CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY IN DE SUPPLY CHAIN

101
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2006-2007 CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY IN DE SUPPLY CHAIN Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Licentiaat in de economische wetenschappen Elien Snoeck onder leiding van Prof. Dr. Ir. Ann Vereecke

Transcript of CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY IN DE SUPPLY CHAIN

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2006-2007

CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY IN

DE SUPPLY CHAIN

Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Licentiaat in de economische wetenschappen

Elien Snoeck

onder leiding van Prof. Dr. Ir. Ann Vereecke

�Permission�

WOORD VOORAF

In dit dankwoord zou ik mij willen richten tot een aantal personen die mij geholpen en

gesteund hebben bij de realisatie van deze scriptie.

Eerst en vooral wens ik mevrouw Els Pandelaere te bedanken voor de begeleiding en voor de

mogelijkheid om dit interessante onderwerp uit te diepen.

Vervolgens had ik graag François �t Sas, Karel Delaere, Herman Van de Velde, Jean-Marie

Deziron en Joos Louage bedankt voor hun tijd die ze vrij maakten en voor het enthousiasme

waarmee ze mij geholpen hebben bij het uitvoeren van mijn onderzoek.

Verder wens ik ook mijn familie te bedanken voor hun morele steun bij het schrijven van deze

eindverhandeling. In het bijzonder zou ik mij willen richten tot mijn ouders die me de kans

gegeven hebben om deze studies aan te vatten en die me steeds bijgestaan hebben tijdens mijn

jaren als student.

Ook Lien, samen met haar ouders, verdienen een speciaal woordje van dank voor het gebruik

van de computer in noodsituaties.

Tot slot wil ik Tim, Sofie en Wootie bedanken om mijn studententijd in Gent onvergetelijk te

maken.

