Faculteit Letteren & Wijsbegeerte - Ghent...

129
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Oosterse ontmoetingen Het verbeelden en inbeelden van het Oosten in een Middelnederlands kader: De Roman van Limborch en de Huge van Bordeeus. Proefschrift voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde 2013

Transcript of Faculteit Letteren & Wijsbegeerte - Ghent...

  • Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

    Oosterse ontmoetingen

    Het verbeelden en inbeelden van het Oosten in een

    Middelnederlands kader: De Roman van Limborch en de

    Huge van Bordeeus.

    Proefschrift voorgedragen tot het behalen van de graad van

    Master in de Taal- en Letterkunde

    2013

  • Oosterse ontmoetingen Het verbeelden en inbeelden van het Oosten in

    een Middelnederlands kader: De Roman van Limborch en de Huge van Bordeeus

    Studentnummer: 00906280

    Dit werk bevat 31555 woorden

    Proefschrift voorgedragen tot het behalen van de graad van

    Master in de Taal- en Letterkunde: Engels-Nederlands

    Toon Goes

    Master Engels-Nederlands

    Universiteit Gent

    Academiejaar 2012-2013

    Promotor: Prof. Dr. Youri Desplenter

    Co-promotor: Dr. Veerle Uyttersprot

    MASTERSCRIPTIE VAKGROEP LETTERKUNDE

    Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

  • ii Oosterse ontmoetingen

    Dankwoord:

    Graag had ik Prof. Dr. Youri Desplenter en Drs. Veerle Uyttersprot bedankt voor het geduld, de

    inspiratie en steun die zo gewillig gegeven werd en voor het ter beschikking stellen van hun materiaal

    en niet onaanzienlijke kennis en ervaring. Ook wil ik Magali Deckers en Isabelle Algoet danken voor

    de eeuwig durende morele steun tijdens het preliminair onderzoek en het schrijven van dit werk.

    Daarnaast had ik ook nog graag het personeel van de Faculteitsbibliotheek Letteren en Wijsbegeerte

    bedankt voor hun getoond geduld en geboden hulp bij mijn opzoekingswerk en zoektochten in de

    bibliotheek van de voorbije maanden. Als laatste had ik mijn proeflezers, Gaitan Vanquatem,

    Matthias Luyckx, Inge Bauwens, Sara Lauwers en Madoc Louagie graag bedankt voor hun inspanning

    en geduld met de niet onomvangrijke hoeveelheid tekst.

    Voorwoord:

    In de afgelopen jaren is er door recente gebeurtenissen en een sterke wind uit de internationale

    academische wereld een hernieuwde interesse opgetreden in de maatschappij en literatuur in het

    Oosten en de verhouding tussen het Morgen- en het Avondland. Deze interesse is geen nieuw

    fenomeen – al eeuwen lang verschijnen teksten en traktaten over reizen naar, de cultuur van en

    merkwaardige fenomenen uit het dichte en het verre Oosten – maar het roept wel vragen op

    omtrent de origine, motieven, evolutie en persistentie ervan.

    Sinds Saids monumentale Orientalism verscheen in 1978, hebben al verschillende academici

    de ‘geringe aandacht die Said aan de middeleeuwen [besteed]’ heeft, betreurd.1 Voor het grootste

    deel is Saids onderzoek namelijk gelimiteerd gebleven tot de periode van het liberalisme, de

    industrialisatie en het kolonialisme, kortom de moderne wereld. Verschillende analyses impliceren

    dan wel de middeleeuwen, ‘but there has been little examination of the premodern period by

    theorists, and little interest in theory on the part of medievalists’.2

    Ook is het voor een aantal mediëvisten een terrein waarop ze zich uit gevaar en vrees voor

    anachronistische conclusies en beweringen liever niet wagen, terwijl anderen dan weer vrezen ‘dat

    de mediëvistiek zich op die manier [zal] afsluiten van dynamische debatten in de geschiedenis, de

    literatuur en de postkoloniale studies’.3 Het is in het kader van deze oriëntalistische wind die al enige

    tijd door de academische wereld waait, dat deze masterscriptie zich wil kaderen en situeren.

    1 David Vermeiren. “Oriëntalisme in de Middeleeuwen: De representatie van Mohammed in Jacob van

    Maerlants ”. 2010. p. 159. 2 D. Blanks, en M. Frassetto. Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perception of Other.

    1999. p. 2. 3 Ibid.

  • iii Oosterse ontmoetingen

    Inhoudstafel:

    Dankwoord: ..............................................................................................................................................ii

    Voorwoord: ..............................................................................................................................................ii

    Inhoudstafel: ........................................................................................................................................... iv

    1. Inleiding: .............................................................................................................................................. 1

    2. Methodologie, onderzoeksopzet en beeldvorming: ........................................................................... 5

    2.1 Onderzoeksopzet: een theoretische kaderwerk voor de beeldvorming: ..................................... 5

    2.2 Kaderwerk: Denken over het Oosten: ........................................................................................... 8

    2.3 Ontstaan en vorming van het beeld: ........................................................................................... 12

    2.3.1 Ontstaan en middeleeuwse realiteit: ................................................................................... 12

    2.3.2 Vorming in de hoge middeleeuwen en verdere evolutie: .................................................... 16

    2.3.3 Motivatie: ............................................................................................................................. 20

    3. Historisch-literaire achtergrond en context: ..................................................................................... 24

    3.1 Tekstuele verantwoording en uitleg: .......................................................................................... 25

    3.1.1 De Roman van Heinric en Margriete van Limborch : ............................................................ 25

    3.1.2 Huge van Bordeeus: .............................................................................................................. 26

    3.2 Historisch-Literaire context: ........................................................................................................ 28

    3.2.1 Historische context: .............................................................................................................. 28

    3.2.2 Literaire Context: .................................................................................................................. 33

    4. Geografische beeldvorming: ............................................................................................................. 42

    4.1 Tijd en ruimte: ............................................................................................................................. 42

    4.1.1 Ruimte: ................................................................................................................................. 42

    4.1.2 Tijd: ....................................................................................................................................... 45

    4.1.3 Tijd-ruimte verhouding : ....................................................................................................... 46

    4.2 Geografie en alteriteit: ................................................................................................................ 49

    4.2.1 Taal: ...................................................................................................................................... 49

    4.2.2 Natuurlijke verschillen: ......................................................................................................... 50

    4.2.3 Religie: .................................................................................................................................. 53

  • iv Oosterse ontmoetingen

    4.3 Landschap en imaginaire geografie: ............................................................................................ 57

    4.3.1 Literaire landschappen: ........................................................................................................ 57

    4.3.2 Casus: Constantinopel: ......................................................................................................... 60

    5. Verbeelding en realiteit: .................................................................................................................... 62

    5.1 Oriëntalistische kenmerken, thema’s en motieven: ................................................................... 62

    5.1.1 Exotisme: .............................................................................................................................. 63

    5.1.2 Sensualiteit, Schoonheid en Wellust: ................................................................................... 66

    5.1.3 Wreedheid: ........................................................................................................................... 67

    5.1.4 Despotisme: .......................................................................................................................... 69

    5.1.5 Overvloed en Weelderigheid:............................................................................................... 70

    5.1.6 Trouweloosheid, Arglistigheid en Lafheid: ........................................................................... 71

    5.1.7 Emotionele Zwakheid: .......................................................................................................... 72

    5.1.8 Hebzucht:.............................................................................................................................. 72

    5. 1.9 Magie en technologie: ......................................................................................................... 73

    6. Wie zijn wij en wij zijn zij? ................................................................................................................. 76

    6.1 Contrast en spiegelbeeld: ............................................................................................................ 76

    6.2 Casestudie: Saladin en Demophon: ............................................................................................. 79

    6.2.1 Saladin en de beeldvorming: ................................................................................................ 79

    6.2.2 Saladin en Demophon: Scourge of the Lord: ........................................................................ 80

    6.2.3 Saladin en Demophon: Humane leiders en waardige tegenstanders: ................................. 82

    6.2.4 Saladin en Demophon: Twee hoofse ridders naar het christelijk ideaal: ............................. 84

    7. Conclusie: .......................................................................................................................................... 89

    8. Lijst met afkortingen: ........................................................................................................................ 92

    9. Lijst met tabellen: .............................................................................................................................. 93

    10. Figuren: ............................................................................................................................................ 98

    11. Bibliografie: ................................................................................................................................... 110

    Inhoudstafel:

  • Oosterse ontmoetingen 1

    1. Inleiding:

    ‘He who assumes a West, assumes an East’4

    De middeleeuwse belangstelling voor de Ander kwam er door een waaier aan uiteenlopende

    redenen en werd gestimuleerd door een initieel eerder gebrekkige kennis. ‘From the time it first

    appeared, the religion of Islam was a problem for Christian Europe’.5 Het Oosten vormde onder

    andere op intellectueel, geopolitiek en godsdienstig vlak vanaf de zevende eeuw een vaak voelbare

    bedreiging voor de Westerse maatschappij, hun wereldbeeld en denken: ‘an alien society is

    dangerous, if not hostile’.6 De islamitische wereld had, bijvoorbeeld, door de overdracht van de

    Griekse filosofisch-wetenschappelijke kennis en werken, een in West-Europa nog lang

    ongeëvenaarde intellectuele ontplooiing gekend in onder meer architectuur, recht, literatuur,

    filosofie en culturele activiteiten.7

    Het Oosten baadde dus in weelde, terwijl het westen achterbleef met de kerkvaders, de

    klassieke en post-klassieke dichters en de latijnse schoolmeesters, stelt Southern. Een vergelijking

    tussen de literaire catalogi die het Westen en de Moslimgeleerden ter beschikking hadden, ‘makes a

    painful impression on a Western mind, and a contrast as a bombshell to the Latin scholars of twelfth

    century, who first had their eyes opened to the difference’.8 Dit stelde Europa voor problemen op

    onder meer militair, religieus en identiteitsvormend vlak:

    The existence of Islam was the most far-reaching problem in medieval Christendom. It was a

    problem at every level of experience. As a practical problem it called for action and for

    discrimination between the competing possibilities of Crusade, conversion, coexistence, and

    commercial exchange. As a theological problem it called persistently for some answer to the

    mystery of its existence […].9

    Dit contrast tussen de twee maatschappijen zorgde ook voor een nog uitgesprokener dichotomische

    verhouding met het Oosten, dat afhankelijk van temporele en geografische elementen een

    verscheidenheid aan reacties uitlokte. Initieel greep men met de kruistochten naar militaire kracht

    om het Oosten en dan vooral de Islamitische wereld te weerstaan en te veroveren, maar dit was niet

    noodzakelijk een teken van Europa’s superieure militaire macht, maar lijkt eerder een symptoom en

    effect te zijn geweest van haar intellectuele en culturele inferioriteit.

