Drie patiënten met verschillende manifestaties van ...ig.extras.bsl.nl/bestanden/file_1223.pdf ·...
Transcript of Drie patiënten met verschillende manifestaties van ...ig.extras.bsl.nl/bestanden/file_1223.pdf ·...
329 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
Uterussarcomen nemen, hoewel ze zeldzaam zijn, een be-
langrijke plaats in binnen de gynaecologie door hun gedrag
en door problemen bij de diagnostiek. Ze zijn niet alleen
agressief, maar manifesteren zich bovendien vaak op een
misleidende manier, waardoor ze soms moeilijk van andere,
onschuldige of minder onschuldige, aandoeningen te on-
derscheiden zijn. In Ziekenhuis Bronovo, een niet-universi-
tair opleidingsziekenhuis, wordt elk jaar bij gemiddeld één
patiënt een uterussarcoom vastgesteld (bron: Nederlandse
Kankerregistratie, Utrecht). In 2004 echter presenteerden
zich daar in één maand 3 vrouwen met een uterussarcoom,
die zeer uiteenlopende klachten hadden. Hieronder bespre-
ken wij kort hun ziektegeschiedenissen.
ziektegeschiedenissen
Patiënt A, een adipeuze 70-jarige vrouw, para 12, werd ver-
wezen naar de polikliniek Gynaecologie vanwege fors post-
menopauzaal bloedverlies. Zij klaagde hierbij over lichte
pijn onder in de buik. Bij gynaecologisch onderzoek werd in
speculo een gave, plompe portio gezien met wat oud bloed
afkomstig uit de uterus. In verband met haar adipositas
waren bij vaginaal toucher de uterus en adnexa niet te be-
oordelen.
Bij echografisch onderzoek werden een irregulair verdikt
endometrium en een onregelmatig gevormd cavum uteri
gezien. De beide adnexa waren niet à vue. Onderzoek van
het uitstrijkje had als uitslag: Pap-klasse 2. De concentratie
van de tumormarker CA125 in het serum was met een waar-
de van 103 U/ml verhoogd (referentiewaarde: < 35). Bij hys-
teroscopie en curettage werd een beeld gezien dat carcinoom
deed vermoeden. Pathologisch-anatomisch onderzoek van
het curettement had als differentiaaldiagnose ‘puur hoog-
gradig endometriumstromacelsarcoom, of stromacelsar-
coomcomponent van een “mixed Müllerian tumour”’.
Bij de proeflaparotomie zag men een vergrote uterus en
een donkerrood doorschemerende tumor die uitging van
het linker ovarium en deels vergroeid was met het mesente-
rium. De uterus met het rechter adnex en de tumor werden
weggenomen. Hoewel het beeld bij de operatie had kunnen
doen denken aan een ovariumcarcinoom, bevestigde patho-
logisch-anatomisch onderzoek de diagnose ‘hooggradig
endometriumstromacelsarcoom van de uterus, met door-
groei naar het ovarium’ (figuur 1). Het mesenterium toonde
een forse tumorlokalisatie. De diverse biopten en het omen-
tum waren vrij van tumor.
Op de CT-scan werden pulmonaal geen aanwijzingen
voor metastasen gevonden; abdominaal zag men verdachte
retroperitoneale lymfeklieren en er werd een miltmetastase
vermoed. Gezien de uitbreiding van de ziekte – patiënte had
een endometriumstromacelsarcoom stadium IV – werd af-
gezien van radiotherapie. Ter overweging werd palliatieve
therapie met doxorubicine voorgesteld. Patiënte besloot
hiervan af te zien. Zij maakte het 9 maanden na de operatie
goed.