Elien Snoeck

Gent, 14 augustus 2007

I

INHOUDSOPGAVE

Lijst van gebruikte afkortingen V

Lijst van figuren en tabellen VI

Inleiding 1

Hoofdstuk 1: Wat is Corporate Social Responsibility 3

1.1. Definitie 3

1.1.1. Opmerkingen 5

1.2. Shareholderbenadering versus stakeholderbenadering 6

1.2.1. Wie zijn de stakeholders? 7

1.3. Een balans zoeken tussen de 3 P�s 8

1.4. De verschillende elementen van CSR 10

1.5. Betere financiële prestaties? 12

Hoofdstuk 2: Supply chain en supply chain management 13

2.1. De supply chain 13

2.2. Supply chain management 14

2.2.1. Vanwaar plotse interesse in samenwerken? 16

2.2.1.1. Om zich te kunnen focussen op de kernactiviteit 16

2.2.1.2. Om kosten te vermijden 16

2.3. Relaties binnen supply chain management 17

2.3.1. Niveau van integratie 17

2.3.2. Betere bedrijfsresultaten? 17

2.3.2.1. Ja 17

2.3.2.2. Nuancering 18

2.3.2.3. Conclusie 19

II

Hoofdstuk 3: CSR in de supply chain 20

3.1. Algemeen 21

3.2. Inleidende opmerking: culturele verschillen 22

3.3. Aankoop 23

3.3.1. Sociaal 23

3.3.1.1. Probleemstelling 23

3.3.1.2. Dilemma voor de ondernemers 24

3.3.1.3. Voorbeelden 25

3.3.1.4. Welke acties kunnen ondernomen worden? 26

A) Code of conduct 26

A.1) Codes of conduct in de supply chain 27

A.2) Problemen met codes of conduct 29

A.3) Incentives om codes of conduct te

implementeren 30

B) Statement of Principles on Supplier Legal

Compliance 31

C) SA 8000 32

D) Business Social Compliance Initiative 33

E) Made-By 34

3.3.2. Ecologisch 34

3.3.2.1. Probleemstelling 34

A) Natuurlijke rijkdommen 35

B) Transport 36

3.3.2.2. Voorbeelden 37

3.3.2.3. Situatie in België 38

3.3.2.4. Welke acties kunnen ondernomen worden? 39

A) Groen aankopen 39

A.1) Voorbeelden van groen aankopen 43

A.2) Betere bedrijfsresultaten? 45

B) Reverse Logistics Program 46

C) Transport milieuvriendelijker maken 48

III

C.1) Efficiënte locatie opzoeken 48

C.2) Milieuvriendelijke brandstoffen 48

C.3) Verpakking 49

3.3.3. Onderzoek naar maatschappelijk verantwoord aankopen 49

3.4. Verkoop 52

Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek 55

4.1. Doel 55

4.2. Werkwijze 55

4.2.1. De bedrijven 56

4.2.1.1. De heer Carl Delaere, Sourcing Manager

van Picanol 56

4.2.1.2. De heer Jean-Marie Deziron, Algemeen

Directeur van een Asco Joucomatic-

verkooppunt in België 57

4.2.1.3. De heer Joos Louage, Bedrijfsleider van de

firma Bilterijst 57

4.2.1.4. De heer Herman Van de Velde, Gedelegeerd

Bestuurder van Van de Velde 58

4.2.1.5. De heer François �t Sas 58

4.3. Beperkingen 59

4.4. Resultaten 60

4.4.1. Aankoop 60

4.4.1.1. Sociaal 61

A) Selectie van de leveranciers 62

B) Controle 63

B.1) Opmerking 65

4.4.1.2. Ecologisch 65

A) Labels 66

A.1) De houtsector 66

IV

A.2) De textielsector 68

B) Transport 68

C) Reverse Logistics Programma 70

4.4.2. Verkoop 71

4.4.2.1. Opmerking 72

4.4.3. Algemene opmerking 73

4.5. Besluit 73

Algemeen besluit 76

Literatuurlijst VII Bijlagen XIX

V

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN CSR: Corporate Social Responsibility MVO: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen n.n.g.: nog niet gepubliceerd

VI

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN Figuur 1: De piramide van CSR 4 Figuur 2: Stakeholders 7 Figuur 3: De 3 P�s 9 Figuur 4: De supply chain 14 Figuur 5: Maatregelen opgenomen in codes of conduct 28 Figuur 6: Transport en vervuiling 37 Figuur 7: Ontbossing 37 Figuur 8: Werkschema 41 Figuur 9: Productiefases 42 Tabel 1: Elementen van Corporate Social Responsibility 11 Tabel 2: De verschillende componenten van ISO 14000 43 Tabel 3: De 10 principes en criteria en FSC 44 Tabel 4: Overzicht sociaal aspect 61

1

INLEIDING Corporate Social Responsibility (CSR) of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen werd in

het verleden al uitvoerig besproken in tal van artikels, tijdschriften en boeken. Ook in de

media kwamen een aantal zaken ter sprake waarbij het maatschappelijk verantwoord

ondernemen van bedrijven in vraag gesteld werd.

Het begrip CSR heeft de laatste jaren evenwel een extra invulling gekregen (Vickery et al.,

2003). Bedrijven kwamen immers tot het besef dat ze niet langer alleen kunnen instaan voor

hun sociale en ecologische verantwoordelijkheden. Klanten en eindgebruikers houden steeds

meer de bedrijven verantwoordelijk voor vele zaken, zelfs voor de acties van hun leveranciers

(Gyöngyi, n.n.g.). Mede door deze ontwikkeling ontstond �CSR in de supply chain�.

CSR in de supply chain houdt in dat bedrijven relaties kunnen aangaan met klanten en/of

leveranciers om CSR buiten de grenzen van de onderneming te brengen. Aangezien aankoop-

en verkoopmanagers nauw in relatie staan met externe personen (de leveranciers en de

klanten) kunnen zij het maatschappelijk verantwoord ondernemen van een bedrijf aanzienlijk

beïnvloeden (Carter en Jennings, 2002).

De literatuur omtrent CSR binnen de supply chain is evenwel beperkt. Vooral wanneer het

sociale aspect bekeken wordt, bemerkt men dat er weinig onderzoek gedaan werd naar de

maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven binnen hun supply chain. Het

ecologische aspect werd uitgebreider besproken.

Deze scriptie tracht een overzicht te geven van hoe bedrijven CSR in de supply chain kunnen

toepassen. De aandacht gaat vooral naar CSR bij de aankoop, aangezien CSR bij de verkoop

nauwelijks werd besproken in de literatuur.

Het vervolg van deze scriptie is als volgt opgesteld.

In hoofdstuk 1 wordt het begrip Corporate Social Responsibility besproken. Vooreerst wordt

een definitie gegeven van CSR. Er zijn evenwel verschillende definities in de literatuur terug

te vinden. Dit kan te maken hebben met het feit dat verschillende managementdisciplines een

andere invulling geven aan CSR, al naar gelang hun interesseveld (Van Marrewijk, 2003).

