal zonen en aantal dochters gelijk verdeeld. Op 134

kinderen waren er 66 dochters en 66 zonen. Gemiddeld telden de gezinnen 2,06 dochters en

2,06 zonen (een mediaan van 1 dochter en 1 zoon).

Grafiek 5.d: Aantal kinderen per vroedvrouw

0

1

2

3

4

5

6

7

8

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

Aantal kinderen

Aan

tal v

roed

vrou

wen

Bron: RA Beveren, parochieregisters, registers van burgerlijke stand, geboorteakten.

Als we de gemiddelde gezinsgrootte van de vroedvrouwen vergelijken met de

gezinsgrootte van de ouderlijke gezinnen van de vroedvrouwen, valt op dat het aantal

Page 75: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

69

kinderen is verkleind. Het gemiddeld aantal kinderen binnen het ouderlijk gezin was nog 5,97

kinderen. E. Reusens stelde dezelfde daling vast in haar onderzoek naar vroedvrouwen op het

einde van de 19e-begin 20e eeuw. Zij onderzocht daarbij de invloed van de kennis van

vroedvrouwen op het aantal kinderen.223

We kunnen immers veronderstellen dat de vrouwen

door hun vroedkundige kennis in staat waren om hun kinderaantal te beperken. In dat geval

zouden ook de ouderlijke gezinnen waar de moeder een vroedvrouw was hetzelfde patroon

moeten vertonen. Binnen de families Demerlier, Dhanes en Danneboom werden

respectievelijk 6, 2 en 4 kinderen geboren. De familie Dhanes is wel afkomstig uit een andere

gemeente – we hebben noch de geboortedata, noch de huwelijksdatum van de ouders

teruggevonden – dus mogelijks zijn er daar nog kinderen geboren, waar ik geen gegevens

over heb. Hoe dan ook, kan ik op basis van slechts drie gezinnen moeilijk conclusies trekken

over de invloed van de kennis van vroedvrouwen op het kinderaantal. De grote variatie in de

gezinsgrootte bij zowel de ouderlijke gezinnen, als bij de gezinnen van de vroedvrouwen zelf

doet vermoeden dat de invloed van het vroedvrouwschap beperkt was. De 32 onderzochte

vroedvrouwen hebben allemaal dezelfde opleiding genoten – en hadden bijgevolg dezelfde

kennis – maar toch hadden sommige vrouwen nog zeer grote gezinnen van 9, 11 en zelfs 15

kinderen. De daling van het gemiddeld aantal kinderen lijkt gewoon aan te sluiten bij de

algemene trend in België, namelijk een daling van de huwelijksvruchtbaarheid.

5.3.3.2. Kindersterfte 224

Het Ancien Regime werd gekenmerkt door een hoge zuigelingen- en kindersterfte.

Alle sociale en regionale verschillen opzij gezet, mag men aannemen dat zowat één of vijf

kinderen nog voor het beëindigen van het eerste levensjaar stierven. Alleen al tijdens de eerste

levensmaand overleed zowat één kind op tien. Na het eerste levensjaar begon het sterfterisico

geleidelijk te dalen. Maar echt buiten gevaar was men pas vanaf het tiende of vijftiende jaar.

Tot en met de 18e eeuw werd iets meer dan de helft van de geboren kinderen volwassen.

Anders gesteld kwam het er dus op neer dat men vijf kinderen moest verwekken om er twee

of drie volwassen te zien worden.225

223 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, p.83.

Verklaringen die gegeven worden voor de variatie in de

224 Zie bijlage 9. 225 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. pp.157-158.; RILEY (J.). “A global revolution in life expectancy.” In: RILEY (J.). Rising life expectancy: a global history. Cambridge, 1991, p.2.; DEVOS (I.). Allemaal beestjes. p.45.

Page 76: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

70

zuigelingen- en kindersterfte zijn het al dan niet geven van borstvoeding en de manier waarop

kinderen verzorgd worden. Het geven van borstvoeding heeft immers een aanzienlijke invloed

op de overlevingskansen van zuigelingen. De immunologische weerstand van pasgeborenen is

zeer zwak, maar via borstvoeding wordt hun weerstand tegen infecties versterkt.226

We kunnen veronderstellen dat de zuigelingen- en kindersterfte bij vroedvrouwen

lager was omdat zij meer vertrouwd waren met de verzorging van kinderen en zich bewust

waren van het belang van borstvoeding: in zijn “Vroedkundige Oeffenschool” – waarvan

Jacobs beweerde dat het de getrouwe weergave was van zijn lessen – propageerde hij het

geven van borstvoeding.

227

Van de 134 kinderen geboren binnen de gezinnen van de vroedvrouwen, kennen we

van 85 kinderen de overlijdensdatum: van 46 van de 66 zonen, van 39 van de 66 dochters.

Josephus Bernardus Danneboom kreeg 2 kinderen waarvan we de geboorte- en

overlijdensdatum kennen, maar niet het geslacht. Bij de berekening brengen we enkel de 46

zonen en 39 dochters waarvan we de overlijdensdatum kennen, in rekening.

Was dit inderdaad het geval? Pasten de vroedvrouwen hun kennis

ook toe binnen hun eigen gezin?

Zowel bij de jongens als bij de meisjes, overleed ongeveer de helft van de kinderen

voor hun 15e verjaardag: 22 jongens (47,83%) en 17 meisjes (43,59 %) stierven.

Tabel 5.j: Kindersterfte naargelang de leeftijd

Leeftijd Jongens % Meisjes %

> 1 jaar 10 45,45 6 35,29

1-5 jaar 7 31,82 10 58,82

6-10 jaar 4 18,18 0 0,00

11-15 jaar 1 4,55 1 5,88

Totaal 22 100,00 17 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, geboorte- en overlijdensakten.

De eerste 5 levensjaar eisten zowel bij de jongens als de meisjes hun zwaarste tol.

Respectievelijk 77,27% en 94,12% van de vroeg gestorven jongens en meisjes overleden voor

hun 5e verjaardag. Bij de jongens was de sterfte het grootst tijdens het 1e levensjaar, bij de

meisjes in de leeftijdsgroep van 1 tot 5 jaar.

226 LIVI-BACCI (M.). “The starving and the well-fed.” In: LIVI-BACCI (M.). Population and nutrition. An essay on demographic history. Cambridge, 1991, p.76. 227 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, p.102.

Page 77: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

71

Van de 29 vroedvrouwen die kinderen ter wereld brachten, kregen 18 vrouwen te

maken met het overlijden van minstens één van hun kinderen. Dit aantal kan mogelijks hoger

liggen want van sommige vrouwen kennen we de overlijdensdata van een groot aantal van

hun kinderen niet. Het ontbreken van de overlijdensakte kan betekenen dat ze overleden zijn

in een andere gemeente, maar het is ook mogelijk dat hun overlijden niet is geregistreerd in de

officiële akten. Het feit dat in sommige gezinnen meerdere keren dezelfde voornaam

terugkomt zonder dat de eerste titularis van deze naam overleden is, kan dit vermoeden

ondersteunen. Zo gaf Anna Van Malderen aan drie van haar dochters de naam Marie Anna,

aan twee van haar zoons de naam Carolus.

Het is opvallend dat van de 11 vroedvrouwen die geen kind verloren, 8 vrouwen maar

1 of 2 kinderen hadden. Dit zou kunnen wijzen op een bewuste keuze voor minder kinderen

waar meer zorg voor gedragen werd. Maar het lage kinderaantal zou evenzeer te wijten

kunnen zijn aan het niet registreren van doodgeboren kinderen of kinderen die kort na de

geboorte stierven, waardoor ook deze vrouwen mogelijks geconfronteerd werden met de hoge

sterfte onder zuigelingen en kinderen.

Gemiddeld verloren de 29 vroedvrouw-moeders 1,41 kinderen (mediaan 1). Sommige

vrouwen stegen sterk uit boven dit gemiddelde. Marie Petronelle Dhanes verloor 9 van haar

15 kinderen.

We kunnen besluiten dat ook vroedvrouwen niet konden ontsnappen aan de hoge

kinder- en zuigelingensterfte. Een andere gebruikelijke manier om na te gaan of de

vroedvrouwen borstvoeding gaven, en aldus hun kennis in praktijk omzetten, is het berekenen

van de geboorte-intervallen. De spreiding tussen de geboorten is groter wanneer borstvoeding

wordt toegepast aangezien het geven van borstvoeding leidt tot een tijdelijke steriliteit. De

geboorte-intervallen bespreek ik in de volgende paragraaf.

5.3.3.3. Gezinsplanning228

Drie van de onderzochte vrouwen bleven kinderloos, ondanks dat ze gehuwd waren.

Daarnaast waren er ook een groot aantal vrouwen wiens gezin beperkt bleef tot 1 of 2

kinderen (11 vrouwen). Was deze beperking van het kinderaantal een bewuste keuze? Waren

de vroedvrouwen in staat om hun vruchtbaarheid te controleren?

228 Zie bijlage 9.

Page 78: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

72

Om het kinderaantal te beperken, was men in het Ancien Regime vooral aangewezen

op natuurlijke middelen. Het uitstellen van het huwelijk tot een latere leeftijd was de methode

bij uitstek vóór de 20e eeuw. Door op latere leeftijd te huwen beperkten vrouwen hun

vruchtbare periode tot 10-15 jaar waardoor het kinderaantal niet groot kon worden. Ook het

geven van borstvoeding was een methode van gezinsplanning. Gedurende de eerste 10 tot 12

maanden na een bevalling bood het geven van borstvoeding betere garanties tot het

voorkomen van een nieuwe zwangerschap dan het toepassen van de weinig efficiënte

contraceptieve technieken zoals coïtus interruptus of periodieke onthouding.229 Daarnaast

konden ook andere factoren zoals lichamelijke gebreken, onvruchtbaarheid en langdurige

afwezigheid van een partner bijdragen tot de beperking van het kinderaantal. 230 Naast

preventieve technieken, bestonden er ook methoden om zich na de conceptie van een kind te

ontdoen. Tal van abortieve ingrepen konden de gewenste steriliteit in de hand werken.

Eenmaal het kind geboren was, kon men toevlucht zoeken in het te vondeling leggen van

kinderen of meer radicaal, overgaan tot kindermoord. Volgens Vandenbroeke moet dat zeker

tot en met de 17e-18e eeuw regelmatig voorgekomen zijn.231

De mate waarin de vroedvrouwen hun vruchtbaarheid controleerden kan onderzocht

worden aan de hand van drie indicaties232

1. Wanneer stopten ze met kinderen krijgen (stopping)?: Wanneer vrouwen hun laatste kind

kregen voor hun 40 jaar, dan lijkt het erop dat ze bij een welbepaald kinderaantal stopten.

Bij een natuurlijke vruchtbaarheid kregen vrouwen immers kinderen tot ongeveer 45 jaar.

:

2. Spreidden ze de geboortes (spacing)? Van zodra er meer dan twee jaar tussen

opeenvolgende kinderen zit kan dit wijzen op het toepassen van vruchtbaarheid-

controlerende middelen.

3. Pasten ze een combinatie van stopping en spacing toe?

Slechts 3 van de 32 onderzochte vroedvrouwen kregen geen kinderen. Bij 2 van de

vrouwen kan hun kinderloosheid verklaard worden door hun hoge huwelijksleeftijd. Anna De

Saedeleer en Isabella Verport waren al voorbij hun 40e levensjaar toen ze voor het eerst in het

229 VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-19e eeuw).” In: Bijdragen tot de geschiedenis. 1977 (60), p. 134.; Borstvoeding verkleinde de kans op conceptie door het uitstel van het hernemen van de ovulatie. Dat uitstel duurt 3 tot 4 maanden bij vrouwen die geen borstvoeding geven, en van 18 tot 20 maanden bij langdurige borstvoeding. (MATTHIJS (K.). op.cit., pp.102-103.) 230 REUSENS (E.). op.cit., p.84. 231 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. p.142. 232 MATTHIJS (K.). op.cit., pp.102-103

Page 79: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

73

huwelijk traden.233 De meest vruchtbare jaren waren dan al voorbij, waardoor de kansen op

een zwangerschap aanzienlijk kleiner waren. Maria Catharina Van Den Hauwe was 26 jaar

wanneer ze huwde, maar haar echtgenoot overleed al na 6 jaar huwelijk.234

Daardoor werden

haar kansen op een gezinsuitbreiding beëindigd. Kort na het overlijden van haar echtgenoot,

overleed Maria Catharina zelf. Naast de verklaringen van ouderdom en het overlijden van de

echtgenoot, kunnen ook andere zaken een rol gespeeld hebben. We hebben geen indicaties

van het aantal doodgeboren kinderen of miskramen, aangezien deze niet werden opgetekend.

Impotentie of onvruchtbaarheid is eveneens een mogelijkheid.

De vroedvrouwen die wel kinderen namen, kregen, zoals hierboven al gezien,

gemiddeld 4,19 kinderen. De vroedvrouwen waren gemiddeld 27,59 jaar oud bij de geboorte

van het eerste kind (mediaan 28 jaar). De jongste moeder had haar eerste kind op 17 jarige

leeftijd, de oudste moeder op 46 jarige leeftijd. Gemiddeld werd het eerste kind geboren na

12,11 maanden huwelijk. Joanna Catharina Den Doven beviel van haar zoon al na 2 dagen

huwelijk. Florentina De Coen moest (wilde?) het langst wachten. Zij beviel van haar eerste

kind na 4 jaar huwelijk. Van de 26 wettige eerste geboorten235

De vroedvrouwen waren gemiddeld 36,45 jaar (mediaan 39) bij de geboorte van hun

laatste kind. Dit cijfer wordt naar beneden getrokken door twee zaken: enerzijds zijn in deze

berekening de 5 vroedvrouwen opgenomen die gemigreerd zijn voor het einde van hun

vruchtbaarheid. Zo werd voor Maria Van Der Vincken de leeftijd van 27 jaar genoteerd als

leeftijd bij het laatste kind. Als we deze 5 vrouwen uit de berekening laten dan stijgt het

gemiddelde naar 37,50 (mediaan 40,50). Anderzijds is dit gemiddelde vrij laag omdat in 9

huwelijksparen één van beide partners overlijdt, alvorens de vrouw het einde van haar

vruchtbaarheid bereikt. Joanna Catharina Den Dooven verliest haar echtgenoot op 28 jarige

leeftijd en hertrouwt niet meer. Hierdoor verloor ze haar kans op een verdere

gezinsuitbreiding. Als we de gemiddelde leeftijd bij de laatste geboorte berekenen, waarbij we

, gebeurden er 18 ten laatste na

13 maanden huwelijk. De overige 8 kwamen ten vroegste na 18 maanden huwelijk en ten

laatste na 48 maanden huwelijk. Deze cijfers suggereren dat de vroedvrouwen de eerste

zwangerschap dus niet uitstelden.

233 RA Beveren, PR en BS Mere, geboorteakte 14 januari 1753 en huwelijksakte 6 november 1809; PR en BS Nukerke, geboorteakte 18 mei 1750 en huwelijksakte 8 juni 1790. 234 RA Beveren, PR Denderhoutem, huwelijksakte 5 juni 1778, overlijdensakte echgenoot 20 augustus 1784. 235 Ter verduidelijking: van de 32 onderzochte vrouwen, kregen 29 vrouwen minstens 1 kind. Bij 2 van de 29 vrouwen ging het om een onwettig kind. Van 1 van de 27 vrouwen is de huwelijksdatum niet gekend en kan bijgevolg de tijd tussen het huwelijk en de geboorte van het eerste kind niet berekend worden. Dit brengt ons bij 26 binnenhuwelijkse bevallingen.

Page 80: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

74

enkel rekening houden met de vrouwen die niet gemigreerd zijn en die de mogelijkheid

hadden om kinderen te krijgen tot het einde van hun vruchtbaarheid, komen we tot een

gemiddelde van 41,5 jaar (mediaan 43 jaar). Dit gemiddelde situeert zich in de periode waarin

de menopauze aanvangt (40–45 jaar). Van stopping om het kinderaantal te beperken, lijkt

geen sprake te zijn.

Ook de spreiding tussen de geboorten kan een indicatie geven van het al dan niet

bewust plannen van de gezinsgrootte.236

Bij de vroedvrouwen met meer dan 1 kind, lag het gemiddeld aantal maanden tussen

de kinderen op 31,24 maanden (mediaan van 29,87 maanden)

Zoals te zien was in grafiek 5.d kregen 5

vroedvrouwen slechts 1 kind. Hiervoor zijn verschillende mogelijke verklaringen. Elisabeth

De Keersmaecker overleed 12 dagen na de geboorte van haar 1e kind. Maria Catharina Schols

baarde een onwettig kind en huwde pas 14 jaar later. Op dat moment was ze al voorbij de 40

jaar, waardoor haar vruchtbaarheid al sterk gedaald was. Ook Joanne Marie Reniers baarde

een onwettig kind. Na de geboorte van haar kind verliezen we haar in de bronnen.

Vermoedelijk is ze verhuisd. Het is mogelijk dat ze gehuwd is en nog kinderen gekregen heeft

in een andere gemeente, maar hierover hebben we geen informatie. Maria Catharina

Verhoeven en Elisabeth Van Innis baarden hun enig kind binnen de 2 jaar na hun huwelijk.

Elisabeth van Innis was reeds 46 jaar oud bij de geboorte van haar eerste kind. Het feit dat er

geen kinderen meer volgden, was hoogstwaarschijnlijk te wijten aan haar hoge leeftijd. Maria

Catharina Verhoeven was 21 jaar oud toen haar eerste en enige kind geboren werd. Waarom

er geen kinderen meer volgden, is niet duidelijk.

237. Voor een normale spreiding

mag ongeveer 24 maanden in rekening worden genomen: het aantal maanden borstvoeding en

de volgende 9 maanden zwangerschap geeft een spreidingstijd van ongeveer 2 jaar tussen de

opeenvolgende kinderen.238 De vroedvrouwen zitten hier licht boven, maar niet in die mate

dat er duidelijk van spacing kan gesproken worden.239

236 Voor de geboorte-intervallen per vroedvrouw, zie bijlage 9. 237 Ik ben deze gegevens bekomen door het gemiddelde te nemen tussen elk kind per vroedvrouw en vervolgens van deze gemiddelden opnieuw het gemiddelde en de mediaan te nemen. 238 REUSSENS (E.). op.cit., p.84. 239 Volgens K. Matthijs kon de conceptie worden uitgesteld tot zelfs 18 à 20 maanden bij langdurige borstvoeding (MATTHIJS (K.). op.cit., pp.102-103.). Rekening houdend met deze gegevens, wijst het gemiddelde geboorte-interval bij de vroedvrouwen niet op een toepassing van “spacing”.

Page 81: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

75

5.3.3.4. Inwonenden

Het al dan niet inwonen van familieleden of personeel kan interessant zijn om na te

gaan omdat dit een indicatie kan geven van de financiële draagkracht van een gezin, en dus

van de welstand van het gezin. Om het al dan niet inwonen van familieleden of

dienstpersoneel op te sporen, heb ik gebruik gemaakt van de tellingen van het jaar IV en

1800-1801. In deze telling staat een nominatieve opgave van alle leden van het huishouden

met de aanduiding van hun relatie ten opzichte van het gezinshoofd.

Van de 32 geselecteerde vroedvrouwen heb ik slechts 7 vrouwen teruggevonden in de

tellingen. Bij geen van deze 7 vrouwen werd melding gemaakt van inwonenden die niet

behoorden tot het kerngezin. Het is niet duidelijk in hoeverre deze vaststelling kan

veralgemeend worden naar de gehele cohorte, laat staan naar alle vroedvrouwen in het Land

van Aalst in deze periode.

5.4. Migratie240

Naast het huwelijk en het krijgen van kinderen, behoorde ook migratie tot een

belangrijk onderdeel van het leven van sommige vroedvrouwen. 21 van 32 geselecteerde

vroedvrouwen verhuisden, naar mijn weten, nooit. 4 vroedvrouwen verhuisden voor hun

opleiding. 7 vroedvrouwen migreerden na het volgen van de vroedvrouwencursus.

Het onderzoeken van migratie in het Ancien Regime is geen sinecure! In de bronnen

die ik gebruikt heb binnen deze scriptie, kan migratie enkel indirect achterhaald worden. In de

tellingen van het jaar IV en 1800-1801 werd genoteerd hoelang men in de gemeente

woonde.241

240 Zie bijlage 10.

Het probleem is echter dat wanneer de vroedvrouwen voor 1796 of 1800

verhuisden, ik niet weet waarheen ze migreerden. De telling was dus enkel handig om te

kijken óf de vroedvrouwen verhuisd zijn: als ik een vrouw niet meer terug vind in de telling

van de gemeente en ze is inmiddels niet overleden, ga ik er vanuit dat ze verhuisd is. Een

andere manier om migratie te achterhalen, is door te kijken naar informatie in de akten van

burgerlijke stand van de kinderen van de vroedvrouwen. In hun huwelijks- of

overlijdensakten werd soms de woonplaats van de ouders vermeld. Een rudimentaire

parameter, tenslotte, om migratie te achterhalen, is het opzoeken van de overlijdensakte. Als

241 Geraadpleegd in RA Gent, Fonds scheldedepartement. Zie ARCHIEFBRONNEN (pp.144-147).

Page 82: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

76

de overlijdensakte van een vroedvrouw niet gevonden wordt in haar gemeente van afkomst, is

ze vermoedelijk verhuisd en in een andere gemeente gestorven.

Van 7 van de 32 vrouwen heb ik de overlijdensakte niet teruggevonden in de gemeente

van afkomst. Ook de overlijdensakten van echtgenoot en kinderen ontbreken meestal, wat

aangeeft dat het hele gezin meeverhuisd is. Geen van deze 7 vrouwen woonde, volgens de

tellingen, nog in de gemeente van afkomst in 1796/1800.242

De 7 vroedvrouwen zijn dus

verhuisd binnen maximum 18 jaar na het volgen van de vroedvrouwenopleiding. Coleta

Demerlier, Albertine Baeyens en Catharina Van Den Broecke heb ik niet teruggevonden in de

telling van het jaar IV, maar zijn wel binnen hun gemeente van afkomst overleden. Dit zou er

op kunnen wijzen dat deze 3 vrouwen uit hun geboortegemeente verhuisd zijn om later terug

te keren. Een andere mogelijke verklaring is dat de telling onvolledig is.

Waarom migreerden deze vroedvrouwen? Verplaatsten de vroedvrouwen zich in het

teken van de beroepsuitoefening of waren er andere drijfveren? E. Verhaeghe onderscheidt

verschillende motieven voor migratie: de hoop op beter werk en hogere inkomens

(economische factor), huwelijksmigratie of vanwege contacten met familie of vrienden in een

andere gemeente of stad (sociale factoren) en af en toe louter voor het avontuur. 243 Volgens

Frijhoff kan migratie van medische beoefenaars wijzen op diverse verschijnselen: een

unificering van opleidingscircuits en de arbeidsmarkt, interregionale spreiding langs een

groeiend net van familie- en arbeidsrelaties, vorming van een standaardcarrière met meer

halteplaatsen, expansie van een praktijk, maar ook gebrek aan werk.244 De mobiliteit van de

vrouwen stond niet noodzakelijk in het teken van hun beroepsuitoefening. De geboorteplaats

van de echtgenoot, of betere arbeidskansen voor de echtgenoot kunnen ook motiveringen

geweest zijn. 5 van de 7 vrouwen waren gehuwd toen ze migreerden. 4 vroedvrouwen waren

gehuwd met een man afkomstig uit een andere gemeente, maar geen van deze vrouwen

verhuisde naar de geboorteplaats van hun echtgenoot.245

242 5 vrouwen heb ik in de telling van het jaar IV opgezocht, 2 vrouwen in de telling van 1800-1801 omdat de telling van het jaar IV niet bewaard was voor de desbetreffende gemeenten.

Van de 2 overige vroedvrouwen was

de ene weduwe toen ze verhuisde naar een andere gemeente, de andere was een ongehuwde

moeder. Het overlijden van haar echtgenoot en dochter in 1782 en een tweede dochter in

243 VERHAEGHE (E.). Sporen uit hun bestaan. Levenslooponderzoek toegepast op vrouwen geboren in 1830/31 en 1880/81 te Zwevegem. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2002, p.186. 244 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis…Over de maatschappelijke status van geneeskundigen tijdens de republiek”. In: Tijdschrift van geschiedenis. 1983 (3), p. 394. 245 Dit leid ik af uit het feit dat ik de overlijdensakten van de vrouwen niet terug vind in deze gemeenten.

Page 83: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

77

1785, was mogelijks een drijfveer voor Clara Van Der Paelt om de gemeente Denderhoutem

te verlaten (eventueel om te gaan inwonen bij familieleden?). Joanna Marie Reniers zag

migratie mogelijks als een uitweg om een nieuw leven te beginnen na haar opleiding, samen

met haar onwettig kind. De enige vroedvrouw waarvan we met zekerheid weten dat ze

migreerde in het teken van haar beroepsuitoefening is Maria Van Der Vincken. Zij migreerde

van Herdersem naar Aalst, waar ze als eerste vroedvrouw benoemd werd in het hospitaal in

1784.246

Uit literatuur blijkt dat meer dan de helft van de migranten zich meestal niet verder

dan 5 km begaf en dat zelfs 80% in een cirkel bleef die nauwelijks groter was dan 1 à 9 km.

Het komt er dus op neer dat kleinere rurale gemeenten op korte afstand de meest geliefkoosde

bestemmingen waren. Op de tweede plaats kwamen gebieden binnen een straal van 9 km in

aanmerking. Verplaatsingen over meer dan 20 km waren minder voorkomend. De

aantrekkingskracht van steden kon hierop een uitzondering vormen.

247

Maria Van Der

Vincken verhuisde over een afstand van 4 km en sluit dus perfect aan bij dit migratiepatroon.

Wat betreft de 6 andere migrant-vroedvrouwen, weten we niet waarheen en dus ook niet over

welke afstand ze verhuisd zijn.

Tabel 5.k: Het moment van migratie van vroedvrouwen t.o.v. het volgen van de opleiding

Aantal %

Migratie na min. 1-4 jaar 2 28,57

Migratie na min. 5-9 2 28,57

Migratie na min. 10 jaar 2 28,57

Geen gegevens 1 14,29

Totaal 7 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten.

Het moment waarop de vroedvrouwen verhuisd zijn kan enkel bij benadering

vastgesteld worden. Aangezien de vrouwen niet meer in de tellingen van 1796/1800

genoteerd staan, kunnen we ervan uitgaan dat allen daarvoor verhuisd zijn. De 7 vrouwen

verhuisden allemaal na hun opleiding want allemaal vertrokken ze uit hun geboortegemeente

246 STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. Aalst, Aalsters stedelijks hospitaal, 1997, p.55. 247 VERHAEGHE (E.). op.cit., p.190.

Page 84: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

78

naar de cursus.248 Isabella Verport en Marie Petronelle Dhanes woonden minstens nog 8 jaar

na hun opleiding in dezelfde gemeente. Isabella Verport huwde in Nukerke op 8 juni 1790,

Marie Petronelle Dhanes baarde een kind op 15 september 1790. Adriana Schols woonde (met

zekerheid) nog het langst in de gemeente. Zij bracht nog een kind ter wereld op 24 september

1795 en is dus waarschijnlijk kort hierna verhuisd. Clara Van Der Paelt en Maria Catharina

Schols woonden minstens nog 3 en 4 jaar na hun opleiding in dezelfde gemeente: op 6 maart

1785 overleed de oudste dochter van Clara Van Der Paelt op 17 jarige leeftijd. Maria

Catharina Schols huwde in Moerbeke op 11 november 1786. Maria Van Der Vincken

verhuisde binnen de 2 jaar naar Aalst waar ze aan de slag ging in het ziekenhuis van Aalst in

1784. Joanne Marie Reniers kreeg een onwettig kind voor haar opleiding. Na haar opleiding

verliezen we alle sporen van haar. Het vestigingsbeleid waarbij vroedvrouwen werden

verplicht om na hun opleiding minstens 5 jaar op het platteland te wonen, werd pas ingevoerd

in de Franse periode en was dus nog niet bepalend voor de mobiliteit van deze

vroedvrouwen.249

4 vrouwen verhuisden voor het aanvangen van hun opleiding. Vermoedelijk gaat het

bij alle 4 vrouwen om huwelijksmigratie: allen vestigden zich in de gemeente waar hun

echtgenoot geboren was. Na hun huwelijk verhuisden de vroedvrouwen niet meer.

5.5. Mortaliteit

Een transitie binnen de levensloop die niemand kan ontwijken is het overlijden. Een

korte schets van de mortaliteit van de vroedvrouwen mag bijgevolg niet ontbreken.

Mortaliteit en levensverwachting zijn nauw met elkaar verbonden. De

levensverwachting wordt immers bepaald door de leeftijd waarop men overlijdt.250 Doorheen

het Ancien Regime bedroeg de levensverwachting doorgaans slechts 30 tot 35 jaar. Een

geleidelijke verbetering werd genoteerd in de 19e eeuw. De levensverwachting bij de geboorte

liep toen reeds op tot 45 jaar.251

248 Volgens de inschrijvingslijst, opgesteld op het moment van vertrek: SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419.