casuïstische mededelingen
Drie patiënten met verschillende manifestaties van uterussarcoom
J.N.G.P.Lam, H.T.C.Nagel, S.A.J.Loyson en A.A.W.Peters
Een 70-jarige vrouw met postmenopauzaal bloedverlies bleek een hooggradig endometriumstroma-celsarcoom stadium IV te hebben; 9 maanden na resectie maakte patiënte het goed. Bij een 53-jarige vrouw met neurologische uitvalsverschijnselen, gewichtsverlies bij toenemende buikomvang en post-menopauzaal vaginaal bloedverlies werd een hooggradig leiomyosarcoom stadium IV vastgesteld; ondanks behandeling namen de neurologische symptomen toe en patiënte overleed binnen 2 maanden na de diagnose. Een andere 53-jarige vrouw had buikpijn zonder bloedverlies en bleek een hooggradig leiomyosarcoom stadium I te hebben; 9 maanden na resectie en bestraling maakte patiënte het goed. Uterussarcomen komen in Nederland bij gemiddeld 113 vrouwen per jaar voor. Ze manifesteren zich op uiteenlopende en soms misleidende wijze. Het frequentste symptoom is vaginaal bloedverlies, in combinatie met pijn of een zwelling in het bekken. De enige curatieve therapie is chirurgische excisie. De 5-jaarsoverleving is 50% bij een tumor die beperkt blijft tot de uterus en daalt tot 20% bij uitbreiding buiten de uterus.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:329-35
Ziekenhuis Bronovo, Bronovolaan 5, 2597 AX Den Haag.Afd. Gynaecologie en Obstetrie: mw.J.N.G.P.Lam, arts (thans: assistent-geneeskundige, Diaconessenhuis, afd. Gynaecologie, Leiden); mw.H.T.C.Nagel, gynaecoloog.Afd. Pathologie: mw.S.A.J.Loyson, patholoog.Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Gynaecologie, Leiden.Hr.prof.dr.A.A.W.Peters, gynaecoloog.Correspondentieadres: mw.H.T.C.Nagel ([email protected]).
330 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
Patiënt B was een 53-jarige vrouw, para 0. Zij werd verwezen
naar de polikliniek Heelkunde nadat zij zich bij de huis-
arts had gepresenteerd met woordvindingsstoornissen en
krachtsverlies in haar rechter hand en been; deze klachten
hadden enkele uren geduurd. Patiënte vermeldde bovendien
dat haar buikomvang het laatste jaar was toegenomen. De
huisarts voelde een niet duidelijk afgrensbare tumormassa
boven in de buik en verwees patiënte door wegens het ver-
moeden van een abdominale tumor met metastasen in het
cerebrum. Op de CT-scan van abdomen en thorax werd een
deels cysteus, deels solide tumorproces gezien dat van blaas
tot epigastrium reikte en vermoedelijk uitging van het ova-
rium (figuur 2). Er waren aanwijzingen voor metastasen
in de rechter leverkwab, de bijnieren, de lange rugspier,
de longen en pleurae. Een CT-scan van de hersenen toonde
geen aanwijzingen voor metastasen of andere afwijkingen.
Er was dus geen verklaring voor de passagère neurologische
uitvalsverschijnselen. Patiënte werd verwezen naar de poli-
kliniek Gynaecologie in verband met het vermoeden van
ovariumcarcinoom.
Aldaar vertelde patiënte dat zij het laatste jaar 10 kg was
afgevallen. Recent had zij, postmenopauzaal, wat vaginaal
bloedverlies gehad. Bij onderzoek werd in speculo een gave
portio gezien; bij vaginaal toucher waren, gezien de omvang
van de tumor, het corpus uteri en de beide adnexa niet af-
zonderlijk palpabel. Het uitstrijkje toonde een Pap-klasse 1,
serologisch onderzoek een verhoogde CA125-concentratie
van 94 U/ml. Echografisch onderzoek liet een solide tumor
zien waarvan de omvang vergelijkbaar was met die van een
uterus bij 9 maanden zwangerschap. Er werd gedacht aan
een maligniteit van de uterus, onder andere aan een sar-
coom. Gezien de leeftijd en de goede conditie van patiënte
en de onduidelijke aard van de tumor werd een proeflapa-
rotomie verricht. Hierbij werden een vergrote uterus met
een gewicht van 5 kg en een doorsnede van 21 cm en de
beide adnexa verwijderd. Blijkens pathologisch-anatomisch
onderzoek en gezien de metastasering ging het om een
hooggradig leiomyosarcoom stadium IV. Cervix, ovaria en
omentum waren vrij van tumor. Patiënte was optimistisch
en er werd een palliatieve behandeling met chemotherapie
overwogen.
