Impact van innovatie op de Vlaamse...
Transcript of Impact van innovatie op de Vlaamse...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2006-2007
IMPACT VAN INNOVATIE OP DE VLAAMSE
AGRO-VOEDINGSSECTOR
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van
licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen
Fien Strobbe
Onder leiding van
Prof. Dr. Jacques Viaene
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2006-2007
IMPACT VAN INNOVATIE OP DE VLAAMSE
AGRO-VOEDINGSSECTOR
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van
licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen
Fien Strobbe
Onder leiding van
Prof. Dr. Jacques Viaene
Permission
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde I
Woord vooraf
Bij het schrijven van dit eindwerk stond ik er niet alleen voor. Daarom zou ik graag
een woord van dank richten aan een aantal personen.
Eerst en vooral zou ik Prof. Dr. J. Viaene willen bedanken voor de vele nuttige
adviezen en interessante aantekeningen tijdens het uitwerken van deze scriptie.
Daarnaast gaat ook een woord van dank naar zijn assistent Bert Vermeire. Hij bracht
me een flink eind op weg bij het opstellen van de vragen van het interview.
Verder wil ik eveneens een woord van dank betuigen aan de respondenten van de
bedrijven die deelnemen aan het onderzoek. De personen die hun tijd en medewerking hebben
verleend aan het onderzoek zijn Daniël Maenhout, Joachim Kerckhove, Guido Haeck en
Jeroen Verstraete.
Tot slot waardeer ik de medewerking van de personen die dit eindwerk hebben
nagelezen op typ- en spellingsfouten.
April 2007,
Fien Strobbe
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde II
Inhoudstafel 1. Inleiding................................................................................................................ 1 2. Probleemstelling.................................................................................................. 3 2.1 Algemene onderzoeksvraag ................................................................................................ 3
2.2 Verschillende niveaus in de ketenbenadering..................................................................... 4
2.3 Specifieke onderzoeksvragen.............................................................................................. 4
2.3.1 Welke innovaties voert het bedrijf door en waarom? ................................................ 4
2.3.2 Wat kunnen bedrijven doen om hun innovativiteit te verbeteren? ............................ 4
2.3.3 Wat is de performantie en de innovativiteit van de andere schakels in de agro-
voedingsketen?........................................................................................................... 5
2.4 Meetvragen ......................................................................................................................... 5
3. Innovatie ............................................................................................................... 6 3.1 Definitie van innovatie........................................................................................................ 6
3.2 Doelstellingen van innovatie............................................................................................... 9
3.2.1 Doelstellingen op macro-economisch gebied ............................................................ 9
3.2.2 Doelstellingen op micro-economisch gebied........................................................... 11
3.3 Indelingen van innovatie................................................................................................... 11
3.3.1 Innovatietypes volgens Schumpeter ........................................................................ 12
3.3.2 Inside-out en outside-in perspectief ......................................................................... 12
3.3.3 Onderscheid tussen product- en procesinnovatie..................................................... 13
3.3.4 Verschillende types innovatieprojecten ................................................................... 14
3.4 Determinanten van innovatie ............................................................................................ 16
3.5 Innovatie als resultaat van een strategisch proces............................................................. 21
4. Vlaamse agro-voedingssector.......................................................................... 22 4.1 Ketenbenadering ............................................................................................................... 22
4.2 Het industrieel organisatiemodel ...................................................................................... 24
4.2.1 Structuur van de Vlaamse landbouw- en voedingssector ........................................ 25
4.2.1.1 NACE-BEL nomenclatuur.................................................................. 26
4.2.1.2 De Vlaamse landbouwsector............................................................... 27
4.2.1.3 De Belgische voedingssector .............................................................. 29
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde III
4.2.2 Gedrag van de Vlaamse landbouw- en voedingssector ........................................... 31
4.2.2.1 Investeringen....................................................................................... 32
4.2.2.2 Onderzoek & ontwikkeling................................................................. 34
4.2.2.3 Diversificatie....................................................................................... 35
4.2.2.4 Productdifferentiatie............................................................................ 35
4.2.2.5 Productontwikkeling ........................................................................... 36
4.2.3 Prestatie van de Vlaamse landbouw- en voedingssector ......................................... 36
4.2.3.1 Productiviteit....................................................................................... 36
4.2.3.2 Toegevoegde waarde........................................................................... 39
4.2.3.3 Winst ................................................................................................... 42
4.2.3.4 Prijsstabiliteit ...................................................................................... 42
4.2.3.5 Economische groei.............................................................................. 42
5. Innovatie in de Vlaamse agro-voedingssector................................................ 43 5.1 Innovatiebeleid.................................................................................................................. 43
5.1.1 Kenniscreatie en kennisdoorstroming...................................................................... 45
5.1.1.1 Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) ................... 45
5.1.1.2 Flanders’ FOOD.................................................................................. 46
5.1.2 Ondersteuning van innovatie .................................................................................. 46
5.1.2.1 Financieringssteun voor investeringen en innovatieve projecten ....... 47
5.1.2.2 Keteninnovatie .................................................................................... 47
5.1.2.3 Verbreding en verdieping van de landbouwactiviteiten ..................... 48
5.1.2.4 Maatschappelijke eisen ....................................................................... 48
5.2 Kenmerken van innovatie in de agro-voedingssector ....................................................... 49
5.2.1 Introductiecurve ....................................................................................................... 49
5.2.2 Tredmolentheorie ..................................................................................................... 51
5.3 Determinanten van product- en procesinnovatie in kleine voedingsbedrijven ................. 52
5.3.1 Onderzoeksgrond ..................................................................................................... 53
5.3.2 Opstelling van het conceptueel raamwerk ............................................................... 53
5.3.3 Opstelling van de onderzoekshypotheses ................................................................ 55
5.3.4 Conclusies van het onderzoek.................................................................................. 55
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde IV
6. Empirisch onderzoek......................................................................................... 57 6.1 Bespreking onderzoeksmethode ....................................................................................... 57
6.1.1 Vorm van het onderzoek .......................................................................................... 57
6.1.2 Bedrijven die deelnemen aan het onderzoek............................................................ 59
6.1.2.1 Hendrix Haeck .................................................................................... 61
6.1.2.2 Hedwig Kerckhove ............................................................................. 62
6.1.2.3 Inhaco N.V. ......................................................................................... 63
6.1.2.4 Verstraete Kristof & Jeroen ................................................................ 67
6.2 Onderzoeksresultaten ........................................................................................................ 68
6.2.1 Algemene situatie..................................................................................................... 69
6.2.1.1 Concurrentie en economische groei.................................................... 69
6.2.1.2 Samenwerking met bedrijven op andere schakels .............................. 70
6.2.1.3 Afdeling O&O en contact met kennisinstellingen ............................. 72
6.2.2 Innovaties in het bedrijf ........................................................................................... 73
6.2.2.1 Belangrijke innovaties......................................................................... 74
6.2.2.2 Motieven voor en gevolgen van innovatie.......................................... 75
6.2.2.3 Bronnen voor innovatie....................................................................... 77
6.2.2.4 Innovatiecategorie............................................................................... 78
6.2.2.5 Belang van innovatie voor concurrentiestrijd ..................................... 79
6.2.2.6 Conclusie eerste specifieke onderzoeksvraag ..................................... 80
6.2.3 Verbetering van de innovativiteit van het bedrijf .................................................... 80
6.2.3.1 Contact met het innovatiebeleid.......................................................... 81
6.2.3.2 Wijziging van de innovativiteit........................................................... 82
6.2.3.3 Verantwoordelijkheid voor het wijzigen van de innovativiteit........... 83
6.2.3.4 Conclusie tweede specifieke onderzoeksvraag ................................... 84
6.2.4 Andere schakels in de agro-voedingsketen.............................................................. 85
6.2.4.1 Voor- en nadelen van samenwerking.................................................. 85
6.2.4.2 Innovativiteit en performantie in de andere schakels.......................... 86
6.2.4.3 Verbeteren performantie en innovativiteit in de andere schakels ....... 87
6.2.4.4 Conclusie derde specifieke onderzoeksvraag ..................................... 88
7. Aanbevelingen verder onderzoek .................................................................... 89 8. Algemeen besluit ............................................................................................... 91
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde V
Lijst gebruikte afkortingen
BBP Bruto Binnenlands Product
BNP Bruto Nationaal Product
BSE Boviene Spongiforme Encephalopathie = de gekkekoeienziekte
CCM Corn Crop Mix
FOD Federale Overheidsdienst
HICP Geharmoniseerd Indexcijfer van de Consumptieprijzen
ICT Informatie- en Communicatietechnologie
ILVO Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek
IWT Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie
KLJ Katholieke Landelijke Jeugd
KMO’s Kleine en Middelgrote Ondernemingen
LRV Landelijke Ruiterij Vereniging
NACE Nomenclature des Activités dans la Communauté Européenne
NACE-BEL Nomenclature des Activités dans la Communauté Européenne: België
N.V. Naamloze Vennootschap
O&O Onderzoek en Ontwikkeling
SCP Structure - Conduct - Performance
TW Toegevoegde Waarde
VILT Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw
VIS Vlaamse innovatiesamenwerkingsverbanden
VLAM Vlaamse dienst voor Agro- en Visserijmarketing
VLIF Vlaams Landbouwinvesteringsfonds
VRIND Vlaamse Regionale Indicatoren
WHO Wereldhandelsorganisatie
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde VI
Lijst van de figuren
Figuur 1: Productiefunctie ................................................................................................ 8
Figuur 2: Evolutie Belgische werkgelegenheidsgraad 1990-2006 ................................. 10
Figuur 3: Dynamisch model van product- en procesinnovatie van Abernathy &
Utterback (1975) ............................................................................................. 14
Figuur 4: Types innovatieprojecten (gebaseerd op Wheelwright & Clark (1992) ......... 15
Figuur 5: Conceptueel raamwerk voor het analyseren van de innovatiedynamiek ........ 20
Figuur 6: Situering van de voedingsindustrie in de agro-voedingskolom ...................... 23
Figuur 7: Het industrieel organisatiemodel..................................................................... 25
Figuur 8: Leeftijdpiramide van bedrijfsleiders van beroepslandbouwbedrijven,
volgens geslacht, 2004 .................................................................................... 28
Figuur 9: Evolutie van het aantal ondernemingen in de voedingsindustrie
(1998-2004) ..................................................................................................... 29
Figuur 10: Investeringsgraad in de voedingsindustrie en in de Belgische economie
(in %)............................................................................................................... 33
Figuur 11: Investeringsgraad in de landbouwsector en in de Belgische economie
(in %)............................................................................................................... 34
Figuur 12: Gemiddelde arbeidsproductiviteit per bedrijf in lopende prijzen en in 1990
prijzen ............................................................................................................. 38
Figuur 13: Gemiddelde kapitaalproductiviteit in lopende prijzen en in 1990 prijzen
(gegevens voor de Vlaamse landbouwsector) ................................................. 39
Figuur 14: Toegevoegde waarde toegepast op de productie van brood............................ 40
Figuur 15: Toegevoegde waarde van de voedingsindustrie (in % van de totale
toegevoegde waarde van de Belgische economie) .......................................... 41
Figuur 16: Evolutie van de netto toegevoegde waarde in de Vlaamse landbouwsector
(in miljoen euro).............................................................................................. 41
Figuur 17: Introductiecurve............................................................................................... 49
Figuur 18: Conceptueel raamwerk voor de analyse van product- en procesinnovatie in
kleine voedingsbedrijven................................................................................. 54
Figuur 19: Belang van de varkenssector per gemeente..................................................... 60
Figuur 20: Bedrijven uit casestudie................................................................................... 60
Figuur 21: Ketengerichte kwaliteitszorg........................................................................... 65
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde VII
Lijst van de tabellen
Tabel 1: NACE-BEL code van de landbouw- en voedingsindustrie ...................................... 26
Tabel 2: Evolutie van de tewerkstelling in de voedingsindustrie en haar subsectoren........... 30
Tabel 3: Aantal werkgevers per personeelsklasse in de voedingssector in 2004.................... 31
Tabel 4: Doelstellingen ‘Hapro’ & Inhaco N.V...................................................................... 66
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 1
1. Inleiding
Dit eindwerk handelt over de impact van innovatie op de Vlaamse agro-
voedingssector. Vanwege mijn afkomst uit de gemeente Wingene, waar de landbouwsector
een belangrijke economische betekenis heeft, heb ik reeds van kindsbeen af een zekere
interesse getoond voor de landbouw. Vorig academiejaar volgde ik het vak
Landbouweconomie aan de Universiteit van Gent. Vanuit dit studieonderdeel ontstond de
specifieke interesse voor kwalitatieve nieuwigheden in de landbouw- en voedingssector.
In dit eerste inleidende hoofdstuk wordt de structuur van dit eindwerk beknopt
weergegeven.
Aan de hand van enerzijds een literatuurstudie en anderzijds een eigen onderzoek
wordt gezocht naar een antwoord op de centrale probleemstelling. In hoofdstuk 2 wordt een
omschrijving gegeven van de algemene onderzoeksvraag uit dit werk. Er wordt tevens een
korte introductie weergegeven van het empirische onderzoek dat uitgevoerd wordt.
Vooraleer echter kan overgegaan worden op de volledige bespreking van deze
empirie, is het noodzakelijk om vooreerst kennis met betrekking tot een aantal onderwerpen
op te doen. Dit gebeurt aan de hand van een literatuurstudie.
Hoofdstuk 3 behandelt het thema ‘innovatie’. Er wordt aangevangen met een
afbakening van het begrip ‘innovatie’. Vervolgens worden de verschillende doelstellingen,
zowel op macro- als op micro-economisch vlak, weergegeven. Daarnaast wordt gewezen op
een aantal indelingen van innovatie, die frequent naar voor komen. In een vierde onderdeel
komen de beïnvloedende factoren van kwalitatieve vernieuwingen aan bod. En tot slot wordt
nagegaan hoe innovatie kan gezien worden als het resultaat van een strategisch proces.
Hoofdstuk 4 vormt een kennismaking met de Vlaamse landbouwsector en
voedingsindustrie. In een eerste onderdeel wordt duidelijk gemaakt dat beide sectoren sterk
met elkaar verweven zijn. De agro-voedingssector wordt bijgevolg het best vanuit een
ketenbenadering bestudeerd. Daarna wordt aan de hand van het industrieel organisatiemodel
de structuur, het gedrag en de prestatie van zowel de landbouwsector als de voedingsindustrie
onder de loep genomen.
Een laatste literatuurstudie wordt toegepast op het onderwerp ‘innovatie in de Vlaamse
agro-voedingssector’. In hoofdstuk 5 worden de bekomen resultaten weergegeven. Er wordt
aangevangen met een bespreking van het innovatiebeleid van de Vlaamse Regering.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 2
Vervolgens wordt nagegaan aan welke kenmerken het innovatieve gedrag in de Vlaamse
agro-voedingssector voldoet. Uiteindelijk wordt bestudeerd wat de beïnvloedende factoren
van product- en procesinnovatie in kleine voedingsbedrijven zijn.
Na de literatuurstudie wordt een onderzoek uitgevoerd in functie van het oplossen van
de centrale probleemstelling: “Wat is de impact van innovatie op de Vlaamse agro-
voedingssector?”. In hoofdstuk 6 wordt vooreerst verduidelijkt hoe het onderzoek opgebouwd
is. Er wordt een casestudie uitgevoerd bij een beperkt aantal agro-voedingsondernemingen.
De resultaten van de empirische studie worden in een tweede onderdeel gestructureerd
verwerkt. Bij het uitvoeren van het onderzoek komen echter enkele beperkingen naar voor.
Enerzijds werd een restrictie gemaakt op het vlak van de hoofdactiviteit die uitgevoerd wordt
in de bedrijven. De vier ondernemingen die deelnemen aan de casestudie zijn actief in de
varkenssector. Anderzijds wordt op geografisch gebied ook een beperking gevormd. De vier
respondenten zijn immers gevestigd in West-Vlaanderen.
Om tegemoet te komen aan het verlies van interessante onderzoeksgegevens door het
hanteren van de restricties, worden in hoofdstuk 7 enkele aanbevelingen geformuleerd tot
verder onderzoek.
In hoofdstuk 8 wordt een algemeen besluit geformuleerd dat tracht een antwoord te
geven op de probleemstelling die in dit werk centraal staat.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 3
2. Probleemstelling
Zoals aangegeven in de inleiding bestaat dit eindwerk uit twee grote delen. In het
eerste deel wordt aangetoond wat innovatie is en wat het belang is voor bedrijven om
innovatief te zijn. In de literaire studie wordt tevens nagegaan hoe de Vlaamse
landbouwsector gerelateerd is aan de Vlaamse voedingssector. Het eerste deel van dit
eindwerk toont ten slotte ook aan welk beleid in Vlaanderen gevoerd wordt om
ondernemingen actief in de agro-voedingssector innovatiever te maken. Er komen bovendien
specifieke kenmerken van en bepalende factoren voor de innovativiteit van de bedrijven in die
sector aan bod.
Het tweede deel van deze thesis bestaat uit een empirisch onderzoek. In dat deel wordt
een beschrijving gegeven van een casestudie die uitgevoerd werd bij vier bedrijven. De
probleemstelling die in dit empirisch experiment centraal staat, wordt in dit tweede hoofdstuk
kort geschetst.
De structuur van het tweede hoofdstuk is als volgt. Vooreerst wordt duidelijk gemaakt
waaruit de algemene onderzoeksvraag van deze thesis bestaat. Die algemene onderzoeksvraag
komt overeen met de titel van voorliggend werk. Daarna wordt verduidelijkt op welke niveaus
in de agro-voedingsketen het onderzoek dient uitgevoerd te worden. Vervolgens wordt de
algemene probleemstelling opgesplitst in een drietal specifieke onderzoeksvragen. Deze
specifieke vragen worden op hun beurt nog eens omgezet in concrete meetvragen.
2.1 Algemene onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag waarop een antwoord gezocht wordt aan de hand van dit
onderzoek is “wat is de impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector?”. Innovatie
is niet bepaald een recent begrip. In hoofdstuk 3 wordt verduidelijkt dat Joseph Schumpeter
het begrip als eerste gebruikte in zijn basiswerken, geschreven in het begin van de twintigste
eeuw. Innovatie wint echter meer en meer aan belang onder de recente economische
omstandigheden. Innovativiteit is belangrijk voor elke sector in de Vlaamse economie. Dit is
bijgevolg ook het geval voor de landbouwsector en de voedingsindustrie. De casestudie
probeert na te gaan hoe innovatie de onderzochte ondernemingen beïnvloedt en wat de
gevolgen zijn voor het bedrijf van het doorvoeren van een innovatie.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 4
2.2 Verschillende niveaus in de ketenbenadering
In hoofdstuk 4 van dit eindwerk wordt benadrukt dat de landbouwsector en de
voedingsindustrie niet losstaand van elkaar handelen. Beide sectoren zijn door allerhande
mechanismen sterk aan elkaar verbonden in een ketenbenadering. In deze ketting kunnen
echter wel verscheidene niveaus onderscheiden worden. De vier bedrijven die deelnamen aan
het empirisch onderzoek kunnen elk op een verschillend niveau in de agro-voedingsketen
geplaatst worden.
2.3 Specifieke onderzoeksvragen
De algemene onderzoeksvraag wordt vervolgens opgesplitst in enkele specifieke
onderzoeksvragen. De doelstelling van de opsplitsing is het mogelijk maken van een
vergelijking tussen bedrijven die zich op verscheidene stappen van de agro-voedingsketting
bevinden. De specifieke onderzoeksvragen worden hierna beknopt verduidelijkt.
2.3.1 Welke innovaties voert het bedrijf door en waarom?
Vooraleer de gevolgen van het doorvoeren van een innovatie kunnen besproken
worden, wordt vooreerst gevraagd naar de innovaties die het bedrijf in het verleden
doorvoerde of welke innovaties het bedrijf in de nabije toekomst zal ondernemen. Op die
manier kan de onderzochte onderneming ondergebracht worden in een categorie afhankelijk
van de mate waarin ze innovatieve activiteiten uitvoert en de snelheid waarmee ze innovaties
uitvoert. De verschillende mogelijke categorieën worden in het literaire deel van deze thesis
besproken (Cfr. onderdeel 5.2 en 5.3).
2.3.2 Wat kunnen bedrijven doen om hun innovativiteit te verbeteren?
In onderdeel 5.1 wordt beschreven wat het beleid wil doen om bedrijven innovatiever
te maken. Het gaat hier om het beleid dat gevoerd wordt zowel op regionaal niveau (gemeente
of provincie waarin het bedrijf gevestigd is) als op het niveau van de Vlaamse gemeenschap.
In het onderzoek wordt nagegaan of de ondernemingen op de hoogte zijn van het
innovatiebeleid dat specifiek ontworpen wordt voor hun sector. Er wordt bovendien
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 5
onderzocht welke aanpak tot verbetering van de eigen innovativiteit de bedrijven belangrijk
vinden.
2.3.3 Wat is de performantie en de innovativiteit van de andere schakels in de
agro-voedingsketen?
Zoals in onderdeel 2.2 aangegeven, bevinden de onderzochte ondernemingen zich elk
op een verschillend niveau in de agro-voedingsketen. Als derde specifieke onderzoeksvraag
wordt nagegaan hoe de organisaties denken over de performantie en de innovativiteit van de
bedrijven die zich op een andere schakel in de ketting bevinden. Er wordt tevens onderzocht
in welke mate de ondernemingen samenwerken met de andere bedrijven uit de agro-
voedingsketting.
2.4 Meetvragen
De specifieke onderzoeksvragen worden ten slotte vertaald naar concrete meetvragen.
Op die manier bestaat het onderzoek uit een twintigtal vragen. Met het antwoord hierop wordt
getracht een besluit te vormen met betrekking tot de algemene onderzoeksvraag en de
specifieke onderzoeksvragen. De concrete meetvragen worden opgenomen in bijlage 1.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 6
3. Innovatie
Innovatie is een begrip dat in het bedrijfsleven en in de economische literatuur aan
belang wint. Het begrip staat centraal in de strategie van vele verschillende organisaties omdat
het noodzakelijk is innovatief te zijn om de concurrentiestrijd te winnen, groei op lange
termijn te realiseren en om de continuïteit van de organisatie te verzekeren.
In dit onderdeel van deze scriptie wordt aangevangen met het plaatsen van het begrip
innovatie in het huidige economische kader. Hoewel innovatie een complex begrip is, wordt
gepoogd een éénduidige definitie te geven.
Een tweede paragraaf bespreekt de verschillende doelstellingen die door middel van
innovatie kunnen gerealiseerd worden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen macro-
economische en micro-economische objectieven.
Ten derde komen de uiteenlopende indelingen van innovatie naar voor. Er wordt eerst
besproken welk onderscheid Schumpeter maakt tussen verschillende soorten innovatie.
Daarna wordt verduidelijkt wat het verschil is tussen een inside-out en een outside-in
perspectief op innovatie. Vervolgens wordt de klemtoon gelegd op de meest gekende soorten
innovatie, namelijk product- en procesinnovatie. Als laatste opsplitsing komt de indeling naar
verschillende types strategische innovatieprojecten aan bod.
Een vierde onderdeel in dit hoofdstuk behandelt de diverse determinanten van
innovatieprocessen. Er wordt hierbij vertrokken van een conceptueel raamwerk waarin elke
bepalende factor een plaatsje krijgt.
Ten laatste wordt benadrukt dat innovatie geen toevallig fenomeen is, maar het
resultaat van een strategisch proces, waarbij het management evenwichtige keuzes dient te
maken.
3.1 Definitie van innovatie
In de huidige economische context, waarin dynamisme en wendbaarheid centraal
staan, is het begrip ‘innovatie’ niet meer weg te denken. Organisaties opereren als open
systemen. Dit wijst erop dat ze afhankelijk zijn van hun omgeving en omgekeerd geldt ook
dat de omgeving afhankelijk wordt van de organisaties. De dynamische omgeving waarin
organisaties hun activiteiten moeten uitvoeren, is onderworpen aan voortdurende
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 7
veranderingen (Sanchez & Heene, 2004). Wanneer organisaties hun concurrentievermogen en
groeimogelijkheden willen vrijwaren, dienen ze voortdurend in te spelen op deze
veranderingen. Innovatie wordt beschouwd als een van de belangrijkste factoren voor het
stimuleren van economische groei en tewerkstelling en voor het veilig stellen van het
concurrentievermogen van organisaties (Federaal Wetenschapsbeleid, 2004). In de
economische literatuur wordt het begrip innovatie vaak in deze context gehanteerd. In deze
paragraaf wordt nader toegelicht welke ladingen het begrip innovatie dekt.
Joseph Schumpeter wordt vaak beschouwd als de grondlegger van de innovatieleer.
Hij was de eerste economist die de nadruk ging leggen op het belang van innovatie in het
proces van economische ontwikkeling (Rogers, 1998). In zijn Business Cycles legt
Schumpeter de klemtoon op het verschil tussen invention en innovation. Volgens Schumpeter
is het begrip innovation duidelijk te onderscheiden van het begrip invention (Robertson,
1967). Invention betekent het bedenken van iets geheel nieuws (AWT, 2004). Invention staat
volledig los van innovation en beide begrippen dienen niet aan elkaar gekoppeld te worden
(Robertson, 1967). Schumpeter stelt verder ook dat het sociaal proces waaruit innovations
worden voortgebracht op economisch en sociologisch vlak duidelijk verschillend is van het
sociaal proces waaruit inventions ontstaan (Ruttan, 1959).
De definitie van innovatie steunt volgens Schumpeter op veranderingen in de vorm
van de productiefunctie. De productiefunctie is een functie die aangeeft op welke manier de
hoeveelheid van producten wijzigt, wanneer er zich een wijziging van de hoeveelheid
productiefactoren voordoet (Ruttan, 1959). Er kunnen zich twee bewegingen voordoen
wanneer men de grafiek van de productiefunctie in beschouwing neemt. Enerzijds kan er
verschoven worden langs de functie. Dit betekent dat de productiehoeveelheid zal wijzigen
door een wijziging van de inzet van een productiemiddel. Op figuur 1 kan dit aangeduid
worden als bijvoorbeeld een verschuiving van punt A naar punt B. In punt B wordt meer input
gebruikt, waardoor een grotere output ontstaat. Anderzijds kan er ook een verschuiving van de
productiefunctie waargenomen worden. In het geval dat de productiefunctie naar boven
verschuift, kan er gesproken worden van technische vooruitgang. Bij deze beweging wordt
met eenzelfde hoeveelheid input een grotere output gerealiseerd. Dit wordt mogelijk gemaakt
door een toename van de productiviteit van de ingezette productiefactoren (Cfr. onderdeel
4.2.3.1). Wanneer er verschoven wordt van punt B naar punt C op figuur 1 is er sprake van
technische vooruitgang. In punt C is er een grotere productiehoeveelheid met eenzelfde
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 8
hoeveelheid input als in punt B (Gellynck & Viaene, 2005). Schumpeter duidt innovatie aan
als het opstellen van een nieuwe productiefunctie door het opwaarts verschuiven van de
oorspronkelijke productiefunctie (Ruttan, 1959).
Figuur 1: Productiefunctie
(bron: Gellynck & Viaene, 2005)
Na de publicatie van het basiswerk van Schumpeter wordt in de literatuur het begrip
innovatie meer en meer gebruikt. Door het groeiend gebruik wordt het begrip echter ook
complexer. In de literatuur met betrekking tot innovatie bestaat bijgevolg een grote
verscheidenheid in definiëring van de term ‘innovatie’. Er kan echter een rode draad doorheen
deze definities gevonden worden door te stellen dat innovatie het proces is waarbij nieuwe
combinaties van nog niet bestaande relaties tussen ideeën, kennis, technologieën en markten
getransformeerd worden in economische waarde (Hekkert et al., 2004).
Op de specifieke betekenis van het begrip innovatie voor de Vlaamse agro-voedingssector
wordt in hoofdstuk 5 teruggekomen.
Bij het definiëren van het begrip innovatie, kan er opgemerkt worden dat dit begrip
niet los kan gezien worden van de begrippen kennis en technologische verandering. De mate
waarin organisaties innovatief zijn, is grotendeels afhankelijk van de kennis die beschikbaar is
en van de manier waarop met deze kennis omgegaan wordt in de organisatie. Het begrip
technologische verandering wordt dikwijls in één adem genoemd met het begrip innovatie. In
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 9
de literatuur worden beide begrippen vaak door elkaar gebruikt en ook in dit werk wordt
aangenomen dat beide begrippen min of meer synoniemen zijn.
3.2 Doelstellingen van innovatie
Innovatie kan verschillende doelstellingen hebben. Het belang van innovatie kan op
twee vlakken in beschouwing genomen worden. Eerst wordt het macro-economische belang
van innovatie toegelicht. Als tweede punt komen de doelstellingen van innovatie op micro-
economisch vlak aan bod.
3.2.1 Doelstellingen op macro-economisch gebied
Om aanwezig te kunnen blijven op de globale markt, moeten organisaties op
competitief vlak sterk presteren. Innovatie is uiteindelijk het voornaamste hulpmiddel in de
concurrentiestrijd tussen de hedendaagse bedrijven van de verschillende landen. Bedrijven
worden met behulp van innovatie in staat gesteld om zich te differentiëren van de
concurrenten door goedkopere, kwalitatief betere of andere producten te maken en tevens
door deze goederen en diensten sneller op de markt te brengen. Hierbij moet opgemerkt
worden dat dit concurrentievoordeel zich tijdens vroegere economische ontwikkelingen ook
reeds voordeed, maar de klemtoon werd gelegd op andere concurrentievoordelen. Innovatie
staat nu echter in de belangstelling, met als voornaamste reden dat de andere soorten
concurrentievoordelen in de hedendaagse context tekortschieten.
In een aantal West-Europese landen werd de economische groei tijdens de jaren ’90
onder andere mogelijk gemaakt door strategieën van loonmatiging en toenemende
arbeidsparticipatie. Deze maatregelen komen tot stand door overleg tussen overheid,
afgevaardigden van de vakbonden en van het bedrijfsleven. Loonmatiging, stijgende
arbeidsparticipatie, en nog andere soortgelijke maatregelen bieden voordelen voor het
opbouwen en behouden van de concurrentiekracht van organisaties. De strategieën maakten
het tevens mogelijk om op een effectieve manier de werkgelegenheid in de jaren ’90 op te
bouwen. Bij wijze van voorbeeld wordt in figuur 2 de evolutie van de werkgelegenheidsgraad
getoond voor België tussen 1990 en 2006. Er kan een duidelijk stijgende trend in de
werkgelegenheidsgraad in België gedurende het voorbije decennium beschouwd worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 10
Figuur 2: Evolutie Belgische werkgelegenheidsgraad 1990-2006
(bron: Website Statbel)
De West-Europese economieën worden bij de aanvang van de éénentwintigste eeuw
echter geconfronteerd met de grenzen van maatregelen zoals loonmatiging. Deze
problematiek wordt voornamelijk in de hand gewerkt door het toenemende belang van
internationalisering. De handel op wereldvlak is sterk positief geëvolueerd. Hiervoor kunnen
twee redenen worden aangehaald. Een eerste reden is dat door economische
samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld de uitbreiding van de Europese Unie) een groot deel
van de handelsbarrières geëlimineerd worden. Een andere oorzaak voor een groeiende
wereldhandel is te vinden in de introductie en het toenemend gebruik op wereldniveau, van
informatie- en communicatietechnologie (ICT). Op globaal gebied leidt dit tot toenemende
concurrentie vanuit alle uithoeken van de wereld. Landen waarin het salaris van werknemers
zich op een laag niveau bevindt, moeten nu ook vanuit een competitief oogpunt in
beschouwing genomen worden. Wanneer West-Europese landen de concurrentiestrijd moeten
aangaan met Oost-Europese of Aziatische landen (bijvoorbeeld China, India, …) zal de
strategie van loonmatiging alleen niet meer volstaan. Deze nieuwe concurrenten hebben
immers enorme reserves aan goedkope, maar ook hooggeschoolde arbeid. Er is dus nood aan
een bijkomende strategie, die naast de oorspronkelijke maatregelen kan uitgevoerd worden
om de bovenhand te nemen in de concurrentiestrijd. De beste strategie in deze
omstandigheden is zorgen voor een toename van de productiviteit in de West-Europese
bedrijven. Dit kan gerealiseerd worden door een aanpak die gebaseerd is op kennis en
innovatiegedreven activiteiten. Innovatie wordt bijgevolg hét hulpmiddel om het hoofd te
bieden aan de toenemende concurrentie vanuit de hele wereld (AWT, 2004).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 11
Samenvattend kan gesteld worden dat innovatie niet meer weg te denken is als
hulpmiddel om nationale groei te realiseren. Dankzij technologische verandering en innovatie
worden de industriële structuren vernieuwd. Op macro-economisch vlak vormen zij tevens de
fundering voor het ontstaan van nieuwe sectoren van economische activiteit. Economische
groei wordt mede mogelijk gemaakt door technologische ontwikkeling. Het creëren van
werkgelegenheid en het verbeteren van de kwaliteit van arbeid worden bijvoorbeeld
gedeeltelijk gerealiseerd door technologische ontwikkeling (Banbury & Mitchell, 1995).
3.2.2 Doelstellingen op micro-economisch gebied
Op micro-economisch vlak draagt innovatie bij tot meer toegevoegde waarde (TW)
voor de markt en tot duurzame, winstgevende groei. Zoals reeds eerder aangegeven, worden
de laatste decennia gekenmerkt door snelle technologische ontwikkelingen. Om hieraan het
hoofd te bieden, gaan onderzoekers en technologische ontwikkelaars op zoek naar nieuwe
technologische mogelijkheden. Hierbij is het mogelijk dat er nieuwe goederen, diensten of
processen ontwikkeld worden die een zichtbare invloed hebben op de bestaande economische
structuur. Bestuurders van organisaties dienen in staat te zijn om deze impact op een
nauwkeurige manier in te schatten en de mate waarin dat lukt zal mede bepalend zijn voor het
economisch succes van hun organisatie in de toekomst. In deze dynamische en complexe
economische omgeving kan de rol van innovatie voor organisaties duidelijk gesitueerd
worden. De mate waarin organisaties in staat zijn om innovatief voor de dag te komen,
bepaalt grotendeels hun competitieve kracht op de markt. De bestuurders van de hedendaagse
organisaties worden zich meer en meer bewust van het belang van innovatie voor het
opbouwen, behouden en verbeteren van hun concurrentiepositie. Innovatie wordt het
belangrijkste aandachtspunt bij het opbouwen van het concurrentievoordeel, terwijl
organisaties een blijvend belang moeten hechten aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit en
flexibiliteit (Agoria & WTCM, 2004).
3.3 Indelingen van innovatie
Organisaties die de micro-economische doelstellingen van innovatie willen realiseren,
kunnen als hulpmiddel hiervoor een keuze maken tussen een aantal soorten innovaties.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 12
3.3.1 Innovatietypes volgens Schumpeter
In The Theory of Economic Development (1934) stelde Schumpeter een lijst op met
verschillende types innovatie. Een eerste vorm van innovatie is het introduceren van een
volledig nieuw product of het aanbrengen van een kwalitatieve verandering aan een bestaand
product. Ten tweede wijst Schumpeter op het innoveren van een proces waarbij het
resulterende proces nieuw is voor de industrie waartoe de organisatie behoort. Bij een derde
soort innovatie treedt de organisatie binnen in een nieuwe markt. Een vierde innovatietype is
de ontwikkeling van nieuwe bronnen via dewelke organisaties hun grondstoffen en andere
vormen van input kunnen verwerven. Ten slotte vormen veranderingen in de industriële
organisatie een vijfde innovatiesoort (Oslo Manual, 1997).
3.3.2 Inside-out en outside-in perspectief
Innovatie kan tevens variëren naargelang de manier waarop de ondernemer van de
organisatie omgaat met chaos en verandering in de organisatie en in haar omgeving.
In het begin van de vorige eeuw stelde Schumpeter reeds dat het succes van innovatie
afhankelijk is van de ondernemingsgezindheid bij de ondernemers. Schumpeter geeft een
aantal vage kenmerken aan de ondernemers van zijn tijd. Een eerste karakteristiek is dat de
ondernemer niet snel adaptief reageert. Daarbij komt dat ondernemers in de ogen van
Schumpeter zelf onevenwichten veroorzaken. Vervolgens brengen ondernemers voornamelijk
innovatie voort onder de vorm van nieuwe combinaties. Ten vierde werken ondernemers
creatieve vernietiging in de hand. En als laatste kenmerk neemt Schumpeter aan dat
ondernemers er voor zorgen dat de organisatorische onzekerheid toeneemt. Samenvattend kan
gesteld worden dat in het opzicht van Schumpeter de ondernemer chaos creëert in zijn
organisatie door bestaande processen en systemen te vernietigen. Dit geeft aanleiding tot het
creëren van mogelijkheden voor de organisatie en de organisatie zal zich moeten aanpassen,
door zich te vernieuwen, om deze kansen nuttig te gebruiken. Schumpeter vindt bijgevolg dat
innovatie ontstaat van binnenuit de organisatie. Het is de ondernemer die een situatie creëert
waardoor de onderneming zichzelf opnieuw kan ontwikkelen. Deze vorm van innovatie kan
inside-out innovatie genoemd worden (Nooteboom, 2000).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 13
Kirzner geeft ondernemers een aantal andere kenmerken dan de karakteristieken
gegeven door Schumpeter. Ondernemers zijn volgens Kirzner wel adaptief. Ze zijn bovendien
in staat om te reageren op exogene veranderingen in de omgeving van hun organisatie.
Kirzner stelt tevens dat ondernemers bijdragen aan het in evenwicht brengen van de
economie, zelfs als door veranderingen van de evenwichtsvoorwaarden dit evenwicht nooit
zal bereikt worden. In onderdeel 3.1 werd reeds aangegeven dat de omgeving waarin een
onderneming haar operaties uitvoert, onderhevig is aan verschillende exogene schokken van
verandering. Daar de organisatie afhankelijk is van haar omgeving ontstaat er op die manier
een vorm van chaos in de organisatie. Een taak van de ondernemer bestaat erin om zijn bedrijf
aan deze schokken en chaos aan te passen. Kirzner neemt aan dat het de verantwoordelijkheid
is van de ondernemer om de onderneming in staat te stellen de chaos te doorstaan en opnieuw
een situatie van evenwicht te bereiken. Het blijvend aanpassen van de organisatie aan de
exogene schokken in de omgeving helpt de organisatie bovendien om haar continuïteit te
verzekeren. Kirzner gaat dus, in tegenstelling tot Schumpeter, innovatie bekijken vanuit een
outside-in perspectief. De onderneming staat in een ondergeschikte positie ten opzichte van de
veranderingen in de omgeving en dit in tegenstelling tot wat Schumpeter beweert dat de
organisatie de veranderingen zelf teweegbrengt (Nooteboom, 2000).
3.3.3 Onderscheid tussen product- en procesinnovatie
De meest gehanteerde manier om innovatie in verschillende types op te splitsen,
bestaat in het maken van een onderscheid tussen product- en procesinnovatie. Deze types
verwijzen naar de eerste twee soorten van innovatie bij de indeling volgens Schumpeter (Cfr.
onderdeel 3.3.1). Bij productinnovatie wordt de introductie van een nieuw product
verondersteld. Wanneer de kwaliteit van een bestaand product verbeterd wordt, kan er tevens
gesproken worden van productinnovatie. Procesinnovatie wijst er daarentegen op dat er
nieuwe methodes en processen toegepast worden om een product te ontwikkelen (Gellynck &
Viaene, 2005).
Hoe het budget voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) verdeeld wordt over product-
en procesinnovatie, verschilt van industrie tot industrie. Empirische studies hieromtrent
wijzen uit dat industrieën met grote mogelijkheden voor productdoorbraken (bijvoorbeeld de
chemische, farmaceutische, ICT sector,…) in hun budget voor O&O een relatief groter
gewicht toekennen aan productgerelateerde innovatie. Sectoren met lage opportuniteiten
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 14
(zoals de agro-voedingssector,…) spenderen daarentegen meer aan procesinnovatie (Lunn,
1986).