Deze lage levensverwachting wil niet zeggen dat deze leeftijd

249 Het vestigingsbeleid: VELLE (K.). “De Vroedvrouwen in de 19e eeuw. Een beroep in de verdrukking?” In: Oostvlaamse Zanten. 1990, p.91. 250 REUSENS (E.). op.cit., p.115. 251 VANDENBROEKE (C.). “Bronnen en methoden voor historisch-demografisch onderzoek”. In: STOKVIS (P.), ed. Geschiedenis van het privéleven. Bronnen en benaderingen. Amsterdam, SUN, 2007, p.475.

Page 85: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

79

niet of nauwelijks werd overschreden. Mensen konden even oud worden als mensen vandaag.

Wel sloeg de dood harder toe: op alle leeftijden stierven meer mensen. Onevenredig veel

mogelijke levensjaren gingen verloren door de hoge zuigelingen- en kindersterfte.252

Alle vroedvrouwen binnen de cohorte van dit onderzoek bereikten de volwassenheid,

aangezien ze minstens 22 jaar waren toen ze de opleiding tot vroedvrouw volgden. Van 26

van de 32 vroedvrouwen kennen we de datum van overlijden, en bijgevolg hun leeftijd bij het

overlijden. Tussen de leeftijden zit een grote spreiding. De jongste vroed“vrouw” was

Josephus Bernardus Danneboom. Hij overleed op 29 jarige leeftijd. De oudste vroedvrouw

was Joanna Catharina Den Dooven. Zij werd 93 jaar. Gemiddeld werden de vroedvrouwen

59,88 jaar (mediaan 64 jaar). De leeftijden bij overlijden worden weergegeven op grafiek 5.e.

Grafiek 5.e: Leeftijd bij het overlijden per aantal vroedvrouwen

0

1

2

3

29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93

leeftijd

aant

al v

roed

vrou

wen

Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, geboorte- en overlijdensakten.

In de overlijdensakten werd de doodsoorzaak niet vermeld. Het is dus quasi

onmogelijk om de doodsoorzaken van de vroedvrouwen te achterhalen. 16 van de 32

onderzochte vroedvrouwen overleden na hun 60e verjaardag. Als voornaamste oorzaak voor

hun overlijden kan waarschijnlijk de leeftijd aangehaald worden. Wat betreft de

252 KOOY (G.A.), VAN EUPEN (TH.), e.a. Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland. Assen, Van Gorcum, 1985, pp.106-107.

Page 86: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

80

doodsoorzaken van de vroedvrouwen die overleden voor hun 60e verjaardag tasten we in het

duister. Een mogelijke verklaring voor de sterfte op jonge (en oudere) leeftijd is de intensiteit

van infectieziekten. Tot het begin van de 19e eeuw was het grootste deel van de sterfte het

gevolg van infectieziekten zoals TBC, cholera, tyfus en syfilis.253 Enkel bij Elisabeth De

Keersmaecker beschikken we over een indicatie van de doodsoorzaak. Elisabeth, overleden op

30-jarige leeftijd, is vermoedelijk overleden aan kraambedsterfte aangezien ze 12 dagen na de

geboorte van haar eerste kind overlijdt.254

5.6. Besluit

Door ondermeer te kijken naar de beroepen van ouders, broers en zussen, partners en

de voorgaande beroepen van de vroedvrouwen zelf, wilde ik een beeld schetsen van het

sociaal milieu waaruit de vroedvrouwen afkomstig waren. Mede door het gebrek aan

informatie kan ik echter weinig met zekerheid zeggen over de welstand van de gezinnen. De

indruk die ik kreeg tijdens mijn onderzoek is dat de meeste vroedvrouwen afkomstig waren

uit gezinnen ingeschakeld in de huisnijverheid. Vaders en broers waren meestal actief als

landbouwer, moeders en dochters hielden zich bezig met spinnen en naaien, óf waren zelf

actief als vroedvrouw (het één hoeft het ander niet uit te sluiten!). Dit patroon werd

doorgetrokken naar het gezin van de vroedvrouw: de meeste echtgenoten van de vrouwen

waren werkzaam in de primaire sector, op de tweede plaats in de secundaire sector. De

vroedvrouwen waren voordat ze vroedvrouw werden (en sommigen ook na het volgen van de

opleiding) vooral actief in de nijverheidssector, als spinster of naaister.

Ook de graad van geletterdheid werd onderzocht. Over het alfabetisme van de

moeders en vaders kan weinig gezegd worden door het gebrek aan gegevens. De meerderheid

van de meisjes waarvan we het niveau van geletterdheid kennen (10 van de 15 meisjes) was

echter ongeletterd. Dit zou erop kunnen wijzen dat de meisjes vrij vroeg werden ingeschakeld

in het arbeidsproces om bij te dragen tot het huishoudelijk inkomen en bijgevolg vervroegd de

school verlieten.

Bovenstaande vaststellingen hebben mij ertoe geleid te concluderen dat de gezinnen

waaruit de vroedvrouwen afkomstig waren, behoorden tot de lagere klassen van de

samenleving. Het extra inkomen dat de vroedvrouwen verdienden door het assisteren van

253 DEVOS (I .). Allemaal beestjes. pp.48-50. 254 RA Beveren, PR Appelterre, geboorteakte kind 12 april 1785, overlijdensakte 24 april 1785.

Page 87: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

81

kraamvrouwen, was waarschijnlijk meer dan welkom om het huishoudelijk budget aan te

spijzen.

Vervolgens heb ik gegevens rond het huwelijk en het gezin van de vroedvrouwen op

een rijtje gezet. Als eerste kwam het huwelijk aan bod. De gemiddelde huwelijksleeftijd van

de vrouwen was vrij hoog (28,10 jaar), maar nagenoeg alle vrouwen huwden (93,75%). Dit

huwelijksgedrag sluit aan bij het algemeen huwelijkspatroon in deze periode.

De meeste vrouwen trouwden niet met “vreemden”, maar gezien de regionale en

sociale endogamie, vermoedelijk met partners die ze al langer kenden. De meeste

vroedvrouwen vonden een man binnen een straal van 10 km. van hun eigen gemeente,

meestal binnen de eigen gemeente. In de eerste huwelijken kozen de meeste vroedvrouwen

voor een iets oudere man, meestal 2-5 jaar ouder. Het leeftijdsverschil tussen de

vroedvrouwen en hun partners was wel nooit groter dan 4 jaar. In de meerderheid van de

huwelijken waarvan we de geletterdheid van bruid en bruidegom kennen, huwden de

vroedvrouwen met een partner van eenzelfde “intellectueel niveau”.

Gemiddeld duurde het huwelijk van de vroedvrouwen 20,5 jaar. Aan alle huwelijken

kwam een einde door het overlijden van één van beide partners. 4 vroedvrouwen

hertrouwden. Opvallend in deze hertrouwhuwelijken is het veel grotere leeftijdsverschil

tussen de huwelijkspartners. De overige vroedvrouwen bleven weduwe tot hun overlijden.

Aansluitend bij het huwelijk, heb ik vervolgens het gezin van de vroedvrouwen

onderzocht. Bijna alle vrouwen brachten minstens 1 kind ter wereld. Slechts 3 vroedvrouwen

bleven kinderloos. Gemiddeld hadden de vroedvrouwen 4,19 kinderen. Een vergelijking met

de gezinsgrootte van de ouderlijke gezinnen, toont aan dat de gezinnen van de vroedvrouwen

gemiddeld kleiner waren dan de gezinnen waarin ze opgroeiden.

Bovendien lag de effectieve gezinsgrootte vaak lager door de impact van de

zuigelingen- en kindersterfte. De kennis van vroedvrouwen inzake kinderzorg en

borstvoeding werd niet weerspiegeld in een lagere zuigelingen- en kindersterfte bij

vroedvrouwen. Van de 85 kinderen waarvan we de geboorte- en overlijdensdatum kennen

(63,43%), overleed de helft voor zijn 15e verjaardag. Minstens 18 van de 29 vroedvrouw-

moeders had af te rekenen met het overlijden van één of meerdere kinderen.

Het vroedvrouwschap was eveneens geen garantie voor een betere geboortecontrole.

18 van de 26 wettige eerste geboorten, vonden plaats binnen de 13 maanden na de

huwelijksplechtigheid. De vroedvrouwen stelden de eerste zwangerschap dus niet uit. Ook

later werd de vruchtbaarheid nauwelijks gecontroleerd. De kinderen volgden elkaar op met

Page 88: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

82

een gemiddelde van 31,24 maanden. Hoewel dit gemiddelde lichtjes boven een natuurlijke

spreiding van 24 maanden ligt, kan niet echt van spacing als middel tot geboortebeperking

gesproken worden. De gemiddelde leeftijd waarop een vroedvrouw haar laatste kind kreeg

was, rekening houdend met alle 29 vroedvrouw-moeders, 36,45 jaar. Wanneer enkel de

vrouwen in rekening worden gebracht die niet migreerden (en we bijgevolg uit het oog

verliezen) en waarbij zijzelf of hun partner niet overleden zijn voor het einde van de

vruchtbare periode, stijgt het gemiddelde tot 41,5 jaar – de periode waarin de menopauze

aanvangt. Het ziet ernaar uit dat vroedvrouwen hun gezinsgrootte niet (konden) beperkten.

Tenslotte heb ik gekeken naar de aanwezigheid van inwonende familieleden of

personeel in het gezin van de vroedvrouwen. Bij de meerderheid van de vrouwen heb ik geen

idee van de samenstelling van het gezin, maar de 7 vrouwen waarbij ik wel inzicht heb in de

gezinsstructuur, waren kerngezinnen, samengesteld uit ouders en kinderen. Het niet inwonen

van familieleden of personeel kan een indicatie zijn van de beperkte financiële mogelijkheden

van de gezinnen. Het is echter moeilijk om conclusies te maken op basis van slechts 7

gezinnen.

De mobiliteit van de vroedvrouwen was beperkt. 4 van de 32 onderzochte

vroedvrouwen migreerden voor het volgen van de opleiding. Daarbij ging het waarschijnlijk

om huwelijksmigratie: de vrouwen verhuisden naar de woonplaats van hun echtgenoten.

Slechts 7 van de 32 vrouwen migreerden na hun opleiding (21,88%). We weten dát ze

migreerden, maar over het waarom, waarheen en wanneer, kunnen we weinig met zekerheid

zeggen. Hiervoor zijn meer gegevens vereist.

Zoals het leven zelf, eindigt deze levensloopanalyse met een onderzoek naar de

mortaliteit van de vroedvrouwen. Gemiddeld werden de vroedvrouwen 59,88 jaar. Rekening

houdend met een gemiddelde levensduur van ongeveer 48,71 jaar voor vrouwen op het einde

van de 19e- begin 20e eeuw255

, liggen de onderzochte vroedvrouwen hier sterk boven. De

oudste vroedvrouw werd zelfs 93 jaar!

255 DEVOS (I.). Allemaal beestjes. p.29. Opmerking: de gemiddelde levensduur wordt naar beneden gehaald door een hoge kinder- en zuigelingensterfte. Aangezien de onderzochte vroedvrouwen allemaal de volwassenheid bereikt hebben, is de hogere gemiddelde levensduur niet zo opmerkelijk.

Page 89: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

83

HOOFDSTUK 6: BEROEPSPRAKTIJK

In dit hoofdstuk wil ik dieper ingaan op de beroepspraktijk van de vroedvrouwen. De

informatie op basis waarvan ik dit hoofdstuk geschreven heb, is grotendeels afkomstig uit

secundaire literatuur. Waar mogelijk, maak ik evenwel een vergelijking met de praktijk van

de 32 onderzochte vroedvrouwen.

In de eerste plaats heb ik het over de taken van de vroedvrouw. Wat omvatte hun

taken? Wat werd van hen verwacht, enerzijds door de kraamvrouwen, maar anderzijds ook

door de kerkelijke en burgerlijke overheid? Vervolgens kijk ik naar het werkterrein en de

beschikbaarheid van vroedvrouwen. Zijn er verschillen tussen platteland- en

stadsvroedvrouwen? Over welke afstanden verplaatsten de vroedvrouwen zich om vrouwen

bij te staan? Was er een overvloed of eerder een schaarste aan vroedvrouwen? In een derde

paragraaf heb ik het over de vergoeding van vroedvrouwen. Hoeveel verdiende de

vroedvrouw per bevalling? Hadden ze voldoende aan hun inkomen als vroedvrouw? Dit

brengt me bij een volgende paragraaf: namen vroedvrouwen een bijberoep om hun inkomen

aan te vullen? Zo ja, welke bijberoepen kozen ze dan? Vervolgens ga ik in op de

overerfbaarheid van het beroep. Was het beroep van vroedvrouw familiegebonden? Werd het

doorgegeven van generatie op generatie? Tenslotte geef ik een kort overzicht van de manieren

waarop vroedvrouwen werden gecontroleerd en gereguleerd door zowel kerkelijke,

wereldlijke als medische instanties. Ter afsluiting analyseer ik het einde van de loopbaan.

Wanneer stopten vroedvrouwen met praktiseren? Welke factoren oefenden invloed uit op de

keuze om niet meer te werken als vroedvrouw?

6.1. Taken van de vroedvrouw

In dit onderdeel bespreek ik de taken van vroedvrouwen in het Ancien Regime- begin

19e eeuw. Ik maak daarbij een onderverdeling in 4 soorten taken. Ten eerste, hun

belangrijkste taak, het begeleiden van geboorten. Wanneer een vrouw op punt stond te

bevallen, werd een vroedvrouw ingeroepen om de bevalling (hopelijk) tot een goed einde te

helpen brengen. Daarnaast werden vroedvrouwen ook ingeschakeld door kerkelijke en

wereldlijke overheden. Enerzijds zag de Kerk vroedvrouwen als uitermate geschikt om toe te

zien op het doopsel van pasgeborenen. Anderzijds zetten gemeentebesturen vroedvrouwen in

Page 90: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

84

als getuigen in zaken van onwettigheid, kindermoord en het achterlaten van kinderen.

Tenslotte waren vroedvrouwen, voor de invoering van officieel onderwijs, belast met het

opleiden van leerlingen.

6.1.1. Kernactiviteit: helpen bij bevallingen

De belangrijkste taak van een vroedvrouw was het begeleiden van kraamvrouwen bij

de geboorte. Zwangere vrouwen bespraken een vroedvrouw een tijdje voor de

bevallingsdatum. Wanneer de hoogzwangere moeder de weeën voelde opkomen, werd de

hulp van de vroedvrouw ingeroepen. Vroedvrouwen waren verplicht hierop in te gaan.256

Van zodra de vroedvrouw de kraamkamer betrad nam ze de leiding van de verlossing

op zich. De aanwezige vrouwen werden ingeschakeld ter assistentie van de vroedvrouw. Zo

kon één van de vrouwen de kraamvrouw tijdens de bevalling steun bieden in de rug, terwijl de

kraamvrouw halfliggend op de grond of op het bed zat. Sommige vroedvrouwen brachten zelf

een kraamstoel mee waar de kraamvrouw op kon plaatsnemen. Deze stoel werd, voor zover

we weten, in onze gewesten gebruikt tot diep in de 19e eeuw.

257 Naast de zittende houding,

kon de kraamvrouw ook al hurkend, staand of op haar knieën bevallen. De zittende houding

was evenwel de meest voorkomende.258

Eenmaal de kraamvrouw een gemakkelijke houding had aangenomen, toucheerde de

vroedvrouw met in olie of boter gevette handen de baarmoedermond om na te gaan in

hoeverre de verlossing al gevorderd was. Meestal liet de vroedvrouw de natuur zijn gang gaan

bij de bevalling.

259 Toch bracht de angst voor complicaties de vroedvrouw er soms toe de

baring te bespoedigen, vooral omdat, wanneer de vrouw door uitputting na enkele dagen de

geest gaf, zij voor de dood verantwoordelijk kon worden gesteld.260 Bovendien beoordeelden

de meeste moeders een vroedvrouw op basis van haar ijver bij de bevalling. Men had het idee

dat de beste vroedvrouw diegene was die het meeste intervenieerde. 261

256 VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, pp.30-32.

Om het kind sneller te

257 ANTHONIS (G.). De vroedvrouw in drie Brabantse steden: Diest, Leuven en Mechelen, tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, pp.93-95. 258 GÉLIS (J.). History of childbirth. Fertility, Pregnancy and Birth in Early Modern Europe. Cambridge, Polity Press, 1996, pp. 121-130. 259 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 93-95. 260 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, p.214. 261 SHORTER (E.). A History of Women’s Bodies. Harmondsworth, Penguin Books, 1984, pp. 58-59.

Page 91: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

85

laten komen begon de vroedvrouw de geslachtsdelen te rekken, de onderbuik te masseren en

ze prikte voortijdig de vliezen door.262

Wanneer de bevalling gunstig verliep, ving de vroedvrouw het hoofdje op en trok de

rest van het lichaampje te voorschijn. Wanneer de pasgeborene niet in ademhalings-

moeilijkheden verkeerde en onmiddellijk begon te huilen werd de navelstreng doorgeknipt.

263

Het kind werd vervolgens ingewikkeld in stof en overhandigd aan een van de aanwezigen,

bijvoorbeeld de baker, die het kind onderzocht op enig letsel en op een correcte afbinding van

de navelstreng. 264

Indien het kind niet in de goede houding lag voor de bevalling, trachtte de vroedvrouw

de baby te keren zodat ze het met de voetjes naar buiten kon trekken. Wanneer dit niet lukte,

diende ze een chirurgijn of vroedmeester te roepen. Hij hielp het kind met de verlostang ter

wereld komen. Als de vroedmeester geen verlostang had of het kind als nog niet ter wereld

kwam, ging hij over tot een “embryotomie”. Deze techniek werd toegepast bij kinderen die

reeds in de baarmoeder overleden waren. De vroedmeester verwijderde het kind in stukken

aan de hand van messen en haken. Een andere ingreep voorbehouden aan de vroedmeester

was de keizersnede op een levende vrouw. Een dergelijke ingreep eindigde in deze periode

echter meestal noodlottig. De vroedvrouw mocht wel een keizersnede uitvoeren op een al

overleden vrouw, in de hoop het kind nog levend ter wereld te brengen.

265 De

tegennatuurlijke bevalling plaatste de verloskundige voor een moeilijk dilemma: moest men

de moeder redden door het kind op te offeren, of moest men afwachten tot de moeder

bezweek om het kind eventueel levend uit haar schoot te verlossen. De centrale vraag hierbij

was of het reële leven van de moeder boven het spirituele leven van het kind moest verkozen

worden of omgekeerd. Naarmate de overlevingskansen voor moeder en kind bij een

keizersnede steeds groter werden, groeide de mogelijkheid om het leven van beiden te

sparen.266

Na de bevalling zorgde de vroedvrouw ervoor dat de placenta verwijderd werd en ze

keek de nageboorte na om te zien of er geen stukjes ontbraken, waarna ze deze aan de

aanwezigen liet zien.267

262 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 93-95.

Het onderlichaam van de moeder werd gezuiverd van alle bloedresten

263 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 93-95. 264 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 30-32. 265 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 96-97. 266 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, p.179. 267VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 30-32.

Page 92: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

86

en van vruchtwater. De baarmoedermond werd dichtgestopt met een stukje stof om de tocht te

weren268 en de buik werd ingepakt met doeken om de baarmoeder op zijn plaats te houden.269

Daarna werd de kersverse moeder in bed gelegd voor een langdurige rust.270

Nadat de vroedvrouw de kraamvrouw verzorgd had, richtte de vroedvrouw haar

aandacht op het pasgeboren kind. Als het kind levenloos of zwak was, beschikte de

vroedvrouw over een aantal middeltjes om het kind te proberen reanimeren. Zo kon het kind

gewassen worden in warme wijn, werd het kompressen, die gedrenkt waren in wijn of

brandewijn, op de borst gelegd of liet men enkele druppels wijn in de mond of de neus van

het kind vallen. Men kon het kind ook proberen tot leven te brengen door de voetzolen te

borstelen, de neus en keel met een pluim te kietelen, de ledematen met warme doeken in te

wrijven of door met de hand zachtjes op de borst te drukken.271 Om het kind goed te laten

ademhalen probeerde de vroedvrouw het slijm te verwijderen dat keel en neus verstopte.

Indien nodig ging de vroedvrouw over tot het beademen van het kind.272

Als moeder en kind buiten gevaar waren, werd de pasgeborene gereinigd. Dit

gebeurde met warme wijn of bier, zoete boter of water. Tijdens het wassen werd de zuigeling

onderzocht op alle mogelijke gebreken zoals verstopping van de aars en urinewegen,

vervormingen, kwetsuren of moedervlekken. Indien dat het geval was, bracht de vroedvrouw

de familieleden en een geneesheer op de hoogte. Nadat de baby de eerste zorgen ontvangen

had, werd hij stevig ingewikkeld.

273 Wanneer de baby dood geboren was, of stierf tijdens of

kort na de bevalling, wikkelde de vroedvrouw de baby in en maakte ze het kind klaar voor de

begrafenis.274

Na een succesvolle bevalling werden de vroedvrouw en haar eventuele leerlingen

getrakteerd op brandewijn.275 De vroedvrouw kwam de dag na de bevalling, en meestal

enkele dagen erna, langs om de moeder en de baby te controleren.276

268 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 93-95.

Aangezien de

vroedvrouw vaak aanwezig was tijdens het doopsel is het waarschijnlijk dat de vroedvrouw in

269 GELIS (J.). History of childbirth. p. 179. 270 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 93-95. 271 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.194-196. 272 GELIS (J.). History of childbirth. pp. 175-176. 273 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.194-196. 274 GRAVES (R.). Born to Procreate. Women and Childbirth in France from the Middle Ages to the Eighteenth Century. New York, Lang, 2001, p. 69. 275 HAGENBEEK (J.H.). “De vroedvrouw in het verleden.” In: tijdschrift voor sociale geschiedenis. 1961, p. 615. 276 GRAVES (R.). op.cit., p. 69.

Page 93: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

87

tussentijd de kersverse moeder bezocht en op haar toezag in de kritische vier weken na de

bevalling.277

6.1.2. Kerkelijke plicht

Wanneer de vroedvrouw meende dat het kind zou kunnen overlijden voor het naar de

kerk kon gebracht worden om te dopen, en ze de toelating had gekregen van de deken om

nooddoopsels uit te voeren, werd van de vroedvrouw verwacht dat ze het kind zelf doopte.278

Een aantal indicatoren hielpen haar bij het treffen van deze beslissing. Zo mocht en

moest ze het doopsel toedienen als het kind zonder wenen ter wereld kwam, moeilijk ademde,

blauw zag en weinig of geen teken van leven gaf. Ook bij vroeggeboorte of wanneer de

keizersnede toegepast werd, diende men het kind terstond te dopen. Indien mogelijk moesten

er twee personen aanwezig zijn die konden getuigen dat het doopsel correct werd

toegediend.

279

De ritus was bij het nooddoopsel tot het minimum herleid. Bij gebrek aan gewijd

water mocht men gebruik maken van natuurlijk water. Hierbij moest men de volgende

woorden uitspreken: “Ik dope U, in den Naem des Vaders ende des Soons, endes des H.

Geest”. De woorden dienden uitgesproken te worden terwijl men driemaal kruisgewijs de

dopeling met water besproeide. In dringende nood was het voldoende het kind éénmaal te

bevochtigen.

280

Soms werd het nooddoopsel “sub conditione” toegediend. Dit gebeurde wanneer het

kind, dat nog geheel of gedeeltelijk in de baarmoeder zat, in levensgevaar verkeerde. In

dergelijke situaties moest men op het hoofd dopen indien dit zichtbaar was. Indien er een

ander lichaamsdeel zichtbaar was of bereikt kon worden, werd het doopsel daarop toegediend.

Een kind dat in groot levensgevaar verkeerde en waarvan er nog geen enkel lichaamsdeel

zichtbaar was, kon door middel van een spuit in de baarmoeder gedoopt worden. De

vroedvrouw moest er echter steeds op letten dat de vliezen rondom het lichaamsdeel waarop

men wou dopen, verwijderd werden zodat het water langs de naakte huid van het kind kon

vloeien. Bij een doopsel “sub conditione” werd de doopformule steeds voorafgegaan met de

277 LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, pp. 36-38. 278 STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. Aalst, Aalsters stedelijk ziekenhuis, 1997, p.53. 279 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.183-187. 280 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.183-187.

Page 94: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

88

woorden “Indien gij bekwaem zijt, ik Doope U enz…” Indien een vroedvrouw niet kon

vaststellen of het kind al dan niet overleden was, moest ze dopen met de woorden: “Soo gij

leeft, ik Doope U enz…”. Dit mocht niet gebeuren indien men zeker was van de dood van het

kind.281 Wanneer na een nooddoopsel, het hoofd of een ander lichaamsdeel van het kind

zichtbaar werd of indien het kind uiteindelijk toch geboren werd, moest het kind onmiddellijk

herdoopt worden. Hierbij moest de vroedvrouw volgende formule zeggen: “Is’t dat Gij niet

Gedoopt en zijt, ik Doope U enz…”.282

Indien het kind de eerste bange ogenblikken overleefde, moest het zonder dralen naar

de kerk gebracht worden waar de pastoor zonder op het eigenlijke doopsel terug te komen, de

ceremonieën toediende in aanwezigheid van de peter en de meter. Om te voorkomen dat de

pastoor afwezig zou zijn als men met het kind in de kerk aankwam, sprak de vroedvrouw

vooraf een uur met hem af.

283

Deze “kerkelijke plicht” van de vroedvrouwen wijst op het grote belang dat de

Katholieke Kerk aan het doopsel hechtte. Het doopsel en de ceremonieën die ermee gepaard

gingen vormden een soort van overgangsritus. Het kind werd hierdoor lid van de Kerk en

werd tevens opgenomen in de wereld der levenden. Bovendien werd het kind door het

doopsel ontdaan van de smet van de erfzonde en van de onzuiverheid die met de bevalling

gepaard ging.284 Overleed de boreling na het doopsel, dat was zijn zieltje van de erfzonde

witgewassen en kon het als een engeltje in de hemel worden opgenomen.285 Men geloofde dat

kinderen die niet gedoopt waren terecht kwamen in het limbus, een soort voorgeborchte van

de hel, waarin ze tot het einde der tijden het laatste oordeel moeten afwachten. Ongedoopte

zuigelingen mochten eveneens niet begraven worden in gewijde grond rond de kerk.286

281 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.183-187.

Zij

kregen hun rustplaats ergens op een uithoek van het kerkhof of net erbuiten, zodat de hele

gemeenschap zag dat het om “uitgestotenen” ging. Gezien het fundamentele belang van het

doopsel werd dan ook van de vroedvrouw verwacht dat zij hiertoe kon overgaan in

282 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.183-187. 283 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.187-189. 284 VRANCKEN (L.). op.cit., p.189. 285 CLOET (M.). “Het doopsel in de Nieuwe tijd.” In: Levensrituelen. Geboorte en doopsel. Leuven, Universitaire pers Leuven, 1996, pp.84-85. 286 MEILLANDER (V.). “Ziel en doopsel van (on)geboren kinderen. Vier eeuwen dispuut.” In: Oostvlaamse Zanten. 1989 (1), p.6.

Page 95: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

89

noodgevallen. In de loop van de 18e eeuw werd het zelfs meer en meer een gewoonte om

onmiddellijk na de geboorte een soort voorlopige doop toe te dienen.287

Om het doopsel op een correcte manier te kunnen toepassen, was de vroedvrouw

verplicht om te weten hoe een kind moest gedoopt worden en wat de gepaste rituelen waren.

De clerus was belast met de opleiding van vroedvrouwen voor deze taak.

288

Naast het toedienen van het nooddoopsel bij moeilijke bevallingen, moest de

vroedvrouw er ook op toezien dat gezond geboren kinderen door de ouders naar de kerk

gebracht werden om te dopen. Vanaf het concilie van Trente (1545-1563) werden

vroedvrouwen verplicht om een eed af te leggen waarin ze zwoeren dat pasgeboren kinderen

binnen de drie dagen gedoopt zouden worden.

289 Wanneer de familie van de pasgeborene

nalatig was met betrekking tot de doopplicht, moest de vroedvrouw dit melden aan de pastoor

van de parochie waar het kind diende gedoopt te worden.290

Vandenbroeke benadrukt evenwel het verschil in prioriteiten van de clerus en de

bevolking. Voor de Kerk was het nieuwe leven en met name het zielenheil van de boreling het

belangrijkst. De bevolking zelf, daarin over het algemeen door de vroedvrouwen en later door

de verloskundige geholpen, zagen het evenwel een stuk anders. Voor hen lag de

belangenbehartiging net andersom. De levenskansen van de vrouw genoten alle voorrang

terwijl de aandacht voor het kind van ondergeschikt belang was.291

6.1.3. Gerechtelijke taak

Vroedvrouwen werden niet enkel ingeschakeld als handlanger van de Kerk, maar ook

de wereldlijke overheid wist vroedvrouwen te gebruiken.

