De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We...

99
De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden

Transcript of De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We...

Page 1: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

De woningmarkt en leefbaarheid

in krimpgebieden

Page 2: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek
Page 3: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

De woningmarkt en leefbaarheid

in krimpgebieden Uitkomsten van het WoonOnderzoek Nederland

(WoON) 2018 en CBS data

Uitgevoerd in opdracht van Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Michael Stuart-Fox, Berry Blijie, Denise Ligthart, Wim Faessen en Tom Kleinepier

4 april 2019

ABF Research | Verwersdijk 8 | 2611 NH | Delft | 015 - 27 99 300

Page 4: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

Copyright ABF Research 2018

De informatie in dit rapport is met de grootste zorg samengesteld. ABF Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor

eventuele fouten, onnauwkeurigheden of onvolledigheden. Het gebruik van (onderdelen van) dit rapport is toegestaan

mits de bron duidelijk wordt vermeld.

Page 5: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

Inhoudsopgave Samenvatting .............................................................................................................................................. 1 1 Inleiding ............................................................................................................................................... 7 1.1 Wat is krimp? ............................................................................................................................... 7 1.2 Aanleiding en onderzoeksvragen ................................................................................................ 7 1.3 Indeling in krimpgebieden ............................................................................................................ 8 1.4 Goed om te weten ..................................................................................................................... 11 1.5 Leeswijzer ................................................................................................................................. 12 2 Kerncijfers bevolking en woningmarkt ........................................................................................... 15 2.1 Bevolking en huishoudens ......................................................................................................... 15 2.2 Prognose bevolking en huishoudens ......................................................................................... 20 2.3 Sociaaleconomische situatie ..................................................................................................... 24 2.4 Woningmarkt ............................................................................................................................. 25 2.5 Voorzieningen en leefomgeving ................................................................................................ 33 2.6 Investeringen in woningen ......................................................................................................... 34 3 Leefbaarheid en voorzieningen ....................................................................................................... 39 3.1 Tevredenheid met de woning .................................................................................................... 39 3.2 Tevredenheid met de woonomgeving........................................................................................ 42 3.3 Tevredenheid met voorzieningen .............................................................................................. 48 3.4 Tevredenheid met de regio ........................................................................................................ 52 4 Verhuisdynamiek in krimpregio’s ................................................................................................... 55 4.1 Verhuisdynamiek in krimpregio’s ............................................................................................... 55 4.2 Starters en doorstromers op de woningmarkt ............................................................................ 60 4.3 Keuze voor huur- of koopwoning ............................................................................................... 61 5 Vertrekkers en instromers ............................................................................................................... 63 5.1 Kenmerken van vertrekkers en instromers ................................................................................ 63 5.2 Migratiesaldi: vertrekkers versus instromers ............................................................................. 66 5.3 Bestemmingsregio’s van vertrekkers ......................................................................................... 68 6 Verhuis- en woonwensen ................................................................................................................ 71 6.1 Verhuisgeneigde huishoudens .................................................................................................. 71 6.2 Zoekgedrag van woningzoekenden ........................................................................................... 76 6.3 Gezochte woningen ................................................................................................................... 79 6.4 Woonmilieus en voorzieningen .................................................................................................. 82 6.5 Wens en realisatie ..................................................................................................................... 83 6.6 Bijzondere woonwensen ............................................................................................................ 85 7 Synthese ........................................................................................................................................... 87 7.1 Vaak beperkte verschillen maar met kanttekeningen ................................................................ 87

Page 6: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

7.2 Verschillen tussen krimpregio’s ................................................................................................. 88 7.3 Toekomstperspectief ................................................................................................................. 88 Begrippenlijst ............................................................................................................................................ 89 Bijlage 1: Gemeenten per krimpregio ..................................................................................................... 93

Page 7: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

1

Samenvatting Inleiding Voor de meest recente editie (2018) van het driejaarlijkse WoonOnderzoek Nederland (WoON), een

grootschalig landelijk enquêteonderzoek op het vlak van wonen, zijn in de krimpgebieden aanvullende

enquêtes afgenomen. In dit rapport presenteren we de uitkomsten van WoON 2018 voor de krimpgebieden.

We gaan met name in op de leefbaarheid en het verhuisgedrag en verhuis- en woonwensen. De WoON-

uitkomsten zijn aangevuld met gegevens uit andere bronnen zodat een zo compleet mogelijk beeld ontstaat.

Een deel van de resultaten gaat over het totaal van krimpgebieden bij elkaar opgeteld, andere uitkomsten

hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden:

Achterhoek stedelijk, Achterhoek landelijk, (Zuid-)Limburg stedelijk, (Zuid-)Limburg landelijk, Noordoost-

Friesland, Noord- en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen. In deze samenvatting geven we een overzicht

van de belangrijkste bevindingen.

Bevolkingskrimp maar nog geen huishoudenskrimp In bijna alle krimpgebieden – met uitzondering van het stedelijke deel van de Achterhoek – neemt het aantal

inwoners al enige tijd af. Naast een sterfteoverschot hebben krimpregio’s ook te maken met een structureel

binnenlands vertrekoverschot: er vertrekken meer inwoners naar andere gemeenten in Nederland dan zich

er vestigen. Deels komt dit door de achterblijvende ontwikkeling van de werkgelegenheid. Sinds 2000 is de

bevolkingskrimp het sterkst geweest in Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg (-6%). In Zeeuws-

Vlaanderen, de Achterhoek en Noordoost-Friesland is de krimp aanzienlijk minder sterk geweest (-1% of -

2%).

Voor de woningmarkt is vooral het aantal huishoudens van belang. Het aantal huishoudens is deze eeuw

echter nog nergens structureel afgenomen op regionaal niveau. De laatste jaren, bezien vanaf 2010, is het

aantal huishoudens in de regio Noord- en Oost-Groningen ongeveer stabiel. In Noordoost-Friesland was de

groei in diezelfde periode heel bescheiden (+1%). In de andere krimpgebieden was dat 3% of 4%, tegen

een nationale toename van 6% sinds 2010. In de komende tien jaar zal er naar verwachting ook een de

huishoudenskrimp inzetten in de meeste krimpgebieden. De toekomstige afname van het aantal inwoners

en huishoudens zal naar verwachting relatief het sterkst zijn in Zuid-Limburg (stedelijk en landelijk) en Noord-

en Oost-Groningen.

Meer koopwoningen maar lagere woningwaarden De bevolking in krimpgebieden is, zowel nu als in de toekomst, sterker vergrijsd dan in overig Nederland.

Het percentage paren ligt er wat hoger en het aandeel alleenstaanden juist wat lager. De

sociaaleconomische status van krimpgebieden is vaak iets zwakker dan landelijk: een lager aandeel

werkenden en lagere inkomens. Dat geldt vooral voor Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen.

De woningvoorraad in krimpregio’s telt relatief veel eengezinswoningen en koopwoningen. De stedelijke

gemeenten in Zuid-Limburg vormen hierop een uitzondering. De WOZ-waarden liggen in krimpgebieden

Page 8: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

2

lager terwijl de woningen gemiddeld groter zijn. De koopsector in de krimpregio's kent een ongunstigere

prijsontwikkeling dan in de rest van Nederland. In krimpgebieden zijn deze eeuw verhoudingsgewijs weinig

woningen aan de voorraad toegevoegd. Woningen in krimpgemeenten zijn dan ook gemiddeld iets ouder.

De gemiddeld oudere woningvoorraad in krimpgebieden vertaalt zich ook in een lagere energiezuinigheid,

vooral in de koopsector. Huurwoningen in krimpgebieden, zowel die van corporaties als die van particuliere

verhuurders, hebben minder vaak een huurprijs in de vrije sector (boven de liberalisatiegrens). In de meeste

krimpregio’s staan woningen naar verhouding vaker langdurig leeg dan elders. Dit hangt samen met de

ontspannen woningmarkten in krimpregio’s.

Even vaak investeringen in woningen als nationaal De inwoners van de krimpgebieden hebben in de afgelopen vijf jaar gemiddeld iets vaker investeringen in

de energiezuinigheid van woningen (koop en huur samen) gedaan dan in Nederland als geheel. Het gaat

daarbij bijvoorbeeld om het aanbrengen van dubbel glas of zonnepanelen of het verbeteren van de isolatie.

Woningen in krimpgebieden zijn gemiddeld iets ouder en bij koopwoningen heeft een groter aandeel een

slecht energielabel (F of G) dan landelijk. De noodzaak tot investeren is daardoor ook groter. Tegelijkertijd

liggen de inkomens in krimpgebieden lager en de leeftijd van huiseigenaren doorgaans hoger, wat

investeren soms in de weg kan staan. De bereidheid om in de toekomst (aanvullende) energiebesparende

maatregelen te nemen ligt in krimpgebieden gemiddeld even hoog als elders. Investeringen in onderhoud

of verbetering van de woning op andere vlakken dan energiebesparing – zowel aan de binnen- als buitenkant

van de woning – zijn in de afgelopen vijf jaar in krimpgebieden gemiddeld eveneens even vaak uitgevoerd

als in Nederland.

LEEFBAARHEID EN VOORZIENINGEN Kernvragen bij dit thema zijn:

■ Hoe beoordelen bewoners van krimpgebieden hun woonomgeving en de aanwezige voorzieningen?

Verschilt dit van het landelijke beeld? En hoe heeft de tevredenheid zich ontwikkeld in de afgelopen

jaren?

Tevredenheid met woonomgeving en sociale cohesie gelijk aan landelijk niveau Sinds 2002 is de tevredenheid met de woonomgeving in krimpgebieden enigszins verminderd, net als in

Nederland als geheel. De daling is in krimpgebieden gemiddeld wel wat sterker geweest dan elders.

Inwoners in krimpgebieden zijn nu gemiddeld even tevreden als in Nederland als geheel. De tevredenen zijn

ruim in de meerderheid (85%), 11% is tevreden noch ontevreden en 4% is (zeer) ontevreden over de

woonomgeving. In Noord- en Oost-Groningen en het stedelijke deel van Zuid-Limburg is de tevredenheid

iets lager dan in de andere krimpgebieden. Ook over afzonderlijke aspecten van de eigen buurt, zoals de

aantrekkelijkheid en het onderhoud van de bebouwing, oordelen mensen in krimpgebieden gemiddeld even

positief als elders. Contacten met buren en de sociale cohesie zijn voor veel mensen belangrijke aspecten

van de woonomgeving. In krimpgebieden zijn mensen ook daarover gemiddeld ongeveer even tevreden als

elders. Ook het helpen van de buren doen krimpbewoners even vaak. In stedelijk Zuid-Limburg zijn

bewoners het minst te spreken over de sociale cohesie, in de landelijke delen van Limburg en de Achterhoek

juist het meest.

Page 9: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

3

Tevredenheid over voorzieningen en bereikbaarheid domineert Krimpregio’s zijn vaak plattelandsgebieden. De enige echte uitzondering daarop vormen de steden van Zuid-

Limburg. Krimpgebieden tellen dan ook minder voorzieningen: bewoners moeten verder reizen en hebben

minder keus. Ook gaat het aantal voorzieningen in de buurt volgens bewoners in krimpgebieden sneller

achteruit. Zij geven vaker dan in de rest van het land aan dat het aantal ontmoetingsplekken, pinautomaten

en ov-verbindingen in de eigen buurt in de afgelopen vijf jaar is afgenomen.

Bewoners in krimpgebieden zijn bijna even vaak tevreden met de winkels voor dagelijkse boodschappen,

basisscholen en crèches in de buurt als in de rest van het land. Minstens zeven op de tien inwoners zijn

positief gestemd over deze voorzieningen. Krimpbewoners zullen vaak lagere verwachtingen hebben en zijn

meer ingesteld op het feit dat zij langer moeten reizen. Dat is terug te zien in het belang dat inwoners hechten

aan de nabijheid van voorzieningen: in krimpgemeenten vinden mensen het minder vaak belangrijk dat

dichtbij de eigen woning dagelijkse winkels en openbaar vervoer zijn.

Inwoners van krimpgebieden oordelen gemiddeld even positief over de bereikbaarheid van de

huisartsenpraktijk en het ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel. 90% vindt de huisartsenpraktijk

goed bereikbaar en voor 80% is het ziekenhuis goed bereikbaar. Ook in een dunbevolkt gebied als Zeeuws-

Vlaanderen domineert de tevredenheid op dit punt.

Hoewel de tevredenheid overheerst, ook over de bereikbaarheid en kwaliteit van voorzieningen, zijn mensen

in krimpgemeenten iets minder positief gestemd over de toekomst. Ze verwachten vaker dat de eigen regio

er in de komende jaren op achteruit zal gaan.

Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg: sociaaleconomisch zwakst maar sterkste krimp Verschillen tussen individuele krimpregio’s konden vooral worden onderzocht op het vlak van leefbaarheid

(met het WoON) en bevolking, huishoudens, sociaaleconomische situatie en woningvoorraad (met CBS-

statistieken en de Primos-prognose). Het beeld dat naar voren komt is dat de krimpregio’s die er nu in

sociaaleconomisch opzicht het minst gunstig voor staan en in recente jaren de sterkste bevolkingskrimp

hebben meegemaakt, waarschijnlijk ook in de toekomst de sterkste krimp en bijbehorende negatieve

gevolgen zullen ervaren. Het gaat dan om Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg, met name het

stedelijke deel. In die regio’s liggen de inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie het laagst, is de recente

en verwachte krimp het grootst en zijn bewoners het minst tevreden over woning en woonomgeving.

Bewoners vinden bijvoorbeeld vaker dat de eigen woning en andere woningen in de buurt slecht zijn

onderhouden en zijn ook vaker ontevreden over de staat van de eigen regio. De (toekomstige) negatieve

gevolgen van krimp zullen dan ook waarschijnlijk het duidelijkst zichtbaar worden in de regio’s met de minste

veerkracht en binnen die regio’s vaak in de zwakste gemeenten en kernen.

Page 10: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

4

VERHUISDYNAMIEK EN WONINGMARKT Kernvragen in dit thema zijn:

■ Hoe verhoudt de verhuisdynamiek in krimpgebieden zich tot de rest van Nederland? Welke verhuis-

en woonwensen hebben verhuisgeneigden in krimpgebieden? Verschilt het zoekgedrag van

woningzoekenden in krimpgebieden van dat van verhuisgeneigden elders?

Lagere verhuisdynamiek in de koopsector De verhuisdynamiek ligt in krimpgebieden structureel gemiddeld iets lager dan elders: een kleiner

percentage huishoudens is de afgelopen twee jaar verhuisd. Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen

(65+) en dat is een leeftijdsgroep die doorgaans weinig verhuist. De ouderen in krimpgebieden zijn wel even

vaak recentelijk verhuisd als in Nederland als geheel. Vooral de vergrijzing in krimpgebieden dempt dus de

verhuisdynamiek maar het is niet zo dat ouderen in krimpgebieden gemiddeld minder vaak doorstromen

naar een andere woning. Er zijn wel verschillen tussen sectoren op de woningmarkt. In de koopsector en de

particuliere huursector wordt in krimpgebieden structureel minder verhuisd dan elders. In de corporatiesector

wordt echter juist iets vaker verhuisd. De druk op de sociale huurmarkt is in krimpgebieden minder groot dan

in veel andere regio’s. Dat bevordert de doorstroming. Ook data uit andere bronnen bevestigen het patroon:

binnen de koopsector een wat lager aandeel verhuizingen dan het nationale gemiddelde maar in de

corporatiesector juist een iets hoger aandeel.

De meeste krimpregio’s tellen relatief veel koopwoningen. Bovendien zijn koopwoningen er goedkoper dan

elders. Starters zijn in krimpgebieden echter niet vaker naar een koopwoning verhuisd. Gemiddeld 30% van

de recent verhuisde starters in krimpregio’s heeft een koopwoning betrokken. Landelijk is dat met 34% iets

meer. Zowel starters als doorstromers in krimpgebieden hebben vaker een relatief laag inkomen dan

landelijk. Bijna vier op de tien doorstromers uit een huurwoning zijn verhuisd naar een koopwoning (38%),

iets minder dan landelijk (42%). Zeven op de tien doorstromers uit een koopwoning zijn verhuisd naar een

(andere) koopwoning. In Nederland is dat bijna acht op de tien. Hier speelt een rol dat krimpgebieden meer

ouderen tellen en zij vaker de overstap van een koop- naar een huurwoning maken dan jongere

leeftijdsgroepen.

De motieven om te kiezen voor een koop- of huurwoningen verschillen niet tussen krimpgebieden en de rest

van het land. De meest genoemde reden om te kiezen voor een huurwoning is dat een koopwoning financieel

niet mogelijk was (61%). Een te jonge of te oude leeftijd en het willen behouden van flexibiliteit om makkelijk

weer te kunnen verhuizen worden ook vaak genoemd (beide ca. 30%). Er zijn hierbij geen noemenswaardige

verschillen met het landelijke beeld. Huishoudens die zijn verhuisd naar een koopwoning geven vaak aan

dat kopen goedkoper was dan huren (63%). Dat wordt in krimpgebieden gemiddeld wat vaker genoemd dan

in Nederland als geheel.

Vertrekkers vaker jong en alleenstaand Met behulp van de registratiegegevens op persoonsniveau (CBS-microdata) zijn de vertrekkers, instromers

en binnenregionale verhuizers in krimpgebieden nader onderzocht. De groep binnenlandse vertrekkers uit

krimpgebieden is groter dan de groep binnenlandse vestigers. Deze groepen verschillen ook qua

samenstelling van elkaar. De binnenlandse vertrekkers zijn vaker dan de vestigers jong (18-24 jaar) en

vormen vaker na verhuizing een alleenstaand huishouden. Dit zijn vaak studenten. De vertrekkers hebben

Page 11: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

5

ook vaker dan de vestigers een overige niet-westerse migratieachtergrond. Dit zijn onder meer

asielmigranten die verhuizen naar een andere regio in Nederland.

Bekeken naar opleidingsniveau (18-35-jarigen) en inkomen (25+’ers) zijn de relatieve verschillen tussen

binnenlandse vertrekkers en vestigers niet groot: het percentage met een hoge opleiding of een hoger

inkomen is in beide groepen ongeveer even groot. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van

elkaar. Per saldo verliezen krimpgebieden dus hogere inkomens en mensen met een hogere opleiding.

In de leeftijdsgroepen tot 18 jaar en 18-24 jaar is het binnenlands migratiesaldo voor krimpgebieden – alle

krimpregio’s samengenomen – negatief. Het buitenlands migratiesaldo is voor die groepen in krimpgebieden

juist positief.

Vertrekkers vaker starter en op zoek naar huurappartementen Bestaande huishoudens (dus exclusief starters uit het ouderlijk huis) in krimpgebieden willen minder vaak

de komende twee jaar verhuizen (32%) dan landelijk (38%). Het grotere aandeel ouderen speelt daarbij een

rol maar ook per leeftijdsgroep afzonderlijk ligt de verhuiswens in krimpgebieden gemiddeld iets lager dan

elders. Alleen bij jongeren (< 25 jaar) en 75+’ers ligt de verhuisgeneigdheid in krimpgebieden iets hoger.

Ook uit de verhuiswensen blijkt dus die lagere verhuisdynamiek. Verhuisgeneigden in krimpgebieden

hebben bovendien iets vaker een onzekere verhuiswens dan elders: ze geven wat vaker aan dat ze

“misschien” willen verhuizen en weten wat vaker (nog) niet precies op welke termijn ze willen verhuizen. Het

grotere aandeel 65+’ers, die doorgaans wat onzekerdere verhuiswensen hebben, speelt daarbij een rol.

Met het WoON kan ook achterhaald worden wie een krimpgebied wil verlaten en wie er wil blijven. Degenen

die willen vertrekken uit krimpgebieden zijn relatief vaak starters en huishoudens die willen verhuizen naar

een onzelfstandige woning zoals een (studenten)kamer. De groep blijvers telt juist veel doorstromers uit een

koopwoning. Vertrekkers zijn veel vaker jong dan de blijvers en willen relatief vaak verhuizen vanwege studie

of werk. Ook gaan samenwonen is voor die groep relatief vaak het voornaamste verhuismotief, evenals

dichterbij familie of vrienden wonen. De blijvers willen veel vaker verhuizen vanwege de woning. Ook

gezondheid of de behoefte aan zorg is onder blijvers verhoudingsgewijs vaak een belangrijke reden.

Vertrekkers die op zoek zijn naar een zelfstandige woning zijn, in vergelijking met blijvers, vaker op zoek

naar een huurwoning en een appartement en geven vaker de voorkeur aan een (centrum-)stedelijk

woonmilieu.

Minder actief zoekgedrag in krimpgebieden Verhuisgeneigden in krimpgebieden (vertrekkers en blijvers bij elkaar) zoeken minder actief dan

woningzoekenden elders. Dat geldt ook voor degenen die “beslist” willen verhuizen. Het passievere

zoekgedrag past bij de gemiddeld iets onzekerdere verhuiswens in krimpgebieden. De gehanteerde

zoekstrategieën zoals het inschakelen van een makelaar of familie en vrienden zijn in krimpgebieden niet

anders. Wel staan woningzoekenden in krimpgebieden minder vaak bij een woningcorporatie ingeschreven.

Woningzoekenden in krimpgebieden geven dezelfde prioriteit aan de verschillende aspecten van woning en

locatie. Voor ruim vier op de tien woningzoekenden is de woning zelf het belangrijkste bij de keuze voor een

woning. Voor eveneens vier op de tien is de ligging juist het belangrijkst en voor 15% de prijs.

Woningzoekenden in krimpgebieden verschillen daarin niet van het landelijke gemiddelde.

Page 12: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

6

Veel woningzoekenden hebben op het moment van de WoON-enquête nog geen passende woning

gevonden. In krimpgebieden geven mensen daarvoor ruwweg dezelfde redenen als elders. In

krimpgebieden zeggen woningzoekenden wel duidelijk minder vaak dat (te) lange wachttijden voor

(huur)woningen een belemmering zijn om te verhuizen. Dat past bij het beeld van een minder gespannen

sociale huurmarkt. Dat maakt ook dat woningzoekenden daar hogere eisen kunnen stellen aan een sociale

huurwoning. In krimpgebieden is een kwart van de ingeschrevenen bereid om te verhuizen naar een sociale

huurwoning die niet voldoet aan alle wensen als daardoor sneller kan worden verhuisd. Landelijk is dat bijna

40%. In krimpgebieden reageren woningzoekenden bovendien minder vaak op woningen waarvoor ze

eigenlijk geen belangstelling hebben.

De redenen om niet te willen verhuizen zijn in krimpgebieden dezelfde als de rest van Nederland:

tevredenheid met de woning is voor het overgrote deel een reden, evenals tevreden zijn met de

woonomgeving. Er zijn ook geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.

Page 13: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

7

1 Inleiding

1.1 Wat is krimp? Demografische krimp is de afname van het aantal inwoners of huishoudens in een bepaald gebied (kern,

gemeente, regio). Omdat voor de woningmarkt het aantal huishoudens belangrijker is dan het aantal

inwoners wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen bevolkingskrimp en huishoudenskrimp. In krimpregio’s

krimpt de bevolking al maar neemt het aantal huishoudens in de komende jaren nog licht toe. Met krimp van

de bevolking nemen vaak ook het aantal leerlingen en de omvang van de (potentiële) beroepsbevolking af.

Krimp heeft op die manier ook invloed op het onderwijs, de regionale arbeidsmarkt en economie en het

draagvlak voor – publieke en commerciële – voorzieningen.

Bevolkingskrimp doet zich in Nederland op regionaal niveau voor in enkele regio’s aan de randen van het

land. Op lager schaalniveau, bijvoorbeeld dat van gemeenten of kernen, zijn er ook in de Randstad gebieden

met bevolkingskrimp. Zo kromp de bevolking in 2017 in een kwart van alle gemeenten. In de krimpregio’s is

de bevolkingsdaling echter sterker, meer wijdverspreid en doet de krimp zich vaak al langer voor. Krimp is

echter geen nieuw fenomeen; de grote steden bijvoorbeeld verloren in de jaren ’60 en ’70 veel inwoners aan

randgemeenten en de groeikernen.

Structurele demografische krimp kent ruwweg drie oorzaken: sociaal-culturele ontwikkelingen zoals

individualisering, regionaal-economische ontwikkelingen zoals veranderingen in bedrijvigheid en

werkgelegenheid, en planologische beslissingen, vooral ten aanzien van woningbouw. Sociaal-culturele

factoren beïnvloeden vooral het natuurlijke bevolkingsverloop van geboorte en sterfte. Regionaal-

economische en planologische factoren beïnvloeden vooral migratie- en verhuisbewegingen.

Krimp staat al geruime tijd op de beleidsagenda. In 2009 verscheen het eerste actieplan “Krimpen met

kwaliteit” van het Rijk, provincies en gemeenten. Na diverse evaluaties werd dat in 2016 opgevolgd door het

Actieplan Bevolkingsdaling dat loopt tot en met 2020. Inmiddels zijn daarover twee voortgangsrapportages

verschenen. Provincies en gemeenten hebben daarnaast hun eigen ‘krimpbeleid’, vaak verwerkt in beleid

ten aanzien van de woningmarkt, leefomgeving en leefbaarheid.

1.2 Aanleiding en onderzoeksvragen De directe aanleiding voor dit onderzoek is het verschijnen van het WoonOnderzoek Nederland (WoON)

2018. Het WoON is een driejaarlijks enquêteonderzoek naar de woonsituatie, verhuisplannen en

woonwensen onder 18+’ers in Nederland. De belangrijkste nationale uitkomsten uit WoON 2018 zijn

gepubliceerd in de publicatie “Ruimte voor wonen” (BZK, 2019).

Page 14: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

8

Het WoON wordt uitgevoerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS). Een deel van de gegevens in het WoON, zoals het huishoudinkomen en de WOZ-

waarde van de woning, zijn afkomstig van registraties. Voor het WoON 2018 zijn in de krimpregio’s extra

enquêtes afgenomen, ook wel oversampling genoemd. Dat maakt het mogelijk om uitspraken te doen op

het niveau van afzonderlijke krimpregio’s. In totaal zijn voor WoON 2018 ruim 67.500 mensen ondervraagd,

waarvan 7.780 in de krimpregio’s. De enquêtes zijn afgenomen in de periode augustus 2017 t/m april 2018,

grotendeels via internet maar deels ook telefonisch en door interviewers bij respondenten thuis. Het

veldwerk vond dus plaats in een tijd van herstel van de economie en de koopwoningmarkt, zij het dat in

krimpgebieden het herstel minder krachtig is. Er waren in deze periode geen grote veranderingen in het

woonbeleid van de Rijksoverheid.

De onderzoeksvragen die voor deze publicatie leidend zijn, komen voort uit de mogelijkheden die het WoON

biedt. De onderzoeksvragen vallen elk binnen een thema: leefbaarheid & voorzieningen en verhuisdynamiek

& woningmarkt.

Leefbaarheid en voorzieningen ■ Hoe beoordelen bewoners van krimpgebieden hun woonomgeving en de aanwezige voorzieningen?

Verschilt dit van het landelijke beeld? En hoe heeft de tevredenheid zich ontwikkeld in de afgelopen

jaren?

Verhuisdynamiek en woningmarkt ■ Hoe verhoudt de verhuisdynamiek in krimpgebieden zich tot de rest van Nederland? Welke verhuis-

en woonwensen hebben verhuisgeneigden in krimpgebieden? Verschilt het zoekgedrag van

woningzoekenden in krimpgebieden van dat van verhuisgeneigden elders?

In paragraaf 1.4 gaan we dieper in op de meerwaarde van dit onderzoek en de nuanceringen die bij het

lezen van belang zijn om in het achterhoofd te houden.

1.3 Indeling in krimpgebieden Het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) heeft in 2015 de huidige indeling in negen krimpregio’s

vastgesteld.

