De iPad in de klas: De impact van een leerlinggerichte onderwijsbenadering...
Transcript of De iPad in de klas: De impact van een leerlinggerichte onderwijsbenadering...
De iPad in de klas: De impact van een leerlinggerichte
onderwijsbenadering op de leerresultaten, motivatie en percepties
van leerlingen in het secundair onderwijs
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische
Wetenschappen, afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde.
Academiejaar 2014-2015
Evi De Lameillieure (00902765)
Promotor: Prof. Dr. Tammy Schellens
Begeleider: Hannelore Montrieux
2
3
Voorwoord
Dit masterproefonderzoek vormt de afsluiter van mijn vijfjarige opleiding Pedagogische
Wetenschappen. De vaardigheden en kennis die ik gedurende deze periode verworven heb, kon ik bij
het uitvoeren en schrijven van deze masterproef toepassen. Toen we in het eerste masterjaar een
uitgebreide lijst met mogelijke masterproefonderwerpen voorgeschoteld kregen, viel mijn oog op
een onderzoek naar de rol van de leerkracht bij het implementeren van de iPad in de klas. Hierbij
dacht ik onmiddellijk terug aan de lessen Onderwijstechnologie, waar we kennismaakten met
verschillende nieuwe middelen waarmee het onderwijs verreikt kan worden, maar eveneens aan de
moeilijkheden die leerkrachten hierbij vaak ervaren. Dit onderwerp leek mij daarom ook interessant
om onderzoek rond te voeren, aangezien dit tegenwoordig een hot topic is in veel scholen en
bijgevolg zeker relevant is voor de praktijk.
Dit voorwoord wil ik graag afsluiten door enkele mensen te bedanken. Allereerst wil ik mijn
promotor, prof. Dr. Tammy Schellens, bedanken voor de kans om dit onderzoek uit te voeren. Mijn
speciale dank gaat uit naar mijn begeleider, Hannelore Montrieux, die het onderzoek mee vorm gaf
en bij wie ik steeds terecht kon voor vragen of feedback. Verder wil ik eveneens de directie,
leerkrachten en alle leerlingen bedanken voor de mogelijkheid om dit onderzoek uit te voeren en
voor hun bereidwillige medewerking gedurende het volledige onderzoeksproject. Als laatste gaat
mijn dank uit naar de familie en vrienden die mij bleven steunen en mij telkens aanmoedigden om
deze masterproef tot een goed einde te brengen.
Evi De Lameillieure,
januari 2015
4
5
Samenvatting
Naam: Evi De Lameillieure
Academiejaar: 2014-2015
Afstudeerrichting: Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Pedagogiek en
Onderwijskunde
Titel: De iPad in de klas: De impact van een leerlinggerichte onderwijsbenadering
op de leerresultaten, motivatie en percepties van leerlingen in het secundair
onderwijs
Promotor: Prof. Dr. Tammy Schellens
Begeleider: Hannelore Montrieux
Dit onderzoek sluit aan bij de hedendaagse aandacht voor de implementatie van mobiele technologie
in het onderwijs en gaat na wat de invloed is van een leerlinggerichte onderwijsbenadering op de
leerresultaten, motivatie voor wetenschappen en percepties van leerlingen in het secundair
onderwijs en welke rol de leerkracht hierbij inneemt. Hiertoe werd een quasi-experimenteel
onderzoek uitgevoerd bij negen klassen uit het secundair onderwijs, die allen een specifieke
onderwijsmethode volgden met ondersteuning van de iPad. Drie condities werden hierbij
onderzocht, namelijk begeleid onderzoekend leren, zelfstandig onderzoekend leren en boek achter
glas. Dataverzameling gebeurde aan de hand van een pretest, drie onderzoekslessen en een posttest.
Resultaten tonen aan dat leerlingen in het zelfstandig onderzoekend leren significant lagere
leerresultaten behalen dan de overige condities. Er is eveneens een significant effect voor geslacht
en leerjaar: jongens en leerlingen uit het vierde jaar behalen lagere leerresultaten. Verder is er
sprake van een interactie-effect tussen onderwijsvorm en onderzoeksconditie. Wat motivatie betreft
scoort autonome motivatie bij leerlingen hoger dan gecontroleerde motivatie. Er werd geen
significant verschil gevonden tussen de drie onderzoekscondities. Wel blijkt autonome motivatie
positief gerelateerd met de leerresultaten enerzijds en de structuur die de leerkracht biedt
anderzijds. De percepties van leerlingen zijn erg uiteenlopend. Kwantitatieve resultaten tonen geen
eenduidige voorkeur voor een bepaalde onderwijsvorm. Uit een kwalitatieve analyse blijkt dat de
voorkeur van leerlingen uitgaat naar het begeleid onderzoekend leren, waarbij ze zelfstandig de
leerstof verwerken maar klassikale ondersteuning van de leerkracht eveneens aanwezig is.
Zelfstandig onderzoekend leren als onderwijsmethode wordt door leerlingen het minst gewaardeerd.
6
7
Inhoud
Voorwoord ................................................................................................................................... 3
Samenvatting ............................................................................................................................... 5
1 Context en probleemstelling ................................................................................................. 9
2 Theoretisch kader............................................................................................................... 10
2.1 Vaardigheden van de 21e eeuw ............................................................................................. 10
2.2 Mobiel leren .......................................................................................................................... 12
2.2.1 Definiëring ..................................................................................................................... 12
2.2.2 Mobiele technologie in het onderwijs ........................................................................... 13
2.2.3 De rol van de leerkracht bij het gebruik van mobiele technologie ................................ 14
2.3 Learner-centered education .................................................................................................. 16
2.3.1 Onderzoekend leren ....................................................................................................... 17
2.4 Motivatie ............................................................................................................................... 18
3 Onderzoeksvragen ............................................................................................................. 20
4 Onderzoeksdesign .............................................................................................................. 21
4.1 Participanten ......................................................................................................................... 21
4.2 Condities ................................................................................................................................ 22
4.3 Onderzoeksopzet ................................................................................................................... 22
4.4 Dataverzameling .................................................................................................................... 23
5 Resultaten.......................................................................................................................... 24
5.1 Leerresultaten ....................................................................................................................... 25
5.2 Motivatie ............................................................................................................................... 28
5.3 Percepties over iPad-gebruik en evaluatie van het onderzoek ............................................. 32
5.3.1 Kwantitatieve analyse ................................................................................................... 33
5.3.2 Kwalitatieve analyse ...................................................................................................... 34
6 Discussie ............................................................................................................................ 37
6.1 Onderzoeksvraag 1: Leerresultaten ...................................................................................... 37
6.2 Onderzoeksvraag 2: Motivatie .............................................................................................. 39
8
6.3 Onderzoeksvraag 3: Percepties ............................................................................................. 40
6.4 Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ....................................................... 42
7 Conclusie ........................................................................................................................... 43
8 Referenties ........................................................................................................................ 44
9 Bijlagen .............................................................................................................................. 48
9.1 Overzicht figuren ................................................................................................................... 48
9.2 Overzicht tabellen ................................................................................................................. 49
9.3 Vragenlijst motivatie ............................................................................................................. 50
9.4 Vragenlijst evaluatie iPad-gebruik ......................................................................................... 51
9.5 Vragenlijst structuur leerkracht ............................................................................................ 52
9
1 Context en probleemstelling
Niemand zal ontkennen dat technologie steeds prominenter aanwezig is in onze huidige
samenleving. Technologie speelt een belangrijke rol binnen verschillende facetten van het dagelijks
leven. Ook binnen het onderwijs wordt steeds meer belang gehecht aan het gebruik van informatie-
en communicatietechnologie (ICT). In Vlaanderen is dit onder andere te merken aan de ontwikkeling
van de vakoverschrijdende ICT-eindtermen (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2014). Het
groeiende belang van technologie kan eveneens gesitueerd worden binnen de evolutie naar een
kennissamenleving, waarbij wordt verwacht dat mensen nieuwe competenties, de zogenaamde 21st
century skills, ontwikkelen. Deze maatschappelijke ontwikkelingen en de komst van nieuwe
technologieën brengen veranderingen in het onderwijsveld met zich mee. Meer bepaald is een
toename zichtbaar van het belang van nieuwe instructievormen om aan deze veranderende noden
tegemoet te komen.
De laatste jaren is eveneens de interesse in de mogelijkheden van mobiele technologie binnen het
onderwijs toegenomen (Alvarez, Alarcon, & Nussbaum, 2011; Alvarez, Brown, & Nussbaum, 2011;
Göksu & Atici, 2013; Ifenthaler & Schweinbenz, 2013; Melhuish & Falloon, 2010). Mobiele toestellen
zoals smartphones of tablet computers kunnen leeractiviteiten in de klas ondersteunen en
samenwerkend leren stimuleren (Alvarez et al., 2011). Hoewel de interesse in mobiel leren in de
media groot is, werd slechts in beperkte mate wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de
implementatie ervan. Deze masterproef focust daarom op de rol van de leerkracht bij het
implementeren van tablet computers in de klas. Leerkrachten worden immers gezien als één van de
centrale actoren bij de implementatie van mobiele technologie in de klas. Desondanks wijst
onderzoek uit dat technologie in de klaspraktijk niet steeds op een effectieve manier toegepast
wordt door leerkrachten (Boonen, 2012; Chen, 2010; Teo, 2011). Vaak blijft het gebruik van
technologie beperkt tot bijvoorbeeld het digitaal aanbieden van leermateriaal en wordt het minder
toegepast om leerlingen actief te betrekken bij leeractiviteiten (Boonen, 2012). Technologie wordt
ook minder gebruikt met als doel om een leerlinggerichte vorm van leren te ondersteunen (Chen,
2010).
In deze masterproef wordt een specifieke interventie ontworpen waarbij de leerlingen op een
zelfstandige en onderzoeksmatige manier aan de slag gaan met de iPad. Centrale concepten die
hierbij aan bod komen, zijn mobile learning, leerlinggericht onderwijs en onderzoekend leren als
didactische werkvorm. Verder wordt eveneens aandacht geschonken aan de motivatie van leerlingen
voor wetenschapsonderwijs. Motivatie blijkt immers een bepalende factor voor leerresultaten van
leerlingen (Rau, Gao, & Wu, 2006).
10
2 Theoretisch kader
Het theoretisch kader biedt een overzicht van verschillende wetenschappelijke inzichten betreffende
de concepten die centraal staan in deze masterproef. Allereerst wordt dieper ingegaan op de recente
maatschappelijke evoluties en de bijhorende vaardigheden die hierbij centraal komen te staan.
Vervolgens wordt een omschrijving gegeven van mobile learning, met daarbij een specifieke focus op
de meerwaarde van het gebruik van tablets binnen het onderwijs en de veranderende rol van de
leerkracht hierbij. Daarna wordt de keuze voor een leerlinggerichte benadering van onderwijs
gekaderd, met een focus op onderzoekend leren als specifieke onderwijsmethode. Als laatste komt
de zelfdeterminatietheorie aan bod als een theoretisch model om de motivatie van leerlingen in
kaart te brengen. Tevens wordt het belang van motivatie bij het gebruik van mobiele technologie in
het onderwijs geduid.
2.1 Vaardigheden van de 21e eeuw
De aanwezigheid van technologie in elk aspect van ons leven leidt er onder andere toe dat de
samenleving evolueert naar een kennissamenleving. In deze kennissamenleving worden we
overspoeld door informatie, wordt verwacht dat deze informatie begrepen wordt en moeten
complexere taken uitgevoerd worden. Hierdoor is er nood aan nieuwe competenties, namelijk de
vaardigheden van de 21e eeuw (21st century skills) (Ananiadou & Claro, 2009; Saavedra & Opfer,
2012; Silva, 2009; Voogt & Roblin, 2010). Dit zijn de kennis en vaardigheden die burgers nodig
hebben om te kunnen functioneren in de kennissamenleving.
Binnen wetenschappelijke literatuur is er geen eenduidige definitie beschikbaar van 21st century
skills. Wel werden verschillende modellen ontwikkeld die deze vaardigheden trachten in kaart te
brengen, onder andere Partnership for 21st Century Skills (P21) (Figuur 1). Volgens dit raamwerk kan
een opdeling gemaakt worden tussen drie groepen vaardigheden, namelijk learning and innovation
skills, digital literacies en life and career skills. Tot learning and innovation skills behoren onder
andere kritisch denken, probleemoplossing, creativiteit, innovatie, communicatie en samenwerking.
Digitale geletterdheid bestaat uit informatiegeletterdheid, mediageletterdheid en
technologiegeletterdheid. Componenten die beschouwd kunnen worden als life and career skills ten
slotte, zijn flexibiliteit en aanpassingsvermogen, zelfsturing, sociale en cross-culturele interactie,
productiviteit, verantwoording, leiderschap en verantwoordelijkheid (Chu et al., 2012; Partnership
for 21st Century Skills, 2009).
11
Figuur 1: P21 Framework (Partnership for 21st Century Skills, 2009, p.1)
Daarnaast zijn eveneens andere modellen beschikbaar die deze vaardigheden van de 21e eeuw
beschrijven en categoriseren, zoals En Gauge, Assessment and Teaching of 21st Century Skills (ATCS),
National Educational Technology Standards (NETS/ISTE) of National Assessment of Educational
Progress (NAEP) (Voogt & Roblin, 2010). Gemeenschappelijke vaardigheden die in verschillende
modellen terug te vinden zijn, zijn samenwerking, communicatie, ICT-geletterdheid, sociale en
culturele vaardigheden, burgerschap, creativiteit, kritisch denken en probleemoplossing (Voogt &
Roblin, 2010). Deze vaardigheden kunnen dan ook samengevat worden als denkvaardigheden van
hogere orde, diepere leerresultaten en complexe denk- en communicatievaardigheden (Saavedra &
Opfer, 2012).
Leerlinggerichte vormen van instructie blijken nuttig voor de ontwikkeling van 21st century skills. Van
leerlingen wordt verwacht dat ze meer actieve betrokkenheid vertonen bij hun eigen leerproces. Dit
vereist nieuwe onderwijsmethoden en een verschuiving naar meer verantwoordelijkheid voor de
leerlingen (Voogt & Roblin, 2010). In dit masterproefonderzoek krijgen leerlingen de kans om in duo
samen te werken om tot kennisconstructie te komen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de iPad en
wordt de leerstof op een onderzoeksmatige wijze verworven. Verschillende 21st century skills komen
met andere woorden aan bod tijdens het project. Door de samenwerking met een partner oefenen
leerlingen hun communicatieve en sociale vaardigheden. Door op een onderzoekende manier tewerk
te gaan, worden onder andere kritisch denken en onderzoeksvaardigheden ontwikkeld. Het gebruik
maken van de iPad, van verschillende applicaties en van informatie op het internet draagt bij tot de
ICT-geletterdheid van leerlingen. Dit laatste wordt eveneens bevestigd door Saavedra en Opfer
12
(2012), die ervan uitgaan dat technologie gebruikt kan worden voor het verwerven van 21st century
skills. Zij stellen dat technologie voor leerlingen een hulp kan zijn om de aangeleerde vaardigheden
toe te passen in andere contexten, om te reflecteren op hun eigen denken en om samen te werken
met anderen.
