Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit...
Transcript of Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2012-2013
De politieke en juridische integratie van Slovenië in de
Europese Unie:
van Joegoslavische deelrepubliek
tot EU-lidstaat
(zoals goedgekeurd door de faculteitsraad)
Masterproef van de opleiding
‘Master in de Rechten’
Ingediend door
Kimberly Maeyaert
(00805915)
Promotor: Marc Maresceau
Commissaris: Merijn Chamon
Inhoudstafel
Dankwoord
Inleiding………………………………………………………………………………………..1
DEEL l: Historische Context
Hoofdstuk 1. Naar een onafhankelijk Slovenië………………………………………………..3
Hoofdstuk 2. De tiendaagse oorlog……………………………………………………………7
Hoofdstuk 3. Het onafhankelijk Slovenië en de desintegratie van Joegoslavië……………….8
DEEL II: Het Centraal en Oost-Europees georiënteerd beleid van de EU
Hoofdstuk 1. De Europa-akkoorden………………………………………………………….11
Hoofdstuk 2. Bilaterale betrekkingen tussen de EU en Slovenië…………………………….14
2.1. De Economische Samenwerkingsovereenkomst van 1993……………………………...14
2.2. Het Europa-akkoord met de Republiek Slovenië………………………………………..17
Hoofdstuk 3. De Kopenhagen-criteria………………………………………………………..21
Hoofdstuk 4. Over pré-toetredingsstrategiëen en de rol van de Europese Raden…………...23
4.1. Algemeen………………………………………………………………………………..23
4.2. De Europese Raad van Essen…………………………………………………………...24
4.2.1. Gestructureerde dialoog……………………………………………………………....25
4.2.2. Harmonisatie van wetgeving…………………………………………………………..26
4.2.3. Deelname aan communautaire programma’s……………………………………………….27
DEEL III: Naar EU-lidmaatschap
Inleiding……………………………………………………………………………………..29
Hoofdstuk 1. Toelichting van de procedure ex artikel 49 VEU……………………………..29
Hoofdstuk 2. Advies van de Commissie met betrekking tot Slovenië…………………….....32
Hoofdstuk 3. Agenda 2000…………………………………………………………………...34
Hoofdstuk 4. Naar een versterkte pré-toetredingsstrategie:
De Europese Raad van Luxemburg …………………………………………………………36
Inleiding……………………………………………………………………………………..36
4.1. De Europese Conferentie……………………………………………………………….36
4.2. Toetredingspartnerschappen…………………………………………………………….38
4.2.1. Algemeen……………………………………………………………………………...38
4.2.2. Het Toetredingspartnerschap met Slovenië………………………………………………...39
4.3. Versterkte pré-toetredingssteun………………………………………………………...41
4.4. Jaarlijkse controle door de Commissie over de bereikte vooruitgang………………….43
4.4.1. Periodiek Verslag 1998……………………………………………………………….44
4.4.2. Periodiek Verslag 1999……………………………………………………………….44
4.4.3. Periodiek Verslag 2000……………………………………………………………… 45
4.4.4. Periodiek Verslag 2001……………………………………………………………….46
4.4.5. Periodiek Verslag 2002……………………………………………………………….46
4.4.6. Monitoringsverslag 2003……………………………………………………………..47
Hoofdstuk 5. Toetredingsonderhandelingen…………………………………………………49
Hoofdstuk 6. Toetredingsverdrag…………………………………………………………….51
DEEL IV: Slovenië als EU-lidstaat: Geselecteerde topics
Inleiding……………………………………………………………………………………..60
Hoofdstuk 1. Slovenië in de eurozone……………………………………………………....60
Hoofdstuk 2. De relatie met Kroatië………………………………………………………....68
Hoofdstuk 3. Toepassing van het EU-recht in de Sloveense rechtsorde…………………….74
3.1. De bijzondere positie van de Grondwet………………………………………………..74
3.2. Slovenië voor het Hof van Justitie………………………………………………………78
3.2.1. Toepassing van de prejudiciële procedure……………………………………………78
3.2.2. Rechtstreekse toegang tot het Hof van Justitie………………………………………...85
3.3. Justitiële training van Sloveense rechters……………………………………………….87
Besluit………………………………………………………………………………………..90
Dankwoord
Vorig jaar kreeg ik de gelegenheid in het kader van een Erasmusuitwisseling een semester te
gaan studeren in Ljubljana. In oktober 2011 vertelde Professor Maresceau tijdens de lessen
GS Europees Recht” over een bilateraal conflict tussen Slovenië en Italië dat lange tijd het
sluiten van een Europa-akkoord met Slovenië heeft belemmerd. Plots kreeg ik het ingenieuze
idee mijn studies in België te koppelen aan mijn naderende Erasmusuitwisseling en een
Masterproef te schrijven over Slovenië. Zo gezegd, zo gedaan.
Uiteraard zijn er momenten geweest dat ik het niet meer zag zitten. Dit was zeker het geval
toen een Professor in Ljubljana mij aanraadde het onderwerp van mijn Masterproef te
wijzigen. Ik was bij hem te rade gegaan, aangezien ik geen idee had over wat ik zou schrijven
over Slovenië na 1 mei 2004. Hij nam voor mij telefonisch contact op met het Ministerie van
Europese Zaken, met het oog op het verkrijgen van informatie over eventueel lopende
onderzoeksprojecten. Nadien wist hij me doodleuk te vertellen dat het Ministerie op dat
ogenblik geen onderzoek deed naar interessante thema’s gerelateerd aan de positie van
Slovenië in de EU en dat ik misschien toch maar beter een ander onderwerp zou kiezen.
Prompt stuurde ik een paniekerige mail naar mijn Commissaris, maar al gauw kreeg ik een
geruststellend antwoord. Uiteindelijk besloot ik om toch door te gaan met mijn onderzoek,
met het onderhavig werk tot resultaat.
Het schrijven van deze Masterproef was nooit gelukt zonder de bijzondere bijdrage van een
aantal mensen. Graag wil ik hen dan ook bedanken.
Vooreerst bedank ik Professor Maresceau voor zijn interessante lessen GS Europees Recht
aangezien deze een onuitputtelijke bron van inspiratie hebben gevormd voor het tot stand
brengen van dit werk. In het bijzonder bedank ik Dhr. Chamon voor de permanente bijstand,
zelfs in het weekend, en het suggereren van interessante onderzoeksthema’s.
Bijzondere dank gaat tevens uit naar mijn ouders voor het nalezen van deze Masterproef en de
onvoorwaardelijke steun gedurende mijn ganse studie. Uiteraard dank ik ook mijn
vriendinnen voor de peptalk wanneer het eens een dagje minder ging.
Tot slot bedank ik de ouders van mijn vriend voor het last minute printen van dit werk.
Ik draag mijn Masterproef op aan mijn lieve tante Melinda, die na een moedige strijd tegen
een slopende ziekte op 29 maart 2013 het leven liet. Zij heeft mij geleerd om nooit de moed te
laten zakken.
Gent 15 mei 2013
1
Inleiding
Deze Masterproef tracht een zo exhaustief mogelijk beeld te schetsen van de integratie van
Slovenië in de Europese Unie. De term integratie kan verschillende ladingen dekken, maar in
deze context dient zij verstaan te worden als het toetredingsproces van Slovenië tot de EU.
Met de adjectieven politiek en juridisch wordt gedoeld op enerzijds de invloed die de
Europese Raad laat gelden op het EU-uitbreidingsproces en anderzijds het juridisch kader van
de betrekkingen tussen de EU en Slovenië. Het werk bestaat uit 4 grote delen waarin wordt
gepoogd de chronologie en het overzicht zo goed mogelijk te bewaren. Het eerste deel
beschrijft de geschiedenis van Slovenië als Joegoslavische deelrepubliek. Bewust wordt er
voor gekozen de analyse pas te starten bij het oprichten van het Koninkrijk Joegoslavië, kort
na Wereldoorlog I. Verder terug gaan in de tijd is niet zinvol, gelet op het gebrek aan
relevantie voor deze Masterproef. De klemtoon wordt gelegd op de unieke positie van
Slovenië in Joegoslavië en haar attitude tegenover het centraal bestuur. Uiteindelijk zijn dit
immers de elementen die aanleiding zullen geven tot haar onafhankelijkheidsverklaring op 25
mei 1991.
Vanaf dan volgen de gebeurtenissen elkaar heel snel op. Kort na de onafhankelijkheid wordt
Slovenië geïntegreerd in het Centraal –en Oost-Europees georiënteerd beleid van de EU.
Eerste stap daarbij vormt de opname in het PHARE-programma, het financieel instrument tot
ondersteuning van de politieke en economische hervormingen in Centraal en Oost-Europa. In
een volgende fase zal de Unie Economische Samenwerkingsovereenkomsten tot stand
brengen met de landen van Centraal –en Oost-Europa om uiteindelijk te besluiten tot het
oprichten van een bijzonder bilateraal kader via de zogenaamde “Europa-overeenkomsten”.
Op al deze aspecten en hun individuele weerslag voor Slovenië wordt uitgebreid ingegaan in
Deel II van deze Masterproef.
Deel III beschrijft de juridische aspecten van het pré-toetredingsproces en de eigenlijke
toetreding zelf. Hierbij kunnen verschillende fasen worden onderscheiden, die één voor één
gesteund zijn op artikel 49 VWEU, de juridische grondslag van het EU-uitbreidingsproces.
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de rol van de Europese Raad in de
ontwikkeling van de pré-toetredingsstrategieën, zijnde een amalgaam van initiatieven met
uiteindelijk eenzelfde objectief: kandidaat-lidstaten zo goed mogelijk voorbereiden op het
toekomstig lidmaatschap van de EU. Sluitstuk van Deel III vormt een bespreking van het
Toetredingsverdrag tussen de lidstaten van de Unie en de 10 landen die op 1 mei 2004 zullen
toetreden tot de EU. Gelet op het ongezien karakter van deze uitbreiding, niet in het minst
voor wat betreft haar omvang, wordt in de literatuur wel eens gesproken over de zogenaamde
“Big Bang-uitbreiding”. De kans dat de Unie ooit nog zal geconfronteerd worden met een
dergelijke uitbreiding is relatief onwaarschijnlijk en bovendien ook niet wenselijk, gelet op de
problemen die dit met zich meebrengt voor het intern besluitvormingsproces.
2
Het laatste onderdeel van dit werk spitst toe op een aantal actuele thema’s. Vooreerst zal
worden ingegaan op de positie van Slovenië in de eurozone. Het land verdient in dat opzicht
een eervolle vermelding aangezien zij er als eerste nieuwe lidstaat in zal slagen om te voldoen
aan de convergentiecriteria. Dit leidt er toe dat Slovenië reeds op 1 januari 2007 kan toetreden
tot de club van eurolanden. Slovenië komt op die manier voor het eerst in de schijnwerpers te
staan en wordt langs verschillende kanalen geprezen om haar opmerkelijke inspanningen. Hoe
zeer Slovenië er ook naar gestreefd heeft om reeds in 2007 te kunnen toetreden tot de
eurozone, vandaag denkt zij waarschijnlijk met weemoed terug aan de periode daarvoor. Na
Cyprus is Slovenië immers het volgende slachtoffer van de eurocrisis. De oorzaken die aan
deze evolutie ten grondslag liggen worden dan ook uitgebreid geanalyseerd.
Een volgend thema betreft de bijzondere relatie met Kroatië. Slovenië zal zich lange tijd
weigerachtig opstellen tegenover de toetreding van Kroatië tot de Unie en treedt daardoor de
regels van goed nabuurschap opzettelijk met de voeten. Nog maar recent is in deze
problematiek een doorbraak gekomen. Het feit dat Slovenië echter jarenlang geen duimbreed
wou wijken, zegt veel over haar positie binnen de EU en verantwoordt derhalve de keuze van
dit onderwerp.
Tot slot volgt een analyse van de toepassing van het EU-recht binnen de Sloveense
rechtsorde. In Slovenië bekleedt de Grondwet een superieure positie. De vraag is of deze
superioriteit zich ook uitstrekt ten aanzien van het recht van de EU. Het tweede
onderzoeksthema betreft de procesvoering voor het Hof van Justitie. Hierbij wordt nagegaan
in welke mate Sloveense rechters gebruik maken van de mogelijkheid tot het stellen van
prejudiciële vragen en welke procedures desgevallend aanhangig zijn voor het Hof. Sluitstuk
van deze Masterproef vormt een kritische reflectie over de kennis van het Europees Recht bij
de Sloveense magistraten.
Het ultieme doel van deze Masterproef is om aan de hand van een bespreking van de
genoemde thema’s na te gaan in welke mate Slovenië zich onderscheidt van andere lidstaten.
Hiermee bedoel ik niet enkel de nieuwe lidstaten, maar ook de oorspronkelijke E15. Op deze
manier tracht ik te achterhalen welke positie Slovenië bekleedt in de Europese Unie en wat
we uit haar soms halsstarrige houding kunnen leren voor toekomstige uitbreidingen.
3
DEEL I: Historische Context
Hoofdstuk 1. Naar een onafhankelijk Slovenië
1. Hoewel Slovenië, Kroatië en Servië nooit echt de bedoeling hebben gehad zich met elkaar
te verenigen, zal de Eerste Wereldoorlog daar anders over beslissen. Het geheim Verdrag van
Londen van april 1915 bepaalt dat Italië zeggenschap verkrijgt over uitgestrekte gebieden in
Slovenië en Kroatië. Twee jaar later komt deze overeenkomst aan het licht doordat de Sovjet-
Unie de tekst van het Verdrag integraal zal publiceren. Op dat ogenblik is Servië een sterke
staat strevend naar Zuid-Slavische eenmaking. Slovenië en Kroatië zoeken toenadering tot
Servië wat op 1 april 1918 resulteert in het stichten van een nieuwe staat, het Koninkrijk van
Serven, Slovenen en Kroaten.1
De grondwet van het pas gestichte Koninkrijk kent uitgebreide centrale bevoegdheden toe
aan de toenmalige Servische Koning Aleksandar I Karadjordjévic. Deze vorm van centralisme
is enigszins begrijpelijk, aangezien op dat ogenblik alleen Servië beschikt over een stabiele
politieke structuur. Het land is quasi-onafhankelijk sedert 1830 en beschikt aldus over
nationale bestuursinstellingen van meer dan honderd jaar oud. Vooral Kroatië, met haar sterk
nationaal bewustzijn, heeft problemen met de centrale macht van de Serven en dit geeft
aanleiding tot heel wat onderlinge spanningen. Pas in 1929 wordt de naam van het land
gewijzigd in ‘Koninkrijk Joegoslavië’.2
2. Wereldoorlog II veegt Joegoslavië van de kaart. Het grondgebied van Servië en Slovenië
wordt verdeeld onder de geallieerden en Kroatië wordt een quasi-onafhankelijke staat onder
Duits protectoraat. Het is dan ook verwonderlijk dat Joegoslavië er na afloop van de oorlog in
slaagt uit haar as herop te staan. Het nieuwe Joegoslavië bestaat uit zes deelrepublieken:
Slovenië, Kroatië, Servië, Montenegro, Macedonië en Bosnië-Herzegovina. Bovendien
creëert de Grondwet twee autonome gebieden in Servië : Kosovo en de Vojvodina. Met de
creatie van een federale staatsstructuur tracht men een einde te maken aan de Servische
heerschappij. Servië dient overigens grote gebieden af te staan ten voordele van de nieuwe
republieken Montenegro, Macedonië en Bosnië. Desondanks blijven de Serven het grootste
volk van Joegoslavië. 3
Met de gruwel van de oorlog vers in het geheugen, wordt in het nieuwe Joegoslavië streng
opgetreden tegen nationalisme. Slechts één politieke partij wordt gedoogd, namelijk de
Joegoslavische Communistenbond. Op die manier wordt het verspreiden van nationalistisch
gedachtegoed aan banden gelegd. Anderzijds werkt de steeds verdergaande federalisering en
decentralisering van Joegoslavië nationalisme in de hand. Dergelijk beleid wordt immers
ideologisch verantwoord door argumenten die nationalisme eerder aanwakkeren dan het te
bestrijden. Zo moedigt de federale regering de Joegoslavische volkeren openlijk aan hun 1 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 115.
2 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 116;
Zie over Joegoslavië Post WOI: A. PAVKOVIC, The Fragmentation of Yugoslavia: Nationalisme in a
Multinational State, Houndmills, Macmillan Press LTD, 1997, 19-24. 3 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 119;
Zie ook: A. PAVKOVIC, The Fragmentation of Yugoslavia: Nationalisme in a Multinational State, Houndmills,
Macmillan Press LTD, 1997, 46.
4
‘nationale identiteit’ zo veel mogelijk in de verf te zetten.4 Dit om bij de internationale
gemeenschap de indruk te wekken dat het land geen verdoken centralistische politiek voert en
op uitstekende wijze tegemoet kan komen aan haar etnische problemen. Joegoslavië beweert
dat het regime haar voortbestaan dankt aan het evenwicht tussen de verschillende regionale
machtscentra.5
Ten gevolge van de federalisering wordt Joegoslavië de facto onbestuurbaar. Naast de
federale grondwet behoudt elke republiek zijn eigen grondwet wat leidt tot heel wat juridische
tegenstrijdigheden. Pogingen om tot economische eenheid te komen en de republieken meer
te integreren in de federale staat worden door de lokale volkeren aanzien als een inbreuk op
hun ‘nationale identiteit’, een concept waar de federale staat destijds zelf hun aandacht op
heeft gevestigd. De grootste fout begaat Joegoslavië wanneer ze tussen de diverse
deelrepublieken omheiningen aanbrengt die ze beschouwt als interne grenzen. Het is immers
net het idee dat een volk onlosmakelijk is verbonden aan een bepaald grondgebied dat
kenmerkend is voor een nationalistische ideologie. Dit alles leidt dan ook tot heel wat
tegenstand in de verschillende deelrepublieken. Vanaf de jaren ’70 zijn diverse rechtszaken
aanhangig tegen hen die zich durven nationalist te noemen.6 Ook al wordt beweerd dat Servië
sinds de Tweede Wereldoorlog veel van haar macht heeft verloren, de facto blijft de macht
nog steeds gecentraliseerd in Belgrado.7
3. In 1969 uit Slovenië openlijk kritiek op de federalistische staatsstructuur. Illustratief kan
worden verwezen naar de zogenaamde ‘affaire van de autosnelweg’. Het merendeel van de
toeristen reist via Slovenië naar de Dalmatische kust. Eind jaren ’60 laat de staat van het
wegdek te wensen over en leent de Internationale Ontwikkelingsbank aan Joegoslavië 34
miljoen dollar voor de aanleg van nieuwe wegen. In Belgrado wordt echter besloten dit geld
te investeren in de armere zuidelijke republieken Kosovo, Macedonië en Montenegro. 8 Dit
ontketent hevige volksopstanden in Ljubljana waarbij men zich afzet tegen het beleid van de
federale regering in Belgrado. Met deze anekdote is de toon gezet van een steeds verder
evoluerende kritiek op de Joegoslavische staatsstructuur. Bovendien is het frappant dat niet
uitzonderlijk wordt besloten om geld vanuit de rijkere republieken Slovenië en Kroatië te
laten doorstromen naar de armere zuidelijke deelrepublieken.9
Ook latere gebeurtenissen leiden tot spanningen bij de Slovenen zoals onder meer het feit dat
de Servische communisten in 1982 voorstellen de schoolprogramma’s op het vlak van
geschiedenis en literatuur in heel Joegoslavië te standaardiseren. Slovenië beschouwt dit als
een regelrechte aanslag op haar identiteit en eigenheid en voert dan ook een fel verweer.10
Het centralisme zal tevens een nadelige invloed uitoefenen op de economie. In Slovenië daalt
vanaf 1982 het reëel persoonlijk inkomen terwijl de prijzen van de consumptiegoederen met
9% per jaar zullen stijgen. Dit valt uiteraard niet in goede aarde bij een land dat zichzelf
4 Zie hierover: R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding,
Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1996, 102-108. 5 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 121.
6 G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 65.
7 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 122-123
Zie over de federalisering in Joegoslavië ook: R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een
boedelscheiding, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1996, 123-153. 8 G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 64.
9 R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,123.
10 G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 65
Zie hierover ook: J. PRUNK, “The origins of an Independent Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS
(eds.), Making a New Nation: The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing Company
Limited, 1997, (22) 28.
5
steevast als welvarend heeft beschouwd. De Sloveense republiek wil niet langer gevangen
zitten in een centralistisch systeem dat geen modernisering en vooruitgang brengt.11
In 1987 brengt een groep van Katholieken en Liberalen het tijdschrift ‘Nova Revija’ uit
waarin een ‘Nieuw Sloveens Programma’ wordt voorgesteld. Er wordt gepleit voor het
invoeren van een democratie, politiek pluralisme, een markteconomie en een onafhankelijke
positie in de Joegoslavische Confederatie. De Sloveense Communistische Partij is de eerste
politieke partij die zal verkondigen dat men moet streven naar politiek pluralisme. In januari
1989 wordt het Sloveens democratisch verbond opgericht.12
Terzelfdertijd breekt in Ljubljana protest uit over de wantoestanden die plaatsvinden in
Kosovo.13
De amok gemaakt door het Servische leger veroorzaakt heel wat doden en in het
parlement worden wetten gestemd die de fundamentele rechten van de Kosovaren op
vergaande wijze inperken. Bovendien wil men Kosovo opnieuw deel laten uitmaken van de
republiek Servië. Het feit dat Slovenië asiel verleent aan verschillende Kosovaarse Albanezen
stuit Servië tegen de borst en de Servische leider Milosevic besluit in Slovenië een opkomst
van Serven te organiseren. De tegenstand van de Sloveense autoriteiten resulteert in een
economische boycot uitgaande van de Servische liga.14
Eind jaren ’80 dringen oppositiepartijen in verschillende deelrepublieken aan op economische
en politieke hervormingen. Men droomt van meer onafhankelijkheid voor de verschillende
deelrepublieken, een grondwettelijk verankerde vrije markteconomie en een democratisch
meerpartijenstelsel. De Joegoslavische Communistenbond zal nog een laatste poging doen
zich een meer democratisch imago aan te meten, maar wordt in Slovenië en Kroatië al snel
buiten spel gezet. In Servië blijft de Communistenbond aan de macht. Dit resulteert in een
breuklijn tussen het hervormingsgezinde Kroatië en Slovenië en de andere Joegoslavische
deelrepublieken.15
Tegen deze achtergrond zullen Sloveense oppositiepartijen in mei 1989 de zogenaamde
‘Meiverklaring’ aannemen ten gunste van een ‘Soevereine staat van de Sloveense natie’. Dit
initiatief benadrukt de onafhankelijkheid van de Sloveense staat ten aanzien van de andere
Zuid-Slavische naties. Toch mag de ‘Meiverklaring’ geenszins aanzien worden als een
onafhankelijkheidsverklaring in de juridische zin van het woord. Eerder dient men deze te
beschouwen als een eerste stap in de richting van een Joegoslavische Confederatie. De
‘Meiverklaring’ distilleert fundamentele principes zoals vrijheid, respect voor de rechten van
de mens en een democratie gesteund op politiek pluralisme.16
4. Slovenië zal in de jaren ’80 een bondgenoot vinden in Kroatië. Deze band vindt haar
oorsprong in de zogenaamde ‘Kroatische Lente’17
. Begin jaren ’70 wordt door academici
kritiek geuit op de tweederangspositie die Kroatië bekleedt in het toenmalige Joegoslavië.
Stemmen gaan op voor het verkrijgen van meer autonomie op economisch, politiek en
11
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 66. 12
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996,
66- 67. 13
Zie over de kwestie Kosovo: R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding,
Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1996, 179-188. 14
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 68. 15
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,123-124. 16
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 68. 17
Zie over de Kroatische Lente onder meer M. TANNER, Croatia: a Nation forced in war, New Haven, Yale
University Press, 1997, 184-202 en R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding,
Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1996, 110-117; G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van
Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 65.
6
cultureel vlak. De Serven beschouwen dit nationalistisch gedachtegoed als een bedreiging
voor Joegoslavië en antwoorden met geweld. In 1971 maakte Tito een einde aan de
Kroatische Lente, maar het spreekt voor zich dat de banden met Servië sindsdien definitief
verzuurd zijn.18
Het is voor Kroatië dan ook relatief eenvoudig om haar gading te vinden in
de nationalistische ideëen van Slovenië.19
5. In september 1989 stemt het Sloveense parlement voor amendementen op de Grondwet. Op
die manier wil de republiek Slovenië haar internationale rechten opeisen die ze heeft
opgegeven bij het oprichten van de Joegoslavische federatie in 1945. Eén van die rechten is
immers het recht om onafhankelijk te zijn. De Servische regering in Belgrado poogt de
brokken nog te lijmen en komt op de proppen met een verzoeningsoffensief. Al gauw wordt
duidelijk dat zowel Kroatië als Slovenië niet langer de behoefte hebben nog deel uit te maken
van het Centralistische Joegoslavië. Opnieuw zal de reactie van Belgrado gewelddadig zijn.
De toegangswegen tot de Adriatische zee worden geblokkeerd en de aanname van een
Kroatische vlag wordt afgewezen. Door dit offensief worden de banden tussen Ljubljana en
Belgrado definitief verbroken. 20
Op het laatste congres van de Communistenliga in januari 1990 blijkt meer dan ooit dat het
Joegoslavië van toen is opgedeeld in twee concurrerende krachten. Lijnrecht tegenover het
Servische Centralistische gedachtegoed staat de nieuwe onafhankelijkheidsbeweging van
Slovenië en Kroatië. Enkele maanden later vinden in Slovenië de eerste vrije verkiezingen
plaats. ‘De Demos’, de coalitie van Sloveense oppositiepartijen, behaalt de overwinning met
55% van de stemmen. Vervolgens stelt pas verkozen premier Lojze Peterle samen met zijn
regering een politiek programma voor omtrent de onafhankelijkheid van Slovenië ten opzichte
van de Joegoslavische federatie.21
Op 2 juli 1990 stemt het Sloveense parlement voor een ‘soevereiniteitsverklaring’ waarin de
wetten van de republiek hiërarchisch boven de federale wetten worden geplaatst. Voortaan
vindt de Federale Grondwet enkel nog toepassing voor zover haar bepalingen niet strijdig zijn
met de Grondwet van Slovenië. Kroatië volgt en vaardigt op 22 december 1990 een nieuwe
Grondwet uit waarin het recht op onafhankelijkheid een centrale positie bekleedt. Daags
nadien stemt in een referendum 88,5% van de Sloveense bevolking voor een onafhankelijk
Slovenië. Uiteindelijk roept het parlement van Ljubljana op 25 mei 1991 de onafhankelijkheid
uit. Ook Kroatië verklaart zich diezelfde dag onafhankelijk.22
18
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,124. 19
G. CASTELLAN EN A. BERNARD,, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 68. 20
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,126;
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 68;
Zie hierover ook: J. PRUNK, “The origins of an Independent Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS,
Making a New Nation: The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing Company Limited,
1997, (22) 28 en R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding, Antwerpen,
Uitgeverij Hadewijch, 1996, 193-194.
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,126. 21
G. CASTELLAN EN A. BERNARD,, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 69. 22
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,129-131.
7
Hoofdstuk 2. De tiendaagse oorlog
6. Vlak na haar onafhankelijkheidsverklaring is de situatie in de nieuwe staat uiterst precair.
Niet alleen ondervindt Slovenië heel wat hinder van de Servische republiek, ook andere staten
uiten hun ongenoegen over de recente gebeurtenissen. Zo weigert Frankrijk af te stappen van
het idee van een unitair Joegoslavië. Deze Franse overtuiging vindt haar oorsprong in het
bondgenootschap van Servië en Frankrijk gedurende de Eerste Wereldoorlog. Ook de
voormalige Sovjet-Unie en de Verenigde Staten zijn voorstander van het oorspronkelijke
Joegoslavië. Beide landen bevinden zich begin jaren ’90 in een sterke economische recessie
waardoor ze een bijzonder geloof hechten aan de beweringen van Joegoslavisch premier Ante
Markovic. Deze man profileert zich destijds als ultieme liberale hervormer van de
economie.23
Markovic beschouwt het afscheuren van Kroatië en Slovenië als ongrondwettig en derhalve
ongeldig. Op de dag van de onafhankelijkheidsverklaring kondigt hij een militaire maatregel
af om de grenzen met Oostenrijk en Italië te bewaken. Op die manier wil hij Slovenië isoleren
van het Westen en het er toe aanzetten af te zien van haar onafhankelijkheidsverklaring.
Uiteindelijk leidt deze maatregel tot weinig resultaat. Slovenië zal op 26 juni 1991 haar
onafhankelijkheid benadrukken met het inruilen van de Joegoslavische vlag voor haar eigen
nationale driekleur.24
7. Toch mogen de negatieve gevolgen van de onafhankelijkheidsverklaring allerminst
onderschat worden. Het afscheuren van Slovenië en Kroatië is immers de directe aanleiding
geweest tot de desintegratie van Joegoslavië. Deze gebeurtenissen resulteren in etnische
zuiveringen in Bosnië, Kroatië en Servië. Slovenië zelf bleef gelet op haar homogene
etniciteit25
vrijwel gespaard van oorlog en geweld, met uitzondering van de tiendaagse oorlog
die plaats vond kort na haar onafhankelijkheidsverklaring. Op 27 juni 1991 wordt door het
federale leger een blokkade opgezet op het vliegveld van Ljubljana en vallen in een
bombardement verschillende doden. De Oostenrijkse en Italiaanse grensposten, bezet door
Sloveense douaniers en politieagenten, worden overmeesterd. De zwaarste gevechten vinden
plaats in Sentilj, een stad in de nabijheid van Maribor. De Sloveense politie-eenheden worden
ondersteund door de gehele bevolking en het territoriale leger.
8. Vanwege de lidstaten van de Europese Gemeenschap komen uiteenlopende reacties.
Frankrijk verkondigt nog steeds dat Joegoslavië moet herenigd worden en dringt haar mening
op aan Groot-Brittannië. Duitsland, Italië, Hongarije en Oostenrijk zijn bereid de
onafhankelijkheid van zowel Slovenië als Kroatië te erkennen van zodra de partijen de
wapens neerleggen. Op 28 juni 1991 komen de ministers van buitenlandse zaken van
Luxemburg, Italië en Nederland met een compromis: Als Slovenië en Kroatië hun
onafhankelijkheidsverklaring voor drie maanden opschorten, dient het federale leger zich
terug te trekken in haar kazernes. Bovendien mogen de Serven zich niet langer verzetten tegen
het presidentschap van de Kroaat Stipe Mesic.26
Dit alles leidt tot het ondertekenen van de zogenaamde Brioni-akkoorden op 7 juli 1991. Ze
ontlenen hun naam aan de plaats van totstandkoming, namelijk het eiland Brioni in Kroatië.
23
G. CASTELLAN EN A. BERNARD,, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996,
71-72. 24
G. CASTELLAN EN A. BERNARD,, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 72. 25
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 93. 26
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993,131.
8
Contractsluitende partijen zijn vertegenwoordigers van Slovenië, Kroatië en de
Joegoslavische Federatie. De Europese Gemeenschap belooft de onafhankelijkheid van
Slovenië te erkennen van zodra tegemoet is gekomen aan de verbintenissen van de Brioni-
akkoorden. De akkoorden leiden echter tot uiteenlopende interpretaties. Sommigen
beschouwen ze als een bevestiging van het principe van territoriale onschendbaarheid, terwijl
anderen er een veroordeling in zien van de agressie van het Joegoslavische leger.27
Op 18 juli
1991 besluit het federale leger zich definitief terug te trekken uit Slovenië. Niet alleen in
uitvoering van de akkoorden, maar ook omwille van het feit dat Slovenië geen Servische
minderheden heeft en dus geen enkele rol speelt in de creatie van een Groot-Servië, de droom
van Slobodan Milosevic.28
Hoofdstuk 3. Het onafhankelijk Slovenië en de desintegratie van Joegoslavië
9. In september 1991 is het land de facto soeverein. Slovenië dient aan niemand nog
verantwoording af te leggen en neemt haar eigen munteenheid aan. De Grondwet wordt
afgekondigd op 23 december 1991. Hierin wordt bijzondere aandacht besteed aan de
Hongaarse en Italiaanse minderheidsgroepen. Op dat ogenblik vertegenwoordigen zij
ongeveer 0,59% van de populatie. De Grondwet erkent de moeilijke positie van minderheden
en kent hen enkele privileges toe. Zo krijgen ze het recht om hun nationale emblemen te
gebruiken en kunnen ze een opleiding volgen in de eigen landstaal . Op die manier is het
mogelijk de banden met het land van oorsprong intact te houden. De vertegenwoordigers van
de Hongaarse en Italiaanse gemeenschap beschikken elk over een zetel in het parlement.29
Volgens de Grondwet is Slovenië een rechtsstaat en een democratische republiek. Bovendien
is het land te beschouwen als een sociale staat wakend over het welzijn van haar burgers. De
rechten van de mens vormen een essentieel onderdeel van de Grondwet en omvatten meer
specifiek het recht op leven, vrijheid en privébezit. Net als in heel wat andere staten is
voorzien in een scheiding der machten. De eerste verkiezingen gebaseerd op de Grondwet
vinden plaats een jaar na haar bekrachtiging.30
10. Joegoslavië is op het ogenblik van de desintegratie geen lid van de Raad van Europa en
kan dus ook niet op diens steun rekenen. Vlak na de onafhankelijkheidsverklaring op 25 mei
1991 poogt de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) een soort
mechanisme uit te werken zodat het kan optreden wanneer een lidstaat zich door een andere
lidstaat bedreigd voelt. Oostenrijk had een beroep gedaan op het CVSE omdat het land zich
ernstige zorgen maakte over de gebeurtenissen in Joegoslavië. Het veiligheidsmechanisme
van de CVSE heeft echter nooit één van haar doelstellingen weten realiseren en zal zich er in
een latere fase toe beperken de initiatieven van de Europese Gemeenschap te ondersteunen.
27
M. MARESCEAU, “Zuidoost-Europa en de Europese Unie” in R. DETREZ (ed.), Ontmoeting met de Balkan,
Brussel, Koninklijke Vlaamse academie van België voor wetenschappen en kunsten, 2005, (9) 18; B. BUCAR,
“The International Recognition of Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS, Making a New Nation: The
Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing Company Limited, 1997, (31) 36-37. 28
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 131. 29
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996, 30
G. CASTELLAN EN A. BERNARD, Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 1996.
9
Helaas komen niet veel dergelijke initiatieven tot stand. Enkel het ondertekenen van het
Brioni-akkoord kan beschouwd worden als een geslaagd optreden van de EG. 31
In de daaropvolgende maanden wordt verscheidene keren getracht een wapenstilstand tot
stand te brengen tussen Kroatië en de federale regering. Formeel worden verschillende
akkoorden ondertekend, de facto leiden deze tot niets. Ook de vredesconferentie in Den Haag
van eind augustus-begin september 1991 is niet in staat enige invloed uit te oefenen.32
Het
falen van de bemiddelingspogingen van de EG is te verklaren door verschillende factoren. Zo
heeft de EG begin jaren ‘90 niet de bevoegdheid militaire acties te ondernemen op het
voormalig Joegoslavisch grondgebied. Nochtans is militair optreden noodzakelijk om de
Servische en Kroatische burgermilities in de hand te houden. Servië en Kroatië zijn immers
bereid tegemoet te komen aan hun vredesafspraken, maar slagen hier niet in aangezien ze
geen controle hebben over het individuele optreden van hun burgers. Toch is het frappant om
vast te stellen dat indien de EG wel bevoegd zou geweest zijn om militair op te treden, zij
destijds niet over het daartoe noodzakelijke leger beschikte. Pas vanaf eind juni 1992 spelen
gedachten over het uitbouwen van een vast Europees leger. Deze plannen zullen nooit worden
gerealiseerd. 33
De EG dient dan maar te steunen op haar moreel gezag. Aanvankelijk staat deze
internationale organisatie nog hoog in het vaandel bij de Joegoslavische deelrepublieken.
Oorzaak is haar succes bij de onderhandelingen tot het sluiten van de Brioni-akkoorden. Al
gauw komt een einde aan dit enthousiasme. De houding van de Balkanvolkeren tegenover de
EG evolueert van ontzag voor haar democratische instellingen en economische macht naar
een zeker wantrouwen. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de EG zich te veel
bemoeit met het reilen en zeilen in de Balkan en oude herinneringen worden bovengehaald. In
het verleden hebben oude Europese hoofdsteden immers vaak genoeg over het lot van de
Balkanvolkeren beslist, zelden met een bevredigend resultaat.34
11. Ondertussen dient de EG zich ook uit te spreken over de erkenning35
van de
onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië. Het feit dat over dit vraagstuk allesbehalve een
consensus bestaat doet het wantrouwen nog meer toenemen. De onderlinge
meningsverschillen binnen de EG leiden er zelfs toe dat Servië absoluut geen vertrouwen
meer heeft in deze organisatie en bijgevolg de bemiddelde vredesafspraken aan haar laars zal
lappen.36
31
R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch,
1996, 297-298; R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch,
1993, 228; zie over de bemiddelingspogingen van de EU ook : 189-204. 32
Zie over de vredesconferentie van Den Haag: M. CRNOBRNJA, The Yugoslav Drama, Montreal, McGill-
Queen’s University Press, 1994, 194. 33
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 229. 34
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 229;
zie over het falen van de EU in Kroatië: A. PAVKOVIC, The Fragmentation of Yugoslavia: Nationalism
in a Multinational State, Houndmills, Macmillan Press LTD, 1997, 146-152. 35
Zie over de erkenning van Slovenië en Kroatië: A. PAVKOVIC, The Fragmentation of Yugoslavia:
Nationalism in a Multinational State, Houndmills, Macmillan Press LTD, 1997, 150-152; B.BUCAR,
“The International Recognition of Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS (eds.), Making a
New Nation:The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing Company Limited, 1997, (31)
37-38. 36
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 230.
10
Als initiële reactie zal de EG zich verzetten tegen de onafhankelijkheidsverklaring omdat ze
beseft welke reactie deze kan ontketen.37
Servië vindt in de houding van de EG een
rechtvaardiging voor haar optreden en besluit over te gaan tot een militaire interventie.38
Naderhand krijgen Slovenië en Kroatië de onvoorwaardelijke steun van Duitsland,
Tsjechoslowakije, Hongarije, Oostenrijk (op dat moment geen EG-lid) en Polen. Volgens
Servië is het allesbehalve toeval dat net die landen die Joegoslavië tijden de Tweede
Wereldoorlog hebben bezet en verdeeld de grootste voorstanders zijn van een onafhankelijk
Slovenië en Kroatië. Er wordt zelfs gesproken over een Duits streven naar het herstel van het
Derde Rijk en een complot van het Vaticaan.39
Een aantal landen zijn echter minder enthousiast. Na de Tweede Wereldoorlog doet er zich
tussen Italië en Slovenië een conflict voor over Italiaans patrimonium. Op het ogenblik van de
onafhankelijkheidsverklaring zijn de diplomatieke betrekkingen nog niet volledig hersteld.40
Zoals vermeld zijn ook Frankrijk en Groot-Brittannië geen voorstander van een onafhankelijk
Slovenië. De grootste angst van de Europese Gemeenschap is de vrees om met de erkenning
van de onafhankelijkheid van Kroatië en Slovenië een precedent te creëren voor de talloze
bevolkingsgroepen die naar onafhankelijkheid streven. Niet geheel onterecht lijkt mij.
Nochtans is de ware reden dat men vooral schrik had voor het “nieuwe”.41
Ondanks dit alles
erkent de Europese Gemeenschap onder druk van de Duitse diplomatie42
de onafhankelijkheid
van Slovenië en Kroatië vanaf 15 januari 1992.43
Ze ziet eindelijk in dat de brokken niet meer
te lijmen vallen en wil de schijn van eensgezindheid ophouden. De eerste diplomatieke
betrekkingen tussen de EU en Slovenië komen tot stand op 13 april 1992.44
12. Besluitend kan worden gesteld dat het beleid van de EG met betrekking tot Joegoslavië
dient beschouwd te worden als één groot fiasco. Vooreerst ontketent het gebrek aan consensus
binnen de EG een noodlottig aflopend militair optreden uitgaande van Servië. Toch is de
eigenlijke erkenning van de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië mogelijks nog erger
aangezien dit leidt tot het zogenaamde “spill-over-effect”. Overal in Joegoslavië beginnen
etnische minderheden45
plots te streven naar onafhankelijkheid. Dit resulteert uiteindelijk in
een bloederige oorlog waaraan slechts een einde wordt gesteld met het ‘Dayton Agreement’ in
1995. 46
37
M. CRNOBRNJA, The Yugoslav Drama, Montreal, McGill-Queen’s University Press, 1994, 192. 38
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 229. 39
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 230. 40
B.BUCAR,“The International Recognition of Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS (eds.), Making a
New Nation:The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing Company Limited, 1997, (31)
40-41. 41
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 229. 42
42
M. CRNOBRNJA, The Yugoslav Drama, Montreal, McGill-Queen’s University Press, 1994, 198. 43
Duitsland denkt dat de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië de rust zal terug brengen in Joegoslavië en
zet zich pal achter het streven naar onafhankelijkheid. Zie hierover ook: M. MARESCEAU, “Zuidoost-Europa en
de Europese Unie” in R. DETREZ (ed.), Ontmoeting met de Balkan, Brussel, Koninklijke Vlaamse academie
van België voor wetenschappen en kunsten, 2005, (9) 14-17. 44
R. DETREZ, De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1993, 131-132. 45
Zoals bijvoorbeeld de Servische minderheid in de Krajna, het Noordelijke gedeelte van Kroatië. 46
Zie over het Dayton Agreement: R. DETREZ, De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding,
Antwerpen, Uitgeverij Hadewijch, 1996, 315-319; A. PAVKOVIC, The Fragmentation of Yugoslavia:
Nationalism in a Multinational State, Houndmills, MacMillan Press LTD, 1997, 182-188.
11
DEEL II: Het Centraal en Oost-Europees
georiënteerd beleid van de EU
Hoofdstuk 1. De Europa-akkoorden47
13. De Tweede Wereldoorlog leidt tot een ideologische splitsing tussen West- en Oost-
Europa. Westerse democratische principes komen in schril contrast te staan met de
communistische ideëen van Stalin. Het is tevens laatstgenoemde die als reactie op het
Marshallplan de landen van Oost-Europa48
onderbrengt in een gloednieuwe internationale
organisatie, de COMECON49
. Eind jaren ’60 onderhandelt de Europees Economische
Gemeenschap akkoorden met diverse derde landen om op die manier haar extern
handelsbeleid te bepalen. De Sovjet-Unie voert aan dat de EEG geen staat is, maar een
internationale organisatie en bijgevolg dus niet internationaalrechtelijk bevoegd om dergelijke
akkoorden te sluiten. Wel stelt ze voor een interinstitutioneel akkoord tot stand te brengen
tussen de EEG en de COMECON. De EEG weigert dit gezien haar vrees voor een te grote
dominantie van de Sovjet-Unie. Jarenlang zal de COMECON de EEG niet erkennen.50
Alles verandert wanneer in 1985 Gorbachov op het toneel verschijnt. Onder het motto
“glasnost en perestroika”51
wenst hij vergaande politieke en economische hervormingen door
te voeren in de communistische landen. De EG weet niet goed hoe te reageren en neemt
initieel een afwachtende houding aan. In 1988 veruitwendigt de verandering zich tevens op
formele wijze in een Gemeenschappelijke verklaring betreffende wederzijdse erkenning
tussen de EG en de COMECON. Bovendien leidt de val van de Berlijnse muur tot een nieuwe
fase in het extern beleid van de EG. Duitsland fungeert immers niet langer als buffer tussen
West –en Oost-Europa waardoor het mogelijk wordt nieuwe bilaterale contacten aan te
knopen. Voor het eerst voert de EG een Centraal –en Oost-Europees georiënteerd beleid en
worden Economische Samenwerkingsovereenkomsten tot stand gebracht met de landen van
Centraal –en Oost-Europa. 52
Ook tussen de EEG en Slovenië komt in 1993 een dergelijke
overeenkomst tot stand.53
14. “Centraal –en Oost-Europa” is een eerder vaag omschreven begrip. Op het eerste zicht is
dan ook niet geheel duidelijk welke geografische gebieden hier al dan niet toe behoren.
Wanneer men dit concept ruim interpreteert, kan men argumenteren dat ook Rusland tot Oost-
Europa behoort. De EG trekt in 1990 echter een duidelijke grens door het voeren van een
gedifferentieerd beleid. Van alle voormalige Europese COMECON-landen is Rusland het
47
Voor het schrijven van dit onderdeel werd inspiratie gevonden in de Hoorcolleges van Professor
Maresceau, Grondige Studie Europees Recht, 4 en 5 oktober 2011. 48
Meer bepaald Polen, het toenmalige Tsjechoslowakije, Joegoslavië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije. 49
“The Council for Mutual Economic Assistance”. De COMECON werd opgericht in 1955. 50
M. MARESCEAU, Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van
Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 3,5. 51
Transparantie en hervormingen. 52
M. MARESCEAU, “The EU Pre-Accession Strategies: a Political and Legal Analysis” in M. MARESCEAU EN E.
LANNON (eds.), The EU’s enlargement and Mediterranean strategies: a comparative analysis, Palgrave,
Houndmills, 2001, (3) 20. 53
B. FERFILA EN P. PHILIPS, Slovenia's transition: From medieval roots to the European Union, Plymouth,
Lexington Books, 2010, 168.