Dit rapport is vooral gebaseerd op data uit het WoonOnderzoek Nederland (WoON) 2018. Voor dit

enquêteonderzoek 2018 heeft oversampling plaatsgevonden op het niveau van zeven krimpgebieden. In dit

rapport worden uitkomsten gepresenteerd op het niveau van die zeven krimpgebieden. Die krimpgebieden

verschillen van de ‘standaardindeling’ van BZK die negen regio’s telt. De krimpregio Achterhoek is in dit

rapport opgesplitst in Achterhoek stedelijk en Achterhoek landelijk. De drie Limburgse regio’s zijn in dit

onderzoek ondergebracht in twee gebieden: Limburg stedelijk en Limburg landelijk. De drie Groningse

regio’s vormen hier één regio: Noord- en Oost-Groningen. De regio’s Zeeuws-Vlaanderen en Noordoost-Friesland komen in beide indelingen precies overeen. In onderstaande tabel staat ook per krimpregio het

aantal ondervraagde personen (respondenten) in WoON 2018.

Page 15: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

9

De zeven krimpgebieden die hier worden onderscheiden komen samen overeen met het totaal van de negen

regio’s in de standaardindeling van BZK. In totaal wonen in de zeven krimpgebieden samen ruim 1,3 miljoen

inwoners. Die vormen samen 622 duizend huishoudens. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de

gemeenten die behoren tot elk van de zeven onderscheiden krimpregio’s.

Tabel 1-1: Standaardindeling van BZK in 9 krimpregio’s en de hier gehanteerde indeling in 7 regio’s i.h.k.v. WoON 2018

Figuur 1-1: Indeling in 7 krimpgebieden in dit rapport (WoON 2018)

Standaardindeling BZK (9) Indeling WoON 2018 (7) Aantal respondenten

Achterhoek Achterhoek stedelijk 668Achterhoek landelijk 808

Maastricht-Mergelland Limburg stedelijk 1.828Parkstad Limburg landelijk 2.585Westelijke Mijnstreek

De Marne Noord- en Oost-Groningen 615EemsdeltaOost-Groningen

Noordoost Friesland Noordoost-Friesland 617

Zeeuws-Vlaanderen Zeeuws-Vlaanderen 659

Page 16: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

10

Het onderscheid tussen stedelijke en landelijke gemeenten in de Achterhoek en Zuid-Limburg is gemaakt

omdat de situatie ten aanzien van de leefbaarheid, voorzieningen en het functioneren van de woningmarkt

in stedelijke gebieden vaak anders is dan in landelijke gebieden. De overige krimpregio’s hebben geen of

nauwelijks stedelijke gemeenten.

De afwijkende indeling betekent dat voor de meeste regio’s de uitkomsten niet direct vergelijkbaar zijn met

andere bronnen. Voor de regio’s Zeeuws-Vlaanderen en Noordoost-Friesland geldt dat niet: die regio’s

komen precies overeen met de standaardindeling van BZK1.

Zoals eerder aangegeven doet bevolkingskrimp zich niet alleen voor in de officieel vastgestelde krimpregio’s.

Buiten de krimpregio’s is krimp echter vooral een lokaal fenomeen en soms ook tijdelijk of heel beperkt van

omvang. In de toekomst zal krimp op regionaal niveau zich ook gaan manifesteren buiten de huidige

krimpregio’s. Dit zal het eerst gebeuren in de zogenoemde anticipeergebieden. Deze anticipeerregio’s laten

we in dit rapport grotendeels buiten beschouwing.

1 Indeling van krimp- en anticipeerregio’s: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bevolkingskrimp/krimpgebieden-en-anticipeergebieden

Aardbevingen en krimp in Groningen De hier onderscheiden regio Noord- en Oost-Groningen bestaat uit tien gemeenten (indeling 2018).

Daarvan behoren er vijf ook tot het Groningse aardbevingsgebied: Appingedam, Delfzijl, Loppersum,

Eemsmond en De Marne. De krimpgemeenten in het oosten van Groningen behoren niet tot het

aardbevingsgebied. Het aardbevingsgebied bestaat ook uit gemeenten die niet tot de krimpregio

behoren.

De situatie in de krimpregio Noord- en Oost-Groningen wordt ook beïnvloed door de

aardbevingsproblematiek. Dat geldt voor zowel de sociaaleconomische situatie als de leefbaarheid en

het functioneren van de woningmarkt. Uit diverse onderzoeken van onder meer de Rijksuniversiteit

Groningen (RUG) en het CBS blijkt dat de leefbaarheid als gevolg van de aardbevingen is verslechterd

en dat de koopwoningmarkt er minder gunstig voor staat: lagere prijzen en langere verkooptijden. In

de Groningse krimpgemeenten die ook in het aardbevingsgebied liggen zijn de aardbevingen een heel

belangrijke factor voor juist de thema’s die in dit rapport centraal staan. Op basis van het WoON 2018

kan vaak geen onderscheid worden gemaakt tussen de Groningse krimpgemeenten binnen en buiten

het aardbevingsgebied omdat het aantal respondenten daarvoor te beperkt is. We kunnen ook niet

concreet laten zien in hoeverre de aardbevingsproblematiek doorwerkt in de uitkomsten. Wel worden

sommige bevindingen op het niveau van de regio Noord- en Oost-Groningen dus beïnvloed door de

aardbevingsproblematiek.

Page 17: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

11

1.4 Goed om te weten In veel krimpgebieden zijn de laatste jaren onderzoeken gedaan naar de (ervaren) leefbaarheid. Het

functioneren van de woningmarkt in krimpgebieden is minder vaak onderzocht. De uitkomsten van

onderzoeken in krimpgebieden zijn vaak lastig met elkaar te vergelijken: de methodiek, de vragenlijst en de

ondervraagde groep (steekproef) verschillen vaak, evenals het peilmoment van het onderzoek. De

meerwaarde van dit rapport is dat de uitkomsten voor afzonderlijke krimpgebieden wel één op één met

elkaar te vergelijken zijn en dat een goede vergelijking met de nationale uitkomsten mogelijk is. Overal is de

steekproef op dezelfde wijze getrokken en overal is dezelfde vragenlijst gehanteerd. Ook de verwerking en

de analyse van de enquêteresultaten zijn voor elk krimpgebied op uniforme wijze gedaan.

Het is ook belangrijk om een paar kanttekeningen te noemen. Die helpen bij het juist interpreteren van de

uitkomsten. Allereerst is het schaalniveau van belang: krimp van het aantal inwoners en huishoudens doet

zich binnen krimpregio’s (nog) lang niet overal voor. Dat betekent dat sommige effecten van krimp binnen

die regio’s alleen op bepaalde plekken zichtbaar zijn, vaak alleen in sommige gemeenten of kernen. De

resultaten in het rapport zijn maximaal op het niveau van de afzonderlijke krimpregio’s: er zijn geen

uitkomsten op het niveau van gemeenten of kernen. Vaak zijn de uitkomsten bovendien alleen op het niveau

van alle krimpgebieden bij elkaar. Het is dus belangrijk te beseffen dat er binnen regio’s sprake kan zijn van

verschillen tussen gemeenten: wat voor een krimpregio geldt, geldt niet altijd voor alle gemeenten en kernen

in die regio. De uitkomsten laten als het ware ‘gemiddelden’ zien voor regio’s. In dit rapport proberen we

hieraan tegemoet te komen door voor sommige regio’s – Limburg en de Achterhoek – onderscheid te maken

tussen stedelijke en landelijke gemeenten.

Een tweede nuancering is dat samenhang niet per definitie een causaal verband betekent. Verschillen

tussen krimpgebieden en Nederland – bijvoorbeeld op het vlak van leefbaarheid – worden niet

noodzakelijkerwijs (alleen) veroorzaakt door de krimp. Krimpgebieden verschillen ook in andere opzichten

van het landelijke beeld. Ook die andere verschillen, bijvoorbeeld op sociaaleconomisch vlak, spelen vaak

een rol bij de uitkomsten. Daarom wordt in het volgende hoofdstuk (2) ook een overzicht gegeven van de

belangrijkste sociaaleconomische cijfers van krimpgebieden.

Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, is er bovendien op regionaal niveau nog geen sprake van

krimp van het aantal huishoudens. In individuele kernen en gemeenten kan dat anders zijn. De

woningmarkten zijn in krimpgebieden wel minder gespannen dan in groeiregio’s maar dat geldt ook voor

andere meer perifeer gelegen regio’s die (nog) geen krimpgebied zijn. Het aantal inwoners daalt in de

meeste van de hier onderscheiden krimpregio’s wel. Voor sommige effecten van krimp is eerder de

ontwikkeling van het aantal personen van belang.

De vragenlijst van het WoON is niet specifiek gericht op krimpgebieden. Over sommige belangrijke

aspecten van de woningmarkt en de leefbaarheid worden geen of weinig vragen gesteld. Het WoON – en

dus dit onderzoek – geven dan ook geen totaalbeeld van de situatie in krimpgebieden. Bovendien worden

sommige groepen in het WoON niet ondervraagd. Personen in institutionele huishoudens, zoals

asielzoekers in azc’s en ouderen in zorginstellingen, blijven buiten beschouwing. Dat geldt ook voor recente

Page 18: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

12

immigranten die (nog) niet zijn ingeschreven bij een gemeente. Deze groepen oefenen wel vraag uit op de

woningmarkt.

Een laatste nuancering betreft het steekproefkarakter van de WoON-uitkomsten. Verschillen door de tijd

heen en tussen gebieden zijn niet altijd statistisch significant en als ze dat wel zijn, zijn verschillen niet altijd

inhoudelijk betekenisvol, bijvoorbeeld omdat ze erg klein zijn. Omwille van de leesbaarheid is in tabellen niet

aangegeven welke verschillen statistisch significant zijn. Verschillen die in de tekst genoemd worden zijn

inhoudelijk betekenisvol, hoewel ze soms klein zijn.

1.5 Leeswijzer Huishoudens en personen De rapportage richt zich hoofdzakelijk op particuliere huishoudens in zelfstandige woningen. Huishoudens

die wonen in instituten als zorginstellingen en asielzoekerscentra zijn niet meegenomen. Dat geldt ook voor

huishoudens in een onzelfstandige woning. In hoofdstuk 6 (‘Verhuis- en woonwensen’) zijn ook startende

huishoudens opgenomen. Dit zijn personen die de woningmarkt willen betreden maar nog niet als zelfstandig

huishouden een zelfstandige woning bewoning. Vaak gaat het hierbij om thuiswonende kinderen. Ook

jongeren die vanuit een (studenten)kamer een zelfstandige woning willen betrekken horen bijvoorbeeld tot

de groep starters. In hoofdstuk 3 (‘Leefbaarheid en voorzieningen’) staat de ervaren leefbaarheid centraal.

In dit hoofdstuk gaat het niet om huishoudens maar om personen (18+).

Opbouw van het rapport In het volgende hoofdstuk (2) wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste cijfers over de

krimpgebieden ten aanzien van de bevolking, huishoudens en de woningmarkt. Veel van die cijfers komen

uit andere bronnen dan het WoON. Er wordt daarbij een vergelijking gemaakt met de cijfers voor Nederland

zodat duidelijk wordt in welke opzichten krimpgebieden afwijken. Ook kijken we naar wat de bewoners in

krimpgebieden zeggen over hun investeringen in woningen, zowel op energetisch als niet-energetisch vlak.

In hoofdstuk 3 komt de leefbaarheid in krimpgebieden aan de orde. We beschrijven de tevredenheid met

verschillende aspecten van de woonomgeving en voorzieningen. We kijken daarbij naar de verschillen

tussen afzonderlijke krimpgebieden en tussen leeftijdsgroepen. Ook worden de resultaten veelvuldig

vergeleken met de nationale uitkomsten.

In het hoofdstuk daarna (4) kijken we naar de verhuisdynamiek in krimpgebieden. Wordt er in krimpgebieden

minder verhuisd dan elders? En voor welke huishoudens en woningmarktsegmenten geldt dat dan? We

kijken naar de verschillen tussen starters en doorstromers en vergelijken krimpgebieden met Nederland als

geheel. Ook komen de redenen om te kiezen voor een koop- of juist een huurwoning aan bod.

In hoofdstuk 5 kijken we specifiek naar twee groepen verhuizers: de vertrekkers uit krimpgebieden en de

instromers. Welke personen verlaten krimpgebieden en welke inwoners verhuizen juist naar een dergelijke

regio? En in hoeverre speelt leeftijd, opleidingsniveau en inkomen hierbij een rol? Dit hoofdstuk is op basis

van CBS-microdata.

Page 19: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

13

De verhuis- en woonwensen in krimpgebieden staan centraal in hoofdstuk 6. Eerst kijken we naar de

verhuiswensen en vervolgens is er aandacht voor de woonwensen die verhuisgeneigden hebben. Welke

verschillen zijn er tussen huishoudens die een krimpgebied willen verlaten en degenen die willen blijven?

Daarna onderzoeken we of huishoudens met een verhuiswens die wens ook realiseren en in hoeverre ze

daarbij ook hun woonwensen weten waar te maken.

In het laatste hoofdstuk (7) brengen we inzichten uit de verschillende hoofdstukken bij elkaar in een

synthese. Wat zeggen de uitkomsten over de leefbaarheid en het functioneren van de woningmarkt in

krimpgebieden?

In de bijlage is tot slot een begrippenlijst opgenomen.

Page 20: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek
Page 21: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

15

2 Kerncijfers bevolking en woningmarkt

2.1 Bevolking en huishoudens

Lagere groei in krimpgebieden

Die gebieden waar er sprake is van een stelselmatige daling van de bevolking zijn bestempeld tot

krimpgebied. De achterliggende factoren van deze bevolkingsdaling kunnen enigszins verschillen van

krimpgebied tot krimpgebied maar voor de gebieden gezamenlijk onderscheiden zich duidelijk in hun

ontwikkeling van de zogenaamde anticipeergebieden, gebieden waar bevolkingsdaling binnen afzienbare

tijd gaat plaatsvinden, en de overige gebieden. In de hierna volgende figuren zijn achtereenvolgens de

ontwikkeling van de natuurlijke aanwas (geboorte minus sterfte), van het saldo binnenlandse migratie

(vestiging minus vertrek) en van het saldo buitenlandse migratie (immigratie minus emigratie) afgebeeld. In

alle drie de figuren is te zien dat de ontwikkeling voor krimpgebieden op een lager niveau ligt dan voor de

andere twee gebieden.

Belangrijkste bevindingen

■ In krimpgebieden is sprake van een daling van het aantal inwoners. Het aantal huishoudens

neemt de eerstkomende jaren nog wel licht toe of blijft gelijk. Zowel bij inwoners als bij

huishoudens zal de krimp tot 2040 naar verwachting het sterkst zijn in Zuid-Limburg en Noord-

en Oost-Groningen.

■ De sociaaleconomische positie van huishoudens in krimpgebieden is minder gunstig dan in

Nederland totaal: de gemiddelde inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie liggen er lager.

■ Krimpgebieden tellen relatief veel koopwoningen, ruime woningen en woningen met een

relatief lage WOZ-waarde. Nieuwe woningen zijn er juist weinig in krimpgebieden.

■ Koopwoningen in krimpregio’s zijn minder energiezuinig: ze hebben vaker een ongunstig

energielabel (F of G).

■ In krimpgebieden zijn de afgelopen vijf jaar gemiddeld iets vaker investeringen in de

energiezuinigheid van woningen gedaan dan in Nederland als geheel.

■ De bereidheid om in de toekomst (aanvullende) energiebesparende maatregelen te nemen

ligt in krimpgebieden even hoog als landelijk.

■ Investeringen in onderhoud of verbetering van de woning (zowel binnen als buiten) op andere

vlakken dan energiebesparing zijn in krimpgebieden even vaak uitgevoerd als landelijk.

Page 22: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

16

De natuurlijke aanwas neemt in alle drie de gebieden af tussen 2000 en 2017, maar is voor de

krimpgebieden gedurende de hele periode negatief. Vanaf 2012 sterven er ook in de anticipeerregio’s meer

mensen dan dat er kinderen worden geboren.

Figuur 2-1: Natuurlijke aanwas voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS

De binnenlandse migratie in de krimpgebieden laat vanaf het gepresenteerde beginjaar 2000 meer

vertrekkers zien dan dat er vestigers zien, met een negatief saldo tot gevolg. Dit negatieve saldo is in de

loop der jaren groter geworden. De sterke negatieve saldi in 2015 en 2016 werden veroorzaakt door

verhuizen van statushouders vanuit asielzoekerscentra (azc’s) in de Achterhoek en Noord- en Oost-

Groningen naar andere gemeenten.

In de periode 2000 t/m 2014 hadden Noordoost-Friesland en Noord- en Oost-Groningen het hoogste

gemiddelde negatieve saldo per jaar (per 1.000 inwoners) en Zeeuws-Vlaanderen en de Achterhoek

stedelijk juist het laagste gemiddelde negatieve saldo per jaar.

Figuur 2-2: Saldo binnenlandse migratie voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS

-4-3-2-1012345

Natuurlijke aanwas per 1.000 inwoners

Krimpregio's Anticipeerregio's Overig

-8

-7

-6

-5

-4

-3

-2

-1

0

1

2

Binnenlands migratiesaldo per 1.000 inwoners

Krimpregio's Anticipeerregio's Overig

Page 23: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

17

De buitenlandse migratie is op de periode 2002-2008 na de enige groeifactor geweest voor de krimpregio’s,

een factor die de laatste jaren steeds belangrijker is geworden getuige de sterke stijging van het saldo,

bewerkstelligd door de sterke groei van het aantal asielmigranten in de jaren ervoor1. In 2017 is er weer

sprake van een terugval van het saldo buitenlandse migratie ten opzichte van het voorgaande jaar.

Figuur 2-3: Saldo buitenlandse migratie voor krimp- en anticipeergebieden (2000-2017); bron: CBS

Verschillen aanvang krimp tussen gebieden

Zoals bekend hebben bestaande krimpgebieden nu al te maken met een bevolkingsdaling. Deze daling van

het inwonertal in krimpgebieden is in sommige krimpgebieden (Noord- en Oost-Groningen, Zeeuws-

Vlaanderen, Limburg landelijk) gestart in de jaren negentig van de vorige eeuw en in andere krimpgebieden

na 2000. Ten opzichte van het jaar 2000 is de bevolking in 2018 het meest geslonken in Limburg stedelijk

en Limburg landelijk en in Noord- en Oost-Groningen, met circa 6%. In de andere krimpgebieden is de

bevolkingsdaling (op regionaal niveau) sinds 2000 beperkt geweest (1% of 2%) en in Achterhoek stedelijk

is er zelfs nog sprake van bevolkingsgroei (Figuur 2-4).

Figuur 2-4: Ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2000; bron: CBS

1 De instroom van asielmigranten (asielzoekers en statushouders) heeft zich vooral voorgedaan in Achterhoek stedelijk en Noord- en Oost-Groningen vanwege

de aanwezigheid van asielzoekerscentra (azc’s) in die regio’s.

-4

-2

0

2

4

6

8

10

Buitenlands migratiesaldo per 1.000 inwoners

Krimpregio's Anticipeerregio's Overig

-8%-6%-4%-2%0%2%4%6%8%

10%

2000 2005 2010 2015 2018

Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk Limburg landelijk

Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal

Page 24: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

18

Om een beeld te krijgen van de omvang van de verschillende krimpgebieden is in Tabel 2-1 voor het jaar

2018 ook het feitelijke inwonertal opgenomen. Zo is goed te zien dat er sprake is van grote verschillen in

bevolkingsomvang, variërend van 86 duizend in Achterhoek stedelijk tot 414 duizend in Limburg stedelijk.

In totaal wonen in de zeven krimpgebieden samen ruim 1,3 miljoen inwoners. Die vormen samen 622

duizend huishoudens. De blauw gearceerde delen bevatten de aandelen die aanzienlijk van het gemiddelde

afwijken (Tabel 2-1).

Krimpgebieden meer vergrijsd

In vergelijking met Nederland hebben krimpgebieden een oudere bevolking. De aandelen van de

leeftijdsgroepen vanaf 45 jaar zijn in krimpgebieden hoger dan landelijk en aan de andere kant zijn de

aandelen jonger dan 45 jaar lager. In de krimpgebieden zien we dus dat de demografische processen

ontgroening en vergrijzing al sterker tot uiting zijn gekomen. Van alle krimpgebieden is Limburg landelijk het

sterkst vergrijsd en Achterhoek stedelijk en Noordoost-Friesland het minst, met 26% versus 21% 65+.

De grijze druk, de verhouding van het aantal 65-plussers op de bevolking van 20-64 jaar, is in alle

krimpgebieden dan ook aanmerkelijk hoger dan landelijk. De groene druk, de verhouding van het aantal

jongeren onder de 20 jaar op de bevolking van 20-64 jaar, is alleen in Limburg stedelijk en Limburg landelijk

en in mindere mate in Zeeuws-Vlaanderen veel lager dan in Nederland totaal.

Tabel 2-1: Kerncijfers bevolking per krimpgebied (2018) Bron: CBS

Minder personen met een migratieachtergrond in krimpgebieden

Een ander onderscheidend kenmerk van krimpgebieden is dat het aandeel personen met een

migratieachtergrond in de bevolking duidelijk lager is dan gemiddeld in Nederland. Waar in Nederland 13%

van de bevolking een niet-westerse 1e of 2de generatie migratieachtergrond heeft, gelden voor de

krimpgebieden percentages tussen 3% en 8%.

Voor de westerse 1e en 2e generatie allochtonen geldt dit niet. Hoewel alle krimpgebieden op Noordoost-

Friesland na aan de grens liggen onderscheiden alleen Zeeuws-Vlaanderen (Belgen) en Limburg stedelijk

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Index aantal inwoners (2000 = 100)2000 100 100 100 100 100 100 100 1002010 103 101 95 96 101 98 100 1042018 105 99 94 94 99 94 98 108

Inwoners (x 1.000) 86 212 414 185 124 207 105 17.181

Leeftijd (2018)< 30 jaar 32% 31% 32% 27% 34% 30% 29% 35%30-44 jaar 17% 14% 16% 15% 16% 15% 16% 18%45-64 jaar 30% 32% 30% 32% 29% 31% 31% 28%65-74 jaar 12% 13% 13% 15% 12% 14% 14% 11%>= 75 jaar 9% 10% 10% 11% 9% 10% 11% 8%

Groene druk (-19 t.o.v. 20-64 jaar) 39% 39% 30% 33% 43% 37% 35% 38%Grijze druk (65+ t.o.v. 20-64 jaar) 37% 41% 38% 46% 38% 43% 45% 32%

1e en 2e generatie migratieachtergrondtotaal, westerse achtergrond 8% 6% 19% 13% 3% 6% 21% 10%totaal, niet-westerse achtergrond 7% 4% 8% 3% 3% 5% 5% 13%

Page 25: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

19

en Limburg landelijk (Duitsers en Belgen) zich door een aanmerkelijk hoger aandeel westerse 1e en 2e

generatie allochtonen, bij de twee eerstgenoemde gebieden zelfs dubbel zoveel.

Nog geen huishoudensdaling in krimpgebieden

Hoewel de krimpgebieden te maken hebben met bevolkingsdaling is er nog geen sprake geweest van een

afname van het aantal huishoudens in die gebieden. Sinds 2000 is het aantal huishoudens in Nederland als

geheel gegroeid met 16%. In de krimpgebieden is het aantal huishoudens in die periode (veel) minder sterk

toegenomen, variërend van 14% in Achterhoek stedelijk tot 2% in Noord- en Oost-Groningen. In de

Limburgse regio’s was de groei 6% en in Noordoost-Friesland en Zeeuws-Vlaanderen bedroeg de stijging

8% (Figuur 2-5). Binnen krimpregio’s zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen gemeenten en kernen.

De laatste jaren, bezien vanaf 2010, is het aantal huishoudens in Noord- en Oost-Groningen ongeveer

stabiel. In Noordoost-Friesland was de groei in de die periode heel bescheiden (+1%). In de andere

krimpgebieden was dat 3% of 4%, tegen een nationale toename van 6% sinds 2010.

Binnen de krimpregio’s zijn er aanzienlijke verschillen. Binnen de regio Noord- en Oost-Groningen is het

aantal huishoudens in de Eemsdelta2 sinds 2000 met 3% afgenomen terwijl in de deelregio’s Oost-

Groningen en Hoogeland3 het aantal huishoudens nog is toegenomen.

Figuur 2-5: Ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2000; bron: CBS

Minder alleenstaanden en meer paren

Ten aanzien van de samenstelling van de huishoudens zijn er grote verschillen tussen de krimpgebieden

onderling. In de meeste krimpgebieden is het aandeel alleenstaanden lager dan landelijk, behalve in Limburg

2 Bestaande uit de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum.

3 Bestaande uit de gemeenten De Marne en Eemsmond.

-2%0%2%4%6%8%

10%12%14%16%18%

2000 2005 2010 2015 2018

Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk Limburg landelijk

Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal

Page 26: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

20

stedelijk waar het duidelijk hoger is. Daar tegenover staat dat het aandeel paren (zonder kinderen) in de

krimpgebieden hoger is dan gemiddeld. Het percentage gezinnen varieert over de krimpgebieden (Tabel

2-2).

Tabel 2-2: Kerncijfers huishoudens per krimpgebied (2018); bron: CBS

2.2 Prognose bevolking en huishoudens In de voorgaande paragraaf is de recente ontwikkeling van bevolking en huishoudens aan bod gekomen. In

deze paragraaf beschrijven we de verwachte toekomstige ontwikkeling op basis van de Primos-prognose

2018. Demografische prognoses zijn altijd omgeven met onzekerheden. Rondom de prognose-uitkomsten

zit dan ook altijd een zekere bandbreedte. Voor krimpgebieden geldt dat het sterfteoverschot in de toekomst

vrijwel zeker groter zal worden en het binnenlands migratiesaldo naar alle waarschijnlijkheid blijvend negatief

zal zijn. De enige groeifactor voor krimpgebieden – in termen van aantallen inwoners – zal waarschijnlijk

het buitenlands migratiesaldo zijn. Buitenlandse migratie is echter ook het lastigst te voorspellen.

Bevolking In de meeste krimpgebieden is het aantal inwoners al enige jaren aan het dalen. Die daling zet zich voort

terwijl er op nationaal niveau nog een aanzienlijke bevolkingsgroei wordt verwacht. De enige uitzondering is

de Achterhoek stedelijk (Doetinchem en Winterswijk). In dat gebied neemt het aantal inwoners nog tot bijna

2030 licht toe. Naar verhouding zal de bevolkingskrimp in de periode tot 2040 het grootst zijn in de Limburgse

regio’s en in Noord- en Oost-Groningen (Figuur 2-6).

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Index aantal huishoudens (2000 = 100)2000 100 100 100 100 100 100 100 1002010 109 106 102 103 107 102 105 1092018 114 110 106 106 108 102 108 116

Huishoudens (x 1.000) 38 90 213 84 52 95 49 7.858

Samenstelling (2018)Alleenstaand 34% 29% 45% 31% 31% 35% 35% 38%Eenouder 7% 5% 7% 6% 6% 7% 6% 7%Paren 32% 35% 29% 37% 32% 34% 35% 29%Gezinnen 27% 30% 19% 26% 31% 24% 24% 26%

Page 27: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

21

Figuur 2-6: Prognose ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018

In de periode 2018-2040 neemt het aantal inwoners in Nederland naar verwachting nog toe met 1,1 miljoen

mensen ofwel circa +6%. In beide Limburgse regio’s is de bevolking in 2040 -12% kleiner dan nu. In Noord-

en Oost-Groningen is de krimp met -11% nagenoeg even groot. In Noordoost-Friesland en Zeeuws-

Vlaanderen is de krimp met -6% kleiner. In de Achterhoek is een duidelijk verschil tussen de landelijke regio

en de stedelijke regio (Doetinchem en Winterswijk): het landelijk gebied krimpt tot 2040 met -7% terwijl in

het stedelijk gebied de daling heel bescheiden is (-1%) (Figuur 2-7).