Het onderdeel van het budget voor O&O dat gebruikt wordt voor product- en
procesinnovatie is verschillend afhankelijk van de fase van de productlevenscyclus waarin het
product van de organisatie zich bevindt. Dit verschil komt duidelijk naar voor in figuur 3.
Figuur 3: Dynamisch model van product- en procesinnovatie van Abernathy & Utterback (1975)
(bron: Bayus, 1995)
In hun dynamisch model van product- en procesinnovatie stellen Utterback en
Abernathy (1975) dat in de “vroege fase” van de productlevenscyclus de activiteiten van
O&O gedomineerd worden door productinnovaties. In deze fase zijn de innovaties
gestimuleerd door de markt en er worden grote uitgaven gedaan om het product op de markt
te brengen. In de “groeifase” treedt procesinnovatie meer en meer op de voorgrond. Dit is
noodzakelijk omdat het productieproces grotendeels automatisch wordt en omdat er moet
gezocht worden naar manieren om de kosten voor productie te reduceren. Ten slotte worden
in de “verzadigingsfase” zowel voor productinnovatie als voor procesinnovatie slechts kleine
budgetten waargenomen. De O&O-activiteiten richten zich voornamelijk op verbeteringen in
de processen en er worden relatief weinig uitgaven geboekt (Bayus, 1995).
3.3.4 Verschillende types innovatieprojecten
Innovatieprojecten worden gekenmerkt door een duaal karakter. Enerzijds wordt
datgene wat al bestaat in de organisatie verder ontwikkeld en anderzijds is er ook aandacht
voor het introduceren van radicale nieuwigheden. Organisaties moeten een innovatiestrategie
uitbouwen op die manier dat een evenwicht wordt bereikt tussen competentieverhogende en
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 15
competentievernietigende krachten. Bedrijven beschikken bijgevolg over een portefeuille aan
innovatieprojecten die beheerd dient te worden. De verschillende projecten uit de portfolio
kunnen opgesplitst worden in verschillende types. In figuur 4 wordt aangetoond dat deze
types afhankelijk zijn van de mate waarin met het project een radicale nieuwigheid in de
organisatie wordt bereikt en van de waardeperceptie van de consument (Agoria & WTCM,
2004).
Figuur 4: Types innovatieprojecten (gebaseerd op Wheelwright & Clark (1992))
(bron: Agoria & WTCM, 2004)
Vooreerst kan er gewezen worden op merknaamondersteuning. Hierbij is er sprake
van volledige ondersteuning van het bestaande in de organisatie. Het is de bedoeling om het
bestaand marktaandeel te behouden door onderhoud van de business- en merkidentiteit
(correcte kwaliteit, imago,…). Ten tweede kunnen er afgeleide projecten onderscheiden
worden. Deze vorm van projecten brengen op korte termijn verbeteringen aan, aan de
bestaande producten of processen. De voornaamste impact van afgeleide projecten is het
behouden en verstevigen van de concurrentiepositie, maar deze projecten dragen slechts
weinig bij aan de lange termijn groei. Een derde categorie van projecten is de categorie van de
platformprojecten. Hierbij wordt een nieuw en uitgebreider productengamma ontwikkeld,
steunend op combinaties van competenties die ofwel bedrijfsspecifiek, ofwel
bedrijfstoegankelijk zijn. Er wordt getracht nieuwe voordelen te creëren voor de consumenten
door het aanspreken van nieuwe productmarktsegmenten en dit draagt bij tot lange
termijngroei voor de organisatie. De laatste groep projecten wordt gevormd door de
doorbraakprojecten die op een drastische manier een wijziging aanbrengen aan de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 16
kerncompetenties, structuren of werkwijzen in de waardeketen (Agoria & WTCM, 2004). Het
is mogelijk dat de bestaande structuren en handelswijzen in organisaties zodanig veranderd
worden door innovatie, dat ze de bestaande competenties vervangt en zelfs overbodig maakt.
Dit fenomeen verwijst naar wat Schumpeter aanduidt met de term creatieve vernietiging
(Debackere, 2004). Doorbraakprojecten zorgen enerzijds voor de ontwikkeling van nieuwe
kernproducten en -processen en anderzijds voor de creatie van nieuwe marktsegmenten
(Agoria & WTCM, 2004).
Samenvattend kan gesteld worden dat de verschillende types innovatieprojecten
kunnen gebruikt worden voor het realiseren van verschillende strategische doelstellingen.
Organisaties moeten bijgevolg trachten een evenwichtige portefeuille van projecten samen te
stellen met het oog op het realiseren van hun strategie (Agoria & WTCM, 2004).
3.4 Determinanten van innovatie
In de literatuur bestaan er heel wat empirische studies naar de determinanten van
innovatie in organisaties. Schumpeter legt de nadruk op de kenmerken van de organisatie zelf
als dé bepalende factor voor innovatie. Het zijn, volgens Schumpeter, voornamelijk de
economische karakteristieken van een organisatie die de grootste bepalende invloed
uitoefenen op de innovatieve activiteiten. Dit werd later echter betwist door andere auteurs,
die stelden dat ook de niet-economische kenmerken een bepalende rol uitoefenen. Aan het
begin van de 21ste eeuw erkennen wetenschappers zelfs dat de kenmerken van organisaties als
dusdanig niet in staat zijn om de innovatieve activiteiten te verklaren (Avermaete, 2004).
Er komen in de literatuur bijgevolg andere determinanten dan de bedrijfsspecifieke
kenmerken naar voor. Hoewel Schumpeter de nadruk legt op de karakteristieken van de
organisatie, speelt ook de bekwaamheid van de organisatie om interne kennis te creëren en te
vernietigen een grote rol bij zijn argumentatie. Sommige auteurs typeren de huidige
maatschappij als een kennisgebaseerde maatschappij omdat kennisopbouw en
kennisvernieling in steeds groter wordende mate naar voor kwamen gedurende de laatste
decennia. De bekwaamheid om kennis op te bouwen wordt bijgevolg gezien als een
sleutelfactor voor concurrentiekracht en innovatie. Er kan een onderscheid gemaakt worden
tussen twee types van interne kennis. Enerzijds kan kennis voorkomen onder de vorm van
“gecodificeerde kennis”. Dit is een soort kennis die uitgedrukt kan worden in formele en
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 17
systematische taal. Deze vorm van kennis kan verspreid en uitgebreid worden door middel
van gegevens, wetenschappelijke formules, boeken, onderricht, … Anderzijds is er sprake van
“stilzwijgende kennis”. Hierbij kan de kennis niet formeel en systematisch verwoord worden.
Stilzwijgende kennis kan bijgevolg moeilijk gecommuniceerd worden. Deze vorm van kennis
kan alleen uitgebreid worden door directe imitatie en veel oefenen. Beide vormen van interne
kennis zijn nodig bij het proces van kenniscreatie en hieruit volgt dat beide kennistypes
belangrijk zijn voor het welslagen van het innovatieproces in een organisatie (Avermaete,
2004).
Naast interne kennis komt ook externe kennis naar voor als een bepalende factor in het
innovatieproces. Organisaties die willen slagen in hun innovatieproces moet communiceren
met andere organisaties. Er bestaan vaak ingewikkelde relaties tussen verschillende
organisaties om externe kennis op te bouwen. Deze relaties worden gekenmerkt door de
aanwezigheid van onder andere feedbackmechanismen en wisselwerking. Deze mechanismen
maken de relaties tussen organisaties moeilijker, maar ze zijn wel noodzakelijk om de
correcte kennis op het juiste tijdstip op te doen. Externe kennis is voor een organisatie
essentieel om de eigen interne kennis aan te vullen als determinant van het innovatieproces.
Dit is vooral van belang voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) die over een
beperkt intellectueel en financieel kapitaal beschikken. Er kan gewezen worden op twee
manieren om externe kennis te verwerven. Ten eerste kan een organisatie gebruik maken van
diensten van een andere organisatie. Het zijn voornamelijk kleine firma’s die wegens
tijdgebrek of afwezigheid van knowhowkennis steunen op externe diensten van grotere
organisaties. Een tweede vaak toegepaste vorm van externe kennisopbouw is het gebruik
maken van een systeem van netwerken. Hierbij gaan verschillende organisaties bij elkaar op
zoek naar gemeenschappelijke interesses, zonder gebruik te maken van formele
samenwerkingsverbanden. Het implementeren van systemen van netwerken biedt als
belangrijk voordeel dat innovaties snel kunnen verspreid en overgenomen worden. Dit volgt
uit het feit dat netwerksystemen toelaten om informatie gemakkelijk te communiceren en om
stilzwijgende kennis vlotter te verspreiden (Avermaete, 2004).
Een volgende determinant van het innovatieproces is de “ruimtelijke ingeslotenheid”.
Het concept van ingeslotenheid verwijst naar de rol van sociale relaties en de sociale structuur
aanwezig in economische transacties. Ruimtelijke ingeslotenheid kan opgesplitst worden in
drie verschillende onderdelen. Een eerste type behandelt de betrokkenheid van het
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 18
topmanagement en het personeel in de regio. Dit type is sterk gerelateerd aan de stilzwijgende
vorm van interne kennis die eerder besproken werd. Hierbij kan gesteld worden dat
ingeslotenheid inhoudt dat de ondernemer onderdeel wordt van de lokale structuur. Ingebed
zijn in de regio biedt het voordeel dat er mogelijkheden gecreëerd worden voor de organisatie
om haar innovatieproces in de hand te werken doordat de organisatie gebruik kan maken van
de middelen uit de regio. Waarneming van de omgeving vormt een tweede soort van
ruimtelijke ingeslotenheid. De communicatie van kennis kan vergemakkelijkt of bemoeilijkt
worden door regionale en nationale instellingen en structuren. Regionale verscheidenheid in
structuren en technologische bekwaamheden komt er niet van de ene dag op de andere en dit
draagt bij aan de verklaring waarom sommige regio’s meer innoveren terwijl andere regio’s
eerder geneigd zijn te imiteren. Ruimtelijke ingeslotenheid kan ten slotte ook voorkomen
onder de vorm van nabijheid van gelijkaardige en gerelateerde actoren. Nabijheid wordt
beschouwd als een sleutelkenmerk in de ruil van ideeën, kennis en uiteindelijk de
ontwikkeling van innovaties (Avermaete, 2004).
Innovatie wordt bovendien bepaald door de economische performantie in de regio en
in het land. Aan het begin van de 21ste eeuw speelt het bestaan van nationale en regionale
innovatiesystemen een steeds grotere rol in de literatuur omtrent innovatie. De verschillen in
economische prestatie tussen verschillende regio’s en landen zijn voornamelijk de oorzaak
voor het ontstaan van deze systemen. De economische prestatie in de regio kan bijgevolg
moeilijk volledig los gezien worden van ruimtelijke ingeslotenheid (Avermaete, 2004).
Een laatste belangrijke bepalende factor voor het welslagen van innovatie bestaat uit
de toewijzing van publieke ondersteuning in het algemeen en innovatiegeoriënteerde
ondersteuning in het bijzonder. Dit is vooral belangrijk voor de innovatieve activiteiten in
KMO’s. Gedurende de laatste decennia werden maatregelen ontwikkeld door de regeringen in
verschillende landen om de concurrentie tussen KMO’s aan te wakkeren. Een reden hiervoor
is dat deze organisaties verondersteld worden een grote rol te spelen in de nationale
economische groei. In samenwerking met de Europese Commissie hebben vele nationale en
regionale regeringen bijgevolg ondersteuningsprogramma’s opgestart om innovatieve
activiteiten tussen KMO’s te versterken (Avermaete, 2004).
De voornaamste determinanten die hierboven besproken werden, kunnen
samengebracht worden in een conceptueel raamwerk voor de analyse van innovatie (Zie
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 19
figuur 5). In dit raamwerk verwerft innovatie een centrale plaats. Innovatie krijgt hierin een
brede betekenis die zowel verwijst naar de inspanningen, de activiteiten als de resultaten van
het innovatieproces. Het raamwerk bestaat vervolgens uit de zes bepalende factoren. Deze
factoren staan in relatie tot het centrale begrip innovatie. Er kan opgemerkt worden dat hierbij
een onderscheid wordt gemaakt tussen lange en korte termijn effecten, maar hierop wordt niet
verder ingegaan. Ten slotte wordt in het raamwerk ook aangetoond dat bepaalde
determinanten elkaar gedeeltelijk overlappen. De mate waarin dat gebeurt, is afhankelijk van
de organisatie en de regio waarin de organisatie haar operaties uitvoert (Avermaete, 2004).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 20
Figuur 5: Conceptueel raamwerk voor het analyseren van de innovatiedynamiek
(bron: Avermaete, 2004)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 21
3.5 Innovatie als resultaat van een strategisch proces
Op strategisch vlak is innovatie voor een organisatie een combinatie van visie, inzicht,
planning en moderne managementtechnieken, die leidt naar meer TW voor de klant en zo naar
duurzame, winstgevende groei. Innovatie kan beschouwd worden als resultaat van een
beheersbaar strategisch proces, daar organisaties een portefeuille van innovatieprojecten
kunnen beheren. Dit strategisch proces zet creatieve ideeën om in bruikbare oplossingen, wat
uiteindelijk resulteert in innovatie (Agoria & WTCM, 2004).
Organisaties worden echter geconfronteerd met een trade-off tussen enerzijds een
veelheid aan strategische doelstellingen en anderzijds beperkte middelen die besteed kunnen
worden aan het realiseren van innovatie. Zoals in onderdeel 3.3.4 reeds aangegeven,
beschikken organisaties over een portfolio aan innovatieprojecten die elk een verschillende
strategische lading kunnen dekken. Het is belangrijk dat er, bij het budgetteren van de
verschillende investeringen, een spreiding wordt gemaakt van de middelen over de
uiteenlopende types van projecten. Een evenwichtige innovatieportefeuille bevat
gediversifieerde projecten waarbij zowel de bedrijfsstrategie, de korte en lange termijn
objectieven als de beschikbare middelen in acht worden genomen. Het is de taak van het
management van een organisatie om de middelen in verhouding te brengen tot het aantal
projecten in functie van merknaamondersteuning, het aantal afgeleide projecten,
platformprojecten en doorbraakprojecten. Wanneer het management erin slaagt dit te
realiseren op een evenwichtige manier, zal het resultaat van het innovatieproces op
middellange en lange termijn positiever worden. Hieruit volgt dat innovatie niet moet
beschouwd worden als een toevallig fenomeen, maar wel degelijk het resultaat is van een
gemanaged strategisch proces. Om een correcte keuze te maken in de trade-off met betrekking
tot strategische doelstellingen en beschikbare middelen, staan een aantal instrumenten ter
beschikking van het management. Een aantal vaak voorkomende hulpmiddelen zijn
roadmapping, funnelmanagement en portfoliomanagement (Agoria & WTCM, 2004). Voor
de bespreking van deze beleidsinstrumenten wordt verwezen naar de gespecialiseerde
literatuur.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 22
4. Vlaamse agro-voedingssector
In dit hoofdstuk worden de Vlaamse landbouwsector en de Vlaamse voedingssector
onder de loep genomen.
In een eerste onderdeel wordt aangetoond dat de landbouwsector niet langer op
zichzelf staand dient bekeken te worden. De landbouwsector staat namelijk in een ketenrelatie
met de voedingsindustrie. Dit is zo geëvolueerd omdat de verlangens en eisen van de
eindconsumenten vandaag centraal staan bij de productie in beide sectoren.
Het tweede deel toont een toepassing van het Structure-Conduct-Performance (SCP)
model op de Vlaamse agro-voedingssector. De verschillende onderdelen van dit paradigma
(Structuur, Gedrag en Prestatie) worden achtereenvolgens besproken.
4.1 Ketenbenadering
Vroeger werd het aanbod van de landbouwproducten volledig bepaald door de
landbouwers. De consumenten konden slechts datgene aanschaffen, wat de landbouwers op de
markt brachten. Dit gebeurde tegen een prijs bepaald door de gevraagde en aangeboden
hoeveelheid. De landbouwers waren in staat om hun volledige productie te verkopen omdat er
voor alle productie-eenheden een prijs ontstond die kopers bereid waren te betalen voor de
producten.
De recentere tendens met betrekking tot het agrarische aanbod, bestaat erin dat de
consument centraal staat. Hierbij kan gewezen worden op de toenemende interesse voor het
begrip ketenbenadering in de landbouwsector. Dit heeft betrekking op het feit dat het
productieproces in agrarische bedrijven meer wordt afgestemd op de wensen en eisen van de
afnemers. Het beter afstemmen van het productieproces op wat de consumenten wensen, doet
zich zowel op het kwalitatief als op het kwantitatief vlak voor. Om vraag en aanbod op één
lijn te brengen, wordt gebruik gemaakt van allerlei afspraken (Berkum et al., 2003).
De productie van de agrarische sector wordt enerzijds afgenomen door de
voedingsindustrie en anderzijds rechtstreeks door de eindconsument. De voedingsindustrie
kan beschouwd worden als de industriële sector die voedingsmiddelen produceert. De
verdeling van het aanbod van landbouwproducten tussen de voedingsindustrie en de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 23
rechtstreekse consumenten wordt aangetoond in figuur 6. Het agrarisch aanbod dat geleverd
wordt aan de voedingsindustrie ondergaat eerst een verwerking vooraleer het uiteindelijk
aangeboden wordt aan de finale consument. Aan het begin van de 21ste eeuw wordt gesteld dat
ongeveer 75 procent van de voeding, verbruikt door de eindconsument, wordt verwerkt door
de voedingsindustrie. De overige 25 procent wordt rechtstreeks bij de landbouwer verschaft of
via distributieketens die rechtstreeks verbonden zijn met de landbouwer. Er kan hierbij echter
opgemerkt worden dat het aandeel van de voedingsindustrie een stijgende trend vertoont.
Opnieuw kan hier gewezen worden op het toenemend belang van de ketenbenadering omdat
aan de wil van de consument beter kan voldaan worden via de voedingsindustrie (Gellynck &
Viaene, 2005).
Figuur 6: Situering van de voedingsindustrie in de agro-voedingskolom
(bron: Gellynck & Viaene, 2005)
In figuur 6 wordt de voedingsindustrie opgesplitst in sectoren van primaire
transformatie en sectoren van secondaire verwerking. De eerste groep sectoren hanteert de
landbouwproducten als voornaamste input. Voorbeelden van deze industrie zijn slachthuizen,
maalderijen, … De sectoren van secondaire verwerking transformeren producten die eerst
verwerkt worden door de primaire transformatiesectoren. Deze sectoren investeren in
productontwikkeling om beter te voldoen aan de verlangens en eisen van de individuele
consument en om zich op die manier beter te positioneren op de markt. Bakkerijen,
brouwerijen, vleeswarenbedrijven, … vormen voorbeelden van de secondaire verwerkende
industrie (Gellynck & Viaene, 2005).
Uit bovenstaande blijkt duidelijk dat zowel de landbouwers als de voedingsindustrie
moeten rekening houden met de wensen van de verbruikers. Om hun continuïteit en groei te
verzekeren, doen agrarische ondernemingen en organisaties uit de voedingsindustrie er goed
aan zich te organiseren in een ketenperspectief. Een keten kan hierbij gezien worden als een
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 24
aaneenschakeling van opeenvolgende en bewust op elkaar afgestelde activiteiten, met als
eindresultaat een product dat voldoet aan de verlangens van de individuele consument. Op
deze manier kunnen de verschillende schakels van de agro-voedingskolom maximaal op
elkaar afgestemd worden op een kosteffectieve manier. Bijkomende voordelen van een
ketenbenadering zijn het sneller leveren aan de consument (onder andere bewerkstelligd door
een aanpak van just-in-time bevoorrading), schaalvoordelen (schaalvergroting door
samenwerking), een toenemend assortiment, … (Gellynck & Viaene, 2005). Hierbij kan ook
gewezen worden op de rol die innovatie speelt bij het toepassen van een ketenperspectief.
Organisaties hebben nood aan innovatie om op een creatieve manier te voldoen aan de eisen
en wensen van de consumenten.
4.2 Het industrieel organisatiemodel
In dit onderdeel wordt het industrieel organisatiemodel toegepast op de Vlaamse
landbouw- en voedingssector. Hierbij wordt toegelicht hoe de Vlaamse agro-voedingssector is
gestructureerd. Er wordt kort aangehaald welk gedrag deze sector vertoont op het vlak van
investeringen, O&O, … Het gedrag van een sector verwijst naar de inspanningen van die
sector die geleverd worden ten aanzien van innovatie. In het volgende hoofdstuk wordt hier
uitvoeriger op ingegaan. Als laatste onderdeel van deze paragraaf wordt de prestatie van de
Vlaamse landbouw- en voedingssector behandeld.
Figuur 7 toont het algemeen industrieel organisatiemodel. De verschillende
componenten uit dit paradigma worden hierna meer in detail besproken. Uit de figuur kan
afgeleid worden dat de structuur van de industrie vooreerst beïnvloed wordt door een aantal
grondvoorwaarden. Deze voorwaarden omvatten zowel factoren van de aanbodzijde als
factoren van de vraagzijde. Grondvoorwaarden met betrekking tot de aanbodzijde zijn de
aanwezigheid van grondstoffen, technologie en productie. Aan de vraagzijde kunnen
consumptie, handel, verkoop en distributie in beschouwing genomen worden. Hierbij kan
opgemerkt worden dat niet alle beïnvloedende factoren in dit model werden opgenomen onder
de grondvoorwaarden. De inkomensverdeling, de algemene economische structuur en
demografische ontwikkelingen zijn tevens determinanten van de structuur van de Vlaamse
landbouw- en voedingsindustrie en zijn niet terug te vinden in het model. Naast de
grondvoorwaarden oefent ook het politiek beleid een impact uit op de structuur en het gedrag
van deze industrie. Dit beleid is de laatste jaren onderhevig geweest aan grote veranderingen,
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 25
onder andere door toenemende globalisering (verdwijnen van de binnengrenzen van de
Europese Unie), stijgende concurrentie, … Voor de bespreking van beleidsmaatregelen met
betrekking tot de Vlaamse agro-voedingssector wordt verwezen naar de gespecialiseerde
literatuur (Gellynck & Viaene, 2005).
Figuur 7: Het industrieel organisatiemodel
(bron: Gellynck & Viaene, 2005)
4.2.1 Structuur van de Vlaamse landbouw- en voedingssector
De structuur van de Vlaamse agro-voedingssector vormt een eerste hoofdelement van
het paradigma van de industriële organisatie. Dit hoofdelement kan opgesplitst worden in vele
verschillende deelcomponenten. In het model, opgenomen in figuur 7, worden slechts vier
deelelementen naar voor geschoven. Een bespreking van deze elementen en een toepassing
ervan op de landbouw- en voedingssector volgt hierna. Eerst wordt de nadruk gelegd op het
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 26
internationale coderingssysteem van de verschillende economische sectoren. De bespreking
van dit systeem is van belang opdat er geen onenigheid zou bestaan met betrekking tot de
definitie van de landbouwsector en de voedingsindustrie.
4.2.1.1 NACE-BEL nomenclatuur
Om statistieken internationaal vergelijkbaar te maken, krijgt elke sector een unieke
code toegewezen. De Europese NACE code groepeert gelijkaardige activiteiten en deze
groepen worden daarna nogmaals onderverdeeld in subgroepen van specifieke activiteiten.
Naast het mogelijk maken van vergelijkingen van statistische gegevens tussen lidstaten biedt
deze code bovendien het voordeel dat er voor het beleid met betrekking tot subsidies,
invoerheffingen en exporttarieven een standaardclassificatie ter beschikking staat (Gellynck &
Viaene, 2005).
Zoals de meeste lidstaten van de Europese Unie, hanteert ook België een eigen
nationaal coderingssysteem. Het geheel van codes wordt in ons land de NACE-BEL
nomenclatuur genoemd. In tabel 1 wordt deze codering getoond voor enerzijds de
landbouwsector (Sectie A) en anderzijds de voedingsindustrie (Sectie DA) (Gellynck &
Viaene, 2005 & FOD Economie, 2005).
NACE-BEL code Omschrijving
Sectie A Landbouw, jacht en bosbouw
01 Landbouw, jacht en diensten in verband met deze activiteiten
01.1 Teelt van granen, andere akkerbouwgewassen, groenten, bloemen,
bomen en fruit
01.2 Houderij en Kwekerij van rundvee, schapen, geiten, paarden, ezels,
muildieren, muilezels, fokvarkens, kippen, overige pluimvee; Productie
van eieren; Overige dierenfokkerijen
01.3 Gemengd bedrijf
01.4 Diensten i.v.m. de landbouw, aanleg en onderhoud van tuinen en parken
Diensten i.v.m. de veeteelt (excl. veterinaire dienstverlening)
01.5 Jacht, zetten van vallen en fokken van wild (+ bijhorende diensten)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 27
Sectie D Industrie
Subsectie DA Vervaardiging van voedingsmiddelen en genotsmiddelen
15 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
15.1 Productie en verwerking van vlees en vleesproducten
15.2 Verwerking en conservering van vis en vervaardiging van visproducten
15.3 Verwerking en conservering van groenten en fruit
15.4 Vervaardiging van de plantaardige en dierlijke vetten
15.5 Zuivelnijverheid
15.6 Maalderijen en vervaardiging van zetmeel en zetmeelproducten
15.7 Vervaardiging van diervoeders
15.8 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
15.9 Vervaardiging van dranken
Tabel 1: NACE-BEL code van de landbouw- en voedingsindustrie
(bron: Website Statbel)
4.2.1.2 De Vlaamse landbouwsector
Een eerste deelelement van de structuur van een sector wordt gevormd door het aantal
bedrijven en de concentratie van de ondernemingen in Vlaanderen. In 2005 waren 34.410
landbouwbedrijven actief in het Vlaamse gewest. Dit aantal is, in overeenstemming met de
dalende trend, afgenomen ten opzichte van 2004. Toen was het aantal landbouwbedrijven
gelijk aan 35.486. Er kan dus een daling van ongeveer 3% in beschouwing genomen worden
(Landbouwtelling, 2005). De neergaande trend wijst op een toenemende concentratie in de
landbouwsector. Er zijn bijgevolg steeds minder bedrijven aanwezig om een voldoende hoge
productie te realiseren om aan de vraag tegemoet te komen.
Naast het aantal bedrijven is ook het aantal arbeidskrachten opgenomen in het
industrieel organisatiemodel. In 2005 daalde de tewerkstelling in de landbouw ten opzichte
van 2004. Er werd een terugval waargenomen van 3,7% (respectievelijk 66.950 personen en
69.536 personen). Het is interessant dit aantal om te rekenen naar voltijdse arbeidskrachten.
Er wordt hierbij verondersteld dat de voltijdse arbeidskracht minstens 38 uren per week
presteert of 20 dagen per maand. Wanneer er bovendien rekening wordt gehouden met de niet
regelmatig tewerkgestelde personen, kent de landbouwsector 49.717 voltijdse arbeidskrachten
in 2005. Gemiddeld betekent dit 1,4 per bedrijf. Er kan verder nog gesteld worden dat de
landbouwsector in Vlaanderen ongeveer 2% van de totale Vlaamse actieve bevolking
tewerkstelt (Landbouwrapport, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 28
De gemiddelde leeftijd van de bedrijfsleiders van de Vlaamse landbouwbedrijven
bedraagt in 2004 ongeveer 47,8 jaar. Deze gemiddelde leeftijd is het laatste decennia sterk
gestegen. De tendens doet zich dus voor dat de Vlaamse landbouwers ouder worden en
wanneer de leeftijdspiramide (Zie figuur 8) in beschouwing genomen wordt, kan gesteld
worden dat de basis zeer klein is. Er kan vastgesteld worden dat slechts 3% van de bedrijven
een bedrijfsleider heeft die jonger is dan 30 jaar, terwijl 7% van de landbouwbedrijfsleiders
ouder is dan 65 jaar. Een rechtstreeks gevolg hiervan is dat de opvolging in heel wat bedrijven
bedreigd wordt (Landbouwrapport, 2005). Er kan hier gewezen worden op de rol die
innovatie kan spelen om het tekort aan bedrijfsleiders en arbeidskrachten in de
landbouwsector op een creatieve manier op te vangen.
Figuur 8: Leeftijdpiramide van bedrijfsleiders van beroepslandbouwbedrijven, volgens
geslacht, 2004
(bron: Landbouwrapport, 2005)
Een laatste component van de structuur van een sector, die in dit werk aan bod komt,
is de vestiging. Voor de bespreking van de vestiging van de landbouwsector in Vlaanderen
wordt nagegaan welke oppervlakte ingenomen wordt door de landbouw, hierna benoemd met
het begrip cultuurgrond. Volgens de landbouwtelling van 2005 neemt de cultuurgrond in het
Vlaamse gewest een totale oppervlakte in van 629.684 hectare. Deze oppervlakte komt
overeen met ongeveer 46,57% van de totale oppervlakte van Vlaanderen (13.522 km²). In
2004 bedroeg de oppervlakte van de cultuurgrond bij benadering 633.769 hectare. Er komt
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 29
dus een daling van de oppervlakte cultuurgrond in Vlaanderen naar voor van circa 0,6%
(Landbouwtelling, 2005).
4.2.1.3 De Belgische voedingssector
De elementen van de structuur, die voorkomen in het industrieel organisatiemodel,
worden hierna toegepast op de voedingssector. Er moet hierbij opgemerkt worden dat de
gehanteerde gegevens betrekking hebben op België. De overeenkomstige gegevens voor het
Vlaamse gewest kunnen enigszins afgeleid worden uit de basisgegevens. Over de absolute
bedragen voor Vlaanderen kan niets gezegd worden, maar uit de Belgische evolutie kunnen
wel gelijkaardige Vlaamse trends verondersteld worden.
Vooreerst bedroeg het aantal ondernemingen die actief zijn in de voedingsindustrie in
2004 gemiddeld 9.304 bedrijven (Zie figuur 9). Dit aantal is lager ten opzichte van het aantal
in 2003. In figuur 9 kan bovendien vastgesteld worden dat het aantal ondernemingen
aanwezig in de voedingssector reeds gedurende een aantal jaren een dalende trend vertoont. In
1998 waren nog 10.838 bedrijven actief in de sector. In zeven jaar tijd is het aantal
ondernemingen bijgevolg met ongeveer 14% verminderd. Deze neergaande tendens wijst, net
zoals bij de landbouwsector, op een toenemende concentratie van de sector.
8.500
9.000
9.500
10.000
10.500
11.000
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Jaar
Aan
tal
acti
eve
onder
nem
ingen
Aantal actieve ondernemingen
Figuur 9: Evolutie van het aantal ondernemingen in de voedingsindustrie (1998-2004)
(bron: FOD Economie, 2005)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 30
Ten tweede wordt de evolutie in de tewerkstelling nader toegelicht. Voor de evolutie
van het aantal arbeidskrachten in de Belgische voedingssector worden gegevens van de jaren
2003 en 2004 met elkaar vergeleken. Het aantal tewerkgestelde personen in de globale
voedingsindustrie bedroeg in 2003 gemiddeld 73.884 personen. Dit aantal is in 2004 met
ongeveer 1% gedaald tot 73.140 personen. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de
tewerkstellingstotalen per subsector volgens de NACE-BEL codering. Hierbij is een
opvallende afname waar te nemen in het percentage van de tewerkgestelde arbeidskrachten in
de sector van de verwerking en bewaring van vis en de vervaardiging van visproducten.
2003 2004 Δ (%)
15 Voedingsindustrie 73.884 73.140 -1,0
15.1 Vleesindustrie 14.372 14.301 -0,5
15.2 Visindustrie 1.509 1.408 -6,7
15.3 Groenten en Fruit 6.653 6.760 1,6
15.4 Vetstoffen 1.287 1.261 -2,0
15.5 Melk 6.982 7.039 0,8
15.6 Granen en Zetmeel 3.507 3.534 0,8
15.7 Diervoeder 2.946 2.856 -3,1
15.8 Overige 27.786 27.076 -2,6
15.9 Drankenindustrie 8.842 8.905 0,7
Tabel 2: Evolutie van de tewerkstelling in de voedingsindustrie en haar subsectoren
(bron: FOD economie, 2005)
Als derde structuurcomponent wordt tenslotte de grootte van de
voedingsondernemingen besproken. Dit kan gebeuren aan de hand van tabel 3. In deze tabel
wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende personeelsklassen. Onder elke
personeelsklasse staat dan hoeveel werkgevers aan het hoofd staan van een bedrijf dat behoort
tot die personeelsklasse. Er kan onmiddellijk opgemerkt worden dat de meeste werkgevers
(ruim 95%) aan het hoofd staan van een onderneming die beschikt over een personeelsaantal
dat kleiner is dan 50 werknemers.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 31
Personeelsklasse 1-4 5-9 10-19 20-49 50-99
100-
199
200-
499
500-
999
>
1000
Aantal werkgevers 3.213 1.162 644 397 131 76 49 17 4
Percentage 56,44% 20,41% 11,31% 6,97% 2,30% 1,33% 0,86% 0,30% 0,07%
Tabel 3: Aantal werkgevers per personeelsklasse in de voedingssector in 2004.
(bron: FOD Economie, 2005)
Er kan hieruit besloten worden dat de voedingssector voornamelijk vertegenwoordigd
wordt door KMO’s.
Als opmerking kan gesteld worden dat de voedingssector in Vlaanderen een structuur
aanneemt, die het best de oligopolistische structuur benaderd (Gellynck & Viaene, 2005). Dit
wijst erop dat wijzigingen in de verkooppolitiek (prijs en verkochte hoeveelheid) van één
producent een belangrijke aanleiding kunnen zijn voor de andere producenten om ook hun
verkooppolitiek te veranderen (De Clercq, 2006).
4.2.2 Gedrag van de Vlaamse landbouw- en voedingssector
Uit het industrieel organisatiemodel (Zie figuur 7) kan afgeleid worden dat de
structuur van de Vlaamse landbouw- en voedingssector een determinant vormt van het tweede
hoofdelement, namelijk het gedrag van beide sectoren. Het gedrag van een sector geeft een
indicatie van de mate waarin ondernemingen, actief in die sector, pogen hun
concurrentiepositie in de markt te verstevigen. Omwille van de specifieke structuur van de
Vlaamse landbouw- en voedingssector, namelijk sterke (en toenemende) concentratie en een
oligopolistische structuur, worden agro-voedingsbedrijven ertoe aangezet te zoeken naar
continue verbeteringen. Innovaties zijn in deze ondernemingen noodzakelijk om een rol te
kunnen blijven spelen op de markt.
In het model in figuur 7 komen vijf elementen naar voor die het gedrag van
organisaties bepalen. Alle componenten zijn gerelateerd aan het begrip innovatie. In het
volgende hoofdstuk wordt meer specifiek aandacht gehecht aan innovatie in de Vlaamse agro-
voedingssector. De vijf gedragselementen worden hierna beknopt toegelicht en bovendien
toegepast op de landbouwsector en voedingssector.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 32
4.2.2.1 Investeringen
Investeringen kunnen gezien worden als een opoffering van tijd en geld vandaag met
als doelstelling in de toekomst opbrengsten te genereren (Website Wikipedia). De mate
waarin ondernemingen investeren, is een determinant voor de kapitaalintensiviteit van de
organisatie. Hoe meer menselijke arbeid vervangen worden door machinearbeid aan de hand
van investeringen, hoe kapitaalintensiever de organisatie wordt. Het investeringsniveau van
een organisatie kan in een ratio gemeten worden door de totale omvang van het
investeringsbedrag te delen door het aantal werknemers. Deze maatstaf toont bijgevolg de
investeringen per werknemer. Over het algemeen kan een stijging worden waargenomen van
de ratio en dit is meer specifiek ook geldig voor de landbouw- en voedingssector. Dit is onder
andere een gevolg van het feit dat er een strengere wetgeving wordt gehanteerd met
betrekking tot voedselveiligheid, kwaliteit en milieu. Om aan de strengere vereisten te
voldoen, worden de bedrijven genoodzaakt de nodige investeringen te verrichten (Gellynck &
Viaene, 2005).
In figuur 10 wordt een grafiek getoond van de investeringsgraad in de Belgische
voedingsindustrie en in de totale Belgische economie. Uit de figuur kan het besluit getrokken
worden dat in de periode 1995-2004 de investeringsgraad in de voedingsindustrie telkens
hoger lag dan die van de Belgische economie in het overeenkomstige jaar. Er kan voor alle
jaren in de bestudeerde periode gesteld worden dat het verschil tussen beide graden ongeveer
gelijk is aan vier procent. Voor de gegevens van 1998 kan een grotere afwijking worden
vastgesteld (FOD economie, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 33
Figuur 10: Investeringsgraad in de voedingsindustrie en in de Belgische economie (in %)
(bron: FOD economie, 2005)
Voor de Belgische landbouwsector kan een gelijkaardige grafiek opgemaakt worden.
In figuur 11 wordt duidelijk dat de investeringsgraad in de Belgische landbouw in de periode
1995-2004, zich beduidend boven de investeringsgraad in de totale Belgische economie
bevindt. Tussen 2002 en 2004 vertonen de gegevens nog een toenemend verschil tussen beide
graden ten opzichte van de andere jaren. In 2004 bijvoorbeeld bedroeg de investeringsgraad in
de landbouwsector 26,6%. Dit percentage is 10,9% hoger dan de investeringsgraad in de
totale Belgische economie in dat jaar (15,7%) (FOD economie, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 34
Figuur 11: Investeringsgraad in de landbouwsector en in de Belgische economie (in %)
(bron: FOD economie, 2005)
4.2.2.2 Onderzoek & ontwikkeling (O&O)
Bij dit element van het gedrag van een sector zet een organisatie de eerste stappen in
de product- en procesontwikkeling. Vaak is een onderneming zo georganiseerd dat een aparte
afdeling voor O&O werkzaam is (Website Wikipedia). In de Vlaamse landbouw- en
voedingsbedrijven is dit echter minder het geval. Dit feit is een rechtstreeks gevolg van de
structuur van de agro-voedingssector. Vele KMO’s beschikken niet over de nodige middelen
(kapitaal, kennis, …) om een afdeling voor O&O op te stellen. Vandaar dat in deze sector de
uitgaven voor O&O relatief beperkt zijn. Daar O&O essentiële voorwaarden zijn voor
innovatie, werken veel ondernemingen, actief in de landbouw- of voedingsindustrie,
regelmatig samen met onderzoeksinstellingen (bijvoorbeeld universiteiten) die wel over de
noodzakelijke middelen beschikken (Gellynck & Viaene, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 35
4.2.2.3 Diversificatie
Dit begrip wordt gebruikt om te verwijzen naar het feit dat organisaties hun aanbod
van producten (zowel goederen als diensten) zullen uitbreiden met een nieuw product. Het
kan bovendien betrekking hebben op het feit dat organisaties markten gaan betreden waarin ze
voorheen nog niet actief waren (Sanchez & Heene, 2004). Er kan een onderscheid gemaakt
worden tussen horizontale en verticale diversificatie. De eerste vorm van diversificatie heeft
betrekking op het feit dat ondernemingen hun geheel aan activiteiten gaan uitbreiden met
activiteiten die zich op hetzelfde niveau in de bedrijfskolom bevinden. Bij verticale
diversificatie of integratie daarentegen betreden ondernemingen een niveau hoger of lager in
de bedrijfskolom (De Clercq, 2006). Diversificatie is mogelijk in ondernemingen met
voldoende capaciteit. Innovatie kan diversificatie in de hand werken door een manier te
vinden waarop de aanwezige capaciteit in een organisatie kan uitgebreid worden. Een
toepassing van diversificatie in de agro-voedingssector is bijvoorbeeld een verwerkingsbedrijf
van rundvlees die beslist om nu ook varkensvlees te verwerken.
4.2.2.4 Productdifferentiatie
Productdifferentiatie is een begrip dat vooral in de wereld van de marketing
gehanteerd wordt. Om een voorsprong te behalen op de concurrerende organisaties, brengen
ondernemingen kleine verschilpunten aan hun productaanbod aan, die niet aangetroffen
worden bij de concurrentie. De bedoeling is dat consumenten deze verschilpunten zullen
beschouwen als een voordeel en bijgevolg een bepaalde voorkeur gaan krijgen voor dat
product (Website Wikipedia). In de landbouwsector komt differentiatie relatief weinig naar
voor. Aan de artisanale producten kunnen weinig verschilpunten aangebracht worden.