    4 Emmanuel Sivan. Interpretations of Islam Past and Present. 1985. p. 136.

    5 Albert Hourani. Islam in European thought. 1991. p. 7.

    6 N. Daniel. Islam and the West : The Making of an image. 1962. p.2.

    7 D. Blanks en M. Frassetto. 1999. p. 2.; Een beter idee van het intellectueel contrast tussen Oost en West in de

    twaalfde eeuw kan je vinden bij A.J. Arberry en a al- n mad bn sm al-K̇azwiÌ„niÌ. A Twelfth Century Reading List: A chapter in Arab Bibligraphy. London: Emery Walker, 1951. p. 27 en Walzer, R. "Arabic Transmission of Greek Thought to Medieval Europe." Bulletin of the John Rylands Library 29, 1946: 160-183. 8 R.W. Southern. Western Images of Islam in the Middle Ages. 1962. p. 9.

    9 R.W. Southern. 1962. p. 3.

  • Oosterse ontmoetingen 2

    De geografische horizon breidde zich in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw sterk uit

    door onder meer de komst van de Mongolen en het werd duidelijk dat een overwinning op het

    Oosten er niet zou komen via militaire veroveringen. Daarom lijkt men alles ingezet te hebben op

    een bewuste christelijke beeldvorming die van Europa op religieus, ideëel en mentaal vlak een

    organische eenheid moest maken, die sterk inzette op een bekering van het Oosten onder meer op

    basis van een religieus superioriteitsgevoel. Dit veroorzaakte een reeks literatuur – zowel kronieken,

    als imaginaire en reële reisverhalen, als ridderlijk-epische verhalen en verhalende werken in de

    volkstaal – die als doel had de christelijke ideologie te versterken en de acties van de christelijke

    gemeenschap te helpen, te stimuleren en te verantwoorden.

    Het gevormde beeld was geleidelijk ontstaan en was onderhevig aan contemporaine

    gebeurtenissen, wat ervoor zorgde dat hoewel de specifieke inhoud van het beeld dynamisch en

    caleidoscopisch was, de functie, doelstelling en essentie ongewijzigd bleven tot vandaag.10 Ik wil

    hiermee wel niet beweren dat de moderne stereoptypen noodzakelijk afstammen van middeleeuwse

    presupposities en denkwijzes, maar dat ‘while it is true that some medieval ideas have seeped into

    the present, the process of osmosis was slow and diffuse. It is nearly impossible to trace direct lines

    of transmission’.11 Hedendaagse gelijksoortige presupposities of stereotypen zijn dus weliswaar

    schatplichtig aan de juistgenoemde tradities, maar zijn gevormd in en door heel verschillende

    temporele, culturele, politieke en historische omstandigheden en motieven.

    In de dertiende eeuw verschijnt een heel aantal, al dan niet denkbeeldige reisverhalen,

    waardoor de voordien obscure en volledig imaginaire wereld van het Oosten nu een basis kreeg in de

    realiteit. Als het aantal teksten waar het Oosten als hoofd- of neventhema in voorkomt in combinatie

    met de geografische verspreiding enigszins een indicatie of afspiegeling mag zijn van een

    contemporaine interesse, dan spraken deze verhalen duidelijk tot de verbeelding van de

    middeleeuwse mens. Het doorsijpelen van die realiteit en het objectief kunnen verwerken hiervan

    bleek echter moeilijk. Hoewel deze literatuur dan wel enigszins zijn basis of stimulans in de realiteit

    vindt, stonden cultureel-historische accuraatheid, objectiviteit en realisme niet onmiddellijk

    bovenaan het programma van de auteurs van deze ‘proto-oriëntalistische’ teksten. Toch kunnen de

    geografische ruimte, de religieuze en culturele gebruiken en het filosofische gedachtengoed, die

    worden gepresenteerd in deze teksten, de lezer iets vertellen over het mens- en wereldbeeld van de

    auteur en zijn omgeving.

    10

    Voor meer informatie hierover, zie: Norman Daniel. Islam and the West: The Making of an Image. Edinburgh: The University Press, 1962. 11

    David R. Blanks. "Western Views of Islam in the Premodern Period: A Brief History of Past Approaches." 1999. p. 13-14. Het tegendeel wordt aangehangen, zoals Blanks ook al opmerkte, door onder meer Said in Orientalism. 1995. p. 55-62, Hichem Djaït. Europe and Islam. Ed. Heinegg, Peter. London: University of California Press, 1985. p. 9-20. en Rana Kabbani. Europe’s Myths of Orient. Devise and Rule. London: Macmillan, 1986. p. 14-22.

  • Oosterse ontmoetingen 3

    Als gevolg van de weinig accurate beschrijving, misrepresentatie en verbeelding, vertonen

    deze teksten vaak een vaste reeks stereotypen die in gradaties aan bod komen in de verschillende

    teksten en tekstsoorten.12 Ook werden elementen van de epische traditie opgepikt en verdergezet in

    deze teksten in combinatie met de vele reisverhalen die verschenen in de dertiende en veertiende

    eeuw.13 Dit gaf de christelijke wereld een nieuwe mogelijkheid tot ridderlijke avonturen, heroïsme en

    hoofsheid in een eerder idealistische en bijna utopische representatie van de Westelijke wereld.

    Daarnaast ontstonden door stereotypering ook stokfiguren zoals de emir, de nobele heiden of een

    Saraceense prinses, maar ook meer specifieke en zelfs pseudo-historische figuren, zoals de Sultan

    van Babylon of Saladin. Het oosten werd hierdoor vaak op fantastische en exotische wijze tot een

    travestie van de werkelijkheid gemaakt.

    De teksten waren en zijn uiteindelijk een lens waardoor we de Ander zien, onvermijdelijk

    vervormd en subjectief: ‘the way the West […] looks at the countries and peoples the Middle East is

    through a lens that distorts the actual reality of those places and those people’.14 Het is dan ook

    interessant om te weten te komen welke van deze presupposities gemeengoed waren geworden en

    met welk doel ze ingezet werden in de verschillende teksten en tekstsoorten. De dertiende en

    veertiende eeuwse ‘proto-oriëntalistische’ literatuur lijkt tevens ook gebruikt te zijn geweest als een

    platform voor het bestuderen, bekritiseren en bediscussiëren van het Oosten, maar ook van de

    toenmalige middeleeuwse westerse maatschappij. Het is dan ook niet vreemd dat het

    geconstrueerde Morgenland in deze teksten vaak heel wat gelijkenissen vertoont met de westelijke

    wereld: ‘ slam became an image – the word is aniel’s […] – whose function was not so much to

    represent slam in itself as to represent islam for the mevieval Christian’.15

    12

    Ook dus wanneer de schrijver en de maatschappij, zelfs dagelijks, geconfronteerd werden met het tegendeel, zoals bijvoorbeeld het geval moet geweest zijn in vele van de Zuid-Europese landen. (vgl. onder). 13

    Voor meer informatie over de invloed van de Arturepiek en epiek in het algemeen, zie bijvoorbeeld: Lieve De Wachter. "Twee Fasen in De Avonturen Van Heinric En Echites in De Roman Van Heinric En Margriete Van Limborch" in De Kunst Van Het Zoeken: Studies over ‘Avontuur’ En ‘Queeste’ in De Middeleeuwen Literatuur. Eds. Besamusca, Bart and Frank Brandsma. Münster: Nodus Publikationen, 1996. 113-141. 14

    Sut Jhally. "Edward Said: On 'Orientalism'" 2005. p. 2. 15

    Edward Said. Orientalism: Western Conceptions of the Orient. 1995. p. 60. Said verwijst hier trouwens naar onderstaande passage uit Norman aniel’s Islam and the West: The Making of an Image, p. 262: The invariable tendency to neglect what the Qur'an meant, or what Muslims thought it meant, or what Muslims thought or did in any given circumstances, necessarily implies that Qur'anic and other Islamic doctrine was presented in a form that would convince Christians; and more and more extravagant forms would stand a chance of acceptance as the distance of the writers and public from the Islamic border increased. It was with very great reluctance that what Muslims said Muslims believed was accepted as what they did believe. There was a Christian picture in which the details (even under the pressure of facts) were abandoned as little as possible, and in which the general outline was never abandoned. There were shades of difference, but only with a common framework. All the corrections that were made in the interests of an increasing accuracy were only a defence of that what had newly realised to be vulnerable, a shoring up of a weakened structure. Christian opinion was an erection which could not be demolished, even to be rebuilt.

  • Oosterse ontmoetingen 4

    Dit alles leidt tot de veronderstelling dat een cultureel gedeeld mentaal beeld zich

    langzamerhand moet gevormd hebben door extrapolatie van informatie uit kronieken, legendes en

    reisverhalen, mede gestuurd door andere cultuurgebonden factoren, zoals religie, maar ook

    verhaalaspecten als moralisme, didactiek en romantische verwikkelingen. Het modelbeeld van de

    wereld dat hierdoor gevormd wordt, adresseert onderwerpen als technologie, geografie,

    contemporaine filosofie en religie. Tussen het geschapen wereldbeeld en de werkelijkheid is er dan

    ook een duidelijk onderliggende moralistisch-didactisch discussie aanwezig. Alle bovengenoemde

    elementen zijn onderling met elkaar verbonden door het Oosten, dat dan ook het kaderwerk vormt,

    dat gebruikt werd om de mensen te leren omgaan met het onbekende en het vreemde. Het was een

    kaderwerk voor het westerse streven naar geografische, socio-culturele en religieuze superioriteit,

    bekering of dominantie, waarin alle elementen en argumenten ingezet werden met als doel de

    eeuwige glorie van het christendom en de westerse wereld te bewaren, vrijwaren en herstellen in

    een immer groeiende en veranderende wereld.

  • Oosterse ontmoetingen 5

    2. Methodologie, onderzoeksopzet en beeldvorming:

    The ancient Greeks divided the world into halves, and for the past 25 centuries

    Western scholars, soldiers […], merchants, travelers, and artists have been journeying

    eastward, constructing their own private Orients, returning home, and making them

    public. Their motives were mixed; their prejudices, rarely examined.16

    Deze scriptie zal dus onderzoek verrichten naar de verbeelding van en beeldvorming over het Oosten

    in vooral de hoge middeleeuwen. Hiervoor zullen de anonieme Roman van Heinric en Margriete van

    Limborch en de al even anonieme Huge van Bordeeus gebruikt worden als tekstuele leidraad en als

    primaire bronteksten. Daarnaast zullen echter ook nog voorbeelden gehaald worden uit

    verschillende andere middelnederlandse werken en tekstuele bronnen bij de analyse van het beeld

    van het Oosten dat naar voor komt in en uit beide primaire bronnen en de dertiende en veertiende

    eeuwse cultuur en maatschappij.