In het geval van buitenechtelijke zwangerschappen waren vroedvrouwen verplicht om

de naam van de vader te weten te komen. De naam van de vader werd gevraagd wanneer de

vrouw in barensnood verkeerde, waardoor ze gemakkelijker zou toegeven. Deze informatie

werd doorgegeven aan het stadsbestuur, zodat de stad niet hoefde op te draaien voor de kosten 287 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. Van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, pp.121-122. 288 FORBES (T.R.). The midwife and the witch. New Heaven en Londen, Yale University Press, 1966, p.131. 289 VANTHIENEN (A.). Vroedvrouwen, het oudste beroep ter wereld? In: <http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/ factsheets/nr45.pdf>, geraadpleegd op 21.04.2009, p.5. 290 ANTHONIS (G.). op.cit., p. 34. 291 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. pp.123-124.

Page 96: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

90

van het levensonderhoud van deze kinderen.292 Vroedvrouwen gaven vaak niet enkel een

schriftelijke aangifte van het vaderschap van buitenechtelijke kinderen, maar konden ook

optreden als getuigen in rechtszaken van ongehuwde moeders tegen de biologische vader van

hun kinderen. Op deze manier speelden vroedvrouwen een belangrijke rol in het nakomen van

trouwbeloften, de vergoeding van kraamkosten en het betalen van onderhoudsgeld.293 Maar

het aftroggelen van verklaringen van de moeders van bastaardkinderen bracht vroedvrouwen

in een lastig parket. Hun inkomen en status werd in gevaar gebracht omdat ze verplicht

werden het vertrouwen van hun cliënten te schenden.294 Uit humanitaire overwegingen

werden dergelijke gebruiken tegen het einde van de 18e eeuw afgeschaft. Keerzijde van de

medaille was echter dat men nu moeilijker tot vervolgingen kon overgaan om de vader van

onwettige kinderen op te sporen en om ze voor hun morele en financiële verantwoordelijkheid

te plaatsten.295

Daarnaast werden vroedvrouwen regelmatig in opdracht van zowel wereldlijke als

kerkelijke rechtbanken uitgestuurd om op basis van hun kennis de nodige vaststellingen te

doen. Ze moesten bijvoorbeeld vaststellen of iemand al dan niet zwanger was, of een dode

vondeling sporen van geweld vertoonde en of er sprake kon zijn van overspel of incest.

296

Wanneer een kind doodgeboren werd of kort na de bevalling stierf, werd kindermoord niet

uitgesloten. Er werd dan een vroedvrouw aangesteld om vrouwen die hiervan verdacht

werden, te onderzoeken. Ze moest nagaan of deze vrouwen inderdaad van een kind waren

bevallen. Ook vrouwen die ervan verdacht werden een kind te vondeling hebben gelegd,

moesten een dergelijk onderzoek ondergaan.297 In dergelijke zaken konden vroedvrouwen als

getuigen worden opgeroepen. 298

Door hun hoedanigheid van vroedvrouw kregen de vrouwen een expertenstatus.

Vrouwen konden in normale omstandigheden niet ten laste van mannen getuigen. Maar

aangezien vroedvrouwen praktische kennis bezaten over vrouwengeneeskunde, werd er voor

hen een uitzondering gemaakt. “Door hun beroep werden ze aldus ‘gepromoveerd’ van

minderwaardige getuigen tot gerechtelijke experts”.

299

292VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 35-37. 293VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 39-40. 294 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. The task of healing. Medicine, religion and gender in England and the Netherlands, 1450-1800. Rotterdam, Erasmus Publishing, 1996, p. 296. 295 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. p.109. 296 BROUWER ANCHER (A.J.M.). “Onderzoek naar het vaderschap.” In: DE BOER (M.G.), SCHUILING (R.), eds. Tijdschrift voor geschiedenis, land- en volkenkunde. Groningen, 1900 (15), p.221. 297VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 35-37. 298VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p. 38. 299 VANTHIENEN (A.). op.cit., p. 3

Page 97: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

91

6.1.4. De vroedvrouw als leermeester

Een heel oude functie van vroedvrouwen was het opleiden van nieuwelingen.

Alvorens de beroepsopleiding voor vroedvrouwen werd uitgebouwd, leerden vroedvrouwen

van elkaar het ambacht.300

Ik ga hier niet dieper op in omdat ik deze taak reeds besproken heb

in hoofdstuk 4.

6.1.5. Toegepast op de onderzochte vroedvrouwen

Het spreekt voor zich dat de onderzochte vroedvrouwen zich bezighielden met het

begeleiden van geboorten. Ook het toedienen van nooddoopsels maakte zeker deel uit van het

takenpakket van sommige vroedvrouwen. Bij het opzoeken van de geboorteakten van de

kinderen van de vroedvrouwen ben ik toevallig enkele namen van vroedvrouwen in andere

geboorteakten tegengekomen. Van Coleta Demerlier, Theresia Droeshaut en Isabelle Du

Jardin weet ik met zekerheid dat ze thuisdopen hebben uitgevoerd, meestal “sub

conditione”.301

De bestudeerde bronnen bevatten geen informatie over het al dan niet optreden van de

vroedvrouwen als getuigen in rechtszaken, of als wetsdokters “avant la lettre”. Om toch enig

inzicht te krijgen in de gerechtelijke betrokkenheid van vroedvrouwen heb ik de

licentiaatverhandeling van D. Mertens over criminaliteit in het land van Aalst in de 18e eeuw

geraadpleegd.

Om echter betrouwbare uitspraken te doen over het aantal thuisdopen die

vroedvrouwen uitvoerden en óf alle vroedvrouwen dergelijke doopsels toedienden, moet een

nauwkeuriger onderzoek gevoerd worden en moeten alle geboorteakten meer in detail

bekeken worden.

302 Mertens maakt geen melding van vroedvrouwen die optraden als getuigen,

of dader of slachtoffer waren in een rechtszaak. Ook in het werk van Jozef De Brouwer, De

kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen

tussen 1570 en 1795303

300VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p. 40.

, heb ik in de inventaris geen van de onderzochte vroedvrouwen

teruggevonden.

301 RA Beveren, PS Etikhove, vbn. geboorteakte 27 november 1792, 27 juli 1793; PS Etikhove, vb. geboorteakte 30 maart 1791; PS Etikhove, vbn. geboorteakte 13 juli 1784, 18 augustus 1791. 302 MERTENS (D.). Criminaliteit in het land van Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1999. Online geraadpleegd op: www.ethesis.net/aalst_crimi/aalst_criminaliteit_ inhoud.htm. 303 DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Veys, 1972, 2 v.

Page 98: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

92

Het is eveneens niet duidelijk of de geselecteerde vroedvrouwen leerlingen onder hun

hoede hadden. Omdat de vroedvrouwen praktiseerden in een periode waarin het vroedkundig

onderwijs stilaan vorm kreeg, was deze traditionele taak mogelijks op de teruggang.

6.2. Werkterrein en beschikbaarheid van vroedvrouwen

In deze paragraaf ga ik dieper in op het werkterrein en de beschikbaarheid van

vroedvrouwen. Met het werkterrein van vroedvrouwen bedoel ik de werkomstandigheden van

de vroedvrouwen, meer bepaald de geografische regio waarbinnen de vroedvrouwen

praktiseerden. Vervolgens neem ik de beschikbaarheid van vroedvrouwen onder de loep:

waren vroedvrouwen een schaars goed of had elke parochie zijn eigen geboortehelpsters?

6.2.1. Werkterrein

Alle vroedvrouwen die besproken worden in deze scriptie waren afkomstig van het

platteland. Eenmaal afgestudeerd, keerden zeker 31 vroedvrouwen terug naar hun

plattelandsdorpje. Enkel over Joanne Marie Reniers hebben we geen zekerheid. We vinden

geen informatie over haar terug in de parochieregisters of akten van burgerlijke stand van de

gemeente Pollare na het volgen van de opleiding. Het is niet duidelijk of ze zich meteen na

haar opleiding in een andere gemeente heeft gevestigd, of pas na enkele maanden of jaren.

Zeker 25 van de 32 onderzochte vroedvrouwen blijven hun hele leven op het platteland

wonen. Van 6 van de 7 vrouwen die migreren, hebben we geen gegevens over de aard van

hun bestemming. Maria Van Der Vincken migreerde binnen de 2 jaar na het volgen van de

opleiding naar de stad Aalst. Ik ga er van uit dat alle besproken vroedvrouwen werkten op

zelfstandige basis, met uitzondering van Maria Van Der Vincken die in 1784 werd aangesteld

als eerste vroedvrouw in het Aalsters hospitaal.

Aangezien zelfstandige vroedvrouwen rechtstreeks betaald werden door de ouders per

bevalling, hadden ze er alle baat bij dat een groot aantal kraamvrouwen van hun diensten

gebruik maakte. Er zijn geen aanwijzingen dat vroedvrouwen om hun werkterrein te

vergroten, zelf reclame maakten. Mond-aan-mond reclame door tevreden klanten speelde

waarschijnlijk een sleutelrol in de praktijk van vroedvrouwen. Wanneer kraamvrouwen

Page 99: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

93

tevreden waren over hun vroedvrouw lieten ze deze tevredenheid blijken binnen hun netwerk

van vrienden en buren. Veel vrouwen deden vaak meerdere keren beroep op dezelfde

vroedvrouw, die haar bekwaamheid en zorg reeds had bewezen bij vorige bevallingen.304

Verschillende auteurs305 maken melding van vroedvrouwenbordjes, bordjes die zelfstandige

vroedvrouwen uithingen aan hun huis om hun activiteit kenbaar te maken. Hierdoor konden

de huizen van vroedvrouwen gemakkelijk herkend worden, wat een voordeel was wanneer

men snel de hulp van een vroedvrouw nodig had.306

Het is echter niet duidelijk of dit vooral

een stedelijk fenomeen was, of dat ook zelfstandige vroedvrouwen in de kleine dorpjes

gebruik maakten van dergelijke bordjes. In de plattelandsdorpjes kenden de inwoners elkaar

waarschijnlijk beter dan in de stad, waardoor deze uithangbordjes mogelijks overbodig waren.

De onderzochte vroedvrouwen moesten hun werkterrein waarschijnlijk met meerdere

geboortehelpers delen. L. Muys maakt in haar eindverhandeling een onderverdeling in 4

vormen van bijstand voor de kraamvrouw. Ten eerste, de categorie waartoe de 32 besproken

vroedvrouwen behoren: de vrouwen die vroedvrouw werden genoemd en die gestudeerd

hadden aan de vroedvrouwenschool van de Oudburg. Ten tweede, de vrouwen die officieel

wel als vroedvrouw werden beschouwd, maar die geen lessen aan een vroedvrouwenschool

hadden gevolgd. Ten derde, de vrouwen die als occasionele vroedvrouwen kunnen worden

bestempeld. Deze vrouwen ressorteren onder de spontane wederzijdse hulp. Ten slotte, de

chirurgijn-accoucheurs. Deze verschillende verloskundigen waren nog allemaal te vinden op

het Vlaamse platteland op het einde van de 18e - begin 19e eeuw.307

De aanwezigheid van meerdere kraamverzorgsters in eenzelfde regio, hoeft niet

noodzakelijk tot concurrentie te leiden. Volgens Frijhoff waren er vrij frequent contacten

tussen collega-vroedvrouwen.

308

304 EVENDEN (D.). “Mothers and their midwives in seventeenth-century London.” In: MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. New York, Routledge, 2005, pp. 14-15, 22.

Ook in mijn onderzoek zijn er tekenen van onderlinge

netwerken. Zo was de broer van vroedvrouw Therese Droeshaut gehuwd met vroedvrouw

305 VAN ANDEL (M.A.). “Vroedvrouwenbordjes.” In: VAN ROSSEN (F.), ed. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Amsterdam, 1928 (22), pp.2663-2669.; VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, p. 29.; Hagenbeek (J.H.). “De vroedvrouw in het verleden”. In: tijdschrift voor sociale geschiedenis. 1961, p. 615. 306 VAN ANDEL (M.A.). “Vroedvrouwenbordjes.” In: VAN ROSSEN (F.), ed. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Amsterdam, 1928 (22), pp.2665-2666. 307 MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en ontwikkelng van de “Ecole Royale et Superieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft 18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, pp.145-146. 308 FRIJHOFF (W.). “Vrouw Schraders beroepsjournaal: overwegingen bij een publikatie over arbeidspraktijk in het verleden.” In: Tijdschrift voor de Geschiedenis der geneeskunde, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek. 1985, p.36.

Page 100: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

94

Isabelle Du Jardin. Ook de zoon van vroedvrouw Catharine De Bruyne was gehuwd met een

vroedvrouw.309 Naast familiebanden, stonden vroedvrouwen waarschijnlijk ook via

vriendschappen in contact met elkaar, alsook via hun beroepspraktijk. Bij problematische

geboorten, beriepen vroedvrouwen zich immers vaak op andere, en meer ervaren

vroedvrouwen of chirurgijns om hen bij te staan met advies.310

Enkel Maria Van Der Vincken valt, voor zover we weten, buiten de groep van

zelfstandige dorpsvroedvrouwen. Zij werd als eerste vroedvrouw benoemd in het hospitaal

van Aalst in 1784. Het is niet duidelijk wat haar bevoegdheden in het hospitaal waren.

Mogelijks fungeerde zij meer als een soort van vrouwendokter, die hulp bood aan

kraamvrouwen na hun bevalling. Want volgens de literatuur kenden kraaminrichtingen in de

Zuidelijke Nederlanden pas hun ontstaan tijdens de 19e eeuw.311 Maria Van der Vincken werd

als stadsvroedvrouw betaald door de stedelijke overheid. Dit in tegenstelling tot zelfstandige

vroedvrouwen die rechtstreeks door de ouders betaald werden. Strijpens voegt in zijn

publicatie over Aalst een kopie van een archiefdocument bij waarin te lezen staat dat Maria

Van der Vincken jaarlijks een bedrag moet ontvangen van 100 gulden.312

Bij de bespreking

van de vergoeding van vroedvrouwen ga ik hier verder op in.

6.2.2. Beschikbaarheid

Om inzicht te krijgen in het aantal vroedvrouwen dat actief was in een gemeente, heb

ik de tellingen van het jaar IV en 1800-1801 gebruikt. Hierin wordt ondermeer het aantal

inwoners van een gemeente aangegeven en bij de volwassenen wordt een beroepsvermelding

gegeven. Op deze manier is het mogelijk om te kijken hoeveel vroedvrouwen en

vroedmeesters er waren in elke gemeente. Een bedenking die ik hier meteen wil bij maken, is

dat het aantal vrouwen en mannen dat effectief werkzaam was als verloskundige wellicht veel

hoger ligt dan het aantal geregistreerde vroedvrouwen en vroedmeesters in de telling. Ik kan

dit illustreren met het feit dat bij geen enkele van de geselecteerde vroedvrouwen die ik heb

teruggevonden in de tellingen het vroedvrouwschap wordt vermeld. Dit zou erop kunnen

wijzen dat geen van de onderzochte vrouwen in 1796/1800 nog actief was als vroedvrouw. 309 RA Beveren, PR Eine, huwelijksakte 15 mei 1779; BS Viane, huwelijksakte Petrus Van Den Neucker. 310VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp. 32-33. 311 OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, p.93. 312 STRIJPENS (H.). op.cit., p.54.

Page 101: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

95

Het is echter waarschijnlijker dat het beroep gewoonweg niet werd genoteerd in de telling,

aangezien in de overlijdensakten van sommige vrouwen die overlijden na 1796/1800 vermeld

wordt dat ze als vroedvrouw praktiseerden tot kort voor hun overlijden. Het is bovendien

opvallend dat het beroep van een vrouw meestal wél werd geregistreerd wanneer ze weduwe

was, terwijl wanneer ze gehuwd was meestal enkel vermeld werd “(huis)vrouw van…”.

Bovendien werd iemand pas als vroedvrouw opgegeven wanneer de verloskunde haar enige

broodwinning was. Alle dorpsmatrones die naast hun hoofdbezigheid de barenden bijstonden,

ontbreken in de statistieken.313

Deze opmerkingen indachtig, wil ik evenwel kort bespreken

wat het nakijken van de tellingen aan informatie over de beschikbaarheid van verloskundigen,

heeft opgeleverd.

De 32 onderzochte vroedvrouwen zijn afkomstig uit 25 verschillende gemeenten. Van

14 gemeenten heb ik de telling van het jaar IV of van 1800-1801 teruggevonden.314

L. Muys heeft de telling van 1796 voor de kasselrijen Aalst, Kortrijk, Oudburg en

Oudenaarde nagetrokken en kwam tot de vaststelling dat er slechts 12,3% of 1 op 10

gemeenten over een vroedvrouw beschikten. Het land van Aalst was er het slechtst aan toe: in

slechts 6% van de gemeenten woonde een vroedvrouw.

Deze 14

gemeenten telden gemiddeld 1287,44 inwoners (mediaan 1562,5). Landskouter was de

kleinste gemeente met 336 inwoners, Nukerke de grootste met 2465 inwoners. In geen enkele

van de 14 gemeenten waren volgens de tellingen vroedvrouwen werkzaam.

315 De hierboven gemaakte

opmerkingen indachtig, lag dat cijfer in realiteit wellicht hoger. Zo beschikte Nukerke

volgens de telling over geen enkele vroedvrouw, terwijl Elisabeth Van Innis actief was als

vroedvrouw in deze gemeente tot 1809. Ook in de gemeente Etikhove waren in 1796 minstens

2 vroedvrouwen werkzaam, namelijk Coleta Demerlier en Isabelle Du Jardin, die in de

gemeente praktiseerden tot 1834 en 1808.316 Volgens M. Oste kon op het platteland het

grootste gedeelte van de parochies beroep doen op een eigen vroedvrouw. Er lijkt geen vaste

relatie te hebben bestaan tussen de bevolkingsgrootte en de aanwezigheid van een

geboortehelpster. Vooral plaatselijke omstandigheden bepaalden of en hoeveel vroedvrouwen

ter beschikking stonden van de dorpsvrouwen.317

313 OSTE (M.). op.cit., p.72.

Dat vroedvrouwen in sommige parochies

314 Zie ARCHIEFBRONNEN. Bij 13 gemeenten gaat het om de telling van het jaar IV. Voor de gemeente Moerbeke was alleen de telling van 1800 beschikbaar. 315 MUYS (L.). op.cit., p.111. 316 RA Beveren, BS Nukerke, overlijdensakte Elisabet 14 mei 1809; BS Etikhove, overlijdensakte Coleta 23 april 1834; BS Etikhove, overlijdensakte Isabelle 9 september 1808. 317 OSTE (M.). op.cit., p. 72.

Page 102: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

96

echter dun bezaaid waren volgt uit het antwoord van de gemeente Oosterzele op de

omzendbrief van de kasselrij Aalst uit 1782 waarin een oproep werd gedaan aan de parochies

om kandidaat-vroedvrouwen naar de cursus in de Oudburg te sturen: “Niemant en hebben gevonden Die met vrucht de selve lessen souden connen ofte willen Bijwoonen

als… oudt 44 jaer dewelcke seder 10 à Twaef jaeren de functie van vroedvrouwe heeft geExerceert die

daer mede haeren cost is winnende ende degonne Diesvolgens op onse prochie niet gevoegelyck en

can gemist worden.” (27 april 1782) 318

Gezien het feit dat sommige parochies mogelijks niet over een eigen kraamverzorgster

beschikten, ligt het voor de hand dat vroedvrouwen ook buiten hun eigen gemeente actief

waren. Noch in de literatuur, noch in mijn bronnenmateriaal heb ik indicaties gevonden van

de afstand waarover vroedvrouwen zich verplaatsten om kraamvrouwen ter hulp te schieten.

Bij toeval ben ik in de doopakten van de parochieregisters van Etikhove de naam Therese

Droeshaut tegengekomen. Zelf woonachtig in Marke, had ze in 1791 een vrouw in de

buurgemeente Etikhove helpen bevallen.319

De beschikbaarheid van vroedvrouwen in een gemeente kan ook achterhaald worden

door het raadplegen van de dekanale visitatieverslagen. De dekens waren verplicht jaarlijks,

tussen Pasen en Pinksteren alle parochies van hun dekenij te bezoeken en over elke parochie

een geschreven rapport aan de bisschop door te sturen. Een van de vragen die de deken aan de

parochiepastoor moest stellen had betrekking op de aanwezigheid van vroedvrouwen en hun

kennis van het nooddoopsel.

Dit enkele geval illustreert dat vroedvrouwen zich

in hun praktijk niet beperkten tot de eigen gemeente. Het zou interessant zijn om meerdere

vermeldingen van vroedvrouwen op te zoeken in de doopakten om inzicht te krijgen in de

activiteitsomvang van de vroedvrouwen.

320 Om enig inzicht te verkrijgen in de inhoud van de

visitatieverslagen heb ik in het Rijksarchief van Gent enkele visitatieverslagen opgevraagd.321

318 ELAUT (L.). “Voortgezet onderricht voor vroedvrouwen in de kastelenij van Aalst op het einde van de 18e eeuw.” In: Het land van Aalst. Tijdschrift van de heemkundige vereniging. 1956 (VIII), p.11.

Met betrekking tot vroedvrouwen kwamen in de visitatieverslagen uit het jaar 1759 uit het

Land van Aalst vier mogelijke antwoorden naar voor: “non est obstetrix iurata” (“er is geen

bezworen vroedvrouw”), “est obstetrix iurata et appobrata” (“er is een bezworen en geschikte

319 RA Beveren, PR Etikhove, geboorteakte 30 maart 1791. 320 CLOET (M.). Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIe eeuw. Tielt van 1609 tot 1700. Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1968, pp.19-20. 321 RA Gent, Vreemd archief, 020/M: “Voorlopige inventaris van archief van het Aarstbisdom Mechelen, overgemaakt aan het bisdom Gent. Serie M. Gysseling.” Nr. M7: dekanale visitatieverslagen, 1609-1760.; De dekanale visitatieverslagen van het Aartsbisdom mechelen uit de periode na 1760 worden bewaard in het RA Antwerpen.

Page 103: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

97

vroedvrouw”), “est obstetrix iurata, sed decripita” (“er is een bezworen vroedvrouw, maar ze

is stokoud”) en “est obstetrix senex, sed nescit di pastor av(?) iurata” (“er is een oude

vroedvrouw, maar hij weet niet of ze door de pastoor bezworen is”). Het raadplegen van de

dekanale visitatieverslagen zou meer duidelijkheid kunnen scheppen in het aantal

geboortehelpers, aanwezig in de onderzochte parochies op het einde van de 18e-begin 19e

eeuw.

6.3. Vergoeding

Omdat ik geen fiscale en economische bronnen322

gebruikt heb in dit onderzoek, kan

ik weinig concreet zeggen over de inkomsten van de onderzochte vroedvrouwen. Voor het

schrijven van deze paragraaf, heb ik dan ook vooral beroep gedaan op literatuur en

onderzoeksresultaten van anderen.

In het Ancien Regime konden ongeschoolde vroedvrouwen wellicht alleen maar op

enkele kleinigheden in natura rekenen. Een vroedvrouw die meerdere uren bezig was geweest

met het redden van moeder en kind genoot van de gastvriendelijkheid van het gezin

gedurende de drie of vier kritische dagen na de bevalling. Ze at met de familie en als ze ver

van huis was, werd haar een bed aangeboden. Mogelijks kreeg ze ook een geschenk: eieren,

brood, een cake,… Veel hing natuurlijk af van de welvaart van het huishouden. Het waren

meestal de beter gegoede gezinnen die iets gaven. In sommige erg arme gezinnen was het

zelfs zo dat de vroedvrouw soms het linnen schonk dat onmisbaar was voor het inbusselen

van de pasgeborene.323 Tot de achttiende eeuw was het niet gebruikelijk een geldstukje te

geven dat het nachtwerk en de daardoor veroorzaakte vermoeidheid kon vergoeden.324

Naarmate in de loop van de 18e eeuw meer en meer vroedvrouwen een officiële

opleiding volgden, vond hierin een verandering plaats. De occasionele vroedvrouw die enkel

een maaltijd werd aangeboden en bedankt werd voor haar diensten, werd vervangen door een

opgeleide vroedvrouw. Zij verwachtte een geldelijke betaling van de gezinnen die beroep op

322 De staten van goed zouden evenwel een nuttige bron zijn om inzicht te krijgen in de economische toestand van de vroedvrouwen op het moment van hun overlijden. 323 GÉLIS (J.). History of childbirth. p. 106. 324 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. p.173.

Page 104: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

98

haar deden. Dit bracht armere gezinnen ertoe om langer beroep te doen op ongeschoolde

vroedvrouwen.325

Hoeveel bedroeg nu deze geldelijke betaling? Welnu, de vergoeding die een

vroedvrouw kon ontvangen varieerde naargelang de rijkdom van haar cliënten, en volgens

haar reputatie. Daarnaast kwam een deel van haar inkomen ook uit giften van vrienden en

familie van de kraamvrouw. In een welgesteld huishouden kreeg de vroedvrouw heel wat

fooien van de aanwezige vrouwen en werd ze verwacht op het doopfeest van de

nieuwgeborene, waar ze niet alleen goed dineerde, maar ook genoot van de vrijgevigheid van

de gasten wanneer ze rondging met de nieuwgeborene.

326

Als algemeen gemiddelde voor het begin van de 19e eeuw, spreekt C. Vandenbroeke,

van een minimale jaarvergoeding van ongeveer 65 à 70 frank (36 à 39 gulden).

Het achterhalen van de grootte en

de frequentie van deze giften, is echter een onbegonnen opdracht.

327 G. Athonis

kwam in haar onderzoek naar de vroedvrouw in de steden Diest, Leuven en Mechelen tijdens

de 17e en 18e eeuw, tot een bedrag van gemiddeld 109 frank (60 gulden) per jaar.328 Cornelis

Terne (18e eeuw), zelf vroedmeester, spreekt van lonen van 54 à 127 frank (30 tot 70 gulden)

per jaar.329 Rekening houdend met het feit dat de vroedvrouwen hun patiënten gedurende

meerdere dagen moesten bijstaan en verzorgen, zijn deze bedragen eerder bescheiden te

noemen. Zelfs wanneer de vroedvrouwen bovenop dit loon veel giften kregen bleef dit een

vrij karige vergoeding, waarvan een volwassen persoon zeker niet kon bestaan. 330

Het is niet duidelijk of de gemiddelden gegeven door Vandenbroeke en Terne

betrekking hebben op zelfstandige vroedvrouwen of vroedvrouwen in dienst van de

municipale overheid. De gemiddelde vergoeding berekend door G. Anthonis is van

toepassing op stadsvroedvrouwen. Dat de lonen uitbetaald aan stadsvroedvrouwen echter

sterk konden variëren wordt duidelijk als we de cijfers van H. Strijpens voor de 18e eeuw

aanhalen. Specifiek voor de stad Aalst vermeldt Strijpens jaarlijkse bedragen gaande van 72

ponden parisis per vroedvrouw (1726), tot 200 ponden parisis (1784).

331

325 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), pp. 944-946.

Omgerekend gaat het

326 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, pp. 9-10. 327 VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-19e eeuw).” In: Bijdragen tot de geschiedenis. 1977 (60), pp. 147-148.; Omrekening: 1 frank = 0,55125 gulden, 1 pond parisis = 0,5 gulden, 1 gulden = 20 stuivers. 328 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 76-83. 329 VAN REEUWIJK (A.J.). Vroedkunde en vroedvrouwen in de Nederlanden in de 17e en 18e eeuw. Amsterdam, s.n., 1941, pp.65-66. 330 VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-19e eeuw).” pp. 147-148. 331 STRIJPENS (H.). op.cit., p.58.

Page 105: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

99

om een vergoeding tussen de 65 en 181 frank per jaar. Met andere woorden, de

stadsvroedvrouwen in Aalst verdienden merkelijk meer dan hun collega’s in Diest, Leuven en

Mechelen op het einde van de 18e eeuw. Maria Van Der Vincken werd volgens een

archiefdocument, gepubliceerd door H. Strijpens, jaarlijks een som van 100 gulden uitbetaald

door de stad Aalst.332

Mogelijks hangt deze hogere vergoeding samen met de bekwaamheid van Maria Van Der

Vincken, die bij haar afstuderen in 1482 de eerste prijs behaalde (supra). Een andere

verklaring zou kunnen zijn dat ze meer verdiende omdat ze verbonden was aan het

stadshospitaal.

Deze som ligt duidelijk hoger dan de hierboven genoemde

gemiddelden.

Het is ook opvallend dat het gemiddelde jaarloon berekend door C. Vandenbroeke

voor het begin van de 19e eeuw lager ligt dan de cijfers van G. Anthonis, C. Terne en H.

Strijpens voor de 18e eeuw. We kunnen ons de vraag stellen of deze verminderde remuneratie

het gevolg is van de algemeen verslechterde toestand aan het begin van de 19e eeuw.333 Het

lagere jaarloon zou ook het gevolg kunnen zijn van een verminderde waardering voor het

beroep334

of een groter aanbod aan (geschoolde) vroedvrouwen.