12
enige land waarmee geen Associatie-Akkoord tot stand zal komen. Toch zaait de EG nog
steeds verwarring door wel een Associatie-Akkoord te willen onderhandelen met Slovenië,
maar niet met andere Balkanlanden zoals Servië en Macedonië. Deze landen worden later
onder de noemer Zuidoost-Europa of de Westerse Balkan geplaatst. Ten aanzien van hen
wordt een specifiek beleid gevoerd door het sluiten van Stabilisatie –en Associatie-
akkoorden.54
15. In 1989 komt onder invloed van verschillende Franse politici waaronder François
Mitterand, het PHARE-programma tot stand. Dit unilateraal programma strekt er toe
financiële en technische ondersteuning te bieden aan landen die kiezen voor politieke en
economische hervormingen. Om in aanmerking te komen voor het PHARE-programma dient
men aan een aantal politieke condities te voldoen zoals de organisatie van democratische
verkiezingen, het hebben van een meerpartijenstelsel, voldoende bescherming van
fundamentele rechten en vrijheden en de intentie om over te gaan tot een vrije
markteconomie. Polen en Hongarije zijn de eerste landen die van het Programma kunnen
genieten en lenen hieraan dan ook hun naam. PHARE staat immers voor “Pologne-Hongrie
Assistance aux Réformes Economiques”. Rusland valt uit de boot uit vrees dat alle middelen
in dit land zouden gepompt worden.55
Slovenië maakt deel uit van het PHARE-programma
sinds augustus 1992.56
16. Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije worden begin jaren ’90 beschouwd als de drie
leidende landen van de economische hervormingen. Naar aanleiding van de Europese top in
Brussel besluiten Presidenten Havel en Walesa en eerste minister Antall een bezoek te
brengen aan toenmalig Commissievoorzitter Jaques Delors. Met de zinsnede “De Europese
Gemeenschap beschikt niet over het monopolie van het Europees zijn” drukken zij hun wens
uit om deel uit te maken van deze internationale organisatie. De EG neemt echter dezelfde
afwachtende houding aan die ze destijds hanteerde tegenover de COMECON en probeert
eerst te onderhandelen over associatie in plaats van toetreding. In 1991 worden met Polen,
Hongarije en Tsjechoslowakije akkoorden ondertekend die een associatie tot stand brengen
met de EG. Dergelijke Associatie-Akkoorden worden door de Commissie als een bijzonder
type akkoorden voorgesteld en krijgen de naam “Europa-akkoorden”. Later worden de
akkoorden met “de leidende drie” beschouwd als de Europa-akkoorden van de eerste ronde. 57
17. Het concept Associatie-Akkoorden vereist nadere toelichting. Vandaag ligt hun juridische
grondslag vervat in artikel 217 VWEU. Deze bepaling stelt dat de Unie met derde landen of
een internationale organisatie akkoorden kan sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die
wordt gekenmerkt door wederzijdse rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden
en bijzondere procedures. Europa-akkoorden strekken ertoe een wederzijdse politieke dialoog
en vrijhandelszone tot stand te brengen tussen de contractspartijen. Ze bevatten belangrijke
hoofdstukken over vrij verkeer van goederen, verkeer van werknemers, vestiging en
54
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 4. 55
M. MARESCEAU, Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van
Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 7-8. 56
Verordening (EEG) Nr. 2334/92 van de Raad van 7 augustus 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) Nr.
3906/89 met het oog op de uitbreiding van de economische hulp tot Slovenië, PB 1992 L227/ 57
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union: Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-New
York, Longman, 1997, (3) 6; M. MARESCEAU, Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de
Europese Unie en de landen van Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20,
1995, 8-9.
13
verrichten van diensten, betalingsverkeer, harmonisatie van de wetgeving van de
geassocieerde landen en een opsomming van een aantal samenwerkingsdomeinen. Ook wordt
net als bij andere Associatie-akkoorden een Associatieraad opgericht. Europa-akkoorden gaan
terug op het oud artikel 238 EG-Verdrag. Volgens het Hof van Justitie is dit immers de
verdragsbasis om geprivilegieerde relaties met het geassocieerd land tot stand te brengen. 58
Een belangrijk politiek twistpunt heeft te maken met de mate waarin Europa-akkoorden
beschouwd kunnen worden als een voorbode tot latere toetreding tot de EG, met andere
woorden pré-toetredingsakkoorden. In de preambule van het Europa-akkoord met Hongarije
is volgende uitdrukking opgenomen: “ Gezien het feit dat lidmaatschap van de Gemeenschap
het einddoel van Hongarije is en dat deze associatie, naar het oordeel van de partijen, ertoe zal
bijdragen dit doel te verwezenlijken”.59
Nagenoeg identiek dezelfde bewoordingen worden
opgenomen in het Europa-akkoord met Polen en Tsjechoslowakije.60
Belangrijk is dat we
hieruit kunnen afleiden dat toetreding tot de EG geen wederzijds objectief uitmaakt, maar
enkel een uitdrukkelijk streven van het geassocieerde land. De EG gaat met andere woorden
geen juridisch of politiek engagement aan om de associatie op een later tijdstip om te zetten in
EG-lidmaatschap.61
Europa-akkoorden zijn gemengd van aard. Dit wil zeggen dat ze aan de zijde van de Europese
Gemeenschap niet alleen ondertekend worden door de Raad en Commissie, maar ook door
alle lidstaten. De ratificatieprocedure kan met andere woorden jarenlang aanslepen en het
Europa-akkoord treedt niet in werking vooraleer het door alle contractsluitende partijen wordt
geratificeerd. Om aan deze problematiek tegemoet te komen sluit de EG met het
geassocieerde land een Interim-overeenkomst waarin de handelsaspecten en aanverwante
zaken uit het Europa-akkoord geïntegreerd worden. Aangezien dergelijke overeenkomst
slechts door twee partijen ondertekend wordt, verloopt het ratificatieproces veel vlotter en kan
men de desbetreffende bepalingen van het Europa-akkoord enkele maanden later reeds
toepassen. Doorgaans worden het Europa-akkoord en de Interim-Overeenkomst op dezelfde
dag ondertekend.62
18. Ten gevolge van nationalistische verzuchtingen wordt Tsjechoslowakije op 1 januari 1993
gesplitst in Tsjechië en Slowakije. Daags nadien rijst dan ook de vraag welke repercussies dit
heeft ten aanzien van het Europa-akkoord met de EG. Beide landen zijn bereid elk
58
HvJ., 12/86, Demirel t. Stad Shwäbish Gmund, 1987; P.C. MÜLLER-GRAFF, “Legal Framework for relations
between the European Union and Central and Eastern Europe” in M. MARESCEAU (ed.), Enlarging the
European Union: Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London -New York, Longman,
1997, (27) 32; M. MARESCEAU, Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de
landen van Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta,Thorbecke Colleges 20, 1995, 9-10. 59
Preambule Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Saten, enerzijds, en de Republiek Hongarije, anderzijds, PB L 347/2, 1993. 60
Preambule Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds, PB L 348/2, 1993
Preambule Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds, en de Republiek Tsjechoslowakije anderzijds (niet
gepubliceerd.) 61
P.C. MÜLLER-GRAFF, “Legal Framework for relations between the European Union and Central and Eastern
Europe” in M. MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union: Relations between the EU and Central and
Eastern Europe, London -New York, Longman, 1997, (27) 33-34. 62
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 7; M. MARESCEAU , Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de
Europese Unie en de landen van Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20,
1995, 10.
14
afzonderlijk het oude akkoord ongewijzigd over te nemen, maar de EG vindt dit geen goed
idee, gelet op de aanwezigheid in Slowakije van belangrijke minderheidsgroepen. Die
bezorgdheid vindt haar oorsprong in de etnische zuiveringen die op dat ogenblik plaats vinden
in Joegoslavië . Aangezien het oude Europa-akkoord in onvoldoende waarborgen voorziet
voor de voornaamste minderheden, zijnde de Hongaarse minderheid en de groep Roma-
zigeuners63
, pleit de EG voor een nieuw akkoord waarin wel aan deze problematiek wordt
tegemoet gekomen.64
Dit leidt er toe dat in de eerste Europa-akkoorden van de tweede ronde, namelijk de nieuwe
akkoorden met Tsjechië en Slowakije65
een “Essential Elements Clause” wordt opgenomen
ter bescherming van de minderheden. De Preambule refereert uitdrukkelijk naar de
bescherming van de rechten van personen die tot een minderheid behoren. Verder bepaalt
artikel 6 van het akkoord dat de eerbiediging van de democratische beginselen, de
mensenrechten, alsook de principes van een markteconomie de grondslag vormen van het
beleid van de verdragspartijen en een essentieel onderdeel zijn van de associatie. Inbreuk op
deze clausule leidt tot de eenzijdige opschorting van de toepassing van het Europa-akkoord.
De “Essential Elements Clause” wordt herhaald in de Europa-akkoorden met Bulgarije en
Roemenië.66
Op 12 juni 1995 sluit de EG Europa-akkoorden met de Baltische staten. Een jaar
later komt ook Slovenië aan de beurt. Opmerkelijk is dat de landen van Centraal –en Oost-
Europa eenzelfde proces doorlopen. Allen worden ze geassocieerd met de EU door een
zogenaamd Europa-Akkoord. De vraag is dan ook of dit wel een verantwoorde beleidskeuze
heeft gevormd gelet op hun verschillende economische en politieke achtergrond. Alvorens
dieper in te gaan op de specifieke eigenheid van het Europa- akkoord met Slovenië. wordt
aandacht besteed aan de Economische Samenwerkingsovereenkomst van 1993.67
Hoofdstuk 2. Bilaterale betrekkingen tussen de EU en Slovenië
2.1. De Economische Samenwerkingsovereenkomst van 1993
19. Op 5 april 1993 wordt in Luxemburg een Economische Samenwerkingsovereenkomst
ondertekend tussen Slovenië en de Europese Economische Gemeenschap (hierna “EEG).
Gelet op de gebeurtenissen die zich op dat ogenblik afspelen in de regio rond Slovenië, zal de
EEG aanvankelijk niet veel interesse vertonen in het tot stand brengen van een dergelijke
overeenkomst. Al gauw komt ze echter tot de vaststelling dat het land in niets gelijkt op haar
buurlanden. Zo heeft Slovenië sinds haar onafhankelijkheid een hoger inkomen per hoofd dan
Griekenland of Portugal en kent zij een stabiele inflatiegraad. Bovendien is de overgang naar
een markteconomie grondwettelijk verankerd en treft men hiertoe reeds de noodzakelijke
63
Website Slovakia Cultural Profile, http://www.slovakia.culturalprofiles.net/?id=-12654. 64
MARESCEAU , Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van
Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 10-14. 65
Deze akkoorden kwamen tot stand in oktober 1993. 66
M. MARESCEAU , Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van
Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 10-14. 67
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-New
York, Longman, 1997, (3) 8.
15
voorbereidingen. Sinds 1992 verkrijgt Slovenië bijstand vanuit het PHARE-Programma. Dit
alles in aanmerking nemend, besluit de EEG toch een Economische
Samenwerkingsovereenkomst met Slovenië te onderhandelen.68
Formeel komt de Economische Samenwerkingsovereenkomst69
tot stand door een Besluit van
de Raad op 19 juli 1993.70
Samen met de tekst van de overeenkomst wordt een protocol
aangenomen betreffende de financiële samenwerking tussen de EEG en Slovenië71
(hierna“Financieel Protocol”) alsook een overeenkomst die betrekking heeft op vervoer.72
Het
Protocol maakt integraal deel uit van de Economische Samenwerkingsovereenkomst.73
De
vervoerovereenkomst niet, maar is er wel in belangrijke mate mee verbonden.74
20. De Samenwerkingsovereenkomst heeft tot doel “een algemene samenwerking tussen de
overeenkomstsluitende partijen te bevorderen om bij te dragen tot de economische en sociale
ontwikkeling van Slovenië en tot hechtere betrekkingen”. Hiertoe worden een aantal
maatregelen vastgesteld op het gebied van de economische, technische en financiële
samenwerking en op het gebied van het handelsverkeer”.75
De eerste reeks maatregelen ligt
vervat in Titel I, de tweede reeks in Titel II. Met betrekking tot de economische, technische en
financiële samenwerking stipuleert de overeenkomst dat deze aanvullend is op de
inspanningen die Slovenië heeft verricht ten behoeve van haar eigen ontwikkeling. Titel I
heeft onder meer betrekking op de volgende beleidsterreinen: industrie, wetenschap en
technologie, energie, landbouw, vervoer, toerisme, milieu, visserij en telecommunicatie en
kleine en middelgrote ondernemingen.76
De samenwerking op het gebied van het handelsverkeer strekt er toe het handelsverkeer
tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen teneinde de voorwaarden voor
toegang van de Sloveense producten tot de markt van de Gemeenschap te verbeteren.77
Zo
mag Slovenië in haar handelsregeling ten aanzien van de Gemeenschap nieuwe douanerechten
en heffingen van gelijke werking of nieuwe kwantitatieve beperkingen en maatregelen van
gelijke werking invoeren. Bovendien mag ze de bestaande restricties verhogen of verzwaren.
Dergelijke maatregelen mogen echter enkel worden genomen voor zover ze noodzakelijk zijn
voor industrialisatie en ontwikkeling. 78
Toch is de overeenkomst niet zo genereus als zij doet
uitschijnen en getuigt zij van een zeker protectionisme. De EEG houdt zich immers het recht
voor kwantitatieve beperkingen te stellen aan bepaalde textielwaren en een tariefregeling uit
68
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 93. 69
Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië,
PB 1993 L189/3. 70
Besluit Nr. 93/407 EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de sluiting van de Samenwerkings-
overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië, PB 1993 L189/1. 71
Besluit Nr. 93/408 van de Raad van 19 juli 1993 inzake de sluiting van het Protocol betreffende de financiële
samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië, PB 1993 L189/152;
Protocol betreffende de financiële samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de
Republiek Slovenië, PB 1993 L189/153. 72
Besluit Nr. 93/409 EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de
Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op het gebied van vervoer, PB 1993
L189/160; Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op het
gebied van vervoer, PB 1993 L189/161. 73
Dit blijkt uit haar artikel 15(2) Financieel Protocol dat stelt dat het Protocol een integrerend bestanddeel vormt
van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Republiek Slovenië. 74
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 93. 75
Artikel 1 Economische Samenwerkingsovereenkomst, PB 1993 L189/3. 76
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 94. 77
Artikel 14 Samenwerkingsovereenkomst Slovenië, PB 1993 L189/5. 78
Artikel 22 Samenwerkingsovereenkomst, PB 1993 L189/6.
16
te werken voor verschillende producten opgesomd in de bijlagen bij de overeenkomst. Voorts
mag ze zich overeenkomstig artikel 18 tot de Samenwerkingsraad wenden, ten einde
bijzondere toegangsvoorwaarden vast te stellen voor bepaalde producten die zij gevoelig acht
en die niet in bijlage zijn opgenomen. Kijken we naar de lijst van producten waarvoor de EEG
zich dergelijke rechten voorbehoudt, dan valt onmiddellijk op dat vele van hen essentieel
bijdragen tot het handelspotentieel van Slovenië.79
21. In wezen is de Economische Samenwerkingsovereenkomst in belangrijke mate gebaseerd
op de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Joegoslavië van 198080
. Ze verschilt
echter op één belangrijk punt. In tegenstelling tot de Overeenkomst met Joegoslavië bevat
deze met Slovenië geen sectie omtrent “samenwerking op het gebied van arbeidskrachten”.
Dit is een bewuste keuze geweest van de EEG, gelet op de weerslag van het zogenaamde
Kziber-arrest.81
Dit arrest van het Hof van Justitie heeft betrekking op artikel 41 (1) van de
Economische Samenwerkingsovereenkomst met Marokko. Genoemd artikel bevat het verbod
om legaal tewerkgestelde Marokkanen en de bij hen inwonende gezinsleden te discrimineren
op het vlak van sociale zekerheid. Aan het Hof van Justitie werd gevraagd of deze bepaling
directe werking heeft en derhalve rechtstreeks kan worden ingeroepen voor de nationale
rechter. Het Hof verwijst hiertoe naar het arrest Demirel 82
en stelt “dat een bepaling van een
door de Gemeenschap met derde staten gesloten overeenkomst geacht moet worden
rechtstreeks toepasselijk te zijn, wanneer zij, gelet op haar bewoordingen en op het doel en de
aard van de overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst,
voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is.” Het Hof besluit dat
artikel 41 (1) aan deze vereisten voldoet.83
De meeste lidstaten zijn niet tevreden met dit arrest, gezien ze vrezen voor een precedent
waardoor de druk op hun sociale zekerheidssystemen onhoudbaar zou worden. 84
Vele andere
Samenwerkingsovereenkomsten bevatten immers gelijkaardige clausules.85
Eén daarvan is de
overeenkomst met Joegoslavië. Sinds het Kziber-arrest kiest de EEG er voor haar beleid te
veranderen en neemt ze deze clausule niet meer op in de overeenkomsten die ze nadien
onderhandelt. Hiermee komt ze tegemoet aan de wensen van haar lidstaten.86
Met betrekking tot de Samenwerkingsovereenkomst met Joegoslavië dient nog vermeld te
worden dat dit de eerste bilaterale Samenwerkingsovereenkomst is die de Unie zal
onderhandelen met een Socialistisch land. Ze zal echter de geschiedenis ingaan met een
andere connotatie, want ten gevolge van de gruwel die zich afspeelt in de Balkanlanden wordt
ze op 25 november 1991 eenzijdig opgezegd. Hiermee is ze te beschouwen als één van de
enige bilaterale overeenkomsten die ooit unilateraal werden opgezegd door de Europese
Gemeenschap.87
79
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 93. 80
Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Socialistische Federatieve
Republiek Joegoslavië 81
HvJ, C-18/90 Office nationale de l’emploi (ONEM) v. Kziber 1991. 82
HvJ, 12/86 Demirel v. Städt Schwäbish Gmünd, 1987. 83
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 94. 84
Zie hierover: N. NEUWAHL, “Social Security under the EEC-Morocco Cooperation Agreement”, Eur. Law.
Rev. 1991, Nr. 16, 328. 85
Artikel 45 Samenwerkingsovereenkomst Slovenië, PB 1983 86
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 94-95 en specifiek voetnoot 22. 87
M. MARESCEAU, “Zuidoost-Europa en de Europese Unie” in R. DETREZ (ed.), Ontmoeting met de Balkan,
Brussel, Koninklijke Vlaamse academie van België voor wetenschappen en kunsten, 2005, 11-14.
17
22. Eén bepaling vereist nog bijzondere aandacht en dat is artikel 50. Hierin wordt expliciet
verwezen naar de mogelijkheid op een later tijdstip over te gaan tot het onderhandelen van
een Europa-overeenkomst. Dit is nogal vooruitstrevend, aangezien eerdere Economische
Samenwerkingsovereenkomsten met onder meer de Baltische Staten geenszins een dergelijke
clausule bevatten. Enkel de preambule bevat een subtiele verwijzing naar deze mogelijkheid.
Toch mag men de waarde van deze bepaling niet overschatten. Slovenië moet immers tot
maart 1995 wachten vooraleer onderhandelingen over het sluiten van een Europa-
Overeenkomsten kunnen worden geopend, terwijl deze in Estland, Letland en Litouwen reeds
gestart zijn in 1994.88
23. Tot slot nog enkele beschouwingen omtrent de bovenvermelde vervoerovereenkomst.
Niettegenstaande zij formeel geen deel uitmaakt van de Samenwerkingsovereenkomst, valt
hun onderlinge samenhang niet te ontkennen. De vervoerovereenkomst dient immers
beschouwd te worden als de verdere uitvoering van artikel 7 Samenwerkingsovereenkomst.
Deze bepaling gebiedt Slovenië en de Gemeenschap op het vlak van vervoer op zoek te gaan
naar mogelijkheden tot verbetering en ontwikkeling van de dienstverrichtingen. Bovendien
bepaalt artikel 3 (2) Financieel Protocol dat de fondsen die aan Slovenië ter beschikking
worden gesteld in de eerste plaats en in zo ruim mogelijke mate gebruikt moeten worden voor
de financiering van projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur. Gelet op het feit dat
dit protocol integraal deel uitmaakt van de Samenwerkingsovereenkomst bevestigt dit
opnieuw de onderlinge samenhang.89
Samenwerking op het gebied van vervoer is in de relatie EEG-Slovenië een heel belangrijk
item. Via Slovenië verkrijgt de Gemeenschap immers toegang tot de nieuwe onafhankelijke
staten van het voormalig Joegoslavië alsook tot heel wat Centrale –en Oost-Europese Landen.
Met het oog op het aanknopen van nieuwe relaties is het dan ook van cruciaal belang een
adequaat wegennetwerk tot stand te brengen. Beoogd wordt doorheen Slovenië routes tot
stand te brengen naar onder meer Kroatië en Hongarije.90
2.2. Het Europa-akkoord met de Republiek Slovenië
24. Reeds sinds haar onafhankelijkheid heeft Slovenië haar zinnen gezet op EU-lidmaatschap.
Het land hoopt dan ook dat de Unie spoedig gevolg zal geven aan haar wens. Na het
bekrachtigen van de Economische Samenwerkingsovereenkomst in 1993, verheugt Slovenië
zich op de volgende stap, namelijk het onderhandelen van een Europa-akkoord. Met de
onderhandelingen wordt gestart in 1995. Het akkoord zal echter pas in juni 1996 door alle
partijen worden ondertekend. Reden voor deze vertraging is het veto dat Italië maandenlang
uitoefent naar aanleiding van de verstoorde diplomatieke betrekkingen. Aangezien het
noodzakelijk is wat inzicht te verkrijgen in deze kwestie, reflecteer ik kort over de aanleiding
van dit conflict.
25. Aan de vooravond van Wereldoorlog II laat Mussolini territoriale aanspraken gelden op
een aantal gebieden aan de andere kant van de Adriatische zee, met name Albanië en
gedeelten van Joegoslavië. Hoewel Triëste op dat moment nog deel uitmaakt van het
Oostenrijks-Hongaars imperium beschouwt Mussolini de stad als behorend tot Italië, gelet op
88
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 96. 89
K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 95. 90
Zie voor een overzicht van deze routes: C. WAYMOUTH, European Union Policy Towards Slovenia, Brussel,
European University Press, 1996, 80; K. POLLET, “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april
1995, 95.
18
de aanwezige Italiaanse populatie. Na de val van Duitsland en het fascisme wil
Joegoslavische leider Tito wraak nemen op Italië en probeert hij Triëste in te palmen. Heel
wat Slovenen en Kroaten collaboreerden immers met de Duitsers tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Italië zal onmiddellijk de onvoorwaardelijke steun verkrijgen van het Westen.
Als reactie worden alle Italiaanse inwoners van Joegoslavië, voornamelijk woonachtig binnen
de grenzen van het huidige Slovenië, uit het land verdreven en dienen ze hun bezittingen
achter te laten.91
In 1975 komt aan het territoriaal dispuut een einde wanneer de Verdragen van Osimo de grens
tussen Joegoslavië en Italië definitief vastleggen. Italië eist echter compensatie in natura voor
de geconfisqueerde bezittingen. Geleidelijk aan start Italië met het claimen van een recht op
voorkoop op hetgeen ooit eigendom was van de Italianen. Nu bepaalt oud artikel 68 van de
Sloveense Grondwet dat het verwerven van onroerende goederen door vreemdelingen slechts
kan geschieden bij wege van erfopvolging en voor zover daartoe wederkerigheid bestaat.
Italië besluit dan maar het bilateraal conflict in Europese context te brengen en werpt op dat
omwille van redenen van niet-conformiteit met Europese regelgeving geen Europa-akkoord
tot stand mag komen met Slovenië. Binnen de Europese Gemeenschap gelden ter zake
immers minder strikte regels. Slovenië tracht zich nog te verdedigen en argumenteert dat van
andere geassocieerde landen ook niet werd verwacht voorafgaand aan de totstandkoming van
de Europa-overeenkomst hun wetgeving in overeenstemming te brengen met EU-recht.
Hoewel dit argument strikt genomen juridisch juist is, zal de EG er toch voor kiezen om het
standpunt van Italië te volgen. Waarschijnlijk gelet op de omstandigheden die aan dit conflict
ten grondslag liggen. Ze heeft trouwens geen andere keuze: aangezien de Europa-
overeenkomst door alle lidstaten moet worden ondertekend, staat of valt alles met het
uitoefenen van een simpel veto-recht. Er wordt dus maar beter gestreefd naar een vreedzame
oplossing. 92
26. Op 30 september 1994 verklaart de Sloveense regering dat het Parlement een procedure
tot Grondwetsherziening zal inleiden. Het is de bedoeling dat het amendement in werking
treedt nog voor de ratificatieprocedure van de Europa-overeenkomst een einde neemt. Italië
accepteert de onderhandelingsvoorwaarden en in juni 1995 wordt de onderhandelde tekst
geparafeerd93
door de Commissie en Slovenië. Ondanks de positieve ontwikkelingen zal Italië
nog maandenlang weigeren de overeenkomst te ondertekenen. Uiteindelijk wordt een
compromis bereikt onder de auspiciën van het Spaans voorzitterschap. Belangrijke input
wordt geleverd door de Spaanse politicus Javier Solana. Vandaar dat in de literatuur soms
naar dit compromis wordt verwezen als het “Spaanse Compromis” of het “Solana-
compromis”.94
Italië heft haar veto op en de overeenkomst met Slovenië wordt ondertekend
91
Hoorcollege Professor Maresceau, Grondige Studie Europees Recht, 4 oktober 2011. 92
B. BUCAR, “The issue of the Rule of Law in the EU Enlargement Process: aspects of Slovenian-Italian
Relations in W. BENEDEK, H. ISAK EN R. KICKER (eds.), Development and Developing International and
European Law, Frankfurt Am Main, Peter Lang, 1999, (339), 343-346. 93
“Paraferen staat synoniem voor tekstvaststelling. Wanneer de onderhandelingen tot overeenstemming hebben
geleid, moet de tekst van het te sluiten Verdrag worden vastgesteld. Dit geschiedt door parafering of door een
besluit van een Conferentie. De Parafering brengt echter nog geen volkenrechtelijke verplichtingen met zich
mee. Daarvan is pas sprake na ondertekening van het Verdrag.” uit Expertisecentrum Europees recht
Nederland, “Vuistregels voor extern optreden van de EU en haar lidstaten”, online consultatie:
http://www.minbuza.nl/ecer/bijlagen/icer. 94
Website Republic of Slovenia Communication Office,
http://ukom.gov.si/en/media_relations/background_information/
foreign_affairs/what_is_spanish_compromise/.
19
op 10 juni 1996.95
Diezelfde dag nog dient Slovenië een verzoek tot lidmaatschap in. Dit alles
leidt er toe dat Slovenië nog op de valreep kan worden opgenomen in de versterkte pré-
toetredingsstrategie.96
In uitvoering van artikel 64 Europa-overeenkomst97
wordt de Sloveense interpretatie van het
Spaanse compromis bij wege van een briefwisseling in bijlage XIII aan de Overeenkomst
gehecht. Daaruit blijkt het volgende:
“Ten aanzien van artikel 64, lid 2, van de Associatieovereenkomst betreffende de
communautaire voorschriften met betrekking tot het kapitaalverkeer en met het oog op de
toetreding van Slovenië tot de Europese Unie, verbindt de regering van de Republiek Slovenië
zich tot hetgeen volgt:
I. Het treffen van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de burgers van de lidstaten
van de Europese Unie op wederzijdse basis het recht te verlenen in Slovenië
eigendommen op niet discriminerende basis aan te kopen na het vierde jaar na de
inwerkingtreding van de Associatieovereenkomst;
II. Het verlenen van het recht aan de burgers van de lidstaten van de Europese Unie die
gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar op het huidige grondgebied van de
Republiek Slovenië hun verblijfplaats hebben gehad om op wederzijdse basis
eigendommen aan te kopen vanaf het moment van inwerkingtreding van de
Associatieovereenkomst.”
De tweede categorie heeft uiteraard betrekking op de Italianen die in het Post-Mussolini
tijdperk Slovenië zijn ontvlucht.98
In 1997 wordt Slovenië op de vingers getikt door het Grondwettelijk Hof.99
Hoewel het land
reeds in 1994 beloofd had het omstreden artikel 68 van de Grondwet te wijzigen, is dat drie
jaar later nog steeds niet gebeurd. Bijgevolg handelde Slovenië in strijd met de Grondwet
door haar goedkeuring te verlenen aan het Spaanse compromis. Deze problematiek kan enkel
nog worden rechtgezet door het onmiddellijk initiëren van een procedure tot herziening van
de Grondwet. Uiteindelijk zal het parlement op 14 juli 1997 een amendement goedkeuren,
waardoor artikel 68 wordt gewijzigd. De nieuwe bepaling luidt als volgt:
“Voor zover daartoe een rechtsgrond bestaat in een internationale overeenkomst of een
nationale wet, hebben vreemdelingen het recht onroerende goederen gelegen in Slovenië te
verwerven.”100
95
Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen
en hun lidstaten optredend in het kader van de Europese Unie, enerzijds, en de Republiek Slovenië, anderzijds,
PB 1999 L51/3. 96
B. BUCAR, “The issue of the Rule of Law in the EU Enlargement Process: aspects of Slovenian-Italian
Relations in W. BENEDEK, H. ISAK EN R. KICKER (eds.), Development and Developing International and
European Law, Frankfurt Am Main, Peter Lang, 1999, (339), 346-347. 97
Met betrekking tot vrij kapitaalverkeer. 98
Europa-overeenkomst met de Republiek Slovenië, Bijlage XIII, PB 1999 L51/67. 99
Opinion of the Constitutional Court of 5 june 1997, Case RM 1/97, Uradni List RS (Official Gazette) No.
40/97, para. 20, online te consulteren op: www.us-rs.si. 100
M. POGACNIK, M. STARMAN EN P. VEHAR, “Slovenia” IN A.E. KELLERMAN, J. SZUCAI EN STEVEN BLOCKMANS
(eds.), The Impact of EU Accession on the Legal Orders of New EU Member States and (Pre-)Candidate
Countries: Hopes and Fears, The Hague, T.M.C. Asser Institut, 2006, (179) 179, voetnoot 2.
20
Tot slot moet hier nog aan worden toegevoegd dat het bij ontstentenis van een
grondwetsherziening nooit mogelijk was geweest het Europa-akkoord te ratificeren. De
ratificatieprocedure dient immers te geschieden conform de grondwettelijke principes van het
te associëren land.101
27. Inhoudelijk stemmen de krachtlijnen van het Europa-akkoord met Slovenië in belangrijke
mate overeen met de voorheen gesloten Europa-akkoorden. De Europa-overeenkomst wordt
voor onbepaalde duur gesloten en heeft tot doel duurzame betrekkingen tot stand te brengen
tussen Slovenië en de Gemeenschap. Hiertoe wordt onder meer voorzien in een politieke
dialoog, de totstandbrenging van een vrijhandelszone en ondersteuning in de overgang naar
een vrije markteconomie. Bovendien strekt de overeenkomst er toe een passend kader tot
stand te brengen voor de geleidelijke integratie van Slovenië in de Europese Unie.102
Met het
oog op het tot stand brengen van een vrijhandelszone voorziet de Overeenkomst in een
overgangsperiode van ten hoogste zes jaar.103
Achtereenvolgens heeft de Overeenkomst betrekking op de volgende hoofdstukken: politieke
dialoog, vrij verkeer van goederen, het verkeer van werknemers, de vestiging en het
verrichten van diensten, betalingen, kapitaal, concurrentie en andere economische bepalingen,
harmonisatie van wetgeving, het voorkomen van illegale activiteiten, culturele samenwerking,
financiële samenwerking en bepalingen met betrekking tot de Osimo-overeenkomsten en de
Economische Samenwerking tussen Slovenië en Italië. Dit laatste hoofdstuk vormt een
herziening van de artikelen 35 tot en met 37 van de Economische Samenwerking-
sovereenkomst die op dezelfde aangelegenheid betrekking hebben. Destijds werd voorzien in
een dergelijke samenwerking in een poging de bilaterale betrekkingen enigszins te herstellen.
Met de Europa-Overeenkomst zal deze samenwerking worden voortgezet. Tot slot voorziet de
Overeenkomst in het oprichten van een Associatie-Raad, een Associatiecomité en een
Parlementair Associatiecomité.104
Het Europa-akkoord met Slovenië treedt in werking op 1
februari 1999.
28. Het Europa-akkoord met Slovenië is het laatste dergelijk Associatie-akkoord dat door de
EU zal worden gesloten. In een volgende fase spreekt men immers over Stabilisatie –en
Associatieakkoorden (SAA’s). Onmiddellijk na de Kosovo-crisis wordt in 1999 het
Stabiliteitspact voor Zuid-Oost-Europa ondertekend. Met dit initiatief wil men via regionale
samenwerking terug stabiliteit brengen in de regio rond Kosovo. Hiertoe lanceert men het
zogenaamde “Stabilisatie –en Associatieproces” (SAP). Vooraleer de Westelijke
Balkanlanden zich kunnen associëren met de Unie, dient eerst de rust te zijn terug gekeerd.
Vandaar is de chronologie zeer belangrijk: eerst “stabilisatie”, dan pas “associatie”.
Aangezien er nood is aan een juridisch kader om de samenwerking te organiseren, ontwikkelt
men een nieuw type rechtsinstrumenten: de Stabilisatie –en Associatie-akkoorden. Deze zijn
in belangrijke mate gebaseerd op de Europa-akkoorden. Uiteindelijk worden SAA’s
101
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 423. 102
Artikel 1 Europa-Overeenkomst met de Republiek Slovenië, PB 1999 L51/5. 103
Artikel 8 Europa-Overeenkomst met de Republiek Slovenië, PB 1999 L51/7; Europa Press Releases,
“Europe Agreement between the European Union and Slovenia”, online te consulteren:
http://europa.eu/rapid/press-release_IP-95-666_en.htm. 104
Artikel 110, Artikel 114 en Artikel 117 Europa-Overeenkomst met de Republiek Slovenië, PB 1999 L51/33-
34.
21
onderhandeld met Kroatië, Macedonië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en
uiteindelijk ook met Albanië.105
Hoofdstuk 3. De Kopenhagen-criteria106
29. Een mijlpaal in het Centraal –en Oost-Europees georiënteerd beleid van de EU vormt de
Europese Top in Kopenhagen van 1993.107
De Europese Raad, anders genoemd de Raad van
staatshoofden –en regeringsleiders stelt hetgeen volgt:
“ De Europese Raad stemde er heden in toe dat de geassocieerde landen in Midden –
en Oost-Europa, zo zij dat wensen, lid worden van de Europese Unie. De toetreding
zal plaats vinden zodra een geassocieerd land in staat is om de verplichtingen van het
lidmaatschap na te komen door te voldoen aan de vereiste economische en politieke
voorwaarden. Het lidmaatschap vereist dat het kandidaatland zover is gekomen dat
het beschikt over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de
mensenrechten en het respect voor en de bescherming van de minderheden
garanderen, over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen om de
concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden. Het
lidmaatschap veronderstelt dat de kandidaten in staat zijn om de verplichtingen van
het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een
politieke, economische en monetaire unie onderschrijven. Het vermogen van de Unie
om nieuwe leden op te nemen, met handhaving van de dynamiek van de Europese
integratie, is ook een belangrijke overweging in het algemeen belang van zowel de
Unie als de kandidaatlanden. De Europese Raad zal de vorderingen van elk
geassocieerd land bij het vervullen van de voorwaarden voor toetreding tot de Unie
van nabij blijven volgen en passende conclusies trekken.”108
Voor het eerst overweegt de Europese Unie een potentiële uitbreiding met een aantal landen
van Centraal –en Oost-Europa. Om in aanmerking te komen voor EU-lidmaatschap dienen
kandidaatlanden te voldoen aan een aantal politieke en economische condities. Vandaag
worden deze voorwaarden nog steeds onder de noemer “Kopenhagen-criteria” gebracht.
Wanneer de Commissie een advies opstelt in het kader van een uitbreidingsprocedure, dient
zij telkens na te gaan of wel aan deze criteria is voldaan.
Opvallend is dat de politieke vereisten voor lidmaatschap grotendeels overeenstemmen met de
voorwaarden om in aanmerking te komen voor het PHARE-programma. Vermoed wordt dan
ook dat de gemeenschappelijke criteria in een latere fase geen aanleiding zullen geven tot
onoverkomelijke problemen. Wel voegen de Kopenhagen-criteria een belangrijk nieuw
105
Hoorcollege Professor Maresceau Grondige Studie Europees Recht, 8 november 2011; zie over SAP: COM
(1999) 235 def. “ Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement
over het stabilisatie –en associatieproces in de landen van Zuid-Oost-Europa”, 26 mei 1999. 106
P.C. MÜLLER-GRAFF, “Legal Framework for relations between the European Union and Central and Eastern
Europe” in M. MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union: Relations between the EU and Central and
Eastern Europe, London -New York, Longman, 1997, (27) 34-37. 107
De term Europese Top verwijst naar een bijeenkomst van de Europese Raad. 108
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 21 en 22 juni 1993.
22
element toe ten opzichte van PHARE, namelijk de bescherming van de minderheden. Deze
bijzondere maatschappelijke problematiek stelt zich ook ten aanzien van Slovenië.109
Kandidaatlanden dienen te beschikken over een functionerende markteconomie en het
vermogen de concurrentiedruk en marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden. Waarom
de Europese Raad deze voorwaarde geformuleerd heeft, spreekt voor zich. Tot op heden
vormt de verwezenlijking van de interne markt één van de belangrijkste fundamenten van de
EU. Niet beschikken over het vereiste economisch kader om te kunnen participeren in dit
systeem vorm met andere woorden een belemmering voor EU-lidmaatschap. 110
“Het lidmaatschap veronderstelt dat de kandidaten in staat zijn de verplichtingen van het
lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke,
monetaire en economische unie onderschrijven.” Academici111
refereren naar deze vereiste
met de term “capacity building”. Kandidaat-lidstaten moeten dus over voldoende capaciteit,
instellingen en know-how beschikken om het acquis communautaire, het geheel van
wetgeving dat bestaat op het vlak van de EU op een bepaald moment, te kunnen absorberen.
De capaciteit om het lidmaatschap te onderschrijven is een belangrijk criterium en heeft
tevens een rol gespeeld in eerdere uitbreidingen van de Europese Unie. Men dient echter
rekening te houden met gewijzigde omstandigheden. Verwacht wordt dat het van de landen
van Centraal –en Oost-Europa meer inspanningen zal vergen om aan deze vereiste te voldoen,
gelet op hun historische achtergrond en de steeds toenemende complexiteit van het acquis.
Het feit dat zij jarenlang hebben geparticipeerd in een communistisch systeem heeft hun
economische, politieke, juridische sociale en culturele structuren op vergaande wijze
beïnvloed. Het aanpassen van hun instellingen aan de verwachtingen van de EU is dan ook
een moeilijk te vervullen opdracht.112
Het is belangrijk even stil te staan bij de laatste voorwaarde in Kopenhagen geformuleerd,
namelijk “het vermogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen, met handhaving van de
dynamiek van de Europese integratie.” De Engelse vakliteratuur verwijst naar dit
spanningsveld met de termen “widening and deepening”. Territoriale uitbreiding van de Unie
mag niet ten koste gaan van het “verdiepen” van de Unie. Wanneer de Unie nieuwe lidstaten
accepteert, dient zij er met andere woorden steeds voor te zorgen dat haar instellingen nog
naar behoren functioneren. Uitbreidingen mogen geen nadelige invloed uitoefenen op het
besluitvormingsproces binnen de EU. Hoewel van fundamenteel belang, is in feite
onvoldoende rekening gehouden met deze voorwaarde. Daarom wordt ook naar dit criterium
verwezen als de ‘vergeten voorwaarde van Kopenhagen’.113
30. De Europese Raad van Essen voegt nog een nieuw criterium toe aan de voorwaarden voor
lidmaatschap, namelijk de vereiste van goed nabuurschap. Met het oog op economische
ontwikkeling en betrekkingen van goed nabuurschap dienen geassocieerde landen van
109
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, 12-13. 110
P.C. MÜLLER-GRAFF, “Legal Framework for relations between the European Union and Central and Eastern
Europe” in M. MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union: Relations between the EU and Central and
Eastern Europe, London -New York, Longman, 1997, (27) 36. 111
Onder andere de promotor van deze Masterproef, M. Maresceau. 112
P.C. MÜLLER-GRAFF, “Legal Framework for relations between the European Union and Central and Eastern
Europe” in M. MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union: Relations between the EU and Central and
Eastern Europe, London -New York, Longman, 1997, (27) 35. 113
M. MARESCEAU , Het nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van
Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 13.
23
Centraal –en Oost-europa intraregionaal te gaan samenwerken. Deze samenwerking dient niet
alleen plaats te vinden met de buurlanden, maar ook tussen de geassocieerde landen
onderling. In dit verband kan verwezen worden naar de CEFTA (“Central European Free
Trade Organization”). Het originele vrijhandelsakkoord werd ondertekend door de Viségrad-
groep. Vandaag maken ook niet-EU-lidstaten zoals Kosovo en Montenegro deel uit van de
CEFTA.114
Hoofdstuk 4. Over pré-toetredingsstrategiëen en de rol van de Europese Raden
4.1. Algemeen
31. Pré-toetredingsstrategieën hebben een cruciale rol gespeeld in de Centraal –en Oost-
Europese uitbreidingen van de Unie. Een officiële definitie van het begrip pré-
toetredingsstrategie is niet voorhanden, maar eigenlijk komt het er gewoon op neer dat
kandidaat-lidstaten via verschillende initiatieven worden voorbereid op EU-lidmaatschap.
Vaak is het zo dat kandidaat-lidstaten vergaande politieke, juridische en economische
hervormingen dienen door te voeren alvorens deel te kunnen uitmaken van de EU. Dit is
zeker het geval voor wat betreft de landen van Centraal –en Oost-Europa. Bovendien zijn
kandidaat-landen er bij gebaat tijdens de pré-toetredingsfase wegwijs te worden gemaakt in
het labyrint van EU-wetgeving. Boven werd reeds gewezen op de toenemende complexiteit
van het acquis. Tot slot dient vermeld te worden dat zich niet alleen aan de zijde van de
kandidaten, maar ook aan de zijde van de EU moeilijkheden kunnen voordoen wanneer
verschillende landen tegelijkertijd wensen toe te treden tot deze organisatie. Institutioneel
gezien is de EU allerminst klaar voor een dergelijk scenario. Men mag immers niet uit het oog
verliezen dat quasi gelijktijdig met de tien landen van Centraal –en Oost-Europa ook Cyprus,
Malta en Turkije een verzoek tot lidmaatschap hebben ingediend. Pré-toetredingsstrategieën
vormen een kader waarbinnen een oplossing kan worden uitgewerkt voor dergelijke
problemen.115
32. Het concept pré-toetredingsstrategie wordt in december 1994 voor het eerst formeel
gehanteerd door de Europese Raad van Essen.116
Een half jaar eerder had de Europese Raad
van Korfoe de Commissie en het voorzitterschap verzocht hem tegen zijn volgende
vergadering verslag uit te brengen over “het sinds de Europese Raad van Kopenhagen tot
stand gekomen toenaderingsproces en de in het perspectief van de toetredingsvoorbereidingen
te volgen strategie”.117
Nochtans is de eigenlijke basis van deze strategie, zonder dat de term
pré-toetreding uitdrukkelijk wordt vermeld, reeds te vinden in de conclusies van het
voorzitterschap van de Europese Raad van Kopenhagen. In juni 1993 beslist de Europese
Raad dat de toekomstige samenwerking met de geassocieerde landen gericht zal zijn op
toetreding. In dit verband hecht ze haar goedkeuring aan het volgende:
114
Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Essen, 10 en 11 december 1994, M. MARESCEAU , Het
nieuw juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van Centraal –en Oost-
Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20, 1995, 14. 115
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 10-11. 116
Conclusies van het voorzitterschap, Essen, 9 en 10 december 1994, Bijlage IV. 117
Conclusies van het voorzitterschap, Korfoe, juni 1994.
24
- “De geassocieerde landen dienen een gestructureerde relatie aan te gaan met de
instellingen van de Unie in het kader van een geïntensiveerde en uitgebreide
multilaterale dialoog en overleg inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk
belang.
- Gelet op de cruciale positie die de handel inneemt in de overgang naar een
markteconomie, dient de Unie in een versneld tempo te streven naar de openstelling
van haar markten.