    […] those who returned brought home tales of wonder and disgust. These varied

    impressions, mixed with a set of preconceived ideas, were spread and eventually a set of

    notions was formed from which all Europeans drew their collective perceptions of the

    “other” and from which every European would have to choose those elements that informed

    his or her personal opinion.17

    Door deze mengeling van verbeeldingen en a-priori ideeën, werd de grens tussen feit en fictie in vele

    gevallen steeds dunner en raakten beeld en realiteit vaak steeds verder van elkaar verwijderd. Het is

    niet mijn bedoeling om in deze scriptie veel dieper in te gaan op wat nu precies feit of fictie is,

    aangezien dit vaak moeilijk te achterhalen is.18 Niettemin leek het mij nuttig om verder in deze

    scriptie nog even in te gaan op de historisch-literaire achtergrond van de teksten en figuren die ik zal

    bespreken, en hoe die lijn tussen geschiedenis en legende al heel vroeg flou begint te worden door

    de geleidelijk beeldvorming en evolutie van die beeldvorming.

    2.1 Onderzoeksopzet: een theoretische kaderwerk voor de beeldvorming:

    Voor de verbeelding van het Oosten zal ik drie vormen van beeldvorming onderscheiden, die elk hun

    eigen specifieke onderdelen en kenmerken bezitten. Het is belangrijk om ze in het achterhoofd te

    houden bij de analyse van de fragmenten, omdat ze een inzicht kunnen geven in de verschillende

    lagen en betekenissen van een bepaald beeld. Laat het als een paal boven water staan, dat dit beeld

    geen volledigheid pretendeert, maar ernaar streeft relevante algemene uitspraken te kunnen doen

    voor de mediëvistiek, aan de hand van een welbepaalde selectie aspecten, aangaande de Oosterse

    16

    David R. Blanks. 1999. p. 11. 17

    David R. Blanks en M.Frassetto. 1999. p. 2. 18

    J.V. Tolan "Mirror of Chivalry Salâh Al-Dîn in the Medieval European Imagination". 1996. p. 8.

  • Oosterse ontmoetingen 6

    beeldvorming in het algemeen en de beeldvorming in een aantal specifieke middelnederlandse

    casussen waaronder de Roman van Limborch en de Huge van Bordeeus.

    Ten eerste kan een modelbeeld gecreëerd worden dat bij zijn vorming onder meer cultureel,

    biologisch en geografisch gedefinieerde kenmerken onder de loep neemt. Deze uiten zich in

    aandacht voor huidskleur, taal en religie, maar ook kenmerken die inherent verbonden lijken te zijn

    aan de gelovigen en de godsdienst zelf. Deze verschillen in kenmerken kunnen leiden tot een

    essentieel verschil in karakter. Daarnaast is er nog aandacht voor de beschrijving van de steden en

    het landschap in zowel de empirische als symbolische ruimte. Verder is er nog aandacht voor

    concepten als ruimte, tijd en tijd-ruimtelijke afstandelijkheid, met een uitwijding naar imaginaire

    geografie. Bij de vorming van dit beeld speelde ook de vorming of herdefiniëring van de westerse

    identiteit een grote rol, het benoemen van de ander, impliceert namelijk steeds het benoemen van

    de eigen identiteit: ‘The self does not reach an understanding of itself without clear demarcation to

    “the other” and also through an intricate interaction with ‘the other’.19

    Ten tweede is het Oosten een rijk van zowel de verbeelding als de realiteit; een imaginaire,

    maar toch ook tastbare, reële wereld. Auteurs zoals die van de Roman van Limborch en Huge van

    Bordeeus, maar ook bijvoorbeeld Jean de Mandeville, zagen onder meer het imaginaire potentieel

    dat het Oosten hen te bieden had. Voorbij de grenzen van hun empirische wereld lag een rijk van de

    verbeelding klaar om ontdekt en onderzocht te worden. Het Morgenland, zelfs in deze epische

    teksten of reisverhalen, was echter geen volledig imaginair rijk, het was geworteld in de realiteit en

    gesteund of geïnspireerd door kronieken, beschrijvingen van kooplieden, militairen en handelaars of

    reisverhalen, zoals die van Marco Polo of Willem van Rubroek.20 In de Middelnederlandse romans

    worden aan Oosterlingen vaak ook exotische en excentrieke kenmerken toegewezen, veroorzaakt

    door dit semi-imaginaire rijk. Deze stereotype kenmerken omvatten eigenschapen als sensualiteit,

    wreedheid of weelderigheid en zijn deels gebonden aan het geografische gedefinieerde beeld van

    het Oosten, zoals hierboven reeds geschetst, maar zullen hier aanvullend besproken worden.21

    19

    Albrecht Classen. "The Self, the Other, and Everything in Between: Xenological Phenomenology of the Middle Ages." 2002. p. xi. 20

    Zelfs bij dit laatste genre moet men voorzichtig zijn om de term “realiteit” te gebruiken. Marco Polo staat zo bijvoorbeeld bekend voor zijn vele gepassioneerde, meeslepende, maar ook, om het met een anachronisme te zeggen, fictieve en subjectieve beschrijvingen. Voor de reisverhalen van Marco Polo, zie bijvoorbeeld: Polo, Marco, and Rustichello of Pisa. The Travels of Marco Polo. Ed. Franks, Charles, et al. 2004. Web , voor de reisverhalen van Willem van Rubroek, zie bijvoorbeeld: Ubertinus Devolder, R. Ostyn, en P. Vandepitte. Het Reisverhaal Van Willem Van Rubroek, De Vlaamde Marco Polo: 1253-1255. Tielt: Heemkundige kring De roede van Tielt, 1984. Over de relatie van de koopman en de verhalende literatuur: R., Resoort. "De Koopman En De Verhalende Literatuur." in Op Belofte Van Profijt: Stadsliteratuur En Burgermoraal in De Nederlandse Letterkunde Van De Middeleeuwen. Ed. Pleij, Herman e.a. Nederlandse Literatuur En Cultuur in De Middeleeuwen. Amsterdam: Prometheus, 1991. 21

    De keuze om de kenmerken allemaal bij de tweede beeldvormingsklasse in te delen is gedeeltelijk subjectief, maar het leek mij noodzakelijk om de volledigheid van het beeld te garanderen en het begrip te vergemakkelijken.

    http://www.gutenberg.org/files/10636/10636-8.txt

  • Oosterse ontmoetingen 7

    Ten derde wordt er in de beeldvorming binnen deze Oosters geïnspireerde

    Middelnederlandse literatuur bewust of onbewust gezorgd voor een vaak delicaat wij-zij

    contrastbeeld met betrekking tot onderwerpen als religie, cultuur en normen en waarden. Hierbij

    was vaak ook een glorificatie van de christelijke westerse cultuur geïntendeerd. Het Oosten is dan

    wel een rijk van de verbeelding, maar vreemd genoeg vindt men er vaak de bekende en vertrouwde

    westerse wereld in terug: ‘Men inevitably shape the world they do not know in the likeness of the

    world they do know’. 22 Dit kan de positieve kenmerken die soms geassocieerd worden met en

    geattribueerd worden aan het Morgenland eventueel verklaren. Het Oosten functioneert als een

    spiegelbeeld voor de westerling waarin hij twee verschillende versies van zichzelf kon waarnemen.

    Een slechte versie, een contrastbeeld, dat met een moralistisch-didactisch doel de lezer aanspreekt

    en confronteert met zijn of haar fouten en tekortkomingen, en een goede versie, waarbij de

    volleerde christelijke ridder en de geïdealiseerde westerse wereld het wel te volgen voorbeeld en

    spiegelbeeld vormden.

    Bij deze derde vorm van beeldvorming zal ook een vergelijkende casestudie gemaakt worden

    tussen Demophon van Soloferne uit de Roman van Limborch en het literaire personage van Saladin.

    Tolan brengt met betrekking tot Ṣal ḥ al- n en de beeldvorming omtrent deze figuur, een

    interessante stelling aan. Hij stelt dat Ṣal ḥ al- n in de Europese middeleeuwse literatuur in drie

    fasen verbeeld werd. In een eerste fase, zou als reactie op zijn overwinning bij Hattin en het innemen

    van Jeruzalem, een reeks geschriften zijn ontstaan waarin hij als ‘scourge of the ord, an instrument

    of divine punishment for Christian sins’ wordt afgebeeld. aarna gaan de verhalen en portretteringen

    gerelateerd aan de aanloop naar en het verloop van de Derde Kruistocht steeds vaker de Sultan

    verbeelden als ‘a valorous adversary, a shrew and humane ruler and in every way a match for his

    Christian foes’. Ten derde stelt hij dat er een reeks legendes is, daterend van de dertiende tot

    vijftiende eeuw, waarin Europese auteurs Ṣal ḥ al- n steeds meer afbeelden als de belichaming van

    het middeleeuwse ridderideaal. Dit zorgt er dus voor dat Saladin een beeld werd waarvan de functie

    niet noodzakelijk de representatie van Saladin zelf was, maar eerder de representatie van hem voor

    de middeleeuwse christen.23 Deze driefasige beeldvorming zal in deze casestudie ook toegepast

    worden op het personage van Demophon, waarbij duidelijk zal worden dat verschillende fasen

    binnen één tekst en tijdsperiode kunnen toegepast worden op één personage en wat de oorzaken en

    implicaties hiervan zijn.

    22

    R.W. Southern. 1962. p. 32. 23

    Sir H.A.R. Gibb. The Life of Saladin: From the Works of Baha' Ad-Din Ibn Shaddad and 'Imad Ad-Din Al-Ishafani. 1973. pp. 53-55.; J.V. Tolan. 1996. p. 11.; E. Said. 1995. p. 60.