2.2 Mobiel leren
2.2.1 Definiëring
Mobile learning of m-learning wordt gezien als een specifieke vorm van e-learning, dat het leren met
behulp van ICT omvat (Rubens, 2005). Bij mobiel leren wordt gebruik gemaakt van onder andere
laptops, tablet computers, personal digital assistants (PDA) of smartphones. Het mobiele aspect van
zowel het toestel als de lerende wordt hier toegevoegd aan e-learning. Binnen wetenschappelijke
literatuur worden verschillende definities van mobiel leren gehanteerd. Zo omschrijven O’Malley et
al. (2003) mobiel leren als ‘any sort of learning that happens when the learner is not at a fixed,
predetermined location, or learning that happens when the learner takes advantage of the learning
opportunities offered by mobile technologies’ (in Boonen, 2012, p.9). In deze definitie staat het
mobiele aspect en het leren onafhankelijk van tijd en plaats centraal. Sharples, Taylor en Vavoula
(2007) leggen in hun definitie eerder de nadruk op conversaties. Zij definiëren mobiel leren als ‘the
processes of coming to know through conversations across multiple contexts amongst people and
personal interactive technologies’ (Sharples et al., 2007, p.4). Hier staat niet de student of de
technologie centraal, maar de interactie tussen beide, die cruciaal is binnen het leerproces. Het
model dat Koole (2009) ontwierp voor mobiel leren stelt eveneens interactie centraal, namelijk
interactie tussen het toestel, de lerenden en de context.
Aan de toepassing van mobiele technologie zijn echter enkele randvoorwaarden verbonden.
Naismith en Corlett (2006) onderscheiden vijf factoren die essentieel zijn voor succesvol leren met
behulp van mobiele technologie.
1. Toegang tot technologie: Bij projecten rond mobiel leren moet mobiele technologie voorzien
worden voor de leerlingen of kan gebruik gemaakt worden van hun eigen toestellen, zodat
leerlingen er overal en op elk moment over beschikken.
2. Ownership: Leerlingen moeten zelf de technologie bezitten of er gebruik van kunnen maken
alsof ze het bezitten, zodat het schoolse en het persoonlijke leren dichter bij elkaar komen te
staan.
3. Connectiviteit: Bij mobiel leren is toegang tot het internet essentieel voor het verkrijgen van
diverse leerbronnen en om contact en interactie tussen leerlingen te bevorderen.
13
4. Integratie: Succesvol mobiel leren moet niet afzonderlijk aan bod komen, maar moet
geïntegreerd worden in het curriculum en in de ervaringen van leerlingen.
5. Institutionele ondersteuning: Een goede infrastructuur, technische ondersteuning en
professionele ontwikkeling van de leerkracht zijn essentieel om mobiel leren te
implementeren in de klas.
Een belangrijk aandachtspunt bij het gebruik van (mobiele) technologie in het onderwijs, is dat deze
technologie niet het doel is, maar slechts een middel om andere onderwijsmethodes te
ondersteunen en bepaalde leerdoelen te bereiken (Alvarez et al., 2011). Het is bijgevolg van belang
om te onderzoeken op welke manier mobiele technologie een meerwaarde kan bieden aan de
leerprocessen van leerlingen.
2.2.2 Mobiele technologie in het onderwijs
Het gebruik van tablets biedt heel wat mogelijkheden om onderwijs- en leerprocessen te
ondersteunen en kan aldus een meerwaarde betekenen binnen het onderwijs (Alvarez et al., 2011;
Clark & Luckin, 2013; Melhuish & Falloon, 2010; Zhang & Betts, 2012). Allereerst kan de tablet
‘seamless learning’ ondersteunen, waarbij leerlingen eenvoudig kunnen wisselen tussen
verschillende leercontexten en daardoor hun leerproces in eigen handen kunnen nemen (Clark &
Luckin, 2013).
Ten tweede zorgen de universele toegang tot het internet en de verschillende
communicatiemogelijkheden voor verbondenheid, niet enkel tussen mensen, maar ook
verbondenheid met toestellen, netwerken en andere technologieën (Melhuish & Falloon, 2010). Dit
biedt meer mogelijkheden tot samenwerking en communicatie, enerzijds tussen leerlingen onderling
en anderzijds tussen leerkrachten en leerlingen (Clark & Luckin, 2013; Melhuish & Falloon, 2010),
door middel van verschillende communicatievormen (Zhang & Betts, 2012). De verbondenheid kan
tot spontane communicatie of informele samenwerking leiden (Boonen, 2012). Het toepassen van
deze informele interacties binnen onderwijscontexten kan de motivatie van leerlingen verhogen en
de relatie tussen leerlingen en leerkrachten verbeteren (Rau et al., 2006). Het gebruik van tablets in
de klas heeft dus eveneens een motiverend effect op de leerlingen.
Leren met behulp van tablets gebeurt los van plaats en tijd, waardoor de kloof tussen het leren op
school en het leren thuis verkleind kan worden (Clark & Luckin, 2013). Het gebruik van mobiele
technologie zorgt er tevens voor dat het leren in een meer dynamische context plaatsvindt (Clark &
Luckin, 2013). De draagbaarheid van het toestel draagt immers bij tot veranderingen in patronen van
leeractiviteiten (Melhuish & Falloon, 2010).
14
Ten slotte wordt het leren persoonlijker door gebruik van een tablet. Leerlingen kunnen
verschillende leerstijlen kiezen en kennis integreren op basis van verschillende digitale leerbronnen
en applicaties (Boonen, 2012; Melhuish & Falloon, 2010; Zhang & Betts, 2012). Zo kunnen leerlingen
bijvoorbeeld ervoor kiezen om op een visuele of auditieve manier informatie verwerken, met behulp
van beeld- en audiomateriaal. Het leren kan hierdoor aangepast worden aan de interesses en het
niveau van de leerling. Deze differentiatie wordt geacht een positief effect te hebben op de kwaliteit
van het onderwijs (Boonen, 2012).
Verschillende onderzoeken werden reeds uitgevoerd naar de attitudes van leerlingen over het
gebruik van tablet computers in het onderwijs. Courtois et al. (2013) rapporteren positieve attitudes
van leerlingen tegenover tabletgebruik in de klas. Leerlingen vinden dat ze efficiënter kunnen werken
met behulp van tablets, dat de kwaliteit van de lessen stijgt en dat het een hulp biedt voor betere
schoolresultaten. Een andere factor die de positieve attitudes verklaart, is de overtuiging dat het
werken met een tablet leuk is en dat dit de lessen aangenamer maakt. Deze bevindingen werden
bevestigd door Dündar en Akçayir (2014). Uit hun onderzoek bleek eveneens dat leerlingen positieve
attitudes vertonen tegenover deze vorm van technologie. Leerlingen vinden een tablet computer
nuttig en praktisch, het maakt de lessen aangenamer, huiswerk maken is eenvoudiger en er moeten
geen zware boeken meer naar school gebracht worden.
2.2.3 De rol van de leerkracht bij het gebruik van mobiele technologie
Eerder werden bij de definiëring van mobiel leren vijf kritische factoren bij de implementatie van
mobiele technologie in het onderwijs weergegeven (Naismith & Corlett, 2006). Binnen het kader van
dit onderzoek ligt de focus voornamelijk op de laatste factor, namelijk institutionele ondersteuning.
Specifiek bekijken we de rol die de leerkracht speelt bij het gebruik van mobiele technologie. De rol
van de leerkracht verschuift immers meer naar een ‘coach’ in plaats van het traditionele, passieve,
overbrengen van kennis aan de leerlingen (Looi & Song, 2013). Bij het gebruik van ICT worden van
leerkrachten andere vaardigheden en onderwijspraktijken verwacht (Looi & Song, 2013; Montrieux,
Vanderlinde, Courtois, Schellens, & De Marez, 2013; Wheeler, 2001). Wheeler (2001) geeft aan dat
de rol van de leerkracht door de komst van ICT moet veranderen omwille van diverse redenen. Ten
eerste verandert de rol van de leerkracht omdat bepaalde leermiddelen verouderd zijn en bijgevolg
niet meer gebruikt worden. Een tweede reden is dat ICT een aantal vormen van beoordeling
overbodig kan maken. Het volstaat ook niet meer om als leerkracht enkel inhoudelijke kennis over te
brengen. Leerkrachten moeten kritisch denken en informatievaardigheden aanmoedigen en
samenwerking bevorderen. De leerkracht wordt dus meer een organisator en een enabler, die de
leerprocessen bij de leerlingen ondersteunt.
15
Urhahne, Schanze, Bell, Mansfield en Holmes (2010) omschrijven de rol van de leerkracht bij
computer-supported collaborative inquiry learning door middel van vijf principes, gebaseerd op
constructivistische leertheorieën.
Principe Korte omschrijving
Envision the lesson Creëer een beeld van de les, plan en organiseer de opdrachten voor studenten
Enable collaboration Organiseer de klas in kleine groepen of duo’s zodat men van elkaar kan leren
Encourage students Ondersteun de leerlingen en bied begeleiding doorheen de kennisverwerving
Ensure learning Monitor de leerprocessen en ga de leerresultaten na
Evaluate achievement Kies geschikte manieren om zowel het leerproces als de leerresultaten te evalueren
Tabel 1: Vijf principes voor de rol van de leerkracht binnen collaborative inquiry learning
(Urhahne et al., 2010)
Dillenbourg, Järvelä en Fischer (2009) spreken binnen deze context van orchestration, een proces dat
ondersteunende interventies over diverse leeractiviteiten en op verschillende sociale niveaus
coördineert. Hierbij is sprake van zowel een wisselwerking tussen verschillende activiteiten als een
wisselwerking tussen individuele en sociale processen binnen dezelfde activiteit. De leerkracht moet
volgens hen deze orchestration begeleiden. De rol van de leerkracht evolueert dan ook “from the
sage on the stage to the guide on the side” (Dillenbourg et al., 2009, p.14). Deze staat immers niet
louter in voor de kennisoverdracht, maar moet activiteiten organiseren die samenwerking tussen
leerlingen mogelijk maken, verschillende vormen van scaffolding voorzien en zelfregulatie en
motivatie ondersteunen en bevorderen.
Deze veranderende rol van de leerkracht vereist echter bijkomende ondersteuning. Volgens
Melhuish en Falloon (2010) kan niet verwacht worden dat leerkrachten automatisch op een goede
manier gebruik kunnen maken van toestellen zoals de iPad. Opdat mobiele technologie effectief
ingezet zou worden in het onderwijs, is ondersteuning noodzakelijk voor de professionele
ontwikkeling van leerkrachten. Andere vaardigheden en kennis, zowel op pedagogisch als op
technisch vlak, zijn immers vereist voor een effectieve implementatie van tablets binnen
leercontexten (Melhuish & Falloon, 2010). Montrieux en collega’s (2014) stellen bij de implementatie
van tablets in het onderwijs een onderscheid vast tussen instrumentele en innovatieve leerkrachten.
Instrumentele leerkrachten beschouwen de tablet enkel als een toestel met een instrumentele
16
waarde, maar nemen geen andere rol in als leerkracht bij de implementatie van mobiele technologie.
Deze leerkrachten lijken enkel de handboeken te vervangen door een tablet, maar veranderen hun
didactische aanpak nauwelijks. Innovatieve leerkrachten daarentegen passen hun onderwijspraktijk
aan aan de nieuwe mogelijkheden die mobiele technologie biedt. Hun rol als leerkracht verschuift
hierbij naar de rol van een coach. Montrieux et al. (2014) zijn van mening dat de innovatieve aanpak
bij leerkrachten aangemoedigd moet worden en dat hierbij meer aandacht nodig is voor digitale
didactiek en de manier waarop mobiele technologie ingezet kan worden in het onderwijs.
2.3 Learner-centered education
Een verhoogde nadruk op het aanleren van 21st century skills en de opkomst van nieuwe
leermiddelen (zoals tablets) vereisen een aanpassing in de manier van lesgeven en leren. Traditionele
leerkrachtgestuurde modellen, waarbij de kennis overgebracht wordt van de leerkracht naar de
leerlingen, worden steeds meer vervangen door alternatieve vormen van instructie, zoals
leerlinggecentreerd onderwijs (Bonk & Cunningham, 1998). Het leerlinggerichte model van onderwijs
is ontstaan vanuit het constructivisme (Cornelius-White, 2007) en stelt dat leren een natuurlijk
proces is, gekenmerkt door zowel gemeenschappelijke als individuele karakteristieken (Alfassi, 2004).
Gemeenschappelijke kenmerken zorgen voor het ontstaan van een algemeen onderwijsmodel,
terwijl individuele kenmerken de aanpassingen bepalen om tegemoet te komen aan individuele
leernoden. Binnen een leerlinggerichte benadering ligt de nadruk meer op het begeleiden en
ondersteunen van leerlingen bij hun kennisconstructie (Bonk & Cunningham, 1998), in plaats van
louter op kennisoverdracht. Dit model houdt een sterkere focus in op leerlingvariabelen zoals de
noden, vaardigheden en interesses van leerlingen, en leerprocessen die essentieel zijn voor positieve
leerresultaten (Cornelius-White, 2007; Norman & Spohrer, 1996). Leerlinggericht onderwijs moet
dan ook structuur bieden die leerlingen in staat stelt om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor
hun leerproces, zowel op cognitief als metacognitief vlak (Maclellan, 2008).
Het belang van leerlinggericht onderwijs voor het leerproces van leerlingen wordt duidelijk uit
eerdere studies. Uit onderzoek blijkt immers dat het leren verbeterd wordt binnen leercontexten
waar leerlingen ondersteunende relaties ervaren, waar ze een gevoel van ownership en controle over
het leerproces hebben en samen met anderen kunnen leren binnen een veilige leeromgeving
(McCombs & Vakili, 2005). Zowel de leerprestaties als de motivatie kunnen verbeterd worden door
het onderwijs aan te passen aan individuele behoeften van elke leerling (Alfassi, 2004; Cornelius-
White, 2007). Een leerlinggerichte onderwijsbenadering heeft bijgevolg een positieve invloed op het
leerproces van leerlingen. Het gebruik van mobiele technologie kan een leerlinggerichte
leeromgeving ondersteunen door de mogelijkheden tot verbondenheid en dialoog met anderen,
17
doordat de inhoud aangepast kan worden aan de individuele leernoden en doordat leren op elke
plaats en op elk moment kan plaatsvinden omwille van het mobiele aspect (McCombs & Vakili,
2005).
2.3.1 Onderzoekend leren
In de context van dit onderzoek werken de leerlingen binnen een leerlinggerichte
onderwijsbenadering door middel van onderzoekend leren. Onderzoekend leren is volgens het
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2014a) “gericht op constructie van kennis door de
leerling zelf, eerder dan op reproductie van (aangeboden) kennis”. Onderzoekend leren blijkt een
belangrijke rol te spelen binnen het wetenschapsonderwijs (Bell, Urhahne, Schanze, & Ploetzner,
2010; Edelson, Gordin, & Pea, 1999; Krajcik, Blumenfeld, Marx, Bass, Fredrick,s & Soloway, 1998).