- De geassocieerde landen hebben de mogelijkheid in het kader van de Europa-
overeenkomsten deel te nemen aan communautaire programma’s. De Commissie
wordt verzocht om vóór het eind van het jaar voorstellen te doen om nog meer
programma’s open te stellen voor de geassocieerde landen.
- Harmonisatie van de regelgeving in de geassocieerde landen met de in de Unie
geldende wettelijke voorschriften is belangrijk. Voorrang dient in dit opzicht verleend
te worden aan concurrentievervalsing en vervolgens - in het vooruitzicht van de
toetreding – aan de bescherming van werknemers, het milieu en de consument.
- Het PHARE-programma zal verder worden aangewend voor de doelstellingen
waarvoor het is bestemd, met name het verlenen van financiële ondersteuning aan de
landen uit Centraal –en Oost-Europa. Dit in het bijzonder met het oog op de realisatie
van voormelde initiatieven.”118
Net deze elementen zullen later de basis vormen van de formele pré-toetredingsstrategie. Een
andere verdienste van de Europese Raad van Kopenhagen is de politieke heroriëntatie van de
Europa-akkoorden. Waar deze oorspronkelijk werden beschouwd als een alternatief voor
toetreding, worden ze sinds de Europese Top in Kopenhagen aanzien als echte pré-
toetredingsakkoorden. De Europese Raad beschouwt toetreding voor het eerst als een
gemeenschappelijk objectief van zowel kandidaat-lidstaat als de EU. Het wordt immers
aanvaard dat “de geassocieerde landen, zo zij dat wensen, lid kunnen worden van de Europese
Unie”. Eigenaardig genoeg denkt men er niet aan de bewoordingen uit de preambules van de
Europa-overeenkomsten in overeenstemming te brengen met deze overweging. Bijgevolg is
de Unie juridisch gezien nog steeds niet verplicht de tot stand gekomen associatie op een later
tijdstip om te zetten in EU-lidmaatschap. Toch mag het moreel gezag dat kleeft aan de
conclusies van het voorzitterschap niet onderschat worden.119
4.2. De Europese Raad van Essen
33. Dit alles brengt ons terug bij de Europese Raad van Essen waar zoals reeds vermeld de
term pré-toetredingsstrategie effectief gelanceerd wordt. In feite doet men in Essen niet meer
dan de strategie die door de staatshoofden en regeringsleiders in Kopenhagen werd
overeengekomen, onderwerpen aan een kritische reflectie. De pré-toetredingsstrategie is
gebaseerd op drie elementen namelijk:
1. De Europa-overeenkomsten
2. Een gestructureerde dialoog
3. PHARE 120
118
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 21 en 22 juni 1993. 119
M. MARESCEAU EN E. MONTAGUTI, “The Relations on the European Union with Central and Eastern Europe:
From Association to Accession in R.H.M. JANSEN, D.A.C. KOSTER EN R.F.B. VAN ZUTPHEN (eds.), European
Ambitions of the National Judiciary, Den Haag, Kluwer Law International, 1997, (133) 141. 120
A. PUSCA, European Union: challenges and promises of a new enlargement, New York, Idea, 2004, 38.
25
34. Op de Europa-overeenkomsten en het PHARE-programma werd boven reeds dieper
ingegaan. Wel behoeft het concept gestructureerde dialoog wat nadere toelichting. Voorts
wordt ook nog even stilgestaan bij twee belangrijke initiatieven die deel uitmaken van de pré-
toetredingsstrategie namelijk de harmonisatie van wetgeving en de deelname aan
communautaire programma’s. Benadrukt dient te worden dat deze initiatieven tot stand
komen binnen het kader van de Europa-overeenkomsten en dat ze in belangrijke mate
financieel ondersteund worden door het PHARE-programma.
4.2.1.Gestructureerde dialoog
35. De Europese Raad bevestigt dat reeds door de conclusies van Kopenhagen en de Europa-
overeenkomsten gestructureerde betrekkingen in het leven werden geroepen. Wanneer in de
toekomst nieuwe Europa-overeenkomsten tot stand komen, zullen de nieuwe geassocieerde
landen tevens in de pré-toetredingsstrategie worden opgenomen. In dit opzicht worden de
Commissie en de Raad verzocht al het nodige te doen om onder het Franse voorzitterschap
Europa-overeenkomsten te kunnen sluiten met de Baltische staten en Slovenië.121
36. Met gestructureerde betrekkingen wordt beoogd een gestructureerde relatie tot stand te
brengen tussen de geassocieerde landen van Centraal –en Oost-Europa en de instellingen van
de Unie. Op die manier kunnen de geassocieerde landen een wezenlijke rol spelen bij de
bespreking van aangelegenheden van gemeenschappelijk belang. Men ziet dat deze definitie
in se niet veel verschilt van de omschrijving die aan hetzelfde concept werd gegeven door de
Europese Raad van Kopenhagen. Dit beseffen ook de staatshoofden en regeringsleiders in
Essen, aangezien ze bepalen dat de totstandbrenging van een multilateraal kader voor
intensivering van dialoog en overleg geschiedt conform de besluiten van de Raad van
Kopenhagen.122
Het Duits voorzitterschap zet haar daden om in woorden en nodigt de staatshoofden en
regeringsleiders van de Centraal –en Oost-Europese landen uit op het slotdiner in Essen.
Uiteraard reageren de geassocieerde landen enthousiast op deze uitnodiging. Ze voelen zich
op die manier reeds gedeeltelijk behorend tot de Europese Unie. Eigenlijk is dit een slimme
zet geweest van bondskanselier Kohl die met dit initiatief het imago van Duitsland wou
opkrikken.123
De gestructureerde betrekkingen evolueren tot gezamenlijke vergaderingen op ministerieel
niveau. De thema’s die aan bod komen hebben betrekking op de tweede en derde pijler van de
EU124
en op zaken met een trans-europese dimensie zoals vervoer, milieu en energie. Te
benadrukken valt dat deze vergaderingen geen wetgevende bevoegdheid hebben en op
generlei wijze besluitvormingsprocedures binnen de traditionele instellingen kunnen
vervangen.125
Hoewel goed geprobeerd, beantwoorden de gezamenlijke vergaderingen vaak niet aan de
verwachtingen van de deelnemende partijen. Ze worden doorgaans georganiseerd in de marge
121
Conclusies van het voorzitterschap, Essen, 10 en 11 december 1994. 122
Conclusies van het voorzitterschap, Essen, 10 en 11 december 1994. 123
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 19. 124
Gemeenschappelijk buitenlands –en veiligheidsbeleid en Justitie en Binnenlandse Zaken. 125
In bijlage II van de Conclusies van het voorzitterschap van Kopenhagen wordt benadrukt dat tijdens de
gezamenlijke vergaderingen overleg wordt gepleegd, maar geen beslissingen worden genomen. ; Conclusies
van het voorzitterschap, Kopenhagen, 21 en 22 juni 1993, Bijlage II.
26
van de Europese Raden en zijn slecht voorbereid. De verdiensten van dergelijke
vergaderingen zijn dan ook eerder beperkt te noemen. Wel droegen ze bij tot het ontstaan van
nieuwe diplomatieke relaties tussen de ministers van de EU enerzijds, en van de
geassocieerde landen anderzijds.126
Het duurt tot de Europese Raad van Luxemburg eer men het concept “gestructureerde
betrekkingen” gaat herconcipiëren. Men beseft dat wat uitbreidingen betreft, moet geopteerd
worden voor een individueel kader aangepast aan de noden van het betrokken kandidaat-land.
Dit leidt tot het ontstaan van de zogenaamde “toetredingspartnerschappen”, waarop verder in
deze masterproef uitgebreid wordt ingegaan. Toch gaat het idee van een multilaterale dialoog
niet volledig verloren.127
De Europese Raad van Luxemburg besluit immers “een Europese
Conferentie in te stellen, die de lidstaten van de Europese Unie samenbrengt met de Europese
landen die voor toetreding in aanmerking wensen te komen en haar waarden en interne en
externe doelstellingen delen.”128
4.2.2. Harmonisatie van wetgeving
37. In Essen merken de staatshoofden en regeringsleiders dat grote inspanningen dienen te
worden verricht op het vlak van harmonisatie van wetgeving. Derhalve komen uitgebreide
harmoniseringsprogramma’s tot stand die niet alleen gefinancierd worden door het PHARE-
Programma, maar ook met Duits geld. Duitsland wil zich immers nog steeds profileren als
stuwende kracht achter de Centraal –en Oost-Europese uitbreidingen.
Het belangrijkste voorbeeld betreft het “Witboek over de voorbereiding van de geassocieerde
landen in Midden –en Oost-Europa op integratie in de Interne markt van de Unie. Dit
document, opgesteld door de Commissie, beoogt de geassocieerde landen te helpen bij de
aanpassing aan de criteria van de interne markt. Het Witboek geeft aan welke maatregelen in
iedere sector van de interne markt dienen te worden genomen en in welke volgorde de diverse
aanpassingen aan de wetgeving moeten verlopen.129
De Europese Raad van Essen beschouwt integratie in de interne markt als de kern van de pré-
toetredingsstrategie. Dit standpunt wordt herhaald op de Europese Raad van Cannes in juni
1995. Voorts wijst het Frans voorzitterschap op de economische gevolgen van aanpassing aan
het interne markt-acquis. Ze benadrukt dat het concurrentievermogen van de geassocieerde
landen zal groeien en dat de voordelen van de economische hervormingen zullen toenemen.130
Het Witboek bepaalt uitdrukkelijk dat het geen invloed zal uitoefenen op mogelijke
toetredingsonderhandelingen.131
Een vooruitblik op het verdere uitbreidingsproces in de
Centraal –en Oost-Europese landen leert ons dat dit niet geheel juist is. In het kader van de
versterkte pré-toetredingsstrategie, zal de Commissie jaarlijks periodieke verslagen uitbrengen
over de mate waarin overeenstemming is bereikt met het acquis. Uiteraard zal ook worden
gerapporteerd over het Witboek, gelet op de prominente plaats die de interne markt inneemt 126
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 20-21. 127
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 21. 128
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 129
COM (1995) 163 def. “Witboek over de voorbereidingen van de geassocieerde landen in Midden –en Oost-
Europa op integratie in de interne markt van de Europese Unie”, Brussel, 3 mei 1995. 130
Conclusies van het voorzitterschap, Cannes, 26 en 27 juni 1995; zie ook M. MARESCEAU, “Pre-accession” M.
CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford University Press, 2003, (9) 21. 131
COM (95) 163 def.
27
binnen het EU-rechtskader. Nu is het zo dat de dynamiek van toetredingsonderhandelingen in
sterke mate correleert met het gerealiseerde niveau van harmonisatie. Het behoeft geen betoog
dat geen toetredingsonderhandelingen kunnen worden geopend met betrekking tot
hoofdstukken van het acquis waarin weinig tot geen overeenstemming werd bereikt. In die zin
oefent de implementatie van het Witboek wel degelijk een invloed uit op vooruitgang van
toetredingsonderhandelingen, zij het impliciet.132
4.2.3. Deelname aan communautaire programma’s
38. Reeds op de Europese Raad van Kopenhagen wordt het belang beklemtoond van de
participatie van geassocieerde landen in Communautaire programma’s. Op die manier kunnen
kandidaat-lidstaten vertrouwd geraken met de werking van de instellingen van de Unie en
haar diverse beleidsterreinen. Hoe dan ook is participatie van de geassocieerde landen niet
eenvoudig te realiseren, aangezien gemeenschappelijke programma’s, agentschappen en
comité’s initieel samenwerking beogen tussen EU-lidstaten onderling. Bovendien worden ze
gefinancierd met EU-middelen.133
39. Telkens een geassocieerd land wenst deel te nemen aan een communautair programma
dient het daartoe uitdrukkelijk te verzoeken. Nadien worden met de Commissie bijzondere
deelnemingsvoorwaarden onderhandeld binnen het kader van de Europa-overeenkomsten.
Deze worden bekrachtigd in een beslissing van de Associatie-raad. Dergelijke beslissingen
zullen echter pas vanaf 1997 worden genomen onder invloed van de Europese Raad van
Luxemburg. Deelname in de programma’s wordt gecofinancierd door PHARE, maar
verwacht wordt dat de geassocieerde landen op termijn zelf de vereiste middelen kunnen
aanbrengen.134
De Europese Raad van Luxemburg besluit het volgende met betrekking tot de deelname aan
Communautaire Programma’s:
“Sommige programma's van de Gemeenschap (bijvoorbeeld op het gebied van
onderwijs, opleiding en onderzoek) zullen worden opengesteld voor de kandidaat-
lidstaten, zodat zij zich vertrouwd kunnen maken met het beleid en de werkwijze van
de Unie. Over deze deelname moet per geval worden beslist, waarbij elke kandidaat-
lidstaat een eigen, geleidelijk stijgende financiële bijdrage moet leveren. Indien nodig
zal PHARE de nationale bijdrage van de kandidaat-lidstaten gedeeltelijk kunnen
blijven financieren. Deze financiering zou ook in de toekomst ongeveer 10% van het
PHARE-budget moeten bedragen, buiten de deelname aan het kaderprogramma voor
onderzoek en ontwikkeling.
De kandidaat-lidstaten zouden, als waarnemer en voor de punten die hen betreffen,
volgens precieze, aan hun geval aangepaste voorwaarden moeten kunnen deelnemen
132
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 22; zie ook COM (1999) 710 def., “ Mededeling van de Commissie aan de Raad –
Deelname van kandidaat-lidstaten aan gemeenschappelijke programma’s, agentschappen en comités”, 20
december 1999. 133
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 24. 134
M. MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 24.
28
aan de comités die belast zijn met de follow-up van de programma's waaraan zij
bijdragen.
De kandidaat-lidstaten zullen volgens een per geval te nemen besluit kunnen
deelnemen aan communautaire agentschappen.”135
40. Op 25 januari 2002 wordt door de Associatieraad EU/Slovenië een besluit genomen over
de voorwaarden waaronder Slovenië kan deelnemen aan Communautaire Programma’s.136
De
artikelen 1,2 en 3 weerspiegelen de conclusies van het voorzitterschap. Slovenië kan
deelnemen aan alle communautaire programma’s die zijn opengesteld voor de lidstaten van
Midden –en Oost-Europa. Naargelang van de specifieke programma’s waaraan het deelneemt,
draagt het land financieel bij in de begroting van de Europese Unie. Bovendien kunnen
vertegenwoordigers van Slovenië, in de hoedanigheid van waarnemer en voor zover de
agendapunten Slovenië betreffen, deelnemen aan de beheercomités die verantwoordelijk zijn
voor de programma's waaraan Slovenië financieel een bijdrage levert. De besluiten genomen
door de Associatieraden van de 9 andere geassocieerde landen van Centraal –en Oost-Europa
zijn gelijkluidend.137
Slovenië participeert vanaf 2002 in onder meer CULTURE 2000138
, SOCRATES en LIFE III,
programma’s die respectievelijk betrekking hebben op culturele samenwerking,
onderwijsbeleid en het milieu.139
135
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997, overweging 19-21. 136
Besluit nr. 2/2002 van de Associatieraad EU/Slovenië van 25 januari 2002 tot vaststelling van de
voorwaarden voor de deelname van de Republiek Slovenië aan programma’s van de Gemeenschap, PB 2002,
L115/32. 137
PB 2002, L46/37; PB 2002, L82/6; PB 2002, L82/8; PB 2002, L91/20; PB 2002, L91/22; PB 2002, L140/23;
PB 2002, L280/87; PB 2002, L317/27; PB 2002, L299/49. 138
Besluit nr. 1/2002 van de Associatieraad EU/Slovenië van 25 januari 2002 tot vaststelling van de
voorwaarden voor de deelname van de Republiek Slovenië aan het programma “Cultuur 2000”, PB 2002,
L115/29. 139
COM (2002) 700 def., “Periodiek verslag van de Commissie over de vorderingen van Slovenië op de weg
naar toetreding”, 9 oktober 2002, 13.
29
DEEL III. Naar EU-lidmaatschap
Inleiding
41. In de periode tussen 1994 en 1996 dienen alle geassocieerde landen van Centraal –en
Oost-Europa een verzoek in tot lidmaatschap van de EU. Slovenië is de laatste in de rij,
aangezien het land heel lang heeft moeten wachten op het sluiten van een Europa-
overeenkomst. Deze problematiek werd uitgebreid behandeld in Hoofdstuk 2.2 van DEEL II.
DEEL III bespreekt de verschillende fasen die Slovenië heeft doorlopen sinds het indienen
van haar verzoek tot lidmaatschap op 10 juni 1996. Het is noodzakelijk eerst een algemene
uiteenzetting te geven over de verschillende aspecten van het EU-uitbreidingsproces. Nadien
wordt met betrekking tot elk aspect de weerslag geanalyseerd voor Slovenië.
Hoofdstuk 1. Toelichting van de procedure ex artikel 49 VEU140
42. De juridische grondslag voor het EU-uitbreidingsproces ligt vervat in artikel 49 VEU
samen gelezen met artikel 2 VEU. Deze bepalingen koppelen twee specifieke voorwaarden
aan EU-lidmaatschap:
1) Enkel een “Europese” Staat kan een verzoek indienen om lid te worden van de EU
2) Deze staat dient de fundamentele democratische waarden141
van artikel 2 VEU “uit te
dragen”142
en te eerbiedigen.
Belangrijk is dat staten geen subjectief recht hebben op lidmaatschap. Ook al vervullen zij
deze voorwaarden, toetreding tot de EU kan hen nog steeds ontzegd worden. Er bestaat in het
EU-recht geen juridische definitie van het concept “Europese Staat”. Bij discussie moet met
andere woorden ad hoc bepaald worden of aan dit criterium is voldaan. Zo heeft men onder
meer geoordeeld dat Turkije kan beschouwd worden als een Europese staat ook al is het
grootste gedeelte van haar grondgebied buiten de grenzen van Europa gelegen.
Doorslaggevend criterium was dat 95% van de Turkse inwoners in Istanbul wonen, een stad
die geografisch gezien wel tot Europa behoort. Dit louter ter illustratie, want het is nogal
evident dat nooit twijfel heeft bestaan omtrent de Europese geaardheid van Slovenië.143
140
Voor het schrijven van dit onderdeel werd inspiratie gevonden in het Hoorcollege van Professor
Maresceau, Grondige Studie Europees Recht, 28 september 2011. 141
Overeenkomstig artikel 2 VEU zijn de waarden waarop de Unie berust eerbied voor de menselijke
waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten
waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. 142
Het Verdrag van Lissabon heeft deze formule aan artikel 49 VEU toegevoegd. 143
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, 13.
30
43. Een verzoek tot lidmaatschap wordt ingediend bij de Raad van Ministers (hierna ‘de
Raad’). Slovenië diende haar verzoek tot lidmaatschap in op 10 juni 1996144
en op 15 juli
1996 besloot de Raad over te gaan tot de in artikel 49 VEU145
genoemde procedure. Dit houdt
in dat de Raad het toetredingsverzoek prima facie onderzoekt en vervolgens een advies inwint
bij de Europese Commissie. Het opstellen van zo een advies duurt soms maanden tot jaren.
De Commissie dient immers na te gaan of de verzoekende staat aan een aantal politieke,
economische en juridische parameters voldoet, de zogenaamde Kopenhagen-criteria. Met de
“Big Bang-uitbreiding” van 2004 wordt voor het eerst gebruik gemaakt van een
Questionnaire. Het woord zegt het zelf, dit betreft een omvangrijke vragenlijst van een 400 à
500 pagina’s met gemiddeld een 1000-tal vragen. In 1996 wordt door de Commissie een
identieke vragenlijst verzonden naar de kandidaat-lidstaten van Centraal –en Oost-Europa.
Deze omvat twee luiken. In het eerste luik worden algemene vragen gesteld met de bedoeling
achtergrondinformatie te verwerven van het betrokken land. Het tweede luik bevat meer
gerichte vragen die betrekking hebben op de activiteiten van de EU. Aan de hand van de
antwoorden op de “Questionnaire” en informatie gehaald bij de delegaties van een kandidaat-
lidstaat stelt de Commissie een rapport op dat zal dienen tot advies. Vervolgens trekt de Raad
haar conclusies uit dit advies en beslist zij om al dan niet verder te gaan met het
uitbreidingsproces.146
44. Het advies van de Commissie kan positief zijn, maar ook negatief. Toch neemt de Raad
met eenparigheid van stemmen de uiteindelijke beslissing om toetredingsonderhandelingen te
openen, ongeacht de uitkomst van het advies. Dit neemt niet weg dat er enig gezag kleeft aan
de adviezen van de Commissie. Bij een uitgesproken positief advies kan de Raad het bijna
niet maken om toch geen toetredingsonderhandelingen te starten met het betrokken land. Het
omgekeerde geldt bij een uitgesproken negatief advies. Verder dient bijzondere aandacht
besteed te worden aan de cruciale rol die de Europese Raad speelt in het uitbreidingsproces.
Hoewel deze instelling geen juridische beslissingsbevoegdheid heeft met betrekking tot de
toetredingsonderhandelingen, drukt ze er op vergaande wijze haar stempel op. Het is immers
zo dat de facto geen toetredingsonderhandelingen kunnen worden geopend of voortgezet van
zodra één van de staatshoofden of regeringsleiders in de Europese Raad zich hiertegen verzet.
Lidstaten hebben met andere woorden het uitbreidingsproces zeer sterk in handen.147
45. Toetredingsonderhandelingen hebben betrekking op het acquis communautaire. Het
acquis bestaat niet alleen uit wetgevende akten en verdragen, maar ook uit de interpretatie die
daaraan wordt gegeven door de rechtspraak van het Hof van Justitie. Alle hoofdstukken van
het acquis komen aan bod. Momenteel zijn dit er 35, maar toen onderhandelingen werden
geopend met de Slovenië waren dit er nog maar 31. Kenmerkend voor het uitbreidingsproces
is dat niet kan worden overgegaan naar een volgende fase vooraleer de huidige fase is
afgerond. Dit betekent dat de onderhandelingen niet kunnen worden afgesloten alvorens een
akkoord is bereikt omtrent elk hoofdstuk. Er wordt niet onderhandeld over de inhoud van elk
hoofdstuk, maar wel over de wijze waarop dit geïmplementeerd dient te worden door de
kandidaat-lidstaat. Het volledige acquis dient aanvaard te worden, selectieve toetreding
144
Dit is dezelfde dag van het ondertekenen van het Europa-akkoord. 145
Het toenmalige artikel O EU-Verdrag. 146
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 17. 147
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 15-19.
31
bestaat immers niet. Overgangsperiodes waarin de staat wordt klaargemaakt voor de
toepassing van het acquis zijn echter wel onderhandelbaar, maar het acquis communautaire
als principe naast zich plaatsen, wordt niet geaccepteerd. Dit weerspiegelt zich in de gedachte
dat het uitbreidingsbeleid van de EU in wezen eenrichtingsverkeer betreft. Het is de staat die
toe treedt tot de EU en niet omgekeerd.
Vooraleer toetredingsonderhandelingen worden geopend, onderzoekt de Commissie de
situatie in de kandidaat-lidstaat met betrekking tot elk hoofdstuk. Men refereert ook naar dit
proces als de fase van “screening”. Op die manier wordt nagegaan in welke mate de
kandidaat-lidstaat is voorbereid op EU-lidmaatschap. De Commissie zal de resultaten van
haar onderzoek aan de Raad rapporteren en geeft ofwel het advies dat de onderhandelingen
kunnen worden geopend, ofwel dat eerst nog een aantal “bench marks” of ijkpunten dienen te
worden bereikt. Wanneer een staat goed is voorbereid en onderhandelingen meteen van start
kunnen gaan, is het mogelijk ook een aantal “sluitingsijkpunten” vast te stellen. Verder kan
een kandidaat-lidstaat worden opgenomen in een pré-toetredingsstrategie om deze zoveel
mogelijk aan te passen aan de EU alvorens opgenomen te worden in de EU. Het komt voor
dat met meerdere kandidaat-lidstaten tegelijkertijd onderhandelingen van start gaan. Dit
brengt niet noodzakelijk met zich mee dat de onderhandelingen op hetzelfde tijdstip zullen
worden afgerond. De snelheid van de onderhandelingen vloeit immers voort uit het tempo
waarin de kandidaat-lidstaat haar nationale wetgeving aanpast en dit zal uiteraard variëren van
staat tot staat.
46. Na het afsluiten van de onderhandelingen kan een toetredingsverdrag worden ondertekend
door de kandidaat-lidstaat en de lidstaten van de EU. De Unie zelf is geen verdragsluitende
partij. Het toetredingsverdrag dient goedgekeurd te worden door de Raad, de Commissie en
het Europees Parlement vooraleer het kan worden ondertekend. Het ondertekenen van het
toetredingsverdrag impliceert nog geen toetreding. Eerst dient het Verdrag geratificeerd te
worden overeenkomstig de grondwettelijke principes van de lidstaten. Een lidstaat kan met
andere woorden haar veto stellen in het uitbreidingsproces.
47. Ook het Europees parlement en de nationale parlementen spelen een rol in het
uitbreidingsproces, zij het een eerder beperkte. Artikel 49 VEU bepaalt dat de Raad kennis
geeft van het verzoek tot lidmaatschap aan het Europees Parlement en de nationale
parlementen. Zoals reeds gesteld, dient ook het Europees Parlement het toetredingsverdrag
goed te keuren. Dit gebeurt met volstrekte meerderheid van haar leden.
32
Hoofdstuk 2. Advies van de Commissie met betrekking tot Slovenië148
48. Relatief snel na het indienen van het verzoek tot lidmaatschap, namelijk in juli 1997, stelt
de Commissie een positief advies op met betrekking tot Slovenië. De Europese Raad van
Madrid van december 1995 had immers verzocht zo spoedig mogelijk na de afronding van de
Intergouvernementele Conferentie, die in juni 1997 eindigde, een advies uit te brengen. Het
was de taak van deze IGC “de politieke en institutionele voorwaarden te scheppen die
noodzakelijk zijn om de Europese Unie aan te passen aan de behoeften van vandaag en
morgen, in het bijzonder met het oog op de toekomstige uitbreiding”.149
Het Sloveens verzoek tot lidmaatschap wordt gelijktijdig met de aanvragen van 9 andere
geassocieerde landen onderzocht, namelijk Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië,
Slovakije, Hongarije, Roemenië en Bulgarije. Om met kennis van zaken te kunnen beslissen,
vraagt de Commissie de kandidaatlanden een uitgebreide “Questionnaire” in te vullen. De
nadruk wordt gelegd op de bestuurlijke capaciteit om het acquis te kunnen implementeren en
toepassen.150
Alle aanvragen worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria. Het is immers de wens
van de Europese Raad van Madrid de kandidaatlanden op gelijke voet te behandelen.151
Uiteindelijk brengt de Commissie op 15 juli 1997 tien individuele adviezen uit met betrekking
tot de geassocieerde landen van Centraal –en Oost-Europa. Hieronder volgt een beknopte
analyse van het advies omtrent Slovenië.
49. Vooreerst beschrijft het advies de betrekkingen tussen de EU en Slovenië in het kader van
de associatieovereenkomst. Vervolgens volgt een evaluatie van de mate waarin Slovenië
voldoet aan de politieke en economische condities van Kopenhagen en in staat is de
verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen. Ten slotte reflecteert de Commissie
over de mogelijke kansen van Slovenië als EU-lidstaat en geeft ze een aanbeveling omtrent de
toetredingsonderhandelingen.
Over het algemeen leiden de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Slovenië in 1997 tot
geen onoverkomelijke problemen. Enkel een grondwettelijk dispuut naar aanleiding van de
ratificatie van het Europa-akkoord belemmert enigszins de ontwikkeling van de onderlinge
verhoudingen. Op het ogenblik van het uitbrengen van het advies is de ratificatieprocedure
van de Europa-overeenkomst nog steeds aanhangig. Wel gaat Slovenië het engagement aan
bepaalde aspecten van het associatieakkoord reeds toe te passen nog voor dit akkoord
definitief in werking is getreden. Toch vormt, tot de inwerkingtreding van het Europa-
akkoord, de Interim-overeenkomst het juridisch kader waarop de betrekkingen tussen de EU
en Slovenië gesteund zijn.
De Commissie is in haar advies overwegend positief omtrent de mate waarin Slovenië voldoet
aan de politieke toetredingscriteria. De instellingen functioneren naar behoren en het principe
van de scheiding der machten wordt gerespecteerd. Ook op het vlak van de fundamentele
rechten en vrijheden doen zich geen noemenswaardige problemen voor. Er wordt voorzien in
148
DOC 97/19Advies van de Commissie inzake het verzoek van Slovenië om toetreding tot de Europese Unie,
15 juli 1997, online te consulteren: http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/dwn/opinions/slovenia/sn-
op_nl.pdf. 149
Conclusies van het voorzitterschap, Madrid, 15 en 16 december 1995. 150
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 25. 151
Conclusies van het voorzitterschap, Madrid, 15 en 16 december 1995.
33
bijzondere maatregelen ter bescherming van de minderheden zoals het recht om de eigen taal
te gebruiken in betrekkingen met de overheid. Wel wordt in het advies benadrukt dat Slovenië
inspanningen dient te leveren met betrekking tot de werking van het gerechtelijk apparaat. De
gerechtelijke achterstand laat op dat ogenblik immers te wensen over. Zo is het geen
uitzondering om in het kader van een burgerlijke procedure gemiddeld vijf jaar op een
uitspraak te moeten wachten. Niet alleen gerechtelijke, maar ook wetgevende procedures
dienen sneller en efficiënter te verlopen. Bovendien dienen beide procedures op elkaar te
worden afgestemd. Tot slot dient Slovenië een oplossing uit te werken omtrent de teruggave
van de goederen geconfisqueerd tijdens het Communistisch tijdperk en moet corruptie
efficiënter worden aangepakt. Al bij al concludeert de Commissie dat “Slovenië de kenmerken
vertoont van een democratie die over stabiele instellingen beschikt, welke een garantie
vormen voor de rechtsstaat, de naleving van de mensenrechten en de eerbiediging en de
bescherming van minderheden.” Er is met andere woorden voldaan aan de politieke
Kopenhagencondities.
Met betrekking tot de economische criteria dienen een aantal fundamentele problemen op
middellange termijn152
te worden aangepakt. In 1996 kent Slovenië een economische groei
van 3,1% en is haar inflatie met 9,1% afgenomen. De Commissie beschouwt Slovenië als een
land met een levensvatbare markteconomie gelet op haar stabiliteit en de initiatieven genomen
op het vlak van liberalisering en privatisering. Toch is er in bepaalde sectoren een gebrek aan
concurrentie, dit voornamelijk in de financiële sector. Voorts dient het land hervormingen
door te voeren op het vlak van belastingen en sociale zekerheid en functioneren de
marktmechanismen nog niet naar behoren. Zo verlopen failissementsprocedures zeer traag en
is er in de bankensector sprake van een kartel.
De Commissie meent dat Slovenië op middellange termijn het hoofd kan bieden aan de
concurrentiekracht en marktkrachten binnen de Unie, op voorwaarde dat de flexibiliteit van
bepaalde factoren van de economie wordt verbeterd. De arbeidskrachten zijn geschoold en
goed opgeleid, de uitvoer gediversifieerd en de infrastructuur behoorlijk. Problematisch is dat
economische besluitvormingsmechanismen gebaseerd zijn op een systeem van consensus.
Een groot aantal bedrijven is immers eigendom van bedrijfsleiders en werknemers waardoor
herstructureringen moeilijk realiseerbaar zijn. Bovendien wordt de verbetering van het
concurrentievermogen afgeremd door een snelle stijging van de lonen, gepaard gaande met
een geringe toename van de productiviteit. Deze structurele problemen leiden tot een laag
niveau van directe buitenlandse investeringen in verhouding tot de omvang van de economie.
Nochtans boeken ondernemingen met buitenlandse investeerders de beste resultaten op het
gebied van uitvoer, winsten en arbeidskosten.
Dan rijst nog de vraag of Slovenië in staat is de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te
nemen, of het land dus met andere woorden tegemoet kan komen aan de principes van het
acquis. Beoordelingskader hierbij vormt:
1) Het Europa-akkoord waarin verplichtingen zijn opgenomen omtrent vrijhandel, de
behandeling als eigen onderdaan, vestigingsrecht, intellectuele eigendom en
overheidsopdrachten
2) Het Witboek omtrent de interne markt
3) De geleidelijke omzetting van de andere delen van het acquis.
Bij het uitbrengen van het advies bereikt Slovenië een bevredigend omzettingspercentage van
de in het Witboek aangegeven verordeningen en richtlijnen. Toch dient bijzondere aandacht
152
Met middellang wordt bedoeld een termijn van circa 5 jaar.
34
te worden besteed aan BTW, overheidsopdrachten, mededinging, verzekeringen, vrij verkeer
van kapitaal, productconformiteit en normalisering.
Op basis van bovenvermeld beoordelingskader stelt de Commissie dat Slovenië haar
inspanningen met betrekking tot de interne markt dient voort te zetten. De voornaamste
pijnpunten van het acquis vormen echter werkgelegenheid en sociale zaken, energie en
investeringen op het gebied van milieu. Slovenië dient bestuurlijke hervormingen door te
voeren om het land te voorzien van structuren die in staat zijn het acquis daadwerkelijk toe te
passen.
50. Dit alles in aanmerking nemend, besluit de Commissie dat toetredingsonderhandelingen
met Slovenië kunnen worden geopend. Het land zal beter in staat zijn de verplichtingen van
het lidmaatschap op zich te nemen wanneer de strategie die de toetreding voorafgaat, versterkt
wordt. Vooraleer dieper wordt ingegaan op deze “versterkte pré-toetredingsstrategie”, dient
eerst nog de nadruk te worden gelegd op iets anders. De adviezen met betrekking tot de
kandidaatlanden van Centraal –en Oost-Europa zijn niet de enige documenten die door de
Commissie worden gepubliceerd op 15 juli 1997. Ze worden begeleid door een uitgebreide
paper over het uitbreidingsbeleid van de EU. Deze wordt uitgebracht onder de titel Agenda
2000.153
Dit document behoeft wat nadere toelichting gelet op haar relevantie voor de
uitbreidingen van 2004.
Hoofdstuk 3. Agenda 2000
51. Op de Europese Raad van Madrid wordt de Commissie verzocht een allesomvattende
paper op te stellen over de uitbreiding van de EU. Anderzijds dient de Commissie een
mededeling voor te leggen over het toekomstig financieel kader van de Unie, daarbij rekening
houdend met het vooruitzicht van uitbreiding.154
Als antwoord op deze vragen publiceert de
Commissie op 15 juli 1997 haar mededeling “Agenda 2000: voor een sterkere en uitgebreide
Unie”.155
“Agenda 2000” strekt er toe de beleidslijnen en perspectieven van de Unie na de
millenniumwisseling uiteen te zetten. Bijzondere aandacht gaat uit naar de horizontale
problemen die zich kunnen stellen bij uitbreidingen en het toekomstig financieel kader van de
Unie.156
In “Agenda 2000” stelt de Commissie een aantal prioriteiten:
1. De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
2. De noodzaak om het beleid inzake economische en sociale cohesie te behouden
3. De economische groei, werkgelegenheid en levensomstandigheden binnen de Unie
versterken door middel van haar intern beleid
153
M. MARESCEAU, “The EU Pre-Accession Strategies: a Political and Legal Analysis” in M. MARESCEAU EN E.
LANNON (eds.), The EU’s enlargement and meditteranean strategies: a comparative analysis, Palgrave,
Houndmills, 2001, (3) 4-5. 154
Conclusies van het voorzitterschap, Madrid, 15 en 16 december 1995. 155
COM (1997) 2000 def. “Agenda 2000. Voor een sterkere en uitgebreide Unie”, 15 juli 1997, hierna COM
(1997) 2000 def. 156
COM (1997) 2000 def. 11.
35
4. Uitbreiding van de Unie mogelijk maken zonder dat hierbij de Maastrichtnorm157
overschreden wordt158
Op 18 maart 1998 worden deze prioriteiten door de Commissie vertaald in een twintigtal
wetgevingsvoorstellen. De Europese Raad van Berlijn bereikt in december 1999 een politiek
akkoord over de implementatie van deze maatregelen.159
Benadrukt dient te worden dat de
hervormingen van “Agenda 2000” hoofdzakelijk zijn ingegeven door de uitbreiding van de
Unie met tien landen uit Centraal –en Oost-Europa. In “Agenda 2000” zet de Commissie
hierover een aantal beleidslijnen uiteen, die relevant zijn voor deze Masterproef.160
De Commissie besluit dat de Unie dient over te gaan tot een “versterkte pré-
toetredingsstrategie”. Deze strategie kent een dubbele doelstelling. Enerzijds beoogt zij de
verschillende vormen van de door de Unie verstrekte hulp in te passen in één enkel kader, de
zogenaamde “Toetredingspartnerschappen”. Elk Toetredingspartnerschap zal voor het
betrokken kandidaat-land de prioriteiten aanwijzen bij de overname van het acquis.
Bovendien vormen Toetredingspartnerschappen een platform tot samenwerking met de Unie
en identificeren zij de beschikbare financiële middelen waarmee de doelstellingen van het
Partnerschap kunnen worden verwezenlijkt. Anderzijds wil de versterkte pré-
toetredingsstrategie kandidaat-landen vertrouwd maken met het beleid en de procedures van
de Unie, door hen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan Communautaire programma’s.
Over de mogelijkheid tot deelname aan Communautaire programma’s werd boven reeds
gereflecteerd.161
De versterkte pré-toetredingsstrategie wordt verder ontleed in het
hiernavolgend hoofdstuk.
De Commissie herhaalt in ”Agenda 2000” de belangrijkste conclusies uit haar adviezen. Op
basis van haar bevindingen concludeert ze dat toetredingsonderhandelingen kunnen worden
geopend met Polen, Hongarije, Estland, Tsjechië en Slovenië. Dit voor wat betreft de landen
van Centraal –en Oost-Europa, want ook met betrekking tot Cyprus beveelt de Commissie aan
om toetredingsonderhandelingen te openen. Met dien verstande dat deze niet mogen
aanvangen vooraleer zes maanden is verstreken sinds het einde van de IGC. Nochtans voldoet
geen van deze landen reeds aan alle vereiste criteria voor lidmaatschap. De Commissie is
echter van mening dat de politieke toestand in deze landen op het ogenblik van het uitbrengen
van het advies van die aard is dat toch toetredingsonderhandelingen kunnen worden
geopend.162
Cyprus, Polen, Hongarije, Estland, Tsjechië en Slovenië worden ook wel eens de
‘1+5’ genoemd. 1 verwijst naar Cyprus, 5 verwijst naar de landen van Centraal –en Oost-
Europa.
157
De Maastrichtnorm houdt in dat het begrotingstekort niet groter mag zijn dan 3% van het Bruto Binnenlands
product; zie hierover ook Deel IV, Hoofdstuk 1. 158
Website europa.eu, online te consulteren: http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/
2004_and_2007_enlargement/l60001_en.htm. 159
Conclusies van het voorzitterschap, Berlijn, 24 en 25 maart 1999. 160
COM (1997) 2000 def. .83-88 en 57-59. 161
Europa Press Releases “De toetredingspartnerschappen zullen de kandidaat-lidstaten begeleiden op hun weg
naar het EU- lidmaatschap”, online te consulteren:
http://europa.eu/rapid/press-release_IP-98-274_nl.htm; Europa Presse Releases “Uitbreiding van de EU en
toetredingspartnerschappen, online te consulteren: http://europa.eu/rapid/ press-release_MEMO-98-
21_nl.htm; COM (1997) 2000, 82. 162
COM (1997) 2000 def. 57; MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European
Union, New York, Oxford University Press, 2003, (9) 25.
36
Hoofdstuk 4. Naar een versterkte pré-toetredingsstrategie: De Europese Raad
van Luxemburg
Inleiding
52.
“De Europese Raad van Luxemburg van 12 en 13 december 1997 is een historische
mijlpaal voor de toekomst van de Unie en van geheel Europa.”163
Met die woorden vangen de conclusies van het voorzitterschap van Luxemburg aan. Geheel
terecht lijkt mij en wel om verschillende redenen. Vooreerst leidt de Europese Top van
Luxemburg tot het formeel lanceren van de versterkte pré-toetredingsstrategie. Deze strategie
strekt er toe alle kandidaat-landen uit Centraal –en Oost-Europa voor te bereiden op
lidmaatschap van de EU. De landen die worden opgenomen zijn Polen, Tsjechië, Hongarije,
Roemenië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Slowakije en Slovenië.
Volgende elementen worden door de Europese Raad aangemerkt als kern van de versterkte
pré-toetredingsstrategie:
1. Toetredingspartnerschappen
2. Versterkte pré-toetredingssteun
3. Jaarlijkse controle door de Commissie over de bereikte vooruitgang
Bovendien bevestigt de Europese Raad het standpunt van de Commissie dat
toetredingsonderhandelingen kunnen worden geopend met de ‘1+5’.
De aanbevelingen die de Commissie geformuleerd heeft in “Agenda 2000” worden met
andere woorden opgevolgd. Dit onderstreept de belangrijke rol van de Europese Raad in het
EU-uitbreidingsproces. Al mag de Commissie nog met zo veel gezag bekleed zijn, haar
initiatieven blijven dode letter zolang ze geen aanleiding geven tot een politieke consensus.164
Vooraleer wordt overgegaan tot een analyse van de kernelementen van de versterkte pré-
toetredingsstrategie dient eerst nog de aandacht te worden gevestigd op iets anders.
4.1. De Europese Conferentie
53. In december 1997 wordt de Europese Raad geconfronteerd met een misnoegd Turkije. Het
land is ontevreden omdat de Commissie bij het opstellen van “Agenda 2000” haar wens om
toe te treden totaal genegeerd heeft. In tegenstelling tot Cyprus, Malta en de tien landen van
Centraal –en Oost-Europa wordt Turkije niet beschouwd als kandidaat-lidstaat. Turkije had
reeds in 1987 een verzoek ingediend tot toetreding en kreeg toen een extreem negatief advies
van de Commissie, gelet op de politieke en economische wantoestanden in het land.165
Toch
besloot de Commissie in haar advies dat Turkije “in aanmerking komt voor EU-
lidmaatschap”. Dit deed ze om het land niet te veel tegen de borst te stuiten, gelet op het
163
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 164
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 26. 165
Denk bijvoorbeeld aan de problemen met de Koerdische minderheid en de kwestie Cyprus.
37
belang van haar strategische ligging. In “Agenda 2000” bevestigt de Commissie dit
standpunt.166
Turkije beseft echter dat “in aanmerking komen voor lidmaatschap” niet in het
minst gelijkgeschakeld kan worden met het label “kandidaat-lidstaat”. Voorts is het land er
niet over te spreken dat met Cyprus wel toetredingsonderhandelingen kunnen worden
geopend. Turkije weigert al jarenlang de Republiek Cyprus te erkennen ten gevolge van de
burgeroorlog tussen de Grieks –en Turks Cyprioten in de jaren ’60. Dit conflict resulteerde in
de Turkse bezetting van Noord-Cyprus. 167
Om de gemoederen wat te bedaren besluit de Europese Raad van Luxemburg een Europese
Conferentie in het leven te roepen. De bedoeling is met dit initiatief “een multilateraal forum
voor politiek overleg te creëren dat tot doel heeft vraagstukken van algemeen belang voor de
deelnemers te ontwikkelen.”168
Met vraagstukken van algemeen belang wordt gedoeld op
aangelegenheden met een grensoverschrijdende dimensie zoals bijvoorbeeld justitie en
binnenlandse zaken en regionale samenwerking. In Luxemburg wordt bepaald dat het
voorzitterschap van de Conferentie berust bij het land dat op dat ogenblik de Raad voorzit. De
Conferentie zal jaarlijks bijeenkomen op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders
en de Commissievoorzitter. Daarnaast kunnen ook Conferenties georganiseerd worden op het
niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken. Genoeg elementen dus die bevestigen dat
“Europese Conferentie” voortbouwt op de “Gestructureerde Dialoog” van Essen.169
Turkije zal, net als de landen van Centraal –en Oost-Europa en Cyprus, uitdrukkelijk worden
uitgenodigd om deel te nemen aan de eerste Europese Conferentie in Londen in maart 1998.
Het is trouwens net de bedoeling Turkije met dit initiatief het idee te geven dat ze welkom is
in de Europese Unie. Uiteindelijk komt het land niet opdagen. Turkije heeft immers maar één
wens en dat is toetreden tot de EU. Het land gaat niet langer akkoord met tussenoplossingen
zoals multilaterale fora. De “Europese Conferentie” in Londen heeft dan ook niet meer
opgebracht dan het uitwisselen van een aantal ideëen over terrorisme en andere
grensoverschrijdende problemen, terwijl zij initieel tot doel had aan Turkije een forum te
bieden. Latere Europese Conferenties leiden evenmin tot noemenswaardige resultaten.170
54. Toch verdient in dit opzicht één initiatief bijzondere vermelding. In navolging van de
aanslagen in New York wordt in september 2001 een unieke Europese Conferentie bijeen
geroepen. Niet alleen de kandidaat-landen uit Centraal –en Oost-Europa worden uitgenodigd,
maar ook Rusland, Oekraïne en Moldavië. Gelet op haar bijzondere samenstelling wordt naar
deze bijeenkomst verwezen als de “uitgebreide” Europese Conferentie. Het doel van dit
initiatief is tot nieuwe inzichten komen in de strijd tegen het internationaal terrorisme.