  • Oosterse ontmoetingen 8

    2.2 Kaderwerk: Denken over het Oosten:

    Considera, quaeso, et mente cogita quomodo tempore in nostro transvertit Deus

    Occidenteni in Orientem. Nam qui fuimus Occidentales, nunc facti sumus

    Orientales.24

    De studie van en interesse voor het Oosten kent een lange geschiedenis in zowel academische als

    meer imaginaire literatuur. Echter, pas na de Eerste Wereldoorlog nemen academici echt een

    interesse in de Westerse beeldvorming over het Oosten en de Islam. Pas na de Tweede Wereldoorlog

    werd het ook echt een vakgebied op zichzelf, waarmee Disraeli helemaal gelijk kreeg: ‘the East is a

    career’.25 De twee genoemde discours – academisch en imaginair – hebben in de loop van hun

    bestaan ‘from Herodotus […] to the members of the Middle East ssociation’ dan ook verschillende

    Oriënten gecreëerd die vaak fundamenteel ingingen tegen de empirisch waarneembare versie van

    het Oosten, ‘whatever that is’.26 Deze stelling vormt dan ook de basis en essentie van Saids

    Oriëntalisme: ‘Orientalism is a style of thought based upon an ontological and epistemological

    distinction made between “the Orient” and (most of the time) “the Occident”’.27 Het Oosten krijgt

    met andere woorden pas connotaties, inkadering en betekenis wanneer ze door een subjectieve

    instantie wordt waargenomen en waardoor hij die een Westen aanneemt, ook een Oosten

    aanneemt.28 Saids monumentale werk mag dan wel voor heel wat negatieve kritiek gezorgd, hebben

    toch lijkt het moeilijk niet akkoord te gaan met deze basisgedachte van Saids theorie.

    Oriëntalisme is voor Said een drieledige studie waarvan de delen met elkaar in onderling

    verband satan, maar waarvan slechts twee delen relevant zijn, volgens mij, voor de studie van

    middeleeuwse teksten. Said gaat uit bij deze studie van de premisse dat oriëntalisme beweert dat de

    Westerse wereld zich consistent academisch, politiek en militair boven het Oosten plaatst. ‘They

    examine Eastern cultures through a lens of a perceived European cultural and intellectual

    superiority’.29 Een eerste onderdeel van de studie is de hierboven genoemde academische dimensie.

    Iedereen die schrijft over, les geeft over of onderzoek verricht naar het Oosten is een Oriëntalist en

    wat hij of zij doet is oriëntalisme.30 Said beseft hierbij wel dat deze term naast een zekere

    generalisatie en vaagheid, helaas het negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse

    24

    Vertaling: Overweeg, bid ik, en denk even na hoe in onze tijd God het Westen heeft veranderd in het Oosten. Want wij waren Westerlingen, maar zijn nu Oosterlingen; Foucher de Chartres. Fulcheri Carnotensis Historia Hierosolymitana (1095-1127): Mit Erläuterungen Und Einem Anhange. 1913. p. 748. 25

    David. R. Blanks. 1999. p. 14.; Benjamin Disraeli. Tancred: Or, the New Crusade. 1847. p. 100 26

    David R. Blanks. 1999. p. 12. 27

    E. Said. 1995. p. 2. 28

    Emmanuel Sivan. 1985. p. 136. 29

    Carl Roland Follmer. "Finding the Familiar in the Foreign: Saracens, Monsters, and Medieval German Literature". 2011. p. 5. 30

    E. Said. 1995. p. 2.

  • Oosterse ontmoetingen 9

    kolonialistische denken in zich draagt. Ten tweede is er een meer algemene definitie van

    Oriëntalisme. Oriëntalisme is dan een denkwijze die gebaseerd is op dat ontologisch en

    epistemologisch onderscheid tussen het Oosten en het Westen en zijn uiting vindt in uitgebreide

    theorieën, heldendichten, romans, sociale descripties en politieke verslagen over het Oosten.

    Oriëntalisme kan bij verlenging gezien worden als een methode om het westers waardesysteem

    bloot te leggen waarmee het Oosten, dat echter vaak geen oosten meer is, wordt beoordeeld.

    David Vermeiren postuleert dat de derde vorm van oriëntalisme, met een ‘uitgesproken

    historisch en afgebakend karakter, […] gehanteerd kon worden als verantwoording voor de

    machtsrelatie tussen het dominante Westen en het inferieure Oosten’.31 Hij definieert de

    kruistochten en expedities naar het oosten van de katholieke kerk echter als proto-koloniaal.32 Bij de

    pogingen van de Europese staten om het ‘Heilige and te veroveren en een einde te maken aan de

    islamitische aanwezigheid in de regio’ slaagt hij er niet in de religieuze motieven op correcte manier

    in rekening te brengen en misinterpreteert hij ze als een koloniale ‘drang om het Oosten […] te

    domineren’.33 ‘Christelijk middeleeuws Europa was er immers van overtuigd dat zij de waarheid in

    pacht had en dat enkel het christelijke geloof als legitiem beschouwd kon worden’.34 Gestimuleerd

    door angst, ontkenning, onwetendheid en een dominante monotheïstische doctrine, zorgde dit voor

    een vals superioriteitsgevoel. Zijn conclusie is dus gebaseerd op een visie van een Europees

    kolonialistisch superioriteitsgevoel tegenover een inferieur Oosten, terwijl de intellectuele, culturele

    en militaire realiteit vaak het omgekeerde bleek te zijn. Dennis Porter formuleert het als volgt:

    In the era before European ascendancy the assumption of European superiority is not

    automatic even where the form of literary representation involved is that of European

    subject to Eastern subject, of observer to observed. In the late thirteenth century, it was the

    European who was in awe of Easter power and Eastern armies and not vice versa.35

    De Europese interesse in het Oosten en de militaire reacties zoals de kruistochten worden

    dus gezien als tekenen van een pril kolonialisme of proto-oriëntalisme, maar dit was zeker niet de de

    primaire beweegreden voor de middeleeuwse kruistochtganger.36 Kabbani stelt eerder ironisch dat,

    ‘to write literature of travel cannot but imply a colonial relationship. The claim is that one travels to

    learn but really, one travels to exercise power over land, women, peoples’.37 De middeleeuwer

    maakte pelgrimstochten naar het Oosten, ondernam ontelbare bekeringspogingen en had zijn oog op

    31

    David Vermeiren. 2010. p. 159. 32

    Ibid. 33

    Ibid. p. 178. 34

    Ibid. 35

    Dennis Porter. "Orientalism and Its Problems". 1983. p. 184-85. 36

    David. R. Blanks. 1999. p.12. 37

    Rana Kabbani. 1986. p. 10.

  • Oosterse ontmoetingen 10

    het Oosten gericht vanuit religieus perspectief en het dominantiestreven inherent aan een

    monotheïstische godsdienst in botsing met een andere geloofsovertuiging. ‘It is little wonder that we

    have had such difficulty understanding Western views of [the East], when we have long

    misunderstood the medieval mind in its own terms’.38

    Het gevaar van Saids theorie zit ook onder meer in de moderne terminologie en concepten,

    als Westen, Oosten, modern, vroegmodern, middeleeuws, die hij toepast op de denkbeelden,

    maatschappij en literatuur van een breed tijdsbestek, waardoor dus vaak sprake is van een

    anachronistische transponering van moderne theorieën en concepten. Ook leiden deze concepten,

    zoals hem wel vaker verweten wordt, tot een verregaande dichotomisatie van het wereldbeeld, tot

    wij-zij contrasten, en essentialisering van de ander. Hierdoor gaat men ook snel over tot het gebruik

    van generische termen, zoals bijvoorbeeld de Islam en het Oosten.39 Concepten als het Westen of

    Europa lijken hierdoor ook de discours en theorieën die hen leven in bliezen te antidateren: ‘The

    Orient was almost a European invention, and had been since antiquity a place of romance, exotic

    beings, haunting memories and landscapes, remarkable experiences’.40 De concepten die Said

    creëert, voelen mede daardoor dan ook nog eens aan als entiteiten met een statische en een

    schijnbaar eeuwige geschiedenis:

    Consider how the Orient, and in particular the Near Orient, became known in the West as its

    great complementary opposite since antiquity. There were the Bible and the rise of

    Christianity; there were travellers like Marco Polo […] there were fabulists like Mandeville;

    there were the redoubtable conquering Eastern movements […] there were the militant

    pilgrims, chiefly the Crusaders. Altogether an internally structured archive is built up from the

    literature that belongs to these experiences. Out of this comes a restricted number of typical

    encapsulations: the journey, the history, the fable, the stereotype, the polemical

    confrontation. These are the lenses through which the Orient is experienced, and they shape

    the language, perception, and form of the encounter between East and West.41

    Het gedachtengoed dat Said promoot met schijnbaar onveranderlijke en tijdloze concepten

    als het Oosten of de Islam vormen echter de basis die al sinds de oudheid verankerd ligt in ons

    denken en versterkt, gesterkt en vervormd is doorheen de tijd door verschillende, vooral tekstuele

    instanties. Kinoshita en Davis lijken echter moeite te hebben met de gedachte dat voor de doorsnee

    middeleeuwer het Oosten een inerte en puur tekstuele ruimte was met een binaire tegenstelling. Zij

    zien het als ‘effectively emptying out of the Middle Ages as a category with its own history’ en

    38

    David R. Blanks. 1999. p. 12. 39

    James Clifford. ”On Orientalism”. 1988. p. 258. 40

    E. Said. 1995. p. 1. 41

    E. Said. 1995. p. 58.

  • Oosterse ontmoetingen 11

    ‘untainted by any experiential intercourse with the East’.42 Het middeleeuwse Morgenland was

    echter een grotendeels imaginaire ruimte die losstond van de middeleeuwe realiteit en waarin, zoals

    reeds gezegd, de doorsijpeling van de werkelijkheid, maar heel langzaam of zelfs niet gebeurde door

    hardnekkige misrepresentatie en invloed uit politieke en religieuze hoek.