Tot nu toe heb ik enkel gesproken van gemiddelde jaarlonen. Strijpens vermeldt echter

ook bedragen per bevalling voor de stad Aalst in het begin van de 19e eeuw:

Tabel 6.a: Vergoeding per bevalling

Vergoeding in Aalst

1806 1809 1 gulden 8 st. / bevalling

1809 1815 2 gulden 5 st. / bevalling

1816 1825 2 gulden 50 / bevalling

1825 1832 1,20 florijn / bevalling Bron: STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. p.75.

332 STRIJPENS (H.). op.cit., p.54. 333 In de eerste helft van de 19e eeuw verslechterde de economische situatie naarmate de proto-industrie moest concurreren met de mechanisering van de textielsector. De sterke competitie tussen de linnenindustrie en geïmporteerd katoen, samen met de aardappelcrisis en misoogsten in de 1840’s zorgden voor een algemene verarming. (DEVOS (I). “Marriage and economic conditions since 1700: the Belgian case.” In: DEVOS (I)., KENNEDY (L.), eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400. Turnhout, 1999, p.103.) 334 Naarmate de vroedman aan belang, verloor de vroedvrouw geleidelijk haar exclusieve rol. Zie hoofdstuk 7.

Page 106: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

100

Als we er van uitgaan dat vroedvrouwen jaarlijks ongeveer 89 frank verdienden (49

gulden)335, en een vroedvrouw in het begin van de 19e eeuw (periode 1806-1809) in Aalst

ongeveer 1,8 gulden (2,3 frank) kreeg per bevalling, verrichtten vroedvrouwen gemiddeld

ongeveer 33 bevallingen per jaar336

Om een beter idee te krijgen van de inkomsten van vroedvrouwen, is het nuttig om een

vergelijking te maken met de inkomsten van andere medische beoefenaars, zoals chirurgijns,

vroedmeesters en geneesheren. Voor de stad Aalst beschikken we over de volgende gegevens:

.

Tabel 6.b: Gemiddelde prijzen voor medische beoefenaars in de Hollandse Periode

Per consultatie

Geneesheren

overdag 1 - 1,5 gulden

s'nachts 2,25 – 4 gulden

Op afspraak 2,5 – 3,5 gulden

Heelmeesters

overdag 0,75 – 1,12 gulden

s'nachts 1,68 – 3 gulden

Op afspraak 1,5 – 2,5 gulden

Vroedmeesters

gewone 15 – 50 gulden

buitengewone 30 - 100 gulden

Vroedvrouwen 7,5 – 15 gulden Bron: STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. p.77.

Tabel 6.c: Remuneratie geneesheren en vroedvrouwen

Geneesheren vroedvrouwen

Jaar 7 (1798) 36 fl./jaar 30 fl./jaar

Jaar 10 (1801-1802) 54 fl./jaar 40 fl./jaar Bron: STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces in België. 1242-1940. p.70.

335 Dit cijfer is het gemiddelde van de bedragen gegeven door Vandenbroeke, Antheunis en Terne. 336 89 frank/2,3 frank= 39 bevallingen. 49 gulden/1,8 gulden= 27 bevallingen. Het gemiddelde van 39 en 27 is 33.

Page 107: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

101

Ik wil bij deze tabellen opmerken dat de onderzochte vroedvrouwen op het platteland

waarschijnlijk minder verdienden, want op het platteland woonden meer arme mensen.337

Maar de tabellen geven een goede indicatie van de vergoeding van vroedvrouwen ten opzichte

van andere medische beoefenaars. In vergelijking met mannelijke medische beoefenaars

verdienden vroedvrouwen op het einde van de 18e- begin 19e eeuw minder dan mannelijke

medici. In tabel 6.b. lijkt het alsof vroedvrouwen meer verdienden dan geneesheren en

heelmeesters, maar dit is slechts schijn. Een afspraak bij een geneesheer of heelmeester kon na

een half uurtje al gedaan zijn, terwijl het bezoek van een vroedvrouw meerdere dagen in

beslag kon nemen. Ten opzichte van geneesheren en heelmeesters is het loonverschil te

rechtvaardigen door hun hogere opleiding. Het is echter opvallend dat vroedmeesters, die min

of meer dezelfde opleiding kregen als vroedvrouwen, veel meer verdienden dan

vroedvrouwen. Dit kan mogelijks verklaard worden doordat vroedmeesters vooral werden

ingeroepen bij problematische bevallingen die meer inspanningen vereisten, en bijgevolg

hoger vergoed werden. Maar de verklaring zit waarschijnlijk ook in de traditie dat mannen

meer betaald werden voor hetzelfde werk. Volgens Struyve werd vrouwenarbeid in het Ancien

Regime een derde tot de helft minder betaald dan mannenwerk.338

De lage vergoeding van vroedvrouwen wordt eveneens duidelijk wanneer we het

gemiddelde loon van een vroedvrouw vergelijken met het gemiddelde loon van een dagloner.

In het laatste kwart van de 18e eeuw- begin 19e eeuw verdiende een dagloner gemiddeld 13

stuivers, of 1,2 à 1,3 frank per dag339

. Er vanuit gaand dat tijdens het Ancien Regime

ongeveer 250 tot 275 dagen per jaar werd gewerkt – rekening houdend met zon- en

feestdagen, seizoensarbeid en tijdelijke werkeloosheid – brengt dit ons op een gemiddeld

jaarlijks inkomen van 3300 stuivers, of ongeveer 300 frank. Vroedvrouwen verdienden

gemiddeld nauwelijks de helft van dit bedrag! Een bevalling koste aan een dagloner iets meer

dan een dag werken, terwijl een vroedvrouw vaak meerdere dagen in de weer was met de

toediening van verloskundige hulp aan 1 vrouw.

337 VAN DER WURF – BODT (C.). “De vroedvrouw in de late middeleeuwen en nieuwe tijd.” In: Spiegel Historiael, 1994, p. 202. 338 STRUYVE (P.). “Tussen traditie en vernieuwing: Meulebeekse vroedvrouwen in de 18de eeuw.” In: De roede van tielt. 1991 (2), p.111. 339 VANDENBROEKE (C.). “Regionaal-comparatieve analyse van het prijsverloop in Noord-West-Europa, 15de-18de eeuw.” In: VANDENBROEKE (C.). Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden. Gent, Academia Press, 2004, p.169.; 20 stuivers =1 gulden. 1 frank = 11,025 stuivers.

Page 108: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

102

Samengevat kunnen we stellen dat het beroep van vroedvrouw verre van lucratief was.

De lage vergoeding – spiegel van de maatschappelijke waardering? – was mogelijks eerder

een demotivatie dan een aanmoediging voor vrouwen.340

Mogelijks is de lage remuneratie een

verklaring voor het feit dat vooral vrouwen uit de lagere klassen dit beroep uitoefenden

(hoofdstuk 5).

6.4. Bijberoepen

Als we er vanuit gaan dat het inkomen van vroedvrouwen beperkt was, kunnen we

veronderstellen dat vroedvrouwen ook op andere manieren hun inkomen probeerden te

verhogen. Wanneer een vroedvrouw gehuwd was, kon ze mee profiteren van het inkomen van

haar werkende echtgenoot. Een andere mogelijkheid om het inkomen te verhogen was het

uitoefenen van een bijberoep. Een neveneffect hiervan is dat het officieel aantal

vroedvrouwen op het platteland minder talrijk is, omdat meestal slechts één beroep werd

vermeld: hetzij het vroedvrouwschap, maar evenzeer een ander beroep. Opnieuw stuiten we

dus op een bronnenprobleem. Het is niet duidelijk of het beroep dat vermeld wordt in de

officiële akten het enige beroep of het hoofdberoep, naast andere bijberoepen, was van de

vrouw.

Volgens de literatuur waren de bijverdiensten van vroedvrouwen vooral

geconcentreerd rond enkele beroepen. Vroedvrouwen zouden vaak een bordeel, een kroeg of

een herberg hebben gehad.341 Niet zelden traden zij in functie van baker. Anderen hadden een

winkeltje of zaten met oude vodden op de markt. Tenslotte trachtten zij winst te maken door

het in huis nemen van onzedelijke vrouwen, met het doel te “cureren”, “logieren” of te

verlossen.342 Twee van deze beroepen vinden we terug in de officiële akten van de

onderzochte vroedvrouwen: het beroep van herbergierster en winkelierster. Albertine Bayens

was volgens de overlijdensakte van haar dochter Maria Duquet herbergierster geweest.343

340 STRUYVE (P.). op.cit., p.112.

Mogelijks combineerde zij het beroep van herbergierster met haar taken als vroedvrouw. Als

er een melding van een bevalling binnenkwam, kon ze het café sluiten (of overlaten aan haar

zoon, die volgens zijn overlijdensakte ook herbergier was?) en de kraamvrouw ter hulp

341 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p. 41. 342 DROOGENDIJK (A.C.). “De verloskundige voorziening te Dordrecht in de eerste helft van de 17e eeuw.” In: Bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde. Haarlem, 1956 (36), pp. 22-23. 343 RA Beveren, PR Lede, overlijdensakte 26 januari 1838.

Page 109: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

103

schieten. Florentina De Coen had een winkeltje alvorens ze de opleiding van vroedvrouw

volgde. 344

Een beroep dat wel veelvuldig in de officiële akten van de vroedvrouwen voorkomt, is

het beroep van spinster. Het is echter moeilijk om te weten te komen of dit het enige beroep

was, of dat deze vrouwen tussen de spinactiviteiten door ook bevallingen begeleidden.

Mogelijks kan meer duidelijkheid verkregen worden door de huwelijks- en overlijdensakten

in de burgerlijke stand van de kinderen gedetailleerder door te nemen. Af en toe wordt hierin

verwezen naar het beroep van de ouders. Als hier onderling verschillen inzitten, kan dit

misschien de verschillende beroepen van de vroedvrouwen aan het licht brengen. Een andere

mogelijkheid is het raadplegen van de dekanale visitatieverslagen. Hierin wordt eveneens de

aanwezigheid van vroedvrouwen in de parochie geregistreerd. Het is mogelijk dat bij

vrouwen die in de dekanale visitatieverslagen vermeld worden als vroedvrouw, in de officiële

akten een ander beroep genoteerd staat. Door de visitatieverslagen en demografische bronnen

naast elkaar te leggen, kan mogelijks meer inzicht verkregen worden in de bijberoepen van

vroedvrouwen.

In de officiële akten vinden we geen meldingen meer van dit beroep, maar het is

mogelijk dat ze haar winkel bleef openhouden na haar vroedvrouwenopleiding.

6.5. Doorgeven van het beroep

In hoofdstuk 5 stelden we vast dat er vaak een continuïteit zit in de beroepen van

generatie op generatie. Zo waren zonen, wiens vader werkte als landbouwer, vaak zelf

landbouwer. Dit brengt mij bij de vraag of ook het beroep van vroedvrouw meerdere

generaties werd doorgegeven? Volgens Böhme werd kennis vaak doorgegeven van moeder op

dochter, zodat sommige families meerdere generaties van vroedvrouwen leverden. Niet

zelden volgde een vrouw haar moeder op die ze vaak gedurende meerdere jaren had

geassisteerd.345

Vinden we dit beeld bevestigd in het eigen onderzoek?

In tabel 6.d. heb ik de beroepen van de moeders, zussen en dochters van de 32

onderzochte vroedvrouwen samengebracht. Ik hanteer daarbij het eerder gebruikte

344 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419. Zie ook bijlage 6. 345 BÖHME (G.). “Midwifery as science: an essay on the relation between scientific and everyday knowledge.” In: STEHR (N.), VOLKER (M.), eds. Society and knowledge. Contemporary perspectives in the sociology of knowledge. New Brunswick Transaction, 1984, p. 375.

Page 110: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

104

onderscheid tussen een primaire, secundaire en tertiaire sector en een vierde categorie “niet

gekend”. In de tabel worden enkel die vrouwen opgenomen die oud genoeg geworden zijn om

een beroep uit te oefenen. Het gaat dus om 32 moeders, 78 (van de 109) zussen en 49 (van de

66) dochters. Om het generationele karakter van het vroedvrouwenambt te onderzoeken, is

vooral het aantal vrouwen in de tertiaire sector van belang, aangezien vroedvrouwen in deze

categorie worden ondergebracht.

Het aantal vrouwen actief in de tertiaire sector is beperkt. In totaal gaat het om 10

vrouwen (6,29%). Bij de moeders en zussen waren alle vrouwen, werkzaam in de tertiaire

sector, vroedvrouwen (3 en 4). Bij de dochters was er echter, voor zover we weten, niemand

die vroedvrouw was. De 3 dochters die werkten in de tertiaire sector, waren 2 dienstmeiden

en een “particuliere”.

Hoewel we over te weinig gegevens beschikken om betrouwbare veralgemeningen te

maken, kunnen deze cijfers mogelijks een overgang aanwijzen. Namelijk van een periode

waarin het vroedvrouwschap familiegebonden was en waarin kennis doorgegeven werd

binnen het gezin, naar een periode waarin het vroedvrouwschap aangeleerd werd via een

officiële opleiding en kennis niet enkel verkrijgbaar was via familiebanden. Het feit dat in

deze periode het vroedvrouwenonderwijs in onze gewesten tot een ontwikkeling kwam,

ondersteunt deze hypothese.

Tabel 6.d: Sectorale verdeling van de arbeid van moeders, zussen en dochters van de

vroedvrouwen

Sector Moeders Zussen Dochters %Moeders % Zussen % Dochters

Landbouw 2 1 1 6,25 1,28 2,04

Amb./nijverh. 0 7 11 0,00 8,97 22,45

Hand./dienst. 3 4 3 9,38 5,13 6,12

Niet gekend 27 66 34 84,38 84,62 69,39

Totaal 32 78 49 100,00 100,00 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, huwelijks- en overlijdensakten.

Page 111: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

105

6.6. Regulering en controle

In deze paragraaf wil ik een kort overzicht geven van de instanties die toezagen op de

regulering en controle van het vroedvrouwenambt en de beoefenaars ervan. Geïnspireerd door

het onderzoek van Vrancken346

, maak ik daarbij een onderscheid tussen kerkelijke,

wereldlijke en medische controle.

6.6.1. Kerkelijke controle

Aanvankelijk was het vooral de clerus die het doen en laten van vroedvrouwen

controleerde.347 Omdat de vroedvrouw een pasgeboren kind gemakkelijk aan het doopsel kon

onttrekken, vestigde de kerkelijke autoriteit zeer sterk de aandacht op de uitoefening van de

verloskunde.348

De besluiten van de synode van Kamerijck van 1586, die in 1587 door een plakkaat

van Filips II verplichtend werden voor de Nederlanden

349

346 VRANCKEN (L.). op.cit., p. 218.

, en deze van de provinciale synode

van Mechelen van 1607 stonden er ten strengste op dat elke vroedvrouw geëxamineerd,

geadmitteerd en beëdigd zou worden. Aldus zou het gemakkelijker worden om controle te

houden op hun rechtgelovigheid. Om te voorkomen dat zuigelingen niet zouden gedoopt

worden, werden de vroedvrouwen ertoe verplicht alle kinderen die zij hielpen ter wereld

brengen binnen de drie dagen aan de pastoor van de parochie te melden. Indien dit niet

gebeurde, konden zowel de ouders als de vroedvrouw bij het kerkelijk gerecht worden

aangeklaagd. Het was eveneens de vroedvrouw die in geval van nood het doopsel toediende.

De Kerk hield daarom streng toezicht op de gelovigheid van de vroedvrouwen en testte hun

bekwaamheid tot het toedienen van het nooddoopsel. Om te verkomen dat de vroedvrouwen

een ongeldig doopsel zouden toedienen, vaardigde de kerkelijke overheid instructies uit. In

een verplichte eed moest de kandidaat-vroedvrouw bevestigen dat ze lid was van de

Katholieke Kerk. Het was dan de taak van de deken zich er bij elke visitatie van te

vergewissen of de vroedvrouw aan de kerkelijke voorschriften voldeed. Vrancken benadrukt

echter dat er in werkelijkheid slechts weinig vroedvrouwen waren die beëdigd waren en dat er

347 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. pp.117-118. 348 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.112-113. 349 SAS (G.). Het collegium medicum van Gent in de zeventiende- en achttiende eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1971, p.13.

Page 112: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

106

een grote tegenstelling bestond tussen theorie en praktijk. Daarom was het voor de kerkelijke

overheid soms zeer moeilijk een controle uit te oefenen.350

Doorheen de 17e en 18e eeuw ging de kerkelijke overheid nauwer samenwerken met

de wereldlijke overheid om verloskundigen efficiënter te kunnen controleren. In de steden

was deze samenwerking over het algemeen vrij succesvol. Alle door de stad bezoldigde

verloskundigen moesten in orde zijn met de kerkelijke voorschriften (kerkelijk beëindigd

zijn). Op het platteland, waar de vroedvrouwen meestal niet vergoed werden door de

gemeente, moest de kerkelijke overheid zich tevreden stellen met het instrueren van

vroedvrouw over de dooptoediening.

351

Ook toen in de 2e helft van de 18e eeuw het verloskundig onderwijs werd uitgebouwd,

oefende de Kerk nog invloed uit: De rekrutering van kandidaat-vroedvrouwen gebeurde via

de parochiepastoors en alle kandidaat-vroedvrouwen moesten in het bezit zijn van bewijs van

goede zeden en rechtgelovigheid, uitgeschreven door de pastoor.

352

De kerkelijke bepalingen inzake vroedvrouwen hadden dus voornamelijk betrekking

op hun goed gedrag en zeden en specificeerden een aantal morele en religieuze

verplichtingen, zoals het onmiddellijk dopen van het kind na de geboorte.353 Het spreekt voor

zich dat deze vorm van supervisie weinig te maken had met de kwaliteit van de eigenlijke

zorg van de vroedvrouw aan de kraamvrouw.354

6.6.2. Wereldlijke controle

Aanvankelijk was het vooral de Kerk die voorschriften uitvaardigde voor

vroedvrouwen, maar tegen het einde van de 15e eeuw was de regulering van vroedvrouwen

niet langer een zaak van de Kerk alleen.355

Vanaf het ogenblik dat de publieke autoriteiten zich met de controle op de uitoefening

van de verloskunde begonnen in te laten, moest de vroedvrouw om officieel erkend te

worden, een municipale eed afleggen. De oudste ons bekende eed is deze van de Brusselse

Ook verschillende municipale autoriteiten richtten

hun aandacht op het vroedvrouwenambt.

350 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.112-113. 351 ANTHONIS (G.). op.cit., p. 85. 352 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.145-146. 353 SCHEPERS (R.). De opkomst van het medisch beroep in België. De evolutie van de wetgeving en de beroepsorganisaties in de 19e eeuw. Amsterdam, Rodopi, 1989, p. 28. 354 SHORTER (E.). op.cit., p.41. 355 DONNISON (J.). op.cit., p. 5.

Page 113: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

107

vroedvrouwen, daterend van 1424. Tegen het einde van de 15e eeuw, en misschien reeds

vroeger, werden vroedvrouwen in verschillende steden ertoe verplicht om te voldoen aan een

aantal welbepaalde eisen. Decreten werden uitgevaardigd inzake de vereiste studietijd, de

examens en de admittatie van de kandidaat-vroedvrouwen en regels werden vastgelegd

waaraan vroedvrouwen zich bij de uitoefening van hun ambt dienden te houden.356 Al in de

16e eeuw was het in de Zuidelijke Nederlanden verplicht om alle medische titels, alvorens ze

in gebruik genomen werden, te verifiëren: men kon zichzelf pas vroedvrouw noemen, als men

hiertoe de toelating had gekregen.357,358

Ter illustratie van een dergelijk municipaal reglement, verwijs ik naar het reglement

van de stad Brugge uitgevaardigd in 1697. Volgens artikel II van dit reglement bestond de

taak van de vroedvrouw eruit om de kraamvrouw bij te staan en ervoor te zorgen dat het

pasgeboren kind niet bezweek. Bij onvoorziene moeilijkheden kon de vroedvrouw ook advies

vragen aan een collega. De vroedvrouw die in een dergelijke situatie geraadpleegd werd,

mocht in geen geval haar hulp weigeren. Indien echter operatief moest opgetreden worden,

bepaalde artikel III van hetzelfde reglement dat men de hulp van een “Gheexperimenteerste

Chirurgiens” moest inroepen. Indien het noodzakelijk was, moest de vroedvrouw een dood

kind uit het moederlichaam verwijderen. Als de moeder overleden was, maar men

veronderstelde dat het kind nog in leven was, moest de vroedvrouw het kind proberen redden

via een keizersnede. Indien de vroedvrouw zichzelf hier niet toe in staat achtte, mocht ze

beroep doen op iemand anders. Vroedvrouwen waren absoluut verboden om instrumenten te

gebruiken, ze mocht evenmin geslachtsziekten of ziekten van zwangere vrouwen proberen

genezen en het was haar ten strengste verboden om abortieve ingrepen te adviseren of uit te

voeren, of proberen de bevalling op te wekken. Een vroedvrouw was verplicht om elke vrouw

die om assistentie vroeg bij de bevalling, bij te staan en mocht onder geen enkele voorwaarde

de kraamkamer verlaten en de kraamvrouw aan haar lot overlaten. Wanneer de vroedvrouw

verwachtte dat het kind snel zou overlijden, werd van haar verwacht dat ze een nooddoopsel

toediende. Dronkenschap tijdens de uitoefening van haar ambt werd niet getolereerd. Binnen

de 3 dagen na de geboorte waren vroedvrouwen verplicht om de geboorte, en de namen van

de ouders, door te geven om op die manier te voorkomen dat kinderen te vondeling zouden

356 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.114-115. 357 Na het ontstaan van de medische colleges in de loop van de 17e en 18e eeuw verwierven deze laatsten het recht om binnen hun rechtsgebied alle kandidaat-vroedvrouwen te examineren. De magistraat bleef echter in de meeste gevallen het recht tot goedkeuring van de beslissingen van de colleges behouden. 358 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.117-118.

Page 114: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

108

gelegd worden. Als een vroedvrouw er weet van had dat iemand een kind te vondeling had

gelegd, diende ze hiervan verslag uit te brengen aan de wethouder.359

Vroedvrouwen die zich niet aan de voorschriften hielden konden gestraft worden met

sancties, boetes, en zelfs gevangenneming.

360 Ondanks deze verschillende municipale

bepalingen echter was men er bij het begin van de 18e eeuw nog steeds niet in geslaagd een

efficiënte controle op de beoefenaars van de verloskunde uit te bouwen. De vroedkunde bleef

in handen van vooral ongeschoolde en onbeëdigde vrouwen.361

Aan de kant van de nationale overheid bleef het stil tot diep in de achttiende eeuw. Tot

dan was gezondheidszorg iets wat op municipaal vlak georganiseerd en gecontroleerd werd,

met een grote variatie aan reglementen tot gevolg. De aartshertogen Albert en Isabella hadden

dan wel in 1608 verordend dat niemand zich vroedvrouw mocht noemen zonder officiële

toelating, toch was dat geen uiting van belangstelling voor de verloskundige helpsters. In de

loop van de 18e eeuw begon men echter in te zien dat de kracht en de welvaart van een land

voor het grootste deel afhankelijk waren van de hoeveelheid inwoners: hoe meer zielen, hoe

voorspoediger het land.362 De idee deed zijn intrede dat een grote en onafhankelijke staat

enkel kon gerealiseerd worden indien deze staat door veel en gezonde inwoners bevolkt

werd.363 Men werd zich daarbij bewust van de hoge kraambedsterfte. De verregaande

onbekwaamheid van de vroedvrouwen werd hiervoor als verklaring gegeven. De Oostenrijkse

regering zag het als haar taak de oorzaken van de kraambedsterfte weg te nemen en de

organisatie van verloskundige lessen aan te moedigen. Daarbij had ze dus veeleer het

staatsbelang, dan het welzijn van de bevolking voor ogen. Niet alleen zouden gezondere en

talrijkere onderdanen de welvaart van het land moeten verhogen, de vroedvrouwen zouden

ook de Verlichting en de medische wetenschap moeten verspreiden overal in het

grondgebied.364

359 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.121-123.; Voor het Land van Aalst, zie: VAN ISTERDAEL (H.). “Deontologie van de vroedvrouw anno 1784.” In: Land van Aalst. 1987, pp.151-152.

In praktijk impliceerde dit de tussenkomst van provinciale justitiehoven die

de suprematie aan de steden ontnamen. De controle op de uitoefening van de geneeskunde en

360 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. op.cit., pp.284-285. 361 VRANCKEN (L.). op.cit., pp.118-119. 362 OSTE (M.). op.cit., pp. 59-60. 363 VAN PUYMBROECK (K.). De organisatie en het sociaal statuut van de Brugse chirurgijn-barbiers in de late 17e en 18e eeuw. Gent, (Onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1997, p. 1. 364 OSTE (M.). op.cit., pp. 59-60.

Page 115: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

109

de zorg voor de volksgezondheid maakten voortaan deel uit van de bewindvoering van de

regering en van haar stijgend interventionisme in het openbare leven.365

De komst van de Fransen betekende niet alleen geen betere bescherming van de

volksgezondheid maar zelfs een volledige afbraak van de bestaande reglementeringen. Door

de decreten van 2 maart 1792 en 18 augustus 1792 werden de universiteiten, de

wetenschappelijke verenigingen en de corporaties opgeheven. De beoefening van de

geneeskunde was voortaan, op het betalen van de patentbelasting en de inachtneming van een

aantal politiereglementen, volledig vrij. Het decreet van 4 december 1794 poogde een einde te

maken aan de heersende anarchie, als gevolg van de vrije concurrentie, door een aanzet te

geven tot de herinrichting van het medisch onderwijs, maar behield nog altijd de vrije

uitoefening van de geneeskunde. Pas in 1803 kwam een nieuwe wetgeving op de geneeskunst

tot stand. 366 Drie wetten werden uitgevaardigd die een einde moesten maken aan de wanorde

in de medische beroepssector. Vroedvrouwen zouden in de toekomst door een jury

geëxamineerd worden of konden zich laten examineren door medische scholen. Daarnaast

werden in de hospitalen van de meeste grote steden speciale praktische en theoretische lessen

ten behoeve van de leerling-vroedvrouwen ingesteld. Tevens werd het diploma van

vroedvrouw in het leven geroepen en er werd vastgelegd dat niemand de verloskunde mocht

uitoefenen zonder opgenomen te zijn in de registratielijsten, op straffe van een geldboete. 367

Het werkterrein van vroedvrouwen werd opnieuw ingekrompen en voortaan moesten zij voor

zware verlossingen de hulp inroepen van een doktor en chirurgijn. 368

Na het Franse intermezzo kwamen onze gewesten onder het Hollands bewind, meer in

het bijzonder kwam gezondheidszorg onder de bevoegdheid van de Commissaris-generaal

voor Buitenlandse zaken. Bij Koninklijk Besluit van 29 januari 1814 werden de Franse wetten

en reglementen afgeschaft.369

365 LENDERS (P.). Overheid en geneeskunde in de Habsburgse Nederlanden en het prinsbisdom Luik. Heule, UGA, 2001, pp.42-43.

De belangrijkste wet met betrekking tot vroedvrouwen in de

Hollandse periode was die van 12 maart 1818. Deze wet bepaalde ondermeer de

opleidingseisen en bevoegdheden van vroedvrouwen. Vroedvrouwen mochten assisteren bij

bevallingen “welke door de natuur bewerkt of door de hand ten uitvoer gebracht” konden

366 SCHEPERS (R.). op.cit., pp. 30-36. 367 VRANCKEN (L.). op.cit., p.121. 368 THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” In: Verhandelingen LIII. Brussel, 1991 (3), p.216. 369 SCHEPERS (R.). op.cit., pp. 49-50.

Page 116: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

110

worden.370 De vroedmeesters waren bevoegd voor het hele domein van de verloskunde, zowel

voor de normale als voor de kunstverlossingen.371 De vroedvrouw werd opgedragen om “de

vrouwen zachtaardig en voorzichtig te behandelen”, en om een verloskundige of

vroedmeester in te roepen bij gevaarlijke of moeilijke bevallingen. Ze was daarbij ook

verplicht om jaarlijks verslag uit te brengen aan de provinciale commissie van de moeilijke

bevallingen die ze had bijgewoond. De examinatie van de vroedvrouw werd afgesloten door

het afleggen van een eed, waarin ze zwoer om zich te houden aan de professionele

geheimhouding, en haar zaken te leiden “zoals een goedaardige en humane vroedvrouw

verondersteld werd te doen.”372

6.6.3. Medische controle

Omdat inspanningen tot het reguleren, controleren en sanctioneren van de medische

sector voorheen weinig succes hadden373, droegen sommige gemeentebesturen in de 17e en

18e eeuw een deel van hun macht over aan medische colleges, zodat zij orde konden scheppen

in de geneeskundige beroepen.374 In de loop van de 17e en 18e eeuw werden collegia medica

opgericht in Antwerpen (1620), Brussel (1650), Ieper, Gent (1664), Kortrijk (1683), Luik

(1699), Brugge (1760), Mechelen (1699), Dendermonde (1754), Doornik en vermoedelijk ook

in Sint-Niklaas.375 De medische colleges waren uitsluitend uit mannelijke leden samengesteld

en waren bevoegd over alle medische beoefenaars in hun rechtsgebied.376

Een belangrijke bevoegdheid van de collegia was het regelen van de toegang tot het

beroep van de diverse groepen geneeskunstbeoefenaars. Dit hield de registratie van het

diploma, het afleggen van een eed en het betalen van bepaalde rechten in. In tegenstelling tot

de geneesheren, dienden de chirurgijns, de apothekers en de vroedvrouwen ook nog een

examen af te leggen voor het college. Daarnaast stelden de colleges een lijst op van de

erkende geneeskunstbeoefenaars, de leerlingen inbegrepen. De colleges waakten ook over de

naleving van de geldende reglementen inzake de uitoefening van de geneeskunst. Dit hield

370 VANTHIENEN (A.). op.cit., pp. 7-8. 371 SCHEPERS (R.). op.cit., pp. 68-69. 372 VAN LIEBURG (M.J.), MARLAND (H.). “Midwife regulation, education, and practice in the Netherlands during the nineteenth century.” In: Medical history.1989 (33), p. 299. 373 THIERRY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” pp. 206-210. 374 HOMBLE (A.G.). “Geschied- en volkskundige exerpten omtrent het “Vroemoersamt.” In: De Brabantse Folklore. 1977 (214), p. 252. 375 SCHEPERS (R.). op.cit., pp. 15-16. 376 VRANCKEN (L.). op.cit., pp. 83-84.