Differentiatie komt hierbij vooral tot uiting door verschillen in dienstverlening. De boodschap
is hier dan ook om creatief na te denken over mogelijkheden om de concurrentiestrijd te
winnen. Innovatietoepassingen kunnen hier een belangrijk concurrentievoordeel bieden. De
voedingsindustrie daarentegen kent grotere mogelijkheden tot productdifferentiatie. Hier
kunnen zowel het aanbod van de goederen als de dienstverlening verschillend gemaakt
worden van wat de concurrentie aanbiedt.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 36
4.2.2.5 Productontwikkeling
Productontwikkeling heeft betrekking op het volledige proces van ontwerpen of
ontwikkelen van producten. De doelstelling van productontwikkeling is om (nieuwe)
producten te ontwikkelen, te produceren en uiteindelijk te verkopen. Vooraleer het
ontwerpproces op te starten, moeten organisaties eerst de nodige informatie met betrekking tot
de wensen van de consumenten verzamelen. Dit marktonderzoek is noodzakelijk om de
(nieuwe) producten maximaal af te stemmen op de noden en eisen van de potentiële
verbruikers. Zoals aangegeven in onderdeel 4.1 maken vooral ondernemingen, actief in de
secundaire transformatiesector uit de voedingsindustrie, gebruik van de mogelijkheid om aan
productontwikkeling te doen. Naast het tegemoetkomen aan de wensen van de consumenten,
zorgt productontwikkeling ervoor dat deze organisaties zich beter kunnen vestigen op de
markt.
4.2.3 Prestatie van de Vlaamse landbouw- en voedingssector
Een derde hoofdelement in het industrieel organisatiemodel heeft betrekking op de
prestatie van de Vlaamse agro-voedingssector. Net zoals bij het gedrag van de sector, spelen
ook hier vijf elementen een rol. Deze elementen, terug te vinden in figuur 7, worden hierna
meer gedetailleerd besproken en tevens toegepast op de Vlaamse landbouw- en
voedingssector.
4.2.3.1 Productiviteit
Een eerste element dat onder de prestatie van een sector of een organisatie kan
beschouwd worden is de productiviteit van die sector of die organisatie. Productiviteit is een
begrip dat een maatstaf biedt voor de mate waarin een organisatie efficiënt en effectief
handelt, wanneer die organisatie een zekere hoeveelheid ingezette productiefactoren omzet in
een bepaalde hoeveelheid gerealiseerde productie. Productiviteit kan uitgedrukt worden als
het quotiënt van output gedeeld door input (De Clercq, 2006). Bijgevolg kan gesteld worden
dat een organisatie efficiënt handelt, wanneer die organisatie een maximale output kan
realiseren met de gegeven input. De kostprijs per eenheid (dit is de totale productiekosten
gedeeld door het aantal geproduceerde eenheden) is bijvoorbeeld een efficiëntiemaatstaf.
Wanneer een organisatie bovendien een output realiseert die in de lijn ligt met de te realiseren
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 37
doelen en strategieën, kan deze organisatie als een effectieve organisatie beschouwd worden
(Bruggeman & Slagmulder, 2001).
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen arbeidsproductiviteit en
kapitaalproductiviteit, naargelang als input respectievelijk arbeid of kapitaal in beschouwing
genomen wordt. Productiviteit wordt vaak samen geëvalueerd met de investeringen in een
organisatie. De arbeidsproductiviteit (dit is gelijk aan de verhouding tussen de totale
hoeveelheid gerealiseerde productie en de hoeveelheid ingezette arbeid) kan met behulp van
een investering in kapitaalgoederen, die gebruikt worden om de arbeidsactiviteit uit te voeren,
sterk toenemen. Een tegengestelde evolutie van de arbeidsproductiviteit kan vastgesteld
worden wanneer bijvoorbeeld het aantal arbeiders toeneemt, terwijl de productiehoeveelheid
gelijk blijft (De Clercq, 2006).
In figuur 12 wordt een voorstelling gegeven van de evolutie van de
arbeidsproductiviteit in de periode 1989-2002. Wanneer de grafiek met de vaste prijzen (uit
1990) in beschouwing genomen wordt, kan een stijgende trend van de arbeidsproductiviteit
waargenomen worden. Dit wijst erop dat met eenzelfde hoeveelheid input aan arbeid, meer
productieoutput werd voortgebracht (Stedula, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 38
Figuur 12: Gemiddelde arbeidsproductiviteit per bedrijf in lopende prijzen en in 1990 prijzen
(gegevens voor Vlaamse landbouwsector)
(bron: Stedula, 2005)
Figuur 13 toont de evolutie van de kapitaalproductiviteit in de Vlaamse
landbouwbedrijven voor dezelfde periode. Er kan, voor de kapitaalproductiviteit in constante
prijzen (uit 1990), een fluctuerend verloop vastgesteld worden. Net zoals de
arbeidsproductiviteit bereikt de kapitaalproductiviteit een piekwaarde in 1999. Dit kan als
opmerkelijk beschouwd worden, daar de landbouwsector in 1999 het slachtoffer was van de
dioxinecrisis. In de periode daarna wordt een dalende trend waargenomen (Stedula, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 39
Figuur 13: Gemiddelde kapitaalproductiviteit in lopende prijzen en in 1990 prijzen (gegevens
voor de Vlaamse landbouwsector)
(bron: Stedula, 2005)
4.2.3.2 Toegevoegde waarde (TW)
Als tweede component van de prestatie van een sector wordt de TW meer in detail
besproken. Het begrip TW wordt vaak verduidelijkt aan de hand van het in beschouwing
nemen van de vervaardiging van een eindproduct als een aaneenschakeling van activiteiten.
De vorige schakel uit de activiteitenketen verkoopt telkens aan de volgende schakel een
halfafgewerkt product. Vervolgens voegt deze laatste schakel waarde toe aan het halffabricaat
en verkoopt het product door aan een volgende schakel. Dit proces gaat verder tot het product
volledig afgewerkt is en verkocht wordt aan de eindconsument. In een bepaalde schakel wordt
door de productie bijgevolg waarde toegevoegd. Deze waarde kan gelijkgesteld worden aan
de waarde van de afzet geleverd aan de volgende schakel verminderd met de waarde van de
inzet van halfafgewerkte producten verkregen door de vorige schakel. De prijs die de
eindconsument betaalt voor het volledig afgewerkte product, kan bekomen worden door een
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 40
sommatie te maken van de waarden, toegevoegd door alle verschillende schakels uit de
activiteitenketen.
In figuur 14 wordt een vereenvoudigd voorbeeld van dit fenomeen voorgesteld. Het
voorbeeld heeft betrekking op de productie van een brood. Er wordt vertrokken van een
landbouwer die graan produceert. De prijs die de molenaar betaalt voor het graan is gelijk aan
de TW van de landbouwer. De molenaar verwerkt het graan tot meel en voegt op die manier
waarde toe. De industriële bakker betaalt voor het meel een aankoopprijs die gelijkgesteld kan
worden aan de aankoopprijs voor het graan vermeerderd met de TW van de molenaar. Op zijn
beurt verwerkt de industriële bakker het meel tot brood en verkoopt dit brood door aan de
kleinhandelaar. De verkoopprijs voor het brood is gelijk aan de prijs betaald voor het meel
met daarbij de TW van de industriële bakker opgeteld. De kleinhandelaar voegt als laatste
waarde toe aan het brood door extra dienstverlening aan de eindconsument. Deze laatste
koopt het brood tegen een finale consumentenprijs gelijkgesteld aan de som van de TW van
de landbouwer, de molenaar, de industriële bakker en de kleinhandelaar (De Clercq, 2006).
Figuur 14: Toegevoegde waarde toegepast op de productie van brood
(bron: De Clercq, 2006)
Figuur 15 toont de evolutie van de TW van de voedingsindustrie in procent van de
totale TW van de Belgische economie. Er kan besloten worden dat het aandeel van de TW
van deze sector in de totale bruto TW relatief stabiel blijft gedurende de periode 1995-2004.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 41
In 2004 vertegenwoordigt de bruto TW van de voedingssector 2,3% van deze in de Belgische
economie. Dit percentage is ongeveer gelijk aan zes miljard euro (FOD economie, 2005).
Figuur 15: Toegevoegde waarde van de voedingsindustrie (in % van de totale toegevoegde
waarde van de Belgische economie)
(bron: FOD economie, 2005)
Figuur 16 biedt voor de periode 1995-2004 de gegevens voor de analyse van de TW in
de landbouwsector in Vlaanderen. In 2004 haalt de Vlaamse landbouwsector een aandeel van
1,3% in de totale bruto TW in Vlaanderen. In absolute cijfers bedraagt de Vlaamse TW in de
landbouwsector in dat jaar ongeveer 1.330 miljoen euro. Uit de grafiek kan tevens afgeleid
worden dat de bedragen aan schommelingen onderhevig zijn. Gemiddeld ligt het niveau van
de Vlaamse bruto TW in de landbouwsector op 1.400 miljoen euro (Website VILT). In 1999
kan wel een duidelijk dieptepunt van de netto TW worden vastgesteld. De reden hiervoor is
dat, zoals reeds vermeld in onderdeel 4.3.2.1, in dat jaar de landbouwsector te kampen had
met de dioxinecrisis (Website VRIND).
Figuur 16: Evolutie van de netto toegevoegde waarde in de Vlaamse landbouwsector (in
miljoen euro)
(bron: Website VILT)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 42
4.2.3.3 Winst
Een derde element om de prestatie van een sector of organisatie te beoordelen is de
winst. Een organisatie boekt een boekhoudkundige winst wanneer de opbrengsten uit haar
resultatenrekening haar kosten overtreffen. Over de winstgevendheid van de landbouwsector
en voedingsindustrie in het algemeen zijn geen gegevens beschikbaar. In alle sectoren komen
namelijk zowel bedrijven voor die winst boeken als organisaties die hun boekjaar
verlieslatend afsluiten.
4.2.3.4 Prijsstabiliteit
De prestatie van een sector kan ten vierde beoordeeld worden op basis van haar
bijdrage aan de prijsstabiliteit in een economie. Prijsstabiliteit behoort tot de voornaamste
doelstellingen van het eurosysteem, de eurolidstaten van de Europese Unie en de ECB. Het
begrip wordt gedefinieerd als een jaarlijkse stijging van de consumptieprijzen met maximaal
twee procent (Website Wikipedia). In 1997 werd, voor het eerst in België, het in de Europese
Unie ingevoerde geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) berekend. Dit
indexcijfer dient in de lidstaten van de Europese Unie als controlemiddel van het
prijsstabiliteitcriterium van het Europese verdrag. Het laat bovendien toe de inflatiecijfers van
de verschillende landen van de Europese Unie te vergelijken (Website ABVV). Het HICP is
samengesteld uit twaalf hoofdcategorieën. De prijzen die consumenten betalen voor
voedingsmiddelen en dranken worden in een eerste categorie opgenomen in de index
(Website ACV).
4.2.3.5 Economische groei
Economische groei is de vijfde en laatste component van de prestatie in het industrieel
organisatiemodel. Onder economische groei wordt een toename van de economische activiteit
verstaan ten opzichte van een vorige vaststelling. Om de omvang van de economische groei te
bepalen, wordt voornamelijk de procentuele verandering van het bruto binnenlands product
(BBP) of het bruto nationaal product (BNP) in beschouwing genomen (De Clercq, 2006).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 43
5. Innovatie in de Vlaamse agro-voedingssector
Het vijfde hoofdstuk is drieledig opgebouwd en bestaat uit een algemene bespreking
van innovatie in de Vlaamse agro-voedingssector.
Het eerste deel neemt het innovatiebeleid van de Vlaamse Overheid in beschouwing.
Er wordt vooreerst nagegaan wat volgens het beleid kan gedaan worden om als agro-
voedingsbedrijf innovatief op te treden. Hierbij wordt de klemtoon gelegd op de aanwezigheid
van kenniscreatie en de mogelijkheid tot kennisdoorstroming. De Vlaamse Overheid stelt
zowel aan landbouwbedrijven als aan de ondernemingen uit de voedingsindustrie hulp ter
beschikking aan de hand van daartoe speciaal opgerichte instituten. Een tweede aandachtspunt
in het beleid van de Vlaamse Regering vormt de ondersteuning op financieel vlak van
investeringen en innovatieve projecten.
In het tweede onderdeel van dit hoofdstuk komen enkele specifieke kenmerken van
innovatie in de agro-voedingssector aan bod. Een eerste groep kenmerken is dat de uitgaven
voor O&O relatief gelimiteerd zijn en dat de bedrijven opereren in een laagtechnologische
omgeving. De bedrijven kunnen op basis van de mate waarin ze uitgaven maken voor O&O-
activiteiten opgedeeld worden in verschillende categorieën. Deze categorieën kunnen
voorgesteld worden aan de hand van de zogenaamde introductiecurve. Een tweede kenmerk
heeft eerder betrekking op de landbouwsector. Dit kenmerk wordt samengevat in de
tredmolentheorie. Deze stelt dat landbouwbedrijven relatief snel overstappen op het
aanwenden van innovaties.
De determinanten van product- en procesinnovatie in kleine voedingsbedrijven worden
besproken in het derde deel. In dit onderdeel wordt de studie van Avermaete et al. (2004) in
detail behandeld. Dit onderzoek gaat na of de factoren die naar voor geschoven worden als
determinanten van de innovatie in grote, hoogtechnologische industriebedrijven, ook
determinerend zijn voor de innovatie in kleine voedingsbedrijven.
5.1 Innovatiebeleid
De Vlaamse Overheid schenkt in haar beleid met betrekking tot de landbouw- en
voedingssector voldoende aandacht aan het belang van innovatie voor deze sectoren. In dit
onderdeel worden enkele beleidspunten besproken die relevant zijn voor de bedrijven actief in
de agro-voedingssector.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 44
Vooreerst wordt in het beleid de aandacht gevestigd op het belang van de creatie van
kennis. Kennis vormt de basis voor innovatie. Ook het belang van doorstroming van kennis
van de onderzoeksinstellingen naar de agro-voedingsbedrijven wordt onderstreept. Er werden
een aantal instellingen opgericht door de Vlaamse Overheid om de processen van
kenniscreatie en -doorstroming vlotter te maken.
Een tweede beleidspunt bestaat erin dat de Vlaamse Regering steun toekent aan
bedrijven die investeringen maken die innovatief gericht zijn. Bedrijven kunnen investeringen
maken om een sterkere ketenrelatie tussen de landbouwsector en de voedingsindustrie te
bekomen. Daarnaast kunnen ze hun eigen activiteiten verbreden of verdiepen. Ook vanuit de
maatschappij dringt de noodzaak van investeringen zich op. De agro-voedingsbedrijven
moeten aan steeds meer milieu- en veiligheidsvereisten voldoen. De Vlaamse Overheid biedt
subsidiëringsteun en andere hulp aan, om de ondernemingen actief in de agro-voedingssector
sneller aan te zetten tot investeren.
Vooraleer het beleid meer in detail wordt behandeld, wordt eerst besproken hoe de
bedrijven kunnen onderworpen worden aan richtlijnen en maatregelen op verschillende
beleidsniveaus.
De bedrijven die actief zijn in de Vlaamse landbouw- en voedingsindustrie, zijn
ondergeschikt aan verschillende beleidsniveaus. Vooreerst worden in het kader van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid de grote richtlijnen vastgelegd op Europees niveau.
Deze richtlijnen worden beïnvloed door internationale afspraken en akkoorden gemaakt op
het niveau van de Wereldhandelsorganisatie (WHO). In België worden deze richtinggevende
maatregelen vervolgens omgezet in concrete beleidsmaatregelen. Dit gebeurt sinds 2004 niet
meer op het federale niveau. Het is bijgevolg de eerste legislatuur (2004-2009) waarin de
Vlaamse Regering de volledige bevoegdheid verwerft met betrekking tot het land- en
tuinbouwbeleid. Hieruit volgt dat Vlaams minister van Institutionele Hervormingen,
Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid Yves Leterme over de mogelijkheid beschikt om
het beleid beter af te stemmen op de typerende karakteristieken van de Vlaamse
landbouwsector. Ten laatste kunnen ook de provincies en gemeenten een actief beleid voeren
met betrekking tot de landbouw- en voedingsindustrie. Dit beleid zal eerder afhankelijk zijn
van de specifieke gebeurtenissen en activiteiten op het vlak van landbouw en voeding die naar
voor komen in die provincies en gemeenten (Leterme, 2004 & Website Vlaanderen).
Door een omvorming van de economie van een industriële economie naar een kennis-
en netwerkeconomie, draait het in de landbouw- en voedingssector niet langer meer alleen
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 45
rond het landbouwproduct. De organisaties moeten nieuwe producten, nieuwe
marketingvormen, nieuwe processen en logistieke concepten bedenken om competitief te
blijven. Bedrijven werkzaam in de agro-voedingssector staan er echter niet alleen voor om op
zoek te gaan naar innovatieve mogelijkheden. De Vlaamse Overheid is zich bewust van de
uitdagingen waarvoor de agro-voedingsbedrijven staan en ze probeert actief werk te maken
van een innovatiebeleid (Leterme, 2004).
5.1.1 Kenniscreatie en kennisdoorstroming
Een eerste vereiste voor succesvolle innovatie is kenniscreatie (Cfr. hoofdstuk 3). De
basis voor kenniscreatie wordt gelegd door kwantitatief en kwalitatief hoogstaand onderwijs.
Een bijkomende component van kenniscreatie zijn de onderzoeksactiviteiten aan de
verschillende instellingen van het hoger onderwijs. Universiteiten en hogescholen dienen
structureel samen te werken in associaties zodat ze de basis worden voor een geïntegreerd
beleid met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie (Moerman,
2005).
Nadat kennis gecreëerd werd, is een volgende stap deze kennis te verspreiden.
Kennisdoorstroming is relevant om een betere interactie tussen onderwijs en onderzoek
enerzijds en de bedrijven in de agro-voedingssector anderzijds te realiseren. Concreet werden
hiervoor door de Vlaamse Overheid organisaties op poten gezet die moeten zorgen voor een
betere communicatie tussen theorie en praktijk.
5.1.1.1 Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO)
Het ILVO werd opgericht op 9 december 2005 bij Besluit van de Vlaamse Regering.
De missie van het instituut is “het uitvoeren en coördineren van beleidsonderbouwend
wetenschappelijk onderzoek en de daaraan verbonden dienstverlening met het oog op een
duurzame landbouw en visserij in economisch, ecologisch, sociaal en maatschappelijk
perspectief”. Het ILVO bouwt kennis op die noodzakelijk is voor de vernieuwing en
kwalitatieve verbetering van producten en processen. De opgebouwde kennis dient bovendien
om de kwaliteit en de veiligheid van de eindproducten in het oog te houden. Het ILVO krijgt
naast kenniscreatie tevens de opdracht het beleid (de Vlaamse Overheid), de organen van de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 46
landbouwsector en de maatschappij in het algemeen regelmatig in te lichten over haar
activiteiten (Website ILVO).
5.1.1.2 Flanders’ FOOD
KMO’s in het algemeen en ondernemingen actief in de voedingsindustrie in het
bijzonder, hebben in de huidige economische context een duidelijke behoefte aan een
innovatiecentrum. Dit centrum moet instaan voor het dichter bij elkaar brengen van
voedingsbedrijven en kennisinstellingen. Een innovatiecentrum biedt voordelen aan beide
partijen. Enerzijds krijgen organisaties uit de voedingssector vlotter toegang tot de
ontwikkelde kennis. Anderzijds kunnen de onderzoeksinstellingen hun onderzoek beter
afstemmen op wat voor de Vlaamse voedingssector echt noodzakelijk is. De nood aan een
innovatiecentrum werd daarom concreet ingewilligd door de oprichting van Flanders’ FOOD.
Dit instituut werd, net als het ILVO, op 9 december 2005 gesticht door de Vlaamse Overheid.
Flanders’ FOOD heeft als hoofddoelstelling de competitiviteit van de voedingssector te
versterken door de ondernemingen actief in die sector aan te zetten tot meer innovatie
(Website Flanders’ FOOD)
5.1.2 Ondersteuning van innovatie
Het innovatiebeleid dat ter beschikking van de Vlaamse agro-voedingssector wordt
gesteld, moet in staat zijn het concurrentievermogen van de sector te versterken. Het beleid
moet bovendien rekening houden met de steeds strengere maatschappelijke eisen die aan de
agro-voedingssector worden opgelegd (Cfr. onderdeel 5.1.2.4). Voor het welslagen van
innovatieprojecten zijn twee hoofdzakelijke voorwaarden vereist. Enerzijds moeten de
bedrijfsleiders die met de maatschappelijke eisen geconfronteerd worden, beschikken over de
nodige kennis, de durf, de creativiteit en het doorzettingsvermogen om op een innovatieve
manier hierop te reageren. Anderzijds dient het bedrijf over een zekere financiële basis te
beschikken, die hoog genoeg is om bepaalde investeringen uit te voeren. De Vlaamse
Overheid tracht ondernemingen financieel te steunen, zodat aan deze laatste voorwaarde
voldaan kan worden (Leterme, 2004).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 47
5.1.2.1 Financieringssteun voor investeringen en innovatieve projecten
De steun die de Vlaamse Overheid toekent, wordt verleend door het Vlaams
Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Het VLIF keert financiële steun uit aan bedrijven die
investeren in een bedrijfsstructuur aangepast aan de noden van de huidige economische
situatie, met als doel een rendabel en competitief bedrijf te worden. Om in aanmerking te
komen voor de VLIF-steun, dient het bedrijf echter te voldoen aan een aantal kenmerken. De
steun wordt in verschillende vormen toegekend aan de ondernemingen. Er wordt onder andere
gebruik gemaakt van rentesubsidies, kapitaalpremies en waarborgstellingen (Website VLIF).
De ondernemingen actief in de Vlaamse voedingsindustrie kunnen voor de
financieringsondersteuning van hun innovatieve projecten terugvallen op gelijkaardige
organisaties. In 1991 werd door de Vlaamse Regering bijvoorbeeld het Instituut voor
Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) opgericht. De voedingsbedrijven kunnen
bij het IWT terecht voor onder andere financiële steun en hulp bij het zoeken naar
samenwerkingpartners (Website IWT).
5.1.2.2 Keteninnovatie
Zoals reeds aangegeven in onderdeel 4.1 dienen de Vlaamse landbouwsector en de
Vlaamse voedingsindustrie in de huidige economische context niet langer meer los van elkaar
bekeken te worden. De bedrijven kunnen voordelen halen door vernieuwende vormen van
samenwerking tussen beide sectoren. Deze voordelen zijn grotendeels gelijkaardig aan de
voordelen die met innovatie kunnen bereikt worden. Een van de belangrijkste pluspunten aan
de intersectorale samenwerking is de mogelijkheid om kennis met elkaar te delen. Het
opbouwen van kennisnetwerken levert uiteindelijk een eindproduct op, dat kwalitatief beter is
in de ogen van de eindconsument. De Vlaamse Overheid wil in haar beleid de nadruk leggen
op het belang van de samenwerking tussen de landbouw- en voedingssector. Het beleid is er
bovendien op gericht om de creatie van kennisnetwerken in de hand te werken. Een bestaande
toepassing hiervan is te vinden bij het IWT. In dit instituut bestaat er reeds een programma
voor de ondersteuning van Vlaamse innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS-programma)
(Leterme, 2004 & Website IWT).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 48
5.1.2.3 Verbreding en verdieping van de landbouwactiviteiten
Het inkomen dat verdiend wordt door de beroepsbeoefenaars in de landbouwsector is
vaak ontoereikend. De landbouwers dienen op zoek te gaan naar nevenactiviteiten die een
aanvullend inkomen opleveren. De verbreding van de landbouwactiviteiten kan dit in de hand
werken. Dit wil zeggen dat getracht wordt te zoeken naar nieuwe toepassingen op de
landbouwbedrijven. Er wordt hier bijvoorbeeld gedacht aan hoevetoerisme, zorgboerderijen,...
Om deze nieuwe toepassingen op een creatieve manier te realiseren, is er nood aan een
professionele aanpak. In haar landbouwbeleid wil de Vlaamse Overheid door
investeringssteun de verbreding van de landbouwactiviteiten aanmoedigen (Leterme, 2004).
Naast verbreden, kunnen de activiteiten in de landbouwsector ook verdiept worden.
Het begrip verdieping wijst erop dat een verhoogd inkomen voor de landbouwers kan gehaald
worden door het aanbrengen van veranderingen en verbeteringen aan de kerntaken die
uitgevoerd worden op het landbouwbedrijf. De verdieping van landbouwactiviteiten vormt
ook een basis voor het verkrijgen van investeringssteun (Leterme, 2004).
5.1.2.4 Maatschappelijke eisen
In de inleiding tot dit onderdeel werd reeds aangehaald dat het beleid rekening dient te
houden met maatschappelijke eisen die steeds strenger worden. Aan deze maatschappelijke
eisen kan aan de hand van een creatief innovatiebeleid voldaan worden.
De agro-voedingssector wordt vooreerst geconfronteerd met milieuvereisten. In het
kader van het Kyotoprotocol richten onderzoekers hun onderzoek op de teelt van gewassen
die geschikt zullen zijn om de huidige energiegrondstoffen te vervangen. Landbouwbedrijven
kunnen bovendien zelf bijdragen aan de realisatie van de Kyotocriteria door gebruik te maken
van alternatieve energievoorziening. Ondernemingen die investeringen maken om dit te
helpen realiseren, kunnen rekenen op subsidiëring en fiscaal aantrekkelijke voorwaarden
(Leterme, 2004).
De investeringen in de landbouwsector worden niet alleen beïnvloed door
milieuvereisten. Door recente ziekten en crisissen (dioxinecrisis, mond- en klauwzeer,
varkenspest, BSE, …) in de sector worden steeds meer gezondheids- en veiligheidscriteria
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 49
gesteld. Dit geldt ook voor de voedingssector. Het beleid van de Vlaamse Regering is er
maximaal op gericht deze ziekten in de toekomst met de nodige maatregelen te vermijden
(Leterme, 2004).
5.2 Kenmerken van innovatie in de agro-voedingssector
In deze sectie worden twee soorten kenmerken in beschouwing genomen. Een eerste
karakteristiek van de agro-voedingssector wordt gevormd door de relatief gerelateerde
uitgaven voor O&O-activiteiten. De verschillende agro-voedingsbedrijven vertonen op dit
vlak een significant verschil en de bedrijven kunnen bijgevolg ingedeeld worden in
verschillende categorieën.
Een tweede kenmerk moet eerder gezien worden in het kader van de landbouwsector.
De bedrijven actief in die sector vertonen namelijk de neiging vrij snel een nieuwe innovatie
toe te passen. Deze bedrijven willen immers blijven spelen op de markt. Dit kenmerk wordt
besproken in de tredmolentheorie.
5.2.1 Introductiecurve
Het begrip innovatie werd in onderdeel 3.1 reeds gedefinieerd. Ter herhaling kan
gesteld worden dat innovatie in de enge betekenis kan gezien worden als de eerste
commerciële toepassing van een nieuw product of een nieuw proces. Om te bepalen wat het
begrip betekent voor de agro-voedingssector, is het beter om te kijken naar een ruimere
definitie. Innovatie is voor een agro-voedingsbedrijf een belangrijke kwalitatieve
vernieuwing, waardoor het bedrijf relatief vooroploopt ten opzichte van de directe
concurrentie (Diederen et al., 2000).
De verschillende bedrijven kunnen ingedeeld worden in subpopulaties al naargelang
de snelheid waarmee ze de kwalitatieve vernieuwingen toepassen. Deze verschillende
subpopulaties kunnen samen voorgesteld worden in een introductiecurve (Zie figuur 17). Op
de figuur wordt een onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende categorieën. De
verschillende categorieën vertonen elk een verschillende bereidheid tot het snel toepassen van
de innovatie. De curve van de frequentieverdeling zoals voorgesteld in figuur 17 neemt een
normale verdeling aan (Gellynck & Viaene, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 50
Figuur 17: Introductiecurve
(bron: Gellynck & Viaene, 2005 + Avermaete et al., 2004)
Een eerste categorie van agro-voedingsbedrijven zijn de bedrijven die een kwalitatieve
vernieuwing als eerste hebben doorgevoerd. Deze bedrijven worden innovatoren genoemd.
De innovatoren kunnen de innovatie zelf ontwikkeld hebben of beroep gedaan hebben op
O&O-instellingen. Nadat de innovatoren de kwalitatieve vernieuwing hebben toegepast,
zullen enkele bedrijven daarop snel reageren door de innovatie ook aan te wenden. De
categorie van bedrijven die aan dit kenmerk voldoen, wordt de categorie van de vroege
vernieuwers genoemd. Deze bedrijven profiteren mee van de extra opbrengsten die kunnen
gerealiseerd worden door snel de innovatie door te voeren. (Diederen et al., 2000 & Gellynck
& Viaene, 2005). De categorieën van de innovatoren en de vroege vernieuwers kunnen, zoals
aangegeven in figuur 17 samengebracht worden onder één categorie, namelijk de categorie
van de leiders. De bedragen voor activiteiten van O&O uitgegeven door de categorie van de
leiders overstijgen één procent van hun jaarlijkse omzet (Avermaete et al., 2004).
Wanneer de innovatie zogenaamd getest wordt door de innovatoren en de vroege
vernieuwers, zullen ook de vroege volgers de vernieuwing op hun bedrijf toepassen. Deze
categorie bestaat uit meer bedrijven dan de vorige twee categorieën. De bedrijven die behoren
tot de groep van vroege volgers willen eerst meer zekerheid verwerven omtrent de innovatie
vooraleer ze zelf de innovatie doorvoeren (Diederen et al., 2000 & Gellynck & Viaene, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 51
De categorie van de vroege volgers, of kortweg de volgers, spenderen maximum één procent
van hun jaarlijkse omzet aan activiteiten van O&O (Avermaete et al., 2004).
Nog later in de tijd zullen de late volgers uiteindelijk ook de innovatie in hun
bedrijven aanwenden. Deze bedrijven vertonen weinig vernieuwingsgezindheid en zullen de
innovatie moeten toepassen om competitief te blijven in de markt (Diederen et al., 2000 &
Gellynck & Viaene, 2005). Deze categorie van de late volgers wordt gerekend bij de
traditionele bedrijven. Deze ondernemingen introduceren wel de product- of procesinnovatie,
maar hebben geen uitgaven voor O&O (Avermaete et al., 2004).
De laatste categorie agro-voedingsbedrijven die weergegeven wordt in figuur 17, is de
categorie van de niet-vernieuwers of de niet-innovatoren. Zoals de naam het doet vermoeden,
passen deze bedrijven de kwalitatieve vernieuwing niet toe (Diederen et al., 2000 & Gellynck
& Viaene, 2005). Deze bedrijven introduceren noch nieuwe noch duidelijk verschillende
producten of processen en maken nauwelijks O&O-uitgaven (Avermaete et al., 2004). Het
betreft opnieuw een kleinere groep bedrijven met een traditionele kijk op de economische
werkelijkheid of bedrijven met een concurrentiele kostenstructuur, die het niet nodig achten
de vernieuwing door te voeren. (Diederen et al., 2000 & Gellynck & Viaene, 2005).
5.2.2 Tredmolentheorie
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat nieuwe technische vindingen relatief snel
doorgevoerd worden in de landbouwsector. Een verklaring voor dit fenomeen is terug te
vinden in een werk van Cochrane (1965). In The City Man’s Guide to the Farm Problem
beschrijft de auteur in zijn tredmolentheorie het gedrag van de landbouwbedrijven.
De structuur van de landbouwsector werd reeds grondig besproken in hoofdstuk 4.
Daarin werd besloten dat de sector bestaat uit een relatief groot aantal kleine bedrijven en dat
de sector de kenmerken aanneemt van een oligopolistische marktstructuur. Het aandeel van
elke onderneming in de totale productie van de landbouwsector is dermate klein dat een
afzonderlijk bedrijf geen invloed kan uitoefenen op de prijs van het eindproduct. Hieruit volgt
dat de prijs van de landbouwproducten een gegeven vormt voor de individuele bedrijven. De
landbouwers streven een zo groot mogelijke winst per eenheid na en zullen bijgevolg
uitkijken naar technieken om hun kost per eenheid te verlagen. Nieuwe technische
verbeteringen en kwalitatieve vernieuwingen kunnen leiden tot een vermindering van de
kosten per eenheid landbouwproduct (Gellynck & Viaene, 2005).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 52
De bedrijven die behoren tot de categorie van de innovatoren passen zoals aangegeven
in onderdeel 5.2.1 de innovatie als eerste toe. Hun strategie is hun productiekosten te
verminderen aan de hand van de kwalitatieve vernieuwing bij voorlopig gelijkblijvende prijs.
Op die manier zijn de innovatoren in staat hun winstmarge te vergroten. Deze grotere
winstmarge zal echter snel reactie uitlokken bij de volgende categorieën landbouwbedrijven,
namelijk de vroege vernieuwers en de vroege volgers. Deze categorieën zullen ook overgaan
tot het doorvoeren van de innovatie. Een gevolg hiervan is dat het sectoraal aanbod van
landbouwproducten een sterke hoeveelheidtoename kent. Daar de prijs bepaald wordt door
het mechanisme van vraag en aanbod, zal deze een daling ondergaan ten gevolge van het
gestegen aanbod. De extra opbrengsten door hoeveelheidtoename worden voor de individuele
landbouwer bijgevolg ongedaan gemaakt door de prijsdaling (Gellynck & Viaene, 2005).
Cochrane (1965) vergelijkt dit gedrag met het functioneren van een tredmolen. Hij
stelt dat elke landbouwer, die actief wil blijven op de markt, zal overgaan tot het toepassen
van de kwalitatieve vernieuwing. De voornaamste reden hiervoor is dat de individuele
landbouwer zijn winstmarge wilt veilig stellen wanneer op sectoraal niveau de prijzen gaan
dalen. Elke landbouwer zal er bijgevolg moeten voor uitkijken dat de prijzen van de
landbouwproducten niet onder het kostenpeil van de productie zakken. Volgens Cochrane
(1965) zullen landbouwers proberen een zo groot mogelijk profijt te halen en daardoor snel de
innovatie aanwenden. Elk bedrijf zal trachten zijn productie te maximaliseren op het moment
dat de prijzen nog niet gedaald zijn. Wie de innovatie uiteindelijk niet toepast, wie met andere
woorden niet mee stapt in de tredmolen, zal niet langer competitief actief kunnen blijven op
de markt. Deze bedrijven worden geconfronteerd met een te hoge kostenstructuur en kunnen
het hoofd niet meer bieden aan de sectorale prijsdaling voor de eindproducten (Gellynck &
Viaene, 2005).
5.3 Determinanten van product- en procesinnovatie in kleine
voedingsbedrijven
In dit laatste deel van hoofdstuk 5 wordt de studie van Avermaete et al. (2004)
besproken. Eerst wordt kort aangehaald wat de reden was van het gevoerde onderzoek.
Vervolgens wordt de wijze behandeld waarop het conceptueel raamwerk werd opgesteld. In
het onderzoek werden aan de hand van het raamwerk drie verschillende hypotheses opgesteld
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 53
en getoetst. Er wordt eerst een beschrijving gegeven van de onderscheiden veronderstellingen.
Daarna worden de voornaamste conclusies uit het onderzoek op een rijtje geplaatst.
5.3.1 Onderzoeksgrond
Wanneer onderzoek uitgevoerd wordt naar de determinanten van innovatie in de
industriële bedrijven, wordt als steekproef voornamelijk gekozen voor grote,
hoogtechnologische ondernemingen. Kleine, laagtechnologische bedrijven die volledig
ontwikkeld zijn, worden in dergelijke testen dikwijls buiten beschouwing gelaten. Daar dit
ook het geval is voor organisaties actief in de voedingssector, hebben Avermaete et al. (2004)
in hun onderzoek een steekproef genomen die uitsluitend bestaat uit voedingsbedrijven.
5.3.2 Opstelling van het conceptueel raamwerk
De ondernemingen uit de voedingsindustrie werden opgesplitst in de vier
verschillende categorieën die onderaan in figuur 17 aangeduid worden. Het onderscheid
tussen de bedrijven is enerzijds afhankelijk van de mate waarin de organisaties de product- en
procesinnovaties doorvoeren. Anderzijds wordt het onderscheid ook gemaakt door een
verschillend percentage van de jaarlijkse omzet dat gespendeerd wordt aan activiteiten van
O&O.
De auteurs vertrokken van de factoren die het innovatieve karakter in de grote,
industriële bedrijven beïnvloeden en gingen na in welke mate deze factoren ook
determinerend waren voor kleine voedingsbedrijven. Om hun onderzoek uit te voeren, deden
Avermaete et al. (2004) een beroep op een raamwerk voor de analyse van innovatie in de
voedingsindustrie ontwikkeld door Grunert et al. (1997). Grunert et al. wijzen op het bestaan
van twee sleutelfactoren die bepalend zijn voor het innovatieve karakter van een
voedingsbedrijf. Ten eerste spelen de activiteiten op het vlak van O&O een belangrijke rol bij
innovaties in de kleine ondernemingen uit de voedingsindustrie. O&O-activiteiten zijn
namelijk een drijfveer voor technologische verandering en zoals aangegeven in onderdeel 3.1
leidt die verandering tot innovatie in een industriële omgeving. De tweede sleutelfactor uit het
raamwerk van Grunert et al. is de marktgerichtheid. Marktgerichtheid impliceert dat bedrijven
de wensen en de noden van de potentiële markt kennen en hierop kunnen inspelen (Cfr.
onderdeel 4.1). Kennis van de markt zal meer zekerheid bieden en bijgevolg het risico op het
falen van een nieuw product verminderen. Er kan hier opgemerkt worden dat naast de twee
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 54
sleutelfactoren, ook de kenmerken van de ondernemer een belangrijke rol spelen. Deze
karakteristieken worden opgenomen in het raamwerk dat ontwikkeld werd door Avermaete et
al. (2004).
De auteurs hebben namelijk een conceptueel raamwerk opgesteld, dat voortbouwt op
het model van Grunert et al., om de determinanten van product- en procesinnovatie te
analyseren. Dit conceptuele raamwerk wordt weergegeven in figuur 18. De figuur is
opgedeeld in drie blokken. De twee bovenste blokken tonen mogelijke beïnvloedende
factoren van innovatie in de voedingsbedrijven. Het derde blok stelt de innoverende bedrijven
voor uit de voedingsindustrie, opgesplitst in de vier categorieën. Een eerste groep
determinanten zijn de interne bekwaamheden. Het betreft hier kenmerken die aanwezig zijn
op het bedrijf zelf. Deze groep omvat karakteristieken van de ondernemer, vaardigheden van
het personeel en de investeringen in knowhow. De tweede groep beïnvloedende factoren heeft
betrekking op de informatie en andere input die ondernemingen verzamelen vanuit hun
omgeving. Deze externe informatie wordt opgesplitst in enerzijds externe diensten en
anderzijds innovatiebronnen.
Figuur 18: Conceptueel raamwerk voor de analyse van product- en procesinnovatie in kleine
voedingsbedrijven.
(bron: Avermaete et al., 2004)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 55
5.3.3 Opstelling van de onderzoekshypotheses
Aan de hand van het conceptueel raamwerk werden vervolgens drie hypotheses
opgesteld en getoetst. Een eerste hypothese luidt als volgt: “de kenmerken van de ondernemer
worden geassocieerd met het innovatieve gedrag van de voedingsbedrijven”. Om deze
veronderstelling te toetsen, werd nagegaan of er een positieve relatie bestaat tussen het
innovatieve gedrag van de ondernemingen enerzijds en de wetenschappelijke kwalificaties en
de bedrijfservaring anderzijds. Er werd tevens geverifieerd of er tussen de leeftijd van de
bedrijfsleider en de innovatiegerichtheid van de onderneming een omgekeerde evenredige
relatie bestaat.
De tweede hypothese heeft betrekking op de vaardigheden van het personeel en de
mate waarin in die vaardigheden geïnvesteerd wordt. In het onderzoek wordt nagegaan in
hoeverre deze vaardigheden op een substantiële manier bijdragen aan de product- en
procesinnovatie in kleine voedingsbedrijven.