    Uit het citaat aan het begin van dit onderdeel blijkt duidelijk dat reeds in de twaalfde eeuw

    door Foucher de Chartres een onderscheid werd gemaakt tussen Oost en West. Dit is echter geen

    simplistisch en binair onderscheid, zoals Said vaak lijkt aan te hangen. Foucher spreekt over een

    twaalfde eeuwse realiteit waarin christenen en moslims wel vaker met elkaar in contact kwamen en

    waar zelfs cohabitatie mogelijk was, afhankelijk van de plaats, tijd en omstandigheden; wat

    afgebakende categorieën als Occident en Oriënt dan ook volledig ongeschikt maakt.43 Hoewel Oost

    en West dus vaak een rigide, statisch en grotesk binair denkbeeld oproepen over de termen die ze

    benoemen – en daardoor inadequate categorieën vormen – zijn ze toch nuttig in het behandelen van

    de fragmenten en teksten die hun ontstaan antidateren. Foucher had namelijk wel al het

    onderscheid gemaakt tussen Occident en Orient en associeerde en identificeerde zich duidelijk met

    één van beide categorieën: ‘by the thirteenth century Europe had developed a self-identity,

    especially among the elites, that might properly be called “Western”’.44

    Deze scriptie focust echter niet noodzakelijk op de toepasbaarheid van Saids theorie op de

    geselecteerde teksten, fragmenten en tijdsperiode. Saids inzichten en concepten vormen echter,

    zoals hierboven aangetoond, wel een deel van de basis waarop het theoretische kaderwerk van deze

    scriptie verder bouwt aan de hand van eigen ondervindingen, kritieken, commentaren en andere

    recente publicaties. Hierbij moet er ook rekening mee gehouden worden, dat als we Said het bestaan

    van Oriëntalisme gunnen, we Reed Way Dasenbrock ook het bestaan van een counter-oriëntalisme

    moeten gunnen:

    [ ]f there is a history of “Orietalism”, there is also a history of “counter-Orientalism”, of

    discourse which seeks to break down the structure of opposition between the self and other

    which Orientalism heps to construct. Said’s work itself makes no sense without the possibility

    of this “counter-discourse” which breaks down the rigid oppositions he criticizes and seeks to

    modify.45

    In de middeleeuwen is dit eerder een marginale traditie, met teksten als Liber Peregrinacionis van

    Riccoldo da Monte di Croce (1288-91), Willem van Tripoli met zijn Tractatus de Statu Saracenorum

    (1273) en Burchard von Straßburg met zijn Itinerarium. Daarnaast zijn er ook nog bronnen als de

    42

    Kathleen Davis. "Time Behind the Veil: The Media, the Middle Ages, and Orientalism Now." 2000. pp. 111-113.; Sharon Kinoshita. " eprovincializing the Middle ges”. 2007. p. 78. 43

    David R. Blanks. 1999. p. 12. 44

    Ibid. p. 12-13 45

    Reed Way Dasenbrock. "Saladin, Confucius and the Status of the Other in Dante and Pound". 1998. p.74.

  • Oosterse ontmoetingen 12

    documenten uit het toevallige archief van de Geniza van Caïro, die de stem niet hebben om boven de

    groep uit te schreeuwen.46

    2.3 Ontstaan en vorming van het beeld:

    ‘The Middle ages were the golden age of the slamic problem’47

    Alvorens de beeldvorming verder uiteen te zetten is het belangrijk nog even stil te staan bij hoe het

    collectieve mentale beeld is ontstaan en langzaam vorm kreeg doorheen het leven van de individuele

    middeleeuwse mens en in of via de collectieve cultuur. Een belangrijke opmerking hierbij is dat

    schrijvers van zowel historische, academische als literaire teksten vaak gebruik maken van generische

    termen, maar achter deze termen kan een hele gediversifieerde cultuur of verzameling van volkeren

    en stammen zitten. ieve e Wachter merkt op dat in de oman van imborch een ‘massieve

    etikettering van bepaalde bevolkingsgroepen als ‘moslims’ uiteraard de belangrijke gradaties in

    religiositeit en de grote verschillen in inhoud van de religieuze opvattingen die binnen deze groepen

    zelf bestaan [verdoezelt]’.48

    2.3.1 Ontstaan en middeleeuwse realiteit:

    ‘Paien unt tort e chrestïens unt dreit’49

    Zoals reeds vermeld, bestaat er al minimum sinds de Grieken een contrast, in welke vorm dan ook,

    tussen het Oosten en het Westen. Scylax, die verondersteld wordt de eerste Griek te zijn die erin

    slaagde om India te bereiken, maakte bijvoorbeeld verslagen van zijn tochten en avonturen – die

    helaas verloren zijn gegaan – waarin hij gewag maakte van Skiapodes, Otoliknoi en Monopthalmoi.50

    46

    C. Meredith Jones. "The Conventional Saracen of the Songs of Geste." 1942. p. 201.; John Tolan. "Itinerarium." 2001. p. 679; S.D. Goitein. Economic Foundations. 1999. p. 1-28. Een Geniza was een toren in een synagoge waar men ongewenste en overtollige documenten in opsloeg die men nog niet mocht vernietigen omdat men Hebreeuws als de taal van God zag en niets met Gods naam mocht vernietigd worden. Deze bouwwerken waren dus bedoeld als opslagplaats voor grote hoeveelheden documenten. De Caïro Geniza bleef toevallig intact en zorgde zo voor tussen de 250.000 en 300.000 academische, literaire en alledaagse bronnen over het leven in Caïro. 47

    R.W. Southern. 1962. p. 13. 48

    ieve e Wachter. “ nterculturele communicatieve competentie in de oman van imborch”. 2005. p. 427. 49

    Gerard J. Brault. La Chanson De Roland: Student Edition: Oxford Text and English Translation. 1997. p.64. 50

    Andrea Rossi-Reder. "Wonders of the Beast: India in Classical and Medieval Literature." 2002. pp. 54-55; De sciapode is het wezen met slechts één been met een buitenproportionele voet die hij gebruikt als parasol. De Otoliknoi, ook gekend als de Panotti, zijn het antropomorfe ras met de grote, waaierachtige oren die praktisch heel hun lichaam lijken te bedekken. De Monopthalmoi, ook wel gekend als de cyclopes, zijn de eenogige wezens die vaak tot ras van de reuzen gerekend worden.; Meer over de antropomorfe of monsterlijke rassen uit de klassieke periode en de middeleeuwen: John block Friedman. The Monstrous Races in Medieval Art and Thought. Cambridge: Harvard University Press, 1981..; James S. Romm. The Edges of the Earth in Ancient Thought: Geography, Exploration, and Fiction. Princeton: Princeton University Press, 1992..; Jones, Timothy S., and David A. Sprunger. Marvels, Monsters, and Miracles: Studies in the Medieval and Early Modern

  • Oosterse ontmoetingen 13

    Dat hij werkelijk deze antropomorfe wezens waargenomen heeft, lijkt redelijk onwaarschijnlijk, maar

    ‘[a]rchaic myth had long fostered the notion that peoples of the distant world could be monstrous or

    deformed by comparison with those of the oikoumene […] Syclax seems to have been consciously

    working within this tradition’.51 Niet alleen Scylax maakte hiervan gebruik, maar ook de latere

    middeleeuwse schrijvers, zelfs wanneer ze in contact kwamen met het verre of dichte Oosten,

    schreven niet noodzakelijk op wat ze zagen, maar wat ze door hun cultureel en temporeel gebonden

    vooroordelen en presupposities verwacht hadden te zien: ‘not unlike the observations of many

    eighteenth and nineteenth-century British India, who, influenced by the vestiges of the Wonders

    tradition, fully expected to see strange inhabitants there – and so did’.52 Het is zo dat de monsterlijke

    rassen zoals de Blemmyae, Kunokephaloi, Skiapodes, Otoliknoi, Monopthalmoi, Atomi, Gigantes

    konden ontstaan en blijven bestaan.53

    Het is deze vorm van denken die mee aan de basis ligt van het middeleeuwse beeld. De

    klassieke teksten, zoals die van Plinius de Oudere, vormden een platform voor de ontwikkeling en

    evolutie van het middeleeuwse denken. De aangereikte beelden en gedachten werden dan ook

    initieel overgenomen, zoals duidelijk wordt uit werken als Der Naturen Bloeme van Jacob van

    Maerlant, maar verschilden van de klassieke bronnen door een morele dimensie die toegevoegd

    werd aan het beeld: ‘the monstrous races were more than periphereal fancies of an imagined

    geography: they were distrubing because they required a non-naturalistic reason to explain their

    existence’.54 Middeleeuwse cartografie lijkt de daad bij het woord te voegen en deze volkeren te

    marginaliseren naar de uiterste randen van wereldkaart. Zo worden ze geografisch afgesloten van de

    bekende wereld door een oceaan, zoals het geval is bij kaarten van het OT-type, zoals de Ebstorf

    wereldkaart (Figuur 1.1) en de kaart uit de Liber Floridus (Figuur 1.2), of simpelweg door de afstand

    tot de vertrouwde wereld, zoals bij de Hereford wereldkaart (Figuur 1.3 en 1.3.1) of de Psalterkaart

    (Figuur. 1.4) het geval is.55

    Imaginations. 2002.; Kline, Naomi Reed. Maps of Medieval Thought: The Hereford Paradigm. Woodbridge: The Boydell Press, 2001. 51

    James S. Romm. 1992. p. 84-85. 52

    Katherine George. "The Civilized West Looks at Primitive Africa: 1400-1800 a Study in Ethnocentrism." 1958: pp. 62-72.; Paul Freedman. “The Medieval Other: the Middle ges as Other”. 2002. p. 1.; John Block Friedman. 1981.; Atomi of appelruikers zijn wezens die ook terug te vinden zouden zijn in het verre Oosten en worden vaak mondloos afgebeeld omdat ze geen eten of drinken zouden nodig gehad hebben, maar genoeg zouden hebben gehad met het ruiken aan vruchten. Blemmyae zijn de bekende hoofdloze wezens waarvan het gezicht zich op de borstkas bevindt. 53

    Naomi Reed Kline. Maps of Medieval Thought: The Hereford Paradigm. 2001. p. 141-164 54

    Paul Freedman. 2002. p.2 55

    Ibid. p. 3.; John Block Friedman. "Cultural Conflicts in Medieval World Maps". 1994. pp. 64-95; Naomi Reed Kline. 2001. p. 141-164.; J.D Janssens, et al. En Toch Was Ze Rond. Middeleeuws Mens- En Wereldbeeld. 1990. p. 114-122.