Wetenschapsonderwijs houdt immers meer in dan enkel het memoriseren van wetenschappelijke
informatie en vereist een dieper begrip en het kunnen toepassen van wetenschappelijke concepten
(Bell et al., 2010). Onderzoeksactiviteiten maken dat leerlingen beter wetenschappelijke concepten
kunnen verwerven, verduidelijken en toepassen. Onderzoek wordt immers gezien als een actieve
vorm van kennisverwerving en een constructief leerproces, dit tegenover de traditionele, meer
passieve vorm van kennisoverdracht binnen het wetenschapsonderwijs (De Groof, Donche, & Van
Petegem, 2012; Edelson et al., 1999; Raes, Schellens, & De Wever, 2013). Leerlingen moeten volgens
Krajcik et al. (1998) de kans krijgen om zelf tot oplossingen te komen door vragen te stellen, een
onderzoek uit te voeren, informatie te verzamelen, te analyseren en te interpreteren, conclusies te
maken en de bevindingen te rapporteren. Uit de studie van Chang, Sung en Lee (2003) blijkt dat
onderzoekend leren de resultaten van leerlingen op verschillende aspecten verbetert.
De mogelijkheden van technologie bij dit onderzoekend leren krijgen steeds meer aandacht binnen
wetenschappelijk onderzoek. De combinatie van technologie en onderzoekend leren wordt
algemeen omschreven als technology-supported inquiry learning (Edelson, Gordin, & Pea, 1999). Het
gebruik van ICT in combinatie met onderzoekend leren kan bijdragen tot een verbetering van de
motivatie van leerlingen door uitdaging, variatie en keuzemogelijkheden te bieden (Raes et al., 2013).
Onderzoekend leren houdt ook vaak samenwerking in, dit wordt geduid met de term collaborative
inquiry learning (Bell et al., 2010). Argumenten voor samenwerking binnen onderzoekend leren, zijn
ten eerste dat leerlingen elkaar kunnen ondersteunen, hun verworven onderzoeksvaardigheden
kunnen namelijk aanvullend zijn en elkaar compenseren, en ten tweede kunnen de leerlingen
verschillende inhoudelijke voorkennis bezitten (Van Joolingen, De Jong, & Dimitrakopoulou, 2007).
Onderzoekend leren biedt leerlingen de kans om enerzijds inhoudelijke kennis van
wetenschappelijke concepten te verwerven en anderzijds algemene onderzoeksvaardigheden te
18
ontwikkelen (Edelson et al., 1999). Onderzoekend leren kan daarnaast eveneens de interesse van
leerlingen in wetenschap verhogen. Door wetenschap te verbinden met het dagelijks leven en
leerlingen te laten samenwerken in activiteiten die een persoonlijke relevantie hebben, kunnen
leerlingen meer intrinsiek gemotiveerd worden (Raes et al., 2013).
In Vlaanderen is de nadruk op onderzoekend leren eveneens terug te vinden in de eindtermen voor
natuurwetenschappen in het secundair onderwijs (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming,
2014b). Volgende vaardigheden met betrekking tot onderzoekend leren moeten leerlingen
beheersen:
Leerlingen kunnen onder begeleiding de volgende aspecten van de
natuurwetenschappelijke methode gebruiken bij het onderzoek van een
natuurwetenschappelijk probleem:
- een onderzoeksvraag hanteren;
- een hypothese of verwachting formuleren;
- met een aangereikte methode een experiment, een meting of een
terreinwaarneming uitvoeren en daarbij specifiek materiaal correct hanteren;
- onderzoeksresultaten weergeven in woorden, in een tabel of een grafiek;
- uit data, een tabel of een grafiek relaties en waarden afleiden om een besluit te
formuleren (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2014b, p.1).
Binnen dit onderzoek wordt de leerstof daarom op een onderzoeksmatige manier verworven in de
experimentele condities. Hier dienen de leerlingen in het begin van elke les aan de hand van een
inleidend videofragment zelf een onderzoeksvraag op te stellen en een mogelijke hypothese te
formuleren als antwoord op deze vraag om zich te oriënteren op de nieuwe leerstof en hun
voorkennis op te roepen. Door middel van oefeningen verwerven de leerlingen zelfstandig de
leerstof, waarna ze nagaan of hun hypothese correct was en op deze manier meer inzicht krijgen in
de leerstof en hun eigen kennis.
2.4 Motivatie
Binnen het leerproces zijn zowel cognitieve als motivationele variabelen van belang (Rau et al.,
2006). De motivatie van leerlingen blijkt een belangrijk effect te hebben op hun leerresultaten
(Amrai, Motlagh, Zalani, & Parhon, 2011; Christiana, 2009), daarom wordt in dit onderzoek nagegaan
wat de motivatie van de leerlingen is voor wetenschappen. Eén van de meest gebruikte theorieën
wanneer gesproken wordt over motivatie, is de zelfdeterminatietheorie (ZDT) van Deci en Ryan (De
Naeghel et al., 2012; Ryan & Deci, 2000; Vansteenkiste et al., 2009). De ZDT beschouwt motivatie als
19
een multidimensioneel concept, waarbij ook de kwaliteit of het type motivatie van belang is
(Vansteenkiste et al., 2009). Binnen deze theorie wordt niet enkel het traditionele onderscheid
gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie, maar worden verschillende types van
extrinsieke motivatie beschreven (De Naeghel et al., 2012). In de ZDT worden autonome en
gecontroleerde types van motivatie onderscheiden (zie figuur 2) (Deci & Ryan, 2000). Autonome
motivatie bestaat uit twee subcomponenten, namelijk intrinsieke motivatie en geïdentificeerde
regulatie. Intrinsieke motivatie is binnen een leercontext het meest optimaal, daarbij wordt immers
geleerd vanuit het plezier van de studieactiviteit zelf. Een andere vorm van autonome motivatie,
namelijk geïdentificeerde regulatie, is aanwezig wanneer leerlingen de persoonlijke relevantie van
een studieactiviteit inzien. Bij de gecontroleerde motivatie is de motivatie eerder extrinsiek en
afhankelijk van een externe (externe regulatie) of interne (geïntrojecteerde regulatie) verplichting.
Externe regulatie zorgt ervoor dat gedrag toegepast wordt om te voldoen aan externe verwachtingen
of omwille van een beloning. Bij geïntrojecteerde regulatie kan gesproken worden van motivatie
vanuit een interne verplichting. Hier wordt bepaald gedrag gesteld om schuld- of angstgevoelens te
vermijden of gevoelens van trots te verkrijgen. Geïdentificeerde regulatie, geïntrojecteerde regulatie
en externe regulatie zijn drie specifieke vormen van extrinsieke motivatie.
Figuur 2: Schematisch overzicht van de verschillende motivatietypes volgens de ZDT
(Vansteenkiste, Sierens, Soenens, & Lens, 2007)
Volgens Vansteenkiste et al. (2007) moeten leerkrachten trachten de autonome motivatie bij
leerlingen te stimuleren. Autonome motivatie leidt er volgens hen immers meer toe dat leerlingen
20
diepgaand leren en actief en betrokken zijn bij het leerproces, dan gecontroleerde motivatie. Als
leerkracht is het bijgevolg aangewezen om deze autonome motivatie te bevorderen door middel van
een structurerende en autonomieondersteunende houding. Enerzijds is het bieden van structuur als
leerkracht van belang om de leerlingen een houvast te geven en hun leerproces te begeleiden.
Voorbeelden van hoe een leerkracht kan zorgen voor structuur zijn de verwachtingen duidelijk
maken, positieve feedback en vertrouwen geven, een stappenplan opstellen of de leerlingen hulp
bieden door middel van tips (Vansteenkiste et al., 2007). Anderzijds moeten leerlingen eveneens
voldoende autonomie krijgen om hun leerproces te sturen. Hiertoe moet de leerkracht
autonomieondersteunend optreden in de klas. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten door het geven van tijd
aan leerlingen om zelfstandig te werken, het aanbieden van keuzemogelijkheden of het aansluiten bij
de eigen interesses van leerlingen (Vansteenkiste et al., 2007).
Binnen dit onderzoek wordt de motivatie van leerlingen bij het leren met behulp van de iPad in kaart
gebracht. Meer en meer worden ICT en mobiele technologie geïntegreerd in de klas om de motivatie
van leerlingen te verhogen (Rau et al., 2006). Motivatie is essentieel voor de betrokkenheid van
leerlingen bij leeractiviteiten en bepaalt sterk de effectiviteit van dit leerproces. Desondanks is er
weinig aandacht voor de invloed van motivatie bij mobiel leren. Een studie die het effect van
motivatie heeft onderzocht, wijst uit dat de motivatie van leerlingen een belangrijke rol speelt bij het
gebruik van mobiele technologie voor leerdoelen (Ciampa, 2013). De klasomgeving is eveneens
belangrijk voor het bevorderen van de motivatie van leerlingen (Rau et al., 2006). Uit de studie van
Alfassi (2004) blijkt dat een leerlinggerichte omgeving tot betere resultaten en een sterkere
intrinsieke motivatie leidt.
3 Onderzoeksvragen
Hoewel uit deze literatuurstudie het belang van de rol van de leerkracht bij het implementeren van
mobiele technologie in het onderwijs reeds duidelijk werd, is slechts weinig onderzoek uitgevoerd
naar de invloed van deze rol op het leerproces van de leerlingen. Het doel van dit onderzoek is
bijgevolg nagaan wat de impact is van een leerlinggerichte onderwijsmethode bij het gebruik van de
iPad, waarbij de leerlingen op een onderzoeksmatige wijze leren en hierbij in meerdere of mindere
mate begeleid worden door de leerkracht. Hierbij worden specifiek enkele onderzoeksvragen
vooropgesteld, namelijk:
(1) Is er een verschil in de leerresultaten van de leerlingen uit de verschillende condities
na het volgen van de onderzoekslessen?
21
(2) Hebben de verschillende condities een invloed op de motivatie van de participanten
ten opzichte van wetenschappen?
(3) Wat zijn de verschillende percepties van leerlingen over het gebruik van de iPad in
het begeleid onderzoekend leren, het zelfstandig onderzoekend leren en de ‘boek
achter glas’-conditie?
Hierbij wordt telkens nagegaan of het effect afhankelijk is van het geslacht van de leerlingen en van
het leerjaar en de onderwijsvorm waarin ze les volgen.
4 Onderzoeksdesign
4.1 Participanten
Dit onderzoek werd uitgevoerd in de periode februari-maart 2014 in een secundaire school in
Vlaanderen, die als eerste in Vlaanderen de iPad implementeerde in de volledige school. Sinds
september 2012 beschikken alle leerlingen en leerkrachten op deze school over een eigen iPad. Deze
school kan volgens de Diffusion of Innovation Theory van Rogers (2003) beschouwd worden als een
‘innovator’. Twee leerkrachten en negen klassen uit de tweede graad van het secundair onderwijs
namen deel aan het onderzoek. Een bewuste keuze werd gemaakt om dit onderzoek uit te voeren
binnen wetenschappelijke vakken, aangezien uit onderzoek blijkt dat de interesse en motivatie van
Vlaamse jongeren voor wetenschapsonderwijs vrij laag is (Raes, Schellens & De Wever, 2013). Het
onderzoek kaderde binnen de lessen biologie (voor de klassen in het algemeen secundair onderwijs
(ASO)) en natuurwetenschappen (in het technisch secundair onderwijs (TSO)).
Klas Aantal
leerlingen
Conditie Leerkracht
3 ASO 3 Economie 17 1 1
3 Wetenschappen 21 2 1
3 Latijn 16 3 1
4 ASO 4 Economie 18 1 2
4 Wetenschappen 18 2 2
4 Humane Wetenschappen 14 3 2
4 Latijn 8 3 2
4 TSO 4 Handel 17 1 1
4 Handel-Talen 11 2 1
Tabel 2: Overzicht participanten
22
In het derde jaar ASO werd gewerkt rond het thema ‘Klieren’, het vierde jaar ASO behandelde het
thema ‘Interacties tussen organismen van dezelfde soort’ en het vierde jaar TSO werkte rond het
thema ‘Chemische reacties’. Tabel 2 toont een overzicht van de deelnemende klassen en het aantal
participanten. In totaal namen 140 leerlingen uit negen klassen deel aan het onderzoek. Bij het
onderzoek was echter sprake van drop-out, aangezien enkele leerlingen tijdens één van de
onderzoekslessen afwezig was. Bij de analyse van de onderzoeksvragen werd bijgevolg gebruik
gemaakt van de data van 122 leerlingen, die zowel de pretest als de posttest volledig ingevuld
hebben.
4.2 Condities
Om een antwoord te kunnen formuleren op de vooropgestelde onderzoeksvragen, werd binnen het
huidige onderzoek gekozen voor een quasi-experimenteel design, waarbij drie verschillende
condities vergeleken werden. De eerste conditie is het begeleid onderzoekend leren. Hierbij gaan de
leerlingen zelfstandig op een onderzoeksmatige manier aan het werk, maar treedt de leerkracht op
als instructieverantwoordelijke. De instructie verloopt klassikaal, waarna de leerlingen in duo de
leerstof verwerken aan de hand van oefeningen. De tweede conditie omvat het zelfstandig
onderzoekend leren. Hier treedt de leerkracht enkel op als coach en doorlopen de leerlingen
zelfstandig de lesinhoud, zonder klassikale tussenkomst van de leerkracht. In beide experimentele
condities wordt de iPad actief gebruikt als een leermiddel. Activiteiten die de leerlingen hierbij
uitvoeren, zijn bijvoorbeeld het opzoeken van informatie op internet, brainstormen aan de hand van
de app ‘Lino’, filmpjes bekijken, leerstof inoefenen aan de hand van de app ‘Drillster’ of de leerstof
samenvatten in een mindmap met behulp van de app ‘Popplet’. De derde conditie is het ‘boek achter
glas’. Dit is de controleconditie, waarbij de les op een traditionele manier klassikaal gegeven wordt
door de leerkracht en de iPad geen meerwaarde biedt. De iPad wordt binnen deze conditie enkel
gebruikt als een middel om het cursusmateriaal te raadplegen.
4.3 Onderzoeksopzet
Het verloop van het onderzoek is gelijkaardig in de drie condities. Het volledige onderzoek bestaat uit
vier lesuren. De helft van de eerste les wordt in alle klassen besteed aan het invullen van een pretest,
daarna volgen drie lessen met de interventie zelf, gevolgd door een halve les waarin de posttest
afgenomen wordt (zie figuur 3).
De lessen zelf worden telkens op eenzelfde manier opgebouwd. In de twee experimentele condities
doorlopen de leerlingen drie ‘mini-onderzoeken’. Elke les start met een videofragment, waarna de
leerlingen een onderzoeksvraag en hypothese formuleren. Vervolgens wordt de leerstof verwerkt
door middel van oefeningen met behulp van de iPad en verschillende applicaties. In conditie 1 wordt
23
het zelfstandig werken afgewisseld met klassikale momenten waarin de leerstof wordt samengevat.
In conditie 2 gebeurt deze samenvatting aan de hand van instructievideo’s via de app ‘Show me’. Als
conclusie wordt in beide condities door de leerlingen een antwoord geformuleerd op hun eigen
onderzoeksvraag en wordt een korte kennistest over de les ingevuld via ‘Socrative’.
