De constitutieve autonomie en de weg naar een...

175
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-2012 De constitutieve autonomie en de weg naar een Vlaamse grondwet Over de institutionele en grondwetgevende autonomie in de federale staat België. Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Brecht Warnez Studentennummer: 00703993 Promotor: J. Vande Lanotte

Transcript of De constitutieve autonomie en de weg naar een...

Page 1: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2011-2012

De constitutieve autonomie en de weg

naar een Vlaamse grondwet

Over de institutionele en grondwetgevende autonomie in de federale staat België.

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door Brecht Warnez

Studentennummer: 00703993

Promotor: J. Vande Lanotte

Page 2: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

“Het nieuwe Handvest moet een kader

bieden voor de Copernicaanse

Omwenteling. In het Handvest zeggen we

waar Vlaanderen voor staat, nu en in de

toekomst. Het is belangrijk dat we samen

een basisdocument opstellen, en dat

regering en parlement zich gezamenlijk

engageren ten aanzien van eenieder in

Vlaanderen.”

Vlaams Minister-President K. PEETERS

“De regionalisering van het

meteorologische instituut is belangrijker

dan een Vlaamse Grondwet, want de

regionalisering van het meteorologische

instituut zal ertoe leiden dat de

weerberichten niet langer misleidend zijn

voor het Vlaamse landsgedeelte.”

Professor P. VAN ORSCHOVEN

Page 3: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- I -

Ten geleide

Naar aanleiding van 11 juli 2002 riep ik democratisch Vlaanderen op een basistekst te

schrijven die op een duidelijke manier de belangrijkste democratische principes van de

Vlaamse samenleving zou weergeven.

Vlaanderen mocht geen echte grondwet aannemen dus koos ik voor een Verklaring of een

Handvest.

Met zo'n constitutieve autonomie zou men duidelijk kunnen maken waar Vlaanderen voor

staat. Hoe de grondrechten van de bevolking er worden gegarandeerd en/of georganiseerd.

Het feit dat heden daar nog aan gewerkt wordt, bewijst de moeilijkheid van de oefening.

Het is belangrijk dat Brecht Warnez daarover zijn masterproef maakt. Het is een

toekomstgericht onderwerp met vele aspecten.

Norbert De Batselier

Erevoorzitter Vlaams Parlement

Page 4: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- II -

Woord vooraf

Rechtsvakken worden maar al te vaak bestempeld als saai geheugenwerk. Het is evident dat

het overdragen van kennis een belangrijk aspect is binnen de opleiding rechten. Toch is die

kennisoverdracht niet het grote einddoel van deze opleiding. Als student werd ik gevormd

om de abstracte rechtsregels toe te passen op concrete gevallen. Met de UGent-slogan

“Durf Denken” in het achterhoofd, is het de bedoeling om elke rechtenstudent op een

zelfstandige en kritische manier het recht te leren bekijken. In dat opzicht moet de

masterproef het orgelpunt zijn van de opleiding.

Het is een eindstadion van een vijfjaarlang wandelpad die me moet leiden tot de wereld van

de juristen. De stappen die ik gedurende mijn opleiding heb gezet, heb ik natuurlijk samen

met enkele belangrijke mensen in mijn leven gedaan. Het is hier dan ook de tijd en plaats om

deze mensen te bedanken. Vooreerst bedank ik natuurlijk mijn ouders. Niet alleen voor de

financiële maar vooral toch voor de morele steun de ze mij geboden hebben tijdens de

lastige periodes van het studentenleven. Daarnaast wil ik graag mijn oma bedanken. In de

vele examenperiodes die ik achter de rug heb, heeft zij mij steeds opgevangen in een rustige

omgeving en met een aangename babbel tijdens de pauzes. Ten slotte moet ik ook mijn

vrienden bedanken. Zij waren het sociale vangnet die van mijn periode in Gent een

aangenaam verblijf gemaakt hebben waarop ik met heel veel plezier kan terugkijken.

De masterproef is tot stand gekomen met de hulp van mijn promotor Johan Vande Lanotte

en zijn assistenten. Ook hen wil ik natuurlijk bedanken voor hun steun.

Brecht Warnez

Mei 2012

Page 5: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- III -

Inhoudstafel

Ten geleide ................................................................................................................................... I

Woord vooraf .............................................................................................................................. II

Inhoudstafel ............................................................................................................................... III

Titel I. Inleiding ...................................................................................................................... 1

Titel II. Definities..................................................................................................................... 4

Titel III. Institutionele autonomie of constitutieve autonomie sensu lato ............................. 8

1 Inleiding .............................................................................................................................. 8

2 Historische evolutie ............................................................................................................ 9

2.1 De eerste stapjes naar een institutionele autonomie voor deelstaten...................... 9

2.1.1 De grondwetsherziening van 1968-1970: een mogelijkheid tot opstellen van

eigen reglementen voor de cultuurraden .......................................................................... 9

2.1.2 De grondwetsherziening van 1980: een mogelijkheid tot

bevoegdheidsoverdracht tussen gemeenschaps- en gewestparlementen en tussen

gemeenschaps- en gewestregeringen .............................................................................. 11

2.1.3 De grondwetsherziening van 1988: een mogelijkheid voor elke gemeenschap

tot overdracht van bevoegdheden aan de onderscheiden inrichtende machten ........... 12

2.1.4 De grondwetsherziening in 1993: de ontmanteling van de Franse Gemeenschap

............................................................................................................................ 12

2.2 De eerste grote stap naar een volwaardige institutionele autonomie: een beperkte

constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en 123, §2 GW ..................................................... 13

Page 6: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- IV -

3 De principiële regeling van de gewest- en gemeenschapsinstellingen door de federale

grondwetgever en de federale wetgever ................................................................................. 15

3.1 De residuaire bevoegdheden ................................................................................... 15

3.2 De negatie van de institutionele autonomie? .......................................................... 17

4 De draagwijdte van de huidige institutionele autonomie in België ................................. 21

4.1 De beperkte “constitutieve autonomie” ex art. 118 en 123 GW of de constitutieve

autonomie sensu stricto ....................................................................................................... 21

4.1.1 Grondslag: artikel 118, §2 en 123, §2 van de Grondwet .................................... 21

4.1.2 Voorwaarden ...................................................................................................... 22

4.1.3 Beperkt toepassingsgebied ratione territoriae .................................................. 24

4.1.4 Beperkt toepassingsgebied ratione materiae .................................................... 28

4.1.5 De impliciete bevoegdheden en de constitutieve autonomie sensu stricto ...... 43

4.1.6 De grondwettigheid van de artikelen 118, §2 en 123, §2 van de Grondwet ..... 49

4.1.7 De concrete vormgeving van de constitutieve autonomie in Vlaanderen ......... 54

4.2 De bevoegdheidsoverdracht tussen gemeenschaps- en gewestparlementen en

tussen gemeenschaps- en gewestregeringen (art. 138-139 GW) ........................................ 74

4.2.1 De overheveling van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het

Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie (art. 138 GW) .......................... 74

4.2.2 De overheveling van bevoegdheden van het Waalse Gewest naar de Duitstalige

Gemeenschap (art. 139 GW) ............................................................................................ 79

4.2.3 Geen mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht voor Vlaanderen? ................. 80

4.3 Andere maatregelen betreffende de institutionele autonomie .............................. 82

Page 7: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- V -

5 Conclusie: geen institutionele autonomie maar slechts bevoegdheden ......................... 85

Titel IV. Grondwetgevende autonomie ................................................................................. 87

1 Inleiding ............................................................................................................................ 87

2 Wat is een Grondwet? ...................................................................................................... 88

3 Ruimer dan de institutionele autonomie ......................................................................... 90

4 De federale theorie: is grondwetgevende autonomie voor deelstaten een logisch of zelfs

een noodzakelijk gevolg van de federale staat? ....................................................................... 91

5 De vormgeving van grondwetgevende autonomie .......................................................... 94

5.1 Voorwaarden voor een deelstatelijke grondwetgevende autonomie ..................... 94

5.1.1 Een bewuste lacune in de federale wetgeving over de deelstatelijke organen . 94

5.1.2 De deelstatelijke bevoegdheid tot regelen van constitutionele aspecten ......... 95

5.1.3 Het erkennen van de deelstatelijke grondwetten in de federale grondwet ...... 96

5.1.4 De Kompetenz-Kompetenz en de rol van de deelstaten .................................... 97

5.2 Beperkingen aan de grondwetgevende autonomie voor deelstaten ...................... 98

6 Verhouding tussen de federale en de deelstatelijke grondwet ..................................... 101

7 De situatie in het federale België ................................................................................... 102

8 Conclusie: geen juridische struikelblokken .................................................................... 106

Titel V. De initiatieven richting een Vlaamse grondwet ..................................................... 108

1 Inleiding .......................................................................................................................... 108

2 De “Proeve van Grondwet voor Vlaanderen” (1996) ..................................................... 109

2.1 Inleiding .................................................................................................................. 109

Page 8: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- VI -

2.2 De grondwetgevende autonomie in een nieuwe federale staatsstructuur ........... 110

2.2.1 Een nieuwe federale staatsstructuur met grondwetgevende autonomie voor

bepaalde deelgebieden .................................................................................................. 110

2.2.2 Voorwaarden voor een deelstatelijke grondwet .............................................. 113

2.2.3 Beperkingen aan de grondwetgevende autonomie van de deelstaten ........... 115

2.2.4 Verhouding tussen de federale en de deelstatelijke wetten ............................ 116

2.3 De institutionele autonomie in het voorstel .......................................................... 117

2.3.1 Een complexe situatie in het deelgebied Brussel-Hoofdstad ........................... 118

2.3.2 Systematische maar beknopte analyse van de Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen ..................................................................................................................... 119

2.4 Conclusie ................................................................................................................ 128

3 Een eerste “Handvest van Vlaanderen” (1999-2005) .................................................... 129

3.1 Het verzoekschrift “Een grondwet voor een Vlaamse staat” ................................. 129

3.2 De voorbereiding: het opstellen van een voorontwerp van gronddecreet voor

Vlaanderen ......................................................................................................................... 130

3.3 Het “Handvest van Vlaanderen” door Nobert De Batselier en Herman Lauwers en

de navolgende politieke initiatieven .................................................................................. 131

4 Commissie Vlaamse Grondwet (2005-2009) .................................................................. 134

5 Het tweede “Handvest voor Vlaanderen” van Kris Peeters ........................................... 136

5.1 Inleiding .................................................................................................................. 136

5.2 Een coördinatietekst in afwachting van grondwetgevende autonomie ................ 137

5.3 De institutionele autonomie in het voorstel .......................................................... 138

Page 9: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- VII -

5.4 Conclusie ................................................................................................................ 139

6 Conclusie: zeg niet zomaar “grondwet” ......................................................................... 140

Titel VI. Besluit ..................................................................................................................... 143

Bibliografie .............................................................................................................................. 145

1 Wetgeving ....................................................................................................................... 145

1.1 Wetten, decreten en ordonnantiën ....................................................................... 145

1.2 Parlementaire stukken ............................................................................................ 148

2 Rechtsspraak................................................................................................................... 157

3 Rechtsleer ....................................................................................................................... 159

Page 10: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 1 -

Titel I. Inleiding

1. Aanleiding voor dit werk is was de kop van een krantenartikel van 11 juli 2010 op De

Standaard Online1. Met “Peeters gaat voor een Vlaamse Grondwet” had de journalist mijn

juridische nieuwsgierigheid aangewakkerd. Kan Vlaanderen een eigen grondwet opstellen?

Welk statuut heeft zo een deelstatelijke grondwet? Wat met de hiërarchie der normen? Wat

moet in zo’n grondwet staan? … Het was een onderwerp die mij veel vragen opleverde.

In het artikel verwees de journalist naar de jaarlijkse 11 juli-toespraak van minister-

president KRIS PEETERS2. In zijn redevoering pleit hij voor een “Handvest voor Vlaanderen” die

op een heldere, eenvoudige en beknopte manier duidelijk maakt dat Vlaanderen een

deelstaat in België en een regio in Europa is. Inhoudelijk maakt Peeters een onderscheid in

twee grote luiken:

- “de rechten en vrijheden, ontleend aan het Handvest van de Grondrechten van de

Europese Unie en de Belgische Grondwet. Het Europees Handvest wil een ruimte

tot stand brengen van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Als deelstaat sluit

Vlaanderen zich daar volledig bij aan. Het moet een boodschap zijn voor elke

Vlaamse burger, maar ook bijdragen tot een sterker imago van Vlaanderen in het

buitenland.”

- “de beginselen van de organisatie van de democratische deelstaat Vlaanderen en

die nu verspreid zijn over heel wat teksten (Belgische Grondwet, bijzondere wet,

bijzonder decreet).”

Dit onderscheid werd ook in eerdere initiatieven van “een Vlaamse Grondwet”

gemaakt.3 Wegens de beperkte omvang van een masterproef ga ik in dit werk enkel in op het

tweede luik dat PEETERS in zijn toespraak aanhaalt.

1 V. DOUCHY, “Peeters gaat voor Vlaamse Grondwet,

www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=GHB2SNO15&word=handvest+peeters. 2 K. PEETERS, “11 juli-speech”, www.krispeeters.be/actua/toespraken/11-juli-speech.

3 Zie J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 9-26.

Page 11: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 2 -

2. De vragen die ik mij bij het eerder aangehaalde krantenartikel stelde, zijn ook de

probleemstellingen van deze masterproef. Aangezien in de Belgische rechtsorde een Vlaamse

Grondwet geen juridisch statuut heeft gekregen, moet aan de hand van enkele bestaande

concepten bekeken worden welke institutionele of grondwetgevende autonomie in het

huidige Vlaanderen mogelijk is. Daarnaast werp ik ook een blik op de toekomst. In deze

masterproef wordt onderzocht of een Vlaamse Grondwet wenselijk is, hoe deze zou kunnen

tot stand komen en welke plaats deze moet krijgen in de Belgische rechtsorde.

In het onderzoek dat volgde op deze vragen waren de regels an sich niet alleen

belangrijk maar ook de achterliggende redenen van de wet- en decreetgever in de

parlementaire stukken. Ook de reactie in de academische wereld was niet zonder belang.

3. Deze masterproef kent vier grote delen. In eerste deel wordt een begripsomschrijving

gegeven van de woorden “constitutieve autonomie”, “institutionele autonomie” en

“grondwetgevende autonomie”. Zowel in de rechtsleer als in het parlement worden deze

begrippen vaak door elkaar gebruikt waardoor het erg belangrijk is even stil te staan bij deze

terminologie.

Een tweede uitgebreid deel geeft een overzicht over wat institutionele autonomie in

België inhoudt en waar het toepassingsgebied verruimd kan worden. Om een inzicht te

krijgen in de materie wordt eerst een kort historische beschrijving gegeven van hoe de

verschillende institutionele aspecten zijn ontstaan. Vervolgens wordt even stilgestaan bij het

principe van de residuaire bevoegdheden aangezien sommige rechtsleer deze als een negatie

van de institutionele autonomie beschouwt. Daarna geeft de masterproef een concreet

overzicht van de bestaande institutionele bepalingen in de Belgische rechtsorde. Bij dit

overzicht behoren ook een groot aantal kritieken. Ten slotte wordt in de conclusie de

beperktheid van de institutionele autonomie in België aangetoond.

Het derde deel betreft de rechtsfiguur van de grondwetgevende autonomie. Het is een

principe die in het Belgische rechtssysteem niet verwerkt is. Bijgevolg moet dus aan de hand

van de hand van rechtsleer en de studie van buitenlandse rechtssystemen een algemene

theorie gevormd worden over dit onderwerp. In het kader van die theorievorming wordt ook

stil gestaan bij de Belgische situatie en de mogelijkheid tot invoeren van de

grondwetgevende autonomie.

Page 12: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 3 -

Het vierde deel beschrijft de vele wetgevende en academische initiatieven die zijn

ontstaan naar aanleiding van het oprichten van een Vlaamse Grondwet. Op een kritische

wijze worden deze initiatieven stuk voor stuk geanalyseerd aan de hand van de eerder

geschetste theorie in dit werk.

Na de verschillende delen komt een persoonlijke conclusie over het onderwerp dat in

die titel wordt behandeld. Het slot van deze masterproef is dus geen uitgebreid besluit maar

de algemene gedachte die uit deze drie conclusies volgt.

Ten slotte vindt u op het einde van dit werk een bibliografie met alle geraadpleegde

stukken.

Page 13: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 4 -

Titel II. Definities

4. De term “constitutieve autonomie” is noch in de Grondwet, noch in de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 vermeld. Ze is ontstaan uit de parlementaire praktijk naar aanleiding

van de grondwetsherziening van 1992-1993 (infra). Om het foutief gebruik van de

terminologie te vermijden, is het belangrijk het begrip hier af te bakenen.

5. We moeten een duidelijk onderscheid maken tussen de gelijkaardige maar

verschillende termen “constitutieve autonomie” en “constitutionele autonomie”. Omdat

staten de samenstelling en verhouding van hun organen op verschillende manieren kunnen

regelen, maakt dit werk dan ook een onderscheid tussen de institutionele (of constitutieve)

en grondwetgevende (of constitutionele) autonomie. We beperken ons hierbij niet tot de

Belgische betekenis en draagwijdte van deze termen maar definiëren ze op een

grensoverschrijdende manier.4

6. Met institutionele autonomie5 of constitutieve autonomie sensu lato wordt bedoeld de

autonome bevoegdheid, onafhankelijk van de federale wetgever, voor de deelstaten om de

inrichting en werking van hun eigen organen te reguleren in de ruime zin van het woord. De

draagwijdte van hun autonomie kan variëren van land tot land. Het kan gaan om onder

meer6 de keuze tussen een bicameraal of monocameraal stelsel, het vastleggen van de

periodiciteit van vergaderen, het organiseren van de controle op de regering, de

procedureregelen betreffende de volksraadpleging, het wijzigen van kieswetgeving, het

samenstellen van het parlement en de regering, het stellen van onverenigbaarheden, het

regelen van de politieke onschendbaarheid en onverantwoordelijkheid, het bepalen van een

4 Zie ook P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 341-380. 5 Cf. P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 41-54. 6 Zie ook P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 343-345.

Page 14: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 5 -

deelstatelijk gerechtelijk systeem…

In de Belgische rechtsleer en het Belgisch wetgevend werk wordt vooral met de term

“constitutieve autonomie” gewerkt wanneer gesproken wordt over de mogelijkheid voor

deelstaten om hun instellingen te regelen op grond van art. 118, §2 en 123, §2 GW.

Aangezien institutionele autonomie naast deze twee artikelen ook nog op andere manieren

uitgewerkt kan worden, spreek ik in dit werk over “constitutieve autonomie sensu stricto”

wanneer het de artikelen 118, §2 en 123, §2 GW betreft.

Bovendien wordt ook in de rechtsleer de term constitutieve autonomie niet steeds

eenvormig gehanteerd. Vaak bedoelt de literatuur institutionele autonomie wanneer auteurs

over constitutieve autonomie sensu stricto schrijft.7 Zo definieert TULKENS die institutionele

autonomie – of zoals hij ze benoemt “constitutieve autonomie” – als “la faculté d’établir des

règles concernant la composition, le recrutement, les pouvoirs respectifs et les rapports

mutuels de différents organes propres à une entité fédéré, dans le respect de la Constitution

fédérale”8. VANDE LANOTTE en GOEDERTIER omschrijven dit begrip als de “bevoegdheid van de

deelstaten om de inrichting en de werking van hun eigen organen te bepalen”9. Hiermee

wordt onder andere de verkiezingen en de samenstelling van de organen bedoeld.10

We willen het begrip “institutionele autonomie” bijgevolg dan ook duidelijk

onderscheiden van de traditionele enge benadering van het begrip “constitutieve

autonomie” in de zin van art. 118, §2 en 123, §2 GW (infra).

7 BAUWENS en VERHOEVEN gebruiken de term “l’autonomie organisationnelle”, “la faculté d’auto-organisation”

en “l’autononomie constitutive” zelfs door elkaar, als ware het eenzelfde begrip. Zie M. BAUWENS, en A.

VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel, Bruylant, 1994, p. 126-130. 8 F. TULKENS, ““L’autonomie constitutive”: un nouveau concept de droit constitutionnelle belge”, APT 1994, p.

159.

Deze definitie van TULKENS is gebaseerd op de definitie van de Franse CHARLES DURAND in C. DURAND,

Confédération d’Etats et Etat fédéral, réalisations acquises et perspectives nouvelles, Paris, Librairie Marcel

Rivière, 1955, p. 92.

Vrij vertaald: de mogelijkheid om de regels vast te stellen inzake de samenstelling, het personeelsbeleid, de

respectievelijke bevoegdheden en de onderlinge betrekkingen tussen de diverse organen die tot de

deelentiteit behoren, met respect voor de federale Grondwet. 9 J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 997-998.

Een gelijkaardige definitie vinden we bij BAUWENS en VERHOEVEN: “la faculté, attribué à ces collectivités

politiques, de pouvoir établir et modifier certaines, voir l’ensemble des règles qui touchent à leur

organisation et à leur fonctionnement”. Zie M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE

(ed.), La Belgique fédérale, Brussel, Bruylant, 1994, p. 127. 10

J. CLEMENT, H. D’HONT, J. VANCROMBRUGGE en C. VANDERVEEREN, Het Sint-Michielsakkoord en zijn

achtergronden, Antwerpen, Maklu, 1993, p. 81.

Page 15: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 6 -

7. PEETERS en anderen merken terecht op dat de benaming “constitutieve bevoegdheden”

beter geplaatst is om de constitutieve autonomie sensu stricto in België te omschrijven. Deze

auteur wijt de misplaatste benaming aan de al te letterlijke vertaling van het Franstalige

parlementaire begrip “autonomie constitutive”.11

Mijns inziens ligt de fout niet in de vertaling aangezien in Franstalig België duidelijk

over “autonomie constitutive” gesproken wordt terwijl ook de in sommige rechtsleer

gebruikte term “pouvoir constitutive” gehanteerd had kunnen worden. De fout ligt eerder bij

het gevaar van het verkeerd gebruiken en interpreteren van het Franstalig en Nederlandstalig

begrip. De indruk zou gewekt kunnen worden dat de deelstaten een volledig autonome

regeling kunnen uitwerken voor hun instellingen, wat in geen geval waarheid. De huidige

constitutieve autonomie in België is eigenlijk een gelimiteerde vorm van institutionele

autonomie daar zij beperkt wordt door de federale wet en grondwet (infra). Daarom is, in

mijn opvatting, de term “institutionele bevoegdheden” beter geplaatst om de Belgische

vorm van institutionele autonomie te benoemen. De Franstalige rechtsleer gebruikte

trouwens oorspronkelijk al het begrip “le pouvoir d’auto-organisation”12

wat ook aantoont

dat men in het Nederlands beter de term “constitutieve bevoegdheden” gebruikt. Zelfs de

Raad van State, afdeling wetgeving, gebruikte nog vrij recent de term “constitutieve

bevoegdheden”.13

Opmerkelijk is ook dat RIMANQUE in zijn eerste analyse na het Sint-Michielsakkoord zelfs

niet spreekt over “constitutieve autonomie” maar steevast het begrip “institutionele

11 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 27; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve

en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen

tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 49. 12

M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel, Bruylant,

1994, p. 126-130; F. TULKENS, ““L’autonomie constitutive”: un nouveau concept de droit constitutionnel

belge”, APT 1994, p. 159-160; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition

des organes des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE

DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?,

Brussel, Bruylant, 1994, p. 341-380. 13

Zie bijvoorbeeld Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet tot vervollediging van de federale

staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement. Advies van de

Raad van State, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/2, p. 5; Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet

houdende de oprichting van één Vlaamse nationale kieskring met regionale correcties voor de verkiezingen

van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1934/2, p. 5

Page 16: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 7 -

autonomie” hanteert.14

8. De grondwetgevende of constitutionele autonomie15

is de autonome bevoegdheid

voor de deelstaten om onafhankelijk van de federale wetgever een eigen grondwet op te

richten waarbij onder andere een regeling kan getroffen worden inzake de inrichting en

werking van hun eigen organen. België kent in geen geval dergelijke grondwetgevende

autonomie. De parlementaire voorbereiding bij de staatshervorming van 1992-1993 spreekt

echter wel van “un embryon de pouvoir constitutionnel”16

. In andere federale staten zoals de

Verenigde Staten van Amerika, Canada, Duitsland of Zwitserland verkrijgen de deelstaten wel

een grondwetgevende autonomie (infra).17

14 K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN

en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 182-183. 15

Cf. P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 54-59. 16

Plenaire vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, 8 februari 1993, nr. 32, p. 1286.

Zie ook J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 27. 17

Zie ook C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese

Unie”, in B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque

Karel Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 239-256.

Page 17: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 8 -

Titel III. Institutionele autonomie of constitutieve

autonomie sensu lato

1 Inleiding

9. Elke grondwet heeft een institutioneel karakter aangezien die steeds voorzien is van

een deel die de algemene richtlijnen stipuleert betreffende de inrichting en werking van de

instellingen van een staat.18

Het is dan ook belangrijk om even dieper in te gaan op de

verschillende aspecten van institutionele autonomie. Het is belangrijk de draagwijdte van die

autonomie te kennen om te weten of we in België over een volwaardige institutionele

autonomie van de deelstaten kunnen spreken.

10. België is een land die sinds de helft van de 20e eeuw geëvolueerd is tot de federale

staat die ze nu is. Toen de grondwetgever voor de eerste keer de deelstaten in een beperkte

vorm erkende, was er geen sprake van een echte institutionele autonomie. Deze is er op een

stapsgewijze manier gekomen. Om een inzicht te krijgen in de structuur van de regelgeving

anno 2012 is het belangrijk om die historische stappen richting een beperkte vorm van

institutionele autonomie te overlopen.

11. In het kader van de institutionele autonomie is het ook belangrijk even stil te staan bij

de federale structuur die België kent. Institutionele autonomie is een rechtsfiguur die in vele

vormen kan voorkomen en in vele vormen in de federale structuur geïmplementeerd kan

worden. Een belangrijk aspect voor die implementatie zijn de bevoegdheidsverdelende

regels in België. We gaan na of institutionele autonomie binnen die regels mogelijk is.

12. Ten slotte gaan we de draagwijdte van de institutionele autonomie in België concreet

bespreken. Zoals gezegd kan deze autonomie in verschillende vormen voorkomen. Deze in

België voorkomende vormen worden op een kritische wijze geanalyseerd. De idee van

implementatie in een Vlaamse Grondwet wordt steeds in het achterhoofd gehouden.

18 Zie ook Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 4.

Page 18: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 9 -

2 Historische evolutie

2.1 De eerste stapjes naar een institutionele autonomie voor

deelstaten19

2.1.1 De grondwetsherziening van 1968-1970: een mogelijkheid tot

opstellen van eigen reglementen voor de cultuurraden

13. Bij de grondwetsherziening van 1970 werden drie cultuurgemeenschappen opgericht –

met name de Nederlandse Cultuurgemeenschap, de Franse Cultuurgemeenschap en de

Duitse Cultuurgemeenschap – met elk hun eigen Raad. Deze raden kregen een

grondwettelijk erkende decretale bevoegdheid voor bepaalde culturele aangelegenheden

(oud art. 3ter, 59bis en 59ter GW).

Met artikel 21 van de Wet van 21 juli 197120

werd de allereerste, zij het beperkte vorm

van institutionele autonomie aan die raden toegekend: “Elke cultuurraad stelt zijn reglement

vast waarin hij inzonderheid bepaalt dat het bureau van de cultuurraad alsmede de

commissies samengesteld worden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging

19 A. ALEN en F. MEERSCHAUT, De grondwet van het federale België, Mechelen, Kluwer, 2008, p. 67-68, 74-75 en

89-92; M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 123-126; C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een

rechtsvergelijkende studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 169-179; F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België.

Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 251-253; F. JUDO,

“De constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse evolutie? in A. DE BECKER

en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het grondwettelijk recht. Het beginsel van

constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 242-243; M.

NIHOUL en F. BÁRCENA, “Le principe de l’autonomie constitutive: le commencement d’un embryon viable” in

A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE, Scharnier- of sleutelelementen in het grondwettelijk recht. Het beginsel

van de constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 215-

217; K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A.

ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 169-171;

K. RIMANQUE, De Grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2004, p. 307-310; F.

TULKENS, “L’autonomie constitutive: un nouveau concept de droit constitutionnel belge”, APT 1994, 159-160;

M. UYTTENDAELE, “L’autonomie constitutive en droit fédéral belge. Réflexions sur l’unicité du pouvoir

constituant dans un Etat fédéral”, APT 1993, p. 222-225; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de

fonctionnement et de composition des organes des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes

institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 :

vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, p. 345-349; H. VUYE, “Het verdoemde Egmontpact

(1997-78): afgevoerd of toch gerealiseerd? Was het Egmontpact een bron van inspiratie voor de latere

Staatshervormingen en kan het Egmontpact ook op heden nog een inspiratiebron zijn?, CDPK 2009, p. 668-

669. 20

Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse

cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap, BS 23 juli 1971.

Page 19: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 10 -

van zijn politieke fracties”. De raden werden dus bevoegd om in beperkte mate hun eigen

werking te regelen. Deze bevoegdheid werd later opgenomen in art. 44-45 BWHI.

Daarnaast zijn de cultuurraden ook bevoegd om bij decreet de wijze van uitoefening

van het hen verleende recht van onderzoek te regelen (cf. art. 16 Wet van 21 juli 1971).

Opgemerkt moet worden dat de autonomie van deze cultuurraden sterkt te nuanceren

valt:

- De cultuurraden waren gevormd door de hergroepering van parlementsleden op

basis van taal. Zij waren samengesteld uit leden van de Kamer van

volksvertegenwoordigers en de rechtstreeks verkozen senatoren.21

Door dit

dubbelmandaat waren het dus steeds dezelfde personen die zowel federaal als

“deelstatelijk”22

oordeelden.

- De bevoegdheden konden door de cultuurraden uitgeoefend worden bij decreet.

Deze decreten dienden evenwel te worden bekrachtigd door de Koning. Er was

dus steeds een federale controle op de uitvoering van de culturele

aangelegenheden.

14. Door deze eerste staatshervorming erkende de Grondwet ook voor het eerst het

bestaan van drie gewesten (oud art. 107quater GW). Dit om de verschillen op het sociaal en

economisch vlak tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel tot uiting te kunnen brengen. De

bevoegdheden van de gewesten moesten weliswaar in een bijzondere meerderheidswet

worden omschreven. De bevoegdheid tot organisatie en oprichting van de gewestelijke

instellingen werd door oud art. 107quater GW ook aan de wetgever overgelaten. Bijgevolg is

er bij de gewesten zelfs geen sprake van een minimale toepassing van de institutionele

autonomie.

De uitwerking van de gewesten gebeurde in verschillende fasen en de concrete

21 Zie ook M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 123-125; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die

Keure, 2010, p. 1101-1102. 22

De term deelstatelijk mag hier niet gebruikt worden zoals in de gewone context aangezien men in 1970

moeilijk kan spreken van volwaardige deelstaten.

Page 20: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 11 -

invulling zal pas gebeuren naar aanleiding van de volgende staatshervormingen.

2.1.2 De grondwetsherziening van 1980: een mogelijkheid tot

bevoegdheidsoverdracht tussen gemeenschaps- en

gewestparlementen en tussen gemeenschaps- en gewestregeringen

15. De belangrijkste verwezenlijking van de tweede staatshervorming op het vlak van

institutionele autonomie is het uitwerken van het toenmalig art. 1, §4 BWHI en het invoeren

van art. 59ter, §3 GW (cf. huidig art. 139 GW).

In 1980 werd aan de organen van de Franse Gemeenschap de mogelijkheid gegeven

om haar bevoegdheden door het Waals Gewest te laten uitoefenen. Aangezien oud art. 1, §4

BWHI deze overdracht van bevoegdheden louter afhankelijk stelde van decretale beslissingen

kunnen we hier spreken van een vorm van institutionele autonomie. Er was immers geen

initiatief van de federale overheid vereist. Dit artikel was de tegenhanger van art. 1, §1 BWHI

dat voor de “fusie” in Vlaanderen zorgde. Bij art. 1, §1 BWHI kan niet van autonomie

gesproken worden aangezien het aan de wetgever toekomt en niet aan de decreetgever

toekomt de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest te “fusioneren” (infra). In het

zuidelijk deel van het land werd van deze mogelijkheid ook geen gebruik gemaakt en

bijgevolg werd ze dan ook opgeheven.23

Drie jaar later, bij de herziening van het oud art. 59ter GW (huidig art. 139 GW), werd

de overheveling van bevoegdheden van het Waals Gewest naar de Duitstalige Gemeenschap

mogelijk louter op basis van het decretale optreden van de betrokken raden. Beide

parlementen van de betrokken deelstaten kunnen zelfstandig uitmaken of de

bevoegdheidsuitoefening van de Waalse Gewestbevoegdheden door de Duitstalige

Gemeenschap plaatsvindt en in welke mate die gebeurt.

16. Daarnaast waren er echter nog enkele kleinere aspecten waardoor de

gemeenschappen en/of gewesten een beperkte vorm van institutionele autonomie

verkregen. Zo kunnen de gemeenschappen- en gewestparlementen sinds de invoering van de

23 Art. 64, §1 Bijzondere Wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, BS 20 juli

1993.

Page 21: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 12 -

Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen hun regeringen zuiniger samenstellen (art. 63

BWHI). Dankzij art. 68 BWHI kregen de regeringen de mogelijkheid om een intern reglement

samen te stellen. Ook de personeelsformatie en het statuut van zijn personeel konden de

raden zelf bepalen (art. 45 BWHI).

2.1.3 De grondwetsherziening van 1988: een mogelijkheid voor elke

gemeenschap tot overdracht van bevoegdheden aan de

onderscheiden inrichtende machten

17. Bij de overdracht van de bevoegdheid “onderwijs” van het federale niveau naar het

niveau van de gemeenschappen, wou de grondwetgever op vraag van de Vlaamse

Gemeenschap aan de gemeenschappen een mogelijkheid geven om hun inrichtende macht

over te dragen aan een autonoom orgaan. Dit gebeurde in artikel 17 Grondwet (huidig art.

24, §2 GW): “Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan

een of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een

meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen”. Het gaat dus om een

mogelijkheid en geen verplichting. Dit is de politieke compensatie voor het geschrapte

art. 1, §4 BWHI.

De minister van onderwijs treedt in beginsel op in een dubbele hoedanigheid, namelijk

als beleidsverantwoordelijke voor het onderwijs aan de éne kant en de inrichtende macht

van het rijksonderwijs aan de andere kant. De ontdubbeling van deze functie moet voor een

onafhankelijker beleid zorgen en een einde maken aan de dubbelzinnige rol van de minister

van onderwijs. Het is echter alleen de Vlaamse Gemeenschap die van deze mogelijkheid

gebruik heeft gemaakt.24

2.1.4 De grondwetsherziening in 1993: de ontmanteling van de Franse

Gemeenschap

18. Naast de invoering van art. 118, §2 en 123, §2 GW (infra) voorzag de vierde

24 Zie ook Bijzonder Decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het

Gemeenschapsonderwijs, BS 29 december 1988; Bijzonder Decreet van 14 juli 1988 betreffende het

gemeenschapsonderwijs, BS 30 september 1998; L. VENY (ed.), Wegwijs in de lokale raden van het

gemeenschapsonderwijs: een praktisch naslagwerk over de werking van de LORGO’s, Antwerpen,

Oudervereniging voor moraal, 1991, 232 p.

Page 22: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 13 -

staatshervorming ook nog in een vorm van institutionele autonomie voor de Franse

Gemeenschap. Het artikel 138 GW biedt de mogelijkheid om “het Parlement van het Waalse

Gewest en zijn Regering in het Franse taalgebied en de Franse taalgroep van het Parlement

van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en zijn College in het tweetalige gebied Brussel-

Hoofdstad geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van de Franse Gemeenschap [te laten]

uitoefenen”. Ook hier kunnen de betrokken parlementen bij bijzonder decreet volledig

zelfstandig beslissen om over te gaan tot deze bevoegdheidsoverdracht.

De financiële problemen van de Franse Gemeenschap waren de ratio legis. De

ontoereikende middelen voor het onderwijs waren een jarenlang probleem voor de Franse

Gemeenschap. In Vlaanderen echter bestond deze problematiek niet dankzij de “fusie”

tussen het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap.

2.2 De eerste grote stap naar een volwaardige institutionele

autonomie: een beperkte constitutieve autonomie ex art. 118, §2

en 123, §2 GW25

19. De artikelen 118, §2 en 123, §2 van de Grondwet waren – zoals eerder al gezegd – een

eerste grote stap naar een echte institutionele autonomie in het federale België. De concrete

aanleiding was de Vlaamse onvrede over het institutioneel akkoord bij de staatshervorming

van 1988. Bij deze staatshervorming werd ingeschreven dat de Vlaamse Regering (toen:

“Vlaamse Raad”) gedurende vier jaar moest bestaan uit een evenredige vertegenwoordiging

van de politieke partijen in het parlement, inclusief de oppositiepartijen.26

Het was de wens

van de Vlaamse politici om een andere samenstelling van de Vlaamse Regering mogelijk te

maken. Toen bleek dat dit niet mogelijk was zonder de wijziging van de Bijzondere Wet tot

Hervorming der Instellingen en bijgevolg het akkoord van de Franse taalgroep in het federaal

parlement, kwam de idee van constitutieve autonomie in Vlaamse middens opsteken. Het

25 C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 179-180. 26

Art. 65 BWHI in de oorspronkelijke lezing en de wijziging ervan door art. 10 van de Bijzondere wet van 8

augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS

13 augustus 1988.

Page 23: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 14 -

principe werd een onderdeel van de vierde staatshervorming.27

In het zuidelijk deel van België waren politici28

en rechtsleer29

echter erg

terughoudend. De angst dat deze constitutieve autonomie de aanzet zou zijn voor

separatisme zorgde ervoor dat er heel wat waarborgen en beperkingen in de artikelen 118

en 123 GW zijn ingebakken. Via deze begrenzingen wil het parlement situaties zoals in Spanje

(Catalonië) en Italië (Sicilië) kost wat kost vermijden.

20. Het begrip “constitutieve autonomie” deed pas voor de eerste keer zijn intrede in het

parlement tijdens de staatshervorming van 1993.30

Uit de keuze van de term blijkt de grote

terughoudendheid van de grondwetgever om aan de deelstaten een echte grondwetgevende

bevoegdheid te geven.31

De grondwetgevende autonomie van de deelstaten was echter wel

al het voorwerp van verscheidene rechtsleer.32

De parlementaire voorbereiding spreekt ook al over “un embryon de pouvoir

constitutionnel au niveau des entités fédérées”33

en over “quasi-constitutionele

27 F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 253; M. UYTTENDAELE, “L’autonomie constitutive en droit fédéral belge. Réflexions

sur l’unicité du pouvoir constituant dans un Etat fédéral”, APT 1993, p. 221-230. 28

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 66-67 en p. 54. 29

Zie ook P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 357-359. 30

F. JUDO, “De constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse evolutie? in A. DE

BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het grondwettelijk recht. Het beginsel

van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 243-244. 31

Zie ook C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 181-182; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE,

Proeve van Grondwet voor vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 27; P. PEETERS, “Grondwet en

‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen

en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier,

2005, p. 49. 32

K. RIMANQUE, “De nieuwe kleren van de keizer. Over schijn en werkelijkheid in de staatshervorming”, RW,

1984-1985, p. 648-649; F. VAN DE CRAEN, “Waarheen met de Belgische staatshervorming. Aangepaste

Canadese lessen voor een federaal België”, TBP 1987, p. 540. 33

Plenaire vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, maandag 8 februari 1993, nr. 32, p. 1286. Zie ook Verslag

namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en voor

de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging van

een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 66-67 en p. 80.

Page 24: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 15 -

bevoegdheden”34

. Het wijst er wel op dat de huidige constitutieve autonomie ex art. 118, §2

en 123, §2 GW een stap is richting een grotere institutionele of zelfs grondwetgevende

autonomie.35

3 De principiële regeling van de gewest- en

gemeenschapsinstellingen door de federale

grondwetgever en de federale wetgever

3.1 De residuaire bevoegdheden

21. Bij de vierde staatshervorming werden de horizontale residuaire bevoegdheden36

ten

voordele van de gemeenschappen en gewesten ingeschreven in onze grondwet. Door art. 35

GW is de federale overheid in beginsel “slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de

Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk

toekennen”, de zogenaamde toegewezen bevoegdheden.37

De gemeenschappen en

gewesten zijn bevoegd voor de overige aangelegenheden die niet expliciet zijn toegewezen

aan de federale, gemeenschaps- of gewestoverheid (de residuaire bevoegdheden).38

22. Vóór de grondwetswijziging van 5 mei 1993 werden die residuaire bevoegdheden niet

expliciet voorzien, maar leidde de rechtsleer uit art. 38 en 39 GW39

af dat de federale

34 Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 66-67 en p. 82 en 84. 35

C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 179-180. 36

Er bestaan ook verticale residuaire bevoegdheden ex art. 105 GW. Zie J. VELAERS, “Het ‘recht op de

wetgever’: beschouwingen over de voorbehouden en de residuaire bevoegdheden” in R. ANDERSEN (ed.), En

hommage à Francis Delpérée. Itnéraires d’un constitutionnaliste, Brussel, Bruylant, 2007, p. 1631-1641; J.

VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 722-723. 37

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 968-

973. 38

G. BAETEMAN, De nieuwe Staat. Aspecten van het Belgisch Federalisme, Antwerpen, Kluwer, 1994, p. 43-44. 39

In de oude nummering is dit respectievelijk art. 3ter, lid 2-3 en 107quater, lid 2 GW.

Page 25: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 16 -

overheid beschikte over de residuaire bevoegdheden.40

Aangezien art. 38 en 39 GW

inhoudelijk niet werden aangepast aan het art. 35 GW, staan deze heden ten dage nog steeds

op gespannen voet met dat laatste artikel.41

23. Het artikel 35 GW is echter nog niet in werking getreden. De overgangsbepaling bij dit

artikel vereist een nieuw artikel, in “Titel III. De Machten” van de Grondwet, dat de

exclusieve bevoegdheden van de federale overheid exhaustief opsomt. De dag van

inwerkingtreding moet bepaald worden door een bijzondere meerderheidswet op

voorwaarde dat die dag niet eerder is dan de inwerkingtreding van dat nieuwe artikel in Titel

III van de Grondwet.

Over het opmaken van die lijst stellen zich nog heel wat vragen: welke

aangelegenheden moeten er nog op federaal vlak worden behandeld? Draagt de

gemeenschap of het gewest de residuaire bevoegdheid? Op welke wijze kunnen de

residuaire bevoegdheden worden uitgeoefend? Hoe wordt het financieringsstelsel dan

herzien? … Door politieke gevoeligheden is deze lijst nog niet opgemaakt en ook de huidige

zesde staatshervorming laat de uitvoering van artikel 35 GW links liggen.42

Het lijkt dan ook

eerder op een intentieverklaring met louter symbolische waarde.43

Oud-premier Jean-Luc

Dehaene vat het artikel dan ook goed samen als “een louter principieel artikel, zonder

rechtstreekse gevolgen” die bij zijn uitvoering een “Copernicaanse revolutie in het Belgische

40 P. PEETERS, “Vlottende residuaire gewest- en gemeenschapsbevoegdheden in de federale Belgische Staat:

een zinvolle en haalbare kaart?”, TBP 1990, p. 81-82; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over

institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in

F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 41-42; R.

SENELLE en E. VAN DE VELDE, “De residuaire bevoegdheden”, TBP 1980, p. 245; W. VERRIJDT, “De omkering van

de residuaire bevoegdheden: sleutel of slot?”, TBP 2011, afl. 8-9, p. 503. 41

Zie ook A. ALEN en F. DELPÉRÉE, “De residuaire bevoegdheden”, RW 1991-1992, p. 347; K. MUYLLE, “Faut-il

transférer les compétences résiduelles? Sens et non-sens du nouvel article 35 de la Constitution”, Jura

Falconis 1994-1995, p. 427-429; P. PEETERS, “Vlottende residuaire gewest- en gemeenschapsbevoegdheden

in de federale Belgische Staat: een zinvolle en haalbare kaart?”, TBP 1990, p. 82; W. VERRIJDT, “De omkering

van de residuaire bevoegdheden: sleutel of slot?”, TBP 2011, afl. 8-9, p. 503-504. 42

E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, 70 p. 43

Zie ook G. BAETEMAN, De nieuwe Staat. Aspecten van het Belgisch Federalisme, Antwerpen, Kluwer, 1994, p.

43-44; W. PAS, “Federalisme met gemeenschappen én gewesten: een tussenstand van moeilijkheden,

mogelijkheden en voorstellen”, TBP 2011, afl. 8-9, p. 495-496; C. BERX, De ruime grondwetgevende

bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 180-181; W.

VERRIJDT, “De omkering van de residuaire bevoegdheden: sleutel of slot?”, TBP 2011, afl. 8-9, p. 504-507.