Twee weken later werd zij heropgenomen met een par-
tiële dwarslaesie. MRI van de thorax toonde een grote me-
tastase vanuit de lange rugspier ter hoogte van Tviii-xii,
met uitbreiding naar de wervelkolom en myelumcompres-
sie bij Tix. Direct werd begonnen met dexamethason intra-
veneus en een kuur radiotherapie van 24 Gy in 6 fracties
op het betreffende gebied. Dit gaf geen verlichting van de
symptomen. In overleg met patiënte en haar partner werd
besloten af te zien van chemotherapie. Patiënte werd over-
geplaatst naar een verpleeghuis, alwaar zij 4 weken later
overleed.
Patiënt C was een 53-jarige vrouw, para 1. Zij kwam op de
polikliniek Gynaecologie omdat zij sinds een maand toene-
mende pijn onder in de buik had die toenam bij mictie en
defecatie. Zij was amenorroïsch sinds 9 maanden en had
veel opvliegers. De laatste jaren had zij een onregelmatige
cyclus met dysmenorroe en menorragieën. Enkele jaren
tevoren en 3 maanden vóór het polikliniekbezoek had de
figuur 1. Macroscopisch preparaat van de doorgesneden uterus van patiënt A. Het cavum uteri bevat een exofytisch groeiend endo-
metriumstromacelsarcoom met focaal ingroei in de uteruswand.
fundus-zijde
cervix-zijde
uteruswand
tumor
331 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
figuur 2. CT-opnamen van patiënt B met een uterussarcoom: (a) op de sagittale reconstructie is een grote tumor te zien vanaf het
niveau van corpus Li tot het sacrum, met centrale necrose en calcificaties; ook is er een wekedelenzwelling dorsaal van de wervelkolom
op het niveau Tix-x, wijzend op een metastase; (b) op de transversale opname is een grote massa zichtbaar met centrale necrose en
calcificaties, en uitgebreide massawerking.
sternum
lever
metastase
tumor
centralenecrose
wervelkolom
calcificaties
tumor
calcificaties
centrale necrose
aortawervellichaam niernier
a
b
332 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
huisarts een echogram van de buik laten maken, waarbij een
uterus myomatosus was vastgesteld.
Bij lichamelijk onderzoek was de buik iets drukpijnlijk
en er werd een weerstand gevoeld rechts onder in de buik.
In speculo werden, behoudens een kleine poliep uit het
ostium, geen afwijkingen gezien van de portio. Bij vaginaal
toucher werd een vergrote uterus gevoeld tot navelhoogte,
die pijnlijk was bij palpatie. Ter hoogte van het rechter
adnex was een grote zwelling voelbaar; het linker adnex
was niet palpabel.
Door middel van transvaginale echografie werd een fors
intramuraal myoom gezien van 8,8 bij 9,6 cm, het endome-
trium oogde onregelmatig en rechts van de uterus werd een
onduidelijke structuur van 7,6 bij 6,0 cm waargenomen. Ab-
dominale echografie liet eveneens een beeld zien passend
bij een uterus myomatosus. De aanzienlijke progressie van
de uterusafwijking in vergelijking met de situatie bij het
onderzoek van de uterus enkele jaren tevoren en de toename
van de klachten bij deze bijna postmenopauzale patiënte
wezen in de richting van een maligniteit. Het uitstrijkje
toonde een Pap-klasse 1, bij serologisch onderzoek was er
een verhoogde CA125-waarde van 86 U/ml.
Bij proeflaparotomie werden beide adnexa en een
forse uterus myomatosus met een naar lateraal uitpuilend
‘myoom’ op de rechter zijwand verwijderd. Pathologisch-
anatomisch onderzoek wees niet op een myoom, maar op
een hooggradig leiomyosarcoom (figuur 3). Op de CT-scan
waren er noch in het abdomen, noch in de thorax aanwijzin-
gen voor metastasen. Er werd uitgegaan van een leiomyo-
sarcoom stadium I.