  • Oosterse ontmoetingen 14

    Het contact met de Saracenen is continu, maar de attitude tegenover hen transformeert

    afhankelijk van geografische, temporele en politieke omstandigheden. De Saracenen of Arabische

    stammen werden reeds in de 4de en 5de eeuw ingehuurd door het Oost Romeinse Rijk als

    grensbescherming. Hun acties en daden in gevechten zorgden ervoor dat ze tegen het einde van de

    5de eeuw verankerd waren in de Westerse verbeelding als barbaren uit het Oosten:

    Feared, or view with curiosity, they were somehow different than those coming from Persia,

    Ethiopia, India or Egypt who had long histories of civilisation. The negative cultural image of

    the Saracens as the “barbarians” was combined Western Christian literature with the

    literature with the biblical reference that “the rabs” are those cast out from God’s promises

    as the wayward stepchildren of Abraham.56

    Vanaf het midden van de zevende eeuw kwam de slam het ‘westerse’ middeleeuwse

    wereldbeeld op een iets agressievere manier binnen via het zuiden van Europa. Historici en clerici

    gebruikten in deze periode, volgens Grafton, de reeds gevormde beelden van de Arabieren en pasten

    die toe op de Arabische moslims. Said maakt in dit kader de terechte opmerking dat:

    [b]uried in the collective culture are memories of the first great Arab-Islamic conquests, […]

    which […] shattered once and for all the ancient unity of the Mediterranean, […] gave rise to

    a new civilization dominated by northern powers […] [I]n the creation of this new line of

    defense the West drew on the humanism, science, philosophy […] of Islam, which had

    already interposed itself between Charlemagne’s world and classical antiquity.57

    Het Iberische schiereiland was onder Islamitische regering vaak een tolerante maatschappij waar

    christenen, in overeenkomst met de Koran, bescherming werden gegeven op voorwaarde dat ze een

    bepaalde taks of geldelijk bijdage leverden. Ze hadden hun eigen bisschoppen, priesters, kerken en

    kloosters. Velen van hen vervulden zelfs publieke functies in de dienst van de Emirs van Cordoba.58

    De sociaal-economische contacten tussen Cordoba en het Noorden waren echter miniem en vaak

    zelfs zo goed als niet bestaand in de negende en tiende eeuw. Het Califaat van Cordoba en de rest

    van het Iberische schiereiland bloeide echter en de christelijke bevolking raakte verdeeld in een deel

    dat de moslimgemeenschap en hun intellectuele bronnen en literaire cultuur redelijk genegen was,

    en een deel dat het gevoel had dat ze langzaam versmacht en opgeslokt werden door diezelfde

    moslimgemeenschap. Dit laatste leidde tot radicale reacties van sommige christenen, onder leiding

    van bijvoorbeeld Eulogius of Paul Alvarus, en heel wat martelaarschappen.59

    56

    David D. Grafton. 2008. p. 187 57

    Edward Said. "The Clash of Ignorance." 2001. pp. 12-13. 58

    R.W. Southern. 1962. p. 20; Lévi-Provençal, Evariste. Historie De L'espagne Musulmane. 1950, I, 225-239. 59

    Paul lvarus’ Indiculus Luminosus vertoont verschillende passages waarin hij het gedrag van de eerste groep afkeurt, waarvan hieronder een fragment geciteerd wordt uit R. Dozy. Histoire des Musulmans d’Espagne: Jusqu’a la conquête de l’ Andalousie par les Almoravides (711-1110). E.J. Brill: Leiden. 1861. The Christians love

  • Oosterse ontmoetingen 15

    Initieel berust de beschrijving van de Islam, naast de kennis die hen al bekend was uit het

    Byzantijnse rijk en het Iberische schiereiland, trouwens ook op wat de vroege middeleeuwers, zoals

    Beda Venerabilis, in de bijbel konden vinden. Heel wat van de later misrepresentaties en demonische

    of groteske beelden zijn dan ook nog niet aanwezig.60 De Saracen was simpelweg voortgekomen uit

    Ishmael, Abrahams zoon. De christenen uit Cordoba begonnen in de 9de en 10de eeuw wel aan een

    bewuste, enigszins demoniserende beeldvorming van Mohammed en bijgevolg de

    moslimgemeenschap, gestaafd en gesteund door voorbeelden uit de bijbel of christelijke geschriften.

    Hun opvolgers konden op een opvallend gemakkelijke manier bronnen vinden om deze bewering

    verder te steunen en te onderhouden. Zoals de mensen die India voor het eerst zagen, vonden ook

    deze christenen alleen wat ze wilden vinden: ‘they were ignorant of slam not because they were far

    removed from it, but for the contrary reason that they were in the middle of it’.61 Dit was slechts één

    traditie, het Noorden nam verrassend genoeg, hoewel kennis over de martelaren met mondjesmaat

    was doorgesijpeld, deze traditie niet unaniem over.

    De relatie tussen Islam en het Westen veranderde abrupt met de start van de Eerste

    Kruistocht in 1095. Het beeld werd niet langer aangevuld met kennis, maar kreeg vanaf hier, onder

    invloed van geopolitieke en socioculturele impulsen, een eigen literair leven. Tegen het einde van de

    eerste helft van de 11de eeuw, had iedereen in het Westen een idee van wat de Islam nu precies was.

    Het werd gevoed door een beeld dat ontstaan was in het noorden van Frankrijk, mogelijks gevormd

    door een influx van verschillend stimuli, zoals terugkerende strijders en klerken. In scholen en

    kloosters werd het een vorm gegeven die congeniaal was met het Westerse denken.62 Het resultaat

    was een populair beeld met een wonderbaarlijke taaiheid en hardnekkige koppigheid, waardoor het

    de opkomst en val van vele nieuwe en vaak betere systemen overleefde. Dit alles, gesteund door een

    to read the poems and romances of the Arabs ; they study the Arab theologians and philosophers, not to refute them but to form a correct and elegant Arabic. Where is the layman who now reads the Latin commentaries on the Holy Scriptures, or who studies the Gospels, prophets or apostles? Alas! All talented young Christians read and study with enthusiasm the Arab books; they gather immense libraries at great expense; they despise the Christian literature as unworthy of attention. They have forgotten their language. For every one who can write a letter in Latin to a friend, there are a thousand who can express themselves in Arabic with elegance, and write better poems in this language than the Arabs themselves.; Daarnaast is ook een beschrijving als die van Samuel Parsons Scott, hoewel nuancering duidelijk nodig is (zie cursivering), tekenend voor de situatie op het Iberisch schiereiland: With every opportunity to familiarize themselves with the tenets of Islam, and thoroughly conversant with Arabic, they (he Christian clergy in Spain) steadfastly declined to honor the alleged revelations of the Prophet with their attention or perusal. Their opnions on this subject they obtained from fanatical monks fully as ignorant as, and even more bigoted than, themselves. The sage conclusion which they arrived at from these researches was that the doctrines of the most uncompromising of monotheists and image breakers were pagan and idolatrous. Samuel Parsons Scott. in History of the Morish Empire in Europe. 1904. p. 203. (Eigen cursivering). 60

    David Vermeiren. 2010. p. 177; R.W. Southern. 1962. pp. 20-29. 61

    R.W. Southern. 1962. p. 25. 62

    Ibid. p. 29.

  • Oosterse ontmoetingen 16

    weelderige verbeelding, ging een eigen, vaak literair, leven leidden dat eeuwenlang een grote invloed

    uitoefende op het westerse denken en waarvan het bijzonder moeilijk te zeggen is wanneer men er

    geen geloof meer aan hechtte.63

    2.3.2 Vorming in de hoge middeleeuwen en verdere evolutie:

    Nothing is more striking on a close observation than the extremely slow penetration

    of Islam as an intellectually identifiable fact in Western minds, followed after the year

    1100 or thereabouts by a bewildering rapidity of shifting attitudes, in which the

    Islamic problem constantly took on new forms, partly in response to changes in the

    practical relations between East and West, but even more profoundly as a result of

    the changing interests and equipment of thought in Europe itself.64

    Said spreekt in deze context dus van een intern archief dat opgebouwd wordt, door de verschillende

    Oosters-gerelateerde bronnen en ervaringen waarmee men in contact kwam, als centraal element in

    die beeldvorming. Een traditioneel type van het Oosten was geboren in de vroege middeleeuwen en

    werd nu verdergezet door een voortdurende verandering in attitudes als gevolg van de geopolitieke,

    socioculturele en religieuze evoluties en interesses, zoals Southern hierboven suggereert.

    Diplomaten, kooplui, theologen, artiesten, dichters, vrouwen en kinderen, mensen van elke klasse,

    slaven, pelgrims, criminelen hadden allemaal Oost-West connecties, en zij die terugkwamen van het

    Nabije Oosten brachten verhalen mee van wonder en afgunst. Over het algemeen kan gesteld

    worden dat ‘das Bild, welches die Christen des Abendlandes sich von Mohammed und seiner Lehre

    machten, je länger, je mehr getrübt durch die ärgsten Fabeln und schliesslich völlig entstellt durch

    die thörichsten Wahnvorstellungen und die gehässigsten Verläumdungen’.65

    2.3.2.1 Dynamisch en heterogeen beeld:

    Gevoed door verschillende stromen van input varieerde het beeld, zeker in de dertiende en

    veertiende eeuw, waar het leeuwendeel van de teksten en fragmenten voor deze scriptie uitkomen,

    sterk afhankelijk van een set van opnieuw geografische, socioculturele en politiek-religieuze factoren

    (vgl. boven), waardoor een caleidoscopische heterogeniteit ontstond. Het beeld dat zich gevormd

    had was dus zeker geen statisch beeld (vgl. boven), naar een Saidiaanse universalistische en

    monolithische traditie, ‘in fact, they mixed popular and learned views, intermingled the realistic with

    the marvelous and the legendary, modulated over time and ran the gamut from the murderous to

    63

    Ibid. 64

    Ibid. p. 13. 65

    Hans Prutz. Kulturgeschichte Der Kreuzzüge. 1883. p. 73.

  • Oosterse ontmoetingen 17

    the emphatic.’66 Norman Daniel kan in 1984 dan ook niet langer vasthouden aan de homogeniteit

    van de middeleeuwse Europese attitudes tegenover het Oosten, die hij jarenlang steunde, en wisselt

    ze in voor een genuanceerdere visie die heterogeniteit promoot.67

    In recente literatuur zoals die van onder meer Blanks, Cruz en Frassetto wordt ook een meer

    genuanceerd, gesofisticeerd en ontvankelijk perspectief benadrukt dat ruimte laat voor de vele

    gradaties in radicaliteit en geografische variaties en inkleuringen van het beeld, terwijl het toch

    rekening houdt met de traditie waarin het zich bevindt. Jones was wel juist wanneer hij stelde dat

    het beeld dat we krijgen een karikatuur was van de realiteit en opmerkte op dat ‘a traditional type of

    ‘saracen’ was invented and reproced endlessly’, maar hij ziet weinig tot geen ruimte voor variatie in

    de representatie.68 Hij geeft bij de bespreking hiervan blijk van een sterk geëssentialiseerd en

    vereenvoudigd beeld van de middeleeuwse christen, dat alleen maar Gibbonesk kan genoemd

    worden:

    The invention of such hate-inspired episodes is one more reflection of the inabilities of the

    poets to devise anything really new. The Medieval Christian is constantly offering bribes to

    his God. In song and in history he is always threatening him with the consequences of failure

    to grant prayers; he ravages his churches in order to vent his anger, even occasionally abuses

    God, and deliberately takes revenge on him.69

    Een groot verschil in attitude en bijgevolg ook beeldvorming op basis van geografische

    variatie, is merkbaar aanwezig tussen Spanje en Frankrijk. Wanneer Alfonso I van Aragon,

    bijvoorbeeld, Saragossa belegerd en uiteindelijk veroverd in 1118, gunt hij de moslimgemeenschap

    ‘the exercise of their own religion, their rule by Muslim officials, their lives, property and freedom of

    movement within the realm or emigration from it if they wished’.70 Toen Alfonso VI van Leon en

    Castillië Toledo echter veroverde in 1085 grepen zijn koningin van Franse origine, Constance van

    Bourgondië, en zijn Aartsbisschop, Bernard de Sédirac, door de gunstige voorwaarden die de koning

    zijn nieuwe moslimonderdanen gaf, tijdens de afwezigheid van de koning de grote moskee en

    vormden hem om tot een Kathedraal.71 Midden en Noord-West Europa waren duidelijk veel minder

    tolerant ten opzichte van de moslimsgemeenschap en zijn ook de broedplaats geweest voor het

    nieuwe, groteske beeld van het Oosten.