Figuur 3: Schematische weergave onderzoeksopzet
In de controleconditie wordt niet gewerkt vanuit het onderzoekend leren, maar krijgen de leerlingen
op een traditionele, klassikale manier les. Op het einde van elke les wordt eveneens een korte
kennistest ingevuld in de eigen cursus. De inhoud van de lessen in de verschillende condities is
dezelfde voor de verschillende thema’s, om vergelijking mogelijk te maken.
4.4 Dataverzameling
De dataverzameling bij de leerlingen gebeurde op basis van een pretest, een posttest en tussentijdse
kennistesten na elke les. In deze vragenlijsten worden verschillende aspecten gemeten. Tabel 3 biedt
een overzicht van de verschillende elementen die aan bod komen in de pre- en de posttest.
De pre- en posttest starten beide met enkele demografische gegevens, namelijk geslacht,
geboortejaar, leerkracht, studierichting en leerjaar. Vervolgens komt een kennistest aan bod om de
kennisverwerving van leerlingen na te gaan. De kennistest is verschillend voor het derde jaar ASO,
het vierde jaar ASO en het vierde jaar TSO, en bestaat telkens uit vijf vragen, zowel meerkeuze als
open vragen. In de pretest wordt hiermee de aanwezige voorkennis gemeten over het behandelde
24
thema, terwijl de posttest de verworven kennis na het doorlopen van het project meet. Vervolgens
wordt in zowel de pre- als de posttest de motivatie van leerlingen voor biologie of
natuurwetenschappen in kaart gebracht. Dit gebeurt aan de hand van een bestaande vragenlijst
(Vansteenkiste et al., 2009) op basis van de zelfdeterminatietheorie (zie bijlage 3). De verschillende
items bieden een zicht op de motivatie van leerlingen aan de hand van vier schalen, voor externe
regulatie, geïntrojecteerde regulatie, intrinsieke motivatie en geïdentificeerde regulatie. Deze items
zijn gelijk in de pretest en posttest, maar in de posttest dienen de leerlingen hun motivatie tegenover
wetenschappen te rapporteren zoals ze dit tijdens de vier onderzoekslessen ervaren hadden. De
volgende items peilen naar de self-efficacy en de onderzoeksvaardigheden van leerlingen, naar de
didactische inzet van de iPad in de lessen biologie en natuurwetenschappen en naar de structuur die
de leerkracht biedt. Als laatste bevat de posttest nog een deel dat de ervaringen van de leerlingen
evalueert met betrekking tot het onderzoek en de conditie die de leerlingen doorlopen hebben en
hun percepties over de meerwaarde van iPad-gebruik in het algemeen (zie bijlage 4).
Pretest Posttest
1. Demografische gegevens
2. Kennistest
3. Motivatie voor biologie/
natuurwetenschappen
4. Self-efficacy
5. Onderzoeksvaardigheden
6. Didactische inzet iPad
7. Structuur leerkracht (TASCQ)
8. Extra opmerkingen
1. Demografische gegevens
2. Kennistest
3. Motivatie voor biologie/
natuurwetenschappen
4. Onderzoeksvaardigheden
5. Didactische inzet iPad
6. Structuur leerkracht (TASCQ)
7. Ervaringen/evaluatie iPadonderzoek
8. Extra opmerkingen
Tabel 3: Pretest en posttest
5 Resultaten
In dit deel wordt een antwoord geformuleerd op de drie algemene onderzoeksvragen die centraal
staan in deze masterproef. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve (de
scores op de kennistesten en de antwoorden op de vragenlijst) als kwalitatieve (de antwoorden op
de open vragen en extra opmerkingen van de leerlingen) gegevens. De kwantitatieve data werd
geanalyseerd met behulp van het programma SPSS Statistics 22. Alle analyses werden vergeleken
met een significantieniveau van 0.05.
25
5.1 Leerresultaten
Onderzoeksvraag 1: Is er een verschil in de leerresultaten van de leerlingen uit de verschillende
condities na het volgen van de onderzoekslessen?
In dit onderzoek werd bij alle leerlingen zowel tijdens de pre- als posttest een kennistest afgenomen.
Deze kennistest bestond uit een combinatie van open vragen en meerkeuzevragen, die identiek
waren in de pre- en posttest. Het doel van de pretest was om bij de leerlingen te peilen naar hun
inhoudelijke voorkennis over het thema dat behandeld zou worden tijdens de onderzoekslessen. De
posttest werd gebruikt om de kennistoename bij leerlingen na het onderzoek te meten en de punten
op de posttest werden door de leerkrachten gebruikt als punten voor het dagelijks werk van de
leerlingen. De kennistesten werden gecorrigeerd aan de hand van een verbetersleutel, waarna een
score op 15 (voor leerlingen uit 4TSO) of 18 (voor leerlingen uit 3ASO en 4ASO) werd toegekend, die
vervolgens herleid werden naar 100. Bij de analyse van de leerresultaten werd gebruik gemaakt van
deze percenten. Tabel 4 bevat een overzicht van de gemiddelde scores voor kennis op de pre- en
posttest voor de verschillende onderzoekscondities.
Score pretest Score posttest
n M(SD) M(SD)
Leerkrachtgestuurd onderzoekend leren 44 21,31(13,46) 54,82(15,28)
Leerlinggestuurd onderzoekend leren 46 18,77(9,65) 51,11(19,17)
Boek achter glas 32 16,49(14,70) 62,33(19,08)
Totaal 122 19,09(12,57) 55,39(18,24)
Tabel 4: Leerresultaten: Gemiddelde scores op de kennistesten per conditie
Om na te gaan of er een verschil in leerresultaten bij de posttestmeting is tussen de leerlingen uit de
verschillende condities, werd een ANCOVA uitgevoerd met de score op de posttest als afhankelijke
variabele, de onderzoeksconditie als onafhankelijke variabele en de scores op de pretest als
covariabele. Verder werd in dit model gecontroleerd voor geslacht, leerjaar (3e en 4e jaar),
onderwijsvorm (ASO of TSO) en voorkennis (laagpresteerders versus hoogpresteerders op basis van
de scores van het kerstexamen). Om te bepalen welke predictoren in het onderzoeksmodel
opgenomen moeten worden, werd gebruik gemaakt van achterwaartse selectie, waarbij alle
predictoren (score pretest, conditie, geslacht, leerjaar, onderwijsvorm en voorkennis) en mogelijke
interacties aan het model werden toegevoegd en vervolgens telkens de predictor met de hoogste p-
waarde opnieuw verwijderd werd. Een model met als predictoren de score op de pretest, conditie,
geslacht, leerjaar en een interactie-effect tussen conditie en onderwijsvorm werd uiteindelijk
behouden. De overige predictoren hadden geen significant effect op de uitkomstvariabele.
26
De resultaten van de analyse tonen een significant effect aan van de onderzoeksconditie op de score
op de posttest, wanneer gecontroleerd wordt voor de score op de pretest, geslacht, leerjaar en
onderwijsvorm (F(2,112)=12.130; p<0.001). Om dit hoofdeffect te onderzoeken, werd gebruik
gemaakt van de Bonferroni test. Wanneer specifiek gekeken wordt op welke manier dit significante
verschil geïnterpreteerd kan worden, stellen we een significant verschil vast tussen de score op de
posttest in conditie 2 (= leerlinggestuurd onderzoekend leren) en conditie 3 (= boek achter glas)
(mean difference = 14.507; p<0.001) en tussen conditie 1 (leerkrachtgestuurd onderzoekend leren)
en conditie 2 (mean difference = 10.135; p=0.013). Het verschil tussen conditie 1 (=
leerkrachtgestuurd onderzoekend leren) en conditie 3 is onvoldoende groot en is bijgevolg niet
significant (mean difference = 4.373; p=0.653). Dit betekent dat zowel leerlingen die les kregen
volgens het leerkrachtgestuurd onderzoekend leren als leerlingen in de ‘boek achter glas’-conditie
gemiddeld genomen significant hoger scoren dan leerlingen die werkten volgens het leerlinggestuurd
onderzoekend leren.
De score op de pretest heeft eveneens een significante invloed op de score op de posttest
(F(1,112)=13.256; p<0.001). Deze vaststelling komt overeen met wat verwacht werd, aangezien de
score op de pretest een indicatie geeft van de inhoudelijke voorkennis van de leerlingen over het
thema en de score op de posttest bijgevolg afhankelijk is van de voorkennis. Hierdoor kan in het
onderzoeksmodel gecontroleerd worden voor verschillen tussen individuele leerlingen.
Overige significante effecten op de score op de kennistest kunnen vastgesteld worden bij geslacht
(F(1,112)=5.830; p=0.017), leerjaar (F(1,112)=27.308; p<0.001) en een interactie tussen conditie en
onderwijsvorm (F(2,112)=5.966; p=0.003). Figuur 4 toont de gemiddelde scores voor de posttest, na
controle voor de pretestscores, voor jongens en meisjes in de drie onderzoekscondities. Hieruit blijkt
dat meisjes (M=58.760) significant hoger scoren dan jongens (M=51.874), ongeacht de wijze waarop
ze tijdens het onderzoek onderwezen werden (mean difference = 6.886; p=0.011).
Ook het leerjaar heeft een significant effect op de leerresultaten van de leerlingen. Dit effect van
leerjaar op de gemiddelde posttestscore wordt in figuur 5 voorgesteld voor elke onderzoeksconditie.
Hieruit blijkt dat leerlingen in het vierde jaar secundair onderwijs (M=47.476) gemiddeld significant
lager scoren dan leerlingen in het derde jaar secundair onderwijs (M=63.159) (mean difference =
15.683; p<0.001). Deze tendens is gelijk voor beide experimentele condities alsook voor de
controleconditie.
27
Figuur 4: Effect van geslacht en onderzoeksconditie op de leerresultaten van leerlingen
Figuur 5: Effect van leerjaar en onderzoeksconditie op de leerresultaten van leerlingen
Wat de onderwijsvorm van de leerlingen betreft, kon geen vergelijkende analyse gemaakt worden
voor de ‘boek achter glas’-conditie, aangezien hier enkel klassen uit ASO-richtingen aan deelnamen.
Wel kunnen de twee onderwijsvormen in de twee experimentele condities vergeleken worden aan
de hand van de gemiddelde posttestscores (figuur 6). Leerlingen in een TSO-richting hebben meer
baat bij begeleid onderzoekend leren (M=62.814), waarbij de leerkracht meer sturing geeft aan het
leerproces en de leerlingen ondersteunt bij het zelfstandig werken, dan bij zelfstandig onderzoekend
28
leren (M=42.976). Voor leerlingen in een ASO-richting blijkt de keuze voor een eerder
leerkrachtgestuurde (M=54.179) dan wel leerlinggestuurde (M=53.748) onderwijsbenadering geen
invloed te hebben op de leerresultaten.
Figuur 6: Effect van een interactie tussen onderwijsvorm en conditie op de leerresultaten van leerlingen
Op basis van deze resultaten kunnen we concluderen dat de rol van de leerkracht een invloed heeft
op de leerresultaten van leerlingen. Wanneer leerlingen les krijgen volgens het leerlinggestuurd
onderzoekend leren, met andere woorden wanneer leerlingen volledig zelfstandig de leerstof
verwerken en hierbij geen klassikale begeleiding krijgen van de leerkracht, blijken zij lagere
leerresultaten te behalen. Er is geen significant verschil in leerresultaten tussen leerlingen in de
conditie van het begeleid onderzoekend leren en in de ‘boek achter glas’-conditie. Geslacht en
leerjaar hebben een invloed op de leerresultaten van de leerlingen. Jongens scoren algemeen lager
dan meisjes in de verschillende condities en leerlingen in het derde jaar behalen hogere resultaten
dan leerlingen in het vierde jaar. Wat de onderwijsvorm betreft, blijkt dat leerlingen uit een TSO-
richting voordeel halen uit het begeleid onderzoekend leren, terwijl de leerwinst voor leerlingen uit
een ASO-richting weinig verschilt tussen het begeleid of het zelfstandig onderzoekend leren.
5.2 Motivatie
Onderzoeksvraag 2: Hebben de verschillende condities een invloed op de motivatie van de
participanten ten opzichte van wetenschappen?
In dit onderzoek werd de motivatie van leerlingen ten opzichte van wetenschappen gemeten aan de
hand van 16 stellingen, die peilden naar de verschillende soorten motivatie. De motivatie werd op
twee momenten gemeten, namelijk voor het begin van het onderzoek en na de laatste
29
onderzoeksles, om een mogelijke evolutie in de motivatie van leerlingen onder invloed van de
specifieke onderzoeksconditie te kunnen nagaan. Tabel 5 biedt een overzicht van de gemiddelde
scores per motivatieschaal en per conditie voor zowel de pre- als de posttestmeting. Alvorens deze
items uit de vragenlijst gebruikt werden om een score voor motivatie van de leerlingen te berekenen,
werd de interne consistentie van de verschillende schalen nagegaan. Hiertoe werd voor elke schaal
de Cronbach’s alpha berekend (zie tabel 5). De Cronbach’s alpha’s voor de verschillende schalen
variëren tussen 0.794 en 0.923, wat wijst op een voldoende hoge betrouwbaarheid van elke
subschaal.
Tabel 5 toont aan dat de autonome motivatie van de leerlingen algemeen gezien hoger is dan de
gecontroleerde motivatie. Zowel de scores voor intrinsieke motivatie als geïdentificeerde regulatie
zijn voor leerlingen in de drie onderzoekscondities telkens hoger dan de scores voor externe
regulatie en geïntrojecteerde regulatie. Hieruit blijkt dat leerlingen gemiddeld minder leren vanuit
een gevoel van externe of interne verplichting, maar dat hun motivatie voor wetenschappen
autonoom gestuurd wordt, vanuit het plezier om de activiteit zelf of omdat ze de activiteit als zinvol
ervaren.
Conditie 1 Conditie 2 Conditie 3
Cronbach’s M(SD) M(SD) M(SD)
Gecontroleerde motivatie Pre 0.811 2,52(0,12) 2,40(0,09) 2,31(0,11) Post 0.851 2,69(0,12) 2,46(0,09) 2,55(0,13)
Externe regulatie Pre 0.819 2,64(0,13) 2,26(0,11) 2,35(0,15) Post 0.784 2,84(0,12) 2,44(0,11) 2,71(0,16)
Geïntrojecteerde regulatie Pre 0.794 2,40(0,13) 2,54(0,12) 2,27(0,13) Post 0.851 2,55(0,13) 2,47(0,12) 2,39(0,13)
Autonome motivatie Pre 0.920 2,99(0,10) 3,33(0,13) 3,12(0,16) Post 0.923 2,94(0,09) 3,16(0,13) 3,29(0,14)
Intrinsieke motivatie Pre 0.908 2,97(0,13) 3,28(0,16) 3,10(0,18) Post 0.914 2,93(0,11) 3,14(0,14) 3,27(0,17)
Geïdentificeerde regulatie Pre 0.828 3,02(0,09) 3,38(0,11) 3,14(0,16) Post 0.828 2,95(0,10) 3,17(0,12) 3,30(0,13)
Totaal Pre 0.818 2,76(0,08) 2,87(0,09) 2,71(0,08) Post 0.835 2,82(0,09) 2,81(0,08) 2,92(0,08)
Tabel 5: Motivatieschalen: Betrouwbaarheid en gemiddelde scores per conditie
Om te analyseren of de specifieke onderzoeksconditie tot een verandering in motivatiepatroon bij
leerlingen zou leiden, werd vervolgens voor elke schaal een ANCOVA uitgevoerd, met de
30
motivatiescore op de posttest als afhankelijke variabele en de score op de pretest, conditie, geslacht
en leerjaar als onafhankelijke variabelen. De resultaten van deze analyses kunnen geraadpleegd
worden in tabel 6 en tonen het effect van conditie op de verschillende vormen van motivatie bij
leerlingen.