Figuur 2-7: Prognose ontwikkeling aantal inwoners, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018

De leeftijdsopbouw in krimpgebieden verschilt behoorlijk van die van Nederland. Krimpgebieden zijn sterker

vergrijsd en tellen relatief weinig twintigers en dertigers. Dat heeft ook gevolgen voor de toekomstige

bevolkingsontwikkeling. Waar het aantal 30-minners nationaal tot 2040 nagenoeg gelijk blijft, neemt het

aantal personen in die leeftijdsklasse in krimpgebieden wel aanzienlijk af. In Limburg landelijk zal die afname

naar verwachting het sterkst zijn (-22%); in Zeeuws-Vlaanderen en Achterhoek stedelijk (-10%) het minst

sterk.

-15%

-10%

-5%

0%

5%

10%

2018 2020 2025 2030 2035 2040

Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk Limburg landelijk

Noordoost-Friesland Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal

-15% -10% -5% 0% 5% 10%

Achterhoek stedelijk

Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk

Limburg landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland totaal

2025 2030 2035 2040

Page 28: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

22

Het aantal 65+’ers neemt in krimpgebieden relatief minder sterk toe dan nationaal (48%). Alle krimpgebieden

zullen in 2040 wel sterker vergrijsd zijn net als ze nu een hoger aandeel 65+’ers kennen dan Nederland.

Limburg landelijk is anno 2018 de meest vergrijsde regio: 26% van de bevolking is 65+. In 2040 blijft Limburg

het meest vergrijsd, maar dan met maar liefst een aandeel 65+ van 36%.

Huishoudens Voor de woningmarkt is vooral het aantal huishoudens4 van belang. In alle krimpgebieden neemt het aantal

huishoudens de eerstkomende jaren ofwel licht toe ofwel blijft stabiel. Van huishoudenskrimp is op regionaal

niveau dus nu nog geen sprake. In afzonderlijke kernen en gemeenten kan dat anders zijn. In de toekomst

zal ook op regionaal schaalniveau huishoudenskrimp inzetten. Het jaar waarin het aantal huishoudens op

regioniveau het hoogtepunt bereikt verschilt per regio. Volgens Primos 2018 is de verwachting dat in de

twee Limburgse regio’s en in Noord- en Oost-Groningen het aantal huishoudens in de periode 2020-2022

het maximum bereikt en vanaf dan begint af te nemen. In Zeeuws-Vlaanderen zal dat rond 2024 zijn, in

Noordoost-Friesland rond 2028 en in de Achterhoekse regio’s rond 2030 (Figuur 2-8).

Figuur 2-8: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018

In de periode 2018-2040 neemt het aantal huishoudens in Nederland naar verwachting nog toe met 795

duizend, ofwel ca. +10%. In Limburg stedelijk ligt het aantal huishoudens in 2040 -10% lager dan nu. In

Limburg landelijk is dat -8%. De huishoudenskrimp in de komende twintig jaar zal daarmee naar verhouding

het grootst zijn in de Limburgse krimpregio’s. In Noord- en Oost-Groningen neemt het aantal tot 2040 met

-7% af, in Zeeuws-Vlaanderen met -5%. In Noordoost-Friesland is de krimp aanzienlijk kleiner: -1%. In die

regio kan beter gesproken worden van een stabilisatie van het aantal huishoudens. Dat geldt ook voor de

Achterhoek landelijk (0%). In de Achterhoek stedelijk zijn er in 2040 naar verwachting meer huishoudens

dan nu (+5%) (Figuur 2-9).

4 In dit rapport gaat het overal om particuliere huishoudens. Institutionele huishoudens (vooral personen in zorginstellingen) blijven buiten beschouwing.

-15%

-10%

-5%

0%

5%

10%

15%

2018 2020 2025 2030 2035 2040

Achterhoek stedelijk Achterhoek landelijk Limburg stedelijk

Limburg landelijk Noordoost-Friesland Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen Nederland totaal

Page 29: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

23

Figuur 2-9: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018

De voortschrijdende vergrijzing is ook terug te zien in de toekomstige huishoudensontwikkeling. Het aantal

jonge huishoudens (tot 30 jaar) neemt in elke krimpregio veel sterker af dan nationaal (-7%). In Limburg

landelijk is de daling naar verhouding het grootst (-36%) (Figuur 2-10). Het aantal oudere huishoudens (65+)

neemt in krimpgebieden minder sterk toe dan in Nederland. Krimpgebieden hebben nu en in 2040 wel een

duidelijk groter aandeel oudere huishoudens dan nationaal.

Figuur 2-10: Prognose ontwikkeling aantal huishoudens per leeftijdsklasse, %-verandering t.o.v. 2018; bron: Primos 2018

-15% -10% -5% 0% 5% 10% 15%

Achterhoek stedelijk

Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk

Limburg landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland totaal

2025 2030 2035 2040

-40%

-20%

0%

20%

40%

60%

80%

100%

< 30 jaar 30-44 jaar 45-64 jaar 65-74 jaar >= 75 jaar

Page 30: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

24

2.3 Sociaaleconomische situatie

Inkomens duidelijk lager in Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen

Ten opzichte van het landelijke gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen is het gemiddeld inkomen in twee

krimpgebieden duidelijk lager, te weten in Limburg stedelijk en in Noord- en Oost-Groningen. In de

Achterhoek landelijk en Limburg landelijk ligt het gemiddelde huishoudinkomen juist iets boven het

Nederlandse gemiddelde. Dat hangt samen met het relatief grote aandeel paren – vaak anderhalf- of

tweeverdieners qua loon of pensioen – in de regio’s.

Ook op andere onderdelen is de sociaaleconomische situatie van huishoudens in Limburg stedelijk en

Noord- en Oost-Groningen zwakker dan in de overige krimpgebieden en Nederland als geheel. In Tabel 2-3

is dat zichtbaar gemaakt door de roze arceringen van de sterk afwijkende cijfers. Het aandeel van de

(werkzame) beroepsbevolking in deze twee gebieden is lager dan in de andere gebieden, het

werkloosheidspercentage ligt alleen in deze twee gebieden boven het landelijk gemiddelde en het aantal

arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (AO-uitkeringen) per 1.000 inwoners ligt ver boven het gemiddelde.

Zoals mag worden verwacht en overeenkomend met de mate van vergrijzing zijn de aantallen AOW-

uitkeringen per 1.000 inwoners in de krimpgebieden groter dan gemiddeld.

Tabel 2-3: Kerncijfers sociaaleconomische situatie per krimpgebied (2017); bron: CBS

*Als percentage van de totale bevolking in de leeftijd 15 tot 75 jaar.

**Als percentage van de beroepsbevolking

Krimpgebieden zijn vaak sociaaleconomisch relatief zwak. Dat is ook terug te zien in de ontwikkeling van

het aantal werknemersbanen sinds 2000. In Nederland als geheel is dat aantal met 14% toegenomen, in

krimpgebieden is die groei fors minder geweest of was er zelfs een daling, zoals in Limburg stedelijk, Noord-

en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen (Figuur 2-11). De daling van het aantal inwoners (in de

beroepsgeschikte leeftijd) speelt hierbij ook een rol. De relatie tussen de ontwikkeling van de bevolking en

werkgelegenheid is complex: een deel van de banen – vooral dienstverlening aan consumenten – volgt

inwoners maar deels volgen inwoners juist ook banen.

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (x 1.000)

39,6 42,0 34,5 42,4 38,7 35,9 39,7 40,9

% beroepsbevolking* 68% 71% 63% 65% 71% 68% 66% 70%

% werkzame beroepsbevolking* 67% 67% 60% 64% 64% 62% 64% 67%Werkloosheid** (%) 4,7% 4,0% 5,4% 4,0% 4,6% 5,6% 3,5% 4,9%AO-uitkeringen per 1.000 inwoners 55 44 75 52 41 60 46 43AOW-uitkeringen per 1.000 inwoners 196 215 209 240 195 223 233 176

Page 31: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

25

Figuur 2-11: Ontwikkeling aantal werknemersbanen, 2017 t.o.v. 2000; bron: LISA

2.4 Woningmarkt

Meer koopwoningen en eengezinswoningen en minder jonge woningen

In vergelijking met het landelijke beeld kenmerkt de woningvoorraad in krimpgebieden zich door een relatief

groot percentage koopwoningen (Tabel 2-4). Alleen in Limburg stedelijk ligt het aandeel koopwoningen

duidelijk onder het landelijk gemiddelde. Omgekeerd is de huursector in de meeste krimpgebieden kleiner,

zowel in de corporatie- als de particuliere sector, met Limburg stedelijk als enige uitzondering.

Overeenkomstig het aandeel koopwoningen zijn er ook meer eengezinswoningen in krimpgebieden, niet

alleen over alle woningen bezien maar ook binnen de koopsector, de corporatiesector en de particuliere

huursector afzonderlijk. In Noordoost-Friesland komt het aandeel eengezinswoningen binnen de

koopvoorraad zelfs uit op 97% en ook in de huursector is in deze regio ruim driekwart van de woningen een

eengezinswoning.

De samenstelling van de woningvoorraad naar bouwjaar laat zien dat in de krimpgebieden vooral in de

laatste periode, vanaf 2001, minder woningen zijn gebouwd dan gemiddeld. Waar het aandeel woningen

gebouwd vanaf 2001 nationaal zo’n 15% van de totale woningvoorraad uitmaakt is dat in de meeste

krimpgebieden, behalve Achterhoek stedelijk en landelijk, niet meer dan 10%. In Noord- en Oost-Groningen

is de vooroorlogse voorraad naar verhouding het grootst (26% tegen 19% nationaal).

Grotere woningen bij lagere WOZ-waarde

Gemiddeld genomen zijn de woningen in krimpgebieden groter dan gemiddeld in Nederland. In alle

krimpgebieden zijn de percentages woningen groter dan 120 m² en met name groter dan 150 m² hoger het

landelijke gemiddelde van 18% voor deze twee klassen. In Achterhoek stedelijk en in Limburg landelijk is

het aandeel woningen vanaf 150 m² zelfs meer dan dubbel zo hoog. Daarmee is ook de gemiddelde

1%

4%

-7%

5%

3%

-4%

-5%

14%

-10% -5% 0% 5% 10% 15% 20%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Page 32: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

26

oppervlakte in m² van de woningen veel hoger dan landelijk gemiddeld (100 m²), variërend van 125 m² in

Zeeuws-Vlaanderen tot 143 m² in Limburg landelijk.

Ondanks de grotere omvang van de woningen ligt de gemiddelde WOZ-waarde voor woningen (koop en

huur) in krimpgebieden op een lager niveau dan landelijk gemiddeld. Waar de gemiddelde WOZ-waarde in

2018 nationaal uitkomt op 229 duizend euro per woning, ligt deze in de krimpgebieden tussen 142 duizend

voor Noord- en Oost-Groningen en 212 duizend voor Achterhoek landelijk. De gemiddelde koopsom van

verkochte (bestaande) koopwoningen in Nederland lag in 2018 op 287 duizend euro. In krimpgebieden

varieerde dat van 170 duizend euro in Noord- en Oost-Groningen tot 251 duizend euro in Limburg landelijk

(Tabel 2-4).

De gemiddelde WOZ-waarde per vierkante meter ligt het laagst in Noord- en Oost-Groningen en het hoogst

in de Achterhoek landelijk. In alle krimpgebieden ligt de waarde per vierkante meter fors onder het landelijke

gemiddelde. Dat betekent dat elke vierkante meter woonruimte in krimpgebieden minder geld kost.

Tabel 2-4: Kerncijfers woningvoorraad per krimpgebied (2018); bron: BAG / CBS / SYSWOV

*Data over 2018

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Woningen (x 1.000) 39 93 211 87 54 100 54 7.741

% koop 62% 68% 49% 67% 66% 62% 68% 57%% corporatiehuur 26% 21% 33% 20% 26% 28% 19% 30%% particuliere huur 12% 11% 18% 13% 8% 10% 13% 14%woningtype% eengezinswoningen 76% 83% 62% 79% 89% 82% 85% 64%% eengezinskoopwoningen 57% 62% 43% 63% 64% 59% 63% 47%

% eengezinswoningen binnen koopsector 91% 92% 87% 93% 97% 95% 93% 83%

% eengezinswoningen binnen corporatiesector 50% 67% 41% 49% 77% 61% 66% 42%% eengezinswoningen binnen particuliere huursector 56% 60% 35% 52% 63% 63% 69% 37%bouwjaarTot 1945 17% 18% 19% 19% 22% 26% 21% 19%1945-1970 24% 27% 33% 34% 25% 24% 30% 25%1971-1980 18% 18% 16% 19% 20% 19% 18% 16%1981-1990 15% 15% 14% 12% 12% 10% 10% 15%1991-2000 13% 11% 9% 8% 11% 11% 11% 12%2001-2010 9% 8% 6% 5% 7% 8% 7% 10%2011 en later 4% 4% 2% 3% 3% 2% 3% 5%oppervlakte< 90 m2 23% 16% 30% 17% 23% 26% 26% 34%90-119 m2 25% 29% 27% 23% 34% 32% 32% 30%120-149 m2 21% 23% 21% 23% 20% 19% 19% 18%150+ m2 31% 32% 22% 37% 24% 23% 24% 18%gemiddelde oppervlakte in m2 136 139 120 143 127 126 125 100woningwaardegemiddelde WOZ-waarde (incl. huur) (x €1.000) 189 212 161 206 171 142 180 229

gemiddelde WOZ-waarde (incl. huur) per m2 1.390 1.525 1.342 1.441 1.346 1.127 1.440 2.290

gemiddelde koopsom (x €1.000)* 226 244 204 251 206 170 198 287

Page 33: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

27

Herstel koopwoningmarkt verschilt tussen krimpregio’s

De koopwoningmarkt is sinds het dieptepunt in 2013 krachtig hersteld. Het aantal transacties lag nationaal

in 2018 twee keer zo hoog als in 2013 (toename van 100%). In sommige krimpgebieden was het herstel

minder sterk maar in andere gebieden juist sterker. In de Achterhoek bijvoorbeeld was de daling van het

aantal verkopen tijdens de crisis – in de periode 2008-2013 – ongeveer gelijk aan Nederland (ca. -40%). Het

herstel sinds 2013 is in de Achterhoek wel sterker geweest (110% á 130%) dan landelijk. In Limburg stedelijk

was het herstel minder krachtig dan nationaal maar in Noord- en Oost-Groningen was dat niet het geval

(Figuur 2-12). De koopwoningmarkt is in veel krimpregio’s minder dynamisch: het aantal verkopen als

percentage van de voorraad is lager dan het landelijke gemiddelde. Deels komt dit doordat de

(koop)woningmarkt in krimpgebieden sterker vergrijsd is. In hoofdstuk 4 wordt hier meer aandacht aan

besteed.

Figuur 2-12: Ontwikkeling aantal verkopen van bestaande koopwoningen, 2008-2013 en 2013-2018; bron: Kadaster

In Noord- en Oost-Groningen had ruim de helft (52%) van de verkochte woningen van de afgelopen drie jaar

een koopsom van minder dan 150.000 euro. In Limburg stedelijk en Zeeuws-Vlaanderen viel ruim 40% van

de verkochte woningen in die laagste prijsklasse. In de landelijke delen van de Achterhoek en Limburg was

het aandeel duurdere woningen juist het hoogst (Figuur 2-13).

-38%

-38%

-38%

-27%

-42%

-48%

-18%

-40%

110%

131%

87%

77%

124%

134%

41%

98%

-100% -50% 0% 50% 100% 150%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

2013 t.o.v. 2008 2018 t.o.v. 2013

Page 34: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

28

Figuur 2-13: Verkopen bestaande koopwoningen naar prijsklassen, 2016 t/m 2018; bron: Kadaster

Goedkopere huurwoningen, minder vrijesectorhuur

Krimpgebieden tellen minder huurwoningen dan gemiddeld. Ook de samenstelling van de huurwoningen

naar prijsklassen verschilt enigszins van het landelijke beeld. Huurwoningen in krimpgebieden hebben

minder vaak een huurprijs in de vrije sector (boven de liberalisatiegrens). In Nederland heeft 18% van de

woningen een huur5 boven de liberalisatiegrens, in krimpgebieden is dat vaak een stuk minder. In

Noordoost-Friesland hebben relatief veel huurwoningen een lage huur (tot de kwaliteitskortingsgrens). Als

enkel gekeken wordt naar de voorraad corporatiewoningen – op basis van dVi-gegevens6 – dan valt

Noordoost-Friesland ook op als regio met veel woningen in de laagste prijsklasse: 32% tegen ca. 18% in de

meeste andere krimpregio’s. In alle krimpgebieden is het percentage woningen tot de aftoppingsgrens7

hoger dan het landelijke cijfer (Figuur 2-14).

5 Het gaat hier om de rekenhuur. Dat is de kale huur plus subsidiabele servicekosten. De rekenhuur is mede bepalend voor de hoogte van de huurtoeslag.

6 Gegevens die alle woningcorporaties jaarlijks over hun woningbezit aanleveren. Deze registratiegegevens omvatten de gehele voorraad corporatiewoningen.

Het gaat hier om de dVi-gegevens over de voorraad eind 2017.

7 De aftoppingsgrens is afhankelijk van het huishouden: de lage aftoppingsgrens geldt voor 1- en 2-persoonshuishoudens. De hoge aftoppingsgrens geldt voor

huishoudens van 3 personen of meer. Bij het bepalen of de huur onder of boven de aftoppingsgrens ligt, wordt in het WoON rekening gehouden met de grootte

van het huishouden dat in de woning woont.

27%

18%

43%

19%

33%

52%

44%

18%

47%

51%

38%

48%

48%

37%

35%

42%

17%

20%

12%

20%

14%

9%

14%

22%

9%

11%

8%

12%

4%

2%

7%

18%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

< 150.000 > 150.000 en <= 250.000 > 250.000 en <= 350.000 > 350.000

Page 35: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

29

Figuur 2-14: Bewoonde voorraad huurwoningen (corporatie + particulier) naar prijsklasse (2018); bron: WoON

Ook in krimpgebieden liggen de huren van particuliere huurwoningen hoger dan die van corporatiewoningen.

Wel zijn particuliere huurwoningen in krimpgebieden gemiddeld goedkoper dan landelijk: het percentage

met een huur in de vrije sector is met 25% kleiner dan het landelijke aandeel van 43%. Wel zijn particuliere

huurwoningen ook in krimpgebieden duurder geworden. Corporatiewoningen hebben in krimpgebieden ook

minder vaak een hoge huur (Figuur 2-15).

Figuur 2-15: Bewoonde huurvoorraad naar prijsklasse (2012-2018); bron: WoON

13%

15%

15%

15%

30%

13%

15%

15%

54%

56%

54%

49%

53%

64%

64%

47%

25%

19%

19%

25%

14%

18%

17%

20%

8%

10%

12%

10%

3%

4%

4%

18%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

tot kwaliteitskortingsgrens tot aftoppingsgrens

tot liberalisatiegrens boven liberalisatiegrens

21% 16% 18% 16%25% 23%

11% 11%

65%61% 64%

56%28% 28%

32% 24%

12%19% 15%

20%

28% 27%33%

22%

3% 3% 3% 8%18% 22% 25%

43%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

2012 2015 2018 2018Ned

2012 2015 2018 2018Ned

Corporatiehuur Particuliere huur

boven liberalisatiegrens

tot liberalisatiegrens

tot aftoppingsgrens

tot kwaliteitskortingsgrens

Page 36: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

30

Minder nieuwbouw en geen woningtekorten in krimpgebieden

In krimpgebieden is het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte, deze eeuw minder sterk

toegenomen dan in Nederland als geheel. De woningvoorraad is in krimpgebieden ook minder sterk

toegenomen. In Nederland zijn in de periode 2012 t/m 2018 ruim 375 duizend woningen via nieuwbouw aan

de voorraad toegevoegd. Dat komt neer op 5,1% van de woningvoorraad begin 2012. In krimpgebieden zijn

in diezelfde periode duidelijk minder nieuwe woningen gebouwd, variërend van 4,7% in Achterhoek stedelijk

tot 1,6% in Limburg stedelijk. Er zijn in de meeste krimpgebieden wel meer woningen gesloopt. Nationaal

bedroeg de sloop in 2012-2018 1,1% van de woningvoorraad begin 2012. In Limburg stedelijk zijn naar

verhouding de meeste woningen gesloopt (1,7%) en in Achterhoek stedelijk het minst (0,3%) (Figuur 2-16).

Figuur 2-16: Nieuwbouw en sloop in 2012 t/m 2018, meerjarig totaal als % van beginstand voorraad in 2012; bron: CBS

Veel regio’s in Nederland kampen met een aanzienlijk woningtekort. De tekorten zijn het grootst in stedelijke

gebieden. Nationaal bedraagt het tekort begin 2017 ruim 242 duizend woningen, ofwel 3,2% van de totale

woningvoorraad in dat jaar. In de Achterhoek stedelijk is dat 2%. De enige andere krimpregio waar van een

tekort kan worden gesproken, is Limburg stedelijk (1,4%). Dat cijfer wordt echter sterk beïnvloed door

Maastricht, die tot die regio behoort. Exclusief Maastricht is er ook in Limburg stedelijk geen tekort (Figuur

2-17). De Achterhoek stedelijk vormt binnen de krimpgebieden dus een uitzondering maar daarvan zagen

we al eerder dat dat de vreemde eend in de bijt is omdat daar nog geen bevolkingsdaling plaatsvindt.

Hoewel er in krimpgebieden geen kwantitatieve woningtekorten zijn, wordt wel regelmatig gesignaleerd dat

er sprake is van een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod. Er zijn dan bijvoorbeeld te veel

eengezinswoningen verder van centra af en juist te weinig appartementen in of nabij de centra van dorpen

en steden.

Een van de bouwstenen van de berekening van het woningtekort is de langdurige beschikbare leegstand:

dit zijn woningen die minimaal één jaar leeg staan en waarvoor, op basis van een aantal criteria, niet is

4,7%

3,5%

1,6%

3,2%

2,9%

2,0%

3,5%

5,1%

0,3%

1,1%

1,7%

0,6%

0,9%

1,6%

1,4%

1,1%

0,0% 1,0% 2,0% 3,0% 4,0% 5,0% 6,0%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Nieuwbouw Sloop

Page 37: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

31

vastgesteld dat ze alsnog in gebruik zijn8. Nationaal bedraagt de langdurige beschikbare leegstand 1,4%

van de totale woningvoorraad (2017). In de meeste krimpgebieden ligt dat percentage hoger. Dit laat zien

dat de woningmarkt daar relatief ontspannen is. In Noordoost-Friesland en de Achterhoek ligt het aandeel

leegstand juist iets lager (Figuur 2-17).

Figuur 2-17: Langdurige beschikbare leegstand (> 1 jaar) en woningtekort als % van bestaande voorraad in 2017; bron: Primos 2018 (o.b.v. CBS-microdata)

Lagere energiezuinigheid in koopsector

De gemiddeld oudere woningvoorraad in krimpgebieden vertaalt zich ook in een lagere energiezuinigheid,

vooral in de koopsector. 29% van de koopwoningen in Nederland heeft – definitief of voorlopig – energielabel

A of B; in krimpgebieden is dat gemiddeld 23%. De verdeling over energielabels van corporatiewoningen is

zo goed als gelijk aan de nationale verdeling. Particuliere huurwoningen hebben in krimpgebieden minder

vaak label A of B dan landelijk (Figuur 2-18).

8 Het gaat om de volgende criteria: in de woning wordt geen of weinig energie (gas en stroom) verbruikt, de woning is geen tweede woning, de woning heeft niet

(ook) een winkel- of logiesfunctie volgens de BAG én de woning is volgens de WOZ-informatie een ‘normale’ woning. Meer informatie is te vinden in de Staat van

de Woningmarkt 2018 (BZK, 2018) en de publicatie “Woningtekort: een nieuwe benadering van een actueel probleem” (ABF, 2018), die beschikbaar is op de

website van ABF Research.

1,0%

1,3%

2,1%

2,0%

1,1%

1,9%

3,7%

1,3%

1,4%

2,0%

0,5%

1,4%

0,4%

0,1%

0,1%

0,0%

3,7%

3,2%

0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Overig Nederland

Nederland (totaal)

% langdurige leegstand beschikbaar (> 1 jaar)

% woningtekort (als % van de bestaande voorraad)

Page 38: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

32

Figuur 2-18: Bewoonde woningvoorraad naar energielabel (definitief en voorlopig), per eigendomsvorm (2018); bron: WoON

Er zijn verschillen tussen individuele krimpgebieden. In Noordoost-Friesland en de Achterhoek landelijk is

het percentage woningen (huur en koop samen) met energielabel A of B met 28% het hoogst, in Limburg

landelijk met 18% juist het laagst. Noord- en Oost-Groningen telt relatief de meeste woningen met label F

of G (34%). In Limburg stedelijk – met veel corporatiewoningen – is dat aandeel met 22% aanzienlijk lager

(Figuur 2-19).

Figuur 2-19: Bewoonde woningvoorraad naar energielabel (definitief en voorlopig) (2018); bron: WoON

5%12% 9% 10% 6%

13%18%

17%15% 16%

12%11%

25%

29% 33% 35%

26% 20%

14%

10%19%

19%

9% 10%

6%7%

13% 11%

16% 14%

14%11%

5% 5%

9% 8%

18% 14%4% 4%

21% 24%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Krimpgebieden Nederland Krimpgebieden Nederland Krimpgebieden Nederland

Koopwoningen Corporatiehuur Particuliere huur

G

F

E

D

C

B

A

8%

8%

6%

5%

6%

6%

5%

11%

17%

20%

16%

13%

22%

16%

17%

16%

35%

30%

27%

26%

23%

24%

30%

30%

11%

14%

15%

20%

15%

13%

16%

13%

7%

4%

15%

7%

5%

6%

7%

9%

7%

9%

13%

16%

8%

8%

13%

9%

16%

14%

9%

14%

22%

26%

12%

12%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

A

B

C

D

E

F

G

Page 39: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

33

2.5 Voorzieningen en leefomgeving In krimpgebieden zijn minder voorzieningen dan gemiddeld in Nederland. Krimpgebieden zijn vaak

plattelandsregio’s waar in het algemeen minder voorzieningen zijn dan in stedelijke gebieden. De

gemiddelde reisafstand tot voorzieningen is in dergelijke regio’s groter en bewoners hebben minder keuze.

Voor alle typen voorzieningen geldt dat krimpgebieden er gemiddeld relatief minder tellen dan Nederland

als geheel. Het verschil is naar verhouding het grootst bij het aantal ziekenhuizen binnen 20 kilometer en

het kleinst bij basisscholen, cafés en grote supermarkten binnen 1 kilometer.

Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen krimpgebieden, die vooral samenhangen met de stedelijkheid van

het gebied. In Limburg stedelijk hebben inwoners gemiddeld de meeste keuzevrijheid. Inwoners in Limburg

hebben gemiddeld 9 huisartsenpraktijken binnen een straal van 3 kilometer. In Noordoost-Friesland zijn dat

er gemiddeld slechts 1,3. Van de onderscheiden krimpgebieden kennen Noordoost-Friesland, Noord- en

Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen de laagste dichtheid aan voorzieningen (Tabel 2-5).