Page 117: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

111

ondermeer het bestrijden van domeinoverschrijdingen door de officieel erkende geneeskunst-

beoefenaars in en het opsporen en dagvaarden van niet-geregistreerde personen, die

praktiseerden zonder toestemming.377

Specifiek met betrekking tot vroedvrouwen, kan het reglementenboek van het Gentse

Collegia Medica meer inzicht bieden in wat van de vroedvrouwen verwacht werd. De invloed

van de contrareformatie is duidelijk aanwezig: het enige wat van een aspirant-vroedvrouw

werd vereist was dat zij, via een bewijsschrift afgeleverd door de parochiepastoor, kon

bewijzen een goed katholiek te zijn. Wanneer ze geslaagd was in het examen, moest de

vroedvrouw onder eed beloven de respectievelijke werkterreinen van de leden van het Corpus

te zullen eerbiedigen: ze mocht haar patiënten geen geneesmiddelen verstrekken, geen

purgerende of afdrijvende middelen toedien en niet proberen om vrouwenziekten te

genezen.

378 Eveneens werden ze verplicht om, bij eventuele verwikkelingen, onmiddellijk de

hulp van een geneesheer in te roepen. Alleen de probleemloze gevallen en het routinewerk

behoorden nog tot de bevoegdheid der vroedvrouwen.379 Met betrekking tot het examen dat

de vroedvrouwen moesten afleggen, kunnen we wel vermoeden dat dit weinig voorstelde. De

juryleden die het examen afnamen waren immers zelf onbekwaam op gebied van de

praktische verloskunde.380

De Collegia hielden ongeveer anderhalve eeuw stand om, onder het Franse Bewind,

plaats te moeten ruimen voor de medische scholen.381 Door de wet van 10 maart 1803 werd

de controle op de uitoefening van de geneeskunde geüniformeerd en ten dele in handen

gelegd van overheidsambtenaren, meer bepaald van de overheidscommissaris bij de

politierechtbank en van de departementsprefect en zijn staf. Er werden ook departementale

medische jury’s opgericht om toezicht te houden op de uitoefening van de geneeskunst.382

Onder het Hollandse bewind voorzag de wet van 12 maart 1818 in de oprichting van

provinciale en plaatselijke “Commissies van Medisch Toevoorzight”.383

De departementale

medische jury’s en later de Commissies van Medisch Toevoorzight namen de taken van de

Collegia Medica over.

377 SCHEPERS (R.). op.cit., pp. 15-16. 378 THIERRY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” pp. 206-210. 379 Vandenbroeke (C.). Vrijen en trouwen. pp.117-118. 380 THIERRY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” pp. 206-210. 381 THIERRY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” pp. 206-210. 382 SCHEPERS (R.). op.cit., p. 36. 383 STRIJPENS (H.). op.cit.,. p.70.

Page 118: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

112

Ik heb deze medische colleges besproken omdat ik een volledig overzicht wou geven

van de instanties die controle uitoefenden op vroedvrouwen in het Ancien Regime en het

begin van de 19e eeuw, maar op de 32 besproken vroedvrouwen hadden deze colleges

waarschijnlijk weinig impact. Uit de schaarse hoeveelheid bewaarde gegevens over de

werking van deze colleges blijkt immers dat het gezag van de colleges zich vooral richtte op

de steden.384

6.6.4. Toegepast op de onderzochte vroedvrouwen

Het is moeilijk te bepalen in welke mate deze drie controleorganen een invloed

uitoefenden op de 32 besproken vroedvrouwen. De kerkelijke controle was vermoedelijk het

grootst omdat zelfs de kleinste parochie een pastoor had, die een oogje in het zeil kon houden.

Bovendien hebben alle vroedvrouwen een opleiding gevolgd, wat impliceert dat ze een bewijs

van goed gedrag en zeden van de pastoor verkregen hebben. De kerkelijke controle op de

vroedvrouwen ná hun opleiding kan onderzocht worden aan de hand van de dekanale

visitatieverslagen. Daarin werd altijd een vraag gesteld over de vroedvrouwen in de parochie

(supra). De antwoorden van de parochiepastoors op de vraag naar de aanwezigheid en

geschiktheid van de vroedvrouwen in de gemeente, kunnen meer inzicht bieden in de invloed

van de Kerk op vroedvrouwen.

De impact van gemeentelijke en later nationale reglementen op de vroedvrouwen is

moeilijker in te schatten. Alle vroedvrouwen beantwoordden door het volgen van de opleiding

wel aan de nationale oproep tot het scholen van vroedvrouwen, maar over de mate waarin ze

zich hielden aan reglementen hebben we geen gegevens. Vermoedelijk konden de

onderzochte plattelandsvroedvrouwen wel losser omgaan met de reglementen dan hun

collega’s in de stad, waar de controle sterker was.

De medische colleges hadden wellicht zeer weinig impact op de vroedvrouwen. De

dichtstbijzijnde colleges waren die van Gent en Dendermonde. Het Collegia Medica van

Dendermonde lag minimum 6 km van de dichtst gelegen gemeente (Gijzegem). Het medisch

college van Gent lag minimum 9 km van de dichtst gelegen gemeente (Schelderode). Meestal

was de afstand veel groter, waardoor de kans op controle waarschijnlijk nog kleiner wordt.385

384 SCHEPERS (R.). op.cit., p. 18.

385 Ik wil hierbij wel opmerken dat de afstand tot een medisch college slechts een zeer ruwe parameter is. Controle en afstand (km.) zijn niet onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Page 119: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

113

Bovendien, zoals ik al aangegeven heb, was het gezag van de colleges vooral tot de steden

beperkt.

6.7. Einde van de loopbaan

Het moment waarop de vroedvrouwen stopten met praktiseren is moeilijk te bepalen

omdat dit nergens geregistreerd werd.386

Een mogelijke oplossing is het kijken naar de

beroepsvermelding in de overlijdensakten van de vroedvrouwen. In onderstaande tabel heb ik

een onderverdeling gemaakt in 4 categorieën. Een eerste categorie betreft de vrouwen waarbij

in de overlijdensakten “vroedvrouw” als beroep was genoteerd. Een tweede categorie omvat

de vrouwen bij wie een ander beroep vermeld stond in de akten. In de categorie “geen beroep”

worden de vrouwen geplaatst waarbij geen beroep vermeld werd (meestal enkel de burgerlijke

staat). De vrouwen wiens overlijdensakte ik niet heb teruggevonden zijn ondergebracht in de

categorie “geen gegevens”.

Tabel 6.e: Beroepsvermelding op de overlijdensakten387

Aantal %

Vroedvrouw 7 21,88

Ander beroep 8 25,00

Geen beroep 11 34,38

Geen gegevens 6 18,75

Totaal 32 100,00 Bron: RA Beveren, parochieregisters en registers van burgerlijke stand, overlijdensakten.

7 vrouwen waren nog steeds actief als vroedvrouw tot kort voor hun overlijden. 4 van

deze vrouwen overleden op een relatief jonge leeftijd en met hen verdween ook hun praktijk.

Marie Catherine De Saedeleer was 62 jaar met een praktijk van 33 jaar oud. Elisabeth van

Innis was 60 jaar en had in totaal 27 jaar gepraktiseerd. Isabelle Du Jardin overleed op 47

jarige leeftijd en had 25 jaar gepraktiseerd. Maria Van Der Vincken was tot haar dood op 47

jarige leeftijd actief als vroedvrouw in het Aalsters hospitaal, waar ze 18 jaar gewerkt heeft.

De overige 3 vroedvrouwen waren werkzaam als vroedvrouw tot op hoge leeftijd. Zo

praktiseerde Catherine De Bruyne tot haar overlijden op 82 jarige leeftijd. Haar dood 386 Als startjaar van de praktijk heb telkens ik 1782, het jaar van afstuderen, genomen. 387 Voor meer gedetailleerde informatie, zie bijlage 11.

Page 120: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

114

betekende het einde van haar 58 jaar oude praktijk. Coleta Demerlier en Catharina Sutterman

waren respectievelijk 77 en 68 jaar toen ze overleden en hun praktijk beëindigden.388

8 vroedvrouwen oefenden bij hun overlijden een ander beroep uit. Er zijn 3 nieuwe

beroepen terug te vinden: spinster, landbouwster en herbergierster. Volgens de

overlijdensakte van dochter Maria Duquet was haar moeder Albertine Baeyens herbergierster

geweest. Waarschijnlijk nam Albertine Baeyens de herberg van haar man over na diens dood

in 1778. Mogelijks combineerde ze het openhouden van de herberg met het assisteren van

bevallingen, maar werd enkel haar beroep als herbergierster in de overlijdensakte genoteerd.

Joanna Maria Schelfaut, Joanna Catharina Den Dooven, Therese Droeshaut, Anna Van

Malderen en Maria Theresia De Middeleer werden geregistreerd als spinsters. Joanna

Catharina Vanderheyden en Isabelle De Vogheleere waren actief als landbouwster bij hun

overlijden. Al deze vrouwen, met uitzondering van Maria Theresia De Middeleer en Albertine

Baeyens, waren ouder dan 70 jaar toen ze overleden. De overschakeling naar beroepen die

thuis uitgeoefend werden, hangt waarschijnlijk samen met de hoge leeftijd van de vrouwen.

Zo was Joanna Catherina Den Dooven 93 jaar wanneer ze overleed. Het is niet verwonderlijk

dat ze op die leeftijd het zware en onregelmatige werk van een vroedvrouw al had

opgegeven.

Wat

deze 3 vrouwen gemeenschappelijk hebben is de afwezigheid van een echtgenoot. Catharina

Sutterman was ongehuwd, de andere 2 hadden hun echtgenoot reeds geruime tijd verloren.

Waarschijnlijk kunnen we hierin de verklaring vinden voor hun activiteit als vroedvrouw tot

op hoge leeftijd. Weduwen die werkten als vroedvrouwen voorkwamen dat ze een last werden

voor de steden, door in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

389

Bij 11 vrouwen werd geen beroep genoteerd in de overlijdensakten. Een opmerking

die ik hierbij wil maken is dat 6 vrouwen overleden zijn voor de invoering van de burgerlijke

stand en in de overlijdensakten van de parochieregisters werden geen beroepen vermeld. Het

is dus goed mogelijk dat deze 6 vrouwen – zeker gezien de jonge leeftijd waarop ze

overleden zijn – nog actief waren als vroedvrouw wanneer ze overleden. 3 vrouwen “zonder

beroep” waren op leeftijd wanneer ze overleden: Philippina De Winter was 75 jaar, Florentina

De Coen 69 jaar en Anna De Saedeleer 66 jaar. Het is goed mogelijk dat deze vrouwen op het

moment van overlijden reeds gepensioneerd waren en dat om die reden geen beroep meer

vermeld werd. Bij Joanne Eggermont en Catharina Van Den Broecke stond geen beroep

388 Respectievelijk een praktijk van 30, 51, 30 en 40 jaar oud. 389 De andere vrouwen waren respectievelijk 75, 79 en 74 jaar oud wanneer ze overleden.

Page 121: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

115

genoteerd, ondanks hun nog vrij jonge leeftijd (46 en 56 jaar). Het is niet duidelijk of zij

effectief geen beroep hadden, of dat het beroep gewoon niet genoteerd werd.

6.8. Besluit

In dit hoofdstuk werd duidelijk dat de bevoegdheden van vroedvrouwen zich verder

uitstrekten dan het bijstaan van kraamvrouwen tijdens de bevalling, alleen. De vroedvrouw

was zowel een publiek ambtenaar, als een kerkelijk bemiddelaar, als een medisch beoefenaar.

Met de uitzondering van één vroedvrouw die aangesteld was door de stad in het

hospitaal, hadden alle besproken vroedvrouwen een zelfstandige praktijk op het platteland. In

hun beroepsuitoefening beperkten de vroedvrouwen zich waarschijnlijk niet tot de eigen

parochie, maar waren ze ook in buurgemeenten actief. Het zou interessant zijn om te kijken

over welke afstanden de vroedvrouwen zich verplaatsten in het uitoefenen van hun beroep.

Ondanks het harde werk en de onregelmatige uren die het vroedvrouwenambt

kenmerkten, werden vroedvrouwen over het algemeen weinig betaald. Daarover waren

verschillende auteurs het met elkaar eens. Uit financiële overwegingen konden vroedvrouwen

ervoor kiezen om een bijberoep uit te oefenen. Problematisch is dat in de gebruikte bronnen

enkel het hoofdberoep vermeld wordt, waardoor bijberoepen moeilijk te achterhalen zijn. Het

bestuderen van de huwelijks- en overlijdensakten van de kinderen van de vroedvrouwen kan

mogelijks meer informatie over de eventuele bijberoepen van de vroedvrouwen bieden,

aangezien soms het beroep van de ouders in deze akten vermeld werd. Een andere

mogelijkheid is het bekijken van de dekanale visitatieverslagen.

Drie vroedvrouwen volgden hun moeder op als vroedvrouw. Vier vroedvrouwen

hadden een zus die eveneens vroedvrouw was. Voor zover we weten had echter geen enkele

vroedvrouw, een dochter die vroedvrouw was. De bestudeerde vroedvrouwen lijken zich in

een overgangsfase te bevinden waarin het vroedvrouwenambt van een familiegebonden

beroep evolueerde naar een beroep dat openstond voor iedereen die een officiële opleiding

volgde.

Omdat de vroedvrouw door middel van haar functie zowel de sociale, de religieuze als

de medische orde kon beïnvloeden, begon men zich doorheen het Ancien Regime vanuit deze

kringen in haar ambt te interesseren. Geleidelijk werd ze door de kerkelijke, de burgerlijke en

medische overheid aan controle onderworpen. De vroedvrouw onderging tijdens het Ancien

Regime een drievoudige controle die in de loop van de 18e eeuw sterk toenam. Deze controle

Page 122: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

116

was vooral voelbaar in de steden. Vroedvrouwen op het platteland lijken langer een grotere

vrijheid te hebben gehad.

Het einde van de loopbaan ging bij 7 vrouwen gepaard met hun overlijden. 8 vrouwen

oefenden op het moment van overlijden een ander beroep uit. Vooral de beroepen van

landbouwster en spinster waren populair. De omschakeling naar beroepen die thuis werden

uitgeoefend, in plaats van op verplaatsing, lijkt vooral samengehangen te hebben met de hoge

leeftijd van de vrouwen. Bij 11 vrouwen werd geen beroep genoteerd in de overlijdensakten.

De oudere vrouwen hiervan waren mogelijks gepensioneerd op het moment van overlijden.

Andere mogelijke verklaringen zijn dat de vrouwen “zonder beroep” genoteerd werden,

hoewel ze misschien het beroep van hun echtgenoot verderzetten, of de afwezigheid van een

beroep kan te wijten zijn aan een gebrekkige registratie in de bronnen.

Page 123: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

117

HOOFDSTUK 7: GENDER - VROEDVROUW VERSUS VROEDMAN EN GENEESHEER

De vroedvrouwen die ik in mijn scriptie onder de loep neem, leefden in een periode

gekenmerkt door verandering. Eeuwenlang een beroep dat vrouwen zichzelf en elkaar

aanleerden, evolueerde het vroedvrouwenambt op het einde van het Ancien Regime naar een

formeel aangeleerd beroep. Eveneens een belangrijke verschuiving die hier parallel mee loopt

is de zogenaamde “opkomst van de vroedman”. In de 17e en 18e eeuw zijn de man-

vrouwverhoudingen inzake de hulp bij de baring totaal veranderd. K. Velle spreekt over de

deprofessionalisering van de vroedvrouwen, terwijl de vroedmeesters de professionele lader

begonnen op te klimmen.390

De opkomst van het vroedvrouwenonderwijs enerzijds en het

terreinverlies van de vroedvrouwen anderzijds, lijkt een paradoxale evolutie. Op een moment

dat vroedvrouwen beter opgeleid werden, werd het exclusief vrouwelijk karakter van het

vroedkundig beroep doorbroken. Een overgang zo kenmerkend voor deze periode, kan niet

onbesproken blijven.

Ook binnen de cohorte van mijn onderzoek, bevindt zich één vroedman. Josephus

Bernardus Danneboom was al chirurgijn, toen hij in 1782, op 27-jarige leeftijd, besloot om de

cursus vroedkunde te volgen in de Oudburg.391

Binnen mijn onderzoek mag hij dan wel een

enkeling zijn, maar in realiteit maakt hij deel uit van een verschuiving die geheel West-

Europa in de vroegmoderne periode kenmerkt. In dit hoofdstuk wil ik deze transitie van

naderbij bekijken. Waarom kregen mannen in de vroegmoderne periode interesse in de

verloskunde, een domein dat traditioneel gemonopoliseerd werd door vrouwen? En sterker

nog, hoe zijn ze er in geslaagd dit monopolie te doorbreken?

De verloskunde, de zwangerschap en de baring golden tot de 16e eeuw als een zuiver

vrouwelijke aangelegenheid.392

390 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De verloskunde.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1998, p. 196.

Hulpverlening bij de bevalling was een zaak van vrouwen

391 SA Aalst, Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de verloskunde, 1782-1283”. Nr. 1419. 392 DUPUIS (H.M.), NAAKTGEBOREN (C.), NOORDAM (D.J.), KISTEMAKER (R.E.), eds. Een kind onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu, Amsterdam, Amsterdams historisch museum, 1987, p.14.

Page 124: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

118

voor vrouwen, volgens het principe van “gender-bonding”393: tot in de 18e eeuw was bijna

iedereen het erover eens dat vrouwen een “natuurlijke” autoriteit hadden over reproductieve

zaken omdat ze hun reproductieve kennis ontleenden aan hun eigen persoonlijke, lichamelijke

ervaring.394 Met andere woorden: vroedvrouwen verkregen hun autoriteit door hun ervaring

als moeders. De epistemologische positie van de vroedvrouw was gebaseerd op handenarbeid

en het subjectieve gevoel of de sympathieke verbondenheid, als vrouw, met andere

vrouwen.395

Mannen werden angstvallig geweerd uit de kraamkamer omdat men geloofde dat zij

ongeluk brachten voor de kraamvrouw en het kind

396 en omdat ze werden gezien als

incapabel om te beschikken en te spreken over een kennis die gebaseerd was op vrouwelijke

ervaring.397 Baren werd gezien als een vrouwenzaak, met het gevolg dat verloskunde in de

ogen van de doorgaans mannelijke medici geen wetenschap kon zijn.398 Medische werken en

literatuur tot in de 17e eeuw beschreven zwangerschap en baren als mysterieuze

gebeurtenissen, afgescheiden van mannen en alleen volledig te begrijpen door vrouwen die

zelf bevallen waren.399

Bevallen werd dus gezien als onderdeel van een vrouwelijke, private

sfeer.

In verschillende opzichten echter werd in de sfeer van bevallen én door de vroedvrouw

de veronderstelde scheiding tussen een mannelijke publieke sfeer en een vrouwelijke private

sfeer doorbroken, of alleszins vertroebeld: enerzijds binnen de kraamkamer, anderzijds wat

betreft de publieke functies van de vroedvrouw.

Eenmaal de weeën begonnen tot wanneer de kraamvrouw opnieuw verscheen in het

normale leven, was de baringstijd van vrouwen een speciale tijd die ze deelden met andere

vrouwen: de vroedvrouw en vriendinnen. Hoewel dit gebeuren zich afspeelde binnenshuis,

was de 17e-eeuwse kraamkamer, waar de geboorte plaats had, niet equivalent aan, maar eerder

in tegenstelling met, het familiale en intieme leven, aldus Cody. Terwijl de echtgenoot en de

kinderen grotendeels verbannen werden uit deze ruimte en seksuele activiteit verboden was

393 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 1998, p. 214. 394 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction: from midwife’s alternative Public Sphere to the Public Spectacle of Man Midwifery.” In: Eighteenth-century Studies. 32 (1999), 2, p.479. 395 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. Sex, science, and the conception of eighteenth-century Britons. Oxford, Oxford university press, 2005, pp.35-36. 396 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, p.23. 397 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.481. 398 DUPUIS (H.M.), NAAKTGEBOREN (C.), NOORDAM (D.J.), KISTEMAKER (R.E.), eds. op.cit., p.13. 399 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation, p.31.

Page 125: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

119

tijdens deze periode, leefden vrouwen tijdelijk samen, gescheiden van mannen. De

deelnemers in deze ruimte namen afstand van hun socio-economische status en werden enkel

toegelaten op basis van hun geslacht. Vroedvrouwen waren gewone mensen zonder titel,

ondergeschikt aan de elite buiten de kraamkamer, maar eenmaal tijdens de bevalling, verlieten

vrouwen deze hiërarchie. De hoofdvroedvrouw leidde de bevalling, maar zij en de andere

vrouwen werkten samen en converseerden los van hun sociale status. Net zoals mannen van

alle klassen met elkaar discussieerden over politiek en cultuur, deden vrouwen dit in de

kraamkamer waarbinnen ze spraken over allerlei soorten zaken.400 Bevallen bood vrouwen

dus de mogelijkheid om zaken te bespreken die anders voor mannen waren voorbehouden:

publieke aangelegenheden. Bovendien werd in de kraamkamer de hiërarchie tussen de

verschillende vrouwen achterwege gelaten: ze traden met elkaar in contact als vrouwen. In de

kraamkamer onderging ook de verhouding tussen man en vrouw een verschuiving: het

huwelijk was een contract van ongelijkheid. Op haar huwelijk beloofde de vrouw om haar

echtgenoot “te gehoorzamen en te dienen”. Gehoorzaamheid van de vrouw was een

normatieve waarde, en bijgevolg een belangrijke ideologische bron van macht voor de

echtgenoot. Volgens de wet bezat de echtgenoot de aardse goederen, de arbeid en de vruchten

ervan, en de seksualiteit van zijn vrouw. De bedoeling van de afgesloten kraamkamer was om

de fysieke arbeid en de seksuele diensten van een vrouw weg te houden van haar echtgenoot.

Met andere woorden de ceremonie van de geboorte keerde het normale patroon van

huwelijksrelaties om. De lichamelijke energie en seksualiteit behoorde, gedurende een maand

ongeveer, de vrouw zelf toe. Wat het huwelijk haar had ontnomen, gaf de geboorte haar

tijdelijk terug. De vrouwelijke collectiviteit draaide de huwelijksrelatie van het individuele

mannelijke bezit om.401

We stellen dus vast dat de kraamkamer een ruimte is waarin de hiërarchie tussen de

klassen, tussen echtgenotes en echtgenoten en de scheiding publiek en privaat vervaagde.

Maar ook de vroedvrouw zelf kan gezien worden als een brug tussen publiek en privaat: naast

haar belangrijke rol in de kraamkamer, strekten de bevoegdheden van de vroedvrouwen zich

ook uit in de publieke sfeer. Ze moesten illegitieme geboorten aangeven en de moeder

gedurende de bevalling ondervragen om de identiteit van de vader te weten te komen. Dit

bracht vroedvrouwen in de publiek sfeer, want hun getuigenis hielp magistraten om orders

tegen de vader uit te vaardigen en was cruciaal als de moeder gestorven was tijdens de

400 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.480. 401 WILSON (A.). The making of Man-midwifery. Childbirth in England 1660-1770. Londen, University College, 1995, p.29.

Page 126: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

120

geboorte.402 Hoe kan verklaard worden dat vroedvrouwen werden ingezet in het behoud van

de publieke orde, een functie die normaliter voorbehouden was voor mannen? In de

vroegmoderne periode geloofde men dat vrouwen fundamenteel anders waren dan mannen, en

dat hun ervaringen ontoegankelijk waren voor mannelijke autoriteiten. Bijgevolg vereiste de

17e-eeuwse patriarchale wereld de alternatieve autoriteit van de vroedvrouwen om op te

treden in het belang van de gemeenschap. Vroedvrouwen hadden vitale rollen te vervullen

binnen de familie en de gemeenschap in zijn geheel, maar hun vaardigheid om seksuele en

reproductieve zaken te leiden, vereiste ook dat hen enige vrijheid werd gegeven los van

bemoeienissen van de gemeenschap, de staat en mannen. Vrouwelijke vroedvrouwen hadden

een autoriteit die hen ietwat losmaakte van de patriarchale hiërarchie wanneer ze moeders en

ander vrouwen bijstonden om bevalling en geboorte te begeleiden. Zij – en niet mannen –

hadden deze speciale autoriteit zolang de veronderstelling bleef bestaan dat kennis van het

lichaam en de geboorte afgeleid werd van gevoel en genderervaringen.403

In de situatie die ik hierboven besproken heb, kwam stilaan verandering doorheen de

vroegmoderne periode. Tot in de 16e eeuw dachten geneesheren en chirurgijns er niet over om

zich in te laten met zwangerschap en bevallen, maar hierin kwam echter verandering vanaf de

late 16e eeuw. Geleidelijk kregen ook mannen toegang tot het domein van de verloskunde. De

vernieuwing beperkte zich aanvankelijk tot sporadische gevallen. Enkele dames uit de hoge

adel lieten een vertrouwde chirurgijn komen om hen te helpen bij hun bevalling. Maar in de

loop van de 17e eeuw zag men vaker vroedmeesters optreden, ook bij andere bevolkings-

klassen.

De mannelijke verloskundige had aanvankelijk met heel wat tegenkanting af te

rekenen. Allereerst was zijn aanwezigheid bij het kraambed in strijd met de goede zeden. Een

barende vrouw mocht immers niet door een man bekeken en betast worden. Bovendien joeg

de chirurgijn iedereen de stuipen op het lijf wanneer hij zijn werktuigen bovenhaalde, met

name haken en tangen. Een niet te verwaarlozen tegenstander was bovendien de aanstaande

vader, die jaloers over zijn echtgenote waakte.404

402 CAPP (B.). When Gossips meet. Women, familiy and Neigbourhood in Early Modern England. Oxford, Oxford University Press, 2003, pp. 301-304.

Het aantal mannelijke verloskundigen bleef

evenwel tot het midden van de 18e eeuw beperkt. Daarna was er echter sprake van een

duidelijke toename, terwijl er ook een verschuiving optrad in de beroepspraktijk van

403 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. p.45. 404 OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, pp.75-77.

Page 127: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

121

vroedmeesters, die zich minder dan voorheen beperkten tot alleen de gecompliceerde

bevallingen. De 18e-eeuwse vroedmeester werd een geduchte concurrent van de

vroedvrouw.405

Rond 1800 was de verloskunde een normaal onderdeel van de praktijk van de “general

practitioner” geworden en was de alleenheerschappij van de vroedvrouwen volstrekt

doorbroken.

406 Deze evolutie deed zich sneller voor in de stedelijke gemeenschappen. Op het

platteland bleef men langer zweren bij de traditionele vroedvrouw. De afwijzing van de

vroedmeester was daar niet alleen gegrond op heersende moraal, maar ook op de verwerping

van wat nieuw en stads was.407

Dit kan mogelijks verklaren waarom het aantal mannen in

mijn onderzoek zo klein is: de vroedvrouwen die ik bestudeer komen vooral uit

plattelandsgemeenten. Bovendien is mijn onderzoek beperkt tot de vroedvrouwen,

ingeschreven gedurende één jaar. Door het ontbreken van namen uit andere inschrijvingsjaren

is het dus moeilijk om uit te maken of de situatie in 1782 in het Land van Aalst representatief

is voor de rest van de Nederlanden in dezelfde periode.

Hoe kan nu de opkomst van vroedmannen, ten nadele van vroedvrouwen verklaard

worden? Wat hadden de mannelijke verloskundigen dat de vroedvrouwen niet hadden?