Conditie
Toetsgrootheid p-waarde Besluit
Gecontroleerde motivatie F(2,117)=1.400 0.251 Niet significant
Externe regulatie F(2,117)=1.419 0.246 Niet significant
Geïntrojecteerde regulatie F(2,117)=0.985 0.377 Niet significant
Autonome motivatie F(2,117)=1.565 0.213 Niet significant
Intrinsieke motivatie F(2,117)=1.097 0.337 Niet significant
Geïdentificeerde regulatie F(2,117)=1.471 0.234 Niet significant
Totale motivatie F(2,117)=2.380 0.097 Marginaal significant
Tabel 6: Resultaten motivatieschalen
Voor geen enkele subschaal van motivatie werd een significant effect gevonden wat de
onderzoeksconditie van de leerlingen betreft. Er kan met andere woorden besloten worden dat de
manier waarop de leerlingen les kregen tijdens het onderzoek geen invloed heeft op hun motivatie
voor wetenschappen en wetenschapsonderwijs.
Leerjaar Geslacht
Toetsgrootheid p-waarde Toetsgrootheid p-waarde
Gecontroleerde motivatie - - - -
Externe regulatie - - - -
Geïntrojecteerde regulatie - - - -
Autonome motivatie F(1,117)=7.677 0.007 F(1,117)=3.425 0.067
Intrinsieke motivatie F(1,117)=5.509 0.021 F(1,117)=2.914 0.090
Geïdentificeerde regulatie F(1,117)=8.602 0.004 - -
Totale motivatie F(1,117)=5.286 0.023 F(1,117)=6.425 0.013
Tabel 7: Significante effecten van geslacht en leerjaar op motivatie
Wel werden in dezelfde analyses enkele significante effecten gevonden van leerjaar en geslacht op
de motivatie van leerlingen (zie tabel 7). Het studiejaar van leerlingen heeft een significant effect op
hun motivatie in het algemeen, hun autonome motivatie, intrinsieke motivatie en geïdentificeerde
regulatie. Het effect verloopt bij alle motivatievormen in dezelfde richting, namelijk een hogere score
voor motivatie bij leerlingen in het derde jaar secundair onderwijs ten opzichte van leerlingen in het
31
vierde jaar. Wat geslacht betreft stellen we een significant effect vast op de algemene motivatie en
een marginaal significant effect op de autonome en intrinsieke motivatie. In dit geval is de
gemiddelde motivatiescore bij jongens telkens lager dan bij meisjes.
Ondanks het feit dat de verschillende onderzoekscondities geen significant effect blijken te hebben
op de motivatie van de leerlingen, kan de vraag gesteld worden of er een relatie is tussen de
motivatie voor wetenschappen en de leerresultaten van leerlingen. Met behulp van correlatie werd
getoetst of er een significant verband bestaat tussen de kennisscore op de posttest enerzijds en de
autonome en gecontroleerde motivatie anderzijds. Tabel 8 toont de correlatiecoëfficiënten voor de
verschillende variabelen. Uit de analyse blijkt dat er een significant verband bestaat tussen de
resultaten op de posttest en de autonome motivatie (r=0.235; p=0.008). Er is met andere woorden
een zwak positief verband tussen de autonome motivatie van leerlingen en hun leerresultaten. Hoe
meer leerlingen autonoom gemotiveerd zijn voor wetenschappen, hoe hoger hun leerresultaten zijn.
Score posttest Gecontroleerde
motivatie
Autonome
motivatie
Score posttest Pearson Correlation 1 -,134 ,235** Sig. (2-tailed) ,131 ,008 N 128 128 128
Gecontroleerde motivatie
Pearson Correlation -,134 1 ,020 Sig. (2-tailed) ,131 ,821 N 128 129 129
Autonome motivatie
Pearson Correlation ,235** ,020 1 Sig. (2-tailed) ,008 ,821 N 128 129 129
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
Tabel 8: Correlatie tussen leerresultaten en motivatie van leerlingen
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de autonome motivatie van leerlingen bevorderd kan
worden door de mate van structuur die geboden wordt door de leerkracht. De structuur van de
leerkracht werd in dit onderzoek gemeten aan de hand van tien items (zie bijlage 5) in twee
subschalen, namelijk help/support en adjustment/monitoring.
Deze analyse toont een significant verband tussen help/support en autonome motivatie (r=0.468;
p<0.001) en tussen adjustment/monitoring en autonome motivatie (r=0.345; p<0.001). Er is geen
verband tussen gecontroleerde motivatie en de schalen voor de gepercipieerde structuur van de
leerkracht. Dit bevestigt de hypothese dat er een positief verband is tussen de autonome motivatie
32
van leerlingen en de structuur die de leerkracht biedt. Hoe meer structuur en ondersteuning de
leerlingen ervaren bij de leerkracht, hoe hoger hun autonome motivatie voor wetenschappen.
Gecontroleerde
motivatie
Autonome
motivatie
Help/
support
Adjustment/
monitoring
Gecontroleerde motivatie
Pearson Correlation 1 ,020 -,081 -,114 Sig. (2-tailed) ,821 ,364 ,197 N 129 129 129 129
Autonome motivatie
Pearson Correlation ,020 1 ,468** ,345** Sig. (2-tailed) ,821 ,000 ,000 N 129 129 129 129
Help/support Pearson Correlation -,081 ,468** 1 ,798** Sig. (2-tailed) ,364 ,000 ,000 N 129 129 129 129
Adjustment/ monitoring
Pearson Correlation -,114 ,345** ,798** 1 Sig. (2-tailed) ,197 ,000 ,000 N 129 129 129 129
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
Tabel 9: Correlatie tussen motivatie van leerlingen en gepercipieerde structuur van de leerkracht
5.3 Percepties over iPad-gebruik en evaluatie van het onderzoek
Onderzoeksvraag 3: Wat zijn de verschillende percepties van leerlingen over het gebruik van de iPad
in het begeleid onderzoekend leren, het zelfstandig onderzoekend leren en de ‘boek achter glas’-
conditie?
Bij de leerlingen werd aan het einde van de posttest gepeild naar hun mening over de
onderzoekscondities en de specifieke onderwijsmethode met behulp van de iPad. Deze evaluatie
gebeurde zowel kwantitatief, aan de hand van verschillende stellingen die de leerlingen
beantwoordden op een 5-punten Likertschaal, als kwalitatief, aan de hand van twee open vragen,
met name:
1. Ervaar je een verschil met vroegere lessen? Waarom wel/niet?
2. Zou je in het vervolg op deze manier les willen hebben? Waarom wel/niet?
De antwoorden van de leerlingen op deze vragen bieden heel wat informatie over zowel positieve als
negatieve aspecten van de twee experimentele condities en de controleconditie, vanuit de
ervaringen van de leerlingen zelf. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van zowel de kwalitatieve
als de kwantitatieve evaluatie van de leerlingen.
33
5.3.1 Kwantitatieve analyse
Voor de kwantitatieve analyse van de antwoorden van de leerlingen werden verschillende schalen
geconstrueerd. Een eerste schaal peilde naar de evaluatie door studenten van de onderwijsmethode
in de doorlopen onderzoeksconditie. Een schaal geconstrueerd om een gemiddelde evaluatiescore te
berekenen van de elf items. Hiertoe werd het zesde item, namelijk ‘Ik heb liever les zoals vroeger
(voor de pretest) met de iPad’, hergecodeerd. Vervolgens werd de interne consistentie nagegaan,
met als resultaat Cronbach’s = 0.901. Na verwijdering van de stelling ‘Ik heb liever les zoals vroeger
(voor de pretest) met de iPad’ was de betrouwbaarheid van de schaal nog groter, namelijk = 0.924.
Met behulp van ANOVA werd vervolgens de gemiddelde score voor evaluatie vergeleken over de
verschillende onderzoekscondities.
Deze analyse toont geen significant effect van conditie op de evaluatie van de onderzoekslessen
(F(2,125)=1.405; p=0.249). Dit wil zeggen dat er geen verschil is in de gemiddelde score voor de
evaluatie van de eigen onderzoeksconditie voor begeleid onderzoekend leren (M=2.98), zelfstandig
onderzoekend leren (M=2.83) en boek achter glas (M=3.06). Wel blijkt leerjaar een significant effect
te hebben op de evaluatiescore (F(1,125)=19.694; p<0.001). Leerlingen uit het derde jaar (M=3.27)
geven algemeen een iets hogere score aan de doorlopen onderzoeksconditie dan leerlingen uit het
vierde jaar (M=2.72).
Vervolgens peilden twee schalen met telkens drie items naar de voorkeur van leerlingen voor
onderzoekend leren of boek achter glas als onderwijsaanpak. Om na te gaan of de conditie een effect
heeft op de voorkeur van leerlingen voor één van beide onderwijsvormen, werd een MANOVA
uitgevoerd, met de score voor beide schalen als afhankelijke variabelen en conditie, geslacht en
onderwijsvorm als onafhankelijke variabelen. Uit deze analyse bleek een significant effect van
conditie (Wilks’ Lambda=0.913; F(4, 242)=2.802; p=0.027) op de set van afhankelijke variabelen.
Evenzo bleek een significant effect van geslacht (Wilks’ Lambda=0.930; F(2,121)=4.546; p=0.012),
leerjaar (Wilks’ Lambda=0.898; F(2,121)=6.907; p=0.001) en een interactie tussen conditie en
onderwijsvorm (Wilks’ Lambda=0.840; F(4,242)=5.496; p<0.001). De resultaten van een verdere
analyse van deze significante effecten bevindt zich in tabel 10.
Allereerst bestaat een significant effect van conditie op de voorkeur voor onderzoekend leren, met
name een lagere score voor leerlingen in het zelfstandig onderzoekend leren (M=2.92) tegenover
leerlingen in de ‘boek achter glas’-conditie (M=3.48). Wat geslacht betreft stellen we vast dat de
voorkeur voor boek achter glas significant lager scoort bij jongens (M=3.19) vergeleken met meisjes
(M=3.42). Met betrekking tot leerjaar geven leerlingen in het derde jaar een hogere score voor zowel
34
onderzoekend leren (M=3.40) als boek achterglas (M=3.41) dan leerlingen in het vierde jaar
(onderzoekend leren: M=3.02; boek achter glas: M=3.23).
Voorkeur Toetsgrootheid p-waarde Besluit
Conditie Onderzoekend leren F(2,122)=4.377 0.015 Significant
Boek achter glas F(2,122)=0.966 0.384 Niet significant
Geslacht Onderzoekend leren F(1,122)=1.450 0.231 Niet significant
Boek achter glas F(1,122)=6.809 0.010 Significant
Leerjaar Onderzoekend leren F(1,122)=7.505 0.007 Significant
Boek achter glas F(1,122)=8.128 0.005 Significant Conditie * onderwijsvorm
Onderzoekend leren F(2,122)=0.046 0.955 Niet significant
Boek achter glas F(2,122)=11.399 <0.001 Significant
Tabel 10: Significante effecten van conditie, geslacht, leerjaar en onderwijsvorm op de voorkeur voor
onderzoekend leren en de voorkeur voor boek achter glas
Verder werd eveneens de meerwaarde van de iPad in het onderwijs bevraagd bij de leerlingen aan
de hand van vier stellingen. Het effect van conditie, geslacht, leerjaar en onderwijsvorm op de
percepties over de meerwaarde van de iPad werden eveneens nagegaan door middel van ANOVA.
Uit deze analyse bleek dat er geen significant verschil is tussen de onderzoekscondities wat betreft
de meerwaarde van de iPad in het algemeen (F(2,124)=0.030; p=0.970). De onderwijsmethode
tijdens het onderzoek heeft met andere woorden de algemene perceptie van de leerlingen over de
meerwaarde van iPadgebruik in het onderwijs niet beïnvloed. Wel werd een significant verschil
vastgesteld voor leerjaar (F(1,124)=25.838; p<0.001) en onderwijsvorm (F(1,124)=9.212; p=0.003).
Hieruit blijkt dat leerlingen uit het derde jaar (M=3.96) een hogere score geven voor de meerwaarde
van de iPad dan leerlingen uit het vierde jaar (M=3.32). Leerlingen in een ASO-richting (M=3.54)
achten deze meerwaarde lager dan leerlingen in een TSO-richting (M=3.77).
5.3.2 Kwalitatieve analyse
5.3.2.1 Leerkrachtgestuurd onderzoekend leren
Leerlingen die de onderzoekslessen volgden volgens het principe van leerkrachtgestuurd
onderzoekend leren, hebben uiteenlopende meningen over hun ervaringen tijdens het project. De
meerderheid haalde bij de open vragen positieve aspecten aan van het leerkrachtgestuurd
onderzoekend leren. Wat hierbij het meest genoemd werd, is het feit dat leerlingen zelf actief aan de
slag gingen bij het opzoeken van leerstof (al dan niet via het internet) of het geven van antwoorden
en dat ze hierbij met klasgenoten konden samenwerken. Enkelen gaven aan dat ze hierdoor meer
bijleren en de inhoud van de les beter begrijpen dan indien ze enkel klassikaal les zouden krijgen. Een
35
voorbeeld dat een leerling hierbij gaf, zijn ‘de filmpjes waardoor de lesonderwerpen simpeler maar
beter uitgelegd worden’. Andere leerlingen zijn van mening dat de actieve participatie met behulp
van de iPad ervoor zorgt dat ze langer aandachtig blijven in de les. Naast het feit dat het actief
werken met de iPad volgens deze leerlingen bijdraagt tot een betere verwerking van de leerstof, is
deze manier van werken volgens sommige leerlingen ook gewoon leuker. Voorbeelden hiervan zijn
het bekijken van filmpjes of het werken met oefenwebsites en bepaalde applicaties. Enkele
leerlingen geven in hun antwoord tevens aan dat hun motivatie hierdoor verhoogd wordt.
Aan de andere kant zijn er eveneens een groot aantal leerlingen die niet eenduidig positief zijn over
het leerkrachtgestuurd onderzoekend leren. Negatieve opmerkingen van leerlingen hadden in eerste
instantie voornamelijk te maken met het onvoldoende begrijpen van de inhoud. Zo waren een aantal
leerlingen van mening dat de leerstof soms onvoldoende goed uitgelegd werd, zij zouden liever
hebben dat de leerkracht meer uitleg geeft of dat tijdens de les meer klassikaal verbeterd wordt,
zodat ze zeker de juiste antwoorden weten. Sommige leerlingen ervaren de onderzoekslessen als
verwarrend en moeilijk. Het formuleren van onderzoeksvragen en hypothesen als inleiding op een les
is nieuw voor de leerlingen en sommigen hebben hier moeite mee. Verder vonden de leerlingen de
vier lessen eveneens chaotisch. Ze geven aan dat ze de cursus onduidelijker en meer wanordelijk
vonden dan vroeger en dat niet alle vragen duidelijk beantwoord werden tijdens de les. Daarnaast is
het te snelle tempo van de les een negatief aspect voor de leerlingen: de lessen verliepen volgens
hen gestrest, ze hebben te weinig tijd voor het maken van de oefeningen of het te veel wisselen
tussen applicaties maakt het voor hen onduidelijk.