Page 26: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 17 -

federale model zal zijn”.44

24. Bijgevolg is de bevoegdheidsverdeling nog steeds tegenovergesteld dan bepaald in

artikel 35 GW. De federale overheid beschikt over residuaire bevoegdheden, terwijl de

gemeenschappen en gewesten hun bevoegdheden toegewezen krijgen.45

Ook wat de institutionele aangelegenheden betreft, zijn de deelstaten slechts bevoegd

voor de aspecten die hen expliciet zijn toegewezen bij of krachtens de Grondwet. Aangezien

er geen algemene norm is die de institutionele autonomie volledig overdraagt aan de

deelstaten, moet de draagwijdte ervan specifiek worden afgebakend. Deze wordt verderop in

deze verhandeling uitgewerkt.

Een gevolg hiervan is dat de institutionele bevoegdheden als uitzondering op de

federale bevoegdheid moet aanschouwd worden en bijgevolg dus strikt te interpreteren is.46

Er is echter ook rechtsleer die een ruime interpretatie van de constitutieve autonomie

aanhangt (infra).47

25. De draagwijdte van de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever moet ook

enigszins genuanceerd worden door de figuur van de impliciete bevoegdheden (infra).

3.2 De negatie van de institutionele autonomie?

26. Een federale staat heeft als kenmerk dat er een organieke samenwerking is tussen het

deelstatelijk en federaal niveau waarbij de deelstaten kunnen participeren aan de federale

44 A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de

Nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 271. 45

Deze redenering moet worden genuanceerd voor de toegewezen bevoegdheden die de facto residuair zijn

en voor de impliciete bevoegdheden. Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch

Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 968-973. 46

Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 6. 47

Zie H. VUYE in Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet

houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur,

wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr.

1930/4, p. 34-35.

Page 27: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 18 -

besluitvorming, ten minste wat hun statuut en de bevoegdheidsverdeling betreft.48

Wanneer

deelstaten die niet over institutionele autonomie beschikken zelfs geen medebeslissingsrecht

over hun eigen statuut hebben, spreken we van een negatie van de institutionele autonomie

aangezien die deelstaten dan volledig afhankelijk zijn van de goodwill federale regelgever.

27. Door de niet-uitvoering van art. 35 GW blijft de federale overheid dus de institutionele

regelgever totdat zij zelf beslist om bepaalde bevoegdheden of zelfs de volledige autonomie

over te dragen aan de deelstaten. De Kompetenz-Kompetenz, de bevoegdheid om de

bevoegdheden toe te kennen, ligt volledig bij de federale overheid. Bovendien belet niets de

federale grondwetgever of bijzondere meerderheidswetgever het om eenzijdig terug te

komen op de reeds toebedeelde constitutieve bevoegdheden.49

Door deze de facto

suprematie van het federale niveau en de afhankelijkheid van de gemeenschappen en

gewesten lijkt er geen sprake te zijn van institutionele autonomie.

28. Vóór de grondwetsherziening van 1992-1993 kan de afhankelijkheid van de deelstaten

enigszins genuanceerd worden.50

Het Vlaamse Parlement, het Franse

Gemeenschapsparlement en het Waalse Gewestparlement51

werden – in tegenstelling tot

dat van de Duitstalige Gemeenschap en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die

rechtstreeks verkozen werden – samengesteld uit leden van de Kamer van

volksvertegenwoordigers en de rechtstreeks verkozen senatoren.52

Door dit dubbelmandaat

werden de parlementsleden die zetelden in een deelstatelijk parlement steeds betrokken bij

48 T. BOMBOIS, “La participation interfédérée”, RBDC 2002, p. 321-354; F. DELPÉRÉ, Le droit constitutionel de la

Belgique, Brussel, Bruylant, 2000, p. 373; R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in

INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 44-45; K. MUYLLE, “La représentation de la Communauté germanophone au

sein des institutions fédérales: entre la logique de la participation et celle de la protection d’une minorité”

in K. STANGHERLIN (ed.), Die Deutschsprachige Gemeinschaft Belgiens, Brussel, La Charte 2005, p. 249; P.

POPELIER, “Het geslacht der engelen. Een dynamisch perspectief voor de vergelijking van staatsvormen”,

CDPK 2008, p. 418; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure,

2010, p. 227-228. 49

Contra K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in

A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 186. 50

Zie ook P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 46-49. 51

Tot voor de grondwetsherzieningen van 9 juli en 25 februari 2005 sprak men van “executieven” en “raden”

in plaats van “regeringen” en “parlementen”. In dit werk wordt steeds met de recentste benaming gewerkt. 52

Zie ook M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 123-125; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die

Keure, 2010, p. 1101-1102.

Page 28: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 19 -

het federale wetgevende werk, ook wat betreft het institutionele aspect.53

De Raad van State

hechtte dan ook veel belang aan dit dubbel mandaat en stelt zelfs dat “zij […] essentiële

opdrachten in naam en ten behoeve van de onderscheiden gemeenschappen [vervullen]”54

.

29. Met de invoering van de rechtstreekse verkiezing in art. 116, §2 GW vanaf 1993 werd

het dubbelmandaat afgeschaft.55

Als verzachting werden de 21 gemeenschapssenatoren56

ingevoerd (art. 67, §1, 3°-5° GW) met als doel de vertegenwoordiging van de

gemeenschappen op het federale niveau te behouden.57

Deze senatoren worden door de

gemeenschappen zelf aangeduid.

Door de de iure zwakkere vertegenwoordiging van de deelstaten op het federale

niveau, lijkt de inspraak van de gemeenschappen en gewesten ernstig gedaald. In een louter

juridisch opzicht kunnen we dus spreken van een negatie van de institutionele autonomie.

30. In de praktijk moet deze verzwakking genuanceerd worden door het bestaan van de

taalgroepen ex art. 43 GW en de alarmbelprocedure.

Ten eerste vereist art. 4, laatste lid GW bij het uitvaardigen van de bijzondere

meerderheidswetten – die belangrijk zijn voor de bevoegdheidsverdelende regels58

– een

53 BAUWENS, VERHOEVEN en RIMANQUE merkten terecht op dat er ook heel wat nadelen aan het dubbelmandaat

verbonden waren. Zie M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique

fédérale, Brussel, Bruylant, 1994, p. 124-125; K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse

Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde

staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 172-173. 54

Adv. RvS bij het Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden

van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden

voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap, Parl.St. Kamer, nr.

154/2, p. 2. 55

Zie ook M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 125-126; K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het

Waalse Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die

Keure, 1993, p. 173-177. 56

Tien aangewezen door en uit het Vlaamse Parlement, tien aangewezen door en uit het Parlement van de

Franse Gemeenschap en één aangewezen door en uit het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. 57

Toelichting bij Herziening van art. 26 van de Grondwet, Parl.St. Senaat BZ 1991-1992, nr. 100-15/2, p. 3;

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten, Parl.St. Kamer1992-1993, nr. 894/3, p. 16. 58

Niet alle aspecten van de bevoegdheidsverdeling vereisen een bijzondere meerderheid. Dit is niet het geval

voor het statuut van de Duitstalige Gemeenschap, de rechtsopvolging van de Staat door gemeenschappen

en gewesten en de afschaffing of herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut.

Page 29: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 20 -

meerderheid in beide taalgroepen.59

Deze taalgroepen zijn een onrechtstreekse

vertegenwoordiging van Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap aangezien in de

huidige politieke praktijk de politieke partijen in de Kamer en Senaat dezelfde als in de

deelstatelijke parlementen zijn.60

Ten tweede kan – behoudens voor begrotingen of wetten waarvoor een bijzondere

meerderheid is vereist – de parlementaire procedure opschort worden wanneer de

betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in gedrang kunnen worden gebracht.

Hiervoor is vereist dat er een met redenen omklede motie, ondertekend door drie vierde van

de leden van één van de taalgroepen, voor de eindstemming in het parlement wordt op tafel

gelegd (art. 54 GW). Dit is de zogeheten alarmbelprocedure.61

Daarnaast kan een deelstaat

ook de procedure van belangenconflicten ex art. 143 GW opstarten.

31. Bovendien zal in de toekomst – bij uitvoering van de zesde staatshervorming62

– het

aantal gemeenschapssenatoren stijgen tot vijftig, terwijl het totaal aantal senatoren zakt tot

zestig63

. Dit wijst erop dat de Senaat als ontmoetingsplaats van de gemeenschappen aan

belang zal winnen, terwijl de piste van de Senaat als reflectiekamer eerder verlaten wordt.

Ondanks het ingeperkte belang van de niet permanente Senaat in het Vlinderakkoord64

blijft

het wel bevoegd voor de belangrijke thema’s, namelijk “de verklaring tot herziening van de

grondwet, de grondwetsherzieningen, de bijzondere wetten, het betrekken van de deelstaten

bij sommige benoemingen (Grondwettelijk Hof, Raad van State, Hoge Raad voor de Justitie),

de procedure van de belangenconflicten en eventueel de goedkeuring van sommige

59 Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 121-

129. 60

Contra G. BAETEMAN, De nieuwe Staat. Aspecten van het Belgisch Federalisme, Antwerpen, Kluwer, 1994, p.

89-90. 61

Zie ook H. VUYE, “De Alarmbel. Op zoek naar de juridische en de politieke draagwijdte van artikel 54

Grondwet: verzoeningsprocedure of grendel?”, CDPK 2008, p. 69-93. 62

E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, 70 p. 63

De overige tien senatoren zullen gecoöpteerde senatoren zijn. 64

Het Vlinderakkoord is het politieke akkoord van 11 oktober 2011 die de krachtlijnen van de toekomstige

zesde staatshervorming bevat. Het is gesloten tussen de partijen cdH, CD&V, Ecolo, Groen, MR, Open VLD,

PS en sp.a. Aangezien het nog niet omgezet werd in wetteksten is het juridisch nog niet afdwingbaar. Het

akkoord is wel van belang aangezien het de richtinggevend is voor de toekomstige staatshervorming.

Page 30: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 21 -

gemengde verdragen met een evocatierecht van de deelstaten”.65

Door de rechtstreekse en

versterkte impact op de grondwetsherzieningen en de bijzondere meerderheidswetten,

kunnen we niet meer van een juridische negatie van de institutionele autonomie spreken.

4 De draagwijdte van de huidige institutionele autonomie

in België

4.1 De beperkte “constitutieve autonomie” ex art. 118 en 123 GW of

de constitutieve autonomie sensu stricto

4.1.1 Grondslag: artikel 118, §2 en 123, §2 van de Grondwet

32. Artikel 118, §2 GW stelt: “Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel

4, laatste lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en

de werking van het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, het Parlement van de Franse

Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest, welke door de Parlementen, ieder

wat hem betreft, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel worden geregeld, naar

gelang van het geval. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden

aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op

voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.”

Artikel 123, §2 GW stipuleert een parallelle regeling wat betreft de samenstelling en

werking van de regering van de Vlaamse Gemeenschap, de regering van de Franse

Gemeenschap en de regering van het Waalse Gewest.

33. Constitutieve autonomie sensu stricto is bijgevolg een mogelijkheid voor de drie

genoemde deelstaten om, wanneer een bijzondere meerderheidswet hen daartoe machtigt,

de verkiezingen, de samenstelling en werking van hun parlementen en regeringen te regelen.

Indien deze bepalingen reeds vervat zijn in de Bijzondere Wet tot Hervorming der

Instellingen blijven deze suppletief gelden totdat de deelstaat deze heeft gewijzigd,

aangevuld, vervangen of opgeheven.

65 E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, p. 7-8.

Page 31: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 22 -

4.1.2 Voorwaarden

34. Artikel 118, §2 en 123, §2 GW bepalen een dubbele voorwaarde voor de uitwerking

van de constitutieve autonomie.66

35. Ten eerste is een initiatief van de federale wetgever vereist. De federale regeling moet

worden aangenomen met een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van de

federale parlementen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep

aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden

van de uitgebrachte stemmen bereikt (cf. art. 4, in fine GW). De bijzondere meerderheidswet

moet aanduiden waarvoor de deelgebieden autonoom bevoegd zijn. Deze aangelegenheden

betreffen de verkiezing, de samenstelling en de werking van het parlement of de

samenstelling en de werking van de regering.

De Grondwet geeft dus een mogelijkheid (geen verplichting) aan de federale wetgever

om art. 118, §2 en 123, §2 GW uit te werken. Het zal dan ook de federale overheid zijn die de

draagwijdte van de constitutieve autonomie van de deelstaten bepaalt.67

36. Ten tweede moeten de decreten die de aangeduide aangelegenheden autonoom

regelen, aangenomen worden met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte

stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het desbetreffende

parlement aanwezig zijn (cf. art. 35, §1 en §3 juncto art. 49 BWHI)68

. De wetgever heeft hier

een parallel willen trekken met het institutioneel wetgevingsmechanisme op het federale

66 Zie ook M. NIHOUL en F. BÁRCENA, “Le principe de l’autonomie constitutive: le commencement d’un embryon

viable” in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE, Scharnier- of sleutelelementen in het grondwettelijk recht. Het

beginsel van de constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011,

p. 217-218; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 50-51; R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de

Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de

vierde staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die

Keure, 1993, p. 182; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure,

2010, p. 998. 67

K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN

en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe

Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 182. 68

De figuur van de bijzondere meerderheidsdecreten komt ook nog voor in art. 24, §2 GW, art. 41, lid 3 en 4

GW, art. 68, §3, lid 2 GW, art. 138 GW en art. 6, §1, VIII, lid 1, 4°, c BWHI.

Zie A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer,

2008, p. 180, voetnoot 100.

Page 32: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 23 -

niveau zoals bij de interne organisatie van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de

Senaat.69

De vereiste van een bijzondere meerderheid is hier op zijn minst merkwaardig te

noemen. Enerzijds werden heel wat eerder administratieve aangelegenheden, waarvoor de

gemeenschappen en gewesten nu constitutieve autonomie beschikken (infra), voordien

“slechts” geregeld door een federale wet die een gewone meerderheid vereiste. Zo is

bijvoorbeeld de vereiste bijzondere meerderheid voor het vaststellen van de hoofdplaats van

kieskringen of de wijze van vergoeding van de reiskosten volstrekt onlogisch. Anderzijds

moet voor belangrijkere aspecten, zoals bijvoorbeeld het aantal regeringsleden, de vraag

gesteld worden of deze geen twee derde aanwezigheidsquorum vereisen. Het lijkt niet

logisch dat de drie deelstaten hun regeringen kunnen wijzigen met een bijzondere

meerderheid (art. 24 BWHI), terwijl de wijziging van het aantal leden van de federale regeling

een strenge grondwetsherziening vergt (art. 63, §1 en art. 67, §1 GW). Een betere oplossing

zou zijn dat de bijzondere decreetgever de vereiste meerderheid zou kunnen moduleren

materie per materie. Dit is echter niet het geval.70

Integendeel, op de kritiek van de Raad van

State71

dat sommige aangelegenheden te eenvoudig te wijzigen zijn, geeft de indiener van

het voorstel het antwoord dat er met de dubbele bijzondere meerderheidsvereiste –

decretaal en wettelijk – al voldoende waarborgen aanwezig zijn.72

69 M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel, Bruylant,

1994, p. 128. 70

Zie ook kritieken in Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet

houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur,

wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr.

1930/4, p. 29; M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale,

Brussel, Bruylant, 1994, p. 128; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve

en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van

Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 50-51; R. RIMANQUE, “De

instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN en L.P. SUETENS

(eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar

uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 185; F. TULKENS, “L’autonomie constitutive: un nouveau

concept de droit constitutionnel belge”, APT 1994, 164. 71

Adv. RvS bij Voorstel van bijzondere wet tot vervollediging van de federale Staatstructuur, Parl.St. Senaat

1992-1993, nr. 558/2, p. 8. 72

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 16.

Page 33: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 24 -

De Raad van State nuanceert echter wel de vereiste bijzondere meerderheid aangezien

zij stelt dat het niet verboden is “dat de bijzondere decreetgever het aan de bij gewone

meerderheid beslissende decreetgever zou overlaten om bepaalde regels nader uit te werken

of bepaalde toepassingsmodaliteiten ervan te bepalen”73

. Deze delegatie mag echter nooit

de essentiële aspecten betreffen maar kan slechts slaan op de tenuitvoerlegging van de door

de bijzondere decreetgever zelf vastgelegde beginselen.74

Ook hier rijst dus geen verplichting voor de deelstaten om van deze bevoegdheid

gebruik te maken. De gemeenschappen en gewesten bepalen zelf in een bijzonder decreet in

welke mate de constitutieve autonomie sensu stricto wordt uitgeoefend.75

4.1.3 Beperkt toepassingsgebied ratione territoriae

37. De constitutieve autonomie komt enkel toe aan het Vlaams Parlement, het Franse

Gemeenschapsparlement en het Waalse Gewestparlement. Er is dus een ongelijke regeling

voor de verschillende deelstaten, ondanks de internationale trend om te streven naar

gelijkheid van de deelgebieden.76

De Duitstalige Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden, elk om

verschillende redenen, uitgesloten van de constitutieve autonomie. De uitbreiding van de

constitutieve autonomie sensu stricto tot alle gemeenschappen en gewesten werd echter

verworpen “om de communautaire pacificatie, die heel de grondwetsherziening schraagt,

niet in het gedrang te brengen”77

. In het licht van de toenmalige politieke situatie moet

echter gezegd worden dat het Vlaamse politieke landschap het moeilijk had om Brussel-

73 Adv. RvS bij het Bijzonder Decreet tot wijziging van artikel 41 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot

hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 497/2, p. 10. 74

Zie ook Adv. RvS bij het Decreet houdende regeling van de bij het Vlaams Parlement ingediende

verzoekschriften, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 498/2, p. 10; Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet

van de heer Steve Stevaert houdende wijziging van artikel 41 van de bijzondere wet tot hervorming der

instellingen, wat het verzoekschrift betreft, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 500/2, p. 10. 75

M. NIHOUL en F. BÁRCENA, “Le principe de l’autonomie constitutive: le commencement d’un embryon viable”

in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE, Scharnier- of sleutelelementen in het grondwettelijk recht. Het beginsel

van de constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 218. 76

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 55. 77

Plenaire vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, 8 februari 1993, nr. 32, p. 1288.

Page 34: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 25 -

Hoofdstad als een volwaardig gewest te beschouwen. Bijgevolg waren heel wat Vlaamse

politici afkerig tegen een constitutieve autonomie sensu stricto voor dit gewest.

Op te merken is dat uit de zinsnede “of bij een artikel 134 bedoelde regel” in art. 118,

§2 en 123, §2 GW niet kan afgeleid worden dat Brusselse ordonnanties de constitutieve

autonomie sensu stricto zouden kunnen uitwerken.

38. De uitsluiting van beide deelgebieden stuitte ook op heel wat kritiek in de rechtsleer78

en in de politiek middens79

.

Ten aanzien van de afwijkende regeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest lijkt er

toch enigszins begrip te zijn. Het statuut van Brussel als federale hoofdstad en als

bicommunautair gebied kan volgens RIMANQUE en anderen de niet-toekenning van de

constitutieve autonomie sensu stricto verantwoorden. Volgens hen kan dergelijke

constitutieve autonomie sensu stricto het evenwicht tussen de Nederlandse en Franse

taalgroepen in gedrang brengen. Mijns inziens lijkt constitutieve autonomie sensu stricto in

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen onoverkomelijk probleem wanneer de uitwerking

ervan een meerderheid in beide taalgroepen vereist.

Wat betreft de Duitstalige Gemeenschap is de situatie helemaal anders. Het feit dat dit

deelgebied kleiner is qua territorium en bevolking kan geen verantwoording zijn voor de

78 C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 182; F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van

constitutieve autonomie en bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 254; M. NIHOUL en F. BÁRCENA, “Le principe

de l’autonomie constitutive: le commencement d’un embryon viable” in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE,

Scharnier- of sleutelelementen in het grondwettelijk recht. Het beginsel van de constitutieve autonomie, de

artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 219-220; 211-240; K. RIMANQUE, “De

instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het

federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 183; F. TULKENS, “L’autonomie

constitutive: un nouveau concept de droit constitutionnel belge”, APT 1994, 161; P. VANDERNACHT, “Les

nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des entitées fédérées à la lumière des

dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes

institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, p. 356-357; H. VUYE en C.

DESMECHT, “Vlaams Parlement en verkiezingen” in N. DE BATSELIER, “Levende democratie. De kracht van een

parlement in de 21ste

eeuw, p. 249. 79

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 47-48, 61-62, 72-73 en 81; Amendement bij Herziening van titel III, eerste

hoofdstuk van de Grondwet door invoeging van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de

Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 725/4, p. 7.

Page 35: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 26 -

ongelijke behandeling met de andere deelstaten. RIMANQUE en anderen wijzen op het

typische fenomeen dat de Duitstalige Gemeenschap bij de meeste hervormingen iets langer

moet wachten op extra bevoegdheden.

De al dan niet gerechtvaardigde discriminatie kan echter niet getoetst worden door het

Grondwettelijk Hof aangezien zij verankerd ligt in de Grondwet.80

BAUWENS en VERHOEVEN

stellen wel dat de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen zelf wel door het

Grondwettelijk Hof getoetst kan worden aan het principe van “de gelijke behandeling tussen

deelstaten”81

. Volgens dit principe is het natuurlijk wel toegestaan om gemeenschappen of

gewesten verschillend te behandelen wegens hun specifiek karakter, zoals bijvoorbeeld het

geval is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.82

39. Bij de staatshervorming van 1993 werd reeds gesteld dat het niet-toekennen van

constitutieve autonomie sensu stricto slechts een momentopname is en dat “ook op dat vlak

[…] de situatie [zal] blijven evolueren, zoals dat tot nog toe voortdurend het geval geweest

is”83

.

In het politiek akkoord van 26 april 2002 werd dan ook afgesproken om, met het oog

op de toekenning van een constitutieve autonomie sensu stricto aan het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest, de artikelen 118, §2 en 123, §2 van de Grondwet voor herziening

vatbaar te verklaren.84

Om het taalevenwicht in Brussel te bewaren zou voor het uitoefenen

van deze autonomie een meerderheid in beide taalgroepen vereist zijn. Deze Franstalige eis

80 Cf. GWH 23 mei 1990, nr. 18/90.

81 Dit principe kent voor het eerst zijn uiting in een een arrest van 28 mei 1991. Zie GWH 28 mei 1991, nr.

13/91. 82

Cf. M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 127; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des

organes des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT.

CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 356-357. 83

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 66-67. 84

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 9 april 2003, BS 10 april 2003; M. DEWEERDT, “Overzicht van

het Belgische politiek gebeuren in 2002”, Res Publica 2003, p. 244-245.

Page 36: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 27 -

werd echter nooit uitgevoerd door een werkelijke herziening van de Grondwet.85

Over het

toekennen van constitutieve autonomie sensu stricto aan de Duitstalige Gemeenschap werd

niet gesproken in het politiek akkoord, maar de mogelijkheid werd wel opengelaten in de

parlementaire bespreking van de herzieningsverklaring.86

Ook bij de verklaring tot grondwetsherziening van 200787

werden de artikelen 118, §2

en 123, §2 GW voor herziening vatbaar verklaard “om de constitutieve autonomie toe te

kennen aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met dien

verstande evenwel dat, voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zij zal moeten

uitgeoefend worden met een twee derde-meerderheid en een meerderheid binnen elke

taalgroep”88

. Omwille van de politieke impasse in België werd ook hier nooit uitvoering aan

gegeven.

De laatste verklaring tot grondwetsherziening89

en het bijbehorende Vlinderakkoord

moet hier verandering in brengen. Bij de uitvoering van de zesde staatshervorming zal de

constitutieve autonomie sensu stricto ook van toepassing worden in het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap. Het uitoefenen van de constitutieve

autonomie sensu stricto door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zal gebeuren bij twee

derde meerderheid en bij gewone meerderheid in elke taalgroep.90

Na deze

staatshervorming zal dus van een territoriale beperking dus geen sprake meer zijn.

Er zijn ook nog enkele individuele initiatieven hangende, dewelke niet kaderen in een

groter politiek akkoord, en die de artikelen 118, §2 en 123, §2 GW uitwerking willen geven in

85 Er waren wel Franstalige initiatieven zoals in Voorstel tot Herziening van de artikelen 118 en 123 houdende

toekenning van de constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aan de Duitstalige

Gemeenschap, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 614/1, p. 1-13. 86

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 21 maart 2003, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr.

2389/1, p. 7; Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 21 maart 2003, Parl.St. Senaat

2002-2003, nr. 2-1549, p. 5. 87

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 1 mei 2007, BS 2 mei 2007. 88

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 2 april 2007, Parl.St. Kamer 2006-2007, nr.

3056/1, p. 7. 89

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 6 mei 2010, BS 7 mei 2010.

Zie ook Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 4 mei 2010, Parl.St. Kamer 2009-2010,

nr. 2593/1, p. 7. 90

E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, p. 12.

Page 37: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 28 -

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap.91

4.1.4 Beperkt toepassingsgebied ratione materiae92

40. De Belgische wetgever heeft ervoor geopteerd om enkele institutionele aspecten bij en

krachtens de Grondwet te verankeren en waarvoor er dus geen enkele vorm van

deelstatelijke autonomie rijst. Bijgevolg zijn deze aspecten impliciet uitgesloten van de

constitutieve autonomie. Dit heeft als voordeel dat er in elke gemeenschap of elk gewest

voor deze aspecten een uniforme regeling bestaat. Omdat het belangrijk te weten is

wanneer de deelstatelijke overheid niet bevoegd is, worden deze grondwettelijke

krachtlijnen en hun wettelijke uitwerkingen hieronder omschreven.

Anderzijds verkrijgen de deelstaten slechts constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en

123, §2 GW wanneer de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen deze specifiek

toekent voor bepaalde materies. Er is dus geen algemene overdracht van de constitutieve

autonomie.

41. Wanneer een gemeenschap of gewest bij de uitoefening van haar constitutieve

autonomie sensu stricto haar bevoegdheden overschrijdt, kan het Grondwettelijk Hof de

bevoegdheidsoverschrijdende decreten vernietigen.93

De regels die door de Grondwet of de

Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen zijn vastgelegd zijn dergelijke

91 Voorstel tot Herziening van artikel 118, §2 van de Grondwet, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 499/1, p. 1-4;

Voorstel Herziening van artikel 123, §2 van de Grondwet, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-696/1, p. 1-4;

Voorstel tot Herziening van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet houdende toekenning van de

constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aan de Duitstalige Gemeenschap,

Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 614/1, p. 1-13. 92

Zie ook C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 183-190; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele,

constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.),

Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 51-52: R. RIMANQUE,

“De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN en L.P. SUETENS

(eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar

uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 173-180; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek

Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 999-1.001; L. VAN LOOY, M. BAETEMAN, en G. CLOOTS,

Verkiezing en samenstelling van het Vlaams Parlement, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 5-7; H. VUYE en C.

DESMECHT, “Vlaams Parlement en verkiezingen” in N. DE BATSELIER, “Levende democratie. De kracht van een

parlement in de 21ste

eeuw, p. 249-253. 93

Art. 1, 1° Bijzondere Wet van 7 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989; Plenaire

vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, maandag 8 februari 1993, nr. 32, p. 1288.

Page 38: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 29 -

bevoegdheidsverdelende regels.94

Daarnaast kunnen de decreten natuurlijk ook getoetst

worden aan Titel II en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet95

.

4.1.4.1 Principieel verankerde bepalingen bij en krachtens de Grondwet

4.1.4.1.1 De asymmetrische Belgische staatsstructuur

42. De Grondwet legt vast dat elke gemeenschap en elk gewest een eigen parlement

(art. 115 GW) en een eigen regering (art. 121 GW) heeft. Aan het principe van een

éénkamerstelsel kan de decreetgever bijgevolg niet raken.

In Vlaanderen kent men slechts één “Vlaams Parlement” en één “Vlaamse Regering”

aangezien deze deelstaat ervoor gekozen heeft zijn beide parlementen en regeringen samen

te smelten in uitvoering van art. 137 GW (infra). Deze “fusie” is gebeurd louter en alleen

door de federale wetgever en bijgevolg is hier dus geen sprake van institutionele autonomie.

In het zuidelijk deel van België heeft elk gewest en elke gemeenschap wél zijn eigen

afzonderlijk parlement en regering. Daar heeft de decreetgever gekozen voor een dubbele

bevoegdheidsoverdracht. Er gebeurt een overheveling van bevoegdheden enerzijds van de

Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie

(art. 138 GW), en anderzijds van het Waalse Gewest naar de Duitstalige Gemeenschap

(art. 139 GW) (infra). Hier is wel sprake van institutionele autonomie.

43. RIMANQUE vindt deze asymmetrie op zich al een reden voor het toekennen van de

institutionele autonomie aan de gemeenschappen en gewesten.96

4.1.4.1.2 Samenstelling en werking van de deelstatelijke parlementen

44. Wat betreft de samenstelling en de werking van de gewest- en

94 P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie

van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 53-54; R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse

Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde

staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure,

1993, p. 186-187. 95

Art. 1, 2° Bijzondere Wet van 7 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989. 96

K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN

en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 172.

Page 39: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 30 -

gemeenschapsinstellingen verwijst de grondwetgever naar de bijzondere

meerderheidswetgever, behoudens de Duitstalige Gemeenschap die geregeld wordt door de

gewone meerderheidswetgever (art. 118 en 123 GW).

45. Artikel 24 BWHI97

bepaalt het aantal parlementsleden van het Vlaamse Parlement, het

Waalse Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap.98

De werking van het Vlaamse Parlement, het Waalse Parlement en het Parlement van

de Franse Gemeenschap verloopt gelijkaardig als in het federaal parlement, al zijn er wel

bepaalde verschillen in de artikel 31 tot 56 BWHI ingeschreven99

:

- De gemeenschaps- en gewestparlementen hebben een monocameraal stelsel met

een procedure van tweede lezing (art. 38 BWHI).

- De Koning maakt geen deel uit van de wetgevende macht waardoor de

gemeenschaps- of gewestregering zelf de decreten bekrachtigt en afkondigt

(art. 54 BWHI).

97 Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is er een gelijkaardige regelgeving in art. 8 Wet van 31

december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, BS 18 januari 1984

(hierna verkort: Wet Duitstalige Gemeenschap).

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is er een gelijkaardige regelgeving in art. 10 Bijzondere wet van

12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, BS 14 januari 1989 (hierna verkort: Bijzondere

Wet Brusselse Instellingen). 98

Zie ook A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer,

2008, p. 184-187; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes

des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE

DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 363-366; J. VAN NIEUWENHOVE, “De samenstelling en werking van Parlement en raden na de vierde

staatshervorming”, TBP 1994, p. 175-178; R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse

Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde

staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure,

1993, p. 173-179. 99

Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is er een gelijkaardige regelgeving in art. 42-48 Wet

Duitstalige Gemeenschap).

Voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is er een gelijkaardige regelgeving in art. 22-33 Bijzondere Wet

Brusselse Instellingen.

Deze verschillen worden omschreven in J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht,

Brugge, Die Keure, 2010, p. 1.106-1.110.

Zie ook A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer,

2008, p. 190; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 371.

Page 40: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 31 -

- Er gelden specifieke voorschriften met betrekking tot de stemming (art. 50 BWHI).

- Een andere regeling is opgesteld voor het indienen en verwerpen van moties van

vertrouwen en moties van wantrouwen (art. 71-73 BWHI).100

- Voor de gemeenschappen bestaat er een ideologische en filosofische

alarmbelprocedure101

.

Net als bij de verkiezingen is er een beperkte vorm van constitutieve autonomie sensu

stricto mogelijk (art. 49, §1 BWHI). Deze wordt verderop besproken bij de uitwerking van de

constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en 123, §2 GW (infra).

Zoals eerder gezegd, kennen de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest dergelijke constitutieve autonomie sensu stricto niet. De

samenstelling en werking van hun parlement wordt volledig geregeld door respectievelijk de

Wet Duitstalige Gemeenschap102

en de Bijzondere Wet Brusselse Instellingen103

.

4.1.4.1.3 Samenstelling en werking van de deelstatelijke regeringen

46. Het maximum aantal regeringsleden is in beginsel bepaald in artikel 63 BWHI.104

De

parlementen van de bijbehorende deelstaten kunnen echter op basis van hun constitutieve

autonomie sensu stricto deze maxima wijzigen (art. 63, §4 BWHI).105

Dit geldt wederom niet

voor het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap.

100 Uitgewerkt in art. 24-26 Bijzonder Decreet Vlaams Parlement juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS 17

oktober 2006. 101

Wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende

diverse bepalingen betreffende de Cultuurraden voor de Nederlandse en voor de Franse

Cultuurgemeenschap, BS 6 juli 1971 en art. 73-75 Wet Duitstalige Gemeenschap. 102

De samenstelling en werking van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt geregeld in art. 8-

14bis en 42-44 Wet Duitstalige Gemeenschap. 103

De samenstelling en werking van het Brussels-Hoofdstedelijk Parlement wordt geregeld in art. 10-12 en 22-

33 Bijzondere Wet Brusselse Instellingen. 104

Artikel 49, lid 1 Wet Duitstalige Gemeenschap bepaalt het minimum en het maximum van het aantal

regeringsleden in de Duitstalige Gemeenschap, terwijl art. 34, §1 Bijzondere Wet Brusselse Instellingen het

maximum aantal leden voor de Brussels Hoofdstedelijke regering bepaalt.

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p.

1.110-1.114 en p. 1.116-1.119. 105

Zie ook P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 359-368.

Page 41: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 32 -

De overige regels betreffende de samenstelling van de Vlaamse Regering, de Waalse

Regering en de Regering van de Franse Gemeenschap wordt geregeld in art. 59-64 BWHI.106

Deze artikelen regelen onder meer de voorwaarden om als regeringslid te kunnen worden

gekozen (art. 59 BWHI), de procedure betreffende het kiezen van regeringsleden door middel

van een voordrachtslijst (art. 60, §1-3 BWHI), het aanduiden van een voorzitter (art. 60, §4

BWHI), de rangorde van de ministers (art. 60, §5 BWHI), onverenigbaarheden (art. 61 BWHI),

de eedaflegging (art. 62 BWHI) en de waarborgen tot aanwezigheid van minimum één

persoon van het ander geslacht en één persoon wonende in tweetalig gebied Brussel-

Hoofdstad (art. 64 BWHI).

47. Wat betreft de werking van de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering

van de Franse Gemeenschap zijn er een zevental principes bepaald in de Bijzondere Wet tot

Hervorming der Instellingen. Deze zijn echter wijzigbaar door de deelstatelijke regeringen

(art. 49, §2 BWHI, infra).107

4.1.4.1.4 Verkiezingen van parlementsleden

48. De verscheidene parlementen zijn samengesteld uit mandatarissen die rechtstreeks

gekozen worden voor een termijn van vijf jaar (art. 116-117 GW). Deze verkiezingen vallen

samen met de verkiezingen voor het Europese Parlement, maar een uitzondering

aangenomen bij bijzondere meerderheidswet is mogelijk. Er is dus gekozen voor een vaste

periodiciteit van verkiezingen waardoor vroegtijdige ontbinding van het parlement

106 De samenstelling en werking van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wordt geregeld in art. 49-52

Wet Duitstalige Gemeenschap.

De samenstelling en werking van de Brussels-Hoofdstedelijke Regering wordt geregeld in art. 34-37

Bijzondere wet Brusselse Instellingen.

Zie ook A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer,

2008, p. 190-191; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes

des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE

DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 371-372. 107

A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008, p.

192.

Contra F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 257.

Page 42: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 33 -

onmogelijk is. Men spreekt daarom van “legislatuurparlementen”108

.

De verkiezingen – waarvan het kiesrecht gesteld is in art. 8 GW – moeten worden

geregeld door een bijzondere meerderheidswet (art. 118, §1 GW) en aldus is de federale

overheid in beginsel hiervoor bevoegd. Artikel 30bis BWHI bepaalt uitdrukkelijk dat hetgene

wat niet is geregeld in de bijzondere meerderheidswet door de gewone federale wet zal

moeten worden bepaald.

Toch is er een institutionele autonomie mogelijk wat betreft de verkiezingen van het

Vlaamse Parlement, het Waalse Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap

(art. 118, §2 GW). Deze wordt ook verderop besproken (infra).

Voor de overige regeling betreffende de verkiezingen verwijs ik graag naar de

bijzondere en gewone wetten109

, het Kieswetboek110

en gespecialiseerde rechtsleer.111

49. De leden van een gemeenschaps- of gewestregering worden gekozen door hun

parlement (art. 122 GW en art. 59, §1 BWHI) volgens de procedure uitgewerkt in art. 60

108 Zie ook A. ALEN en J. CLEMENT, ““Legislatuurregering” en “legislatuurparlement”: politieke gadgets of een

wezenlijke innovatie?” in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming.

Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 195-226. 109

Art. 25-30bis Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; Art. 13-21bis Bijzondere

Wet Brusselse Instellingen; Wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse

Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse leden van de Vlaamse Raad verkozen worden, BS 14 januari 1989;

Wet 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen,

BS 20 juli 1990. 110

Kieswetboek van 12 april 1894, BS 15 april 1894. 111

A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008,

p.187-189; R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”

in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de

nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 173-179; J. VANDE LANOTTE en G.

GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 1.096-1.101; P. VANDERNACHT, “Les

nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des entitées fédérées à la lumière des

dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes

institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, p. 359-361; H. VUYE en C.

DESMECHT, “Vlaamse Parlement en verkiezingen”, in N. DE BATSELIER (ed.), Levende democratie. De kracht van

een parlement in de 21ste

eeuw, Tielt, Lannoo, 2004, p. 236-262.

Page 43: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 34 -

BWHI112

. Deze procedure kan niet gewijzigd worden door de decreetgever.

4.1.4.1.5 Onverenigbaarheden

50. De wetgever legt daarenboven ook enkele onverenigbaarheden vast waaraan de

decreetgever niet kan tornen.113

Vooreerst verbiedt de Grondwet het om zowel in de Kamer van

volksvertegenwoordigers of de Senaat als in een gemeenschappelijk of gewestelijk parlement

te zetelen, met uitzondering van de gemeenschapssenatoren (art. 119 GW). Daarnaast zijn

de onverenigbaarheden die van toepassing zijn op de federale parlements- en regeringsleden

ook toepasselijk in de deelstatelijke parlementen en regeringen (art. 23 BWHI)114

. Verder

worden er in art. 24bis BWHI nog enkele met het ambt van parlementslid onverenigbare

mandaten opgesomd.115

Art. 59, §3 en §4 en art. 61 BWHI stipuleert voor regeringsleden

enkele onverenigbare mandaten.116

51. Het Vlaamse Parlement en het Waalse Parlement heeft – door de uitwerking van de

constitutieve autonomie sensu stricto – de mogelijkheid om bijkomende

onverenigbaarheden te stellen voor zijn eigen parlementsleden (art. 24bis, §3 BWHI). De

bijbehorende parlementen kunnen ook voor de leden van de Vlaamse Regering, de Franse

Gemeenschapsregering en de Waalse Gewestregering bijkomende onverenigbaarheden

112 Een gelijkaardige bepaling voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Brussels

Hoofdstedelijk Parlement is te vinden in respectievelijk art. 49 Wet Duitstalige Gemeenschap en art. 35

Bijzondere Wet Brusselse Instellingen.

Zie ook R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A.

ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de

nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 179-180. 113

Zie ook P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 361-363 en 368-369; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge,

Die Keure, 2010, p. 1.110-1.114 en p. 1.123-1.124. 114

Dit artikel is ook van toepassing op het Duitstalige Parlement en de Duitstalige Regering (art. 10 Wet

Duitstalige Gemeenschap) en op het parlement en de regering van het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest (art.

12, §2, lid 2 Bijzondere Wet Brusselse Instellingen). 115

Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijk Parlement bestaat

een gelijkaardige regeling in art. 10bis Wet Duitstalige Gemeenschap en in art. 10bis en 12 Bijzondere Wet

Brusselse Instellingen. 116

Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijk Parlement bestaat

een gelijkaardige regeling in art. 50 Wet Duitstalige Gemeenschap en in art. 35, §3 en §3bis en art. 41, §5

Bijzondere Wet Brusselse Instellingen.

Page 44: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 35 -

vastleggen (en 59, §3 BWHI).

4.1.4.1.6 Parlementaire onverantwoordelijkheid, de parlementaire

onschendbaarheid en strafrechtelijke immuniteit van regeringsleden

52. Deelstatelijke parlementsleden genieten dezelfde parlementaire

onverantwoordelijkheid en parlementaire onschendbaarheid als hun federale collega’s ex art.

58 en 59 GW (art. 120 GW).117

53. Geen enkel lid van een gemeenschaps- of gewestregering kan worden vervolgd of aan

enig onderzoek worden onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem in de

uitoefening van zijn ambt gebracht (art. 124 GW). Dit is dezelfde bescherming als de federale

ministers (art. 101, lid 2 GW).

De Grondwet regelt daarnaast ook de strafrechtelijke en burgerrechtelijke

verantwoordelijkheid voor andere handelingen dan meningen en stemmen van de

deelstatelijke ministers en staatssecretarissen (art. 125-126 GW). Deze regeling is opnieuw

gelijkaardig als de federale regelgeving uit art. 103 GW. Enig punt van verschil is de vereiste in

art. 125 GW dat de uitvoeringswetten bij bijzondere meerderheid moeten worden

aangenomen, terwijl dit op federaal niveau bij gewone wet mogelijk is.118

54. Zowel voor de parlementaire onverantwoordelijkheid, als voor de parlementaire

onschendbaarheid en voor de strafrechtelijke immuniteit van regeringsleden is geen enkele

vorm van institutionele autonomie mogelijk. De federale regelgever blijft voor de uitwerking

van de grondwetsartikelen exclusief bevoegd119

.

117 Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p.

1.114-1.1116. 118

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p.

1.124-1.125; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE

DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant,

1994, p. 372-373. 119

De uitvoering is gebeurd in de volgende wetten: Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke

verantwoordelijkheid van ministers, BS 27 juni 1998; Bijzondere Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de

strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, BS 27 juni 1998.

Page 45: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 36 -

4.1.4.2 De toegekende constitutieve autonomie sensu stricto door de Bijzondere Wet

tot Hervorming der Instellingen

55. Na het overlopen van de verankerde bepalingen, wordt hier de regelgeving overlopen

waarbij de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap

beschikken over constitutieve autonomie sensu stricto in uitvoering van

art. 118, §2 en 123, §2 GW. Deze worden omschreven volgens dezelfde structuur als de

voorgaande titel betreffende de verankerde bepalingen.120

56. Zoals eerder vermeld hebben het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het

Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen constitutieve autonomie sensu

stricto ex art. 118, §2 en 123, §2 GW. Bijgevolg wordt onder deze titel onder “de

parlementen” enkel en alleen het Vlaams Parlement, het Waals Gewestparlement en het

Parlement van de Franse Gemeenschap bedoeld.

4.1.4.2.1 De samenstelling en werking van de deelstatelijke parlementen

57. Het wijzigen van het aantal parlementsleden behoort tot de constitutieve autonomie

sensu stricto van het Vlaamse Parlement (art. 24, §1, lid 2 BWHI), het Waalse Parlement (art.

24, §2, lid 2 BWHI) en het Parlement van de Franse Gemeenschap (art. 24, §3, lid 2 BWHI).

Het Vlaamse Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap moeten echter steeds

rekening houden met de verhouding tussen het aantal Brusselse parlementsleden (ex art. 24,

§1, 2° en art. 24, §3, 2° BWHI) en de andere parlementsleden. Het Waalse Parlement en

Parlement van de Franse Gemeenschap moeten bij het wijzigen van het aantal

parlementsleden ook steeds aanduiden hoe de vertegenwoordiging van de leden van het

Waals Parlement in het Parlement van de Franse Gemeenschap geregeld wordt (art. 24, §3,

lid 3 en §4 BWHI).

58. De drie parlementen kunnen het bedrag van de vergoeding van zijn leden bepalen. Er

zijn echter een aantal beperkingen opgelegd inzake de cumulatie van vergoedingen en de

120 In tegenstelling tot Judo die een onderscheid maakt tussen de artikelen in uitvoering van art. 118 GW en de

artikelen in uitvoering van art. 123 GW. Zie F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk

van constitutieve autonomie en bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 253; M. UYTTENDAELE, “L’autonomie

constitutive en droit fédéral belge. Réflexions sur l’unicité du pouvoir constituant dans un Etat fédéral”, APT

1993, p. 255-257.

Page 46: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 37 -

maximumbedragen (art. 31ter BWHI).

59. De opening en de duur van de parlementaire zittingen worden door de parlementen

zelf bepaald (art. 32 juncto 49, §1 BWHI). Ook de openbaarheid van de zittingen kan door de

parlementen worden gemoduleerd (art. 34 juncto 49, §1 BWHI).

60. De parlementen bezitten constitutieve autonomie sensu stricto wat betreft de werking,

de samenstelling en de verkiezing van het vast bureau (art. 33 juncto 49, §1 BWHI). Ook het

statuut van de leden van het bureau en de griffier van het parlement kunnen de

parlementen autonoom bepalen (art. 46 en 47 juncto art. 49, §1 BWHI).