Ten eerste hadden mannen de mogelijkheid om zich te verenigen in gilden, zoals de

Collegia Medica die ik reeds besproken heb. Deze genootschappen zorgden voor een

degelijke opleiding en controle over de leden, maar waren niet toegankelijk voor vrouwen.408

Bovendien, omdat vroedvrouwen naast hun werk buitenshuis ook nog een eigen huishouden

hadden, was het moeilijk om met andere vroedvrouwen samen te werken, bijvoorbeeld om

een beroepsorganisatie van de grond te krijgen. Een dergelijke organisatie werd pas aan het

einde van de 19e eeuw opgericht.409

Daarnaast wordt de uitvinding van de verlostang in de 18e eeuw als een

doorslaggevende factor beschouwd. Met deze tang kon een moeilijke bevalling tot een goed

einde gebracht worden waardoor de overlevingskansen van moeder én kind aanzienlijk

toenamen. Aangezien het vroedvrouwen nog steeds verboden was om instrumenten te

405 NIEUWENHUIS (T.). Vroedmeesters, vroedvrouwen en verloskunde in Amsterdam 1746-1805. Amsterdam, Het spinhuis, 1995, p.20. 406 NIEUWENHUIS (T.). op.cit., p.82. 407 OSTE (M.). op.cit., pp.75-77. 408 REUSENS (E.). op.cit., p.26. 409 VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, p.149.

Page 128: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

122

gebruiken, werden ze van deze belangrijke ontwikkeling onthouden.410 De beslissing dat

vrouwen het gebruik van instrumenten niet mochten aanleren kwam grotendeels voort uit de

overtuiging dat vrouwen niet gemaakt waren, in wezen, voor de “harde wereld” van de

medische wetenschap. De medicalisering, die zijn aanvang nam op het einde van de 18e eeuw,

had niet alleen het menselijk lichaam ontleed, maar ook de menselijke aard. Vrouwen en

mannen werden verschillende kwaliteiten aangemeten die het best overeenkwamen – volgens

de denkers van die tijd – met verschillende sectoren. Vrouwen kregen een familiale en

huishoudelijke rol toebedeeld omdat het in hun aard zou liggen om zorgend te zijn en de

kinderen op te voeden. Zij werden gezien als emotioneel, zachtaardig en helemaal niet

capabel om een wetenschappelijke studie te beoefenen. Mannen daarentegen moesten zich

gedragen als de “kostwinner” en buitenshuis arbeid verrichten om het gezin te kunnen

onderhouden. Vrouwen werden ronduit te dom geacht om zich zaken zoals geneeskunde

eigen te maken.411 Het feit dat enkel mannen instrumenten mochten gebruiken, wil niet

zeggen dat alle mannen hier even vaardig in waren.412 Omgekeerd zijn er ook gevallen

bekend van vrouwen die zonder enig probleem instrumenten gebruikten bij de door hen

begeleide bevallingen. Vooral in gemeenten waar vroedvrouwen de enige hulp waren voor

vrouwen in het kraambed, kwam dit voor. 413

Een andere traditionele verklaring voor de dalende populariteit van vroedvrouwen is

het fenomeen van de modetrend. E. Reussens stelt dat vrouwen uit de hogere klassen, parallel

met de toename van hun geletterdheid, bewust gingen kiezen voor een geschoolde

verloskundige aan hun kraambed in plaats van een vaak ongeschoolde arme vroedvrouw.

414

Het beeld van de ongeschoolde, arme vroedvrouw strookt niet volledig met mijn

onderzoeksgroep. Alle 31 geselecteerde vrouwelijke vroedvrouwen hebben een opleiding

gevolgd en waren dus geschoold, al was, zoals we gezien hebben, minstens één derde van de

vrouwen ongeletterd. Loudon verklaart de keuze van vrouwen uit de hogere klassen voor een

mannelijke verloskundige door het feit dat rijke vrouwen zich wilden onderscheiden van de

lagere klassen.415

410 REUSENS (E.). op.cit., pp.26-27.

Ook in dit beroep, als in vele andere beroepssectoren, kregen mannen

meestal een hogere vergoeding dan vrouwen. Het oproepen van een vroedman in plaats van

411 REUSENS (E.). op.cit., p.30. 412 DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, pp. 10-12. 413VANTHIENEN (A.). Vroedvrouwen, het oudste beroep ter wereld? In: <http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/ factsheets/nr45.pdf>, geraadpleegd op 21.04.2009, p.6. 414 REUSENS (E.). op.cit., pp.26-27. 415 LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, pp.191-192.

Page 129: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

123

een vroedvrouw werd dus een symbool van prestige en rijkdom. Bovendien door de groeiende

welvaart in deze periode, waren meer mensen in staat om vroedmannen te betalen.416

Vanaf de 1960’s namen veel vrouwenhistorici de verklaring naar voor gebracht door

Elisabeth Nihell over: mannelijke verloskundigen denigreerden vroedvrouwen, waardoor

vroedvrouwen hun betrouwbaarheid verloren.

Vroedmeesters werden dus een consumptieproduct.

417 Men verweet vroedvrouwen van

buitensporige gebruiken van instrumenten en elke fout die ze maakten werd aangewend om

hun onkunde aan te tonen.418 Over het algemeen waren geneesheren en vroedmeesters van

mening dat vroedvrouwen zich niet goed van hun taak kweten. Vroedvrouwen bezaten een

gering verantwoordelijkheidsgevoel, roddelden, liepen tijdens bevallingen weg of vielen in

slaap. Ook zouden ze een losbandig leven leiden.419 Hierbij wil ik twee opmerkingen maken.

Enerzijds dat mannelijke medici zich vooral baseerden op enkele opmerkelijke feiten, de

meest grove fouten die de aandacht van tijdgenoten trokken. Het is echter onterecht om deze

fouten te gaan veralgemenen. Hoeveel geslaagde natuurlijke bevallingen zijn onbekend

gebleven, naast de meermaals onder de aandacht gebrachte mislukte bevallingen?420 Ten

tweede, waren de verwijten van mannelijke medici vooral gericht op ongeschoolde

vroedvrouwen.421

Men probeerde de houding ten opzichte van vroedvrouwen om te buigen door

negatieve uitlatingen in pers en literatuur. Tegelijkertijd verdwenen zwangerschap en bevallen

uit de typisch vrouwelijke sfeer, waar ze altijd toe behoord hadden. In de 18e eeuw werd

reproductie voorgesteld als een kennisgebied dat open stond voor iedereen, en bereikbaar was

via “rationeel-kritische” middelen in plaats van persoonlijke ervaring. Vooruitgang in de

medische kennis en technologische verbeteringen, zowel toegankelijk voor vrouwen en

mannen (vooral mannen), veranderde de autoriteit over reproductieve kwesties omdat deze

“objectieve” verbeteringen iedereen toelieten, los van hun geslacht, om tot de waarheid over

zwangerschap te komen.

422

416 DONNISON (J.). op.cit., p.22.

Vroedmannen vergrootten hun autoriteit door de ooit geheime

kennis die vooral tot de private wereld van vrouwen behoorde om te zetten naar onderwerpen

geschikt voor publieke discussies. Tegen de vroege 1800’s hadden deze mannen een

algemeen aanvaarde autoriteit over alle aspecten gerelateerd aan seks en reproductie, omdat

417 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.478. 418 REUSENS (E.). op.cit., p.29. 419 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p.14. 420 GÉLIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), p. 929. 421 SHORTER (E.). A History of Women’s Bodies. Harmondsworth, Penguin Books, 1984, pp.39-40. 422 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.483.

Page 130: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

124

ze niet alleen claimden om de geheime wereld van de reproductie te ontsluimeren, maar de

mogelijkheden ervan ook te verbeteren.423

Parallel met de negatieve houding ten opzichte van vroedvrouwen, probeerden

mannelijke verloskundigen zichzelf in een gunstig daglicht te plaatsen. De obstetricus plaatste

zichzelf in de publieke schijnwerpers via pers, nieuws en advertenties.

424 Daarbij presenteerde

de vroedman zichzelf als een mens in staat om de grenzen tussen publiek en privaat te

overschrijden. In de publieke sfeer benadrukte hij zijn onpartijdige wetenschappelijke rede,

maar in de private sfeer – althans zo adverteerde hij het in de publieke sfeer – was de

vroedman een ander wezen: sympathiek, respectvol voor zijn vrouwelijke patiënten, en zelfs

bereid om de geheimen van vrouwen te verzwijgen voor hun echtgenoten en vaders. De

vroedman won ook mannen aan zijn kant, door volledig te participeren in de publieke wereld

van koffiehuizen, politiek en lezingen, waarbij hij zichzelf tegelijkertijd portretteerde als een

man met emotionele inzichten en kracht.425 Tegen de 1760’s exploiteerden vroedmannen de

hybride natuur van hun beroep. Enerzijds presenteerden ze zichzelf als heroïsch,

levensreddend, sterk en intellectueel, anderzijds als bijna vrouwelijk in hun empathie voor

vrouwen en in hun persoonlijke gevoeligheid voor moeders, kinderen en de intieme,

huiselijke sfeer.426

Vroedmannen en mannen van de wetenschap slaagden er ook in het reproductieve

lichaam te veroveren door hun rationele afstand en onverschilligheid van reproductieve

objecten te claimen

427

423 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. p.10.

: vrouwen werden voorgesteld als ongeschikt voor objectieve gedachten

omwille van hun irrationaliteit als gevolg van hun meer delicate neuranatomie. Dit

ondermijnde de traditionele epistemologische rechtvaardiging van vroedvrouwen en het feit

dat ze publieke en legale autoriteit hadden in reproductieve zaken: vrouwen voelden meer,

maar, volgens de mannelijke verloskundigen, incorrect. Mannelijke medici argumenteerden

dat vrouwelijke vroedvrouwen fouten maakten omdat hun passies en hun valse gevoelens

over andere vrouwen hen wegleidden van de waarheid en dat ze daarom niet geschikt waren

om op te treden als getuigen in rechtzaken. 18e-eeuwse vrouwen werden duidelijk

geconstrueerd als meer emotioneel dan rationeel. Vrouwen werden geleid door irrationele

gevoeligheid eerder dan door de rede. Hun subjectieve investering in zwangerschap

diskwalificeerde hen om tot de waarheid te komen, maar mannen konden een objectieve

424 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.483. 425 FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction.” p.489. 426 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. pp.11-12. 427 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. p.15.

Page 131: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

125

afstand bewaren en waren daarom beter geschikt.428

In het negatieve oordeel van vroedmeesters over vroedvrouwen kunnen we een

vooroordeel vinden over de geestelijke capaciteiten van vrouwen.

Mannen hadden dus het privilege om

zich te bewegen in de publieke en private sfeer, terwijl vrouwen de toegang in de publieke

sfeer werd ontzegd en zelfs hun positie in de private sfeer werd bedreigd.

429 Dit brengt ons bij het

volgende voordeel van mannelijke verloskundigen op vrouwen: het onderwijs. Mannelijke

verloskundigen hadden het monopolie over theoretisch onderwijs. Tot dan had de autoriteit

van vroedvrouwen gelegen in hun praktische kennis en ervaring, maar deze werden aangetast

doordat een formele opleiding tot de vereisten begon te behoren. 430 Interessant is dat

stadsbestuurders geen vroedvrouwen aanstelden om andere vrouwen theoretisch te

onderrichten en te examineren. Hiermee werd vroedvrouwen een belangrijke machtsbron

ontnomen, namelijk het zelfbestuur over hun beroep en de monopolisering van specialistische

kennis. Medici en vroedmeesters eigenden zich de rol van onderwijzer toe.431 Het was dus

veel moeilijker voor vrouwen om de noodzakelijke anatomische kennis te verwerven voor een

goede praktijk. De beteropgeleide vroedvrouwen bestudeerden anatomie en zagen dissecties,

maar zelfs zij konden niet dezelfde mogelijkheden genieten als mannen. Mannen konden naar

het buitenland gaan om lessen te volgen en hadden toegang tot universiteiten. Voor vrouwen

was dit onmogelijk. Bovendien waren de opleidingsmogelijkheden voor vrouwen inferieur

aan die van mannen. Grammaticascholen en universiteiten waren enkel toegankelijk voor

jongens, en liefdadigheidsscholen voor meisjes waren erop gericht om hen voor te bereiden

op de meest bescheiden beroepen. Private kostscholen voor meisjes boden enkel een

oppervlakkige scholing, vooral gericht op naaien, koken en “verwezenlijkingen”. Het is dus

niet verwonderlijk dat vroedvrouwen minder medische kennis hadden want veel medische

werken waren nog steeds geschreven in het Latijn.432 Bovendien kregen vrouwen vaak een

aparte opleiding van mannelijke studenten in de vroedkundescholen. Het was niet zo zwaar,

exclusief voor vrouwen en bereidde hen in mindere mate voor.433

428 FORMAN CODY (L.). Birthing the nation. p.149.

Samenhangend hiermee is

het feit dat mannen de medische literatuur (waaronder handboeken in de verloskunde)

domineerden. Men creëerde een klimaat waarin literaire pogingen van vrouwen werden

429 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p.138. 430 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp.101-102. 431 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p.142. 432 DONNISON (J.). op.cit., pp.17-18. 433 ORTIZ (T.). “From hegemony to subordination: midwives in early modern Spain.” In: MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. Londen, Routledge, p. 101.

Page 132: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

126

ontmoedigd. Bijgevolg slaagden enkel uitzonderlijke vroedvrouwen erin om te schrijven voor

hun medebeoefenaars.434

Mannelijke medici en verloskundigen werden ook gesteund vanuit de overheid. Zoals

we gezien hebben, zorgde de wet van 1818 voor een duidelijke verdeling van de medische

beroepen. Voor vroedvrouwen betekende dit een beperking tot natuurlijke bevallingen.

Hoewel dit op zich niet zoveel verschilde van de sporadische regelgeving in de voorbije

eeuwen, stonden er vanaf nu straffen op onwettelijke handelingen. De positie van

vroedvrouwen kwam dus danig onder vuur te staan, niet alleen vanuit de medische wereld,

maar ook vanuit de overheid.

435 Geneesheren en vroedmeesters bepaalden in samenwerking

met het stadsbestuur het doen en laten van vroedvrouwen. Ze bakenden het terrein van

vroedvrouwen af en daarmee hun eigen terrein.436 Geschoolde vroedvrouwen (in tegenstelling

tot ongeschoolde!) werden wel als deskundige erkend, maar tegelijk werden ze ondergeschikt

gemaakt aan de medici en vroedmeesters. De prijs voor erkenning en bescherming was, met

andere woorden, ondergeschiktheid en inperking van hun terrein.437

De keuze voor een vroedman was de keuze van de kraamvrouwen zelf. Waarom de

gewoonte veranderde en ze plots voor een man kozen in plaats van voor een vrouw is moeilijk

te zeggen. Het voert ons terug naar het geheime terrein van de houdingen van vrouwen ten

opzichte van geboorte. Natuurlijk missen we de basisinformatie over de redenen waarom

mannen aanvaard werden als kraambegeleiders in de 18e eeuw, maar ook over de aantallen en

de status van kraamvrouwen die hetzij door een vroedvrouw, hetzij door een vroedman

werden bijgestaan, en welke chronologische en geografische verschillen een rol speelden,

hebben we geen informatie.

438

Er kan dus een volledige waslijst gegeven worden met voordelen die de mannelijke

verloskundigen hadden op de vroedvrouwen. Een vraag die we ons evenwel kunnen stellen is

waarom mannen plots interesse gaan tonen in een domein dat altijd in handen was van

vrouwen, en dat om die reden aanvankelijk zelfs als niet-wetenschappelijk werd beschouwd.

De verklaring die in de literatuur naar voor komt is dat vroedkunde voor jonge chirurgijns en

mannelijke leerling-verloskundigen vooral aantrekkelijk was omdat het mogelijkheden bood

434 DONNISON (J.). op.cit., pp.17-18. 435 REUSENS (E.). op.cit., p.29. 436 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp.101-102. 437 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p.70. 438 LOUDON (I.). op.cit., pp. 170-171.

Page 133: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

127

voor de geneeskunde zelf. Eenmaal ze werden toegelaten in de kraamkamer, kon de vroedman

geneesheer worden van de hele familie.439

Hoe vroedvrouwen zelf omgingen met het doorbreken van hun monopolie, is niet

duidelijk. In de literatuur worden ze vaak voorgesteld als passieve vrouwen, die de

veranderingen ondergingen zonder zich er (te kunnen) tegen verzetten. Het zou interessant

zijn om te bekijken of vrouwen zich inderdaad probleemloos inschakelden in hun nieuwe rol

van “simple auxiliaire du médecin” in plaats van “vakkundige”

440

of zich hier actief tegen

verzetten. Daarbij is het noodzakelijk niet alle vroedvrouwen over dezelfde kam te scheren.

Waarschijnlijk gingen verschillende vrouwen op een verschillende manier om met de

veranderende beroepssituatie.

We kunnen ons de vraag stellen welke impact de “concurrentiestrijd” tussen

vroedvrouwen en vroedmannen had op het leven van de onderzochte vroedvrouwen. Wonend

in kleine plattelandsdorpjes, waar de traditie nog sterker was dan in de stad, was de vraag naar

(en het aanbod aan) mannelijke verloskundige mogelijks minder groot. In dat geval zouden

we de cohorte van 31 vroedvrouwen en 1 vroedmeester, als representatief kunnen

beschouwen voor het Vlaamse platteland in deze periode. In de kleine dorpsgemeenschappen,

waar iedereen elkaar kende, bleef de vroedvrouw waarschijnlijk langer het vertrouwen

genieten van de kraamvrouwen. Wellicht ontstond er een vertrouwensband wanneer een

vrouw meermaals door dezelfde vroedvrouw werd verlost, waardoor men niet gauw voor een

andere verloskundige koos. Bovendien waren de vroedvrouwen die in mijn onderzoek

centraal staan, allemaal opgeleid. Mogelijks hadden de traditionele ongeschoolde

vroedvrouwen sterker onder de opkomst van de mannelijke verloskundige te lijden.

In de loop van de 19e eeuw vonden belangrijke ontwikkelingen plaats binnen de

verloskunde – de medische kennis over zwangerschap en bevalling nam toe, het voorkomen

van de kraamkoorts kende een enorme verbetering, de keizersnede werd geoptimaliseerd. Al

deze ontwikkelingen behoorden echter tot het domein van de arts. Vroedvrouwen werden

verder uitgesloten op alle vlakken waardoor de slechte waardering van het vroedvrouwenambt

toenam. Pas in het begin van de 20e eeuw zou men deze onderwaardering, die sinds de 17e

eeuw gegroeid was, trachten te keren.441

439 DONNISON (J.). op.cit., p.23.

440 THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen” p. 216. 441 REUSENS (E.). op.cit., pp.30-31.

Page 134: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

128

HOOFDSTUK 8: BEELDVORMING OVER VROEDVROUWEN IN DE VROEGMODERNE PERIODE

In een laatste hoofdstuk zal ik ingaan op de maatschappelijke positie van de

vroedkunde en de beoefenaarsters ervan in de vroegmoderne periode. Werd het

vroedvrouwenambt beschouwd als een eerloos beroep, of genoten vroedvrouwen aanzien

binnen de gemeenschap? Hierbij aansluitend wil ik een korte schets geven van wat begrepen

werd onder een geschikte vroedvrouw. Wie kon vroedvrouw worden? Aan welke eisen moest

een vroedvrouw voldoen om aan het beeld van de ideale vroedvrouw te beantwoorden?

8.1. Maatschappelijke status van het vroedvrouwenberoep

Volgens Frijhoff wordt de maatschappelijke status van een beroep bepaald door

diverse, evoluerende elementen. Hij onderscheidt daarbij vier factoren: (1) De plaats op de

sociale stratificatieschaal van de beoefenaars van het beroep. Deze plaats wordt bepaald door

de maatschappelijke herkomst, familierelaties, het huwelijkspatroon en het leefmilieu. (2) De

plaats op de opleidingsschaal. Wat is de maatschappelijke waarde van de opleiding en in

welke mate impliceert de opleiding een inhoudelijke kennis of technische bekwaamheid? (3)

De plaats op de inkomensschaal: hoeveel kon men met het beroep verdienen? En (4) de plaats

op de beroepsprestigeschaal: waardering van het beroep.442

Hoe zit het nu met de maatschappelijke status van het vroedvrouwenambt? Om hier

enigszins inzicht in te krijgen, wil ik bovenstaand schema toepassen op vroedvrouwen.

8.1.1. De plaats op de sociale stratificatieschaal

Een van de belangrijkste indicatoren van de maatschappelijke status is de

maatschappelijke herkomst: niet alleen de beroepsgroep van de vader, maar meer in het

algemeen de groep waartoe iemand behoort en het milieu waarin de familie zich beweegt,

bepalen het aanzien van personen.443

442 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis…Over de maatschappelijke status van geneeskundigen tijdens de republiek.” In: Tijdschrift van geschiedenis. 1983 (3), pp.383-384.

In hoofdstuk 5 heb ik het beroep van de ouders, broers

443 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis” pp.389-392.

Page 135: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

129

en zussen, de echtgenoten en het voorafgaande beroep van de vroedvrouwen onderzocht. Ik

ben tot de vaststelling gekomen dat de mannelijke familieleden vooral tewerkgesteld waren in

de primaire sector. Het ging daarbij vooral om landbouwers, landmannen en dagloners. Bij de

vrouwelijke gezinsleden was de meerderheid actief in de nijverheidssector, vooral als

spinsters. Een groot deel van de vroedvrouwen was bovendien ongeletterd. Deze

vaststellingen hebben mij ertoe gebracht te concluderen dat de vroedvrouwen vooral

afkomstig waren uit de lagere sociale milieus. Wanneer we de maatschappelijke herkomst van

de vroedvrouwen vertalen naar hun maatschappelijke status, was die status bijgevolg gering.

Samenhangend met de maatschappelijke herkomst, is de sociale mobiliteit van

mensen. In zijn onderzoek naar de maatschappelijke status van artsen tijdens de republiek,

stelde Frijhoff vast dat het artsenberoep gekenmerkt werd door een grote beroepsmobiliteit

naar sociaal vergelijkbare functies, maar ook naar lokaal bereikbare ambten, en van zodra het

financieel haalbaar was, naar de rentenierende sector. Zijn onderzoeksgroep had een

gemiddelde beroepspraktijk van 15,7 jaar.444

Mijn onderzoek naar het einde van de loopbaan

van de vroedvrouwen heeft echter aangetoond dat van beroepsmobiliteit bij vroedvrouwen

weinig sprake was. De meerderheid van de vrouwen bleef werken tot hun dood, zelfs tot op

zeer hoge leeftijd. Een vroedvrouwenpraktijk van meer dan 30 jaar was geen uitzondering!

Van rentenieren konden vroedvrouwen alleen maar dromen. Bovendien oefende geen van de

vroedvrouwen bij haar overlijden een sociaal hogere functie uit. De vroedvrouwen die niet

meer praktiseerden bij hun overlijden, waren allemaal actief als hetzij spinster, hetzij

landbouwster, hetzij herbergierster – laag gewaardeerde beroepen dus. Met andere woorden,

ook (het gebrek aan) sociale mobiliteit, droeg weinig bij tot de status van het vroedvrouwen-

beroep.

8.1.2. De plaats op de opleidingsschaal

Ik citeer Frijhoff: “Het prestigeverschil, voortvloeiend uit het opleidingsniveau, gaf in

de vroegmoderne samenleving aanleiding het ontstaan van een verticaal sociaal rangstelsel,

waarin de medici (als leden van de academische statusgroep) bovenaan stonden, de

vroedvrouwen helemaal onderaan”.445

444 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis” pp.389-392.

445 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis” p. 396.

Page 136: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

130

Met betrekking tot de opleiding van vroedvrouwen, zien we een dubbelzinnige

ontwikkeling. Enerzijds, zoals we gezien hebben in hoofdstuk 4, waren er duidelijke

aanzetten tot professionalisering: het vroedvrouwenonderwijs werd uitgebouwd. Een

opleiding die zowel theoretisch als praktisch onderricht veronderstelde, kreeg vorm op het

einde van het Ancien Regime. Bovendien werden toelatingscriteria opgesteld zodat niet

zomaar eender wie vroedvrouw kon worden. Toch leidde deze accumulatie van praktische en

theoretische kennis en sociale filtering niet tot de positieverhoging binnen het medisch

rangstelsel.446

We kunnen dus samenvatten dat, ondanks de kwaliteitsverbetering (in de opleiding)

van vroedvrouwen vanaf het einde van de 18e eeuw, vroedvrouwen onderaan bleven staan in

de medische hiërarchie.

Integendeel, hun werkterrein werd in dezelfde periode ingeperkt. Alleen de

probleemloze geboorten bleven het normale werkterrein van de vroedvrouw vormen. Zodra

instrumenteel ingrijpen was vereist ging de verantwoordelijkheid onmiddellijk over naar de

medische hiërarchie waaruit zij werd buitengesloten. De opkomst van de vroedman, die ik

besproken heb in voorgaand hoofdstuk, kan hier niet los van gezien worden.

8.1.3. De plaats op de inkomensschaal

Het vroedvrouwenberoep was verre van lucratief. Zeker de vroedvrouwen op het

platteland dienden hun inkomen aan te vullen met andere inkomstbronnen. Vaak resulteerde

dit in het aannemen van bijberoepen. In vergelijking met mannelijke medische beoefenaars

lag de vergoeding van vroedvrouwen beduidend lager.447

Met andere woorden, ook op basis

van de remuneratie van vroedvrouwen, was de maatschappelijke status van het beroep

beperkt.

8.1.4. De waardering van het beroep

Was het vroedvrouwenambt een beroep dat het ambiëren waard was? Bracht het

beroep respect en aanzien met zich mee of zocht men enkel zijn toevlucht in het beroep als het

niet anders kon?

446 FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis” pp.400-401. 447 Zie hoofdstuk 6, 6.3.

Page 137: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

131

Het leven van de vroedvrouw was geen pretje. Ze moest op elk uur van de dag en de

nacht beschikbaar zijn en bereid koude of hitte en slechte wegen te trotseren, om een vrouw

die haar hulp nodig had te gaan helpen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het beroep van

vroedvrouw niet al te populair was en dat de functie op het platteland niet in hoog aanzien

stond. 448

Vroedvrouwen kwamen door hun werkzaamheden in contact met afscheidingen van

het menselijk lichaam. Antropologen hebben gewezen op het feit dat in veel samenlevingen

producten van het menselijk lichaam, zoals urine, zaad en menstruatiebloed, getaboeïseerd

worden. Het zijn zaken die “niet op hun plaats” zijn, omdat ze niet meer tot de persoon, maar

ook niet geheel tot de omgeving behoren. Werk dat met afval, organische producten en

afscheidingen van het menselijk lichaam te maken heeft, wordt als onrein en besmettelijk

beschouwd.

Naast de harde werkomstandigheden waarmee vroedvrouwen geconfronteerd

werden, zagen veel vrouwen ook af van dit beroep wegens de slechte reputatie die het

vroedvrouwen-beroep had.

449 Vroedvrouwen werden bijgevolg vaak met misprijzen en weerzin bekeken,

omwille van de gevoeligheid ten aanzien van het bloed dat tijdens bevallingen vloeide en dat

als onrein werd opgevat.450 Dit idee werd versterkt door de houding van de Kerk, die tot in de

19e eeuw bleef vasthouden aan de reinigingsceremonie van de eerste kerkgang.451 Slechts

vrouwen zonder “eer” konden deze taboes overschrijden.452 De negatieve houding ten

opzichte van het vroedvrouwenambt wordt ook weerspiegeld in uitdrukkingen uit geschriften

van pastoors en regenten. Het is “een beroep dat slechts schande en armoede met zich

meebrengt”, “een ambt zonder aanzien, het laagste aller ambachten”, “het laatste aller

ambten”, dat men moest overlaten aan de arme vrouwen, die onderaan de maatschappelijke

ladder stonden en niets te verliezen hadden.453 Vroedvrouwen namen een ambivalente positie

in de samenleving in. Iedereen erkende het belang van de taak van het verlossen van vrouwen,

maar weinigen wilden de taak op zich nemen omwille van de eigen goede naam.454

Het vroedvrouwenberoep werd dus als weinig eervol beschouwd. Deze negatieve

houding had onvermijdelijk ook weerslag op de vroedvrouwen zelf, die vaak met wantrouwen

werden bejegend. Vroedvrouwen bij wie de bevallingen kort na mekaar uitgedraaid waren op

448 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering. Nijmegen, SUN, 1987, pp.174-175. 449 VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden, Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen Academic Pers, 1992, p.5. 450 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp.9-10. 451 GELIS (J.). De boom en de vrucht. pp.174-175. 452 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp.9-10. 453 GELIS (J.). De boom en de vrucht. pp.174-175. 454 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.174-175.

Page 138: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

132

doodgeboortes, werden met de nodige achterdocht bekeken. In een tijd waarin nog geen

rationele verklaring kon gegeven worden aan verschillende medische kwalen, werd de schuld

voor een doodgeboorte of een gehandicapt kind vaak in de schoenen geschoven van de

vroedvrouw. Bovendien was heel het ritueel van zwangerschap en geboorte van oudsher

omgeven door al dan niet heidense rituelen en nauw verbonden met duivelse hekserij.455

Indien een vroedvrouw een gehandicapt kind op de wereld hielp, werd zij er niet zelden van

beticht het gezonde kind te hebben meegegeven aan de duivel.456 Er zijn getuigenissen

bewaard van mensen die geloofden dat vroedvrouwen betrokken waren bij praktijken van

abortus en infanticide, die beiden geassocieerd werden met hekserij en magie. In

verschillende landen werden vroedvrouwen verplicht om een eed af te leggen waarin ze

verklaarden dat ze geen bijgelovige of verboden methoden zouden toepassen. “Wijze

vrouwen”, tovenaressen, vroedvrouwen en heksen vormden gescheiden categorieën in de

vroegmoderne periode, maar door velen werden ze allemaal over dezelfde kam geschoren.