Uiteindelijk zal ook deze Conferentie geen concrete resultaten opleveren. Later wordt er nog
aan gedacht de Europese Conferentie om te vormen tot een multilateraal forum voor Pan-
Europese Samenwerking, maar geleidelijk aan verdwijnt dit idee op de achtergrond.171
166
COM (1997) 2000 def. 105. 167
Hoorcollege Professor Maresceau Grondige Studie Europees recht, 25 oktober 2011. 168
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 169
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 27. 170
Hoorcollege Professor Maresceau Grondige Studie Europees Recht, 25 oktober 2011; M. MARESCEAU, “The
EU Pre-Accession Strategies: a Political and Legal Analysis” in M. MARESCEAU EN E. LANNON (eds.), The
EU’s enlargement and meditteranean strategies: a comparative analysis, Palgrave, Houndmills, 2001, (3) 6. 171
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 29.
38
4.2. Toetredingspartnerschappen
4.2.1. Algemeen
55. Toetredingspartnerschappen worden beschouwd als de spil van de versterkte pré-
toetredingsstrategie. Ze vormen één enkel kader waarbinnen de prioriteiten van het betrokken
land en de daarvoor beschikbare financiële middelen worden samengebracht. De financiële
ondersteuning is afhankelijk van de vorderingen gemaakt door de kandidaat-lidstaten. Hierbij
wordt in belangrijke mate rekening gehouden met het na te leven tijdschema zoals
overeengekomen in het Partnerschap.172
In Luxemburg beslissen de staatshoofden –en regeringsleiders dat “de Raad met eenparigheid
van stemmen een besluit dient te nemen over de instelling van Partnerschappen”. De
Verdragen betreffende de Unie bevatten immers geen wettelijke grondslag met betrekking tot
de pré-toetredingsstrategie, waardoor dient terug gevallen te worden op het oud artikel 308
EG-Verdrag:173
“Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de
gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te
verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet,
neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na
raadpleging van het Europees Parlement de passende maatregelen”
Uiteindelijk zal de Raad op 16 maart 1998 Verordening 622/98174
aannemen, conform artikel
308 EG-Verdrag. Tot op heden wordt dit instrument beschouwd als de juridische grondslag
van de Toetredingspartnerschappen. Artikel 2 Vo. 622/98 (hierna “Toetredingspartnerschap-
Vo.) bepaalt “dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit zal
nemen over de beginselen, prioriteiten, tussentijdse doelstellingen en voorwaarden voor de
onderscheiden partnerschappen voor toetreding, alsook over de belangrijke wijzigingen die
daarin naderhand zullen worden aangebracht.” In navolging van dit artikel keurt de Raad op
30 maart 1998 voor elk van de kandidaat-lidstaten een dergelijk besluit goed. Eén voor één
bevatten deze besluiten een bijlage waarin de prioriteiten van het betreffende
Toetredingspartnerschap worden vastgesteld. 175
Aangezien de Raad unilateraal beslist tot het instellen van Toetredingspartnerschappen,
binden deze in principe enkel de lidstaten en de Raad zelf. Nochtans wordt de inhoud van het
Partnerschap vastgelegd aan de hand van een intensieve dialoog met het betrokken kandidaat-
land. Daarenboven dient elke kandidaat-lidstaat een Nationaal Programma voor de
implementatie van het Acquis aan te nemen, waarin wordt bepaald hoe zal worden tegemoet
gekomen aan de prioriteiten van het Partnerschap. De rol van de kandidaat-lidstaten is met
andere woorden niet te onderschatten.176
172
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 173
K. INGLIS, “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in A. OTT EN K. INGLIS, Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(103) 106. 174
Verordening (EG) Nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten
in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van de partnerschappen tot
toetreding, PB 1998 L85/1. 175
Zie PB 1998 L121. 176
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 31.
39
Waarom de Unie voor deze aanpak gekozen heeft is eigenlijk eenvoudig te verklaren. Indien
men ervoor opteert Toetredingspartnerschappen in het leven te roepen door middel van een
beslissing van de Associatie-Raad binnen het kader van de Europa-Overeenkomsten, kan dit
eventueel aanleiding geven tot constitutionele problemen. Beslissingen van de Associatie-
Raad worden immers beschouwd als bilaterale akkoorden en dienen derhalve geratificeerd te
worden conform de grondwettelijke bepalingen van het betrokken kandidaat-land.177
Toetredingspartnerschappen gaan inhoudelijk veel verder dan de Europa-akkoorden. Waar
deze laatste voornamelijk betrekking hebben op handelsaspecten en economische
samenwerking, omvatten de Partnerschappen het volledige acquis. De prioriteiten van het
initieel Partnerschap vloeien voort uit de moeilijkheden die de Commissie heeft vastgesteld
bij het opstellen van haar adviezen. Men maakt telkens een onderscheid tussen prioriteiten op
“korte termijn” en prioriteiten op “middellange termijn”. Aan de eerste categorie dient bij
voorkeur navolging te worden gegeven binnen een tijdspanne van maximum één jaar. Bij de
tweede categorie krijgen kandidaat-lidstaten wat meer respijt. Dit is ook logisch aangezien
dergelijke objectieven aanleiding geven tot meer moeilijkheden. Doorgaans wordt een termijn
van vijf jaar voor ogen gehouden.178
In het kader van de versterkte pré-toetredingsstrategie heeft de Commissie de bevoegdheid
controle uit te oefenen op de voortgang van de kandidaat-lidstaten in de implementatie van
het acquis. Hiertoe zal zij jaarlijks individuele voortgangsrapporten uitbrengen met betrekking
tot alle kandidaat-lidstaten. Op basis van de bevindingen van de Commissie zullen de
Toetredingspartnerschappen ten gepaste tijde worden herzien. Dit weerspiegelt de interactie
tussen de verschillende elementen van de versterkte pré-toetredingsstrategie.179
4.2.2. Het Toetredingspartnerschap met Slovenië
56. Het Besluit nr. 98/266 EG180
van de Raad bepaalt de voorwaarden van het Partnerschap
met Slovenië. In 1999181
en 2002182
wordt het Partnerschap herzien. Ik zal me beperken tot
een aantal algemene beschouwingen. Het heeft immers geen zin hier een ellenlange
opsomming te geven van de prioriteiten die voor Slovenië worden aangewezen. De lezer kan
deze eenvoudig nagaan door raadpleging van de desbetreffende besluiten. Bovendien wordt in
het volgende subhoofdstuk gereflecteerd over de bevindingen van de Commissie in haar
177
K. INGLIS, “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in A. OTT EN K. INGLIS, Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(103) 108. 178
K. INGLIS, “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in A. OTT EN K. INGLIS, Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(103) 108-109. 179
K. INGLIS, “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in A. OTT EN K. INGLIS, Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(103) 108-109. 180
Besluit Nr. 98/266 EG van de Raad van 30 maart 1998 inzake de beginselen, prioriteiten, tussentijdse
doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de Republiek Slovenië, PB 1998
L121/46. 181
Besluit Nr. 99/859 EG van de Raad van 6 december 1999 inzake de principes, prioriteiten, tussentijdse
doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de Republiek Slovenië, PB 1999
L335/64. 182
Besluit Nr. 2002/94 EG van de Raad van 28 januari 2002 inzake de beginselen, prioriteiten, tussentijdse
doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de Republiek Slovenië, PB 2002
L44/101.
40
periodieke verslagen. Het zal dan meteen ook duidelijk worden welke voor Slovenië de
voornaamste knelpunten waren tijdens haar voorbereidingen op lidmaatschap.
Alle Toetredingspartnerschappen omvatten dezelfde structuur. Eerst worden de doelstellingen
uiteen gezet. Voor alle kandidaat-landen van Centraal – en Oost-Europa zijn de bewoordingen
identiek. Bevestigd wordt dat Toetredingspartnerschappen het juridisch kader vormen voor de
prioritaire gebieden voor verdere werkzaamheden, de beschikbare financiële ondersteuning en
de daaraan verbonden voorwaarden. Dit laatste element is interessant, want het wijst op een
zekere conditionaliteit. Bovendien vormt het Partnerschap voor Toetreding het raamwerk voor
een reeks beleidsinstrumenten die kandidaat-landen helpen bij de voorbereidingen op
lidmaatschap. Eén van deze instrumenten is het Nationaal Programma voor de Overname van
het acquis. Slovenië presenteert een eerste dergelijk Programma op 30 maart 1998. De
Commissie betreurt dat in het initieel Programma met geen woord wordt gerept over de
aanpak van de prioriteiten op middellange termijn. Slovenië verschaft enkel uitleg over hoe
zij zal tegemoet komen aan haar prioriteiten op korte termijn.183
Rekening houdend met de
opmerkingen van de Commissie, wordt het Programma een eerste keer herzien in mei 1999.
Tot 2002 zal het Programma jaarlijks worden gewijzigd, op basis van de bevindingen van de
Commissie in haar periodieke verslagen.184
Na het formuleren van de doelstellingen worden de Kopenhagen-criteria nog eens opgesomd.
Voldoen aan deze criteria is immers net hetgeen beoogd wordt met het instellen van
Toetredingspartnerschappen. Dit brengt ons tot het volgende onderdeel, namelijk de
“Prioriteiten en Tussentijdse Doelstellingen.” Het Partnerschap benadrukt dat op 30 maart
1998 geen van de kandidaat-landen reeds voldoet aan alle criteria voor lidmaatschap.
Derhalve wordt een overzicht gegeven van de te realiseren prioriteiten. Voor elke prioriteit
worden in samenwerking met de betrokken landen exacte doelstellingen vooropgesteld. Zo
dient Slovenië ter verwezenlijking van de prioriteit “Eigendomsrecht” verduidelijking te
brengen over het Spaanse Compromis.185
Het initieel Partnerschap acht het realistisch dat Slovenië de prioriteiten op “korte termijn”
eind ’98 zal verwezenlijkt hebben. Minstens dient het land op dat ogenblik aanzienlijke
vooruitgang te hebben geboekt. Van de prioriteiten op “middellange termijn” aanvaardt men
dat hun realisatie langer dan een jaar zal vergen.186
Op 6 december 1999 wordt het
Partnerschap herzien en stelt men nieuwe prioriteiten voorop. Slovenië krijgt een jaar de tijd
om te beantwoorden aan de prioriteiten op “korte termijn”. De “prioriteiten op middellange
termijn” vergen bijkomende inspanningen waardoor het opnieuw meer tijd in beslag zal
nemen om deze te realiseren.187
Uiteindelijk wordt het Toetredingspartnerschap met Slovenië een laatste keer gewijzigd op 28
januari 2002. Ditmaal wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen prioriteiten op korte –en
middellange termijn, de Raad stelt gewoon dat “Slovenië alle in het periodiek verslag van
2001 genoemde problemen dient aan te pakken.188
In het Partnerschap worden slechts de
183
COM (1998) 709 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession”,
17 december 1998. 184
Besluit nr. 99/266 EG, 2; Zie voor het Nationaal Programma voor de overname van het Acquis en de
daaropvolgende gewijzigde Programma’s de website van de Sloveense Overheid
www.arhiv.svrez.gov.si/en/legislation_and_documents eu_documents/
republic_of_slovenias_national_programme_for_the_adoption_of_the_acquis/. 185
Besluit nr. 99/266 EG, L335/62. 186
Besluit Nr. 98/266 EG, L121/48-49. 187
Besluit nr. 99/266 EG, L335/62-63. 188
Besluit Nr. 2002/94 EG, L44/102-103.
41
voornaamste prioritaire gebieden uiteengezet”. Hiermee bevestigt men trouwens uitdrukkelijk
de correlatie tussen de periodieke verslagen van de Commissie en de inhoud van de
Toetredingspartnerschappen.
Nadat de prioriteiten voor het betrokken kandidaat-land zijn uiteengezet, dient het
Partnerschap de beschikbare financiële middelen aan te wijzen. De diverse soorten pré-
toetredingssteun worden niet hier beschreven, maar in het volgende subhoofdstuk. Belangrijk
is dat het niveau van financiële ondersteuning afhankelijk is van de mate waarin wordt
tegemoet gekomen aan de prioriteiten van het Partnerschap. Kandidaat-lidstaten riskeren zelfs
geen pré-toetredingssteun meer te verkrijgen, indien ze onvoldoende vooruitgang boeken in
hun voorbereidingen tot lidmaatschap. Pré-toetredingssteun wordt met andere woorden
gekoppeld aan bepaalde voorwaarden. Over deze mate van conditionaliteit wordt
gereflecteerd in navolgend hoofdstuk.189
Tot slot dient vermeld te worden dat op de uitvoering van het Partnerschap toezicht wordt
gehouden binnen het kader van de Europa-overeenkomsten. Dit toezicht neemt voor Slovenië
en de andere kandidaat-landen een aanvang wanneer de Commissie haar eerste Periodiek
Verslag indient. Andere bevoegde controle-instanties zijn onder meer de Associatieraad en
het Associatiecomité.190
4.3. Versterkte pré-toetredingssteun
57. De Europese Raad van Luxemburg bepaalt dat in het kader van de versterkte pré-
toetredingsstrategie de pré-toetredingssteun aanzienlijk zal worden opgevoerd.191
Op dat
ogenblik worden de kandidaat-landen in hun voorbereidingen tot lidmaatschap uitsluitend
financieel ondersteund door het PHARE-Programma. Oorspronkelijk had dit Programma tot
doel Polen en Hongarije financiële bijstand te verlenen in hun politieke en economische
hervormingen. Sinds het lanceren van de versterkte pré-toetredingsstrategie is PHARE echter
geheel gericht op toetreding. PHARE-middelen worden aangewend ter realisatie van de
toetredingsprioriteiten die in de Partnerschappen worden omschreven.192
In Luxemburg komt men tot de vaststelling dat naast PHARE nood is aan meer
gespecialiseerde pré-toetredingssteun. Zo dient een Programma tot landbouwsteun te worden
uitgewerkt alsook een structureel instrument ter ondersteuning van soortgelijke maatregelen
als die van het cohesiefonds.193
Met het cohesiefonds tracht de EU de economie van minder
welvarende landen op peil te brengen.194
Uiteindelijk resulteren deze eisen in het oprichten
van twee nieuwe programma’s voor pré-toetredingssteun, SAPARD195
en ISPA196
.
189
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 31. 190
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 31. 191
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 192
COM (2003) 0097 def. “ Verslag van de Commissie. Jaarverslag 2001 van het Phare-Programma”,
3 maart 2003. 193
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 194
Zie Website Europa.nu: http://www.europa-nu.nl/id/vgb8kauhgays/cohesiefonds. 195
Verordening (EG) Nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap
voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-
lidstaten in Midden –en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode, PB 1999 L161/87. 196
Verordening (EG) Nr. 1267/1999 van de Raad van 21 juni 1999 tot instelling van een
pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid, PB 1999 L161/63.
42
SAPARD staat voor “Structural Adjustment Programme for Agriculture and Rural
Development”. Het Programma tracht kandidaat-lidstaten voor te bereiden op het acquis met
betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de daarmee verwante beleidstakken.
Voorts is het gericht op het oplossen op lange termijn van aanpassingsproblemen in de
landbouwsector en plattelandsgebieden.197
ISPA staat voor “Pre-Accession Structural
Instrument”. Dit pré-toetredingsinstrument strekt er toe aan kandidaat-lidstaten bijstand te
bieden op het vlak van sociale en economische cohesie, met name voor wat betreft milieu en
vervoer.198
Via ISPA kan onder meer hulp worden geboden in het opzetten van grootschalige
projecten met betrekking tot spoorwegeninfrastructuur of de behandeling van afvalwater.199
PHARE, SAPARD en ISPA worden beschouwd als de drie pré-toetredingsinstrumenten die
de kandidaat-lidstaten gedurende de periode 2000-2006 financieel zullen ondersteunen. De
Europese Raad van Berlijn van 1999 bepaalt hiertoe de beschikbare middelen. Het jaarlijks
budget voor pré-toetredingssteun bedraagt 3,120 miljoen EURO: 1,560 miljoen EURO voor
PHARE, 1,040 miljoen euro voor ISPA en 520 miljoen EURO voor SAPARD.200
De
PHARE-toewijzing voor de periode 1995-1999 bedroeg voor Slovenië in totaal 127 miljoen
EURO.201
In ANNEX I is een tabel opgenomen waarin wordt aangegeven welke concrete
bedragen Slovenië jaarlijks ontvangen heeft van de verschillende pré-toetredingsinstrumenten.
58. Slovenië zal tijdens de pré-toetredingsfase in totaal 339 miljoen verkrijgen van het
PHARE-programma. Minstens de helft hiervan wordt besteed aan institutionele hervormingen
.202
PHARE focust immers in belangrijke mate op de versterking van de bestuurlijke
capaciteit. Met het oog op een daadwerkelijke toepassing van het acquis dienen de
democratische instellingen en het gerechtelijk apparaat te worden versterkt.203
In de periode
tussen 1992 en 1997 richt het PHARE-Programma voor Slovenië zich voornamelijk op de
economische ontwikkeling van het land. Slovenië dient de middelen aan te wenden om
hervormingen door te voeren in de bedrijfswereld en bankensector. Sinds het openen van de
toetredingsonderhandelingen in maart 1998 wordt de financiële ondersteuning gebruikt om
tegemoet te komen aan de verplichtingen van het Partnerschap. 204
Vanaf 2000 verkrijgt
Slovenië financiële ondersteuning van SAPARD en ISPA. De middelen worden aangewend
ter financiering van projecten betreffende het milieu en transport. 205
59. Toekenning van pré-toetredingssteun gebeurt volgens het principe van gelijke
behandeling. Of reeds toetredingsonderhandelingen werden geopend of niet speelt geen
enkele rol. Wel wordt bij de toekenning rekening gehouden met de individuele noden van het
desbetreffende land. Het ligt voor de hand dat pré-toetredingssteun enkel kan worden
197
Artikel 2 Verordening (EG) Nr. 1268/1999. 198
Artikel 1 Verordening (EG) Nr. 1267/1999. 199
COM (2003) 0655 def. “Verslag van de Commissie. Jaarlijks verslag van het pretoetredingsinstrument voor
structuurbeleid”, 21 april 2004. 200
Conclusies van het voorzitterschap, Berlijn, 24 en 25 maart 1999. 201
Besluit Nr. 99/859 EG, L335/66. 202
Website Republic of Slovenia – Government Office for Development and European Affairs:
http://www.arhiv.svrez.gov.si/en/areas_of_work/development_and_technical_assistance/archive/
pre_accession_assistance/ 203
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (1) 36. 204
POTOCNIK EN J.G. LOMBARDERO, “Slovenia’s road to membership in the European Union”, in M. MRAK (ed.),
Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington (D.C.), World Bank, 2004, 372. 205
Website Republic of Slovenia – Government Office for Development and European Affairs:
http://www.arhiv.svrez.gov.si/en/areas_of_work/development_and_technical_assistance/archive/
pre_accession_assistance/
43
aangewend om projecten te financieren tijdens de pré-toetredingsfase. In 2007 worden
PHARE, ISPA en SAPARD vervangen door het nieuwe pré-toetredingsinstrument IPA
(“Instrument for Pre-Accession Assistance”). Alle landen die voor 2006 toetreden dienen de
financiële middelen die ze hebben verkregen tijdens de pré-toetredingsfase maar niet hebben
aangewend, bij toetreding terug te geven. IPA zal deze middelen dan herverdelen onder de
resterende kandidaat-lidstaten.206
Boven werd reeds vermeld dat aan pré-toetredingssteun een zekere conditionaliteit is
verbonden. Hiertoe voorziet de Toetredingspartnerschap-Vo. zelfs in een specifieke sanctie.
In de literatuur wordt naar deze bepaling gerefereerd als de conditionaliteitsclausule:
“Wanneer een essentieel element voor verdere toekenning van de pretoetredingshulp
ontbreekt, inzonderheid wanneer de in de Europa-overeenkomsten vervatte
verbintenissen niet worden nagekomen en/of er onvoldoende vooruitgang wordt
geboekt op de weg naar de vervulling van de criteria van Kopenhagen, kan de Raad,
met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie
passende maatregelen nemen ten aanzien van de toekenning van pretoetredingshulp
aan een kandidaat-lidstaat.”207
Interessant is dat melding wordt gemaakt van de Kopenhagen-criteria. Waar deze voordien
slechts beschouwd werden als politieke doelstellingen, worden deze met de inwerkingtreding
van deze clausule juridisch afdwingbaar.208
Alle Toetredingspartnerschappen maken melding
van een dergelijke conditionaliteitsclausule. Voor Slovenië wordt bepaald “dat de bijstand van
de Gemeenschap gekoppeld wordt aan bepaalde voorwaarden. Het land dient de
verbintenissen krachtens de Europa-overeenkomst na te komen en verdere vooruitgang te
boeken bij het voldoen aan de criteria van Kopenhagen en bij de tenuitvoerlegging van het
Partnerschap voor toetreding. Het niet naleven van deze algemene voorwaarden kan leiden tot
een besluit van de Raad inzake opschorting van financiële bijstand op basis van artikel 4 van
Verordening (EG) Nr. 622/98.”209
De gewijzigde Partnerschappen van 1999 en 2002 bevatten
quasi gelijkluidende bewoordingen.210
4.4. Jaarlijkse controle door de Commissie over de bereikte vooruitgang
60. Adviesverlening is niet de enige taak van de Commissie in het uitbreidingsbeleid van de
EU. In feite bestaat haar belangrijkste opdracht uit het jaarlijks rapporteren over de
vooruitgang geboekt door de kandidaat-lidstaten. Naar dit proces wordt ook wel gerefereerd
met de term “Monitoring”. Vanaf 1998 tot 2003 heeft de Commissie jaarlijks een verslag
gemaakt over de vorderingen gemaakt door Slovenië. Hieronder worden de voornaamste
conclusies uit deze verslagen uiteengezet.211
206
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (1) 35-36. 207
Artikel 4 Vo. 622/98. 208
MARESCEAU, “Pre-accession” M. CREMONA, The Enlargement of the European Union, New York, Oxford
University Press, 2003, (9) 37. 209
Besluit Nr. 98/266 (EG), 6. 210
Besluit Nr. 99/859 EG, 6; Besluit Nr. 2002/94 EG. 211
De voortgangsrapporten kunnen online geconsulteerd worden op:
http://ec.europa.eu/enlargement/countries/strategy-and-progress-report/.
44
4.4.1. Periodiek Verslag 1998 212
61. De Commissie bevestigt dat Slovenië voldoet aan de politieke Kopenhagen-criteria. Wel
moet aandacht besteed worden aan de werking van het gerechtelijk apparaat en dient het
Spaanse compromis geïmplementeerd worden in de nationale wetgeving. Doet Slovenië dit
niet, dan pleegt zij een inbreuk op de verplichtingen uit het Europa-akkoord die betrekking
hebben op private eigendom.
Ook de economische criteria geven aanleiding tot gelijkluidende conclusies. Slovenië
benadert een functionerende markteconomie en zal in staat zijn op middellange termijn het
hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en marktkrachten binnen de EU. De Commissie
betreurt dat Slovenië sinds haar advies te weinig initiatieven heeft genomen met betrekking
tot haar bestuurlijke capaciteit en de implementatie van het acquis. Bij dit laatste concentreren
de moeilijkheden zich voornamelijk rond thema’s betrekking hebbend op de interne markt
zoals BTW en staatssteun, maar ook justitie en binnenlandse zaken komt aan bod.
Toch is het niet abnormaal dat Slovenië sinds het advies zo weinig vooruitgang heeft geboekt.
Binnen een tijdspanne van één jaar kunnen nu eenmaal geen revolutionaire veranderingen tot
stand worden gebracht. Dit verklaart tevens waarom het periodiek verslag van 1998 relatief
beknopt is in vergelijking met de navolgende verslagen.
4.4.2. Periodiek Verslag 1999213
62. In het tweede voortgangsrapport van de Commissie zijn al enige duidelijke tendensen
merkbaar. De Commissie bevestigt de vaststellingen omtrent de Kopenhagen-criteria uit haar
advies en het vorige verslag. Belangrijk is dat Slovenië in de maanden voorafgaand aan het
tweede periodiek verslag van de Commissie heel wat wetgevende initiatieven heeft
aangenomen om haar nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het acquis. De
Commissie noemt het wetgevend proces op zijn minst “indrukwekkend”. De geleverde
inspanningen omvatten een breed spectrum en gaan van het invoeren van BTW tot justitie en
binnenlandse zaken.
Een aantal aspecten worden echter nog sterk bekritiseerd. Zo heeft Slovenië weinig
vooruitgang geboekt in het opzetten van gepaste structuren voor een efficiënte implementatie
van het acquis. De genomen maatregelen variëren van sector tot sector. Waar reeds enige
positieve evolutie merkbaar is in sectoren verband houdend met werkgelegenheid, sociale
zaken, landbouw en douaneverplichtingen, lijkt deze tendens afwezig met betrekking tot
staatssteun, belastingen en justitie en binnenlandse zaken. Slovenië dient de bevoegdheden
van elke administratie nauwkeurig af te bakenen en te investeren in adequaat personeel.
Alleen op die manier is zij in staat de nodige bestuurlijke capaciteit te creëren voor de
toepassing en implementatie van het acquis.
Ook al is Slovenië op de goede weg, in een aantal sectoren dient het land bijkomende
inspanningen te leveren in het bereiken van overeenstemming met het acquis. De sectoren die
geviseerd worden hebben betrekking op landbouw, staatssteun, intellectuele eigendom,
overheidsopdrachten en vrij verkeer van personen, kapitalen en diensten.
Overigens wordt betreurd dat Slovenië kiest voor een graduele benadering in het hervormen
van haar economie. Op die manier gaat immers een deel van haar groeimogelijkheden
212
COM (1998) 709 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession”,
17 december 1998. 213
COM (1999) 512 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession”,
13 oktober 1999.
45
verloren. Het land dient derhalve het transitieproces te versnellen en prioriteit te verlenen aan
de privatisering van staatsmiddelen en de twee overheidsbanken.
4.4.3. Periodiek Verslag 2000214
63. De Commissie verheugt zich over de gemaakte vooruitgang in de hervormingen van het
gerechtelijk apparaat. Het is echter niet mogelijk, op het ogenblik van het uitbrengen van het
verslag, in te schatten welke invloed de genomen initiatieven zullen hebben op de
gerechtelijke achterstand. Toch beweert de Sloveense overheid dat deze reeds met 4% is
afgenomen ten opzichte van het laatste periodiek verslag. 215
Slovenië zal op korte termijn in staat zijn het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk binnen
de Unie, op voorwaarde dat ze de nodige hervormingen voortzet ter bevordering van haar
concurrentiekracht. Het juridisch en institutioneel kader voor een vrije markteconomie begint
geleidelijk aan vorm te krijgen. Belangrijk is de nuance die wordt gemaakt met betrekking tot
de economische criteria. In haar periodiek verslag schrijft de Commissie dat Slovenië “gezien
kan worden” als een functionerende markteconomie. Dit wijst op het onderscheid met andere
Centraal –en Oost-Europese landen waarvan de Commissie beweert dat deze niet enkel
“gezien worden” als een functionerende markteconomie, maar hier ook daadwerkelijk over
beschikken. Slovenië dient dus met andere woorden extra inspanningen te leveren vooraleer
het deel kan uitmaken van deze laatste landengroep.216
Zo oefent de overheid nog steeds te
veel invloed uit in de economische sector en komt de privatisering slechts gestaag op gang.
Dit en starre bedrijfsomstandigheden verklaren waarom het land slechts weinig buitenlandse
investeerders aantrekt.
Een ander probleem dat Slovenië dient aan te pakken betreft de zogenaamde “taxfree shops”.
Onder de Europa-overeenkomst wordt het engagement aangegaan dergelijke winkels, die zich
in de buurt van de landsgrenzen bevinden, te ontdoen van hun belastingvrij karakter. Dit om
overeenstemming te bereiken met het acquis voor wat betreft het aspect directe belastingen.
“Tax free shops” vormen niet de enige bron van frustratie aan de landsgrenzen. Slovenië dient
tevens haar grenscontroles te versterken en een oplossing te vinden voor het conflict met
Kroatië omtrent de baai van Piran.
Nog steeds levert Slovenië te weinig inspanningen om geconfisqueerde bezittingen tijdens het
communisme terug te geven aan de rechtmatige eigenaars. Naar dit proces wordt ook
gerefereerd met de term “denationalisatie”. Tevens vereisen de hervormingen met betrekking
tot het openbaar bestuur bijzondere aandacht. Het rapport van de Ombudsman voor de
mensenrechten bepaalt dat het merendeel van inbreuken in Slovenië te wijten is aan een slecht
georganiseerd bestuur.217
Toch benadrukt het periodiek verslag tevens een aantal positieve aspecten. Zo is de
Commissie enthousiast over de vorderingen die Slovenië maakt met betrekking tot de interne
markt, landbouw, energie, milieu en vrij verkeer van goederen en diensten. Voorts is het land
214
COM (2000) 712 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession” ,
8 november 2000. 215
Website Sloveense Overheid,
http://www.ukom.gov.si/en/media_relations/background_information/slovenia_eu_information_on
_the_accession_process/euslovenia_progress_in_all_problematic_areas/. 216
Eén van deze landen is Polen. “Regular report from the Commission on Poland’s progress towards
accession”, 8 november 2000, online consultatie: http://ec.europa.eu/enlargement/countries/strategy-and-
progress-report/. 217
Republic of Slovenia, Human Rights Ombudsman, Annual Report 2000, 47, online te consulteren op
http://www.varuh-rs.si/fileadmin/user_upload/pdf/lp/vcp_lp_2000_eng.pdf
46
op de goede weg in het versterken van haar bestuurlijke capaciteit. Zo werd reeds een
institutioneel kader uitgewerkt omtrent staatssteun, energie en milieu. In 2000 geeft de
overheid te kennen dat ze tevreden is met het periodiek verslag van de Commissie en denkt
ten laatste in 2003 te kunnen toetreden tot de EU.218
4.4.4. Periodiek Verslag 2001219
64. De Commissie stelt dat Slovenië sinds het advies in 1997 aanzienlijke vooruitgang heeft
geboekt in het versterken van de instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de
mensenrechten en het respect voor en de bescherming van de minderheden garanderen.
Slovenië voldoet met andere woorden nog steeds aan de politieke Kopenhagencriteria.
Een belangrijke doorbraak doet zich voor met betrekking tot de economische criteria. In haar
verslag van 2001 verklaart de Commissie voor het eerst dat Slovenië “beschikt” over een
functionerende markteconomie. Wel maakt ze zich ernstig zorgen over de aanzienlijke
inflatiegraad. Die bedraagt in 2001 immers meer dan het dubbele van de maximale graad
bepaald door het Verdrag van Maastricht.220
Verklarende factoren vormen de indexering van
de Sloveense economie en haar inflexibele arbeidsmarkt.
Ten gevolge van de hoge
inflatiegraad nemen de spaarintresten in 2001 toe tot 16 à 17%. Tegemoet komen aan deze
problematiek vormt dan ook één van de voornaamste prioriteiten van Slovenië.
Andere moeilijkheden doen zich voor met betrekking tot vrij verkeer van personen, regionaal
beleid, sociaal beleid en werkgelegenheid, consumentenbescherming en gezondheidszorg.
Verder blijven de vergaande overheidsinmenging en het gebrek aan privatisering in de bank–
en verzekeringssector belangrijke struikelpunten.
Slovenië boekt wel vooruitgang op het vlak van vennootschapsrecht, transport, landbouw,
energie, cultuur en audiovisuele –en telecommunicatie. Bovendien doet het land verdere
inspanningen haar bestuurlijke capaciteit te bestendigen met betrekking tot vrij verkeer van
goederen, telecommunicatie, cultuur en audio-visuele –en interne financiële controle. Het land
heeft sinds 1999 aanzienlijke vorderingen gemaakt in het reduceren van de gerechtelijke
achterstand. Dit is grotendeels te wijten aan het “Herkules”-programma, een project tot stand
gekomen onder invloed van de overheid en het Hooggerechtshof. Het “Herkules”-programma
strekt er toe op basis van een beurtrolsysteem extra rechters toe te wijzen aan rechtbanken
geconfronteerd met een te hoge werklast. In twee jaar tijd is hierdoor het aantal hangende
rechtszaken afgenomen met 10 %. Ook de hervormingen met betrekking tot het openbaar
bestuur leiden tot positieve resultaten, hoewel Slovenië de belangrijkste kaderwetgeving nog
niet heeft aangenomen.
4.4.5. Periodiek Verslag 2002221
65. Het periodiek verslag van 2002 herhaalt veel kritiek uit het verslag van 2001. De
inflatieproblematiek en het gebrek aan privatisering vormen nog steeds de voornaamste
moeilijkheden. Desalniettemin is gestage vooruitgang merkbaar met betrekking tot de
218
Zie website Central Europe Review, http://www.ce-review.org/00/39/eu39slovenia.html;
Website Slovenië, “10 jaaronafhankelijkheid”,
http://www.slovenija2001.gov.si/10years/independence/foreign-policy/slo-eu/. 219
SEC (2001) 1755, “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession”,
13 november 2001. 220
De inflatiegraad in Slovenië bedraagt in Augustus 2001 9,1%. 221
SEC (2002) 1014, “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards accession”, 9
oktober 2002.
47
instroom van buitenlandse investeerders. Voor 2001 vertegenwoordigen buitenlandse
investeringen slechts 1% van het bruto binnenlands product. Vanaf 2001 stijgt dit percentage
tot 2,3% wat beschouwd kan worden als een eerste stap in de goede richting. Bovendien heeft
het land nog steeds een functionerende markteconomie en zal het wellicht op korte termijn het
hoofd kunnen bieden aan de concurrentiedruk binnen de Unie.
Slovenië is er het afgelopen jaar in geslaagd de vereiste kaderwetgeving met betrekking tot
het openbaar bestuur goed te keuren. Het land dient echter verdere hervormingen door te
voeren met betrekking tot het gerechtelijk apparaat. Op het ogenblik van het uitbrengen van
het verslag bevindt het “Herculesproject” zich aan het einde van haar mogelijkheden. Sinds
2001 is slechts geringe vooruitgang geboekt in het wegwerken van de gerechtelijke
achterstand. Het aantal rechtszaken dat betrekking heeft op het kadaster is zelfs toegenomen.
De vooruitgang geboekt in de implementatie van het acquis is veelbelovend. Slovenië bereikt
een hoge harmonisatiegraad met de meeste hoofdstukken van het acquis. De grootste
inspanningen werden verricht met betrekking tot vrij verkeer van personen, visserij, de
Economische en Monetaire Unie, werkgelegenheid en sociaal beleid, regionaal beleid, milieu
en financiële controle. Het land is vergevorderd in het tot stand brengen van de vereiste
bestuurlijke capaciteit. Toch zijn verdere inspanningen nog steeds noodzakelijk. Slechts
geringe vorderingen werden gemaakt op het gebied van consumentenbeleid en
volksgezondheid. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de structuren noodzakelijk
voor de uitvoering van het acquis met betrekking tot het goed en efficiënt beheer van het EU-
budget.
Inmiddels zijn de onderhandelingen over 28 hoofstukken van het acquis voorlopig afgesloten.
Over het algemeen komt Slovenië haar verplichtingen na die ze heeft overeengekomen tijdens
de onderhandelingen. De Commissie denkt dat het land in staat zal zijn de verplichtingen van
het lidmaatschap op zich te nemen binnen de gewenste tijdspanne. Volgens haar
Strategiedocument “Op weg naar de Uitgebreide Unie” is de Commissie van oordeel dat
Slovenië samen met negen andere kandidaat-lidstaten vanaf begin 2004 zal voldoen aan de
criteria voor lidmaatschap.222
4.4.6. Monitoringsverslag 2003223
66. In bovenvermeld Strategiedocument gaat de Commissie het engagement aan ook tussen
het ondertekenen van het toetredingsverdrag en de daadwerkelijke toetreding haar
monitoringsfunctie te blijven uitoefenen. Daarom belooft zij zes maanden voor de datum van
toetreding een alomvattend monitoringsverslag op te stellen over de vooruitgang van ieder
van de toetredende landen. Uiteindelijk stelt de Commissie 11 monitoringsverslagen op in
september 2003. Het eerste verslag vormt een algemene conclusie omtrent de toetredende
landen, de andere 10 hebben betrekking op elk land afzonderlijk. Hieronder volgen de
voornaamste conclusies met betrekking tot Slovenië.
Op macro-economisch vlak vertoont Slovenië een degelijk resultaat, hoewel de
inflatieproblematiek nog steeds zorgen baart. Er is wel vooruitgang geboekt, aangezien de
inflatiegraad met 2,3 % is gedaald ten opzichte van 2001224
, maar dit is eerder te wijten aan
occasionele factoren in plaats van gesteund te zijn op een duurzaam beleid. Inflatie blijft met
222
COM (2002) 700 def. “Op weg naar de uitgebreide Unie. Strategiedocument en Verslag van de Europese
Commissie over de vorderingen van de kandidaat-lidstaten op de weg naar toetreding”, 9 oktober 2002. 223
Commissie, “Comprehensive monitoring report on Slovenia’s preparations for membership” online te
consulteren, http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2003/cmr_si_final_en.pdf. 224
In 2001 bedraagt de inflatiegraad 8,6 %, in 2002 7,5%.
48
andere woorden een knelpunt voor Slovenië. De regering dient verdere structurele
hervormingen door te voeren om het concurrentievermogen van de economie te ondersteunen,
zoals de privatisering van de financiële sector.
Slovenië beschikt over voldoende justitiële en bestuurlijke capaciteit om het acquis efficiënt
te kunnen toepassen, maar verbeteringen zijn altijd mogelijk. De wetgeving omtrent het
openbaar bestuur dient te worden uitgevoerd. Voorts dienen blijvend gerechtelijke
hervormingen te worden verdergezet om tegemoet te komen aan de gerechtelijke achterstand.
Slovenië kampt met problemen voor wat betreft de vertaling van het acquis. Overeenkomstig
artikel 2 juncto 58 van de Toetredingsakte zijn onmiddellijk vanaf de toetreding alle
wetgevende akten van de Unie toepasselijk op de nieuwe lidstaten en dienen zij in de
officiële talen van de EU in het Publicatieblad te worden gepubliceerd. Met officiële talen van
de Unie wordt bedoeld de officiële talen van de lidstaten. De kandidaat-lidstaten staan zelf in
voor de correcte juridische vertaling. Het vertalingsproces zelf verloopt vrij vlot in Slovenië,
maar de revisie van teksten door plaatselijke experten in de afzonderlijke ministeries leidt tot
onnoemelijk veel vertraging. Slovenië dient dit proces te versnellen en het aantal gereviseerde
teksten in de komende tijd tot aan de toetreding drastisch op te voeren.
De Commissie besluit dat Slovenië op de meeste beleidsterreinen een hoog niveau van
aanpassing aan het acquis heeft bereikt. Het land is in staat op het ogenblik van toetreding de
meeste hoofdstukken van het acquis uit te voeren. Op sommige gebieden voldoet Slovenië
slechts gedeeltelijk aan de vereisten en verplichtingen en dient het land extra inspanningen te
leveren om zijn voorbereidingen voor toetreding te voltooien. Hiertoe behoren deelaspecten
van de hoofdstukken omtrent vrij verkeer van goederen, vennootschapsrecht, vrijheid van
dienstverlening, landbouw, belastingen, sociaal beleid en werkgelegenheid, telecommunicatie,
regionaal beleid en coördinatie van structuurinstrumenten, consumentenbeleid en
volksgezondheid, justitie en binnenlandse zaken en buitenlandse betrekkingen.
Tot slot dient Slovenië onmiddellijk resolute actie te ondernemen om één kwestie van ernstige
zorg in één hoofdstuk van het acquis aan te pakken, indien het op de datum van toetreding wil
klaar zijn met haar voorbereidingen. Dit betreft de wederzijdse erkenning van
beroepskwalificaties in het hoofdstuk vrij verkeer van personen, met name de aanpassing van
het algemeen stelsel van erkenningen en van bepaalde beroepen in de gezondheidszorg.
67. Slovenië heeft het uiteindelijk toch niet zo slecht gedaan. Ook al bereiken de andere
kandidaat-lidstaten zes maanden voor toetreding tevens een hoog niveau van
overeenstemming met het acquis, het merendeel onder hen dient nog twee tot zes kwesties
van ernstige zorg aan te pakken om klaar te zijn voor EU-lidmaatschap. Bij Polen zijn dit er
zelfs negen. Op zijn minst kan gesteld worden dat wat de voorbereiding van de “Big Bang”-
uitbreiding betreft, Slovenië kan beschouwd worden als één van de beste leerlingen van de
klas.
49
Hoofdstuk 5. Toetredingsonderhandelingen
68. In navolging van Agenda 2000 besluit de Europese Raad van Luxemburg
toetredingsonderhandelingen te openen met de ‘1+5’. Benadrukt wordt dat het besluit om
onderhandelingen te starten niet betekent dat deze voor de verschillende kandidaat-lidstaten
gelijktijdig zullen worden afgerond.225
Toetredingsonderhandelingen kunnen immers niet
worden afgesloten vooraleer een akkoord is bereikt over elk detail van het acquis. Uiteraard
verlopen de besprekingen niet synchroon, gelet op de individuele noden van elke kandidaat-
lidstaat. Het tijdstip van toetreding is met andere woorden voor elke kandidaat-lidstaat
afhankelijk van de geboekte vooruitgang tijdens de onderhandelingen. 226
Tijdens de onderhandelingen staan twee fundamentele principes centraal:
- Toetredingsonderhandelingen impliceren volledige aanvaarding van het acquis. Boven
hebben we er reeds de aandacht op gevestigd dat dit niet verhindert dat eventuele
overgangsmaatregelen kunnen worden toegestaan. Het algemeen standpunt van de EU
omtrent overgangsmaatregelen is dat deze een uitzondering vormen, in tijd en
draagwijdte beperkt zijn en vergezeld gaan van een plan voor de toepassing van het
acquis in duidelijk omschreven stappen. Zij mogen in geen geval wijzigingen van de
regels en het beleid van de Europese Unie met zich meebrengen, de goede werking
daarvan verstoren of tot ernstige concurrentieverstoringen leiden.
- Met elke kandidaat-lidstaat wordt een apart kader uitgewerkt waarin de
onderhandelingen plaats vinden. Men organiseert hiertoe een reeks bilaterale
intergouvernementele conferenties (hierna “IGC’s voor toetreding”) met het betrokken
kandidaat-land en de lidstaten van de Unie. Dit principe van differentiatie weerspiegelt
zich ook in het feit dat toetredingsonderhandelingen parallel verlopen met de
voorbereiding op lidmaatschap. Op die manier bepaalt de individuele voortgang van
elke kandidaat-lidstaat welke hoofdstukken van het acquis kunnen worden geopend of
provisioneel afgesloten. 227
De onderhandelingen vinden plaats tussen de EU-lidstaten en de kandidaat-lidstaat. Elke
kandidaat-lidstaat stelt hiertoe een onderhandelingsteam samen dat bestaat uit een
hoofdonderhandelaar en een team van experten. Hun taak is de onderhandelingen voor te
bereiden en deze desgevallend ook te voeren. Het onderhandelingsteam voor Slovenië wordt
samengesteld op 2 april 1998. Hoofdonderhandelaar is Minister van Europese Zaken, Dr.
Janez Potocnik. In voetnoot zal regelmatig verwezen worden naar deze auteur.228
De onderhandelingen kunnen zich voordoen op twee niveau’s. Ofwel worden ze
georganiseerd op ministerieel niveau en vinden ze plaats binnen de IGC voor toetreding,
ofwel doen ze zich voor op het niveau van de plaatsvervangers, waarmee men doelt op de
225
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997. 226
POTOCNIK EN J.G. LOMBARDERO, “Slovenia’s road to membership in the European Union”, in M. MRAK (ed.),
Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington (D.C.), World Bank, 2004, 375. 227
K. INGLIS, “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in A. OTT EN K. INGLIS, Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(103) 116. 228
Website onderhandelingsteam voor Slovenië, http://www.ops.gov.si/indexeng.html.