61. Het Vlaamse Parlement, het Waalse Parlement en het Parlement van de Franse

Gemeenschap kunnen bij decreet beslissen om de rechtstreeks verkozen senatoren die tot

de overeenkomstige taalgroep behoren bij hun werkzaamheden te betrekken. Deze

senatoren hebben echter geen stemrecht (art. 37bis BWHI).

62. De regeringsleden kunnen, al dan niet verplicht, zitting en het woord hebben in hun

overeenkomstig parlement. Zij hebben enkel stemrecht in dat parlement als ze er ook lid van

zijn (art. 37 BWHI). De parlementen kunnen dit statuut van de ministers binnen het

parlement echter wijzigen naar hun inzichten (art. 49, §1 BWHI).

63. Artikel 41 juncto 49, §1 laat de regeling van de uitoefening van het petitierecht over

aan de parlementen.

64. Het tekenen van de besluiten van het parlement en de beslissingen van het bureau

wordt eveneens door de parlementen zelf geregeld (art. 48 juncto 49, §1 BWHI).

65. Het Vlaamse Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap kunnen de

aanduiding van de gemeenschapssenatoren in een gesplitste procedure laten verlopen

waarbij enerzijds de rechtstreeks verkozen senatoren van het respectievelijk Nederlandse en

Franse taalgebied hun vertegenwoordiger(s) aanduiden en anderzijds de leden van het

Brussels Hoofdstedelijk Parlement hun vertegenwoordiger(s) aanduiden. Bijgevolg kunnen de

parlementen dus bepalen dat de aanduiding van de gemeenschapssenatoren die hun

woonplaats moeten hebben in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebeurt door de

overeenstemmende taalgroep in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (art. 51 BWHI).

Page 47: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 38 -

Dit art. 51 BWHI is eigenlijk geen echte uitwerking van art. 118, §2 GW maar eerder

van art. 68, §3 GW.

66. Tot slot verkrijgen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap de mogelijkheid om

hun parlementen en regeringen onderling te laten samenwerken (inclusief de diensten),

gemeenschappelijke vergaderingen te houden en gemeenschappelijke diensten te

organiseren (art. 52 en 77 BWHI).

Deze bepalingen overschrijden echter de constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en

123, §2 GW aangezien de bijzondere wet hier niet louter “de verkiezing, de samenstelling en

de werking van het Parlement” regelt. De artikelen 52 en 77 BWHI moeten in het kader van

de institutionele autonomie ex art. 138 GW gezien worden (infra).121

4.1.4.2.2 De samenstelling en de werking van de deelstatelijke regeringen

67. De Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap kunnen het

maximumaantal regeringsleden volkomen autonoom wijzigen (art. 63, §4 BWHI).

68. De werking van de Vlaamse Regering, de Waalse Regering en de Regering van de

Franse Gemeenschap wordt door die regeringen zelf geregeld. Ook het statuut van de

regeringsleden bepalen zij zelf (art. 68 BWHI). Er zijn een zevental wijzigbare principes in de

Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen opgenomen: de collegiale beraadslaging (art.

69 BWHI), de verantwoordelijkheid van de regering tegenover het parlement (art. 70 BWHI),

de procedure van de constructieve motie van wantrouwen (art. 71 BWHI), de mogelijkheid

voor de regeringen de vertrouwensvraag te stellen (art. 72 BWHI), de vervanging van

regeringsleden (art. 73 BWHI), de rol van het Brussels regeringslid in gemeenschapszaken

(art. 76 BWHI) en de mogelijkheid van samenwerking tussen de regeringen van de Franse

Gemeenschap en het Waalse Gewest (art. 77 BWHI).122

Uit de bewoordingen van artikel 68 BWHI (“onverminderd de bepalingen van deze

wet”) zou verkeerdelijk kunnen afleid worden dat de deelstaten geen constitutieve

121 F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 256-257. 122

F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 257.

Page 48: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 39 -

autonomie sensu stricto hebben over de zeven principes die de bijzondere wet stelt in art.

69-77 BWHI.123

Dit is echter niet het geval aangezien art. 49, §1 BWHI bepaalt dat de

parlementen de bepalingen van “Afdeling II uit Hoofdstuk III” – dewelke art. 69-77 BWHI

bevatten – kunnen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

Naast die zeven principes kunnen de regeringen zelf een aanvullende regeling

uitwerken voor bijvoorbeeld de problematiek van de lopende zaken, de toegestane

delegaties en de opvolging van ontslagnemende regeringsleden (art. 68 BWHI)124

, tenzij de

deelstatelijke parlementen anders bepalen (art. 49, §1 BWHI).

“De werkwijze van de regering” mag echter niet te ruim bekeken worden. In een

voorstel van bijzonder decreet125

hadden de indieners van het voorstel de idee om de leden

van de Vlaamse Regering van rechtswege ontslagnemend te stellen wanneer zij zich

verkiesbaar stelden voor een ander parlement dan het Vlaamse Parlement en het Brussels

Hoofdstedelijk Parlement. Zij stelden dat een lid dat campagne voert voor de Kamer of

Senaat niet tegelijk een uitvoerend mandaat in de Vlaamse Regering kan uitoefenen. Met

een aanvulling aan het artikel 73 BWHI – dat valt onder “Hoofdstuk III. De Regeringen,

Afdeling 2. Werking” – wilden de indieners deze regelgeving invoeren. De afdeling wetgeving

van de Raad van State stelde echter terecht dat het parlement bevoegd was art. 73 BWHI te

wijzigen wat betreft de werking van de Vlaamse Regering, maar dat de voorgestelde

regelgeving echter niet over de werking maar wel over de samenstelling van de regering

gaat.126

Inzake de samenstelling van de deelstatelijke regering is het parlement slechts

bevoegd wanneer het gaat om onverenigbaarheden (art. 59, §3 BWHI, infra) of het bepalen

van de maximumaantal leden (art. 63, §4 BWHI). Bijgevolg kan dit voorstel van bijzonder

decreet niet door het Vlaamse Parlement aangenomen worden.

123 Dit is wat verkeerdelijk is gebeurd in F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van

constitutieve autonomie en bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 255-258. 124

F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 257; P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition

des organes des entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE

DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?,

Brussel, Bruylant, 1994, p. 372. 125

Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van artikel 73 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1596/1, p. 1-4. 126

Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van artikel 73 van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1596/2, p. 1-9.

Page 49: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 40 -

69. Eerder werd er ook al op gewezen dat het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap

hun regeringen onderling kunnen laten samenwerken (inclusief de diensten),

gemeenschappelijke vergaderingen kunnen houden en gemeenschappelijke diensten kunnen

organiseren (art. 77 BWHI).

4.1.4.2.3 Verkiezingen van parlementsleden

70. Het Vlaamse Parlement en het Waals Parlement kunnen – elk voor zijn eigen

grondgebied – de federaal vastgelegde kieskringen wijzigen (art. 26, §1 en §2 BWHI). De

indeling van de leden van het Parlement over de kieskringen wordt door de Vlaamse

Regering en de Waalse Regering bepaald, in de verhouding tot de bevolking (art. 26, §4

BWHI). De hoofdplaats van de kieskringen wordt ook door het Vlaamse Parlement en het

Waalse Parlement aangeduid (art. 26quater, lid 1 BWHI).

71. De kandidaatstelling vereist een voordracht die ondertekend moet zijn door een aantal

kiezers of een aantal aftredende parlementsleden. Die aantallen worden bepaald door het

Vlaamse Parlement en het Waalse Parlement (art. 28bis, §1 BWHI).

72. Wanneer de zetelverdeling plaatsvindt met de toepassing van lijstverbinding, heeft het

Vlaams Parlement en het Waals Parlement de mogelijkheid de quorumvereiste die toegang

geeft tot de extra zetelverdeling (ex art. 29sexies, §1, lid 3 BWHI) aan te passen

(art. 29sexies, §2 BWHI).

4.1.4.2.4 Onverenigbaarheden

73. Het Vlaamse en het Waalse Parlement kunnen bijkomende onverenigbaarheden met

het mandaat van parlementslid vaststellen zonder daarbij de in de bijzondere wet

verankerde onverenigbaarheden te kunnen opheffen (art. 24bis, §3 juncto 49, §2 BWHI). Het

Vlaams Parlement, het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap

hebben dezelfde bevoegdheden ten aanzien van hun regeringsleden.

Aangezien het Parlement van de Franse Gemeenschap bestaat uit leden van het

Waalse Gewestparlement en leden gekozen door en uit de Franse taalgroep van het Brussels

Hoofdstedelijk Parlement (art. 24, §3 BWHI), heeft zij zelf de mogelijkheid niet gekregen om

bijkomende onverenigbaarheden voor haar parlementsleden vast te leggen. De facto bepaalt

het Waals Gewestparlement dus de onverenigbaarheden voor de niet-Brusselse

Page 50: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 41 -

parlementsleden.

Als het over haar regering gaat, heeft de Franse Gemeenschap wel een eigen

constitutieve autonomie sensu stricto en de mogelijkheid om bijkomende

onverenigbaarheden te stellen (art. 59, §3 BWHI).

74. De parlementen kunnen voor bepaalde personeelsleden verlof organiseren (art. 24bis,

§2, 11° BWHI).

4.1.4.3 Een uitbreiding van het toepassingsgebied ratione materiae?

75. Gedurende de laatste verklaringen tot herziening van de Grondwet werd telkenmale de

artikelen 118, §2 en 123, §2 GW tot herziening vatbaar verklaard.127

De achterliggende

bedoeling van een toekomstige grondwetsherziening was echter steeds het uitbreiden van

het toepassingsgebied ratione territoriae en niet het toepassingsgebied ratione materiae.128

De politieke wil van de federale wetgever tot uitbreiding van de materiële werking van

de constitutieve autonomie sensu stricto was duidelijk afwezig. Ondanks de duidelijke vraag

van het Vlaamse Parlement129

, werd na de verklaring tot grondwetsherziening van 2003 en

2007 dan ook geen enkele stap in die richting geplaatst.

76. Het Vlinderakkoord – het politiek akkoord omtrent een zesde staatshervorming –

brengt hier echter verandering in. De bedoeling is dat “de constitutieve autonomie van de

127 Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 21 maart 2003, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr.

2389/1, p. 7; Verklaring tot herziening van de Grondwet van 9 april 2003, BS 10 april 2003; Verklaring tot

herziening van de Grondwet van 1 mei 2007, BS 2 mei 2007; Verklaring tot herziening van de Grondwet van

6 mei 2010, BS 7 mei 2010. 128

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 2 april 2007, Parl.St. Kamer 2006-2007, nr.

3056/1, p. 1-13; Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 4 mei 2010, Parl.St. Kamer

2009-2010, nr. 2593/1, p. 1-15; Verslag namens de commissie voor de institutionele aangelegenheden

uitgebracht door de heren Vandenberghe en Delpérée bij Ontwerp van verklaring tot herziening van de

Grondwet, Parl.St. Senaat 2009-2010, nr. 4-1777/3, p. 1-90. 129

Zie onder andere Resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen

inzake de volgende staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1339/3, p. 3; Resolutie betreffende

een Vlaams programma staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1572/2, p. 2; Resolutie

betreffende het ontbreken van een Vlaams programma staatshervorming in het federaal regeerakkoord van

8 juli 2003 en de daaruit volgende noodzaak om een dialoog van gemeenschap tot gemeenschap tot stand

te brengen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1791/5, p. 2.

Page 51: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 42 -

deelstaten met betrekking tot de verkiezing van hun parlement zal worden uitgebreid tot de

regels betreffende de samenstelling, de plaatsvervangers, het invoeren van een gewestelijke

kieskring, en tot het devolutieve effect van de kopstem”130

.

Deze ommezwaai zal juridisch geen problemen opleveren.131

De toelichting die de

preconstituante gaf en die nooit op een wijziging van het materieel toepassingsgebied wees,

is slechts te vinden in de parlementaire voorbereiding van de verklaring tot herziening van de

Grondwet. De intentie dat de herzieningsverklaring enkel tot doel had het toepassingsgebied

personeel te verruimen, is niet opgenomen in de tekst van de herzieningsverklaring zelf. De

disederata van de preconstituante is dan ook niet bindend voor de constituante zelf.132

JUDO stelt echter wel dat, aangezien art. 118, §1 en 123, §1 GW niet voor herziening

vatbaar werden verklaard, het toepassingsgebied niet kan worden uitgebreid tot

aangelegenheden die geen betrekking hebben op de verkiezing, de samenstelling en de

werking van de parlementen en regeringen.133

Mijns inziens is de herzieningsverklaring van

de eerste paragrafen van artikelen 118 en 123 GW theoretisch gezien niet nodig om deze

constitutieve autonomie te hervormen. Op geen enkele plaats wordt bepaald dat “de wet”,

aangenomen ter uitvoering van de eerste paragrafen, dezelfde moet zijn als “een wet” die

bedoeld is in de tweede paragrafen. Om een juridische transparante regelgeving te hebben is

het natuurlijk beter dat beide paragrafen geregeld worden in eenzelfde wet.

77. Volledigheidshalve moeten we ook nog het Vlaams Belang-initiatief tot herziening van

art. 118, §2 en 123, §2 GW melden. Kamerleden ANNEMANS, DE BONT en PAS stellen voor dat

het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Waals Parlement

130 E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, p. 11. 131

Zie ook F. JUDO, “De constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse evolutie?

in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het grondwettelijk recht. Het

beginsel van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p.

246-247. 132

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 83-85; J.

VELU, Les statut des gouvernants, Brussel, Bruylant, 1986, p. 174. 133

Zie ook F. JUDO, “De constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse evolutie?

in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het grondwettelijk recht. Het

beginsel van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p.

247-248.

Page 52: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 43 -

bevoegd zouden worden om alles te regelen inzake hun eigen verkiezing, samenstelling en

werking.134

De kans is echter zeer klein dat dit voorstel zal leiden tot een werkelijke

wetswijziging. Enerzijds is er het cordon sanitair, de afspraak van de Vlaamse partijen om

geen politieke afspraken met het Vlaams Belang te maken. Anderzijds is er de goedkeuring

van de meerderheid van de Franstalige partijen nodig om een bijzondere meerderheid te

kunnen vormen (cf. art. 4, laatste lid GW).

4.1.5 De impliciete bevoegdheden en de constitutieve autonomie sensu

stricto

78. De Gemeenschappen en gewesten kunnen decreten uitvaardigen die

“rechtsbepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor de Parlementen niet bevoegd zijn,

voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid” (art. 10

BWHI). Dit is een bijkomende bevoegdheid omdat het moet gaan om aangelegenheden

waarvoor de decreetgever in beginsel niet bevoegd is. Toch gaat het om volwaardige

bevoegdheden aangezien “ze een geoorloofde aantasting van de bevoegdheden van andere

deelgebieden of van de federale overheid inhouden”135

.

79. Aan de toepassing van art. 10 BWHI worden door de wet136

zelf, de rechtspraak en de

rechtsleer137

drie voorwaarden gesteld:

- Ten eerste moet de toepassing ervan noodzakelijk zijn. Het Grondwettelijk Hof

toetst deze vereiste slechts marginaal en laat een erg grote

134 Voorstel van Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der

instellingen teneinde volledige constitutieve autonomie te verlenen aan het Vlaams Parlement, het

Parlement van de Franse Gemeenschap en het Waals Parlement voor wat betreft hun verkiezing,

samenstelling en werking, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 937/1, p. 1-4. 135

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 971. 136

Zie ook Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet

houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur,

wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr.

1930/4, p. 8 en 33-35. 137

A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgische staatsrecht, Diegem, Kluwer, 2009, p. 209-211; J.

VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 970-973; J.

VELAERS, De Grondwet en de Raad van State Afdeling wetgeving, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 822-827.

Page 53: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 44 -

appreciatiebevoegdheid aan de decreetgever.138

Het Hof zal slechts vernietigen

wanneer de beweegredenen van de gemeenschappen en gewesten “kennelijk

onjuist” zijn.139

- In de tweede plaats vereist de rechtspraak140

dat de federale aangelegenheid zich

tot een gedifferentieerde regeling leent. Dit betekent “dat de toepassing van

artikel 10 B.W.H.I. uitgesloten is wanneer het een aangelegenheid betreft die een

eenvormige regeling vereist”141

.

- Ten derde wordt door de rechtspraak142

vereist dat de weerslag van de betrokken

bepalingen op die aangelegenheid slechts marginaal is. Bijgevolg moet de op

grond van art. 10 BWHI genomen maatregel een beperkte impact hebben op de

bevoegdheid van een andere overheid, zowel kwalitatief als kwantitatief.143

80. Ook in het kader van constitutieve autonomie sensu stricto kan in beginsel een beroep

gedaan worden op impliciete bevoegdheden aangezien art. 10 BWHI geen onderscheid

maakt tussen gewone en bijzondere decreten. Het is wel duidelijk dat de bijzondere

decreetgever zeer streng moet toekijken of aan bovenstaande voorwaarden voldaan kan

worden. Dit moet geval per geval bekeken worden.

Als voorbeeld volgen we de denkoefening die VAN ORSCHOVEN maakt tijdens een

138 J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 971; J.

VANPRAET, “Deelstatelijke administratieve rechtscolleges: enkele beschouwingen bij het arrest nr. 8/2011 van

het Grondwettelijk Hof”, TBP 2011/4, p. 197. 139

Zie bijvoorbeeld GWH 19 december 2002, nr. 189/2002, B.7; GWH 30 april 2003, nr. 49/2003, B.8.3. 140

Zie bijvoorbeeld GWH 20 december 1985, nr. 7; GWH 22 oktober 1986, nr. 27; GWH 17 juni 1987, nr. 37;

GWH 30 juni 1988, nr. 67; GWH 19 december 1991, nr. 40/91; GWH 23 april 1992, nr. 4/93; GWH 18 januari

1996, nr. 6/96; GWH 28 november 1996, nr. 68/96; GWH 25 oktober 2000, nr. 105/2000; GWH 19

december 2002, nr. 189/2002; GWH 14 mei 2003, nr. 58/2003; GWH 1 oktober 2003, nr. 126/2003; GWH 27

januari 2011, nr. 8/2011. 141

J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State Afdeling wetgeving, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 826. 142

Zie bijvoorbeeld GWH 28 november 1996, nr. 68/96; GWH 16 september 1998, nr. 95/98; GWH 25 oktober

2000, nr. 105/2000; GWH 31 oktober 2000, nr. 109/2000; GWH 19 december 2002, nr. 189/2002; GWH 14

mei 2003, nr. 58/2003; GWH 1 oktober 2003, nr. 126/2003; GWH 30 juni 2005, nr. 114/2005; GWH 24 mei

2006, nr. 87/2006; GWH 29 juli 2010, nr. 91/2010; GWH 27 januari 2011, nr. 8/2011. 143

Zie bv. Adv. RvS bij Ontwerp van Decreet tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord betreffende de

preventie en het beheer van verpakkingsafval, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 400/1, p. 88.

Page 54: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 45 -

hoorzitting naar aanleiding van het Bijzonder Decreet van 30 januari 2004.144

De indieners

van dit bijzonder decreet hadden de bedoeling om samen met het wijzigen van de

kieskringen ook een kiesdrempel in te voeren. Het sleutelen aan de kiesdrempel was echter

niet in de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen opgenomen als deel van de

constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en 123, §2 GW. Bijgevolg moest dus de vraag gesteld

worden of het Vlaams Parlement bevoegd was voor het invoeren van een kiesdrempel op

grond van art. 10 BWHI.

Het Vlaams Parlement is bevoegd om de kieskringen op grond van art. 118, §2 GW te

wijzigen (art. 26, §1 BWHI). Volgens VAN ORSCHOVEN is er aan geen enkele van de drie

voorwaarden voldaan:

- Politiek gezien is er een nauwe verbinding tussen de kiesdrempel en kieskringen

aangezien de grotere kieskringen het voor kleinere partijen gemakkelijker maken

om vertegenwoordigd te worden. Toch vindt VAN ORSCHOVEN dit daarom geen

juridische noodzakelijkheid.

- Op de vraag of de federale aangelegenheid zich tot een gedifferentieerde regeling

leent, antwoordt VAN ORSCHOVEN opnieuw voorzichtig negatief aangezien het een

belangrijk politiek principe is.

- Aangezien het sleutelen door de Vlaamse decreetgever aan de kiesdrempel een

grote heisa heeft veroorzaakt, oordeelt VAN ORSCHOVEN dat de weerslag op die

aangelegenheid niet marginaal is.

VUYE echter gaat niet akkoord met bovenstaande redenering. Hij stelt – zonder een

uitvoerige uitleg te geven – dat een kiesdrempel kan ingevoerd worden op basis van de

144 Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 8.

Page 55: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 46 -

constitutieve autonomie sensu stricto.145

Mijns inziens is VAN ORSCHOVEN heel terughoudend wat betreft het gebruik van de

impliciete bevoegdheden bij de constitutieve autonomie sensu stricto en is wel aan de drie

voorwaarden voldaan:

- Het invoeren van de provinciale kieskringen werkt het versnipperen van het

politieke landschap in de hand. Voor kleine partijen is het eenvoudiger om een

zetel te behalen met een provinciale kieskring. Bijgevolg is het noodzakelijk om de

kiesdrempel te wijzigen indien de decreetgever dit perverse effect van de

provinciale kieskringen wil vermijden. Bovendien heeft ook het Grondwettelijk

Hof reeds een verband tussen het wijzigen van kieskringen en het invoeren van

een kiesdrempel aanvaard.146

De Raad van State stelt dat wanneer er tussen de

hoofdbevoegdheid (in casu het wijzigen van de kieskringen) en de aanvullende

bevoegdheid (in casu het invoeren van de kiesdrempel) een direct verband

bestaat dat er dan van noodzakelijkheid kan worden gesproken.147

- In de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken werd gewezen op de mogelijke onverenigbaarheid met het

principe van evenredige vertegenwoordiging (art. 29, §1 BWHI). Zowel de

experten148

als het Grondwettelijk Hof149

zijn het erover eens dat er geen afbreuk

wordt gedaan aan dit principe wanneer het gaat om het invoeren van een lage

kiesdrempel. Er duiken geen problemen op in de federale kieswetgeving bij het

invoeren van een decretale kiesdrempel en dus kan niet gesteld worden dat de

145 Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 35; H. VUYE en C.

DESMECHT, “Vlaams Parlement en verkiezingen” in N. DE BATSELIER, “Levende democratie. De kracht van een

parlement in de 21ste

eeuw, p. 252-253. 146

GWH 26 mei 2003, nr. 73/2003. 147

Adv. RvS bij Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de

ruimtelijke ordening en stedebouw, Parl.St. Kamer 1985-1986, nr. 2, p. 1-2. 148

Verslag namens Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting

uitgebracht door de heer Marc Olivier bij Voorstel van bijzonder decreet houdende vaststelling van de

Vlaamse nationale kieskring voor de verkiezing van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr.

230/3, p. 8. 149

GWH 26 februari 2003, nr. 30/2003 en GWH 26 mei 2003, nr. 73/2003.

Page 56: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 47 -

aard van de federale kieswetgeving een absolute eenvormige regelgeving vereist.

- De vraag of de weerslag al dan niet marginaal is, is het moeilijkst te

beantwoorden. Aangezien de federale overheid in 2003 zelf nog niet was

opgetreden in deze materie, lijkt het Vlaams Parlement niet onbevoegd zelf een

kiesdrempel in te voeren. Heden ten dage heeft de wetgever wel een kiesdrempel

ingevoerd en zal de decreetgever dus onbevoegd zijn150

. De Raad van State stelt

namelijk: “Het antwoord op de vraag of de weerslag van een bij decreet

vastgestelde regeling op de aan de federale wetgever voorbehouden materie

slechts marginaal zou zijn, hangt mede af van het al dan niet bestaan van een

federale regeling ter zake.”151

81. In de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en

Huisvesting kwam eerder al de vraag opsteken of het invoeren van gedifferentieerde

kandidatenlijsten tot de impliciete bevoegdheden van de deelstaten behoorde aangezien die

deelstaten wel bevoegd zijn voor het organiseren van de kieskringen.152

Onder

gedifferentieerde kandidatenlijst wordt verstaan: “een kandidatenlijst die, behoudens de

namen en volgorde van de eerste elf kandidaten, per administratief arrondissement verschilt

wat betreft de namen en de volgorde van de kandidaten”153

. De discussie is hier echter nooit

op gang gekomen aangezien er geen politieke meerderheid was om dit voorstel te dragen.

82. Mijns inziens had de bijzondere decreetgever ook de theorie van de impliciete

bevoegdheden kunnen opwerpen bij het invoeren van de termen “Vlaams Parlement” en

“Vlaams volksvertegenwoordiger” in het Bijzonder Decreet van 2 april 1996154

en de termen

“minister-president” en “Vlaamse Regering” in het Bijzonder Decreet over de Vlaamse

150 Art. 6 Bijzondere Wet van 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, BS 26

maart 2004. 151

Adv. RvS bij Voorstel van decreet houdende regeling van het recht op korte berichtgeving door de Vlaamse

regering erkende omroeporganisaties, Parl.St. Vl.Parl. 1994-1995, nr. 633/2, p. 7. 152

Verslag namens Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting

uitgebracht door de heer Marc Olivier bij Voorstel van bijzonder decreet houdende vaststelling van de

Vlaamse nationale kieskring voor de verkiezing van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr.

230/3, p. 5. 153

Voorstel van bijzonder decreet houdende vaststelling van de Vlaamse nationale kieskring voor de verkiezing

van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 230/1, p. 4. 154

Bijzonder Decreet van 2 april 1996 betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, BS 18 april 1996.

Page 57: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 48 -

Instellingen155

. De redenering van de decreetgever waarop de invoering van de nieuwe

terminologie gestoeld is, is op zijn minst discutabel te noemen (infra). Bijgevolg zou artikel 10

BWHI hier dus de grondwettelijke oplossing kunnen bieden. De bevoegdheid betreffende het

wijzigen van de naam voldoet namelijk aan de drie voorwaarden volgend uit art. 10 BWHI:

- De noodzakelijkheid van de naamswijziging kan aangetoond worden omwille van

verschillende redenen. Ten eerste worden de deelstaten zeker sinds de vierde

staatshervorming – door het inschrijven van het principe van de federale staat in

art. 1 GW – als volkomen gelijkwaardig aan het federale niveau beschouwd.

Aangezien de termen “parlement”, “regering” en “volksvertegenwoordiger” ook

op het federale niveau worden gebruikt en de bevolking met deze vertrouwd zijn,

kan het noodzakelijk geacht worden deze ook voor deelstatelijke instellingen te

gebruiken.156

Ten tweede kan het omwille van de coherentie in de wetgeving

noodzakelijk zijn om gelijke termen in de federale als decretale wetgeving te

gebruiken. Aangezien sinds de grondwetsherziening in 2005 ook de voorgestelde

termen in de federale wetgeving gebruikt worden, kan een andere benaming tot

verwarring leiden.157

Dit tweede argument kan natuurlijk enkel gebruikt worden

ter verdediging van het Bijzonder Decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse

Instellingen158

en niet voor de terminologiewijziging in het Bijzonder Decreet van

2 april 1996159

aangezien dit dateert van voor de eerder vermelde

grondwetsherziening.

- De federale aangelegenheid moet zich tot een gedifferentieerde regeling lenen. Er

lijkt geen probleem te zijn met een ander woordgebruik door de decreetgever en

de wetgever aangezien beiden dezelfde betekenis hebben. Het argument dat de

benaming van de organen eenvormig moet zijn op federaal als deelstatelijk gebied

155 Bijzonder Decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS 17 oktober 2006 (hierna verkort:

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen). 156

Zie ook Voorstel van Resolutie houdende de benaming van de Vlaamse Raad en de leden van de Vlaamse

Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 34/1, p. 1. 157

Herziening van de Grondwet van 25 februari 2005 houdende de wijziging van de terminologie van de

Grondwet (toepassing van artikel 198 van de Grondwet), BS 11 maart 2005; Verslag namens de commissie

voor de herziening van de Grondwet en de hervorming der instellingen bij Voorstel tot wijziging van de

terminologie van de Grondwet, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1326/2, p. 3. 158

Bijzonder Decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS 17 oktober 2006. 159

Bijzonder Decreet van 2 april 1996 betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, BS 18 april 1996.

Page 58: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 49 -

omwille van de duidelijkheid voor de burger is sinds 2005 zonder voorwerp

aangezien de grondwetgever zelf de nieuwe terminologie gebruikt.

- De weerslag van naamswijzigingen op die aangelegenheid is duidelijk slechts

marginaal. Het gaat namelijk niet over een inhoudelijke maar eerder een formele

kwestie die de federale wetgever niet zal beïnvloeden bij de uitoefening van zijn

bevoegdheden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de essentiële federale

bepalingen (kwantitatief) en het toepassingsgebied van de afwijking bestrijkt geen

al te ruim gebied (kwantitatief).160

4.1.6 De grondwettigheid van de artikelen 118, §2 en 123, §2 van de

Grondwet

83. De invoering van het oud art. 59quater, §4 GW (huidig art. 118 en 123 GW) is op heel

wat kritiek gestoten. Er kwamen enkele discussies de kop opsteken wat betreft de

verenigbaarheid met oud art. 59bis, §1 GW en oud art. 107quater GW. Omdat het gaat om

verouderde artikelen worden ze hier voor alle duidelijkheid nogmaals geciteerd.

Oud art. 59quater, §4 GW luidt als volgt: “De wet regelt de in § 2 bedoelde

verkiezingen, evenals de samenstelling en de werking van de Raden en hun Regeringen. Wat

betreft de Gemeenschapsraden en -regeringen bedoeld in artikel 59bis, § 1, eerste lid, en de

Gewestraden en -regeringen, bedoeld in artikel 107quater, wordt deze wet aangenomen met

de meerderheid bedoeld in artikel 1, laatste lid.

Een wet, aangenomen met de meerderheid bedoeld in artikel 1, laatste lid, duidt de

aangelegenheden aan betreffende, enerzijds, de verkiezing van de Raad van de Vlaamse

Gemeenschap, de Raad van de Franse Gemeenschap en de Raad van het Waalse Gewest en,

anderzijds, de samenstelling en werking van deze Raden en hun Regeringen, welke door de

Raden, ieder wat hem betreft, bij decreet of bij een in artikel 26bis bedoelde regel worden

geregeld, al naar het geval. Dat decreet en deze in artikel 26bis bedoelde regel moeten

worden aangenomen met tweederde-meerderheid van de uitgebrachte stemmen, op

voorwaarde dat de meerderheid van de leden van de betrokken Raad aanwezig is.”

160 Cf. J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State Afdeling wetgeving, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 827.

Page 59: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 50 -

Oud art. 59bis, §1 GW: “Er is een Raad en een Executieve van de Vlaamse gemeenschap

en een Raad en een Executieve van de Franse gemeenschap, waarvan de samenstelling en de

werking door de wet worden bepaald.

De Raden zijn samengesteld uit verkozen mandatarissen. Met het oog op de toepassing

van artikel 107quater kunnen de Raad van de Vlaamse gemeenschap en de Raad van de

Franse gemeenschap en hun Executieven de bevoegdheden uitoefenen van respectievelijk het

Vlaamse en het Waalse gewest, onder de voorwaarden en op de wijze die de wet bepaalt.

De wetten bedoeld in de vorenstaande leden moeten worden aangenomen met de

meerderheid bepaald in artikel 1, laatste lid.”

Oud art. 107quater GW: “België omvat drie gewesten: het Vlaamse gewest, het Waalse

gewest en het Brusselse gewest.

De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld

zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke

zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 23 en 59bis en dit binnen de

omschrijving en op de wijze die zij bepaalt.

Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid van stemmen in elke

taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke

taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen de

tweederde van de uitgebrachte stemmen bereikt.”

84. De invoering van het oud art. 59quater, §4 GW (huidig art. 118 en 123 GW) is mogelijk

gemaakt door de preconstituante aangezien zij Titel III van de Grondwet voor herziening

vatbaar heeft verklaard “om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de

Gemeenschappen en de Gewesten”161

. Problematisch wordt het echter wanneer deze

ingevoerde artikelen in strijd zijn met de reeds bestaande maar niet voor herziening vatbaar

verklaarde artikelen. De rechtsleer spreekt in dit geval van impliciete

grondwetswijzigingen.162

Een impliciete grondwetswijziging houdt in “dat de constituante de betekenis of de

161 Verklaring tot herziening van de Grondwet van 17 oktober 1991, BS 18 oktober 1991.

162 Zie ook A. ALEN en F. MEERSCHAUT, “De ‘impliciete’ herziening van de Grondwet” in J. VELU, Présence du droit

public et des droits de l’homme: mélanges offerts à Jacques Velu, Brussel, Bruylant, 1992, p. 259-281.

Page 60: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 51 -

draagwijdte van een grondwetsartikel, dat hetzij niet in de herzieningsverklaring is

opgenomen, hetzij zelf niet is herzien, wijzigt door de herziening van andere

grondwetsbepalingen, die wel in de herzieningsverklaringen waren opgenomen”163

.

Overschrijdingen van art. 195 GW (oud art. 131 GW), door het niet respecteren van het

limitatief omschreven mandaat gegeven door de preconstituante, komen bij elke

staatshervorming sinds 1968 voor.164

Dit fenomeen wordt veroorzaakt door het feit dat de

verscheidene staatshervormingen een product zijn van complexe onderhandelingen die

gevoerd worden na de verkiezingen die volgen op de publicatie van een

herzieningsverklaring. De politieke verklaring is natuurlijk geen juridische rechtvaardiging.

Bijgevolg zijn er verscheidene juridische theorieën om dergelijke impliciete

grondwetswijzigingen te verdedigen.

85. De Raad van State, afdeling wetgeving, stelt bij het voorstel tot invoering van

constitutieve autonomie sensu stricto in oud art. 59quater, §4 GW zo’n strijdigheid tussen

verscheidene grondwetsartikelen vast: “Ofschoon de Raad van State zich niet uitlaat over de

coherentie tussen de grondwetsbepalingen die worden herzien en de vigerende artikelen, valt

op te merken dat de constitutieve autonomie, bedoeld in de artikelen 7 en volgende van het

voorstel, weliswaar kan worden ingepast in het nieuwe voorgestelde artikel 59quater, maar

niet harmonieert met de beginselen die zijn vastgelegd in de artikelen 59bis, §1 en 107quater

die niet vatbaar zijn voor herziening en die de bevoegdheid om de samenstelling en de

werkwijze van de Gemeenschaps- en de Gewestraden te bepalen, uitsluitend wegleggen voor

de bijzondere wet”165

.

De Raad van State wijst er op dat de invoering van art. 59quater GW inhoudelijk in

strijd is met de toenmalige artikelen 59bis, §1 en 107quater GW. Door deze twee artikelen

wordt de bevoegdheid betreffende de samenstelling, de werking en de verkiezing van de

163 J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 86-88.

Zie ook A. ALEN en F. MEERSCHAUT, “De ‘impliciete’ herziening van de Grondwet” in J. VELU, Présence du droit

public et des droits de l’homme: mélanges offerts à Jacques Velu, Brussel, Bruylant, 1992, p. 259-281; A.

ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008, p.

120. 164

K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN

en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 188. 165

Adv. RvS bij Voorstel van bijzondere wet tot vervollediging van de federale Staatsstructuur, Parl.St. Senaat

1992-1993, nr. 558/2, p. 2.

Page 61: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 52 -

parlementen (toen: “raden”) en regeringen (toen: “executieven”) uitdrukkelijk aan de

federale bijzondere wetgever toegewezen.166

Deze twee artikelen zijn niet voor herziening

vatbaar verklaard waardoor er bijgevolg, conform oud art. 131 GW (huidig art. 195 GW), aan

beide artikelen geen afbreuk mag worden gedaan.

Professor DELPÉRÉ volgt de Raad van State dan ook in zijn redenering en concludeert:

- “de grondwetgever, noch de bij bijzondere meerderheid handelende wetgever

mogen toestaan dat de grondregels van de verkiezing van de gemeenschaps-of

gewestraden bij decreet worden bepaald;

- de Grondwet mag diezelfde knelpunten niet regelen aangezien de bepalingen die

op deze aangelegenheden betrekking hebben, thans niet voor herziening vatbaar

zijn verklaard;

- de bijzondere wetgever moet ter zake beslissen en bepalen hoe de Raden worden

samengesteld en hoe de verkiezingen voor de Gemeenschappen en de Gewesten

worden georganiseerd;

- wat de Duitstalige Gemeenschap betreft, behoort de gewone wetgever diezelfde

regels te bepalen;

- de bijzondere wetgever moet nagaan of dezelfde regeling inzake organisatie moet

gelden voor de gemeenschaps- en gewestelijke organen die hij opricht.”

86. In het parlement wordt geopperd dat het oud art. 59bis, §1, lid 2 GW167

reeds in

beperkte mate constitutieve autonomie bevat, waardoor de invoering van de constitutieve

autonomie sensu stricto in het oud art. 59quater GW mogelijk is. Volgens deze strekking

heerst er geen strijd tussen beide artikelen maar is het éne artikel een uitbreiding van het

ander.

166 Zie ook Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de

Grondwet door invoeging van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en

Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 725/6, p. 18-20. 167

Deze bepaling maakt een zogenaamde fusie mogelijk tussen de een Gemeenschap en Gewest mogelijk (cf.

huidig art. 137 GW).

Page 62: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 53 -

Op basis van de nota DELPÉRÉE besluiten enkele andere parlementsleden dat “dat

argument geen hout snijdt, precies omdat artikel 59bis, niet vatbaar is verklaard voor

herziening”168

. Ik sluit mij hier bij aan.

87. RIMANQUE stelt daarentegen dat de institutionele autonomie wél in het achterhoofd van

de preconstituante zat. Hij geeft hierbij echter geen verwijzingen naar parlementaire

voorbereidingsstukken. Volgens deze auteur werden de artikelen 59bis, §1 en 107quater GW

niet opgenomen omdat de opstellers van de herzieningverklaring de kern van deze

bepalingen niet op het spel wou zetten, maar zonder dat deze dachten aan de secundaire

rechtsgevolgen. Bijgevolg is de inschrijving van oud art. 59quater GW volgens RIMANQUE geen

flagrante schending van oud art. 131 GW (huidig art. 195 GW). Bovendien stelt deze auteur

dat de institutionele autonomie niet in tegenspraak is met de idee dat België een

samengestelde federale staat is die bestaat uit gemeenschappen en gewesten (art. 1 GW).

De invoering van deze beperkte vorm van institutionele autonomie tijdens de vierde

staatshervorming vormt dus voor RIMANQUE geen probleem.169

Volgens mij is de gedachtegang die RIMQUE opbouwt enkel plausibel indien zij

voldoende steun vindt in de parlementaire voorbereiding naar aanleiding van de verklaring

tot herziening van de grondwet. Dit is niet het geval. Integendeel, de indieners van het

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991170

stellen

letterlijk: “In ieder geval moet minstens één ding duidelijk zijn: de nieuwe bepalingen,

waarvan de aard en het doel niet bekend zijn, mogen noch door toevoeging, noch door

weglating of uitlegging de tekst en de inhoud van voornoemde artikel (59bis, 59ter en

107quater) rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen”171

.

168 Zie ook Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de

Grondwet door invoeging van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en

Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 725/6, p. 20. 169

K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN

en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 188-189. 170

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991, Parl.St. Kamer 1991-1992, nr.

1791/1, p. 1-8. 171

Verslag namens de Commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heren Bourgeois en Happart bij Ontwerp van verklaring

tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991, Parl.St. Kamer 1991-1992, nr. 1791/3, p. 30.

Page 63: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 54 -

88. VANDERNACHT wijst erop dat bij het oud art. 59quater GW de principiële bevoegdheid

betreffende de verkiezingen, de samenstelling en de werking van de parlementen en hun

regering nog steeds bij de bijzondere federale wetgever blijft. De federale overheid blijft de

uiteindelijke macht behouden wat deze drie aspecten aspect. Met andere woorden, “le

législateur spécial reste le garant de l’autonomie constitutive, qu’il peut reprendre à tout

moment aux Communautés et aux Régions”172

. Ook UYTENDAELE schaart zich achter deze

stelling en vraagt zich af waarom de federale wetgever als eigenaar van zijn bevoegdheden

deze niet mag delegeren aan de deelstaten.173

Bijgevolg is de inhoud ervan toch verenigbaar

met het de oude artikelen 59bis en 107quater GW.174

In zijn nota maakt DELPÉRÉE terecht brandhout van deze redenering.175

De bewoording

van het oud art. 59bis GW is duidelijk. De samenstelling en werking van de deelstatelijke

parlementen en regeringen moeten volgens dit artikel “door de wet” worden vastgelegd.

Wanneer de grondwetgever dit op die manier stipuleert, geeft zij duidelijk aan dat het niet

de decreetgever is die hiervoor bevoegd kan zijn. Het gaat om een voorbehouden

bevoegdheid van de federale wetgever die zij niet kan delegeren, noch aan de uitvoerende

macht, noch aan de gemeenschappen of gewesten.

89. De grondwettelijkheid van de invoering van het oud art. 59quater GW kan echter niet

worden getoetst aan het oud art. 131 GW aangezien het Grondwettelijk Hof hiervoor niet

bevoegd is.176

4.1.7 De concrete vormgeving van de constitutieve autonomie in

Vlaanderen

90. Om aan te tonen dat de constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en 123, §2 GW geen

172 P. VANDERNACHT, “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des entitées

fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC

(ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, p. 355-

356. 173

M. UYTENDAELE, Le fédéralisme inachevé, Brussel, Bruylant, 1991, p. 121. 174

Zie ook M. BAUWENS, en A. VERHOEVEN, “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale, Brussel,

Bruylant, 1994, p. 128-130. 175

Verslag namens de Commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heren Bourgeois en Happart bij Ontwerp van verklaring

tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991, Parl.St. Kamer 1991-1992, nr. 1791/3, p. 19. 176

GWH 9 februari 1994, nr. 16/94.

Page 64: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 55 -

onmiddellijke revolutie heeft ontketend, wordt een wetshistorisch overzicht geschetst.

Bovendien geeft deze geschiedenis weer om welke redenen de huidige regelgeving bestaat

zoals hij is. Er wordt ook dieper ingegaan op de problemen die ontstaan zijn bij de concrete

uitwerking van de constitutieve autonomie sensu stricto bij bepaalde bijzondere decreten.

Ten slotte wordt de actueel geldende uitwerking van de constitutieve autonomie sensu

stricto op een systematische en overzichtelijke manier weergegeven.

Het is niet de bedoeling om hier ook de verworpen initiatieven tot uitwerking van

constitutieve autonomie sensu stricto te bespreken wanneer deze verwerping steunt op

louter politieke redenen. Dergelijke initiatieven worden enkel besproken wanneer ze een

meerwaarde zijn op het juridische beeld dat hier geschetst wordt.

4.1.7.1 Wetshistoriek

91. Het eerste initiatief tot uitwerking van de constitutieve autonomie sensu stricto in

Vlaanderen had eigenaardig genoeg niet het doel een eigen aparte regeling uit te werken,

maar wel een parallel met de federale regeling te treffen inzake de onverenigbaarheid tussen

een parlements- en regeringslid (cf. art. 50 GW en 24bis, §2, 3° BWHI).177

Het Bijzonder

Decreet van 26 juni 1995178

voerde die onverenigbaarheid in op grond van art. 24bis, §3 en

49, §2 BWHI.

JUDO merkt terecht op dat de regeling betreffende de vervanging van een Vlaams

parlementslid omdat het lid wordt van de Brusselse regering niet mogelijk is conform art. 49

BWHI.179

Op dit punt bevindt het Bijzonder Decreet van 26 juni 1995 zich in een

ongrondwettige zone.

177 Voorstel van Bijzonder Decreet houdende invoering van de onverenigbaarheden met het mandaat van lid

van de Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 32/1, p. 1-2. 178

Bijzonder Decreet van 16 juni 1995 houdende de invoering van onverenigbaarheden met het mandaat van

lid van de Vlaamse Raad, BS 1 juli 1995. 179

F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 262.

Page 65: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 56 -

Met het Bijzonder Decreet van 10 november 2005180

worden de vervangingsprocedure

en -modaliteiten van het onverenigbaar mandaat uitdrukkelijk geregeld.181

92. Ook bij het tweede initiatief is het de bedoeling een gelijkaardige regeling van het

federaal parlement over te nemen (cf. art. 1 Wet van 6 augustus 1931182

).183

Het Bijzonder

Decreet van 26 juni 1995184

organiseert een regime van politiek verlof ten voordele van

ambtenaren die onder de bevoegdheid van de betrokken gemeenschap of het betrokken

gewest ressorteren, behoudens voor personeelsleden van het onderwijs, op grond van art.