    66

    Jo Ann Hoeppner Moran Cruz. "Popular Attitudes Towards Islam in Medieval Europe." 1999. p. 55. Waarom er een onderscheid gemaakt kan worden tussen de populaire literatuur en de officiëlere Latijnse geleerde literatuur zie Engen, John van. "The Christian Middle Ages as an Historiographical Problem." The American Historical Review 91.3, 1986: 519-52. Cruz benadrukt dat er een grote variëteit is aan fantastisch en legendarisch materiaal dat overleefd in de geleerde literatuur en vice versa. 67

    David R. Blanks. 1999. p. 28 68

    C. Meredith Jones. 1942. pp. 202-204. 69

    David R. Blanks. 1999. p. 23; C. Meredith Jones. 1942. p. 213. 70

    Bernard F. Reilly. The Medieval Spains. 1993. p. 110 71

    Derek W. Lomax, The Reconquest of Spain. 1978. p.65-66.; Sharon Kinoshita. 2001. pp. 96-97.

  • Oosterse ontmoetingen 18

    Het beeld verschilde niet alleen geografisch, maar verschillende verbeeldingen, historisch

    gegroeid of gelijktijdig ontstaan, konden ook bestaan op één dezelfde plaats binnen hetzelfde

    tijdsbestek, zoals bijvoorbeeld in de Roman van Limborch en bij de Saladinliteratuur het geval is.

    Norman Daniel gaat ervan uit dat het beeld dat zich aan het vormen was in de dertiende eeuw door

    een binaire input werd gevoed. Enerzijds via de eerder geleerdere polemieken met de Islam en

    anderzijds via literaire werken in de volkstaal, waarvan vooral, maar zeker niet uitsluitend, het

    tweede uitging geeft van een hardnekkige misrepresentatie en misvatting van de Oosterse

    leefwereld, zelfs, hoewel soms in mindere mate, wanneer de auteur, geleerde of theoloog uit

    ervaring het tegendeel had geleerd.72 Hierbij moet dan ook steeds in gedachten gehouden worden

    dat ‘[t]he ignorance of the poem tells us nothing about the knowledge of the poet’.73

    Southern en Daniel hebben in het kader hiervan gepostuleerd dat de mens zonder probleem

    twee geheel verschillende, zelfs vijandige en grotendeels incompatibele denksystemen zonder

    problemen kan juxtaposeren in zijn denken: ‘ body of firmly held opinions may be compatible with

    the capacity to imagine an attitude which is totally unlike them, and more or less contrary’.74 Jo Ann

    Hoeppner Moran Cruz heeft ook kritiek op Saids uniforme, monolithische beeld van het Oosten en

    stelt, bijvoorbeeld, net zoals Blanks, dat:

    [t]he variety of views on Islam among Western Christians in the Middle Ages is not well

    understood. Instead […] which paint an unsustainable picture of a uniformity of views among

    Europeans in the modern period, are read back into earlier centuries.75

    Ze stelt echter ook dat het juist vele van de meest slecht-geïnformeerde beelden waren van Islam in

    de middeleeuwen die het legendarische en langdurige geheel van beelden en vooroordelen gevoed

    hebben, dat nog steeds de Europese houding beïnvloedt en informeert.76

    Evolutie:

    Verbeelding en realiteit lijken een soort verborgen affiniteit te hebben waarbij het eerste de groei

    van het tweede stimuleert.77 Naast de juistgenoemde literaire traditie verschijnen steeds accuratere

    beschrijvingen van het Oosten en de Islam, zoals die van William van Malmesbury. Tussen de

    dertiende en de vijftiende eeuw zien we het beeld van de moslim geleidelijk aan, druppelsgewijs,

    evolueren naar een humanere en minder demonische versie, hoewel ook hier teksten en fragmenten

    onderling gradueel verschillen. Een treffend voorbeeld is de aanwezigheid van magie in De Roman

    72

    N. Daniel. 1962. pp. 229-270; D. Vermeiren. 2010. p. 164. 73

    Norman Daniel. Heroes and Saracens: An Interpretation of the Chansons De Geste. 1984. p. 19. 74

    R.W. Southern. 1962. p. 2; N. Daniel. 1962. p. 251. 75

    Jo Ann Hoeppner Moran Cruz. 1999. p.56. 76

    Ibid. 77

    R.W. Southern. 1962. p. 34. William of Malmesbury maakte in zijn historiën voor het eerst een onderscheid tussen de monotheïstische Islam en het bijgeloof en idolatrie van de Slavische volkeren.

  • Oosterse ontmoetingen 19

    van Limborch en Huge van Bordeeus. Waar in de eerste tekst magie zo goed als verdwenen lijkt te

    zijn uit de westerse wereld, op wat duivelse praktijken na, is de tweede tekst doordrongen van

    magische voorwerpen die het verhaal en de personages vooruithelpen (vgl. onder).

    De tiende, elfde en twaalfde eeuw hadden al geleidelijk, na het vervallen van de

    Karolingische eenheid, een vereniging gezien van Europa via die beeldvorming. Het

    reconceptualiseerde Europa niet als een a-priori gegeven en gedefinieerde geografische entiteit,

    maar als een cultuur met gemeenschappelijke praktijken, die overlappen met, maar niet geheel

    identiek waren aan, het Latijnse christendom.78 Het had de denkbeeldige creatie van een religieus

    homogeen Europa als gevolg, dat gekenmerkt werd door vergelijkbare gebruiken, structuren, doelen

    en motieven. Het lag aan de basis van en werd gestimuleerd door de kruistochten tegen de heidense

    Saracenen. ‘Europe was shut in on itself: the Orient […] was culturally, intellectually, spiritually

    outside Europe […] which […] became “one great Christian community, coterminous with the

    ecclesia. […] The Occident was now living its own life”’.79 De teksten die hierrond verschenen lijken

    aan de ene kant een propangandistisch doeleind gediend te hebben, niet noodzakelijk

    kruisvaartpropaganda, maar ook het stimuleren en propageren van pelgrimstochten, religiositeit en

    ‘a life of daring and adventure’.80 Aan de andere kant, waren ze karikaturen, “fictionele”

    beschrijvingen van het Oosten die ook als dusdanig moeten beschouwd worden, maar wel hun

    blijvende effect hadden op de collectieve denkrichting.81

    De komst van Mongolen zorgde voor een noodzakelijke herziening van het hierboven

    genoemde Europese streven naar eenheid en godsdienstige dominantie. Bij de eerste contacten

    tussen het Westen en de Mongolen werd de geografische horizon opengetrokken tot ver voorbij de

    reeds empirisch en feitelijk bekende wereld.82 De hoeveelheid christenen in de wereld was hetzelfde

    gebleven, maar toch waren ze plots veel nietiger geworden en zagen ze tegelijk het aantal

    ongelovigen rondom hen dramatisch stijgen. Een kruistocht met als doel religieuze dominantie te

    bewerkstelligen, leek nu bijna onmogelijk en was dus aan een dringende conceptuele herziening toe.

    De dubbele dreiging waarmee het christendom zich nu geconfronteerd zag, namelijk de immer

    aanwezige en uitbreidende Islam en oprukkende Mongolen, gaf het Avondland en vooral de

    Katholieke Kerk dan ook hun kans om deze geografische verbreiding om te zetten in een positieve

    evolutie. De kruistochtgedachte bleef dan wel voortleven in de dertiende en volgende eeuwen, maar

    na 1200 werd overgeschakeld van een overgewicht aan militaire methodes om het Oosten te

    bekeren naar diplomatie en missionering, zoals blijkt uit de verslagen van figuren als Willem van

    78

    Sharon Kinoshita. 2001. pp. 81-82. 79

    E. Said. 1995. pp. 70-71. 80

    Norman Daniel. 1984. pp. 266-267. 81

    David. R. Blanks. 1999. p. 29. 82

    R.W. Southern. 1962. p. 42.

  • Oosterse ontmoetingen 20

    Rubroek, Giovanni Da Pian del Carpine, Ascelinus van Cremona of André de Longjumeau en de

    agenda van het concilie van Lyon.83 Tot die tijd hadden de christenen er nog nooit bij stil gestaan dat

    ‘the articles of belief might have in themselves a force sufficiently compelling to convince the

    heathen’.84

    Hoop was wat nu de christelijke wereld voedde in zijn ondernemingen en overtuigingen,

    Southern heeft dan ook toepasselijk het tweede deel van zijn boek ‘century of reason and hope’

    genoemd.85 Deze hoop werd gesterkt door de ontdekking van de aanwezigheid van heel wat

    christenen buiten de limieten van de Grieks-Romeinse wereld. ‘Langs de beveiligde wegen [van het

    Mongoolse Rijk] kwam een uitwisseling tot stand van produkten en berichten, uitvindingen en

    denkbeelden’, die ook het beeld over het Oosten uiteindelijk, zij het tijdelijk, op een positieve manier

    beïnvloed heeft.86 Het beeld van de mongolen was extreem veranderlijk, maar het Westen bleef

    hopen op een massale bekering van het Oosten en ‘de dagdroom over dingen, die […] hadden

    kunnen gebeuren, is de tweelingbroer van de verwachting, door de christenheid van die dagen met

    al haar geloof, haar hoop en haar liefde gevoed […]’. angzamerhand zou echter ‘blijken, dat er geen

    toekomst voor was weggelegd’.87

    2.3.3 Motivatie:

    The foreigner comes in when the consciousness of my difference arises […] iving

    with the other […] confronts us with the possibility or not of being an other.88

    De vorming van het beeld dat teruggevonden wordt in de dertiende en veertiende eeuwse teksten

    kent dus een schijnbaar paradoxale verankering in geschiedenis, realiteit en verbeelding. Daarnaast is

    een essentieel onderdeel van deze beeldvorming een drijfveer en motivatie voor het ontstaan, het

    bestaan en de voorzetting van het beeld. Eén voor de hand liggende factor die een belangrijke rol

    heeft gespeeld is de katholieke kerk en religie in het algemeen. De impact lijkt ook alleen maar zo

    groot geweest te kunnen zijn door de invloed van de kerk op het denken van de doorsnee

    middeleeuwer in combinatie met de wonderbaarlijkheid van de verhalen die reizigers, handelaars,

    pelgrims, avonturiers meebrachten uit het Oosten. Deze waren duidelijk soms zo fundamenteel

    83

    U. Devolder, R. Ostyn en P. Vandepitte. Het Reisverhaal van Willem van Rubroek (1253-1255). 1984. p.7.; Voor meer informatie zie Altaner, B. Die Dominikaner Missinem Des 13. Jahrhunderts. Ed. Aken, Hein van. Breslau: Habelschwerdt, 1924. en Kedar, Binyamin Ze'ev. Crusade and Mission: European Approaches toward the Muslims. Princeton: Princeton University Press, 1988. 84

    David R. Blanks. 1999. p. 23. 85

    R.W. Southern. 1962. pp. 34-66. 86

    T. Jansma. Oost-Westelijke Verkenningen in De Dertiende Eeuw, De Reizen Van De Franciscaan Willem Van Rubroek Naar Mongolië in De Jaren 1253-1255 En Van De Nestoriaanse Prelaat Barsauma Naar Europa in De Jaren 1287-1288. 1959. p.10. 87

    Ibid. p. 7. 88

    Julia Kristeva. Strangers to Ourselves. 1994. p. 1-13.