Tabel 2-5: Gemiddeld aantal voorzieningen binnen een bepaalde afstand, gemeten over 18+’ers in het betreffende gebied (2018); bron: WoON

*Ziekenhuizen inclusief buitenpolikliniek

Meer veiligheid in krimpgebieden

De leefbaarheid in een gebied wordt bepaald door verschillende aspecten, waaronder de veiligheid, fysieke

omgeving en voorzieningen. In de Leefbarometer krijgen gemeenten en regio’s op basis van een veelheid

aan statistische gegevens scores voor deze verschillende dimensies, die elk bestaan uit meerdere

indicatoren. Alle krimpgebieden, behalve Limburg stedelijk scoren, beter op veiligheid – overlast en

criminaliteit – dan het landelijke gemiddelde. Ook de scores voor de kwaliteit van de fysieke omgeving –

vooral de nabijheid van water, natuur en infrastructuur – is in krimpgebieden hoger dan in Nederland als

geheel. De dimensie waarop de krimpgebieden negatief scoren is – niet onverwacht – de dimensie

voorzieningen, die wordt bepaald door de nabijheid van tal van publieke en commerciële voorzieningen

(waaronder die van de bovenstaande Tabel 2-5).

De scores van de Leefbarometer zijn niet direct gebaseerd op het oordeel van bewoners. In het volgende

hoofdstuk (3) gaan we, op basis van de uitkomsten van WoON 2018, dieper in op de ervaren leefbaarheid.

Achterhoek stedelijk

Achterhoek landelijk

Limburg stedelijk

Limburg landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Krimp-gebieden totaal Nederland

Huisartsenpraktijk (3 km) 5,2 2,5 9,0 3,1 1,3 2,3 1,7 4,6 9,7Ziekenhuizen* (20 km) 1,7 1,4 1,7 2,2 0,6 1,3 1,0 1,5 5,0Grote supermarkten (1 km) 1,6 1,3 1,6 1,0 1,0 1,1 0,9 1,3 2,0Overige winkels boodschappen (1km) 4,6 4,5 8,0 4,4 3,1 3,7 3,9 5,3 9,3Basisscholen (1km) 1,4 1,6 1,5 0,9 1,4 1,5 1,4 1,4 2,1Kinderdagverblijven (1 km) 1,8 1,3 1,5 1,0 1,0 0,9 1,5 1,3 2,8Restaurants (1 km) 4,0 2,6 9,4 4,2 1,3 2,8 4,4 5,1 9,7Cafes (1km) 2,1 1,6 6,4 3,0 0,8 1,6 1,6 3,3 4,9Musea (20 km) 7,9 10,7 13,2 16,6 12,8 6,4 3,7 11,1 23,7Bioscopen (20 km) 2,7 2,4 4,5 6,1 1,2 1,2 0,6 3,2 7,3

Page 40: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

34

Tabel 2-6: Kerncijfers leefbaarheid per krimpgebied (2017); bron: Leefbarometer / CBS

Grote variatie in te bereizen bevolking

Hoewel de meeste krimpgebieden in de periferie van het land liggen zijn de verschillen in de bereikbare

bevolking tussen de gebieden groot. In Zeeuws-Vlaanderen kunnen binnen een straal van een half uur

autorijden gemiddeld 81 duizend personen worden bereikt maar in de andere gebieden zijn er dat meer dan

240 duizend. Limburg stedelijk en landelijk springen eruit met een bereikbare bevolking van 644 duizend

respectievelijk 579 duizend. De bereikbare bevolking is met 30 minuten fietsen natuurlijk veel kleiner dan

met 30 minuten autorijden. In Limburg stedelijk kunnen met de fiets in dat tijdsbestek gemiddeld de meeste

mensen worden bereikt.

Bevolkingsdruk lager in krimpgebieden, behalve in Limburg

In de meeste krimpgebieden is er sprake van meer ruimte voor inwoners dan gemiddeld in Nederland.

Wonen er gemiddeld 5 personen per hectare (2015), in de meeste krimpgebieden is dat niet meer dan 2

personen per hectare. Achterhoek stedelijk en Limburg landelijk liggen dicht tegen het nationaal gemiddelde

aan. De grote uitschieter vormt Limburg stedelijk, waar ongeveer 17 personen per hectare wonen.

2.6 Investeringen in woningen Eigenaren-bewoners in krimpgebieden zouden meer twijfels kunnen hebben over of de investeringen wel

terugverdiend worden bij verkoop van de woning omdat de prijsontwikkeling in krimpgebieden doorgaans

achterblijft bij andere regio’s. Die twijfels zouden eigenaren ervan kunnen weerhouden om te investeren in

hun woning. In deze paragraaf gaan we na of in krimpgebieden daadwerkelijk minder vaak in de woning

wordt geïnvesteerd dan in gebieden daarbuiten.

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Leefbarometer (afwijk ing van landelijk gemiddelde)totaal 2,7 6,8 -4,3 11,1 2,7 -5,7 -16,5 0,0dimensie voorzieningen -12,0 -15,1 2,1 -4,9 -15,2 -17,7 -31,0 0,0dimensie veiligheid 5,3 12,2 -7,7 9,1 11,0 6,8 8,5 0,0dimensie fysieke omgeving 4,6 4,5 0,3 2,9 3,3 3,6 4,8 0,0

bereikbare bevolk ing binnen (2017) gemiddelde30 minuten per auto 303.000 365.000 644.000 579.000 243.000 247.000 81.000 904.00030 minuten per fiets 42.000 27.000 117.000 55.000 18.000 16.000 14.000 86.000 Bevolkingsdruk (personen per ha) (2015) 4 2 17 5 2 2 1 5% oppervlak te binnen bebouwd gebied (2015)woongebied 64% 68% 65% 82% 72% 67% 59% 65%detailhandel en horeca 4% 3% 3% 2% 2% 2% 3% 3%openbare voorziening 2% 2% 2% 1% 3% 5% 3% 3%sociaal-culturele voorziening 5% 3% 5% 3% 4% 4% 2% 4%bedrijfsterrein 24% 24% 25% 13% 19% 22% 33% 24%

Page 41: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

35

Investeringen in energiezuinigheid

In krimpgebieden zijn de afgelopen vijf jaar9 iets vaker investeringen in energiezuinigheid gedaan dan in

Nederland als geheel. Bij 28% van de woningen in krimpgebieden is dubbel glas of glasisolatie aangebracht.

Landelijk is dat percentage 25%. Investeringen in isolatie (dak, muur, vloer of wand), zonnepanelen en cv-

ketels10 zijn in krimpgebieden ook iets vaker gedaan dan landelijk (Figuur 2-20). In krimpgebieden staan

meer oudere woningen dan elders en bij oudere woningen worden in het algemeen vaker investeringen in

energiezuinigheid gedaan. Dat verklaart waarschijnlijk (mede) waarom dergelijke investeringen in

krimpgebieden iets vaker zijn gedaan dan landelijk11. Bij oudere woningen is in krimpgebieden vaker

minimaal één investering gedaan dan in Nederland als geheel, bij jongere woningen is dat juist andersom.

In Limburg stedelijk zijn iets minder vaak dan in andere krimpgebieden investeringen in energiezuinigheid

gedaan, in Noord- en Oost-Groningen juist iets vaker. Limburg stedelijk telt ook naar verhouding de meeste

huurwoningen.

Figuur 2-20: Aandeel woningen (koop en huur) waarbij afgelopen vijf jaar investering in energiezuinigheid is gedaan, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Bij oudere koopwoningen in krimpregio’s is vaker recentelijk geïnvesteerd in energiezuinigheid dan bij

nieuwere koopwoningen. Dat geldt voor het aanbrengen van dubbel glas en het verbeteren van de isolatie.

Bij het installeren van een nieuwe CV-ketel is geen duidelijke samenhang met bouwjaar zichtbaar, behalve

dat in de nieuwste woningen (vanaf 2000) minder vaak een nieuwe CV-ketel is geplaatst. Zonnepanelen zijn

juist iets vaker aangebracht bij nieuwere dan bij oudere koopwoningen.

9 Als de respondent korter dan vijf jaar in de woning woont, dan zijn de vragen beantwoord voor alleen de periode dat de persoon in de woning woont.

10 Of andere installaties zoals geisers of boilers.

11 Waarschijnlijk vormt ook de gemiddeld langere woonduur in krimpgebieden (als gevolg van meer oudere bewoners) een rol: de vragen over investeringen

gaan over de afgelopen vijf jaar tenzij de respondent korter dan vijf jaar in de woning woont. In dat geval gaan de vragen over de periode dat de bewoner er

daadwerkelijk woont.

28%

25%

22%

19%

11%

8%

37%

33%

9%

9%

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Dub

bel

glas

Isol

atie

Zonn

e-pa

nele

nC

V-ke

tel

vern

ieuw

dAn

ders

Page 42: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

36

Woningeigenaren in krimpgebieden met hogere inkomens wonen vaker in een relatief nieuwe koopwoning

dan eigenaren met lagere inkomens. Toch hebben hogere inkomens vaker recentelijk geïnvesteerd in

energiebesparende maatregelen dan lagere inkomens.

Om investeringen in energiezuinigheid te stimuleren, stellen Rijk en gemeenten subsidies beschikbaar. 19%

van de woningeigenaren in krimpgebieden die de afgelopen vijf jaar hebben geïnvesteerd, geeft aan

daarvoor een subsidie te hebben ontvangen (eventueel via de VVE). Landelijk is dat 13%. In Noord- en

Oost-Groningen en de Achterhoek landelijk zegt 27% van de eigenaren-bewoners een subsidie te hebben

gekregen. In Zeeuws-Vlaanderen en de Limburgse regio’s is dat aanmerkelijk lager (12% respectievelijk

14%).

De belangrijkste reden om te investeren in energiebesparende maatregelen is dat er toch al onderhoud zou

worden gedaan. 41% van de eigenaren-bewoners geeft aan dat dat het voornaamste motief was, gevolgd

door het terugverdienen van de investeringen door een lagere energierekening (29%) en het aangenamer

maken van de woning (19%). Er zijn daarbij weinig verschillen tussen krimpgebieden en de landelijke cijfers.

Bij een aanzienlijk deel van de woningen is de afgelopen vijf jaar niet geïnvesteerd in energiezuinigheid.

Welke redenen geven eigenaren-bewoners daarvoor? 34% van de eigenaren in de krimpgebieden die geen

enkele energiebesparende maatregel genomen heeft, zegt dat de woning al voldoende energiezuinig is.

21% geeft aan dat ze het niet kunnen betalen. Dat is wat meer dan het landelijke percentage van 17%. In

Noord- en Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen wordt een gebrek aan geld iets vaker genoemd (26%)

dan in andere krimpgebieden. De financiële haalbaarheid is in veel krimpgebieden iets vaker een obstakel

dan landelijk. Waarschijnlijk komt dit (deels) doordat de inkomens in krimpgebieden gemiddeld ook wat lager

liggen en we woningen gemiddeld groter zijn (en investeringen vaak kostbaarder). Een andere vaak

genoemde reden is een gebrek aan tijd of er simpelweg nog niet aan hebben gedacht. Een gebrek aan

kennis over de mogelijkheden, geen verbouwing willen, denken dat het te weinig besparing oplevert en het

hebben van verhuisplannen worden ook als redenen genoemd. Deze redenen worden echter veel minder

vaak genoemd.

In krimpgebieden is gemiddeld 51% van de woningeigenaren bereid om in de toekomst (meer)

energiebesparende maatregelen uit te voeren mits de kosten kunnen worden terugverdiend met een lagere

energierekening. 12% is er ook toe bereid als de kosten niet kunnen worden terugverdiend. Landelijk zijn

deze percentages nagenoeg gelijk. In krimpgebieden bestaat gemiddeld dus geen grotere

terughoudendheid om te investeren in energiebesparing. Een kanttekening hierbij is dat er niet is gevraagd

naar de (financiële) omvang van de gedane of toekomstige investeringen.

Overige investeringen in onderhoud en verbetering Veel investeringen in woningen hebben niet als (direct) doel om de woning energiezuiniger te maken. In

krimpgebieden zijn in de afgelopen vijf jaar ongeveer even vaak investeringen in onderhoud of verbetering

van de buitenkant van woningen (koop en huur) gedaan. Het gaat dan om het vervangen of repareren van

het dak of de dakgoot, het aanbrengen van een dakkapel of uitbouw, het stuken of schilderen van de

buitengevel, het schilderen van het houtwerk of het repareren of vervangen van de raamkozijnen. In

krimpgebieden is bij 63% van de woningen in de afgelopen vijf jaar één of meerdere van deze investeringen

gedaan. In Nederland als geheel ligt dat percentage met 64% op nagenoeg hetzelfde niveau.

Page 43: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

37

Onderhoud aan de buitengevel of het schilderwerk aan de buitenkant is in krimpgebieden iets minder vaak

gedaan dan landelijk12. Bij de andere typen investeringen zijn er geen verschillen. Het schilderen van het

houtwerk aan de buitenkant is de meest uitgevoerde activiteit (45%). Bij koopwoningen in krimpgebieden is

vaker minstens één van bovengenoemde ‘buiteninvesteringen’ gedaan (72%) dan bij corporatie- of

particuliere huurwoningen (48% respectievelijk 46%). In Limburg stedelijk (met relatief veel huurwoningen)

is het minst vaak minimaal één van de genoemde buiteninvesteringen uitgevoerd (57%), in Noordoost-

Friesland (78%) juist het vaakst.

Ook investeringen in onderhoud of verbetering aan de binnenkant van woningen zijn in krimpgebieden even

vaak gedaan als daarbuiten. Bij 43% van de woningen in krimpgebieden is de afgelopen vijf jaar minstens

één van deze investeringen gedaan: badkamer of keuken vernieuwd, nieuwe vloer gelegd, wanden of

plafonds opnieuw gestuukt, indeling van de woning aangepast of andere grote werkzaamheden. In

Nederland als totaal ligt dat percentage eveneens op 43%. Het vernieuwen van keuken of badkamer is de

meest uitgevoerde ‘binneninvestering’ (29%). Alle typen investeringen zijn in krimpgebieden even vaak

uitgevoerd als landelijk. Bij koopwoningen is vaker geïnvesteerd (49%) dan in corporatie- of particuliere

huurwoningen (32% respectievelijk 34%). Bij binneninvesteringen zijn de verschillen tussen krimpgebieden

kleiner. In Noordoost-Friesland en Zeeuws-Vlaanderen is iets vaker dan in de andere gebieden minstens

één van de genoemde binneninvesteringen gedaan maar het verschil met andere regio’s zijn klein.

In krimpregio’s is de afgelopen vijf jaar ongeveer even vaak geïnvesteerd in onderhoud en verbetering van

woningen als in Nederland als geheel. Dat laat zien dat er in krimpgebieden gemiddeld genomen geen

grotere terughoudendheid bestaat om te investeren in woningen.

Bij het overgrote deel (94%) van de koopappartementen in krimpgebieden is een vereniging van eigenaren

(VvE) actief. 88% van de eigenaren die deelnemen aan een actieve VvE actief geeft aan dat hun VvE een

onderhoudsplan heeft. Dat is wat meer dan landelijk (83%). Ook wordt door VvE-deelnemers in

krimpgebieden iets vaker geld voor onderhoud gereserveerd (94% tegen 90%). De bedragen die

huishoudens maandelijks hiervoor betalen verschillen in krimpgebieden niet van het landelijke beeld.

12 Buitengevel gestuukt, geschilderd of schoongemaakt: gemiddeld 16% in krimpgebieden versus 19% landelijk. Houtwerk aan de buitenkant geschilderd:

gemiddeld 45% in krimpgebieden versus 49% landelijk.

Page 44: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek
Page 45: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

39

3 Leefbaarheid en voorzieningen

3.1 Tevredenheid met de woning De gemiddelde tevredenheid met de woning in krimpgebieden is enigszins gedaald ten opzichte van

voorgaande jaren, maar is nog altijd groot. Het aandeel zeer tevredenen is afgenomen maar het percentage

ontevredenen is met 3% stabiel gebleven (Figuur 3-1). In heel Nederland is dezelfde ontwikkeling zichtbaar.

87% van de bewoners geeft aan tevreden of zeer tevreden te zijn met de woning. Voor heel Nederland ligt

dit aandeel met 86% nagenoeg gelijk.

Belangrijkste bevindingen ■ De tevredenheid met de woning in krimpgebieden is sinds 2006 iets gedaald, net als in Nederland als

geheel. Toch is nog steeds een zeer ruime meerderheid tevreden.

■ De tevredenheid met de woonomgeving is in diezelfde periode ook licht verminderd, maar ook hier is een

heel ruime meerderheid tevreden. De tevredenheid ligt op hetzelfde niveau als landelijk. In Noord- en Oost-

Groningen en in Limburg stedelijk is de tevredenheid iets lager dan in de andere krimpgebieden.

■ In krimpgebieden oordelen mensen gemiddeld even positief over de sociale cohesie in de eigen buurt als

in Nederland als geheel en verlenen ze even vaak hulp aan de buren. In Limburg stedelijk zijn bewoners

het minst positief, in de Achterhoek landelijk juist het meest.

■ Inwoners van krimpgebieden menen vaker dan in Nederland als geheel dat het aantal ontmoetingsplekken,

pinautomaten en ov-verbindingen in de eigen buurt is afgenomen.

■ In krimpgebieden zijn mensen bijna even tevreden met de dagelijkse winkels, basisscholen en crèches in

de buurt als landelijk.

■ Inwoners van krimpgebieden oordelen gemiddeld even positief over de bereikbaarheid van de

huisartsenpraktijk en het ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel.

■ In krimpgebieden zijn mensen iets minder positief over de verwachte ontwikkeling van de eigen buurt en

regio in de komende jaren dan landelijk.

Page 46: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

40

Figuur 3-1: Tevredenheid met de woning, krimpgebieden totaal (1998-2018) en Nederland (2018); bron: WoON

De gemiddelde tevredenheid met de woning is wat lager in Limburg stedelijk en Noordoost-Groningen dan

in andere krimpgebieden. In Limburg landelijk, de Achterhoek landelijk en Noordoost-Friesland is de

tevredenheid met de woning juist relatief hoog. In de krimpgebieden totaal is de tevredenheid met de woning

gemiddeld iets lager dan in de anticipeerregio’s, maar iets hoger dan in de overige gebieden in Nederland

(Figuur 3-2).

Figuur 3-2: Tevredenheid met de woning naar krimpgebieden, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

41%

53% 50%45% 42% 40% 42% 39%

47%

39% 41%46%

47% 47% 46%46%

8% 6% 5% 7% 8% 10% 9% 10%

4% 3% 3% 2% 3% 3% 2% 4%

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1998 2002 2006 2012 2015 2018 2018Anticipeer

2018Nederland

(zeer) ontevreden

niet tevreden, maar ook niet ontevreden

tevreden

zeer tevreden

43%

46%

35%

44%

43%

38%

41%

40%

42%

39%

46%

45%

48%

45%

46%

47%

49%

47%

46%

46%

8%

6%

13%

10%

9%

12%

7%

10%

9%

10%

3%

2%

4%

2%

2%

3%

2%

3%

2%

4%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noord- en Oost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Krimpgebieden totaal

Anticipeergebieden totaal

Nederland totaal

zeer tevreden tevreden niet tevreden, maar ook niet ontevreden (zeer) ontevreden

Page 47: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

41

Ook de tevredenheid met verschillende aspecten van de woning is in krimpgebieden soms gemiddeld iets

groter dan in Nederland als geheel. In krimpgebieden vinden bewoners iets vaker dat de woning groot

genoeg is en voldoende buitenruimte heeft (Tabel 3-1). In het eerste hoofdstuk zagen we al dat woningen

in krimpgebieden gemiddeld genomen groter zijn dan elders en ook vaker een eigen buitenruimte hebben.

Van alle bewoners van krimpgebieden vinden inwoners van de regio’s Limburg stedelijk en Noord- en Oost-

Groningen het vaakst dat hun woning niet goed is onderhouden.

Tabel 3-1: Oordeel over de woning, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Waarom zijn sommige bewoners in krimpgebieden ontevreden met hun woning? Bewoners die ontevreden

zijn over hun woning, vinden vooral vaak (66%) dat hun woning slecht is onderhouden (Tabel 3-2). Dit geldt

zowel voor krimpgebieden als voor heel Nederland. Ook onvoldoende buitenruimte en een te klein

woonoppervlak worden regelmatig genoemd. Vergeleken met de rest van Nederland vinden ontevreden

personen in krimpgebieden echter minder vaak dat de woning te klein is. Ook wordt minder vaak gezegd

dat de woning een ongeschikte indeling of onvoldoende buitenruimte heeft1.

Tabel 3-2: Oordeel over de woning, naar tevredenheid woning, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON

De tevredenheid met de woning in krimpgebieden is met 82% het laagst onder bewoners in sterk stedelijke

gemeenten (Figuur 3-3). In het algemeen geldt dat hoe meer stedelijk de gemeente, hoe lager de

tevredenheid met de woning. Eigenaren-bewoners zijn over het algemeen tevredener dan bewoners van

huurwoningen. Voor Nederland als geheel is dat ook zo. De grootste verschillen in tevredenheid tussen de

krimpgebieden en heel Nederland zijn zichtbaar in het huursegment. Huurders in krimpgebieden zijn iets

vaker (zeer) tevreden dan in Nederland totaal, zowel in het huursegment met een huur tot de

liberalisatiegrens (73% vs. 70%) als in het dure huursegment (80% vs. 76%).

1 Bij een afwijking van tenminste 5 procentpunt op een bepaalde stelling tussen krimpgebieden en heel Nederland spreken we van een noemenswaardig verschil.

Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens

Woning ademt een goede sfeer 90% 90% 88%Indeling is geschikt 88% 88% 86%Woning is goed onderhouden 80% 82% 77%Woning is niet te klein 82% 83% 77%Woning is niet te groot 79% 78% 78%Woning heeft voldoende buitenruimte 66% 65% 61%

Stelling voor personen die (zeer) Stelling voor personen die (zeer)tevreden zijn over huidige woning % mee eens ontevreden zijn over huidige woning % mee eensWoning ademt een goede sfeer 94% Woning is slecht onderhouden 66%Indeling is geschikt 92% Woning heeft onvoldoende buitenruimte 36%Woning is goed onderhouden 87% Woning is te klein 29%Woning is niet te klein 86% Woning ademt geen goede sfeer 29%Woning is niet te groot 80% Indeling ongeschikt 26%Woning heeft voldoende buitenruimte 67% Woning is te groot 9%

Page 48: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

42

Figuur 3-3: Tevredenheid met de woning (percentage (zeer) tevreden) naar gemeente en prijsklasse woning, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON

3.2 Tevredenheid met de woonomgeving De meeste mensen in krimpgebieden zijn in 2018 tevreden (52%) dan wel zeer tevreden (33%) met hun

woonomgeving (Figuur 3-4). Dit is vergelijkbaar met de rest van Nederland. De tevredenheid met de

woonomgeving is in krimpgebieden enigszins verslechterd sinds het hoogtepunt in 2002. Het percentage

personen dat (zeer) ontevreden is met hun woonomgeving is met circa 4% vrij stabiel. Wel is een dalende

trend in het aandeel zeer tevredenen zichtbaar. Landelijk is die trend ook waarneembaar maar wel minder

sterk. In krimpgebieden is het aandeel zeer tevredenen sinds 2002 met 7 procentpunt gedaald, landelijk is

dat 3 procentpunt.

Figuur 3-4: Tevredenheid met de woonomgeving: krimpgebieden totaal (1998-2018), anticipeergebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

Krimpgebieden Nederland

35% 40% 38% 34% 31% 33% 36% 33%

53% 47% 50%51% 52% 52% 51%

51%

6% 7% 6% 9% 11% 11% 9% 11%

6% 6% 6% 6% 6% 4% 4% 5%

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1998 2002 2006 2012 2015 2018 2018Anticipeer

2018Nederland

(zeer) ontevreden

niet tevreden, maar ook niet ontevreden

tevreden

zeer tevreden

Page 49: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

43

Krimpgebieden zijn vaak plattelandsregio’s waar relatief veel mensen in een weinig stedelijke gemeente en

buurt wonen. Bekend is dat de tevredenheid met de woonomgeving in stedelijke buurten lager ligt dan in

minder stedelijke buurten. Daarom is het zinnig om de krimpgebieden te vergelijken met anticipeergebieden:

inwoners in die regio’s wonen ook vaak in een minder stedelijke buurt. Het aandeel personen dat zeer

tevreden is met de woonomgeving heeft krimpgebieden en anticipeergebieden sinds 2002 gemiddeld

dezelfde ontwikkeling doorgemaakt: een gestage daling met een kleine opleving sinds 2015. Bij het aandeel

tevredenen hebben krimpgebieden ook een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. De ontwikkeling van

de percentages ‘niet tevreden en niet ontevreden’ en ‘ontevreden’ verschilt ook niet noemenswaardig tussen

de twee soort gebieden.

Figuur 3-5: Tevredenheid met de woonomgeving in krimpgebieden totaal en anticipeergebieden totaal (2002-2018); bron: WoON

In Noord- en Oost-Groningen en in Limburg stedelijk is de tevredenheid met de woonomgeving lager dan in

de andere krimpgebieden. In Limburg stedelijk is bovendien de daling in het percentage zeer tevredenen of

tevredenen sinds 1998 het sterkst geweest. In de Achterhoek landelijk en Limburg landelijk ligt de

tevredenheid juist relatief hoog. In de krimpgebieden totaal is de tevredenheid met de woonomgeving

gemiddeld iets lager dan in de anticipeerregio’s, maar iets hoger dan in de overige gebieden van Nederland

(Figuur 3-6).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

2002 2006 2009 2012 2015 2018

Zeer tevreden: krimp Zeer tevreden: anticipeer

Tevreden: krimp Tevreden: anticipeer

Niet tevreden, maar ook niet ontevreden: krimp Niet tevreden, maar ook niet ontevreden: anticipeer

(Zeer) ontevreden: krimp (Zeer) ontevreden: anticipeer

Page 50: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

44

Figuur 3-6: Tevredenheid met de woonomgeving naar krimpgebieden, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Van de onderscheiden regio’s ligt in Limburg stedelijk de tevredenheid met de woonomgeving op het laagste

niveau. In 1998 lag de tevredenheid in die regio nog nagenoeg op hetzelfde niveau als in Nederland als

geheel. Sindsdien is de tevredenheid in Limburg stedelijk enigszins verslechterd, te zien aan de daling van

het aandeel dat zeer tevreden of tevreden is: van 85% in 1998 tot 79% in 2018. Het verschil tussen Limburg

stedelijk en het landelijke gemiddelde is in de loop der jaren groter geworden (Figuur 3-7).

Figuur 3-7: % zeer tevreden of tevreden met de woonomgeving, naar krimpgebieden en Nederland totaal (1998-2018); bron: WoON

35%

40%

27%

40%

34%

30%

36%

33%

36%

33%

51%

49%

52%

49%

57%

56%

50%

52%

51%

51%

11%

7%

15%

9%

7%

10%

9%

11%

9%

11%

3%

4%

6%

2%

2%

4%

5%

4%

4%

5%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Achterhoek: stedelijk

Achterhoek: landelijk

Limburg: stedelijk

Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland

Noordoost-Groningen

Zeeuws-Vlaanderen

Krimpgebieden totaal

Anticipeergebieden totaal

Nederland totaal

zeer tevreden tevreden niet tevreden, maar ook niet ontevreden (zeer) ontevreden

70%

75%

80%

85%

90%

95%

1998 2002 2006 2009 2012 2015 2018

Achterhoek Limburg: stedelijk Limburg: landelijk

Noordoost-Friesland Noordoost-Groningen Zeeuws-Vlaanderen

Nederland

Page 51: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

45

Binnen krimpgebieden ligt de tevredenheid met de woonomgeving het laagst in stedelijke woonmilieus

buiten het centrum en het hoogst in landelijke woonmilieus (Figuur 3-3). In Nederland bestaat hetzelfde

patroon. Ook in krimpgebieden zijn mensen in koopwoningen tevredener met hun woonomgeving dan

huurders.