24bis, §2 en art. 59, §3 BWHI.185

93. In 1996 kwam een eerste aanzet tot een eigen institutionele regeling in Vlaanderen.

Het Bijzonder Decreet van 2 april 1996186

voert het parlement de termen “Vlaams

Parlement” en “Vlaams volksvertegenwoordiger” in.187

Deze bepaling is vooral een

symbolische actie om aan te tonen dat het Vlaams Parlement een volwaardige instelling is en

op gelijke voet met zijn federale tegenhanger staat.188

180 Bijzonder Decreet van 10 november 2005 houdende wijziging van het bijzonder decreet van 26 juni 1995

houdende invoering van onverenigbaarheden met het mandaat van lid van de Vlaamse Raad, en van het

bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de

personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of

de Vlaamse regering uitoefenen, BS 15 december 2005. 181

Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en

Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door mevrouw Linda Vissers bij Voorstel van

bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende invoering van

onverenigbaarheden met het mandaat van lid van de Vlaamse Raad, en van het bijzonder decreet van 26

juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten

van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of de Vlaamse regering uitoefenen,

Parl.St. Vl.Parl. 2004-2005, nr. 305/2, p. 4. 182

Wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende

de ministers, gewezen ministers en ministers van staat, alsmede de leden en gewezen leden van de

wetgevende kamers, BS 14 augustus 1931. 183

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de

personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of

Vlaamse regering uitoefenen, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 48/1, p. 1. 184

Bijzonder Decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de

personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of

Vlaamse regering uitoefenen, BS 1 juli 1995. 185

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 263. 186

Bijzonder Decreet van 2 april 1996 betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, BS 18 april 1996. 187

Dit in navolging van de Resolutie betreffende de benaming van de Vlaamse Raad en van de leden van de

Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 34/2, p. 1. 188

Voorstel van Resolutie houdende de benaming van de Vlaamse Raad en de leden van de Vlaamse Raad,

Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 34/1, p. 1.

Page 66: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 57 -

Inhoudelijk is dit bijzonder decreet echter betwistbaar. De indieners van dit voorstel

gaan er namelijk van uit dat “de constitutieve autonomie ruim geïnterpreteerd [dient] te

worden” en “bijgevolg een ruime autonomie te hebben inzake de organisatie van zijn

werking, wat de vrije keuze van zijn naam omvat”189

. Er is echter geen enkele bepaling in de

Bijzondere Wet tot Hervorming der Instelling die de naamkwestie aan de decreetgever

overlaat. Hoewel het bijzonder decreet ongrondwettig geacht zou kunnen worden, werd

geen vordering tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof aanhangig gemaakt.190

De bijzondere decreetgever gaat in 1995 uit van een ruime autonomie. Aangezien het

Vlaams Parlement voor heel wat materiële bevoegdheden betreffende de inrichting en de

werking van het parlement en de regering bevoegd is, besluit de indiener van dit voorstel dat

de decreetgever dan ook bevoegd is voor de inrichting en de werking op zich. Aangezien de

naamgeving een element is van die inrichting oordeelt de indiener dat het parlement zichd

dan ook bevoegd moet verklaren voor deze materie.191

Deze redenering kan echter niet

gevolgd worden. Het is de federale wetgever die materie per materie overdraagt en slechts

voor die uitdrukkelijke aangewezen bevoegdheden kan de bijzondere decreetgever

optreden.192

Er is geen sprake van een algemene overdracht of een rechtstreekse

rechtsgrond voor de decreetgever in de artikelen 118, §2 en 123, §2 GW.

Mijns inziens is een naamswijziging wel mogelijk op grond van de impliciete

bevoegdheden ex art. 10 BWHI (supra). Deze gedachtegang werd echter door de bijzondere

decreetgever zelf niet opgeworpen.

Deze naamswijziging was op dat moment wel bijzonder aangezien er hierdoor een

incoherentie ontstond tussen de naamgeving in het Bijzonder Decreet van 2 april 1996

enerzijds en de Grondwet en Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen anderzijds.

189 Voorstel van Bijzonder Decreet betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996,

nr. 229/1, p. 1. 190

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 263-64. 191

Voorstel van Bijzonder Decreet betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996,

nr. 229/1, p. 1-2. 192

R. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest” in A. ALEN

en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe

Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993, p. 182.

Page 67: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 58 -

Sinds de vijfde staatshervorming werd echter overal dezelfde terminologie aangenomen193

en is deze discussie bijgevolg gesloten.

94. Met het Bijzonder Decreet van 24 juli 1996194

kwam een eerste inhoudelijke wijziging

van de werking in het Vlaamse Parlement. Deze uitwerking van de constitutieve autonomie

sensu stricto kwam er om redenen van praktische aard. Het federale artikel 33, §1, lid 1 BWHI

liet het Vlaams Parlement van rechtswege samenkomen ieder jaar op de derde dinsdag van

oktober. Dit werd dus door de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen aanzien als de

opening van het parlementaire jaar. Aangezien art. 120 van de Comptabiliteitswet195

echter

vereiste dat de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest moest

ingediend worden voor het einde van de maand september, was het dus beter om het

parlementaire jaar officieel te openen in september.196

Het Bijzonder Decreet van 24 juli

1996 loste dit euvel op, op grond van art. 49, §1 BWHI, met een nieuw art. 32 BWHI dat het

Vlaams Parlement nu jaarlijks bijeen roept de vierde maandag van september.197

Ook in het Bijzonder Decreet van 15 juli 1997198

werd de openingszitting van het

nieuwe parlementair jaar aangepast. In een nieuw artikel 53ter BWHI werd bepaald dat bij

de opening van het parlementair jaar het parlement zal voorgezeten worden door de

Vlaamse volksvertegenwoordiger die het langst lid is van het Vlaams Parlement. Dit in

tegenstelling tot het oude federale art. 33, §1 BWHI waar de leeftijd bepalend was voor het

voorzitterschap. Het art. 33, §1 BWHI kan als nefast gevolg hebben dat een nieuw

parlementslid zonder ervaring voorzitter kon worden. Dit wou de Vlaamse decreetgever

193 Herziening van de Grondwet van 25 februari 2005 houdende de wijziging van de terminologie van de

Grondwet (toepassing van artikel 198 van de Grondwet), BS 11 maart 2005; Verslag namens de commissie

voor de herziening van de Grondwet en de hervorming der instellingen bij Voorstel tot wijziging van de

terminologie van de Grondwet, Parl.St. Kamer 2004-2005, nr. 1326/2, p. 3. 194

Bijzonder Decreet van 24 juli 1996 houdende de wijziging van artikel 32 van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 14 augustus 1996. 195

Art. 120 Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, BS 21 augustus 1991. 196

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van artikel 32 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 382/1, p. 1. 197

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 264. 198

Bijzonder Decreet van 15 juli 1997 houdende wijziging van artikel 33 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, BS 29 augustus 1997.

Page 68: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 59 -

vermijden.199

95. Op grond van art. 37bis BWHI werd in een Bijzonder Decreet van 14 juli 1998200

de

mogelijkheid om de rechtstreeks verkozen senatoren van het Nederlands kiescollege te

betrekken bij de werkzaamheden in de commissies van het Vlaams Parlement

uitgeoefend.201

De bedoeling van deze regeling is een betere informatie-uitwisseling binnen

de coöperatieve Belgische staat. De Senaat als ontmoetingskamer tussen de federale staat en

de deelstaten wordt hierdoor in de verf gezet.202

96. Het zogeheten petitierecht – i.e. het recht om verzoekschriften, door een of meerdere

personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen203

– ziet voor het eerst het

licht in het Bijzonder Decreet van 14 juli 1998204

, op grond van art. 49, §1 BWHI. Dit bijzonder

decreet werd al snel vervangen door het Bijzonder Decreet van 6 juli 2001205

aangezien er

enkele problemen werden vastgesteld over de ongrondwettelijkheid en

oncontroleerbaarheid van bepaalde ontvankelijkheidsvoorwaarden, een procedure die

enerzijds te strak, en anderzijds niet nauwkeurig genoeg geregeld werd.

In het Bijzonder Decreet van 14 juli 1998206

wordt ook het reglement van het Vlaams

Parlement gewijzigd wat betreft de procedure tot afhandeling van verzoekschriften die

worden ingediend. De belangrijkste wijziging in die procedure is de opheffing van de

Commissie die bevoegd was voor de verzoekschriften.207

Ook na 2001 stelt het Vlaamse Parlement nog problemen vast bij de werking van de

199 Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van artikel 33 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 709/1, p. 2. 200

Bijzonder Decreet van 14 juli 1998 houdende uitvoering van artikel 37bis van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 26 augustus 1998. 201

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 264. 202

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende uitvoering van artikel 37bis van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 254/1, p. 1. 203

Zie ook P. DE KEYSER, “Het petitierecht afgestoft?”, TBP 2000, p. 596-618. 204

Bijzonder Decreet van 14 juli 1998 tot wijziging van artikel 41 van de instellingen, BS 16 september 1998. 205

Bijzonder Decreet van 6 juli 2001 houdende nadere regeling van het recht om verzoekschriften bij het

Vlaams Parlement in te dienen, BS 3 augustus 2001. 206

Bijzonder Decreet van 14 juli 1998 tot wijziging van artikel 41 van de instellingen, BS 16 september 1998. 207

Voorstel tot wijziging van het Reglement van het Vlaams Parlement, wat de verzoekschriften betreft,

Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 608/1, p. 2.

Page 69: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 60 -

verzoekschriftenprocedure. Bijgevolg werden in het Bijzonder Decreet van 8 juli 2005208

enkele procedurele verfijningen aangebracht.209

97. Het Bijzonder Decreet van 18 mei 1999210

voegt, ter vervanging van art. 47 BWHI, een

nieuw artikel 53quinquies BWHI toe op grond van art. 49, §1 BWHI. Deze bepaling regelt de

wijze van benoeming en de bevoegdheden van de griffier.

Over de wijze waarop deze vorm van constitutieve autonomie sensu stricto moest

worden uitgevoerd, was er discussie in het parlement.211

In het een eerste decreetvoorstel212

was het de bedoeling de artikelen 46, 47 en 48 BWHI op te heffen zonder meer. De

uitwerking met betrekking tot de griffier zou door de gewone decreetgever worden geregeld.

Er stelden zich een tweetal problemen.

Ten eerste wordt de vraag gesteld of het parlement de bevoegdheid heeft om

bepalingen uit de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen louter te schrappen

aangezien art. 49, §1 BWHI enkel spreekt over “wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen”.

De parlementaire voorbereiding brengt hierin geen duidelijkheid. Mijns inziens is de

bijzondere decreetgever bevoegd om op grond van hun constitutieve autonomie sensu

stricto de aangeduide bepalingen te schrappen. De term “opheffen” verplicht de

decreetgever niet om een andere bepaling in de plaats te stellen. Dit in tegenstelling tot de

208 Bijzonder Decreet van 8 juli 2005 houdende wijziging van het bijzonder decreet van 6 juli 2001 houdende

regeling van het recht op verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen, BS 29 juli 2005. 209

Zie ook Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele

en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door mevrouw Joke Schauwvliege bij Voorstel

van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 6 juli 2001 houdende regeling van

het recht op verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen, Parl.St. Vl.Parl. 2004-2005, nr. 299/2,

p. 1-7. 210

Bijzonder Decreet van 18 mei 1999 houdende wijziging van artikel 47 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, BS 29 juni 1999. 211

Verslag namens de Commissie voor Reglement en Samenwerking bij het Voorstel van Bijzonder Decreet

houdende opheffing van artikelen 46, 47 en 48 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming

der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1388/3, p. 4-6.

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 265-266. 212

Voorstel van bijzonder decreet houdende opheffing van artikelen 46, 47 en 48 van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1388/1, p. 1-3.

Page 70: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 61 -

term “vervangen” wat slaat op de bepaling opheffen en een nieuwe in de plaats stellen.213

Ten tweede is de discussie ontstaan of het parlement kan beslissen dat, voor

aangelegenheden waar de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instelling een bijzondere

meerderheid vereist, slechts een gewone decretale meerderheid voldoende is. De Raad van

State had echter al meermaals gesteld dat een dergelijke delegatie mogelijk is indien deze

delegatie nooit de essentiële aspecten betreffen maar slechts slaat op de tenuitvoerlegging

van de door de bijzondere decreetgever zelf vastgelegde beginselen.214

Bovendien geeft art.

45 BWHI het parlement de bevoegdheid om de personeelsformatie en het administratief en

geldelijk statuut van zijn personeel, waaronder dat van de griffier, te bepalen.

Bijgevolg werd een amendement215

toegevoegd zodat de essentiële aspecten – met

name de benoeming en functie van de griffier, de selectie door een instantie extern aan het

Vlaams Parlement, de voordracht, het mandaatsysteem en de delegatie van de

bevoegdheden van de griffier – in de BWHI verankerd bleven en waarvoor dus een

bijzondere meerderheid vereist blijft. De artikelen 46 tot 48 BWHI worden niet meer

opgeheven maar de bijzondere decreetgever heeft enkel het artikel 47 BWHI vervangen met

bovenstaande essentiële aspecten.

98. Met het Bijzonder Decreet van 19 juli 2002216

, dat de mededelingen van de voorzitter

van het Vlaamse Parlement regelt, heeft de bijzondere decreetgever de artikelen 33, 46 en

48 BWHI aangevuld op grond van art. 49, §1 BWHI. Het is opmerkelijk dat het samenhangend

213 Cf. redenering van NORBERT DE BATSELIER in Verslag namens de Commissie voor Reglement en Samenwerking

bij het Voorstel van Bijzonder Decreet houdende opheffing van artikelen 46, 47 en 48 van de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1388/3, p. 4-5. 214

Zie ook Adv. RvS bij het Bijzonder Decreet tot wijziging van artikel 41 van de bijzondere wet van 8 augustus

1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 497/2, p. 10; Adv. RvS bij het Decreet

houdende regeling van de bij het Vlaams Parlement ingediende verzoekschriften, Parl.St. Vl.Parl. 1996-

1997, nr. 498/2, p. 10; Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet van de heer Steve Stevaert houdende

wijziging van artikel 41 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, wat het verzoekschrift

betreft, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 500/2, p. 10. 215

Amendementen voorgesteld door de heren Norbert De Batselier, Luk Van Nieuwenhuysen, Paul van

Grembergen en Jos Geysels bij Voorstel van bijzonder decreet houdende opheffing van artikelen 46, 47 en

48 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999,

nr. 1388/2, p. 2. 216

Bijzonder Decreet van 19 juli 2002 houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het

Vlaams Parlement, BS 26 september 2002.

Page 71: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 62 -

en nauw verbonden217

Decreet van 19 juli 2002218

over de controle op

regeringsmededelingen niet met een bijzondere meerderheid moest worden

goedgekeurd.219

Sinds de staatshervorming van 2001220

werd namelijk aan art. 31 BWHI een

paragraaf 5 toegevoegd die stelde dat elk parlement bij gewoon decreet “de controle op de

regeringsmededelingen van de leden van zijn regering [uitoefent]”.221

Over de controle op de

mededelingen van de voorzitter van het parlement spreekt de Bijzondere Wet tot

Hervorming der Instellingen echter niet.

De bevoegdheid inzake de regeringsmededelingen en de mededelingen van de

voorzitter van het Vlaams Parlement werd opgedragen aan de Controlecommissie voor

Regeringsmededelingen (art. 3 Bijzonder Decreet van 19 juli 2002 en art. 3 Decreet van 19

juli 2002). Om operationele redenen werden in het Bijzonder Decreet van 23 mei 2003222

nog

enkele wijzigingen aangebracht.223

99. Het Bijzonder Decreet van 30 januari 2004224

deed ook heel wat stof opwaaien.225

Opnieuw werd de constitutieve autonomie sensu stricto gebruikt om de deelstatelijke

wetgeving gelijk te stemmen met de federale wetgeving. De indieners hadden de bedoeling

om – op grond van art. 26 en 26quater BWHI – de bestaande arrondissementele kieskringen

217 In een eerste fase werden beide decreten zelfs voorgesteld in één decreet dewelke later tijdens de

behandeling ervan werd ingetrokken.

Zie Voorstel van Bijzonder decreet houdende de controle op regeringsmededelingen, Parl.St. Vl.Parl. 2000-

2001, nr. 514, p. 1-9. 218

Decreet van 19 juli 2002 houdende controle op regeringsmededelingen, BS 14 september 2002. 219

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 266-269. 220

Bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en

gemeenschappen, BS 3 augustus 2001. 221

Zie ook Adv. RvS bij het Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de controle op regeringsmededelingen,

Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 514/2, p. 7-8. 222

Bijzonder Decreet van 23 mei 2003 houdende wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli 2002

houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement, BS 11 juni 2003. 223

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli 2002 houdende de

controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr.

1637/1, p. 2; Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en

Ambtenarenzaken uitgebracht door de heer Leo Peeters bij het Voorstel van Bijzonder Decreet houdende

wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli 2002 houdende de controle op de mededelingen van de

voorzitter van het Vlaams Parlement, Parl.St. VL.Parl. 2002-2003, nr. 1637/2, p. 2. 224

Bijzonder Decreet van 30 januari 2004 houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot

vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het

Vlaams Parlement, BS 26 februari 2004. 225

Zie ook F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 269-270.

Page 72: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 63 -

te vervangen door provinciale kieskringen. Dat gebeurt door de tabel bij de gewone wet van

16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur te wijzigen.226

Er doken echter

enkele problemen op waarvan de belangrijkste hier worden besproken.

De Afdeling Wetgeving van de Raad van State wees op een eerste, weliswaar klein,

probleem.227

Om in overeenstemming te zijn met art. 29undecies BWHI moet er een

gewestelijk centraal hoofdbureau worden aangewezen. Bijgevolg werd een amendement

ingediend waardoor Antwerpen als gewestelijk centraal bureau zal fungeren.228

Het tweede probleem was van communautaire aard. De onderliggende bedoeling van

het voorstel van bijzonder decreet was onder andere het federale optreden omtrent deze

materie een halt toe roepen. De vraag stelde zich naar de juridische draagwijdte van de

overgangsbepaling van art. 63, §1 Bijzondere Wet van 16 juli 1993229

die stelt “In afwijking

van artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der

instellingen, stelt de wet de kieskringen vast voor de eerste verkiezingen voor het Vlaams

Parlement en het Waals Parlement en, voor zover het Vlaams Parlement en het Waals

Parlement met toepassing van artikel 26, § 1, geen decreet aannemen, voor hun volgende

verkiezingen”.

De discussie over de interpretatie kwam tot stand tussen en met de hulp van experten

in de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken.230

Volgens de ene strekking, waaronder VENY, blijft de federale wetgever bevoegd om de

kieskringen vast te leggen tot de Vlaamse decreetgever de zaak zelf heeft geregeld

(exegetische interpretatie). Een andere strekking, waaronder VAN ORSCHOVEN, stelt dat het

226 Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging

van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement,

Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/1, p. 2. 227

Adv. RvS bij Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot

vervollediging van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het

Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/2, p. 1-7. 228

Amendement bij Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993

tot vervollediging van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het

Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/3, p. 2. 229

Bijzondere wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur van 16 juli 1993, BS 20 juli 1993. 230

Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 5-6 en 12-13.

Page 73: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 64 -

een eenmalig federale bevoegdheid betreft waardoor die wet ongewijzigd blijft gelden voor

alle volgende verkiezingen tot de Vlaamse regelgever de kieskringen zelf decretaal heeft

vastgelegd (teleologische interpretatie). Deze discussie werd na het goedkeuren van het

Bijzonder Decreet van 30 januari 2004 zonder voorwerp aangezien het Vlaams Parlement

haar bevoegdheid heeft gebruikt en bijgevolg de federale regelgever niet meer bevoegd is.

Deze discussie is van belang om aan te tonen dat er ongelijkheden kunnen bestaan tussen de

bestaande regelgeving en deze die de constitutieve autonomie sensu stricto in het leven

roept.

De vraag als het Vlaams Parlement ook bevoegd is voor het invoeren of wijzigen van

een kiesdrempel, is het derde belangrijke debat dat gevoerd werd. Dit debat wordt de facto

opengetrokken naar de vraag of de artikelen met betrekking tot de constitutieve autonomie

ex art. 118, §2 en 123, §2 GW nu eerder strikt of eerder ruim dienen geïnterpreteerd te

worden.231

VUYE beantwoordt deze vraag door te stellen dat deze constitutieve autonomie sensu

stricto ruim te interpreteren is.232

In zijn redenering stelt VUYE vast dat het Vlaams Parlement

de bevoegdheid heeft om het quorum met betrekking tot de zetelverdeling bij lijstverbinding

te wijzigen (art. 29sexies, §1, lid 3 juncto art. 29sexies, §2 BWHI). Het wijzigen van de

kiesdrempel werd tijdens de vierde staatshervorming niet als bevoegdheid aan de deelstaten

gegeven aangezien het toen niet tot de politieke actualiteit behoorde en de wetgever het

bijgevolg vergeten was. Op basis van de “qui peut le plus, peut le moins”-redenering stelt

VUYE dat het Vlaams Parlement, in plaats van de quorumvereiste, gelijkaardige technieken

kan gebruiken indien die beantwoorden aan dezelfde ratio legis. Aangezien het quorum en

de kiesdrempel een identiek doel hebben – met name het voorkomen van een versnippering

van het politieke landschap – kan het parlement het quorum vervangen door of aanvullen

met een kiesdrempel.

231 Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 6-8 en 33-35. 232

Zie ook H. VUYE en C. DESMECHT, “Vlaams Parlement en verkiezingen” in N. DE BATSELIER, “Levende

democratie. De kracht van een parlement in de 21ste

eeuw, p. 250-253.

Page 74: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 65 -

Een andere strekking, die de constitutieve autonomie sensu stricto aldus strikter

interpreteert, vinden we terug bij VAN ORSCHOVEN en VENY. Deze professoren stellen terecht

dat het interpreteren in evolutieve zin heel wat gevaren met zich meebrengt en niet zomaar

zal aanvaard worden door het Grondwettelijk Hof.

Mijns inziens is de redenering van VAN ORSCHOVEN en VENY de enige correcte. VUYE heeft

op een technische en creatieve manier de constitutieve bevoegdheid geïnterpreteerd om te

kunnen regelen wat bepaalde politici wilden regelen. Het aanvaarden van een dergelijke

redenering zou in de toekomst heel erg grote gevolgen kunnen hebben. Het betoog van VUYE

zou kunnen worden toegepast op allerhande bevoegdheden wat zou kunnen leiden tot een

verruiming van de deelstatelijke bevoegdheden zonder enig wetgevend initiatief.

VAN ORSCHOVEN is – zoals ook eerder vermeld (supra) – ook niet van mening dat deze

kiesdrempel kan ingevoerd worden op grond van de impliciete bevoegdheden (art. 10 BWHI).

Ondanks de Vlaamse politieke wil om een eigen kiesdrempel in te voeren, beslist het

parlement uiteindelijk om dit niet te doen. De meerderheid van de commissieleden volgden

de professoren VAN ORSCHOVEN en VENY en accepteren dat de kiesdrempel tot de federale

bevoegdheid behoort.233

De federale wetgever heeft dan later, door het wijzigen van

art. 29ter BWHI, voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement een kiesdrempel van 5

percent ingevoerd.234

Uit de woelige voorbereiding van het Bijzonder Decreet van 30 januari 2004 blijkt

duidelijk dat het ook voor de Vlaamse regelgever zoeken is naar de juiste grenzen van haar

constitutieve autonomie. Aangezien er quasi geen precedenten zijn waarop de decreetgever

kan terugvallen in deze weinig toegepaste materie, is de concrete vormgeving van

art. 118, §2 en 123, §2 GW steeds een stapje in het duister.

233 Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/5, p. 10-11, 18, 21-22. 234

Art. 6 Bijzondere Wet van 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, BS 26

maart 2004.

Page 75: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 66 -

100. De verwerping van het voorstel van bijzonder decreet235

, ingediend door FILIP DEWINTER

en anderen, toont aan dat zelfs als het deelstatelijke parlement een constitutieve autonomie

sensu stricto heeft met betrekking tot een bepaalde materie, het parlement toch nog

rekening zal moeten houden met de niet toegewezen bevoegdheden. De decretale

initiatieven dienen steeds te passen binnen het door de bijzondere wetgever geschetste

kader. Indien dit niet het geval is, moet de bijzondere decreetgever zich onbevoegd

verklaren.

De indieners van dit voorstel hadden het doel om één derde van de rechtstreeks

verkozen Vlaamse parlementsleden te laten verkiezen in een nationale kieskring. Dit zou de

Vlaamse natievorming bevorderen en de Vlaamse volksvertegenwoordiger aanzetten om de

gehele natie en niet enkel zijn of haar arrondissement te vertegenwoordigen. Er is bewust

gekozen om niet alle parlementsleden in de nationale kieskring te vertegenwoordigen

aangezien dit het risico zou inhouden dat bepaalde regio’s niet of ondervertegenwoordigd

zouden zijn.236

De Raad van State, afdeling wetgeving, wees er op dat het vaststellen van de

kieskringen en hun hoofdplaatsen behoort tot de constitutieve autonomie sensu stricto van

het Vlaamse Parlement (art. 26, §1 en 26quater, lid 1 BWHI). Maar zij stelt ook terecht vast

dat de constitutieve autonomie sensu stricto moet “worden uitgeoefend met inachtneming

van de Grondwet en van de bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 die niet

door de decreetgever op grond van de constitutieve autonomie kunnen worden gewijzigd”.

Bijgevolg moet de decretale vormgeving van art. 118, §2 en 123, §2 GW ook passen binnen

het kiesstelsel voor de rechtstreekse verkiezing van de leden van het Vlaams Parlement dat

door de bijzondere wetgever is vastgesteld. Het voorstel van decreet echter creëert twee

soorten rechtstreeks verkozen senatoren, met name degene uit de nationale kieskring en

degene uit de arrondissementele kieskring. Dit past niet binnen het federaal bepaalde

kiesstelsel uit art. 24 tot 30bis BWHI aangezien dit gebaseerd is op een uniforme wijze van

verkiezing van de rechtstreeks verkozen leden van het parlement. Bijgevolg is de

235 Voorstel van bijzonder decreet houdende de oprichting van één Vlaamse nationale kieskring met regionale

correcties voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1934/1, p. 3. 236

Voorstel van bijzonder decreet houdende de oprichting van één Vlaamse nationale kieskring met regionale

correcties voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1934/1, p. 2.

Page 76: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 67 -

decreetgever onbevoegd om een dergelijk decreetsvoorstel in te dienen.237

Bij de uitvoering van het Vlinderakkoord zal de constitutieve autonomie sensu stricto

uitgebreid worden en zal er aan de decreetgever wel een mogelijkheid worden gegeven om

een gewestelijke kieskring in te voeren.238

4.1.7.2 Het Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen239

101. Het Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen heft in zijn art. 28 alle bijzondere

decreten en artikelen uit de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen op waar de

Vlaamse decreetgever ooit zijn bevoegdheid gebruikt heeft.

Dit decreet vormt dan ook een coördinatie van de voorgaande bijzondere decreten die

de uitwerking waren van de constitutieve autonomie. De decreetgever beoogt een betere

leesbaarheid te creëren die ook ten goede komt aan het inzicht in de werkelijke draagwijdte

van die constitutieve autonomie. Het decreet neemt ook de niet gewijzigde en dus nog

steeds van kracht zijnde, destijds door de federale wetgever uitgevaardigde, regelingen op.240

De bijlage van het decreet bevat de kieskringen zoals die ook ingevoerd zijn in het

Bijzonder Decreet van 30 januari 2004241

.

102. Hieronder volgt een systematisch overzicht van alle artikelen, een korte samenvatting

en het uitvoerend decreet.242

237 Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet houdende de oprichting van één Vlaamse nationale kieskring

met regionale correcties voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr.

1934/2, p. 5-6. 238

E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, p. 11. 239

Bijzonder Decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS 17 oktober 2006 (hierna verkort:

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen). 240

Zie ook Voorstel van Bijzonder Decreet over de Vlaamse instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/1,

p. 3. 241

Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 8. 242

Zie ook Voorstel van Bijzonder Decreet over de Vlaamse instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/1,

p. 4-6.

Page 77: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 68 -

Onderwerp Rechtsgrond Uitwerking

Wijzigen aantal parlementsleden Art. 24, §1, lid 2 BWHI Art. 4 Bijzonder Decreet over

de Vlaamse Instellingen*

Organiseren van politiek verlof

voor bepaalde personeelsleden

Art. 24bis, §2, 11° en

art. 59, §3 BWHI

Art. 6 Bijzonder Decreet over

de Vlaamse Instellingen

Bijkomende onverenigbaarheden

met mandaat van parlementslid

stellen

Art. 24bis, §3 juncto

49, §2 BWHI

Art. 5 Bijzonder Decreet over

de Vlaamse Instellingen

Wijzigen van kieskringen Art. 26 BWHI Art. 7 en bijlage bij het

Bijzonder Decreet over de

Vlaamse Instellingen

Bepalen hoofdplaats kieskring Art. 26quater BWHI Art. 7 en bijlage bij het

Bijzonder Decreet over de

Vlaamse Instellingen

Aantal handtekeningen op

voordrachtsakte

Art. 28bis, §1 BWHI Art. 8 Bijzonder Decreet over

de Vlaamse Instellingen

Wijzigen kiesdrempel bij

zetelverdeling in geval van

lijstverbinding

Art. 29sexies, §2 BWHI Art. 9 Bijzonder Decreet over

de Vlaamse Instellingen*

Bepalen vergoeding

parlementsleden

Art. 31ter BWHI

Opening en duur van de

parlementaire zittingen

Art. 32 juncto 49, §1

BWHI

Art. 10 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

Voorzitterschap bij eerste

vergadering van Vlaamse

Parlement

Art. 33, §1 juncto 49,

§1 BWHI

Art. 11 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

De werking, de samenstelling en

de verkiezing van het vast bureau

Art. 33 juncto 49, §1

BWHI

Art. 12 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Openbaarheid van de zittingen Art. 34 juncto 49, §1

BWHI

Art. 14 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Het betrekken van senatoren bij de

parlementaire werkzaamheden

Art. 37bis BWHI Art. 16 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

Het betrekken van regeringsleden

bij de parlementaire

werkzaamheden

Art. 37 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 15 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

Uitoefening van het petitierecht Art. 41 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 17 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

Page 78: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 69 -

Statuut van de leden van het

bureau

Art. 46 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 13 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Statuut van de griffier Art. 47 juncto 49, §1

BWHI

Art. 18 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse Instellingen

Het tekenen van besluiten en

beslissingen

Art. 48 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 19 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Het aanwijzen van

gemeenschapssenatoren door de

parlementsleden van het

Nederlandse taalgebied enerzijds

en van het tweetalig Brussels

Hoofdstedelijk gebied anderzijds

Art. 51 BWHI

Bijkomende onverenigbaarheden

met mandaat van regeringslid

stellen

Art. 59, §3 BWHI

Het wijzigen van de maximum

aantal regeringsleden

Art. 63, §4 BWHI Art. 20 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

De werking van de Vlaamse

Regering

Art. 68 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 21 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 69 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 22 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 70 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 23 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 71 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 24 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 72 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 25 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 73 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 26 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Art. 76 juncto art. 49,

§1 BWHI

Art. 27 Bijzonder Decreet

over de Vlaamse

Instellingen*

Page 79: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 70 -

Art. 77 juncto art. 49,

§1 BWHI

Niet van toepassing voor het

Vlaamse Parlement

* Deze uitwerking is geen echt gebruik van de constitutieve autonomie sensu stricto

aangezien de decreetgever hier louter de bepaling van de Bijzondere Wet tot Hervorming

der Instellingen heeft overgenomen zonder enige inhoudelijke wijziging aan te brengen.

103. De meerderheid van de artikelen in dit bijzonder decreet zijn geen echte

veruitwendiging van de constitutieve autonomie. Wanneer we deze bepalingen inhoudelijk

van dichtbij bekijken, merken we op dat deze inhoudelijk samenvallen met de

oorspronkelijke federale regulering. Hieronder een overzicht van de corresponderende

bepalingen.

Federale bepaling Corresponderende bepaling

Art. 24, §1, lid 1 BWHI Art. 4 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 29sexies, §1, lid 3 BWHI Art. 9 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 33, §1, lid 2 en §2 BWHI Art. 12 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 46 BWHI Art. 13 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 34 BWHI Art. 14 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 48 BWHI Art. 19 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 63, §1, eerste zin BWHI Art. 20 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 68 BWHI Art. 21 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 69 BWHI Art. 22 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 70 BWHI Art. 23 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 71 BWHI Art. 24 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 72 BWHI Art. 25 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 73 BWHI Art. 26 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Art. 76 BWHI Art. 27 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen

Wanneer nu de balans wordt gemaakt en gekeken wordt naar de artikelen die

werkelijke een veruitwendiging zijn van art. 118, §2 en 123, §2 GW, moet vastgesteld worden

Page 80: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 71 -

dat de Vlaamse constitutieve autonomie sensu stricto nogal mager uitvalt.243

104. Bij artikel 3 van het Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen kunnen we enige

bezwaar aantekenen aangezien dit artikel louter een bevestiging is van het eerder

aangenomen Bijzonder Decreet van 2 april 1996244

. We moeten er hier dus – zoals eerder –

op wijzen dat er geen expliciete grond bestaat voor de uitwerking van constitutieve

autonomie sensu stricto betreffende de naamkwestie. Ook het gebruik van de naam

“Vlaamse Regering” in de artikelen 20 e.v. Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen is

bijgevolg betwistbaar.

In dezelfde zin heeft het Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen de term

“minister-president” in plaats van “voorzitter” ingevoerd in het artikel 20 van dat bijzonder

decreet.

105. Het artikel 9 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen was toen – maar ook

vandaag – zonder voorwerp. Dit artikel bepaalt de percentages om toegelaten te worden in

het geval van lijstverbinding tot de aanvullende zetelverdeling. Het Bijzonder Decreet van 30

januari 2004245

voert provinciale kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaamse

Parlement in. Bijgevolg is er per provincie slechts één kieskring en zijn er dus geen

lijstenverbindingen meer mogelijk. Het artikel werd volledigheidshalve toch aan het

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen toegevoegd voor het geval dat de Vlaamse

bijzondere decreetgever de provincies opnieuw in kieskringen zou indelen.246

106. De bijzondere decreetgever was echter wel slordig geweest in het coördineren van de

teksten. In het artikel 10 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen heeft de

decreetgever artikel 53bis BWHI – wat een vervanging is van art. 32, §1 BWHI en de opening

243 Zie ook Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele

en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door de heer Hubert Broums bij Voorstel van

bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/3, p. 4. 244

Bijzonder Decreet van 2 april 1996 betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, BS 18 april 1996. 245

Bijzonder Decreet van 30 januari 2004 houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot

vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het

Vlaams Parlement, BS 26 februari 2004. 246

Voorstel van bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/1, p. 4;

Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en

Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door de heer Hubert Broums bij Voorstel van

bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/3, p. 4.

Page 81: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 72 -

van het parlementair jaar vervroegt tot de vierde maandag van september – opgenomen.

Het vergeten opnemen maar toch opheffen van het artikel 32, §2 en §3 BWHI is een

vergetelheid die niet zonder gevolgen bleef, met name dat:

- “de regering het parlement niet vervroegd kan bijeenroepen, het parlement niet

meer in buitengewone zitting kan bijeenroepen, noch de zitting kan sluiten. Het

besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 houdende sluiting van de zitting

2006-2007 van het Vlaams Parlement (B.S. 27 juli 2007) miste bijgevolg juridische

grondslag, en verwees overigens in de aanhef naar het (opgeheven) artikel 32, §3,

BWHI en het bijzonder decreet van 24 juli 1996, maar niet naar het bijzonder

decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen;

- er geen expliciet gegarandeerde minimumduur van veertig dagen meer is voor de

jaarlijkse zitting, ook al kan men zeggen dat het wegvallen van de bevoegdheid

van de regering om de zitting te sluiten er in de praktijk toe leidt dat de zitting

steeds een volledig jaar geopend is, of in een verkiezingsjaar tot de dag voor de

verkiezingen;

- er voor de opening van de eerste zitting die volgt op de verkiezingen van het

Vlaams Parlement, geen specifieke openingsdatum is vastgelegd. Dit betekent dat

na de verkiezingen van juni 2009 het Vlaams Parlement slechts een eerste keer

bijeen zou kunnen komen op de vierde maandag van september 2009, d.i. meer

dan drie maanden na de verkiezingen.”247

Het Bijzonder Decreet van 20 juni 2008248

bracht dan ook de nodige correcties aan

door art. 32, §2 en §3 BWHI weer samen te brengen met art. 53bis BWHI in een nieuw

art. 10 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

107. Na het coördinatiedecreet in 2006 en de correctie in 2008 zijn de parlementaire

initiatieven gaan liggen. Er werd in Vlaanderen geen enkel bijzonder decreet meer

247 Voorstel van bijzonder decreet houdende vervanging van artikel 10 van het bijzonder decreet van 7 juli

2006 over de Vlaamse Instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2007-2008, nr. 1696/1, p. 2-3. 248

Bijzonder Decreet van 20 juni 2008 houdende vervanging van artikel 10 van het bijzonder decreet van 7 juli

2006 over de Vlaamse instellingen, BS 12 augustus 2008.

Page 82: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 73 -

goedgekeurd dat uitwerking gaf aan de constitutieve autonomie sensu stricto.

Een alleenstaand geval is het voorstel van decreet ingediend op 17 november 2009249

door leden van de Vlaams Belang-fractie. Met dit voorstel wilden de indieners het

onmogelijk maken voor een minister in de Vlaamse Regering om na afloop van hun

ministerschap zomaar te kunnen terugkeren naar een hoge mandaatfunctie binnen de

Vlaamse administratie. De vereiste aanpassing aan het Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instelling werd echter om politieke redenen niet goedgekeurd in de Commissie voor

Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme.250

4.1.7.3 Besluit

108. Ondanks de ellenlange oplijsting van de verscheidene decretale uitwerkingen van de

constitutieve autonomie sensu stricto moeten we het belang en de draagwijdte ervan ernstig

relativeren. De vele decreten waren vaak slechts kleine aanpassingen aan de federale

regelgeving. Een aantal van deze decretale bepalingen hadden zelfs louter de bedoeling de

deelstatelijke regelgeving parallel te laten lopen met de federale wetgeving. We zien in het

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen, wat een coördinatiedecreet is, trouwens dat

heel wat bepalingen, waarvoor het Vlaamse Parlement constitutieve bevoegdheden

beschikt, gewoon letterlijk overgenomen artikelen zijn uit de Bijzondere Wet tot Hervorming

der Instelling.

109. De concrete uitwerking van de constitutieve autonomie sensu stricto loopt stilaan ten

einde. Het eerste decretale initiatief vond plaats in 1996 terwijl de laatste werkelijke

inhoudelijke wijziging dateert uit 2006 in het Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instelling.

De laatste jaren merken we dus geen nieuwe bijzondere decreten op en nauwelijks

initiatieven die het coördinatiedecreet verder willen aanpassen.

Dit is ook niet geheel onlogisch. De grenzen van deze constitutieve autonomie sensu

249 Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de

Vlaamse instellingen, wat de leden van de Vlaamse Regering betreft, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, nr. 240/1,

p. 1-3. 250

Verslag namens de Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en

Toerisme uitgebracht door mevrouw Marijke Dillen bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging

van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, wat de leden van de Vlaamse

Regering betreft, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, nr. 240/2, p. 4.

Page 83: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 74 -

stricto worden bepaald in de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen. De vraag is of

de Vlaamse politici, binnen deze grenzen, nog meer nuttige decretale voorstellen kunnen

aannemen. JUDO spreekt terecht over “illustratieve bloedarmoede” wanneer hij over het

laatste Vlaamse Bijzondere Decreet van 7 juli 2006 spreekt.251

In het huidige Vlaamse

Regeerakkoord 2009-2014 is zelfs geen sprake van de verdere uitwerking van de

constitutieve autonomie.252

Mij lijkt het dat de limieten bereikt zijn en het wachten is op een

federaal initiatief die de artikelen 118, §2 en 123, §2 GW ruimer uitwerkt en zo de

decreetgever weer wat meer speelruimte geeft.

110. Ten slotte moet er ook nog gewezen worden op de vele typische

bevoegdheidsrechtelijke problemen. Door de Vlaamse wil tot autonomie is het heel vaak de

grenzen van het mogelijke aftasten. Mijns inziens heeft de bijzondere decreetgever deze

grenzen op bepaalde punten overschreden maar wegens gebrek aan een

vernietigingsverzoek bij het Grondwettelijk Hof zijn hierbij geen problemen gerezen.

4.2 De bevoegdheidsoverdracht tussen gemeenschaps- en

gewestparlementen en tussen gemeenschaps- en

gewestregeringen (art. 138-139 GW)

4.2.1 De overheveling van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap

naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie

(art. 138 GW)

111. Sinds de vierde staatshervorming is er een mogelijkheid tot ontmanteling van de

Franse Gemeenschap ten voordele van het Waalse Gewest en de Franse

Gemeenschapscommissie voorzien in art. 138 GW. Wanneer dit grondwetsartikel uitgevoerd

wordt door de decreetgever, zijn de organen van het Waalse Gewest voor de aangewezen

251 F. JUDO, “De constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse evolutie? in A. DE

BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het grondwettelijk recht. Het beginsel

van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 249. 252

DE VLAAMSE REGERING 2009-2014, “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden”,

http://www.vlaanderen.be/servlet/BlobServer?blobcol=urldata&blobheader=application%2Fpdf&blobhead

ername1=Content-

Disposition&blobheadervalue1=attachment%3B+filename%3D%22Vlaams_Regeerakkoord_15+juli_2009.p

df%22&blobkey=id&blobtable=Bestand_C_Blobs&blobwhere=1247734276944&ssbinary=true, 125 p.

Page 84: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 75 -

aangelegenheden bevoegd in het Franse taalgebied enerzijds en de organen van de Franse

Gemeenschapscommissie in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad anderzijds. Van deze

bepaling werd, in tegenstelling tot het oud. art. 1, §4 BWHI, wel gebruik gemaakt in

Wallonië.253

112. Deze bevoegdheidsoverdracht kan maar onder voorwaarden gebeuren:

- Een decreet met bijzondere meerderheid van het overdragende Parlement van de

Franse Gemeenschap dat de overgedragen bevoegdheden aanduidt.

- Een decreet met volstrekte meerderheid van het Parlement van het Waalse

Gewest en van de Franse taalgroep in het Parlement van het Brusselse

Hoofdstedelijke Gewest dat de overgedragen bevoegdheden aanduidt.

De financiering van de bevoegdheden die zij aanduiden, het overgedragen personeel,

de goederen, rechten en verplichtingen met betrekking tot de overgedragen bevoegdheid

kunnen tevens geregeld worden in de desbetreffende decreten.

Het Waalse Gewest kan bijgevolg – voor het Franse taalgebied – zowel gewest- als

gemeenschapsbevoegdheden uitoefenen in zoverre deze laatste zijn overgedragen. De

deelstaat mag echter niet in één decreet zowel de bevoegdheden van de gemeenschap als

van het gewest regelen.254

113. Ook hier treden, net als bij de constitutieve autonomie sensu stricto,

grondwettigheidsvragen naar voren. Het feit dat oud art. 59bis GW en oud art. 107quater

GW niet voor herziening vatbaar werden verklaard, brengt dezelfde problemen mee als bij de

253 Zie ook Toelichting bij Voorstel tot Herziening van de Grondwet betreffende Herziening van Titel II, eerste

hoofdstuk van de Grondwet door invoeging van een artikel 59quinquies in afdeling IV betreffende de

Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 726/1, p. 1-4; A. ALEN en K. MUYLLE,

Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008, p. 156-157; F. JUDO,

“Heb ik iets gemeenschappelijk met u? Eens te meer de dubbelzinnigheid van de Belgische deelstaten”,

P&B 2008, afl. 5, p. 290-292; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en

grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen

tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 45; K. RIMANQUE, “De instellingen van

Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België

na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 189-190; R. WITMEUR, La Commission

communautaire française: une copie à revoir pour un Etat fédéral achevé?, Brussel, Bruylant, 1995, 111 p. 254

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 995.

Page 85: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 76 -

invoering van oud art. 59quater, §4 GW (huidig art. 118 en 123 GW). Bovendien worden

dezelfde vragen ook gesteld bij de impliciete herziening van oud art. 108ter, §3 GW (huidig

art. 136 en 166, §3 GW). Dezelfde opmerkingen als bij de bespreking van die constitutieve

autonomie sensu stricto kunnen hier ook gemaakt worden (supra).255

114. VANDE LANOTTE en GOEDERTIER256

geven een overzicht van de in decreten overgedragen

aangelegenheden uit 1993257

:

- “Het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie worden bevoegd

gemaakt om voor respectievelijke het Franse taalgebied en het tweetalige gebied

Brussel-Hoofdstad, samen met de Franse Gemeenschap openbare instellingen op

te richten, te financieren en te controleren, die zijn belast met de verwerving, het

255 Zie ook Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heer Mayeur bij Voorstel tot

invoeging van een artikel 59quinquies in de Grondwet, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 726/5, p. 8-19; K.

RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN en

L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 192; J. VAN

NIEUWENHOVE, “De samenstelling en werking van Parlement en raden na de vierde staatshervorming”, TBP

1994, p. 182-183. 256

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 994.