50
permanente vertegenwoordigers van de lidstaten en de ambassadeur of hoofdonderhandelaar
van de kandidaat-lidstaat.229
Op 31 maart 1998 worden de onderhandelingen met Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije,
Polen en Slovenië formeel geopend. In een eerste fase wordt door de Commissie een
analytisch onderzoek verricht, de zogenaamde “screening”. Er wordt nagegaan in welke mate
een kandidaat-lidstaat reeds klaar is voor EU-lidmaatschap en men determineert de aspecten
aan welke bijzondere aandacht moet besteed worden tijdens de onderhandelingen. Het is
tevens de bedoeling kandidaat-lidstaten tijdens deze fase vertrouwd te maken met het
acquis.230
Met het “screenen” van Slovenië wordt gestart op 3 april 1998. De Commissie zal
voor elk hoofdstuk van het acquis een screeningsrapport opstellen. Op basis van deze
informatie dient de betrokken kandidaat-lidstaat een onderhandelingspositie in te nemen.231
Ze doet dit voor ieder hoofdstuk afzonderlijk. Vervolgens keurt de Raad op voorstel van de
Commissie een gemeenschappelijk standpunt van de EU goed, waarna de onderhandelingen
kunnen worden geopend. Het gemeenschappelijk standpunt van de EU omvat de visie van de
lidstaten op de onderhandelingsposities van de kandidaat-lidstaat. Mogelijks wordt in het
gemeenschappelijk standpunt gevraagd nog wat verduidelijking te geven omtrent bepaalde
struikelpunten.232
Van zodra het kandidaat-land en de lidstaten het eens zijn over een bepaald
hoofdstuk, met andere woorden een consensus hebben bereikt over het ter zake geldende
gemeenschappelijk standpunt, worden de onderhandelingen over dat hoofdstuk provisioneel
afgesloten. Benadrukt wordt dat dit provisioneel gebeurt, omdat de onderhandelingen over
een bepaald hoofdstuk slechts definitief kunnen worden afgesloten van zodra een akkoord is
bereikt omtrent alle hoofdstukken van het acquis.233
De term onderhandelingen is hier eigenlijk niet op zijn plaats. Het is immers niet de bedoeling
over de inhoud van het acquis te onderhandelen. Toetredingsonderhandelingen hebben een
heel ander objectief, namelijk het komen tot afspraken over hoe en wanneer een kandidaat-
lidstaat er in zal slagen haar nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het
acquis. Hiertoe bespreekt men bij elk hoofdstuk van het acquis de vereiste wetgevende
initiatieven en beleidsmaatregelen die de kandidaat-lidstaat dient te ondernemen. Eventueel
dienen administratieve structuren te worden opgezet om de regels op efficiënte wijze te
kunnen implementeren.234
69. De onderhandelingen met Slovenië zijn redelijk vlot verlopen en dit is te verklaren door
verschillende factoren. Ten eerste is Slovenië in staat met haar standpunten een brede
politieke consensus te realiseren. Ten tweede leidt de beperkte geografische omvang van het
land tot flexibele onderhandelingen. Ten derde is het zo dat de Slovenen er zich maar al te
goed van bewust zijn dat het imago van het land kan staan of vallen met de onderhandelingen.
Slovenië doet dus haar best zich tijdens de onderhandelingen te profileren als een
goedgeorganiseerde, flexibele en constructieve staat. We zien dit trouwens nog dat staten zich
voorbeeldig gaan gedragen om hun objectieven te realiseren. Denk bijvoorbeeld aan de
229
Europese Commissie, “De uitbreiding verklaard – het uitbreidingsbeleid van de Europese Unie”, online te
consulteren : ec.europa.eu/enlargement/pdf/publication/enl-understand. 230
Website Europese Commissie, http://ec.europa.eu/economy_finance/international/enlargement/index_nl.htm 231
Zie voor de verschillende onderhandelingsposities van Slovenië de website van het onderhandelingsteam voor
Slovenië : http://www.ops.gov.si/ang/index.html. 232
Website onderhandelingsteam voor Slovenië, http://www.ops.gov.si/ang/index.html. 233
Europese Commissie, “De uitbreiding verklaard – het uitbreidingsbeleid van de Europese Unie”, online
te consulteren : ec.europa.eu/enlargement/pdf/publication/enl-understand. 234
POTOCNIK EN J.G. LOMBARDERO, “Slovenia’s road to membership in the European Union”, in M. MRAK (ed.),
Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington (D.C.), World Bank, 2004, 375.
51
spijtbetuigingen die de Servische President Tomislav Nikolic recentelijk heeft geuit over de
massamoorden in Srebrenica. Een slimme zet, want toetredingsonderhandelingen met Servië
zullen hoogstwaarschijnlijk niet al te lang meer op zich laten wachten.235
Ten slotte doet
Slovenië er alles aan zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toekomstig lidmaatschap.236
Als er zich dan toch moeilijkheden hebben voorgedaan tijdens de toetredings-
onderhandelingen, situeren deze zich in de eindfase. In de laatste fase van de
onderhandelingen spitst men zich toe op het financiële aspect van de uitbreiding. Meerbepaald
wordt onderhandeld over de hoofdstukken van het acquis die een belangrijke financiële
weerslag hebben, zoals onder meer het hoofdstuk met betrekking tot het gemeenschappelijk
landbouwbeleid. Er wordt bepaald welke fondsen de kandidaat-lidstaten ter beschikking
krijgen van de EU en welke bijdrage ze zelf dienen te leveren in het budget van de Unie voor
de periode van 2004-2006. Dit financieel kader wordt voor de landen van Centraal –en Oost-
Europa vastgesteld conform de conclusies van de Europese Raad van Berlijn. 237
Slovenië
heeft problemen met de horizontale benadering die de EU hier hanteert. De toegekende
bedragen zijn meestal identiek en dus niet aangepast aan de individuele noden van de
kandidaat-lidstaten.Toch slaagt Slovenië er in haar invloed te laten gelden op de
onderhandelingen wat leidt tot een gunstig resultaat, zowel op korte als op middellange
termijn.238
De onderhandelingen met Slovenië en 9 andere kandidaat-landen239
worden
succesvol afgerond in december 2002 op de Europese Raad van Kopenhagen.240
Hoofdstuk 6. Toetredingsverdrag241
70. Eens de onderhandelingen zijn afgesloten, staat niets het sluiten van een
Toetredingsverdrag nog in de weg. Artikel 49 (2) bepaalt hiertoe hetgeen volgt:
“De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende
aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onderwerp
van een akkoord tussen de lidstaten en de staat die het verzoek indient. Dit akkoord
moet door alle overeenkomstsluitende staten worden bekrachtigd overeenkomstig hun
onderscheiden grondwettelijke bepalingen.”
Uit deze bepaling kan men onmiddellijk een aantal juridische gevolgen afleiden. Vooreerst is
de Unie geen verdragsluitende partij. Dit leidt er toe dat de documenten die betrekking hebben
op de onderhandelingen niet openbaar dienen te worden gemaakt. Artikel 15 VWEU (oud
artikel 255 EG-Verdrag) bevat immers enkel een recht op toegang tot documenten van de
instellingen, organen en instanties van de Unie. Bovendien zal het Toetredingsverdrag ook
235
“Servische president verontschuldigt zich voor Srebrenica”, 25 april 2013, De Standaard, online
te consulteren : http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20130425_00555456&word
=servi%C3%AB 236
J. POTOCNIK EN J.G. LOMBARDERO, “Slovenia’s road to membership in the European Union”, in M. MRAK
(ed.), Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington (D.C.), World Bank, 2004, 375. 237
Hiertoe publiceert de Europese Commissie volgende mededeling: SEC (2002) 102 fin. “Communication
from the commission:Information Note Common Financial Framework 2004-2006 for the Accession
Negotiations”, 30 januari 2002. 238
J. POTOCNIK EN J.G. LOMBARDERO, “Slovenia’s road to membership in the European Union”, in M. MRAK
(ed.), Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington (D.C.), World Bank, 2004, 376-378. 239
Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Cyprus, Malta, Estland, Letland en Litouwen. 240
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 12 en 13 december 2002. 241
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 20.
52
niet onderhevig zijn aan de procedure genoemd in artikel 218 VWEU (oud artikel 300 EG-
Verdrag). Het Verdrag dient ‘enkel’ geratificeerd te worden overeenkomstig de
Grondwettelijke bepalingen van de lidstaten en het kandidaat-land. Klemtoon wordt gelegd op
‘enkel’, want het doorlopen van het ratificatieproces is niet altijd een sinecure. Zo zal het
Verdrag niet in werking kunnen treden, vooraleer het door alle partijen werd geratificeerd.
Met andere woorden kunnen verzuurde diplomatieke relaties tussen partijen wel eens roet in
het eten gooien. Bovendien voorziet de Grondwet van sommige kandidaat-lidstaten in het
organiseren van een verplicht referendum. Dit is onder meer het geval in Roemenië en
Slowakije. Ook in Slovenië is het organiseren van een referendum, ondanks haar facultatief
karakter, een veel voorkomende praktijk. Uiteraard werd dus ook een referendum
georganiseerd naar aanleiding van de toetreding tot de EU.242
Het Toetredingsverdrag naar
aanleiding van de “Big Bang”-uitbreiding wordt op 16 april 2003 ondertekend in Athene.
71. Elk Verdrag tot Toetreding bestaat uit drie instrumenten: het Verdrag zelf, de Akte
betreffende de Toetredingsvoorwaarden, anders genoemd Toetredingsakte en de Slotakte. Het
Verdrag zelf243
is relatief beknopt en omvat standaard drie bepalingen. Dit was het geval bij
de eerste vier uitbreidingen van de Unie en is bij de vijfde uitbreiding niet anders. Artikel 1
stelt dat Slovenië en de andere 9 landen van de “Big Bang”-uitbreiding lid worden van de
Europese Unie. Voorts stipuleert deze bepaling dat de voorwaarden voor de toelating en de
daaruit voortvloeiende aanpassing van de Verdragen worden vastgelegd in de bij het Verdrag
gevoegde Akte. Hieruit volgt dat de Toetredingsakte in se kan beschouwd worden als het
wezen van het Toetredingsverdrag en dus ook voor de analyse het interessants zal zijn. Het
laatste lid van artikel 1 bepaalt dat de rechten en verplichtingen uit de Verdragen waarbij de
Unie partij is en de algemene en bijzondere bevoegdheden van de instellingen van de Unie
van toepassing zijn ten aanzien van het Verdrag tot toetreding. Ten slotte neemt Artikel 2 de
ratificatie en inwerkingtreding in beschouwing en heeft artikel 3 het over de taal van het
Verdrag en haar neerlegging.244
De Toetredingsakte is ingedeeld in vijf delen:
1) Deel I: Beginselen (artikelen 1-10)
2) Deel II: Aanpassingen der Verdragen (artikelen 11-19)
3) Deel III: Permanente bepalingen (artikelen 20-23)
4) Deel IV: Tijdelijke bepalingen (artikelen 24-42)
5) Deel V: Bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze akte (artikelen 43-62)
242
A. HOFFMEISTER, “Changing requirements for membership” in A. OTT. EN K. INGLIS (eds.), Handbook on
European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002,
(90) 100. 243
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de
Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het
Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese
Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de
Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek
Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de
Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek
Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de
Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, PB 2003, L236/17. 244
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 20.
53
72. Deel I bevat een aantal uitgangspunten omtrent het EU-recht in het algemeen en Schengen
en de Economische en Monetaire Unie (hierna EMU) in het bijzonder. Algemeen principe is
dat vanaf de datum van toetreding alle primaire en secundaire regelgeving van toepassing is in
de nieuwe lidstaten, onder voorbehoud van de overgangsmaatregelen zoals die zijn vastgelegd
in de Toetredingsakte. Uit artikel 3 blijkt dat de nieuwe lidstaten in twee onderscheiden fasen
zullen toetreden tot Schengen. In een eerste fase wordt het grootste deel van het Schengen-
acquis overgenomen. Met ‘grootste deel’ wordt gedoeld op het initieel Schengen akkoord van
1985 en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van 1990. In de tweede fase absorbeert men
het resterende deel, dat voornamelijk betrekking heeft op het afschaffen van de interne
binnengrenzen.245
Met betrekking tot de EMU bepaalt artikel 4 dat vanaf de datum van toetreding elke nieuwe
lidstaat hieraan zal deelnemen met een derogatie in de zin van artikel 122 EG-Verdrag (zijnde
het nieuw artikel 140 VWEU). In haar algemene betekenis veronderstelt een derogatie een
afwijking van de bestaande regelgeving. In Europees verband impliceert dit dat een land
toestemming heeft gekregen van de Commissie om van de Europese regelgeving te mogen
afwijken.246
Bij het ondertekenen van het Toetredingsverdrag zijn de nieuwe lidstaten nog niet
in staat de euro aan te nemen. Nu is het zo dat de EMU in drie fasen tot stand wordt gebracht
en dat elk van de nieuwe lidstaten deze fasen dient te doorlopen. In een eerste fase worden
met de EMU-landen alle interne belemmeringen afgeschaft die betrekking hebben op vrij
verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. De tweede fase strekt er toe technische
voorbereidingen te treffen voor de aanname van de gemeenschappelijke munt, zoals het op
elkaar afstemmen van het economisch en monetair beleid. In de derde en laatste fase worden
de wisselkoersen vastgesteld en wordt uiteindelijk de euro aangenomen. De nieuwe lidstaten
dienen voorlopig enkel te participeren in de eerste en tweede fase.247
Overeenkomstig artikel 5 en 6 zullen de nieuwe lidstaten toetreden tot het stelsel van
Verdragen en akkoorden waardoor de Unie en haar lidstaten gebonden zijn. Deze hebben
onder meer betrekking op de afschaffing van de dubbele belasting, textiel, staal en visserij.
Tot slot bevatten de artikelen 8 tot en met 10 een aantal procedurele bepalingen zoals
bijvoorbeeld de wijze van schorsing van bepalingen van de Toetredingsakte.248
73. Deel II bevat een aantal bepalingen van institutionele aard. Het Europees Parlement zal in
de periode van 2004 tot 2009 732 zetels tellen waarvan Slovenië er slechts 7 krijgt, gelet op
haar beperkte geografische omvang.249
Vanaf 1 november gelden in de Raad van Ministers
nieuwe stemverhoudingen. Voor besluiten waarvoor een gekwalificeerde meerderheid vereist
is, krijgt Slovenië 4 stemmen.250
Besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 232
stemmen hebben verkregen. Bovendien voorziet artikel 12 Toetredingsakte in het invoeren
van het systeem van een dubbele meerderheid: 245
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
306. 246
Website Europa.nu, http://www.europa-nu.nl/id/vhcrdvkt8buf/derogatie. 247
Website Europese Centrale Bank, http://www.ecb.int/ecb/educational/facts/euint/html/ei_004.nl.html;
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
306. 248
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
306. 249
Artikel 11 Akte betreffende de Toetredingsvoorwaarden, PB 2003 L236/36 (hierna
Toetredingsakte). 250
Artikel 12 Toetredingsakte.
54
“Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde
meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie
vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het
besluit niet aangenomen.”
Overeenkomstig artikel 13 mag elke nieuwe lidstaat een nationale rechter aanbrengen in het
Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg. Slovenië krijgt 7 zetels in het Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Ook in het Wetenschappelijk en Technisch
Comité en de Europese Centrale Bank worden wijzigingen aangebracht. Artikel 19 bevat het
nieuw territoriaal toepassingsgebied van het EG-Verdrag.
74. Deel III heeft als titel “Permanente Bepalingen” en heeft met andere woorden betrekking
op wijzigingen van blijvende aard van voornamelijk secundaire wetgeving. Artikel 20 bepaalt
dat deze wijzigingen te vinden zijn in Bijlage II bij de Toetredingsakte. Bijlage II omvat 749
bladzijden in het Publicatieblad en is onderverdeeld in 22 beleidsterreinen waaronder
bijvoorbeeld vrij verkeer van personen en mededingingsbeleid. In deze Bijlage zal men voor
honderden Richtlijnen en Verordeningen aangeven hoe deze zullen worden aangepast vanaf
de datum van toetreding. De aanpassingen betreffen hoofdzakelijk techniciteiten waarover
nauwelijks is onderhandeld door de Verdragsluitende staten.251
Artikel 21 verwijst naar Bijlage III. In deze bijlage worden 14 rechtsinstrumenten opgesomd
die onder meer betrekking hebben op structuurfondsen, statistieken en visserij. Aanpassingen
aan deze regelgeving dienen te gebeuren conform artikel 57 Toetredingsakte en de daar
aangegeven richtsnoeren. Bijlage III omvat in feite restwetgeving die niet kon worden
opgenomen in Bijlage II omdat men daar aan het einde van de onderhandelingen geen tijd
meer voor had, of omdat men toen gewoon nog niet wist hoe men deze regelgeving ging
wijzigen.252
Artikel 22 is weerom een scharnierbepaling en verwijst naar Bijlage IV. Toch verschilt dit
artikel op een belangrijk punt van de twee voorgaande bepalingen, aangezien het ook
betrekking heeft op primaire wetgeving. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven wat in de nieuwe
lidstaten moet worden aangemerkt als bestaande steun conform artikel 88 EG-Verdrag.253
Ten slotte bepaalt artikel 23 “dat de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de
Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement wijzigingen kan aanbrengen aan de
bepalingen van de Toetredingsakte met betrekking tot het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid, indien dit noodzakelijk zou zijn ten gevolge van een wijziging van de
Communautaire voorschriften.” Ze kan dit doen voor de datum van toetreding en aldus zonder
tussenkomst van de nieuwe lidstaten. We stellen vast dat de EU van deze mogelijkheid
gebruik heeft gemaakt. Op 29 september 2003 zal ze ingrijpende veranderingen aanbrengen
251
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
307. 252
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
307. 253
Akte betreffende de Toetredingsvoorwaarden, Bijlage IV, PB 2003 L236/797.
55
aan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Hiertoe beslist ze op 22 maart de
Toetredingsakte te wijzigen.254
75. Deel IV heeft betrekking op de “tijdelijke bepalingen”. Twee categorieën kunnen
onderscheiden worden. De eerste categorie betreft bepalingen die niet enkel tijdelijk zijn van
aard, maar ook betrekking hebben op institutionele aspecten zoals organen en instellingen en
begrotingskwesties. De tweede categorie heeft betrekking op een aantal vrijwaringsclausules.
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan artikel 24 dat betrekking heeft op de
overgangsmaatregelen. De eerste categorie ligt vervat in de artikelen 25 tot en met 37. Artikel
25 bepaalt de samenstelling van het Europees Parlement tot aan de Parlementsverkiezingen in
2004. Het is trouwens met de aankomende verkiezingen in het achterhoofd dat men koste wat
kost de tien kandidaat-landen wil laten toetreden op 1 mei 2004. Anders zullen zij niet in staat
zijn hierin te participeren.255
Artikel 26 bevat de stemmenweging die geldt in de Raad tot en
met 31 oktober 2004. De artikelen 27 tot en met 36 hebben respectievelijk betrekking op de
volgende aspecten: douanerechten, de begroting, de begrotingscompensatie die aan bepaalde
landen zal worden toegekend, de bijdragen aan het fonds voor onderzoek, het beëindigen van
de versterkte pré-toetredingssteun, de financiële bijstand ter versterking van de bestuurlijke
capaciteit, ook wel ‘overgangsfaciliteit’ genoemd en de ‘Shengenfaciliteit’ om de nieuwe
lidstaten te helpen bij de financiering van acties aan de nieuwe buitengrenzen.256
Voor Slovenië kunnen uit deze bepalingen een aantal aspecten gedistilleerd worden.
Vooreerst krijgt het land een begrotingscompensatie van één achtste van 29,5 miljoen euro in
2004 en één twaalfde van 66,4 miljoen euro en 35,5 miljoen euro in respectievelijk 2005 en
2006.257
Daarnaast krijgt het een tijdelijke financiële cashflow faciliteit van opnieuw één
achtste in 2004 en opnieuw één twaalfde in 2005 en 2006 van respectievelijk de volgende
bedragen: 64,5, 17,85 en 17,85 miljoen euro.258
Men kent deze compensaties toe omdat de
nieuwe lidstaten pas toetreden op 1 mei 2004. Hiertoe bepaalt artikel 28 dat de algemene
begroting van de Europese Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2004 wordt aangepast om
rekening te houden te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten. Men keurt hiervoor
een wijzigingsbudget goed dat in werking zal treden vanaf 1 mei 2004. De ratio van deze
compensatie is eenvoudig. Gelet op het algemeen economisch ontwikkelingspeil van de
landen die in 2004 zullen toetreden, wil men vermijden dat deze zich tijdens de eerste jaren
als lidstaat in een ongunstigere netto-begrotingspositie bevinden dan het jaar voorafgaand aan
de toetreding. Men dient immers in het achterhoofd te houden dat geen pré-toetredingssteun
meer wordt ontvangen vanaf de datum van toetreding.259
Voorts dient Slovenië 2,36 miljoen
euro te betalen aan het fonds voor onderzoek.260
Ten slotte krijgt Slovenië achtereenvolgens
254
Besluit Nr. 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte betreffende de
toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de
Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek
Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is
gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, PB 2004 L93/1. 255
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 12 en 13 december 2002. 256
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
307. 257
Artikel 29 Toetredingsakte. 258
Artikel 30 Toetredingsakte. 259
COM (2009) 0595 def. “Mededeling van de Commissie- een financieel pakket voor de
Toetredingsonderhandelingen met Kroatië”, 29 oktober 2009, 11. 260
Artikel 31 Toetredingsakte.
56
volgende bedragen toegekend in het kader van de Schengenfaciliteit: 35, 64 miljoen euro in
2004 en 35,36 miljoen euro in 2004 en 2005.261
Artikel 24 kan beschouwd worden als een van de belangrijkste bepalingen van het vierde
onderdeel. Als scharnierartikel verwijst het naar Bijlagen V tot en met XIV waarin de
overgangsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten zijn opgenomen. In elk van die bijlagen wordt
weergegeven hoe en op welke termijn de secundaire regelgeving op het betrokken land van
toepassing zal zijn. Indien men stilzwijgend is over bepaalde regelgeving impliceert dit dat
deze vanaf de datum van toetreding onmiddellijk verbindend en toepasselijk is. Als aanvulling
op artikel 24, stipuleert artikel 40 dat de handhaving van de nationale bepalingen in het kader
van de overgangsmaatregelen, geen aanleiding mag geven tot grenscontroles tussen de
lidstaten. Dit om de goede werking van de interne markt niet te verstoren. 262
De maatregelen die betrekking hebben op Slovenië worden opgesomd in Bijlage XIII. Ze
hebben betrekking op de volgende beleidsterreinen: vrij verkeer van goederen, vrij verkeer
van personen, vrij verrichten van diensten, vrij kapitaalverkeer, landbouw, belastingen,
sociaal beleid en werkgelegenheid, energie en milieu. Zo wordt voor het eerste beleidsterrein
bepaald dat “in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68
en tot het eind van het tweede jaar na de datum van toetreding van Slovenië, de huidige
lidstaten263
nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen
om de toegang van Sloveense onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige
lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na
de datum van toetreding van Slovenië.” Een ander voorbeeld, ditmaal betrekking hebbend op
landbouw, is dat Slovenië “in afwijking van artikel 33 van Verordening nr. 136/66/EEG
gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van toetreding staatssteun mag verlenen
voor de productie van oliehoudende pompoenen, volgens de onderstaande degressieve
percentages: 100 % in de eerste drie jaren, 80 % in het vierde jaar, 50 % in het vijfde jaar”.264
Dit brengt ons tot de tweede categorie van “tijdelijke bepalingen”, namelijk de
vrijwaringsclausules die worden opgenomen in de artikelen 37 tot en met 39. Artikel 37 wordt
beschouwd als de algemene vrijwaringsclausule en voorziet in beschermingsmaatregelen, “in
geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economisch
leven, dan wel moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig
kunnen verstoren”. Tot drie jaar na de toetreding kunnen zowel de huidige als de nieuwe
lidstaten een verzoek indienen bij de Commissie tot het bekomen van dergelijke maatregelen.
Interessant is dat Bijlage XIII met betrekking tot Slovenië bepaalt, dat het land zich, voor wat
betreft de vastgoedmarkt, tot 7 jaar na de toetreding kan beroepen op deze algemene
vrijwaringsclausule. Vervolgens dient de Commissie via een spoedprocedure binnen de vijf
werkdagen de noodzakelijke maatregelen en uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen.265
Artikel 38 heeft betrekking op de situatie “waarin de werking van de interne markt wordt
verstoord of dreigt te worden verstoord, met inbegrip van verbintenissen inzake sectoraal
beleid of betreffende economische activiteiten met grensoverschrijdende gevolgen”. In het
bijzonder dient daar aan te worden toegevoegd dat dit geschiedt ten gevolge van een inbreuk
261
Artikel 35 Toetredingsakte. 262
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
307. 263
De E15: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Ierland, Spanje,
Portugal, Italië, Denemarken, Finland, Zweden, Oostenrijk en Griekenland. 264
Bijlage XIII, PB 2003 L236/906-915. 265
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
308.
57
door een nieuwe lidstaat op “in het kader van de in de toetredingsonderhandelingen
aangegane verbintenissen.” Bij een dergelijke verstoring kan de Commissie gedurende drie
jaar na toetreding “passende maatregelen” treffen. Ze doet dit ofwel op eigen initiatief, ofwel
op initiatief van de huidige lidstaten of de overige toetredende landen. Belangrijk is dat men
op basis van de periodieke verslagen van de Commissie, reeds voor de toetreding een beroep
kan doen op artikel 38. De vrijwaringsmaatregelen zijn dan van toepassing vanaf de datum
van toetreding. Bovendien is het mogelijk de maatregelen te handhaven voor een langere
periode dan drie jaar na de toetreding.266
Mogelijks kunnen de maatregelen worden
ingetrokken door de Commissie. Voorafgaandelijk dient zij de Raad hiervan op de hoogte te
brengen.267
Artikel 39 is gelijkaardig aan het voorgaand artikel, maar heeft betrekking op derde pijler -
aangelegenheden, met name de wederzijdse erkenning in burgerlijke –en strafzaken. Wanneer
zich ernstige tekortkomingen voordoen in dit verband wordt voorzien in een mogelijkheid tot
vrijwaringsmaatregelen. Procedureel gezien zijn er een aantal verschilpunten met artikel 38.
Zo dient de Commissie vooraleer zij bepaalde maatregelen neemt, te overleggen met de
overige lidstaten. Bovendien stelt ze de gewenste uitvoeringsmodaliteiten vast.268
Hoewel
deze vereisten strikt genomen niet vervat liggen in artikel 38, doet de Commissie er goed aan
deze ook daar na te leven. Niet in het minst omwille van redenen van effectiviteit. Ten slotte
geeft men aan dat indien de regelgeving waarop de betrokken nieuwe lidstaat een inbreuk
heeft gepleegd bij wijze van vrijwaringsmaatregel wordt geschorst, dit geen afbreuk mag doen
aan de “verdere nauwe justitiële samenwerking”. Dit impliceert dat het geschil moet beperkt
worden tot de aangelegenheden waarop het betrekking heeft en met andere woorden geen
invloed mag uitoefenen op andere beleidsonderdelen. 269
Tot slot hebben artikel 40 en 41 betrekking op de overgangsmaatregelen die kunnen worden
toegekend met betrekking tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en veterinaire en
fytosanitaire wetgeving. Beide kunnen worden vastgesteld tot drie jaar na de datum van
toetreding. Enkel de maatregelen met betrekking tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
kunnen worden verlengd.270
76. Deel V omvat de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de Toetredingsakte.
Voor het merendeel zijn deze institutioneel of procedureel van aard. De artikelen 43 tot en
met 52 houden in belangrijke mate verband met de bovenvermelde artikelen 11 tot 19. Zo
wordt onder meer bepaald dat het Europees Parlement en de Raad hun intern reglement aan de
toetreding dienen aan te passen.271
Voorts krijgt elke nieuwe lidstaat het recht een van zijn
onderdanen tot lid van de Commissie te benoemen.272
De laatste reeks bepalingen betreft de toepassing van het Toetredingsverdrag en de secundaire
regelgeving. Hierna volgt een beknopte artikelsgewijze bespreking. Zo bepaalt artikel 53 dat
266
Deze mogelijkheid wordt ook voorzien in artikel 39 Toetredingsakte. 267
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
308-309. 268
Deze vereiste is tevens opgenomen in artikel 37 Toetredingsakte. 269
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
309. 270
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
309-310. 271
Artikel 43 en 44 Toetredingsakte. 272
Artikel 45 Toetredingsakte; J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van
Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12, 310.
58
de richtlijnen en beschikkingen opgesomd in artikel 249 EG en artikel 161 Euratom –Verdrag
ook aan de nieuwe lidstaten gericht zijn vanaf de datum van toetreding. Dit lijkt nogal
evident, maar men heeft deze bepaling waarschijnlijk opgenomen om latere misverstanden te
vermijden. Men bedoelt immers de richtlijnen en beschikkingen die zijn aangenomen
voorafgaand aan de toetreding. Artikel 53 maakt geen melding van verordeningen omdat zij
nooit aan lidstaten gericht zijn, maar daar rechtstreeks toepasselijk zijn vanaf de dag van
inwerkingtreding. 273
Artikel 54 stelt dat lidstaten vanaf de datum van toetreding uitvoering dienen te geven aan de
op hen toepasselijke secundaire regelgeving, tenzij voor hen in een overgangsregime is
voorzien. Dit is nogal logisch, aangezien de overname van het acquis beschouwd wordt als
één van de toetredingsvereisten. Overeenkomstig artikel 55 kan de Raad aan de nieuwe
lidstaten tijdelijke afwijkingen toestaan van regelgeving die werd aangenomen tussen 1
november 2002 en 1 mei 2004. De artikelen 56 en 57 hebben betrekking op
besluitvormingsprocedures binnen de Raad. Artikel 58 bepaalt dat de talen van de nieuwe
lidstaten vanaf het tijdstip van toetreding als authentiek zullen worden beschouwd. Aldus
wordt de nieuwe regelgeving vanaf 1 mei 2004 ook in deze talen bekendgemaakt. Artikel 59
vereist dat de nieuwe lidstaten conform artikel 33 van het Euratom-Verdrag hun regelgeving
ter bescherming van de gevaren van ioniserende stralen aan de Commissie dienen bekend te
maken. Tot slot worden in de artikelen 60 tot en met 62 de gebruikelijke slotbepalingen
opgenomen. Zo stelt artikel 60 dat de protocollen en bijlagen integraal deel uitmaken van de
Toetredingsakte. Dit impliceert dat zij in dezelfde mate verbindend zijn als de Akte zelf. De
artikelen 61 en 62 zijn praktisch van aard en bepalen dat de oorspronkelijke Verdragen van de
Unie, alsook alle vorige toetredingsverdragen en internationale overeenkomsten moeten
worden toegezonden aan de nieuwe lidstaten.274
De tien protocollen worden in het kader van
deze Masterproef buiten beschouwing gelaten, aangezien geen van hen rechtstreeks
betrekking heeft op Slovenië.
77. Dit brengt ons uiteindelijk bij de Slotakte. Vooreerst zal deze bevestigen dat het Verdrag,
de Toetredingsakte en de bijhorende Bijlagen zijn opgesteld en aangenomen. Verder geeft ze
een overzicht van al hetgeen de partijen zijn overeengekomen en bevat ze 44 verklaringen en
een briefwisseling.275
Van belang is dat de Slotakte niet wordt aangewezen in artikel 60 van
de Toetredingsakte. Hierdoor ontstaan uit haar hoofde geen juridische verbintenissen. De
verklaringen die worden opgenomen zijn met andere woorden louter politiek van aard. Om dit
te beklemtonen hebben de huidige lidstaten een algemene gemeenschappelijke verklaring
afgelegd waarin ze bevestigen dat de “Verklaringen niet mogen worden uitgelegd of toegepast
op een wijze die strijdig is met de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het
Toetredingsverdrag en de Toetredingsakte”.276
De verklaringen komen voor in diverse vormen: sommigen zijn opgesteld door alle huidige
lidstaten of door enkele van hen, al dan niet in samenspraak met de nieuwe lidstaten.
273
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
310. 274
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
310. 275
M. MARESCEAU, “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M. MARESCEAU (ed.),
Enlarging the European Union. The Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London-
New York, Longman, 1997, (3) 20. 276
Algemene gemeenschappelijke verklaring nr. 21 van de huidige lidstaten, PB 2003 L236/978;
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
312.
59
Bovendien zijn er ook verklaringen van individuele of verschillende lidstaten. Verklaring nr.
1 en 2 zijn opgesteld door alle Verdragsluitende partijen, zijnde de nieuwe lidstaten en de
leden van de Europese Raad. Ook de Commissie kan een verklaring opstellen.277
Slovenië zelf heeft twee individuele verklaringen aangenomen, met name de verklaringen nr.
41278
en 42279
. Verklaring nr. 41 betreft de toekomstige regionale indeling van de Republiek
Slovenië. Het land is zinnens vanaf 2006 haar territoriale indeling te herzien. Verklaring nr.
42 is nogal excentriek en heeft betrekking op de Sloveense inheemse bijensoort Apis mellifera
Carnica. Slovenië benadrukt dat ze er alles aan wil doen om deze bijensoort in stand te
houden. Indien nodig zal zij hiertoe nationale maatregelen treffen op grond van artikel 30 EG-
Verdrag, rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel. Artikel 30 EG-Verdrag
stipuleert dat verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer gerechtvaardigd
kunnen zijn uit de bescherming van personen, dieren of planten. Derhalve ligt in deze
bepaling een uitzondering vervat op het verbod van maatregelen van gelijke werking.280
Ten slotte hebben de briefwisseling en bijlagen bij de Slotakte betrekking op de te hanteren
overleg –en informatieprocedure. Deze zal van toepassing zijn op de
besluitvormingsprocedure van bepaalde maatregelen, die moeten worden genomen tijdens de
periode voorafgaand aan de toetreding op 1 mei 2004. Het is immers de bedoeling dat de
toetredende landen op de hoogte worden gebracht van alle voorstellen, mededelingen,
aanbevelingen of initiatieven die kunnen leiden tot besluiten van de instellingen of organen
van de EU. Bovendien wordt een Interimcomité tot stand gebracht waarin zowel de huidige
als nieuwe lidstaten zijn vertegenwoordigd. Zo nodig kan in dit comité overleg worden
gepleegd. Voorts gaan de nieuwe lidstaten de verbintenis aan informatie te verschaffen aan de
Unie. Dit is in het bijzonder het geval voor alle door hen te nemen besluiten die een invloed
kunnen uitoefenen op de verplichtingen die voortvloeien uit hun hoedanigheid van
toekomstige leden van de Unie.281
277
Zie de Verklaringen nr. 43 en 44 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, PB 2003 L236/985:
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
313. 278
Verklaring nr. 41van de Republiek Slovenië over de toekomstige regionale indeling van de Republiek
Slovenië, PB 2003 L236/984. 279
Verklaring nr. 42 van de Republiek Slovenië over de Sloveense inheemse bijensoort Apis meliffera Carnica
(kranjska cebela), PB 2003 L236/984-985. 280
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
313 281
J. C. VAN HAERSOLTE, “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”, NTER 2003, nr. 11-12,
313; Briefwisseling en bijlagen betrekking hebbend op deze briefwisseling, PB 2003 L236/986-988.
60
Deel IV. Slovenië als EU-lidstaat:
Geselecteerde topics
Inleiding
78. Bewust kies ik er voor het laatste deel van deze Masterproef te wijten aan een reflectie
omtrent drie specifieke onderwerpen. Deels omwille van mijn persoonlijke interesse voor de
thema’s, maar eigenlijk vooral omdat ze een goed beeld schetsen van Slovenië als EU-
lidstaat. Zo zal Slovenië er in slagen als eerste nieuwe EU-lidstaat282
te kunnen toetreden tot
de Eurozone. Nochtans kent het land vandaag een diepe economische en financiële crisis. De
vraag is welke verklarende factoren aan de basis liggen van deze evolutie. Bijgevolg vormt de
positie van Slovenië in de Eurozone het eerste onderzoeksthema.
Een tweede onderwerp waarover ik graag wat inzichten deel is de relatie tussen Slovenië en
Kroatië. Opnieuw brandend actueel, met het lidmaatschap van Kroatië in het verschiet.
Lange tijd zal Slovenië echter de toetreding van Kroatië blokkeren, gelet op de onderlinge
diplomatieke strubbelingen. Recent is in deze problematiek een doorbraak gekomen.
Het laatste onderwerp betreft de toepassing van het EU-recht in Slovenië. De Sloveense
Grondwet bekleedt een bijzondere positie en ik vraag me af welke repercussies dit heeft ten
aanzien van het Europees Recht. Voorts ga ik na in welke mate Slovenië reeds gebruik heeft
gemaakt van de procesvoering voor het Hof van Justitie. In de eerste plaats wordt daarbij
uitgebreid ingegaan op de prejudiciële verwijzingsprocedure. Nadien volgt een overzicht van
de huidige stand van zaken voor wat betreft de rechtstreekse toegang tot het Hof van Justitie.
Tot slot volgt een bespreking van de manier waarop de Sloveense magistraten vertrouwd
werden gemaakt met de basisprincipes van het recht van de Unie. Plots geconfronteerd
worden met een nieuwe rechtsorde is immers niet altijd even gemakkelijk.
Hoofdstuk 1. Slovenië in de eurozone
79. Alle EU-lidstaten zijn lid van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Dit impliceert
dat ze met het oog op economische vereenzelviging hun economisch en monetair beleid op
elkaar dienen af te stemmen. Bij de bespreking van het Toetredingsverdrag werd er reeds op
gewezen dat de EMU in drie fasen tot stand komt. De laatste fase strekt tot verdere integratie
en bestaat in het aannemen van een gemeenschappelijke munt, de euro. Met andere woorden
omvat de eurozone slechts die EMU-landen die participeren in de slotfase.283
Hoewel het eigenlijk de bedoeling is dat alle EMU-landen zo snel mogelijk de euro invoeren,
voorziet de Raad voor sommigen in een afwijkingsregeling. Dit is niet alleen het geval voor
Zweden, maar ook voor de landen van Centraal –en Oost-Europa. Genoemde landen zijn
begunstigde van een “derogatie”, wat inhoudt dat ze de nodige tijd krijgen om te voldoen aan
de zogenaamde “convergentiecriteria”, of nog, de voorwaarden tot lidmaatschap van de
282
Met nieuwe Eu-lidstaten doel ik op de tien landen die op 1 mei 2004 zijn toegetreden tot de EU. 283
Website Europese Commissie – Economische en Financiële Zaken, http://ec.europa.eu/economy_finance/
euro/emu/index_nl.htm; http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/adoption/who_can_join/index_en.htm.
61
eurozone. Ten minste om de twee jaar stellen de Commissie en de Europese Centrale Bank
een convergentieverslag op voor deze lidstaten.284
Daarin wordt uitspraak gedaan over de
vooruitgang die de lidstaten op het gebied van de convergentiecriteria hebben geboekt.285
80. Er bestaan vier convergentiecriteria, met name prijsstabiliteit, de begrotingssituatie van de
overheid, deelname aan het Europees wisselkoersmechanisme en convergentie van de
langetermijnrente. Sinds het verdrag van Lissabon liggen de convergentiecriteria vervat in
artikel 140 (1) VWEU. Elk criterium verdient wat nadere toelichting.
Prijsstabiliteit veronderstelt een acceptabele inflatiegraad. De jaarlijkse inflatie mag maximaal
1,5% uitstijgen boven het gemiddelde inflatiepercentage van de drie best presterende
landen.286
Met deze laatste bedoelt men de landen met de hoogste prijsstabiliteit of het laagste
inflatiepercentage. Het tweede criterium impliceert dat de begrotingssituatie houdbaar moet
zijn. De betrokken lidstaat kent geen buitensporige begrotingstekorten. Of er al dan niet een
buitensporig tekort bestaat, is afhankelijk van het oordeel van de Raad.287
Volgens het derde
criterium dienen lidstaten te beschikken over een wisselkoers die gedurende de twee jaar
voorafgaand aan de toetreding tot de eurozone niet onderhevig is geweest aan grote
spanningen.288
Hiertoe dienen de landen met een derogatie deel te nemen aan het Europees
Wisselkoersmechanisme (WKM). Binnen dit kader tracht men via een spilkoers
schommelingen in de wisselkoersen tussen de euro en nationale munteenheden van de
Europese landen die nog niet tot de Eurozone behoren te minimaliseren. Sinds 1999 bestaat er
een Europees Wisselkoersmechanisme II (WKMI) dat in de plaats treedt van het Europees
Wisselkoersmechanisme I. Tot slot moet deelname aan WKMII resulteren in een duurzame
langetermijnrente. Aan dit criterium is voldaan wanneer de rente van de lidstaat niet meer dan
2 % boven de referentiewaarde ligt. Met referentiewaarde wordt bedoeld het gemiddelde van
de langetermijnrenten van de drie EU-lidstaten die het best presteren op het vlak van
prijsstabiliteit.289
81. In haar convergentieverslag van 2006290
besluit de Commissie dat Slovenië voldoet aan
alle convergentiecriteria. Hiermee is Slovenië de eerste nieuwe lidstaat die kan toetreden tot
de eurozone. Nochtans is kort na de toetreding nog geen sprake van een opmerkelijke
voorsprong ten aanzien van de andere nieuwe lidstaten. Uit het eerste convergentieverslag dat
de Commissie opstelt na 1 mei 2004291
blijkt dat Litouwen het best presteert op het vlak van
de convergentiecriteria. Slovenië scoort niet slecht, maar situeert zich ongeveer op gelijke
hoogte met Letland. Beide landen voldoen aan het begrotingscriterium en het criterium met
betrekking tot de langetermijnrente.
284
Artikel 140 VWEU; Het begrip “Lidstaten” dient hier geïnterpreteerd te worden als lidstaten van de Unie die
nog niet zijn toegetreden tot de Eurozone. 285
Website Europese Commissie – Economische en Financiële Zaken, http://ec.europa.eu/economy_finance/
euro/emu/index_nl.htm; http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/adoption/who_can_join/index_en.htm. 286
Artikel 1 Protocol nr. 13 VWEU. 287
Artikel 126 (6) VWEU. 288
Artikel 3 Protocol nr. 13 VWEU. 289
Artikel 4 Protocol nr. 13 VWEU; Website Europese Centrale Bank, http://www.ecb.int/ecb/orga/escb/
html/convergence-criteria.nl.html; Website Europa.eu, http://europa.eu/legislation_summaries/
economic_and_monetary_affairs/institutional_and_economic_framework/ec0013_nl.htm; Website
Europa.nu, http://www.europa-nu.nl/id/vh7shw8tmdy5/wisselkoersmechanisme_ii_erm_ii. 290
Europese Commissie, Directoraat Generaal voor Economische en Financiële Zaken, 2006 Convergence
report on Slovenia, online te consulteren http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/
countries/slovenia_en.htm. 291
COM (2004) 690 def., “Report from the Commission. Convergence report 2004”, 20 oktober 2004.
62
In 2006 vragen Slovenië en Litouwen aan de Commissie een voor hen afzonderlijk
convergentieverslag op te stellen. Hieruit blijkt dat enkel Slovenië volledig klaar is de
verplichtingen van het lidmaatschap van de eurozone op zich te nemen. Het succes van
Slovenië is te verklaren door verschillende factoren. Vooreerst kent het land een open
economie waardoor het in staat is duurzame internationale handelsrelaties aan te knopen.
Keerzijde van de medaille is dat wanneer de voornaamste handelspartners van Slovenië
economische moeilijkheden ondervinden, dit ook een nefaste invloed kan uitoefenen op de
eigen economie. Op het ogenblik van toetreding tot de EU bereikt Slovenië een hoge
omzettingsgraad van het acquis betreffende de financiële diensten. Voorts heeft het land in
samenspraak met de Nationale Bank een efficiënte inflatiepolitiek gevoerd. Ten slotte kent
Slovenië een sterke economische groei en convergentie in de rentevoeten heeft aanleiding
gegeven tot een toename van het aantal verstrekte leningen in de private sector. Wel dient het
land naar de toekomst toe bijzondere aandacht te besteden aan het bestendigen van haar
concurrentiepositie.292
82. Slovenië zal op 1 januari 2007 toetreden tot de eurozone volgens het zogenaamde “Big
Bang”-scenario. Dit houdt in dat de invoering van de euro als valuta onmiddellijk gepaard
gaat met de omloop van euro-bankbiljetten –en munten. Onmiddellijk dient in dit verband te
worden verstaan als de zelfde dag nog. Bovendien wordt geopteerd voor een systeem van
dubbele omloop gedurende 14 dagen. Dit wil zeggen dat tot en met 14 januari 2007 zowel de
tolar als de euro wettige betaalmiddelen zijn. In haar verslag van 10 november 2006 schrijft
de Commissie dat Slovenië in het algemeen goed voorbereid is op de invoering van de euro.