Tabel 3-3: Tevredenheid met de woonomgeving naar woonmilieu, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON

De tevredenheid met verschillende aspecten van de woonomgeving ligt in krimpgebieden gemiddeld op een

vergelijkbaar niveau als in anticipeergebieden en Nederland als geheel (Tabel 3-4). Ongeveer even vaak

vinden bewoners van krimpgebieden bijvoorbeeld dat de woningen in de buurt goed zijn onderhouden en

de bebouwing aantrekkelijk is. Er zijn verschillen tussen de afzonderlijke krimpgebieden: inwoners van de

regio’s Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen vinden het vaakst dat de woningen in de buurt niet

goed onderhouden zijn en dat de bebouwing in de buurt niet aantrekkelijk is.

Het oordeel over de aantrekkelijkheid van de bebouwing in de buurt is in krimpgebieden sinds 2002

gemiddeld iets sterker verslechterd dan in anticipeergebieden. En in krimpgebieden is het aandeel bewoners

dat gehecht is aan de buurt in dezelfde periode wat sterker gedaald dan in anticipeerregio’s. De verschillen

zijn echter klein.

Tabel 3-4: Oordeel over de buurt: krimpgebieden totaal, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

34%

22%

33%

33%

41%

48%

54%

52%

53%

49%

13%

17%

10%

10%

7%

5%

7%

5%

3%

3%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Centrum-stedelijk

Stedelijk buiten-centrum

Groen-stedelijk

Centrum-dorps

Landelijk wonen

Zeer tevreden Tevreden Niet tevreden, maar ook niet ontevreden (Zeer) ontevreden

Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens

Prettige buurt 91% 92% 90%Voel me thuis in deze buurt 83% 85% 82%Wil niet verhuizen 77% 78% 74%Goed onderhouden woningen 75% 78% 73%Aantrekkelijke bebouwing 71% 73% 70%Buurtgenoten verhuizen niet steeds vaker 67% 70% 63%Gehecht aan de buurt 58% 58% 55%

Page 52: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

46

Waarom zijn bewoners in krimpgebieden tevreden of juist ontevreden over hun woonomgeving? Bewoners

die tevreden zijn over hun woonomgeving geven bijna allemaal aan dat de buurt prettig is en dat zij zich

daar thuis voelen (Tabel 3-5). Bewoners die ontevreden zijn met de woonomgeving geven juist relatief vaak

aan dat zij niet gehecht zijn aan de buurt. Ook wordt door ontevredenen vaak aangegeven dat de bebouwing

in de buurt onaantrekkelijk is. 52% van de ontevreden personen geeft aan dat zij, indien mogelijk, wel zouden

willen verhuizen. Dit is minder dan in heel Nederland, waar 66% van de personen die ontevreden zijn met

de woonomgeving een verhuiswens uitspreekt. Ook wordt door de ontevredenen in krimpgebieden minder

vaak dan in de rest van Nederland aangegeven dat men zich niet thuis voelt in de buurt. Bij de andere

stellingen liggen de percentages te dicht bij elkaar om te kunnen spreken over een noemenswaardig

verschil2.

Tabel 3-5: Oordeel over de buurt, naar tevredenheid woonomgeving, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON

Sociale cohesie is voor veel mensen een belangrijk aspect van de woonomgeving. In krimpgebieden

oordelen bewoners gemiddeld even positief over de sociale cohesie in hun buurt als in anticipeergebieden

en Nederland als geheel. Personen in krimpgebieden geven wel duidelijk vaker aan dat buurtbewoners

elkaar goed kennen (Tabel 3-6). Inwoners van het krimpgebied Limburg stedelijk geven het vaakst aan

weinig contact te hebben met de directe buren en andere buurtgenoten. In de regio Achterhoek landelijk

hebben mensen juist het meest contact met andere buurtbewoners. Ook op de andere stellingen over

sociale cohesie in de buurt antwoorden inwoners van Limburg stedelijk het minst positief en inwoners van

Achterhoek landelijk het meest positief.

In krimpgebieden is het oordeel over de gezelligheid in de buurt sinds 2002 gemiddeld iets sterker

verslechterd dan in anticipeergebieden. Bij de andere stellingen over sociale cohesie zijn er geen

noemenswaardige verschillen tussen beide soorten regio’s.

2 Voor de rest van de stellingen is het verschil in percentage ‘mee eens’ tussen de krimpgebieden en de rest van Nederland kleiner dan 5 procentpunt.

Stelling voor personen die (zeer) Stelling voor personen die (zeer) on-tevreden zijn over huidige woonomgeving % mee eens tevreden zijn over huidige woonomgeving % mee eensPrettige buurt 96% Niet gehecht aan de buurt 60%Voel me thuis in deze buurt 90% Wil verhuizen, indien mogelijk 55%Wil niet verhuizen 83% Onaantrekkelijke bebouwing 45%Goed onderhouden woningen 81% Buurtgenoten verhuizen steeds vaker 44%Aantrekkelijke bebouwing 77% Voel me niet thuis in deze buurt 39%Buurtgenoten verhuizen niet steeds vaker 71% Slecht onderhouden woningen 32%Gehecht aan de buurt 63% Vervelende buurt 34%

Page 53: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

47

Tabel 3-6: Oordeel over contacten in de buurt: krimpgebieden totaal, anticipeergebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

In krimpgebieden helpen buurtbewoners elkaar even vaak als elders: 69% geeft aan zijn of haar buren

weleens te helpen. In Nederland als geheel is dat met 67% nagenoeg gelijk. Van de groep bewoners in

krimpgebieden die zich actief inzet voor de buren, doet bijna 90% dat (onder meer) door pakketjes aan te

nemen. Andere vormen van burenhulp die vaak voorkomen zijn een oogje in het zeil houden bij afwezigheid,

klusjes in huis of in de tuin en huisdieren verzorgen of uitlaten. In Nederland als totaal komen deze vormen

van burenhulp ongeveer evenveel voor als in krimpgebieden.

In de regio Limburg stedelijk helpen mensen de buren het minst vaak (66%), in Limburg landelijk en

Achterhoek landelijk juist het vaakst (74%).

Figuur 3-8: Vormen van burenhulp, als % van bewoners die aangeven de buren weleens te helpen, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

In krimpgebieden zijn bewoners iets minder positief over hoe de eigen buurt zich het afgelopen jaar heeft

ontwikkeld: 16% geeft aan dat de buurt erop vooruit is gegaan. In Nederland als geheel is dat 19%. In

krimpregio’s zijn mensen ook iets minder positief over de verwachte ontwikkeling van de buurt in het

komende jaar (Figuur 3-9).

Stelling Krimpgebieden Anticipeergebieden Nederland% mee eens % mee eens % mee eens

Niet bang om lastiggevallen of beroofd te worden 85% 89% 85%Men gaat op prettige manier met elkaar om 79% 82% 77%Tevreden met bevolkingssamenstelling 74% 76% 73%Mensen kennen elkaar goed in deze buurt 66% 67% 58%Voel me medeverantwoordelijk voor leefbaarheid 64% 66% 65%Veel contact met directe buren 53% 55% 52%Ik woon in een gezellige buurt 51% 55% 48%Veel contact met andere buurtbewoners 42% 42% 38%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Pakketjes aannemen

Oogje in zeil houden bij afwezigheid

Klusjes in huis of tuin

Huisdieren verzorgen of uitlaten

Boodschappen doen of eten koken

Oppassen op de kinderen

Administratie, computer of internet

Persoonlijke verzorging of verpleging

Krimpgebieden Nederland

Page 54: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

48

In de regio Limburg stedelijk vinden bewoners het vaakst dat de eigen buurt er in het afgelopen jaar op

achteruit is gegaan (17%), in de regio Achterhoek landelijk het minst vaak (8%). Wat betreft de verwachte

ontwikkeling in het komende jaar is in Limburg stedelijk zowel het percentage optimisten (19%) als het

percentage pessimisten (13%) het hoogst.

Jongeren onder de 35 jaar vinden duidelijk vaker dat hun buurt er op vooruit is gegaan (23%) dan 75+’ers

(12%). 75+’ers zijn daarmee van alle leeftijdsgroepen het minst positief over de recente ontwikkeling van

hun buurt. Zij verwachten ook het minst vaak dat de buurt er het komend jaar op vooruit zal gaan (10%).

Jongeren zijn ook over de toekomstige ontwikkeling het meest positief.

Figuur 3-9: Perceptie van de ontwikkeling van de buurt afgelopen jaar en komend jaar, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

De tevredenheid met de woonomgeving verschilt tussen huishoudens met uiteenlopende samenstellingen

(Figuur 3-10). Zo zijn ouderen en gezinnen met kinderen het meest tevreden. Eenoudergezinnen en

alleenstaanden (tot 65 jaar) zijn het minst tevreden. In minder stedelijke gemeenten is de tevredenheid met

de woonomgeving groter dan in stedelijke gemeenten. In Nederland als geheel zijn dezelfde patronen

zichtbaar.

Figuur 3-10: Relatie tevredenheid met de woonomgeving (1 = zeer tevreden, 5 = zeer ontevreden), huishoudtype en stedelijkheid gemeente, krimpgebieden totaal (2018); bron: WoON

3.3 Tevredenheid met voorzieningen Vaak wordt gesteld dat het aantal voorzieningen in krimpgebieden sneller afneemt dan in regio’s waar het

aantal inwoners nog wel (fors) toeneemt. Inwoners van krimpgebieden geven vaker aan dat het aantal

16%

19%

17%

20%

13%

12%

10%

10%

71%

69%

74%

70%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Buur

t is

afge

lope

nja

ar:

Buur

t zal

kom

ende

jaar

:

Vooruit (ge)gaan Achteruit (ge)gaan Gelijk blijven

Jonger Gezin met Eenouderdan 25 25-45 45-65 vanaf 65 25-45 45-65 vanaf 65 kinderen gezin

Sterk stedelijk 2,1 2,1 2,2 2,0 2,0 2,1 1,9 2,0 2,3 2,0Matig stedelijk 1,9 2,2 2,1 2,0 2,0 1,8 1,8 1,9 2,0 1,9Weinig stedelijk 1,8 2,1 2,0 1,7 1,8 1,8 1,7 1,8 2,2 1,8Niet stedelijk 1,8 1,9 1,9 1,8 1,9 1,7 1,7 1,8 1,8 1,8Totaal 1,9 2,1 2,1 1,8 1,9 1,9 1,8 1,8 2,1 1,9

Alleenstaand Totaal

Gem

eent

e

Paar

Page 55: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

49

ontmoetingsplekken (buurthuizen, clubs, verenigingen) in de eigen buurt in de afgelopen vijf jaar is gedaald

dan inwoners van andere gebieden. Dat geldt ook voor openbaar vervoer en het aantal pinautomaten in de

buurt: in krimpgebieden is de beschikbaarheid van die voorzieningen volgens bewoners vaker afgenomen

dan elders in Nederland (Figuur 3-11). Voor alle afzonderlijke leeftijdsgroepen zijn die verschillen zichtbaar.

Binnen krimpgebieden zijn er ook verschillen tussen leeftijdsgroepen. Bewoners van middelbare leeftijd (45-

64 jaar) in krimpgebieden vinden vaker dan gemiddeld dat de beschikbaarheid van openbaar vervoer en

pinautomaten in de buurt is verslechterd. Jongeren (tot 35 jaar) vinden dat minder vaak dan gemiddeld. Bij

ontmoetingsplekken menen jongeren juist vaker dan gemiddeld dat het aanbod is afgenomen.

In Zeeuws-Vlaanderen geeft 43% aan dat de beschikbaarheid van openbaar vervoer in de buurt in de

afgelopen jaren is afgenomen. Dat fors meer dan gemiddeld in de krimpgebieden. In de regio Achterhoek

stedelijk is het slechts 12%. Bij ontmoetingsplekken en pinautomaten zijn de verschillen tussen

krimpgebieden kleiner.

Figuur 3-11: Perceptie ontwikkeling voorzieningen en woningleegstand in eigen buurt in afgelopen vijf jaar, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Welk belang hechten mensen aan de nabijheid van voorzieningen? In krimpgebieden vinden mensen het

iets minder vaak (heel erg) belangrijk dat er winkels voor dagelijkse boodschappen in de buurt zijn. Ouderen

(65+) in krimpgebieden vinden de nabijheid van winkels ongeveer even belangrijk als ouderen elders. In

krimpgebieden wordt de nabijheid van openbaar vervoer minder belangrijk gevonden dan elders. Dat geldt

het sterkst voor 25-44-jarigen. Bij basisscholen zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen

krimpgebieden en Nederland als geheel (Figuur 3-12).

De nabijheid van winkels in krimpgebieden wordt het belangrijkst gevonden door 65+’ers. Openbaar vervoer

in de buurt wordt juist het belangrijkst gevonden door jongeren (tot 25 jaar). Zij hebben vaak nog geen eigen

3%

2%

6%

3%

15%

9%

3%

4%

11%

8%

17%

12%

34%

30%

12%

13%

54%

52%

51%

59%

41%

48%

59%

57%

6%

7%

4%

7%

1%

2%

6%

4%

26%

31%

21%

18%

7%

10%

19%

22%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Ont

moe

tings

-pl

ekke

nO

penb

aar

verv

oer

Pina

uto-

mat

enLe

egst

and

Veel minder geworden Minder geworden Evenveel gebleven

Meer geworden Veel meer geworden Weet niet

Page 56: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

50

auto en zijn vaker op bus en trein aangewezen. Personen van middelbare leeftijd vinden openbaar vervoer

het minst belangrijk: de leeftijdsgroep waarin autobezit en –gebruik vaak relatief hoog is.

In de meest stedelijke krimpregio, te weten Limburg stedelijk, vindt men de nabijheid van winkels voor

dagelijkse boodschappen het belangrijkst. In de Achterhoek wordt de nabijheid van openbaar vervoer minder

vaak belangrijk gevonden dan in de Limburgse krimpgebieden.

Figuur 3-12: Oordeel over het belang van voorzieningen dichtbij de woning, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Bewoners in krimpgebieden zijn iets minder vaak zeer tevreden met de winkels voor dagelijkse

boodschappen in de eigen buurt dan elders in Nederland. Ook in krimpgebieden overheerst echter de

tevredenheid. Hetzelfde geldt voor basisscholen en crèches3 (Figuur 3-13).

De tevredenheid met dagelijkse winkels in de eigen buurt verschilt weinig tussen leeftijdsgroepen. 25-44-

jarigen in de krimpgebieden zijn iets vaker tevreden dan gemiddeld. Bij die leeftijdsgroep is in de

krimpgebieden de tevredenheid met winkels even groot als elders in Nederland als totaal. Bij alle andere

leeftijdsgroepen ligt de tevredenheid in krimpgebieden iets lager dan landelijk.

In Limburg landelijk is de tevredenheid met dagelijkse winkels in de eigen buurt het laagst (75%), in

Achterhoek stedelijk en Noord- en Oost-Groningen juist het hoogst (85%). In laatstgenoemde regio is de

tevredenheid met basisscholen en crèches het grootst, in Limburg stedelijk juist het laagst.

Zijn mensen tevredener over voorzieningen als ze meer keuze hebben in de directe omgeving? Onder de

bewoners van krimpgebieden met veel grote supermarkten en/of andere winkels voor de dagelijkse

boodschappen in een straal van drie kilometer, is het percentage (zeer) tevredenen inderdaad hoger. Ook

3 Als voorzieningen niet aanwezig zijn de eigen buurt, dan is respondenten gevraagd om een mening te geven over dat feit.

33%

37%

18%

24%

12%

14%

48%

48%

34%

37%

24%

23%

16%

14%

33%

28%

25%

24%

2%

2%

15%

11%

38%

40%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Dag

elijk

se w

inke

lsO

penb

aar v

ervo

erBa

siss

chol

en

Heel erg belangrijk Belangrijk Niet zo belangrijk Onbelangrijk

Page 57: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

51

de bewoners met weinig van dergelijke winkels zijn echter in ruime meerderheid tevreden. De tevredenheid

met voorzieningen wordt immers niet alleen bepaald door de mate van keuzevrijheid. Ook de bereikbaarheid

en de kwaliteit (producten, service) spelen een belangrijke rol. Bij de tevredenheid met de basisscholen in

de eigen buurt is geen duidelijk verband met het aantal scholen in een straal van drie kilometer te zien.

Figuur 3-13: Tevredenheid met voorzieningen in de eigen buurt, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Inwoners van krimpgebieden oordelen even positief over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk en het

ziekenhuis als mensen in Nederland als geheel. Voor 90% is de huisartsenpraktijk (zeer) goed bereikbaar

en voor 80% is ook het ziekenhuis (zeer) goed bereikbaar (Figuur 3-14).

In krimpgebieden zijn 75+’ers het minst tevreden over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk maar ook

van die groep geeft 83% aan dat huisartsen goed of zeer goed bereikbaar zijn. 75+’ers zijn ook het minst

tevreden over de bereikbaarheid van het ziekenhuis maar ook daar is driekwart nog tevreden. Landelijk zijn

dezelfde verschillen tussen leeftijdsgroepen te zien.

In Zeeuws-Vlaanderen zijn mensen het minst tevreden over de bereikbaarheid van de huisartsenpraktijk

(85%). In die regio zijn inwoners ook wat minder tevreden over de bereikbaarheid van het ziekenhuis dan in

andere krimpgebieden, evenals in Achterhoek landelijk. In Achterhoek stedelijk zijn mensen juist het meest

te spreken over de bereikbaarheid van het ziekenhuis.

27%

30%

24%

28%

26%

26%

54%

54%

54%

51%

44%

47%

10%

10%

6%

7%

7%

7%

6%

4%

3%

3%

5%

4%

0%

0%

11%

10%

16%

15%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Dag

elijk

sew

inke

lsBa

siss

chol

enC

rèch

es

Zeer tevreden Tevreden

Niet tevreden, maar ook niet ontevreden Ontevreden

Zeer ontevreden Weet niet / niet van toepassing

Page 58: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

52

Figuur 3-14: Oordeel over de (persoonlijke) bereikbaarheid van huisartsenpraktijk en ziekenhuis, krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

3.4 Tevredenheid met de regio Tot nu toe is de tevredenheid met de eigen woonomgeving en voorzieningen in de buurt aan de orde

gekomen. In het WoON is ook gevraagd naar de tevredenheid met de regio waar men woont en de

verwachtingen voor de toekomst. In zowel krimpgebieden als in Nederland als totaal is ca. 30% zeer

tevreden met de eigen regio en 60% tevreden. In krimpgebieden zijn jongeren (tot 25 jaar) minder vaak

(zeer) tevreden dan ouderen (75+): 85% versus 95%. Leeftijdsgroepen tot 45 jaar zijn in krimpgebieden

minder tevreden met de eigen regio dan landelijk. 75+’ers zijn juist tevredener met de regio dan daarbuiten.

In Limburg stedelijk en Noord- en Oost-Groningen zijn inwoners iets minder tevreden met de regio (86%)

dan in de andere krimpgebieden.

Inwoners van krimpgebieden zijn iets minder positief over de toekomst: 30% verwacht dat de regio zich de

komende jaren positief zal ontwikkelen terwijl dat in Nederland als geheel 35% is. 14% van de mensen in

krimpgebieden verwacht een negatieve ontwikkeling. Landelijk ligt dat percentage met 11% iets lager. In

krimpgebieden zijn jongere leeftijdsgroepen (tot 45 jaar) positiever over de toekomst van de eigen regio dan

ouderen. 75+’ers zijn het minst positief. Bij jongere leeftijdsgroepen is het verschil met het landelijke beeld

wel het grootst: 35-minners in krimpgebieden zijn beduidend minder vaak positief over de toekomst van de

regio dan elders terwijl 65+’ers in krimpgebieden even positief zijn als in gebieden daarbuiten. In Noord- en

Oost-Groningen (23%) en Zeeuws-Vlaanderen (21%) zijn mensen vaker negatief over de toekomst van hun

regio dan in andere krimpgebieden.

De algehele tevredenheid met het leven ligt in krimpgebieden gemiddeld even hoog als in Nederland als

geheel. Inwoners geven hun leven gemiddeld een 7,8. Alleenstaanden tussen 25 en 65 jaar en

eenoudergezinnen – veelal de huishoudens met wat lagere inkomens – zijn het minst tevreden met hun

32%

33%

16%

18%

59%

57%

63%

61%

6%

7%

13%

14%

3%

3%

7%

6%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Krimpgebieden

Nederland

Krimpgebieden

Nederland

Hui

sarts

enpr

aktij

kZi

eken

huis

Zeer goed bereikbaar Goed bereikbaar

Niet goed en niet slecht bereikbaar (Zeer) slecht bereikbaar

Page 59: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

53

leven. Gezinnen en paren zijn juist iets tevredener dan gemiddeld. De rapportcijfers verschillen nauwelijks

tussen de afzonderlijke krimpgebieden.

Page 60: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek
Page 61: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

55

4 Verhuisdynamiek in krimpregio’s

4.1 Verhuisdynamiek in krimpregio’s In 2018 is 13% van de huishoudens1 in krimpgebieden de afgelopen twee jaar verhuisd. Dat kan een

verhuizing binnen de eigen gemeente of regio zijn, van elders in Nederland of vanuit het buitenland. In

Nederland als geheel bedroeg het percentage verhuisden 15%. De verhuisdynamiek in krimpgebieden ligt

gemiddeld al jaren onder het landelijke cijfer (Figuur 4-1). Jongeren die wegtrekken naar steden buiten

krimpgebieden tellen niet mee voor de verhuisdynamiek in krimpregio’s maar worden geteld bij de verhuisde

huishoudens op de plek waar ze zich hebben gevestigd. Het wegtrekken van jongeren drukt dus het

verhuispercentage van huishoudens die in krimpgebieden (blijven) wonen.

Limburg stedelijk kent de grootste verhuisdynamiek (16%) en Limburg landelijk de laagste (9%). De

verhuisdynamiek in regio’s hangt samen met de samenstelling van de woningvoorraad en huishoudens. In

stedelijke gebieden is de verhuisdynamiek veelal groter dan in landelijke gemeenten.

1 Het gaat hier om huishoudens die in een zelfstandige woning wonen.

Belangrijkste bevindingen ■ De verhuisdynamiek ligt in krimpgebieden gemiddeld iets lager dan landelijk: een kleiner percentage

huishoudens is de afgelopen twee jaar verhuisd.

■ Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen. Bekend is dat ouderen over het algemeen weinig verhuizen.

De ouderen in krimpgebieden zijn even vaak recentelijk verhuisd als in Nederland.

■ De verhuisdynamiek in de koopsector ligt in krimpgebieden structureel gemiddeld lager dan elders.

Ook in de particuliere huursector is dat het geval. In de corporatiesector wordt juist in krimpgebieden

gemiddeld iets meer verhuisd dan landelijk.

■ Het aantal verhuisde huishoudens is in krimpgebieden gemiddeld bijna even sterk toegenomen als

landelijk. Het aantal doorstromers uit een koopwoning is door het herstel op de koopmarkt het sterkst

toegenomen.

■ 30% van de starters in krimpgebieden heeft een koopwoning betrokken. Landelijk is dat met 34% iets

meer. De doorgaans goedkopere koopwoningen in krimpgebieden leiden er dus niet toe dat starters

daar vaker de stap naar een koopwoning maken.

■ In krimpgebieden liggen dezelfde motieven ten grondslag aan de keuze voor een huur- of juist een

koopwoning als landelijk. In krimpgebieden wordt wel vaker aangegeven dat kopen goedkoper is dan

huren.

Page 62: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

56

Figuur 4-1: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar verhuisd is, krimpgebieden totaal en Nederland (2002-2018); bron: WoON

Jongeren onder de 25 jaar zijn het vaakst in de afgelopen twee jaar verhuisd (64%), gevolgd door 25-44-

jarige paren en alleenstaanden in die leeftijdscategorie. De meeste categorieën huishoudens zijn in

krimpgebieden iets minder vaak verhuisd dan landelijk. Alleenstaanden vanaf 45 jaar en eenoudergezinnen

zijn in krimpgebieden gemiddeld iets vaker verhuisd (Figuur 4-2).

Figuur 4-2: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per type huishouden; krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

Zelfstandig wonende ouderen in krimpgebieden zijn even vaak verhuisd als landelijk. Onder jonge

huishoudens tot 45 jaar ligt het percentage verhuisden in krimpgebieden gemiddeld lager dan landelijk

(Figuur 4-3). Dit wordt deels veroorzaakt door het wegtrekken van jongere huishoudens naar regio’s buiten

krimpgebieden.

0%

2%

4%

6%

8%

10%

12%

14%

16%

18%

2002 2006 2009 2012 2015 2018

Krimpgebieden Nederland

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

Krimpgebieden Nederland

Page 63: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

57

Figuur 4-3: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per leeftijdsklasse huishouden; krimpgebieden totaal en Nederland totaal (2018); bron: WoON

De verhuisdynamiek is in krimpgebieden minder groot dan gemiddeld in Nederland. Daarom hebben

bewoners in krimpgebieden relatief vaak een lange woonduur. 36% van de huishoudens in krimpgebieden

woont al 21 jaar of langer in de huidige woning. Landelijk is dat 29%.

De verhuisdynamiek verschilt per segment op de woningmarkt. In de particuliere huursector wordt relatief

vaak verhuisd, in de koopsector minder regelmatig. De corporatiehuursector zit daar tussenin. In de

koopsector in krimpgebieden wordt structureel minder verhuisd dan in de koopsector in Nederland als

geheel. In 2018 was 9% van de woningeigenaren in de afgelopen twee jaar verhuisd, landelijk was dat 12%.

Sinds 2002 ligt het percentage verhuisden in de koopsector in krimpgebieden gemiddeld elk jaar onder het

landelijke percentage. In de huursector is dat anders: de verhuisdynamiek in de corporatiesector ligt in

krimpgebieden gemiddeld op ongeveer hetzelfde niveau als landelijk. In 2018 is het aandeel verhuisden in

de corporatiesector in krimpgebieden wat hoger dan landelijk (15% versus 13%). In zowel krimpgebieden

als nationaal is er sprake van een licht dalende trend in de verhuisdynamiek in de corporatiesector. In de

particuliere huursector fluctueert het aandeel verhuisden het sterkst. Zowel in krimpgebieden als in

Nederland is het percentage verhuisden in die sector in 2018 het hoogst sinds 2002 (Figuur 4-4).

Krimpgebieden tellen naar verhouding meer oudere huishoudens (65+) dan Nederland. Ouderen verhuizen

minder vaak dan jongeren. Dat verklaart waarom de algehele verhuisdynamiek in krimpgebieden gemiddeld

lager ligt. Elk segment op de woningmarkt is in krimpgebieden sterker vergrijsd dan landelijk, óók de

corporatiesector waar het verhuispercentage in krimpgebieden juist iets hoger ligt dan nationaal. Wel is het

verschil in de mate van vergrijzing het sterkst in de koopsector.

Het verschil in verhuisdynamiek is het grootst in het goedkoopste koopsegment: in krimpgebieden is 9% van

de huishoudens in dat segment in de laatste twee jaar verhuisd versus 14% landelijk. Binnen de huursector

is de verhuisdynamiek het grootst in de vrije sector (34%) en het laagst in de prijsklasse tot de

aftoppingsgrens (17%). Dat patroon geldt voor heel Nederland ook.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

< 24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+ Totaal

Krimpgebieden Nederland

Page 64: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

58

Figuur 4-4: Percentage huishoudens dat in afgelopen twee jaar is verhuisd, per woningmarktsegment; krimpgebieden totaal en Nederland (2002-2018); bron: WoON

Mensen hebben uiteenlopende motieven om te verhuizen. De belangrijkste verhuisredenen van

huishoudens in krimpgebieden die recent zijn verhuisd – zowel binnen krimpgebieden als vestigers van

elders – wijken weinig af van het landelijke beeld. Het einde van een relatie is in krimpgebieden iets vaker

een reden terwijl studie of werk juist minder vaak het voornaamste motief was. Dat laatste is logisch: in

krimpgebieden zijn er relatief weinig instellingen voor hoger onderwijs dus vestigen zich er minder studenten.