Zie ook A. ALEN en F. MEERSCHAUT, De grondwet van het federale België, Mechelen, Kluwer, 2008, p. 90,

voetnoot 372; A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen,

Kluwer, 2008, p. 157; F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve

autonomie en bijzondere decreten”, CDPK 2006, p. 278-279; J. VAN NIEUWENHOVE, “De samenstelling en

werking van Parlement en raden na de vierde staatshervorming”, TBP 1994, p. 182. 257

Decreet Fr. Gem. P. van 5 juli 1993 houdende oprichting van zes publiekrechtelijke maatschappijen belast

met het bestuur van de schoolgebouwen van het door de overheid ingerichte onderwijs, BS 10 september

1993; Decreet I Fr. Gem. P. van 5 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde

bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse

Gemeenschapscommissie, BS 10 september 1993; Decreet W. Gew. P. van 7 juli 1993 tot oprichting van vijf

publiekrechterlijke vennootschappen voor het beheer van de schoolgebouwen van het door de overheid

gesubsidieerd onderwijs, BS 10 september 1993; Decreet I W. Gew. P. van 7 juli 1993 betreffende de

overheveling van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest, BS 10 september

1993; Decreet I van 8 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden

van de Franse Gemeenschap naar de Franse Gemeenschapscommissie, BS 10 september 1993; Decreet I Fr.

Gem. P. van 8 juli 1993 betreffende de overdracht van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de

Franse Gemeenschap naar de Franse Gemeenschapscommissie, BS 10 september 1993; Decreet II Verg. Fr.

Gem. Comm. van 8 juli 1993 houdende oprichting van een publiekrechtelijke maatschappij belast met het

bestuur van de schoolgebouwen van het door de overheid ingerichte onderwijs, BS 10 september 1993;

Decreet II Fr. Gem. P. van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van

de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, BS 19 juli 1993;

Decreet II W. Gew. P. van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de

Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, BS 10 september

1993; Decreet III Verg. Fr. Gem. Comm. van 22 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige

bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse

Gemeenschapscommissie, BS 10 september 1993.

Page 86: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 77 -

bestuur en de vervreemding van onroerende goederen die de

onderwijsinstellingen van de overheid huisvesten. In uitvoering daarvan werden

zes publiekrechtelijke maatschappijen opgericht, die met financiële middelen van

het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, de schoolgebouwen

van de Franse Gemeenschap kochten;

- De uitoefening van de volgende gemeenschapsbevoegdheden worden

overgedragen aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie: (1)

lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven, voor wat de gemeentelijke

provinciale, intercommunale en privé-infrastructuren betreft; (2) toerisme; (3)

sociale promotie; (4) beroepsomscholing en –bijscholing; (5) leerlingenvervoer; (6)

gezondheidsbeleid (gedeeltelijk); en (7) bijstand aan personen.”

115. Door deze bevoegdheidsoverdracht krijgt de Franse Gemeenschapscommissie dus, in

tegenstelling tot de Vlaamse Gemeenschapscommissie, een decreterende bevoegdheid. Zij

krijgt identieke bevoegdheden als de Franse Gemeenschap zelf wanneer die bevoegdheden

nog niet werden overgedragen. Dit werd niet expressis verbis opgenomen in de Grondwet

maar er werd duidelijk op gewezen in het advies van de Raad van State258

en de

parlementaire voorbereiding259

.260

Problematisch is wel dat de Grondwet niet is aangepast aan een eventueel

decreterende bevoegdheid van de Franse Gemeenschapscommissie. Bovendien is noch de

(bijzondere) wetgever noch de (bijzondere) decreetgever bevoegd gesteld door art. 138 GW

om de organieke bepalingen betreffende de Franse Gemeenschapscommissie te regelen. De

Raad van State stelt ook dat “artikel 108ter, §3, eerste lid, van de Grondwet261

, volgens het

welk de werking van de organen van de Franse Gemeenschapscommissie door een bijzondere

258 Adv. RvS bij Voorstel van bijzondere wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur, Parl.St. Senaat

1992-1993, nr. 558/2, p. 23. 259

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heer Mayeur bij Voorstel tot invoeging van een artikel

59quinquies in de Grondwet, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 726/5, p. 4. 260

K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN

en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 190-191. 261

Huidig art. 136, lid 1 GW

Page 87: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 78 -

wet wordt geregeld, […] die leemte niet [kan] aanvullen”.262

Om praktische problemen te vermijden heeft de decreetgever toch bepaalde aspecten

moeten regelen. Zo bepaalt art. 4, 4° van het Decreet II van 19 juli 1993263

de wijze van

bekrachtiging en afkondigingen van de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie. De

decreetgever is hier echter niet voor bevoegd. 264

De Raad van State, afdeling wetgeving, stelt

zelfs dat het art. 138 GW niet kan worden toegepast zolang de federale wetgever dit niet

heeft geregeld: “A défaut d'une telle intervention, l'article 59quinquies ne peut recevoir une

application immédiate”265

.

De decreten van de Franse Gemeenschapscommissie zijn dan ook onderworpen aan de

toetsingsbevoegdheid van het Grondwettelijk Hof.266

116. Een gevolg van deze overdracht is dat er binnen het Waalse Parlement verschillende

decreten zullen ontstaan. Enerzijds zijn er de gewone decreten die van toepassing zijn in het

Franse en het Duitse taalgebied en anderzijds zijn er de decreten op basis van de

overgedragen gemeenschapsbevoegdheden ex art. 138 GW die enkel hun werking hebben in

het Franse taalgebied. Om dit onderscheid duidelijk te behouden adviseert de Raad van

State, afdeling wetgeving, dan ook om deze gemeenschaps- en gewestbepalingen niet in

eenzelfde tekst op te nemen.267

117. Ondanks het feit dat bij de uitvoering van art. 138 GW de bijzondere decreetgever

volstrekt overbodig is, speelt toch het art. 52 BWHI een belangrijke rol in de parlementaire

praktijk. Dit artikel zorgt er namelijk voor dat het Parlement van de Franse Gemeenschap en

262 Adv. RvS bij Voorstel van bijzondere wet tot vervollediging van de federale Staatsstructuur, Parl.St. Senaat

1992-1993, nr. 558/2, p. 23-24. 263

Decreet II Fr. Gem. P. van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van

de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, BS 19 juli 1993. 264

J. VAN NIEUWENHOVE, “De samenstelling en werking van Parlement en raden na de vierde staatshervorming”,

TBP 1994, p. 182. 265

Adv. RvS bij Voorstel van Decreet tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de

Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, Parl.St. Fr.Gem.P.

1992-1993, nr. 108/2, p. 3. 266

GWH 4 april 1995, nr. 31/95. 267

Adv. RvS bij Décret modifiant le décret du 23 mars 1995 portant création d'un Centre régional d'aide aux

communes chargé d'assurer le suivi et le contrôle des plans de gestion des communes et des provinces et

d'apporter son concours au maintien de l'équilibre financier des communes et des provinces de la Région

wallonne, Parl.St. Wal.P. 2000-2001, nr. 237/1, p. 1-3.

Page 88: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 79 -

het Waalsparlement hun onderlinge samenwerking en die van hun diensten kunnen regelen,

gemeenschappelijke vergaderingen kunnen houden en gemeenschappelijke diensten kunnen

instellen.

4.2.2 De overheveling van bevoegdheden van het Waalse Gewest naar de

Duitstalige Gemeenschap (art. 139 GW)

118. Art. 139 Grondwet voorziet in de mogelijkheid voor het Duitstalige Gemeenschap om

de bevoegdheden van het Waalse Gewest in het Duitse taalgebied geheel of gedeeltelijk uit

te oefenen. Hiervoor is een initiatief van beide regeringen en een decreet van beide

parlementen vereist. Deze beide decreten moeten overeenstemmend de overgedragen

bevoegdheden aanduiden.

119. De regeling van art. 138 GW is geïnspireerd op het art. 139 GW, bijgevolg lijken de

artikelen gelijklopend te zijn.268

Toch zijn er twee belangrijke verschilpunten:

- De meerderheid die vereist is voor de aanneming van de machtigingsdecreten.

Artikel 139 GW stelt geen vereiste van bijzondere meerderheid maar een gewone

volstrekte meerderheid is voldoende.

- Het gegeven dat het initiatief bij art. 138 GW niet noodzakelijk hoeft uit te gaan

van de regeringen van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, noch van

het college van de Franse Gemeenschapscommissie.

120. VANDE LANOTTE en GOEDERTIER269

geven een overzicht van de overgedragen

bevoegdheden:

268 Zie ook Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heer Mayeur bij Voorstel tot

invoeging van een artikel 59quinquies in de Grondwet, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 726/5, p. 2. 269

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 991-996.

Zie ook A. ALEN en F. MEERSCHAUT, De grondwet van het federale België, Mechelen, Kluwer, 2008, p. 91,

voetnoot 374; A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen,

Kluwer, 2008, p. 157; H. VUYE, “Les compétences de la communauté germanophone: une très grande petite

communauté à la recherche de la reconnaissance de sa spécificité”, CDPK 2006, p. 646-647; S. THOMAS, “La

communauté germanophone et la région wallonne: une relation ambiguë?”, CDPK 2006, p. 653.

Page 89: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 80 -

- Monumenten en landschappen;270

- Het tewerkstellingsbeleid, zoals bedoeld in art. 6, §1, IX BWHI;271

- Sommige bevoegdheden inzake de ondergeschikte besturen in het Duitse

taalgebied (o.m. inzake kerkfabrieken, begraafplaatsen en lijkbezorging,

financiering en administratief toezicht).272

4.2.3 Geen mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht voor Vlaanderen?

121. Voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bestaat geen gelijkaardige

bevoegdheidsoverdracht door het ontbreken van de nodige grondwettelijke bepalingen.

Dankzij de uitwerking van art. 137 GW was hier ook geen vraag naar. In Vlaanderen werden –

door de uitvoering van art. 137 GW – de beide parlementen en regeringen van de Vlaamse

Gemeenschap en het Vlaamse Gewest “gefuseerd” tot één parlement (het “Vlaams

Parlement”) en één regering (de “Vlaamse Regering”)273

.

De term “fusie” is dan ook om meerdere redenen verkeerdelijk gekozen274

aangezien

het niet gaat om een echte versmelting van beide deelstaten:

- Parlements- en regeringsleden woonachtig in het administratief Brussel-

Hoofdstad mogen niet meestemmen over gewestaangelegenheden in het

Vlaamse Parlement en de Vlaamse Regering (art. 50, lid 1 BWHI en art. 27

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen).

270 Decreet W. Gew. P. van 23 december 1993 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap

van de bevoegdheden van het Waalse Gewest in de aangelegenheid "Monumenten en Landschappen", BS

12 februari 1994; Decreet D. Gem. P. van 17 januari 1994 Decreet betreffende de uitoefening door de

Duitstalige Gemeenschap van de bevoegdheden van het Waalse Gewest in de aangelegenheid

"Monumenten en Landschappen", BS 16 maart 1994. 271

Decreet W. Gew. P. van 6 mei 1999 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van de

bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake Tewerkstelling en Opgravingen, BS 3 juli 1999; Decreet D.

Gem. P. van 10 mei 1999 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van de

bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake tewerkstelling en opgravingen, BS 29 september 1999. 272

Decreet W. Gew. P. van 27 mei 2004 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van

sommige bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake de ondergeschikte besturen, BS 16 juni 2004;

Decreet D. Gem. P. van 1 juni 2004 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van

sommige bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake de ondergeschikte besturen, BS 19 oktober 2004. 273

Art. 1, §1 BWHI. 274

A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008,

p. 182; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 991-

993.

Page 90: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 81 -

- Het “Vlaamse Gewest” en de “Vlaamse Gemeenschap” blijven echter als aparte

rechtspersonen bestaan.275

- Een ontwerp of voorstel van Vlaams decreet kan niet tegelijk bepalingen bevatten

die gemeenschapsaangelegenheden en gewestaangelegenheden betreffen

(supra).

- Decreten van het Vlaamse Parlement moeten vermelden of zij gemeenschaps- of

gewestaangelegenheden betreffen (art. 19, §1, lid 2 BWHI).

- Er moet een gescheiden begroting worden gevoerd voor beide deelstaten, ook al

mag het Vlaams Parlement de hem toekomende financiële middelen vrij

bestemmen voor gemeenschaps- of gewestaangelegenheden (art. 1 Bijzondere

Financieringswet276

).

122. De tekst van art. 137 GW juncto art. 1, §1 BWHI leert ons dat we hier niet kunnen

spreken van institutionele autonomie: “Met het oog op de toepassing van artikel 39 kunnen

het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap en het Parlement van de Franse Gemeenschap

en hun Regeringen de bevoegdheden uitoefenen van respectievelijk het Vlaamse en het

Waalse Gewest, onder de voorwaarden en op de wijze die de wet bepaalt. Deze wet moet

worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid”.

In tegenstelling tot art. 138 en 139 GW, waar de uitvoering afhankelijk werd gesteld van

decreten, is voor de fusie een federaal wetgevend initiatief vereist. Deze Vlaamse “fusie”

werd uitgevoerd in art. 1, §1 BWHI.

123. Langs Waalse zijde is dergelijke “fusie” niet meer mogelijk door het opheffen van de

art. 1, §4 BWHI277

, die als uitvoeringsbepaling nodig was tot concretisering van art. 137

275 Zie ook A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer,

2008, p. 155-156; L. VENY, “Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest, nog altijd te onderscheiden

rechtspersonen!”, AJT 1998-99, p. 342-344. 276

Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten,

BS 17 januari 1989. 277

Bijzondere wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur van 16 juli 1993, BS 20 juli 1993.

Page 91: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 82 -

GW.278

Opmerkelijk is dat deze Waalse “fusie” volgens het oud art. 1, §4 BWHI diende te

gebeuren “bij decreten aangenomen met de meerderheid van twee derde van de

uitgebrachte stemmen in ieder van die [Parlementen]”.279

Het opheffen van deze bepaling

betekent de facto het verdwijnen van een stukje, weliswaar ongebruikte, institutionele

autonomie die de Franstaligen hadden en waar in Vlaanderen nooit sprake van is geweest.

Een mogelijkheid zou zijn om in de toekomst de Vlaamse institutionele autonomie te

vergroten door ook in art. 1, §1 BWHI in te schrijven dat de “fusie” dient te gebeuren bij

decreten aangenomen met een bijzondere meerderheid. Op die manier krijgt Vlaanderen

een tegenhanger aan de institutionele autonomie ex art. 137-138 GW.

124. Ondanks de asymmetrie in de gemeenschaps- en gewestinstellingen, die gekenmerkt

worden door een “fusie” en bevoegdheidsoverdrachten, blijft de scheiding tussen

gemeenschappen en gewesten het fundament van het Belgische federale staatsbestel.280

Dit

werd bevestigd door de Raad van State281

.

4.3 Andere maatregelen betreffende de institutionele autonomie

125. Naast de twee grote veruitwendigingen van institutionele autonomie, met name

art. 118, §2 en 123, §2 GW enerzijds en art. 138-139 GW anderzijds, zijn er in onze Belgische

staatsstructuur nog enkele kleinere vormen van institutionele autonomie te vinden.

126. Het allereerste spoor van institutionele autonomie vinden we terug in het oud art. 20

van de Wet van 21 juli 1971282

dat de toenmalige Cultuurraden de mogelijkheid gaf zijn eigen

reglement op te stellen. Dit reglement kon de oprichting en samenstelling van commissies

278 F. JUDO, “Heb ik iets gemeenschappelijk met u? Eens te meer de dubbelzinnigheid van de Belgische

deelstaten”, P&B 2008, afl. 5, p. 290-292; K. RIMANQUE, “De instellingen van Vlaanderen, de Franse

Gemeenschap en het Waalse Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde

staatshervorming, Brugge, Die Keure, 1993, p. 189. 279

Zie ook P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 44-45. 280

A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen, Kluwer, 2008,

p. 154-155; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p.

970-973; J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State Afdeling wetgeving, Antwerpen, Kluwer, 1999, p.

154-155. 281

Zie bv. RvS 26 november 1982, nr. 22.690. 282

Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse

cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap, BS 23 juli 1971.

Page 92: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 83 -

regelen, met uitzondering van de commissie voor samenwerking tussen de

cultuurgemeenschappen. In de huidige juridische regeling heeft het reglement een groter

toepassingsgebied.283

Opgemerkt moet worden dat het oud art. 59bis GW, zoals bepaald in 1970, echter

uitdrukkelijk voorschrijft “dat de bijzondere wet de wijze bepaalt waarop de cultuurraden

hun bevoegdheid uitoefenen, zonder verwijzing naar het artikel in de Grondwet dat deze

reglementsbevoegdheid verleent aan de wetgevende Kamers”. We moeten bijgevolg

vaststellen dat de wetgever met de Wet van 21 juli 1971 zijn bevoegdheid heeft

overschreden.

127. Het art. 24, §2 GW en zijn ontstaan moet in dit werk vermeld worden omdat het in

1988 een eerste fundamentele stap was in het kader van de institutionele autonomie. Via

deze grondwetsbepaling, met betrekking tot onderwijs, kan de gemeenschap als inrichtende

macht bevoegdheden opdragen aan één of meer autonome organen. Zij kan dit slechts doen

bij decreet aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte

stemmen.284

In tegenstelling tot art. 41, lid 4 GW of art. 118, §2 en 123, §2 GW vereist de

Grondwet niet expliciet dat de meerderheid van het gemeenschapsparlement aanwezig is.

Door de algemene werking van art. 35 BWHI kan echter geen enkel bijzonder decreet op

grond van art. 24, §2 GW worden aangenomen zonder het aanwezigheidsquorum bereikt te

hebben.285

De bedoeling van art. 24, §2 GW was een einde maken aan de dubbele functie van de

minister van onderwijs. De minister is enerzijds, als lid van de uitvoerende macht,

verantwoordelijk voor het bepalen van het nationale onderwijsbeleid voor alle

onderwijsnetten. Anderzijds is dezelfde minister van onderwijs ook de inrichtende macht van

het rijksonderwijs. Deze situatie zorgde op zijn minst voor een schijn van mogelijke

283 Zie art. 31ter, §1bis, lid 4 BWHI; art. art. 35, §2, lid 1 BWHI; art. 36, lid 1 BWHI; art. 38, lid 2 BWHI; art. 43,

lid 2 BWHI; art. 44 BWHI; art. 48bis BWHI. 284

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 639-

640. 285

F. JUDO, “Deelstatelijk staatsrecht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en bijzondere

decreten”, CDPK 2006, p. 252-253.

Page 93: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 84 -

belangenvermenging.286

Het artikel bevat dus slechts de mogelijkheid tot overdracht en niet de overdracht zelf.

Bijgevolg moeten we ook opmerken dat enkel de Vlaamse Gemeenschap van deze

mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit gebeurde oorspronkelijk in het ARGO-decreet287

, dat

in 1998 werd opgeheven en vervangen288

.289

128. Het begrip institutionele autonomie kan nog ruimer bekeken worden zodat ook de

volgende bepalingen daartoe gerekend kunnen worden290

:

- De organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk

welzijn, mits uitzonderingen (art. 5, §1, II, 2° BWHI);

- De samenstelling, organisatie en werking van de provinciale en gemeentelijke

instellingen, mits uitzonderingen (art. 6, §1, VIII, 1° BWHI);

- De organisatie en de uitoefening van het administratief toezicht op de provincies,

de agglomeraties en federaties van gemeenten, de gemeenten en de

binnengemeentelijke territoriale organen, mits uitzonderingen (art. 7 BWHI);

- Het oprichten van gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen

(art. 9 BWHI);

- Het personeelsbeleid voor de Vlaamse administratie binnen de grenzen van

art. 87 BWHI.

Deze zijn eerder gedetailleerde aspecten van de institutionele autonomie van de

deelstaten en bijgevolg zullen deze minder snel in een Vlaamse Grondwet te vinden zijn. Een

286 Zie ook J. DE GROOF, “Hoe bijzonder is het bijzonder decreet in uitvoering van artikel 24, §2 GW?”, TORB

1995-1996, p. 1-11; L. VENY (ed.), Wegwijs in de lokale raden van het gemeenschapsonderwijs: een praktisch

naslagwerk over de werking van de LORGO’s, Antwerpen, Oudervereniging voor moraal, 1991, 232 p. 287

Bijzonder Decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het

Gemeenschapsonderwijs, BS 29 december 1988. 288

Bijzonder Decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, BS 30 september 1998. 289

Zie ook E. CLYBOUW, “Een evaluatie van artikel 24, §2 G.W. en de bijzondere onderwijsdecreten ter uitvoering

daarvan”, TBP 2005, p. 639-655. 290

Discussienota voor een verdere staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 253/1, p. 12.

Page 94: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 85 -

Grondwet bevat slechts de fundamentele zaken. More is less.291

Bijgevolg zullen we de

bestaande regelgeving van deze institutionele aangelegenheden niet uitwerken.

129. Ten slotte bestaat er ook een deelstatelijke autonomie betreffende de aanwijzing van

de Brusselse gemeenschapssenatoren (art. 51 BWHI juncto art. 68, §3 GW). Deze werd reeds

in het kader van de constitutieve autonomie sensu stricto besproken.

5 Conclusie: geen institutionele autonomie maar slechts

bevoegdheden

130. De huidige institutionele autonomie hebben de deelstaten slechts stap voor stap

verkregen. Dat is niet geheel onlogisch gezien de vele hervormingen die België de laatste

veertig jaar heeft gekend. Deze stapsgewijze evolutie is, samen met zijn politieke

achtergrond, een verklaring voor het feit waarom de regelgeving bestaat zoals hij nu is. Zo is

de Vlaamse vrees voor een volwaardig Brussels Hoofdstedelijk Gewest de reden voor de

beperkingen die art. 118, §2 en 123, §2 GW voorziet (beperking ratione territoriae). De

territoriale beperking in de Duitse Gemeenschap is dan weer een gevolg van zijn politiek

onmachtige positie gedurende de verscheidene onderhandelingen over de

staatshervormingen. Een laatste voorbeeld is het beperkt toepassingsgebied ratione

materiae. Zij is het uitvloeisel van de Franstalige angst voor het separatisme in het noordelijk

deel van België.

131. De historische verklaring is daarom geen juridische rechtvaardiging voor de vele

institutionele beperkingen die in deze masterproef werden opgesomd. Daarom was het goed

met een kritische blik te durven kijken naar de regelgeving in Vlaanderen. Prima facie lijkt

deze wetgeving uitgebreid te zijn. Dat blijkt uit de lange beschrijving die ik in dit werk kon

geven wanneer het over de uitgewerkte decreten van art. 118, 123, 138 en 139 GW ging.

Deze laatste twee artikelen bleken echter in Vlaanderen geen toepassing te vinden.

Bovendien bevat art. 137 GW, de Vlaamse tegenhanger van 138 en 139 GW, geen autonomie.

De beschrijving van de Vlaamse decreten op grond van de constitutieve autonomie sensu

stricto lijkt een lange oplijsting te zijn van de vele institutionele aspecten. Niets is minder

291 Zie ook M.E. STORME, “Res publica en rechtsstaat: vrijheid in een onvolmaakte samenleving. Pleidooi voor

een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen”, CDPK 2009, afl. 2, p. 382-383.

Page 95: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 86 -

waar. Veelal gaat het slechts om kleine aanpassingen of om wijzigingen die een met de

federale parallelle bepaling inhouden. Het coördinatiedecreet van 7 juli 2006 bevat slechts

een snuifje uitgewerkte institutionele autonomie.

132. De flauwe uitwerking van de institutionele autonomie kan zowel het deelstatelijke

niveau als het federale niveau verweten worden. Ten eerste beweegt het Vlaamse Parlement

alsof ze in een porseleinenwinkel loopt. Veelal is het bang de grenzen van de constitutieve

autonomie sensu stricto af te tasten. Vlaamse politici roepen vanuit alle politieke partijen om

een Vlaamse Grondwet maar vergeten hun eigen institutionele autonomie maximaal uit te

putten. Via de impliciete bevoegdheden lijkt mij nog meer mogelijk dan vandaag

verwezenlijkt is.

Toch mag niet ontkend worden dat het de federale wetgever is die de rem ingedrukt

houdt. De vele beperkingen zijn een juridisch-onlogisch gevolg van politieke angsten. Er moet

dus voor een uitgebreider toepassingsgebied gepleit worden. Niet alleen in het kader van de

constitutieve autonomie sensu stricto maar wel voor de gehele institutionele autonomie. Het

Vlinderakkoord kan opnieuw een stapje zijn in de richting van die ruimere autonomie zijn.

Page 96: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 87 -

Titel IV. Grondwetgevende autonomie

1 Inleiding

133. Zoals eerder gezegd, de grondwetgevende of constitutionele autonomie is de

autonome bevoegdheid – onafhankelijk van de federale wetgever – voor de deelstaten om

een eigen grondwet op te richten waarbij men onder andere een regeling kan treffen inzake

de inrichting en werking van hun eigen organen. Deze definitie is algemeen en bijgevolg kan

deze autonomie op verschillende manieren worden ingevuld. In dit hoofdstuk wordt

nagegaan hoe deze invulling kan gebeuren.

134. In België is er geen grondwetgevende autonomie voor de deelstaten, maar slechts een

beperkte vorm van institutionele autonomie. In de parlementaire voorbereiding van deze

institutionele autonomie werd wel gesproken van “un embryon de pouvoir

constitutionnel”292

. Het verschil tussen beide vormen van autonomie wordt in dit hoofdstuk

aangeduid. Ook de concrete situatie in de Belgische rechtsorde wordt aangehaald.

135. Verscheidene rechtsleer merkt terecht op dat grondwetgevende autonomie geen

noodzaak is voor deelstaten om hun instellingen in te richten en hun werking te regelen. De

institutionele autonomie kan, zoals het ook in België het geval is, via (bijzondere) decreten

verlopen.293

Anderzijds stellen veel auteurs vast dat een deelstatelijke grondwetgevende autonomie

in heel wat lidstaten een feit is.294

Ook de initiatiefnemers van de verscheidene ontwerpen

292 Plenaire vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, 8 februari 1993, nr. 32, p. 1286.

Zie ook J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 27. 293

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 28. 294

C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, 208 p.

Page 97: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 88 -

van een “Vlaamse Grondwet” gebruiken dit argument.295

BERX stelt zelfs dat een

deelstatelijke grondwet een noodzakelijk wezenskenmerk van de federale staatsvorm is.296

Bijgevolg is het dus niet onbelangrijk om vanuit de federale theorie de

grondwetgevende autonomie te verklaren en begrijpen. Daarnaast zal ook de opportuniteit

van een deelstatelijke grondwetgevende autonomie duidelijk worden.

136. In dit hoofdstuk is het niet de bedoeling op een grondige rechtsvergelijkende wijze in te

gaan op de verscheidene rechtsstelsels zelf. Voor een diepere analyse van de

grondwetgevende autonomie wordt steeds verwezen naar de betrokken rechtsleer.

2 Wat is een Grondwet?

137. VANDE LANOTTE en GOEDERTIER maken bij het definiëren van het begrip “grondwet” een

onderscheid tussen de grondwet in materiële zin en in formele zin.

De grondwet in materiële zin is “een geheel van fundamentele rechtsregels (geschreven

of ongeschreven) die de werking en de organisatie van de gezagsinstanties en de verhouding

tussen die gezagsinstanties en de rechtsonderhorige of andere gezagsinstanties bepalen

en/of de grenzen bepalen waarbinnen zij tot ontwikkeling kunnen komen”297

.

In formele zin is de grondwet “een geheel van rechtsregels waarvan de goedkeuring

aan strakkere regels is gebonden dan wat voor de wetten geldt en waarvoor een specifieke

wijzigingsprocedure moet gevolgd worden”298

.

295 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 28; Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St.

Vl.Parl. 2002-2003, nr. 46/1, p. 3; Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, nr. 46/1,

p. 3; Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 623/1,

p. 3. 296

C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 11-12. 297

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 81. 298

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 82.

Page 98: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 89 -

138. Uit deze definities en de beschrijvende literatuur299

kunnen we enkele essentiële

kenmerken halen. Deze kenmerken zullen later in deze masterproef van belang zijn om de

parlementaire initiatieven richting een Vlaamse Grondwet en het gebruik van de begrippen

daarbij te evalueren. Met de volgende kenmerken moet rekening worden gehouden:

- Een juridische akte die verheven is boven andere juridische documenten;

- Bevat zeker normatieve bepalingen maar kunnen ook descriptieve of niet

bindende intenties bevatten;

- Bevat de fundamentele rechtsregels die de maatschappij organiseren;

- Een band met een territoriaal politiek samenlevingsverband (staat, deelstaat of

unie van deelstaten);

- Een specifieke en strakke goedkeurings- en wijzigingsprocedure.

139. Een grondwet kan ook verschillende functies hebben300

:

- Een juridische functie. Het vormgeven en structureren van de politieke

samenleving op een juridische wijze is mogelijk de meest fundamentele functie

van een grondwet. De grondwet kan de samenstelling en werking van de

instellingen regelen en hun bevoegdheden afbakenen. Daarnaast kan ook de

verhouding tussen het openbaar gezag en de burgers bepaald worden.

- Een politieke functie. De grondwet kan enkele principes vastleggen op welke wijze

299 Zie ook Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 4-5; M.E.

STORME, “Res publica en rechtsstaat: vrijheid in een onvolmaakte samenleving. Pleidooi voor een

functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen”, CDPK 2009, afl. 2, p. 383-389; J. VANDE LANOTTE

en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 81-82. 300

Zie ook Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 4-5; C. BERX,

“Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in B.

PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 252-254; M.E. STORME, “Res publica en rechtsstaat: vrijheid in

een onvolmaakte samenleving. Pleidooi voor een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor

Vlaanderen”, CDPK 2009, afl. 2, p. 382-383.

Page 99: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 90 -

het land bestuurd zal worden. Deze kunnen innovatief maar ook eerder

conservatief zijn.

- Een symbolische functie. Zo kan een grondwet het symbool van een nationale

eenheid of een eigen staatswording zijn.

140. RIMANQUE onderscheid drie soorten grondwetten301

:

- De grondwet met institutioneel karakter. Deze grondwet creëert een kader voor

de inrichting en de werking van de staatsorganen.

- De grondwet met institutioneel karakter die een rechtenverklaring bevat. Hierbij

worden ook enkele fundamentele rechten en vrijheden in de grondwet

opgenomen.

- De grondwet met een institutioneel deel, een deel met rechten en vrijheden en

een financieel-economisch deel.

Op te merken is dat er, aldus RIMANQUE, steeds een institutioneel deel in de grondwet

vervat zit.

3 Ruimer dan de institutionele autonomie

141. Het is evident dat de grondwetgevende autonomie ruimer is dan de institutionele

autonomie. Meer zelfs, de institutionele autonomie kan veruitwendigd worden als een deel

van een deelstatelijke grondwet.302

Het is echter niet aangeraden om de volledige institutionele autonomie te regelen in

een grondwet. Door de detaillistische uitwerking van dergelijke regulering zou snel een

overbeladen grondwet bestaan. Het is kenmerkend voor elke grondwet dat slechts de grote

lijnen worden vastgelegd en niet de details.303

Een detaillistische verwerking van de

301 Zie ook Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 4. 302

Zie ook J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 31. 303

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 81.

Page 100: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 91 -

institutionele autonomie in een grondwet zou, door zijn stroeve wijzigingsprocedure, de

werkbaarheid en flexibiliteit van de institutionele autonomie verlagen. Zo is het bijvoorbeeld

sterk afgeraden om alle bepalingen uit de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen in

een grondwet op te nemen.

142. Een ander deel van die deelstatelijke grondwet zijn vaak de zogenaamde grondrechten.

Deze bepalingen bevatten de fundamentele rechten en vrijheden waarop particulieren zich

kunnen beroepen ten aanzien van de overheden en andere particulieren. De deelstaten zijn

echter enkel bevoegd voor het erkennen van grondrechten die niet in de Grondwet zijn

opgenomen of voor de grondwettelijk opgenomen maar bevoegdheidsneutrale

grondrechten.304

Deze worden in deze masterproef niet verder besproken omwille van het afgebakende

onderwerp dat focust op de constitutieve autonomie voor deelstaten.

4 De federale theorie: is grondwetgevende autonomie

voor deelstaten een logisch of zelfs een noodzakelijk

gevolg van de federale staat?

143. ERGEC definieert federalisme als “een techniek waarbij in de schoot van eenzelfde Staat

bevoegdheden verdeeld worden tussen het centrale gezag en de deelstaten van die Staat met

het doel die deelstaten een ruime autonomie te verlenen door ze staatsmachten toe te

vertrouwen die zij uitoefenen vrij van iedere hiërarchische band met het centrum”305

. VANDE

LANOTTE en GOEDERTIER halen hier de twee essentiële kenmerken van een federale staat uit306

,

van waaruit ook de grondwetgevende autonomie kan verklaard worden:

304 Zie ook M.E. STORME, “Res publica en rechtsstaat: vrijheid in een onvolmaakte samenleving. Pleidooi voor

een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen”, CDPK 2009, afl. 2, p. 383-389; J. VANDE

LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 1085-1087. 305

R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME

(ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 48. 306

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 225-228.

Zie ook R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR

FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 41-47; F.

DELMARTINO en K. DESCHOUWER, “Grondslagen van het federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR

FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 11-12; P.

Popelier, “Het geslacht der engelen. Een dynamisch perspectief voor de vergelijking van staatsvormen”,

CDPK 2008, p. 418.

Page 101: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 92 -

- Het medebeslissingsrecht van de deelstaten

- De autonomie voor de componenten van de federale Staat

PRESTON KING maakt het eerste kenmerk van het federalisme erg duidelijk in zijn

beschrijving van de federale staat als “an institutional arrangement, taking the form of a

sovereign state, and distinguished from other such states solely by the fact that its central

government incorporates regional units in its decision procedure on some constitutionally

entrenched basis”307

. Een federale staat heeft dus als kenmerk dat er een organieke

samenwerking is waarbij de deelstaten kunnen participeren aan de federale besluitvorming,

ten minste wat hun statuut betreft en de bevoegdheidsverdeling betreft.308

Deze participatie

is van belang zodat de federale macht het deelstatelijke niveau niet kan chanteren om

bijvoorbeeld financiële voordelen te verkrijgen. Hoe deze participatie in de besluitvorming

betreffende het statuut van de deelstaten in België gebeurt, namelijk via institutionele

autonomie, werd eerder besproken (supra).

Een tweede kenmerk is het ontbreken van een hiërarchische band met de federale

staat: ze hebben een aparte rechtspersoonlijkheid, zelfstandige organen, eigen

bevoegdheden en financiële middelen. Deelstaten zijn nevengeschikt aan de federale staat.

PEETERS wijst op de vele klassieke bondsstaatstheorieën die als centraal thema de vraag

hebben hoe de aanspraken op nevenschikking juridisch gerijmd kunnen worden met het

bestaan van één federaal eenheidsverbod.309

We stellen vast dat in veel landen310

grondwetgevende autonomie een aspect is van die nevenschikking van de deelstaten. In de

rechtsleer wordt grondwetgevende autonomie dan ook als één van de kenmerken van een

307 P. KING, Federalism and federation, Londen, Croom Helm, 1982, p. 77.

308 Zie ook R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR

FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 41; T.

BOMBOIS, “La participation interfédérée”, RBDC 2002, p. 321-354; F. DELPÉRÉ, Le droit constitutionel de la

Belgique, Brussel, Bruylant, 2000, p. 373; P. POPELIER, “Het geslacht der engelen. Een dynamisch perspectief

voor de vergelijking van staatsvormen”, CDPK 2008, p. 418; J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek

Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 227-228. 309

P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie

van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 55, voetnoot 74. 310

Bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland of Duitsland.

Page 102: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 93 -

federale staat beschouwd.311

144. CATHY BERX stelt dat deze twee kenmerken, wat betreft de institutionele autonomie,

dienen te worden gerealiseerd via grondwetgevende autonomie. Zij acht dit zelfs “een

noodzakelijk wezenlijk kenmerk van de federale staatsvorm dat zich laat afleiden uit het doel

en de zin van het federalisme”312

. Deze auteur ziet “een fundamentele contradictie in de

bevestiging van de beslissingsbevoegdheid van de deelgebieden om bepaalde

aangelegenheden zelfstandig te regelen – zonder enige inmenging van de politieke organen

van de federale overheid – en de ontkenning van hun bevoegdheid om zelf te beslissen over

de verkiezing, samenstelling en werking van hun organen”313

. In haar redenering is de

afwezigheid van grondwetgevende autonomie het ontkennen van institutionele autonomie.

Mijns inziens vergeet BERX dat deze institutionele autonomie ook via de (bijzondere)

decreten van de deelstaten kan worden uitgeoefend, net als ook de uitwerking van de

deelstatelijke bevoegdheden via decreten gebeurt. Bijgevolg kunnen we een

grondwetgevende autonomie voor deelstaten bezwaarlijk beschouwen als een fundamentele

vereiste voor elke federale staat.

145. Ook in de buitenlandse rechtsleer was grondwetgevende autonomie voor deelstaten

een voorwerp van discussie. Enkele theorieën zien deze autonomie als een essentieel aspect

van het federalisme.314

De Duitser GEORG JELLINEK stelde vast dat een federale staat een soevereine staat is die

samengesteld is uit niet-soevereine (deel)staten. De eigen grondwetgevende bevoegdheid

maakt een wezenlijk deel uit van het statelijk karakter die deze deelstaten hebben. Elk

staatsgezag uit zich in de aanwezigheid van zelfstandige organen die steunen op een eigen

311 R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME

(ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 41. 312

C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 241. 313

C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 241. 314

Zie ook P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 55-59.

Page 103: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 94 -

grondwet. Dit onderscheidt de deelstaten van territoriaal gedecentraliseerde

publiekrechtelijke entiteiten.315

Ook zijn landgenoot HANS KELSEN wil het onderscheid duiden

tussen klassiek gedecentraliseerde entiteiten en deelstaten. Wanneer een entiteit

grondwetgevende autonomie heeft, is dat een deelstaat en onderscheidt het zich van de

andere gedecentraliseerde entiteiten die op een lager niveau staan.316

5 De vormgeving van grondwetgevende autonomie

5.1 Voorwaarden voor een deelstatelijke grondwetgevende

autonomie

146. Grondwetgevende autonomie kan op verschillende manieren tot stand komen binnen

een federale staat. Toch kunnen we hier enkel algemene voorwaarden vaststellen die vereist

zijn voor de realisatie van de grondwetgevende autonomie voor de deelstaten.

5.1.1 Een bewuste lacune in de federale wetgeving over de deelstatelijke

organen

147. In centripetaal of aggregatief federalisme, waar verschillende onafhankelijke staten

beslissen om samen te werken in een federale staat, is in beginsel een institutionele lacune

aanwezig. Dit is logisch aangezien de federale grondwet doorgaans uitgevaardigd wordt op

het moment dat de verschillende deelstaten al een grondwet hebben die de inrichting en

werking van hun organen regelt.317

Het schoolvoorbeeld hiervan zijn de Verenigde Staten

waar bij het opstellen van de federale grondwet vooral aandacht werd besteed aan de

omschrijving van de federale bevoegdheden en de individuele rechten en vrijheden.318

148. Helemaal anders ligt het bij het centrifugaal of segregatief federalisme, zoals

bijvoorbeeld in België. In deze vorm van federalisme wordt binnen een eenheidstaat beslist

om soevereiniteit toe te kennen aan de binnen die staat opgerichte deelstaten.319

Hierbij is

315 G. JELLINEK, Allgemeine Staatslehre, Berlijn, Julius Springer Verlag, 1921, p. 489.

316 H. KELSEN, Allgemeine Staatslehre, Berlijn, Julius Springer Verlag, 1925, p. 193.

317 Dit was niet het geval in Duitsland.

318 Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 15-22. 319

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 226.

Page 104: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 95 -

het een stuk moeilijker om een dergelijke lacune in de federale wetgeving te bewerkstelligen.

Vereist is dat de federale wetgever op een exhaustieve wijze alle bepalingen betreffende de

inrichting en werking van de organen opheft. Op die manier kan de deelstaat zijn eigen

regelgeving vastleggen. Aangeraden is wel om bij deze operatie een overgangsregeling te

voorzien zodat de opgeheven federale regels nog blijven gelden tot de decreetgever is

opgetreden. Dit om de deelstatelijke parlementen de tijd te geven de nodige decreten uit te

werken.320

5.1.2 De deelstatelijke bevoegdheid tot regelen van constitutionele

aspecten

149. De toekenning van bevoegdheden kan in wezen gebeuren op twee manieren: via de

residuaire bevoegdheid of de toegewezen bevoegdheid.

150. De eerste manier is het toekennen van de residuaire bevoegdheid aan de deelstaten,

bijgevolg kunnen zij regelen wat niet expliciet aan de federale overheid is toegewezen. Door

de bewuste lacune (supra) zal de federale wetgeving (nagenoeg) geen regelgeving over de

inrichting en werking van de instellingen bevatten en kan deze dus in een ruime mate door

de deelstaten bepaald worden.321

Dit is bijvoorbeeld het geval in de Verenigde Staten,

Duitsland en Zwitserland.322

151. Een tweede mogelijkheid is de inhoud van de grondwetgevende autonomie toe te

kennen door middel van toegewezen bevoegdheden. Wanneer de regelgever voor

toegewezen bevoegdheden kiest moet hij een exhaustieve lijst opmaken die aanduidt welke

aspecten in de deelstatelijke grondwet kunnen worden geregeld. Grondwetgevende

autonomie moet dan gerealiseerd worden door het inschrijven in de federale grondwet van

320 Zie bijvoorbeeld J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet

voor Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 29-30. 321

C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 255; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN

NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 29. 322

Zie ook C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese

Unie”, in B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque

Karel Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 244; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over

institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in

F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 61-64.

Page 105: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 96 -

een zeer brede bepaling die onder andere institutionele autonomie mogelijk maakt.323

Deze

methode wordt in Canada toegepast.324

5.1.3 Het erkennen van de deelstatelijke grondwetten in de federale

grondwet

152. Of de federale grondwet de deelstatelijke grondwetgevende autonomie moet

erkennen is een twistpunt. Sommige auteurs stellen dat de federale erkenning niet hoeft

wanneer de deelstaten een residuaire bevoegdheid hebben. Door die residuaire

bevoegdheid ligt, volgens hen, de grondwetgevende autonomie impliciet bij de deelstaten.

Zij steunen ook op het feit dat in de grondwetten van de klassieke federale staten geen

gelijkaardige erkenning is opgenomen.325

In landen als Duitsland of de Verenigde Staten

wordt deze deelstatelijke grondwetgevende autonomie impliciet afgeleid uit de erkenning

van de deelstatelijke autonomie.326

PEETERS stelt zelfs dat de expliciete erkenning van grondwetgevende autonomie niet

wenselijk is aangezien dit een delegatiemacht van de federale overheid ten aanzien van de

deelstatelijk overheid zou impliceren. Volgens deze auteur gaan een federale delegatiemacht

en een deelstatelijke grondwetgevende autonomie niet samen.327

Deze redenering gaat

echter niet op. De meeste staten hebben in hun federale grondwet beperkingen of erkennen

de primauteit van de federale (grond)wetgeving ten aanzien van de deelstatelijke regulering

(infra). Dit zijn twee elementen die ook een delegatiemacht van de federale wetgever

impliceren maar toch samengaan met grondwetgevende autonomie voor de deelstaten.

323 C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 244. 324

Zie ook P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 61, voetnoot 95. 325

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 29. 326

Zie ook P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende

autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie

vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 61-64. 327

P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie

van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 70, voetnoot 129.

Page 106: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 97 -

153. Toch lijkt het mijns inziens aangeraden om de grondwetgevende autonomie en dus ook

de deelstatelijke grondwet expliciet in de federale grondwet te erkennen. Het kan een aantal

juridische betwistingen voorkomen. Een voorbeeld vinden we in art. 51 van de Zwitserse

federale grondwet: “Chaque canton se dote d’une constitution démocratique”.

Zeker in de landen met een segregatieve of centrifugale vorm van federalisme is de

expliciete erkenning ten zeerste aangeraden. Hier is de theorie van het impliciet afleiden uit

de federale grondwet moeilijker aan te nemen, zeker wanneer deze deelstaten niet over de

residuaire bevoegdheid beschikken. Wanneer er geen erkenning in die grondwet is

opgenomen, zou er bijgevolg sneller betwistingen kunnen rijzen of de federale

grondwetgever ook bedoeld heeft om die deelstaten grondwetgevende autonomie te geven.

5.1.4 De Kompetenz-Kompetenz en de rol van de deelstaten

154. Met de Kompetenz-Kompetenz wordt de bevoegdheid om de bevoegdheden toe te

kennen bedoeld. De medewerking van de deelstaten bij het wijzigen van de federale

grondwet wordt in de rechtsleer als een essentieel kenmerk beschouwd.328

Wanneer de hele

federale grondwet door het federale niveau wordt beheerst, kan niet gesproken worden van

een volledige autonomie. De deelstaten blijven namelijk afhankelijk van de wil van de

federale wetgever die zelfstandig zou kunnen beslissen die grondwetgevende autonomie op

te heffen.

Deze medewerking kan op drie manieren worden gerealiseerd329

:

- Een instemmingsvereiste van de deelstaten via een referendum, zoals in

Zwitserland, of via de deelstatelijke parlementen, zoals in de Verenigde Staten en

328 R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME

(ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 44-45; K. MUYLLE, “La

représentation de la Communauté germanophone au sein des institutions fédérales: entre la logique de la

participation et celle de la protection d’une minorité” in K. STANGHERLIN (ed.), Die Deutschsprachige

Gemeinschaft Belgiens, Brussel, La Charte 2005, p. 249; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over

institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in

F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 57,

voetnoot 80. 329

C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 247.