De laatste hypothese die onderzocht wordt, is de veronderstelling dat kleine
ondernemingen, actief in de voedingsindustrie, sterk steunen op externe informatiebronnen
wanneer ze nieuwe producten en processen ontwikkelen. Er wordt met andere woorden
verondersteld dat samenwerking met externe partners een belangrijke beïnvloedende factor is.
5.3.4 Conclusies van het onderzoek
In dit laatste onderdeel worden de resultaten van het onderzoek van Avermaete et al.
(2004) toegelicht. Na toetsing van de eerste hypothese werd vastgesteld dat deze hypothese
kon verworpen worden. De karakteristieken van de bedrijfsleider kunnen namelijk niet op een
significante manier onderscheiden worden tussen niet-innovatoren en innovatoren (dit zijn
alle leiders, volgers en traditionelen samen). De resultaten tonen wel dat de bedrijfsleiders aan
het hoofd van traditionele ondernemingen gemiddeld ouder zijn en gemiddeld minder jaren
bedrijfservaring hebben dan bedrijfleiders van bedrijven uit de categorie van de volgers.
De tweede veronderstelling behandelt de aanwezigheid van vaardigheden bij het
personeel en de investering in deze vaardigheden. De resultaten wijzen uit dat innovatoren
kunnen gedifferentieerd worden van niet-innovatoren wanneer deze vaardigheden in
beschouwing genomen worden. De hypothese kan bijgevolg aanvaard worden. Volgens het
onderzoek van Avermaete et al. (2004) beschikken innovatieve bedrijven over een groter
aantal en een groter percentage gekwalificeerd technisch personeel dan niet-innovatoren.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 56
Bovendien is het aantal managementleden en beroepspersoneel positief gerelateerd aan het
innovatieve gedrag in de ondernemingen. Deze relatie geldt echter niet wanneer het
percentage managementleden en beroepspersoneel in beschouwing genomen wordt. Ook
tussen investeringen in knowhow en innovatiegerichtheid werden significante positieve
relaties vastgesteld. De resultaten tonen aan dat er kan gedifferentieerd worden tussen
innovatoren en niet-innovatoren. Er kan echter niet op een significante manier onderscheiden
worden tussen de verschillende categorieën innovatoren.
De derde hypothese veronderstelt dat de samenwerking met externe partners een
belangrijke determinerende factor van innovatie is. Net als de eerste hypothese, wordt deze
derde veronderstelling op een significante manier verworpen. Innovatieve ondernemingen
steunen bijgevolg niet in grotere mate op externe partners dan dat niet-innovatieve bedrijven
dat doen. De resultaten brengen wel een onderscheid tussen de verschillende innovatoren aan
het licht. Samenvattend kan namelijk gesteld worden dat hoe hoger de inspanningen voor
O&O zijn, hoe sterker de samenwerking van het bedrijf is met haar klanten en
onderzoeksinstellingen.
Als conclusie kan gesteld worden dat de voornaamste determinanten van het
innovatieve gedrag in kleine voedingsbedrijven, de vaardigheden van het personeel en de
investeringen in knowhow zijn. Inspanningen voor O&O zijn niet determinerend voor het
innovatieve gedrag. Er zijn immers niet-innovatoren die investeren in O&O en er bestaan een
groot aantal innovatieve bedrijven die geen inspanningen voor O&O verrichten. Er wordt
bijgevolg aanbevolen het beleid, besproken in onderdeel 5.1, te richten op het verbeteren van
de bekwaamheden van het personeel dat intern aanwezig is in het bedrijf, eerder dan het
beleid te focussen op O&O-activiteiten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 57
6. Empirisch onderzoek
Het zesde hoofdstuk van het voorliggende werk omvat de resultaten van het
empirische onderzoek. De structuur van dit hoofdstuk wordt hierna kort toegelicht.
Dit hoofdstuk kan opgesplitst worden in twee grote delen. In een eerste deel wordt
aangevangen met de bespreking van de onderzoeksmethode. Hierbij wordt vooreerst aandacht
besteed aan de vorm van het uitgevoerde onderzoek. Daarnaast wordt toegelicht welke
bedrijven deelnemen aan het onderzoek en wordt een beschrijving gegeven van de
hoofdactiviteiten die er verricht worden.
Het tweede deel van dit hoofdstuk geeft de onderzoeksresultaten weer. Per onderdeel
worden de antwoorden op de concrete meetvragen gestructureerd besproken en indien
mogelijk wordt een hypothetische projectie gemaakt naar de Vlaamse agro-voedingssector. Er
wordt bovendien per specifieke onderzoeksvraag een conclusie geformuleerd.
6.1 Bespreking onderzoeksmethode
6.1.1 Vorm van het onderzoek
In hoofdstuk twee wordt een bondige beschrijving gegeven van de probleemstelling
die in dit voorliggend werk centraal staat. De algemene onderzoeksvraag wordt daarin
gelijkgesteld aan de vraag naar de impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector.
Zoals reeds herhaaldelijk aangegeven dienen bedrijven in toenemende mate aandacht te
vestigen op het belang van innovatie. Innovatie is in de hedendaagse economische context
niet meer weg te denken als hulpmiddel voor ondernemingen om te blijven groeien. Het is
bovendien een middel om een voorsprong te behalen op de belangrijkste concurrenten.
De vraag naar de gevolgen van het doorvoeren van een innovatie voor een bepaalde
sector, is te algemeen gesteld. Daarom is het noodzakelijk deze algemene probleemstelling op
te splitsen in enkele specifieke onderzoeksvragen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 58
Een eerste dergelijke onderzoeksvraag is de vraag naar welke innovaties het bedrijf
doorvoert en wat de voornaamste redenen hiertoe zijn. De doelstelling van deze vraag is om
van de onderneming te weten te komen welke innovaties in het verleden doorgevoerd werden
en hoe snel deze innovaties ondernomen werden in de onderneming. Aan de hand van het
antwoord op deze specifieke onderzoeksvraag, kan de onderzochte organisatie ondergebracht
worden in één van de innovatiecategorieën die naar voor komen in hoofdstuk 5 (Cfr.
onderdelen 5.2 en 5.3). Op die manier wordt bovendien een eerste inzicht verkregen in de
innovativiteit van het bedrijf.
Om echter nog meer begrip te verwerven van de mate waarin een onderneming
innovatief actief is, kan een tweede specifieke onderzoeksvraag geformuleerd worden. Deze
vraag luidt als volgt: “wat kunnen bedrijven doen om hun innovativiteit te verbeteren?”. In
onderdeel 5.1 wordt beknopt uit de doeken gedaan wat de Vlaamse Regering wil doen om de
ondernemingen, actief in de Vlaamse landbouwsector of de Vlaamse voedingsindustrie,
innovatiever te maken. Het Openbaar Bestuur is er zich van bewust dat de Vlaamse economie
een leidinggevende rol kan spelen dankzij de innovativiteit van haar bedrijven. Met behulp
van de tweede specifieke onderzoeksvraag wordt nagegaan in welke mate de ondernemingen
vertrouwd zijn met wat het beleid aanbiedt ter verbetering van hun innovativiteit.
In onderdeel 4.1 wordt aangetoond dat agro-voedingsbedrijven voordelen kunnen
halen uit samenwerking met ondernemingen die zich op een ander niveau van de agro-
voedingsketen bevinden. Een derde specifieke onderzoeksvraag, “wat is de performantie en
de innovativiteit van de andere schakels in de agro-voedingsketen?”, peilt naar de indruk die
bestaat bij de ondernemingen over de andere bedrijven uit de agro-voedingsketen.
Samenwerking tussen de verschillende schakels kan in theorie bijdragen tot het realiseren van
synergieën. Dit betekent dat de verscheidene ondernemingen voordelen kunnen behalen door
samenwerking, die ze niet zouden bereiken indien iedere organisatie voor zichzelf zou werken
(Sanchez & Heene, 2004). De praktijk kan echter afwijken van de theorie. Vandaar dat aan de
hand van de derde onderzoeksvraag de samenwerking tussen de verschillende schakels wat
meer gedetailleerd benaderd wordt.
Met behulp van de drie specifieke onderzoeksvragen wordt een aantal concrete
meetvragen opgesteld (Cfr. bijlage 1). Op die manier worden een twintigtal richtvragen
bekomen, die gesteld worden aan de ondernemingen die deelnemen aan het onderzoek. Het
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 59
onderzoek vindt plaats onder de vorm van een interview dat uitgevoerd wordt bij de
zaakvoerders of de verantwoordelijke voor de afdeling ‘O&O’ van vier bedrijven. De
meetvragen worden gebruikt om het gesprek te structureren. Vooreerst worden enkele
inleidende vragen gesteld zodat de respondent zich kan inleven in het onderwerp van het
onderzoek. Daarna komen de meetvragen aan bod die een vertaling vormen van de drie
specifieke onderzoeksvragen.
6.1.2 Bedrijven die deelnemen aan het onderzoek
In het onderzoeksgedeelte van dit eindwerk wordt aan de hand van het hiervoor
beschreven interview een casestudie uitgevoerd. De casestudie wordt toegepast bij een
beperkt aantal bedrijven. De volledige Vlaamse agro-voedingssector wordt hiertoe op basis
van twee perspectieven restrictief gemaakt.
Een eerste perspectief dat gehanteerd wordt om de totale populatie beperkter te maken
in functie van de casestudie, is het perspectief van de deelsectoren. Het empirisch onderzoek
wordt uitgevoerd bij bedrijven die actief zijn in de varkensector. Hierna volgt een beknopte
beschrijving van de onderzochte ondernemingen. Daarbij wordt bovendien aangeduid welke
NACE-BEL code toegekend wordt aan die bedrijven.
Het ruimtelijk perspectief vormt het tweede perspectief waarop de volledige Vlaamse
agro-voedinssector gelimiteerd wordt. De bedrijven die deelnemen aan het onderzoek zijn
allemaal in West-Vlaanderen gesitueerd. Zoals aangeduid in figuur 19 is het economische
belang van de varkenssector het grootst in de West-Vlaamse gemeenten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 60
Figuur 19: Belang van de varkenssector per gemeente.
(bron: Website VILT)
De vier bedrijven die deelnemen aan het onderzoek, bevinden zich elk op een
uiteenlopend niveau in de agro-voedingsketen. In figuur 20 wordt schematisch weergegeven
welk niveau door welk bedrijf wordt ingenomen. Er wordt hierna met de verschillende
bedrijven en hun werkzaamheden in de aangeduide volgorde kennisgemaakt. In de bijlagen
worden de contactgegevens van de respondenten en de identificatiegegevens van de vier
bedrijven opgenomen (Cfr. bijlage 2).
Zoals aangegeven in onderdeel 6.1.1 wordt in het interview aangevangen met enkele
inleidende vragen. De eerste vraag die daarbij gesteld wordt, luidt als volgt: “Wat is de aard
van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?”. Aan de hand van het antwoord van de
respondent op deze vraag wordt een korte bedrijfsbeschrijving gegeven.
Figuur 20: Bedrijven uit casestudie
(bron: eigen data)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 61
6.1.2.1 Hendrix Haeck
De onderneming Hendrix-Haeck is in 2000 ontstaan, na overname van het
familiebedrijf ‘Voeders Haeck’ en het veevoederbedrijf Hendrix door de Nederlandse
multinational Nutreco. De hoofdactiviteit van Hendrix-Haeck bestaat uit het produceren en
verkopen van mengvoeders voor verschillende dieren. Het bedrijf behoort hierbij tot de
categorie van de ‘vervaardiging van diervoeders’ (NACE-BEL code 15.7). Ongeveer zeventig
procent van de omzet wordt gerealiseerd door de vervaardiging en verkoop van
varkensvoeders. De aangekochte grondstoffen vormen het uitgangspunt voor het samenstellen
van de krachtvoeders. De eindproducten kunnen een verschillende samenstelling kennen
afhankelijk van de beschikbaarheid en de prijs van de grondstoffen. Bepaalde basismaterialen
zijn slechts gedurende een gelimiteerde periode beschikbaar. Andere grondstoffen ontstaan als
bijproduct en de hoeveelheid die daarvan voorhanden is, is afhankelijk van de grootte van de
productie van het hoofdproduct. De meeste grondstoffen variëren gedurende het jaar duidelijk
in prijs, al naargelang het tijdstip waarop ze geoogst worden. Met deze prijsvariatie van de
basismaterialen dient ook rekening gehouden te worden bij de samenstelling van de
eindproducten.
De vestigingen van Hendrix-Haeck (in Ingelmunster en Izegem) zijn beide gelegen
aan het Kanaal Roeselare-Leie. Het is bijgevolg mogelijk om de grondstoffen zowel per
vrachtwagen als per boot aan te voeren. Wanneer de basismaterialen het bedrijf
binnengebracht worden, wordt aan de hand van allerlei apparatuur een kwaliteitscontrole
uitgevoerd. De uiteindelijke varkensvoeders worden samengesteld met behulp van een
grondstoffenmatrix. Deze matrix toont welke grondstoffen in welke hoeveelheden aanwezig
zijn in de onderneming. Er wordt getracht bij de samenstelling van het eindproduct rekening
te houden met een aantal zaken. Vooreerst moeten de varkensvoeders de juiste nutritionele
waarden in de juiste verhoudingen bevatten. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan
specifieke grondstofgebonden eigenschappen. Uiteindelijk varieert de samenstelling van het
eindproduct ook in functie van het type dier dat de voeders zal krijgen. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt op basis van leeftijd, de soort (bijvoorbeeld zeug of vleesvarken),
verteerbaarheid, … Om al deze zaken in acht te kunnen nemen, wordt handig gebruik
gemaakt van daartoe opgezette softwarepakketten.
Wanneer de samenstelling van het product vorm gekregen heeft, kan begonnen worden met
de uiteindelijke productie van de mengvoeders. Deze eindproducten worden aan de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 62
varkenshouders, verspreid over heel België, verkocht. De varkensvoeders worden aan de klant
geleverd in bulk (silo) of in zakken van 25 kg.
Naast het leveren van mengvoeders, heeft Hendrix-Haeck zich gespecialiseerd in het
geven van advies aan haar klanten. Het advies kan allerlei verschillende vormen aannemen en
is afhankelijk van de specifieke situaties van de verscheidene varkenshouders. Om dit te
bewerkstelligen heeft het bedrijf een aantal varkensspecialisten in dienst genomen. Na een
opleiding kunnen deze werknemers toelichtingen geven aan de varkenshouders en kunnen ze
de landbouwers helpen om een optimaal rendement te behalen. De adviesgevers staan in
contact met allerlei andere specialisten (bijvoorbeeld dierenartsen, industriële ingenieurs,
bouwmeesters,…), zodat de klant op alle gebieden met betrekking tot het runnen van een
varkenshouderij geholpen kan worden.
6.1.2.2 Hedwig Kerckhove
Hedwig Kerckhove staat aan het hoofd van een varkenshouderijbedrijf. Dit
familiebedrijf kan gerangschikt worden onder de categorie landbouwbedrijven met NACE-
BEL code 01.3 (Gemengd bedrijf). Het bedrijf kan gezien worden als een gesloten
varkensbedrijf. Dit betekent dat de onderneming eigen biggen opkweekt tot volwaardige
vleesvarkens.
Na zijn studies werkte Hedwig Kerckhove onder andere bij de nationale afdeling van
de Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ), de Landelijke Ruiterij (LRV) en de Groene Kring. Via
cursussen, vergaderingen en contacten met de jonge boerenwerking, groeide de zin om zelf
landbouwer te worden. In 1985 verhuisde Hedwig met zijn vrouw en zijn kinderen naar een
boerderij in Wingene. De boerderij werd omgebouwd naar een gesloten varkensbedrijf met
een teeltplan van gras, maïs en aardappelen. De activiteiten van het familiebedrijf worden
hierna beknopt samengevat.
Vooreerst worden er zeugen aangekocht. Men zorgt ervoor dat men in het bedrijf
beschikt over een honderdtal hybride zeugen. Dit zijn zeugen die ontstaan zijn aan de hand
van een kruisingstechniek, waardoor hun genetisch materiaal een superieure kwaliteit heeft.
De zeugen brengen biggen voort. Wanneer de biggen groter zijn, worden ze overgeplaatst
naar een andere ruimte, waar ze verder opgekweekt worden tot vleesvarkens. Die
vleesvarkens worden doorgevoerd naar een slachthuis.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 63
Daarnaast beschikt de onderneming over ongeveer 15 ha grond. Op deze
landbouwgrond worden voornamelijk maïs en aardappelen voortgebracht. De maïsgewassen
worden op het bedrijf zelf omgezet tot Corn Crop Mix (CCM). Deze maïsmix wordt achteraf
gemengd met aangekocht aanvullend voeder, om dan te geven aan de varkens.
Hedwig Kerckhove neemt, naast zijn activiteiten als landbouwer, deel aan het bestuur
van een aantal organisaties. Vooreerst zet hij zich in voor de Boerenbond-organisatie en dat
op verschillende niveaus. Op regionaal niveau is hij voorzitter van de Landelijke Gilde
(Zwevezele), ondervoorzitter van de bedrijfsgilde (Wingene) en voorzitter van de
arrondissementsraad van de Boerenbond (Tielt). Op provinciaal niveau is Hedwig Kerckhove
de voorzitter van de Boerenbond West-Vlaanderen. En uiteindelijk, op gewestelijk niveau, is
hij lid van de Bondsraad, van de Algemene Raad en van het Hoofdbestuur van de Boerenbond
(Leuven). Daarnaast zetelt Hedwig Kerckhove in de Raad van Bestuur van de Vlaamse dienst
voor Agro- en visserijmarketing (VLAM). Voorts vervult hij op gemeenteniveau (Wingene)
zijn derde mandaat in de gemeenteraad en in het schepencollege, onder andere als ‘Schepen
van Landbouw’. Hij zetelt bovendien in de raad van bestuur van het Regionaal Landschap
Houtland. Deze lidmaatschappen brengen veel verantwoordelijkheden met zich mee,
waardoor het familiebedrijf van Hedwig Kerckhove beperkt gehouden wordt. Het bedrijf
heeft niet de bedoeling om te groeien, maar blijft wel meegaan met haar tijd.
6.1.2.3 Inhaco N.V.
De firma Inhaco N.V. is ontstaan uit het veevoederverleden van de familie Haeck. De
organisatie is ontstaan in 1991 en behoorde toen tot het veevoederbedrijf ‘voeders Haeck’.
Inhaco N.V. was bij haar ontstaan een verzameling van fokkerij- en integratieactiviteiten. De
voornaamste doelstellingen die door het bedrijf nagestreefd worden, zijn:
- ervoor zorgen dat de landbouwers kunnen beschikken over goed presterende
fokzeugen, geteste eindberen en conceptvoeder.
- voorzien in een goede opleiding van het personeel.
- zorgen voor varkensbemiddeling. Inhaco N.V. bemiddelt tussen producent en afnemer
zodat de kwaliteit van de varkensproductie dicht aanleunt bij de kwaliteit van het
modelconcept en de varkens bijgevolg aan een topprijs verkocht kunnen worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 64
In 2000 werden de veevoederactiviteiten van het familiebedrijf overgedragen aan de
groep Nutreco Feed Belgium. Inhaco N.V. ging onafhankelijk verder als kweker en trader van
fokmateriaal, vleesvarkens en biggen. Door het verleden gedeeltelijk los te laten, ontstond
binnen het bedrijf een nieuwe dynamiek, die resulteerde in een vernieuwend concept in de
varkenshouderij. In 2002 deed de handelsnaam ‘Hapro’ zijn intrede als het kwaliteitsconcept
dat de tradingactiviteiten van Inhaco N.V. koppelt aan de kennis met betrekking tot
veevoeders waarover de familie Haeck beschikt.
De ‘Ha’ in ‘Hapro’ staat voor Haeck. De ‘Pro’ kan ingevuld worden door
verschillende termen, waaronder producten, processen, pro (positief), … De conceptterm
‘Hapro’ omvat alle activiteiten en doelstellingen die Inhaco N.V. in het verleden heeft
opgestart en verder uitgebouwd. Het uitgangspunt van ‘Hapro’ is “het aanbieden van een
totaalconcept aan varkenskwekers vooral wat vleesvarkens betreft”. Een voorwaarde om dit
aanbod te verwezenlijken, is een goede samenwerking tussen verschillende partijen. Deze
partijen stemmen overeen met de verschillende schakels in de agro-voedingssector. Figuur 21
toont het schema van ketengerichte kwaliteitszorg dat in de onderneming gehanteerd wordt en
waarin de onderscheiden schakels opgenomen worden. Inhaco N.V. bevindt zich op de
schakel van de commercialisatie. De onderneming helpt varkenshouderijen om de juiste
keuzes te maken. De varkensbedrijven krijgen advies met betrekking tot de genetica van de
zeugen, de mogelijke veevoederconcepten en management. De firma Inhaco N.V.
centraliseert de verantwoordelijkheden die nodig zijn voor het maken van de juiste keuzes en
vormt op die manier een intermediaire schakel. Met behulp van Inhaco N.V. kunnen de
varkensproducenten de varkens voortbrengen die voldoen aan de kwaliteit die gevraagd wordt
door de consumenten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 65
Figuur 21: Ketengerichte kwaliteitszorg
(bron: Inhaco N.V.)
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 66
Zoals reeds vermeld blijven de oorspronkelijke doelstellingen van Inhaco N.V. ook na
de onafhankelijkheid geldig. Bij de intrede in 2002 van ‘Hapro’ als merknaam, werden
daarnaast enkele nieuwe doelstellingen vastgelegd, die voor de onderneming belangrijk zijn.
Tabel 4 stelt deze doelstellingen bondig voor.
Uniforme productiemethodes implementeren in de varkenshouderij
De Belgische varkenshouderij wordt gekenmerkt door een grote variatie aan
productiemethodes. Daardoor kunnen ervaringen uitgewisseld worden, met als gevolg dat er
heel wat kennis beschikbaar is op het moment dat een bedrijf keuzes moet maken.
‘Hapro’ adviseert de varkenskweker zodat hij de juiste keuze kan maken, een keuze die ook
op lange termijn haalbaar blijft.
Samenwerken
Grote varkensbedrijven maken op vandaag gebruik van hun kwantum om de betere
condities op de markt te bekomen, dit is nu eenmaal de vrije markt. ‘Hapro’ bundelt de
krachten van verschillende zelfstandige varkenshouders om op deze manier ons kwantum
samen uit te spelen op de markt ; samenwerking loont !
Centraliseren van verantwoordelijkheden
‘Hapro’ centraliseert verantwoordelijkheden. De varkenshouder draagt dikwijls volle
verantwoordelijkheid voor zijn eindproducten. Toch zijn er verschillende factoren die de
varkenshouder niet in de hand heeft. Genetica en voeder worden dikwijls aangeleverd door
verschillende partijen, een derde partij koopt tenslotte de eindproducten. Indien deze
belangrijke schakels gecentraliseerd kunnen worden door één partij dan dient deze partij
hiervoor haar verantwoordelijkheid op te nemen. Dat doet ‘Hapro’ !
Meerwaarde creëren voor alle partijen
Een concept dient steeds een meerwaarde te betekenen voor alle betrokken partijen.
Zodra duidelijk wordt dat deze voorwaarde niet wordt ingevuld moet elke partij de
mogelijkheid hebben om buiten het concept haar producten te betrekken. Belangrijk is
evenwel dat alle partijen een duurzaam engagement nastreven om een lange-termijn relatie
op te bouwen.
Constante aanvoer
Vaste afspraken vertalen zich in een constante aanvoer van vleesvarkens. Constante
aanvoer zorgt voor vaste gewichten en permanente kwaliteit. Uniforme productiemethodes
van ‘Hapro’ helpen de varkenshouder dit te bereiken.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 67
Stabiele prijsvorming
Constante productiemethodes, constante aanvoer, constante gewichten, constante
kwaliteit resulteren in een constante prijsvorming. ‘Hapro’ biedt de varkenshouder een vaste
prijsovereenkomst, zodat hij steeds de zekerheid heeft over de verkregen kwaliteitstoeslag.
De prijs die wordt bekomen voor de vleesvarkens is steeds op voorhand gekend, d.w.z. dat de
varkenshouder bij het laden weet hoeveel zijn lot varkens zal opbrengen.
Het vertrouwen van de consument verdienen
Voedingsbedrijven vertegenwoordigen de consument in de markt, daarom is het van
belang om met deze spelers goeie contacten te onderhouden. Het vertrouwen van de
consument kan enkel gewonnen worden op basis van traceerbare feiten, en niet door holle
slogans en promotiecampagnes. ‘Hapro’ gelooft in de kritische consument.
Binnen het gamma ‘kwaliteit’
‘Hapro’ wil een specifieke meerwaarde bieden aan specifieke bedrijven. Deze
doelstelling houdt in dat ‘Hapro’ zich niet wenst te associëren met een markt van
massaproductie, maar zich wil onderscheiden op vlak van kwaliteit en zekerheid.
Tabel 4: Doelstellingen ‘Hapro’ & Inhaco N.V.
(bron: Inhaco N.V.)
6.1.2.4 Verstraete Kristof & Jeroen
De onderneming ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ behoort tot de voedingsindustrie. Het
bedrijf kan ondergebracht worden in de categorie ‘Productie en verwerking van vlees en
vleesproducten’ (met NACE-BEL code 15.1). Het familiebedrijf werd vele jaren geleden
opgericht door de vader van Kristof en Jeroen, maar beide broers werkten van jongs af aan
mee in de onderneming. Dertien jaar geleden namen Kristof en Jeroen de bedrijfsactiviteiten
volledig over en breidden het bedrijf uit tot wat het nu is.
De oorspronkelijke hoofdactiviteit van het bedrijf bestond uit het aankopen van
levende varkens, het slachten van de varkens en het verwerken van de kadavers tot vlees. Het
slacht- en verwerkingsproces werden uitgevoerd in opdracht van particulieren die
varkensvlees wensen. Aan deze hoofdactiviteit werd wat gesleuteld. Enerzijds worden
sommige onderdelen niet meer door het bedrijf zelf uitgevoerd, maar deze taken worden
uitbesteed. Anderzijds biedt de onderneming nu ook andere producten en diensten aan. Het
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 68
resultaat van deze wijziging is een aanbod dat in drie verschillende categorieën kan gesplitst
worden.
Ten eerste is er de categorie van de particuliere slachting. Dit houdt in dat een levend
varken aangekocht wordt bij een varkenshouder. Dit varken wordt door middel van
uitbesteding geslacht door een slachthuis. De klant kan vervolgens specificeren hoe hij/zij het
varkensvlees wenst en in welke hoeveelheid. Het kadaver wordt uiteindelijk verwerkt volgens
de preferenties van de klant.
Een tweede categorie die onderscheiden kan worden is de slachting voor eigen
verkoop. De karkassen worden verwerkt tot varkensvlees. Het vlees wordt in porties verdeeld
en elke portie wordt vacuüm verpakt. Daarnaast wordt een beperkt gamma aan charcuterie
aangeboden, dat ook voorverpakt is. Op elke verpakking worden enkele gegevens aangebracht
(bijvoorbeeld de ingrediënten, het gewicht, de prijs, de houdbaarheidsdatum, …) om de klant
te informeren. De klant kan ook diepgevroren vlees bekomen. Alle producten kunnen gekocht
worden in de winkel die zich naast de productieplaats bevindt.
De derde en jongste categorie van aangeboden producten en diensten is de
traiteurdienst. De onderneming ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ is zich gaan specialiseren in het
verzorgen van barbecues, tuinfeesten, familiefeesten, … Het voornaamste kenmerk van deze
dienst is dat het bedrijf een grote capaciteit kan bereiken. Barbecues verzorgen voor duizend
mensen is geen uitzondering. Daarnaast kunnen klanten verschillende groenten- en
vleesschotels (met vlees, groenten, fruit, sausen,…) afhalen in de winkel van de onderneming.
6.2 Onderzoeksresultaten
De voornaamste doelstelling van het beknopt onderzoek is een eerste idee te
verwerven over wat de impact is van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector. Er kan
tevens een eerste inzicht verworven worden in de onderlinge verschillen met betrekking tot
innovativiteit tussen de verscheidene schakels in de agro-voedingsketen. Het spreekt voor
zich dat uit de resultaten van de casestudie geen verregaande conclusies kunnen getrokken
worden, die geldig zijn voor de volledige Vlaamse landbouwsector en voedingsindustrie.
Daarvoor is verder onderzoek vereist en in hoofdstuk 7 worden hiertoe enkele aanbevelingen
gemaakt.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 69
Aan de hand van de concrete meetvragen wordt getracht een inzicht te verwerven in de
impact die innovatie kan hebben op bedrijven actief in de Vlaamse agro-voedingssector. In
bijlage 3 worden de uitgeschreven versies van de verschillende interviews opgenomen. Hierna
worden de verschillende antwoorden van de vier respondenten verwerkt en gestructureerd
weergegeven. Er wordt aangevangen met de bespreking van enkele algemeenheden in de
verschillende bedrijven. Daarna wordt er een opsplitsing gemaakt volgens de drie specifieke
onderzoeksvragen die in onderdeel 6.1.1 bondig beschreven worden. Op die manier wordt per
specifieke onderzoeksvraag een conclusie geformuleerd en wordt daar waar mogelijk een
projectie gemaakt naar de volledige Vlaamse landbouwsector en voedingsindustrie.
6.2.1 Algemene situatie
6.2.1.1 Concurrentie en economische groei
In onderdeel 6.1.2 wordt kennisgemaakt met de vier bedrijven die deelnemen aan het
onderzoek en met de hoofdactiviteiten die er uitgevoerd worden. Om meer inzicht te
verwerven in de concurrentiekracht van deze ondernemingen wordt in het interview gepeild
naar de strategie die de bedrijven gebruiken om enerzijds een voorsprong te behalen op de
concurrenten en om anderzijds economisch te groeien.
Er kan bij de bespreking van de concurrentiestrategie een onderscheid gemaakt
worden tussen de landbouwonderneming en de andere drie bedrijven. In de
landbouwonderneming is er niet echt sprake van deelname aan een concurrentiestrijd. Een
strategie om voorsprong op elkaar te behalen zou veel schade berokkenen aan de
bedrijfsvoering. De landbouwers hebben er bijgevolg alle baat bij om te zoeken naar een
strategie met betrekking tot coöperatie met elkaar.
Bij de andere ondernemingen komt er echter wel sterke concurrentie naar voor, daar
de varkensindustrie sterk geconcentreerd aanwezig is in de provincie West-Vlaanderen. De
respondenten trachten te zoeken naar mogelijkheden om hun bedrijf op voorsprong te
brengen. Hiervoor worden verschillende technieken gebruikt. Er kan hier echter opgemerkt
worden dat de respondenten zich in hun concurrentiestrijd voornamelijk baseren op de
gangbare competitiestrategieën. Het vleesverwerkingsbedrijf Verstraete bijvoorbeeld, biedt
haar klanten kwaliteitsvolle producten aan tegen een zo laag mogelijke prijs. De intermediaire
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 70
onderneming Inhaco N.V. hanteert flexibiliteit als credo om een voorsprong te behalen op
haar rechtstreekse concurrenten.
Er kan met betrekking tot de strategie ter bevordering van de economische groei op
een gelijkaardig verschilpunt gewezen worden. Het landbouwbedrijf van Hedwig Kerckhove
doet er alles aan om in de markt te blijven, maar wil niet persé economisch groter worden. De
andere ondernemingen willen ook actief blijven op de markt en dat vormt precies de reden
waarom de bedrijven economisch moeten groeien. Dit is echter niet altijd vanzelfsprekend.
Het aantal varkenshouderijen daalt immers wegens een gebrek aan opvolging en dit impliceert
dat de markt voor de toeleveranciers inkrimpend is. Het is daarom zeker niet evident om
bijvoorbeeld als producent van varkensvoeders elk jaar een positief groeicijfer te realiseren.
Om hieromtrent een projectie te maken naar de Vlaamse agro-voedingssector kan
voornamelijk gewezen worden op een verschillende manier van mededinging in de
landbouwsector en in de voedingsindustrie. De landbouwsector bestaat uit enorm veel kleine
ondernemingen die geen individuele invloed kunnen uitoefenen op de ruilvoorwaarden op de
markt. De ondernemingen actief in de voedingsindustrie beschikken wel over een bepaalde,
doch beperkte, marktmacht. Door hun meer oligopolistische structuur (Cfr. onderdeel 4.2.1.3)
kunnen ze, tijdens de ruil, druk uitoefenen op de tegenpartij.
Door een toenemende schaarste aan opvolging in vele landbouwbedrijven, kunnen de
bestaande ondernemingen optioneel economisch groeien door andere, wijkende bedrijven
over te nemen. Economische groei in de voedingsindustrie is meer dan alleen een optie. Het
moet eerder gezien worden als een must om competitief aanwezig te blijven op de markt.
6.2.1.2 Samenwerking met bedrijven op andere schakels
In dit voorliggende werk wordt de nadruk gelegd op de onderlinge relaties tussen de
verschillende niveaus van de agro-voedingssector. De landbouwsector en de
voedingsindustrie zijn door de jaren heen met elkaar verweven en spelen meer en meer op
elkaar in, zodoende optimaal aan de wensen van de eindconsument tegemoet te komen (Cfr.
onderdeel 4.1). Er wordt, om na te gaan wat deze samenwerking in de praktijk inhoudt,
gevraagd aan de respondenten wat zij zich bij die samenwerking voorstellen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 71
Het veevoederbedrijf Hendrix-Haeck werkt voor haar aankopen van grondstoffen
grotendeels met stabiele relaties. Dit betekent dat het bedrijf, wanneer mogelijk, tracht samen
te werken met dezelfde leveranciers, maar de aankopen niet vastlegt in een contract.
Het landbouwbedrijf van Hedwig Kerckhove is lid van de coöperatie Covavee. Op die
manier staat de onderneming rechtstreeks in contact met slachthuizen, verwerkende industrie
en de groothandel. Er wordt hier echter ook niet gewerkt met vaste contracten.
In de tussenonderneming Inhaco N.V. daarentegen wordt wel gewerkt met vaste
verbintenissen. Het bedrijf werkt samen met een Engelse onderneming die instaat voor het
voortbrengen van genetisch sterke varkensoorten. Er wordt gebruik gemaakt van een vast
afnamecontract om meer zekerheid omtrent de kwaliteit en de kwantiteit van de aangekochte
varkens te verwerven. Daarnaast bestaan er samenwerkingsovereenkomsten met de andere
schakels van de agro-voedingssector, maar hierbij is er geen sprake van vaste verbintenissen.
Bij het vleesverwerkingsbedrijf Verstraete worden de varkens herhaaldelijk bij
dezelfde landbouwer afgenomen. De onderneming koopt wekelijks dieren aan bij deze
leverancier, maar de kwaliteit en hoeveelheid verschillen telkens, waardoor er geen vaste
contracten gehanteerd worden. Er wordt tevens geen verdere samenwerking met organisaties
op de andere niveaus waargenomen.
In het kader van de ketenbenadering van de Vlaamse agro-voedingssector kan de
hoogste TW voor de klant gerealiseerd worden door nauwe samenwerking tussen de
verschillende schakels van de keten. In de volledige keten moet uiteindelijk rekening worden
gehouden met de wensen van de eindconsumenten. Om de wil van de markt door de hele
keten heen bekend te maken, is communicatie tussen de verschillende niveaus noodzakelijk
en moet aan ketenmanagement gedaan worden.
Samenwerking aan de hand van vaste verbintenissen biedt aan de bedrijven vooral een
prijsvoordeel op. Er kan hierbij opnieuw een opsplitsing gemaakt worden tussen de
landbouwondernemingen en de bedrijven actief in de voedingsindustrie. De
productiehoeveelheid van de landbouwers is voornamelijk seizoensgebonden. De prijzen
variëren bijgevolg gedurende het jaar. De landbouwers moeten trachten hun producten
gedurende het volledige jaar aan te bieden aan een winstgevende prijs. Ze zullen dan ook
voordelen kunnen halen uit het afsluiten van vaste afnamecontracten. Wanneer het algemene
aanbod, na de oogstperiode, opnieuw begint te dalen, zal de prijs voor de landbouwproducten
terug beginnen toenemen. De ondernemingen die in staat zijn om hun producten te stockeren
en die werken met vaste verbintenissen, kunnen in de periode van stijgende prijzen hun
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 72
producten op de markt brengen. Deze bedrijven zullen dan kunnen profiteren van meer
systematische opbrengsten en een grotere winstmarge. Er kan op die manier meer zekerheid
verworven worden (Gellynck & Viaene, 2005).
De bedrijven op de andere schakels zullen echter trachten de landbouwgrondstoffen
aan een zo laag mogelijke prijs op te kopen. Ook deze ondernemingen kunnen voordelen
behalen uit het werken met vaste verbintenissen. Er moet hier, wegens de tegengestelde
belangen, evenwel gewezen worden op het feit dat deze voordelen overeenstemmen met een
nadelige prijssituatie voor de landbouwsector. Door gebruik te maken van vaste
aankoopcontracten zal, in het geval dat de prijzen voor de landbouwgrondstoffen toenemen,
geprofiteerd kunnen worden van de lagere prijs die in het contract vastgelegd werd (Gellynck
& Viaene, 2005).
6.2.1.3 Afdeling onderzoek & ontwikkeling en contact met kennisinstellingen
Één van de determinerende factoren voor de innovativiteit van een organisatie is de
mogelijkheid om kennis te creëren (Cfr. onderdeel 3.4). De kennis die aanwezig is in een
onderneming kan uitgebreid worden aan de hand van eigen activiteiten op het vlak van O&O.
Daarnaast kan het bedrijf een beroep doen op de kenniscreatie voortgebracht door een
kennisinstelling. Aan de respondenten werd gevraagd of er in hun bedrijf gewerkt wordt met
een aparte afdeling voor O&O en of hun onderneming in contact staat met Vlaamse
kennisinstellingen.
Het toeleveringsbedrijf Hendrix-Haeck beschikt als enige van de ondernemingen die
deelnemen aan het onderzoek over een afzonderlijke afdeling voor O&O. De respondent
Daniël Maenhout, die aan het hoofd van deze afdeling staat, werkt hiertoe samen met
zusterondernemingen, van de Nutreco-groep, die zich in België, Nederland en Spanje
bevinden. Elke vestiging staat in contact met kennisinstellingen die terug te vinden zijn in de
respectievelijke landen. De afdeling O&O van Hendrix-Haeck werkt samen met de
onderzoeksafdelingen van de universiteiten van Gent en Leuven, en met het ILVO. De
internationale coöperatie tussen de zusterondernemingen is er maximaal op gericht dat alle
kennis met elkaar gedeeld wordt. De activiteiten worden op die manier georganiseerd dat er
met betrekking tot het onderzoek geen dubbelwerk verricht wordt en dat de nieuwe
ontwikkelingen zo goed mogelijk inspelen op de lokale marktbehoeften.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 73
De overige drie bedrijven maken geen gebruik van een afzonderlijke afdeling voor
O&O. De voornaamste reden die hierbij naar voor komt is de kleinschaligheid van de
organisaties en het beperkt aantal personeelsleden. Het familiebedrijf van Hedwig Kerckhove
komt wel regelmatig in contact met kennisinstellingen op het niveau van de landbouwsector.
Dit wordt mede mogelijk gemaakt door het lidmaatschap van de zaakvoerder aan
verschillende landbouwverenigingen (bijvoorbeeld de Boerenbond). Ook de bedrijfsleider van
Inhaco N.V. heeft een zekere verstandhouding met enkele kennisinstellingen. Er werd in het
verleden reeds samengewerkt met de universiteit van Gent en met het ILVO. Het
vleesverwerkingsbedrijf Verstraete probeert zelf uit te zoeken waar zich opportuniteiten tot
kenniscreatie voordoen. De onderneming doet geen beroep op O&O-resultaten van
kennisinstellingen gespecialiseerd in de voedingssector.