Ook trekken krimpgebieden minder werkenden van elders dan economisch sterkere regio’s. In

krimpgebieden was de gezondheid iets vaker de belangrijkste reden. Daarbij speelt een rol dat recent

verhuisde huishoudens in krimpgebieden vaker 65+ zijn dan landelijk. Ook als gekeken wordt naar de

motieven van (semi-)starters, doorstromers uit een huurwoning en doorstromers uit een koopwoning

afzonderlijk blijkt dat de verschillen tussen krimpgebieden en Nederland over het algemeen klein zijn.

Mensen hebben vaak meerdere motieven om te verhuizen. Als niet gekeken wordt naar enkel het

belangrijkste motief maar naar óf een motief genoemd wordt, dan springt ‘gezondheid of behoefte aan zorg’

eruit. Dat motief wordt door recente verhuizers in krimpgebieden duidelijk vaker genoemd (12%) dan

landelijk (7%). Degenen die zijn verhuisd vanwege de woning, geven in krimpgebieden minder vaak dan in

Nederland als geheel aan dat dat komt doordat de vorige woning te klein was. Woningen in krimpgebieden

zijn gemiddeld groter.

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

2002 2006 2009 2012 2015 2018

Krimpgebieden koop Nederland koop

Krimpgebieden corporatiehuur Nederland corporatiehuur

Krimpgebieden particuliere huur Nederland particuliere huur

Page 65: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

59

Figuur 4-5: Belangrijkste verhuismotief van recent verhuisde huishoudens, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON

Tot nu toe gingen de uitkomsten over huishoudens die in krimpgebieden wonen en, binnen die totaalgroep,

om huishoudens die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd. Het overgrote deel van die huishoudens (88%)

is verhuisd binnen het eigen krimpgebied of tussen krimpgebieden (‘blijvers’). Een ander deel (12%) komt

van buiten een krimpgebied (‘instromers’). Daarnaast zijn er huishoudens die vanuit een krimpgebied zijn

verhuisd naar een gemeente die niet in een krimpgebied ligt (‘vertrekkers’). In hoeverre verschillen de

verhuismotieven van deze groepen van elkaar? Vertrekkers zijn relatief vaak verhuisd vanwege studie of

werk. Ook door instromers wordt dat motief vrij vaak genoemd. Blijvers zijn juist vaak verhuisd vanwege de

vorige woning of woonomgeving. Relatievorming of uit elkaar gaan wordt door alle groepen vaak genoemd.

Figuur 4-6: Belangrijkste verhuismotief van recent verhuisde huishoudens, onderscheiden naar vertrekkers uit een krimpregio, blijvers en instromers van buiten een krimpgebied (2018); bron: WoON

12%

11%

9%

7%

5%

15%

8%

6%

6%

20%

12%

8%

9%

10%

6%

14%

7%

4%

6%

24%

0% 5% 10% 15% 20% 25%

Huwelijk / samenwonen

Einde relatie

Zelfstandig wonen

Studie / werk

Financieel

Woning

Woonomgeving

Gezondheid

Dichter bij familie/vrienden

Anders

Krimpgebieden Nederland

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

Relatie (bijelkaar of uit

elkaar)

Zelfstandiggaan wonen

Studie of werk Vorige woningof

woonomgeving

Andere reden /overig

Vertrekkers uit krimp Blijvers Instromers

Page 66: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

60

4.2 Starters en doorstromers op de woningmarkt Het aantal huishoudens in krimpgebieden dat in de afgelopen twee jaar is verhuisd, zowel binnen als naar

krimpgebieden, is in 2018 met 29% toegenomen ten opzichte van 2015. Dat is ongeveer gelijk aan de

landelijke toename van 31% in diezelfde periode. De grootste toename heeft zich voorgedaan onder

doorstromers uit een koopwoning: ruim een verdubbeling ten opzichte van 2015. Het aantal doorstromers

uit een huurwoning is met een derde toegenomen. Het aantal starters is licht toegenomen (+ 3%) terwijl het

aantal semi-starters 2is gedaald (-8%). In Nederland als geheel is globaal hetzelfde patroon zichtbaar.

Figuur 4-7: Recent verhuisde huishoudens naar type verhuisbeweging en eigendom, krimpgebieden totaal (2012-2018); bron: WoON

Gemiddeld 43% van de recent verhuisde huishoudens in krimpgebieden heeft een koopwoning betrokken,

in Nederland als geheel is dat 47%. In krimpgebieden is de koopsector echter gemiddeld groter dan in

Nederland. De verhuisdynamiek in de koopsector in krimpgebieden is dus minder groot dan elders: er wordt

in de koopsector naar verhouding minder verhuisd dan elders in Nederland. Eerder dit hoofdstuk bleek dat

al uit het percentage verhuisden per woningmarktsegment. Wat wellicht ook een rol speelt is dat starters in

krimpgebieden vaker onzekerder zijn over hun toekomstige woonlocatie en daarom liever kiezen voor de

flexibiliteit van huren.

Gemiddeld 30% van de starters in krimpgebieden is verhuisd naar een koopwoning. Dat is iets minder dan

het landelijke percentage van 34%. Het is dus niet zo dat starters in krimpgebieden er vaker in slagen een

koopwoning te betrekken omdat die in krimpgebieden vaak betaalbaarder zijn dan elders. Bijna vier op de

tien doorstromers uit een huurwoning is verhuisd naar een koopwoning (38%), iets minder dan landelijk

(42%). Zeven op de tien doorstromers uit een koopwoning zijn verhuisd naar een (andere) koopwoning. In

Nederland is dat bijna acht op de tien. Hier speelt waarschijnlijk een rol dat krimpgebieden naar verhouding

2 Semi-starters zijn verhuisd van een zelfstandige woning naar een andere zelfstandige woning maar hebben daarbij de vorige woning niet leeg achtergelaten.

Semi-starters zijn vaak mensen die net zijn gescheiden of van wie de (samenwoon)relatie is verbroken.

0

5.000

10.000

15.000

20.000

25.000

30.000

2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018 2012 2015 2018

starter semi-starter doorstromervanuit koop

doorstromervanuit huur

vanuitbuitenland

verhuisd naar koop

verhuisd naar huur

Page 67: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

61

meer ouderen tellen en zij vaker de overstap van een koop- naar een huurwoning maken dan jongere

leeftijdsgroepen. Huishoudens uit het buitenland hebben in krimpgebieden vaker een koopwoning betrokken

(42%) dan landelijk (26%).

In krimpgebieden wonen meer huishoudens met lage(re) inkomens dan gemiddeld in Nederland. Dat is ook

terug te zien bij de verhuisde huishoudens: in krimpgebieden bestaat een groter deel van de recent

verhuisden uit lagere inkomens3. Dat geldt voor zowel starters als doorstromers. Lage inkomens die zijn

verhuisd hebben in krimpgebieden gemiddeld iets minder vaak een koopwoning betrokken dan in Nederland

als geheel. Het iets lagere percentage verhuizingen naar een koopwoning in krimpgebieden is dus ook bij

lagere inkomens te zien.

Verhuisde starters in krimpgebieden zijn gemiddeld iets ouder dan in landelijk. Jongeren die wegtrekken uit

krimpgebieden om elders te studeren of werken tellen niet mee als starter in krimpgebieden. De

‘overgebleven’ starters zijn daarom iets ouder dan gemiddeld. Desondanks hebben starters in

krimpgebieden wel vaker een lager inkomen.

De woningvoorraad in krimpgebieden telt naar verhouding meer grote woningen dan gemiddeld in

Nederland. Verhuisde huishoudens in krimpgebieden, zowel starters als doorstromers, zijn dan ook vaker

verhuisd naar een relatief ruime woning4. Wel hebben verhuisden in krimpgebieden naar eigen zeggen iets

vaker de overstap gemaakt naar een kleinere woning (41% versus 38% landelijk). Hierbij speelt een rol dat

verhuisden in krimpgebieden vaker 65+ zijn en ouderen relatief vaak naar een kleinere woning verhuizen.

4.3 Keuze voor huur- of koopwoning Recent verhuisde huishoudens in krimpgebieden hebben in gemiddeld 43% van de gevallen een

koopwoning betrokken, 31% een huurwoning van een corporatie en 26% een particuliere huurwoning. In

deze paragraaf gaan we na welke redenen bewoners hebben voor de keuze voor een koop- dan wel een

huurwoning en of de motieven verschillen van Nederland als geheel. Dit geeft inzicht in het functioneren van

de woningmarkt in krimpgebieden. De meest genoemde reden om te kiezen voor een huurwoning is dat een

koopwoning financieel niet mogelijk was (61%). Recent verhuisden in een corporatiewoning zeggen dat

vaker dan recent verhuisden in een particuliere huurwoning. Een te jonge of te oude leeftijd (34%) en het

willen behouden van flexibiliteit om makkelijk weer te kunnen verhuizen (30%) worden ook vaak genoemd5.

Er zijn hierbij geen noemenswaardige verschillen met Nederland. Bij een gebrek aan financiële middelen

was het vaak het inkomen dat te laag was (67%). Een te onzeker inkomen of te weinig vermogen voor de

aankoop zijn minder vaak een reden (22%).

Huishoudens die zijn verhuisd naar een koopwoning geven vaak aan dat kopen goedkoper was dan huren

(63%). Dat wordt in krimpgebieden gemiddeld wat vaker genoemd dan in Nederland als geheel (56%).

Koopwoningen in krimpgebieden zijn vaak goedkoper dan elders (zie ook hoofdstuk 2). Het kunnen

3 Besteedbare inkomens die behoren tot de 40% laagste inkomens ofwel het 1e en 2e inkomenskwintiel (landelijk gezien).

4 Groter dan 150 vierkante meter.

5 Respondenten konden meerdere antwoorden geven. Daarom tellen de percentages niet op tot 100%.

Page 68: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

62

investeren in eigen bezit in de toekomst (71%) en het zelf kunnen besluiten wat je met de woning doet (55%)

worden ook vaak genoemd als redenen. Hierbij zijn geen verschillen met Nederland.

Huurders in krimpgebieden die zijn verhuisd naar een corporatiewoning hebben in vier op de tien gevallen

wel overwogen om een woning van een particuliere verhuurder te huren. De meest genoemde reden om

desondanks toch te kiezen voor een corporatiewoning was dat de huur van de woning lager was (62%). De

meest genoemde reden om in de eerste plaats geen woning van een particuliere verhuurder te overwegen

is dat dergelijke woningen te duur zijn (44%). Dat wordt in krimpgebieden wel minder vaak gezegd dan in

Nederland (58%).

Huurders die zijn verhuisd naar een particuliere huurwoning hebben in zeven op de tien gevallen wel

overwogen om een woning van een corporatie te huren. De meest genoemde reden om toch te kiezen voor

een particuliere huurwoning was dat die woning snel beschikbaar was (59%). Ook was er vaak geen aanbod

van corporaties op de gewenste locatie (40%). Ook hierbij zijn er weinig verschillen met Nederland.

Page 69: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

63

5 Vertrekkers en instromers

5.1 Kenmerken van vertrekkers en instromers De grote meerderheid van de analyses in dit rapport is gebaseerd op het WoON. Dat is zeer geschikt om

subjectieve zaken als leefbaarheid en woonwensen te onderzoeken. Het WoON is echter gebaseerd op een

steekproef. Het aantal respondenten dat verhuist vanuit, binnen en naar krimpregio’s is te laag om

gedetailleerde analyses mee uit te voeren. In dit hoofdstuk maken we daarom gebruik van CBS-microdata:

gegevens op persoonsniveau, afkomstig uit diverse overheidsregisters en die voor de complete Nederlandse

bevolking beschikbaar zijn1. Met deze data kunnen we wel een gedetailleerd beeld krijgen van de

samenstelling van de personen die krimpgebieden verlaten of zich er juist vestigen. In dit hoofdstuk kijken

we naar het totaal van krimpgebieden: alle individuele krimpregio’s bij elkaar opgeteld. Verschillen tussen

afzonderlijke krimpgebieden – die er ongetwijfeld zijn – blijven hier dus buiten beschouwing.

1 Het CBS stelt deze gegevens onder strikte voorwaarden ter beschikking aan onderzoekers.

Belangrijkste bevindingen ■ Met behulp van de registratiegegevens op persoonsniveau (CBS-microdata) zijn de vertrekkers,

instromers en binnenregionale verhuizers in krimpgebieden nader onderzocht. De groep binnenlandse

vertrekkers uit krimpgebieden is groter dan de groep binnenlandse vestigers. Deze groepen verschillen

ook qua samenstelling van elkaar.

■ De binnenlandse vertrekkers zijn vaker dan de vestigers jong (18-24 jaar) en vormen vaker na verhuizing

een alleenstaand huishouden. De vertrekkers hebben ook vaker een overige niet-westerse

migratieachtergrond. Dit zijn onder meer asielmigranten die verhuizen naar een andere regio in Nederland.

■ Bekeken naar opleidingsniveau (18-35-jarigen) en inkomen (25+’ers) zijn de relatieve verschillen tussen

binnenlandse vertrekkers en vestigers niet groot: het percentage met een hoge opleiding of een hoger

inkomen is in beide groepen ongeveer even groot. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van

elkaar.

■ Regio’s die aan een krimpgebied grenzen en de grootstedelijke regio’s in de Randstad ontvangen relatief

veel vertrekkers.

■ In de leeftijdsgroepen < 18 jaar en 18-24 jaar is het binnenlands migratiesaldo negatief. Het buitenlands

migratiesaldo is voor die groepen juist positief.

Page 70: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

64

Voor de analyses zijn alle personen geselecteerd die in de periode 2015 t/m 2017 op ten minste één

peilmoment2 woonachtig waren in een krimpregio. Deze personen zijn vervolgens, op basis van hun

verhuisgedrag in 2015-2017, geclassificeerd in een van de zes volgende categorieën3:

1. Verhuisd naar een krimpgebied vanuit overig Nederland;

2. Verhuisd naar een krimpgebied vanuit het buitenland;

3. Verhuisd vanuit een krimpgebied naar overig Nederland;

4. Verhuisd vanuit een krimpgebied naar het buitenland;

5. Verhuisd binnen een krimpgebied (of van een krimpgebied naar een ander krimpgebied);

6. Niet verhuisd.

In Tabel 5.1 tonen we de demografische en sociaaleconomische kenmerken van personen in deze zes

categorieën4. De blauw gearceerde delen zijn cijfers die duidelijk afwijken van de andere groepen. De grote

meerderheid van de personen in krimpgebieden is niet verhuisd in de periode 2015-2017. Personen die wel

verhuisden deden dat het vaakst binnen de krimpregio. Daarnaast zien we het bekende beeld van

krimpgebieden: de uitstroom is aanzienlijk groter dan de instroom.

Verhuizers zijn over het algemeen relatief jong. Met name de personen die krimpgebieden verlaten – zowel

naar overig Nederland als naar het buitenland – zijn jong: ongeveer de helft van deze personen is 18-29 jaar

oud in het jaar van de verhuizing. Onder personen die niet verhuizen is meer dan een kwart 65 jaar of ouder.

65-plussers verhuizen ook relatief vaak binnen de krimpregio.

Tussen de categorieën bestaan ook aanzienlijke verschillen in migratieachtergrond. Bij de instroom vanuit

het buitenland heeft logischerwijs een groot deel van de personen een migratieachtergrond5, meestal een

westerse. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om Duitsers in Zuid-Limburg of Belgen in Zeeuws-Vlaanderen, maar

ook arbeidsmigranten uit Oost-Europa vallen onder de noemer westerse migranten. Een relatief groot

aandeel van de instroom vanuit het buitenland heeft een overige niet-Westerse migratieachtergrond. Dit zijn

in de jaren 2015-2017 veelal asielmigranten geweest. De uitstroom naar het buitenland bestaat ook voor het

grootste deel uit personen met een migratieachtergrond, veelal een westerse achtergrond. Ongeveer een

kwart van de emigranten uit krimpgebieden heeft een Nederlandse achtergrond.

2 De peilmomenten waren eind 2014, eind 2015, eind 2016 en eind 2017.

3 Als een persoon in de periode 2015 t/m 2017 meerdere keren verhuisd is, wordt alleen gekeken naar de eerste verhuisbeweging. Op basis van die

verhuisbeweging is de persoon ingedeeld in een van de categorieën.

4 De kenmerken die veranderen over de tijd (zoals leeftijd of inkomen) zijn gebaseerd op de situatie in het jaar na de verhuizing. Voor personen die niet verhuisd

zijn, zijn de kenmerken bepaald op basis van de situatie in 2017.

5 Vestigers uit het buitenland kunnen ook een Nederlandse achtergrond hebben, bijvoorbeeld mensen die tijdelijk in het buitenland hebben gewoond en weer

terugkeren naar Nederland.

Page 71: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

65

Tabel 5-1: Verhuizers en niet-verhuizers in krimpgebieden naar demografische en sociaaleconomische kenmerken, krimpgebieden totaal, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata

Instroom vanuitoverig NL

Instroom vanuitbuitenland

Uitstroom naar overig NL

Uitstroom naar buitenland

Binnen-regionale verhuizing

Nietverhuisd

Aantal personen 36.892 30.324 61.331 26.050 221.437 1.050.786

Leeftijd<18 15% 19% 13% 13% 19% 17%18-24 21% 29% 36% 29% 16% 6%25-29 13% 13% 15% 19% 14% 3%30-34 9% 9% 8% 10% 9% 4%35-39 6% 7% 5% 7% 7% 5%40-44 5% 6% 4% 5% 5% 5%45-49 6% 5% 4% 5% 5% 8%50-54 6% 4% 4% 4% 5% 9%55-59 5% 3% 3% 3% 4% 9%60-64 5% 2% 2% 2% 3% 9%65+ 10% 3% 8% 3% 13% 26%

MigratieachtergrondNederlands 83% 16% 74% 27% 81% 85%Turks 1% 1% 1% 2% 1% 1%Marokkaans 1% 2% 1% 3% 1% 1%Surinaams 1% 0% 1% 0% 0% 0%Antilliaans 1% 1% 1% 1% 1% 0%Overig niet-Westers 5% 34% 14% 17% 4% 2%Westers 9% 46% 9% 49% 12% 11%

Opleidingsniveau (hoogst behaalde voor 18-35 jarigen)Laag (vmbo, mbo1) 13% 13% 18% 22%Midden (havo, vwo, mbo2-4) 54% 58% 56% 60%Hoog (hbo, wo, PhD) 34% 29% 26% 19%

Opleidingsniveau (hoogst gevolgde voor 18-35 jarigen)Laag (vmbo, mbo1) 5% 6% 7% 7%Midden (havo, vwo, mbo2-4) 32% 27% 49% 54%Hoog (hbo, wo, PhD) 63% 68% 44% 39%

Ingeschreven als hbo- of wo-student (18-25 jarigen)Nee 57% 87% 50% 77% 74%Ja 43% 13% 51% 23% 27%

Persoonlijk inkomen (25+ jarigen)20% laagste inkomens 21% 24% 18% 21%Kwintiel 2 21% 21% 26% 23%Kwintiel 3 21% 20% 25% 22%Kwintiel 4 20% 19% 18% 19%20% hoogste 16% 17% 12% 16%

Plaats in huishoudenThuiswonend kind 24% 19% 17% 22% 25%Alleenstaand 22% 39% 35% 23% 15%Partner niet-gehuwd, zonder kind(eren) 16% 11% 16% 15% 4%Partner gehuwd, zonder kind(eren) 14% 7% 8% 11% 27%Partner niet-gehuwd, met kind(eren) 6% 4% 4% 6% 5%Partner gehuwd, met kind(eren) 9% 10% 5% 10% 19%Alleenstaand, met kind(eren) 3% 2% 2% 5% 3%Overig 7% 8% 14% 9% 2%

Page 72: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

66

Bij opleidingsniveau kijken we specifiek naar personen tussen de 18 en 35 jaar oud6. We kijken naar zowel

de hoogst gevolgde als de hoogst behaalde opleiding. Een groot deel van zowel de jongeren die zich

vestigen in krimpgebieden als de jongeren die krimpgebieden verlaten heeft een hoog opleidingsniveau

(hbo+) gevolgd of afgerond. Het verschil tussen de jonge vertrekkers en jonge vestigers is relatief klein. Wel

is de totale groep jonge vertrekkers veel groter dan de groep jonge vestigers (zie paragraaf 5.2). Jongeren

die verhuizen binnen de regio en jongeren die niet verhuizen zijn over het algemeen wat lager opgeleid. Het

hoogst gevolgde opleidingsniveau ligt duidelijk hoger dan het hoogst behaalde niveau: personen zijn

voortijdig gestopt met de opleiding of studeren nog. We zien voor de leeftijdsgroep 18-25 inderdaad dat een

groot deel van hen student is aan een hbo- of wo-instelling: bij de vertrekkers is dat percentage nog wat

hoger dan onder de vestigers.

Bij het inkomensniveau analyseren we de groep personen vanaf 25 jaar zodat studenten en thuiswonende

kinderen grotendeels buiten beschouwing worden gelaten7. Er zijn geen grote verschillen te zien in de

verdeling van de persoonlijke inkomens8. Het is niet zo dat vertrekkers (25+) vaker hogere persoonlijke

inkomens hebben dan instromers. De absolute omvang van de groepen verschilt wel van elkaar (zie

paragraaf 5.2).

Wat betreft de plaats in het huishouden na verhuizing9 zijn wel behoorlijke verschillen te zien. Het valt vooral

op dat in de groepen instroom vanuit het buitenland en uitstroom naar overig Nederland veel personen

alleenstaand zijn na de verhuizing/migratie. Onder de instroom vanuit het buitenland zitten onder meer

(tijdelijke) arbeidsmigranten die vaak (aanvankelijk) zonder familieleden naar Nederland komen. Onder de

uitstroom naar overig Nederland zijn veel alleenstaanden de jongeren die krimpgebieden verlaten om elders

te gaan studeren en/of werken. Bij de groep niet-verhuizers zien we relatief veel getrouwde stellen zonder

kinderen.

5.2 Migratiesaldi: vertrekkers versus instromers In de bovenstaande paragraaf stond de samenstelling van groepen – uitgedrukt in percentages – centraal.

Hoe zit het met de aantallen als vertrekkers worden afgezet tegen de instromers? Dat geeft inzicht in de

binnenlandse en buitenlandse migratiesaldi per categorie. We kijken eerst naar leeftijd. We maken hierbij

onderscheid tussen het migratiesaldo met overig Nederland, het migratiesaldo met het buitenland en het

totale migratiesaldo (binnenlands en buitenlands samen). Vooral in de leeftijdsgroepen 18-24 en 24-29 jaar

is er een relatief groot negatief migratiesaldo met overig Nederland. Dit betekent dat er in deze

leeftijdsgroepen meer mensen van krimpgebieden verhuizen naar overig Nederland dan andersom. We zien

6 In de CBS-microdata is geen informatie beschikbaar over opleidingen die in het buitenland gevolgd en/of afgerond zijn. Omdat we voor een groot deel van de

personen in de categorieën instroom vanuit, en uitstroom naar, het buitenland geen informatie hebben over opleidingsniveau zijn die delen van de tabel leeg

gelaten. Ook is het opleidingsniveau van mensen die hun opleiding voor het jaar 2000 afgerond hebben (grotendeels) onbekend in de CBS-microdata. Daarom

kijken we naar de leeftijdsgroep 18-35-jarigen.

7 Vaak is er geen inkomen bekend van personen die vanuit of naar het buitenland verhuizen in het jaar van migratie. De inkomens van de groepen instroom

vanuit, en uitstroom naar, het buitenland zijn daarom leeg gelaten.

8 Het persoonlijk inkomen is het zelfstandige inkomen van individuele personen. We kijken dus niet naar het huishoudensinkomens.

9 Of de plaats in het huishouden in 2017 voor personen die niet verhuisden.

Page 73: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

67

dit patroon ook in mindere mate bij de leeftijdsgroepen 30-34 en 65+. Bij het migratiesaldo met het buitenland

zien we vooral in de leeftijdsgroepen <18 en 18-24 jaar een positief saldo. Met andere woorden, er verhuizen

in deze leeftijdsgroepen meer mensen vanuit het buitenland naar krimpgebieden dan andersom.

Figuur 5-1: Binnenlands, buitenlands en totaal migratiesaldo voor krimpgebieden totaal, uitgesplitst naar leeftijd, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata

De migratiesaldi kunnen ook worden getoond voor herkomstgroepen10. Onder personen met een

Nederlandse achtergrond zien we een vertrekoverschot, met name naar overig Nederland, hetgeen

kenmerkend is voor krimpgebieden. Voor de groep met een overige niet-Westerse achtergrond (eerste of

tweede generatie) is een duidelijk positief buitenlands migratiesaldo te zien, deels veroorzaakt door de

stroom asielzoekers. Het negatieve binnenlandse migratiesaldo van personen met een niet-westerse

achtergrond betreft deels statushouders en asielzoekers die vanuit asielzoekerscentra in de krimpgebieden

verhuizen naar een andere regio in Nederland.

10 Op basis van de gangbare CBS-definitie van (personen met) een migratieachtergrond. Een persoon heeft een westerse achtergrond als hij, zij of één van de

ouders in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika of Oceanië is geboren. Ook Indonesië en Japan worden tot de westerse landen gerekend. Als een persoon

of één van de ouders in een ander land is geboren, heeft deze persoon volgens de definitie van CBS een niet-westerse migratieachtergrond.

-16.000 -14.000 -12.000 -10.000 -8.000 -6.000 -4.000 -2.000 0 2.000 4.000

<18

18-24

25-29

30-34

35-39

40-44

45-49

50-54

55-59

60-64

65+

Migratiesaldo totaal Migratiesaldo buitenland Migratiesaldo Nederland

Page 74: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

68

Figuur 5-2: Binnenlands, buitenlands en totaal migratiesaldo voor krimpgebieden totaal, uitgesplitst naar herkomstgroep (eerste en tweede generatie), periode 2015 t/m 2017; bron: CBS-microdata

5.3 Bestemmingsregio’s van vertrekkers Er vertrekken meer inwoners uit krimpgebieden dan zich er vestigen. Het binnenlands migratiesaldo is

structureel negatief. Naar welke regio’s verhuizen die vertrekkers? In onderstaand kaartbeeld maken we dat

inzichtelijk. De vertrekkers uit krimpgebieden in de jaren 2015 t/m 2017 zijn verdeeld naar de COROP-regio’s

waar zij zich hebben gevestigd. Uit de regio Noordoost-Friesland zijn in die periode 9.400 personen

vertrokken, uit de Achterhoek waren dat er 21.700. Ook voor de andere gebieden is het aantal vertrekkers

in de kaart vermeld.

Van alle vertrekkers uit krimpgebieden heeft 12,5% zich gevestigd in het deel van de provincie Groningen

dat niet tot een krimpgebied behoort en 10% is verhuisd naar de regio Arnhem-Nijmegen. Vertrekkers uit

krimpregio’s vestigen zich verspreid over het hele land. Regio’s die aan een krimpgebied grenzen en de

grootstedelijke regio’s in de Randstad ontvangen relatief veel vertrekkers (Figuur 5-3). Bij personen die zich

in een aangrenzende regio vestigen gaat het meestal om verhuizingen vanwege de woning of

woonomgeving. Bij uitstromers die zich verder weg gevestigd hebben is het motief meestal studie of werk

of relatievorming.