2

Vervolgens wordt een overzicht gegeven van wie de verschillende belanghebbenden kunnen

zijn van een onderneming. Ook de verschillende elementen van CSR komen aan bod.

Hoofdstuk 2 behandelt de supply chain en supply chain management. Vooreerst wordt de

supply chain gedefinieerd. Hierna wordt supply chain management besproken. Tot slot

worden de relaties die een bedrijf kan aangaan met klanten en leveranciers nader bekeken en

wordt het effect dat dergelijke relaties kunnen hebben op de prestaties van het bedrijf

onderzocht.

Hoofdstuk 3 voegt de begrippen uit hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 samen tot �CSR in de supply

chain�. Alvorens CSR in de supply chain te bespreken wordt een opmerking aangehaald

omtrent culturele verschillen. Wat �goed� of �fout� is, is immers niet internationaal vast te

leggen (Wood, 1995). Hierna wordt de CSR bij de aankoop besproken. Hierin zal een

onderscheid gemaakt worden tussen het sociale aspect en het ecologische aspect. Voor beide

aspecten wordt eerst een korte probleemschets gegeven, waarna een aantal acties besproken

worden die de bedrijven kunnen ondernemen om actief te zijn op vlak van CSR bij de

aankoop. Vervolgens komt een onderzoek van Carter (2005) aan bod. Hierin wordt

aangetoond dat maatschappelijk verantwoord aankopen positieve gevolgen heeft voor de

bedrijfsprestaties, aangezien de kosten dalen. Hoofdstuk 3 wordt afgesloten met een korte

bespreking van CSR bij de verkoop.

In hoofdstuk 4 vindt men een empirisch onderzoek terug. Het doel van dit onderzoek is na te

gaan hoe bedrijven in België ten opzichte van CSR in de supply chain staan en hoe ze dit

proberen toe te passen. Bij de onderzochte bedrijven die geen CSR in de supply chain

toepassen werd vooral gepeild naar de reden om dit niet te doen. Het onderzoek werd

uitgevoerd aan de hand van interviews. Er werden vijf personen geïnterviewd uit

verschillende sectoren. De onderverdeling in dit hoofdstuk komt overeen met de

onderverdeling in hoofdstuk 3. Vooreerst wordt de aankoop besproken. Hierin komen het

sociale en het ecologische aspect afzonderlijk aan bod. Vervolgens wordt de verkoop

besproken. Hoofdstuk 4 eindigt met een kort besluit.

Deze scriptie zal afgesloten worden met een algemeen besluit.

3

Hoofdstuk 1: Wat is Corporate Social Responsibility?

In dit hoofdstuk worden vooreerst verschillende definities van Corporate Social

Responsibility (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) weergegeven in paragraaf 1.1.

Paragraaf 1.2 behandelt de vraagstelling wie de verschillende belanghebbenden kunnen zijn

van een onderneming. Een vaak geciteerde methode om CSR te bekijken is het zoeken van

een balans tussen de drie P�s (Profit, People en Planet). Deze worden in paragraaf 1.3 nader

bekeken. Hierna wordt in paragraaf 1.4 een overzicht gegeven van de verschillende elementen

van CSR om te eindigen met paragraaf 1.5 dat een aantal studies bespreekt die de relatie

tussen CSR en de bedrijfsresultaten hebben onderzocht.

1.1 Definitie

�Corporate Social Responsibility� (CSR) wordt meestal als �Maatschappelijk Verantwoord

Ondernemen� (MVO) vertaald. Er zijn al heel wat pogingen gedaan om CSR te definiëren.

Toch is er nog steeds geen algemeen aanvaarde definitie in de literatuur terug te vinden.

Volgens M. van Marrewijk (2003) zit het grote probleem in het feit dat verschillende

managementdisciplines een andere invulling geven aan CSR. Die invulling (of �definitie�)

wordt dan gegeven in het kader van hun specifieke situatie of interesse (Van Marrewijk,

2003).

Een algemeen terugkerend beeld is wel dat er telkens gezocht wordt naar een concept voor het

ethischer, menselijker en transparanter zakendoen (Van Marrewijk, 2003).

De onderneming heeft zowel op economisch, als op sociaal en ecologisch vlak een invloed op

haar omgeving. �CSR� is dan het beleid dat door de onderneming wordt gevoerd om deze

invloeden zo goed mogelijk te regelen in ieders belang1 (De Graaf et al., 2005).