Om met betrekking tot kenniscreatie een projectie te maken naar de volledige Vlaamse
landbouwsector en voedingsindustrie, moet gewezen worden op het verschil tussen de vele
kleine bedrijven en de enkele grote spelers. De kleine bedrijven zijn waarschijnlijk te weinig
op de hoogte van het belang van kenniscreatie voor hun bedrijfsvoering. Ze beschikken
vermoedelijk ook niet over het budget om zelf een afdeling O&O op te richten en staan
nauwelijks rechtstreeks in contact met kennisinstellingen. De grote ondernemingen kunnen
daarentegen wel beschikken over een dergelijke afdeling en kunnen bijgevolg nog meer
voorsprong behalen op hun achtervolgers. Om de kleine organisaties een stap vooruit te
helpen, moet er steun geboden worden waardoor deze bedrijven gemakkelijker contacten
kunnen leggen met de bestaande kennisinstellingen.
6.2.2 Innovaties in het bedrijf
Zoals reeds gesteld, wordt de algemene onderzoeksvraag “Wat is de impact van
innovatie op de agro-voedingssector?” opgesplitst in drie specifieke onderzoeksvragen. In dit
onderdeel volgt de bespreking van de antwoorden van de respondenten op de eerste
onderzoeksvraag. Zoals aangeduid in onderdeel 2.3.1, luidt deze vraag als volgt: “Welke
innovaties voert het bedrijf door en waarom?”. Met behulp van deze vraag wordt getracht na
te gaan hoe innovatief en creatief de bedrijven zijn en wat de zaakvoerders aanspoort tot dit
gedrag. Hierna wordt deze specifieke onderzoeksvraag onderverdeeld in concretere
meetvragen, die als doel hebben een eerste inzicht te verwerven in de innovativiteit van de
ondernemingen die deelnemen aan het onderzoek.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 74
6.2.2.1 Belangrijke innovaties
Een eerste meetvraag die omtrent de innovaties in het bedrijf kan gesteld worden, is de
vraag naar welke belangrijke innovaties in het verleden werden doorgevoerd. Om het
antwoord van de respondenten te structureren, wordt hen een niet exhaustieve lijst
voorgelegd, die terug te vinden is in bijlage 1. De lijst bevat verschillende gebieden waarop
geïnnoveerd kan worden (Gellynck et al., 2005). Op die manier wordt getracht een zo volledig
mogelijk beeld te krijgen van alle mogelijke innovaties in de bedrijfsvoering van de
respondent. Hierna wordt per onderneming een bondige beschrijving gegeven van een
voorname innovatie die in dat bedrijf werd doorgevoerd. De andere innovaties die door de
respondenten vermeld werden, zijn uitvoerig terug te vinden in de bijlage met de
uitgeschreven tekst van de interviews (Cfr. bijlage 3).
De varkensvoederproducent Hendrix-Haeck heeft in het verleden, in samenwerking
met kennisinstellingen, onderzocht welke voedingswaarden noodzakelijk zijn voor welke
diersoorten. De samenstelling van het varkensvoeder is afhankelijk en dient aangepast te
worden aan enkele verschillen op uiteenlopende gebieden. Ten eerste speelt de leeftijd van het
dier een rol. Een pasgeboren big krijgt bijvoorbeeld andere voeding dan een big in volle groei.
Vervolgens moet er bij de zeugen rekening gehouden worden met de toestand waarin het dier
verkeert. Drachtige zeugen hebben nood aan andere nutritionele waarden dan zeugen die zich
in het lactatieproces bevinden. Uiteindelijk kan er ook nog een onderscheid gemaakt worden
tussen het type dier. De varkensvoeders voor vleesvarkens zijn verschillend van deze voor
zeugen. Eens de resultaten van het onderzoek naar de voedingswaarden voor de verschillende
diersoorten bekend waren, werden in het bedrijf de verschillende voeders samengesteld. Het
innoverende aan dit alles is dat de onderneming Hendrix-Haeck aan haar klanten advies
meegeeft omtrent het gebruik van de onderscheiden soorten voeders. De klanten worden door
specialisten begeleid zodat hun dieren de optimale voeders toegediend krijgen. Dit gebeurt
aan de hand van visualiserende technieken, zodat de varkenshouders de gevolgen voor hun
specifieke bedrijfssituatie zo goed als mogelijk kunnen inschatten.
Het landbouwbedrijf van Hedwig Kerckhove voert gemengde activiteiten uit (Cfr.
onderdeel 6.1.2.2). Enerzijds beschikt het bedrijf over een aantal varkensstallen waar
permanent een honderdtal varkens verblijven. Anderzijds heeft het bedrijf enkele arealen
landbouwgrond in haar bezit. Op deze grond worden verschillende gewassen geteeld, waarvan
maïs het grootste areaal voor haar rekening neemt. De korrelmaïs wordt op het bedrijf zelf
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 75
verwerkt tot CCM. Met behulp van een menginstallatie wordt deze maïsmix vermengd met
aangekochte kern van varkensvoeder. Dit is bijgevolg een creatieve manier om de hoge
kosten van de aankoop van reeds afgewerkte voeders te vermijden. De CCM wordt bovendien
niet enkel voor eigen gebruik aangewend. Het maïsmengsel wordt aan de voederleverancier
geleverd en in ruil hiervoor kunnen de gewone voeders aan een lagere prijs aangekocht
worden.
De intermediaire onderneming Inhaco N.V. beschouwt het afstoten van haar
voormalige productie-eenheden als haar voornaamste innovatie die in het verleden
doorgevoerd werd. Vroeger had het bedrijf enkele schakels van de agro-voedingsketen in haar
bezit. Een direct nadeel hiervan is dat er dan niet voldoende flexibel kan gereageerd worden
op wijzigingen die zich voordoen op de markt. Daarom tracht Inhaco N.V. niettemin TW te
realiseren, zonder eigenaar te zijn van een onderneming op een ander niveau in de keten. Dit
kan verwezenlijkt worden door het centraliseren van de verantwoordelijkheden die in elk van
deze niveaus naar voor komen.
Het vleesverwerkingsbedrijf ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ bouwde gedurende de
voorbije jaren haar traiteurdienst meer uit. De onderneming heeft zich intussen
gespecialiseerd in het verzorgen van barbecues voor een groot aantal mensen. Om te voorzien
in een snelle bediening werd gezocht naar een oplossing voor het plaatsgebrek op de gewone
professionele barbecuetoestellen. De zaakvoerders beschikken nu over een aanhangwagen
waarop een barbecuebakplaat aangebracht is. Het voertuig kan vlot meegenomen worden naar
de verschillende feestplaatsen en dankzij haar grootte (3,5m x 1,5m) kan er veel vlees
tegelijkertijd op gebakken worden.
De verschillende ondernemingen uit het onderzoek hebben in het verleden een aantal
innoverende zaken doorgevoerd. Deze innovaties zijn afhankelijk van de schakel van de agro-
voedingsketen waarop de bedrijven zich bevinden. Om een mogelijke veralgemening te
maken voor de volledige sector kan verondersteld worden dat alle organisaties zoeken naar
creatieve oplossingen om innovatief voor de dag te komen en op die manier in de markt te
blijven.
6.2.2.2 Motieven voor en gevolgen van innovatie
Om na te gaan hoe innovatie de verschillende ondernemingen beïnvloedt, wordt aan
de respondenten gevraagd wat de voornaamste reden is voor het toepassen van de innovatie
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 76
en wat in hun bedrijf de gevolgen waren van de doorvoering. Er wordt bovendien gevraagd
om een onderscheid te maken tussen economische en maatschappelijke motieven.
De antwoorden op deze vragen zijn voor alle respondenten behoorlijk gelijkaardig. Als
voornaamste economische motieven komen kostenminimalisering en kwaliteitsverbetering
naar voor. De maatschappelijke redenen die opgegeven worden zijn de voedselveiligheid, de
hygiëne, het dierenwelzijn en enkele milieuproblemen (zoals bijvoorbeeld de
mestverwerkingproblematiek).
Er kunnen hierbij twee aantekeningen gemaakt worden. Enerzijds kan er opgemerkt
worden dat slechts één onderneming, namelijk Inhaco N.V., als economische reden ‘een
voorsprong behalen op de concurrentie’ opgeeft. Anderzijds dient bij de maatschappelijke
motieven beklemtoond te worden dat de bedrijven verplicht worden te zoeken naar
innovatieve oplossingen vanuit de steeds strengere wetgeving daaromtrent.
De rechtstreekse gevolgen van het doorvoeren van bepaalde innovaties worden hierna
per bedrijf beknopt toegelicht.
Bij Hendrix-Haeck hebben de verschillende innovaties ervoor gezorgd dat het
personeelsbestand in de loop der jaren afgenomen is. Het grote voordeel hierbij is een sterke
daling van de personeelskosten. Daarnaast kan een verbetering in de kwaliteit van de voeders
vastgesteld worden. Door de uitbreiding van het assortiment werd bovendien een lichte
omzetgroei van twee procent gerealiseerd.
Op het landbouwbedrijf van Hedwig Kerckhove is, door het gebruik van hybride
zeugen, de kwaliteit van de biggen verbeterd. Met behulp van bepaalde doorgevoerde
innovaties kan ook een lagere productiekost gerealiseerd worden.
Bij Inhaco N.V. werd het door het toepassen van de innovaties, noodzakelijk om
nieuw personeel aan te werven. De organisatie wil op die manier de werknemers die over de
juiste expertise en kennis over hun vakgebied beschikken, in dienst hebben.
In het vleesverwerkingsbedrijf Verstraete heeft het doorvoeren van enkele innovaties
ervoor gezorgd dat het niet nodig was om extra personeel aan te werven. Hierdoor kan
bespaard worden op de arbeidskosten, wat het credo van kostenminimalisering voor de
eindconsumenten ten goede komt. De kwaliteit van de aangeboden producten is gedurende de
laatste jaren sterk toegenomen. Opmerkelijk is bovendien dat er ook kwantitatief een toename
in de productie kan waargenomen worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 77
Alle ondernemingen uit de Vlaamse landbouwsector en de Vlaamse voedingsindustrie
worden geconfronteerd met een strengere wetgeving inzake de voedselveiligheid, de hygiëne,
het dierenwelzijn, de milieuproblematiek, … Daarom moeten alle bedrijven rekening houden
met de maatschappelijke belangen bij het zoeken naar innovaties. De economische motieven
zijn eerder verschillend van bedrijf tot bedrijf. Opvallend, bij de ondernemingen uit het
onderzoek, is dat kostenminimalisering en kwaliteitsverbetering als economisch motief
belangrijker worden geacht dan een competitieve voorsprong. Hierbij kan een hypothese
geformuleerd worden dat dit een algemene tendens vormt in de volledige Vlaamse agro-
voedingssector. Maar deze veronderstelling dient verder onderzocht te worden (Cfr.
hoofdstuk 7).
6.2.2.3 Bronnen voor innovatie
Er bestaan verschillende mogelijkheden waardoor een organisatie op de hoogte kan
gesteld worden van de noodzaak aan innovatie. Aan de respondenten werd gevraagd welke,
voor hen, de voornaamste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie zijn.
Hendrix-Haeck, de enige deelnemer die over een eigen afdeling O&O beschikt, volgt
de evolutie in innovaties op door enerzijds eigen onderzoek en anderzijds door experimenten
aan de universiteiten waarmee samengewerkt wordt. Verdere informatie wordt opgedaan op
jaarlijkse, internationale bijeenkomsten van gelijksoortige onderzoeksinstellingen en uit de
vakliteratuur. De voornaamste drijfveer voor het zoeken naar en het opzetten van een
innovatie is echter de varkenshouder. Het is voor de voederproducent op economisch vlak
noodzakelijk om te zoeken naar verbeteringen die ertoe bijdragen dat haar klanten sterker
worden.
De voornaamste kennisbron met betrekking tot innovaties is voor Hedwig Kerckhove
het vakblad ‘Boer en tuinder’ dat uitgegeven wordt door de Boerenbond. De respondent
beschikt daarnaast over verschillende abonnementen op enkele andere vaktijdschriften.
De voornaamste bron voor de ontwikkeling van een innovatie is voor Inhaco N.V. het
luisteren naar de eindconsumenten. Het heeft volgens de zaakvoerder geen nut om te zoeken
naar innovaties die niet in de lijn liggen met de preferenties van de klanten.
Bij ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ wordt de nood aan een innovatie in de onderneming
zelf ontdekt. Door het dagelijks uitvoeren van routinematige activiteiten, kan men beter
inschatten of de taken niet beter op een andere manier volbracht kunnen worden. Wanneer de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 78
zaakvoerders geconfronteerd worden met de noodzakelijkheid van een innovatie, gaan ze op
zoek naar extra informatie over mogelijkheden om aan die noodzaak tegemoet te komen.
Daarnaast bezoekt de respondent jaarlijks enkele beurzen zodoende ideeën op te doen in
functie van de eigen bedrijfsvoering.
6.2.2.4 Innovatiecategorie
In onderdeel 5.2.1 werd aan de hand van de introductiecurve een onderscheid gemaakt
tussen verschillende innovatiecategorieën. De organisaties kunnen onderverdeeld worden in
subpopulaties afhankelijk van de snelheid waarmee ze innovaties toepassen. Aan de
respondenten werd gevraagd om hun bedrijf in één van de categorieën te plaatsen en om hun
keuze hieromtrent te motiveren.
Aan de hand van de antwoorden van de respondenten kan een onderscheid gemaakt
worden tussen het landbouwbedrijf enerzijds en de overige drie bedrijven anderzijds.
Hedwig Kerckhove kon zichzelf een vijftiental jaren geleden nog terugvinden in de
categorie van de leiders of van de vroege volgers. Innovaties werden snel toegepast zonder
een afwachtende houding ten opzichte van de andere landbouwbedrijven aan te nemen. Door
het engagement dat de zaakvoerder buiten zijn beroepsleven heeft voor verschillende
verenigingen, beschikt hij nu over minder tijd om zijn bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Een
gevolg hiervan is dat het bedrijf tegenwoordig beter terug te vinden is in de categorie van de
traditionelen. De nieuwe technieken worden eerst uitgeprobeerd door de andere
landbouwbedrijven alvorens er zelf op over te schakelen.
De andere drie respondenten kunnen hun organisatie daarentegen eerder terugvinden
in de categorie van de innovatieleiders. De verschillende ondernemingen wachten niet af op
datgene wat de concurrentie uittest, maar nemen zelf initiatief om iets innovatiefs uit te
proberen. Hendrix-Haeck hanteert ‘innovatief zijn’ als één van haar slagzinnen. Het bedrijf
tracht als innovatieleider de eerste te zijn in het toepassen van nieuwe zaken. Er wordt in de
bedrijfsvoering niet zoveel aan lange termijn onderzoek gedaan. Een gevolg hiervan is dat
wanneer het bedrijf een nieuwigheid ontdekt, deze in een tijdsperiode van één jaar ook
effectief doorgevoerd wordt. Bij Inhaco N.V. kan een gelijkaardige situatie vastgesteld
worden. Een snelle toepassing van innovaties gaat echter gepaard met wisselend succes. De
zaakvoerder tracht niettemin, bij minder succesvolle innovatietoepassingen, lessen te trekken
die belangrijk kunnen zijn met het oog op de toekomst. Ook bij de voedingsonderneming
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 79
Verstraete worden veranderingen relatief snel doorgevoerd. De zaakvoerder is van oordeel dat
het innovatiegedrag van de rechtstreekse concurrenten niet zomaar geïmiteerd moet worden,
maar dat het beter is te kijken naar de eigen bedrijfsvoering.
Wanneer deze bevindingen geprojecteerd worden naar de volledige populatie, dient
beklemtoond te worden dat er een onderscheid bestaat tussen twee soorten ondernemingen.
Enerzijds komen bedrijven naar voor die geen groeiambities hebben. Deze organisaties
voeren hun bedrijfsactiviteiten uit met het oog op het behouden van hun plaats op de markt.
Dit soort agro-voedingsbedrijven zal zich waarschijnlijk niet snel bevinden in de categorieën
van de innovatieleiders en van de vroege volgers. Anderzijds zullen snelgroeiende
ondernemingen, die hun marktpositie willen verstevigen, eerder wel naar voor komen in de
categorie van de leiders.
6.2.2.5 Belang van innovatie voor concurrentiestrijd
In de voorafgaande hoofdstukken wordt een aantal keer benadrukt dat ‘innovatief zijn’
in de hedendaagse economische context noodzakelijk is om de huidige marktpositie van de
onderneming in de toekomst minstens te evenaren. In het onderzoek wordt nagegaan of de
ondernemingen zich in de praktijk ook bewust zijn van deze noodzaak en van het groeiend
belang van innovatie als hulpmiddel in de concurrentiestrijd.
Gezien Hendrix-Haeck ‘innovatief zijn’ hanteert als één van haar credo’s, is de
onderneming zich sterk bewust van de noodzaak aan innovatie. Concurrentie voeren op basis
van innovatie is voor de organisatie een must om te overleven.
Zoals reeds gesteld, voert de varkenshouderij van Hedwig Kerckhove geen
concurrentiestrijd met de andere landbouwers. De innovaties die doorgevoerd worden, moeten
het bedrijf dus niet in een voordeelpositie ten opzichte van de andere varkenshouderijen
brengen. De innovaties zijn daarentegen wel noodzakelijk om als onderneming te blijven
functioneren in de huidige dynamische economische context.
De zaakvoerder van Inhaco N.V. legt de nadruk op het feit dat de nodige aandacht
moet besteed worden aan de correcte implementatie van de innovatie. Het is bijgevolg niet
voldoende om enkel de erkenning van de nood aan innovatie in acht te nemen. Het goed in de
praktijk brengen van een kwalitatieve vernieuwing kan ook gezien worden als een middel om
een voorsprong op de concurrentie te behalen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 80
In het vleesverwerkingsbedrijf Verstraete wordt innovatie niet gehanteerd als
concurrentiemiddel. Haar troef blijft een scherpe prijs-kwaliteitverhouding. Innovatie kan wel
gezien worden als hulpmiddel om een betere kwaliteit te bereiken tegen een lagere kostprijs.
Het is belangrijk voor alle Vlaamse agro-voedingsbedrijven dat het belang van
innovatie voor de concurrentiestrijd onderstreept wordt. Aan de hand van de antwoorden van
de vier respondenten kan opgemaakt worden dat waarschijnlijk niet alle ondernemingen uit de
agro-voedingssector voldoende op de hoogte zijn van wat innovatie kan betekenen voor de
concurrentievoering.
6.2.2.6 Conclusie eerste specifieke onderzoeksvraag
Om na te gaan wat de impact is van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
worden drie specifieke onderzoeksvragen opgesteld (Cfr. hoofdstuk 2). Een eerste
onderzoeksvraag die in dit werk beantwoord wordt, is “Welke innovaties voert het bedrijf
door en waarom?”.
De kwalitatieve vernieuwingen die in de vier ondernemingen naar voor komen zijn
afhankelijk van het niveau van de agro-voedingsketen waarop de bedrijven zich bevinden.
Elke organisatie moet zoeken naar innovaties die kunnen toegepast worden op hun schakel in
de agro-voedingsketen. Er moet bovendien rekening gehouden worden met de wensen en
preferenties van de eindconsumenten.
Bij de motivatie van het doorvoeren van de innovaties komen twee mogelijkheden
naar voor. Enerzijds zet de steeds strenger wordende wetgeving met betrekking tot
maatschappelijke belangen ondernemingen ertoe aan om verplicht te zoeken naar kwalitatieve
verbeteringen. Anderzijds nemen de bedrijven vrijwillig zelf het initiatief om innovaties op te
sporen. Hierbij spelen economische motieven, zoals kostenminimalisering en
kwaliteitsverbetering, een hoofdrol. Hoewel innovatie aan belang wint als hulpmiddel in de
hedendaagse concurrentiestrijd, komt in het onderzoek ‘concurrentie’ niet naar voor als
voornaamste motivatie voor het doorvoeren van innovaties.
6.2.3 Verbetering van de innovativiteit van het bedrijf
De tweede specifieke onderzoeksvraag wordt in onderdeel 2.3.2 als volgt
geformuleerd: “Wat kunnen bedrijven doen om hun innovativiteit te verbeteren?”.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 81
Verschillende ministers van de Vlaamse Regering zijn het erover eens dat de Vlaamse
ondernemingen innovatiever moeten worden. Het beleid dat de overheid voert is bijgevolg
gericht op het steunen van organisaties die actief zoeken naar innovaties.
Met behulp van de tweede specifieke onderzoeksvraag wordt nagegaan in hoeverre de
bedrijven vertrouwd zijn met het Openbaar Bestuur en met haar beleid om innovatief gedrag
te stimuleren.
6.2.3.1 Contact met het innovatiebeleid
In onderdeel 5.1 wordt kennisgemaakt met het innovatiebeleid van Vlaams Minister
Yves Leterme met betrekking tot de landbouwsector en met het beleid van Vlaams Minister
Fientje Moerman in verband met de voedingsindustrie. Het beleid streeft ernaar steun te
bieden aan de ondernemingen die innovatief voor de dag komen. Ook op de andere niveaus
van het Openbaar Bestuur (gemeentelijk en provinciaal) komt een gelijkaardig beleid naar
voor. Een eerste vraag die hieromtrent aan de respondenten voorgelegd wordt, luidt als volgt:
“Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid wil doen om bedrijven innovatiever te
maken?”. Daarnaast wordt gevraagd hoe de respondenten in contact komen met het
innovatiebeleid.
Om het antwoord op deze vraag te structureren, kunnen de respondenten in twee
groepjes gesplitst worden. Enerzijds zijn de zaakvoerders van ‘Verstraete Kristof & Jeroen’
en Inhaco N.V. te weinig op de hoogte gesteld van wat het beleid te bieden heeft met
betrekking tot innovatiesteun. Anderzijds staan Hedwig Kerckhove en het bedrijf Hendrix-
Haeck wel dicht bij het beleid.
Volgens de respondent van het vleesverwerkingsbedrijf Verstraete neemt het
Openbaar Bestuur te weinig initiatief om kleine voedingsbedrijven op de hoogte te stellen van
haar innovatiebeleid. De onderneming heeft echter niet de behoefte om, noch op regionaal
gebied, noch op Vlaams niveau, in contact te komen met het beleid. Volgens de zaakvoerder
staat de onderneming er bij het innoveren uiteindelijk toch alleen voor. Deze mening wordt
grotendeels gevolgd door de zaakvoerder van Inhaco N.V.. Hij stelt dat de
overheidsinstellingen te traag werken. Er wordt veel uitgewerkt in theorie, maar dit wordt niet
op een efficiënte manier in de praktijk omgezet. Bedrijven zijn bovendien aangewezen op
eigen initiatief om in contact te treden met het innovatiebeleid.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 82
De varkenshouder Hedwig Kerckhove is, naast zijn landbouwactiviteiten, actief in tal
van verenigingen en besturen. In zijn eigen gemeente Wingene is hij Schepen van Landbouw.
Hij is bijgevolg goed op de hoogte van het regionaal innovatiebeleid en zorgt er, aan de hand
van rondzendbrieven, tevens voor dat de andere landbouwers dat ook zijn. Ook met het
gewestelijk beleid staat Hedwig Kerckhove in contact, dankzij zijn provinciaal
voorzitterschap bij de Boerenbond. De veevoederproducent Hendrix-Haeck is ook sterk
vertrouwd met het innovatiebeleid. Het bedrijf deed reeds in het recente verleden een beroep
op financiële overheidsteun bij het uitvoeren van een project. Er werd bovendien een nieuwe
aanvraag in het kader van een onderzoeksproject ingediend bij het IWT. Om in contact te
treden met de mogelijkheden die de overheid biedt, dient wel zelf initiatief genomen te
worden.
Uit de antwoorden van de respondenten kan opgemaakt worden dat, wanneer het
Openbaar Bestuur haar theoretisch innovatiebeleid voor de Vlaamse agro-voedingssector in
de praktijk wil omzetten, er aan een aantal zaken gewerkt zal moeten worden. Ten eerste dient
rekening gehouden te worden met de structuur van de landbouwsector en de
voedingsindustrie in Vlaanderen. Zoals aangegeven in hoofdstuk 4 bestaan beide sectoren uit
een groot aantal kleine ondernemingen. Het Openbaar Bestuur moet ervoor zorgen dat niet
enkel de grote spelers steun krijgen, maar dat ook de kleine agro-voedingsbedrijven geholpen
worden. Een tweede aandachtspunt is de manier waarop de ondernemingen in contact kunnen
treden met het innovatiebeleid. De respondenten wijzen er op dat er zelf initiatief moet
genomen worden. Dit vormt waarschijnlijk een drempel voor de bedrijven om kennis te
maken met het beleid. Het Openbaar Bestuur moet trachten om meer voorlichtingscampagnes
op te richten en de organisaties zelf meer te informeren.
6.2.3.2 Wijziging van de innovativiteit
Vervolgens wordt aan de respondenten gevraagd of ze zelf, naar de toekomst toe, iets
willen veranderen aan de innovativiteit van hun onderneming. Er wordt tevens gepeild naar de
wil van de organisatie om de concurrentiestrijd in de toekomst op basis van innovatie te
voeren in plaats van op grond van de andere mededingingsinstrumenten (zoals productiviteit,
efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit, …).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 83
De vier respondenten zijn tevreden over de mate waarin innovatieve activiteiten
uitgevoerd worden in hun onderneming. Ze wijzen er echter op dat het noodzakelijk is om,
naar de toekomst toe, de innovativiteit minstens op hetzelfde peil te houden.
De respondent van Hendrix-Haeck stelt dat het bedrijf moet kritisch zijn voor zichzelf
en zich op het vlak van innovativiteit niet moet vergelijken met de concurrentie. Daar
innovaties op twee gebieden kunnen ontstaan, enerzijds uit eigen onderzoek en anderzijds op
vraag van de eindconsument, is het voor de bedrijfsvoering mogelijk om ten minste even
innovatief als in het verleden te zijn. Naar de toekomst toe, zal het bedrijf ‘innovatie’ meer en
meer als competitie-instrument hanteren.
Het landbouwbedrijf van Hedwig Kerckhove voert, zoals hiervoor reeds aangegeven,
niet echt een concurrentiestrijd. Innovatie wordt er bijgevolg niet gezien als een
mededinginginstrument. Innoveren blijft echter wel noodzakelijk als het bedrijf haar
werkzaamheden op de markt zal willen voortzetten.
Inhaco N.V. werkt met een budget voor innovatie. De zaakvoerder wil de grootte van
het budget op hetzelfde peil houden. Aan welke innovaties het budget gespendeerd wordt, is
afhankelijk van de vraag van de eindconsumenten. De organisatie blijft het belangrijk vinden
om te luisteren naar wat de klanten willen, eerder dan willekeurig kwalitatieve nieuwigheden
op te sporen.
Het vleesverwerkingsbedrijf ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ ziet innovatie niet als een
concurrentiemiddel. Innovatie is voor de onderneming noodzakelijk om eigen voordelen te
behalen, onafhankelijk van wat de directe concurrentie verricht.
6.2.3.3 Verantwoordelijkheid voor het wijzigen van de innovativiteit
Volgens het beleid moeten ondernemingen innovatiever worden in de huidige
economische context. De vraag die hierbij gesteld kan worden, is bij wie de
verantwoordelijkheid ligt om de innovativiteit van de Vlaamse agro-voedingsbedrijven te
verbeteren.
Hierbij kan opnieuw hetzelfde onderscheid tussen de respondenten als in onderdeel
6.2.3.1 gemaakt worden. De zaakvoerder van Inhaco N.V. verkiest om zelf de innovativiteit
van het bedrijf op peil te houden en vindt niet dat het de taak is van het beleid om dat te doen.
Het innovatiebeleid van het Openbaar Bestuur en de activiteiten van de beroepsfederaties
worden door het bedrijf over het algemeen als inefficiënt ervaren. De respondent van
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 84
‘Verstraete Kristof & Jeroen’ gaat hiermee akkoord. Hij stelt tevens dat, als het Openbaar
Bestuur iets wil doen, alle organisaties, hoe kleinschalig ook, op de hoogte gesteld moeten
worden aan de hand van verstaanbare, praktijkgerichte informatie.
De twee respondenten die dichter bij het beleid staan, hebben wel vertrouwen in het
Openbaar Bestuur als stimulator van de innovativiteit. Hedwig Kerckhove is van mening dat
de ondernemingen in hun innovatieactiviteiten zoveel als mogelijk gesteund moeten worden
door het beleid. Hij stelt echter wel dat het Openbaar Bestuur voornamelijk steun moet
toekennen aan de innovatieleiders en niet aan de volgers. Innoveren vergt immers meer
inspanningen dan imiteren. De respondent van Hendrix-Haeck gaat hiermee volledig akkoord
en stelt dat vooral bedrijven die zelf een onderzoeksafdeling hebben, moeten beroep kunnen
doen op overheidssteun.
Om een projectie te maken naar de volledige Vlaamse agro-voedingssector, kan
gesteld worden dat het beleid een belangrijke stimulator van de innovativiteit kan zijn. Er
moet hierbij opgemerkt worden dat het noodzakelijk is dat het Openbaar Bestuur alle
ondernemingen kan bereiken.
6.2.3.4 Conclusie tweede specifieke onderzoeksvraag
In de vorige drie onderdelen wordt een antwoord gegeven op meetvragen die in
verband staan met de tweede specifieke onderzoeksvraag: “Wat kunnen bedrijven doen om
hun innovativiteit te verbeteren?”. Hierna volgt een conclusie omtrent deze tweede
onderzoeksvraag.
Wanneer de Vlaamse agro-voedingsbedrijven de mate waarin ze innovatief actief zijn,
willen verbeteren, kunnen ze een beroep doen op een aantal oplossingen. Vooreerst kan op het
bedrijf zelf gezocht worden naar opportuniteiten om de innovativiteit te verbeteren. Daarnaast
kan het bedrijf raad vragen aan gelijksoortige ondernemingen in een beroepsfederatie. Een
derde mogelijkheid is het samenwerken met andere schakels van de agro-voedingssector.
Hierop wordt in de derde onderzoeksvraag uitgebreid teruggekomen. Ten laatste kan ook het
innovatiebeleid van het Openbaar Bestuur bijdragen aan een verbetering van de innovativiteit.
Zoals reeds eerder aangegeven zijn niet alle ondernemingen vertrouwd met het
innovatiebeleid als stimulator van de innovativiteit (Cfr. onderdelen 6.2.3.1 en 6.2.3.3).
Wanneer het Openbaar Bestuur er toch wil in slagen haar theorie in de praktijk om te zetten,
zal ze er moeten op toe zien dat alle ondernemingen, hoe kleinschalig ook, bereikt worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 85
Om dat te bewerkstelligen moet er bovendien getracht worden om het beleid aan de
ondernemingen te communiceren zonder dat de bedrijven altijd zelf initiatief moeten nemen.
6.2.4 Andere schakels in de agro-voedingsketen
Aan de hand van de derde specifieke onderzoeksvraag wordt nagegaan hoe de
respondenten denken over de andere schakels in de agro-voedingsketen. In dit onderdeel
wordt aangegeven wat de voordelen van een samenwerking tussen de verschillende schakels
zijn, wat de respondenten denken over de performantie en innovativiteit op de overige niveaus
en hoe de bedrijven op deze niveaus hun performantie en innovativiteit kunnen verbeteren
volgens de respondenten. Er wordt bijgevolg een antwoord geformuleerd op de volgende
vraag: “Wat is de performantie en de innovativiteit van de andere schakels in de agro-
voedingsketen?”
6.2.4.1 Voor- en nadelen van samenwerking
Zoals reeds aangegeven in onderdeel 4.1, kan gesteld worden dat bij de hedendaagse
productie in de agro-voedingssector de preferenties van de eindconsument centraal staan. Het
is bijgevolg noodzakelijk dat de landbouwsector en de voedingsindustrie in voldoende mate
samenwerken, zodat producten kunnen voortgebracht worden die de klanten bereid zijn te
kopen. Er wordt gevraagd aan de respondenten wat zij denken over de volgende stelling: “Een
betere samenwerking met andere bedrijven in de agro-voedingsketen levert grote voordelen
op, onder andere inzake innovativiteit”. Daarnaast kunnen ze aangeven wat de eventuele
nadelen zijn van dergelijke coöperatie.
Volgens de respondent van Hendrix-Haeck is het uitgesloten dat de verschillende
schakels van de keten naast elkaar mogen werken. De ondernemingen op alle niveaus moeten
bijgevolg trachten op elkaar in te spelen. Er moet vooral goed geluisterd worden naar de
schakel onder deze van het eigen bedrijf, zodat de wens van de eindconsument opwaarts in de
keten gecommuniceerd kan worden. Daarnaast wijst de respondent er op dat volledige
integratie van de verschillende schakels beter te vermijden is. Wanneer dit toch zou
plaatsvinden, krijgt één partij te veel macht om zijn eisen op te leggen, wat kan resulteren in
een verlies aan TW in de volledige keten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 86
De respondent van het landbouwbedrijf is van mening dat de primaire sector de
zwakste schakel is in de volledige keten. Samenwerking met toeleveranciers of afnemers
wordt hier niet als voordelig gezien, daar deze ondernemingen een te grote macht hebben. De
respondent is meer te vinden voor een coöperatie tussen de verschillende landbouwbedrijven.
De varkenshouders moeten bijgevolg trachten, aan de hand van een lidmaatschap bij een
coöperatie, de meerwaarde die kan bekomen worden op de eigen producten zelf in handen te
houden. Op die manier verdienen de schakels die volgen op de landbouwschakel geen
opbrengsten ten koste van de landbouwers. Het werken met kwaliteitlabels (bijvoorbeeld
Certus voor varkensvlees) kan ook voordelig zijn voor de landbouwers. Op die manier kan de
eindconsument immers overtuigd worden van de kwaliteit van de producten en zal die klant
bereid zijn om een hogere prijs te betalen.
Inhaco N.V. maakt van de samenwerking tussen de verschillende schakels zelfs haar
voornaamste concurrentievoordeel. Door samen te werken met de andere ondernemingen,
zonder er zelf eigenaar van te zijn, kunnen ideeën op de uiteenlopende niveaus verzameld
worden. Een eventueel nadeel van coöperatie dat zich zou kunnen voordoen, is het feit dat de
onderneming bepaalde factoren niet in de hand heeft, terwijl ze er wel afhankelijk van is. De
bedrijven op de andere schakels kunnen deze factoren buiten de wil van Inhaco N.V.
wijzigen.
De vleesverwerkende onderneming ‘Verstraete Kristof & Jeroen’ koopt de levende
varkens telkens bij dezelfde varkenshouder op. Het grootste voordeel dat hiermee behaald
wordt, is een prijsvoordeel. Op het vlak van innovativiteit worden geen voordelen bereikt
door samenwerking in de keten.
Uit de antwoorden op deze concrete meetvraag kan afgeleid worden dat de
ketenbenadering in de praktijk nog niet volledig doorgevoerd wordt, zoals ze theoretisch
beschreven wordt. Bijkomend onderzoek zou kunnen uitwijzen hoe de verschillende schakels
beter op de hoogte kunnen gesteld worden van de opportuniteiten die de ketenbenadering
biedt. Hiertoe wordt een aanbeveling gemaakt in het volgende hoofdstuk.
6.2.4.2 Innovativiteit en performantie in de andere schakels
Om een betere samenwerking te verwezenlijken tussen de ondernemingen op de
verschillende niveaus van de keten, is het belangrijk dat de bedrijven een juiste inschatting
kunnen maken van de mate waarin de andere organisaties innovatief actief en economisch
performant zijn.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 87
De respondent van het varkensvoederbedrijf Hendrix-Haeck is van mening dat de
landbouwondernemingen, waarvoor opvolging verzekerd is, voldoende innovatief en creatief
voor de dag komen. Deze varkenshouderijen willen de nodige inspanningen leveren om
vooruit te gaan, ondanks de grote kosten die wegens de strengere wetgevingen moeten
gemaakt worden. De vleesverwerkende ondernemingen moeten er, volgens de respondent,
voor zorgen dat de kwaliteit hoogstaand blijft, zodat de exportmarkt kan groeien. De
Belgische voedingsbedrijven zijn kleiner dan hun buitenlandse tegenhangers, waardoor ze
flexibel kunnen inspelen op servicevragen.
Daar de andere schakels ook moeten voldoen aan strengere verplichtingen inzake
milieuproblemen, dierenwelzijn, … stelt de respondent van de varkenshouderij, dat de
bedrijven actief in die andere schakels op die manier verplicht worden om te zoeken naar
innovatieve oplossingen. De andere schakels kennen bijgevolg een grote mate van
innovativiteit. Wat de performantie betreft, kan aangegeven worden dat de bedrijven, actief op
de andere niveaus van de keten, meer individuele macht hebben dan de ondernemingen uit de
primaire sector. Op die manier kunnen deze bedrijven meer invloed uitoefenen op de
prijsvorming en bijgevolg grotere marges verwezenlijken. De respondent concludeert echter
dat de precieze innovativiteit en performantie die bereikt worden, verschillend zijn van bedrijf
tot bedrijf en afhankelijk zijn van de wilskracht van de zaakvoerders.
Ook de respondent bij Inhaco N.V. is van mening dat de innovatieve activiteit en de
economische prestaties afhankelijk zijn van de bedrijfsvoering. Hij stelt enerzijds dat er zich
op alle niveaus opportuniteiten voordoen, die aanleiding kunnen geven tot innoverend gedrag.
Deze mogelijkheden worden in alle schakels opgedrongen door de eindconsumenten. De
respondent besluit anderzijds dat er op het gebied van performantie geen slechte schakels
bestaan, maar mensen die de schakels slecht beheren komen wel naar voor.
“Ieder bedrijf moet zich specialiseren in zijn vak”, zo zegt de respondent bij het
voedingsbedrijf ‘Verstraete Kristof & Jeroen’. Op elk niveau in de agro-voedingsketen zullen
mogelijkheden blijven bestaan om innovatief te zijn, en de verschillende ondernemingen
moeten zelf beslissen of en hoe snel ze zullen inspelen op deze opportuniteiten. Ook de
performantie in de andere schakels wordt afhankelijk gesteld van de bedrijfsvoering.
6.2.4.3 Verbeteren performantie en innovativiteit in de andere schakels
De laatste vraag waarover de respondenten eens moeten nadenken, is de vraag naar de
manier waarop de andere schakels van de agro-voedingssector hun innovativiteit en
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 88
performantie kunnen verbeteren. De vier respondenten brengen op deze vraag een concrete
oplossing naar voor.
De respondent van Hendrix-Haeck stelt voor om te voorzien in een bijscholing en een
betere opleiding van de landbouwers. Op die manier kan er gesleuteld worden aan het kennis-
en resultaatsniveau van de varkenshouders. Aan de hand van advisering, misschien ook
georganiseerd vanuit de overheid, kan de performantie van de landbouwbedrijven sterk
verbeterd worden.
De oplossing vanuit het landbouwbedrijf bestaat erin dat de andere schakels hun
performantie en innovativiteit kunnen verbeteren door kennis op te doen via daartoe
opgerichte verenigingen.
Volgens de zaakvoerder van Inhaco N.V. zal een betere communicatie tussen de
verschillende niveaus leiden tot een betere performantie en een sterkere innovatieve activiteit.
Door samen rond de tafel te zitten, kan men op de hoogte gebracht worden van de
mogelijkheden en bedreigingen die naar voor komen bij de andere schakels. De verschillende
processen kunnen bijgevolg op elkaar afgestemd worden, zodoende op een efficiënte manier
te voldoen aan de vraag van de eindconsument.
De zaakvoerder van het vleesverwerkingsbedrijf wijst op een andere oplossing. Hij
stelt dat de andere bedrijven een grotere zekerheid kunnen verwerven op het gebied van
performantie door vaste verkoopcontracten aan te gaan met bedrijven uit de voedingssector.
6.2.4.4 Conclusie derde specifieke onderzoeksvraag
De derde specifieke onderzoeksvraag, “Wat is de performantie en de innovativiteit van
de andere schakels in de agro-voedingsketen?”, laat de respondenten stilstaan bij de situatie
van de andere ondernemingen in de agro-voedingssector. Uit de antwoorden blijkt dat het niet
eenvoudig is om een éénduidig beeld te vormen over de economische prestaties en de
innovatieve activiteiten in de andere schakels.