  • Oosterse ontmoetingen 21

    anders dan de bekende leefwereld en waardoor ze gezien werden als een bedreiging voor de eigen

    leefwereld en instituties. Een belangrijke nuance en bedenking die moet gemaakt worden bij het in

    stand houden van het beeld, is dat dit een vaak zelf-genererend circuit was, maar zeker niet volledig

    autonoom of zelf-instandhoudend. De kerk, politiek, maar ook gewoon een verlangen naar avontuur,

    blijken vaak de stimulans geweest te zijn voor het ontstaan en voortleven van deze teksten en

    beelden.

    Een andere drijfveer die waarschijnlijk deels gegroeid is uit de beeldvorming is de continue

    zoektocht naar een individuele en collectieve identiteit. Door het beoordelen van de andere culturen,

    aan de hand van de enige voor hun bekende standaarden en door interactie met en afbakening van

    de ‘ander’, bouwde men langzaam een nieuwe definitie op van het ‘zelf’.89

    The European encounter with the Orient, and specifically with Islam, strengthened this

    system of representing the Orient and […] turned Islam into the very epitome of an outsider

    against which the whole of European civilization from the Middle Ages on was founded’.

    De dichotomische verhouding die al sinds de Grieken ontstaan was, was echter steeds aanwezig

    onder de oppervlakte van het christelijke, westerse denken. De verhouding steunde waarschijnlijk

    deels op een gedachte die op passende manier door Dr. Johnson verwoord wordt: ‘Every man who

    attacks my belief diminishes in some degree my confidence in it and therefore makes me uneasy;

    and I am angry with him who makes me uneasy’.90

    Het Oosten was, voor Said, de ultieme ander voor middeleeuws Europa voor verschillende

    redenen. Eerst en vooral door de geografische afstand waarop de twee culturen zich vaak van elkaar

    bevonden, die bovendien een gamma aan culturele en biologische verschillen met zich meebracht.

    Hieraan gekoppeld zijn de zogenaamde raciale kenmerken, hoewel ras een modern begrip is en het

    in de middeleeuwen eerder een kwestie van religie, uiterlijk, taal, culturele gebruiken en biologische

    verschillen was (vgl. onder).91 Een tweede reden is de ook reeds genoemde alomtegenwoordige en

    enigszins dreigende aanwezigheid van de Katholieke Kerk die er dus naar streefde om een

    enkelvoudige christelijke Europese identiteit te creëren. Ten derde speelde ook de economische

    89

    Albrecht Classen. "The Self, the Other, and Everything in Between: Xenological Phenomenology of the Middle Ages." 2002. p. xi. ‘The self does not reach an understanding of itself without clear demarcation to ‘the other’ and also through an intricate interaction with ‘the other’. 90

    James Boswell. The Life of Samuel Johnson: Exhibiting a View of Literature & Literary Men in Great Britain for near Half a Century During Which He Flourished. 1934-1964. p.11. 91

    Jeffrey Jerome Cohen. “On Saracen Enjoyment: Some Fantasies of Race in Late Medieval France of England”. 2001. p. 115.; Robert Bartlett. "Medieval and Modern Concepts of Race and Ethnicity". 2001. pp. 39-42. In 4.2.2 ga ik verder in op de term ras en de biologische kenmerken in de Roman van Limborch en de Huge van Bordeeus. Voor meer over ras in de middeleeuwen: Bartlett, Robert. The Making of Europe: Conquest, Colonization, and Cultural Change, 950-1350. London: Allen Lane, 1993.; Lomperis, Linda. "Medieval Travel Writing and the Question of Race." Journal of Medieval and Early Modern Studies 31.3, 2001: 147-64. en Cohen, Jeffrey Jerome. "On Saracen Enjoyment: Some Fantasies of Race in Late Medieval France of England." Journal of Medieval and Early Modern Studies 31.3, 2001: 113-46.

  • Oosterse ontmoetingen 22

    status van een groep een belangrijke rol in het onderscheiden van de ene homogene groep van de

    andere.

    Het wij-zij contrastbeeld was echter nooit helemaal zuiver terug te vinden in de realiteit. Zo

    beschrijven Sénac en zijn co-auteur de christen en moslim gemeenschappen in Aragon als loodrecht

    tegen over elkaar staand, met ondoordringbare socioculturele barrières. Ze beschrijven een situatie

    met op de ene heuvel de christenen en op de andere heuvel de moslims en daartussen een

    noodgedwongen een niemandsland, een middeleeuwse gedemilitariseerde zone die de twee

    gemeenschappen scheidde tot iedereens opluchting.92 Hoewel hier enigszins waarheid in zit, werd

    hierboven reeds aangetoond dat op het Iberische schiereiland er ook functionerende en vredevolle

    gemengde gemeenschappen aanwezig waren in de vroege en hoge middeleeuwen. Ook was het in

    de vroege en hoge middeleeuwen vaak de gewoonte, net als in het Byzantijnse rijk in de vierde en

    vijfde eeuw, om zij aan zij te vechten met Arabieren of ingehuurde volkeren uit het Oosten. Zelfs

    tijdens de kruistochten, zoals bijvoorbeeld tijdens de vijfde kruistocht, vochten bepaalde groepen

    moslims aan de zijde van de christenen.93 Daarnaast bezochten christenen en moslims ook vaak de

    zelfde heilige plaatsen en vertoonde hun geloof ook gelijkaardige rituelen en concepten.94

    Partha Mitter suggereert dat intercultureel contact steeds onderhevig is aan twee

    hoofdvariabelen: collectieve representaties en persoonlijke psychologie. Geheugen gaat namelijk uit

    van classificatie, die aan de basis van de perceptie ligt – vandaar “culturele perceptie” – die

    bemiddelt tussen ons en de ander en noodzakelijk verbonden is met het gebruik van stereotypen:

    In effect, there is no other way that we can make sense of alien cultures. […] Thus

    stereotypes are cognitive devices for coming to terms with the alien. This goes a long way

    towards explaining […] that premodern perceptions did not always become more accurate as

    more information became available.95

    Mitter wil dus onder meer benadrukken dat stereotypen nodig zijn om ons te helpen betekenis

    geven aan het vreemde en het onbekende, maar ze zouden niet gezien mogen worden als simpele

    vooroordelen.96 Urs Bitterli kwam tot ongeveer dezelfde conclusie:

    The error lies not in using stereotypes, but in supposing that stereotypes are fully adequate

    representations [...] it is possible […] to use stereotypes in a critical and tentative manner, as

    frames within which the Other can be perceived and described with precision.97

    92 Carlos aliena Corbera en Philippe S nac. Musulmans Et hr iens Dans Le Haut Moyen Age : Au Origines De

    La Reconquête Aragonaise. 1991.; David R. Blanks. 1999. p. 38. 93

    Nikolas Jaspert en Phyllis G. Jestice. The Crusades. 2006. 94

    Benjamin Z. Kedar. "Convergences of Oriental Christian, Muslim and Frankish Worshippers: The Case of Saydnaya and the Knights Templar. 2001. 95

    David R. Blanks. pp. 39-40.; Partha Mitter. "Can We Ever Understand Alien Cultures?". 1987. p. 7-13. 96

    David R. Blanks. p. 40.

  • Oosterse ontmoetingen 23

    Zoals Said ook al benadrukte, zijn het juist deze stereotypen die de aard van de interculturele

    interactie tussen Oost en West bepaald hebben. Said raakt echter niet verder, zoals Blanks het

    eloquent verwoord, dan ‘the recognition that all representations are representations [which] does

    not get us very far […] Said spotted the trail but fell into the trap’.98

    Dus de westerse nood om een beeld te creëren van de ‘ander’, was een tweeledig proces dat

    het premoderne discours domineerde omtrent het Oosten en de Islam. Aan de ene kant creëerde het

    een beeld van de Saracen, Moor, Turk of Oosterling dat volledig vreemd en kwaadaardig was. In

    zowel populaire en geleerde literatuur werden moslims afgebeeld als laffe, listige, valse, wellustige

    en genotzuchtige heidenen die idolen en een drievoudigheid van valse goden aanbidden. Aan de

    andere kant was er de creatie van een schaamteloos vals stereotype dat het mogelijk maakte voor

    Westerse christenen om zichzelf en de groep te definiëren. Inderdaad, de moslim werd, op een

    bepaalde manier, een fotografisch negatief van de zelf-perceptie van een ideaal christelijk zelfbeeld;

    één dat de Europeanen toont als dappere, deugdzame gelovigen die vasthielden aan de ware God en

    het ware geloof. Door het beeld van hun rivalen te verlagen verbeterden de christenen hun eigen

    zelfbeeld en probeerden ze hun zelfvertrouwen op te bouwen in confrontatie met machtigere en

    cultureel gesofisticeerde vijand.99

    97

    Urs Bitterli. Cultures in Conflict: Encounters between European and Non-European Cultures, 1492 - 1800. Stanford: Stanford University Press, 1989. p. 7. 98

    David R. Blanks. 1999. p. 38 99

    David R. Banks en M. Frassetto. 1999. p. 3.

  • Oosterse ontmoetingen 24

    3. Historisch-literaire achtergr