Dit kan zowel proactief als reactief gebeuren. Een proactief beleid betekent dat de

onderneming de diverse ontwikkelingen die zich in zijn omgeving afspelen, voor is. Het

bedrijf anticipeert, het denkt na over wat de toekomstige bedreigingen zullen zijn, wat de

vragen en de eisen van het publiek zullen zijn en probeert daar nu al zo goed mogelijk op in te

spelen. Reactief beleid slaat eerder op het reageren op bestaande ontwikkelingen (De Graaf et

al., 2005).

1 Voor de bespreking van wie de belanghebbenden kunnen zijn, zie paragraaf 1.2.1.

4

Carroll (1991) vatte het concept CSR samen in een overzichtelijke piramide. Deze wordt

weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: de Piramide van CSR

Filantropischeverantwoordelijkheden

(Een goede burger zijn)

Ethische verantwoordelijkheden

(ethisch handelen)

Wettelijke verantwoordelijkheden

(gehoorzamen aan de wetten van het land)

Economische Verantwoordelijkheden

(winst genereren)

Bron: eigen vertaling uit Carroll, 1991

Carroll onderscheidt vier verantwoordelijkheden die in een CSR-beleid terug te vinden zijn:

De filantropische, de ethische, de wettelijke en de economische.

De filantropische verantwoordelijkheden: het bedrijf moet een �zo goed mogelijk burger�

proberen te zijn. Het moet bijdragen tot het bewaren van natuurlijke rijkdommen, de

levenskwaliteit proberen te verbeteren, enz. Dit kan zowel financieel (bijvoorbeeld, een

bijdrage leveren aan organisaties die zich inzetten voor het behoud van natuurlijke

rijkdommen), als door het inzetten van mensen op maatschappelijke terreinen.

De ethische verantwoordelijkheden: zaken doen moet ethisch zijn. Dit houdt in dat bedrijven

correct en eerlijk moeten zijn, schade aan de stakeholders moeten vermijden, enz. Het begrip

�stakeholders� wordt in paragraaf 1.2.1 uitgewerkt.

De wettelijke verantwoordelijkheden: In haar activiteiten moet een bedrijf rekening houden

met de voorgeschreven regels die in wetten vastgelegd zijn. Deze wetten geven een

aanduiding van wat de samenleving aanvaardbaar vindt en wat niet.

5

De economische verantwoordelijkheden: Dit is de meest fundamentele verantwoordelijkheid

van een bedrijf. Het moet winst maken en efficiënt zijn om verder te kunnen blijven bestaan.

Dit is hoofdzakelijk een verantwoordelijkheid naar de aandeelhouders toe: zij moeten

voldoende opbrengsten ontvangen uit hun aandelen opdat ze verder blijven investeren in het

bedrijf.

(Carroll, 1991)

Deze verantwoordelijkheden kunnen in conflict staan met elkaar. Vooral de economische

verantwoordelijkheden staan soms de andere verantwoordelijkheden in de weg. Om veel

winst te kunnen genereren (economische verantwoordelijkheid) kan het interessant zijn om te

frauderen, werknemers weinig te betalen, de natuurlijke hulpbronnen uit te putten,� Dit is

evenwel in strijd met de ethische verantwoordelijkheden van een bedrijf. Het oplossen van

deze afwegingen is een van de belangrijkste taken van een manager wanneer hij rekening

wenst te houden met CSR in het zakendoen (Carroll, 1991). In het kader van deze scriptie

zullen hoofdzakelijk de ethische en filantropische verantwoordelijkheden aan bod komen.

Geen éénduidige definitie kunnen vooropstellen voor CSR brengt een aantal problemen met

zich mee. Göbbels (2002) vermeldt in dit verband dat dit het uitvoeren van significante of

vergelijkbare onderzoeken op vlak van CSR hindert (Göbbels, 2002).

1.1.1 Opmerkingen

Er kunnen twee opmerkingen vermeld worden in verband met CSR.

Ten eerste is het zo dat empirisch onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen op het werk meer

bekommerd zijn om ethische normen en waarden dan mannen (Valentine en Rittenburg,

2007).

Een tweede opmerking is dat J. Graafland en B. van de Ven (2006) een onderscheid maken

tussen een strategische en morele motivatie om aan CSR te doen.