Na uitgebreid overleg werd begonnen met radiotherapie
van 45 Gy in 25 fracties op het kleine bekken. Bij controle 9
maanden later werden op de CT-scan van thorax en abdo-
men geen afwijkingen gezien. Patiënte maakte het goed.
beschouwing
Deze 3 patiënten met een uterussarcoom presenteerden
zich met uiteenlopende klachten. Patiënt A had sinds kort
postmenopauzaal bloedverlies en bleek te lijden aan een
endometriumstromacelsarcoom stadium IV. Patiënt B
meldde zich met neurologische uitvalsverschijnselen, ter-
wijl zij reeds een jaar gewicht verloor bij een toenemende
buikomvang; ook zij had postmenopauzaal vaginaal bloed-
verlies. Er werd gedacht aan een ovariumcarcinoom, maar
er werd een leiomyosarcoom stadium IV vastgesteld. Patiënt
C tenslotte had last van buikpijn zonder bloedverlies. Na
operatie bleek dat wat voor een myoom was aangezien een
leiomyosarcoom stadium I was.
Uterussarcomen. Uterussarcomen worden per jaar vastge-
steld bij 1-2 per 100.000 vrouwen. Hiermee maken ze min-
der dan 5% uit van alle uteriene maligniteiten en ongeveer
1% van alle gynaecologische maligniteiten.1 In Nederland
werd in de periode 1989-2002 bij gemiddeld 113 patiënten
per jaar een uterussarcoom vastgesteld (bron: Nederlandse
Kankerregistratie, Utrecht). Gezien de zeldzaamheid van de
tumor zijn grote epidemiologische studies moeilijk, waar-
door weinig bekend is over eventuele risicofactoren. Wel is
bekend dat uterussarcomen vooral voorkomen bij vrouwen
die tussen de 40 en 60 jaar oud zijn en dat deze tumoren zich
2 maal zo vaak bij zwarte als bij blanke vrouwen voordoen.2
Eerdere bestraling van het bekken en langdurig gebruik van
tamoxifen, als onderdeel van de therapie voor mammacarci-
noom, lijken gepaard te gaan met een hogere incidentie.3 4
Geen van de hier besproken patiënten had deze behandelin-
gen ondergaan.
Classificatie. Vanuit histologisch oogpunt kunnen uterus-
sarcomen verdeeld worden in twee grote groepen: de ‘pure’
uteriene sarcomen en de gemengde tumoren (mixed Müller-
ian tumours).
De groep pure uteriene sarcomen bestaat uit geheel
mesenchymale, ofwel sarcomateuze tumoren. De belang-
rijkste hiervan zijn de leiomyosarcomen (30-40% van alle
uterussarcomen), die uitgaan van het myometrium, en de
endometriumstromacelsarcomen (10-15%), die uitgaan van
het endometriumstroma. Het histologisch beeld van leio-
myosarcomen wordt gekenmerkt door een combinatie
van frequente mitosen (per 10 grote gezichtsvelden (‘high
power fields’)), aanzienlijke nucleaire atypie en coagulatie-
necrose. Het histologisch beeld van endometriumstroma-
celsarcomen kenmerkt zich door infiltratieve groei, waar-
bij onderscheid wordt gemaakt tussen ‘laaggradig’ (met
weinig mitosen en weinig tot geen atypie) en ‘hooggradig’
(met meestal veel mitosen en forse atypie).
De belangrijkste van de gemengde tumoren (30-40%)
zijn de carcinosarcomen (National Comprehensive Cancer
Network. Clinical practice guidelines in oncology, versie
2004; www.nccn.org).5-8 Gemengde tumoren bestaan uit
zowel mesenchymale (sarcomateuze) als epitheliale (carci-
nomateuze) componenten.8
Naast lokale uitbreiding door infiltratieve groei vindt bij
uterussarcomen gemakkelijk hematogene en vooral lymfo-
gene metastasering plaats. Van de patiënten presenteert
zich 27-46%, net als de patiënten A en B, wanneer de aan-
doening al in een vergevorderd stadium is.9
Symptomen. Het meest voorkomende symptoom is vagi-
naal bloedverlies, in combinatie met pijn of een drukkend
gevoel in het bekken. Bij palpatie wordt vaak een zwelling
gevoeld in het abdomen.10 11 Uit de besproken casussen
blijkt dat de kliniek niet altijd eenduidig is. Van de 3 patiën-
ten hadden 2 (namelijk de patiënten A en B) vaginaal bloed-
verlies. Vooral bij patiënt B is opvallend dat zij zich laat pre-
senteerde. Op dat moment reikte de tumor reeds tot het epi-
gastrium. Misleidend is bovendien dat het klachtenpatroon
bij uterussarcomen grotendeels overeenkomt met dat van
patiënten met leiomyomen.6 10 Vaak wordt dan ook gedacht,
333 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
figuur 3. Histopathologische opnamen van het leiomyosarcoom van patiënt C: (a) bij HE-kleuring is er een gebied met vitaal tumor-
weefsel en ook een gebied met necrose (vergroting: 100 maal); (b) bij kleuring met de spiercelmarker actine kleurt het cytoplasma van
de tumorcellen bruin; opvallend zijn de polymorfe kernen met verschillende atypische mitosen (vergroting: 400 maal).