Op 8 november 2005 sluiten de Commissie en Slovenië een Partnerschapsovereenkomst over
de te realiseren voorlichtings –en communicatieactiviteiten over de invoering van de euro in
Slovenië. In uitvoering daarvan verspreidt de Sloveense regering via de regionale en lokale
media advertenties over de invoering van de euro. Op televisie lanceert men reclamespots en
in november en december 2006 worden twee publicaties over de overgang naar de euro onder
alle huishoudens verspreid. Wel benadrukt de Commissie dat Slovenië maatregelen moet
treffen om het vertrouwen van de consumenten in een stabiele en billijke prijsstelling tijdens
de overgang te versterken. In juli 2006 wordt de Conceptwet betreffende de invoering van de
euro ingediend in het Parlement. Deze omvat een aantal voorschriften omtrent de overgang
naar de euro, de periode van dubbele omloop, het omwisselen van tolar-bankbiljetten –en
muntstukken in chartaal eurogeld en de wijziging van de muntaanduiding van effecten.293
83. Lang zal Slovenië echter niet kunnen genieten van een stabiele eurozone. In 2008 leidt het
ineenstorten van de vastgoedmarkt in de Verenigde Staten tot een globale economische en
financiële crisis. Veel lidstaten zien zich genoodzaakt aanzienlijke steunmaatregelen te treffen
in de bancaire sector. Hierdoor komen de overheidsfinanciën sterk onder druk te staan wat
uiteindelijk resulteert in groteske begrotingstekorten. De vrees dat sommige lidstaten niet aan
hun financiële verplichtingen kunnen voldoen, leidt tot oplopende rentes op staatsobligaties
en een dreigende versperring van de toegang tot de kapitaalmarkt.294
In 2009 wordt Europa geconfronteerd met een tweede crisis wanneer blijkt dat Griekenland
misleidende informatie heeft verspreid over haar begrotingssituatie. Er is geen vertrouwen
meer dat het land haar verplichtingen nog kan nakomen en de rente op Griekse
292
Convergentieverslag 2006. 293
COM (2006) 671 def. “Mededeling van de Commissie aan de Raad, Het Europees Parlement, het Economisch
en Sociaal Comité, het comité van de regio’s en de Europese Centrale Bank. Vierde verslag over de
praktische voorbereidingen op de toekomstige uitbreiding van de eurozone”, 10 april 2006. 294
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 208.
63
staatsobligaties stijgt tot een absurd niveau. De EU grijpt in en op 2 mei 2010 wordt een
hulppakket van 110 miljard Euro ter beschikking gesteld aan Griekenland. Het is echter al te
laat om de besmetting van andere lidstaten nog te voorkomen. Gelet op de
waardevermindering van de euro en de aanzienlijke renten wordt het voor landen met hoge
tekorten quasi onmogelijk om nog geld te lenen.295
Eén na één treft de Eurocrisis Ierland,
Portugal, Cyprus en Spanje. Vandaag verkeert ook Slovenië in hevige moeilijkheden.
Vooraleer op deze problematiek wordt ingegaan, volgt een reflectie over de aanpak van de
eurocrisis in het algemeen.296
84. In het weekend van 9 en 10 mei besluiten de Ministers van Financiën uit de eurozone tot
het instellen van een tijdelijk noodfonds. Men beseft dat hulpverlening aan de landen in
moeilijkheden noodzakelijk is met het oog op het vermijden van een internationale
obligatiecrisis. Het noodfonds bestaat uit twee onderdelen:
- Het Europees financieel stabilisatiemechanisme of noodmechanisme (EFSM)
- De Europese faciliteit voor financiële stabiliteit of noodfaciliteit (EFSF)
Het noodmechanisme is ingesteld door de Raad bij Vo. 407/2010 en vindt haar juridische
grondslag in artikel 122, lid 2 VWEU. Het mechanisme bestaat uit een fonds van 60 miljard
euro, waarvan zowel eurolanden als andere lidstaten kunnen genieten. In tegenstelling tot het
noodmechanisme is de noodfaciliteit intergouvernementeel van aard, waardoor deze zich dus
buiten het kader van de Verdragen situeert. Het besluit tot haar instelling is niet genomen door
de Raad zelf, maar door de lidstaten die gezamenlijk hun soevereine bevoegdheden
uitoefenen. Initieel kunnen binnen het kader van de noodfaciliteit leningen worden verstrekt
tot 440 miljard euro. De geldingsduur van de noodfaciliteit beperkt zich tot drie jaar.297
85. Geleidelijk aan beseffen de staatshoofden en regeringsleiders dat het noodfonds niet zal
volstaan om de rust te laten wederkeren op de financiële markten. Op 11 maart 2010
verklaren zij hetgeen volgt:
“De lidstaten van de eurozone zullen doortastende, goed gecoördineerde maatregelen
treffen om de financiële stabiliteit van de gehele eurozone te vrijwaren”298
In uitvoering daarvan wordt op 25 maart 2010 een Taskforce in het leven geroepen, onder
leiding van de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy. Deze bijzondere
financiële vergadering dient nog voor het einde van het jaar een aantal maatregelen uit te
werken inzake crisisbeheersing en de versterking van de begrotingsdiscipline.299
Op 21 maart 2010 besluit de Taskforce in haar eindverslag dat voor wat betreft het aspect
crisisbeheersing moet voorzien worden in een permanent stabilisatiemechanisme. Zoals de
benaming doet uitschijnen, heeft dit mechanisme tot doel onder alle omstandigheden de
financiële stabiliteit binnen de eurozone te handhaven. Quasi onmiddellijk voegt van Rompuy
hier aan toe dat een Verdragswijziging onontbeerlijk is om een dergelijk mechanisme tot
295
Website Europa.nu, online te consulteren: http://www.europa-nu.nl/id/vifhdvtmvdxg/
eurocrisis_door_begrotingstekort_en. 296
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 208. 297
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 208-209. 298
Europese Raad, “Verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie”, 11 februari
2010, online te consulteren: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/NewsWord/nl/ec/115270.doc. 299
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 210
64
stand te brengen. Uiteindelijk besluit de Raad op 25 maart 2011300
dat een derde lid zal
worden toegevoegd aan artikel 136 VWEU. De tekst van deze nieuwe bepaling luidt als volgt:
“De lidstaten die de euro als munt hebben kunnen een stabiliteitsmechanisme instellen
dat geactiveerd wordt indien dat onontbeerlijk is om de stabiliteit van de eurozone in
haar geheel te waarborgen. De verlening van financiële steun, indien vereist, uit
hoofde van het mechanisme zal aan stringente voorwaarden gebonden zijn.”301
Hiermee vormt artikel 136 VWEU een uitzondering op de no-bail-out-clausule van artikel
125 VWEU. Overeenkomstig deze bepaling zijn zowel de Unie als de lidstaten niet
aansprakelijk voor de schuldverbintenissen van andere lidstaten. Artikel 125 VWEU dient
samen gelezen te worden met de artikelen 123 en 124 VWEU die respectievelijk een verbod
op kredietfaciliteiten en een verbod op bevoorrechte toegang tot kredietinstellingen bevatten.
Met dit systeem wordt beoogd lidstaten als enigen verantwoordelijk te houden voor hun
financiën. De vraag is nu of de oprichting van een Stabilisatiemechanisme wel als een
daadwerkelijke uitzondering kan worden beschouwd. Haar permanent karakter verzet zich
immers tegen de tijdelijke aard van een uitzondering. Bovendien is te verwachten dat de
aanwezigheid van een dergelijk mechanisme een invloed zal uitoefenen op de werking van de
financiële markten. 302
86. In tegenstelling tot de noodfaciliteit, krijgt het Stabilisatiemechanisme geen vorm via een
privaatrechtelijke constructie. Daarentegen wordt door de vertegenwoordigers van de
eurolanden op 2 februari 2012 een verdrag ondertekend houdende instelling van het Europees
Stabilisatiemechanisme303
(ESM). Een eerste versie van dit verdrag werd nochtans reeds
aangenomen op 11 juli 2011. Op 21 juli 2011 wordt door de staatshoofden en regeringsleiders
beslist het ESM meer flexibel te maken. Dit resulteert in het nieuwe ESM-Verdrag.304
Alle lidstaten van de eurozone worden lid van het ESM.305
EU-lidstaten die de euro niet als
munt hebben, kunnen eveneens deelnemen aan operaties ter ondersteuning van de
stabiliteit.306
Het ESM heeft als doel het vrijmaken van middelen en het verlenen van
financiële ondersteuning aan haar leden die financiële moeilijkheden ondervinden of dreigen
te ondervinden, met het oog op het vrijwaren van de financiële stabiliteit binnen de
eurozone.307
Hiertoe beschikt het ESM als internationale financiële instelling over een breed
scala aan instrumenten zoals het verlenen van kredieten, het aankopen van obligaties van
300
Besluit Nr. 2011/199/EU van de Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de
lidstaten die de euro als munt hebben, PB 2011 L91/1. 301
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 210. 302
V. BORGER, “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig permanent
stabilisatiemechanisme”, SEW 2011, Nr. 5, 211. 303
Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen het Koninkrijk België, de
Bondsrepubliek Duitsland, De Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, het Groothertogdom Luxemburg, Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek en de Republiek Finland, 2 februari 2012, online consultatie:
www.efsf.europa.eu/attachments/esm_treaty_en.pdf. 304
Zie over de verschillen tussen het oude en nieuwe ESM-Verdrag: Europese Raad, “Factsheet: Treaty
establishing the European Stability Mechanism”, nr. 127788, online te consulteren op: http://www.european-
council.europa.eu/home-page/highlights/european-stability-mechanism-treaty-signed?lang=nl. 305
Artikel 1 (2) ESM-Verdrag. 306
Preambule, Overweging 9, ESM-Verdrag. 307
Artikel 3 ESM-Verdrag.
65
begunstigde lidstaten op de primaire en secundaire markten alsook het verlenen van
preventieve financiële bijstand.308
Het ESM wordt gespijsd door haar leden volgens een
welbepaalde bijdragesleutel die is opgenomen in Bijlage I bij het ESM-Verdrag.309
Een aanvraag tot financiële bijstand dient te worden ingediend bij de voorzitter van de Raad
van Gouverneurs, die is samengesteld uit de Ministers van Financiën van de ESM-landen.
Nadien wordt in samenspraak met de Commissie en het IMF onderhandeld over de
voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning. Deze voorwaarden worden
uiteindelijk opgenomen in een ‘Memorandum of Understanding’ ondertekend door enerzijds
de Commissie, als vertegenwoordiger van het ESM en anderzijds het betrokken ESM-land.310
Het ESM is operationeel vanaf 8 oktober 2012.311
87. Nochtans is het instellen van een Permanent Stabilisatiemechanisme niet het enige
initiatief geweest in het aanpakken van de eurocrisis. Het is immers zo dat de crisis in
belangrijke mate te wijten is aan een gebrekkig op elkaar afgestemd economisch beleid. Nu
heeft het geen zin een gemeenschappelijke munt aan te nemen, wanneer naderhand de regels
van de EMU niet worden nageleefd.312
Initiatieven zoals een voorgeschreven budgetdiscipline
bleken in de praktijk niet te werken. Hoewel het destijds eenvoudig was de euro in te voeren,
kwam de daarbij noodzakelijke economische integratie slechts moeilijk op gang.313
In feite vinden de problemen hun oorsprong in de asymmetrie tussen het economisch en
monetair beleid binnen de EMU. Waar het monetair beleid exclusief in handen is van de ECB,
ligt de verantwoordelijkheid voor het economisch beleid bij de lidstaten. Dit impliceert dat
deze laatste zelf dienen in te staan voor het vaststellen van hun begroting. De bevoegdheden
van de Unie zijn ter zake relatief bescheiden en het begrotingstoezicht berust hoofdzakelijk bij
de lidstaten. Dit geeft reeds sinds 2003 aanleiding tot aanzienlijke begrotingstekorten en een
toename van de concurrentieverschillen tussen de lidstaten.314
Wil men definitief een einde
brengen aan de eurocrisis, dient eerst orde op zaken te worden gesteld in de
overheidsfinanciën van de lidstaten. Hiertoe beslist de Europese Raad in december 2011 tot
het uitwerken van een verdrag voor een versterkte economische unie, bestaande uit een
begrotingspact en een versterkte coördinatie van het economisch beleid. Op 2 maart 2012 zal
het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur (VSCB) in de economische en monetaire
unie door 25 van de 27 lidstaten worden ondertekend.315
Dit Verdrag bevat meerdere
verplichtingen die de economische discipline in de lidstaten beogen te versterken. Zo is een
begrotingssituatie vereist die een evenwicht bereikt, dan wel een overschot vertoont.
Bovendien mag de staatsschuld niet hoger zijn dan 60% van het BBP en dienen landen met
308
Artikel 14-18 ESM-Verdrag. 309
Artikel 11 ESM-Verdrag. 310
Artikel 13 ESM-Verdrag. 311
Website Europese Raad, http://www.european-council.europa.eu/home-page/highlights/european-stability-
mechanism-treaty-signed?lang=nl; Website Europa.nu, http://www.europa-nu.nl/id/vio0i2fa2iww/
europees_stabiliteitsmechanisme_esm. 312
Quote Karel De Gucht, video “Hoe is de Eurocrisis ontstaan” door Frederik Eraly, winnaar Karel Van Miert-
prijs voor de journalistiek, http://www.youtube.com/watch?v=joDjZ2ZmzIQ, minuut 2:02. 313
W.H. BOVENSCHEN, “Economische Monetaire Unie: schuldencrisis leidt tot aanzienlijke maatregelen” NTER
2012, nr. 5, 184. 314
V. BORGER, “Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie:
de juridische en constitutionele implicaties van de eurocrisis”, SEW 2012, nr. 10, 370. 315
W.H. BOVENSCHEN, “Economische Monetaire Unie: schuldencrisis leidt tot aanzienlijke maatregelen” NTER
2012, nr. 5, 184.
66
een buitensporig begrotingstekort een budgettair en economisch Partnerschapsprogramma in
te richten. 316
Inhoudelijk voegt het VSCB dus niet veel toe aan de bestaande verplichtingen die in het
Unierecht vervat liggen. Uiteindelijk hoeft dat ook niet, want de zwakte van de
begrotingsregels zit hem niet in de verplichtingen zelf, maar in een gebrek aan handhaving en
toezicht. Dat is nu net hetgeen waarop het VSCB beoogt een antwoord te bieden. Hiertoe
wordt onder meer bepaald dat lidstaten de begrotingsprincipes permanent dienen te
verankeren, bij voorkeur constitutioneel.317
Tot slot wens ik nog te wijzen op de
wisselwerking die bestaat tussen het ESM en het VSCB. Vanaf maart 2013 zal een verlening
van financiële bijstand uit het ESM afhankelijk zijn van de ratificatie van het VSCB en vanaf
één jaar na de inwerkingtreding daarvan, ook van de toepassing van de regel van het
begrotingsevenwicht. Het VSCB is op 1 januari 2013 in werking getreden.318
88. Er zijn nog tal van andere initiatieven in de strijd tegen de eurocrisis zoals onder meer het
Europees Semester en het Europlus-Pact. Het eerste initiatief kadert binnen Europa 2020, de
groeistrategie van de Unie voor de komende tien jaar. Nu is het zo dat de gewenste groei
slechts kan bereikt worden wanneer de maatregelen en doelstellingen van de lidstaten
onderling op elkaar zijn afgestemd. Hiertoe beslist de Commissie tot een jaarlijkse cyclus van
economische beleidscoördinatie: Het Europees semester. Elk jaar verricht de Commissie een
gedetailleerde analyse van de economische en structurele maatregelen in de lidstaten. Op
basis daarvan formuleert zij aanbevelingen voor de komende 12-16 maanden. Eigenlijk
vervult de Commissie hier opnieuw een soort monitoringsfunctie, maar nu met het oog op het
vermijden van toekomstige economische problemen.319
Het Europlus-Pact of het Pact voor de Euro is een politieke overeenkomst die tot doel heeft de
economische pijler van de monetaire unie te versterken. Opnieuw staat economische
beleidscoördinatie centraal. Beoogd wordt het concurrentievermogen van de eurolanden te
verbeteren om aldus tot een hogere mate van convergentie te komen binnen de eurozone. Een
aangescherpt concurrentievermogen stimuleert economische groei en resulteert in hogere
inkomensniveaus voor de burgers. Lidstaten buiten de eurozone worden verzocht op
vrijwillige basis aan het Pact deel te nemen.320
89. Dit alles brengt ons terug bij de kern van de zaak, namelijk de moeilijkheden die zich op
dit ogenblik voordoen in Slovenië. Het land is eigenlijk pas recent in de picture gekomen, ten
gevolge van de reddingsoperatie in Cyprus. Langs verschillende kanalen wordt nu het gerucht
verspreid dat Slovenië na Cyprus wel eens het volgende land kan zijn dat een aanvraag moet
indienen tot financiële ondersteuning. De vraag is nu welke factoren aanleiding geven tot deze
bezorgdheid.
Slovenië heeft steevast moeite gehad met de privatisering van de bankensector. Ten gevolge
van de jarenlange inmenging van het bestuur zijn tal van dubieuze en vaak veel te gunstige
316
V. BORGER, “Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie:
de juridische en constitutionele implicaties van de eurocrisis”, SEW 2012, nr. 10, 375. 317
V. BORGER, “Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie:
de juridische en constitutionele implicaties van de eurocrisis”, SEW 2012, nr. 10, 375. 318
Website Europese Raad, http://www.european-council.europa.eu/home-page/highlights/treaty-on-stability,-
coordination-and-governance-signed?lang=nl. 319
Website Europese Commissie, http://ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/index_nl.htm. 320
Europese Raad, Conclusies van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van 11 maart 2011,
Bijlage I: Een Pact voor de euro, online te consulteren:
consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/119829.pdf+&cd=1&hl=nl&ct=clnk&gl=be
67
vastgoedleningen verstrekt. Op dit ogenblik bedraagt het totaal aan slechte leningen zo een 7
miljard euro, wat gelijk staat aan ongeveer 20% van de Sloveense economie. Hierdoor staan
de nationale banken op instorten. Op de internationale markt kan Slovenië bijna geen
middelen meer aantrekken, waardoor het land wat haar liquide middelen betreft quasi volledig
afhankelijk is van de ECB. Beursanalisten vrezen dat het land weldra bij de eurozone zal
aankloppen voor noodhulp.321
Dit wordt nochtans hevig betwist door Eerste Minister Alenka Bratusek. Ze benadrukt dat het
land zelf in staat is de problemen op te lossen en dat vergelijkingen met Cyprus derhalve
onnodig zijn en niet gepast. Zo heeft Slovenië een ‘bad bank’ opgericht waarin de slechte
leningen zijn ondergebracht en werkt de Minister van Financiën aan een plan tot
herstructurering van de banken.322
Op 9 april 2013 verklaart Commissievoorzitter Barroso dat
hij er vertrouwen in heeft dat het land zal tegemoet komen aan haar financiële moeilijkheden.
Hij benadrukt dat de ergste crisissen vaak ook gepaard gaan met de meest efficiënte
hervormingen.323
Nochtans publiceert de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) diezelfde dag nog een rapport324
waarin ze haar bezorgdheid uit over de situatie in
Slovenië. De OESO waarschuwt dat Slovenië te maken krijgt met een ernstige bankencrisis
als het land niet snel ingrijpt. De internationale organisatie raadt Slovenië aan de
levensvatbare banken die onder druk staan te herkapitaliseren. Gesuggereerd wordt om hierbij
onder meer obligatiehouders een verlies te laten nemen. Slovenië is er bij gebaat de
staatsbanken Nova Ljubljanska Banka en Nova Kreditna Maribor te verkopen. Overige
banken in moeilijkheden kunnen maar beter worden opgedoekt. Volgens kredietbeoordelaar
Fitch hebben de staatsbanken en particuliere bank Abanka Vipa samen nood aan 2 miljard
euro vers kapitaal.325
De OESO wenst meer informatie te verkrijgen over de zogenaamde ‘bad bank’. Ze benadrukt
dat “een gebrek aan inzichtelijkheid en de kans op politieke inmenging” belangrijke risico’s
uitmaken. Voorts dient de Sloveense overheid snel en vergaand in te grijpen en regelmatig te
rapporteren over haar vorderingen. Gelet op de aanzienlijke schulden in het bedrijfsleven is
een verbetering van de faillissementsprocedures cruciaal. Ook directe investeringen uit het
buitenland kunnen hierbij soelaas bieden. Indien Slovenië geen wijzigingen in haar beleid
doorvoert kan haar staatsschuld verdubbelen om in 2025 boven 100 % van het BBP uit te
321
“Tien vragen over de crisis in Slovenië”, 10 april 2013, De Financiële Telegraaf, online te consulteren:
http://www.telegraaf.nl/dft/21466313/__10_vragen_over_crisis_Slovenie__.html; “Is Slovenië het volgende
Euroland in de problemen?”, 28 maart 2013, online te consulteren:
http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/1604850/2013/03/28/Is-Slovenie-het-volgende-
euroland-in-de-problemen.dhtml. 322
“PM reiterates Slovenia does not need aid”, 27 maart 2013, The Slovenia Times, online te consulteren:
http://www.sloveniatimes.com/pm-reiterates-slovenia-does-not-need-aid. 323
J.M.D. BARROSO, “Statement by President Barroso following his meeting with Ms. Alenka Bratusek, Prime
Minister of Slovenia, 9 april 2012, online te consulteren: http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-13-
296_en.htm. 324
OESO, “OECD Economic Surveys of Slovenia”, april 2013, online te consulteren:
http://www.oecd.org/eco/surveys/slovenia-2013.htm. 325
“Oeso voorspelt bancaire crisis in Slovenië”, 9 april 2013, De Standaard, online te consulteren:
http://www.standaard.be/cnt/DMF20130409_00534284; “Oeso verwacht diepe bankencrisis in Slovenië,
9 april 2013, De Morgen, online te consulteren: http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/
1611318/2013/04/09/OESO-verwacht-diepe-bankencrisis-in-Slovenie.dhtml.
68
komen. Waar de schuld in 2009 35% van het BBP uitmaakt, is deze vandaag opgelopen tot
bijna 54%.326
Of Slovenië hetzelfde pad zal bewandelen als Cyprus is nog af te wachten. Naar mijn mening
is het nog te vroeg om daar nu al over te speculeren. Op zijn minst dienen eerst een aantal
resultaten van de beoogde hervormingen te worden afgewacht. Bovendien is het belangrijk de
verschillen tussen de situatie in Cyprus en Slovenië te beklemtonen. In Cyprus
vertegenwoordigt de bankensector 800 % van het BBP, terwijl de omvang van de banken in
Slovenië relatief beperkt is. Daar vertegenwoordigt de bankensector ongeveer 130 % van het
BBP. Voorts heeft Slovenië een kleinere staatsschuld en worden haar banken slechts in
beperkte mate blootgesteld aan de perifere landen van de eurozone. Hiermee wordt gedoeld
op Griekenland, Spanje, Italië en Portugal. Het teloorgaan van de bankensector in Cyprus is
trouwens voornamelijk ingegeven door intense relaties met de besmette banken in genoemde
landen, terwijl de problemen in Slovenië veroorzaakt zijn door een slecht georganiseerd
bestuur. 60% van de bankdeposito’s in Cyprus behoren toe aan niet-ingezetenen. Slovenië
daarentegen haalt 90% van de deposito’s bij haar eigen bevolking.327
Het lijkt vandaag
trouwens nogal een trend om kleine eurolanden met Cyprus te vergelijken. Ook ten aanzien
van Luxemburg en Malta werd recentelijk nog beweerd dat ze mogelijks in de problemen
kunnen komen. Beide landen reageren alvast verontwaardigd.328
Hoofdstuk 2. De relatie met Kroatië
90. In onderstaande bijdrage wordt gefocust op twee bilaterale conflicten die lange tijd de
relatie tussen Slovenië en Kroatië beheerst hebben. Het feit dat deze problematiek bovendien
een barrière heeft gevormd in de toetreding van Kroatië tot de Unie, zegt veel over Slovenië
en verklaart met andere woorden haar relevantie in het kader van deze Masterproef. Het eerste
dispuut situeert zich in internationaalrechtelijke context en betreft een grensgeschil over de
baai van Piran en enkele landinwaarts gelegen gebieden. Het tweede conflict heeft betrekking
op het teloor gaan van Kroatische spaargelden ten gevolge van de desintegratie van
Joegoslavië. Achtereenvolgens licht ik elk van deze conflicten nader toe.
91. In het oude Joegoslavië heeft men er nooit aan gedacht de maritieme grenzen van de
deelrepublieken op ontegensprekelijke wijze vast te leggen. Na het uiteenvallen van de staat
heerst dan ook grote onduidelijkheid over hoe deze grenzen nu juist dienen te worden
afgebakend. Hierbij vormen de territoriale aanspraken van zowel Kroatië als Slovenië met
betrekking tot de Baai van Piran het voornaamste punt van discussie. Slovenië eist de
volledige jurisdictie over deze baai en wenst bovendien een eigen toegangsweg te verkrijgen
tot de internationale wateren. Telkens Sloveense schepen nu naar de volle zee willen varen,
326
“Oeso voorspelt bancaire crisis in Slovenië”, 9 april 2013, De Standaard, online te consulteren:
http://www.standaard.be/cnt/DMF20130409_00534284; “Oeso verwacht diepe bankencrisis in Slovenië,
9 april 2013, De Morgen, online te consulteren: http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/
1611318/2013/04/09/OESO-verwacht-diepe-bankencrisis-in-Slovenie.dhtml. 327
“Raffeisen analysts: Slovenia will not need bailout”, 30 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/raiffeisen-analysts-slovenia-will-not-need-bailout. 328
“Small states reject Cyprus comparisons”, 27 maart 2013, Financial Times, online te consulteren:
http://www.ft.com/intl/cms/s/0/d33f292e-96cf-11e2-8950-00144feabdc0.html#axzz2SKpA2MVu; “We’re
not Cyprus, Luxembourg asserts”, 27 maart 2013, NY Times, online te consulteren: http://www.nytimes.com/
2013/03/28/business/global/were-not-cyprus-luxembourg-asserts.html?_r=0
69
dienen ze eerst een stuk van de Italiaanse of Kroatische territoriale zee te doorkruisen.
Slovenië wil niet langer afhankelijk zijn van de goodwill van andere staten en eist dat aan
haar een smalle corridor van de Kroatische territoriale wateren wordt toebedeeld (zie ANNEX
II). Kroatië wil daarentegen dat het principe van de mediaanlijn (“equidistant line”) wordt
toegepast, wat zou resulteren in een quasi gelijke verdeling van de baai van Piran. Onder geen
beding aanvaardt ze het afstaan van een deel van haar territoriale wateren. Uiteindelijk
ondertekenen beide partijen in 2001 een verdrag329
waarin wordt bepaald dat Slovenië 80%
van de baai krijgt toegeëigend.330
Het verdrag zal echter nooit worden geratificeerd. In
september 2002 stuurt de Eerste Minister van Kroatië een brief naar zijn tegenhanger in
Slovenië waarin wordt gesteld dat Kroatië zich toch niet kan verzoenen met de gemaakte
afspraken. Bijgevolg moet alles wat reeds is gebeurd in uitvoering van het verdrag ongedaan
gemaakt worden.331
Pas in 2005 worden de onderhandelingen over het grensgeschil terug geopend naar aanleiding
van enkele incidenten die zich in de betwiste gebieden hebben voorgedaan. Op 10 juni 2005
ondertekenen de ministers van buitenlandse zaken een gemeenschappelijke verklaring met het
oog op het voorkomen van toekomstige incidenten. Dit akkoord, overigens de “Brioni-
verklaring” genoemd omdat ze tot stand is gekomen op het eiland Brioni, beoogt geenszins
een oplossing te bieden voor het grensgeschil, maar is er op gericht de status quo van 25 juni
1991 te doen handhaven.332
In juli 2007 stelt Slovenië voor het geschil onderhevig te maken aan een soort van
verzoeningsprocedure bij de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.
Kroatië weigert, maar stelt enkele maanden later voor het geschil te laten beslechten door het
Internationaal Tribunaal voor het Recht van de Zee in Hamburg. Voor Slovenië is dat
onaanvaardbaar omdat het grensgeschil niet alleen betrekking heeft op de territoriale zee,
maar ook op een aantal landinwaarts gelegen gebieden. Beide partijen zijn zich bewust van de
politieke impasse en blijven actief op zoek gaan naar een geschikte oplossing. Dit leidt tot de
zogenaamde Bled-overeenkomst, ondertekend in augustus 2007 door de respectievelijke
Eerste Ministers en genoemd naar de plaats van totstandkoming in Slovenië. De
overeenkomst voorziet in het voorleggen van het geschil aan een internationaalrechtelijke
instantie, zoals het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Een groep van experten dient een
akkoord op te stellen omtrent de daarbij te hanteren voorwaarden. Na maanden te hebben
onderhandeld, blijkt echter dat het onmogelijk is een dergelijk akkoord te bereiken.333
Het conflict komt in een stroomversnelling wanneer Slovenië in september 2008 dreigt de
toetredingsonderhandelingen met Kroatië te blokkeren. Enkele maanden later zet het land
haar woorden om in daden. Tijdens de IGC betreffende de toetreding van Kroatië tot de EU,
die plaats vindt in Brussel op 19 december 2008, verklaart Eerste Minister Borut Pahor dat
Slovenië voorbehoud maakt ten aanzien van 11 hoofdstukken van het acquis334
. Tijdens de
329
Een andere benaming voor het verdrag is de Drnovsek-Racan-overeenkomst, genoemd naar de toenmalige
Eerste Ministers van Slovenië en Kroatië, Janez Drnovsek en Ivica Racan. 330
Balkananalysis, “Slovenia pledges support for Croatia’s EU Bid, as maritime dispute continues”, online te
consulteren: http://www.balkanalysis.com/croatia/2008/02/09/slovenia-pledges-support-for-croatias-eu-bid-
as-maritime-dispute-continues-2/. 331
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
94-95. 332
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
97. 333
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
98-99. 334
Onder andere met betrekking tot vrij verkeer van kapitaal, milieu, landbouw en regionaal beleid.
70
afgelopen onderhandelingen zou Kroatië documenten hebben ingediend waarin de omstreden
grens tussen Slovenië en Kroatië is vastgesteld in het voordeel van Kroatië. Slovenië wil
vermijden dat wordt vooruitgelopen op een eventuele latere beslechting van het grensgeschil
en stelt haar veto. De Commissie betreurt de gebeurtenissen en stelt dat strikt genomen een
bilateraal conflict geen invloed zou mogen uitoefenen op de toetredingsonderhandelingen.335
Omdat de Unie vreest dat de partijen zelf niet tot een vreedzame oplossing zullen komen,
beslist ze dat het tijd wordt zich in de discussie te mengen. In januari 2009 coördineert
Commissaris voor uitbreiding Olli Rehn een nieuwe reeks van onderhandelingen over het
grensgeschil. In maart 2009 verwerpt Kroatië het voorstel om het dispuut te onderwerpen aan
een bemiddelingsprocedure. Als alternatief suggereert Commissaris Rehn het geschil voor te
leggen aan een ad hoc arbitragetribunaal. Slovenië is enthousiast, maar Kroatië dringt aan om
het geschil aanhangig te maken bij het Internationaal Gerechtshof. Een maand later stelt Rehn
een ontwerpovereenkomst op om het geschil toch voor te leggen aan een ad hoc
arbitragetribunaal. Verrassend genoeg gaat Kroatië deze keer wel akkoord. Slovenië dient een
aantal amendementen in en in juni 2009 legt Commissaris Rehn de aangepaste tekst voor aan
beide partijen. Kroatië gaat echter niet akkoord met de Sloveense amendementen en weigert
haar verdere medewerking te verlenen.336
In juli zijn de gemoederen wat bedaard en bereiken de partijen een compromis. Slovenië
belooft haar veto in de toetredingsonderhandelingen op te heffen op voorwaarde dat Kroatië
de omstreden documenten uit de onderhandelingen weert. Bovendien moet dringend een
oplossing worden uitgewerkt voor het grensgeschil en dient Kroatië zich er van te
weerhouden uitlatingen te doen die de beslechting kunnen beïnvloeden. Later zullen deze
verbintenissen worden opgenomen in artikel 8 en 9 van de arbitrage-overeenkomst. Op 11
september 2009 stuurt de Eerste Minister van Kroatië, Jadranka Kosor, een brief naar het
Zweeds voorzitterschap waarin ze verklaart dat geen enkele geografische kaart, unilaterale
handeling, noch enig document aangenomen na 25 juni 1991 juridisch verbindend is ten
aanzien van de definitieve beslechting van het grensgeschil. Tijdens de volgende IGC
bevestigt Slovenië formeel dat het niet noodzakelijk is de onderhandelingen nog verder te
blokkeren. Dit alles resulteert uiteindelijk in het aannemen van de Pahor-Kosor-
overeenkomst337
op 4 februari 2009. Het akkoord is in belangrijke mate gebaseerd op de laatst
voorgestelde tekst van Commissaris Rehn. Slovenië en Kroatië bekrachtigen het akkoord op
respectievelijk 29 oktober 2009 en 18 maart 2010.338
Interessant is dat beide partijen in hun ratificatieakte een unilaterale verklaring hebben
opgenomen met betrekking tot de arbitrage-overeenkomst. Kroatië stelt in artikel 3 van haar
ratificatieakte dat beide partijen op 27 oktober 2009 aan het Zweeds voorzitterschap en de
Verenigde Staten het volgende verklaard hebben:
335
EUobserver, “Slovenia to block Croatia EU accession talks”, online te consulteren:
http://euobserver.com/enlargement/27314; SEC (2009) 1333, “Croatia 2009 Progress report”, 14 oktober
2009, 5; Zie ook: Europees Parlement, Memo 1 on Slovenia Croatia, 10 arguments for drawing a line of
separation between the Accession Negotiations and the resolution of the Croatian-Slovenian border issue,
online te consulteren: http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/
dv/d_hr_20090217_06_/D_HR_20090217_06_en.pdf. 336
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
99. 337
Genoemd naar de respectievelijke Sloveense en Kroatische Eerste Minister Borut Pahor en Jadranka Kosor. 338
Slovenië diende eerst nog de grondwettelijkheidstoets van het Grondwettelijk Hof af te wachten. Het Hof
deed uitspraak op 18 maart 2010; V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”,
European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2, 99-100.
71
“Niets in de arbitrage-overeenkomst mag verstaan worden alsof Kroatië zou instemmen met
de eis van Slovenië betreffende de toegang tot de volle zee”.339
Slovenië ontkent onmiddellijk dat beide partijen ooit deze gemeenschappelijke verklaring
hebben afgelegd en neemt in haar eigen ratificatieakte op dat ze het niet eens is met de
unilaterale verklaring van Kroatië. Diplomatieke vertegenwoordigers van zowel Zweden als
de Verenigde Staten zullen later trouwens bevestigen dat ze nooit een dergelijke verklaring
hebben ontvangen.340
Vijf arbiters dienen te oordelen over het geschil, waarvan er drie moeten gekozen worden uit
een lijst van onafhankelijke arbiters voorgedragen door de Commissie. Daarnaast mag zowel
Slovenië als Kroatië nog een nationale arbiter aanduiden. Op 17 januari 2012 bereiken de
partijen een eerste akkoord. Het tribunaal zal worden voorgezeten door Gilbert Guillaume,
een Franse ad hoc rechter in het Internationaal Gerechtshof. Hij zal worden bijgestaan door de
Duitse Bruno Simma en de Britse Vaughan Lowe, respectievelijk rechter in het Internationaal
Gerechtshof en professor Internationaal Publiekrecht aan de universiteit van Oxford. Enkele
weken later lichten de partijen elkaar in over de gekozen nationale arbiters. Slovenië heeft
gekozen voor Jernej Sekolec, arbiter in het Permanent Hof van Arbitrage. De keuze van
Kroatië gaat uit naar Budislav Vukas, expert in het maritiem recht.341
Naar alle
waarschijnlijkheid worden de debatten voor het ad hoc tribunaal geopend in het voorjaar van
2014.342
Belangrijk is dat de uitspraak van het arbitrage-tribunaal voor beide partijen definitief
verbindend zal zijn onder het internationaal recht.343
De Commissie verheugt zich alvast over het bereikte akkoord. Commissaris voor uitbreiding
Stefan Füle feliciteert beide partijen en stelt dat de recente ontwikkelingen “een zeer welkom
signaal zijn in de positieve ontwikkeling van het goed nabuurschap tussen beide partijen.
Bovendien toont dit aan dat zelfs ingewikkelde conflicten kunnen worden opgelost door
middel van dialoog en samenwerking.344
Op die manier telt het als voorbeeld voor de andere
landen uit de Westerse Balkan.” Toch is het grensgeschil niet het enige obstakel geweest
tijdens het pré-toetredingsproces van Kroatië. Dit brengt ons tot de analyse van het tweede
conflict.
92. Het uiteenvallen van Joegoslavië leidt tot het faillissement van de Lubljanska Banka, de
nationale bank van Slovenië. Op dat ogenblik staan echter bij genoemde bank voor miljoenen
deposito’s geregistreerd die toebehoren aan Kroatische burgers. Hoewel Kroatië een deel van
de schulden zal overnemen, gaat nog steeds 170 miljoen euro verloren. Dit bedrag wordt
uiteindelijk opgenomen in de Sloveense staatsschuld. In 1993 richt Slovenië een
successiefonds op dat verantwoordelijk is voor het afhandelen van haar schulden tegenover
vreemde spaarders. Naast verschillende Kroaten, hebben ook andere Joegoslavische burgers
fondsen ter beschikking gesteld van de Ljubljanska Banka. Ongeveer een jaar later wordt de
Nova Ljubljanska Banka opgericht. Deze nieuwe financiële instelling neemt bijna alle 339
Vrij vertaald: “Nothing in the Arbitration Agreement between the Government of the Republic of Croatia and
the Government of the Republic of Slovenia shall be understood as Croatia’s consent to Slovenia’s claim to
its territorial contact with the high seas”. 340
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
101. 341
Website Republic of Slovenia, Ministry of Foreign Affairs: http://www.mzz.gov.si/nc/en/newsroom/
news/article/141/30123/. 342
SWD (2012) 338 def., “Comprehensive Monitoring report on Croatia”, 10 oktober 2012, 9. 343
V. SANCIN, “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European Perspectives Vol.2 2010, nr. 2,
106-109. 344
Europese Commissie-Press Release, “Launch of the arbitration process between Slovenia and Croatia”, online
te consulteren: http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-25_en.htm.
72
verbintenissen over van haar voorganger, met uitzondering van de schulden ten aanzien van
niet-ingezetenen. Toch zullen verschillende Kroaten een gerechtelijke procedure starten tegen
de nieuwe bank in de hoop hun deposito’s sneller te recupereren. Onmiddellijk wordt in
Ljubljana een wet gestemd waardoor wijzigingen worden aangebracht aan het successiefonds.
Bovendien leidt de wetswijziging tot schorsing van alle aanhangige gerechtelijke procedures
die betrekking hebben op vreemde deposito’s.345
Op 29 juni 2001 ondertekenen alle voormalige Joegoslavische deelrepublieken een verdrag
waarin wordt gesteld dat de geschillen met betrekking tot vreemde deposito’s na het
uiteenvallen van Joegoslavië moeten worden voorgelegd aan de Bank voor Internationale
Betalingen in Basel. Dit verdrag wordt ook wel de overeenkomst betreffende successie-
conflicten genoemd. Ondertussen dienen verschillende spaarders een verzoekschrift in bij het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Uiteindelijk leiden de
onderhandelingen in Basel tot geen concrete resultaten.346
In 2006 weigert Kroatië de Nova Ljubljanska Banka toe te laten tot haar financiële markten.
Toegang zal pas worden verschaft wanneer een definitieve oplossing is uitgewerkt voor het
geschil. Slovenië houdt nog steeds vol dat het geschil moet worden opgelost in Basel en staat
niet open voor andere oplossingen. Wanneer ook aan de Belgische Bank KBC de toegang tot
de markten wordt ontzegd omwille van participatie in de Nova Ljubljanska, komt de EU
tussen. De Unie spoort Kroatië aan tot gelijke behandeling van alle bedrijven afkomstig uit de
EU.347
Drie jaar later vernietigt het Grondwettelijk Hof een bepaling uit de gewijzigde wet
betreffende het successiefonds waardoor de schorsing van de aanhangige gerechtelijke
procedures wordt opgeheven. Het Hof is van oordeel dat de desbetreffende bepaling een
schending vormt van het recht op toegang tot een rechter. Op 15 februari 2010 zal een
Sloveense rechter voor het eerst aan een Kroatische burger een schadevergoeding toekennen
wegens het verlies van in bewaring gegeven spaargelden bij de Ljubljanska Banka. 348
Toch
komt er pas een echte doorbraak op 6 november 2012. Die dag oordeelt het EHRM in het
arrest Alisic en anderen349
dat Slovenië compensatie moet voorzien voor de verloren gegane
spaargelden van enkele Bosniërs. Dit arrest zou wel eens een precedent kunnen vormen in
latere procedures. Het Hof stelt immers uitdrukkelijk dat Slovenië maatregelen moet treffen
om eisers en ‘alle anderen in dezelfde positie’ te compenseren. Bovendien moet dit
geschieden op een wijze ‘gelijkaardig aan de manier waarop ze haar eigen ingezetenen
vergoed’ heeft.350
Het conflict bereikt een hoogtepunt wanneer Sloveens Europarlementslid Jozef Horvat op 20
september 2012 het bericht de wereld in stuurt ‘dat Slovenië het Toetredingsverdrag met
Kroatië niet zal ratificeren vooraleer een oplossing is uitgewerkt voor het geschil.’ Minister
van Buitenlandse Zaken, Karel Erjavec, voegt hier nog aan toe dat indien geen resultaat is
345
“Slovenia and Croatia solving painful LB deposits issue”, 11 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/slovenia-and-croatia-solving-painful-lb-deposits-issue. 346
“Slovenia and Croatia solving painful LB deposits issue”, 11 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/slovenia-and-croatia-solving-painful-lb-deposits-issue. 347
“Slovenia and Croatia solving painful LB deposits issue”, 11 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/slovenia-and-croatia-solving-painful-lb-deposits-issue. 348
“Slovenia and Croatia solving painful LB deposits issue”, 11 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/slovenia-and-croatia-solving-painful-lb-deposits-issue. 349
EHRM, Alisic en anderen t. Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië, Slovenië en de voormalige Joegoslavische
Republiek Macedonië, 6 november 2012, online consultatie via hudoc. 350
“LB issue dominate Slovenia-Croatia relations”, 1 januari 2013, The Slovenia Times, online te consulteren:
http://www.sloveniatimes.com/lb-issue-dominate-slovenia-croatia-relations.
73
bereikt voor het einde van 2012 er waarschijnlijk nooit een oplossing zal kunnen worden
gevonden. Men vreest er voor dat Kroatië niet zal kunnen toetreden op 1 januari 2013. Dit
leidt tot heel wat ergernissen bij de staatshoofden –en regeringsleiders van de andere lidstaten.
Mocht elke lidstaat telkens haar bilaterale conflicten in Europese context brengen zou dit de
beleidsvoering van de Unie nodeloos vertragen.351
Uiteindelijk zal het allemaal zo ver niet komen, want op 7 maart 2013 ondertekenen Slovenië
en Kroatië een Memorandum of Understanding waarmee een einde wordt gesteld aan het
conflict. (zie ANNEX III). Het Memorandum bepaalt dat het geschil toch zal worden
opgelost conform de overeenkomst betreffende successie-conflicten. Hiertoe zullen opnieuw
onderhandelingen plaats vinden in Basel. De voornaamste verbintenis bestaat echter in het
volgende: op voorwaarde dat geen nieuwe procedures worden gestart tegen de Nova
Ljubljanska Banka, zal Slovenië zich er niet langer van weerhouden het Toetredingsverdrag
met Kroatië te ratificeren. Hierbij zijn alle conflicten van de baan en is voor Kroatië het pad
vrij gemaakt naar toetreding. Voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, prijst
beide partijen voor het beëindigen van hun disputen:
“Jullie constructieve benadering in het oplossen van bilaterale conflicten is een teken van
volwassenheid. De manier waarop jullie met dergelijke kwesties omgaan, kan als voorbeeld
dienen voor de gehele regio”.352
Op 2 april 2013 wordt het Toetredingsverdrag bekrachtigd in het Sloveens Parlement.353
93. Tot slot wens ik aan deze bijdrage nog een laatste nuance toe te voegen. Het is opvallend
dat Slovenië haar veto niet alleen gebruikt heeft ten aanzien van Kroatië, maar recent ook nog
met betrekking tot Wit-Rusland. In februari 2012 wil de EU een nieuwe reeks sancties
goedkeuren ten aanzien van Wit-Rusland omwille van de steeds slechter wordende situatie
met betrekking tot de mensenrechten. Wit-Rusland kent een gebrek aan democratie en een
groot aantal politieke gevangenen. Slovenië weigert echter haar medewerking te verlenen en
al snel zal duidelijk worden waarom. Eén van de sancties bestaat in een visumverbod en de
bevriezing van activa van een hele reeks ondernemingen. Slovenië stelt haar veto tegen de
opname op deze lijst van Elite, een dochteronderneming van het bedrijf Shizh. Blijkbaar heeft
de Sloveense Riko-groep, een bouwonderneming, een miljoenendeal afgesloten met Elite voor
het bouwen van een luxehotel in Minsk. Uiteindelijk wordt Elite uit het register geschrapt en
heft Slovenië haar veto op. 354
Hiermee lijkt het wel alsof Slovenië iedere kans grijpt om haar veto te stellen, telkenmale
wanneer haar belangen in het gedrang komen. Niet zo fraai me dunkt. Zeker niet aangezien
het land deel uitmaakt van een internationale organisatie waarin van elk lid verwacht wordt
wat water bij de wijn te doen indien hogere belangen op het spel staan.