-20.000 -15.000 -10.000 -5.000 0 5.000 10.000

Nederlands

Turks

Marokkaans

Surinaams

Antilliaans

Overig niet-Westers

Westers

Migratiesaldo totaal Migratiesaldo buitenland Migratiesaldo Nederland

Page 75: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

69

Figuur 5-3: Bestemmingsregio’s (COROP-regio’s*) van vertrekkers uit krimpgebieden, als % van alle vertrekkers, periode 2015 t/m 2017; bron: CBS, bewerking ABF

*De COROP-regio’s die grenzen aan krimpgebieden zijn indien nodig aangepast

Page 76: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek
Page 77: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

71

6 Verhuis- en woonwensen

6.1 Verhuisgeneigde huishoudens 235.000 huishoudens in krimpgebieden geven aan binnen twee jaar (misschien) te willen verhuizen,

grotendeels binnen krimpregio’s maar deels ook naar elders. Een deel van de verhuisgeneigde huishoudens

zijn starters die (middels een verhuizing) een zelfstandig huishouden willen gaan vormen. Het aantal

verhuisgeneigden is licht gegroeid sinds 2015, zoals ook in heel Nederland. Deze groei is voornamelijk

afkomstig van huishoudens met een onzekere verhuiswens (‘eventueel / misschien’). Het aantal ‘beslist wel’

Belangrijkste bevindingen ■ Verhuisgeneigden in krimpgebieden hebben iets vaker een onzekere verhuiswens dan landelijk. Hierbij

speelt de samenstelling van de verhuisgeneigden een rol: in krimpgebieden zijn die vaker 65+ dan

landelijk.

■ Huishoudens in krimpgebieden willen minder vaak verhuizen dan landelijk. Het grotere aandeel ouderen

speelt daarbij een rol maar ook per leeftijdsgroep afzonderlijk ligt de verhuiswens in krimpgebieden

gemiddeld iets lager dan landelijk. Alleen bij jongeren (< 25) en 75+’ers ligt de verhuisgeneigdheid in

krimpgebieden iets hoger.

■ Verhuisgeneigden die willen vertrekken uit krimpgebieden zijn relatief vaak starter en huishoudens die

willen verhuizen naar een onzelfstandige woning. De groep blijvers – die binnen krimpgebieden willen

verhuizen – telt juist veel doorstromers uit een koopwoning. Vertrekkers zijn veel vaker jong dan de

blijvers.

■ Vertrekkers willen vaak verhuizen vanwege studie of werk. Ook gaan samenwonen is voor die groep

relatief vaak het voornaamste verhuismotief, evenals dichterbij familie of vrienden wonen. De blijvers willen

veel vaker verhuizen vanwege de woning. Gezondheid of de behoefte aan zorg is onder blijvers ook relatief

vaak een belangrijke reden.

■ Verhuisgeneigden in krimpgebieden zoeken minder actief dan woningzoekenden elders. Dat past bij de

gemiddeld onzekere verhuiswens in krimpgebieden. De gehanteerde zoekstrategieën verschillen weinig

van elkaar. Dat geldt ook voor het belang dat woningzoekenden hechten aan verschillende aspecten van

de woning (woning zelf, woonomgeving, prijs).

■ In krimpgebieden vormen (te) lange wachttijden voor (huur)woningen minder een belemmering om te

verhuizen dan landelijk.

■ De redenen om niet te willen verhuizen zijn in krimpgebieden dezelfde als elders.

■ Vertrekkers zijn vaker op zoek naar huurwoningen en relatief kleine woningen dan blijvers.

■ In krimpgebieden realiseren mensen even vaak hun woonwensen (huur/koop en eengezins/appartement)

als landelijk.

Page 78: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

72

verhuisgeneigden is iets gedaald ten opzichte van 2015 (Figuur 6-1). Het aantal verhuisgeneigde

huishoudens woonachtig in krimpgebieden bedraagt 38% van het totaal aantal bestaande huishoudens in

krimpgebieden. De 3,47 miljoen verhuisgeneigde huishoudens die Nederland telt komen overeen met 44%

van het totaal aantal bestaande huishoudens. Hieruit blijkt ook de lagere verhuisdynamiek in krimpgebieden.

Figuur 6-1: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar soort verhuiswens, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON

Huishoudens in krimpgebieden hebben iets vaker een onzekere verhuiswens dan in Nederland als geheel.

Van de verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden wil 63% “misschien” verhuizen. Landelijk is dat 59%.

Bij alle leeftijdsgroepen behalve 25-34-jarigen is de verhuiswens in krimpgebieden gemiddeld vaker onzeker

dan landelijk. In krimpgebieden geeft 7% van de verhuisgeneigden aan wel te willen verhuizen maar niks te

kunnen vinden. Landelijk ligt dat percentage met 11% duidelijk hoger. Bij alle leeftijdsgroepen is dit verschil

te zien. Buiten de krimpgebieden lijken verhuisgeneigden dus meer moeite te hebben om een geschikte

woning te vinden. Dat sluit aan bij het feit dat de woningmarkt in krimpgebieden minder gespannen is dan

elders. Van de verhuisgenegiden hebben jongeren (tot 35 jaar) het vaakst een besliste verhuiswens.

Bij de iets onzekerdere verhuiswens in krimpgebieden speelt ook de samenstelling van verhuisgeneigden

een rol. In krimpgebieden is 20% van de verhuisgeneigde huishoudens een alleenstaande of paar van 65

jaar of ouder. In Nederland is dat 15% (Figuur 6-2). Met name het aandeel 75+’ers binnen de groep

verhuisgeneigden is in krimpgebieden gemiddeld hoger (9%) dan landelijk (5%). Bekend is dat

verhuisgeneigde ouderen vaker een onzekere verhuiswens hebben dan jongere verhuisgeneigden.

90.000

140.000 148.000

11.000

14.00017.000

56.000

58.00052.000

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

2012 2015 2018

Wil niet, maar moet

Ik heb al een andere woning gevonden

Beslist wel

Wil wel, kan niets vinden

Eventueel / misschien

Page 79: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

73

Figuur 6-2: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar beoogde type en leeftijd van huishouden na verhuizing, krimpgebieden totaal en Nederland (2018); bron: WoON

62% van de verhuisgeneigden weet nog niet precies wanneer ze willen verhuizen. Het aandeel

verhuisgeneigde huishoudens dat aangeeft binnen een halfjaar te willen verhuizen is iets afgenomen ten

opzichte van 2015 (Figuur 6-3).

Figuur 6-3: Verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) naar gewenste verhuistermijn, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON

Ook uit de gewenste verhuistermijn blijkt dat verhuiswensen in krimpgebieden iets onzekerder zijn dan

elders. In krimpgebieden kan 62% van de verhuisgeneigden nog geen termijn noemen, in Nederland als

geheel is dat 56%. Bij alle leeftijdsgroepen is dit verschil te zien. Bij 75+’ers is het verschil het grootst (83%

in krimpgebieden gemiddeld versus 75% landelijk).

20%

12%

8%

9%

8%

11%

11%

15%

5%

19%

14%

10%

7%

9%

9%

8%

18%

6%

0% 5% 10% 15% 20% 25%

Jonger dan 25 jaar

Eenpersoonshuishouden 25 tot 45

Eenpersoonshuishouden 45 tot 65

Eenpersoonshuishouden 65 of ouder

Paar 25 tot 45

Paar 45 tot 65

Paar 65 of ouder

Paar + kind(eren)

Eenoudergezin

Krimpgebieden Nederland

29.000 30.000 26.000

28.000 19.000 24.000

110.000

37.000 40.000

139.000 145.000

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

2012 2015 2018

Ergens binnen nu en2 jaar

Over 1 tot 2 jaar

Over een half jaar toteen jaar

Binnen een half jaar

Page 80: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

74

Willen huishoudens in krimpgebieden vaker of minder vaak verhuizen dan landelijk? 32% van de bestaande

huishoudens in krimpgebieden1 (dus exclusief starters uit het ouderlijk huis) wil of moet in de komende twee

jaar verhuizen (ongeacht gewenste bestemming2) en is daarmee verhuisgeneigd. Landelijk is dat 38%.

Huishoudens in krimpgebieden zijn gemiddeld dus minder verhuisgeneigd. Het relatief grote aandeel

ouderen in krimpgebieden speelt daarbij een rol. Maar ook bij bijna alle leeftijdsgroepen afzonderlijk ligt de

verhuisgeneigdheid in krimpgebieden lager. Van de 55-64-jarige huishoudens bijvoorbeeld wil in

krimpgebieden gemiddeld 23% verhuizen, landelijk is dat 30%. Alleen bij jongeren (tot 24 jaar) en bij 75+’ers

ligt de verhuisgeneigdheid in krimpgebieden hoger dan het landelijke percentage. Eerder zagen we dat

bewoners in krimpgebieden ongeveer even tevreden zijn over hun woning en woonomgeving. Dat lijkt dus

geen rol te spelen bij de lagere verhuisgeneigdheid.

Van de 235.000 verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden willen 9.500 huishoudens (4%) naar het

buitenland verhuizen. Van de overige huishoudens, die binnen Nederland willen verhuizen, geeft 57% (de

‘blijvers’) aan te willen verhuizen binnen de krimpgebieden Ongeveer 8% van de verhuisgeneigde

huishoudens geeft aan buiten de krimpgebieden te willen verhuizen (de ‘vertrekkers’). Voor de overige 35%

is dit gegeven onbekend omdat zij (nog) geen gewenste gemeente konden noemen (Figuur 6-4).

Figuur 6-4: Verhuisrichting ten opzichte van de krimpgebieden van verhuisgeneigde huishoudens (bestaande en starters) die binnen Nederland willen verhuizen, krimpgebieden totaal (2012 – 2018); bron: WoON

Wie zijn de (binnenlandse) vertrekkers uit krimpgebieden? Één op de drie is een starter: deze groep woont

nu nog in het ouderlijk huis of in een onzelfstandige woning maar wil een zelfstandige woning betrekken.

Deze categorie omvat ook een klein aantal semi-starters: zij wonen al in een zelfstandige woning en willen

opnieuw een zelfstandige woning betrekken maar laten hun huidige woning daarbij niet leeg achter. Semi-

starters zijn vaak mensen die net zijn gescheiden of van wie de (samenwoon)relatie is verbroken. Van de

blijvers is ruim één op de vijf een (semi-)starter. De categorie vertrekkers telt naar verhouding weinig

doorstromers uit een koopwoning. Onder de blijvers is die groep doorstromers twee keer zo groot.

Doorstromers uit een huurwoning komen in beide categorieen even vaak voor. Bijna één op de vijf

1 Inclusief huishoudens die niet in een zelfstandige woning wonen.

2 Inclusief huishoudens die naar een gemeente buiten een krimpgebied willen verhuizen en huishoudens die naar een onzelfstandige woning of het buitenland

willen verhuizen

121.00084.000

129.000

18.000 111.000

79.00021.000

21.00017.000

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

2012 2015 2018

Vertrekkers

Onbekend /buitenland

Blijvers

Page 81: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

75

vertrekkers wil verhuizen naar een wooneenheid, bewoonde andere ruimte (BAR) of een zorginstelling. Dit

betreft vaak jongeren die op kamers willen wonen of ouderen die in een verzorgings- of verpleeghuis willen

of moeten wonen. Onder de blijvers is de groep die een dergelijke alternatieve woonsituatie wenst veel

kleiner (Figuur 6-5).

Figuur 6-5: Verhuisgeneigde huishoudens naar gewenste type verhuizing (2018); bron: WoON

De verschillen in de typen verhuisbewegingen zijn terug te zien in de leeftijdsverdeling. Vertrekkers zijn vaak

jong – 40% is jonger dan 24 jaar – terwijl de blijvers veel vaker 65+ zijn (23%) (Figuur 6-6).

Figuur 6-6: Verhuisgeneigde huishoudens naar leeftijd huishouden (2018); bron: WoON

In hoeverre verschillen de verhuismotieven van de verhuisgeneigden van die van de blijvers en van de totale

groep verhuisgeneigden in Nederland? We kijken daarvoor naar de verhuisredenen van alle

verhuisgeneigden, inclusief degenen die naar een onzelfstandige woning (zoals een studentenkamer) willen

verhuizen. Op die manier worden de verschillen tussen vertrekkers en blijvers het meest inzichtelijk

gemaakt.

32%22% 24% 26%

19% 40% 37% 33%

31%

32% 27% 31%

18%6%

7% 7%4% 4%

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

Vertrekkers Blijvers Krimpgebiedentotaal

Nederland

Starter of semi-starter Doorstromer uit koop

Doorstromer uit huur Wooneenheid, BAR of zorginstelling

Buitenland

40%

14% 20% 19%

20%

22%19% 23%

10%

15% 13% 15%

11%

15% 16%16%

9%

12% 12%12%

6%

12% 11%10%

4% 11% 9% 5%

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

Vertrekkers Blijvers Krimpgebiedentotaal

Nederland

< 24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+

Page 82: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

76

Vertrekkers zeggen relatief vaak te willen verhuizen om samen te wonen of te scheiden of om zelfstandig te

gaan wonen (vanuit het ouderlijk huis). Ook studie of werk worden door vertrekkers veel vaker genoemd

dan door de blijvers. Blijvers willen juist vaak vanwege de (huidige) woning verhuizen, die bijvoorbeeld te

klein of te groot is. De huidige woonomgeving wordt door beide groepen ongeveer even vaak als

voornaamste motief genoemd. Gezondheid of de behoefte aan zorg is voor blijvers veel vaker de

belangrijkste verhuisreden dan voor de vertrekkers en dan landelijk het geval is. Het relatief grote aandeel

65+’ers onder verhuisgeneigden in krimpgebieden speelt hierbij een rol. Dichter bij familie of vrienden wonen

is voor de vertrekkers juist weer relatief vaak de bepalende reden (Figuur 6-7).

Figuur 6-7: Verhuisgeneigde huishoudens naar belangrijkste verhuismotief (2018); bron: WoON

6.2 Zoekgedrag van woningzoekenden In hoeverre zijn verhuisgeneigde huishoudens actief op zoek? En welke verschillen zijn er tussen

krimpgebieden en de rest van Nederland? Eerder zagen we dat verhuisgeneigde huishoudens in

krimpgebieden iets vaker een onzekere verhuiswens hebben. Dat is terug te zien in het zoekgedrag van

woningzoekenden. In krimpgebieden geeft 40% van de woningzoekende huishoudens aan in het afgelopen

halfjaar iets te hebben ondernomen om aan een andere woning te komen. In Nederland is dat 47%. Onder

specifiek de woningzoekenden met een “besliste” verhuiswens is het verschil nog iets groter (56% versus

68%). Het minder actieve zoekgedrag past bij de gemiddeld iets onzekerdere verhuiswens en ook bij de

lagere spanning op de markt.

Verhuisgeneigden in krimpgebieden staan minder vaak ingeschreven bij een woningcorporatie (56% tegen

66% landelijk). Ook hebben ze minder vaak geïnformeerd naar of zich ingeschreven voor bouwkavels of

nieuwbouwwoningen. Krimpgebieden tellen minder nieuwbouwwoningen dus dat verschil ligt voor de hand.

Verhuisgeneigden in krimpgebieden hebben wel even vaak als landelijk een woning van binnen bezichtigd

of een makelaar ingeschakeld. Het zoekgedrag van woningzoekenden in krimpregio’s verschilt verder weinig

van het landelijke beeld: op internet zoeken is de meest uitgevoerde actie, gevolgd door rondkijken en –

bellen en het inschakelen van familie en vrienden.

0%5%

10%15%20%25%30%35%

Vertrekkers uit krimpgebieden Blijvers binnen krimpgebieden

Alle verhuisgeneigden in Nederland

Page 83: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

77

Woningzoekenden in krimpgebieden geven dezelfde prioriteit aan de verschillende aspecten van woning en

locatie. Voor ruim vier op de tien woningzoekenden is de woning zelf het belangrijkste bij de keuze voor een

woning. Voor eveneens vier op de tien is de ligging juist het belangrijkst en voor 15% de prijs.

Woningzoekenden in krimpgebieden verschillen daarin niet van het landelijke gemiddelde. Ook de tweede

prioriteit in het keuzeproces is in krimpgebieden niet anders dan landelijk. Als woningzoekenden in de

gewenste buurt of woonplaats geen woning naar wens vinden dan kiest ruim een kwart ervoor niet te

verhuizen, een op de tien past de wensen wat betreft de woning aan en 60% kiest ervoor om in een andere

buurt of woonplaats te zoeken. Landelijk zijn die percentages nagenoeg gelijk. De afwegingen die

woningzoekenden maken zijn in krimpgebieden gemiddeld dus niet anders dan in Nederland als geheel. Als

mensen hun wensen wat betreft de woning zelf zouden moeten aanpassen, doet een op de drie dat door

een woning in een andere prijsklasse te zoeken. Landelijk is dat twee op de tien. Bij het uitwijken naar een

andere prijsklasse, zoeken zes op de tien naar een duurdere woning (landelijk 44%). De veelal goedkopere

woningen in krimpgebieden maken het voor woningzoekenden makkelijker dan in duurdere

woningmarktregio’s om uit te wijken naar een hogere prijsklasse. In krimpgebieden zijn woningzoekenden,

als ze concessies moeten doen, juist minder bereid om naar een ander type woning – bijvoorbeeld een

appartement in plaats van een rijtjeshuis – te zoeken.

Veel woningzoekenden hebben recentelijk geen concrete actie ondernomen om een aan woning te komen

of hebben wel gezocht maar nog geen geschikte woning gevonden. Welke redenen geven zij daarvoor? En

welke verschillen zijn er tussen woningzoekenden die binnen krimpregio’s willen verhuizen (‘blijvers’),

vertrekkers naar niet-krimpgebieden en woningzoekenden elders? De meest genoemde reden3 is dat het

woningaanbod te duur is. Ook door vertrekkers en blijvers in krimpgebieden wordt dit vrij vaak genoemd.

Geen geschikt aanbod in de specifieke gewenste plaats of buurt wordt door blijvers in krimpgebieden vaker

genoemd (20%) dan vertrekkers (15%). Eerder zagen we dat blijvers veel vaker dan vertrekkers willen

verhuizen vanwege de woning. Blijvers stellen dus gemiddeld hogere eisen aan de woning. Landelijk wordt

ook vaak gezegd dat de wachttijden voor woningen te lang zijn (11%). Voor vertrekkers uit en blijvers in

krimpgebieden is dit veel minder vaak een reden (Figuur 6-8). Bekend is dat de druk op de (sociale)

huurmarkt in krimpgebieden vaak lager is dan elders.

3 Respondenten konden meerdere redenen geven. De verschillende percentages in de figuur tellen dan ook niet op tot 100%.

Page 84: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

78

Figuur 6-8: Redenen voor niet actief gezocht of nog geen geschikte woning gevonden, verhuisgeneigde huishoudens op zoek naar woning (2018); bron: WoON

Zoekgedrag in de sociale huursector Verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden die staan ingeschreven bij een woningcorporatie (of een

website als WoningNet) zijn kritischer dan elders in Nederland. De markt voor sociale huurwoningen is in

krimpgebieden minder gespannen en dat maakt dat woningzoekenden daar hogere eisen kunnen stellen.

In krimpgebieden is een kwart van de ingeschrevenen bereid om te verhuizen naar een woning die niet

voldoet aan alle wensen als daardoor sneller kan worden verhuisd. Landelijk is dat bijna 40%. In

krimpgebieden reageren woningzoekenden minder vaak op woningen waarvoor ze eigenlijk geen

belangstelling hebben. In krimpgebieden vinden mensen het ook moeilijker om een woning te accepteren

omdat ze hopen dat ze nog een betere woning kunnen krijgen.

Huishoudens die niet willen verhuizen Er zijn weleens zorgen over het gebrek aan doorstroming op de woningmarkt in krimpgebieden. Waarom

willen veel huishoudens niet verhuizen? 90% van de huishoudens in krimpgebieden die beslist niet willen

verhuizen in de komende twee jaar geeft tevredenheid met de huidige woning (mede) als reden op en voor

69% is tevredenheid met de woonomgeving ook een reden. Landelijk zijn die percentages nagenoeg

gelijk. Er zijn ook geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.

16%

15%

6%

5%

5%

20%

18%

20%

7%

5%

6%

11%

21%

19%

5%

11%

4%

12%

0% 5% 10% 15% 20% 25%

Aangeboden woningen te duur

Geen aanbod in plaats/buurt waar ik wil wonen

Kwaliteit woningen niet goed

Wachttijd woningen te lang

In afwachting verkoop van huidige woning

Te weinig actie ondernomen

Vertrekkers uit krimpgebieden Blijvers binnen krimpgebieden Alle woningzoekenden in Nederland

Page 85: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

79

6.3 Gezochte woningen Om uitspraken te kunnen doen over de woningvraag wordt vanaf nu gekeken naar huishoudens (inclusief

starters) die op zoek zijn naar een zelfstandige woning4. In 2018 tellen de krimpgebieden samen in totaal

205.000 van dergelijke verhuisgeneigde huishoudens, 10.000 meer dan in 2015. Het aantal beslist

verhuisgeneigden is ongeveer gelijk gebleven. Het gaat hierbij om vertrekkers en blijvers samen (Figuur

6-9).

Figuur 6-9: Aantal verhuisgeneigden en beslist verhuisgeneigde huishoudens op zoek naar een zelfstandige woning, krimpgebieden totaal (2012 - 2018); bron: WoON

In 2018 is 27% van de woningvragers in en uit krimpgebieden (blijvers en vertrekkers samen) op zoek naar

een koopwoning tot € 200.00. Dat is meer dan in 2015 en 2012. De vraag naar koopwoningen in het

prijssegment tussen € 200.000 en € 310.0005 ligt naar verhouding lager dan in 2015 terwijl de vraag naar

woningen boven € 310.000 iets hoger ligt. Ten opzichte van 2012 gaat een groter deel van de vraag uit naar

koopwoningen (57% tegen 46% toen). Landelijk heeft zich in die periode ongeveer dezelfde ontwikkeling

voorgedaan: in 2012 was er nog sprake van crisis op de koopwoningmarkt en was het aantal doorstromers

uit een koopwoning beperkt. Sindsdien heeft de markt zich hersteld en is de vraag van koopdoorstromers

(veelal naar een andere koopwoning) gestegen. De vraag naar huurwoning is daardoor als percentage van

het totaal gedaald (Figuur 6-10).

4 Zonder aanvullende selectie op de mate van actief zoekgedrag of de beslistheid van de verhuiswens.

5 Deze grenzen zijn zodanig gekozen dat ca. 30% van de totale voorraad koopwoningen in Nederland op basis van hun (naar peildatum 1-1-2018 gecorrigeerde)

WOZ-waarde in de eerste prijsklasse valt, ca. 40% in de tweede en nog eens 30% in de hoogste prijscategorie.

142.000

194.000 205.000

47.000 47.000 45.000

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

2012 2015 2018

Verhuisgeneigd Beslist verhuisgeneigd

Page 86: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

80

Figuur 6-10: Gewenste eigendomsvorm en prijsklasse van woningvragers (blijvers en vertrekkers samen) (2012 - 2018); bron: WoON

De woonwensen naar koopprijsklassen zijn gecorrigeerd voor de verandering van het prijspeil: de

woonwensen qua koopprijzen van eerdere WoON-edities zijn geïndexeerd naar het huidige prijspeil zodat

de voorkeuren tussen de verschillende jaren zuiver met elkaar kunnen worden vergeleken.

In hoeverre verschillen de woonwensen in krimpgebieden van die van elders in Nederland? En zijn

vertrekkers op zoek naar andere soort woningen dan blijvers? Vertrekkers zijn vaker dan blijvers op zoek

naar een huurwoning, zowel in de goedkoopste prijsklasse (tot de aftoppingsgrens) als in de vrije sector. Ze

zijn juist minder vaak op zoek naar een middeldure of dure koopwoning. Hierbij speelt de samenstelling van

de vertrekkers een grote rol: deze groep telt naar verhouding veel jongere huishoudens (waaronder starters).

De groep blijvers telt juist relatief veel doorstromers en ouderen.

De goedkopere koopwoningen in krimpgebieden zijn duidelijk terug te zien in de woonvoorkeuren: onder

blijvers is 29% op zoek naar een koopwoning tot € 200.000, in Nederland als geheel is dat 20% (Figuur

6-11).

De woningvragers die geen gewenste gemeente konden opgeven zijn in onderstaande figuren wél (samen

met de vertrekkers en blijvers) opgenomen in de categorie “Krimpgebieden totaal”. De groep

verhuisgeneigde instromers in krimpgebieden is te klein om uitspraken over te doen.

16% 23% 27%

18%

26% 20%12%

7% 10%

35% 21% 19%

13%13% 15%

6% 11% 8%

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

2012 2015 2018

koop < € 200.000 koop € 200.000 - € 310.000

koop > € 310.000 huur < aftoppingsgrens

huur aftoppingsgrens - liberalisatiegrens huur > liberalisatiegrens

Page 87: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

81

Figuur 6-11: Gewenste eigendomsvorm en prijsklassen van woningvragers (2018); bron: WoON

De vertrekkers zijn vaker op zoek naar een huurappartement of een eengezinshuurwoning dan de blijvers.

Koopappartementen zijn onder vertrekkers en blijvers naar verhouding in gelijke mate in trek terwijl van

blijvers vaker de voorkeur uitgaat naar een eengezinskoopwoning. Appartementen, zowel in de huur- als in

de koopsector, worden door blijvers minder gevraagd dan landelijk (Figuur 6-12).

Figuur 6-12: Gewenste eigendomsvorm en woningtype van woningvragers (2018); bron: WoON

In samenhang met bovenstaand beeld: vertrekkers zijn veel vaker op zoek naar een kleine woning dan

blijvers. Blijvers zijn vaker op zoek naar een ruime woning dan in Nederland als geheel (Figuur 6-13).

26%

29%

27%

20%

13%

19%

20%

20%

5%

11%

10%

16%

26%

18%

19%

19%

16%

16%

15%

17%

14%

7%

8%

9%

Vertrekkers

Blijvers

Krimpgebieden totaal

Nederland

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

koop < € 200.000 koop € 200.000 - € 310.000

koop > € 310.000 huur < aftoppingsgrens

huur aftoppingsgrens - liberalisatiegrens huur > liberalisatiegrens

33%

49%

45%

40%

11%

10%

11%

16%

19%

14%

14%

13%

37%

27%

29%

32%

Vertrekkers

Blijvers

Krimpgebieden totaal

Nederland

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Koop eengezins Koop appartement Huur eengezins Huur appartement

Page 88: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

82

Figuur 6-13: Gewenste woninggrootte, woningvragers (2018); bron: WoON

6.4 Woonmilieus en voorzieningen Ook het woonmilieu en de nabijheid van voorzieningen zijn belangrijk voor veel woningzoekenden.

Woningzoekenden in krimpgebieden vinden iets vaker een wat langere afstand tot winkels voor de dagelijkse

boodschappen, een basisschool en een ruim winkelaanbod (warenhuis, speciaalzaken) acceptabel. De

verschillen met de landelijke gemiddelden zijn echter vrij klein.

Één op de vijf vertrekkers wil verhuizen naar een centrum-stedelijk woonmilieu. Van de blijvers is dat 8%.

Deze woonmilieus komen in krimpgebieden veel minder voor dan elders. Nog eens één op de vijf vertrekkers

geeft de voorkeur aan een stedelijk woonmilieu buiten het centrum.