vitaal tumorweefsel necrose
mitose
a
b
334 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
net als bij patiënt C, dat patiënten met snel groeiende
leiomyomen een verhoogd risico hebben op een uterus-
sarcoom. In een retrospectieve studie bij 371 vrouwen die
waren geopereerd wegens ‘snel groeiende leiomyomen’ was
de kans op een uterussarcoom echter slechts 0,27%.10 Bij
198 vrouwen die voldeden aan de criteria voor snelle groei
van de uterus, gedefinieerd als een toename van de ute-
rusomvang in een jaar zoals past bij meer dan 6 weken
zwangerschap, was die kans zelfs 0%. Er kan worden ge-
concludeerd dat angst voor een uterussarcoom geen reden
zou moeten zijn om bij premenopauzale vrouwen met snel
groeiende leiomyomen af te zien van myomectomie of con-
servatieve therapie.10
Diagnostiek. Aanvullende diagnostiek bij vermoeden van
een uterussarcoom bestaat uit (transvaginale) echografie en
eventueel hysteroscopie met curettage. Vervolgens wordt
een thoraxröntgenfoto gemaakt en op indicatie een CT-
of MRI-scan (www.nccn.org). Het laboratoriumonderzoek
dient in ieder geval te bestaan uit een bepaling van de hemo-
globineconcentratie en de serum-CA125-waarde. Die laatste
waarde blijkt in geval van extra-uteriene uitbreiding van
de ziekte vaak verhoogd (www.oncoline.nl, doorklikken op
achtereenvolgens: gynaecologische tumoren, endometrium-
carcinoom, en diagnostiek). Bij aanwijzingen voor nier-
stuwing kan het raadzaam zijn de nierfunctie te controle-
ren. Het is niet mogelijk door middel van echografie, CT of
MRI onderscheid te maken tussen een uterussarcoom en
bijvoorbeeld een leiomyoom. De enige mogelijkheid om de
diagnose met zekerheid te stellen is histologisch onderzoek
van de gehele uterus na resectie daarvan. Biopten van het
endometrium zijn immers negatief wanneer het endome-
trium niet is aangedaan.10 Stadiëring geschiedt volgens
de classificatie voor het endometriumcarcinoom die is op-
gesteld door de Fédération Internationale de Gynécologie
et d’Obstétrique (FIGO).5
Therapie. Gezien de zeldzaamheid en de pathologische
diversiteit van uterussarcomen zijn er geen algemeen geac-
cepteerde richtlijnen voor de behandeling.12 Radicaal chi-
rurgisch ingrijpen is de enige mogelijke curatieve therapie.
Er wordt geadviseerd een totale abdominale hysterectomie
en een bilaterale salpingo-oöforectomie te verrichten.5 10
Als adjuvante behandeling kan radiotherapie of chemothe-
rapie worden ingezet. Er wordt aangenomen dat adjuvante
radiotherapie de locoregionale controle na chirurgisch in-
grijpen verbetert. Gezien de neiging van uterussarcomen tot
snelle uitbreiding op afstand biedt aanvullende radiothera-
pie echter geen verbetering van de overleving in vergelijking
met alleen chirurgische behandeling.11-13 Hoewel op dit
punt in de literatuur geen overeenstemming is bereikt,
wordt adjuvante bestraling wel aanbevolen (www.nccn.org).