Vrouwen die geneeskrachtige planten kenden waren kwetsbaar voor beschuldigingen van

tovenarij en hekserij. Vroedvrouwen waren in het bijzonder een makkelijk slachtoffer omdat

ze de kruiden kenden om fertiliteit te controleren en schade te veroorzaken.457 Ook in romans

en toneelstukken van tijdgenoten kwamen soms vroedvrouwen in stereotype hoedanigheden

voor. Ze werden geportretteerd als roddelaarsters van laag moreel karakter, maar ook als

moederlijke oude vrouwen. Ze eisten veel geld voor de begeleiding van ongehuwde barende

vrouwen, pleegden abortus of lieten ongewilde baby’s verdwijnen.458

Dit negatieve beeld van vroedvrouwen kan tot in de 20e eeuw in de literatuur worden

aangetroffen. De beweringen uit de 17e- en 18e eeuw werden immers vaak kritiekloos

overgenomen. Dit heeft wellicht te maken met een algemeen negatief beeld dat men in de 20e

eeuw had van de medische wetenschap en praktijk in vroegere tijden.

459

Tot nu toe stonden vroedvrouwen in een weinig positief daglicht. Nochtans was het

vroedvrouwschap niet allemaal kommer en kwel. De activiteiten van de vroedvrouw waren

niet alleen een bron van wantrouwen maar ook van vertrouwen en respect. De vroedvrouw

455 VANTHIENEN (A.). Vroedvrouwen, het oudste beroep ter wereld? In: <http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/ factsheets/nr45.pdf>, geraadpleegd op 21.04.2009, p.4. 456 VANTHIENEN (A.). op.cit., p.4. 457 RIDDLE (J.M.). Eve’s herbs. A history of Contraception and Abortion in the West. Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1997, pp. 133-137. 458 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., pp.9-10. 459 VAN DER BORG (H.A.). op.cit., p.135.

Page 139: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

133

had tijdens het Ancien Regime vaak een grote autoriteit binnen haar leefgemeenschap en ze

genoot het vertrouwen van vele vrouwen.

Bevallen was in deze periode een gevaarlijke onderneming. Daarom werd een goed

geïnformeerde en bezorgde vroedvrouw niet enkel opgeroepen om haar taken te vervullen,

maar ze werd vaak door de familie beschouwd als een vriend – iemand op wie ze kon steunen

in moeilijke momenten; iemand die hetzelfde meerdere malen had meegemaakt en meestal

zelf wist wat het was om te bevallen.460 Vroedvrouwen hielpen soms vrouwen bevallen die ze

zelf ter wereld hadden gebracht, wat wijst op het grote vertrouwen en de band die men had

met vroedvrouwen.461 “Vroedvrouw”, “wiezemoer” of “wijsvrouw”, uit al deze benamingen

blijkt het respect dat men voor haar koesterde.462 Ook naast bevallingen, in perioden van

stress, konden vrouwen vertrouwen leggen in hun vroedvrouw. De vroedvrouw was de dokter

en de vertrouweling van heel wat vroegmoderne vrouwen.463 Maar ook echtgenoten plaatsten

hun vertrouwen in de vroedvrouwen. Ze verwachtten van haar dat ze hun vrouw redde van het

gevaar waarin ze verkeerde, en dat ze hen na de verlossing wel geschapen en levensvatbare

kinderen toonde.464

Vroegmoderne vroedvrouwen verkregen eveneens status in hun gemeenschappen op

andere manieren dan het begeleiden van geboorten. Vroedvrouwen hadden ook

ondersteunende rollen in het oplossen van domestieke disputen, als genezers en adviseurs,

vooral in vrouwelijke gezondheidszaken. Vroedvrouwen konden een aanzienlijk krediet

verwerven bij de magistraten door hun werk als getuigen in zaken van huiselijk geweld,

verkrachting, seksueel wangedrag, incest, abortus en infanticide, en in hun rol van vrouwen

die moeders overtuigden om de namen van de vaders van hun bastaardkinderen uit te spreken.

Vroedvrouwen namen de rol aan van zowel getuige als vriend en adviseur van de familie.

465

De vroedvrouw werd dus vertrouwd door vele groepen – de stadsautoriteiten die haar

in dienst namen en reguleerden, de gerechtshoven aan wie ze bewijsmateriaal leverde, de

cliënten die ze hielp bevallen, hun vrienden en families.

466

460 GRAVES (R.). Born to Procreate. Women and Childbirth in France from the Middle Ages to the Eighteenth Century. New York, Lang, 2001, p. 67.

De functie van vroedvrouw

veronderstelde een grote toewijding, karakter en menselijk medeleven. Hoewel de motivaties

461 EVENDEN (D.). “Mothers and their midwives in seventeenth-century London”. In: MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. New York, Routledge, 2005, p. 13. 462 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.179-180. 463 LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, pp. 36-38. 464 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.179-180. 465 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. The task of healing. Medicine, religion and gender in England and the Netherlands, 1450-1800. Rotterdam, Erasmus Publishing, 1996, p. 295. 466 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. op.cit., p. 296.

Page 140: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

134

en persoonlijke ervaringen van vroedvrouwen en de gevoelens van de gewone mannen en

vrouwen ten opzichte van vroedvrouwen in grote mate verborgen blijven, moet er niet aan

getwijfeld worden dat de vroedvrouw vaak kon rekenen op een diepgeworteld vertrouwen van

de volksmassa.467

Samengenomen kunnen we concluderen dat de maatschappelijke status van het

vroedvrouwenambt en de beoefenaarsters ervan laag was. Vroedvrouwen werden vooral

gerekruteerd uit de lagere sociale klassen en ze, hoewel het opleidingsniveau toenam in de

loop van de 18e eeuw, stonden onderaan in de medische hiërarchie. Van beroepsmobiliteit

was bij vroedvrouwen geen sprake en hun inkomen was gering. Het vroedvrouwenberoep

werd beschouwd als het meest oneervolle, het “meest vuile beroep”.468

Dit wantrouwen werd

weerspiegeld in de houding ten opzichte van vroedvrouwen, die met de nodige achterdocht

bekeken werden. Desalniettemin nam de vroedvrouw vaak een centrale plaats in binnen de

eigen leefgemeenschap. Kraamvrouwen deden beroep op haar kunde bij de bevalling en

vonden er troost bij. Kerkelijke en wereldlijke overheden maakten gebruik van haar autoriteit

om te bemiddelen in religieuze en wereldlijke zaken. De positie van vroedvrouwen is dus op

zijn minst ambigue te noemen.

8.2. De “ideale” vroedvrouw

Een gemeenschap had steeds een bepaald beeld voor ogen van wat een geschikte

vroedvrouw was. Zowel de Kerk, burgerlijke overheden, medische instanties en de

kraamvrouwen zelf verwachtten dat een vroedvrouw aan bepaalde eisen voldeed. Wat waren

deze eisen? Wie kon vroedvrouw worden?

Voor de vrouwen die er gebruik van maakten, moest de vroedvrouw boven alles

“exact” zijn: de toekomstige moeder wou zeker weten dat wanneer het zover was, ze niet

alleen zou zijn en de vroedvrouw aanwezig zou zijn om haar te troosten en gerust te stellen.

De ijver, fijngevoeligheid, meelevendheid, liefdadigheid, voorzichtigheid, bekwaamheid en

het adres van de vroedvrouw waren de doorslaggevende kenmerken van wat een goede

467 ANTHONIS (G.). De vroedvrouw in drie Brabantse steden: Diest, Leuven en Mechelen, tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, pp. 105-106. 468 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), p. 932.

Page 141: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

135

vroedvrouw was voor de gemeenschap. Omdat het eveneens een afmattend beroep was,

omwille van de verplaatsingen en de nachtdiensten, verwachtte men ook bepaalde fysieke

kwaliteiten van een vroedvrouw.469 Zwaarlijvige vrouwen kwamen niet in aanmerking

wegens hun logheid en te dikke armen. Ze moest stevig gebouwd zijn, “potig”, “rap” en

“bevallig, zonder lichamelijk gebrek, en met lange soepele handen”.470 Om vroedvrouw te

kunnen worden moest men eveneens een zekere ervaring kunnen voorleggen: om

kraamvrouwen te kunnen bijstaan, werd van vroedvrouwen verwacht dat ze ook zelf kinderen

ter wereld hadden gebracht. Minstens eenmaal moeder geworden zijn was de basisvoorwaarde

om vroedvrouw te kunnen zijn en was een voldoende voorwaarde voor vrouwen op het

platteland. Want een vrouw die reeds zelf bevallen was, was geschikt om anderen te helpen

bevallen. Bij gebrek aan een moeder, kon ook een getrouwde vrouw zonder kind aanvaard

worden als vroedvrouw door de gemeenschap en de pastoor, voor wie het huwelijk een

garantie was van moraliteit en een goede uitoefening van het beroep.471 Naast de burgerlijke

staat, speelde ook de leeftijd een belangrijke rol. Om vroedvrouw te kunnen zijn, moest men

beschikbaar zijn op elk moment van de dag. Jonge meisjes waren vrij, maar wanneer ze

eenmaal zouden trouwen kon door hun eigen zwangerschappen en de zorg voor hun eigen

kinderen, niet altijd meer op hen gerekend worden. Men verkoos om die redenen vooral

vrouwen van 45 à 50 jaar. De kans was klein dat deze vrouwen nog kinderen zouden baren,

veel vrouwen waren op deze leeftijd al weduwe en hun kinderen waren meestal oud genoeg

om alleen te laten. Bovendien kon van deze vrouwen niet verwacht worden dat ze de

gemeente nog zouden verlaten en verhuizen.472 Soms echter was een gemeenschap die

gewend was op een dorpsvroedvrouw te kunnen rekenen, maar al te blij de diensten van een

vrouw die zich aanbood, te accepteren, wat haar toestand of leeftijd ook was, want nood

breekt wet. De vrouwen namen inderdaad een vroedvrouw die jong was en kinderen had voor

lief, op voorwaarde dat ze resoluut en zelfverzekerd optrad, maar “om niet ontsteld te raken

van de verschillende bevallingen”, moest die zelfverzekerdheid wel op ervaring berusten.

Alles hing af van het vertrouwen dat de dorpsvroedvrouw inboezemde, daaraan ontleende ze

haar rechten. Vertrouwen was het kernwoord, dat steeds uit de mond van de vrouwen te horen

was. Een goede vroedvrouw stelde de vrouwen op hun gemak. Ze wist te doen wat nodig was,

ze sprak troostende en bemoedigende woorden die de kraamvrouw tot steun waren.473

469 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 933.

470 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.171-173. 471 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 933-934. 472 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 934. 473 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.171-173.

Page 142: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

136

Voor de Kerk was het vooral het morele gedrag van de vroedvrouw dat essentieel was:

ze moest godvrezend zijn, discreet, van goede zeden, zich gepast gedragen en zich houden aan

de sacramenten.474 Vroedvrouwen moesten hun werk uitvoeren “op een christelijke en zo

vriendelijk mogelijke manier… wetend dat hun werk afhankelijk was van Gods hulp en

dienst, aangezien meer dan menselijke Wijsheid vereist was voor dit”.475 Een vroedvrouw

moest “deugdzaam, bescheiden, welbedacht, van goede zeden en geregeld gedrag” en

“ijverig, zachtmoedig en goedaardig” zijn.476

De burgerlijke en medische autoriteiten deelden deze houding ten opzichte van een

goede vroedvrouw. Statuten bepaald door municipale autoriteiten, vaak in samenwerking met

lokale mannelijke medici, reguleerden de vroedvrouwenpraktijk en creëerden de “ideale”

vroedvrouw niet enkel wat betreft haar vaardigheden, maar ook haar karakter. Ze moest van

hogere leeftijd zijn, respectabel, getrouwd of weduwe, kinderen hebben en inwoner van de

gemeente waarin ze werkte. Ze moest conformistisch zijn in religie, zeden en burgerschap.

477

De municipale autoriteiten hechtten meer waarde aan vrouwen van middelbare leeftijd omdat

deze betrouwbaarder werden beschouwd. Magistraten erkenden ook dat rijpere vrouwen in

staat waren om de vaardigheden te leren die vereist waren voor vroedkunde. Mogelijks omdat

ze standvastiger en bewuster waren dan jonge vrouwen. 478

Van Deventer (1651-1724) vermeldde ook de kwaliteiten waaraan een vroedmeester

moest beantwoorden. De vroedmeester mocht niet vloeken en hij moest de christelijke en

natuurlijke eerbaarheid ten opzichte van het vrouwelijk geslacht respecteren. Hij mocht

eveneens geen schaamte veroorzaken bij de kraamvrouw en de omstanders. De andere eisen

waren gelijk aan die van een vroedvrouw. Al valt het op dat Van Deventer voor zijn

beschrijving van de ideale vroedvrouw 15 pagina’s nodig heeft en slechts 4 voor de

beschrijving van de ideale vroedmeester.

479

Bovenstaand beeld van de oudere vroedvrouw, die meestal weduwe was en geen jonge

kinderen meer had om zorg voor te dragen, strookt niet met het profiel van de meeste

vroedvrouwen die ik in deze scriptie besproken heb. Opnieuw bevinden de onderzochte

vroedvrouwen zich in een overgangsfase. Parallel met de uitbouw van het vroedkundig

onderwijs, veranderden de eisen die men aan vroedvrouwen stelde. De situatie zoals ik ze 474 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 933. 475 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. op.cit., p.281. 476 GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. pp.171-173. 477 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. op.cit., pp.277-278. 478 MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. op.cit., p. 287. 479 ANTHONIS (G.). op.cit., pp. 97-98.

Page 143: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

137

hierboven besproken heb, was kenmerkend tot het einde van de 18e eeuw – in sommige

regio’s hield de traditionele vroedvrouw evenwel langer stand. Daarna zien we dat er

wijzigingen optreden. Deze wijzingen situeren zich niet zozeer op vlak van de fysieke en

geestelijke capaciteiten van de vroedvrouwen, maar de veranderingen situeren zich vooral op

gebied van de leeftijd, het moederschap en de burgerlijke staat van vroedvrouwen

In de loop van de 18e eeuw waren het eerst de dochters van vroedvrouwen die

toegelaten werden tot het begeleiden van bevallingen en aanvaard werden door

kraamvrouwen. Het goede gedrag van de moeder stond vaak borg voor het gedrag van haar

dochter. Van hun kant begonnen ook de burgerlijke autoriteiten het idee te aanvaarden dat

jonge meisjes, waarvan de goede zeden gekend waren, het beroep mochten uitoefenen.480

Geleidelijk vond de idee van een jonge vroedvrouw zijn ingang. In die mate dat, wanneer op

het einde van de 18e eeuw de vroedvrouwencursussen werden ingericht, de voorkeur werd

gegeven aan jonge leerlingen: tussen 20 en 35 jaar. Leerlingen mochten zowel van het

mannelijke, als van het vrouwelijke geslacht zijn. Hun burgerlijke staat was onbelangrijk. Bij

het aanduiden van leerlingen werd vooral rekening gehouden met hun levendigheid van geest

en met de potentiële duur van hun werkzaamheid op het moment van de vorming. Vooral de

magistraten of de wethouders van de gemeenten die het onderhoud van deze leerlingen

bekostigden, hechtten een groot belang aan dit criterium want ze wilden niet investeren in een

vroedvrouw die maar enkele jaren zou praktiseren. 481,482

Met een gemiddelde inschrijvingsleeftijd van 33,2 jaar vallen de onderzochte

vroedvrouwen al ver onder de hierboven gegeven 45 à 50 jaar. Bovendien waren 12 van de 32

kandidaat-vroedvrouwen ongehuwd en 13 van de 32 vrouwen waren kinderloos, op het

moment van hun inschrijving. Deze gegevens illustreren de evolutie in het beeld van de

“ideale” vroedvrouw.

480 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” pp. 933-934. 481 GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe siècles.” p. 943. 482 VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, pp.145-146.

Page 144: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

138

HOOFDSTUK 9: BESLUIT

Centraal in dit onderzoek staat de vroedvrouw. Mijn ambitie om een dergelijk

onderzoek te ondernemen, komt voort uit een confrontatie met de afwezigheid van

vroedvrouwen in de Belgische literatuur. Sommige auteurs hebben een onderzoek of een

hoofdstuk gewijd aan de 18e-eeuwse vroedvrouw, maar vaak blijft het bij algemene

beschrijvingen. De vroedvrouw zelf wordt nog te vaak uit het oog verloren. Hieruit groeide

mijn ambitie om een profielschets van de Oost-Vlaamse vroedvrouw in de 18e-begin 19e eeuw

te maken. Ik wilde op zoek gaan naar de vroedvrouwen zelf en tot in de meest intieme

facetten van hun leven proberen doordringen.

De levensloopanalyse is het methodologische kader bij uitstek om het leven en de

leefwereld van gewone mensen te reconstrueren. Deze methode liet mij toe om de levensloop

van elke vroedvrouw afzonderlijk te leren kennen, maar tezelfdertijd ook bepaalde patronen te

herkennen. Bovendien integreert de levensloopanalyse zowel individuele als

maatschappelijke transities. Werken met deze methode maakte het mogelijk om

gebeurtenissen binnen de cohorte te bestuderen, zonder daarbij het groter geheel uit het oog te

verliezen. Centraal in mijn onderzoek staat de vroedvrouw zelf, maar de levensloop van de

18e-eeuwse vroedvrouw reconstrueren impliceert niet enkele het kijken naar individuele

transities en keuzes. Om de leefwereld ten volle te begrijpen verdient ook de interactie met de

omgeving en de historische context de nodige aandacht. Welke plaats nam de vroedvrouw in

de gemeenschap, de medische wereld,… in? Wat waren de gevolgen van het opkomend

populationisme voor de vroedvrouwen? Maar bovenal, waarom besloten meisjes vroedvrouw

te worden? Welke belangrijke beslissingen maakten ze in hun leven, en waarom? De

levensloopanalyse maakte het mogelijk om deze vragen op macro- en microniveau te

combineren.

Mijn cohorte heb ik geselecteerd op basis van het aantal kandidaat-vroedvrouwen voor

de zomercursus in 1782, waarvan de geboortedatum met zekerheid gekend was. De

onderzoekscohorte wordt gekenmerkt door een bepaalde onzekerheid. Door het gebrek aan

gegevens is het niet duidelijk of alle cohorteleden de opleiding succesvol hebben afgerond en

nadien een praktijk zijn begonnen. Om een onderzoek mogelijk te maken, ben ik hier evenwel

van uitgegaan.

Page 145: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

139

Eenmaal ik mijn cohorte van 31 vroedvrouwen en 1 vroedmeester, allen afkomstig uit

het Land van Aalst, had vastgelegd, begon de zoektocht naar gegevens. Mijn bronnen-

materiaal bestond uit de parochieregisters, de registers van de burgerlijke stand en de tellingen

van 1795-1796 en 1800-1801. Omdat alle cohorteleden geboren waren rond het midden van

de 18e eeuw, was ik voor de geboortes en huwelijken vooral aangewezen op de

parochieregisters. De meeste vroedvrouwen overleden in de periode van de burgerlijke stand.

De overlijdensakten leverden bijgevolg de meeste informatie. De volkstellingen heb ik

gebruikt om inzicht te krijgen in de gezinssamenstelling en de beroepen. Het al dan niet

aanwezig zijn in de gemeente tijdens het tellingjaar was ook een ruwe parameter voor

migratie. De nadruk in dit onderzoek ligt vooral op het demografische aspect. Graag had ik

wat dieper ingegaan op de beroepsuitoefening van de vrouwen, maar door een gebrek aan

gegevens was dit niet mogelijk. Enkel in de akten van de burgerlijke stand worden beroepen

geregistreerd, waardoor we meestal enkel het beroep op het moment van overlijden kennen.

Van sommige vrouwen kennen we eveneens het beroep dat ze uitoefenden voor het volgen

van de vroedvrouwenopleiding. Maar hier blijft het bij. Spijtig genoeg heb ik mij daarom, bij

de bespreking van de beroepspraktijk, vooral moeten beperken tot algemene kenmerken – wat

ingaat tegen mijn oorspronkelijke opzet.

Het cruciale element dat de onderzochte vroedvrouwen verbindt, is het feit dat ze allen

een opleiding tot vroedvrouw hebben gevolgd. De leeftijden waarop de vroedvrouwen de

opleiding volgden, worden gekenmerkt door een grote spreiding. De jongste vrouw was 22

jaar, de oudste vrouw was 54 jaar. Voor de jongere vrouwen was het volgen van de opleiding

eerder het gevolg van een nieuwe beroepskeuze, enkele van de oudere vrouwen volgden de

opleiding om een officiële erkenning te krijgen van een beroep dat ze al langer onofficieel

uitoefenden. Dit illustreert de situatie op het einde van de 18e eeuw: opgeleide vroedvrouwen

praktiseerden naast ongeschoolde vroedvrouwen wiens kennis vooral berustte op ervaring. De

motivatie om vroedvrouw te worden is moeilijk te achterhalen door een gebrek aan ego-

documenten. Het feit dat sommige vrouwen familieleden hadden die vroedvrouw waren, kan

een mogelijke verklaring zijn. Ook de overtuigingskracht van de plaatselijke besturen en

parochiepriesters kan een rol hebben gespeeld. Een derde mogelijke verklaring is de

persoonlijke ervaring met zwangerschap, geboorte en verlossing. Waarschijnlijk speelden

meerdere factoren een rol bij de beroepskeuze van vroedvrouw.

De onderzochte groep vroedvrouwen sluit perfect aan bij de evolutie die zich op dat

moment voltrok in de vroedkunde: de overgang van de oudere, ervaren vroedvrouw naar de

Page 146: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

140

jongere, opgeleide vroedvrouw. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen op het moment van

inschrijving was 33,2 jaar. Meer dan één derde van de meisjes was ongehuwd, 13 meisjes

waren kinderloos. Het beeld van de vroedvrouw als oudere weduwe, wiens kinderen reeds de

volwassenheid hadden bereikt, was al minder van toepassing op de onderzochte groep

vroedvrouwen. Het onderzoek van E. Reusens heeft aangetoond dat de gemiddelde leeftijd

waarop meisjes de studie van vroedvrouw aanvingen in de loop van de 19e eeuw nog verder

daalde.483

Alle meisjes waren afkomstig van het Vlaamse platteland. Dit weerspiegelde zich in

de beroepen van de ouders, broers en zussen, en de voorafgaande beroepen van de meisjes.

De vaders en broers waren vooral actief in de primaire sector, met een overwicht van

landbouwers en landmannen. De moeders en zussen werden overwegend genoteerd als

werkzaam in de secundaire sector, vooral in de nijverheidssector. Sommige van de moeders

en zussen waren zelf vroedvrouw. De voorgaande beroepen van de onderzochte vrouwen

sloten hierbij aan. Beroepen die werden opgegeven bij de inschrijving waren vooral spinster,

klerenwasser en naaister. Daarnaast waren er ook enkele vrouwen die al gepraktiseerd hadden

als vroedvrouw. Afgaand op de beroepen van de leden van het ouderlijk gezin, heb ik

geconcludeerd dat de onderzochte vroedvrouwen eerder afkomstig waren uit een laag sociaal

milieu. Dit wordt bevestigd door de geletterdheid van de vroedvrouwen. De meerderheid van

de vroedvrouwen waarvan we het niveau van geletterdheid kennen, was ongeletterd. Dit kan

erop wijzen dat de meisjes snel werden ingezet in het huishouden en bijgevolg geen tijd meer

hadden om naar school te gaan. Graag had ik ook de geletterdheid van de ouders gekend,

maar hiervoor waren niet voldoende gegevens beschikbaar. Het is niet duidelijk in welke mate

we deze vaststellingen kunnen veralgemenen, maar louter op basis van mijn onderzoek lijkt

het dat vooral armere meisjes de weg naar de vroedkunde vonden. Dit hangt mogelijks samen

met de lage maatschappelijke status van het vroedvrouwenambt, de onregelmatige uren en de

geringe vergoeding. Het onderzoek van E. Reusens heeft aangetoond dat de situatie duidelijk

anders is op het einde van de 19e eeuw. In deze periode waren vroedvrouwen vooral

afkomstig uit welgestelde gezinnen.

484

Van 31 vrouwen weten we met zekerheid dat ze na hun opleiding terugkeerden naar

de gemeente van herkomst. De meerderheid (25 van de 31) van de vrouwen bleef daar ook tot

483 REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31 vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2008, p.47. 484 REUSENS (E.). op.cit., pp.34-43.

Page 147: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

141

hun overlijden. De plaats van de praktijk was dus waarschijnlijk bij de meeste vrouwen het

geboortedorp. 7 vrouwen verhuisden binnen de 18 jaar na het volgen van de cursus. Enkel bij

Maria Van Der Vincken kennen we de reden voor en de bestemming van de migratie: zij ging

in 1784 aan de slag in het Aalsters hospitaal als eerste vroedvrouw. Van de overige 6

migrerende vrouwen verliezen we alle spoor.

De basis van de praktijk lag voor de meeste vrouwen vermoedelijk in het zelfstandig

praktiseren. Enkel Maria Van Der Vincken heeft in een ziekenhuis gewerkt.

Het takenpakket van de vroedvrouw was ruimer dan het verlossen van kraamvrouwen

alleen. In het geval van moeilijke bevallingen waren ze verplicht om een nooddoopsel toe te

dienen, bij normale bevallingen moesten ze erop toezien dat ouders hun kind binnen de drie

dagen lieten dopen. Door de burgerlijke overheid konden vroedvrouwen ingezet worden als

getuigen of “wetsdokters” bij rechtszaken. Naast deze officiële taken fungeerde de

vroedvrouw ook als vertrouwenspersoon en dokter voor heel wat vroegmoderne vrouwen.

Ondanks het harde werk en de onregelmatige uren die het werk impliceerde was de

verloning die vroedvrouwen kregen eerder gering. Met een gemiddeld inkomen van 89 frank

per jaar kwamen ze waarschijnlijk niet ver. Financiële tekorten konden worden aangevuld met

het inkomen van een echtgenoot, of door het uitoefenen van een bijberoep. Het is niet

duidelijk of de onderzochte vroedvrouwen een bijberoep uitoefenden. Bij sommige vrouwen

werd in de huwelijks- of overlijdensakten een ander beroep dan “vroedvrouw” opgegeven. Ik

noteerde 3 andere beroepen: spinnen, werken in de landbouw en het openhouden van een

herberg. Het is echter niet duidelijk of dit het enige beroep van de vrouwen was, of dat de

vrouwen ook nog actief waren als vroedvrouw.

Bijna alle vrouwen maakten de transitie door naar het huwelijksbestaan. Hoewel

gehuwd zijn vanaf het einde van de 19e eeuw niet langer als een vereiste werd gezien om

vroedvrouw te worden, huwden bijna alle onderzochte vrouwen. Slechts 2 vrouwen huwden

nooit. De gemiddelde huwelijksleeftijd lag vrij hoog, maar dit lag in de lijn van het algemene

restrictieve huwelijkspatroon in deze periode.

De echtgenoten waren overwegend afkomstig uit dezelfde streek en waren meestal

enkele jaren ouder dan de vroedvrouw. De meeste partners waren actief in de primaire sector,

overwegend als landbouwer. In de meeste huwelijken hadden bruid en bruidegom eenzelfde

niveau van geletterdheid. Alle huwelijken kwamen tot een einde door het overlijden van één

Page 148: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

142

van beide partners. 16 van de 30 gehuwde vrouwen overleefden hun partner, waarvan er 4

hertrouwden.

De meeste vroedvrouwen brachten één of meerdere kinderen ter wereld. Gemiddeld

hadden de vrouwen 4,19 kinderen. Het gemiddeld aantal kinderen in de gezinnen van de

vroedvrouwen lag lager dan de gezinnen waarin de vroedvrouwen geboren waren. Deze

daling staat wellicht los van de beroepsuitoefening. De daling van het gemiddeld aantal

kinderen lijkt gewoon aan te sluiten bij de algemene trend in België, namelijk een daling van

de huwelijksvruchtbaarheid.

Ondanks hun betere kennis van de voortplanting en de verzorging van kinderen waren

vroedvrouwen niet in staat om de kindersterfte binnen hun gezin te beperken, noch om aan

geboortebeperking te doen.

Een gebrek aan bronnen maakte het niet makkelijk om de beroepspraktijk van de

vrouwen te onderzoeken. Het is niet duidelijk of, en wanneer de vrouwen een praktijk

opzetten, noch wanneer ze de vroedkundige activiteiten staakten. De enige indicatie die we

hebben is de beroepsvermelding in de akten van burgerlijke stand. Sommige vroedvrouwen

overleden in de periode waarop ze nog volop praktiseerden. Ze werden als vroedvrouwen

genoteerd in hun overlijdensakte. Bij anderen werd een nieuw beroep of geen beroep vermeld.