Om bovendien een betere samenwerking te verwezenlijken tussen de Vlaamse
landbouwsector en de verschillende niveaus van de Vlaamse voedingsindustrie, is er nood aan
een efficiëntere communicatie waarbij alle bedrijven betrokken worden. Het beleid zal hier
naar de toekomst toe beter moeten op inspelen, zodat alle schakels voordelen kunnen
realiseren door coöperatie.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 89
7. Aanbevelingen verder onderzoek
In dit voorlaatste hoofdstuk worden enkele aanbevelingen gemaakt tot verder
onderzoek. Hierbij worden de beperkingen van het eigen onderzoek erkend en wordt getracht
te voorzien in onderzoeksmogelijkheden voor de volledige Vlaamse agro-voedingssector. Het
eigen onderzoek bestaat uit een casestudie van vier bedrijven actief in de West-Vlaamse
varkenssector. Hierbij wordt een restrictie gemaakt van de totale Vlaamse agro-
voedingssector enerzijds op geografisch gebied en anderzijds op het niveau van de
hoofdactiviteiten (Cfr. onderdeel 6.1.2). Door het maken van deze beperkingen wordt echter
afstand gedaan van veel interessante onderzoeksgegevens. Om hieraan tegemoet te komen
dient verder onderzoek uitgevoerd te worden en hierna worden enkele voorstellen daaromtrent
weergegeven.
Een eerste aanbeveling staat in verband met de theorie met betrekking tot de
ketenbenadering die in hoofdstuk 4 aan bod komt. Er zou kunnen onderzocht worden in
hoeverre de ondernemingen actief in de Vlaamse agro-voedingssector in hun bedrijfsvoering
vertrouwd zijn met deze theorie. Daarnaast kan ook nagegaan worden of de opgegeven
voordelen van de ketenbenadering zich in de praktijk voordoen en of geen bijkomende
nadelen naar voor komen. Uiteindelijk kan ook onderzocht worden hoe de verschillende
schakels beter op de hoogte kunnen gesteld worden van de opportuniteiten die onderlinge
samenwerking te bieden heeft.
Een tweede voorstel tot verder onderzoek heeft te maken met de kenniscreatie en de
kennisverspreiding in de Vlaamse agro-voedingssector. Daar vele agro-
voedingondernemingen te kleinschalig zijn voor het opzetten van een eigen afdeling voor
O&O, is het belangrijk dat de kennis die gecreëerd wordt in de externe kennisinstellingen
gecommuniceerd wordt naar alle bedrijven. Er kan hierbij worden nagegaan wie de
verantwoordelijkheid moet nemen om de volledige sector op de hoogte te stellen van nieuwe
ontwikkelingen. Een tweede item daaromtrent bestaat erin dat wordt onderzocht hoe de kleine
landbouw- en voedingsbedrijven gemakkelijker in contact kunnen treden met
kennisinstellingen. Ten derde kan er aanbevolen worden om te zoeken naar een manier om de
O&O-activiteiten van de onderzoeksinstellingen meer praktijkgericht te maken. Op die
manier zullen meer ondernemingen baat hebben bij de nieuwe bevindingen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 90
In dit eindwerk komt meermaals naar voor dat het voor de ondernemingen in de
hedendaagse economische context noodzakelijk is innovatief actief te zijn om een voorsprong
te behalen op de rechtstreekse concurrenten. Uit de resultaten van het eigen onderzoek volgt
dat ‘concurrentie’ niet naar voor komt als het hoofdmotief om te innoveren. Hierbij kan een
derde onderzoeksaanbeveling gemaakt worden. Het kan immers nuttig zijn na te gaan waarom
agro-voedingsbedrijven innoveren en of innovatie in de volledige agro-voedingssector kan
gezien worden als een concurrentiemiddel. Er kan tevens worden onderzocht wie de
verantwoordelijkheid op zich moet nemen om de huidige innovativiteit van de landbouw- en
voedingsbedrijven aan te wakkeren en op te werken tot mededingingsinstrument.
In onderdeel 5.2.2 wordt de tredmolentheorie die van kracht is in de landbouwsector
beschreven. Deze theorie stelt dat landbouwers over het algemeen niet lang wachten met het
doorvoeren van kwalitatieve nieuwigheden. Er kan worden nagegaan in hoeverre deze theorie
in de hedendaagse context op de Vlaamse landbouwsector kan toegepast worden. Er kan
tevens getracht worden om de snelheid waarmee de Vlaamse voedingsbedrijven innovaties
doorvoeren, in kaart te brengen. Dit kan gebeuren aan de hand van enquêtes bij een voldoende
grote steekproef. Met behulp van de resultaten kan vervolgens een gelijkaardige indeling
gemaakt worden als de onderverdeling die hoort bij de introductiecurve (Cfr. onderdeel
5.2.1).
Naast de tredmolentheorie en de introductiecurve, wordt in hoofdstuk 5 een
beschrijving gegeven van het innovatiebeleid van verschillende Ministers van de Vlaamse
Regering. De hoofdboodschap die meegegeven wordt aan de ondernemers, is dat de Vlaamse
economie nood heeft aan bedrijven die innovatiever zijn dan de buitenlandse bedrijven. De
Vlaamse agro-voedingsbedrijven moeten bijgevolg werken aan hun innovativiteit. Het beleid
wil hiervoor de nodige steun bieden, maar uit de resultaten van het eigen onderzoek blijkt dat
niet alle ondernemingen vertrouwd zijn met het Openbaar Bestuur als stimulator van de
innovativiteit. Volgens sommige respondenten worden de kleine agro-voedingsbedrijven over
het hoofd gezien. Hierbij kan een laatste aanbeveling tot verder onderzoek gemaakt worden.
Er kan namelijk onderzocht worden hoe (kleine) bedrijven gemakkelijker in contact kunnen
treden met het innovatiebeleid en welke initiatieven het Openbaar Bestuur kan nemen om haar
beleid te communiceren naar alle organisaties.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 91
8. Algemeen besluit
In dit eindwerk wordt nagegaan wat de impact is van innovatie op bedrijven die actief
zijn in de Vlaamse landbouwsector en voedingsindustrie. Er wordt vooreerst een
literatuurstudie uitgevoerd met betrekking tot ten eerste het begrip innovatie, ten tweede de
Vlaamse agro-voedingssector en ten slotte de toepassing van innovatie in die sector.
Daarnaast worden aan de hand van een casestudie bij vier ondernemingen primaire gegevens
opgedaan. Er wordt bij vier respondenten van bedrijven, die zich elk op een ander niveau
bevinden in de agro-voedingsketen, een interview uitgevoerd. Aan de hand van de verzamelde
data worden hypotheses geformuleerd met betrekking tot de volledige Vlaamse agro-
voedingssector.
Innovatie, een begrip dat voor het eerst naar voor kwam bij Schumpeter, wint aan
belang in de economische realiteit. ‘Innovatief actief zijn’ wordt in de huidige dynamische
economie gezien als een middel om een voorsprong te behalen op de concurrentie. Het is
bovendien noodzakelijk om te innoveren, om economisch te groeien en om de marktpositie
van de onderneming veilig te stellen.
Innovatie wordt in dit werk gedefinieerd als een proces waarbij nieuwe combinaties
van nog niet bestaande relaties tussen ideeën, kennis, technologieën en markten
getransformeerd worden in economische waarde. Het begrip innovatie kan bijgevolg niet los
gezien worden van de begrippen kennis en technologische verandering.
De hedendaagse economie is voortdurend onderhevig aan wijzigingen.
Ondernemingen moeten trachten in te spelen op deze dynamiek. Innovatie wordt op micro-
economisch niveau gezien als het belangrijkste hulpmiddel om het hoofd te bieden aan de
continue veranderingen in de economische omgeving van de organisaties. Op macro-
economisch vlak is de voornaamste doelstelling van innovatie een voorsprong te behalen op
buitenlandse economieën. Innovativiteit is bovendien nodig om economische groei te
realiseren.
Innovatie komt in verschillende vormen naar voor en kan ingedeeld worden in
uiteenlopende types. Een eerste onderverdeling wordt gemaakt door Schumpeter. In een van
zijn basiswerken stelde hij een lijst op met verschillende soorten innovaties. Twee belangrijke
soorten daarbij zijn de product- en de procesinnovatie. Het verschil tussen beide komt in dit
werk expliciet aan bod. Er kan daarnaast een onderverdeling gemaakt worden volgens de
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 92
manier waarop een organisatie omgaat met chaos en veranderingen in en buiten de
organisatie. Op die manier worden twee perspectieven bekomen. Wanneer de ondernemer een
situatie creëert waardoor de onderneming zichzelf opnieuw kan ontwikkelen, kan innovatie
bekeken worden vanuit een inside-out perspectief. Wanneer de organisatie echter in een
ondergeschikte positie staat ten opzichte van de veranderingen in de omgeving, dient
innovatie beschouwd te worden vanuit een outside-in perspectief. Ten slotte kan er nog een
indeling van verschillende types innovatieprojecten gemaakt worden. Deze onderverdeling is
afhankelijk van enerzijds de waardeperceptie bij de consument en anderzijds de
ondersteunende technologie. Door wijzigingen van beide criteria worden vier types
innovatieprojecten bekomen, namelijk merknaamondersteuning, afgeleide projecten,
platform- en doorbraakprojecten.
Innovatie is onderhevig aan een aantal beïnvloedende factoren. De voornaamste
determinant van innovatie is volgens de grondlegger Schumpeter het bedrijfsspecifieke
karakter. In de huidige economische context spelen echter, naast de kenmerken eigen aan het
bedrijf, andere determinanten een grotere rol. De bekwaamheid om kennis, zowel intern als
extern, op te bouwen en te communiceren, beïnvloedt vooreerst de mate van innovativiteit in
de onderneming. Daarnaast komt de ruimtelijke ingeslotenheid van het bedrijf als determinant
naar voor. Ruimtelijke ingeslotenheid omvat de betrokkenheid van het topmanagement en
personeel in de regio, de nabijheid van gelijkaardige en gerelateerde actoren en de
waarneming van de omgeving. Een volgende beïnvloedende factor is de economische
performantie in de regio en het land waarin het bedrijf gevestigd is. Uiteindelijk speelt ook de
mate waarin publieke ondersteuning geboden wordt aan de ondernemingen een
determinerende rol.
De hedendaagse organisaties worden geconfronteerd met een trade-off tussen
enerzijds een veelheid aan strategische doelstellingen en anderzijds beperkte middelen die
kunnen besteed worden. De ondernemers moeten trachten met de geringe middelen een
evenwichtige portefeuille van innovatieprojecten samen te stellen.
Naast het begrip innovatie wordt er met betrekking tot de Vlaamse agro-
voedingssector ook een literatuurstudie uitgevoerd. Aan de hand van een SCP-model wordt
nagegaan wat de voornaamste kenmerken zijn van de Vlaamse landbouwsector en
voedingsindustrie. Vooraleer echter de kenmerken te bespreken wordt de nadruk gelegd op de
ketenbenadering die naar voor komt tussen beide sectoren.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 93
Door de evolutie van een aanbod- naar een vraaggestuurde markt, is het belangrijk
voor de landbouwsector om samen te werken met de voedingsindustrie, zodoende een product
voort te brengen dat afgenomen zal worden door de eindconsumenten. Beide sectoren moeten
bijgevolg hun activiteiten voldoende op elkaar afstemmen om tegemoet te komen aan de
vraag naar hun producten.
Met behulp van het industrieel organisatiemodel wordt nader kennisgemaakt met de
Vlaamse agro-voedingssector. In dit model worden de structuur, het gedrag en de
performantie van de sector duidelijk geaccentueerd. In de Vlaamse landbouwsector komt een
dalende trend naar voor met betrekking tot het aantal bedrijven. Daarnaast vertoont de
tewerkstelling in deze sector een dalende trend. Bovendien worden de zaakvoerders ouder en
worden veel bedrijven geconfronteerd met een probleem inzake opvolging. Ten slotte is er
ook een verkleining van de oppervlakte landbouwgrond waar te nemen in Vlaanderen.
Het aantal ondernemingen actief in de voedingsindustrie en de tewerkstelling in deze
sector vertonen ook een dalende tendens. Er wordt bovendien vastgesteld dat de
voedingssector voor 95 % bestaat uit KMO’s. Daarnaast komen enkele grote spelers naar
voor, die meer dan duizend mensen tewerkstellen. De structuurelementen van de
voedingsindustrie stemmen het best overeen met de kenmerken van een oligopolistische
structuur.
De structuur van de agro-voedingssector vormt een determinant van het gedrag van
deze sector. Een eerste element dat aan bod komt bij de bespreking van het gedrag is de
investeringsgraad. De mate waarin bedrijven investeren ligt zowel voor de landbouwsector als
de voedingsindustrie hoger dan de investeringsgraad in de Belgische economie.
Een tweede gedragselement wordt gevormd door de O&O-activiteiten. Ten gevolge
van de structuur van de agro-voedingssector beschikken weinig agro-voedingsbedrijven over
een aparte afdeling voor O&O. Om innovaties te ontwikkelen dient bijgevolg samengewerkt
te worden met kennisinstellingen.
Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de begrippen diversificatie,
productdifferentiatie en productontwikkeling. Deze begrippen maken ook deel uit van het
gedrag van een sector en worden beknopt toegepast op de agro-voedingssector.
Een laatste onderdeel van het SCP-model is de performantie van een sector. Hierbij
wordt stilgestaan bij de productiviteit, de toegevoegde waarde, de winst, de prijsstabiliteit en
de economische groei.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 94
De literatuurstudie bestudeert, naast innovatie en de Vlaamse agro-voedingssector, een
derde onderwerp. Hierbij wordt gekeken naar de toepassing van innovatie in de Vlaamse
landbouwsector en voedingsindustrie. Er wordt aandacht besteed aan het innovatiebeleid, de
kenmerken van innovatie in de agro-voedingssector en de determinanten van product- en
procesinnovatie in kleine voedingsbedrijven.
De Vlaamse Regering voert een beleid waarin duidelijk gesteld wordt dat de
ondernemingen innovatiever moeten worden. Dit geldt dus ook voor de landbouw- en
voedingsbedrijven. Het beleid voorziet in informatie en financiële steun om deze doelstelling
te halen. De agro-voedingsondernemingen worden vooreerst gesteund bij het creëren en
communiceren van kennis. Daarnaast bekomen de bedrijven hulp bij het innoveren zelf. Bij
het opzetten van innoverende projecten, bij het zoeken naar mogelijkheden voor een betere
samenwerking tussen de landbouw- en voedingssector, bij het verbreden en verdiepen van de
landbouwactiviteiten en bij het zoeken naar oplossingen om te voldoen aan strengere
maatschappelijke eisen, kunnen de ondernemingen rekenen op steun vanuit de Vlaamse
Overheid.
Wanneer de toepassing van innovatie in de Vlaamse agro-voedingssector in
beschouwing genomen wordt, kunnen de bedrijven uit de sector ingedeeld worden in
verschillende categorieën. Een eerste categorie wordt gevormd door de leiders. Dit zijn
bedrijven die als eerste een innovatie doorvoeren, zonder te wachten op de concurrerende
ondernemingen. De kwalitatieve vernieuwing kan vervolgens geïmiteerd worden door de
volgers. Deze bedrijven nemen een afwachtende houding aan, maar zullen de innovatie
relatief snel toepassen als blijkt dat deze succesvol is bij de leiders. Een derde categorie, de
traditionelen, gaat slechts laat over tot het toepassen van de kwalitatieve nieuwigheden. De
laatste groep, de niet-innovatoren, past de innovatie niet toe. Deze ondernemingen zullen
andere hulpmiddelen moeten vinden om actief te kunnen blijven op de markt.
De tredmolentheorie stelt dat landbouwbedrijven meestal snel overgaan tot het
toepassen van innovaties. De ondernemingen uit de primaire sector staan in een zwakke
positie en hebben er bijgevolg alle baat bij om mee te stappen met de tred.
Bij de bespreking van het onderzoek naar de determinanten van product- en
procesinnovatie bij kleine voedingsbedrijven, komt naar voor dat de vaardigheden van het
personeel en de investeringen in knowhow de belangrijkste determinanten zijn. Een
aanbeveling die hierbij kan gemaakt worden, is het beleid van de Vlaamse Regering te richten
op de verbetering van de bekwaamheden van het personeel tewerkgesteld in de
voedingsbedrijven, eerder dan te focussen op O&O-activiteiten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 95
Aan de probleemstelling “Wat is de impact van innovatie op de Vlaamse agro-
voedingssector?” wordt, zoals vermeld, op twee manieren tegemoet gekomen. De uitgevoerde
literatuurstudie vormt een eerste manier. Daarnaast wordt een beperkt onderzoek uitgevoerd.
Er wordt namelijk een casestudie uitgevoerd bij vier bedrijven die zich elk op een
verschillend niveau in de agro-voedingsketen bevinden. De vier ondernemingen zijn actief in
de varkenssector en zijn gevestigd in West-Vlaanderen.
De algemene probleemstelling wordt opgesplitst in drie specifieke onderzoeksvragen.
Deze vragen worden verder uitgewerkt tot concrete meetvragen, die de basis vormen voor het
interview met de respondenten. Per specifieke onderzoeksvraag worden de antwoorden op de
meetvragen gestructureerd weergegeven en wordt een conclusie geformuleerd.
Een eerste onderzoeksvraag die in dit werk beantwoord wordt, is “Welke innovaties
voert het bedrijf door en waarom?”. De innovaties die doorgevoerd worden, zijn afhankelijk
van de schakel in de agro-voedingsketen waarop de ondernemingen zich bevinden. Voor elk
niveau komen er opportuniteiten naar voor om te zoeken naar kwalitatieve vernieuwingen die
toepasbaar zijn in de eigen schakel. De bedrijven doen er goed aan om bij het zoeken rekening
te houden met de preferenties van de eindconsument. Bij de motivatie van het toepassen van
de innovaties kan een onderscheid gemaakt worden tussen maatschappelijke en economische
redenen. Ondernemingen worden vooreerst verplicht te zoeken naar creatieve oplossingen om
tegemoet te komen aan de steeds strenger wordende wetgeving in verband met
maatschappelijke belangen. Daarnaast kunnen de bedrijven vrijwillig zoeken naar innovaties
om hun economische performantie te verbeteren. Uit het onderzoek blijkt dat ‘concurrentie’
niet het hoofdmotief voor het doorvoeren van de innovatie vormt.
Volgens de Vlaamse Regering is het goed voor de Vlaamse economie om de bedrijven
innovatiever te maken. In een tweede onderzoeksvraag wordt nagegaan wat bedrijven kunnen
doen om hun innovativiteit te verbeteren. Agro-voedingsondernemingen moeten vooreerst
zelf actiever zoeken naar innovaties en openstaan voor opportuniteiten tot het verbeteren van
de innovativiteit, die zich aanreiken. Er kan daarnaast op twee manieren samengewerkt
worden. Enerzijds kunnen organisaties met gelijkaardige activiteiten zich groeperen in een
beroepsfederatie en anderzijds kan er samengewerkt worden met bedrijven die actief zijn op
een ander niveau in de agro-voedingsketen. Een laatste mogelijkheid tot het verbeteren van de
innovativiteit is het innovatiebeleid van het Openbaar Bestuur. Een probleem hierbij is echter
dat niet alle ondernemingen in de agro-voedingssector in contact staan met het beleid.
Enerzijds willen de bedrijven niet altijd samenwerken met de overheid en anderzijds wordt
het bedrijf niet of op een verkeerde wijze op de hoogte gesteld van het gevoerde beleid.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde 96
In een derde specifieke onderzoeksvraag wordt gepeild naar hoe de bedrijven denken
over de performantie en innovativiteit van ondernemingen die zich op een andere schakel in
de agro-voedingsketen bevinden. De praktijk toont aan dat er nog niet voldoende
samengewerkt wordt tussen de verschillende schakels en dat het moeilijk is een beeld te
vormen over de prestaties en innovatieve activiteiten van bedrijven op de andere niveaus. Er
ligt hierin een taak weggelegd voor het Openbaar Bestuur om ervoor te zorgen dat de
verschillende schakels meer coöpereren. Dit kan de innovativiteit in de agro-voedingssector
positief beïnvloeden.
Bij het onderzoek dat uitgevoerd werd komen echter beperkingen naar voor. Om de
casestudie uit te voeren werd de volledige agro-voedingssector in Vlaanderen op twee
vlakken beperkt. Enerzijds komen enkel ondernemingen actief in de varkenssector aan bod.
Anderzijds zijn de vier bedrijven terug te vinden in West-Vlaanderen. Door het maken van
deze restricties worden een aantal relevante onderzoeksgegevens met betrekking tot andere
deelsectoren en de andere provincies niet verzameld. Om hieraan tegemoet te komen is verder
onderzoek vereist. Er worden enkele aanbevelingen tot dit verder onderzoek gemaakt om een
nog beter idee te verwerven over de impact van innovatie op de volledige Vlaamse agro-
voedingssector.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde VIII
Lijst van de geraadpleegde werken
Agoria & WTCM, 2004
AGORIA & WTCM-VLAANDEREN, 2004, Innoveren in KMO’s. Innovatiegids
voor de manager, 64 blz.
Avermaete, 2004
AVERMAETE T., 2004, Dynamics of innovation in small food firms, Faculteit Bio-
Ingenieurswetenschappen, Universiteit Gent, 160 blz.
Avermaete et al., 2004
AVERMAETE T., VIAENE J., MORGAN E.J., PITTS E., CRAWFORD N. &
MAHON D., 2004, Determinants of product and process innovation in small food
manufacturing firms, Trends in Science & Techonology 15, pp. 474-483
AWT, 2004
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2004, Advies 59; Tijd om te
oogsten! Vernieuwing in het Innovatiebeleid, Quantes-Rijswijk, 48 blz.
Banbury & Mitchell, 1995
BANBURY C.M. & MITCHELL W., 1995, The Effect of Introducing Important
Incremental Innovations on Market Share and Business Survival, Strategic
Management Journal, Vol. 16, Special Issue: Technological Transformation and the
New Competitive Landscape,
pp. 161-182
Bayus, 1995
BAYUS B.L., 1995, Optimal Dynamic Policies for Product and Process Innovation,
Journal of Operations Management, Vol. 12, pp. 173-185
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde IX
Berkum et al., 2003
BERKUM S. v., HELMING J.F.M. & WOLSWINKEL C.J.W., 2003,
Welvaartseffecten van Droogteschade in de Landbouw; Onderzoek naar
Prijsontwikkelingen en Prijselasticiteiten van Landbouwgewassen ten behoeve van het
Agricom model, LEI, 53 blz.
Bruggeman & Slagmulder, 2001
BRUGGEMAN W. & SLAGMULDER R., 2001, Beheerscontrole; Leidraad voor het
Doelgerichte Management van Organisaties, Lannoo Scriptum, 262 blz.
Debackere, 2004
DEBACKERE K., 2004, Innovatie als Proces. (N.a.v. seminarie 9-dec-2004: Innovatie
& Optimalisatie van Levensmiddelensystemen), KULeuven
De Clercq, 2006
DE CLERCQ M., 2006, Economie Toegelicht, Antwerpen – Apeldoorn Garant, 13de
druk, 721 blz.
Diederen et al., 2000
DIEDEREN P., MEIJL H.v. & WOLTERS A., 2000, Eureka! Innovatieprocessen en
innovatiebeleid in de land- en tuinbouw, Den Haag LEI, 89 blz.
Federaal Wetenschapsbeleid, 2004
PAUWELS F., CORTESE V., MARTINEZ E., FORRIER A., VAN HOOTEGEM G.,
VAN RUYSSEVELDT J., MANSHOVEN J. & TEIRLINCK P., 2004, Innovatie in
de Ruime Zin van het Woord; Een Onderzoek naar het Meten van Innovatie, Federaal
Wetenschapsbeleid; O&O en innovatie in België, Studiereeks 05, 105 blz.
FOD Economie, 2005
FOD Economie; KMO, Middenstand en Energie, Panorama van de Belgische
Economie 2004-2005, 312 blz.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde X
Gellynck & Viaene, 2005
VIAENE J. & GELLYNCK X., Landbouweconomie; Cursusnota’s academiejaar
2005-2006, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Vakgroep Landbouweconomie,
Universiteit Gent
Gellynck et al., 2005
GELLYNCK X., HERCK B.v., VERMEIRE B. & VIAENE J., 2005, Leader+ project
Meetjesland; Versterken van de Innovatiecapaciteit in de Meetjeslandse Agri-Business
Sector op basis van Lokale Factorvoordelen, 140 blz.
Hekkert et al., 2004
HEKKERT M.P., SUURS R., LENTE H. v., KUHLMANN S., 2004, Functions of
Innovation Systems: A New Approach for Analyzing socio-technical transformation.
Draft Paper for International Workshop on Function of Innovation, Utrecht University,
Nederland, 27 blz.
Landbouwrapport, 2005
VLAAMSE OVERHEID, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Landbouwrapport
2005
Landbouwtelling, 2005
FOD Economie, Algemene Directie Statistiek Landbouwtelling 2005
Leterme, 2004
Leterme Y., 2004, Beleidsnota Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, 57 blz.
Lunn, 1986
LUNN J., 1986, An Empirical Analysis of Process and Product Patenting: A
Simultaneous Equation Framework, The Journal of Industrial Economics, Vol. 34, No.
3, pp. 319-330
Moerman, 2005
Moerman F., 2005, Beleidsbrief Wetenschap en Innovatie, Beleidsprioriteiten 2005-
2006, 40 blz.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde XI
Nooteboom, 2000
NOOTEBOOM B., 2000, Learning and innovation in Organizations and Economics,
Oxford University Press, pp.63-66
Oslo Manual, 1997
OECD, 1997, The Oslo Manual: Proposed Guidelines for Collecting and Interpreting
Technological Innovation Data, Paris, 93 blz.
Robertson, 1967
ROBERTSON T.S., 1967, The Process of Innovation and the Diffusion of Innovation,
Journal of Marketing, Vol. 31., No. 1, pp. 14-19
Rogers, 1998
ROGERS M., 1998, The Definition and Measurement of Innovation, Melbourne
Institute Working Paper No. 10/98, 27 blz.
Ruttan, 1959
RUTTAN V.W., 1959, Usher and Schumpeter on Invention, Innovation, and
Technological Change, The Quarterly Journal of Economics, Vol. 73, No. 4, pp. 596-
606
Sanchez & Heene, 2004
SANCHEZ R. & HEENE A., 2004, The New Strategic Management; Organization,
Competition and Competence, John Wiley & Sons, New York, 309 blz.
Stedula, 2005
Steunpunt Duurzame Landbouw (Stedula), 2005, Efficiëntie en Productiviteit van de
Vlaamse Landbouw: Een Empirische Analyse, Publicatie 22 - Oktober 2005, 45 blz.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde XII
Lijst van de geraadpleegde websites
ABVV:
www.abvv.be
ACV:
www.acv-online.be
Flanders’ FOOD:
www.flandersfood.com
Hedwig Kerckhove:
www.hedwigkerckhove.be
Inhaco N.V.:
www.inhaco.be
Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie:
www.iwt.be
Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek:
www.ilvo.vlaanderen.be
Nationaal instituut van de Statistiek:
www.statbel.fgov.be
Nutreco (Moederonderneming van Hendrix-Haeck):
www.nutreco.com
Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw:
www.vilt.be
Vlaams Landbouwinvesteringsfonds:
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/investeringen/vlif_inl.html
Vlaanderen:
www.vlaanderen.be
VRIND (hoofdstuk 12 – Landbouw):
http://aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/stat_publicaties_vrind2002.htm
Wikipedia:
www.wikipedia.org
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 1.1
Bijlage 1
IInntteerrvviieeww: “Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector.”
11.. AAllggeemmeeeenn
- Wat is de aard van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?
- Wat is de strategie die in uw bedrijf gevoerd wordt met betrekking tot de
concurrentievoering? Welke strategie voert u in verband met economische groei?
(Denk daarbij aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit,…)
- Wordt er in uw bedrijfsvoering samengewerkt met bedrijven actief op een ander
niveau in de agro-voedingsketen? Wat houdt die samenwerking concreet in?
- Wordt in uw bedrijf gewerkt met een aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling?
- Staat uw bedrijf in contact met kennisinstellingen?
22.. IInnnnoovvaattiieess iinn hheett bbeeddrriijjff
- Werden in uw bedrijf reeds belangrijke innovaties doorgevoerd? Bent u van plan in de
nabije toekomst innovaties door te voeren?
� PRODUCTEN
• ingrediënten
• kwaliteitsverbetering (extralegaal)
• verpakking
• visuele kenmerken
• assortiment
• andere
� PROCESSEN
• logistieke aanpak
• productietechnologie
• productieprocessen
• voorraadbeheer
• milieutechnologie
• andere
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 1.2
� ORGANISATIE
• management
• marketing structuur
• financiële structuur
• organisatie van O&O
• human resources
• organisatie in netwerken
• andere
� MARKTINNOVATIE
• nieuw marktsegment
• nieuwe geografische markt
• nieuw marktsegment op een nieuwe geografische markt
• andere
- Wat is de voornaamste reden voor het doorvoeren van de innovatie?
� economische motieven
� maatschappelijke motieven
- Wat waren in uw bedrijf de gevolgen van de doorgevoerde innovatie (of wat zullen
volgens u de gevolgen zijn, wanneer u binnenkort de innovatie zal doorvoeren)?
� op de tewerkstelling
� op de productie
• kwalitatief
• kwantitatief
� op …
- Welke zijn uw belangrijkste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie? (Eigen
O&O, door kennisinstellingen, concurrentie, samenwerking in agro-voedingsketen,…)
- Voert u, nadat u op de hoogte gesteld werd van het bestaan van een innovatie, de
innovatie snel door? In welke categorie zou u zichzelf plaatsen: Leider (innovatoren +
vroege vernieuwers), volgers (vroege volgers), traditionelen (late volgers) of niet-
innovatoren (niet-vernieuwers)?
- Bent u zich bewust dat ‘innovatie’ (noodzakelijk is en) aan belang wint in de
hedendaagse concurrentiestrijd? Concurreert uw bedrijf met andere woorden ook op
basis van (het snel doorvoeren van) innovaties?
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 1.3
33.. IInnnnoovvaattiivviitteeiitt iinn hheett bbeeddrriijjff
- Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid (zowel regionaal, als op Vlaams
niveau) wil doen om bedrijven innovatiever te maken?
- Hoe komt u in contact met het innovatiebeleid (websites, infobrochures, infoavonden,
zelf initiatief nemen,…)?
- Wilt u zelf iets veranderen aan de innovativiteit van uw bedrijf, of behoudt u liever de
andere instrumenten om concurrentie te voeren (productiviteit, efficiëntie, kwaliteit,
flexibiliteit,…)?
- Vindt u dat het de taak is van het beleid om bedrijven innovatiever te maken? Of ligt
de verantwoordelijkheid hiervoor bij iets anders bv. het bedrijf zelf, beroepsfederaties,
netwerken in de agro-voedingssector,…?
44.. AAnnddeerree sscchhaakkeellss iinn ddee aaggrroo--vvooeeddiinnggsskkeetteenn
- Wat vindt u van de volgende stelling: “Een betere samenwerking met andere bedrijven
in de agro-voedingsketen levert grote voordelen op o.a. inzake innovativiteit.” En wat
zijn eventueel de nadelen van samenwerking?
- Wat is volgens u de mate van innovativiteit (over het algemeen) in de andere schakels
van de agro-voedingssector?
- Wat is volgens u de performantie van de andere schakels van de agro-voedingssector?
- Hoe kunnen de andere schakels van de agro-voedingssector volgens u hun
innovativiteit en hun performantie verbeteren?
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 2.1
Bijlage 2
CCoonnttaaccttggeeggeevveennss vvaann ddee rreessppoonnddeenntteenn &&
IIddeennttiiffiiccaattiieeggeeggeevveennss vvaann ddee bbeeddrriijjvveenn ddiiee ddeeeellnneemmeenn aaaann
hheett oonnddeerrzzooeekk
11.. HHeennddrriixx--HHaaeecckk DDaanniiëëll MMaaeennhhoouutt ((HHooooffdd nnuuttrriittiiee,, RR&&DD,, kkwwaalliitteeiitt eenn vvooeeddsseellvveeiilliigghheeiidd)) ZZuuiiddkkaaaaii 66 BBEE 88777700 -- IInnggeellmmuunnsstteerr TTeell.. 005511--3333 5577 7744 ddaanniiëëll..mmaaeennhhoouutt@@nnuuttrreeccoo..ccoomm
HHeennddrriixx--HHaaeecckk ZZuuiiddkkaaaaii 66 BBEE 88777700 -- IInnggeellmmuunnsstteerr Tel. 051/33.57.60 [email protected]
22.. HHeeddwwiigg KKeerrcckkhhoovvee JJooaacchhiimm KKeerrcckkhhoovvee ((ZZoooonn vvaann ddee zzaaaakkvvooeerrddeerr)) VVaannnneekkeennssttrraaaatt 2233 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--6611 2255 9944 jjooaacchhiimm..kkeerrcckkhhoovvee@@ggrrooeenneekkrriinngg..bbee HHeeddwwiigg KKeerrcckkhhoovvee VVaannnneekkeennssttrraaaatt 2233 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--6611 2255 9944 hheeddwwiigg..kkeerrcckkhhoovvee@@wwiinnggeennee..bbee
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 2.2
33.. IInnhhaaccoo NN..VV.. GGuuiiddoo HHaaeecckk ((GGeeddeelleeggeeeerrdd bbeessttuuuurrddeerr)) HHiilllleesstteeeennwweegg 5544 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--4466 0077 9922 GGuuiiddoo..hhaaeecckk@@hhaaffiinnccoo..bbee
IInnhhaaccoo NN..VV.. HHiilllleesstteeeennwweegg 5544 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--4466 0077 9900 iinnffoo@@iinnhhaaccoo..bbee BBTTWW nnrr.. BBEE 00443366..119922..446699
44.. VVeerrssttrraaeettee KKrriissttooff && JJeerrooeenn JJeerrooeenn VVeerrssttrraaeettee ((ZZaaaakkvvooeerrddeerr)) WWiinnggeenneesstteeeennwweegg 1166 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--6611 3344 8866
VVeerrssttrraaeettee KKrriissttooff && JJeerrooeenn WWiinnggeenneesstteeeennwweegg 1166 BBEE 88775500 WWiinnggeennee TTeell.. 005511--6611 3344 8866 BBTTWW nnrr.. 00446655..445533..880077
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.1
Bijlage 3.1
IInntteerrvviieeww HHeennddrriixx--HHaaeecckk ((DDaanniiëëll MMaaeennhhoouutt))
1. Algemeen
Wat is de aard van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?
De onderneming Hendrix-Haeck produceert en verkoopt mengvoeders. De productie en
verkoop van varkensvoeders neemt ongeveer zeventig procent van de totale omzet voor haar
rekening. Daarnaast worden er ook nog voeders voor rundvee, legkippen, … voortgebracht.
Om de krachtvoeders samen te stellen, zijn het enerzijds de grondstoffen en anderzijds de
gewenste voedingswaarde die de uitgangspunten vormen. Uit welke grondstoffen het
eindproduct uiteindelijk bestaat, is afhankelijk van de beschikbaarheid en de prijs van de
grondstoffen.
Er kan zich bijvoorbeeld een probleem voordoen met betrekking tot de beschikbaarheid van
bepaalde voedercomponenten die uit het zuidelijk halfrond afkomstig zijn. Het kan
voorkomen dat enkele grondstoffen slechts de helft van het jaar beschikbaar zijn. Andere
onderdelen komen dan weer voort uit de productie van een ander product. Het spreekt voor
zich dat het aanbod van deze bijproducten afhankelijk is van de productie van het
hoofdproduct. Ook de prijs van de grondstoffen is een variabele waarmee tijdens de
samenstelling van de varkensvoeders rekening dient gehouden te worden. De meeste
grondstoffen variëren gedurende het jaar duidelijk in prijs, al naargelang het tijdstip waarop
geoogst wordt.
Alle grondstoffen kunnen gegroepeerd worden in een aantal categorieën, namelijk
energieaanbrengers, eiwitaanbrengers, ruwe celstofrijke grondstoffen, vloeistoffen, mineralen
en vitamines. In de loop der jaren zijn uit de samenstelling van de varkensvoeders een aantal
grondstoffen (bijvoorbeeld bepaalde vormen van dierlijke producten die gebruikt worden als
eiwitaanbrengers) verdwenen. Dit heeft te maken met de strengere normen die opgelegd
worden na enkele crisissen in de sector, zoals de dioxinecrisis, de BSE, …
De grondstoffen worden aangevoerd met vrachtwagens of per boot. Vooraleer de
grondstoffen verwerkt kunnen worden, dient eerst een kwaliteitscontrole uitgevoerd te
worden. De wetgeving verplicht de bedrijven om stalen te nemen. Deze stalen worden
vooreerst door kwaliteitscontrollers gecontroleerd op uitwendige kenmerken zoals kleur,
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.2
bijmengingen, reuk, … Daarnaast wordt aan de hand van een infrarood apparaat de
samenstelling met betrekking tot de nutritionele waarden nagegaan. Uiteindelijk worden ook
nog testen uitgevoerd in een labo. De analysewaarden worden ingevoerd in een rekenmodel
waarin met verteringscoëfficiënten en rekenformules per grondstof, per nutriënt en per
diersoort de actuele voedingswaarde berekend wordt. Dit noemt men de grondstoffenmatrix.
Hiermee worden de eindvoeders samengesteld, in functie van de gewenste voedingswaarde.
Voeders kunnen bijvoorbeeld verschillen in energiedensiteit, energie/aminozurenverhouding,
mineralen, … Daarnaast wordt rekening gehouden met specifieke grondstofgebonden
eigenschappen. West-Vlaamse landbouwers prefereren bijvoorbeeld meel dat een bleke kleur
heeft. Op die manier zal men werken met grondstoffenbounds, dit zijn inputlimieten die
opgelegd worden aan, in dit voorbeeld, grondstoffen met een donkere kleur.
Er wordt ook nog rekening gehouden met de leeftijd en het type van het dier (onderscheid
tussen vleesvarkens, zeugen en biggen), het productiestadium (dracht of lactatie) en met de
prijs van de grondstoffen. De berekening van de samenstelling van het eindproduct gebeurt
aan de hand van daartoe opgezette softwarepakketten en gebeurt volgens het “least cost”
principe. Dit wil zeggen dat het programma binnen de gestelde eisen zoekt naar de
goedkoopste samenstelling.
De eindproducten worden verkocht aan de varkenshouders. Het product wordt aan de klant
geleverd in bulk of in zakken van 25 kg.
Wat is de strategie die in uw bedrijf gevoerd wordt met betrekking tot de
concurrentievoering? Welke strategie voert u in verband met economische groei? (Denk
daarbij aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit, …)
De hoofdactiviteit van de onderneming Hendrix-Haeck is het produceren en verkopen van
voeders. Het bedrijf doet echter meer om zich te kunnen onderscheiden van haar rechtstreekse
concurrenten. Hendrix-Haeck wil aan haar klanten niet enkel voeders leveren, maar wil
daarnaast toegevoegde waarde creëren. Het bedrijf doet dit door advies te geven aan de
landbouwers. Hiertoe worden werknemers (industriële ingenieurs, dierenartsen, …) opgeleid
tot varkensspecialisten. Het bedrijf werkt hiervoor met een aantal concepten. Voor de zeugen
wordt bijvoorbeeld gewerkt met het concept ‘Profit+ Zeugen’; bij de biggen heet het concept
‘Big Focus’. De specialisten die advies zullen geven in het kader van het ‘Profit+ Zeugen’ -
concept, krijgen een opleiding met betrekking tot voeding, management, gezondheid,
huisvesting en bouwadvisering, klimaat, mestaspecten, … De doelstelling is om de
landbouwer bij te staan bij het maken van keuzes, wanneer hij problemen heeft of wanneer hij
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.3
met onduidelijkheden of onzekerheden te kampen heeft. De onderneming streeft ernaar advies
te geven aan landbouwbedrijven die behoren tot de categorie van de blijvers. De zogenaamde
wijkers, dit zijn landbouwbedrijven die geen opvolging meer hebben, behoren niet tot de
doelgroep van Hendrix-Haeck. De doelstelling van het verlenen van advies is om aan de
bedrijven die het advies krijgen, uiteindelijk ook voeders te verkopen of te blijven verkopen.