Wat dit betreft wachten wij op de resultaten van de nog niet
gepubliceerde trial 55874 van de European Organisation for
Research and Treatment of Cancer (EORTC), waarin het nut
van adjuvante radiotherapie bij uterussarcomen is onder-
zocht. Afhankelijk van de casus kan gekozen worden voor
externe radiotherapie van het bekken of brachytherapie (Na-
tional Comprehensive Cancer Network. Clinical practice
guidelines in oncology, versie 2004; www.nccn.org).7 9 14
Het nut van adjuvante chemotherapie bij de behandeling
van uterussarcomen is vooralsnog niet bewezen en de rou-
tinematige toepassing ervan wordt dan ook niet geadvi-
seerd.14 Bij terugkerende of gemetastaseerde ziekte wordt
chemotherapie wél toegepast. Ook op dit gebied is nog veel
onderzoek nodig. Het effect van doxorubicine bij leiomyo-
sarcomen is wel bewezen.15 Vaak wordt dit middel in com-
binatie met ifosfamide toegepast. In de lopende EORTC-
trial 62012 wordt door middel van gerandomiseerd onder-
zoek nagegaan of deze combinatie de overlevingskansen
verbetert in vergelijking met de behandeling met doxoru-
bicine alleen (www.ikcnet.nl; doorklikken op ‘onderzoek’,
‘trialoverzicht’). Veel andere combinatietherapieën zijn mo-
gelijk, met vooralsnog onbewezen of wisselende effec-
tiviteit.16-18 Voor dergelijke behandelingen kan in trialver-
band en in overleg met de patiënte worden gekozen. Vooral
bij laaggradige endometriumstromacelsarcomen is er de
mogelijkheid om te kiezen voor hormoontherapie (onder
andere met megestrol, medroxyprogesteron of een gonado-
trofine-‘releasing’-hormoon(GnRH)-analoog), hoewel niet
bewezen is dat deze behandeling effectief is.19
Prognose. Ondanks de verschillende behandelmethoden
blijft de prognose van uterussarcomen slecht. Indien de
tumor beperkt blijft tot de uterus is de 5-jaarsoverleving
50%. Bij uitbreiding buiten de uterus daalt ze tot 20%.5 Hoe
groter het aantal mitosen per groot gezichtsveld, hoe slech-
ter de overlevingskansen.12 Het laaggradige endometrium-
stromacelsarcoom heeft met zijn kleine mitosegetal dan
ook een beduidend betere prognose dan de overige sarco-
men.20
conclusie
Uterussarcomen zijn zeldzaam en hebben in de meeste
gevallen een slechte prognose. Ze zijn soms lastig te onder-
scheiden van vaker voorkomende aandoeningen als leio-
myomen of een ovariumtumor. Ze manifesteren zich dan ook
met een relatief frequent voorkomend symptoom: abnor-
maal vaginaal bloedverlies. Het uterussarcoom verdient
daarom een (bescheiden) plaats in de differentiaaldiagnose
van dit symptoom. In het bijzonder dient men bedacht te
zijn op een uterussarcoom bij postmenopauzale vrouwen
met vaginaal bloedverlies en een zwelling of pijn in het
kleine bekken. Bij 1-2% van deze vrouwen wordt een uterus-
sarcoom vastgesteld.6
N.J.M.Aarts, radioloog in Ziekenhuis Bronovo, Den Haag, verzorgde figuur 2.
335 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 11 februari;150(6)
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 3 oktober 2005
Literatuur
1 Platz CE, Benda JA. Female genital tract cancer. Cancer. 1995;75(1 Suppl):270-94.
2 Brooks SE, Zhan M, Cote T, Baquet CR. Surveillance, epidemiology, and end results analysis of 2677 cases of uterine sarcoma 1989-1999. Gynecol Oncol. 2004;93:204-8.
3 Meredith RF, Eisert DR, Kaka Z, Hodgson SE, Johnston jr GA, Bout-selis JG. An excess of uterine sarcoma after pelvic irradiation. Cancer. 1986;58:2003-7.
4 Wysowski DK, Honig SF, Beitz J. Uterine sarcoma associated with tamoxifen use. N Engl J Med. 2002;346:1832-3.
5 Berek JS, Hacker NF. Practical gynecologic oncology. 3rd ed. Philadel-phia: Lippincott Williams & Wilkins; 2000.
6 Leibsohn S, d’Ablaing G, Mishell jr DR, Schlaerth JB. Leiomyosar-coma in a series of hysterectomies performed for presumed uterine leiomyomas. Am J Obstet Gynecol. 1990;162:968-76.