Figuur 6-14: Gewenst woonmilieu van woningvragers (2018); bron: WoON

19%

6%

8%

7%

15%

9%

10%

14%

14%

15%

15%

18%

14%

26%

24%

24%

17%

15%

15%

16%

7%

14%

12%

12%

13%

15%

15%

10%

Vertrekkers

Blijvers

Krimpgebieden totaal

Nederland

0% 20% 40% 60% 80% 100%

minder dan 50 m2 50-69 m2 70-89 m2 90-119 m2

120 -149 m2 150- 199 m2 200 m2 of meer

20%

8%

8%

11%

20%

16%

15%

38%

15%

18%

14%

12%

23%

41%

40%

26%

22%

18%

22%

13%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Vertrekkers

Blijvers

Krimpgebieden totaal

Nederland

Centrum-stedelijk Stedelijk buiten het centrum

Groen-stedelijk Dorps

Landelijk

Page 89: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

83

6.5 Wens en realisatie In hoeverre maken huishoudens met een verhuiswens die wens waar? En verschilt dat tussen

krimpgebieden en Nederland als geheel? Met de Verhuismodule van het WoonOnderzoek Nederland

(WoON) 2015 kan daar inzicht in worden gegeven. Het WoON 2015 is eind 2014 en begin 2015 afgenomen

en is dus minder recent dan WoON 2018 dat de basis vormt voor dit rapport. De verhuizingen van

respondenten in de twee jaar na het afnemen van de enquête van WoON 2015 zijn gevolgd door het CBS

op basis van het bevolkingsregister (BRP). Ook zijn sommige kenmerken van de nieuw betrokken woningen

bekend en zijn zodoende slaagkansen berekend: het aandeel verhuisde huishoudens dat een bepaalde

woonwens – bijvoorbeeld een koopwoning of een eengezinswoning – heeft gerealiseerd.

Verhuiskansen Van alle verhuisgeneigde huishoudens in krimpgebieden – ongeacht gewenste woongemeente – is 33%

twee jaar de enquête van WoON 2015 verhuisd. Voor alle verhuisgeneigden in Nederland is dat met 32%

nagenoeg gelijk6. Onder huishoudens met een besliste verhuiswens ligt het percentage verhuisden in

krimpgebieden wel hoger dan landelijk (59% versus 53%). Van de onderscheiden krimpregio’s ligt het

verhuispercentage in Noordoost-Friesland het laagst (25%), in Limburg stedelijk juist het hoogst (36%).

Starters uit krimpgebieden – ongeacht gewenste woongemeente – maken een verhuiswens duidelijk vaker

waar dan het landelijke gemiddelde (61% versus 51%). Hierbij speelt waarschijnlijk een rol dat

krimpgebieden meer afgelegen liggen en verhuizen vanwege een opleiding vaker noodzakelijk is. Onder

doorstromers zijn de verschillen tussen krimpgebieden en Nederland kleiner.

Verhuisgeneigden in krimpgebieden die wilden verhuizen naar een koopappartement zijn veel minder vaak

daadwerkelijk verhuisd7 dan elders (24% versus 35%). Vermoedelijk speelt het bepekte aanbod van dit

segment in krimpgebieden hier een rol. Het omgekeerde is te zien bij goedkope huurwoningen (tot de

aftoppingsgrens): de verhuiskans van deze groep is in krimpgebieden veel groter dan landelijk (56% versus

45%)8.

Potentiële vertrekkers uit krimpgebieden hebben veel vaker hun verhuiswens gerealiseerd dan potentiële

blijvers (54% versus 38%9). Hierbij speelt een rol dat de vertrekkers vaker een urgente hadden verhuiswens

zoals werk of studie. Binnen de groep blijvers was de verhuiskans het grootst voor huishoudens – relatief

vaak jong – die binnen of naar een sterk stedelijke gemeente wilden verhuizen (45%).

6 Personen die zijn overleden of naar het buitenland zijn verhuisd, zijn buiten beschouwing gelaten. De gebruikte selecties zijn hetzelfde als in het

onderzoeksrapport “Verhuis- en slaagkansen” (2018) en de analyses in de Staat van de Woningmarkt 2018. Het verschil is dat in dit onderzoek is gewogen naar

huishoudens en in de genoemde publicaties uit 2018 is gewogen naar personen.

7 Het gaat hier alleen om het wel of niet (binnen twee jaar) verhuisd zijn, ongeacht wat voor woning is betrokken en in welke gemeente (in een krimpgebied of

niet).

8 Idem.

9 Het eerder genoemde verhuispercentage van 33% bevat ook nog een categorie verhuisgeneigden waarvan onbekend is of ze vertrekkers of blijvers waren.

Van die groep ‘onbekend’ is 24% verhuisd.

Page 90: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

84

Voor verhuisgeneigden die tijdens de enquête juist buiten een krimpgebied woonden is het patroon

omgekeerd: huishoudens die wilden verhuizen naar een krimpgebied hebben dat vaker gedaan dan

degenen die buiten een krimpregio wilden blijven (50% versus 39%). Waarschijnlijk wordt dit deels verklaard

door de relatief ontspannen woningmarkten in krimpgebieden.

Slaagkansen Voor huishoudens die zijn verhuisd én in de WoON-enquête aangaven verhuisgeneigd te zijn, zijn

slaagkansen berekend. Van deze groep zijn immers de gewenste woningkenmerken en de kenmerken van

de daadwerkelijk betrokken woning bekend. Bij de verhuiskansen in de vorige paragraaf keken we naar

verhuisgeneigden die tijdens de enquête in een krimpgebied woonden. Bij de slaagkansen10 kijken we naar

de groep verhuisden die twee jaar na de enquête in een krimpgebied wonen. Op basis van de slaagkansen

van deze groep kan immers iets worden gezegd over de woningmarktomstandigheden in krimpgebieden.

Negen op de tien van die groep zijn blijvers: zij zijn verhuisd binnen krimpgebieden. Één op de tien zijn

instromers van buiten een krimpgebied. In deze paragraaf kijken we dus alleen naar de verhuisde

huishoudens.

De slaagkans voor eigendomsvorm is in krimpgebieden gemiddeld even hoog als landelijk: 82% van de

verhuisde huishoudens heeft de voorkeur voor een huur- of juist een koopwoning gerealiseerd. De voorkeur

voor een huurwoning is vaker gerealiseerd dan de voorkeur voor een koopwoning. In zowel krimpgebieden

als landelijk is dat het geval. Ook de slaagkans van specifieke groepen verhuisden verschilt in

krimpgebieden gemiddeld genomen niet noemenswaardig van het landelijke beeld. Jongere huishoudens

(tot 35 jaar) en starters en doorstromers hadden in krimpgebieden ongeveer dezelfde kans om de wens voor

een huur- of koopwoning te realiseren. Er zijn binnen krimpgebieden geen vermeldenswaardige verschillen

in de slaagkans voor eigendomsvorm (huur of koop) tussen meer en minder stedelijke gemeenten.

Ook voor woningtype (eengezinswoning of appartement) was de slaagkans in krimpgebieden gemiddeld

ongeveer even hoog als landelijk (ook rond de 80%). De slaagkans voor een eengezinswoning is ongeveer

even hoog als die voor een appartement. In meer stedelijke gemeenten in krimpgebieden ligt de slaagkans

voor woningtype nagenoeg even hoog als in meer landelijke gemeenten.

In krimpgebieden slaagden wel iets meer mensen erin om de voorkeur voor een specifieke gemeente te

realiseren dan in Nederland als totaal: 84% versus 78% (Figuur 6-15).

72% van de verhuisden in krimpgebieden slaagde erin zowel de voorkeur voor eigendomsvorm als de

voorkeur voor woningtype te realiseren. 21% wist één van beide te realiseren. In Nederland als geheel is

het beeld hetzelfde.

10 De gebruikte selecties en berekeningswijze zijn hetzelfde als in het onderzoeksrapport “Verhuis- en slaagkansen” (2018) en de analyses in de Staat van de

Woningmarkt 2018. Het verschil is dat in dit onderzoek is gewogen naar huishoudens en in de genoemde publicaties uit 2018 is gewogen naar personen.

Page 91: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

85

Figuur 6-15: Slaagkansen van verhuisde huishoudens, twee jaar na enquête WoON 2015; bron: WoON Verhuismodule 2015 (t+2)

Een deel van de huishoudens die zijn verhuisd, had ten tijde van WoON 2015 nog geen verhuiswens. Dit

zijn de zogenoemde ‘spontane verhuizers’. Van de verhuisden in krimpgebieden is 19% een spontane

verhuizer, nagenoeg gelijk aan het landelijke gemiddelde (18%). Bekend is dat ouderen relatief vaak

spontaan verhuizen omdat zij een verhuisbehoefte, bijvoorbeeld vanwege gezondheid of de behoefte aan

zorg, minder goed kunnen inschatten. Krimpgebieden tellen relatief veel ouderen maar er wordt gemiddeld

genomen dus niet vaker spontaan verhuisd.

6.6 Bijzondere woonwensen Kopen huurwoning Woningcorporaties en in mindere mate particuliere verhuurders bieden huurders soms de woning te koop

aan. De animo daarvoor is in krimpgebieden gemiddeld ongeveer even hoog als in Nederland als geheel.

8% wil de huurwoning tegen marktwaarde kopen, bij 7% hangt het af van de marktwaarde en 78% heeft

sowieso geen interesse. Er zijn daarbij geen grote verschillen tussen afzonderlijke krimpgebieden.

Investeren in de toekomst (eigen bezit) en lagere woonlasten zijn de meest genoemde redenen om de

huurwoning (wellicht) te willen kopen. Te oud of te jong zijn of geen financiële mogelijkheden hebben zijn

het vaakst redenen om het niet te willen.

Nieuwbouwwijk In krimpgebieden zijn woningzoekenden minder vaak bereid om “zeker” een woning in een nieuwbouwwijk

in overweging te nemen (29%) dan landelijk (37%). In krimpgebieden is het aanbod nieuwbouwwoningen

beperkt.

74%

90%

82%

80%

83%

81%

84%

77%

88%

82%

82%

84%

83%

78%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Koop

Huur

Eigendom (totaal)

Eengezins

Appartement

Woningtype (totaal)

Gemeente

Krimpgebieden Nederland

Page 92: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

86

Ouderenwoning Verhuisgeneigden in krimpgebieden – die ouder zijn dan het landelijke gemiddelde – zijn vaker op zoek naar

een woning die speciaal bestemd is voor ouderen (17%) dan in Nederland als geheel (13%).

Woningzoekende 75+’ers in krimpgebieden zijn relatief vaak op zoek naar een ouderenwoning (82% versus

70% landelijk). Waarschijnlijk speelt hierbij een rol dat 75+’ers in krimpgebieden een minder goede

gezondheid hebben dan elders (zie hoofdstuk 2). In ruim vier op de tien gevallen is men op zoek naar een

ouderenwoning in een complex (flat, woonblok, hofje) en eveneens bij 40% om een op zichzelf staande

woning.

Page 93: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

87

7 Synthese In dit hoofdstuk brengen we de bevindingen van de verschillende hoofdstukken samen. We gaan in op wat

de uitkomsten, bezien in samenhang, zeggen over de leefbaarheid en het functioneren van de woningmarkt

in krimpgebieden. Ook staan we stil bij de kanttekeningen en verschillen tussen krimpregio’s en blikken we

vooruit.

7.1 Vaak beperkte verschillen maar met kanttekeningen Een rode draad in de uitkomsten is het vaak geringe verschil tussen (het gemiddelde van) krimpgebieden

en Nederland als geheel. Zowel bij de leefbaarheid als bij investeringen in woningen en verhuizingen is dat

het geval. Bij het verhuisgedrag is dat wellicht ook logisch omdat er nog nergens sprake is van regionale

huishoudenskrimp. Krimpregio’s lijken wat de woningmarkt betreft meer op andere relatief ontspannen

woningmarktgebieden dan dat ze een duidelijk afgebakende categorie vormen. Een belangrijke

kanttekening hierbij is dat de bevindingen niets zeggen over de verschillen tussen gemeenten en kernen

binnen krimpregio’s. Krimp doet zich binnen regio’s niet overal even sterk voor en de gevolgen van krimp

verschillen dus ook van plek tot plek. In dit onderzoek werden van elk afzonderlijk krimpgebied als het ware

‘gemiddelden’ getoond. Daarmee konden vaak wel verschillen tussen individuele krimpgebieden inzichtelijk

worden gemaakt, met name op het vlak van leefbaarheid. Bij recente verhuizingen en verhuis- en

woonwensen kon dat vaak niet omdat slechts een klein deel van de respondenten in de laatste twee jaar is

verhuisd of in de komende twee jaar wil verhuizen. In dat geval konden alleen uitkomsten op het niveau van

alle krimpgebieden bij elkaar worden gegeven en bleven verschillen tussen krimpregio’s – die er zeker zijn

– onzichtbaar.

Een ander terugkerende bevinding is dat de samenstelling van de woningvoorraad en de huishoudens een

belangrijke rol speelt bij het verhuisgedrag en verhuis- en woonwensen. De verhuisdynamiek in

krimpgebieden ligt wat lager dan in de rest van Nederland: een kleiner percentage van huishoudens is

recentelijk verhuisd. Het grotere aandeel ouderen (65+) vormt daarvoor een verklaring. Per afzonderlijke

leeftijdsgroep bekeken is er in krimpgebieden ongeveer even vaak verhuisd als elders. De invloed van een

groter aandeel 65+’ers is ook terug te zien in de verhuiswensen. Die zijn in krimpgebieden gemiddeld wat

onzekerder en verhuisgeneigden zoeken minder actief.

De samenstelling van de voorraad is mede bepalend voor de woonwensen. In krimpgebieden ligt de

voorkeur voor eengezinswoningen en koopwoningen hoger dan landelijk. Krimpgemeenten tellen ook meer

van dergelijke woningen.

Ook de lagere spanning op de woningmarkt, zowel in het koop- als in het (sociale) huursegment, is terug te

zien in sommige WoON-uitkomsten. Zo zijn woningzoekenden die staan ingeschreven bij een

woningcorporatie in krimpgebieden kritischer en kieskeuriger dan elders. En (te) lange wachttijden voor een

Page 94: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

88

(sociale) huurwoning worden in krimpregio’s minder vaak genoemd als reden dat woningzoekenden nog

geen geschikte woning hebben gevonden. En in krimpgebieden wordt kopen vaker dan elders goedkoper

gevonden dan huren. De geringere spanning op de markt, en het vooruitzicht van toenemende ontspanning

in de toekomst als de huishoudenskrimp inzet, weerhoudt huiseigenaren er echter niet van om te investeren

in de eigen woning. Dat gebeurt in krimpgebieden gemiddeld ongeveer even vaak als elders.

7.2 Verschillen tussen krimpregio’s Verschillen tussen individuele krimpregio’s konden vooral worden onderzocht op het vlak van leefbaarheid

(met het WoON) en bevolking, huishoudens, sociaaleconomische situatie en woningvoorraad (met CBS-

statistieken en de Primos-prognose). Het beeld dat naar voren komt is dat de krimpregio’s die er nu in

sociaaleconomisch opzicht het minst gunstig voor staan en in recente jaren de sterkste bevolkingskrimp

hebben meegemaakt, ook in de toekomst de sterkste krimp en bijbehorende negatieve gevolgen zullen

ervaren. Het gaat dan om Noord- en Oost-Groningen en Zuid-Limburg, met name het stedelijke deel. In die

regio’s liggen – binnen de groep krimpgebieden – de inkomens en de (netto) arbeidsparticipatie het laagst,

is de recente en verwachte krimp het grootst en zijn bewoners het minst tevreden over woning en

woonomgeving. Bewoners in die gebieden vinden bijvoorbeeld vaker dat de eigen woning en andere

woningen in de buurt slecht zijn onderhouden en ze zijn ook vaker ontevreden over de staat van de eigen

regio. De (toekomstige) negatieve gevolgen van krimp zullen waarschijnlijk het duidelijkst zichtbaar worden

in de regio’s met de minste veerkracht en binnen die regio’s vaak in de zwakste gemeenten en kernen.

7.3 Toekomstperspectief Naarmate de bevolkingskrimp zich doorzet en de krimp van het aantal huishoudens inzet, zullen de gevolgen

voor de leefbaarheid en de woningmarkt groter worden en de verschillen met de rest van het land meer

zichtbaar. De negatieve gevolgen zijn ongelijk verdeeld over de krimpregio’s en binnen krimpregio’s weer

ongelijk verdeeld over gemeenten en kernen. Toekomstig onderzoek blijft daarom van belang om de vinger

aan de pols te houden en tijdig te kunnen anticiperen op de gevolgen die samenhangen met

bevolkingskrimp.

Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat krimp – in de omvang zoals het voorkomt in Nederlandse

regio’s – geen allesbepalende invloed heeft op ruimtelijke ontwikkelingen zoals het voorzieningenniveau.

Veel andere factoren zoals overheidsbeleid, schaalvergroting, welvaartsgroei, individualisering en

consumentenvoorkeuren en –gedrag hebben ook een sterke invloed.

Page 95: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

89

Begrippenlijst Voor begrippen waar tussen haakjes het hoofdstuknummer bij staat, geldt de uitleg specifiek voor het

betreffende hoofdstuk.

■ Beslist verhuisgeneigd Respondenten die tijdens de WoON-enquête aangaven ‘beslist’ te willen

verhuizen, als antwoord op de vraag “Wilt u binnen twee jaar verhuizen?”.

■ Besteedbaar huishoudinkomen Zie Inkomen.

■ Binnenlands migratiesaldo Het saldo van binnenlands vertrek en binnenlandse vestiging.

■ Binnenregionale verhuizer (H5) Persoon die verhuist binnen een krimpregio of van de ene krimpregio naar

de andere krimpregio.

■ Blijver Huishouden – bestaand of toekomstig te vormen – dat verhuist (gewenst

of gerealiseerd) binnen een krimpregio of vanuit de ene krimpregio naar

de andere krimpregio.

■ Buitenlands migratiesaldo Het saldo van vertrek naar het buitenland en vestiging vanuit het

buitenland.

■ Corporatiehuur(woning) Huurwoning van een woningcorporatie. Een woningcorporatie is een

privaatrechtelijke instelling (stichting of vereniging) die zich ten doel stelt

op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en als zodanig

door de Kroon is toegelaten. De term toegelaten instelling, waarmee

corporaties ook aangeduid worden, verwijst hiernaar.

■ Doorstromer (uit koop/huur) Een binnen Nederland verhuizend persoon. Voor en na de verhuizing is

de persoon deel van de huishoudkern ofwel heeft de persoon een

zelfstandige huishoudenspositie. De vorige woning is na de verhuizing

beschikbaar voor nieuwe bewoners. Er blijven dus na verhuizing geen

bewoners van het oorspronkelijke huishouden achter op het adres.

■ Eengezinswoning Ook wel grondgebonden woning. De typen lopen uiteen van een

tussenwoning (rijwoning) en hoekwoning tot een twee-onder-

eenkapwoning en een vrijstaande woning.

■ Energielabel Een energielabel laat de energieprestatie van de woning zien. De

labelklassen voor woningen lopen van A t/m G, oftewel van weinig naar

veel besparingsmogelijkheden. Een energielabel is verplicht bij verkoop,

verhuur en oplevering van woningen. In dit rapport gaat het om definitieve

en voorlopige (geschatte) energielabels bij elkaar opgeteld.

■ Grijze druk De verhouding van het aantal 65-plussers op de bevolking van 20-64 jaar.

■ Groene druk De verhouding van het aantal jongeren onder de 20 jaar op de bevolking

van 20-64 jaar.

■ Huishoudenstype Onderscheid naar eenpersoons en meerpersoonshuishouden, waarbij de

laatste onderverdeeld wordt naar eenoudergezin, paar zonder kinderen,

Page 96: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

90

gezin met kind(eren) en overig huishouden (niet-gezinshuishouden:

samenwonende vriend(inn)en, broers of zussen et cetera).

■ Huur De gehanteerde definitie van de huur is de rekenhuur. Dat is de betaalde

huur verminderd met de eventueel in de huur opgenomen kosten voor

water, verwarming, garage en andere diensten voor privégebruik.

Subsidiabele servicekosten worden niet in mindering gebracht.

■ Huurprijsgrenzen De huurprijs (zie Huur) is maatgevend voor de prijsklassen die relevant

zijn voor de huurtoeslag.

2016 2017 2018 2019

Kwaliteitskortingsgrens € 409,92 € 414,02 € 417,34 € 424,44

Aftoppingsgrens (1 of 2 pers.) € 586,68 € 592,55 € 597,30 € 607,46

Aftoppingsgrens (3+ pers.) € 628,76 € 592,55 € 640,14 € 651,03

Liberalisatiegrens € 710,68 € 710,68 € 710,68 € 720,42

■ Institutionele bevolking Personen die geen lid zijn van een particulier huishouden, ofwel personen

in asielzoekerscentra, inrichtingen, instellingen of tehuizen.

■ Instromer uit buitenland (H5) Persoon die zich vestigt in een krimpregio vanuit het buitenland.

■ Instromer uit overig Nederland

(H5)

Persoon die zich vestigt in een krimpregio vanuit een niet-krimpgebied in

Nederland.

■ Langdurige beschikbare leegstand Woningen die één jaar of langer leeg staan en waarvoor geen reden is

gevonden dat ze niet beschikbaar zijn voor de woningmarkt: in de woning

wordt geen of weinig energie (gas en stroom) verbruikt, de woning is geen

tweede woning, de woning heeft niet (ook) een winkel- of logiesfunctie

volgens de BAG én de woning is volgens de WOZ-informatie een ‘normale’

woning.

■ Liberalisatiegrens Zie Huurprijsgrenzen.

■ Meergezinswoning Ook wel aangeduid als gestapelde woning. Een deel van een gebouw met

meerdere woningen, zoals een flatwoning, appartement, galerijflat,

etagewoning, boven- en benedenwoning, portiekwoning of maisonnette.

■ Natuurlijke aanwas Het verschil tussen het aantal geboorten en aantal sterfgevallen.

■ Onzelfstandige woning In dit rapport een verzamelterm voor wooneenheden zoals

(studenten)kamers, Bewoonde Andere Ruimten (BAR) zoals een

woonboten en woonwagens en een woning/kamer in zorginstellingen.

■ Particulier huishouden Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf,

dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.

■ Particuliere huur(woning) Huurwoning van een particuliere verhuurder: institutionele beleggers

(pensioenfondsen, verzekerings- en beleggingsmaatschappijen),

kleine(re) bedrijven en particuliere personen die woningen op

commerciële basis verhuren of laten verhuren.

■ Semi-starter Persoon die voor en na verhuizing tot de huishoudkern behoort ofwel een

zelfstandige huishoudenspositie heeft. De vorige woning was niet

beschikbaar voor de woningmarkt, bijvoorbeeld na scheiding, verlaten

woongroep of sloop van vorige woning.

Page 97: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

91

■ Slaagkans De mate waarin een verhuisd persoon dat woonwensen heeft opgegeven

die wensen ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Het gaat daarbij in dit

onderzoek om eigendomsvorm (huur/koop), woningtype

(eengezins/meergezins) en gewenste gemeente.

■ Starter Een starter is een huishouden dat voor verhuizing niet zelfstandig woonde

– als zelfstandig huishouden in een zelfstandige woning – en na verhuizing

hoofdbewoner van een zelfstandige woning (huur of koop) is. Voorbeelden

zijn personen die vanuit het ouderlijk huis of een (studenten)kamer een

zelfstandige woning betrekken.

■ Stedelijkheid gemeente Stedelijkheid van een gemeente op basis van de

omgevingsadressendichtheid (oad) van CBS. Hierbij zijn vijf categorieën

onderscheiden: zeer sterk stedelijk (gemiddelde oad van 2500 of meer

adressen per km2), sterk stedelijk (1500 tot 2500 adressen per km2),

matig stedelijk (1000 tot 1500 adressen per km2), weinig stedelijk (500 tot

1000 adressen per km2), niet stedelijk (minder dan 500 adressen per

km2).

■ Uitstromer naar buitenland (H5) Persoon die verhuist van een krimpregio naar het buitenland.

■ Uitstromer naar overig Nederland

(H5)

Personen die verhuist van een krimpregio naar een niet-krimpregio in

Nederland.

■ Verhuisgeneigd Men is verhuisgeneigd als men aangeeft binnen twee jaar te willen

verhuizen. Ook huishoudens die aangeven ‘misschien’ binnen twee jaar

te willen verhuizen worden beschouwd als verhuisgeneigd, evenals

huishoudens die reeds een andere woning gevonden hebben en degenen

die niet wensen te verhuizen maar wel verwachten te moeten verhuizen,

bijvoorbeeld vanwege de gezondheid of een aflopend huurcontract.

■ Verhuiskans Aandeel verhuisgeneigden dat twee jaar na afname van de WoON-

enquête is verhuisd.

■ Verhuismotief Reden voor een de gewenste verhuizing zoals opgegeven tijdens de

WoON-enquête. Dit motief hoeft niet noodzakelijkerwijs het werkelijke

motief voor de gerealiseerde verhuizing te zijn.

■ Vertrekker Huishouden – bestaand of toekomstig te vormen – dat verhuist (gewenst

of gerealiseerd) vanuit een krimpregio naar een gemeente buiten een

krimpregio.

■ Woningcorporatie Zie Corporatiehuur(woning).

■ Woningtype Bouwvorm van de woning: eengezins (een woning per pand) of

meergezins (meerdere woningen per pand).

■ Woonmilieu Aan elke buurt is een woonmilieutypering toegekend. Deze ABF-typologie

is gebaseerd op een aantal dimensies, te weten: a) dichtheid, b)

bereikbaarheid, c) functiemenging, d) kwaliteit bebouwing. De

woonmilieutypologie is gemaakt op basis van objectieve gegevens. De vijf

woonmilieus zijn: centrum-stedelijk, buiten-centrum, groen-stedelijk,

(centrum-)dorps en landelijk.

Page 98: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

92

■ WOZ-waarde Waardering Onroerende Zaken (WOZ). Geschatte marktwaarde van

koop- en huurwoningen, opgesteld door gemeenten ten behoeve van de

belastingheffing.

■ Zelfstandige woning Een gebouw of deel van een gebouw dat volgens de bouw of verbouw

blijvend is bestemd voor permanente bewoning. Een zelfstandige woning

betreft een (deel van een) gebouw met een woonfunctie waar

voorzieningen als toilet, keuken en badkamer niet gedeeld hoeven worden

met andere huishoudens.

Page 99: De woningmarkt en leefbaarheid in krimpgebieden · hebben betrekking op afzonderlijke regio’s. We maken onderscheid tussen zeven krimpgebieden: Achterhoek stedelijk, Achterhoek

93

Bijlage 1: Gemeenten per krimpregio Onderstaande tabel geeft een overzicht van welke gemeenten (volgens de indeling van 2018) behoren tot

de zeven krimpgebieden die in dit rapport zijn onderscheiden.

Tabel G-1: Gemeenten per krimpregio (indeling in 7 krimpregio’s)

Krimpregio (7) Gemeenten (2018) Krimpregio (7) Gemeenten (2018)

Achterhoek stedelijk Doetinchem Noordoost-Friesland DongeradeelWinterswijk Achtkarspelen

Kollumerland c.a.Achterhoek landelijk Aalten Tytsjerksteradiel

Oude IJsselstreek FerwerderadielOost Gelre DantumadielBerkellandBronckhorst Noord- en Oost-Groningen AppingedamMontferland Delfzijl

LoppersumLimburg stedelijk Landgraaf Stadskanaal

Brunssum VeendamHeerlen PekelaKerkrade EemsmondMaastricht De MarneSittard-Geleen Oldambt

WesterwoldeLimburg landelijk Onderbanken

Beek Zeeuws-Vlaanderen HulstMeerssen TerneuzenNuth SluisSchinnenSimpelveldSteinVaalsVoerendaalValkenburg aan de GeulGulpen-WittemEijsden-Margraten