De onderneming zal ook proberen om aan de hand van het verleende advies de landbouwer
ertoe aan te zetten de duurdere voederproducten te kopen. De landbouwer heeft er zelf ook
baat bij, gezien het advies, specifiek voor zijn situatie, gecombineerd met het juiste voeder,
kan leiden tot bijvoorbeeld een grotere biggenproductie per zeug of verhoogde groei bij de
vleesvarkens. Hendrix-Haeck legt de landbouwer een model voor ‘commercieel rekenen’
voor, waarbij voor verschillende situaties de voerwinst per zeug berekend wordt. Aan de hand
van een what-if analyse kunnen voor de landbouwer specifieke situaties gesimuleerd worden.
Naast het geven van advies, worden aan de klanten ook overzichten van de technische
resultaten voorgelegd. Voor de zeugen bijvoorbeeld ziet men hoeveel biggen per zeug per jaar
geproduceerd werden gedurende het voorbije jaar bij alle klanten van Hendrix-Haeck. Meer in
detail is informatie beschikbaar hoe elk bedrijf scoort voor relevante productietechnische
parameters. Klanten kunnen op deze wijze zichzelf spiegelen tegenover andere bedrijven.
Hieruit kunnen ze plus- en minpunten voor het eigen bedrijf afleiden. Op die manier kan op
een eenvoudige manier aan de landbouwer aangetoond worden aan welke zaken gesleuteld
moet worden om een hogere biggenproductie per zeug te bekomen, zonder strijdig te zijn met
het dierenwelzijn. De meeste concurrenten van Hendrix-Haeck bespelen het thema
“resultaatsverbetering” veel minder uitgesproken.
Zoals verder vermeld bestaat het assortiment van de varkensvoeders ook uit een aantal
combinanten. Dit is een aanvullend voeder dat landbouwers gebruiken om te mengen met
eigen producten, bijvoorbeeld CCM. De concurrenten van Hendrix-Haeck bieden dit ook aan.
Wat zij niet aanbieden is echter een aanvullend voeder dat gemengd dient te worden met
brijvoeding. Verschillende bedrijven in de voedingssector produceren naast hun hoofdproduct
een nat bijproduct dat zij niet verder kunnen gebruiken, bijvoorbeeld vloeibare gist (in
brouwerijen), vloeibare kaaswei, vloeibaar tarwezetmeel, vloeibare sojamelk, … Deze
vloeibare bijproducten worden afgenomen door varkenshouderijen. Deze natte producten
dienen dan aangevuld te worden met een aanvullend voeder, dat door Hendrix-Haeck (als
vrijwel enig Belgisch mengvoederbedrijf) aangeboden wordt. Die landbouwbedrijven krijgen
hiertoe speciaal advies.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.4
De strategie met betrekking tot economische groei bestaat erin de verkooporganisatie te
motiveren en zich te richten op “bedrijven van de toekomst”. Dit zijn bedrijven van voldoende
schaalgrootte, voldoende technisch niveau en waar zo mogelijk de bedrijfsopvolging
verzekerd is. De markt van de varkenshouderij is een inkrimpende markt. Sommige
varkenshouders houden er mee op omwille van de steeds strengere verplichtingen met
betrekking tot het milieu, het dierenwelzijn, de mestverwerking,… Ondanks de dalende
afzetmarkt, worden door het bedrijf Hendrix-Haeck sterke inspanningen geleverd om toch een
positieve economische groei te behalen.
Wordt er in uw bedrijfsvoering samengewerkt met bedrijven actief op een ander niveau
in de agro-voedingsketen? Wat houdt die samenwerking concreet in?
Ongeveer tweederden van de relaties met grondstoffenleveranciers kunnen beschouwd
worden als stabiele relaties. Dit houdt in dat er blijvend samengewerkt wordt met die bepaalde
leveranciers, maar het betekent niet dat er vaste prijscontracten zijn. Voor de grondstoffen die
overzee geleverd moeten worden (zoals bijvoorbeeld maniok, soja,…), zijn zulke stabiele
relaties noodzakelijk om de continuïteit en de kwaliteit van de aanvoer te garanderen. Er
wordt hier gewerkt met ‘preferred suppliers’. Dit zijn bevoorrechte leveranciers die een
stabiele en stipte aanvoer mogelijk maken. Ondanks het feit dat er geen contracten met vaste
prijs afgesloten worden, tracht men toch voordeel te halen uit het vastleggen van langdurige
contracten, bijvoorbeeld wanneer men een prijsstijging in de nabije toekomst verwacht.
Vroeger kwam het aanbod tot het opkopen van opportuniteiten veel meer voor. Dit houdt in
dat het bedrijf plots een hoeveelheid grondstoffen kan aankopen aan een voordelig tarief.
Omwille van de voedselveiligheid en door verschillende crisissen in de sector is men veel
minder geneigd in te spelen op dit soort aanbiedingen.
Wordt in uw bedrijf gewerkt met een aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling?
Staat uw bedrijf in contact met kennisinstellingen?
De afdeling voor onderzoek en ontwikkeling is georganiseerd in samenwerking met enkele
zusterondernemingen die behoren tot de Nutreco-groep. De verschillende vestigingen zijn
gelegen in België, Nederland en Spanje. Elke vestiging staat in contact met kennisinstellingen
die in de respectievelijke landen te vinden zijn. De vestiging in België werkt onder andere
samen met onderzoeksafdelingen van de universiteit van Leuven, de universiteit van Gent en
het ILVO. Met betrekking tot de internationale samenwerking wordt vier keer per jaar een
bijeenkomst georganiseerd. Deze is erop gericht alle kennis met elkaar te delen, het onderzoek
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.5
zodanig te verdelen, zodat er geen dubbelwerk verricht wordt en nieuwe ontwikkelingen
maximaal inspelen op de locale marktbehoeften.
Een voorbeeld van een onderzoeksactiviteit is het onderzoek naar de vertering van de
verschillende grondstoffen bij de verschillende types varkens. Dit onderzoek werd uitgevoerd
door de eigen onderzoeksafdeling en aangevuld met onderzoeksgegevens van het Centraal
VeevoedingsBureau (Nederland) en het INRA station (Frankrijk). De vertering bij de
verschillende types dieren is niet snel aan veranderingen onderhevig. Het onderzoek moet
bijgevolg niet meer continu gevoerd worden, nu de resultaten gekend zijn. Een ander
voorbeeld is het onderzoek naar nieuwe mogelijkheden met nieuwe soorten grondstoffen,
bijvoorbeeld deze afkomstig uit de productie van alternatieve energie.
2. Innovaties in het bedrijf
Werden in uw bedrijf reeds belangrijke innovaties doorgevoerd? Bent u van plan in de
nabije toekomst innovaties door te voeren?
PRODUCTEN
• Tijdens de voorbije jaren werd er al een aantal keer gesleuteld aan de samenstelling
van de varkensvoeders. De oorzaak voor heel wat wijzigingen is vooral te vinden bij
de maatregelen die genomen dienen te worden in het kader van de milieuproblematiek.
Hierna volgen enkele voorbeelden. Ten eerste werd aan de voeders fytase toegevoegd.
Dit verhoogt de vertering van fosfor door de varkens, waardoor minder fosfor in de
mest terecht komt. Een tweede voorbeeld is de toevoeging van granen aan de voeders.
Vroeger was de prijs van granen te duur om deze te verwerken tot dierenvoeders. Nu
worden wel granen opgenomen en daarnaast worden ook meer enzymen opgenomen,
die moeten zorgen voor een betere vertering van het graan. Een derde toepassing is de
gedeeltelijke overschakeling van anorganische koper- en zinksulfaten op organische
koper- en zinkbestanddelen. Op die manier komen minder schadelijke koper- en
zinkdeeltjes via de mest op de landbouwgrond terecht. Ten vierde wordt het accent
meer en meer gelegd op OMEGA 3. Dit is een tendens die overgewaaid is vanuit de
humane voeding. OMEGA 3 kan ervoor zorgen dat de voeding voor het dier gezonder
wordt en dat heeft via het dier een invloed op de gezondheid van de mens. Het
grootste voordeel is echter een gezonder dier, want de mens kan rechtstreeks OMEGA
3 opnemen door meer visproducten te eten. (Dit is veel goedkoper dan de omweg die
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.6
gevolgd wordt wanneer aan de varkensvoeders visproducten toegevoegd worden, die
dan aan de varkens gegeven wordt, waardoor het varkensvlees gezonder wordt en
uiteindelijk de mens gezonder maakt.)
• De onderneming Hendrix-Haeck heeft gedurende de voorbije jaren een aantal
kwaliteitscertificaten behaald. Dit wijst erop dat de organisatie zich innovatief
denkend bezighoudt met de kwaliteit van haar product. Vooreerst beschikt het bedrijf
over het certificaat van Good Manufacturing Practice. Dit attest werd uitgereikt door
de vzw OVOCOM en wijst erop dat een zekere norm van de kwaliteit van
dierenvoeders werd behaald. Een tweede certificaat werd uitgereikt naar aanleiding
van het gebruik van plantaardige voeders. Na de dioxinecrisis is het gebruik van
dierlijke vetten in de varkensvoeders meer en meer in vraag gesteld. Een derde attest
werd verkregen voor de productie en levering van GGO-gecontroleerd mengvoeder.
Drukkingsgroepen trachten de genetische manipulatie van gewassen aan banden te
leggen en bewerken hiermee de retailbedrijven. Dit werd vertaald in het genoemde
lastenboek. Het vierde certificaat is het HACCP certificaat. Om dit te bekomen,
werden veel inspanningen geleverd. Volgens de respondent is het, door de te leveren
inspanningen uniek dat een veevoederbedrijf in België over dergelijk certificaat
beschikt (de concurrentie heeft er geen). Een voorbeeld van een inspanning is het
invoegen van het zogenaamde stoplichtensysteem voor leveranciers. De leveranciers
worden ingedeeld in verschillende kleurencategorieën. De bedrijven met een groene
kleur voldeden, na het bezoek van kwaliteitcontroleurs, aan alle normen en mogen
bijgevolg leveren aan Hendrix-Haeck. De bedrijven met een oranje kleur, kunnen nog
niet leveren zolang ze bepaalde zaken niet aan de kwaliteitsnormen aangepast hebben.
De roodgekleurde bedrijven komen, na de controle, niet in aanmerking om te leveren
aan Hendrix-Haeck. Het spreekt voor zich dat bedrijven, mits het doorvoeren van de
nodige veranderingen, in een andere categorie kunnen terechtkomen.
• Voor de verpakking en het transport van de voeders wordt geopteerd voor
bulktransport of verpakking in zakken van 25 kg. Sinds enkele maanden werkt men
met een nieuw verpakkingsysteem voor kalveren. De zogenaamde “Big Box” is als het
ware een grote kartonnen doos op een pallet die 600 kg voeder kan inhouden. Het
bedrijf heeft gekozen dit alleen zo te doen voor voeder dat geschikt is voor kalveren.
De landbouwers hadden vroeger het probleem dat de minimum orderhoeveelheid in
bulkvorm te groot was en dat zakken van 25 kg inefficiënt was. Vandaar dat het
bedrijf nu een tussenmaat aanbiedt.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.7
• De varkensvoeders komen ofwel voor onder de vorm van meel ofwel in de vorm van
korrels. Sinds enkele jaren wordt in het bedrijf gebruik gemaakt van een walstechniek
om de korrel opnieuw te breken, waardoor een kruimel ontstaat.
• Het assortiment van de varkensvoeders is in de loop van de jaren sterk uitgebreid. In
het kader van het geven van advies aan de landbouwers, heeft men verschillende
soorten voeder ontwikkeld, die variabel zijn qua diertype, leeftijd, gezondheid, …
Hieronder volgt een kort (onvolledig) overzicht van het assortiment aan
varkensvoeders. Alle voeders komen zowel voor in meelvorm, als in korrelvorm.
o Biggen
� voeder voor pasgeboren biggen (3e levensdag tot 1 week vóór spenen)
� speenmeel (1 week vóór tot 5 dagen na spenen)
� extra (goede groei, veilig, vlotte voederopname, gemak)
� safe (zeer veilig, goede darmgezondheid, minder medicijngebruik,…)
� prima (uitstekende opname, lagere voederkosten)
� sprint (hoge groei, lage voederconversie)
o Vleesvarkens
� biggenmeel (extra, prima, L-PN, basis)
� varkens 1 (extra, prima, L-PN, basis)
� varkens 2 (extra, prima, L-PN, basis)
o Zeugen
� dracht (prima, extra, fit, top)
� ad libitum
� lacto (prima, top, fit)
� opfok
o Combinanten (biggen, vleesvarkens en zeugen): worden door de landbouwer
zelf gemengd met CCM.
Hierbij staat
- ‘extra’ voor hogere productie, goede conditieopbouw, vitaliteit, …
- ‘fit’ voor vitaliteit, gezondheid, vitamines, … (minder biggenuitval)
- ‘prima’ voor lagere voederkosten
- ‘top’ voor topprestaties, vruchtbaarheid, vitaliteit, …
- ‘L-PN’ voor laag fosfor- en stikstofgehalte.
PROCESSEN
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.8
• Bij de logistieke aanpak van de onderneming wordt getracht om zo weinig mogelijk
vrachtwagens leeg te laten rond rijden. Daarom wordt het mogelijk gemaakt dat een
vrachtwagen kan laden in verschillende vestigingen. Men zorgt ervoor dat men kan
laden in een vestiging, die zo dicht mogelijk ligt bij de plaats van de klant waarbij het
laatst geleverd werd. Een tweede hulpmiddel dat daartoe ingezet wordt, is het gebruik
van vrachtwagens die zo flexibel mogelijk kunnen ingezet worden. De vrachtwagens
van 28 ton waren vroeger verdeeld in 9 vakken. Nu zijn deze vrachtwagens uitgerust
met een nieuw type silo-indeling zodat de totale ruimte verdeeld wordt in 12 vakken.
Hierdoor zijn er minder halfvolle ruimtes wanneer een klant een beperkte hoeveelheid
aankoopt. Een derde mogelijke oplossing voor de logistieke benadering bestaat erin
om gebruik te maken van vrachtwagens die voor meerdere firma’s rijden. Deze
zogenaamde neutrale vrachtwagens kunnen flexibel ingeschakeld worden.
• Met betrekking tot het productieproces en de gebruikte productietechnologie werden
in het verleden ook enkele innovaties doorgevoerd. Er wordt gebruik gemaakt van
speciale apparatuur die in staat is om een bepaalde spray op de korrels te sproeien.
Deze spray kan enzymen of olie bevatten, die na het persen van de voeders in
korrelvorm dienen toegevoegd te worden. Er wordt ook gebruik gemaakt van bepaalde
technieken om de voeders een voorbehandeling te geven. Daarnaast hanteert men ook
een micro-doseringsinstallatie. Met een klassieke infrastructuur kan men 2 kg per ton
doseren; met de micro-doseringsinstallatie kan men doseren tot 5 g per ton. Dit is
bijvoorbeeld interessant voor het gebruik van zuivere aminozuren.
• Om de voorraad in het bedrijf te beheren werd recentelijk overgestapt op een nieuw
softwarepakket. “Operra” is speciaal opgezet voor het beheren van aankopen en
voorraden en vervangt een zelfontworpen pakket dat vroeger gebruikt werd.
• Bij de productie van voeders worden geen bijproducten of afvalproducten gecreëerd.
Men probeert wel stof in en rond de fabriek te beperken. Aan de hand van een systeem
om het stof af te zuigen en te filteren wordt getracht het verlies aan grondstoffen door
stofontwikkeling te beperken. Dit heeft naast de milieu-implicatie ook positieve
economische gevolgen, daar er minder grondstoffen verloren gaan.
ORGANISATIE
• De moederonderneming Nutreco probeert om samenwerking tussen de verschillende
zusterondernemingen te stimuleren.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.9
• Voor de afdeling onderzoek en ontwikkeling wordt grensoverschrijdend gewerkt met
de zusterondernemingen.
• Netwerkbeheer vindt plaats op alle geledingen in het bedrijf. Zo dienen de
commerciële adviseurs er voor te zorgen dat zij in contact staan met mensen uit
verschillende vakgebieden rondom het boerenbedrijf, bijvoorbeeld dierenartsen,
banken, stallenbouw, boekhouding, …
Hendrix-Haeck kiest er bewust voor om de organisatiestructuur zo plat mogelijk te houden. Er
is een goed contact tussen het directieniveau en de werkvloer. Op die manier kan informatie
vlot uitgewisseld worden.
MARKTINNOVATIE
• De doelgroep van de onderneming zijn de “boeren van de toekomst”. Het bedrijf richt
zich met andere woorden op de blijvers, de bedrijven waarvoor opvolging verzekerd is
en die hun activiteiten willen uitbreiden.
• Om advies te geven aan de landbouwers, wordt getracht om alles zo goed mogelijk te
visualiseren. Daarom worden folders uitgegeven die aan de landbouwer duidelijk de
kern van de boodschap aantonen. Er wordt in het bedrijf meer dan vroeger aandacht
besteed aan reclame (er worden bijvoorbeeld meer advertenties geplaatst). Men heeft
onlangs een communicatieadviseur aangeworven. Deze persoon zal zich moeten
bezighouden met alle zaken die verband houden met de communicatie tussen het
bedrijf en alle belanghebbenden.
• Tegenwoordig zijn de klanten van Hendrix-Haeck verspreid over België. Er zit kans in
dat het bedrijf de Noord-Franse markt zal betreden in de toekomst.
Wat is de voornaamste reden voor het doorvoeren van de innovatie?
• Economische redenen:
De innovaties worden doorgevoerd omwille van redenen van
kostenminimalisering en kwaliteitsverbetering. Kostenminimalisering heeft
een direct effect op de rendabiliteit; kwaliteitsverbetering werkt indirect door
het bewerkstelligen van een hoger marktaandeel.
• Maatschappelijke belangen:
De wijzigingen die aangebracht werden aan de ingezette grondstoffen zijn
doorgevoerd omwille van milieuredenen. Er wordt getracht op een
innovatieve manier te zoeken naar oplossingen voor de mestproblematiek.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.10
Daarnaast wordt ook de nodige aandacht besteed aan voedselveiligheid
(certificaten) en dierenwelzijn (aan de hand van advies aan de landbouwers)
Wat waren in uw bedrijf de gevolgen van de doorgevoerde innovatie (of wat zullen
volgens u de gevolgen zijn, wanneer u binnenkort de innovatie zal doorvoeren)?
- Het doorvoeren van enkele innovaties heeft ertoe geleid dat het aantal
werknemers afgenomen is. Door een hoge mate van automatisering is
de arbeidsefficiëntie sterk toegenomen. In principe kan één werknemer
de volledige fabriek in zijn ééntje bedienen; uit
veiligheidsoverwegingen zijn er echter altijd meerdere werknemers
tegelijk aan het werk.
- De kwaliteit van de voeders is er op vooruitgegaan dankzij het systeem
waarmee de voeders samengesteld worden.
- Een toename van het assortiment van de voeders heeft in het voorbije
jaar gezorgd voor een lichte omzetgroei van 2%. Dat is een opmerkelijk
groeicijfer in de context dat het bedrijf actief is in een dalende markt
(daling van 5% per jaar).
Welke zijn uw belangrijkste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie? (Eigen
O&O, door kennisinstellingen, concurrentie, samenwerking in agro-voedingsketen, …)
- De bronnen voor innovatie zijn gebaseerd op een combinatie van eigen onderzoek en
externe kennisverwerking, bijvoorbeeld door onderzoek van de universiteiten.
- De respondent gaat jaarlijks naar een bijeenkomst in Parijs, waarbij alle INRA stations
bedrijven een korte toelichting geven bij het gevoerde onderzoek tijdens het voorbije
jaar.
- Daarnaast wordt informatie verkregen in de vakliteratuur.
- De voornaamste drijfveer voor het zoeken naar en het opzetten van een innovatie is de
landbouwer zelf. De landbouwer moet voldoende rendement hebben, vooral omdat
zijn kosten ook steeds toenemen. Het is voor het voederbedrijf economisch
noodzakelijk om te zoeken naar verbeteringen die klanten sterker maken.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.11
Voert u, nadat u op de hoogte gesteld werd van het bestaan van een innovatie, de
innovatie snel door? In welke categorie zou u zichzelf plaatsen: leiders, volgers,
traditionelen of niet-innovatoren?
Er wordt niet zo veel aan lange termijn onderzoek gedaan. Wanneer het bedrijf denkt aan iets
nieuws, wordt dat meestal in een tijdsperiode van één jaar ook effectief doorgevoerd. Één van
de slagzinnen van het bedrijf gaat over innovatief zijn. Er wordt bijgevolg niet gewacht op
datgene wat de concurrenten doen. Als innovatieleider probeert het bedrijf de eerste te zijn in
het implementeren van nieuwe zaken. Het komt natuurlijk wel voor dat de concurrenten een
stapje voor zijn op andere gebieden, maar zulke situaties tracht men uit te sluiten.
Bent u zich bewust dat ‘innovatie’ (noodzakelijk is en) aan belang wint in de
hedendaagse concurrentiestrijd? Concurreert uw bedrijf met andere woorden ook op
basis van (het snel doorvoeren van) innovaties?
Ja! Innovatief zijn is een credo in het bedrijf.
3. Innovativiteit in het bedrijf
Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid (zowel op regionaal als op Vlaams
niveau) wil doen om bedrijven innovatiever te maken?
Ja. Het bedrijf heeft reeds financiële steun ontvangen voor het uitvoeren van een project in de
periode 2000-2003. Het bedrijf zocht dan naar mogelijkheden om het fosfor- en
stikstofgehalte in de voeders te verminderen. Er werd onlangs een nieuwe aanvraag ingediend
bij het IWT. Het gaat om een project waarin drie partijen (Nutreco Feed Belgium, Hypor en
KU Leuven) zoeken naar mogelijkheden om ras, geslacht en gezondheid van vleesvarkens te
doen verbeteren. Hiertoe werd ook een aanvraag tot financiële steun ingediend.
Hoe komt u in contact met het innovatiebeleid (websites, infobrochures, infoavonden,
zelf initiatief nemen, …)?
Om in contact te treden met het innovatiebeleid van de Vlaamse Overheid dient het bedrijf
zelf contact op te nemen met de bevoegde instellingen. Dit gebeurt in samenwerking met de
KU Leuven.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.12
Wilt u zelf iets veranderen aan de innovativiteit van uw bedrijf, of behoudt u liever de
andere instrumenten om concurrentie te voeren (productiviteit, efficiëntie, kwaliteit,
flexibiliteit,…)?
De respondent is tevreden over de mate van innovativiteit in het bedrijf. Maar hij vindt dat het
bedrijf moet kritisch zijn voor zichzelf en niet vergelijken met de concurrentie.
Innovatie komt op twee manieren tot uiting. Enerzijds heb je het onderzoek waardoor nieuwe
mogelijkheden ontdekt worden. Anderzijds worden innovatieve oplossingen gevraagd vanuit
de landbouwsector. Door de platte structuur van de organisatie is er goede communicatie
zowel met de onderzoeksafdeling, als met de landbouwsector. Hierdoor kan men snel inspelen
op de innovaties van beide partijen.
Vindt u dat het de taak is van het beleid om bedrijven innovatiever te maken? Of ligt de
verantwoordelijkheid hiervoor bij iets anders bijv. het bedrijf zelf, beroepsfederaties,
netwerken in de agro-voedingssector,…?
De respondent vindt dat het de taak is van het beleid om de innovativiteit in de bedrijven te
stimuleren. De bedrijven kunnen de (financiële steun) gebruiken. De grootste kost voor de
bedrijven die hiervoor gemaakt wordt, zijn de arbeidsuren die besteed worden aan het
onderzoek. Vooral bedrijven die zelf een onderzoeksafdeling hebben, moeten beroep kunnen
doen op overheidssteun.
4. Andere schakels in de agro-voedingsketen
Wat vindt u van de volgende stelling: “Een betere samenwerking met andere bedrijven
in de agro-voedingsketen levert grote voordelen op o.a. inzake innovativiteit.” En wat
zijn eventueel de nadelen van samenwerking?
De verschillende schakels van de agro-voedingsketen mogen niet naast elkaar werken. De
verschillende niveaus moeten trachten op elkaar in te spelen. Er moet geluisterd worden naar
de schakel onder je eigen onderneming, zodat de producten voldoen aan de wensen van die
volgende schakel. Dit geldt voor de varkenshouder naar de slachterij, stroomopwaarts dus ook
voor de voederfabrikant naar zijn klanten-veehouders.
Anderzijds is het ook beter om geen volledige integratie van de verschillende schakels door te
voeren. Dit is noodzakelijk om te vermijden dat één partij te veel macht heeft om zijn eisen op
te leggen. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in Denemarken. Daar bestaat een
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.13
slachtcoöperatie die 90% van de slachtmarkt in handen heeft. Op die manier gaat de
toegevoegde waarde van de verschillende individuele schakels verloren. Wanneer er geen
volledige integratie is, kan je met elkaar communiceren op een gelijkwaardige manier (geen
machtsposities innemen).
Wat is volgens u de mate van innovativiteit (over het algemeen) in de andere schakels
van de agro-voedingssector?
Wat is volgens u de performantie van de andere schakels van de agro-voedingssector?
- Onder de landbouwbedrijven die tot de categorie van de blijvers gerekend worden,
bevinden er zich voldoende bedrijven die innovatief en creatief zijn om vooruit te
willen gaan, ondanks de grote kosten die moeten gemaakt worden om aan
verschillende wetgevingen te voldoen. Er kan ook gewaarschuwd worden op het feit
dat de prijzen in 2007-2008 ongunstig zullen worden voor de bedrijven. De
varkenscyclus van ongeveer 5 jaar bereikt dan opnieuw een laag prijspeil. In
combinatie met de hogere kosten, kunnen jonge bedrijven, die mogelijks te zwaar
geïnvesteerd hebben in de problemen komen.
- Slachterijen moeten erover waken dat de kwaliteit hoogstaand blijft, zodat de
exportmarkt kan groeien. Er is nu een sterke export naar onder andere Duitsland.
Bepaalde types varkens afkomstig uit België zijn kwalitatief beter (beter gespierd) dan
deze uit Nederland, Denemarken, … De Belgische slachterijen zijn kleiner dan hun
buitenlandse tegenhangers waardoor ze flexibeler kunnen inspelen op servicevragen.
De VLAM ondersteunt deze export.
Hoe kunnen de andere schakels van de agro-voedingssector volgens u hun innovativiteit
en hun performantie verbeteren?
Wanneer Hendrix-Haeck de technische resultaten van haar klanten bekijkt, dan kan gesteld
worden dat de bedrijven die zich onder het gemiddelde bevinden (dit zijn dus 50% van de
bedrijven) zich vragen moeten beginnen stellen. De performantie van deze bedrijven kan
verbeterd worden door te voorzien in een betere opleiding van en een bijscholing voor de
landbouwers. Er kan nog gesleuteld worden aan het resultaat- en kennisniveau van de
landbouwers. De voorlichting zou mede vanuit de overheid kunnen georganiseerd worden. Dit
gebeurt nu nog te weinig. Het zijn de toeleverende bedrijven (voederbedrijven) die nu de taak
van advisering op zich nemen. Aan de andere kant realiseren deze toeleverende bedrijven een
toegevoegde waarde door precies die taak op zich te nemen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.14
Bijlage 3.2
IInntteerrvviieeww HHeeddwwiigg KKeerrcckkhhoovvee ((JJooaacchhiimm KKeerrcckkhhoovvee))
1. Algemeen
Wat is de aard van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?
Het landbouwbedrijf van de familie Kerckhove is voornamelijk een varkenshouderij. De
activiteit die er plaatsvindt, kan geordend worden bij de categorie van de gesloten
bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat de onderneming eigen biggen opkweekt tot volwaardige
vleesvarkens. In eerste instantie worden er zeugen aangekocht. De bedrijfsleiding streeft
ernaar om voortdurend een honderdtal varkens te houden in haar stallen. De zeugen brengen
biggetjes voort. Gedurende een bepaalde periode worden die zeugen en de biggetjes in een
aparte ruimte gehouden. Wanneer de biggen groter zijn, worden ze overgeplaatst naar een
andere ruimte, waar ze verder opgekweekt worden tot vleesvarkens. Wanneer de vleesvarkens
voldoende groot zijn, worden ze doorgevoerd naar een slachthuis. Dit slachthuis maakt deel
uit van een coöperatie Covavee, waartoe het bedrijf zelf ook behoort. De vleesvarkens
worden, zoals de naam het zegt, niet gebruikt om opnieuw biggen voort te brengen. Eigen
opfok en cyclische productie, dat wil zeggen eigen gekweekte varkens opnieuw laten jongen,
wordt over het algemeen (in alle landbouwbedrijven) weinig toegepast. Men zorgt er tevens
voor dat het bedrijf kan beschikken over kruisingszeugen. Dit zijn hybride zeugen die
ontstaan zijn uit een kruising van twee lijnen, waardoor het beste genetische materiaal
overgehouden wordt. Hierdoor kunnen biggen voortgebracht worden die een superieure
kwaliteit hebben.
Daarnaast beschikt het familiebedrijf over ongeveer 15 ha grond. Op deze landbouwgrond
worden voornamelijk maïs en aardappelen voortgebracht. Deze maïsgewassen worden
hoofdzakelijk gebruikt om eigenhandig te verwerken tot een onderdeel van de varkensvoeders
(dit is CCM; zie verder).
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.15
Wat is de strategie die in uw bedrijf gevoerd wordt met betrekking tot de
concurrentievoering? Welke strategie voert u in verband met economische groei? (Denk
daarbij aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit, …)
Het bedrijf ervaart de andere landbouwers niet rechtstreeks als concurrenten. In de primaire
sector zijn enorm veel kleine ondernemingen aanwezig op de markt, zodat elk individueel
bedrijf geen invloed kan uitoefenen op de prijs die voor de varkens wordt gegeven. De
bedrijfsleiding is dan ook van mening dat de andere landbouwers als collega’s kunnen gezien
worden en dat er veel meer baat kan gehaald worden uit samenwerking dan uit concurrentie.
De onderneming hanteert bovendien geen specifieke strategie met betrekking tot economische
groei. De voornaamste doelstelling is om de werkzaamheden continu te blijven voortzetten,
zonder de bedoeling te hebben hun activiteiten uit te breiden. Ook in grootte is het bedrijf niet
toegenomen in vergelijking met de grootte bij de oprichting van het familiebedrijf.
Wordt er in uw bedrijfsvoering samengewerkt met bedrijven actief op een ander niveau
in de agro-voedingsketen? Wat houdt die samenwerking concreet in?
Het bedrijf maakt deel uit van de coöperatie Covavee. Deze coöperatie heeft een raad van
bestuur door boeren, met als leden varkenshouders en vleesveehouders. De coöperatie
beschikt over slachthuizen, verwerkingseenheden en groothandel. Op die manier heeft
Covavee veel schakels van de keten in eigen handen. De groepering kan ertoe bijdragen dat
de aangeboden varkens veel opbrengen. Deze coöperatie bestaat bijgevolg uit een groot aantal
landbouwers.
De onderneming werkt niet met vaste contracten met betrekking tot de aankoop van
varkensvoeders en andere nodige grondstoffen. Het bedrijf heeft bovendien geen vaste
contracten in verband met de verkoop van vleesvarkens aan de slachthuizen.
Wordt in uw bedrijf gewerkt met een aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling?
Nee. Het bedrijf is daar te kleinschalig voor.
Staat uw bedrijf in contact met kennisinstellingen?
• De onderneming is aangesloten bij de Boerenbond.
• Hedwig Kerckhove is lid van een bedrijfsleiderkring. Dit is een groepering van
gelijkaardige bedrijven (varkenshouderijen, ongeveer dezelfde grootte,…). De
vergaderingen van de bedrijfsleiderkring worden begeleid door een consulent van de
Boerenbond. Tijdens de vergaderingen, die telkens op een verschillend
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.16
landbouwbedrijf plaatsvinden, kunnen de zaakvoerders informatie opsteken met
betrekking tot innovatie- en rentabiliteitstechnieken.
• Het bedrijf staat bovendien in contact met AVEVE. Hierbij zijn bedrijfsvoorlichters
werkzaam die informatie kunnen verstrekken in verband met voeding, stallenbouw,
nieuwe technieken, …
• De zaakvoerder bezoekt tevens regelmatig informatiebeurzen speciaal opgezet voor de
landbouwers en meer specifiek de varkenshouders.
• Het bedrijf beschikt ook over abonnementen op enkele magazines zoals ‘Boerderij’,
‘Varkens’, ‘Groene Kring Tijdschrift’,…
2. Innovaties in het bedrijf
Werden in uw bedrijf reeds belangrijke innovaties doorgevoerd? Bent u van plan in de
nabije toekomst innovaties door te voeren?
• Het bedrijf beschikt, naast varkensstallen, ook over enkele arealen landbouwgrond.
Daarop wordt er onder andere maïs geproduceerd. Deze korrelmaïs wordt op het
bedrijf zelf verwerkt tot Corn Crop Mix. De onderneming investeerde een aantal jaren
terug in een menginstallatie. Met behulp van deze machine wordt de Corn Crop Mix
gemengd met de aangekochte kern van voeder. Op die manier wordt een evenwichtig
voeder voortgebracht, dat veel goedkoper is dan in het geval de onderneming het
volledige voeder moet aankopen.
• De Corn Crop Mix wordt niet alleen ingezet voor eigen gebruik. De maïsmix wordt
geleverd aan de voederleverancier. In ruil hiervoor ontvangt de onderneming ander
voeder aan een lagere prijs.
• De onderneming tracht te beschikken over hybride zeugen. Vroeger werd gewerkt met
om het even welke zeugen. Door de techniek van de hybride zeugen heeft men op het
bedrijf een productiviteitsstijging waargenomen en is het sterftecijfer van zwakke
biggetjes gevoelig afgenomen. Door de kwalitatief beste fokzeugen te gebruiken,
komen biggen voort die ook kwalitatief sterk zijn.
• Bij de oprichting van het bedrijf en in de eerste werkjaren beschikten de vleesvarkens
en de zeugen slechts over een beperkte beweegruimte. Elk varken bevond zich tussen
vier muren en had geen contact met de andere varkens in de stal. Om redenen van
dierenwelzijn werden de installaties in de stallen sinds enkele jaren omgebouwd in
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.17
grotere koten voor de varkens. De zogenaamde groepshuisvesting van de zeugen
voorziet in een hok waar een tiental varkens samen kunnen rondlopen. Op die manier
beschikken de zeugen over meer bewegingsvrijheid.
• De onderneming hanteerde tot voor kort een computersysteem om het voederen van de
dieren automatisch te doen verlopen. Op de oren van de dieren werd een
identificatienummer aangebracht. Wanneer het dier in de buurt kwam van de
voedingsbak, kon het computersysteem bepalen hoeveel voeder toegediend mocht
worden aan dat specifieke varken. Sinds enkele jaren is het bedrijf overgestapt op een
systeem van ‘ad libitum’. Dit betekent dat met behulp van een buizensysteem in de
stallen de zeugen voortdurend kunnen eten. Het dier moet met zijn kop een plaat naar
voor duwen en op die manier kunnen de voeders in een bakje terecht komen. De
dieren kunnen zich dan uit dat bakje voederen.
• Naast voedsel krijgen de varkens ook nog water toegediend. Hierbij wordt een
techniek gehanteerd om de varkens gezond te houden. Het water wordt namelijk
aangezuurd. Het komt erop neer dat er aan het water, dat via een buizensysteem de
varkens bereikt, een zuur toegevoegd wordt. Er komen bijgevolg meer zuren terecht in
het spijsverteringskanaal van de dieren waardoor de aanwezige bacteriën minder
overlevingskansen hebben. Dit alles houdt de dieren gezond.
• Ook inzake mestverwerking is het de taak van de landbouwer om innovatief voor de
dag te komen. Het eerste MestActiePlan verplichtte de bedrijven om meer, beter of op
een andere manier mest te gaan verwerken. Door nog meer milieuproblemen werd het
eerste plan wat aangepast en op die manier ontstond een tweede, strengere
MestActiePlan. Om aan de eisen van dat plan te voldoen en om de mest te verwerken,
kan met enkele landbouwers samengewerkt worden. De mest kan aan de hand van een
centrifugeproces omgezet worden in een dikke en in een dunne fractie. De dikke
fractie kan gecomposteerd worden om dan later te gebruiken met de bedoeling de
velden vruchtbaarder te maken. De dunne fractie dient verzameld te worden in een
verzamelbekken. Met behulp van een biologisch proces kan de stikstof, aanwezig in
de dunne fractie, omgezet worden in onschadelijke luchtstikstof.
• Een tweede techniek om mest te verwerken, is de techniek van de mestdroging.
Hierbij wordt de mest opgevangen op een transportband en gedroogd met behulp van
ventilatielucht. De warme lucht die hiervoor nodig is, wordt voortgebracht door de
varkens zelf. Wanneer deze geproduceerde lucht niet warm genoeg is om het
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.18
droogproces te volbrengen, wordt gebruik gemaakt van een warmtekrachtkoppeling.
Deze machine produceert elektriciteit waardoor warmte geproduceerd wordt. Deze
warmte wordt dan gebruikt om de stallen te verwarmen en om de mest te drogen. (Een
milieuvriendelijke tip: laat de warmtekrachtkoppeling werken op koolzaadolie in
plaats van met benzine). De droge mest heeft het voordeel dat ze veel gemakkelijker
kan getransporteerd worden en veel vlotter zal afgenomen worden dan gewone mest.
Dit systeem kan kleinschalig toegepast worden, dit is echter (nog) niet het geval in de
landbouwonderneming van familie Kerckhove.
• De stallen die aanwezig zijn in het bedrijf zijn nog in perfecte staat en bijgevolg nog
niet direct aan vervanging toe. Wanneer het bedrijf echter toch haar stallen vervangt,
moet ze hiervoor voldoen aan een nieuwe milieuwetgeving. Deze regel stelt dat de
wanden van de stallen ammoniakemissiearm dienen te zijn. Ammoniak is een
broeikasgas dat tevens een sterke geurhinder met zich meebrengt.
Ammoniakemissiearme muren kunnen op twee manieren gerealiseerd worden.
Vooreerst kan er gewerkt worden met een speciale manier van stallenbouw. De muren
worden namelijk schuin geplaatst. Daarnaast kan ook de techniek van de luchtwasser
gehanteerd worden. De lucht die vanuit de stallen door een ventilator geblazen wordt,
dient eerst een luchtwasser te passeren. Hierin vindt een chemisch proces plaats. De
residuen van dat proces kunnen voor andere doeleinden ingezet worden, bijvoorbeeld
bemesting op de landbouwgrond.
• Naar de toekomst toe, bestaat de kans dat het bedrijf zal overstappen op het verkopen
van producten als hoeveslagerij. Dit houdt in dat de varkens en het varkensvlees op het
bedrijf zelf verkocht zullen worden. Er zijn niet veel landbouwbedrijven die deze
dienst aanbieden, dus kan er een lichte voorsprong behaald worden op de andere
landbouwers.
Wat is de voornaamste reden voor het doorvoeren van de innovatie?
• Economische redenen:
De belangrijkste economische reden voor het doorvoeren van de innovatie is
omwille van kostenminimalisering. Als voorbeeld kan hier het zelf mengen
van de Corn Crop Mix met de aangekochte voederkern aangehaald worden.
Concurrentie speelt hier niet echt een rol, daar de ondernemingsleiding het
beter vindt om samen te werken met de andere landbouwers. Innovatie is wel
noodzakelijk om op de markt aanwezig te blijven.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.19
• Maatschappelijke belangen:
De innovaties op het bedrijf worden voornamelijk doorgevoerd omdat ze
door wetgevingen verplicht moeten toegepast worden. De wetgeving legt,
onder druk van belangengroepen, steeds strengere wetten op met betrekking
tot dierenwelzijn, milieu, burgers, voedselveiligheid,…
Wat waren in uw bedrijf de gevolgen van de doorgevoerde innovatie (of wat zullen
volgens u de gevolgen zijn, wanneer u binnenkort de innovatie zal doorvoeren)?