Page 107: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 98 -

Canada.330

Op deze manier is formeel of informeel overleg een noodzakelijk

gevolg.

- De meerderheidsvereiste van een parlementair orgaan dat bestaat uit

vertegenwoordigers van de verschillende deelstaten. Hier gebeurt het overleg

binnen dat parlement. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Duitsland.331

- Een instemmings- en meerderheidsvereiste.

155. Daarnaast valt ook op te merken dat de invoering van de Kompetenz-Kompentenz in

staten zonder deelstatelijk grondwetgevende autonomie, een eerste stap in de richting van

die grondwetgevende autonomie kan zijn. Het geeft de deelstaten met name een grotere

mogelijkheid om op te komen voor hun eigen rechten.

156. Omgekeerd is het ook mogelijk om de medewerking van de federale overheid te

vereisen bij het opstellen en wijzigen van de deelstatelijke grondwetten. Zo is in Zwitserland

de instemming van de federale wetgever gevraagd bij het aannemen van kantonnale

grondwetten. Het gaat echter maar om een declaratieve instemming waardoor er geen

opschortende gevolgen zijn voor de deelstatelijke grondwetgevende bepalingen wanneer de

federale overheid weigert in te stemmen.332

Op die manier kunnen conflicten tussen beide

grondwettelijke niveaus vermeden worden.

5.2 Beperkingen aan de grondwetgevende autonomie voor

deelstaten

157. De federale staat en de deelstaten reguleren hetzelfde grondgebied en dezelfde

rechtsonderhorigen. Het is dus niet onlogisch dat een ongebreidelde grondwetgevende

autonomie voor deelstaten voor conflicten met de federale regelgeving zou zorgen. In de

330 Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 53-57, 91-94 en 129-130. 331

Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 164-165; R. ERGEC, “Institutionele Analyse van het Federalisme” in

INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 49-55. 332

P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie

van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 66-67

Page 108: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 99 -

rechtsleer worden verschillende manieren aangewend om dergelijke conflicten te vermijden:

- Een homogeniteitsbepaling.

- Bepalingen in de federale grondwet die doorwerken in de deelstatelijke

constitutionele rechtsorde.

Ten eerste kan de federale grondwet een homogeniteitsbepaling333

bevatten “waarin

de noodzakelijk geachte staatsrechtelijke en staatsfilosofische grondprincipes zijn neergelegd

waaraan de grondwetten van de deelstaten minimaal moeten beantwoorden”334

. Het is een

hoger geschikte federale norm waar de deelstaten zich dienen aan te houden. Het gaat enkel

om noodzakelijk geachte grondprincipes aangezien het niet de bedoeling is de

grondwetgevende autonomie te beperken uit wantrouwen ten aanzien van de

deelgebieden.335

Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de grondwetten van Duitsland,

Zwitserland en de Verenigde Staten.

De inhoud van deze homogeniteitsbepaling zal, al naar gelang deze detaillistisch is of

niet, de institutionele speelruimte van de deelstaten vaststellen. Zo is de speelruimte in de

Verenigde Staten groot aangezien de homogeniteitsbepaling enkel verplicht om te voorzien

in een republikeinse regeringsvorm (de guarantee clause) en zijn er enkele beperkingen die

de politieke rechten van burgers waarborgen.336

In Zwitserland en Duitsland bestaat de

homogeniteitsbepaling uit een limitatieve lijst van precieze voorwaarden waaraan de

grondwetten van de deelstaten moeten voldoen.337

In deze twee landen is er dus minder

333 In de rechtsleer wordt ook wel eens de term homogeniteitsgebod gebruikt.

334 C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 242. 335

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 33-35. 336

Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 30-52. 337

Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 115-121 en 152-164.

Page 109: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 100 -

speelruimte maar wel meer duidelijkheid.338

Ten tweede zijn er, naast de homogeniteitsbepaling, nog andere bepalingen in de

federale grondwet mogelijk die de grondwetgevende autonomie van de deelstaten

beperken. Deze zijn afhankelijk van de specifieke staatsstructuren per land. Zo is in

art. 28 en 93, lid 1, 4, b van de Duitse Grondwet een gemeentelijke autonomie gewaarborgd.

Een andere voorbeeld zijn de Durchgriffsnormen. Dit zijn grondrechten die zowel de federale

als de deelstatelijke overheden binden bij de uitoefening van al hun bevoegdheden, inclusief

de grondwetgevende autonomie.

Ook hier moet men voorzichtig zijn met het invoeren van federale grondwettelijke

normen die ook deelstatelijk doorwerken. Een ongebreidelde inmenging van het federale

niveau op het deelstatelijk zou eerder een ontkenning dan een bevestiging van de

grondwetgevende autonomie zijn.339

Ten slotte moeten we ook opmerken dat de deelstatelijke grondwetten zich dienen te

schikken naar de hiërarchisch hogere internationale normen.340

158. De controle op deze fundamentele beginselen die de grondwetgevende autonomie

338 C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 245; P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over

institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in

F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 65; Verslag

namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en voor

de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging van

een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 51-53. 339

Zie ook C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese

Unie”, in B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque

Karel Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 242-243; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en

J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 35-36; P. PEETERS,

“Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de

gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 65-66. 340

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 96-

111.

Page 110: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 101 -

beperken kan op verschillende wijzen gebeuren.341

Er kan, zoals in Zwitserland, een politieke controle door de federale overheid

gebeuren.342

De rechterlijke macht is bijgevolg onbevoegd om te oordelen over de

deelstatelijke schendingen van deze beperkende bepalingen. Het wordt echter wel

noodzakelijk geacht dat de schending van politieke rechten wel door de rechtbanken worden

beslecht. Nadelig aan deze werkwijze is dat de indruk zou kunnen ontstaan dat de federale

overheid een bestuurlijk toezicht heeft op de deelstaten.

Daarnaast kan ook beroep worden gedaan op de hogere rechtscolleges van een land.

De toegang tot dit rechtscollege kan zich beperken tot de wetgevende en uitvoerende macht

van de federale staat of deelstaat. Op die manier kunnen beide niveaus waken over de

correcte toepassing van de beperkende maatregelen in de federale grondwet. Indien

wenselijk kunnen ook vorderingen van particulieren worden toegelaten. Dit is ook de wijze

waarop de controle in Duitsland plaatsvindt.

6 Verhouding tussen de federale en de deelstatelijke

grondwet

159. In de meeste federale staten met grondwetgevende autonomie bevat de federale

grondwet een bepaling die de primauteit van het federale op de deelstatelijke recht

voorschrijft. Bijgevolg kan een federale reglementaire bepaling zelfs voorgaan op de

deelstatelijke grondwetsbepaling.

Deze voorrang van de federale regels op de deelstatelijk wordt in de Verenigde Staten

uitgedrukt in de zogeheten Supremacy-clause (art. VI (2) van de Amerikaanse grondwet):

“This Constitution, and the Laws of the United States which shall be made in Pursuance

thereof; and all Treaties made, or which shall be made, under the Authority of the United

States, shall be the supreme Law of the Land; and the Judges in every State shall be bound

341 C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese Unie”, in

B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque Karel

Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 246-247. 342

Uitgebreider: zie C. BERX, De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 88-90.

Page 111: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 102 -

thereby, any Thing in the Constitution or Laws of any State to the Contrary notwithstanding”.

Bijgevolg mogen de rechters de deelstatelijke (grondwets)bepalingen die strijdig zijn met de

federale Grondwet of wetten ter uitvoering ervan niet toepassen.

In Duitsland drukt men dit uit in het adagium “Bundesrecht bricht Landesrecht”.343

Ook

in Zwitserland bestaat een gelijkaardige bepaling.344

België kent een afwezigheid van een

hiërarchie tussen de wetten en decreten.

7 De situatie in het federale België

160. In de Belgische rechtsorde is er geen grondwetgevende autonomie voor de deelstaten.

Zoals eerder gezegd werd bij de invoering van art. 118, §2 en 123, §2 GW al gesproken van

van “un embryon de pouvoir constitutionnel”345

en van “quasi-grondwetgevende

bevoegdheden”346

. Ook volgens VANDE LANOTTE en GOEDERTIER vormt de “constitutieve

autonomie […], samen met de jurisprudentiële erkenning van de bevoegdheid van de

gemeenschappen en gewesten op het vlak van grondrechten […], een belangrijke voorfase

[…] in de evolutie naar een volwaardige grondwettelijke bevoegdheid voor de

deelgebieden”347

. VAN ORSCHOVEN stelt zelfs dat de oorspronkelijke bedoeling van de

grondwetgever het toekennen van grondwetgevende autonomie in plaats van deze

constitutieve autonomie was. 348

Langs Vlaamse kant werd de grondwetgevende autonomie

343 T. DE PELSMAEKER, “De verhouding tussen federaal en gefedereerd recht in België en de Bondsrepubliek

Duitsland: het verband tussen normencollisie en bevoegdheidsverdeling”, TBP 2001, p. 71-88; P. PEETERS,

“Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie van de

gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 67-68. 344

P. PEETERS, “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en grondwetgevende autonomie

van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een

Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 66-69. 345

Plenaire vergadering, Hand. Kamer 1992-1993, 8 februari 1993, nr. 32, p. 1286.

Zie ook J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 27. 346

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 82-83. 347

J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 1002. 348

Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en Ambtenarenzaken

uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van de

gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen

voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 5.

Page 112: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 103 -

voor de deelstaten ook expliciet gevraagd.349

Een parlementslid merkt echter terecht op dat de vraag of het verlenen van

institutionele autonomie gelijkstaat met het verlenen van een aanzet tot het toekennen van

grondwetgevende autonomie eerder een symbolische discussie is.350

161. Om in België institutionele autonomie door middel van grondwetgevende autonomie

te organiseren is niet per se een revolutie of onafhankelijkheidsverklaring nodig.351

Ten eerste zal de federale wet- en grondwetgever plaats moeten ruimen. Alle

bepalingen die de inrichting en de werking van de deelstatelijke organen betreffen, zowel

degene in de Grondwet als in de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen, zullen

moeten worden opgeheven. Op die manier is het mogelijk voor de deelstatelijke

parlementen om hun instellingen naar eigen inzichten te reguleren. Zoals ook eerder

aangegeven, is een overgangsregeling aangeraden.

In een tweede stap zal de bevoegdheid tot institutionele autonomie zelf moeten

worden overgedragen. De eerste manier om dit te doen is uiteraard via de uitvoering van

art. 35 GW waardoor de residuaire bevoegdheden worden toegekend aan de deelstaten.

Wanneer de institutionele autonomie dan niet aan de federale wetgever wordt

voorbehouden, zullen deelstaten hun instelling vrij kunnen reguleren. Deze oplossing is

politiek gezien niet eenvoudig realiseerbaar (supra). Een tweede, realistischere methode is

het expliciet toewijzen van de institutionele autonomie door het inschrijven van een ruime

algemene bepaling in de grondwet.

Ten derde is het ook aangeraden de grondwetgevende autonomie zelf te erkennen in

de federale grondwet. Gezien België geen traditie kent van grondwetgevende autonomie is

349 Resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende

staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1339/3, p. 3. 350

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele hervormingen en

voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer

1992-1993, nr. 725/6, p. 93. 351

Zie ook C. BERX, “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de Europese

Unie”, in B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber amicorum discipulorumque

Karel Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 254-256; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en

J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 29-30.

Page 113: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 104 -

het voor de duidelijkheid beter deze expliciet in de federale grondwet op te nemen.

Ten vierde zal de Grondwet ook een aantal beperkingen aan de grondwetgevende

autonomie moeten voorzien. Om de grondwetgevende autonomie van de deelstaten te

respecteren moeten we deze beperkingen zo minimaal mogelijk houden. Zo kan men

bijvoorbeeld de scheiding der machten, het beginsel van democratie en het

rechtstaatsbeginsel vastleggen in deze homogeniteitsbepaling.352

De controle op deze

bepalingen moet gebeuren door het Grondwettelijk Hof.

Ten slotte zal er een aanpassing aan de huidige procedure tot grondwetsherziening

nodig zijn aangezien deze geen rekening houdt met het bestaan van de deelstaten. De eerste

manier is door een instemmingsvereiste van de deelstaten in te schrijven in art. 195 GW. Op

die manier krijgt elke deelstaat een vetorecht. Een andere mogelijkheid, die politiek gezien

eenvoudiger is, is het hervormen van de Senaat zodat die zal bestaan uit louter

vertegenwoordigers van de deelstaten. Op die manier wordt vermeden dat de kleinere

Duitstalige Gemeenschap zomaar een vetorecht zou krijgen in geheel het land.353

162. Wanneer die deelstatelijke grondwetten tot stand zijn gekomen, is het ook belangrijk

om even te kijken naar de verhouding tussen die deelstatelijke grondwet en de federale

grondwet. België kent geen supremacy clause zoals in de Verenigde Staten die stelt dat het

federaal recht primeert op het deelstatelijk recht. In tegendeel de normenhiërarchie (of de

afwezigheid van normenhiërarchie) in ons land stelt dat er geen voorrang bestaat van de

federale op de deelstatelijke norm of omgekeerd.354

Bovendien zou een supremacy clause in

de Belgische politiek ook onverdedigbaar zijn. De primauteit van het federale niveau zal in

het huidige klimaat nooit getolereerd worden aangezien de deelstaten grote aanhangers zijn

352 Cf. J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 34-35. 353

E. DI RUPO et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de deelstaten.

Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, p. 7-8. 354

De integreale concurrerende bevoegdheid ex art. 170 GW is hierop een uitzondering.

Voor de nuances tussen het ontbreken van een normenhiërarchie bij wetten en decreten en het bestaan

van concurrerende bevoegdheden: zie T. DE PELSMAEKER, “De verhouding tussen federaal en gefedereerd

recht in België en de Bondsrepubliek Duitsland: het verband tussen normencollisie en

bevoegdheidsverdeling”, TBP 2001, p. 81-83.

Page 114: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 105 -

van het principe van nevengeschiktheid tussen de verschillende niveaus.355

Anderzijds moeten we in een centrifugaal federalistisch land ook erkennen dat het

bestaan van de deelstaten, en dus ook hun grondwetgevende autonomie, afhankelijk is van

de erkenning in de federale Grondwet. Bovendien moet het ook mogelijk zijn voor de

federale grondwetgever om beperkingen aan de deelstatelijke grondwetten te kunnen

opleggen. De voorrang van de federale grondwet op de deelstatelijke grond zal dus moeten

aanvaard worden.

163. Daarnaast rijst nog de vraag of de grondwetgevende autonomie aan de

gemeenschappen, gewesten of beiden moet worden toegekend. Door de asymmetrische

structuur in het Belgisch federalisme356

is een eenvoudige toekenning aan de éne of de

andere deelstaten niet mogelijk. Hoe dan ook lijkt het hebben van zes aparte deelstatelijke

grondwetten binnen een klein land als België niet wenselijk. Een hervorming van onze

federale structuur in België lijkt een noodzaak te zijn. Dit zal de grootste struikelblok worden

wanneer politici in België willen overstappen naar een grondwetgevende autonomie.

Wanneer de hervorming van de federale structuur met het oog op het (gedeeltelijk)

wegwerken van de asymmetrie niet aanslaat, moet een andere oplossing gezocht worden. Er

zou kunnen geopteerd worden voor het geven van gemengde bevoegdheden. Dit is geen

ideale maar wel een realistischere oplossing. In dit systeem bestaan er drie grondwetten: één

voor Vlaanderen, één voor Zuid-België en één voor het Brussels Hoofdstad. Deze

grondwetten worden beheerst door elke gemeenschap en elk gewest dat territoriaal daar

aanwezig is.

355 Zie ook G. DIERICKX, P. BURSENS en S. HELSEN, Omzetting, toepassing en toepassingscontrole van het Europees

beleid in België. Naar een structurele toepassing van de wijze waarop België zijn Europese verplichtingen

nakomt: succes- en faalfactoren van het omzettingsproces van Europese richtlijnen in comparatief

perspectief: België, Duitsland, Oostenrijk, Nederland en Denemarken, Gent, Academia press, 2003, p. 126. 356

Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010, p. 990-

997.

Page 115: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 106 -

Deelstatelijke Grondwet Bevoegde deelstaten

Grondwet van Vlaanderen - Vlaamse Gemeenschap

- Vlaamse Gewest

Grondwet van Brussel-Hoofdstad - Vlaamse Gemeenschap in samenwerking met

de Franse Gemeenschap

- Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Grondwet van Zuid-België - Franse Gemeenschap in samenwerking met

Duitstalige Gemeenschap

- Waalse Gewest

Elke gemeenschap en elk gewest krijgt de bevoegdheid om die grondwet aan te

passen, afhankelijk van de materie. Zo is het logisch dat voor de institutionele autonomie elk

gewest en elke gemeenschap zijn eigen instellingen kan regelen. Anderzijds moeten zowel de

gemeenschappen en gewesten grondrechten kunnen opnemen in de aangelegenheden die

tot hun bevoegdheid behoren. Er moet ook de mogelijkheid gegeven worden aan de

gemeenschappen en gewesten om samen bepalingen op te stellen die bijvoorbeeld zowel de

gemeenschaps- als de gewestorganen betreffen. Voor de bevoegdheidsneutrale

grondwetsbepalingen moet een samenwerkingsmechanisme verplicht zijn. Ten slotte is op te

merken dat in Brussel voor de gemeenschapsbevoegdheden een samenwerking tussen de

Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap vereist zal zijn en in Zuid-België is een

dergelijke samenwerking vereist tussen de Franse Gemeenschap en Duitstalige

Gemeenschap.

8 Conclusie: geen juridische struikelblokken

164. Een grondwetgevende autonomie voor de deelstaat is een principe dat veel ladingen

kan dekken. Wanneer de verschillende vormen van grondwetgevende autonomie in andere

federale deelstaten worden bekeken, moet besloten worden dat deze rechtsfiguur ook in

België mogelijk moet zijn. In België zijn we echter nog een heel eind verwijderd van een

grondwetgevende autonomie voor deelstaten.

165. Na het bestuderen van de federale theorie kunnen we stellen dat deelstatelijke

Page 116: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 107 -

grondwetgevende autonomie in een federale staat een mogelijkheid maar geen verplichting

is. Wanneer geopteerd wordt voor het inschrijven van een dergelijke grondwetgevende

autonomie in de federale grondwet, moet aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn. Om

conflicten te vermijden moet bovendien ook de verhouding met het federale niveau geregeld

worden en enkele beperkingen opgelegd worden.

De toepassing van die voorwaarden en beperkingen op de Belgische situatie leert ons

dat het implementeren van grondwetgevende autonomie meer is dan het inschrijven van

een nieuw grondwetsartikel. Het moet kaderen in een grote hervorming die de verschillende

aspecten van de federale staat bevat. De analyse die in deze titel gemaakt wordt, leert ons

dat een deelstatelijke grondwetgevende autonomie in België juridisch mogelijk is wanneer

enkele problemen opgelost worden. Het grootste struikelblok lijkt de asymmetrie in onze

staatsstructuur te zijn.

166. De grote hindernissen bevinden zich dus niet op het juridische vlak. We moeten

besluiten dat de hele discussie voornamelijk een symbolische politieke kwestie is. Het

Franstalig deel van België aanschouwt het gegeven van een Vlaamse Grondwet als een grote

stap richting onafhankelijkheid of zelfs de onafhankelijkheid zelf. Anderzijds blijkt toch ook

uit die hoek interesse te komen voor een Waalse Grondwet. In 2006 werd reeds een ontwerp

van Waalse Grondwet in het Waals Parlement ingediend door een zestal parlementsleden

van de Parti Socialiste.357

Toen kwam er echter nog te veel tegenkanting van CDH, Ecolo en

MR358

waardoor het voorstel geen decreet werd.

De grondwetgevende autonomie in België is iets dat enige tijd zal vergen maar

uiteindelijk er wel zal komen. De voordelen van een transparante deelstatelijke grondwet

zullen het overwinnen van de angsten die bij bepaalde bevolkingsgroepen leven. De

inschrijving van grondwetgevende autonomie zal niet van vandaag op morgen gebeuren. Het

zal opnieuw een stapsgewijze evolutie zijn die moet kaderen in enkele staatshervormingen.

De vraag is enkel wanneer die stappen zullen genomen worden.

357 Proposition de Décret Spécial instituant une Constitution Wallonne, Parl.St. Wal.Parl. 2005-2006, nr. 367/1,

p. 1-27. 358

Compte Rendu Analytique du commission des Affaires générales, de la Simplification administrative, des

Fonds européens, du Règlement et de la Comptabilité, Parl.St. Wal.Parl. 2006-2007, nr. 367/18, p. 1-12.

Page 117: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 108 -

Titel V. De initiatieven richting een Vlaamse

grondwet

1 Inleiding

167. In deze titel van de masterproef wordt een overzicht geschetst van alle initiatieven,

zowel parlementaire als academische, die gebruik hebben gemaakt van de institutionele

autonomie of zelfs van een hypothetische grondwetgevende autonomie.

De aanleiding voor de initiatieven met betrekking tot institutionele en

grondwetgevende autonomie kwam er op 6 maart 1996 met de discussienota voor een

verdere staatshervorming359

. Hierin wordt geopperd voor een bijzonder decreet dat de

institutionele autonomie voor Vlaanderen volledig opneemt in een “Charter van

Vlaanderen”. Dit charter zou een symbolische stap kunnen zijn en een aanzet tot een

verruiming van de autonomie van het Vlaams Parlement.

In datzelfde jaar volgt een academisch werkstuk dat zichzelf “Proeve van Grondwet

voor Vlaanderen” noemt.360

Hierin ontwerpen de heren CLEMENT, PAS, SEUTIN, VAN HAEGEDOREN

en VAN NIEUWENHOVE, vanuit de hypothese van deelstatelijke grondwetgevende autonomie,

een eigen Vlaamse grondwet in een nieuwe federale structuur.

Na de roep om grondwetgevende autonomie in een resolutie met algemene

uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen bij de volgende staatshervorming361

en het

verzoekschrift getekend door 24.000 Vlamingen, schoot het Vlaams parlement in actie. Het

Uitgebreid bureau geeft eind 1999 de toestemming om enkele Vlaamse

grondwetspecialisten de opdracht te geven een voorstel van gronddecreet voor Vlaanderen

359 Discussienota voor een verdere staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 253/1, p. 1-63.

In 1995 is er ook al melding te maken van een roep om een Vlaamse Grondwet in het kader van de Vlaamse

onafhankelijkheid. Zie Voorstel van resolutie betreffende het tien-puntenprogramma van het Algemeen

Nederlands Zangverbond, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 76/1, p. 2. 360

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, 353 p. 361

Resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake de volgende

staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1339/3, p. 3.

Page 118: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 109 -

te schrijven. Na het verschijnen van een voorontwerp van gronddecreet voor Vlaanderen,

opgesteld door VELAERS, LEUS, JUDO en VAN ORSCHOVEN, kwamen enkele politieke fracties met

initiatieven richting een Vlaamse grondwet. Aangezien deze politieke werkstukken een flink

aantal verschilpunten kenden, werd in 2005 een Commissie Vlaams Grondwet opgericht

waar politici konden debatteren over de voorstellen. Het opstellen van een gezamenlijk

initiatief bleek echter niet zo eenvoudig als het leek. Er kwam geen compromis dat

goedgekeurd kon worden door de commissie. Bijgevolg kwam er een einde aan de

Commissie Vlaamse Grondwet zonder dat er een voorstel van Vlaamse Grondwet naar voren

kon worden gebracht.

De idee van een deelstatelijke grondwet voor Vlaanderen leek van de politieke baan

totdat minister-president Kris Peeters in zijn 11 juli-speech van 2010 het voorstel opnieuw

lanceerde. Een reden om het debat opnieuw op te starten.

168. Het is niet de bedoeling om elk voorstel op detaillistische wijze te overlopen maar wel

om de in dit werk geschetste theorie over institutionele autonomie en grondwetgevende

autonomie te toetsen aan de praktijk. De structuur die eerder in dit werk werd gebruikt,

wordt hier bewust overgenomen.

2 De “Proeve van Grondwet voor Vlaanderen” (1996)

2.1 Inleiding

169. De Proeve van Grondwet voor Vlaanderen is een denkoefening van vijf academici, met

name JAN CLEMENT, WOUTER PAS, BRUNO SEUTIN, GEERT VAN HAEGEDOREN en JEROEN VAN

NIEUWENHOVE. De bedoeling van dit werkstuk was niet om een politiek statement te maken.

Het werd logischerwijs wel het voorwerp van discussie in de politieke middens. De auteurs

kozen om die reden dan ook voor de benaming “proeve” aangezien zij “willen benadrukken

dat deze tekst in het debat over de staatshervorming vooral als een wetenschappelijk

discussiedocument moet worden beschouwd”362

. Toch mag de symboliek van dergelijk

initiatief niet onderschat worden. De bepalingen betreffende Brussel als hoofdstad van

362 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. XII, voetnoot 1.

Page 119: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 110 -

Vlaanderen, het Vlaamse wapenschild, het Vlaamse volkslied, de Vlaamse feestdag… zijn

daar veruitwendigingen van (art. 107-115 Proeve363

).

170. Het voordeel van zo een vrije denkoefening is dat de auteurs kunnen vertrekken van

enkele aannames die, door onder andere politieke weerstand, juridisch nog niet mogelijk

zijn. Zo is dé uitgangshypothese van dit werk het gegeven dat de deelstaat Vlaanderen een

grondwetgevende autonomie heeft in een vernieuwde federale staatsstructuur.

171. De analyse die volgt is opgedeeld in twee delen. Eerst wordt de voorgestelde realisatie

van de grondwetgevende autonomie en de daarmee samenhangende staatshervorming

besproken. Het werkstuk wordt getoetst aan de verschillende voorwaarden van

grondwetgevende autonomie die in het eerdere theoretische deel werden gesteld. In het

tweede deel volgt een bespreking van de in de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen

opgenomen institutionele autonomie. Uit de vergelijkende studie van de huidige regelgeving

en het voorstel van de auteurs kan afgeleid worden wat heden ten dage al mogelijk is in

Vlaanderen.

2.2 De grondwetgevende autonomie in een nieuwe federale

staatsstructuur

2.2.1 Een nieuwe federale staatsstructuur met grondwetgevende

autonomie voor bepaalde deelgebieden

172. Het meest opmerkelijke in dit werk is de afschaffing van het onderscheid tussen de

gemeenschappen en gewesten en de vernieuwde staatstructuur die in de plaats is

gekomen.364

Die staatsstructuur blijft asymmetrisch aangezien dit noodzakelijk is omwille van

de verschillende politieke opvattingen binnen de bevolkingsgroepen van België. De basis van

deze nieuwe structuur wordt in de federale grondwet opgenomen.

In de voorgestelde staatsstructuur zal België bestaan uit twee deelstaten en vier

363 De volledige Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, hierna verkort als “Proeve”, is te vinden in J. CLEMENT,

W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Brugge,

die Keure, 1996, p. 9-26. 364

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 37-61.

Page 120: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 111 -

deelgebieden. De vier deelgebieden vallen samen met de vier taalgebieden, met name het

Nederlandse taalgebied, het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, het Franse taalgebied en

het Duitse taalgebied.

Met de term “deelstaat” willen de auteurs aanduiden dat deze regio over een grotere

autonomie beschikt. Enerzijds is er de deelstaat Vlaanderen die het Nederlandse taalgebied

en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad omvat (art. 3 Proeve). Anderzijds bestaat de

Franstalige deelstaat uit het Franse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. De

twee “deelgebieden” zijn het deelgebied Brussel-Hoofdstad dat samenvalt met het tweetalig

gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitstalig deelgebied dat samenvalt met het Duitse

taalgebied. De deelgebieden zullen in deze staatsstructuur niet als volwaardige deelstaat

beschouwd worden. Dit uit zich naast de beperktere bevoegdheden ook op institutioneel

vlak in bijvoorbeeld de benaming “raad” in plaats van “parlement”.

We kunnen nu dus al besluiten dat de institutionele autonomie uit de artikelen 138-

139 GW in dit voorstel achterhaald is en dus verder niet zal besproken worden.

173. Niet alle deelgebieden krijgen echter grondwetgevende autonomie. De deelstaat

Vlaanderen en de Franstalige deelstaat beschikken op dezelfde manier en onder dezelfde

voorwaarden over grondwetgevende autonomie. Daaraan gekoppeld verkrijgen ze ook een

ruime fiscale autonomie en financiële verantwoordelijkheden.

Het deelgebied Brussel-Hoofdstad krijgt geen grondwetgevende autonomie. De

auteurs geven hiervoor verschillende redenen aan:

- De grondwet van de Franstalige deelstaat en de Vlaamse Grondwet hebben in het

territorium Brussel-Hoofdstad reeds hun werking. Een derde grondwet zou het

zeggenschap van beide deelstaten in Brussel-Hoofdstad doorkruisen.

- Omwille van de internationale en hoofdstedelijke functie van het deelgebied is

het aangewezen de institutionele autonomie aan het federale niveau toe te

wijzen.

- Indien de grondwetgevende autonomie overgaat, moet ook de fiscale autonomie

overgaan. Dit is niet aangewezen aangezien Brussel-Hoofdstad specifieke noden

Page 121: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 112 -

heeft die extra duur zijn. Bijgevolg is een dotatiesysteem voor dat deelgebied

interessanter dan een eigen fiscale autonomie en financiële verantwoordelijkheid.

Voor het Duitse deelgebied ligt het anders. De auteurs van dit voorstel bemerken dat

de beperkte omvang van het deelgebied op zich geen reden is om geen grondwetgevende

autonomie toe te kennen. Het nadeel van die kleinschaligheid is weliswaar dat het misschien

niet wenselijk is voor het Duitse deelgebied om grondwetgevende autonomie te krijgen.

Deze auteurs stellen dat grondwetgevende autonomie een deel is van een totaalpakket, met

daarbij fiscale autonomie en financiële verantwoordelijkheid. Het Duitse deelgebied is

misschien geen vragende partij voor dergelijk groot totaalpakket. Zo zijn fiscale autonomie

en financiële verantwoordelijkheid moeilijk toe te passen in een klein gebied. Een oplossing

voor dit probleem kan een vorm van bevoegdheidsoverdracht zoals in art. 138 GW zijn

waardoor de Franstalige deelstaat of de federale overheid die fiscale en financiële

bevoegdheden kan uitoefenen. Volgens de berekeningen die de auteurs in dit werkstuk

maken, is een dotatie in plaats van fiscale autonomie en financiële verantwoordelijkheid

echter voordeliger voor het Duitse deelgebied.

Voor de deelgebieden die de grondwetgevende autonomie niet toegewezen krijgen,

blijft het huidig systeem van kracht. Bijgevolg zal de institutionele autonomie voor deze

gebieden nog steeds door de federale overheid worden geregeld. De institutionele

autonomie voor de instellingen die de bevoegdheden van de deelstaat Vlaanderen en de

Franstalige deelstaat uitoefenen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt wel

geregeld in de grondwetten van beide deelstaten. Eenzelfde redenering kan eventueel

gemaakt worden voor het Duitstalig deelgebied.

174. De decreten en ook de deelstatelijke grondwet van de deelstaat Vlaanderen en de

Franstalige deelstaat hebben werking in respectievelijk het Nederlandse en het Franse

taalgebied, maar ook in het tweetalig gebied indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden.

Deze rechtskracht ten aanzien van de Brusselse instellingen wordt verderop besproken

(infra).

175. Door deze nieuwe staatsstructuur ontstaat ook de vraag naar een nieuwe aangepaste

Page 122: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 113 -

bevoegdheidsverdeling.365

Binnen het onderwerp van deze masterproef is het echter niet

nodig deze uitgebreid te bespreken.

2.2.2 Voorwaarden voor een deelstatelijke grondwet

176. Het uitgangspunt van de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen is de toekenning van

een grondwetgevende bevoegdheid voor Vlaanderen. Zoals eerder gezien is deze toekenning

niet vanzelfsprekend en moet aan enkele voorwaarden voldaan worden.

2.2.2.1 Een bewuste lacune in de federale wetgeving over de deelstatelijke organen

177. De auteurs van dit werkstuk beseffen dat de federale overheid eerst plaats moet

ruimen voor de grondwetgevende bevoegdheid van de deelgebieden. Er wordt gesteld dat

alle bepalingen in de federale grondwet en de Bijzondere Wet tot Hervorming der

Instellingen die de inrichting en de werking van de instellingen van de deelgebieden regelen,

worden opgeheven. De bedenkers van dit werk zijn echter niet concreet over welke

bepalingen het gaat.366

We kunnen er van uitgaan dat het om de meeste bepalingen gaat die

in Titel III. van deze masterproef zijn omschreven.

2.2.2.2 De deelstatelijke bevoegdheid tot regelen van constitutionele aspecten

178. De Proeve van Grondwet voor Vlaanderen gaat uit van de uitvoering van art. 35 GW.

Met andere woorden: de deelstaten verkrijgen de residuaire bevoegdheden en de federale

overheid wordt slechts bevoegd voor de aangelegenheden die haar zijn toegewezen.

Aangezien volgens dit werk de federale grondwet niet meer zal verwijzen naar “de

samenstelling en werking van de deelstaten” als toegewezen bevoegdheid van de federale

overheid, zal de institutionele autonomie als residu aan de deelstaten worden toegewezen.

In dit werk wordt bovendien gekozen om ook de deelstaten een aantal toegewezen

bevoegdheden te geven. Op die manier worden de deelstaatbevoegdheden grondwettelijk

beschermd. De grondwetgevende autonomie op zich zal echter niet opgenomen worden in

365 Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1, p.

7-8; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 311-353. 366

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 29.

Page 123: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 114 -

deze lijst (infra).367

179. Het deelgebied Brussel-Hoofdstad zal niet over een residuaire bevoegdheid beschikken.

Voor het Duitstalige deelgebied wordt, net als bij de toekenning van grondwetgevende

autonomie, de vraag gesteld of het wel wenselijk is dit deelgebied de residuaire bevoegdheid

toe te kennen.

180. In het werkstuk wordt ook verklaard dat een overgangsregeling voorzien is maar dat zij

niet is uitgewerkt omwille van de hoge techniciteit. Die overgangsregeling moet stellen dat

de opgeheven bepalingen van kracht blijven zolang de deelgebieden zelf geen decreten

hebben uitgevaardigd. Deze overgangsregeling is absoluut noodzakelijk aangezien er

ongewilde gaten in de regelgeving zullen ontstaan indien de deelstaten, om welke reden dan

ook, nog geen eigen decreten hebben uitgevaardigd.368

2.2.2.3 Geen expliciete erkenning van de deelstatelijke grondwetten in de federale

grondwet

181. De auteurs hebben er voor gekozen om in de federale grondwet geen expliciete

erkenning van de grondwetgevende autonomie voor de deelstaten te voorzien. In hun

redenering stellen zij dat dit niet nodig is aangezien de residuaire bevoegdheid toegekend

zijn aan de deelgebieden en hen dus de grondwetgevende autonomie impliciet toekomt.

Verder beargumenteren zij dat in de staten, weliswaar met centripetaal federalisme, ook

geen expliciete erkenning is opgenomen in de grondwet.369

Mijns inziens lijken deze auteurs te vergeten dat de centripetale federalistische staten

waar zij aan denken, zoals de Verenigde Staten, een traditie hadden van deelstatelijke

grondwetten. Voordat de federale staat is ontstaan waren er namelijk al aparte

onafhankelijke staten met een eigen grondwet.370

België daarentegen kent een andere

historische context, met name die van een centrifugaal federalisme. In België is geen enkele

367 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 29 en 312-315. 368

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 30. 369

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 29-30. 370

Met uitzondering van bepaalde deelstaten in Duitsland.

Page 124: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 115 -

traditie van deelstatelijke grondwetten aanwezig dus is een expliciete erkenning ervan in de

federale grondwet absoluut niet overbodig.

2.2.2.4 Kompetenz-Kompetenz en de rol van de deelstaten

182. De zogeheten Kompetenz-Kompetenz rust bij de federale grondwetgever en de federale

bijzondere wetgever. Bijgevolg zal in de Vlaamse Grondwet geen oplijsting van de

bevoegdheden te vinden zijn.

183. De bedenkers van de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen waren er echter wel van

bewust dat de deelstaten, omwille van die federale Kompetenz-Kompetenz, inspraak

moesten hebben bij de herziening van een federale grondwet. Zonder hun voorkeur te uiten

stellen zij dat die medewerking mogelijk is via een versterkte rol van (de deelstatelijke

vertegenwoordigers in) de Senaat of door de deelstatelijke parlementen te betrekken in de

besluitvorming.371

184. Omgekeerd echter voorziet het werkstuk niet in een goedkeuring door de federale

overheid van de deelstatelijke grondwetten (cf. art. 116 Proeve).

2.2.3 Beperkingen aan de grondwetgevende autonomie van de deelstaten

185. De eerste beperking voor de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen is het

homogeniteitsbeginsel dat ingeschreven wordt in de federale grondwet. Deze bepaling

waarborgt een beperkt aantal fundamentele kenmerken372

:

- “het bestaan van een wetgevende en een uitvoerende macht en de scheiding

tussen beide machten;

- het democratische karakter van de instellingen van de deelgebieden, meer

bepaald de rechtstreekse verkiezing van het wetgevend orgaan en de aanstelling

en controle van een uitvoerend orgaan door dit wetgevend orgaan;

- de naleving van het rechtstaatbeginsel door de instellingen van de deelgebieden.”

371 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 30 en 308-309. 372

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 33-35.

Page 125: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 116 -

De laatste twee aspecten van deze homogeniteitsbepaling worden veruitwendigd in

art. 2 en 4 van de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen.

We moeten dus vaststellen dat de auteurs van dit werkstuk gekozen hebben voor een

algemene homogeniteitsbepaling die de speelruimte voor de deelgebieden niet ernstig

verkleint.

186. Daarnaast voorzien de auteurs nog enkele andere bepalingen in de federale grondwet

die een beperking inhouden op de grondwetgevende autonomie voor de deelstaten. Het

gaat om regelingen die wegens hun aard enkel op federaal niveau getroffen kunnen worden:

- Een territoriale afbakening van het grondgebied van elke deelstaat;

- De bevoegdheidsverdelende regels;

- De bepalingen inzake buitenlandse betrekkingen;

- De regulering van de rechterlijke macht, mits een beperkte bevoegdheid voor de

deelstaten om rechtscolleges op te richten (art. 78 Proeve);

- De bepalingen inzake federale loyauteit en de voorkoming en regeling van

bevoegdheids- en belangenconflicten.373

Voorts maken de auteurs ook gewag van het eventueel opnemen van het beginsel van

gemeentelijke autonomie in de federale grondwet.

187. Deze bepalingen kunnen door het Grondwettelijk Hof worden afgedwongen maar niet

door de federale staat als dusdanig.

2.2.4 Verhouding tussen de federale en de deelstatelijke wetten

188. In de theorie rond de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen primeert de federale

Grondwet alvast op de Vlaamse Grondwet. De verhouding tussen de Vlaamse Grondwet en

de andere federale normen laten de auteurs van dit voorstel in het ongewisse aangezien de

373 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 35-36.

Page 126: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 117 -

bevoegdheden exclusief verdeeld zijn en er dus in principe geen normenconflicten kunnen

ontstaan. Het werkstuk legt bovendien de nadruk op het concept “coöperatief federalisme”

waarbij veel aandacht wordt besteed aan het samenwerken tussen het federale en het

deelstatelijk niveau (art. 98-99 Proeve).374

189. Daarnaast wordt logischerwijs ook gesteld dat de Vlaamse Grondwet primeert op de

andere Vlaamse rechtsnormen (art. 4 Proeve). De verhouding tussen de Vlaamse Grondwet

en de internationale normen is niet anders dan bij de federale grondwet. Om

tegenstrijdigheid tussen internationale en nationale normen te vermijden hadden de auteurs

in hun Proeve van Grondwet voor Vlaanderen ook oog voor de internationale betrekkingen

(art. 100-106 Proeve). Aan het huidige systeem van de internationale betrekkingen en de

bevoegdheden van de deelgebieden ter zake wordt quasi niet geraakt. Ook hier dragen de

auteurs samenwerking hoog in het vaandel.375

190. De controle op deze Vlaamse Grondwet gebeurt door het Grondwettelijk Hof dat

volgens de auteurs aan alle bepalingen uit de federale grondwet moet kunnen toetsen.

2.3 De institutionele autonomie in het voorstel

191. Eerst en vooral bevat de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen meer dan de

institutionele autonomie. Er wordt ook ruime aandacht besteed aan de fundamentele

rechten en vrijheden waarop particulieren zich kunnen beroepen ten aanzien van de

Vlaamse overheden en andere particulieren (art. 5-24 Proeve).376

Ook financiële

verantwoordelijkheden (art. 89-97 Proeve)377

en enkele symbolische aangelegenheden

(art. 107-115 Proeve) worden in het voorstel verwerkt.378

In deze masterproef gaan we niet

verder in op deze onderwerpen.

Hier zal dus louter gesproken worden over de krachtlijnen van de institutionele

374 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 269-278. 375

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 279-296. 376

Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1, p.

4-5. 377

Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1, p.

7. 378

Zie ook F. BAERT, “Proeve van grondwet voor Vlaanderen”, Vlaanderen Morgen 1996, nr. 5, p. 33-44.

Page 127: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 118 -

autonomie die verwerkt zijn in de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen. 379

Eerst wordt

omwille van de complexe situatie in Brussel-Hoofdstad even stilgestaan bij dit deelgebied.

Vervolgens wordt op systematische en beknopte wijze de titels III en IV van de Proeve van

Grondwet voor Vlaanderen geanalyseerd. Deze beide titels bevatten de institutionele

autonomie.

Voor meer uitleg over de context waarin de artikelen zich situeren wordt verwezen

naar de preambule van de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen.380

2.3.1 Een complexe situatie in het deelgebied Brussel-Hoofdstad

192. Wat betreft het Vlaamse Parlement bevindt zich het belangrijkste verschil in de wijze

van verkiezen van dat parlement. In dit voorstel wordt het Vlaams Parlement rechtstreeks

verkozen door de inwoners van het Nederlandse taalgebied en van het tweetalig gebied

Brussel-Hoofdstad. Dit gebeurt door in Brussel een kieskring “Brabant” te maken die zowel

Brussel-Hoofdstad, Halle-Vilvoorde en Leuven omvat. Voor het Franstalige Parlement zou een

gelijkaardige kieskring bestaande uit Brussel-Hoofdstad en Nijvel mogelijk zijn. In Brussel

kunnen de inwoners dan kiezen of ze voor het Vlaams of het Waals parlement willen

stemmen. Deze redenering was vernieuwend ten aanzien van de regeling in 1993. Voor de

staatshervorming van 2001 werden de Brusselse parlementsleden in het Vlaams Parlement

namelijk automatisch de zes eerstverkozen leden van de Nederlandse taalgroep in het

Brussels Hoofdstedelijk Parlement (oud art. 24, §1, 2° juncto art. 30, §1, lid 1 BWHI).

In de huidige situatie worden de zes Brusselse leden wel rechtstreeks verkozen door de

Brusselse kiezers die hun stem uitbrengen op een lijst van kandidaten die behoren tot de

Nederlandse taalgroep voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement

(huidig art. 24, §1, 2° juncto art. 30, §1, lid 1 BWHI). Voor het Franse

Gemeenschapsparlement blijft de regeling van voor 2001 wel bestaan.

193. In het deelgebied Brussel-Hoofdstad zijn, ingevolge de nieuwe federale staatstructuur,

379 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 50-59. 380

J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 63-310.

Page 128: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 119 -

drie parlementen bevoegd voor de institutionele autonomie.381

We moeten vier soorten

instellingen onderscheiden waar telkens een specifieke overheid bevoegd is:

- De federale overheid is bevoegd voor de institutionele autonomie betreffende de

instellingen van het deelgebied Brussel-Hoofdstad zelf. Deze zullen geregeld

worden in de federale grondwet en de bijzondere meerderheidswet.

- De unicommunautaire instellingen die aangelegenheden betreffen waar de

deelstaat Vlaanderen bevoegd voor is, worden geregeld in de Vlaamse Grondwet

en een gewoon decreet. Hieronder behoort onder andere de Vlaamse Commissie

die de opvolger is van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

- Over de unicommunautaire instellingen die aangelegenheden betreffen waar de

Franstalige deelstaat bevoegd voor is, spreken de auteurs zich niet uit.

- Voor de bicommunautaire instellingen wordt de samenwerking tussen de

deelstaat Vlaanderen en de Franse deelstaat gevraagd. Hieronder zit onder

andere de Gemeenschappelijke Commissie die de opvolger is van de

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

De verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad gebeurt op een gelijkaardige

manier als vandaag het geval is. Er wordt wel een vermindering van het aantal

parlementsleden en een licht gewijzigde bescherming voor minderheden (lees: Vlamingen)

voorgesteld.

2.3.2 Systematische maar beknopte analyse van de Proeve van Grondwet

voor Vlaanderen

194. In “Titel III – De machten” wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de

wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. De bedoeling was de Vlaamse

regering niet als een volwaardige tak van de wetgevende macht te beschouwen. Bijgevolg

kan die regering decreten slechts afkondigen en niet bekrachtigen. De regering behoudt wel

381 Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1, p.