351
EUobserver, “Slovenia puts €172 mn price tag on Croatia’s EU entry”, online te consulteren:
http://euobserver.com/enlargement/117629. 352
Herman Van Rompuy, “Written statement by the president of the European Council Herman Van Rompuy on
the occasion of the signing of the Memorandum of Understanding between Slovenia and Croatia on
Ljubljanska Banka in Mocrice, Slovenia”, online te consulteren: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/
cms_data/docs/pressdata/en/ec/135939.pdf. 353
“Slovenian Parliament unanimously ratifies Croatia’s EU accession”, online te consulteren:
http://www.euractiv.com/enlargement/slovenian-parliament-unanimously-news-518839. 354
EUobserver, “EU diplomats: Slovenia puts hotel deal before human rights”, online te consulteren:
http://euobserver.com/foreign/115397.
74
Hoofdstuk 3. Toepassing van het EU-recht in de Sloveense rechtsorde
3.1. De bijzondere positie van de Grondwet
94. De bijzondere positie van de Sloveense Grondwet is het best te illustreren aan de hand van
haar artikel 8:
“Wetten en andere instrumenten moeten in overeenstemming zijn met algemeen toepasselijke
beginselen van internationaal recht en verdragen waardoor Slovenië gebonden is”.355
A contrario kan men hier onmiddellijk uit afleiden dat het voorrangbeginsel van het
internationaal recht zich niet uitstrekt tot de Grondwet. Hierdoor bekleedt de Grondwet met
andere woorden een superieure positie. Men voelt onmiddellijk aan dat dit niet strookt met
één van de belangrijkste rechtsprincipes van de Unie, met name de primauteit van het recht
van de Europese Unie, of nog het Europeesrechtelijk voorrangsbeginsel. Dit principe werd
geïntroduceerd in het arrest Costa t. Enel van het Hof Van Justitie en maakt derhalve integraal
deel uit van het acquis communautaire.356
Tot voor kort was de Sloveense Grondwet ook nog
op een ander punt onverenigbaar met de rechtsorde van de Unie. Ze liet aan Slovenië immers
niet toe een deel van haar soevereine rechten af te staan ten voordele van een internationale
organisatie. Nochtans vereist EU-lidmaatschap de overdracht van een aantal wetgevende,
uitvoerende en rechterlijke bevoegdheden aan de instellingen van de Unie. Dit alles brengt
met zich mee dat bij ontstentenis van een Grondwetsherziening, Slovenië nooit had kunnen
toetreden tot de EU.357
95. Daarom wordt in maart 2003 aan de Grondwet een artikel 3a toegevoegd. In de literatuur
wordt deze bepaling ook wel het ‘Europees artikel’ genoemd, wat alleszins treffend is gelet op
de onderliggende ratio.358
De relevantie van dit artikel voor de verdere opbouw van dit
hoofdstuk rechtvaardigt haar integrale incorporatie. Dit geschiedt in het Engels, bij gebrek aan
een officiële Nederlandse vertaling en met het oog op het vermijden van taalkundige
onregelmatigheden die eventueel aanleiding kunnen geven tot een foutieve interpretatie:
“Pursuant to a Treaty ratified by the National Assembly by a two-thirds majority vote
of all deputies, Slovenia may transfer the exercise of part of its sovereign rights to
international organizations which are based on respect for human rights and
fundamental freedoms, democracy and the principles of the rule of law and may enter
into a defensive alliance with states which are based on respect for these values.
Before ratifying an international treaty referred to in the preceding paragraph, the
National Assembly may call a referendum. A proposal shall pass at the referendum if
a majority of voters who have cast valid votes vote in favour of such, the National
Assembly is bound by the result of such referendum. If such referendum has been held,
355
Website Europese Commissie, http://ec.europa.eu/civiljustice/legal_order/legal_order_sln_nl.htm. 356
Volgens het arrest Costa t. Enel heeft het regelmatig tot stand gekomen recht van de EG voorrang op het
daarmee strijdige nationale recht: Hvj, C-6/64, 15 juli 1964, Costa t. E.N.E.L., 1964, 01141. 357
M. POGACNIK, M. STARMAN EN P. VEHAR, “Slovenia” IN A.E. KELLERMAN, J. SZUCAI EN STEVEN BLOCKMANS
(eds.), The Impact of EU Accession on the Legal Orders of New EU Member States and (Pre-)Candidate
Countries: Hopes and Fears, The Hague, T.M.C. Asser Institut, 2006, (179), 183. 358
Met name de integratie van Slovenië in de Europese Unie.
75
a referendum regarding the law on the ratification of the treaty concerned may not be
called.
Legal acts and decisions adopted within international organizations to which Slovenia
has transferred the exercise of part of its sovereign rights shall be applied in Slovenia
in accordance with the legal regulation of these organizations.
In procedures for the adoption of legal acts and decisions in international
organizations to which Slovenia has transferred the exercise of part of its sovereign
rights, the Government shall promptly inform the National Assembly of proposals for
such acts and decisions as well as of its own activities. The National Assembly may
adopt positions thereon, which the government shall take into consideration in its
activities. The relationship between the National Assembly and the Government
arising from this paragraph shall be regulated in detail by a law adopted by a two-
thirds majority vote of deputies present.”359
Het eerste lid rechtvaardigt de toetreding van Slovenië tot de EU. Als internationale
organisatie is zij immers net gegrondvest op de in deze bepaling genoemde waarden. Dit blijkt
uit artikel 2 VEU:
“De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid,
vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten,
waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren.”
Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid tot een referendum voorafgaand aan de toetreding
tot een internationale organisatie. Aangezien deze bepaling net met het oog op toetreding tot
de EU werd ingevoegd, zal Slovenië er in dat opzicht uiteraard gebruik van maken. Op 23
maart 2003 stemt 89,6 % van de bevolking voor de toetreding tot de EU. Dit succes is
voornamelijk te verklaren door de uitgebreide “Pro-EU Toetredingscampagne” die aan het
referendum vooraf ging. Eén nuance dient wel nog te worden toegevoegd en dat is dat van de
stemgerechtigde bevolking slechts 60,4% een stem uitbracht.360
Het derde lid is het belangrijkste aangezien hierover tegenstrijdigheden bestaan in de
rechtsleer die mogelijks aanleiding kunnen geven tot problemen bij eventueel voorkomende
wetsconflicten. Alle auteurs zijn het er over eens dat artikel 3, derde lid de juridische
vertaling vormt van het voorrangsbeginsel en het principe van directe werking, althans voor
wat betreft de verhouding ten aanzien van de nationale wetgeving. RIBICIC361
vindt het echter
een brug te ver om er ook van uit te gaan dat deze principes dezelfde uitwerking verkrijgen
ten aanzien van de Grondwet. Het is immers net het Europees artikel dat de integratie van
Slovenië in de Unie heeft mogelijk gemaakt. Wanneer men dan de Grondwet op gelijke voet
gaat plaatsen met de nationale wetgeving betekent dit zoveel als het ondermijnen van de
grondwettelijke basis van de integratie in de EU. Die redenering kan trouwens ook worden
omgedraaid: mocht het EU-recht vanuit zichzelf superieur zijn ten aanzien van de Grondwet, 359
Vertaling overgenomen uit: M. POGACNIK, M. STARMAN EN P. VEHAR, “Slovenia” IN A.E. KELLERMAN, J.
SZUCAI EN STEVEN BLOCKMANS (eds.), The Impact of EU Accession on the Legal Orders of New EU Member
States and (Pre-)Candidate Countries: Hopes and Fears, The Hague, T.M.C. Asser Institut, 2006, (179),
183-184. 360
A. KRASOVEC EN D. LAJH, “The Slovenian EU Accession Referendum: a Cat-and-Mouse Game” in A.
SZCSERBIAK EN P. TAGGART (eds.), EU enlargement and referendums, Londen, Routledge, 2005, (47) 47 en
59. 361
Ciril Ribicic is rechter in het Grondwettelijk Hof van Slovenië en Professor Mensenrechten aan de
Universiteit van Ljubljana.
76
dan had men nooit het Europees artikel moeten invoegen. In een dergelijke hypothese
veronderstelt toetreding tot de Unie immers de automatische toepassing van haar rechtsorde,
ongeacht de inhoud van bepaalde grondwettelijke bepalingen.362
Het vierde lid is procedureel
van aard en behoeft geen nadere toelichting.
96. RIBICIC stelt dat het Grondwettelijk Hof drie opties heeft bij de toepassing van het
Europees Recht, namelijk het volgen van een a) passieve of negatieve benadering, b) neutrale
benadering of c) actieve benadering. De eerste optie impliceert het louter gehoorzamen aan de
Europeesrechtelijke principes en hun interpretatie volgens de rechtspraak van het Hof van
Justitie. Het recht van de Unie is met andere woorden superieur ten aanzien van de Grondwet.
De tweede optie gaat al iets verder. Stel dat er zich een wetsconflict voordoet tussen twee
nationale wetten die respectievelijk gebaseerd zijn op de Grondwet en het recht van de Unie,
dan mag het Grondwettelijk Hof uitspraak doen over de (niet)-conformiteit met de Grondwet.
Ze mag echter geen mogelijke oplossingen aanreiken voor het conflict, wat haar interventie
relatief beperkt en dus neutraal houdt. De derde opvatting is het meest progressief. Doet er
zich een conflict voor tussen het recht van de Unie en de nationale Grondwet, dan mag het
Hof beslissen aan welke bepaling desgevallend voorrang moet worden verleend.363
RIBICIC is een van de voornaamste pleitbezorgers van de actieve benadering en staaft zijn
visie aan de hand van het Europees artikel. Volgens hem schuilt in deze bepaling immers een
impliciete tegenstelling. Artikel 3a, derde lid stipuleert dat het recht van een internationale
organisatie haar uitwerking verkrijgt in de Sloveense rechtsorde conform de principes van
deze organisatie. Met betrekking tot de EU bevestigt deze bepaling dus de voorrang van het
EU-recht. Belangrijker is echter dat Slovenië slechts soevereine rechten mag overdragen aan
internationale organisaties voor zover deze een aantal fundamentele principes onderschrijven,
zijnde respect voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, een democratie en het
beginsel van een rechtsstaat. Net deze clausule rechtvaardigt volgens Ribicic mogelijke
interventies van het Grondwettelijk Hof. Men moet dit wel enigszins nuanceren. Zo zal het
Hof slechts in staat zijn op te treden in situaties waarin bepaalde handelingen van de Unie een
flagrante schending inhouden van een van de voormelde democratische principes. Voor zover
uitsluitend nationale belangen worden geschaad is het Hof niet in staat om op te treden.364
De gelijkenis met de “Solange-rechtspraak”365
van het Duitse Grondwettelijk Hof is treffend.
In 1974 oordeelt dit rechtscollege dat “zolang in de Communautaire rechtsorde een
democratisch gekozen parlement, met wetgevende en controlebevoegdheid, en een
gecodificeerde cataloog van grondrechten ontbreken, het Grondwettelijk Hof bevoegd zal zijn
om Communautaire wetgeving te toetsen aan de door de Grondwet gewaarborgde
grondrechten”. Enkele jaren later komt zij terug op dit standpunt en stelt ze dat een
bijkomende toetsing aan de grondrechten niet meer noodzakelijk is “zolang de rechtspraak
van het Hof van Justitie ter zake de vastgestelde bescherming biedt”.366
Ook de interpretatie
362
C. RIBICIC, “Implementing European Standards into the Case-Law of the Constitutional Court of Slovenia”,
ZOR, 2005, nr. 60, 417-418. 363
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 432. 364
C. RIBICIC, “Implementing European Standards into the Case-Law of the Constitutional Court of Slovenia”,
ZOR, 2005, nr. 60, 417-418. 365
BVerfGE, Arrest van 29 mei 1994 (Solange I), voor een Nederlandse vertaling zie SEW 1975, 452; BVerfGE,
Arrest van 22 oktober 1986 (Solange II), voor een Nederlandse vertaling zie SEW 1988, 127. 366
K. LENAERTS, Europees Recht, Antwerpen, Maklu, 2007.
77
van Ribicic geeft blijk van een dergelijk superioriteitsgevoel ten aanzien van de Europese
rechtsorde.367
97. Verschillende academici368
, waaronder ZAGORC en BARDUTZKY gaan echter niet akkoord
met zijn standpunt. Vooreerst stellen ze dat artikel 3a, lid 1 enkel de overdracht van
soevereine rechten regelt aan een internationale organisatie. Eventueel zou men uit deze
bepaling nog kunnen afleiden dat Slovenië het recht heeft de internationale organisatie te
verlaten indien deze een inbreuk pleegt op de geviseerde principes, maar tot daar reiken de
grenzen van de interpretatievrijheid. Artikel 3a, lid 1 mag geenszins geïnterpreteerd worden
alsof zij betrekking zou hebben op situaties waarin het recht van de Unie in conflict zou
komen met grondwettelijke principes. Ten tweede is het nogal onwaarschijnlijk dat de Unie
ooit inbreuken zal plegen op de mensenrechten, gelet op de ter zake geldende standaarden.
Sinds het Verdrag van Lissabon is de EU immers gebonden door het handvest van de
Grondrechten waarin maximale bescherming wordt geboden aan de mensenrechten.
Bovendien zal de Unie in de nabije toekomst toetreden tot het EVRM. Op 5 april 2013 werd
hiertoe reeds een Ontwerpverdrag neergelegd.369
Tot slot is het Grondwettelijk Hof volgens
hen niet bevoegd in te grijpen bij wetsconflicten tussen de Grondwet en het EU-recht
aangezien daartoe een wettelijke basis ontbreekt.370
Omwille van deze redenen zijn ZAGORC en BARDUTZKY voorstander van een passieve of
negatieve benadering. Volgens hen is dit trouwens de heersende opvatting in de huidige
rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Ze verwijzen hierbij naar een interessant arrest over
het Europees Aanhoudingsbevel. In de desbetreffende casus werd aan het Hof gevraagd een
grondwettelijkheidstoets door te voeren van de nationale wet die uitvoering geeft aan het
toepasselijke kaderbesluit.371
Het Hof verwerpt dit verzoek omwille van gebrek aan een
legitiem belang. Niet toevallig stemt RIBICIC als enige tegen deze beslissing. Interessant is dat
het Hof laconiek opwerpt dat het inwilligen van de eis de positie van eiser toch niet zou
verbeterd hebben. Er zou met andere woorden geenszins besloten zijn tot niet-conformiteit
met de Grondwet, wat blijk geeft van enig respect ten aanzien van de Europese regelgeving.
ZAGORC EN BARDUTZKY zien hierin een bevestiging van de voorrang van het EU-recht.372
98. Beklemtoond dient te worden dat de voorgaande uiteenzetting slechts gesteund is op
persoonlijke visies van verschillende academici. Hoewel het Hof de voorrang van het EU-
recht ten aanzien van de nationale wetgeving uitdrukkelijk heeft bevestigd373
, heeft ze zich
nog niet definitief uitgesproken over de positie van de Grondwet. Verwacht wordt dat ze dit
slechts zal doen wanneer er zich ook effectief een rechtstreeks conflict voordoet tussen de
367
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 432. 368
Zijnde Sasa Zagorc en Samo Bardutzky, respectievelijk assistent en onderzoeker aan de Universiteit van
Ljubljana. 369
Website Raad van Europa, http://hub.coe.int/what-we-do/human-rights/eu-accession-to-the-convention. 370
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 432-433. 371
Kaderbesluit van de Raad Nr. 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel en
de procedures van overlevering tussen de lidstaten, PB 2002 L191/1. 372
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 434-435. 373
Grondwettelijk Hof, Up-328/04 en U-I-186/04, 8 juli 2004, online te consulteren: http://www.us-rs.si/en/case-
law/search-3441/.
78
Grondwet en EU-wetgeving. Tot dat ogenblik blijft het gissen naar de juiste interpretatie van
het Europees Artikel.374
3.2. Slovenië voor het Hof van Justitie
99. Deze bijdrage beschrijft de rol van Slovenië in de rechtspraak van het Hof van Justitie
sinds haar toetreding tot de EU. In het eerste deel volgt een analyse van de prejudiciële
procedure. Er wordt nagegaan hoe en in welke mate Sloveense rechters deze procedure
toepassen en of Slovenië reeds van de mogelijkheid heeft gebruik gemaakt om tussen te
komen in prejudiciële procedures geïnitieerd door andere lidstaten. Het tweede deel geeft een
overzicht van een aantal procedures ten gronde tegen Slovenië en besluit met een reflectie
over de huidige stand van zaken.
3.2.1. Toepassing van de prejudiciële procedure
100. Op 17 juni 2004 wordt in het Sloveens Parlement een Wet gestemd waarin uitvoering
wordt gegeven aan de toepassing van de prejudiciële procedure op nationaal niveau. Cruciaal
is haar artikel 113a, dat omwille van bovenvermelde redenen opnieuw integraal in het Engels
wordt opgenomen. Het is noodzakelijk deze bepaling in detail te bestuderen, aangezien zij een
aantal onregelmatigheden bevat :
“
(1) When the decision of the court depends on a preliminary ruling concerning the
interpretation or validity or interpretation of European Community Law, the court
may issue a decision with which it requests the Court of Justice of the European
Communities for a preliminary ruling, pursuant to a treaty with which the Republic of
Slovenia has transferred the exercise of part of its sovereign rights to the institutions
of [the] European Union.
(2) Where a decision of the Supreme Court or a decision of another court, against
which there is no ordinary or extraordinary legal remedy depends on a preliminary
ruling concerning the interpretation or validity or interpretation of European
Community Law, the court must issue a decision with which it requests the Court of
Justice of the European Communities for a preliminary ruling, pursuant to a treaty
from the previous paragraph.
(3) The Court stays the proceedings in cases, where requests from paragraphs 1 or
2 of this article are filed until it receives the decision on a preliminary ruling. The
Court uses procedural provisions that apply to the case before it appropriately
(mutatis mutandis) to stay the proceedings. There is no legal remedy, ordinary or
extraordinary, against the decision of the court to stay the proceedings.
(4) Once [a] preliminary ruling has been requested by the court, it may, using
procedural provisions that apply to the case before it appropriately (mutatis
374
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 451.
79
mutandis), until it receives the preliminary ruling, only conduct those procedural acts
and make those decision that cannot be delayed, provided they do not depend on the
questions concerning which the preliminary ruling was requested, or if they do not
regulate legal relations terminally.
(5) If the court may no longer apply the provision due to which it requested a
preliminary ruling and the question referred to the Court of Justice of the European
Communities has not been ruled on yet, it must immediately withdraw the request for
preliminary ruling unless there are statutory reasons for the proceedings to continue.
(6) The courts are bound by the preliminary ruling of the Court of Justice of the
European Communities.
(7) A copy of the request for preliminary ruling and the judgment of the Court of
Justice of the European Communities is to be sent to the Supreme Court immediately.
”375
Alinea (1) en (2) vormen de loutere omzetting van art. 267 VWEU (oud artikel 234 EG-
Verdrag). Overeenkomstig deze bepaling krijgen de lagere rechtbanken376
het recht een
prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie bij onduidelijkheid omtrent het primair en
secundair recht van de Unie. Rechtscolleges waarvan de beslissingen niet langer vatbaar zijn
voor hoger beroep of een ander (buiten)gewoon rechtsmiddel hebben geen keuze en zijn in
een dergelijk geval verplicht zich tot het Hof te wenden via de prejudiciële procedure. De
zinssnede “the interpretation or validity or interpretation of European Community Law”
geeft mogelijks aanleiding tot verwarring. Op die manier lijkt het wel alsof men via de
prejudiciële procedure eventueel ook de geldigheid van primaire rechtsbronnen kan
aankaarten, terwijl dit geenszins de bedoeling mag zijn. Artikel 267 VWEU bevat ter zake
immers een duidelijk onderscheid 377
:
“Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële
beslissing, een uitspraak te doen
a) over de uitlegging van de Verdragen,
b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen
of de instanties van de Unie.”
Nochtans wordt in alinea (1) en (2) wel expliciet naar het primair recht verwezen nadat is
geduid welke rechters de plicht en welke de keuze hebben om gebruik te maken van de
prejudiciële procedure. In de rechtsleer hoopt men dat dit een einde stelt aan de verwarring,
want men gaat er van uit dat in artikel 113a wel een onderscheid wordt gemaakt tussen het
primair en secundair recht, zij het dan impliciet. Volgens ZALAR378
zijn alinea (1) en (2)
375
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 439-440. 376
Met lagere rechtbanken wordt gedoeld op rechtscolleges waarvan de beslissingen nog het voorwerp kunnen
uitmaken van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel. 377
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 440. 378
Bostjan Zalar is ad hoc rechter in het Europees Hof voor de rechter van de Mens, alsook rechter in het
hoogste administratief rechtscollege in Slovenië.
80
overbodig aangezien ze slechts een gebrekkige vertaling vormen van de duidelijke principes
vervat in artikel 267 VWEU. Overigens betreurt hij dat artikel 113a geen melding maakt van
de essentiële voorwaarden tot het stellen van een prejudiciële vraag zoals die ontwikkeld zijn
door de rechtspraak van het Hof van Justitie.379
Eén van die voorwaarden is dat de rechter het
antwoord op de vraag echt nodig moet hebben om tot een oplossing te komen voor het
geschil. Vragen die niet van direct belang zijn voor het geschil zijn met andere woorden niet
toegestaan.380
Alinea (3) en (4) zijn nogal evident en omvatten de gevolgen van de prejudiciële verwijzing
voor de nationale procedure. Zolang het Hof van Justitie geen prejudiciële beslissing heeft
genomen, wordt de nationale procedure geschorst. Proceshandelingen en beslissingen die niet
kunnen worden uitgesteld, mogen alleen worden gesteld en genomen voor zover ze niet
afhankelijk zijn van het resultaat van de prejudiciële procedure.381
Alinea (5) is nogal raadselachtig geformuleerd en doet een aantal vragen rijzen. Het probleem
zit hem nochtans niet in het eerste deel van de bepaling. Het lijkt immers logisch een gestelde
prejudiciële vraag in te trekken wanneer zij zonder voorwerp wordt. Wel problematisch is de
volgende zinssnede: “ it must immediately withdraw the request for preliminary ruling unless
there are statutory reasons for the ‘proceedings’ to continue.” De vraag is nu welke
procedure hier voor ogen wordt gehouden. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel het
hoofdgeding ofwel de prejudiciële procedure. Stel dat men doelt op het hoofdgeding, dan is
deze bepaling relatief eenvoudig te begrijpen. Het feit dat de rechtsgrond waarover een
prejudiciële vraag wordt gesteld, wordt vernietigd, ontslaat een rechter niet van zijn wettelijke
verplichting alsnog recht te spreken. In een dergelijk geval is de rechter waarschijnlijk
verplicht de prejudiciële procedure te handhaven, ondanks het feit dat hij de bestreden
bepaling niet langer mag inroepen. Na afloop van die procedure dient hij zelf het recht aan de
wijzen dat in de desbetreffende casus moet worden toegepast. Doelt men daarentegen op de
prejudiciële procedure, dan verliest deze bepaling haar logica. Men kan zich moeilijk wettige
redenen voorstellen om een procedure zonder voorwerp te bestendigen. Waarschijnlijk is de
eerste interpretatie dus de enige juiste. Een dergelijke discussie had men eenvoudigweg
kunnen vermijden door meer zorgvuldigheid aan de dag te leggen bij de redactie van dit
artikel.382
Ook alinea (7) heeft aanleiding gegeven tot onenigheid in de rechtsleer. Sommigen zien hierin
een soort waakhondfunctie van het Sloveense Hooggerechtshof. Gaat men er trouwens de
toelichting bij het wetsvoorstel op nalezen, dan blijkt inderdaad dat de overheid met het
invoegen van deze bepaling zo een functie voor ogen had. Overeenkomstig artikel 110 van de
“Wet op de rechtbanken”383
is het Hooggerechtshof bevoegd juridische adviezen op te stellen.
379
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 440. 380
HvJ, C-283/8, S.R.L. Cilfit en Lanificio di Gavardo S.P.A. t. Ministerie van Volksgezondheid, 1982. 381
Zie hierover ook: Aanbevelingen Hof van Justitie van de Europese Unie, PB 2012 C338/1; S. ZAGORC EN S.
BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed- boy” in A.
LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 440-441. 382
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 441. 383
Vrije vertaling: “Court’s act”.
81
Volgens het wetsvoorstel zou zij deze bevoegdheid tevens kunnen aanwenden ter garantie van
een correcte toepassing van het recht van de Unie. Des te meer indien zij daartoe de
noodzakelijke informatie onmiddellijk krijgt toe gestuurd. Hierbij dient men twee situaties te
onderscheiden. Enerzijds de situatie waarin het Hof van Justitie reeds een prejudiciële vraag
heeft beantwoord en waarbij het Hooggerechtshof de lagere rechtbanken via een juridisch
advies kan herinneren aan de ter zake geldende uitspraak. Anderzijds de situatie waarbij aan
het Hof van Justitie geen prejudiciële vraag werd gesteld, maar waarbij het Hooggerechtshof
tevens opwerpt dat dit ook niet nodig was omdat in de desbetreffende casus het EU-recht
ofwel correct werd toegepast ofwel helemaal niet toegepast diende te worden. Ook hier kan
zij haar standpunt verspreiden via een juridisch advies.384
ZAGORC en BARDUTZKY hebben nochtans hun bedenkingen bij een dergelijke interpretatie.
Met betrekking tot de eerste situatie kan vooreerst al worden opgeworpen dat elke rechtbank
geacht wordt vanuit zichzelf de rechtspraak van het Hof van Justitie nauwgezet op te volgen.
Het mag niet de taak zijn van een Hooggerechtshof om lagere rechtscolleges systematisch op
de hoogte te brengen van recente ontwikkelingen in de rechtspraak. De tweede situatie is
echter nog veel problematischer. Stel dat een bepaald rechtscollege twijfelt over de al dan niet
toepasselijkheid van een Europese rechtsregel, waarom zou het Hooggerechtshof zich dan per
se moeten inmengen in deze discussie? Is het niet aan het betrokken rechtscollege zelf om te
beslissen om al dan niet een prejudiciële vraag te stellen? Mogelijks wordt zij immers
beïnvloed door het standpunt van het Hooggerechtshof.385
Deze problematiek kan het best geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld. Stel dat
een lager rechtscollege reeds een prejudiciële vraag heeft gesteld en kort nadien publiceert het
Hooggerechtshof een juridisch advies waarin zij besluit dat het recht correct werd toegepast
en derhalve helemaal geen prejudiciële vraag diende te worden gesteld: zal een dergelijke
situatie er dan toe leiden dat het lager rechtscollege op haar beslissing terugkomt en met
andere woorden haar prejudiciële vraag terug intrekt? Indien op deze vraag bevestigend moet
worden geantwoord, brengt dit met zich mee dat het Hooggerechtshof als een van de weinige
instanties die in principe verplicht zijn in geval van twijfel een prejudiciële vraag te stellen,
zich reeds op voorhand van deze verbintenis ontdoet. Indien zij immers in een latere fase
alsnog in deze zaak moet oordelen, zal ze waarschijnlijk niet op haar advies terug komen. Er
is slechts één scenario denkbaar waarin dit eventueel anders zou zijn en dat is wanneer het
Hooggerechtshof in dezelfde zaak moet oordelen, maar dan volgens een andere samenstelling.
Dergelijke situatie is trouwens nog steeds problematisch, want indien het nieuwe panel van
rechters uiteindelijk toch tot de conclusie komt dat alsnog een prejudiciële vraag moet worden
gesteld, dient zij eerst het juridisch advies van het vorig samengestelde Hof te herroepen.
Hoewel ze niet bindend zijn voor de lagere rechtscolleges, zijn juridische adviezen van het
Hooggerechtshof wel bindend voor het Gerechtshof zelf.386
384
Uit het wetsvoorstel bij de Wet van 17 juni 2004 tot aanpassing van de Wet op de Rechtbanken, tekst enkel
in het Sloveens beschikbaar, verwijzing in S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in
Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the
New Member States: Brave New World, The Hague, Acer Press, 2010, (421) 441, voetnoot 95. 385
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 442. 386
Artikel 110, lid 2 Wet op de Rechtbanken, S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in
Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed- boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the
New Member States: Brave New World, The Hague, Acer Press, 2010, (421) 442.
82
Ten slotte zijn er nog twee auteurs die artikel 113a op een totaal andere manier interpreteren.
Volgens BRUS387
en KMECL bevat dit artikel de juridische verplichting tot oprichting van een
databank waarin alle rechtszaken zijn opgenomen waarin ooit een prejudiciële vraag werd
gesteld. ZALAR stelt dat in dat geval alinea (7) overbodig zou zijn, want een dergelijke
databank kan eenvoudigweg worden opgericht door de rechtscolleges zelf zonder dat zij zich
daarbij moeten steunen op een wettelijke bepaling. Volgens hem is dit dus geen correcte
interpretatie. Nochtans geeft hij zelf niet aan hoe men deze bepaling dan wel zou moeten
interpreteren.388
101. Wanneer men er de Jaarverslagen van het Hof van Justitie op gaat nalezen, vallen
onmiddellijk twee zaken op. Vooreerst het feit dat het bijna vijf jaar geduurd heeft vooraleer
een eerste prejudiciële vraag werd gesteld door een Sloveens rechtscollege. Pas in 2009 maakt
het betreffende Jaarverslag melding van de eerste twee prejudiciële verwijzingen.389
In 2012
staat de teller op 4. Alleen Cyprus en Malta hebben in de afgelopen 8 jaar nog minder
prejudiciële vragen gesteld, namelijk elk slechts 2.390
Aangezien de meeste rechtspraak van de
Sloveense rechtscolleges uitsluitend in het Sloveens wordt gepubliceerd en ik de taal niet
machtig ben, is het niet eenvoudig om na te gaan waarom Slovenië de afgelopen jaren zo
weinig gebruik heeft gemaakt van de prejudiciële procedure. Ik ben dan ook genoodzaakt een
beroep te doen op secundaire bronnen waarin bepaalde rechtspraak wordt geanalyseerd.
Hoofdzakelijk wordt gesteund op de bijdrage van ZAGORC en BARDUTZKY in het werk van A.
LAZOWSKI. Hierin wordt immers een duidelijk overzicht gegeven van de voornaamste
rechtspraak tussen 2004 en 2010. Na het lezen van deze bijdrage ben ik tot een aantal
conclusies gekomen die mijns inziens ook kunnen worden aangewend in het verklaren van de
tendens na 2010. Uit de Jaarverslagen van het Hof van Justitie blijkt immers dat na 2010
slechts één nieuwe prejudiciële vraag werd gesteld.391
Een eerste vaststelling die ik maak is dat Sloveense rechters nogal terughoudend lijken om
een prejudiciële vraag te stellen. Soms is er effectief wel een gegronde reden voorhanden,
zoals bijvoorbeeld het feit dat het antwoord op de vraag niet ter zake dienend is of de situatie
waarbij het verzoek tot een prejudiciële vraag te laat werd ingediend, maar ik kan me niet van
de indruk ontdoen dat rechters in Slovenië klaarblijkelijk altijd wel een reden vinden om toch
geen prejudiciële vraag te moeten stellen. Ik illustreer dit aan de hand van twee arresten van
respectievelijk het Hooggerechtshof en het hoogste administratief rechtscollege. De eerste
zaak betreft een strafprocedure waarin verweerder oordeelt dat hij geraakt is in zijn
procedurele rechten omdat het Hof van Beroep zijn verzoek tot het stellen van een
prejudiciële vraag heeft afgewend. Het Hooggerechtshof antwoordt kortaf dat rechtscolleges
wiens uitspraken nog vatbaar zijn voor beroepsmogelijkheden niet verplicht zijn tot het stellen
van een prejudiciële vraag. Op zich is dat wel juist, maar ik vind het jammer dat het
387
Marko Brus en Andrej Kmecl zijn beiden rechter in het Sloveense Hooggerechtshof. 388
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 442. 389
Hof van Justitie, Jaarverslag 2009, Gerechtelijke Statistieken Hof van Justitie, 112, online te consulteren:
http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_11035/rapports-annuels. 390
Hof van Justitie, Jaarverslag 2012, Gerechtelijke Statistieken Hof van Justitie, 119-121, online te consulteren:
http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_7000/. 391
Hof van Justitie, Jaarverslagen 2010, 2011, 2012, Gerechtelijke Statistieken Hof van Justitie, respectievelijk
112 , 112 en 121, online te consulteren: http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_11035/rapports-annuels en
http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_7000/.
83
Hooggerechtshof er niet bij wou zeggen waarom volgens haar geen prejudiciële vraag moest
worden gesteld.392
In de tweede zaak vechten drie partijen een administratieve beslissing aan omtrent een
verboden concentratie van ondernemingen. Vooreerst stelt het hoogste administratief
rechtscollege dat het toepasselijke recht dient te worden gevonden in de nationale wetgeving.
Hierbij verwerpt zij de stelling van eisers dat de concentratie zich zou uitstrekken over de
landsgrenzen heen en met andere woorden tevens een Europeesrechtelijke dimensie zou
hebben. Het administratief rechtscollege bevestigt nochtans dat de nationale wetgeving in
belangrijke mate werd geïnspireerd door de ter zake geldende Europeesrechtelijke principes.
Zo wordt het begrip concentratie op quasi identieke wijze gedefinieerd als in de Europese
regelgeving. Bijgevolg lijkt het haar dan ook logisch de nationale wetgeving conform die
principes te interpreteren. Ze weigert echter in te gaan op het verzoek van eisers om een
prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie omtrent de interpretatie van het begrip
concentratie, “aangezien het voorwerp van de bestreden beslissing uitsluitend onwettig is op
basis van de nationale wetgeving”. Ik vind dit nogal een teleurstellend antwoord, zeker gelet
op de omstandigheden eigen aan deze casus. Uit de rechtspraktijk van het betrokken
administratief rechtscollege blijkt immers dat zij veelvuldig gebruik maakt van de rechtspraak
van het Hof van Justitie en de Europese rechtsregels bij de interpretatie van de nationale
wetgeving omtrent concentraties. Indien voorkomend worden op die manier zelfs eventuele
leemtes opgevuld. Het lijkt mij dan ook logisch dat zij ingaat op het verzoek tot een
prejudiciële verwijzing omtrent de interpretatie van principes die zij zelf dagdagelijks
toepast.393
Volgens ZALAR is het stellen van een prejudiciële vraag vaak een loutere poging van partijen
om hun argumentatie kracht bij te zetten. Hij vreest dat naar de toekomst toe verschillende
verzoekschriften een standaardclausule zullen opnemen met het oog op het initiëren van een
prejudiciële procedure. Volgens mij is die redenering nogal kort door de bocht. Mocht dit
effectief zo zijn, dan zou men op dit ogenblik toch al veel meer prejudiciële vragen moeten
hebben voorgelegd aan het Hof van Justitie? Ik kan mij immers moeilijk voorstellen dat in een
dergelijke situatie elk verzoek tot een prejudiciële procedure kan worden afgewezen. Volgens
mij is er dus niet noodzakelijk ineens meer vraag naar het aanhangig maken van een
prejudiciële procedure. Integendeel zelfs, want het lijkt wel alsof de enkelingen die toch
trachten een rechter te overtuigen tot het stellen van een prejudiciële vraag, vaak met een
kluitje in het riet gestuurd worden.394
Ook de rechtspraak van de zogenaamde “Nationale Beoordelingscommissie voor de
Toekenning van Overheidsopdrachten”395
is een interessant onderzoeksvoorwerp. Sinds de
toetreding van Slovenië tot de EU heeft dit administratief rechtscollege zichzelf systematisch
uitgeroepen als zijnde een rechtbank in de zin van artikel 267 VWEU. In elk jaarverslag
herhaalt zij dit standpunt en bevestigt zij de ter zake geldende criteria zoals die zijn
392
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 443. 393
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 444. 394
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 444. 395
Vrije vertaling van “National Review Commission for Reviewing Public Award Procedures”.
84
omschreven door het Hof van Justitie.396
Twee elementen springen in het oog bij een analyse
van de rechtspraktijk. Vooreerst het feit dat een prejudiciële procedure mogelijks ook
afschrikkend werkt voor de partijen in het geding. De administratieve beslissingen Nr. 018-
390/2005 en 018-067/2005 zijn hier een treffend voorbeeld van. In beide procedures laat de
Beoordelingscommissie aan de partijen in het geding schriftelijk weten dat ze de intentie heeft
om mogelijks een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie. Onmiddellijk
doen de betrokken partijen afstand van de procedure ten gronde, waardoor ook de prejudiciële
vraag dient te worden ingetrokken. Interessanter is echter de standaardmotivering die
gehanteerd wordt bij het afwijzen van een prejudiciële procedure:
“...[T]he filing of a request for a preliminary ruling lies on the initiative of the court
itself and that the parties to the proceeding have no direct influence on the decision of
the court whether a request will be filed….The primary concern in the court’s
deliberation whether it is necessary to request a preliminary ruling is whether a
question has been posed that requires the interpretation of the ECJ…When such a
question has been posed, yet the decision on the question is not necessary for the court
when deciding on the case, the court is relieved of its duty to request a preliminary
ruling. The filing of such a request [lies] in the hands of the competent body and is not
a decision to be made by the parties to the proceeding”397
Allemaal goed en wel, maar daar stopt dan ook de motivering. De Beoordelingscommissie
rept met geen woord over de al dan niet toepasselijkheid van bepaalde Europeesrechtelijke
bepalingen, noch over de aan –of afwezigheid van mogelijke interpretatie –of
geldigheidsproblemen. Hoewel tegen de beslissingen van de beoordelingscommissie nochtans
beroepsmogelijkheden open staan en zij aldus geenszins verplicht is een prejudiciële vraag te
stellen is deze uitspraak op verschillende punten problematisch. Vooreerst dient sinds het
Arrest Heylens398
van het Hof van Justitie elke administratieve weigeringsbeslissing
deugdelijk gemotiveerd te worden met het oog op het garanderen van een effectieve
rechtsbescherming.399
Een gebrekkig gemotiveerde beslissing leidt dus onverkort tot een
schending van dit principe. Bovendien rijst mogelijks ook een probleem met betrekking tot
het recht op een effectief rechtsmiddel. Tegen een beslissing van de Beoordelingscommissie
kan enkel nog een beroep tot schadevergoeding worden aangetekend bij een gewone
burgerlijke rechtbank. Daarbij wordt niet meer ingegaan op de kern van de zaak zoals dit
normaal wel het geval is bij administratieve beroepsprocedures tegen administratieve
beslissingen. Elementen die niet zijn opgenomen in de motivering, kunnen bijgevolg niet
opnieuw worden behandeld. Tot slot zal een dergelijke gang van zaken toekomstige partijen
waarschijnlijk ontmoedigen in het verzoeken tot een prejudiciële verwijzing. Des te meer
wanneer zij zich kunnen verwachten aan een standaard weigeringsbeslissing.400
102. Dat Slovenië zelf van de prejudiciële verwijzingsprocedure niet veel gebruik maakt is
reeds duidelijk, maar hoe zit het dan met haar tussenkomst in prejudiciële procedures van
andere lidstaten? 396
HvJ, C-54/96, Dorsch Consult Ingenieurgesellschaft mbH t. Bundesbaugesellschaft Berlin mbH, 1997. 397
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 445; Vertaling motivering uit deze bron overgenomen. 398
HvJ, C-222/86, Uneftec t. Heylens, 1987. 399
De invloed van het Europees Recht op het Internationaal Privaatrecht. 400
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 446.
85
Blijkbaar maakt Slovenië van deze mogelijkheid dan weer wel wat meer gebruik. In 2005
komt Slovenië voor het eerst tussen in de zaak Amalija Valesko v. Zollamt Klagenfurt.401
Het
land kan bijna niet anders dan tussenkomen, aangezien haar economische belangen op het
spel staan. Tot voorwerp van het geding zijn immers een reeks van kwantitatieve beperkingen
die door Oostenrijk worden opgelegd aan de invoer van Sloveense sigaretten. Uiteindelijk zal
het Hof van Justitie deze beperkingen bevestigen en worden de argumenten van Slovenië van
de hand gedaan. Hierbij is echter de toon gezet, want ook in latere prejudiciële procedures zal
Slovenië frequent van haar mogelijkheid gebruik maken om tussen te komen. In twee
navolgende procedures krijgt Slovenië gelijk en ziet ze haar argumenten weerspiegeld in de
voornaamste beweegredenen van het Hof om tot de betrokken uitspraak te komen.402
Meestal worden de interventies ingeleid door het Ministerie van Justitie. Opvallend is dat in
2007 drie van de vijf interventies tot stand komen onder invloed van het Ministerie van
Financiën. Dat elk van deze procedures betrekking had op de Wet op de kansspelen verklaart
natuurlijk veel. In de zaak Tele 2 UTA403
en de zaak Tedesco404
krijgt Slovenië de
mogelijkheid om tussen de komen tijdens de mondelinge procedure. Volgens Advocaat-
Generaal Trstenjak is dit voor Slovenië de ultieme kans om wat vertrouwd te worden met de
procesvoering voor het Hof van Justitie.405
Deze ervaring zal ze immers goed kunnen
gebruiken indien ze later eventueel zelf voor het Hof wordt gedaagd. Dit zal uiteindelijk ook
gebeuren en brengt ons bij het volgende subhoofdstuk.
3.2.2. Rechtstreekse toegang tot het Hof van Justitie
103. Pas in juni 2007 wordt Slovenië voor het eerst voor het Hof van Justitie gedaagd in een
procedure overeenkomstig oud artikel 226 VEG (thans artikel 258 VWEU) of met andere
woorden een beroep tot niet-nakoming. De casus is redelijk eenvoudig en betreft het laattijdig
omzetten van een richtlijn met betrekking tot het Trans-Europese
Hogesnelheidsspoorwegsysteem.406
Op 23 juli 2007 publiceert de overheid een persbericht dat
de noodzakelijke maatregelen tot omzetting zijn getroffen en dat deze zo spoedig mogelijk
zullen worden gecommuniceerd aan de Commissie. Uiteindelijk wordt de zaak op 14
december 2007 van de rol geschrapt.407
De eerste echte uitspraak komt er met een arrest van 12 maart 2009.408
Opnieuw betreft deze
zaak een beroep tot niet-nakoming overeenkomstig oud artikel 226 VEG. Slovenië liet na een
richtlijn met betrekking tot milieu-aansprakelijkheid tijdig om te zetten. Net als de vorige
401
HvJ, C-140/05, Amalija Valesko t. Zollamt Klagenfurt, 2006. 402
HvJ, C-2/05 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid v. Herbosh Kiere NV, 2006; HvJ, C-374/05 Gintec
International Import Export GmbH v. Verband Sozialer Wettbewerb Ev, 2007; S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY,
“The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed- boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The
Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The Hague, Acer Press, 2010, (421)
447. 403
HvJ, C-426/05, Tele 2 Telecommunication GmbH t. Telekom-Control-Kommission, 2008. 404
HvJ, C-175/06, Alessandro Tedesco t. Tomasoni Fittings SrL, RWO Marine Equipment, 2008. 405
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 447-448. 406
HvJ, C-267/07, Commissie t. Slovenië, 2007. 407
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 448. 408
HvJ, C-402/08, Commissie t. Slovenië, 2009.