In het familiebedrijf helpen alle gezinsleden actief mee. Daar de onderneming niet de
bedoeling heeft om in grootte toe te nemen, is ze niet van plan om werknemers aan te werven
voor het uitvoeren van haar activiteiten.
Dankzij enkele innovaties is de kwaliteit van de zeugen en de vleesvarkens er sterk op vooruit
gegaan. Er wordt met andere woorden een grotere zekerheid inzake kwaliteit verworven door
gebruik te maken van de innovaties. Daarnaast kan er ook een lagere kostprijs gerealiseerd
worden.
Welke zijn uw belangrijkste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie? (Eigen
O&O, door kennisinstellingen, concurrentie, samenwerking in agro-voedingsketen, …)
Het bedrijf wordt over het bestaan van innovaties ingelicht door enkele vakbladen waarop het
geabonneerd is. De voornaamste kennisbron is het vakblad ‘Boer en tuinder’ van de
Boerenbond.
Voert u, nadat u op de hoogte gesteld werd van het bestaan van een innovatie, de
innovatie snel door? In welke categorie zou u zichzelf plaatsen: leiders, volgers,
traditionelen of niet-innovatoren?
Een vijftiental jaren geleden kon het bedrijf zichzelf terugvinden in de categorie van de
leiders of de vroege volgers. Nu zijn er echter andere werkzaamheden van de zaakvoerder die
veel tijd opeisen. Hedwig Kerckhove is onder andere ‘Schepen van Landbouw’ in gemeente
Wingene. De activiteiten op het landbouwbedrijf worden voortgezet, maar vormen niet meer
het enige inkomen van de familie. Hierdoor kan het bedrijf zich nu beter terugvinden in de
categorie van de traditionelen of de late volgers. Men laat eerst de andere landbouwbedrijven
een nieuwe techniek toepassen, vooraleer er zelf op over te stappen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.20
Bent u zich bewust dat ‘innovatie’ (noodzakelijk is en) aan belang wint in de
hedendaagse concurrentiestrijd? Concurreert uw bedrijf met andere woorden ook op
basis van (het snel doorvoeren van) innovaties?
Er kan hier nogmaals gesteld worden dat het niet in de aard ligt van het bedrijf om de
concurrerende landbouwondernemingen te slim af te zijn. De marges die op een
landbouwbedrijf gehaald worden, zijn al aan de lage kant, dus is het niet aangeraden om grote
risico’s te nemen door een sterke concurrentiestrijd te voeren. Aan de andere kant is het wel
noodzakelijk voor een landbouwbedrijf om mee te blijven met haar tijd. Niet-vernieuwers
blijven niet lang meer in de markt.
3. Innovativiteit in het bedrijf
Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid (zowel op regionaal als op Vlaams
niveau) wil doen om bedrijven innovatiever te maken? Hoe komt u in contact met het
innovatiebeleid (websites, infobrochures, infoavonden, zelf initiatief nemen, …)?
Hedwig Kerckhove heeft een mandaat als Schepen in de gemeente Wingene. Er kan in de
gemeente op een vlotte manier informatie doorgespeeld worden aan de hand van
rondzendbrieven. Daarnaast is hij provinciaal voorzitter van de Boerenbond. Op die manier
staat hij in contact met het beleid door vergaderingen op nationaal niveau. Hij is er
vertegenwoordiger van de West-Vlaamse landbouwbedrijven, maar kan hier uiteraard
informatievoordelen behalen voor zijn eigen bedrijfswerkzaamheden. De zaakvoerder staat
bijgevolg dicht bij het ontstaan van de nieuwe wetten en reglementeringen.
Daarnaast wordt veel informatie omtrent het innovatiebeleid doorgespeeld aan de hand van de
magazines waarop de landbouwer geabonneerd is.
Wilt u zelf iets veranderen aan de innovativiteit van uw bedrijf, of behoudt u liever de
andere instrumenten om concurrentie te voeren (productiviteit, efficiëntie, kwaliteit,
flexibiliteit,…)?
De mate van innovativiteit kan in het bedrijf op eenzelfde hoogte gehouden worden. Door de
oplegging van allerhande verplichtingen, onder andere inzake dierenwelzijn,
milieuproblemen, … zal blijven innoveren noodzakelijk zijn. Het bedrijf zal echter een
afwachtende houding blijven aannemen en de innovaties eerst laten uittesten door de andere
landbouwbedrijven.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.21
Vindt u dat het de taak is van het beleid om bedrijven innovatiever te maken? Of ligt de
verantwoordelijkheid hiervoor bij iets anders bijv. het bedrijf zelf, beroepsfederaties,
netwerken in de agro-voedingssector,…?
Hoe meer de bedrijven door het innovatiebeleid gesteund worden om te innoveren, hoe beter.
De zaakvoerder is wel van mening dat de eerste vernieuwers, namelijk de leiders in innovatie,
beloond moeten worden. Nu komt het er vaak op neer dat de volgers ook financiële steun
ontvangen, wat niet terecht is, gezien hun imitatiegedrag.
Het samenwerken met andere landbouwers levert ook veel nieuwe inzichten op om
innovatiever te worden.
4. Andere schakels in de agro-voedingsketen
Wat vindt u van de volgende stelling: “Een betere samenwerking met andere bedrijven
in de agro-voedingsketen levert grote voordelen op o.a. inzake innovativiteit.” En wat
zijn eventueel de nadelen van samenwerking?
De primaire sector is de zwakste schakel. Er zijn in de landbouwsector een groot aantal kleine
bedrijven actief, die elk afzonderlijk weinig invloed kunnen uitoefenen op de marktprijs. Men
probeert aan de hand van coöperaties (bijvoorbeeld Covavee) de meerwaarde die kan
bekomen worden op de eigen producten zelf te behouden. Op die manier kan de eigen marge
groeien en verdienen de volgende schakels (de afnemers van het varkensvlees) geen
opbrengsten ten koste van de landbouwers. Een andere manier is een samenwerking met
VLAM. Deze marketingvereniging kan voorlichting geven aan de consumenten in verband
met de producten, de productiemethoden, het dierenwelzijn,… Er wordt ook aandacht besteed
aan het toekennen van labels, bijvoorbeeld Certus voor varkensvlees. Op die manier kunnen
de consumenten gerust gesteld worden over de kwaliteit van het vlees en zijn ze bereid om
hiervoor een iets hogere prijs te betalen.
Samenwerking op het niveau van de landbouw is voor het bedrijf veel belangrijker dan
samenwerking met toeleveranciers of afnemers. De andere schakels hebben een te grote
macht.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.22
Wat is volgens u de mate van innovativiteit (over het algemeen) in de andere schakels
van de agro-voedingssector?
De andere schakels van de agro-voedingsketen moeten ook voldoen aan verplichtingen inzake
dierenwelzijn, milieuproblemen,… Daardoor zijn ook zij verplicht te zoeken naar innovatieve
oplossingen. De mate waarin dat gebeurt, is echter verschillend van bedrijf tot bedrijf.
Wat is volgens u de performantie van de andere schakels van de agro-voedingssector?
De bedrijven, actief op de andere niveaus in de agro-voedingssector, hebben meer individuele
macht. Ze kunnen meer afzonderlijk invloed uitoefenen op de prijsvorming op de markt en
kunnen hierdoor grotere marges behalen. De echte performantie is natuurlijk
bedrijfsafhankelijk.
Hoe kunnen de andere schakels van de agro-voedingssector volgens u hun innovativiteit
en hun performantie verbeteren?
De andere ondernemingen moeten kennis opdoen via daartoe opgerichte verenigingen. De
landbouwsector kan volgens de zaakvoerder niet echt een voordeel halen uit een betere
innovativiteit bij haar toeleveranciers. Als deze toeleveringsbedrijven een betere efficiëntie
kunnen behalen dankzij een innovatie, kunnen ze produceren aan een lagere kost. Dit zal zich
echter niet altijd vertalen in een lagere aankoopprijs voor de landbouwers.
De zaakvoerder is ook van mening dat de landbouwers meer afhankelijk zijn van de overheid
dan de andere schakels. De landbouwers zullen meer oor hebben naar het innovatie- en
landbouwbeleid, terwijl de andere ondernemingen liever onafhankelijk van het Openbaar
Bestuur hun eigen weg zullen betreden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.23
Bijlage 3.3
IInntteerrvviieeww IInnhhaaccoo NN..VV.. ((GGuuiiddoo HHaaeecckk))
1. Algemeen
Wat is de aard van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?
In 1991 ontstond de organisatie Inhaco N.V. als een verzameling van fokkerij- en
integratieactiviteiten. De naam Inhaco staat voor Integration Haeck Company.
Enkele jaren later, nadat de veevoederactiviteiten van familie Haeck overgedragen werden,
ging de firma onafhankelijk verder als kweker en trader van fokmateriaal, vleesvarkens en
biggen. De aard van de activiteit wordt door het bedrijf verwoord in enkele
hoofddoelstellingen. Deze doelstellingen zijn terug te vinden op de website www.inhaco.be.
Inhaco N.V. geeft advies aan varkenskwekers met betrekking tot keuzes die moeten gemaakt
worden, zodat de aangeboden varkens voldoen aan wat gevraagd wordt op de markt. De firma
kan gezien worden als een tussenschakel die een centralisatie vormt van
verantwoordelijkheden. Het betreft hier de verantwoordelijkheden die naar voor komen in de
belangrijkste schakels van de agro-voedingsketen.
Wat is de strategie die in uw bedrijf gevoerd wordt met betrekking tot de
concurrentievoering? Welke strategie voert u in verband met economische groei? (Denk
daarbij aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit, …)
De voorsprong op de concurrentie bestaat erin dat de onderneming de enige is, die de ketting
opbouwt zonder eigenaar te zijn van de andere schakels waaruit de ketting bestaat. Het bedrijf
beschikt over de nodige kennis en expertise om de schakels op die manier aan elkaar te
verbinden. De concurrerende organisaties zijn wel eigenaar van één of enkele andere
schakel(s) uit de opgebouwde agro-voedingsketen. Bijgevolg kan Inhaco N.V. op een meer
flexibele manier te werk gaan, terwijl de concurrentie een eerder logge structuur aanneemt,
die moeilijk te veranderen is.
Het bedrijf streeft een jaarlijkse economische groei na van 5%. De groei wordt gedeeltelijk
gerealiseerd door de groei bij de ondernemingen die deel uitmaken van de keten.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.24
Wordt er in uw bedrijfsvoering samengewerkt met bedrijven actief op een ander niveau
in de agro-voedingsketen? Wat houdt die samenwerking concreet in?
De Engelse firma ‘Rattlerow Farms’ houdt zich in samenwerking met Inhaco N.V. bezig met
de genetische verbetering van zeugen. Er wordt voor gezorgd dat de kwaliteit en kwantiteit
van de aangeboden varkens overeenstemt met wat de afnemers wensen. Aan de hand van
vaste contracten worden de varkens uit Engeland afgenomen en door Inhaco N.V. bij de
varkenskwekers gebracht.
Daarnaast bestaat er een samenwerkingsovereenkomst onder andere met varkensvoederbedrijf
Nutreco Feed Belgium N.V., met het slachthuis Delavi (Ruiselede) en met afnemer Colruyt.
Wordt in uw bedrijf gewerkt met een aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling?
Nee. Het bedrijf is daar te kleinschalig voor. Iedereen kijkt wat uit.
Staat uw bedrijf in contact met kennisinstellingen?
Ja. Er werd reeds samengewerkt met Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw- en
Visserijonderzoek. De samenwerking had onder andere betrekking op onderzoek omtrent
genetica en mestverwerkingproblemen.
2. Innovaties in het bedrijf
Werden in uw bedrijf reeds belangrijke innovaties doorgevoerd? Bent u van plan in de
nabije toekomst innovaties door te voeren?
• De voornaamste innovatie die in het verleden in de onderneming werd doorgevoerd is
het afstoten van de productie-eenheden. Vroeger was Inhaco N.V. wel eigenaar van
enkele schakels van de agro-voedingsketen. Het innoverende bestaat er juist in
toegevoegde waarde te realiseren door centralisatie van de verantwoordelijkheden
zonder eigenaar te zijn van de ondernemingen waarin die verantwoordelijkheden
initieel aanwezig zijn.
• Productinnovatie is in deze onderneming niet van toepassing daar zij geen eigen
producten rechtstreeks op de markt brengt.
• Het bedrijf streeft een Just In Time logistieke aanpak na. Door de logistiek op een
correcte manier aan te pakken, tracht de onderneming de juiste eenheden op de juiste
tijdstippen bij de juiste mensen te krijgen. Hierbij moet rekening gehouden worden
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.25
met het feit dat de vraag naar varkensvlees afhankelijk is van de temperatuur buiten. In
de wintermaanden, wanneer het buiten koud is, zullen de consumenten meer vlees
eten. In de zomer daarentegen, zal de vraag wat terugvallen, daar de consumenten
eerder opteren voor een koude schotel.
• Om de varkens op een aangename manier te verplaatsen, werd in de
transportvrachtwagens een koelinstallatie aangebracht.
• Vooral in de schakel van de genetica moet veel aan onderzoek en ontwikkeling gedaan
worden. Beschikken over de kennis van wat de consumentenpreferenties zijn, is
hierbij cruciaal. Wanneer de consumenten bijvoorbeeld opteren voor mager vlees, dan
moet in het geneticabedrijf gezocht worden naar de manier waarop varkens kunnen
gekweekt worden, die vetvrij vlees produceren. Aan de andere kant moet ook rekening
gehouden worden met de problematiek van de genetisch gemanipuleerde dieren.
Wanneer de consumenten gekant zijn tegen deze manier van produceren, zullen zij
niet geneigd zijn de vleeswaren die daaruit voortvloeien te kopen.
• De processen moeten goed beheerd worden en dienen vlot te verlopen. De manier
waarop het bedrijf georganiseerd is, houdt reeds een innovatie in.
• De onderneming zelf heeft geen voorraden.
• Op het vlak van milieutechnologie zoekt de onderneming naar innovaties die
betrekking hebben op het oplossen van de mestproblematiek. De bedrijfsleiding
schenkt hieraan enorm veel belang.
• Er worden in het bedrijf geen specifieke innovaties doorgevoerd waardoor de
organisatie van het management, financiële en marketing structuur, onderzoek en
ontwikkeling,… verandert.
• Het bedrijf heeft geen plannen met betrekking tot het betreden van nieuwe
marktsegmenten. Het is beter om zich te focussen op de doelgroep waarvoor de
activiteiten nu uitgevoerd worden. Geografische uitbreiding zit er voor de komende
jaren ook niet in.
Wat is de voornaamste reden voor het doorvoeren van de innovatie?
• Economische redenen:
De belangrijkste reden waarom de innoverende activiteiten doorgevoerd
worden, is om een voorsprong te behalen op de direct concurrerende
ondernemingen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.26
• Maatschappelijke belangen:
Bij het zoeken naar innovaties wordt tevens rekening gehouden met
milieuproblemen (zoals bijvoorbeeld de mestverwerkingproblematiek) en
met het dierenwelzijn. Wanneer de consument veel belang hecht aan deze
maatschappelijke belangen, dan hecht het bedrijf er ook veel belang aan. Het
bedrijf kijkt bijvoorbeeld uit om de varkens pijnloos te laten slachten in het
slachthuis om ervoor te zorgen dat de dieren niet afzien voor ze sterven.
Wat waren in uw bedrijf de gevolgen van de doorgevoerde innovatie (of wat zullen
volgens u de gevolgen zijn, wanneer u binnenkort de innovatie zal doorvoeren)?
Het personeelsbestand bedroeg (bij de onafhankelijkheid van Inhaco N.V.) in 2000 vier
personen. Om de nodige kennis en expertise uit te bouwen en op die manier een voorsprong te
behalen op de concurrentie, werd het personeelsbestand uitgebreid. In 2007 bestaat het team
van Inhaco N.V. uit negen mensen.
Welke zijn uw belangrijkste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie? (Eigen
O&O, door kennisinstellingen, concurrentie, samenwerking in agro-voedingsketen, …)
De belangrijkste bron voor het ontwikkelen van een innovatie bestaat erin met de
noodzakelijke aandacht te luisteren naar de consumenten. De huidige consumenten zijn in de
ban van alle voedingswaren die OMEGA3 bevatten. Het bedrijf heeft daar kennis van
genomen en zoekt nu in samenwerking met de andere schakels van de agro-voedingssector
naar mogelijkheden om varkensvlees te produceren dat rijk is aan OMEGA3. In 2003 - 2004
werd in functie hiervan onderzoek uitgevoerd door een student aan de universiteit van Gent.
Voert u, nadat u op de hoogte gesteld werd van het bestaan van een innovatie, de
innovatie snel door? In welke categorie zou u zichzelf plaatsen: leiders, volgers,
traditionelen of niet-innovatoren?
De onderneming voert relatief snel een innovatie door. Het is een kenmerk van de familie
Haeck om snel iets nieuws uit te proberen. Dit gebeurt weliswaar met wisselend succes.
Wanneer de innovatie doorgevoerd werd en minder succesvol bleek, worden daaruit lessen
getrokken naar de toekomst toe. De onderneming opteert ervoor om zelf als eerste een
innovatie door te voeren, zonder dat deze eerst uitgetest werd door de concurrerende
ondernemingen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.27
Bent u zich bewust dat ‘innovatie’ (noodzakelijk is en) aan belang wint in de
hedendaagse concurrentiestrijd? Concurreert uw bedrijf met andere woorden ook op
basis van (het snel doorvoeren van) innovaties?
- Enerzijds hecht het bedrijf veel belang aan de noodzakelijkheid van innovatie als
concurrentiemiddel. De hoofddoelstelling is toegevoegde waarde te creëren op gebieden
waarop de concurrerende ondernemingen te log naar voor komen. Anderzijds is de
bedrijfsleiding er zich van bewust dat het goed in de praktijk brengen van de innovatie enorm
belangrijk is. Het is bijgevolg niet voldoende om alleen de erkenning van de nood aan
innovatie in acht te nemen. Er moet evenzeer belang gehecht worden aan de correcte
implementatie van de innovatie.
- De onderneming wil ook naar buiten toe gezien worden als een bedrijf dat meegaat met zijn
tijd. Het is niet voldoende om aan de hand van innovatie de concurrentie op een afstand te
houden. Er wordt met behulp van innovatie ook gesleuteld aan het positieve, moderne imago
van het bedrijf.
3. Innovativiteit in het bedrijf
Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid (zowel op regionaal als op Vlaams
niveau) wil doen om bedrijven innovatiever te maken?
De bedrijfsleiding is niet voldoende op de hoogte van het innovatiebeleid. De onderneming
opteert ervoor om geen beroep te doen op de overheid, noch op regionaal noch op Vlaams
niveau. Volgens de zaakvoerder werken de overheidsinstellingen te traag. Er wordt veel
uitgewerkt in theorie, maar dit wordt te weinig efficiënt omgezet in de praktijk.
Hoe komt u in contact met het innovatiebeleid (websites, infobrochures, infoavonden,
zelf initiatief nemen, …)?
Wanneer men wil kennisnemen van het innovatiebeleid, moet er zelf initiatief genomen
worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.28
Wilt u zelf iets veranderen aan de innovativiteit van uw bedrijf, of behoudt u liever de
andere instrumenten om concurrentie te voeren (productiviteit, efficiëntie, kwaliteit,
flexibiliteit,…)?
De onderneming is tevreden met de mate waarin ze innovatief actief is. Er wordt reeds een
groot aantal middelen geïnvesteerd in innovatie. Men wenst dan ook om de grootte van het
budget voor innovatie op hetzelfde peil te houden. Het bedrijf blijft het belangrijk vinden om
te luisteren naar de consument en om bijgevolg te bepalen aan welke innovaties het budget
gespendeerd wordt. De grond voor innoverende activiteiten moet vanuit de consumentenvraag
komen.
Vindt u dat het de taak is van het beleid om bedrijven innovatiever te maken? Of ligt de
verantwoordelijkheid hiervoor bij iets anders bijv. het bedrijf zelf, beroepsfederaties,
netwerken in de agro-voedingssector,…?
Het innovatiebeleid van het Openbaar Bestuur en activiteiten van beroepsfederaties worden
door het bedrijf als inefficiënt ervaren. Er bestaat veel theorie, maar de praktijk schiet tekort
op verschillende vlakken. Het bedrijf verkiest om zelf haar innovativiteit op peil te houden en
zal ervoor opteren om zelf de innovatie als eerste door te voeren. Het aftasten van verdere
mogelijkheden van diezelfde innovatie kan dan in tweede instantie geschieden op het niveau
van de beroepsfederaties of in netwerken die bestaan binnen de agro-voedingssector.
4. Andere schakels in de agro-voedingsketen
Wat vindt u van de volgende stelling: “Een betere samenwerking met andere bedrijven
in de agro-voedingsketen levert grote voordelen op o.a. inzake innovativiteit.” En wat
zijn eventueel de nadelen van samenwerking?
Het samenwerken met alle andere schakels van de agro-voedingssector, zonder er eigenaar
van te zijn, levert een belangrijk concurrentievoordeel op. Door de samenwerking kan men
ideeën op verschillende niveaus verzamelen. Op die manier kan men zeer flexibel te werk
gaan. Dit in tegenstelling tot de rechtstreekse concurrentiebedrijven. Deze ondernemingen
zijn eigenaar van één of van enkele schakel(s), naast het uitvoeren van hun activiteiten als
intermediaire schakel. Deze bedrijven zullen zich uiteindelijk te veel toespitsen op hun eigen
schakel(s), en zullen bijgevolg hun aandacht verliezen voor de overige schakels. Wanneer het
bijvoorbeeld slecht gaat in die schakel waar ze eigenaar van zijn, dan kunnen ze deze niet in
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.29
de steek laten. Inhaco N.V. daarentegen kan er van op afstand voor zorgen dat de
economische problemen in een bepaalde onderneming ongedaan kunnen gemaakt worden
door het bedrijf actief in die schakel te vervangen door een ander, gelijkaardig bedrijf waar de
economische problemen zich niet voordoen. Inhaco N.V. heeft in het verleden altijd een
positief gevoel ervaren bij de samenwerking met de andere niveaus van de agro-
voedingssector. Een eventueel nadeel van samenwerken dat zich zou kunnen voordoen, is het
gegeven dat het bedrijf bepaalde factoren niet in de hand heeft, terwijl de organisatie wel
afhankelijk is van die factoren. De ondernemingen waarmee samengewerkt wordt, kunnen
buiten de wil van Inhaco N.V., bepaalde beslissingen nemen die door Inhaco N.V. niet
genomen zouden worden.
Wat is volgens u de mate van innovativiteit (over het algemeen) in de andere schakels
van de agro-voedingssector?
Volgens de respondent wordt in iedere schakel innoverend gewerkt. De mate waarin de
ondernemingen innovatief zijn, is echter verschillend van bedrijf tot bedrijf. Ook voor de
andere schakels ligt de reden tot innoveren bij de wensen en belangen van de consumenten.
Landbouwers moeten bijvoorbeeld rekening houden met milieuaspecten, met veiligheid van
varkensvlees (zodat epidemieën kunnen vermeden worden). Het slachthuis dient rekening te
houden met het welzijn van de dieren. De dieren worden weliswaar afgeslacht, maar de
voorbereiding hiertoe moet pijnloos gebeuren. Een derde toepassing is de vraag van de
consument naar meer voorverpakt eten. De distribuerende bedrijven moeten dit dan ook
kunnen aanbieden.
Wat is volgens u de performantie van de andere schakels van de agro-voedingssector?
De mate van performantie is opnieuw verschillend van bedrijf tot bedrijf. De idee dat de
zaakvoerder heeft met betrekking tot de performantie van een bepaald bedrijf, om het even in
welke sector dit bedrijf actief is, is de volgende: “slechte schakels bestaan niet, mensen die de
schakel slecht beheren, bestaan wel”.
Hoe kunnen de andere schakels van de agro-voedingssector volgens u hun innovativiteit
en hun performantie verbeteren?
De verschillende schakels hebben er alle belang bij om beter met elkaar te communiceren,
beter te luisteren naar elkaar. Door eens samen rond de tafel te zitten, kan men op de hoogte
gebracht worden van de mogelijkheden en bedreigingen die naar voor komen bij de andere
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.30
schakels. Op die manier kunnen alle processen optimaal op elkaar afgestemd worden, zodat
op een efficiënte manier kan voldaan worden aan de vraag van de eindconsument.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.31
Bijlage 3.4
IInntteerrvviieeww VVeerrssttrraaeettee KKrriissttooff && JJeerrooeenn ((JJeerrooeenn VVeerrssttrraaeettee))
1. Algemeen
Wat is de aard van de activiteit die in uw bedrijf uitgevoerd wordt?
Het bedrijf koopt rechtstreeks levende varkens aan bij één bepaalde landbouwer. Het slachten
van de varkens wordt uitbesteed aan een slachthuis (verplicht wegens Belgische wetgeving).
De verwerking van de karkassen kan opgesplitst worden in drie verschillende takken:
• Op dinsdag en woensdag worden de karkassen versneden en verwerkt voor
particulieren. Bij deze ‘particuliere slachting’ kan de klant specificeren wat hij wil en
hoe hij het vlees wil. (Bijvoorbeeld x kg worst, x aantal kaashamburgers, x kg
koteletten, …)
• Op woensdag wordt varkensvlees opgehaald bij het slachthuis. Deze karkassen
worden verwerkt en dit wordt in een eigen winkel verkocht. Het gaat hier zowel om
grote stukken vlees (worst, hamburgers, koteletten, …) als om fijnere vleeswaren
(charcuterie, salami, hesp, …)
• Een deel van het vlees dat voor eigen verkoop verwerkt wordt, wordt gebruikt voor de
traiteurdienst. Het bedrijf verzorgt barbecues, tuinfeesten, feesten ter gelegenheid van
Plechtige communie, … Daarnaast kunnen klanten ook volledige schotels aankopen
waarbij naast het vlees ook groenten, fruit, verschillende sausen, … aangeboden
worden.
Wat is de strategie die in uw bedrijf gevoerd wordt met betrekking tot de
concurrentievoering? Welke strategie voert u in verband met economische groei? (Denk
daarbij aan productiviteit, efficiëntie, kwaliteit, flexibiliteit, …)
Het bedrijf focust op een zo laag mogelijke prijs. Er wordt gestreefd naar een zo laag
mogelijke aankoopprijs zodat de verkoopprijs voor de klanten ook beperkt kan gehouden
worden. Wanneer een klant bijvoorbeeld een feestmaaltijd aanvraagt, wordt eerst
onderhandeld over de prijs.
De kwaliteit van het aangekochte varkensvlees moet ook aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.32
De beoogde doelgroep van het bedrijf is een groep van klanten die spaarzaam omspringen met
hun geld; mensen die waar willen voor hun geld.
De bedrijfsleiding is zich bewust van de concurrentie in de regio. Maar een echte strategie om
de concurrentie voorop te zijn, is niet echt aanwezig in het bedrijf. De onderneming tracht zijn
eigen ding te doen. Daar de bedrijfsactiviteiten kunnen opgesplitst worden in de drie
voorgenoemde takken, probeert het bedrijf op alle drie de vlakken kwaliteitsvolle prestaties te
leveren, die goedkoop aan de klanten kunnen aangeboden worden.
Wordt er in uw bedrijfsvoering samengewerkt met bedrijven actief op een ander niveau
in de agro-voedingsketen? Wat houdt die samenwerking concreet in?
De varkens worden telkens bij dezelfde landbouwer aangekocht. Vooraf wordt afgesproken
wat de kwaliteit van het vlees zou moeten zijn. Maar er wordt niet met vaste contracten
gewerkt, bijvoorbeeld “iedere week kopen we 25 varkens”.
Er wordt bewust niet samengewerkt met tussenhandelaars. Dit is zo om de prijs opnieuw zo
laag mogelijk te houden omdat de tussenhandelaars ook met winstmarges werken.
Het bedrijf staat zelf in voor alle transport.
Wanneer er te veel varkensvlees werd aangekocht, dat niet meer aan eigen klanten kan
doorverkocht worden, verkoopt men het vlees door aan bedrijven op hetzelfde niveau van de
agro-voedingsketen. Dit is echter afhankelijk van de verschillende verkoopcijfers in de
verschillende weken, waardoor ook hier niet met vaste contracten wordt gewerkt.
Wordt in uw bedrijf gewerkt met een aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling?
Nee. Het bedrijf is daar te kleinschalig voor.
Staat uw bedrijf in contact met kennisinstellingen?
Nee.
2. Innovaties in het bedrijf
Werden in uw bedrijf reeds belangrijke innovaties doorgevoerd? Bent u van plan in de
nabije toekomst innovaties door te voeren?
• Het bedrijf heeft bouwplannen voor de nabije toekomst. De bedrijfsleiding is van plan
om de bestaande winkel te vervangen door een grotere, nieuw gebouwde winkel. De
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.33
nieuwbouw komt op hetzelfde terrein waar de huidige winkel en de huidige
vleesverwerkingplaats gevestigd zijn. In dit nieuwe gebouw zal een groter aantal
mensen kunnen bediend worden aan de hand van een soort zelfbedieningssysteem. De
onderneming zal tevens een groter assortiment aanbieden.
• Vergeleken met enkele jaren geleden, biedt het bedrijf nu een grotere variatie aan
producten aan. Men werkt meer en meer met voorverpakte producten, bijvoorbeeld
vacuümgetrokken plakjes salami. Dit is zo omdat de vraag hiervoor sterk gestegen is.
Het bedrijf heeft zich dan ook een verpakkingsmachine aangeschaft.
• Het vervoer van de varkens, van de landbouwer naar het slachthuis, wordt verzorgd
door de onderneming zelf. Het bedrijf heeft aangepast rollend materieel, zodat het
gewenst aantal varkens gemakkelijk vervoerd kan worden.
• Voor het verzorgen van barbecues beschikt de onderneming over een eigen gemaakt
rollend materieel. Het gaat om een aanhangwagen van ongeveer 3,5m op 1,5m waarop
een bakplaat gemonteerd is. Het voertuig kan dus vlot overal meegenomen worden en
wegens haar grootte kan er veel vlees tegelijkertijd op gebakken worden. Op die
manier kan het bedrijf een grotere capaciteit behalen dan wat vroeger het geval was
met de gewone (weliswaar professionele) barbecuetoestellen.
• Er worden in het bedrijf jaarlijks nieuwe machines aangekocht om de modernste
technieken van vleesverwerking te kunnen hanteren. Hierdoor veranderen ook een
aantal zaken in de productieprocessen daar men met andere machines werkt.
• De voorraad varkensvlees blijft maximum een week aanwezig in het bedrijf. De
koelinstallatie is dan ook geschikt voor de bewaring van het vlees gedurende die
termijn. Na jarenlange ervaring kunnen de zaakvoerders goed inschatten hoeveel vlees
men zal kunnen verkopen. Indien er toch een vleesvoorraad overblijft, wordt dit
doorverkocht aan andere traiteurdiensten.
• De onderneming werkt op het vlak van haar traiteuractiviteiten sinds kort samen met
een andere traiteurdienst. Wanneer deze laatste een te groot order binnenkrijgt, wat
niet haalbaar voor dat bedrijf blijkt te zijn, wordt het order doorgegeven aan het bedrijf
Verstraete. Omgekeerd, wanneer de onderneming Verstraete een aanvraag krijgt
waarbij een lagere capaciteit volstaat, wordt dit doorgegeven aan die andere
traiteurdienst.
• De doelgroep van de onderneming bestaat uit mensen die voorzichtig omspringen met
hun geld. Het bedrijf doet niet aan marktinnovatie. Haar strategie is zich blijven
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.34
focussen op die doelgroep en proberen zo veel mogelijk producten aan te bieden aan
een zo laag mogelijke prijs. De onderneming heeft bovendien geen plannen om
geografisch uit te breiden.
Wat is de voornaamste reden voor het doorvoeren van de innovatie?
• Economische redenen:
Door het aanschaffen van de nieuwe machines die beschikbaar zijn op de
markt, moet geen extra personeel aangeworven worden. Op deze manier
wordt grotendeels bespaard op arbeidskosten. Deze lagere kosten vertalen
zich op hun beurt in een lagere prijs van het product voor de eindconsument.
Door zelf in te staan voor transport van de varkens en van het varkensvlees,
wordt het werken met tussenpersonen vermeden. Dit bespaart opnieuw
kosten omdat, indien wel met tussenpersonen zou gewerkt worden, deze ook
een marge zouden aanrekenen op hun transportdiensten.
• Maatschappelijke belangen:
Er werden in het verleden enkele innovaties doorgevoerd omwille van
veiligheids- en hygiëneredenen. Ook naar de toekomst toe zal het
noodzakelijk zijn om op innovatief vlak rekening te houden met de steeds
strengere wetten en normen met betrekking tot voedselveiligheid en hygiëne.
Wat waren in uw bedrijf de gevolgen van de doorgevoerde innovatie (of wat zullen
volgens u de gevolgen zijn, wanneer u binnenkort de innovatie zal doorvoeren)?
Het personeelsaantal is dankzij de innovaties gelijk gebleven. Wanneer niet geïnnoveerd
werd, zou het noodzakelijk geweest zijn extra personeel aan te nemen.
De producten zijn kwalitatief beter. Er kan een mooiere afwerking vastgesteld worden,
bijvoorbeeld alle hamburgers hebben dezelfde vorm.
De productiehoeveelheid is ook gestegen dankzij de innovaties. Er kan tevens sneller
geproduceerd worden; het vlees kan met andere woorden sneller verwerkt worden.
Welke zijn uw belangrijkste bronnen voor het ontwikkelen van een innovatie? (Eigen
O&O, door kennisinstellingen, concurrentie, samenwerking in agro-voedingsketen, …)
De noodzaak van een innovatie wordt op het bedrijf ontdekt door routinematige activiteiten
uit te voeren. Wanneer men elke dag dezelfde taken uitvoert, kan men beter inschatten of de
taken niet beter op een andere manier volbracht worden.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.35
In het bedrijf zelf is er geen aparte afdeling voor onderzoek en ontwikkeling gevestigd en er is
bovendien geen persoon speciaal hiervoor verantwoordelijk. De reden hiervoor is volgens de
bedrijfsleiding de kleinschaligheid die het bedrijf wil behouden. Er wordt door de
zaakvoerders echter wel uitgekeken naar nieuwe mogelijkheden die buiten het bedrijf te
vinden zijn. Men probeert ook jaarlijks enkele beurzen te bezoeken die speciaal opgericht zijn
om voedingsbedrijven te laten kennismaken met de nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld Meet
Expo (Kortrijk).
Voert u, nadat u op de hoogte gesteld werd van het bestaan van een innovatie, de
innovatie snel door? In welke categorie zou u zichzelf plaatsen: leiders, volgers,
traditionelen of niet-innovatoren?
Het bedrijf kan als een innovator beschouwd worden. Het voert jaarlijks innovaties door.
De zaakvoerders kijken niet naar wat de concurrentie doet. Ze wachten niet totdat andere
bedrijven de innovatie doorgevoerd hebben, om zelf de innovatie toe te passen. Wanneer de
onderneming nood heeft aan verandering, zal hieraan relatief snel tegemoet worden gekomen.
Het is niet omdat andere bedrijven een bepaalde toepassing gebruiken, dat het bedrijf zich
verplicht voelt die toepassing te imiteren.
Bent u zich bewust dat ‘innovatie’ (noodzakelijk is en) aan belang wint in de
hedendaagse concurrentiestrijd? Concurreert uw bedrijf met andere woorden ook op
basis van (het snel doorvoeren van) innovaties?
De voornaamste vorm van concurrentievoering blijft de scherpe prijs-kwaliteitverhouding.
Innovatie wordt niet beschouwd als een concurrentiemiddel, maar wel als een middel om zo
snel mogelijk, een zo groot mogelijke hoeveelheid vlees te verwerken. Het eindproduct is
dankzij de doorgevoerde innovaties kwaliteitsvol en kan aan de eindconsumenten aangeboden
worden tegen een lage prijs.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.36
3. Innovativiteit in het bedrijf
Bent u voldoende op de hoogte van wat het beleid (zowel op regionaal als op Vlaams
niveau) wil doen om bedrijven innovatiever te maken?
Het Openbaar Bestuur neemt zelf geen initiatief om de kleine voedingsbedrijven op de hoogte
te stellen. De zaakvoerders zijn niet voldoende op de hoogte van datgene wat het beleid
inzake innovativiteitsverbetering aanbiedt.
Hoe komt u in contact met het innovatiebeleid (websites, infobrochures, infoavonden,
zelf initiatief nemen, …)?
Wanneer men wil kennismaken met het innovatiebeleid, moet er zelf initiatief genomen
worden. De onderneming heeft niet echt de behoefte om in contact te komen met het
innovatiebeleid, noch op regionaal gebied, noch op Vlaams niveau. Volgens de zaakvoerders
komt alles uiteindelijk toch neer op de schouders van de onderneming zelf. Daar het bedrijf
het best zelf kan inschatten wat haar mogelijkheden en bedreigingen zijn, wordt niet
geopteerd om daaromtrent contact te zoeken met het Openbaar Bestuur.
Wilt u zelf iets veranderen aan de innovativiteit van uw bedrijf, of behoudt u liever de
andere instrumenten om concurrentie te voeren (productiviteit, efficiëntie, kwaliteit,
flexibiliteit,…)?
De onderneming is tevreden met de mate waarin ze innovatief actief is. Innovativiteit is
volgens de bedrijfsleiding noodzakelijk om eigen voordelen te behalen. Het is, zoals reeds
eerder vermeld, geen concurrentiemiddel. Bijgevolg zal het bedrijf naar de toekomst toe,
innovatie dan ook niet gebruiken als middel om de concurrentie te snel af te zijn.
Vindt u dat het de taak is van het beleid om bedrijven innovatiever te maken? Of ligt de
verantwoordelijkheid hiervoor bij iets anders bijv. het bedrijf zelf, beroepsfederaties,
netwerken in de agro-voedingssector,…?
Het is niet de taak van het beleid om dit te doen. En als ze dat wel willen doen, moeten alle
organisaties, hoe kleinschalig ook, op de hoogte gesteld worden aan de hand van
verstaanbare, praktijkgerichte informatie.
Impact van innovatie op de Vlaamse agro-voedingssector
UGent Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bijlage 3.37
4. Andere schakels in de agro-voedingsketen
Wat vindt u van de volgende stelling: “Een betere samenwerking met andere bedrijven
in de agro-voedingsketen levert grote voordelen op o.a. inzake innovativiteit.” En wat
zijn eventueel de nadelen van samenwerking?
Het bedrijf koopt levende varkens telkens op aan dezelfde landbouwer. Het belangrijkste
voordeel dat hieruit voortkomt, is een relatief lage prijs die betaald dient te worden voor de
dieren. De onderneming bekomt geen specifieke voordelen met betrekking tot innovativiteit
door samenwerking met die landbouwer.
Wat is volgens u de mate van innovativiteit (over het algemeen) in de andere schakels
van de agro-voedingssector?
Ieder bedrijf moet zich specialiseren in zijn vak. Door zelf bepaalde activiteiten regelmatig te
herhalen, ontdekt men de noodzaak voor een innovatie. Op elk niveau van de agro-
voedingsketen zullen mogelijkheden blijven bestaan om innovatief te zijn. Volgens de
zaakvoerders moeten de bedrijven zelf uitmaken of ze snel overgaan tot het doorvoeren van
de innovaties en of ze hun innovativiteit willen verbeteren om de concurrentiestrijd te winnen.
Wat is volgens u de performantie van de andere schakels van de agro-voedingssector?
Dit is ook afhankelijk van bedrijf tot bedrijf. De onderneming is slechts een kleine afnemer
van de landbouwer waarmee een vaste samenwerking bestaat (ongeveer één tiende van de
verkopen van de landbouwer wordt verricht door het bedrijf Verstraete).
Hoe kunnen de andere schakels van de agro-voedingssector volgens u hun innovativiteit
en hun performantie verbeteren?
De andere bedrijven kunnen voor meer zekerheid zorgen door vaste contracten aan te gaan
met bijvoorbeeld bedrijven uit de voedingssector.