In de antwoorden van de leerlingen zijn eveneens tegengestelde uitspraken zichtbaar. Waar de ene
leerling van mening is dat het gebruik van de iPad ervoor zorgt dat je langer aandachtig blijft in de
les, geeft de andere leerling echter aan meer afgeleid te zijn door het werken met de iPad en het
zelfstandig werken. Ook wat de samenwerking betreft hebben leerlingen diverse meningen. Voor de
ene leerling werkt de samenwerking met klasgenoten motiverend, terwijl een andere leerling van
mening is dat je met een iPad beter individueel kan werken.
5.3.2.2 Leerlinggestuurd onderzoekend leren
De antwoorden van leerlingen in de conditie van het leerlinggestuurd onderzoekend leren zijn
eveneens uiteenlopend. In dit geval heeft de meerderheid van de leerlingen echter negatieve
bedenkingen bij deze onderwijsmethode. Een groot aantal leerlingen geeft aan dat ze eerder de
voorkeur hebben voor uitleg van een leerkracht dan dat ze zelf alles moeten opzoeken. Hierdoor
krijgen ze meer verduidelijking, want bij deze onderzoeksconditie hadden leerlingen vaak het gevoel
dat ze niet altijd de nodige informatie en uitleg kregen. Anderen vinden de lessen ook moeilijker om
36
te leren en minder overzichtelijk. Een andere opmerking die vaak gemaakt werd door de leerlingen,
is dat ze onvoldoende feedback kregen op hun eigen antwoorden. Hierdoor wisten ze niet wanneer
ze een fout gemaakt hadden tijdens het zelfstandig werken en konden ze de leerstof verkeerd
geleerd hebben. Dit had te maken met het feit dat de leerlingen pas na de les toegang kregen tot een
verbetersleutel, maar hierdoor mogelijke foute antwoorden reeds verkeerd gememoriseerd konden
hebben gedurende de les en bij het maken van de tussentijdse testjes. Verder geven sommigen aan
dat ze zelfstandig werken en alles moeten opzoeken moeilijker vinden, dat ze hierdoor meer afgeleid
zijn of dat ze deze manier van les krijgen niet leuk vinden of saai.
Aan de andere kant zijn er ook leerlingen die positieve ervaringen hadden met deze
onderwijsmethode. Zij geven aan dat ze meer leren en langer onthouden door zelf informatie op te
zoeken en actief bezig te zijn met de leerstof, bijvoorbeeld door het zelfstandig maken van een
filmpje als samenvatting van de leerstof of door het inoefenen met behulp van Drillster. Volgende
uitspraak van een leerling bevestigt dit: ‘Door zelf te onderzoeken begrijp ik het beter. Het is wel een
verschil. Het is veel leuker in de plaats van heel de tijd theorie en oefeningen’. Bepaalde leerlingen
vinden het leuker om zelfstandig te werken en actiever te zijn in de les. Het samenwerken in duo
zorgt er volgens sommigen eveneens voor dat je meer met de klasgenoten in contact komt. Een
leerling gaf aan dat door deze manier van werken het eenvoudig is om informatie op te zoeken en uit
te wisselen. De testjes op het einde van elke les zorgen er volgens een andere leerling voor dat je kan
nagaan of je de leerstof begrijpt. Een aantal leerlingen geven aan dat een tussenweg voor hen
optimaal zou zijn, zodat het zelfstandig werken gecombineerd wordt met het onderwezen worden
door een leerkracht. Zij zouden liever niet altijd op deze manier werken, maar meer variatie in de
lessen hebben, zoals deze leerling ook aangeeft: ‘Ik zou bijvoorbeeld de eerste drie kwartier zoals het
bundeltje werken. Maar dan dat achteraf alles nog eens in grote lijnen duidelijk wordt uitgelegd door
de juf’. Dit sluit aan bij de conditie van het begeleid onderzoekend leren, waarbij de leerlingen
zelfstandig de leerstof verwerken, maar de leerkracht het leerproces begeleidt door instructies te
geven bij de opdrachten of door nadien klassikaal de leerinhoud samen te vatten.
5.3.2.3 Boek achter glas
De vraag of ze een verschil ervaren met vroegere lessen werd door bijna alle leerlingen negatief
beantwoord. Dit sluit aan bij de opzet van dit onderzoek, aangezien de conditie ‘boek achter glas’ in
het huidige onderzoek als controleconditie beschouwd wordt. Daarnaast bevestigt dit echter
eveneens de probleemstelling van dit onderzoek, namelijk dat bij sommige leerkrachten de
implementatie van de iPad binnen onderwijs onvoldoende effectief is waardoor het gebruik van de
iPad weinig meerwaarde biedt in het leerproces. In dit geval blijft de functie van de iPad vaak beperkt
tot enkel een medium om leermateriaal digitaal te kunnen aanbieden en raadplegen. Dit wordt
37
bevestigd door een leerling, die als opmerking het volgende aangeeft: ‘Sommige leerkrachten nemen
de tijd niet om hun lessen bij te werken nu ze een iPad kunnen gebruiken, ze houden dezelfde lessen
ook al hebben ze een creatief middel om de lessen te verbeteren’. Volgens deze leerling zijn er met
andere woorden veel meer mogelijkheden bij het gebruik van de iPad opdat dit een meerwaarde zou
hebben in het onderwijs aan de leerlingen. Een andere leerling antwoordt als volgt: ‘We gebruiken
constant onze iPad, waardoor er inderdaad meer mogelijkheden zijn. Maar als deze mogelijkheden
niet worden gebruikt is de iPad natuurlijk nutteloos. Dit bevestigt nogmaals het belang van onderzoek
naar effectieve implementatiemogelijkheden van (mobiele) technologie in het onderwijs.
Verder werden door een aantal leerlingen eveneens een aantal opinies gegeven over iPad-gebruik in
het algemeen. Uit deze opinies blijkt echter dat de opvattingen over het gebruik van iPads variëren
afhankelijk van specifieke leerlingkenmerken. Zo geven enkele leerlingen aan dat ze liever uit gewone
boeken leren en dat ze leren met behulp van een iPad moeilijker vinden, terwijl andere leerlingen de
voordelen van het gebruik van een iPad tegenover gewone boeken aanhalen. Zij geven aan dat ze
netter werken, alles sneller terugvinden en actiever meewerken in de lessen met iPad en dat het
leuker en minder zwaar is voor de rug.
6 Discussie
Voor deze masterproef werd door middel van quasi-experimenteel onderzoek nagegaan wat de
invloed is van de rol van de leerkracht op de leerresultaten en motivatie van leerlingen bij het
gebruik van mobiele technologie in het onderwijs en werden de percepties van leerlingen omtrent
het gebruik van de iPad en de verschillende onderzoekscondities in kaart gebracht.
6.1 Onderzoeksvraag 1: Leerresultaten
Een eerste onderzoeksvraag die in deze studie onderzocht werd, is of er een verschil in leerresultaten
bij de leerlingen uit de verschillende condities zichtbaar is na het volgen van de onderzoekslessen. De
resultaten toonden aan dat leerlingen in de conditie van het leerkrachtgestuurd onderzoekend leren
en in de ‘boek achter glas’-conditie significant hoger scoren op de kennistest in de posttest dan
leerlingen die les volgden aan de hand van het leerlinggestuurd onderzoekend leren. Dit toont aan
dat de leerkracht van groot belang is als coach in het leerproces van de leerlingen. In de conditie van
het leerlinggestuurd onderzoekend leren missen de leerlingen voornamelijk de sturing en coaching
van de leerkracht, zoals blijkt uit de resultaten van de derde onderzoeksvraag. Dit kan een reden zijn
waarom leerlingen ook lager scoren op de kennistest en de leerstof minder diepgaand verworven
hebben. Leerlingen volledig zelfstandig laten werken met behulp van de iPad, zonder enige klassikale
sturing door de leerkracht heeft dus geen positieve invloed op de leerprestaties van de leerlingen. Dit
38
maakt nogmaals duidelijk dat de iPad niet het doel, maar slechts een middel is om bepaalde
leerdoelen te bereiken. De leerkracht mag dus zeker niet ontbreken in dit proces en kan helemaal
niet ‘vervangen’ worden door de iPad, integendeel. De rol van de leerkracht is nog belangrijker
geworden bij leerlinggericht onderwijs, namelijk het ondersteunen van leerlingen bij het zelfstandig
verwerven van verschillende vaardigheden.
Alfassi (2004) concludeert in haar onderzoek dat leerlinggericht onderwijs tot significant betere
leerresultaten leidt dan traditionele instructie. Gelijkaardige vaststellingen werden gevonden door
Cornelius-White (2007), die vaststelde dat leerlinggerichte leerkrachtvariabelen gerelateerd zijn aan
positieve resultaten bij leerlingen. Deze bevindingen werden echter niet volledig bevestigd in het
huidige onderzoek, aangezien geen significant verschil vastgesteld kon worden tussen de
leerresultaten bij leerlingen in het begeleid onderzoekend leren en bij leerlingen in de ‘boek achter
glas’-conditie. In dit onderzoek werd dus niet bevestigd dat leerlinggestuurd onderwijs leidt tot
betere leerprestaties dan traditionele onderwijsvormen, maar deze vaststelling moet genuanceerd
worden omwille van enkele redenen. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is immers dat bij
de ‘boek achter glas’-conditie sprake kan zijn van een gewoonte-effect. Het feit dat leerlingen
gewoon zijn om op deze manier onderwijs te krijgen kan ertoe leiden dat hun leerresultaten in dit
onderzoek hoger zijn dan leerlingen die op een onderzoekende manier te werk gingen. Zij zijn
immers minder vertrouwd met deze experimentele onderwijsmethode en deze manier van leren kan
voor hen een grote aanpassing van hun leerstrategieën vergen, wat een invloed kan hebben op de
leerresultaten. Mogelijk leidt een leerlinggerichte onderwijsmethode op langere termijn wel tot
betere leerresultaten dan traditionele onderwijsmethoden, wanneer zowel leerlingen als
leerkrachten meer ervaring hebben met het begeleid onderzoekend leren. Ook leerkrachten moeten
immers een aanpassingsproces ondergaan om leerlingen optimaal te kunnen begeleiden in hun
leerproces, aangezien van leerkrachten andere vaardigheden verwacht worden bij het begeleiden en
coachen van leerlingen, vergeleken met een traditionele onderwijscontext. Een andere reden
waarom deze vaststelling uit het onderzoek genuanceerd kan worden, is dat in deze studie enkel de
inhoudelijke kennis van leerlingen getoetst werd. Het is namelijk mogelijk dat leerlingen uit het
begeleid onderzoekend leren andere vaardigheden hebben verworven die niet gemeten werden in
de posttest, zoals probleemoplossend denken, informatievaardigheden of metacognitieve
vaardigheden, en dat leerlingen in de controleconditie minder vooruitgang maakten in deze
vaardigheden. Verder onderzoek dat dieper ingaat op het effect van leerlinggerichte
onderwijsmethoden kan hier uitsluitsel over bieden.
Het significante effect van geslacht op de leerresultaten, namelijk dat jongens over het algemeen
lager scoren dan meisjes, is enigszins verrassend, aangezien uit onderzoek blijkt dat jongens sterker
39
vertegenwoordigd zijn binnen het wetenschapsonderwijs dan meisjes (Raes et al., 2013). Uit deze
steekproef blijkt dat jongens niet noodzakelijk hoger scoren op wetenschappelijke vakken. Voor het
verschil in leerresultaten tussen het derde en het vierde jaar is geen verklaring te vinden in
wetenschappelijk onderzoek. Mogelijk is dit verschil te wijten aan de moeilijkheidsgraad van het
specifieke thema dat behandeld werd of aan het niveau van de vragen uit de kennistest.
6.2 Onderzoeksvraag 2: Motivatie
Vervolgens werd in dit onderzoek dieper ingegaan op de motivatie van leerlingen ten opzichte van
wetenschappen, met als belangrijkste onderzoeksvraag of de verschillende condities een invloed
hebben op de motivatie van de leerlingen ten opzichte van wetenschappen. Na analyse bleek in dit
onderzoek geen significant effect te bestaan tussen de onderzoekscondities en de motivatie van
leerlingen. Dit resultaat is echter tegenstrijdig met bevindingen uit voorgaande onderzoeken. Zo
rapporteert Heinrich (2012) dat zowel leerkrachten als leerlingen aangeven dat de motivatie van
leerlingen verhoogd wordt door het werken met een iPad in de klas. Dit kan echter beschouwd
worden als een ‘wow’ effect, zoals Sharples et al. (2009) het omschrijven. Veel onderzoeken die het
gebruik van mobiele technologie evalueren, rapporteren een verhoogde motivatie, die echter vaak te
wijten is aan het feit dat het werken met een mobiel toestel nieuw is, maar het is volgens deze
auteurs eveneens van belang om verder te kijken naar hoe dit de motivatie bevordert op langere
termijn, ook nadat leerlingen al een hele tijd vertrouwd zijn met het werken met mobiele
technologie. De leerlingen in dit onderzoek werken op school reeds anderhalf jaar met een iPad,
waardoor de initiële motivatieverhoging bij het invoeren van de iPads mogelijk al terug afgenomen
is. Wanneer naar het effect van leerlinggericht onderwijs op motivatie gekeken wordt, vindt Alfassi
(2004) een significante verhoging van de intrinsieke motivatie van leerlingen onder invloed van een
leerlinggerichte onderwijsmethode, evenals Cornelius-White (2007) die in zijn onderzoek aantoont
dat leerlinggericht onderwijs geassocieerd is met een grotere toename aan leermotivatie bij
leerlingen. In het huidige onderzoek werd dit effect niet gevonden. De duur van het onderzoek (vier
lesuren) is echter te kort om een significante verandering in de motivatie van leerlingen ten opzichte
van wetenschappen vast te stellen. Een meer langdurig project, dat eveneens verschillende thema’s
binnen de lessen biologie of natuurwetenschappen zou behandelen, zou een duidelijker beeld geven
van de motivatiepatronen van leerlingen.