3-4.

Page 129: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 120 -

een initiatief- en amenderingsrecht in het Vlaamse Parlement. De federale rechterlijke

instanties worden als rechterlijke macht erkend maar toch zijn er enkele nuances te maken.

195. “Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen” bevat enkele algemene principes over die drie

machten.382

Artikel Beschrijving van het artikel (cursief) met eventuele opmerking

Art. 25 Het Vlaams Parlement als wetgevende macht

Er wordt weliswaar nog steeds gekozen voor de benaming “decreet” in plaats van “wet”.

Art. 26 De Vlaamse Regering als uitvoerende macht

Via deze expliciete bepaling wordt de scheiding der machten benadrukt. De verhouding

tussen de wetgevende en uitvoerende macht is gelijkaardig als op het federale niveau.

Art. 27 De erkenning van de federale rechterlijke macht die de Grondwet,

decreten en besluiten van de deelstaat Vlaanderen zal toepassen

Er zijn geen aparte deelstatelijke rechtbanken.

Art. 28 De erkenningen en fundamentele vereisten voor politieke partijen

Art. 29 De mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht aan internationale en

supranationale instellingen

Dit met het oog op een intensiever engagement in de internationale gemeenschap en

de Europese integratie in het bijzonder.

Art. 30 De mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht aan de Vlaamse Commissie

te Brussel

Via de Vlaamse Commissie kan de deelstaat Vlaanderen beter inspelen op de specifieke

noden in Brussel. Naast de overdracht van bevoegdheden regelt het Vlaams Parlement

ook de samenstelling en werking van de Vlaamse Commissie. De institutionele

autonomie speelt hier dus ten volle.

Art. 31 De mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht aan Gemeenschappelijke

Commissie

Via een samenwerkingsakkoord met de Franstalige deelstaat kan de deelstaat

Vlaanderen bepaalde bevoegdheden overdragen aan de Gemeenschappelijke

Commissie. De institutionele autonomie van deze commissie blijft echter wel in handen

van de federale wetgever.

196. “Hoofdstuk 2 – De wetgevende macht” regelt de samenstelling en de werking van het

382 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, p. 115-123.

Page 130: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 121 -

Vlaamse Parlement.383

Artikel Beschrijving van het artikel (cursief) met eventuele opmerking

Afdeling 1 – Samenstelling van het Vlaamse parlement

Art. 32 Het ledenaantal en het kiesstelsel

Deze bepaling is gelijkaardig aan het art. 4 en 7 uit Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen. Het enige grote verschil ligt hem in het feit dat de kieskringen zich nu ook

kunnen uitstrekken over het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Ook het systeem van

lijstverbinding uit art. 9 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen wordt

afgeschaft. Er wordt tevens gepleit voor het afschaffen van het principe van kandidaat-

opvolgers.

Art. 33 De kiesvoorwaarden

De grote verandering ligt hem hier bij het afzwakken van de nationaliteitsvereiste uit

art. 24bis, §1, lid 1, 1° BWHI. Ook vreemdelingen die ten minste vijf jaar onafgebroken

hun woonplaats hebben in de deelstaat Vlaanderen kunnen voor het Vlaamse

Parlement ook hun stem uitbrengen. Daarnaast wordt het ook niet meer mogelijk om

het stemrecht te verliezen ingevolge een strafrechtelijke veroordeling. Er is geen

wijziging of bijkomende voorwaarden mogelijk via decreet.

Art. 34 De verkiesbaarheidsvoorwaarden

Net als bij de kiesvoorwaarden is hier een afzwakking van de nationaliteitsvereiste

wanneer de vreemdeling minimum tien jaar onafgebroken zijn woonplaats heeft in de

deelstaat Vlaanderen. Dit dus in tegenstelling tot art. 25, §1, lid 1 BWHI.

Art. 35 De onverenigbaarheden

Deze lijst is gebaseerd op art. 24bis, §2 BWHI. Er zijn twee grote verschillen met het

huidige systeem. Ten eerste is het mandaat van Vlaamse minister en Vlaams

parlementslid absoluut onverenigbaar. Dit wil zeggen dat de minister niet kan

terugkeren na zijn ontslag, dit in tegenstelling tot art. 5 Bijzonder Decreet over de

Vlaamse Instellingen. Ten tweede wordt ook gesteld dat parlementsleden ten vroegste

één jaar na het eindigen van hun mandaat benoemd of voorgedragen kunnen worden

voor een mandaat, ambt of functie van de deelstaat Vlaanderen. Deze bepaling ligt in

de lijn van het verworpen voorstel van decreet ingediend op 17 november 2009384

.

Afdeling 2 – Werking van het Vlaams Parlement

Onderafdeling 1 - Algemeen

383 Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1, p.

5-6; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 125-162. 384

Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de

Vlaamse instellingen, wat de leden van de Vlaamse Regering betreft, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, nr. 240/1,

p. 1-3.

Page 131: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 122 -

Art. 36 De bijeenkomst en de installatie na een volledige hernieuwing

Deze bepaling is gelijkaardig aan de huidige regeling. Enkel de toekenning van

verkiezingsgeschillen aan het Grondwettelijk Hof en een vernieuwde samenstelling van

het bureau kan als een grote vernieuwing beschouwd worden. Art. 31, §1-§5 BWHI kent

deze bevoegdheid toe aan het parlement zelf.

Art. 37 De aanwijzing van de “deelgebiedsenatoren” van de deelstaat

Vlaanderen

De enige vernieuwing die de auteurs hier maken is het niet opnemen van de

mogelijkheid om senatoren te betrekken bij de werkzaamheden van het Vlaamse

Parlement of het Parlement van de Franstalige deelstaat omdat volgens hen de

toegevoegde waarde van dit systeem onbestaande is. Art. 16 Bijzonder Decreet over de

Vlaamse Instellingen wordt dus niet hernomen.

Art. 38 De openbaarheid van vergaderingen

Dit artikel is gelijkaardig aan art. 14 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

Art. 39 Het spreekrecht van elk parlementslid in de Nederlandse taal

Deze bepaling is ook in art. 15 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen terug te

vinden.

Art. 40 Het vorderen van de aanwezigheid van ministers door het parlement

Art. 41 De beslissingen en stemmingen worden genomen met volstrekte

meerderheid

Een belangrijk verschil is dat de “Brusselse Vlamingen”, door hun rechtstreekse

verkiezing en het afschaffen van het onderscheid tussen gemeenschappen en

gewesten, nu wel voor alle decreten stemgerechtigd zijn. Ook al zijn sommige decreten

niet van toepassing in het deelgebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 42 Het reglement legt de nadere regels van het parlement vast

In tegenstelling tot de huidige regeling moet dit reglement bekendgemaakt worden

zoals de decreten. Het reglement is in de huidige regeling opgenomen in art. 44 BWHI.

Onderafdeling 2 – Het statuut van de Vlaamse parlementsleden

Art. 43 De strafrechtelijke immuniteit en de strafrechtelijke onschendbaarheid

Deze regeling is gelijkaardig aan art. 120 juncto 59 GW en art. 42 BWHI.

Art. 44 De vergoeding

Het verschil met de huidige regeling uit art. 31ter BWHI ligt hem bij het afschaffen van

de verplichting dat de parlementaire vergoeding niet hoger mag zijn dan die van de

leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Daarnaast wordt een extra

beperking voor de vergoeding van bureauleden ingevoegd.

Onderafdeling 3 – De wetgevende functie

Page 132: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 123 -

Art. 45 De decreten worden aangenomen door het parlement en de regering

kondigt ze af en maakt ze bekend

De Vlaamse regering heeft in dit voorstel, in tegenstelling tot huidig art. 21 BWHI, geen

bevoegdheid meer om decreten te bekrachtigen. Zij is verplicht de decreten af te

kondigen, tenzij het decreet manifest in strijd is met formele voorschriften.

Art. 46 De authentieke interpretatie van decreten kan enkel gebeuren door een

ander decreet

Dit is een quasi-letterlijke overname van art. 133 GW.

Art. 47 Het initiatiefrecht en amenderingsrecht voor parlementsleden en de

regering

Deze bepaling is gelijkaardig aan huidig art. 18 BWHI.

Art. 48 De stemming gebeurt over elk artikel afzonderlijk

Voor de auteurs is echter een algemene instemming over de artikelen waar geen

amendement werd op ingediend ook voldoende. Deze bepaling is gelijkaardig aan art.

38, lid 1 BWHI.

Art. 49 Het tweede onderzoek is mogelijk op vraag van drie parlementsleden of

de regering

Hiermee wilden de auteurs van dit voorstel de nadelen van het éénkamerstelsel

opvangen. Mits enkele nuances is dit artikel gelijkaardig aan art. 38, lid 2 en 3 BWHI.

Onderafdeling 4 – De controlefunctie

Art. 50 Het recht van parlementsleden om vragen te stellen aan Vlaamse

ministers

Heden ten dage is dit ook mogelijk door het art. 15 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen.

Art. 51 Het onderzoeksrecht voor het parlement

Dit recht wordt ook vermeld in het huidig art. 40 BWHI. Een decreet moet de nadere

procedure bepalen.

Onderafdeling 5 – Andere functies

Art. 52 De benoemingen en voordrachten in de gevallen bepaald bij wet,

decreet, samenwerkingsakkoord en in zijn reglement

Art. 53 Het parlement duidt parlementsleden aan die de deelstaat Vlaanderen

zullen vertegenwoordigen in de internationale organen

197. In “Hoofdstuk 3 – De uitvoerende macht” wordt de vorming, samenstelling,

bevoegdheid en werking van de Vlaamse regering besproken. Het opnemen van regels over

Page 133: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 124 -

de vorming van een regering is vrij bijzonder. Op dit moment is dit niet gereguleerd in een

bijzondere wet of bijzonder decreet. De reden hiervoor is vrij duidelijk. De auteurs van dit

voorstel stellen dat op het federale niveau er een grondwettelijke gewoonte heerst waarbij

de Koning de regeringsvorming in handen neemt door eerst een informateur en daarna een

formateur aan te stellen. Bij de deelstaten bestaat die gewoonte niet en is er de vrees dat dat

regeringsvorming door de pers zal worden overheerst. Bijgevolg achten zij een regeling

betreffende de regeringsvorming niet overbodig.385

Artikel Beschrijving van het artikel (cursief) met eventuele opmerking

Afdeling 1 – Vorming en samenstelling van de Vlaamse regering

Art. 54 Het aantal ministers met de minimumvereiste van één minister uit Brussel

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 20 Bijzonder Decreet over Vlaamse Instellingen.

Art. 55 De verkiezing van de ministers door het parlement

Er wordt, zoals in het huidig systeem in art. 59, §1 BWHI, niet gekozen voor een

rechtstreekse verkiezing van de ministers.

Art. 56 De regeringsvorming gebeurt in beginsel op initiatief van de

parlementsvoorzitter

De parlementsvoorzitter neemt de rol op die de Koning heeft op het federale niveau. Hij

zal de voorzitter van de fractie met het hoogst aantal parlementsleden belasten met de

vorming van een nieuwe regering. Indien die laatste erom verzoekt of wanneer hij zijn

opdracht niet binnen de twee maanden beëindigt, belast de voorzitter van het

parlement een ander persoon die voldoet aan de voorwaarden om tot minister gekozen

te worden met de vorming van een regering.

Art. 57 De regeringsvorming kan ook op initiatief van het parlement

Om niet alle macht in de handen van de parlementsvoorzitter te leggen, kan het

parlement indien het dit bij volstrekte meerderheid beslist ook een andere persoon

belasten met het vormen van een regering.

Art. 58 Het vertrouwen voor de nieuwe regering

De kandidaat-ministerpresident moet het regeerprogramma en een lijst van kandidaat-

ministers aan het parlement voorleggen. Dat parlement moet op zijn beurt het

vertrouwen aan de nieuwe regering schenken. Er zijn drie belangrijke verschillen met de

artikelen 60 BWHI. Ten eerste moet op de lijst zelf al aangeduid zijn wie de kandidaat-

minister-president is. Ten tweede debatteert en stemt het parlement nu eerst over de

regeringsverklaring en pas nadien kiest men de regering. Ten derde moet niet elke

minister individueel worden gekozen door de meerderheid van de leden.

385 Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1,

p. 6; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 163-197.

Page 134: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 125 -

Art. 59 De verkiesbaarheidsvoorwaarden en de onverenigbaarheden

De verkiesbaarheidsvoorwaarden en onverenigbaarheden van de parlementsleden

gelden ook voor regeringsleden. Dit is gelijklopend aan het art. 59 BWHI. In

tegenstelling tot de huidige regeling mogen ministers, behoudens instemming van het

parlement, geen ander bezoldigd mandaat, geen andere politiek mandaat, geen op

winst gerichte activiteit en geen beroep uitoefenen en kunnen zijn noch de leiding

hebben noch deel uitmaken van een toezichtsorgaan van een vereniging met een op

winst gerichte activiteit. Deze laatste onverenigbaarheid werd ingevoerd om ministers in

deontologisch delicate situaties te vermijden. Mijns inziens zal hiervoor moeilijk een

politiek draagvlak te vinden zijn.

Art. 60 De eedaflegging door ministers aan het parlement en door de minister-

president aan de Koning

Dit artikel wijkt lichtjes af van de huidige regeling. Ten eerste leggen de ministers

volgens art. 61 BWHI de eed af in handen van de voorzitter van het parlement in plaats

van het parlement zelf. Ten tweede hoeft de Koning, in tegenstelling tot art. 60, §4

BWHI, de aanstelling van de minister-president niet meer te bekrachtigen.

Afdeling 2 – Bevoegdheid van de Vlaamse regering

De bevoegdheid hoort traditioneel gezien niet tot de institutionele autonomie en wordt bijgevolg hier

niet besproken.

Art. 61 Het wettigheidsbeginsel (algemeen)

Art. 62 Het wettigheidsbeginsel (specifiek)

Art. 63 De ambtenaren

Art. 64 Het genaderecht

Art. 65 De vertegenwoordiging voor rechtscolleges

Art. 66 De lopende zaken

Afdeling 3 – Werking van de Vlaamse regering en rechtspositie van de ministers

Onderafdeling 1 – Werking van de Vlaamse regering

Art. 67 De minister-president zit de regering voor

Deze bepaling werd niet letterlijk opgenomen in de huidige regelgeving maar is wel

impliciet af te leiden aangezien de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen

spreekt over “voorzitter” in plaats van “minister-president” (cf. art. 60, §4, lid 1 BWHI).

Art. 68 De collegiale beraadslaging over bepaalde zaken

Deze bepaling is gebaseerd op art. 22 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

Dit artikel vermeldt echter wel de zinsnede “onverminderde de door haar toegestane

delegaties” niet. De auteurs wilden vermijden dat de regering evenwichtige

aangelegenheden zou kunnen delegeren aan een individuele minister. Een tweede

verschil met de huidige regelgeving is dat het voorstel duidelijk stelt dat de gewone

decreetgever niet kan beslissen over welke zaken de regering verplicht collegiaal moet

beslissen.

Page 135: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 126 -

Art. 69 De toegang van ministers tot het parlement

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 15 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

Art. 70 Een verplichte jaarlijkse beleidsverklaring ten aanzien van het parlement

Deze bepaling is als dusdanig niet gekend in de huidige regelgeving.

Art. 71 De politieke verantwoordelijkheid van de ministers

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 23 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

Art. 72 De constructieve motie van wantrouwen

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 24 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen.

Art. 73 De vertrouwenskwestie van de regering

De regeling uit art. 25 Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen wordt in de

Proeve van Grondwet voor Vlaanderen niet hernomen aangezien het zijn doel voorbij

schiet. Met deze nieuwe regeling betreffende de vertrouwenskwestie willen de auteurs

van dit voorstel van de vertrouwenskwestie een instrument maken die de regering

versterkt. Volgens art. 73 Proeve kan de regering te allen tijde de vertrouwenskwestie

verbinden aan een door haar bij het parlement ingediend amendement of ontwerp van

decreet. Wanneer het parlement dan die motie van vertrouwen verwerpt, wordt de

regering van rechtswege ontslagnemend. In het andere geval is het amendement of

ontwerp van decreet aangenomen.

Art. 74 Het regeringsontslag na de vernieuwing van het parlement

Onderafdeling 2 – Rechtspositie van de ministers

Art. 75 De strafrechtelijke immuniteit

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 124 GW.

Art. 76 De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers

In tegenstelling tot de regeling in art. 125 GW heeft in dit voorstel het parlement ook

het recht om ministers in beschuldiging te stellen voor misdrijven die zij binnen hun

ambt zouden hebben gepleegd. Een tweede verschil is dat ze volgens de voorgestelde

bepaling voor het Hof van Cassatie in plaats van het Hof van Beroep zullen worden

berecht. Voorts worden de ministers, mits enkele nuances, aan het gemene straf- en

strafprocesrecht onderworpen.

Art. 77 De overige regels inzake de rechtspositie van de ministers worden bij

decreet vastgelegd

198. Ondanks wat het opschrift “Hoofdstuk 4 – De rechterlijke macht” laat vermoeden is in

dit voorstel gekozen om geen deelstatelijke rechtelijke macht te voorzien, indien de

deelstaten betrokken worden bij de benoeming van de magistraten en aanvullend kunnen

Page 136: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 127 -

legifereren op het vlak van de bevoegdheid en de rechtspleging.386

Artikel Beschrijving van het artikel (cursief) met eventuele opmerking

Art. 78 De oprichting van administratieve rechtscolleges kan bij decreet

gebeuren

Dit kan enkel voor het oprichten van administratieve rechtscolleges die behoren tot

aangelegenheden waarvoor de deelstaat bevoegd is. Heden ten dage wordt dit door

middel van de impliciete bevoegdheid ook al toegepast in Vlaanderen (art. 10 BWHI).

Art. 79 De voordracht van leden van hoge rechtscolleges

Het parlement moet een aantal leden van het Grondwettelijk Hof, het Hof van Cassatie

en de Raad van State kunnen benoemen. Dit is in de huidige regelgeving niet mogelijk.

Art. 80 Een kamer van Nederlandstalige rechters van het Grondwettelijk Hof doet

uitspraak over de schending door een decreet van de Vlaamse Grondwet

De toetsing aan de Vlaamse Grondwet is uiteraard ook niet in de huidige regelgeving te

vinden.

199. In “Titel IV – De gedecentraliseerde besturen” wordt gekozen voor twee soorten

gedecentraliseerde besturen, met name de lokale besturen (de gemeenten) en de

functioneel gedecentraliseerde besturen.387

Artikel Beschrijving van het artikel (cursief) met eventuele opmerking

Hoofdstuk 1 – Lokale besturen

Afdeling 1 – De gemeentelijke instellingen

Art. 81 De oprichting en opheffing van gemeenten gebeurt bij decreet

Hierdoor berust de gehele regelgeving met betrekking tot de lokale besturen bij de

deelgebieden. Op die manier vermijden de auteurs van dit voorstel complexe

uitzonderingsregimes zoals in het huidige art. 6, §1, VIII, 1° BWHI.

Art. 82 De gemeentelijke opdrachten worden in de grondwet vastgelegd

386 Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1,

p. 6-7; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 199-210. 387

Zie ook Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 527/1,

p. 7; J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor

Vlaanderen, Brugge, die Keure, 1996, p. 211-226.

Page 137: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 128 -

Art. 83 De gemeentelijke instellingen worden bij decreet geregeld, mits rekening

gehouden wordt met een aantal beginselen

Hieronder valt ook het administratief toezicht (cf. art. 6, §1, VIII, 1° BWHI).

Art. 84 De gemeentebelastingen

Art. 85 De gemeentefinanciering

Afdeling 2 – De binnengemeentelijke organen

Art. 86 De binnengemeentelijke organen kunnen door de gemeenteraden worden

opgericht onder de voorwaarden die bij decreet zijn bepaald

Hoofdstuk 2 – De functioneel gedecentraliseerde besturen

Art. 87 De inrichting, samenstelling, bevoegdheid en werking van de functioneel

gedecentraliseerde besturen gebeurt door de decreetgever

Deze bepaling is gelijkaardig aan art. 9 BWHI. Ook de openbare centra voor

maatschappelijk welzijn worden, volgens de auteurs van dit voorstel, hier inbegrepen.

Bijgevolg verwerkt deze bepaling dus ook art. 5, §1, II, 2° BWHI.

Hoofdstuk 3 – De samenwerkingsverbanden

Art. 88 Een decreet kan regelen onder welke voorwaarde en op welke wijze

samenwerkingsverbanden tussen gemeenten onderling of met andere

publiekrechtelijke verenigingen kunnen ontstaan

Deze bepaling komt tegemoet aan het voorstel van de auteurs om de provincies af te

schaffen en hun taken aan de federale overheid op te dragen. Ook agglomeraties en

federaties zullen hierbij worden afgeschaft.

200. Opmerkelijk is dat de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen geen bepaling bevat

waarbij, zoals art. 24, §2 GW, de deelstaat als inrichtende macht van het onderwijs

bevoegdheden kan opdragen aan één of meer autonome organen.

2.4 Conclusie

201. We kunnen concluderen dat de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen een heel erg

goed discussiedocument is. Het is een visie waarover zowel het deelstatelijk als het federaal

parlement kan nadenken wanneer ze zouden kiezen voor de verruiming van de institutionele

autonomie of de toekenning van grondwetgevende autonomie. Het geeft enerzijds een

Page 138: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 129 -

voorbeeld van hoe grondwetgevende in België gerealiseerd kan worden en anderzijds welke

institutionele verbeteringen er op de verschillende niveaus in België mogelijk zijn.

Wanneer de auteurs van dit voorstel hun visie op grondwetgevende autonomie

kenbaar maken, hangt daar ook een bijhorende nieuwe staatsstructuur aan vast. Indien het

parlement voor grondwetgevende autonomie kiest, is het belangrijk te beseffen dat deze

enkel te verwezenlijken is in het kader van een grotere staatshervorming.

Het valt bovendien op dat de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen de institutionele

autonomie ruim bekijkt. Zo neemt het ook de algemene bepalingen betreffende de lokale

besturen en de gedecentraliseerde overheden op.

202. Het voorstel van CLEMENT, PAS, SEUTIN, VAN HAEGEDOREN en VAN NIEUWENHOVE kent echter

één groot nadeel. Omwille van zijn sterk vernieuwend karakter en de bijbehorende

revolutionaire staatsstructuur is het waarschijnlijk niet realiseerbaar. Op korte termijn lijkt

hier geen politiek draagvlak voor te bestaan.

3 Een eerste “Handvest van Vlaanderen” (1999-2005)

3.1 Het verzoekschrift “Een grondwet voor een Vlaamse staat”

203. Een verzoekschrift “Een grondwet voor een Vlaamse staat”, ingediend op 8 september

1999 en getekend door 24.000 Vlamingen, bracht de bal aan het rollen in het Vlaamse

Parlement. De Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en

Ambtenarenzaken verklaarde het verzoekschrift echter ongegrond aangezien het Vlaams

Parlement de bevoegdheid niet heeft om een eigen deelstatelijke grondwet op te stellen.

Toch brengt dit verzoekschrift de commissie op ideeën en stelt zij:

“De Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken

besliste binnen het geldende grondwettelijke en wettelijke kader een voorstel van bijzonder

decreet uit te werken waarin de grondbeginselen worden opgenomen die in Vlaanderen

kunnen/zullen gelden. Daartoe dient een inventaris van de bestaande bijzondere decreten te

worden opgesteld.

Inzake de constitutieve autonomie zal worden onderzocht hoe deze eventueel verder

Page 139: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 130 -

kan worden ingevuld.

De wijze van garanderen van grondrechten zal worden uitgewerkt. Over de uitoefening

van de bevoegdheden die door de grondwet ter uitvoering aan het decreet worden

overgelaten, zullen tevens bepalingen worden uitgewerkt.

Voor de voorbereiding van deze teksten zal de Commissie voor Institutionele en

Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken beroep doen op externe deskundigen.”

Merk op dat hier voor het eerst gekozen wordt om een onderscheid te maken tussen

institutionele autonomie en het garanderen van grondrechten.

204. Deze verklaring is de start van de voorbereiding op een eerste Handvest voor

Vlaanderen dewelke hier zal worden besproken.

3.2 De voorbereiding: het opstellen van een voorontwerp van

gronddecreet voor Vlaanderen

205. Op 4 mei 2000 geeft het Uitgebreid Bureau de opdracht aan enkele experts om een

Vlaams Gronddecreet uit te werken binnen het politieke kader van de basisnota “Een

gronddecreet voor Vlaanderen” opgesteld door NORBERT DE BATSELIER388

.

Deze basisnota is niet onbelangrijk voor de parlementaire initiatieven die volgen.389

Ten

eerste kiest DE BATSELIER hier voor het opnemen van twee delen in dit gronddecreet, met

name de constitutieve autonomie ex art. 118, §2 en 123, §2 GW en de grondrechten. Deze

structuur blijft tot het Handvest voor Vlaanderen van KRIS PEETERS gehandhaafd. Ten tweede

kiest DE BATSELIER als werkkader de constitutieve autonomie sensu stricto en niet voor de

volledige institutionele autonomie. In zijn oplijsting waarbij hij de experts verduidelijkt welke

bepalingen er in zo’n gronddecreet moeten worden opgenomen, maakt hij de keuze om

enkel de artikelen op te nemen uit de Bijzondere Wet der Hervorming der Instellingen die

wijzigbaar zijn op grond van art. 118, §2 of 123, §2 GW. Enkele algemene bepalingen over de

388 N. DE BATSELIER, “Nota van de voorzitter aan het Uitgebreid Bureau”,

www.vlaamsparlement.be/vp/informatie/pi/informatiedossiers/vlaamsegrondwet/527.pdf, p. 1. 389

N. DE BATSELIER, “Een gronddecreet voor Vlaanderen”,

www.vlaamsparlement.be/vp/informatie/pi/informatiedossiers/vlaamsegrondwet/527.pdf, p. 2-8.

Page 140: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 131 -

andere institutionele aangelegenheden zoals de gedecentraliseerde besturen of het

reglement van het Vlaamse Parlement voorziet de basisnota niet. Dit in tegenstelling tot de

Proeve Van Grondwet van Vlaanderen390

die de institutionele mogelijkheden wel ruimer ziet.

206. Het was aan VELAERS, LEUS, JUDO en VAN ORSCHOVEN om op basis van deze nota een

voorontwerp van gronddecreet voor Vlaanderen te maken. Dit voorontwerp is alvast niet

verrassend te noemen. De opstellers kozen voor het oplijsten van de reeds op grond van art.

118, §2 en 123, §2 uitgevaardigde bijzondere decreten en goten deze in een coördinerende

tekst. Deze verschillende bijzondere decreten werden eerder in deze masterproef

geanalyseerd.

Dat het door NORBERT DE BATSELIER voorgestelde art. 52 BWHI het voorontwerp niet

heeft gehaald, is vrij logisch. Deze bepaling regelt de onderlinge samenwerking tussen de

Franse Gemeenschapsraad en de Waalse Gewestraad en is bijgevolg niet toepasselijk in een

Vlaams decreet. Ook van het art. 26quater BWHI maken de opstellers van dit voorontwerp

geen gebruik aangezien de decreetgever in het verleden deze bepaling nog niet had

aangepast.

3.3 Het “Handvest van Vlaanderen” door Nobert De Batselier en

Herman Lauwers en de navolgende politieke initiatieven

207. Op 23 maart 2004 stellen NORBERT DE BATSELIER (sp.a) en HERMAN LAUWERS (toenmalig

Spirit) hun eerste versie van het Handvest van Vlaanderen voor.391

Het is een discussietekst

waarover de mening van alle Vlaamse burgers en Vlaamse organisaties wordt gevraagd. Rond

deze tekst werd gedurende een jaar een informatiecampagne opgezet zodat iedereen de

kans had gekregen om zijn mening te uiten. Zo werd ook bijvoorbeeld een website

www.vlaamshandvest.be opgericht.

Door de verschillende reacties die erop gekomen zijn, is het voorstel van resolutie dan

390 J. CLEMENT, W. PAS, B. SEUTIN, G. HAEGENDOREN en J. VAN NIEUWENHOVE, Proeve van Grondwet voor Vlaanderen,

Brugge, die Keure, 1996, 353 p. 391

Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 46/1, p. 1-63.

Page 141: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 132 -

ook meermaals aangepast.392

208. Deze tekst is een voorstel van resolutie en dus noch een echte grondwet noch een

decreet. Daarom werd ook voor de term “handvest” gekozen. In een resolutie doet het

Vlaams parlement aanbevelingen aan de Vlaamse Regering over maatregelen of

beleidsopties die deze regering moet nemen. Een resolutie heeft louter politiek gezag en

brengt geen specifieke verplichtingen voor de Vlaamse Regering met zich mee (infra).

De laatste versie van dit Handvest van Vlaanderen werd voorgelegd in de Commissie

voor Vlaamse Grondwet. De resolutie is daar echter vervallen (infra).

De voornaamste kritiek die dit voorstel krijgt is dat het te gedetailleerd is, terwijl een

grondwet slechts fundamentele beginselen bevat. Zo is het voorstel van de liberale fractie

veel vager en algemener (infra).393

209. Met uitzondering van artikel 59 van het Handvest van Vlaanderen (versie 3)394

is er

geen enkele bepaling die de institutionele autonomie betreft. De overige artikelen handelen

over grondrechten of andere algemene bepalingen.

Art. 59 Handvest van Vlaanderen is een vrij algemene bepaling: “Het Vlaams Parlement

heeft het recht bepalingen van de BWHI te wijzigen, in zoverre die bepalingen aan het

Vlaams Parlement op grond van artikel 118, §2 en 123, §2 van de federale Grondwet zijn

toegekend.”

Zonder inhoud te willen geven aan de institutionele autonomie is dit artikel een loutere

bevestiging van de grondwettelijke toegekende constitutieve autonomie sensu stricto. Het

was niet de bedoeling die constitutieve autonomie sensu stricto uit te werken in deze

resolutie maar wel in een bijzonder decreet, omwille van de juridische rechtskracht van een

decreet.

392 Zie ook Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 46/1,

p. 1-77; Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr.

623/1, p. 1-78. 393

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de invulling van de Vlaamse constitutieve autonomie, Parl.St.

Vl.Parl. 2005-2006, nr. 632/1, p. 1-6. 394

Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 623/1, p. 54.

Page 142: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 133 -

210. Als reactie op het initiatief van toenmalige parlementsvoorzitter NORBERT DE BATSELIER

(sp.a) en HERMAN LAUWERS (toenmalig Spirit) kwamen ook enkele andere politieke partijen

met een eigen Vlaams Gronddecreet.

211. In het voorstel van toenmalig VLD395

, die de naam “Vlaams Gronddecreet”396

kreeg,

werd een liberalere versie van de grondrechten gebracht. In het kader van deze masterproef

is het belangrijker op te merken dat in dit voorstel wel plaats is voor institutionele

autonomie.

Ten eerste is er een hoofdstuk “constitutieve autonomie” waarin vermeld staat ten

aanzien van welke aangelegenheden betreffende de verkiezing, de samenstelling en de

werking van het Vlaams Parlement er een constitutieve autonomie sensu stricto bestaat. Het

gaat om een quasi letterlijke overname van de bevoegdheidsverdelende regels uit de

Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen. Problematisch is echter dat art. 118, §2 GW

vereist dat die bevoegdheidsverdelende regels moeten worden opgenomen in een

bijzondere meerderheidswet en niet in een decreet. Bijgevolg is deze regeling absoluut

ongrondwettig. Bovendien wordt in dit voorstel de constitutieve autonomie op grond van

art. 123, §2 GW vergeten.

Ten tweede maakt het voorstel ook plaats voor institutionele autonomie ten aanzien

van de provinciale en gemeentelijke instellingen. Ook hier kan hetzelfde

grondwettigheidsbezwaar gemaakt worden zoals hierboven omschreven.

Ten slotte moet ook opgemerkt worden dat het opschrift “houdende de invulling van

de Vlaamse constitutieve autonomie” niet gepast is aangezien ook andere zaken zoals de

erkenning van grondrechten worden besproken.

Dit voorstel werd ook vervallen na de behandeling in de Commissie Vlaamse Grondwet

(infra).

395 Nu: OpenVLD.

396 Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de invulling van de Vlaamse constitutieve autonomie, Parl.St.

Vl.Parl. 2005-2006, nr. 632/1, p. 1-6.

Page 143: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 134 -

212. Ook het toenmalig Vlaams Blok397

kwam met hun “Proeve van Vlaamse Grondwet”398

.

In dit ontwerp wordt een grondwet voor een onafhankelijke Vlaamse republiek

weergegeven. Aangezien dit werk geen enkele juridische rechtsgrond bezit noch een

politieke draagvlak bezit, wordt het verder dan ook niet besproken.

213. Ten slotte kwam ook vanuit academische hoek reactie op het Handvest voor

Vlaanderen. In het Voorstel van resolutie van het Vlaams Parlement houdende het handvest

van Vlaanderen399

verwerkt RIMANQUE de institutionele autonomie niet. Hij verwijst hiervoor

naar het opmaken van een coördinerend bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen.

4 Commissie Vlaamse Grondwet (2005-2009)

214. In de plenaire vergadering van het Vlaamse Parlement van 19 oktober 2005 wordt een

Commissie Vlaamse Grondwet opgericht. Deze commissie krijgt de bevoegdheid om een

Handvest voor Vlaanderen op te stellen dat de grondbeginselen van het Vlaamse bestuur, de

bevoegdheden, de rechten en de krachtlijnen van het beleid vastlegt.400

De discussie die zich

in de commissie stelt omtrent dit onderwerp kunnen we samenvatten in drie vragen:

- In welke juridische vorm moet een “Vlaamse Grondwet” gegoten worden: een

gronddecreet, een bijzonder decreet, een gewoon decreet of een resolutie?

- Welke is de juridische rechtskracht van zo een “Vlaamse Grondwet”?

- Welke is de inhoudt van die “Vlaamse Grondwet”?

De onafhankelijke experten in de commissie zijn het er over eens dat de juridische

vorm van de akte afhankelijk is van de inhoud die men wil geven aan zo een “Vlaamse

397 Nu: Vlaams Belang.

398 Voorstel van resolutie betreffende een proeve van grondwet voor de toekomstige onafhankelijke Vlaamse

staat, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 726/1, p. 1-21. 399

K. RIMANQUE, “Voorstel van resolutie van het Vlaams Parlement houdende het handvest van Vlaanderen”,

RW 2003-04, afl. 26, p. 1001-1016. 400

Benoeming van de Commissie Vlaamse Grondwet, Hand. Vl.Parl. 2005-2006, 19 oktober 2005, p. 38.

Page 144: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 135 -

Grondwet”. De rechtskracht van die grondwet is dan het gevolg van de vorm van de akte.401

215. De eerste vraag omtrent de juridische vorm van de “Vlaamse Grondwet” legt

onmiddellijk al de tegenstelling tussen het voorstel van sp.a/Spirit en VLD bloot. sp.a/Spirit

heeft geopteerd voor een resolutie terwijl VLD koos voor de vorm van een decreet. Beide

partijen waren er zich van bewust dat Vlaanderen geen grondwetgevende autonomie kent

en een gronddecreet dus uit den boze is.

Wanneer men louter inhoud wil geven aan de constitutieve autonomie sensu stricto is

het mogelijk om, zoals voorgeschreven door art. 118, §2 en 123, §2 GW, te opteren voor een

bijzonder decreet. Het inventariseren en bundelen van alle bepalingen met betrekking tot de

constitutieve autonomie sensu stricto is noch politiek noch juridisch gezien een moeilijk

werk. Een dergelijk coördinerend bijzonder decreet heeft het voordeel dat het

overzichtelijker is dan de aparte bijzondere decreten. Bovendien geeft het aan het Vlaams

parlement de mogelijkheid om nog eens na te denken over een eventuele verdere

uitwerking van art. 118, §2 en 123, §2 GW. Dit is wat ook gebeurd is bij het opstellen van het

Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen (supra).

Daarnaast is het ook mogelijk om bepaalde fundamentele rechten en vrijheden op te

nemen in de “Vlaamse Grondwet”. Deze moeten opgenomen worden in een resolutie. Een

resolutie kent echter een minder sterke rechtskracht dan een decreet. Het is een document

dat zich richt tot de regering maar niet bindend is voor die regering. Wanneer de regering de

resolutie niet naleeft, kan zij enkel en alleen bestraft worden door politieke sancties (bv. een

motie van wantrouwen). De regering kan symbolisch gezien de resolutie wel opnemen in zijn

regeerakkoord aan het begin van iedere legislatuur. Het gezag van een resolutie is ook

afhankelijk van de mate van consensus waarin deze tekst wordt aangenomen. Een resolutie

aangenomen met 60 tegen 55 stemmen heeft natuurlijk minder gezag dan een resolutie

aangenomen met 90 tegen 25 stemmen. Bovendien overschrijdt een resolutie nooit de

grenzen van een legislatuur. Bijgevolg moet ze na elke verkiezing opnieuw bekrachtigd

worden indien aangetoond wil worden dat het parlement nog steeds achter die resolutie

401 Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 1-18.

Page 145: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 136 -

staat.402

216. Door de verschillende politieke voorstellen en de onmogelijkheid om een echte

grondwet te laten goedkeuren, liepen de besprekingen vast. De commissie kwam een laatste

keer bijeen op 30 maart 2006. De Vlaamse Grondwet werd bijgevolg in de politieke koelkast

gestoken.

5 Het tweede “Handvest voor Vlaanderen”403 van Kris

Peeters

5.1 Inleiding

217. In zijn 11 juli-toespraak van 2010 kondigde minister-president KRIS PEETERS een eigen

“Handvest voor Vlaanderen” aan. Met het schrijven van deze tekst wil hij naar het parlement

toe een hand uitsteken om deze tekst gezamenlijk te bediscussiëren en te herschrijven.404

In

de septemberverklaring van 2010 onderstreept de minister-president opnieuw zijn intentie

om samen met het parlement een Handvest voor Vlaanderen te schrijven.405

De minister-

president is immers zelf niet bevoegd als regeringslid om een resolutie in het parlement in te

dienen.

Ondanks het feit dat het parlement niet weigerachtig stond tegen initiatief406

, is

vandaag de dag nog steeds geen voorstel van resolutie ingediend die deze tekst bevestigd.

Desondanks is het een waardevol, weliswaar informeel, initiatief om te analyseren.

218. In het parlement is op 7 december 2011 wel een initiatief genomen van de Vlaams

Belang-fractie richting een Vlaamse grondwet.407

Dit voorstel tot resolutie kadert echter

402 Zie ook Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse Grondwet

betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische invalshoek van het boek

“Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 813/1, p. 1-18. 403

Let op de taalverwarring. De eerste twee handvesten werden “Handvest van Vlaanderen” genoemd, het

derde is getiteld “Handvest voor Vlaanderen”. 404

K. PEETERS, “11 juli-speech”, www.krispeeters.be/actua/toespraken/11-juli-speech. 405

Verklaring van de Vlaamse Regering betreffende de algemeen maatschappelijke situatie en betreffende de

krachtlijnen van de begroting 2011, Parl.St. Vl.Parl. 2010-2011, nr. 31/1, p. 7. 406

Plenaire morgenvergadering, Hand. Vl.Parl. 2010-2011, 29 september 2010, p. 6-8. 407

Voorstel van resolutie betreffende een proeve van grondwet voor de toekomstige onafhankelijke Vlaamse

staat, Parl.St. Vl.Parl. 2011-2012, nr. 1396/1, p. 1-23.

Page 146: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 137 -

opnieuw in het kader van een Vlaamse onafhankelijkheid. Het mist daarom juridische

grondslag en een politiek draagvlak. Bijgevolg zal dit voorstel niet besproken worden in deze

masterproef.

5.2 Een coördinatietekst in afwachting van grondwetgevende

autonomie

219. Het door KRIS PEETERS voorgestelde Handvest voor Vlaanderen is “een overzicht van de

belangrijkste beginselen van de organisatie en werking van de Vlaamse democratische

rechtsstaat en van de grondrechten die in de Vlaamse samenleving gewaarborgd worden”408

.

In tegenstelling tot alle eerdere initiatieven richting een Vlaamse grondwet is dit het

eerste voorstel die een loutere coördinatie is van de bestaande regelgeving. Het is niet de

bedoeling geweest vernieuwende ideeën te lanceren maar wel eerder een transparant

handvest te maken op basis van de actuele wetgeving. De minister-president ziet dit werk

eerder als een document die de basis moet worden voor een echte grondwet eens

Vlaanderen de grondwetgevende autonomie verworven heeft. De juridische waarde is dus

beperkt, maar de symbolische waarde des te groter.

220. De structuur van dit werk is quasi identiek aan de structuur van de Proeve van

Grondwet voor Vlaanderen uit 1996. Na een inleidende titel volgt ook een titel over rechten

en vrijheden, een titel over de machten, een titel over de gedecentraliseerde overheden, een

titel over samenwerkingsmogelijkheden en een titel over de financiën. Wat betreft de

institutionele autonomie zijn een drietal belangrijke verschillen tussen beide structuren waar

te nemen.

Ten eerste voorziet dit Handvest voor Vlaanderen geen afdeling over de rechterlijke

macht. Dit is logisch aangezien dit hoofdstuk in de Proeve een volledig vernieuwend deel is.

Bijgevolg kon dit niet worden opgenomen in een coördinatietekst als het Handvest voor

Vlaanderen. De bepalingen over de federale rechterlijke macht die van toepassing zijn voor

Vlaanderen neemt KRIS PEETERS op in de afdeling met algemene bepalingen.

408 K. PEETERS, “Voorstel van resolutie houdende het Handvest voor Vlaanderen”,

www.standaard.be/extra/pdf/HANDVEST1.pdf, p. 1.

Page 147: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 138 -

Ten tweede heeft het Handvest voor Vlaanderen in zijn “Titel III: De machten” twee

afdelingen “Het Vlaams Parlement” en “De Vlaamse Regering” die los staan van de

afdelingen “De decreterende macht” en “De uitvoerende macht”. Ook dit is het logische

gevolg van het feit dat het Handvest slechts een coördinatietekst is. In de deelstaten maakt

de regering nu eenmaal een deel uit van de decreterende macht aangezien zij decreten

zowel moet afkondigen als bekrachtigen. In de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen krijgt

zij deze laatste bevoegdheid niet meer. Bijgevolg bestaat in de Proeve de uitvoerende macht

louter uit de Vlaamse Regering en de wetgevende/decreterende macht louter uit het Vlaams

Parlement.

Ten derde is het opvallend dat PEETERS er voor kiest om de afdeling “De lokale en

gedecentraliseerde instellingen” op te nemen in “Titel III: De machten”. De Proeve van

Grondwet voor Vlaanderen nam deze als een aparte titel op. Het is gissen of dit toevallig of

opzettelijk is gebeurd.

5.3 De institutionele autonomie in het voorstel

221. Een artikelsgewijze bespreking van de institutionele autonomie, verwerkt in “Titel III:

De machten” heeft geen nut aangezien de tekst een louter coördinerende tekst is en de

bestaande artikels met betrekking tot de institutionele autonomie reeds besproken werden

(supra). Een paar algemene opmerkingen echter zijn hier wel op zijn plaats.

222. Ten eerste heeft PEETERS in zijn voorstel tot resolutie er voor gekozen om, net als bij het

VLD-initiatief409

, enkele bepalingen uit de Grondwet en Bijzondere Wet tot Hervorming der

Instellingen op te nemen waarvoor geen institutionele autonomie geldt. Zo neemt het

Handvest voor Vlaanderen bijvoorbeeld in zijn artikel 59 het artikel 33 GW over. Het Vlaams

Parlement is uiteraard niet bevoegd om de grondwetsartikelen te wijzen, zelfs al is het niet

inhoudelijk maar slechts tekstueel.

Ondanks dat het opnemen of wijzigen van bepalingen niet onder de bevoegdheid van

de deelstaten valt, kunnen hier bij het Grondwettelijk Hof geen problemen de kop op steken

409 Zie Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de invulling van de Vlaamse constitutieve autonomie, Parl.St.

Vl.Parl. 2005-2006, nr. 632/1, p. 1-6.

Page 148: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 139 -

aangezien het over een resolutie gaat. Resoluties kunnen, in tegenstelling tot decreten, niet

door het Grondwettelijk Hof getoetst worden. Bovendien moet het overnemen van deze

bepalingen gekaderd worden in het uiteindelijke doel van dit voorstel, met name een

overzicht geven van de organisatiebepalingen en grondrechten.

223. Ten tweede zijn in dit Handvest voor Vlaanderen ook niet alle bepalingen opgenomen

waarop de constitutieve autonomie sensu stricto van toepassing is. KRIS PEETERS heeft zich

terecht beperkt tot de hoofdzaken wat de inrichting en werking van de instellingen betreft.