7 Salazar OM, Bonfiglio TA, Patten SF, Keller BE, Feldstein M, Dunne ME, et al. Uterine sarcomas: natural history, treatment and progno-sis. Cancer. 1978;42:1152-60.
8 Fletcher CDM. Diagnostic histopathology of tumors. 2nd ed. New York: Churchill Livingstone; 2002.
9 Knocke TH, Kucera H, Dörfler D, Pokrajac B, Pötter R. Results of postoperative radiotherapy in the treatment of sarcoma of the corpus uteri. Cancer. 1998;83:1972-9.
10 Parker WH, Fu YS, Berek JS. Uterine sarcoma in patients operated on for presumed leiomyoma and rapidly growing leiomyoma. Obstet Gynecol. 1994;83:414-8.
11 Kahanpää KV, Wahlström T, Gröhn P, Heinonen E, Nieminen U, Widholm O. Sarcomas of the uterus: a clinicopathologic study of 119 patients. Obstet Gynecol. 1986;67:417-24.
12 Dinh TA, Oliva EA, Fuller jr AF, Lee H, Goodman A. The treatment of uterine leiomyosarcoma. Results from a 10-year experience (1990-1999) at the Massachusetts General Hospital. Gynecol Oncol. 2004;92:648-52.
13 Dusenbery KE, Potish RA, Judson P. Limitations of adjuvant radio-therapy for uterine sarcomas spread beyond the uterus. Gynecol Oncol. 2004;94:191-6.
14 Livi L, Paiar F, Shah N, Blake P, Villanucci A, Amunni G, et al. Uterine sarcoma: twenty-seven years of experience. Int J Radiat Oncol Biol Phys. 2003;57:1366-73.
15 Hannigan EV, Freedman RS, Elder KW, Rutledge FN. Treatment of advanced uterine sarcoma with adriamycin. Gynecol Oncol. 1983;16:101-4.
16 Sutton G, Blessing JA, Malfetano JH. Ifosfamide and doxorubicin in the treatment of advanced leiomyosarcomas of the uterus: a Gyneco-logic Oncology Group study. Gynecol Oncol. 1996;62:226-9.
17 Pautier P, Rey A, Haie-Meder C, Kerbrat P, Dutel JL, Gesta P, et al. Adjuvant chemotherapy with cisplatin, ifosfamide, and doxorubicin followed by radiotherapy in localized uterine sarcomas: results of a case-control study with radiotherapy alone. Int J Gynecol Cancer. 2004;14:1112-7.
18 Hensley ML, Maki R, Venkatraman E, Geller G, Lovegren M, Aghaja-nian C, et al. Gemcitabine and docetaxel in patients with unresectable leiomyosarcoma: results of a phase II trial. J Clin Oncol. 2002;20:2824-31.
19 Wade K, Quinn MA, Hammond I, Williams K, Cauchi M. Uterine sar-coma: steroid receptors and response to hormonal therapy. Gynecol Oncol. 1990;39:364-7.
20 Melilli GA, di Vagno G, Greco P, Vimercati A, Loizzi V, Putignano G, et al. Endometrial stromal sarcoma: a clinicopathologic study. Eur J Gynaecol Oncol. 1999;20:33-4.
Abstract
Three patients with differing manifestations of uterine sarcoma. – A 70-year-old woman with postmenopausal blood loss proved to have a stage-IV high-grade endometrial stromal sarcoma; 9 months after resection the patient was well. In a 53-year-old woman with symptoms of neurological deficit and weight loss accompanying an increase in abdominal girth and postmenopausal vaginal blood loss a high-grade leiomyosarcoma at stage IV was diagnosed. Despite treatment the neurological symptoms worsened and the patient died within 2 months of diagnosis. Another woman, aged 53, with abdominal pain but no blood loss proved to have a high-grade leiomyosarcoma at stage I. Nine months after resection and radiotherapy the patient was well. The incidence of carcinomas of the uterus in the Netherlands is on average 113 women per year. They mani-fest themselves in different ways which can sometimes be misleading. The most common symptom is vaginal bleeding, in combination with abdominal pain or a pelvic mass. The only curative therapy is surgical excision. The 5-year survival rate is 50% in tumours confined to the uterus as opposed to 20% in those that spread further.Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:329-35