Bijkomend bij deze onderzoeksvraag werd eveneens een mogelijke relatie nagegaan tussen de
motivatie van leerlingen en hun leerresultaten. De resultaten toonden een significant verband aan
tussen de leerresultaten en de autonome motivatie van leerlingen. Een zelfde conclusie werd reeds
getrokken door Christiana (2009), die aangeeft dat zowel de intrinsieke als extrinsieke motivatie van
40
leerlingen aangemoedigd moet worden zodat de academische prestaties van leerlingen zouden
verbeteren. Ook Amrai et al. (2011) rapporteren een relatie tussen verschillende componenten van
motivatie en academische prestaties. Deze vaststellingen tonen aan dat het bevorderen van de
autonome motivatie van leerlingen zeker aanbevolen is, ongeacht de onderwijsmethode die
toegepast wordt. Het feit dat in dit onderzoek enkel een relatie vastgesteld wordt met de autonome
motivatie en niet met de gecontroleerde motivatie van leerlingen is in overeenstemming met wat
Vansteenkiste et al. (2007) aangeven, namelijk dat autonome motivatie meer leidt tot een diepere
verwerking van de leerinhouden en dat leerlingen zich meer betrokken voelen bij het leerproces. Uit
literatuur blijkt dat de autonome motivatie van leerlingen bevorderd kan worden door het aanbieden
van structuur (Kusurkar, Croiset & Ten Cate, 2011; Vansteenkiste et al., 2007). In dit onderzoek werd
eveneens een significante positieve relatie gevonden tussen de autonome motivatie van leerlingen
en de structuur van de leerkracht die zij ervaren. Deze bevindingen bevestigen dus wat in eerdere
theorieën aan bod kwam, namelijk dat de autonome motivatie van leerlingen, dus de mate waarin
leerlingen intrinsiek gemotiveerd zijn voor het leren van wetenschappelijke vakken en de mate
waarin leerlingen de persoonlijke waarde ervan inzien, een invloed kan hebben op hun
leerprestaties. Deze autonome motivatie voor wetenschappen kan door de leerkracht aangewakkerd
worden door de autonomie van leerlingen te ondersteunen en door structuur te bieden door
bijvoorbeeld het geven van feedback of het begeleiden van de verschillende stappen in het
leerproces. Het is volgens Kusurkar et al. (2011) en Vansteenkiste et al. (2007) van belang hier een
goede balans tussen te vinden. Als leerkracht moet je volgens deze auteurs aan de ene kant
leerlingen hun eigen verantwoordelijkheid laten nemen, maar aan de andere kant eveneens je eigen
expertise als leerkracht inzetten om de leerlingen op de juiste weg te leiden. Overige tips die gegeven
worden om de autonome motivatie te bevorderen, zijn onder andere het aanmoedigen van actieve
participatie, het identificeren van de eigen noden van de leerlingen, het bieden van uitdagingen, het
geven van positieve en constructieve feedback of het duidelijk maken van de waarde van minder
interessante activiteiten (Kusurkar et al., 2011).
6.3 Onderzoeksvraag 3: Percepties
Als laatste onderzoeksvraag werden in deze masterproef de verschillende percepties van leerlingen
over het gebruik van de iPad in de drie onderzoekscondities, alsook over de algemene waarde van de
iPad in het onderwijs in kaart gebracht. Om een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvraag
werd gebruik gemaakt van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens uit de vragenlijst.
Uit de resultaten blijkt dat leerlingen geen eenduidige evaluatie geven over hun ervaringen met de
specifieke onderzoekscondities. Zo werd er geen significant verschil gevonden tussen de condities
41
voor de evaluatie van het project. De gemiddelde scores van de drie condities zijn allen vrij neutraal.
Dit toont aan dat leerlingen geen eenduidige perceptie hebben over hoe ze deze experimentele
onderwijsaanpakken ervaren hebben. Een zelfde conclusie kan gemaakt worden na het bekijken van
de kwalitatieve data-analyse. Ook hier is bij leerlingen geen eenduidige voorkeur merkbaar in de
verschillende condities. Leerlingen halen zowel positieve als negatieve aspecten aan van de
experimentele condities. Opvallend bij deze kwalitatieve analyse is dat de percepties van leerlingen
erg persoonsgebonden zijn. De leerlingen hadden uiteenlopende meningen over wat voor hen
persoonlijk de beste onderwijsmethode is opdat ze de leerstof goed begrijpen. Waar de ene leerling
de leerstof beter begrijpt door zelfstandig te onderzoeken, is de andere leerling meer gebaat bij een
klassikale uitleg van de leerkracht. Ook wat de samenwerking en de aandachtsspanne betreft zijn de
meningen erg divers. Als leerkracht is het bijgevolg aangewezen om het onderwijs niet slechts te
beperken tot één onderwijsmethode, maar om een variatie aan didactische aanpakken toe te passen
om tegemoet te komen aan de diverse noden van alle leerlingen (Vrtis, 2010). Het is niet optimaal
om altijd op een traditionele manier klassikaal les te geven, maar leerlingen moeten ook niet altijd op
zelfstandige basis werken. Daarom is het van belang om hierin de gulden middenweg te vinden en de
didactische aanpak aan te passen aan de kenmerken van de leerstof en van de leerlingen. De iPad
kan een belangrijke meerwaarde geven aan het leerproces, door de diverse mogelijkheden om de
onderwijsmethode te differentiëren voor verschillende leerlingen.
In dit onderzoek hadden voornamelijk leerlingen in de leerlinggestuurde onderzoeksconditie een
negatieve perceptie over het zelfstandig onderzoekend leren. Zij hadden daarom ook een lagere
score voor hun voorkeur voor onderzoekend leren vergeleken met leerlingen in de controleconditie.
Uit de kwalitatieve analyse van hun antwoorden bleek dat zij voorstander zijn van een combinatie
van het zelfstandig verwerken van de leerstof en de klassikale instructie en sturing door de
leerkracht. Dit komt overeen met de opzet van de leerkrachtgestuurde onderzoeksconditie.
Een opvallend resultaat is dat leerlingen uit het derde jaar secundair onderwijs telkens een hogere
score gaven voor zowel de evaluatie van de onderzoeksconditie, de voorkeur voor onderzoekend
leren of boek achter glas als voor de meerwaarde van de iPad. Deze vaststelling kan te maken
hebben met persoonlijke leerlingkenmerken, maar kan eveneens te wijten zijn aan het feit dat de
onderzoekslessen in het derde jaar iets meer gestructureerd verliepen dan de lessen in het vierde
jaar. Een reden hiervoor is dat de leerstof in het derde jaar iets meer beperkt was dan in het vierde
jaar en leerlingen hierdoor meer tijd hadden voor het zelfstandig verwerken van de leerstof en het
krijgen van feedback door de leerkracht, waardoor leerlingen eveneens minder stress ervoeren.
42
6.4 Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Aan dit onderzoek waren echter enkele beperkingen verbonden. Ten eerste werd het onderzoek
slechts uitgevoerd over de beperkte tijdsspanne van vier lesuren. Deze periode is echter te kort om
veralgemeenbare conclusies te trekken in verband met de onderzoeksvragen. In de
onderzoekscondities werden immers onderwijsmethodes toegepast waar zowel leerkrachten als
leerlingen niet vertrouwd mee zijn. Om het effect van deze verschillende onderwijsmethodes te
onderzoeken op diverse variabelen is het noodzakelijk dat alle betrokkenen reeds vertrouwd zijn met
deze manier van werken en dat ze weten welke vaardigheden hierin van hen verwacht worden.
Daarnaast werd gedurende deze vier onderzoekslessen slechts één thema behandeld. Hierdoor kan
geen informatie gegeven worden over de algemene toename in biologiekennis, aangezien de
leerresultaten van leerlingen in dit onderzoek afhankelijk kunnen zijn van de persoonlijke interesse
en voeling met het thema.
Een tweede beperking in het huidige onderzoek is dat sommige klassen op de hoogte waren van de
posttest en hiervoor studeerden, aangezien de punten op het rapport zouden komen, terwijl
leerlingen uit andere klassen zich niet voorbereid hadden op de posttest. Dit kan de leerresultaten
van leerlingen beïnvloed hebben en mogelijk zouden andere conclusies getrokken worden op de
onderzoeksvraag betreffende leerresultaten indien bijvoorbeeld geen enkele klas gestudeerd had
voor de posttest. Hierdoor zou het zuivere effect van de onderzoeksconditie en onderwijsmethode
gemeten kunnen worden, terwijl de leerresultaten anders afhankelijk zouden zijn van de
studievaardigheden en geïnvesteerde studeertijd van de leerlingen.
Als laatste beperking merkten we tijdens de uitvoeringsfase van het onderzoek dat de tijdsindeling
van de onderzoekslessen te strak was en dat onvoldoende tijd voorzien werd om de voorziene
leerstof te behandelen. Hiervoor werd reeds gevreesd voor het begin van het onderzoek, maar aan
dit probleem kon weinig tegemoet gekomen worden, aangezien de leerkrachten afhankelijk zijn van
een leerplan dat volledig gezien moet worden. Een zelfstandige, onderzoekende leermethode neemt
op zich ook meer tijd in, aangezien leerlingen zelfstandig alle informatie moeten opzoeken en
verwerken, dan een klassikale les door de leerkracht. Dit alles maakte dat leerlingen in de twee
experimentele condities onvoldoende tijd hadden voor het zelfstandig diepgaand verwerken van de
leerstof en dat leerkrachten minder uitgebreid individuele feedback konden voorzien. Een ruimere
en meer flexibele tijdsspanne is dan ook noodzakelijk opdat leerlingen voldoende tijd zouden hebben
om de leerinhouden volledig te begrijpen en te beheersen.
Verder onderzoek is noodzakelijk naar de manier waarop mobiele technologie de leerprocessen van
leerlingen nog beter kan ondersteunen. Onderzoek kan nagaan welke factoren in de leeromgeving
43
precies de leerresultaten en motivatie van leerlingen beïnvloeden. Daarnaast is ook een ruimere blik
noodzakelijk op verworven vaardigheden van leerlingen. Kennisverwerving staat immers niet meer
als enige component centraal in de huidige samenleving; ook andere algemene vaardigheden zoals
informatieverwerving, kritisch denken, probleemoplossend vermogen en communicatieve
vaardigheden worden steeds belangrijker voor leerlingen. Verder onderzoek kan dan ook nagaan op
welke manier mobiele technologie en leerlinggericht onderwijs deze vaardigheden bevordert. Als
laatste is meer aandacht nodig voor praktijkgericht onderzoek omtrent de implementatie en
integratie van technologie in het onderwijs. Op deze manier kunnen leerkrachten handvaten
aangereikt worden die hen helpen om mobiele technologie op een dusdanige manier te
implementeren dat het werkelijk een meerwaarde biedt in het onderwijs.
7 Conclusie
In dit onderzoek werd gezocht naar het effect van een leerlinggerichte onderwijsbenadering bij het
gebruik van de iPad op de leerresultaten, motivatie en percepties van leerlingen in het secundair
onderwijs. De rol van de leerkracht in de verschillende condities varieerde hierbij tussen traditionele
kennisoverdracht, een sturende en begeleidende rol in het zelfstandige leerproces van de leerlingen
tot louter een coach die de leerlingen van individuele feedback voorziet.
De resultaten tonen geen eenduidige voorkeur voor één specifieke onderwijsvorm, hoewel het
zelfstandig onderzoekend leren in deze studie het minst aanbevolen lijkt. De leerresultaten van
leerlingen zijn hier immers lager dan in de andere condities en deze leerlingen hebben eerder
negatieve percepties ten opzichte van deze onderzoeksconditie. Leerlingen geven aan dat ze in deze
conditie klassikale begeleiding van de leerkracht missen. Een combinatie van actieve participatie en
zelfstandige verwerking van de leerstof door de leerlingen enerzijds en klassikale begeleiding en
sturing in het leerproces door de leerkracht anderzijds lijkt het meest aangewezen voor leerlingen.
Als besluit kan gesteld worden dat een variatie aan didactische methodes de beste manier is om
zoveel mogelijk leerlingen te bereiken. De iPad als leermiddel biedt heel wat mogelijkheden om
instructieprocessen te verrijken en het leren te ondersteunen. Leerkrachten hebben hierin een
belangrijke taak te vervullen, namelijk de mogelijkheden van mobiele technologie ontdekken en
toepassen op een manier waarop leerprocessen geoptimaliseerd kunnen worden voor alle
leerlingen. Dit is echter geen eenvoudige opdracht, zoals dit citaat aangeeft: ‘Thinking outside the
box is not easy since it involves becoming open to new ways of seeing the world and being willing to
explore’ (Darn, 2006, p.2; in: Vrtis, 2010). Meer aandacht moet daarom nog besteed worden aan de
verschillende manieren waarop leerkrachten hulpmiddelen kunnen inzetten in hun onderwijs.
44
8 Referenties
Alfassi, M. (2004). Effects of a learner-centered environment on the academic competence and motivation of
students at risk. Learning Environments Research, 7(1), 1-22.
Alvarez, C., Alarcon, R., & Nussbaum, M. (2011). Implementing collaborative learning activities in the classroom
supported by one-to-one mobile computing: A design-based process. The Journal of Systems and
Software, 84, 1961-1976. doi: 10.1016/j.jss.2011.07.011
Alvarez, C., Brown, C., & Nussbaum, M. (2011). Comparative study of netbooks and tablet PCs for fostering
face-to-face collaborative learning. Computers in Human Behavior, 27, 834-844. doi:
10.1016/j.chb.2010.11.008
Amrai, K., Motlagh, S.E., Zalani, H.A., & Parhon, H. (2011). The relationship between academic motivation and
academic achievement students. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 15, 399-402.
doi:10.1016/j.sbspro.2011.03.111
Ananiadou, K., & Claro, M. (2009). 21st century skills and competences for new millennium learners in OECD
countries. OECD Education Working Papers, No. 41, OECD Publishing. doi: 10.1787/218525261154
Bell, T., Urhahne, D., Schanze, S., & Ploetzner, R. (2010). Collaborative inquiry learning: Models, tools, and
challenges. International Journal of Science Education, 32(3), 349-377. doi: 10.1080/09500690802582241
Belmont, M., Skinner, E., Wellborn, J., & Connell, J. (1988). Teacher as social context: A measure of student
perceptions of teacher provision of involvement, structure, and autonomy support. Rochester, NY.
Bonk, C. J., & Cunningham, D. J. (1998). Searching for learner-centered, constructivist, and sociocultural
components of collaborative educational learning tools. Electronic collaborators: Learner-centered
technologies for literacy, apprenticeship, and discourse, 25-50.
Boonen, I. (2012). Succesvol integreren van tablet PCs in het voortgezet onderwijs: Welke ondersteuning
hebben docenten hierbij nodig? (Master’s thesis, University of Twente, Netherlands).
Chang, K. E., Sung, Y. T., & Lee, C. L. (2003). Web-based collaborative inquiry learning. Journal of computer
assisted learning, 19(1), 56-69.
Chen, R-J. (2010). Investigating models for preservice teachers’ use of technology to support student-centered
learning. Computers & Education, 55, 32-42. doi: 10.1016/j.compedu.2009.11.015
Christiana, I.O. (2009). Influence of motivation on students’ academic performance. The Social Sciences, 4(1),
30-36. doi: sscience.2009.30.36
Chu, S.K.W., Tavares, N.J., Chu, D., Ho, S.Y., Chow, K., Siu, F.L.C., & Wong, M. (2012). Developing upper primary
students’ 21st
century skills: Inquiry learning through collaborative teaching and Web 2.0 technology.
Centre for Information Technology in Education, University of Hong Kong.
Ciampa, K. (2014). Learning in a mobile age: an investigation of student motivation. Journal of Computer
Assisted Learning, 30, 82-96. doi: 10.1111/jcal.12036
Clark, W., & Luckin, R. (2013). What the research says. iPads in the classroom. London Knowledge Lab, Institute
of Education University of London.
Cornelius-White, J. (2007). Learner-centered teacher-student relationships are effective: A meta-analysis.