De bepalingen die niet zijn opgenomen zijn:

- Art. 26quater BWHI, uitgevoerd in art. 7 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen, betreffende het bepalen van de hoofdplaats van een kieskring;

- Art. 28bis, §1 BWHI, uitgevoerd in art. 8 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen, betreffende het bepalen van het aantal handtekeningen op een

voordrachtsakte;

- Art. 46 BWHI, uitgevoerd in art. 13 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen, betreffende het statuut van de leden van het bureau;

- Art. 47 BWHI, uitgevoerd in art. 18 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen, betreffende het statuut van de griffier;

- Art. 48 BWHI, uitgevoerd in art. 19 Bijzonder Decreet over de Vlaamse

Instellingen, betreffende het tekenen van besluiten en beslissingen;

- Art. 51 BWHI, waarvoor de constitutieve autonomie sensu stricto nog nooit werd

aangewend, over het gesplitst aanwijzen van gemeenschapssenatoren door de

parlementsleden van het Nederlandse taalgebied enerzijds en van het tweetalig

Brussels Hoofdstedelijk gebied anderzijds.

5.4 Conclusie

224. Het voorgestelde Handvest voor Vlaanderen is een goed werk ter verbetering van de

transparantie in de regelgeving. Een belangrijke functie van elke grondwet is een

gestructureerd overzicht geven van de fundamentele regels die een (deel)staat beheersen. In

Page 149: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 140 -

dat opzicht is KRIS PEETERS geslaagd.

225. Ondanks dat dit werk slechts een loutere coördinatie is en dus geen vernieuwende

ideeën aanbrengt, is het als model voor een Vlaamse grondwet wel geslaagd. Aangezien het

minder revolutionair is dan de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen uit 1996 is het ook

eenvoudiger te realiseren eens de deelstatelijke grondwetgevende autonomie een feit is.

Anderzijds zal het document zijn waarde natuurlijk verliezen wanneer deze

grondwetgevende autonomie samen gaat met een grondige vernieuwing van de

staatsstructuur en dus de institutionele regels zelf.

226. Indien in de toekomst het parlement deze tekst toch zou aannemen, moeten we

opmerken dat die handeling slechts een louter symbolische waarde heeft. Normatief is dit

Handvest voor Vlaanderen geen meerwaarde maar een loutere coördinatie van wat reeds

bestond.

6 Conclusie: zeg niet zomaar “grondwet”

227. Gedurende het overzicht van initiatieven richting een Vlaamse grondwet is duidelijk

geworden dat de verschillende ontwerpen verschillende namen dragen. De meeste auteurs

beseften echter dat de term “grondwet” niet zomaar gebruikt kan worden. Zolang in

Vlaanderen geen grondwetgevende autonomie heerst, is het best die term te vermijden.

228. Belangrijker dan de formele naamgeving is natuurlijk de inhoud. Ook inhoudelijk waren

de voorstellen vrij uiteenlopend. Elk voorstel heeft wel zijn eigenheid waardoor het bij een

grondwet aanleunt. Om aan te tonen wat de verschillen zijn en wat de voorstellen nog

behoeven om een grondwet genoemd te kunnen worden, wordt hieronder een overzicht

gegeven. Het gaat om twee tabellen die de kenmerken en de essentiële inhoud van een

grondwet bevatten. Meer uitleg over de verschillende kenmerken van een grondwet vind je

in de titel betreffende de grondwetgevende autonomie.

Page 150: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 141 -

KENMERK Proeve van

Grondwet

voor

Vlaanderen

Handvest

van

Vlaanderen

(sp.a/

Spirit)

Vlaams

Grond-

decreet

(VLD)

Handvest

van

Vlaanderen

(RIMANQUE)

Handvest

voor

Vlaanderen

(PEETERS)

Verheven boven

andere akten Ja Neen Neen Neen Neen

Bevat uit zichzelf

normatieve

bepalingen

Ja Neen Ja, maar

ongrondwettig Neen Neen

Fundamentele

rechtsregels Ja Ja Ja Ja Ja

Band met territoriaal

politiek

samenlevingsverband

Ja Ja Ja Ja Ja

Strakke goedkeurings-

en wijzingsprocedure Ja Neen Neen Neen Neen

INHOUD Proeve van

Grondwet

voor

Vlaanderen

Handvest

van

Vlaanderen

(sp.a/

Spirit)

Vlaams

Grond-

decreet

(VLD)

Handvest

van

Vlaanderen

(RIMANQUE)

Handvest

voor

Vlaanderen

(PEETERS)

Institutioneel deel Ja Neen Ja Neen Ja

Grondrechten Ja Ja Ja Ja Ja

Financieel deel Ja Neen Ja Neen Ja

229. Inhoudelijk komen drie voorstellen in aanmerking om de nieuwe grondwet voor

Vlaanderen te worden. Het probleem bij het Vlaams Gronddecreet en het Handvest voor

Vlaanderen is dat zij opgesteld zijn in de gedachte dat Vlaanderen geen grondwetgevende

autonomie heeft. Bijgevolg missen zij enkele essentiële kenmerken om als grondwet te

kunnen worden beschouwd.

Wanneer we echter hypothetisch uitgaan van een grondwetgevende autonomie voor

Vlaanderen, zullen die kenmerken bij beide voorstellen aanwezig zijn. Welke van de drie

voorstellen dan het beste is om omgezet te worden in een grondwet, hangt af van de

beleidskeuzes die het parlement wil maken. Mijns inziens is het Vlaams Gronddecreet

Page 151: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 142 -

technisch-juridisch te vaag en zal het dus snel tot rechtsonzekerheid en conflicten leiden. De

Proeve van Grondwet voor Vlaanderen is technisch-juridisch een uitstekend werk maar

vraagt een kleine revolutie in de Belgische staatsstructuur. Bijgevolg zal hier moeilijker een

politiek draagvlak voor te vinden zijn. Mijn besluit is dus dat het Handvest voor Vlaanderen

van KRIS PEETERS, ondanks het gebrek aan vernieuwende ideeën, het meest geschikte zal zijn

om op korte termijn als grondwet te fungeren.

Page 152: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 143 -

Titel VI. Besluit

230. De zoektocht naar het antwoord op de vragen die ik me stelde bij het krantenartikel

over de “Vlaamse Grondwet” die voorgesteld werd door minister-president KRIS PEETERS

begon bij het uitdiepen van de institutionele autonomie in Vlaanderen. Het institutionele

deel is namelijk het essentiële aspect binnen een grondwet.

De institutionele autonomie voor de deelstaten is in België een werk van lange adem

dat nog niet ten einde is. Na het eerste spoor van institutionele autonomie in de Wet van 21

juli 1971 is een stapsgewijze evolutie begonnen wat betreft de autonomie voor deelstaten

om de inrichting en werking van hun instellingen te regelen. Het hoogtepunt van deze

evolutie vond plaats bij de grondwetsherziening van 1992-1993 waar de constitutieve

autonomie sensu stricto werd ingevoegd. Dit hoogtepunt is tevens ook de laatste grote

verruiming van institutionele autonomie.

Uit het onderzoek naar de werkelijke draagwijdte van de verschillende institutionele

bepalingen bleek snel dat er heel wat beperkingen waren. Het gevolg is ook duidelijk te zien

in de decretale uitwerking die weinig of niets voorstelt. In de rechtsleer werd het Vlaams

coördinerend Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instelingen als “illustratieve

bloedarmoede” omschreven. Na twintig jaar is de institutionele autonomie dringend aan

verruiming toe. Een nieuwe grondwetsherziening is mijns inziens een noodzakelijke vereiste.

Toch kunnen ook de deelstaten zelf nog stappen maken met gebruik van de impliciete

bevoegdheden ex art. 10 BWHI.

231. De wereld van de grondwetgevende autonomie is in ons land een nogal abstracte

plaats. België kent de rechtsfiguur van deelstatelijke grondwetgevende autonomie niet en

bijgevolg werd in deze masterproef gekeken naar de initiatieven van andere federale landen.

Al snel werd duidelijk dat er verscheidene manieren zijn om een grondwetgevende

autonomie uit te werken. Deze zijn vooral afhankelijk van de specifieke federale

staatsstructuur die van land tot land sterk varieert. Toch is het opzet gelukt om een algemeen

kader te creëren met voorwaarden en beperkingen die grondwetgevende autonomie moet

inhouden.

Wanneer we deze abstracte principes toepasten in België bleek dat grondwetgevende

Page 153: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 144 -

autonomie in ons land helemaal niets wereldvreemd hoeft te zijn. Juridisch-technisch is er

geen revolutie nodig om de deelstaten de mogelijkheid te geven een eigen grondwet te

geven. De vraag is natuurlijk steeds of er in alle taalgroepen in dit land een politiek draagvlak

voor is.

232. In een laatste deel konden we uiteindelijk ingaan op de verschillende initiatieven uit de

parlementaire en academische middens die richting een Vlaamse grondwet gaan. Ook hier

werd duidelijk dat er verscheidene mogelijkheden waren met elk hun voor- en nadelen.

Uiteindelijk konden we besluiten dat het Handvest voor Vlaanderen van minister-president

KRIS PEETERS een goed startpunt zou kunnen worden wanneer de politieke wil er zou zijn om

vandaag een eigen deelstatelijke grondwet op te richten.

233. Na een grondige studie van dit onderwerp wil ik pleiten voor een grotere institutionele

autonomie die eventueel gerealiseerd kan worden in een eigen grondwet. Het is belangrijk in

een asymmetrisch samengesteld land als België dat de deelstaten de mogelijkheid hebben

om te kunnen werken zoals zij het behoeven.

In het kader van de institutionele responsabilisering van de deelstaten kan ik de

verruiming van de constitutieve autonomie sensu stricto die het Vlinderakkoord biedt, alleen

maar toejuichen. Toch is deze zesde staatshervorming een gemiste kans wat betreft de

institutionele en grondwetgevende autonomie. Het voorstel om ook de deelstaten te

betrekken bij de goedkeuring van een grondwetsherziening moest op zijn minst besproken

worden. Mijns inziens is de aanpassing van art. 195 GW een noodzakelijke volgende stap die

we moeten nemen indien we richting een echte grondwetgevende autonomie willen gaan.

Toch mag het symbool “grondwet” niet centraal staan in de politieke discussie.

Institutionele autonomie kan op verscheidene manieren gerealiseerd worden. Een eigen

grondwet is daar slechts één voorbeeld van. Het is niet de vorm waarin de institutionele

autonomie verpakt zit die belangrijk is, wel wat die institutionele autonomie inhoudt. Het is

niet de naam die van belang is, maar wel wat die naam omvat. Ik wil daarom ook afsluiten

met het wereldberoemde citaat uit het even beroemde “Romeo en Juliet” van William

Shakespeare.

What's in a name? That which we call a rose

By any other name would smell as sweet.

Page 154: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 145 -

Bibliografie

1 Wetgeving

1.1 Wetten, decreten en ordonnantiën

Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.

Herziening van de Grondwet van 25 februari 2005 houdende de wijziging van de

terminologie van de Grondwet (toepassing van artikel 198 van de Grondwet), BS 11 maart

2005.

Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus 1980

(verkort: BWHI).

Bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980

tot hervorming der instellingen, BS 13 augustus 1988.

Bijzonder Decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het

Gemeenschapsonderwijs, BS 29 december 1988.

Bijzondere wet van 7 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989.

Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, BS 14

januari 1989 (verkort: Bijzondere Wet Brusselse Instellingen).

Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en

de Gewesten, BS 17 januari 1989.

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 17 oktober 1991, BS 18 oktober 1991.

Bijzondere wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur van 16 juli 1993, BS 20 juli

1993.

Bijzonder decreet van 16 juni 1995 houdende de invoering van onverenigbaarheden met het

mandaat van lid van de Vlaamse Raad, BS 1 juli 1995.

Page 155: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 146 -

Bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof

voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid

van de Vlaamse Raad of Vlaamse regering uitoefenen, BS 1 juli 1995.

Bijzonder decreet van 2 april 1996 betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, BS 18

april 1996.

Bijzonder decreet van 24 juli 1996 houdende de wijziging van artikel 32 van de bijzondere

wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 14 augustus 1996.

Bijzonder decreet van 15 juli 1997 houdende wijziging van artikel 33 van de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 29 augustus 1997.

Bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van

leden van een gemeenschaps- of gewestregering, BS 27 juni 1998.

Bijzonder decreet van 14 juli 1998 houdende uitvoering van artikel 37bis van de bijzondere

wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 26 augustus 1998.

Bijzonder Decreet van 14 juli 1998 tot wijziging van artikel 41 van de instellingen, BS 16

september 1998.

Bijzonder Decreet van 14 juli 1988 betreffende het gemeenschapsonderwijs, BS 30

september 1998.

Bijzonder Decreet van 18 mei 1999 houdende wijziging van artikel 47 van de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 29 juni 1999.

Bijzonder Decreet van 6 juli 2001 houdende nadere regeling van het recht om

verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen, BS 3 augustus 2001.

Bijzonder Decreet van 19 juli 2002 houdende de controle op de mededelingen van de

voorzitter van het Vlaams Parlement, BS 26 september 2002.

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 9 april 2003, BS 10 april 2003.

Bijzonder Decreet van 23 mei 2003 houdende wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli

Page 156: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 147 -

2002 houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams

Parlement, BS 11 juni 2003.

Bijzonder Decreet van 30 januari 2004 houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli

1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de

verkiezingen van het Vlaams Parlement, BS 26 februari 2004.

Bijzondere Wet van 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving,

BS 26 maart 2004.

Bijzonder Decreet van 8 juli 2005 houdende wijziging van het bijzonder decreet van 6 juli

2001 houdende regeling van het recht op verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te

dienen, BS 29 juli 2005.

Bijzonder Decreet van 10 november 2005 houdende wijziging van het bijzonder decreet van

26 juni 1995 houdende invoering van onverenigbaarheden met het mandaat van lid van de

Vlaamse Raad, en van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een

regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering

die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of de Vlaamse regering uitoefenen, BS 15

december 2005.

Bijzonder decreet van het Vlaams Parlement van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS

17 oktober 2006 (verkort: Bijzonder Decreet over de Vlaamse Instellingen).

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 1 mei 2007, BS 2 mei 2007.

Bijzonder Decreet van 20 juni 2008 houdende vervanging van artikel 10 van het bijzonder

decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, BS 12 augustus 2008.

Verklaring tot herziening van de Grondwet van 6 mei 2010, BS 7 mei 2010.

Kieswetboek van 12 april 1894, BS 15 april 1894.

Wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en

ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van staat, alsmede

de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers, BS 14 augustus 1931.

Page 157: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 148 -

Wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en

houdende diverse bepalingen betreffende de Cultuurraden voor de Nederlandse en voor de

Franse Cultuurgemeenschap, BS 6 juli 1971.

Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor

de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap, BS 23 juli

1971.

Wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige

Gemeenschap, BS 18 januari 1984 (verkort: Wet Duitstalige Gemeenschap).

Wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Brusselse Hoofdstedelijke Raad

en de Brusselse leden van de Vlaamse Raad verkozen worden, BS 14 januari 1989.

Wet 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap

wordt verkozen, BS 20 juli 1990.

Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, BS 21 augustus 1991.

Gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur van 16 juli 1993, BS 20 juli

1993.

Decreet II Fr. Gem. P. van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige

bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse

Gemeenschapscommissie, BS 19 juli 1993.

Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers,

BS 27 juni 1998.

Decreet van 19 juli 2002 houdende controle op regeringsmededelingen, BS 14 september

2002.

1.2 Parlementaire stukken

Adv. RvS bij het Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling

van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen

betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse

Page 158: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 149 -

Cultuurgemeenschap, Parl.St. Kamer 1985-1986, nr. 154/2, p. 1-3.

Adv. RvS bij Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie

van de ruimtelijke ordening en stedebouw, Parl.St. Kamer 1985-1986, nr. 2, p. 1-2.

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991, Parl.St. Kamer

1991-1992, nr. 1791/1, p. 1-8.

Verslag namens de Commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heren Bourgeois en

Happart bij Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 10 oktober 1991,

Parl.St. Kamer 1991-1992, nr. 1791/3, p. 1-57.

Toelichting bij Herziening van art. 26 van de Grondwet, Parl.St. Senaat BZ 1991-1992, nr. 100-

15/2, p. 1-6.

Plenaire vergadering van maandag, Hand. Kamer 1992-1993, 8 februari 1993, nr. 32, p. 1283-

1289.

Amendement bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging

van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden,

Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 725/4, p. 1-7.

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten bij Herziening van titel III, eerste hoofdstuk

van de Grondwet door invoeging van een afdeling IV en een artikel 59quater betreffende de

Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 725/6, p. 1-115.

Toelichting bij Voorstel tot Herziening van de Grondwet betreffende Herziening van Titel II,

eerste hoofdstuk van de Grondwet door invoeging van een artikel 59quinquies in afdeling IV

betreffende de Gemeenschaps- en Gewestraden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. 726/1, p. 1-4.

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet, voor de institutionele

hervormingen en voor de regeling van conflicten uitgebracht door de heer Mayeur bij

Voorstel tot invoeging van een artikel 59quinquies in de Grondwet, Parl.St. Kamer 1992-1993,

nr. 726/5, p. 1-26.

Page 159: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 150 -

Adv. RvS bij Voorstel van bijzondere wet tot vervollediging van de federale Staatstructuur,

Parl.St. Senaat 1992-1993, nr. 558/2, p. 1-37.

Adv. RvS bij Voorstel van Decreet tot toekenning van de uitoefening van sommige

bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse

Gemeenschapscommissie, Parl.St. Fr.Gem.P. 1992-1993, nr. 108/2, p. 1-4.

Adv. RvS bij Voorstel van decreet houdende regeling van het recht op korte berichtgeving

door de Vlaamse regering erkende omroeporganisaties, Parl.St. Vl.Parl. 1994-1995, nr. 633/2,

p. 1-10.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende invoering van de onverenigbaarheden met het

mandaat van lid van de Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 32/1, p. 1-6.

Voorstel van Resolutie houdende de benaming van de Vlaamse Raad en de leden van de

Vlaamse Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 34/1, p. 1-2.

Resolutie betreffende de benaming van de Vlaamse Raad en van de leden van de Vlaamse

Raad, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 34/2, p. 1.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende instelling van een regime van politiek verlof voor

de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van de

Vlaamse Raad of Vlaamse regering uitoefenen, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 48/1, p. 1.

Voorstel van resolutie betreffende het tien-puntenprogramma van het Algemeen Nederlands

Zangverbond, Parl.St. Vl.Parl. BZ 1995, nr. 76/1, p. 1-3.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van artikel 32 van de bijzondere wet van

8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 382/1, p. 1-3.

Discussienota voor een verdere staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 253/1, p. 1-

63.

Voorstel van Bijzonder Decreet betreffende de benaming van de Vlaamse Raad, Parl.St.

Vl.Parl. 1995-1996, nr. 229/1, p. 1-3.

Voorstel van bijzonder decreet houdende vaststelling van de Vlaamse nationale kieskring

Page 160: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 151 -

voor de verkiezing van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 230/1, p. 1-4.

Verslag namens Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en

Huisvesting uitgebracht door de heer Marc Olivier bij Voorstel van bijzonder decreet

houdende vaststelling van de Vlaamse nationale kieskring voor de verkiezing van het Vlaams

Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 230/3, p. 1-10.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende uitvoering van artikel 37bis van de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr. 254/1, p.

1-3.

Adv. RvS bij Ontwerp van Decreet tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord

betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, Parl.St. Vl.Parl. 1995-1996, nr.

400/1, p. 79-113.

Adv. RvS bij het Bijzonder Decreet tot wijziging van artikel 41 van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 497/2, p. 10.

Adv. RvS bij het Decreet houdende regeling van de bij het Vlaams Parlement ingediende

verzoekschriften, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 498/2, p. 10.

Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet van de heer Steve Stevaert houdende wijziging

van artikel 41 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, wat het verzoekschrift

betreft, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 500/2, p. 10

Hoorzitting over de Proeve van Grondwet voor Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr.

527/1, p. 1-11.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van artikel 33 van de bijzondere wet van

8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1996-1997, nr. 709/1, p. 2.

Resolutie betreffende de algemene uitgangspunten en doelstellingen van Vlaanderen inzake

de volgende staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1339/3, p. 13.

Voorstel van bijzonder decreet houdende opheffing van artikelen 46, 47 en 48 van de

bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-

Page 161: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 152 -

1999, nr. 1388/1, p. 1-3.

Amendementen voorgesteld door de heren Norbert De Batselier, Luk Van Nieuwenhuysen,

Paul van Grembergen en Jos Geysels bij Voorstel van bijzonder decreet houdende opheffing

van artikelen 46, 47 en 48 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der

instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1388/2, p. 1-2.

Verslag namens de Commissie voor Reglement en Samenwerking bij het Voorstel van

Bijzonder Decreet houdende opheffing van artikelen 46, 47 en 48 van de bijzondere wet van

8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 1998-1999, nr. 1388/3, p. 1-

7.

Voorstel van Bijzonder decreet houdende de controle op regeringsmededelingen, Parl.St.

Vl.Parl. 2000-2001, nr. 514/1, p. 1-9.

Adv. RvS bij het Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de controle op

regeringsmededelingen, Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 514/2, p. 1-12.

Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en

Ambtenarenzaken uitgebracht door de heer Sven Gatz bij Voorstel van Bijzonder Decreet

houdende regeling van het recht om verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen,

Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 606/2, p. 1-8.

Voorstel van Decreet houdende nadere regeling van het recht om verzoekschriften bij het

Vlaams Parlement in te dienen, Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 607/2, p. 1-5.

Voorstel tot wijziging van het Reglement van het Vlaams Parlement, wat de verzoekschriften

betreft, Parl.St. Vl.Parl. 2000-2001, nr. 608/1, p. 1-4.

Adv. RvS bij Décret modifiant le décret du 23 mars 1995 portant création d'un Centre

régional d'aide aux communes chargé d'assurer le suivi et le contrôle des plans de gestion

des communes et des provinces et d'apporter son concours au maintien de l'équilibre

financier des communes et des provinces de la Région wallonne, Parl.St. Wal.P. 2000-2001,

nr. 237/1, p. 1-3.

Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003,

Page 162: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 153 -

nr. 46/1, p. 1-63.

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 21 maart 2003, Parl.St. Kamer

2002-2003, nr. 2389/1, p. 1-14.

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 21 maart 2003, Parl.St. Senaat

2002-2003, nr. 2-1549, p. 1-11.

Resolutie betreffende een Vlaams programma staatshervorming, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003,

nr. 1572/2, p. 1-2.

Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van artikel 73 van de bijzondere wet van 8

augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1596/1, p. 1-4.

Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van artikel 73 van de

bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-

2003, nr. 1596/2, p. 1-9.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli 2002

houdende de controle op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement,

Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1637/1, p. 1-2.

Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en

Ambtenarenzaken uitgebracht door de heer Leo Peeters bij het Voorstel van Bijzonder

Decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 19 juli 2002 houdende de controle

op de mededelingen van de voorzitter van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003,

nr. 1637/2, p. 1-3.

Resolutie betreffende het ontbreken van een Vlaams programma staatshervorming in het

federaal regeerakkoord van 8 juli 2003 en de daaruit volgende noodzaak om een dialoog van

gemeenschap tot gemeenschap tot stand te brengen, Parl.St. Vl.Parl. 2002-2003, nr. 1791/5,

p. 1-2.

Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004,

nr. 46/1, p. 1-77.

Page 163: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 154 -

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot

vervollediging van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor de

verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/1, p. 1-5.

Adv. RvS bij Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16

juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor

de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/2, p. 1-7.

Amendement bij Voorstel van Bijzonder Decreet houdende wijziging van de gewone wet van

16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur wat betreft de kieskringen voor

de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/3, p. 1-2.

Hoorzitting namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder

decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de

federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams

Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/4, p. 1-44.

Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen en

Ambtenarenzaken uitgebracht door mevrouw Mieke Van Hecke bij Voorstel van bijzonder

decreet houdende wijziging van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de

federale staatsstructuur, wat betreft de kieskringen voor de verkiezingen van het Vlaams

Parlement, Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1930/5, p. 1-40.

Voorstel van bijzonder decreet houdende de oprichting van één Vlaamse nationale kieskring

met regionale correcties voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, Parl.St. Vl.Parl.

2003-2004, nr. 1934/1, p. 1-3.

Adv. RvS bij Voorstel van bijzonder decreet houdende de oprichting van één Vlaamse

nationale kieskring met regionale correcties voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement,

Parl.St. Vl.Parl. 2003-2004, nr. 1934/2, p. 1-7.

Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken,

Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door mevrouw

Joke Schauwvliege bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder

Page 164: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 155 -

decreet van 6 juli 2001 houdende regeling van het recht op verzoekschriften bij het Vlaams

Parlement in te dienen, Parl.St. Vl.Parl. 2004-2005, nr. 299/2, p. 1-7.

Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken,

Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door mevrouw

Linda Vissers bij Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet

van 26 juni 1995 houdende invoering van onverenigbaarheden met het mandaat van lid van

de Vlaamse Raad, en van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een

regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering

die een mandaat als lid van de Vlaamse Raad of de Vlaamse regering uitoefenen, Parl.St.

Vl.Parl. 2004-2005, nr. 305/2, p. 1-4.

Verslag namens de commissie voor de herziening van de Grondwet en de hervorming der

instellingen bij Voorstel tot wijziging van de terminologie van de Grondwet, Parl.St. Kamer

2004-2005, nr. 1326/2, p. 1-5.

Voorstel van Bijzonder Decreet over de Vlaamse instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr.

787/1, p. 1-17.

Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken,

Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie uitgebracht door de heer

Hubert Broums bij Voorstel van bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen, Parl.St.

Vl.Parl. 2005-2006, nr. 787/3, p. 1-4.

Voorstel van resolutie houdende het Handvest van Vlaanderen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006,

nr. 623/1, p. 1-78.

Voorstel van Bijzonder Decreet houdende de invulling van de Vlaamse constitutieve

autonomie, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 632/1, p. 1-6.

Voorstel van resolutie betreffende een proeve van grondwet voor de toekomstige

onafhankelijke Vlaamse staat, Parl.St. Vl.Parl. 2005-2006, nr. 726/1, p. 1-21.

Verslag namens de Commissie Vlaamse Grondwet bij Hoorzittingen over een Vlaamse

Grondwet betreffende een inhoudelijke en rechtsvergelijkende verkenning en de juridische

Page 165: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 156 -

invalshoek van het boek “Proeve van Vlaamse Grondwet voor Vlaanderen”, Parl.St. Vl.Parl.

2005-2006, nr. 813/1, p. 1-18.

Benoeming van de Commissie Vlaamse Grondwet, Hand. Vl.Parl. 2005-2006, 19 oktober

2005, p. 38.

Proposition de Décret Spécial instituant une Constition Walonne, Parl.St. Wal.Parl. 2005-

2006, nr. 367/1, p. 1-27.

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 2 april 2007, Parl.St. Kamer

2006-2007, nr. 3056/1, p. 1-13.

Compte Rendu Analytique du commission des Affaires générales, de la Simplification

administrative, des Fonds européens, du Règlement et de la Comptabilité, Parl.St. Wal.Parl.

2006-2007, nr. 367/18, p. 1-12.

Voorstel van bijzonder decreet houdende vervanging van artikel 10 van het bijzonder decreet

van 7 juli 2006 over de Vlaamse Instellingen, Parl.St. Vl.Parl. 2007-2008, nr. 1696/1, p. 1-3.

Ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet van 4 mei 2010, Parl.St. Kamer 2009-

2010, nr. 2593/1, p. 1-15.

Verslag namens de commissie voor de institutionele aangelegenheden uitgebracht door de

heren Vandenberghe en Delpérée bij Ontwerp van verklaring tot herziening van de

Grondwet, Parl.St. Senaat 2009-2010, nr. 4-1777/3, p. 1-90.

Voorstel van bijzonder decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 7 juli 2006

over de Vlaamse instellingen, wat de leden van de Vlaamse Regering betreft, Parl.St. Vl.Parl.

2009-2010, nr. 240/1, p. 1-3.

Verslag namens de Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie,

Inburgering en Toerisme uitgebracht door mevrouw Marijke Dillen bij Voorstel van bijzonder

decreet houdende wijziging van het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse

instellingen, wat de leden van de Vlaamse Regering betreft, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, nr.

240/2, p. 1-4.

Page 166: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 157 -

Voorstel tot Herziening van de artikelen 118 en 123 houdende toekenning van de

constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aan de Duitstalige

Gemeenschap, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 614/1, p. 1-13.

Voorstel van Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot

hervorming der instellingen teneinde volledige constitutieve autonomie te verlenen aan het

Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Waals Parlement voor

wat betreft hun verkiezing, samenstelling en werking, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 937/1, p.

1-4.

Voorstel tot Herziening van artikel 118, §2 van de Grondwet, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr.

499/1, p. 1-4.

Voorstel Herziening van artikel 123, §2 van de Grondwet, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-

696/1, p. 1-4.

Verklaring van de Vlaamse Regering betreffende de algemeen maatschappelijke situatie en

betreffende de krachtlijnen van de begroting 2011, Parl.St. Vl.Parl. 2010-2011, nr. 31/1, p. 1-

7.

Plenaire morgenvergadering, Hand. Vl.Parl. 2010-2011, 29 september 2010, p. 1-35.

Voorstel van resolutie betreffende een proeve van grondwet voor de toekomstige

onafhankelijke Vlaamse staat, Parl.St. Vl.Parl. 2011-2012, nr. 1396/1, p. 1-23.

2 Rechtsspraak

GWH 20 december 1985, nr. 7.

GWH 22 oktober 1986, nr. 27.

GWH 17 juni 1987, nr. 37.

GWH 30 juni 1988, nr. 67.

GWH 19 december 1991, nr. 40/91.

GWH 23 april 1992, nr. 4/93.

Page 167: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 158 -

GWH 23 mei 1990, nr. 18/90.

GWH 28 mei 1991, nr. 13/91.

GWH 9 februari 1994, nr. 16/94.

GWH 4 april 1995, nr. 31/95.

GWH 18 januari 1996, nr. 6/96.

GWH 28 november 1996, nr. 68/96.

GWH 19 december 2002, nr. 189/2002.

GWH 30 april 2003, nr. 49/2003.

GWH 16 september 1998, nr. 95/98.

GWH 25 oktober 2000, nr. 105/2000.

GWH 31 oktober 2000, nr. 109/2000.

GWH 19 december 2002, nr. 189/2002.

GWH 26 februari 2003, nr. 30/2003.

GWH 14 mei 2003, nr. 58/2003.

GWH 26 mei 2003, nr. 73/2003.

GWH 1 oktober 2003, nr. 126/2003.

GWH 30 juni 2005, nr. 114/2005.

GWH 24 mei 2006, nr. 87/2006.

GWH 29 juli 2010, nr. 91/2010.

GWH 27 januari 2011, nr. 8/2011.

RvS 26 november 1982, nr. 22.690.

Page 168: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 159 -

3 Rechtsleer

ALEN, A. en CLEMENT, J., ““Legislatuurregering” en “legislatuurparlement”: politieke gadgets of

een wezenlijke innovatie?” in A. ALEN en L.P. SUETENS (eds.), Het federale België na de vierde

staatshervorming. Een commentaar op de nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten,

Brugge, die Keure, 1993, p. 195-226.

ALEN, A. en DELPÉRÉE, F., “De residuaire bevoegdheden”, RW 1991-1992, p. 345-349.

ALEN, A. en MEERSCHAUT, F., “De ‘impliciete’ herziening van de Grondwet” in J. VELU, Présence

du droit public et des droits de l’homme: mélanges offerts à Jacques Velu, Brussel, Bruylant,

1992, p. 259-281.

ALEN, A. en MUYLLE, K., Compendium van het Belgisch staatsrecht. Syllabusuitgave, Mechelen,

Kluwer, 2008, 419 p.

ALEN, A. en SUETENS, L.P. (eds.), Het federale België na de vierde staatshervorming. Een

commentaar op de Nieuwe Grondwet en haar uitvoeringswetten, Brugge, die Keure, 1993,

271 p.

ALEN, A., en MEERSCHAUT, F., De grondwet van het federale België, Mechelen, Kluwer, 2008,

184 p.

BAERT, F., “Proeve van grondwet voor Vlaanderen”, Vlaanderen Morgen 1996, nr. 5, p. 33-44.

BAETEMAN, G., De nieuwe Staat. Aspecten van het Belgisch Federalisme, Antwerpen, Kluwer,

1994, 68 p.

BAUWENS, M. en VERHOEVEN, A., “Les institutions” in F. DELPÉRÉE (ed.), La Belgique fédérale,

Brussel, Bruylant, 1994, p. 122-130.

BERX, C., “Een Grondwet voor de Belgische deelstaten? ‘Lessen’ uit het buitenland en de

Europese Unie”, in B. PEETERS en J. VELAERS, De Grondwet in groothoeksperspectief. Liber

amicorum discipulorumque Karel Rimanque, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 239-256.

BERX, C., De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende

studie, Antwerpen, Maklu, 1994, 208 p.

Page 169: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 160 -

BOMBOIS, T., “La participation interfédérée”, RBDC 2002, p. 321-354.

CLEMENT, J., D’HONT, H., VANCROMBRUGGE, J. en VANDERVEEREN, C., Het Sint-Michielsakkoord en zijn

achtergronden, Antwerpen, Maklu, 1993, p. 81-82.

CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G. en VAN NIEUWENHOVE, J., Proeve van

Grondwet voor Vlaanderen, Brugge, Die Keure, 1996, 353 p.

CLYBOUW, E., “Een evaluatie van artikel 24, §2 G.W. en de bijzondere onderwijsdecreten ter

uitvoering daarvan”, TBP 2005, p. 639-655.

COUDRON, C., DAENINCK, P. en VOS, I., “Proeve van Grondwet voor Vlaanderen. Een grondwet

voor de Vlamingen? Interview met Wouter Pas en Jeroen van Nieuwenhove”, Jura Falc. 1996-

1997, p. 343-358.

DE BATSELIER, N., “Een gronddecreet voor Vlaanderen”,

www.vlaamsparlement.be/vp/informatie/pi/informatiedossiers/vlaamsegrondwet/527.pdf,

p. 2-8.

DE BATSELIER, N., “Nota van de voorzitter aan het Uitgebreid Bureau”,

www.vlaamsparlement.be/vp/informatie/pi/informatiedossiers/vlaamsegrondwet/527.pdf,

p. 1.

DE GROOF, J. “Hoe bijzonder is het bijzonder decreet in uitvoering van artikel 24, §2 GW?”,

TORB 1995-1996, p. 1-11.

DE KEYSER, P., “Het petitierecht afgestoft?”, TBP 2000, p. 596-618.

DE PELSMAEKER, T., “De verhouding tussen federaal en gefedereerd recht in België en de

Bondsrepubliek Duitsland: het verband tussen normencollisie en bevoegdheidsverdeling”,

TBP 2001, p. 71-88.

DE VLAAMSE REGERING 2009-2014, “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden”,

http://www.vlaanderen.be/servlet/BlobServer?blobcol=urldata&blobheader=application%2F

pdf&blobheadername1=Content-

Disposition&blobheadervalue1=attachment%3B+filename%3D%22Vlaams_Regeerakkoord_1

Page 170: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 161 -

5+juli_2009.pdf%22&blobkey=id&blobtable=Bestand_C_Blobs&blobwhere=1247734276944

&ssbinary=true, 125 p.

DELGRANGE, X., LAGASSE, N. en VAN NIEUWENHOVE, J., “De en de herzieningsverklaring van 2007.

Een grondwettelijke verkenning van enkele voorstellen”, CDPK, 2008, p. 3-38.

DELMARTINO, F. en DESCHOUWER, K., “Grondslagen van het federalisme” in INTERUNIVERSITAIR

STUDIECENTRUM VOOR FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch,

Antwerpen, Maklu, 1994, p. 9-33.

DELPÉRÉ, F., Le droit constitutionel de la Belgique, Brussel, Bruylant, 2000, p. 373.

DEWEERDT, M., “Overzicht van het Belgische politiek gebeuren in 2002”, Res Publica 2003, p.

219-323.

DI RUPO, E. et al., “Een efficiëntere federale staat en een grotere autonomie voor de

deelstaten. Institutioneel Akkoord voor de zesde staatshervorming”,

www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/home/NLdirupo.pdf, 70 p.

DIERICKX, G., BURSENS, P. en HELSEN, S., Omzetting, toepassing en toepassingscontrole van het

Europees beleid in België. Naar een structurele toepassing van de wijze waarop België zijn

Europese verplichtingen nakomt: succes- en faalfactoren van het omzettingsproces van

Europese richtlijnen in comparatief perspectief: België, Duitsland, Oostenrijk, Nederland en

Denemarken, Gent, Academia press, 2003, 315 p.

DOUCHY, V., “Peeters gaat voor Vlaamse Grondwet,

www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=GHB2SNO15&word=handvest+peeters.

DURAND, C., Confédération d’Etats et Etat fédéral, réalisations acquises et perspectives

nouvelles, Paris, Librairie Marcel Rivière, 1955, 182 p.

ERGEC, R., “Institutionele Analyse van het Federalisme” in INTERUNIVERSITAIR STUDIECENTRUM VOOR

FEDERALISME (ed.), Federalisme – Staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen, Maklu,

1994, p. 37-75.

JELLINEK, G., Allgemeine Staatslehre, Berlijn, Julius Springer Verlag, 1921, p. 489.

Page 171: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 162 -

JUDO, F., “Constitutieve autonomie anno 2010: onmiskenbare stilstand of onderhuidse

evolutie?”, in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in het

grondwettelijk recht. Het beginsel van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195 van de

Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 241-260.

JUDO, F., “Deelstatelijk recht in België. Theorie en praktijk van constitutieve autonomie en

bijzondere decreten”, CPDK 2006, p. 250-279.

JUDO, F., “Heb ik iets gemeenschappelijk met u? Eens te meer de dubbelzinnigheid van de

Belgische deelstaten”, P&B 2008, p. 290-292.

KELSEN, H., Allgemeine Staatslehre, Berlijn, Julius Springer Verlag, 1925, p. 193.

KING, P., Federalism and federation, Londen, Croom Helm, 1982, 159 p.

LEUS, K., “Constitutieve autonomie in een middelvliedend federalisme”, in N. SYBESMA-KNOL en

J. VAN BELLINGEN (eds.), Naar een nieuwe interpretatie van het Recht op zelfbeschikking?,

Brussel, VUB Press, 1995, p. 141-153.

MUYLLE, K., “Faut-il transférer les compétences résiduelles? Sens et non-sens du nouvel

article 35 de la Constitution”, Jura Falconis 1994-1995, p. 401-437.

MUYLLE, K., “La représentation de la Communauté germanophone au sein des institutions

fédérales: entre la logique de la participation et celle de la protection d’une minorité” in K.

STANGHERLIN (ed.), Die Deutschsprachige Gemeinschaft Belgiens, Brussel, La Charte 2005, p.

246-286.

NIHOUL, M., en BARCENA, F., “Le principe de l’autonomie constitutieve: le commençement d’un

embryon viable”, in A. DE BECKER en E. VANDENBOSSCHE (eds.), Scharnier- of sleutelmomenten in

het grondwettelijk recht. Het beginsel van constitutieve autonomie, de artikelen 35 en 195

van de Grondwet, Brugge, Die Keure, 2011, p. 211-240.

PAS, W., “Federalisme met gemeenschappen én gewesten: een tussenstand van

moeilijkheden, mogelijkheden en voorstellen”, TBP 2011, afl. 8-9, p. 486-502.

PEETERS, K., “11 juli-speech”, www.krispeeters.be/actua/toespraken/11-juli-speech.

Page 172: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 163 -

PEETERS, K., “11 juli-speech”, www.krispeeters.be/actua/toespraken/11-juli-speech.

PEETERS, K., “Voorstel van resolutie houdende het Handvest voor Vlaanderen”,

www.standaard.be/extra/pdf/HANDVEST1.pdf, p. 1-37.

PEETERS, P., “Grondwet en ‘Staatlichkeit’ – Over institutionele, constitutieve en

grondwetgevende autonomie van de gemeenschappen en de gewesten”, in F. JUDO (ed.), Van

Vlaanderen tot Europa: wie vraagt om een Grondwet?, Gent, Larcier, 2005, p. 37-71.

PEETERS, P., “Vlottende residuaire gewest- en gemeenschapsbevoegdheden in de federale

Belgische Staat: een zinvolle en haalbare kaart?”, TBP 1990, p. 79-87.

POPELIER, P., Het geslacht der engelen. Een dynamisch perspectief voor de vergelijking van

staatsvormen, CDPK 2008, afl. 2, p. 416-434.

RIMANQUE, K., “De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse

Gewest”, in A. ALEN en L. SUETENS, Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge,

Die Keure, 1993, p. 165-194.

RIMANQUE, K., “De nieuwe kleren van de keizer. Over schijn en werkelijkheid in de

staatshervorming”, RW, 1984-1985, p. 641-658.

RIMANQUE, K., “Voorstel van resolutie van het Vlaams Parlement houdende het handvest van

Vlaanderen”, RW 2003-2004, afl. 26, p. 1001-1016.

RIMANQUE, K., De Grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2004,

436 p.

SENELLE, R. en VAN DE VELDE, E., “De residuaire bevoegdheden”, TBP 1980, p. 245-257.

STORME, M.E., “Res publica en rechtsstaat: vrijheid in een onvolmaakte samenleving. Pleidooi

voor een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen”, CDPK 2009, afl. 2, p.

382-389.

THOMAS, S., “La communauté germanophone et la région wallonne: une relation ambiguë?”,

CDPK 2006, p. 652-658.

Page 173: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 164 -

TULKENS, F., “L’autonomie constitutive: un nouveau concept de droit constitutionnel belge”,

APT 1994, p. 159-164.

UYTENDAELE, M., Le fédéralisme inachevé, Brussel, Bruylant, 1991, 689 p.

UYTTENDAELE, M., “L’autonomie constitutive en droit fédéral belge. Réflexions sur l’unicité du

pouvoir constituant dans un Etat fédéral”, APT 1993, p. 221-230.

VAN DE CRAEN, F., “Waarheen met de Belgische staatshervorming. Aangepaste Canadese

lessen voor een federaal België”, TBP 1987, p. 531-540.

VAN LOOY, L., BAETEMAN, M. en CLOOTS, G., Verkiezing en samenstelling van het Vlaams

Parlement, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 5-7.

VAN NIEUWENHOVE, J., “De samenstelling en werking van Parlement en raden na de vierde

staatshervorming”, TBP 1994, p. 171-190.

VANDE LANOTTE, J. en GOEDERTIER, G., Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2010,

XLVI + 1530 p.

VANDERNACHT, P., “Les nouvelles règles de fonctionnement et de composition des organes des

entitées fédérées à la lumière des dernières réformes institutionnelles”, in ULB. FACULTÉ DE

DROIT. CENTRE DE DROIT PUBLIC (ed.), Les réformes institutionnelles de 1993 : vers un fédéralisme

achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, p. 341-380.

VANPRAET, J., “Deelstatelijke administratieve rechtscolleges: enkele beschouwingen bij het

arrest nr. 8/2011 van het Grondwettelijk Hof”, TBP 2011/4, p. 195-201.

VELAERS, J., “Het ‘recht op de wetgever’: beschouwingen over de voorbehouden en de

residuaire bevoegdheden” in R. ANDERSEN (ed.), En hommage à Francis Delpérée. Itnéraires

d’un constitutionnaliste, Brussel, Bruylant, 2007, p. 1631-1641.

VELAERS, J., De Grondwet en de Raad van State Afdeling wetgeving, Antwerpen, Kluwer, 1999,

1034 p.

VELU, J., Les statut des gouvernants, Brussel, Bruylant, 1986, p. 174.

Page 174: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.

- 165 -

VENY, L. (ed.), Wegwijs in de lokale raden van het gemeenschapsonderwijs: een praktisch

naslagwerk over de werking van de LORGO’s, Antwerpen, Oudervereniging voor moraal,

1991, 232 p.

VENY, L., “Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest, nog altijd te onderscheiden

rechtspersonen!”, AJT 1998-1999, p. 342-344.

VERRIJDT, W., “De omkering van de residuaire bevoegdheden: sleutel of slot?”, TBP 2011, afl.

8-9, p. 503-515.

VUYE, H. en DESMECHT, C., “Vlaamse Parlement en verkiezingen”, in N. De Batselier (ed.),

Levende democratie. De kracht van een parlement in de 21ste

eeuw, Tielt, Lannoo, 2004, p.

236-262.

VUYE, H., “De Alarmbel. Op zoek naar de juridische en de politieke draagwijdte van artikel 54

Grondwet: verzoeningsprocedure of grendel?”, CDPK 2008, p. 69-93.

VUYE, H., “Het verdoemde Egmontpact (1997-78): afgevoerd of toch gerealiseerd? Was het

Egmontpact een bron van inspiratie voor de latere Staatshervormingen en kan het

Egmontpact ook op heden nog een inspiratiebron zijn?, CDPK 2009, p. 665-708.

VUYE, H., “Les compétences de la communauté germanophone: une très grande petite

communauté à la recherche de la reconnaissance de sa spécificité”, CDPK 2006, p. 645-652.

WITMEUR, R., La Commission communautaire française: une copie à revoir pour un Etat

fédéral achevé?, Brussel, Bruylant, 1995, 111 p.

Page 175: De constitutieve autonomie en de weg naar een …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/946/RUG01-001891946...“Het nieuwe Handvest moet een kader bieden voor de Copernicaanse Omwenteling.