De vroedvrouwen waren gemiddeld 59,88 jaar toen ze overleden.

De periode waarin de besproken vroedvrouwen leefden was een periode waarin het

vroedvrouwenambt belangrijke ontwikkelingen doormaakte. De vroedvrouwen behoorden tot

een eerste generatie van vrouwen die een officiële scholing volgden. Voordien werd het ambt

in het beste geval aangeleerd door een oudere ervaren vroedvrouw. Vanaf het einde van de

18e eeuw werden de meestal oudere vroedvrouwen wiens kennis berustte op ervaring

geleidelijk vervangen door een korps van jonge, opgeleide vrouwen.

In dezelfde periode evolueerde het vroedvrouwenambt van een exclusief vrouwelijk

beroep naar een beroep waarin ook mannen hun gading vonden. In de literatuur wordt

gesproken over de “achteruitgang van de vroedvrouw” en de “opkomst van de vroedman”.

Hoewel deze evolutie niet kan ontkend worden was de invloed van deze ontwikkeling op de

onderzochte vroedvrouwen waarschijnlijk beperkt. Binnen mijn onderzoekscohorte is er

slechts één man.

Page 149: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

143

Ik ben deze eindverhandeling begonnen met een kort overzicht van de gepubliceerde

literatuur over vroedvrouwen in het Ancien Regime en begin 19e eeuw. Zeker wat betreft

België was dit overzicht snel gegeven. Kenmerkend voor de eigentijdse, maar vaak ook nog

voor de hedendaagse literatuur is de dubbele houding ten opzichte van vroegmoderne

vroedvrouwen. Enerzijds zijn er auteurs die zich enkel in negatieve bewoordingen over

vroedvrouwen uitlaten en de onwetendheid en bijgelovigheid van vroedvrouwen in de verf

zetten. Andere auteurs hebben het dan weer over de invloedrijke positie van vroedvrouwen in

de gemeenschap en hun uitgebreid takenpakket. Na het voeren van mijn onderzoek ben ik tot

de mening gekomen dat de realiteit niet zo zwart-wit kan gezien worden en mijn inziens

situeren vroedvrouwen zich tussen deze dubbele houding. Omdat de vroedvrouwen zelf

nauwelijks schriftelijke bronnen hebben nagelaten, is het moeilijk te bepalen wat tot de kennis

van vroedvrouwen behoorde. We hebben enkel de verloskundige handboeken als ruwe

parameter van hun kennis. Bijgevolg is het waarheidsgehalte van de “onwetendheid” van de

vroedvrouwen moeilijk te onderzoeken. Desalniettemin, hoewel de kennis van vroegmoderne

vroedvrouwen mogelijks niet altijd toereikend was – met een negatieve houding ten opzichte

van de vaardigheden van de vroedvrouwen tot gevolg – vielen de vroedvrouwen onder de

standaard van de ‘beste kennis beschikbaar”, zeker als de vrouwen een opleiding genoten

hadden. Binnen de gemeenschap namen ze om die reden vermoedelijk een bijzondere positie

in.

Het doel dat ik vooropgezet had bij het schrijven van deze scriptie, was het onder de

aandacht brengen van vroegmoderne vroedvrouwen, in het bijzonder in Vlaanderen. Ik wilde

het gebrek aan en de oppervlakkige informatie in literatuur over vroedvrouwen counteren met

een onderzoek naar het leven en werk van de 18e-eeuwse vroedvrouw. Hoewel dit onderzoek

meer inzicht heeft gebracht in het leven en de praktijk van vroedvrouwen, blijven toch nog

enkele vragen onbeantwoord.

Bij het onderzoeken van de sociale achtergrond van de meisjes, van migratiepatronen,

de praktijksduur, het al dan niet inwonen van familieleden,… werd ik vaak geconfronteerd

met een tekort aan informatie in de gebruikte bronnen. Misschien kunnen bepaalde gaten

ingevuld worden door het gebruik van andere dan demografische bronnen.

Bijkomend onderzoek naar de beroepsuitoefening is zeker wenselijk. Zo kan het

interessant zijn om de vermelding van vroedvrouwen in de geboorteakten na te gaan als

indicatie van de activiteitsomvang. Het proberen achterhalen van bijberoepen zou helpen om

een beeld te krijgen van de volledige financiële situatie van de vroedvrouwen. Om de

Page 150: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

144

werkelijke levenssituatie van vroedvrouwen te achterhalen kan het ook nuttig zijn om dieper

in te gaan op de relatie met plaatselijke artsen en andere vroedvrouwen.

Bovendien is het nog maar de vraag in welke mate de vaststellingen die ik gemaakt

heb kunnen veralgemeend worden. De kleine groep van 32 vroedvrouwen is allesbehalve

representatief voor alle Vlaamse vroedvrouwen. Welnu, de aanzet is gegeven.

To be continued.

Page 151: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

145

ARCHIEFBRONNEN

Stadsarchief Aalst

Archief van het Land van Aalst, 1342-1796 (1814): “Brieven als antwoord op de circulaires

van 21.03.1782 en 29.11.1782 met namen van gegadigden voor het volgen van lessen in de

verloskunde, 1782-1283”.

- Nr. 1419: Synthese. "Lijste van de vrouwlieden die moeten vergaederen tot

Geeraertsberge op den 31 meye 1782 om te vertrecken ten selven dagen naar Gend tot

het frequenteren van de lesse op de vroedkunde". Lijst van de “personen opgegeven

bij eenige prochien om te frequenteren de lesse op de vroedkunde”

- Nr. 1420: antwoord van de gemeente Aaigem

- Nr. 1422: antwoord van de gemeente Appelterre

- Nr. 1424: antwoord van de gemeente Berchem

- Nr. 1426: antwoord van de gemeente Zonnegem

- Nr. 1427: antwoord van de gemeente Denderhoutem

- Nr. 1430: antwoord van de gemeente Erondegem

- Nr. 1431: antwoord van de gemeente Etikhove

- Nr. 1432: antwoord van de gemeente Gijzegem

- Nr. 1433: antwoord van de gemeente Gijzenzele

- Nr. 1437: antwoord van de gemeente Herdersem

- Nr. 1439: antwoord van de gemeente Iddergem

- Nr. 1440: antwoord van de gemeente Impe

- Nr. 1441: antwoord van de gemeente Landskouter

- Nr. 1442: antwoord van de gemeente Lede

- Nr. 1443: antwoord van de gemeente Elene

- Nr. 1445: antwoord van de gemeente Marke

- Nr. 1448: antwoord van de gemeente Nukerke

- Nr. 1451: antwoord van de gemeente Mere

- Nr. 1454: antwoord van de gemeente Michelbeke

- Nr. 1455: antwoord van de gemeente Moerbeke

- Nr. 1456: antwoord van de gemeente Moorsel

Page 152: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

146

- Nr. 1464: antwoord van de gemeente Pollare

- Nr. 1465: antwoord van de gemeente Borsbeke

- Nr. 1466: antwoord van de gemeente Schelderode

- Nr. 1475: antwoord van de gemeente Viane

Rijksarchief Gent

Fonds Scheldedepartement

- E/1-2669/17: bevolkingstelling Moerbeke (1800)

- E/1-2670/3: bevolkingstelling Appelterre (1795-1796)

- E/1-2670/9: bevolkingstelling Berchem (1795-1796)

- E/1-2670/17: bevolkingstelling Denderhoutem (jaar IV)

- E/1-2670/33: bevolkingstelling Etikhove (1796)

- E/1-2671/3: bevolkingstelling Gijzenzele (1795-1796)

- E/1-2671/14: bevolkingstelling Iddergem (1795-1796)

- E/1-2672/2: bevolkingstelling Landskouter (1795-1796)

- E/1-2672/11: bevolkingstelling Marke (1795-1796)

- E/1-2672/22: bevolkingstelling Lede (1795-1796)

- E/1-2673/19: bevolkingstelling Pollare (1795)

- E/1-2674/2: bevolkingstelling Schelderode (1796)

- E/1-2675/1: bevolkingstelling Michelbeke (jaar IV)

- E/1-6093: bevolkingstelling Nukerke (1796)

Vreemd archief, 020/M

- “Voorlopige inventaris van archief van het Aarstbisdom Mechelen, overgemaakt aan

het bisdom Gent. Serie M. Gysseling.” Nr. M7: dekanale visitatieverslagen, 1609-

1760.

Rijksarchief Beveren

Parochieregisters (1) en registers van Burgerlijke stand (2). (nummers microfilms)

- Aaigem:

(1) 286591, 1165084 (2) 754158-754161, 1980546

Page 153: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

147

- Appelterre:

(1) 286610 (2) 754163-754167, 1980546/7

- Borsbeke:

(1) 289496 (2) 752918-752920, 1980671

- Berchem:

(1) 286632-286634 (2) 752908-752912, 1980670

- Denderhoutem:

(1) 289479-289482, 754146, 1172084 (2) 752927-752932, 1980672/3

- Elene

(1) 759679 (2) 752958/9, 1980750

- Erondegem:

(1) 289672, 1172085

(2) 1143196, 1080922-1080930, 1768234, 1351974-1351976

- Etikhove

(1) 286692-286694, 629218 (2) 760045-760048, 1980753

- Gijzegem:

(1) 797601, 1706264 (2) 1143196, 1078927/8, 1114505

- Gijzenzele:

(1) 286715, 1706264 (2) 768316-768318

- Herdersem:

(1) 286729 (2) 1114010-1114019

- Iddergem:

(1) 289475 (2) 758724-758726, 1981041, 1981387

- Impe:

(1) 289965 (2) 1112462-1112467, 1112496/7

- Landskouter:

(1) 286757 (2) 761578-761580

- Lede:

(1) 289999-290001

(2) 11165091, 1116009-1116021, 1116609-1116619, 1423609-1423614,

1116620-116623

- Marke:

(1) 286775/6 (2) 758746, 758253-758255, 1981394/5

Page 154: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

148

- Mere:

(1) 289497/8 (2) 114396, 1118387-1118401, 111957-111976

- Michelbeke:

(1) 286797 (2) 758276/7

- Moerbeke:

(1) 1165226 (2)758278-758280

- Moorsel:

(1) 289557-289560 (2) 1119598-1119612, 111961314, 1119105

- Nukerke:

(1) 286838-286840, 1165494 (2) 763775-763780

- Pollare:

(1) 286866, 1172112 (2) 764918-764920

- Schelderode:

(1) 286884 (2) 771704-771706

- Viane:

(1) 289477 (2) 7579806-757808, 767508

- Zonnegem:

(1) 617454, 1222041, 2067573 (2) 759651/2, 1982309

Page 155: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

149

BIBLIOGRAFIE

- ANTHONIS (G.). De vroedvrouw in drie Brabantse steden: Diest, Leuven en Mechelen,

tijdens de 17de en de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, 119

p.

- ARICKX (V.). “Vroedvrouwen in de kasselrij Kortrijk in de leer te Gent 1780-1793.” In:

Biekorf. Westvlaams archief voor geschiedenis, archeologie, taal- en volkskunde. 1993

(3), pp.211-239.

- BOEYNAEMS (P.). Uit het Verleden onzer Vroedvrouwen. S.l., s.n., 19??, 17 p.

- BÖHME (G.). “Midwifery as science: an essay on the relation between scientific and

everyday knowledge.” In: STEHR (N.), VOLKER (M.), eds. Society and knowledge.

Contemporary perspectives in the sociology of knowledge. New Brunswick Transaction,

1984, pp. 373-392.

- BROUWER ANCHER (A.J.M.). “Onderzoek naar het vaderschap”. In: DE BOER (M.G.),

SCHUILING (R.), eds. Tijdschrift voor geschiedenis, land- en volkenkunde. Groningen,

1900 (15), pp. 220-222.

- CAPP (B.). When Gossips meet. Women, familiy and Neigbourhood in Early Modern

England. Oxford, Oxford University Press, 2003, 398 p.

- CEUPPENS (L.). Levensloopanalyse van de Gentse vondelingen uit 1830-1831. Gent

(onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2006, 210 p.

- CLOET (M.). Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIe

eeuw. Tielt van 1609 tot 1700. Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis,

1968, 622 p.

- CLOET (M.). “Het doopsel in de Nieuwe tijd (ca.1550-ca.1800).” In: Levensrituelen.

Geboorte en doopsel. Universitaire pers Leuven, 1996, pp.95-122.

- DAELEMANS (F.). Bronnen en methoden van de historische demografie voor 1850.

Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1984, 298 p.

- DARQUENNE (R.). “L’Obstetrique aux XVIIIe et XIXe siècles. Pratique. Enseignement.

Législation.” In: Écoles et livres d’école en Hainaut du XVIe au XIXe siècle. Universiteit

van Bergen, 1971, pp.184-307.

- DE BELDER (J.), VANHAUTE (E.). “Sociale en economische geschiedenis.” In: ART (J.),

red. Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: 19de en 20ste eeuw. Gent,

Stichting Mens en Kultuur, 1993, pp. 79-158.

Page 156: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

150

- DE BOCK (P.). “Demografische bronnen in een overgangsfase 1790-1830.” In: Spiegel

Historiael. 1984 (19), pp.140-146.

- DE BOEVER (E.). Generatieverschillen in de 19e eeuw? Een onderzoek naar economische,

demografische en sociale veranderingen in de 19e-begin 20e eeuw door middel van een

levensloopconstructie van de generaties 1829/30 en 1879/80 uit Oordegem. Gent

(Onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1999, 241 p.

- DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen

Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Veys, 1972, 2 v.

- DELVA (A.). Vrouwengeneeskunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen. Brugge,

Genootschap voor geschiedenis, 1983, 233 p.

- DEVOS (I). “Marriage and economic conditions since 1700: the Belgian case.” In: DEVOS

(I)., KENNEDY (L.), eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400.

Turnhout, 1999, pp.101-133.

- DEVOS (I.). Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw.

Gent: Academia Press, 2006, 262 p.

- DEVOS (I.). Historische Praktijk 2: Nieuwe Tijd. (onuitgegeven cursus Universiteit Gent,

2007-2008).

- DHONT (M.). Opgroeien in een beluik: levensloopanalyse van de generatie geboren in

1867 en 1868 in de Gentse Bataviawijk. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling

Universiteit Gent), 2004, 207 p.

- DONNISON (J.). Midwives and medical men. A history of inter-professional rivalries and

women’s rights. Londen, Heinemann, 1977, 250 p.

- DROOGENDIJK (A.C.). “De verloskundige voorziening te Dordrecht in de eerste helft van

de 17e eeuw.” In: Bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde. Haarlem, 1956 (36).

- DUPUIS (H.M.), NAAKTGEBOREN (C.), NOORDAM (D.J.), KISTEMAKER (R.E.), eds. Een kind

onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu.

Amsterdam, Amsterdams historisch museum, 1987, 212 p.

- ELAUT (L.). “Voortgezet onderricht voor vroedvrouwen in de kastelenij van Aalst op het

einde van de 18e eeuw.” In: Het land van Aalst. Tijdschrift van de heemkundige

vereniging. 1956 (VIII), pp.1-16, 84-96.

- ELAUT (L.). “De ‘Vroedkundige Oeffenschool’ van Jan Bernard Jacobs en de

kraambedkoorts op het einde van de 18e eeuw.” In: Wetenschappelijke Tijdingen. 1995

(14), pp. 335-341.

Page 157: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

151

- ELDER (G.H.), PELLERIN (L.A.). “Linking history and human lives.” In: GIELE (J.Z.), ELDER

(G.H.). Methodes of Life Course Research. Qualitative and Quantitave Approaches.

Londen, Sage Publications, 1998, pp. 264-294.

- EVENDEN (D.). “Mothers and their midwives in seventeenth-century London.” In:

MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. New York,

Routledge, 2005, pp.9-26.

- FORBES (T.R.). The midwife and the witch. New Heaven en Londen, Yale University

Press, 1966, 196 p.

- FORMAN CODY (L.). “The politics of reproduction: from midwife’s alternative Public

Sphere to the Public Spectacle of Man Midwifery.” In: Eighteenth-century Studies. 1999

(2), pp.477-495.

- FRIJHOFF (W.). “Non satis dignitatis…Over de maatschappelijke status van

geneeskundigen tijdens de republiek.” In: Tijdschrift van geschiedenis. 1983 (3), pp.379-

406.

- FRIJHOFF (W.). “Vrouw Schraders beroepsjournaal: overwegingen bij een publikatie over

arbeidspraktijk in het verleden.” In: Tijdschrift voor de Geschiedenis der geneeskunde,

natuurwetenschappen, wiskunde en techniek. 1985, pp.27-48.

- GELIS (J.). “Sages-femmes et accoucheurs: l’obstétrique populaire aux XVIIe et XVIIIe

siècles.” In: Annales. Ecomies. Sociétés. Civilisations. 1977 (5), pp.927-958.

- GÉLIS (J.). De boom en de vrucht. Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering.

Nijmegen, SUN, 1987, 351 p.

- GELIS (J.). La sage-femme ou le médecin. Une nouvelle conception de la vie. Parijs,

Fayard, 1988, 560 p.

- GÉLIS (J.). History of childbirth. Fertility, Pregnancy and Birth in Early Modern Europe.

Cambridge, Polity Press, 1996, 326 p.

- GRAVES (R.). Born to Procreate. Women and Childbirth in France from the Middle Ages

to the Eighteenth Century. New York, Lang, 2001, 162 p.

- HAGENBEEK (J.H.). “De vroedvrouw in het verleden.” In: tijdschrift voor sociale

geschiedenis. 1961, pp.613-616.

- HOMBLE (A.G.). “Geschied- en volkskundige exerpten omtrent het “Vroemoersamt.” In:

De Brabantse Folklore. 1977 (214), pp. 239-292.

- KOK (J.). “Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale geschiedenis.”

In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis. 2000 (3), pp. 309-329.

Page 158: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

152

- KOK (J.), KNOTTER (A.), PAPING (R.), VANHAUTE (E.). Levensloop en levenslot:

arbeidsstrategieën van gezinnen in de 19de en 20ste eeuw. Groningen/Wageningen,

Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, 1999, 257 p.

- KOK (J.). “Principles and prospects of the life course paradigm.” In: Annales de

démographie historique. 2007 (1), pp. 203-230.

- KOOY (G.A.), VAN EUPEN (TH.), e.a. Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland.

Assen, Van Gorcum, 1985, 212 p.

- KUIJPERS (E.). “Lezen en schrijven. Onderzoek naar het alfabetiseringsniveau in

zeventiende-eeuws Amsterdam.” In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis. 1997(4), pp.

490-522.

- LAGET (M.). Naissances. L’accouchement avant l’âge de la clinique. Parijs, Seuil, 1982,

346 p.

- LENDERS (P.). Overheid en geneeskunde in de Habsburgse Nederlanden en het

prinsbisdom Luik. Heule, UGA, 2001, 199 p.

- LIVI-BACCI (M.). “The starving and the well-fed.” In: LIVI-BACCI (M.). Population and

nutrition. An essay on demographic history. Cambridge, 1991, pp.73-78.

- LOUDON (I.). Death in Childbirth. An international study of maternal care and maternal

mortality 1800-1950. Oxford, Clarendon Press, 1992, 622 p.

- MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. Londen,

Routledge, 1993, 234 p.

- MARLAND (H.). “Catharina Schrader (1656-1745). Een bijzondere vroedvrouw of vrouw

van haar tijd?” In: Lange levens, stille getuigen. Oudere vrouwen in het verleden.

Wallburg Pers, Zutphen, 1995, pp.105-117.

- MARLAND (H.), PELLING (M.), eds. The task of healing. Medicine, religion and gender in

England and the Netherlands, 1450-1800. Rotterdam, Erasmus Publishing, 1996, 317 p.

- MARLAND (H.). “The “burgerlijke” midwife: the stadsvroedvrouw of eighteenth-century

Holland.” In: MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe.

New York, Routledge, 2005, pp. 192-213.

- MARLAND (H.), RAFFERTY (A.M.), eds. Midwives, society and childbirth. Debates and

controversies in the modern period. Londen, Routledge, 1997, 278 p.

- MATTHIJS (K.). De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale

verandering. Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, 296 p.

Page 159: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

153

- MEILLANDER (V.). “Ziel en doopsel van (on)geboren kinderen. Vier eeuwen dispuut.” In:

Oostvlaamse Zanten. 1989 (1), p.3-30.

- MERTENS (D.). Criminaliteit in het land van Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). Gent

(onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1999.

- MUYS (L.). Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de totstandkoming en

ontwikkelng van de “Ecole Royale et Superieure d’Accouchemens” te Gent (tweede helft

18e eeuw). Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1989, 151 p.

- NIEUWENHUIS (T.). Vroedmeesters, vroedvrouwen en verloskunde in Amsterdam 1746-

1805. Amsterdam, Het spinhuis, 1995, 111 p.

- OSSIEUR (E.G.R.). “J.B. Jacobs, chirurgijn, verloskundige en auteur (1734-1790).” In:

Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Gent, 1972,

pp.69-91.

- OSTE (M.). De Vroedvrouw in het bisdom Antwerpen tijdens de 17de en de 18de eeuw.

Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1991, 114 p.

- ORTIZ (T.). “From hegemony to subordination: midwives in early modern Spain.” In:

MARLAND (H.), ed. The art of midwifery. Early modern midwives in Europe. New York,

Routledge, 2005, pp. 95-114.

- REUSENS (E.). Een profiel van Oost-Vlaamse vroedvrouwen. Levensloopanalyse van 31

vroedvrouwen uit Oost-Vlaanderen. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling

Universiteit Gent), 2008, 210 p.

- RIDDLE (J.M.). Eve’s herbs. A history of Contraception and Abortion in the West.

Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1997, 341 p.

- RILEY (J.). “A global revolution in life expectancy.” In: RILEY (J.). Rising life expectancy:

a global history. Cambridge, Cambridge University Press, 2001, pp.1-33.

- SAS (G.). Het collegium medicum van Gent in de zeventiende- en achttiende eeuw. Leuven

(onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1971, 147 p.

- SCHEPERS (R.). De opkomst van het medisch beroep in België. De evolutie van de

wetgeving en de beroepsorganisaties in de 19e eeuw. Amsterdam, Rodopi, 1989, 267 p.

- SHORTER (E.). A History of Women’s Bodies. Harmondsworth, Penguin Books, 1984, 398

p.

- SONDERVORST (E.-A.). Geschiedenis van de geneeskunde in België. Brussel, Elsevier,

1981, 316 p.

Page 160: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

154

- STRIJPENS (H.). Aalst. Artsen, het hospitaal, de gemeenschap en het medicaliseringproces

in België. 1242-1940. Aalst, Aalsters stedelijk ziekenhuis, 1997, 254 p.

- STRUYVE (P.). “Tussen traditie en vernieuwing: Meulebeekse vroedvrouwen in de 18de

eeuw.” In: De roede van tielt. 1991 (2), pp.106-140.

- THIERY (M.). “Het vroedvrouwenonderwijs te Gent: een historische schets.” In:

Verhandelingen LIII. Brussel, 1991 (3), pp. 205-240.

- THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Verloskunde.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven voor

de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij

Pelckmans, 1998, pp. 187-196.

- THIERY (M.), DEFOORT (P.). “De Vroedvrouwen.” In: DE MAEYER (J.), ed. Er is leven

voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Uitgeverij

Pelckmans, 1998, pp. 214-223.

- THIERY (M.). “Jan Bernard Jacobs (1734-1790): obstetricus en pionier van het

vroedvrouwenonderwijs in Vlaanderen.” In: Geschiedenis der geneeskunde. 2003 (4),

pp.234-247.

- TOWLER (J.), BRAMALL (J). Midwives in History and Society. Londen, Croom Helm, 1986,

316 p.

- VAN ANDEL (M.A.). “Vroedvrouwenbordjes.” In: VAN ROSSEN (F.), ed. Nederlands

Tijdschrift voor Geneeskunde. Amsterdam, 1928 (22), pp.2663-2669.

- VANDENBROEKE (C.). “Bevolkingsstruktuur en gezinstypologie in Zuid-Oost-Vlaanderen

op het einde van het Ancien Regiem.” In: Handelingen van de Geschied- en

oudheidkundige kring van Oudenaarde, van zijn kastelnij en van den lande tusschen

Maercke en Ronne. Oudenaarde: Geschied- en oudheidkundige kring, 1976 (18), pp.243-

305.

- VANDENBROEKE (C.). “Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e-

19e eeuw).” In: Bijdragen tot de geschiedenis. 1977 (60), pp. 133-163.

- VANDENBROEKE (C.). Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Beveren, Orbis en

Orion Uitgevers, 1982, 301 p.

- VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen. Van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en

huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, 245 p.

- VANDENBROEKE (C.). “Historische demografie.” In: ART (J.), red. Hoe schrijf ik de

geschiedenis van mijn gemeente? Deel 2: 12de-18de eeuw. Gent, Stichting Mens en

Kultuur, 1994, pp.137-186.

Page 161: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

155

- VANDENBROEKE (C.). Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden. Gent,

Academia Press, 2004, 366 p.

- VANDENBROEKE (C.). “Bronnen en methoden voor historisch-demografisch onderzoek.”

In: STOKVIS (P.), ed. Geschiedenis van het privéleven. Bronnen en benaderingen.

Amsterdam, SUN, 2007, p.475.

- VAN DER BORG (H.A.). Vroedvrouwen: beeld en beroep. Ontwikkelingen in Leiden,

Arnhem, s’Hertogenbosch en Leeuwarden, 1650-1865. Wageningen, Wageningen

Academic Pers, 1992, 194 p.

- VAN DER WAALS (F.W.). “Doorbraken in de verloskunde.” In: DUPUIS (H.M.),

NAAKTGEBOREN (C.), NOORDAM (D.J.), KISTEMAKER (R.E.), eds. Een kind onder het hart.

Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu. Amsterdam,

Amsterdams historisch museum, 1987, pp.13-56.

- VAN DER WURF – BODT (C.). “De vroedvrouw in de late middeleeuwen en nieuwe tijd.”

In: Spiegel Historiael, 1994, pp.202-206.

- VAN HEDDEGHEM (A.). De Oude Bijlokematerniteit, 1828-1978: anderhalve eeuw

patiënten, vroedvrouwen, dokters. Gent, Verbeke, 1983, 228 p.

- VAN ISTERDAEL (H.). “Deontologie van de vroedvrouw anno 1784.” In: Land van Aalst.

1987, pp.151-15 VAN ISTERDAEL (H.). Inventaris: archief van het Land van Aalst, 1342-

1796 (1814). Brussel, 1994.

- VAN LIEBURG (M.J.), MARLAND (H.). “Midwife regulation, education, and practice in the

Netherlands during the nineteenth century.” In: Medical history. 1989 (33), pp. 296-317.

- VAN PUYMBROECK (K.). De organisatie en het sociaal statuut van de Brugse chirurgijn-

barbiers in de late 17e en 18e eeuw. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit

Gent), 1997, 178 p.

- VAN REEUWIJK (A.J.). Vroedkunde en vroedvrouwen in de Nederlanden in de 17e en 18e

eeuw. Amsterdam, s.n., 1941, 75 p.

- VANTHIENEN (A.). Vroedvrouwen, het oudste beroep ter wereld? In:

<http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/factsheets/nr45.pdf>, geraadpleegd op 21.04.2009.

- VELLE (K.). “De Vroedvrouwen in de 19e eeuw. Een beroep in de verdrukking?” In:

Oostvlaamse Zanten. 1990, pp.75-92.

- VRANCKEN (L.). Den Roosengaert van den bevruchte vrouwen. De perinatale begeleiding

in de 18e-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Leuven (Onuitgegeven licentiaatverhandeling),

1979, 218 p.

Page 162: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

156

- VERHAEGHE (E.). Sporen uit hun bestaan. Levenslooponderzoek toegepast op vrouwen

geboren in 1830/31 en 1880/81 te Zwevegem. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling

Universiteit Gent), 2002, 275 p.

- WILSON (S.). “The myth of motherhood a myth: the historical view of European child-

rearing.” In: Social history. Londen, Methuen & Co, 1984 (2), pp.181-199.

BIJLAGEN Bijlage 1: Fiches van de vroedvrouwen 157 Bijlage 2: Overzicht van alle kandidaat-vroedvrouwen voor de zomercursus aan de "École Royale et Supérieure d' Accouchements"in 1782. 191 Bijlage 3: Geboorte- en overlijdensjaar van de vroedvrouwen 195 Bijlage 4: Beroepen en geletterdheid van vader en moeder 196 Bijlage 5: Aantal broers en zussen en hun beroepen 197 Bijlage 6: Voorafgaande beroepen en geletterdheid van de vroedvrouwen 198 Bijlage 7: Huwelijk 199 Bijlage 8: Huwelijksduur 200

Bijlage 9: Het gezin 201 Bijlage 10: Migratie 202 Bijlage 11: Actief als vroedvrouw 203 Bijlage 12: Voorstelling van de gemeenten van herkomst en overlijden op een kaart 204

Page 163: O -VLAAMSE VROEDVROUWEN IN HET NCIEN EGIME EN BEGIN …lib.ugent.be/.../698/RUG01-001369698_2010_0001_AC.pdf · Forman Cody: Birthing the nation. Sex, science, and the conception

157