Review of Educational Research, 77(1), 113-143. doi: 10.3102/003465430298563
45
Courtois, C., De Grove, F., Montrieux, H., Raes, A., De Marez, L., & Schellens, T. (2013). Push or pull? A
longitudinal survey study on the acceptance of tablets in secondary education. 7th International
Technology, Education and Development Conference, Proceedings.
De Groof, J., Donche, V., & Van Petegem, P. (2012). Onderzoekend leren stimuleren: effecten, maatregelen en
principes. ACCO.
De Naeghel, J., Van Keer, H., Vansteenkiste, M., & Rosseel, Y. (2012). The relation between elementary
students’ recreational and academic reading motivation, reading frequency, engagement, and
comprehension: A self-determination theory perspective. Journal of Educational Psychology, 104(4), 1006-
1021. doi: 10.1037/a0027800
Dillenbourg, P., Järvelä, S., & Fischer, F. (2009). The evolution of research on computer-supported collaborative
learning: from design to orchestration. In N. Balacheff, S. Ludvigsen, T. de Jong, A. Lazonder, & S. Barnes
(Eds.), Technology enhanced learning: Principles and products (pp.3-19). Netherlands: Springer.
Dündar, H., & Akçayir, M. (2014). Implementing tablet PCs in schools: Students’ attitudes and opinions.
Computers in Human Behavior, 32, 40-46. doi: 10.1016/j.chb.2013.11.020
Edelson, D. C., Gordin, D. N., & Pea, R. D. (1999). Addressing the challenges of inquiry-based learning through
technology and curriculum design. Journal of the Learning Sciences, 8(3-4), 391-450.
Göksu, I., & Atici, B. (2013). Need For Mobile Learning: Technologies and Opportunities. Procedia – Social and
Behavioral Sciences, 103, 685-694. doi: 10.1016/j.sbspro.2013.10.388
Heinrich, P. (2012). The iPad as a tool for education – a case study. Longfield Academy, Kent: Naace.
Ifenthaler, D., & Schweinbenz, V. (2013). The acceptance of Tablet-PCs in classroom instruction: The teachers’
perspectives. Computers in Human Behavior, 29, 525-534. doi: 10.1016/j.chb.2012.11.004
Koole, M.L. (2009). A model for framing mobile learning. In: M. Ally (Ed.), Mobile learning: transforming the
delivery of education and training. Athabasca University: AU Press.
Krajcik, J., Blumenfeld, P. C., Marx, R. W., Bass, K. M., Fredricks, J., & Soloway, E. (1998). Inquiry in project-
based science classrooms: Initial attempts by middle school students. Journal of the Learning Sciences,
7(3-4), 313-350.
Kusurkar, R.A., Croiset, G., & Ten Cate, O.T.J. (2011). Twelve tips to stimulate intrinsic motivation in students
through autonomy-supportive classroom teaching derived from Self-Determination Theory. Medical
teacher, 33(12), 978-982. doi: 10.3109/0142159X.2011.599896
Looi, C.-K., & Song, Y. (2013). Orchestration in a networked classroom: Where the teacher’s real-time
enactment matters. Computers & Education, 69, 510-513. doi: 10.1016/j.compedu.2013.04.005
Maclellan, E. (2008). The significance of motivation in student-centred learning: a reflective case study.
Teaching in Higher Education, 13(4), 411-421. doi: 10.1080/13562510802169681
McCombs, B.L., & Vakili, D. (2005). A learner-centered framework for e-learning. Teachers College Record,
107(8), 1582-1600.
Melhuish, K., & Falloon, G. (2010). Looking to the future: M-learning with the iPad. Computers in New Zealand
Schools: Learning, Leading, Technology, 22(3), 1-16.
46
Montrieux, H., Courtois, C., De Grove, F., Raes, A., Schellens, T., & De Marez, L. (2014). Mobile learning in
secondary education: Teachers’ and students’ perceptions and acceptance of tablet computers.
International Journal of Mobile and Blended Learning, 6(2), 26-40. doi: 10.4018/ijmbl.2014040103
Montrieux, H., Vanderlinde, R., Courtois, C., Schellens, T., & De Marez, L. (2014). A qualitative study about the
implementation of tablet computers in secondary education: the teachers’ role in this process. Procedia –
Social and Behavioral Sciences, 112, 481-488. doi: 10.1016/j.sbspro.2014.01.1192
Naismith, L., & Corlett, D. (2006). Reflections on success: A retrospective of the mLearn conference series 2002-
2005. mLearn 2006: Across generations and cultures, Banff, Canada.
Norman, D. A., & Spohrer, J. C. (1996). Learner-centered education. Communications of the ACM, 39(4), 24-27.
Pachler, N., Bachmair, B., & Cook, J. (2010). Mobile learning. Structures, agency, practices. Springer Science +
Business Media. doi: 10.1007/978-1-4419-0585-7
Partnership for 21st
Century Skills (2009). P21 Framework Definitions. Retrieved from
http://www.p21.org/storage/documents/P21_Framework_Definitions.pdf
Raes, A., Schellens, T., & De Wever, B. (2013). Web-based collaborative inquiry to bridge gaps in secondary
science education. The Journal of the Learning Sciences, 1-32. doi: 10.1080/10508406.2013.836656
Rau, P. L. P., Gao, Q., & Wu, L. M. (2006). Using mobile communication technology in high school education:
Motivation, pressure, and learning performance. Computers & Education, 50(1), 1-22. doi:
10.1016/j.compedu.2006.03.008
Rubens, W. (2005). Didactische aspecten van mobile learning. Universiteit Utrecht (IVLOS).
Saavedra, A. R., & Opfer, V. D. (2012). Learning 21st-century skills requires 21st-century teaching. Phi Delta
Kappan, 94(2), 8-13.
Sharples, M., Arnedillo-Sánchez, I., Milrad, M., & Vavoula, G. (2009). Mobile learning: Small devices, big issues.
In S. Ludvigsen, N. Balacheff, T. de Jong, A. Lazonder, & S. Barnes (Eds.), Technology-Enhanced Learning:
Principles and Products (pp.233-249). Berlin, Germany: Springer-Verlag.
Sharples, M., Taylor, J., & Vavoula, G. (2007). A theory of learning for the mobile age. In R. Andrews and C.
Haythornthwaite (Eds.). The sage handbook of Elearning research. London: Sage, pp.221-247.
Silva, E. (2009). Measuring skills for 21st-century learning. Phi Delta Kappan, 630-634.
Teo, T. (2011). Factors influencing teachers’ intention to use technology: Model development and test.
Computers & Education, 57, 2432-2440. doi: 10.1016/j.compedu.2011.06.008
Urhahne, D., Schanze, S., Bell, T., Mansfield, A., & Holmes, J. (2010). Role of the teacher in computer-supported
collaborative inquiry learning. International Journal of Science Education, 32(2), 221-243.
Van Joolingen, W. R., De Jong, T., & Dimitrakopoulou, A. (2007). Issues in computer supported inquiry learning
in science. Journal of Computer Assisted Learning, 23(2), 111-119. doi: 10.1111/j.1365-2729.2006.00216.x
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., & Lens, W. (2007). Willen, moeten en structuur: Over het
bevorderen van een optimaal leerproces. Begeleid zelfstandig leren, 37, 1-27.
47
Vansteenkiste, M., Soenens, B., Sierens, E., Luyckx, K., & Lens, W. (2009). Motivational profiles from a self-
determination perspective: The quality of motivation matters. Journal of Educational Psychology, 101(3),
671-688. doi: 10.1037/a0015083
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2014). Secundair Onderwijs – A-stroom – ICT – Uitgangspunten.
Retrieved from: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/eerste-graad/
vakoverschrijdend/a-en-b-stroom/ict-a-stroom/uitgangspunten.htm
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2014a). Secundair Onderwijs – Tweede graad ASO –
Natuurwetenschappen – Uitgangspunten. Retrieved from: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/
secundair-onderwijs/tweede-graad/aso/vakgebonden/natuurwetenschappen/uitgangspunten.htm
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2014b). Secundair Onderwijs – Tweede graad ASO –
Natuurwetenschappen – Vakgebonden eindtermen. Retrieved from: http://www.ond.vlaanderen.be/
curriculum/secundair-onderwijs/tweede-graad/aso/vakgebonden/natuurwetenschappen/files/ASO-
2egraad-ET-Natuurwetenschappen-1-10-2012.pdf
Voogt, J., & Roblin, N. P. (2010). 21st century skills. Discussienota. Enschede: Universiteit Twente iov Kennisnet.
Vrtis, J. (2010). The effects of tablets on pedagogy. Paper for TIE 593, National-Louis University.
Wheeler, S. (2001). Information and communication technologies and the changing role of the teacher. Journal
of Educational Media, 26(1), 7-17. doi: 10.1080/135816500120069292
Zhang, H., & Betts, J. D. (2012). The Analysis of the Potential Capability of iPad Used in Mobile-learning. 2nd
International Conference on Future Computers in Education. Shanghai, China, pp.116-120.
48
9 Bijlagen
9.1 Overzicht figuren
Figuur 1 P21 Framework (Partnership for 21st Century Skills, 2009, p.1)
Figuur 2 Schematisch overzicht van de verschillende motivatietypes volgens de ZDT
(Vansteenkiste, Sierens, Soenens, & Lens, 2007)
Figuur 3 Schematische weergave onderzoeksopzet
Figuur 4 Effect van geslacht en onderzoeksconditie op de leerresultaten van leerlingen
Figuur 5 Effect van leerjaar en onderzoeksconditie op de leerresultaten van leerlingen
Figuur 6 Effect van een interactie tussen onderwijsvorm en conditie op de leerresultaten van
leerlingen
49
9.2 Overzicht tabellen
Tabel 1 Vijf principes voor de rol van de leerkracht binnen collaborative inquiry learning
(Urhahne et al., 2010)
Tabel 2 Overzicht participanten
Tabel 3 Pretest en posttest
Tabel 4 Leerresultaten: Gemiddelde scores op de kennistesten per conditie
Tabel 5 Motivatieschalen: Betrouwbaarheid en gemiddelde scores per conditie
Tabel 6 Resultaten motivatieschalen
Tabel 7 Significante effecten van geslacht en leerjaar op motivatie
Tabel 8 Correlatie tussen leerresultaten en motivatie van leerlingen
Tabel 9 Correlatie tussen motivatie van leerlingen en gepercipieerde structuur van de
leerkracht
Tabel 10 Significante effecten van conditie, geslacht, leerjaar en onderwijsvorm op de
voorkeur voor onderzoekend leren en de voorkeur voor boek achter glas
50
9.3 Vragenlijst motivatie
Ik ben gemotiveerd om biologie/natuurwetenschappen te doen, te leren over
biologie/natuurwetenschappen omdat…
Gecontroleerde motivatie
- Externe regulatie
o … ik verondersteld word dit te doen.
o … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten) me dwingen om dit te doen.
o … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten) me hiertoe verplichten.
o … anderen (ouders, vrienden, leerkrachten) dit van mij verwachten.
- Geïntrojecteerde regulatie
o … ik wil dat anderen denken dat ik verstandig ben.
o … ik me schuldig zou voelen als ik het niet zou doen.
o … ik me zou schamen als ik het niet zou doen.
o … ik anderen de indruk wil geven dat ik een goede leerling ben.
Autonome motivatie
- Intrinsieke motivatie
o … ik nieuwe dingen wil bijleren.
o … ik biologie/natuurwetenschappen persoonlijk zeer waardevol vind.
o … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is.
o … ik dit een belangrijk levensdoel vind.
- Geïdentificeerde regulatie
o … biologie/natuurwetenschappen studeren me erg interesseert.
o … biologie/natuurwetenschappen studeren leuk is.
o … ik biologie/natuurwetenschappen studeren boeiend vind.
o … ik biologie/natuurwetenschappen studeren een aangename bezigheid vind.
51
9.4 Vragenlijst evaluatie iPad-gebruik
- Evaluatie (Cronbach’s = 0.901)
o Het gebruik van de iPad op deze manier heeft de lessen leuker gemaakt.
o Ik ben meer gemotiveerd in het leren van biologie/natuurwetenschappen wanneer ik de
iPad op deze manier tijdens de lessen kan gebruiken.
o Ik vond deze lessen beter dan de iPadlessen vroeger (voor de pretest).
o Ik zou graag meer op deze manier les krijgen met de iPad.
o Ik leerde meer doordat de lessen op deze manier werden gegeven.
o Ik heb liever les zoals vroeger (voor de pretest) met de iPad.
o Ik leerde meer uit dit project in vergelijking met de andere lessen omdat we zelf actief op
zoek moesten naar het antwoord.
o Ik was gemotiveerd om tijdens het project goede antwoorden te vinden op de
vragen/opdrachten.
o Het gebruik van de iPad op deze manier helpt me om moeilijke begrippen beter te
begrijpen.
o Ik werk meer samen met andere leerlingen doordat we de iPad gebruiken op deze
manier.
o Ik hou mijn aandacht beter bij de les door de iPad op deze manier te gebruiken.
- Voorkeur voor onderzoekend leren (Cronbach’s = 0.853)
o Ik leer liever biologie/natuurwetenschappen door de leerstof op een actieve manier te
verwerken.
o Ik verwerk beter de leerstof wanneer ik zelf de leerstof op een actieve onderzoekende
manier kan verwerken.
o Ik leer beter wanneer ik zelf de leerstof actief verwerk.
- Voorkeur voor boek achter glas (Cronbach’s = 0.660)
o Ik leer liever biologie/natuurwetenschappen volgens het ‘boek achter glas’ (platte PDF)
principe.
o Ik verwerk beter de leerstof wanneer de leerkracht deze klassikaal doceert.
o Ik leer beter wanneer de leerkracht me de informatie geeft en ik deze moet noteren in
plaats van dat ik de info zelf actief ga opzoeken en inoefenen.
- Meerwaarde (Cronbach’s = 0.962)
o De iPad tijdens de les biologie/natuurwetenschappen gebruiken is een meerwaarde.
o De directe toegang tot het internet, het bekijken van filmpjes en de afbeeldingen ervaar
ik als een meerwaarde.
o De iPad toepassen in het secundair onderwijs vormt een meerwaarde.
o Het volgen van biologie/natuurwetenschappen met de iPad is een meerwaarde.
- Open vragen
o Ervaar je een verschil met vroegere lessen? Waarom wel/niet?
o Zou je in het vervolg op deze manier les willen hebben? Waarom wel/niet?
52
9.5 Vragenlijst structuur leerkracht
Help/support (Cronbach’s = 0.810)
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen toont me hoe ik zelf problemen, opdrachten
kan oplossen.
- Wanneer ik een probleem, opdrachten niet kan oplossen toont mijn leerkracht
biologie/natuurwetenschappen verschillende manieren om te proberen.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen helpt me niet, zelfs wanneer ik het nodig
heb.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen legt de leerstof uit op een manier zodat ik
het begrijp.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen lijkt niet te weten wanneer ik hulp nodig heb.
Adjustment/monitoring (Cronbach’s = 0.777)
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen gaat tijdens de les na of ik de leerstof begrijp.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen checkt voortdurend of ik de leerstof begrijp.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen checkt niet of ik bij de les ben.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen weet niet wanneer ik klaar ben om verder te
gaan met de leerstof.
- Mijn leerkracht biologie/natuurwetenschappen checkt niet of ik de leerstof onder de knie
heb.
53