86
zaak betreft dit een eenvoudige casus, met dien verstande dat Slovenië deze keer wel
veroordeeld wordt voor het niet tijdig nakomen van haar verplichtingen.409
Interessanter zijn de zaken C-440/05410
en C-414/4411
die nochtans niet werden ingesteld
tegen Slovenië zelf. De eerste zaak betreft een beroep tot nietigverklaring van het
Kaderbesluit van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor
de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen. Volgens de Commissie werd dit besluit
aangenomen zonder dat daartoe een wettelijke basis voorhanden was en werd bijgevolg een
inbreuk gepleegd op oud artikel 47 VEU (thans artikel 40 VEU). Verder betoogt de
Commissie dat het doel en de inhoud van het kaderbesluit onder de bevoegdheden van de
Gemeenschap vallen, zoals die in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid in het
EG-Verdrag aan haar zijn toegekend. Bijgevolg had de bestreden handeling moeten worden
aangenomen op basis van het EG-Verdrag. Gelet op het belang van onderlinge
bevoegdheidsconflicten en de bevoegdheden die in het Kaderbesluit aan de lidstaten worden
toegekend, zullen 24 lidstaten onmiddellijk tussenkomen ter ondersteuning van de Raad. Op
25 april 2006 wordt het aan deze lidstaten toegestaan de procedure te verlaten. Slovenië
daarentegen zal zich pas veel later bij de zaak voegen waardoor zij in se enkel nog kan
participeren in de mondelinge procedure. Te betwijfelen valt of de eerdere tussenkomst van
Slovenië tot een ander resultaat had geleid,412
maar wat wel duidelijk is, is dat Slovenië als
enige lidstaat bijna te laat is tussen gekomen in een belangrijke procedure. Een mogelijke
verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de nationale procedure die aan interventies voor het
Hof voorafgaat, niet naar behoren functioneert. Een dergelijke denkpiste wordt trouwens min
of meer bevestigd door de effectief laattijdige interventie in de zaak C-414/04. Deze casus
betreft opnieuw een beroep tot nietigverklaring, dit keer ingesteld door het Europees
Parlement. Voorwerp van het geding is de Verordening Nr. 1223/2004/EG tot wijziging van
Verordening (EG) Nr. 1228/2003 betreffende de datum waarop sommige bepalingen van
toepassing worden op Slovenië. Ondanks het rechtstreekse belang voor Slovenië, doet het
land niet eens een poging om tussen te komen.413
104. Ik besluit met een korte weergave van de huidige stand van zaken. Momenteel zijn tegen
Slovenië 5 procedures414
aanhangig gemaakt overeenkomstig artikel 258 VWEU. Het
merendeel daarvan heeft betrekking op de laattijdige omzetting van een richtlijn. Over de
laatste procedure die pas werd ingesteld op 12 april 2013 zijn nog geen nadere gegevens
beschikbaar.
Twee keer werd een procedure ingesteld conform artikel 263 VWEU. In de eerste procedure
die werd ingeleid op 20 mei 2009 verzocht Slovenië de nietigverklaring van een beschikking
van de Commissie houdende de onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde
door Slovenië gedane uitgaven. Slovenië argumenteert dat de Commissie diverse
onregelmatigheden zou hebben begaan in de voorafgaandelijke controleprocedure en de 409
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 449. 410
HvJ, C-440/05, Commissie t. Slovenië, 2007. 411
HvJ, C-414/04, Europees Parlement t. Raad, 2006. 412
Uiteindelijk wordt het Kaderbesluit vernietigd. 413
S. ZAGORC EN S. BARDUTZKY, “The application of EU law in Slovenia: Teething troubles of the blue-eyed-
boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New Member States: Brave New World, The
Hague, Acer Press, 2010, (421) 449-450. 414
HvJ, C-188/13, Commissie t. Slovenië, 2013; HvJ, C-9/13, Commissie t. Slovenië, 2013; HvJ, C-8/13,
Commissie t. Slovenië, 2013, HvJ, C-538/12, Commissie t. Slovenië, 2012, HvJ, C627/10, Commissie
t. Slovenië, 2010.
87
vaststelling van de feiten. Uiteindelijk verwerpt het Hof van Justitie haar verzoek.415
De
tweede procedure betreft een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van een besluit van de
Commissie betreffende staatssteun toegekend aan de Sloveens fabrikant Elan. In kortgeding
werd het verzoek tot voorlopige opschorting van genoemd besluit afgewezen, wegens gebrek
aan spoedeisendheid. Op dit moment is het hoofdgeding nog steeds aanhangig.416
Ten slotte
werd 3 keer een procedure ingeleid door particulieren.417
Elk van deze zaken is reeds
afgesloten.
Sinds haar toetreding werden tegen Slovenië in 12 totaal beroepen wegens niet-nakoming
aanhangig gemaakt. Hiertoe behoort Slovenië tot de groep van lidstaten met het minst aantal
inbreuken op EU-recht. Nochtans betekent dit niet noodzakelijk dat Slovenië over het
algemeen weinig inbreuken pleegt. Andere leden van deze groep zijn onder meer Roemenië
en Bulgarije, landen die nu ook niet bepaald beschouwd kunnen worden als
voorbeeldstudenten in de Europese klas. Ik kan mij trouwens moeilijk voorstellen dat het
omzetten van EU-wetgeving prioritair is in een land dat momenteel in hevige crisis verkeert.
Ik verwacht dan ook dat het aantal procedures voor het Hof van Justitie in de komende jaren
fors zal toenemen.418
3.3. Justitiële training van Sloveense rechters419
105. Lidmaatschap van de EU heeft vergaande gevolgen voor het justitieel systeem van
nieuwe lidstaten. Plots worden nationale rechters geconfronteerd met een labyrint aan nieuwe
wetgeving en dienen ze de tendensen in de rechtspraak van het Hof van Justitie nauwgezet op
te volgen. Het behoeft geen betoog dat een gebrek aan kennis omtrent de werking van de
Europese rechtsorde ongetwijfeld aanleiding zal geven tot problemen. Om dergelijke situaties
te vermijden, worden nationale rechters uitgenodigd reeds tijdens de pré-toetredingsfase deel
te nemen aan bijscholingen omtrent het recht van de EU.
Tijdens de pré-toetredingsfase worden verschillende activiteiten georganiseerd onder de
auspiciën van het “European Judicial Training Network”. Vooreerst wordt onderricht gegeven
over de rechtsbronnen van de EU, het acquis communautaire en de Europeesrechtelijke
interpretatiemethoden. Praktisch geschiedt dit via klassieke hoorcolleges waarbij de
magistraten telkens de mogelijkheid krijgen om vragen te stellen. In een volgende fase
worden meer intensieve seminaries georganiseerd met betrekking tot de kern van het EU-
recht. Volgende thema’s komen onder meer aan bod: vrij verkeer van goederen, arbeid,
mededingingsrecht en de economische en monetaire unie. Voorts wordt bijzondere aandacht
besteed aan rechtsbescherming en de verhouding tussen de nationale rechters en het Hof van
Justitie. Een hoogtepunt vormen echter de professionele excursies en
uitwisselingsprogramma’s. Hierbij krijgen sommige magistraten de mogelijkheid gedurende
415
HvJ, T-197/09, Slovenië t. Commissie, 2009. 416
HvJ, T-507/12, Slovenië t. Commissie, 2012. 417
HvJ, T-105/09, Polanec t. Slovenië, 2009; HvJ, T-52/05, Acimovic t. Slovenië, 2005, HvJ, T-258/11,
Dialog-si.net t. Délegation de la Commission européenne en Slovénie, 2011. 418
Zie Hof van Justitie, Jaarverslagen 2008-2012, online te consulteren:
http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_11035/rapports-annuels. 419
Opmerking: De informatie met betrekking tot het JTC in Slovenië heb ik verkregen naar aanleiding van
correspondentie met mijn contactpersoon bij het JTC in Ljubljana, Kristina Umek Jenko. Zie ook Website
European Judicial Training Network, http://www.ejtn.net/About/EJTN-Affiliates/Members/Slovenia/.
88
een bepaalde periode “stage” te lopen bij een Europese instelling, zoals onder meer
“Eurojust”, “The European Judicial Network” en het “European Judicial Training Network”
zelf.420
Gelet op de voortdurende ontwikkeling van het acquis communautaire is justitiële training
tijdens de pré-toetredingsfase alleen uiteraard niet voldoende. Verschillende lidstaten hebben
daarom een eigen “opleidingscentrum” tot stand gebracht waarin op regelmatige basis
bijscholingen worden georganiseerd omtrent het recht van de Unie. In Slovenië wordt een
dergelijk centrum opgericht op 1 juni 2006. Het Sloveense “Judicial Training Centre” vindt
haar wettelijke basis in artikel 74 van de “Wet op de Rechtbanken” en wordt organisatorisch
beschouwd als een afgeleide instelling van het Ministerie van Justitie. Het centrum
organiseert opleidingen voor iedereen die dagdagelijks met justitie in aanraking komt zoals
onder meer rechters, parketmagistraten, advocaat (-stagiairs) en justitieassistenten. De
aangeboden training heeft betrekking op alles takken van het recht en neemt verschillende
vormen aan zoals workshops, consultaties, ronde tafelgesprekken, simulaties van
procesvoering, “summer schools” voor rechters en advocaten etc.
Een andere taak van het “Judicial Training Centre” is het organiseren van examens voor
advocaten-stagairs en beroepsmagistraten. Rechters en parketmagistraten moeten slagen in
een soort van ingangsexamen waarvan 10 % betrekking heeft op het recht van de EU. Naar
mijn mening zou dat best wat meer mogen zijn gelet op de verwevenheid van het Europees
Recht met de verschillende rechtstakken.
De justitiële training wordt georganiseerd volgens een jaarlijkse planning die kan worden
aangepast aan ontwikkelingen in de rechtspraak en de wetgeving. Bovendien kunnen de
verschillende justitiële actoren individuele suggesties doen tot aanpassing van het Programma.
Het “Judicial Training Centre” waakt er over dat ook de tendensen in de rechtspraak van het
Hof van Justitie nauwkeurig worden opgevolgd. Voorts is het centrum betrokken bij de
werking van diverse Europese organisaties en instellingen. Het “Training Centre”
vertegenwoordigt Slovenië in het “European Judicial Training Network” en werkt mee aan de
ontwikkeling van opleidingen binnen het Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIPA) en
het Europees Octrooibureau (EPO).
Jaarlijks organiseert het “Judicial Training Centre” een seminarie met betrekking tot EU-
recht. Voorts krijgen Sloveense rechters via het centrum de mogelijkheid te participeren in
programma’s georganiseerd door diverse instellingen van de Unie of opleidingscentra in
andere lidstaten. Aan mijn contactpersoon bij het Sloveense “Judicial Training Centre”, Mevr.
Kristina Umek Jenko, heb ik gevraagd of het organiseren van justitiële training omtrent EU-
recht doeltreffend is en ook effectief de kwaliteit van het recht spreken verbetert. Ze wist mij
te vertellen dat dit inderdaad het geval is en dat alle deelnemende magistraten in staat zijn aan
de eindtermen te voldoen. Voorts beklemtoont ze dat in alle programma’s gefocust wordt op
interactie met de deelnemers en het uitlokken van een breed debat.
106. Nochtans ben ik er mij van bewust dat dergelijke uitspraken met een korrel zout te
nemen zijn. Geen enkele instelling zal immers zelf haar eigen werking gaan bekritiseren. In
dat opzicht heb ik dan ook eens gepolst naar de mening van andere academici omtrent de
kennis van het EU-recht bij de Sloveense magistraten. Volgens Klemen Podobnik, Professor
420
M. POGACNIK, M. STARMAN EN P. VEHAR, “Slovenia” in A. E. KELLERMANN ,(ed.) The impact of EU Accession
on the legal order of new EU Member States and (Pre)candidate countries, The Hague, Asser Press, 2006,
(179) 188.
89
Mededingingsrecht aan de Universiteit van Ljubljana is die kennis nogal teleurstellend. Dit is
zeker het geval voor wat betreft het mededingingsrecht zelf en verschillende andere
aangelegenheden die gerelateerd zijn aan de interne markt. Hij beweert dat Sloveense rechters
deze materie niet goed begrijpen en er bijgevolg wel eens voor durven terug deinzen om deze
te moeten toepassen. Deze houding zou volgens hem kunnen verklaren waarom er momenteel
slechts zo weinig prejudiciële procedures met betrekking tot mededingingsrecht worden
ingeleid voor het Hof van Justitie. Ciril Ribicic daarentegen, kan alleen maar lovende
woorden spreken over de kennis van het EU-recht bij de Sloveense rechters, wat niet zo
verwonderlijk is gelet op het feit dat hij zelf rechter is in het Grondwettelijk Hof. Nochtans
dient hier aan te worden toegevoegd dat het Grondwettelijk Hof sinds de toetreding van
Slovenië tot de EU nog niet zo veel uitspraak heeft moeten doen over aangelegenheden met
een Europeesrechtelijke dimensie. SAMO en BARDUTZKY verklaren deze situatie door de steeds
aanslepende gerechtelijke achterstand in Slovenië. Op dat vlak zit het land eigenlijk in een
vicieuze cirkel want het aantal rechtszaken neemt voortdurend toe, terwijl geen actie wordt
ondernomen om de starre procesvoering aan deze tendens aan te passen. Door de achterstand
zijn veel rechtszaken waarin toepassing wordt gemaakt van Europeesrechtelijke principes nog
steeds aanhangig bij de lagere rechtscolleges. Hoewel ik mij er opnieuw van bewust ben dat
dit slechts persoonlijke uitgangspunten vormen, leveren zij interessante perspectieven op en is
het opvallend om vast te stellen dat dan toch geen eensgezindheid bestaat over de mate waarin
Sloveense rechters vertrouwd zijn met het EU-recht.421
421
Informatie verkregen naar aanleiding van een gesprek met Professor Ribicic en Professor Podobnik in
Ljubljana in mei 2012.
90
Besluit
Reeds van in het prille begin is duidelijk dat Slovenië niet echt thuis hoort in het oude
Joegoslavië. Haar uitgesproken Westerse ideëen staan in schril contrast met het conservatieve
beleid gevoerd door het machtscentrum. Lang zal het dan ook niet duren vooraleer Slovenië
met het regime in de clinch gaat. Kroatië volgt in haar kielzog en op 25 mei 1991 scheuren
beide landen zich af van Joegoslavië. Tot daar hun gemeenschappelijke geschiedenis, want
terwijl Slovenië geleidelijk aan wordt opgenomen in het Centraal –en Oost-Europees
georiënteerd beleid van de EU, kan een tragedie in Kroatië niet vermeden worden.
Uit de analyse van het pré-toetredingsproces is gebleken dat Slovenië zich steevast zal
profileren als een uitstekende leerling in de Europese klas. De voorbereidingen tot
lidmaatschap leiden niet tot onoverkomelijke problemen en Slovenië stelt zich soepel op bij
de onderhandelingen over het acquis. De periodieke verslagen van de Commissie zijn over het
algemeen redelijk positief, afgezien van de steeds wederkerende kritiek op het gebrek aan
privatisering in de bankensector en de geringe aantrek van buitenlandse investeerders. Net die
elementen zullen er toe leiden dat van de eens veelbelovende leerling vandaag niet al te veel
meer mag verwacht worden. Slovenië probeert met man en macht het hoofd boven water te
houden en al haar andere verplichtingen verschuiven naar de achtergrond. Mogelijks kan dit
zich ook vertalen in een toenemend aantal inbreuken op haar verplichtingen ten aanzien van
de Unie, hoewel voorzichtigheid is geboden bij het voorspellen van dergelijke tendensen.
Als lidstaat deinst Slovenië er niet voor terug regelmatig met haar vuist op tafel te kloppen. In
dat opzicht is haar houding ten aanzien van Kroatië het meest typerend. Mogelijks kan een
dergelijke houding ook aanleiding geven tot problemen ten aanzien van toekomstige
uitbreidingen. Hoe zal Slovenië zich bijvoorbeeld gedragen wanneer ooit
toetredingsonderhandelingen worden geopend met Servië? Beide landen waren nu ook niet
bepaald boezemvrienden en ik kan mij voorstellen dat Slovenië wel eens opnieuw voor
commotie zou kunnen zorgen. Nochtans is het niet aangewezen de eigen conflicten in
Europese context te brengen, gelet op de nadelige repercussies ten aanzien van de
beleidsvoering. Desondanks kunnen andere lidstaten hier niet veel tegen in brengen en
verwacht mag worden dat ook in de toekomst persoonlijke conflicten zullen worden
uitgevochten op Europees niveau. Bilaterale conflicten zijn immers van alle tijden en hoewel
Slovenië ter zake al vaak misbruik gemaakt heeft van haar vetorecht, is ze zelf ook al het
slachtoffer geweest van een dergelijk machtsmisbruik. Vandaag ondervindt het land immers
nog steeds de gevolgen van het Spaanse compromis.
Een ander opvallend punt is dat Slovenië slechts heel weinig prejudiciële vragen stelt aan het
Hof van Justitie. Een analyse van de beschikbare Engelse rechtspraak leert ons dat Sloveense
rechters over het algemeen nogal terughoudend lijken om een dergelijke procedure te
initiëren. Ook de theorie van Professor Podobnik zou een mogelijke verklaring kunnen
vormen, althans voor wat betreft het mededingingsrecht. Nochtans mag een persoonlijke
mening niet naar waarde overschat worden.
Eén ding is zeker, Slovenië kan niet langer worden beschouwd als de beste leerling van de
klas. Desondanks heb ik er vertrouwen in dat het land in staat is het hoofd te bieden aan haar
problemen. Slovenië heeft immers in het verleden reeds voldoende aangetoond dat wanneer
het land echt iets wil, het daar ook in zal slagen. Denk maar aan haar
onafhankelijkheidsstreven begin jaren ’90 en het feit dat Slovenië ondanks een exorbitante
inflatiegraad als eerste nieuwe lidstaat kon toetreden tot de eurozone. Trek dus nog geen
voorbarige conclusies, geef het land eerst de kans om orde op zaken te stellen.
ANNEX I
Pre-toetredingssteun aan Slovenië in de periode 1992-2003 Website Republic of Slovenia – Government Office for Development and European Affairs:
http://www.arhiv.svrez.gov.si/en/areas_of_work/development_and_technical_assistance/archive/pre_accession_
assistance/
PHARE Programme Amount in EUR
Phare 1992–1996 103,299,333
Total Phare 1997 18,111,807
Total Phare 1998 14,750,000
Total Phare 1999 60,400,000
Total Phare 2000 25,674,372
Total Phare 2001 28,450,000
Total Phare 2002 43,175,198
Total Phare 2003 45,300,000
Total Phare 1992–2003 339,160,710
ISPA Programme Amount in EUR
ISPA 2000 24,500,000
ISPA 2001 20,400,000
ISPA 2002 26,100,000
ISPA 2003 13,500,000
Total ISPA 2000-2003 84,500,000
TOTAL EUR 449,360,710
SAPARD Programme Amount in EUR
SAPARD 2000 6,400,000
SAPARD 2001 6,600,000
SAPARD 2002 6,400,000
SAPARD 2003 6,300,000
Total SAPARD 2000 -2003 25,700,000
ANNEX II
Grensgeschil Slovenië-Kroatië
Website Global Voices: http://globalvoicesonline.org/2008/07/20/croatia-at-odds-with-slovenian-borders/
ANNEX III
Memorandum of Understanding Slovenië-Kroatië
Verkregen van Kroatisch Ambassadeur Mario Nobilho
Bibliografie
Akten van de Unie
Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de
Republiek Slovenië, PB 1993 L189/3
Protocol betreffende de financiële samenwerking tussen de Europese Economische
Gemeenschap en de Republiek Slovenië, PB 1993 L189/153
Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op
het gebied van vervoer, PB 1993 L189/161
Verordening (EEG) Nr. 2334/92 van de Raad van 7 augustus 1992 tot wijziging van
Verordening (EEG) Nr. 3906/89 met het oog op de uitbreiding van de economische hulp tot
Slovenië, PB 1992 L227
Verordening (EG) Nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de
kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering
van de partnerschappen tot toetreding, PB 1998 L85/1.
Verordening (EG) Nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door
de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en
plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden –en Oost-Europa gedurende de
pretoetredingsperiode, PB 1999 L161/87
Verordening (EG) Nr. 1267/1999 van de Raad van 21 juni 1999 tot instelling van een
pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid, PB 1999 L161/63
Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Saten, enerzijds, en de Republiek Hongarije, anderzijds, PB
1993 L 347/2, 1993
Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds, PB 1993 L
348/2
Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun lidstaten optredend in het kader van de Europese Unie, enerzijds, en
de Republiek Slovenië, anderzijds, PB 1999 L51/3
Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds, en de Republiek Tsjechoslowakije anderzijds
(niet gepubliceerd)
Verdragen
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek
Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de
Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de
Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese
Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de
Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de
Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding
van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek
Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek
Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, PB 2003,
L236/17
Akte betreffende de Toetredingsvoorwaarden, PB 2003 L236/36
Algemene gemeenschappelijke verklaring nr. 21 van de huidige lidstaten, PB 2003 L236/978
Verklaringen nr. 43 en 44 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, PB 2003
L236/985
Verklaring nr. 41van de Republiek Slovenië over de toekomstige regionale indeling van de
Republiek Slovenië, PB 2003 L236/984.
Verklaring nr. 42 van de Republiek Slovenië over de Sloveense inheemse bijensoort Apis
meliffera Carnica (kranjska cebela), PB 2003 L236/984-985
Briefwisseling en bijlagen betrekking hebbend op deze briefwisseling, PB 2003 L236/986-
988
Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen het Koninkrijk België,
de Bondsrepubliek Duitsland, De Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het
Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, het
Groothertogdom Luxemburg, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek
Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en de
Republiek Finland, 2 februari 2012, online consultatie:
www.efsf.europa.eu/attachments/esm_treaty_en.pdf
Europese Raad
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 21 en 22 juni 1993
Conclusies van het voorzitterschap, Essen, 9 en 10 december 1994
Conclusies van het voorzitterschap, Korfoe, juni 1994
Conclusies van het voorzitterschap, Cannes, 26 en 27 juni 1995
Conclusies van het voorzitterschap, Madrid, 15 en 16 december 1995
Conclusies van het voorzitterschap, Luxemburg, 12 en 13 december 1997
Conclusies van het voorzitterschap, Berlijn, 24 en 25 maart 1999
Conclusies van het voorzitterschap, Helsinki, 10 en 11 december 1999
Conclusies van het voorzitterschap, Kopenhagen, 12 en 13 december 2002
Europese Commissie
COM (1995) 163 def. “Witboek over de voorbereidingen van de geassocieerde landen in
Midden –en Oost-Europa op integratie in de interne markt van de Europese Unie”, 3 mei 1995
COM (1997) 2000 def. “Agenda 2000. Voor een sterkere en uitgebreide Unie”, 15 juli 1997
COM (1998) 709 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards
accession”, 17 december 1998
COM (1999) 235 def. “Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement over het stabilisatie –en associatieproces in de landen van Zuid-Oost-Europa”, 26
mei 1999
COM (1999) 710 def., “ Mededeling van de Commissie aan de Raad – Deelname van
kandidaat-lidstaten aan gemeenschappelijke programma’s, agentschappen en comités”, 20
december 1999
COM (2000) 712 def. “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards
accession” , 8 november 2000
“Regular report from the Commission on Poland’s progress towards accession”, 8 november
2000, online consultatie: http://ec.europa.eu/enlargement/countries/strategy-and-progress-
report
COM (2002) 700 def., “Periodiek verslag van de Commissie over de vorderingen van
Slovenië op de weg naar toetreding”, 9 oktober 2002, 13
COM (2002) 700 def. “Op weg naar de uitgebreide Unie. Strategiedocument en Verslag van
de Europese Commissie over de vorderingen van de kandidaat-lidstaten op de weg naar
toetreding”, 9 oktober 2002
“Comprehensive monitoring report on Slovenia’s preparations for membership”, online te
consulteren,
http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2003/cmr_si_final_en.pdf
COM (2003) 0097 def. “ Verslag van de Commissie. Jaarverslag 2001 van het Phare-
Programma”, 3 maart 2003
COM (2003) 0655 def. “Verslag van de Commissie. Jaarlijks verslag van het
pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid”, 21 april 2004
COM (2004) 690 def., “Report from the Commission. Convergence report 2004”, 20 oktober
2004
COM (2006) 671 def. “Mededeling van de Commissie aan de Raad, Het Europees Parlement,
het Economisch en Sociaal Comité, het comité van de regio’s en de Europese Centrale Bank.
Vierde verslag over de praktische voorbereidingen op de toekomstige uitbreiding van de
eurozone”, 10 april 2006
COM (2009) 0595 def. “Mededeling van de Commissie- een financieel pakket voor de
Toetredingsonderhandelingen met Kroatië”, 29 oktober 2009
DOC 97/19, Advies van de Commissie inzake het verzoek van Slovenië om toetreding tot de
Europese Unie, 15 juli 1997, online te consulteren:
http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/dwn/opinions/slovenia/sn-
op_nl.pdf
SEC (2001) 1755, “Regular report from the Commission on Slovenia’s progress towards
accession”, 13 november 2001
SEC (2002) 102 fin. “Communication from the Commission. Information Note Common
Financial Framework 2004-2006 for the Accession Negotiations”, 30 januari 2002
SEC (2009) 1333, “Croatia 2009 Progress report”, 14 oktober 2009
SWD (2012) 338 def., “Comprehensive Monitoring report on Croatia”, 10 oktober 2012
Raad van ministers
Besluit Nr. 93/407 EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de sluiting van de
Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de
Republiek Slovenië, PB 1993 L189/1
Besluit Nr. 93/408 van de Raad van 19 juli 1993 inzake de sluiting van het Protocol
betreffende de financiële samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en
de Republiek Slovenië, PB 1993 L189/152
Besluit Nr. 93/409 EEG van de Raad van 19 juli 1993 betreffende de sluiting van een
overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op
het gebied van vervoer, PB 1993 L189/160
Besluit Nr. 98/266 EG van de Raad van 30 maart 1998 inzake de beginselen, prioriteiten,
tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de
Republiek Slovenië, PB 1998 L121/46
Besluit Nr. 99/859 EG van de Raad van 6 december 1999 inzake de principes, prioriteiten,
tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de
Republiek Slovenië, PB 1999 L335/64
Besluit Nr. 2002/94 EG van de Raad van 28 januari 2002 inzake de beginselen, prioriteiten,
tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met de
Republiek Slovenië, PB 2002 L44/101
Kaderbesluit van de Raad Nr. 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees
Aanhoudingsbevel en
de procedures van overlevering tussen de lidstaten, PB 2002 L191/1
Besluit Nr. 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte
betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek
Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek
Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de
aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de
hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, PB 2004 L93/1
Besluit Nr. 2011/199/EU van de Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteits-
mechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben, PB 2011 L91/1
Associatie-Raad EU-Slovenië
Besluit nr. 2/2002 van de Associatieraad EU/Slovenië van 25 januari 2002 tot vaststelling
van de voorwaarden voor de deelname van de Republiek Slovenië aan programma’s van de
Gemeenschap, PB 2002, L115/32
Besluit nr. 1/2002 van de Associatieraad EU/Slovenië van 25 januari 2002 tot vaststelling
van de voorwaarden voor de deelname van de Republiek Slovenië aan het programma
“Cultuur 2000”, PB 2002, L115/29
Boeken
BUCAR, B “The issue of the Rule of Law in the EU Enlargement Process: aspects of
Slovenian-Italian Relations in BENEDEK, W., ISAK, H. en KICKER, R. (eds.)
Development and Developing International and European Law, Frankfurt Am Main, Peter
Lang, 1999, 339-353
BUCAR, B., “The International Recognition of Slovenia” in D. FINK-HAFNER EN J.R. ROBBINS,
Making a New Nation: The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth Publishing
Company Limited, 1997, 31-45
CASTELLAN, G., Geschiedenis van Slovenië, Parijs, Presses Universitaires de France, 2006,
131 p.
CRNOBRNJA, M.,The Yugoslav Drama, Montreal, McGill-Queen’s University Press, 1994,
281 p.
DETREZ, R., De Balkan: van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Uitgeverij
Hadewijch, 1993, 131 p.
DETREZ, R., De Sloop van Joegoslavië: Relaas van een boedelscheiding, Antwerpen,
Uitgeverij Hadewijch, 1996, 255 p.
FERFILA, B en PHILIPS, P., Slovenia's transition: From medieval roots to the European
Union, Plymouth, Lexington Books, 2010, 214 p.
HOFFMEISTER, A., “Changing requirements for membership” in OTT, A. en INGLIS, K.
(eds.), Handbook on European Enlargement: a commentary on the enlargement process, Den
Haag, T.M.C. Asser Press, 2002, 90-102
INLIS, K., “The Pre-accesion strategy and the accession partnerships” in OTT, A. en INGLIS,
K. (eds.), Handbook on European Enlargement: a commentary on the enlargement process,
Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2002, 103-112
KRASOVEC, A. en LAIJ D., “The Slovenian EU Accession Referendum: a Cat-and-Mouse
Game” in SZCERBIAK, A. en TAGGART, P. EU enlargement and referendums, Londen,
Routledge, 2005, 47-83
LENAERTS, K., Europees Recht, Antwerpen, Maklu, 2007, 901 p.
MARESCEAU, M. en MONTAGUTTI, E., “The Relations of the European Union with
Central and Eastern Europe: From Association to Accession in JANSEN, R.H.M., KOSTER,
D.A.C. en VAN ZUTPHEN, R.F.B. (eds.), European Ambitions of the National Judiciary,
Den Haag, Kluwer Law International, 1997, 133-148
MARESCEAU, M., Het nieuwe juridisch kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie
en de landen van Centraal –en Oost-Europa, Brussel, Story-Scienta, Thorbecke Colleges 20,
1995, 26 p.
MARESCEAU, M., “On Association, Partnership, Pre-Accession and Accession” in M.
MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union. The Relations between the EU and
Central and Eastern Europe, London- New York, Longman, 1997, 3-27
MARESCEAU, M., “Pre-accession” in CREMONA, M., The Enlargement of the European
Union, New York, Oxford University Press, 2003, 9-42
MARESCEAU, M., “The EU Pre-Accession Strategies: a Political and Legal Analysis” in
MARESCEAU, M. en LANNON, E. (eds.), The EU’s enlargement and meditteranean
strategies: a comparative analysis, Palgrave, Houndmills, 2001, 3-28
MARESCEAU, M., “Zuidoost-Europa en de Europese Unie” in R. DETREZ (ed.),
Ontmoeting met de Balkan, Brussel, Koninklijke Vlaamse academie van België voor
wetenschappen en kunsten, 2005, 9-44
MÜLLER-GRAFF, P.C., “Legal Framework for relations between the European Union and
Central and Eastern Europe” in M MARESCEAU (ed.), Enlarging the European Union:
Relations between the EU and Central and Eastern Europe, London -New York, Longman,
1997, 27-39
PAVKOVIC, A., The Fragmentation of Yugoslavia: Nationalisme in a Multinational State,
Houndmills, Macmillan Press LTD, 1997, 222 p.
POGACNIK, M., STARMAN, M. M. en VEHAR, P, “Slovenia” in KELLERMAN, A. E.,
SZUCAI, J. en BLOCKMANS STEVEN (eds.), The Impact of EU Accession on the Legal
Orders of New EU Member States and (Pre-)Candidate Countries: Hopes and Fears, The
Hague, T.M.C. Asser Institut, 2006, 179-195
POTOCNIK, J en LOMBARDERO, J.G., “Slovenia’s road to membership in the European
Union”, in MRAK, M. (ed.), Slovenia: From Yugoslavia to the European Union, Washington
(D.C.), World Bank, 2004, 379-380
PRUNK, J., The origins of an Independent Slovenia” in FINK-HAFNER, D. en ROBBINS,
J.R. (eds.), Making a New Nation: The Formation of Slovenia, Aldershot, Darthmouth
Publishing Company Limited, 1997, 22-30.
PUSCA, A., European Union: challenges and promises of a new enlargement, New York,
Idea, 2004, 422 p.
TANNER, M., Croatia: a Nation forced in war, New Haven, Yale University Press, 1997,
338 p.
WAYMOUTH, C., European Union Policy Towards Slovenia, Brussel, European University
Press, 1996, 115 p.
ZAGORC, S. en BARDUTZKY, S, “The application of EU law in Slovenia: Teething
troubles of the blue-eyed-boy” in A. LAZOWKSI (ed.), The Application of EU Law in the New
Member States: Brave New World, The Hague, Acer Press, 2010, 421-452
Tijdschriften
BORGER, V., “De eurocrisis als katalysator voor het Europese noodfonds en het toekomstig
permanent stabilisatiemechanisme”, NTER 2011, Nr. 5, 207-216
BORGER, V., “Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en
Monetaire Unie: de juridische en constitutionele implicaties van de eurocrisis”, SEW 2012, nr.
10, 370-390
BOVENSCHEN, W.H., “Economische Monetaire Unie: schuldencrisis leidt tot aanzienlijke
maatregelen” NTER 2012, nr. 5, 178-185
NEUWAHL, N, “Social Security under the EEC-Morocco Cooperation Agreement”, Eur.
Law.Rev. 1991, Nr. 16, 326-333
POLLET, K., “EU-Slovenia Relations: The Legal Framework”, EBLR april 1995, 93-97 RIBICIC, C., “ Implementing European Case-law into the standards of the constitutional
court”, ZOR 2005, nr. 60, 411-430
SANCIN, V., “From ‘Drnovsek-Racan’ to ‘Pahor-Kosor’ Agreement”, European
Perspectives Vol.2 2010, nr. 2, 91-113
VAN HAERSOLTE, J.C., “Het Toetredingsverdrag 2003 (alias het Verdrag van Athene)”,
NTER, 2003, nr. 11-12, 301-313
Rechtspraak
Hof van Justitie
Hvj, C-6/64, Costa t. E.N.E.L., 1964
HvJ, 12/86, Demirel t. Stad Shwäbish Gmund, 1987
HvJ, C-222/86, Uneftec t. Heylens, 1987
HvJ, C-283/8, S.R.L. Cilfit en Lanificio di Gavardo S.P.A. t. Ministerie van Volksgezondheid,
1982
HvJ, C-18/90, Office nationale de l’emploi (ONEM) v. Kziber 1991
HvJ, C-54/96, Dorsch Consult Ingenieurgesellschaft mbH t. Bundesbaugesellschaft Berlin
mbH, 1997
HvJ, T-105/09, Polanec t. Slovenië, 2009; HvJ, T-52/05, Acimovic t. Slovenië, 2005
HvJ, C-2/05, Rijksdienst voor Sociale Zekerheid v. Herbosh Kiere NV, 2006
HvJ, C-140/05, Amalija Valesko v. Zollamt Klagenfurt, 2006
HvJ, C-414/04, Europees Parlement t. Raad, 2006
HvJ, C-267/07, Commissie t. Slovenië, 2007
HvJ, C-440/05, Commissie t. Slovenië, 2007
HvJ, C-374/05, Gintec International Import Export GmbH v. Verband Sozialer Wettbewerb
Ev, 2007
HvJ, C-426/05, Tele 2 Telecommunication GmbH v. Telekom-Control-Kommission, 2008
HvJ, C-175/06, Alessandro Tedesco v. Tomasoni Fittings SrL, RWO Marine Equipment, 2008
HvJ, C-402/08, Commissie t. Slovenië, 2009
HvJ, T-197/09, Slovenië t. Commissie, 2009
HvJ, C627/10, Commissie t. Slovenië, 2010
HvJ, T-258/11, Dialog-si.net t. Délegation de la Commission européenne en Slovénie, 2011
HvJ, C-538/12, Commissie t. Slovenië, 2012
HvJ, T-507/12, Slovenië t. Commissie, 2012
HvJ, C-188/13, Commissie t. Slovenië, 2013
HvJ, C-9/13, Commissie t. Slovenië, 2013
HvJ, C-8/13 Commissie t. Slovenië, 2013
Grondwettelijk Hof Duitsland
BVerfGE, Arrest van 29 mei 1994 (Solange I),
voor een Nederlandse vertaling zie SEW 1975, 452
BVerfGE,Arrest van 22 oktober 1986 (Solange II),
voor een Nederlandse vertaling zie SEW 1988,127
Grondwettelijk Hof Slovenië
Opinion of the Constitutional Court of 5 june 1997, Case RM 1/97, Uradni List RS (Official
Gazette) No.40/97, para. 20, online te consulteren op: www.us-rs.si
Grondwettelijk Hof, Up-328/04 en U-I-186/04, 8 juli 2004, online te consulteren:
http://www.us-rs.si/en/caselaw/search-3441/
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EHRM, Alisic en anderen t. Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië, Slovenië en de voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië, 6 november 2012, online consultatie via hudoc
Documenten Hof van Justitie
Aanbevelingen Hof van Justitie van de Europese Unie, PB 2012 C338/1
Hof van Justitie, Jaarverslag 2009, 2010, 2011 Gerechtelijke Statistieken Hof van Justitie,
online te consulteren: http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_11035/rapports-annuels
Hof van Justitie, Jaarverslag 2012, Gerechtelijke Statistieken Hof van Justitie, online te
consulteren: http://curia.europa.eu/jcms/jcms/Jo2_7000/
Websites
Central Europe Review: http://www.ce-review.org/00/39/eu39slovenia.html
Europa.eu:
http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/2004_and_2007_enlargement/l60001_en.
htm
http://europa.eu/legislation_summaries/economic_and_monetary_affairs/institutional_and_ec
onomic_framework/ec0013_nl.htm
Europa.nu:
http://www.europa-nu.nl/id/vgb8kauhgays/cohesiefonds
http://www.europa-nu.nl/id/vhcrdvkt8buf/derogatie
http://www.europa-nu.nl/id/vio0i2fa2iww/europees_stabiliteitsmechanisme_esm
http://www.europa-nu.nl/id/vh7shw8tmdy5/wisselkoersmechanisme_ii_erm_ii
http://www.europa-nu.nl/id/vifhdvtmvdxg/ eurocrisis_door_begrotingstekort_en
European Judicial Training Network: http://www.ejtn.net/About/EJTN-
Affiliates/Members/Slovenia/
Europese Commissie – Economische en Financiële Zaken:
http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/emu/index_nl.htm;
http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/adoption/who_can_join/index_en.htm
http://ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/index_nl.htm
http://ec.europa.eu/civiljustice/legal_order/legal_order_sln_nl.htm
Europese Raad: http://www.european-council.europa.eu/home-page/highlights/european-
stability-mechanism-treaty-signed?lang=nl
http://www.european-council.europa.eu/home-page/highlights/treaty-on-stability,-
coordination-and-governance-signed?lang=nl
Europese Centrale Bank:
http://www.ecb.int/ecb/educational/facts/euint/html/ei_004.nl.html
http://www.ecb.int/ecb/orga/escb/ html/convergence-criteria.nl.html
Onderhandelingsteam voor Slovenië: http://www.ops.gov.si/indexeng.html
Republic of Slovenia Communication Office:
http://ukom.gov.si/en/media_relations/background_information/
http://www.ukom.gov.si/en/media_relations/background_information/slovenia_eu_informatio
n_on _the_accession_process/euslovenia_progress_in_all_problematic_areas/
Raad van Europa:
http://hub.coe.int/what-we-do/human-rights/eu-accession-to-the-convention
Republic of Slovenia – Government Office for Development and European Affairs:
http://www.arhiv.svrez.gov.si/en/areas_of_work/development
and_technical_assistance/archive/pre_accession_assistance/
Republic of Slovenia, Ministry of Foreign Affairs:
http://www.mzz.gov.si/nc/en/newsroom/
news/article/141/30123/
Slovakia Cultural Profile: www.slovakia.culturalprofiles.net/?id=-12654
Slovenië, “10 jaaronafhankelijkheid”,
http://www.slovenija2001.gov.si/10years/independence/foreign-policy/slo-eu/
Online bronnen
Krantenartikels
De Financiële Telegraaf
“Tien vragen over de crisis in Slovenië”, 10 april 2013, De Financiële Telegraaf, online te
consulteren: http://www.telegraaf.nl/dft/21466313/__10_vragen_over_crisis_Slovenie.html
De Morgen
“Is Slovenië het volgende Euroland in de problemen?”, 28 maart 2013, online te consulteren:
http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/1604850/2013/03/28/Is-
Slovenie-het-volgende-euroland-in-de-problemen.dhtml
“Oeso verwacht diepe bankencrisis in Slovenië”, 9 april 2013, De Morgen, online te
consulteren:http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/1611318/2013/04/09/
OESO-verwacht-diepe-bankencrisis-in-Slovenie.dhtml
De Standaard
“Oeso voorspelt bancaire crisis in Slovenië”, 9 april 2013, De Standaard, online te
consulteren: http://www.standaard.be/cnt/DMF20130409_00534284
“Servische president verontschuldigt zich voor Srebrenica”, 25 april 2013, De Standaard,
online te consulteren:
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20130425_00555456&word
=servi%C3%AB
Financial Times
“Small states reject Cyprus comparisons”, 27 maart 2013, Financial Times, online te
consulteren: http://www.ft.com/intl/cms/s/0/d33f292e-96cf-11e2-8950-
00144feabdc0.html#axzz2SKpA2MVu
New York Times
“We’re not Cyprus, Luxembourg asserts”, 27 maart 2013, NY Times, online te consulteren:
http://www.nytimes.com/ 2013/03/28/business/global/were-not-cyprus-luxembourg-
asserts.html?_r=0
Slovenia-Times
“LB issue dominate Slovenia-Croatia relations”, 1 januari 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren:http://www.sloveniatimes.com/lb-issue-dominate-slovenia-croatia-relations
Slovenia and Croatia solving painful LB deposits issue”, 11 maart 2013, The Slovenia Times,
online te consulteren: http://www.sloveniatimes.com/slovenia-and-croatia-solving-painful-lb-
deposits-issue
“PM reiterates Slovenia does not need aid”, 27 maart 2013, The Slovenia Times, online te
consulteren: http://www.sloveniatimes.com/pm-reiterates-slovenia-does-not-need-aid
“Raffeisen analysts: Slovenia will not need bailout”, 30 maart 2013, The Slovenia Times,
online te consulteren: http://www.sloveniatimes.com/raiffeisen-analysts-slovenia-will-not-
need-bailout
Overige
BARROSO, J.M.D., “Statement by President Barroso following his meeting with Ms. Alenka
Bratusek, Prime Minister of Slovenia, 9 april 2012, online te consulteren:
http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-13-296_en.htm
Balkananalysis, “Slovenia pledges support for Croatia’s EU Bid, as maritime dispute
continues”, online te consulteren: http://www.balkanalysis.com/croatia/2008/02/09/slovenia-
pledges-support-for-croatias-eu-bid-as-maritime-dispute-continues-2/
EUobserver, “Slovenia to block Croatia EU accession talks”, online te consulteren:
http://euobserver.com/enlargement/27314
EUobserver, “Slovenia puts €172 mn price tag on Croatia’s EU entry”, online te consulteren:
http://euobserver.com/enlargement/117629
EUobserver, “EU diplomats: Slovenia puts hotel deal before human rights”, online te
consulteren: http://euobserver.com/foreign/115397
Expertisecentrum Europees recht Nederland, “Vuistregels voor extern optreden van de EU en
haar lidstaten”, online te consulteren: http://www.minbuza.nl/ecer/bijlagen/icer
Europa Press Releases, “Europe Agreement between the European Union and Slovenia”,
online te consulteren: http://europa.eu/rapid/press-release_IP-95-666_en.htm
Europa Press Releases “De toetredingspartnerschappen zullen de kandidaat-lidstaten
begeleiden op hun weg naar het EU- lidmaatschap”, online te consulteren
http://europa.eu/rapid/press-release_IP-98-274_nl.htm
Europese Commissie, “De uitbreiding verklaard – het uitbreidingsbeleid van de Europese
Unie”, online te consulteren : ec.europa.eu/enlargement/pdf/publication/enl-understand
Europese Commissie, Directoraat Generaal voor Economische en Financiële Zaken, 2006
Convergence report on Slovenia, online te consulteren
http://ec.europa.eu/economy_finance/euro/countries/slovenia_en.htm
Europese Commissie-Press Release, “Launch of the arbitration process between Slovenia and
Croatia”, online te consulteren: http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-25_en.htm
Europees Parlement, “Memo 1 on Slovenia Croatia, 10 arguments for drawing a line of
separation between the Accession Negotiations and the resolution of the Croatian-Slovenian
border issue”, online te consulteren:
http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/
dv/d_hr_20090217_06_/D_HR_20090217_06_en.pdf
Europese Raad, “Verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie”,
11 februari 2010, online te consulteren:
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/NewsWord/nl/ec/115270.doc
Europese Raad, “Conclusies van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van 11
maart 2011”, Bijlage I: Een Pact voor de euro, online te
consulteren:consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/119829.pdf+&cd=1&
hl=nl&ct=clnk&gl=be
Europese Raad, “Factsheet: Treaty establishing the European Stability Mechanism”, online te
consulteren op: http://www.european-council.europa.eu/home-page/highlights/european-
stability-mechanism-treaty-signed?lang=nl
Europa Press Releases “Uitbreiding van de EU en toetredingspartnerschappen, online te
consulteren: http://europa.eu/rapid/ press-release_MEMO-98-21_nl.htm
Herman Van Rompuy, “Written statement by the president of the European Council Herman
Van Rompuy on the occasion of the signing of the Memorandum of Understanding between
Slovenia and Croatia on Ljubljanska Banka in Mocrice, Slovenia”, online te consulteren:
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/135939.pdf
OESO, “OECD Economic Surveys of Slovenia”, april 2013, online te consulteren:
http://www.oecd.org/eco/surveys/slovenia-2013.htm
“Slovenian Parliament unanimously ratifies Croatia’s EU accession”, online te consulteren:
http://www.euractiv.com/enlargement/slovenian-parliament-unanimously-news-518839
“Nationaal Programma voor de overname van het acquis”,
www.arhiv.svrez.gov.si/en/legislation_and_documents eu_documents/
republic_of_slovenias_national_programme_for_the_adoption_of_the_acquis/
“Republic of Slovenia, Human Rights Ombudsman, Annual Report 2000”, online te
consulteren op http://www.varuh-rs.si/fileadmin/user_upload/pdf/lp/vcp_lp_2000_eng.pdf