Strategische motivatie duidt op het feit dat een manager CSR wil toepassen omdat hij ervan

overtuigd is dat dit een positieve invloed heeft op de lange termijn inkomsten. Hij is met

andere woorden van mening dat wanneer hij zijn activiteiten maatschappelijk verantwoord

uitvoert, hij dan van een groter vertrouwen vanwege de belanghebbenden kan genieten en op

die manier zijn financiële situatie op lange termijn kan verbeteren. De morele motivatie kan

6

echter ook een belangrijke rol spelen. Sommige ondernemers vinden het hun

maatschappelijke, morele plicht om zich bezig te houden met CSR. Ze vinden met andere

woorden dat het concept een onderdeel van de bedrijfscultuur zou moeten zijn. Dit sluit aan

met het filantropisch verantwoordelijkheidsgevoel uit de piramide van Carroll (zie figuur 1,

paragraaf 1.1). Uit onderzoek van Graafland en van de Ven (2006) blijkt dat ondernemers die

aan CSR doen over het algemeen beide beweegredenen hanteren (Graafland en van de Ven,

2006).

1.2 Shareholderbenadering versus stakeholderbenadering

CSR kan op twee manieren bekeken worden.

De eerste benadering is een shareholderbenadering. Deze werd door Friedman ontwikkeld

eind jaren zestig en houdt in dat het de verantwoordelijkheid is van een onderneming om

zoveel mogelijk winst te generen. Indien de onderneming genoeg winsten realiseert, kan het

zijn aandeelhouders (dit zijn de �shareholders�) tevreden stellen. In Friedman�s woorden: �the

social responsibility of business is to increase its profits� (Friedman, 1971).Volgens deze

benadering is een bedrijf enkel bezorgd om CSR indien dit bijdraagt tot de waardecreatie op

lange termijn. De enige groep personen waarmee een onderneming rekening moet houden zijn

de aandeelhouders (Raes, 2007b). Het zijn met andere woorden vooral de economische

verantwoordelijkheden uit de piramide van Carroll (zie figuur 1, paragraaf 1.1) waarop de

aandacht gevestigd wordt.

Deze visie wordt verbreed door de stakeholderbenadering. Daar gaat het nog altijd over de

aandeelhouders, maar ook andere personen (de belanghebbenden) worden erin betrokken.

Hierbij denkt men bijvoorbeeld aan werknemers, klanten, leveranciers, de overheid,

concurrenten, omwonenden, enz. Door de werking van het bedrijf kan het inderdaad een

invloed uitoefenen op zijn omgeving (bijvoorbeeld door luchtvervuiling), op de overheid

(bijvoorbeeld indien de overheid instaat voor het geven van subsidies), enz. Al deze groepen

hebben op één of andere manier met de onderneming te maken en worden erdoor beïnvloed

(Kang en James, 2007).

De stakeholderbenadering wordt in de literatuur over CSR het meest aanvaard. Ook in het

kader van deze scriptie zal de stakeholderbenadering gehanteerd worden.

7

1.2.1 Wie zijn de stakeholders?

Dowling (2001, uit Roberts, 2003) gaf in zijn werk �creating corporate reputation: identity,

image, performance� in de Oxford University Press de verschillende stakeholders weer

waarmee een bedrijf rekening moet houden bij het bepalen van zijn ondernemingsstrategie.

Deze worden weergegeven in figuur 22.

Zoals figuur 2 aantoont is de stakeholderbenadering breder dan de shareholderbenadering. De

shareholders zijn de aandeelhouders, en zijn met andere woorden slechts een onderdeel van

het totaal pakket personen of groepen personen die met de onderneming te maken krijgen

(Roberts, 2003).

Figuur 2: Stakeholders

Bedrijf

Overheden Zakenpartners

Klantengroepen Externe invloedgroepen

Werknemers

Vakbonden

Leveranciers

Verdelers

Dienstverleners

Journalisten

Omwonenden

Belangengroepen

Klanten product A

Klanten product B

Klanten product C

Overheid

Handelsverenigingen

Directie

Aandeelhouders

Regelgevende agentschappen

Bron: eigen vertaling van Dowling (2001) uit Roberts, 2003

2 In de figuur wordt ervan uitgegaan dat het bedrijf drie verschillende producten en/of diensten A,B en C

aanbiedt en dus 3 verschillende klantengroepen aantrekt (Dowling, 2001, uit Roberts, 2003).

8

Er moet evenwel nog opgemerkt worden dat het hanteren van een stakeholderbenadering voor

problemen kan zorgen. Alles hangt af van hoe �stakeholders� gedefinieerd worden.

In de jaren zestig definieerde het Stanford Onderzoeksinstituut de stakeholders als de

personen of groepen van personen die een bedrijf steunen en die het bedrijf nodig heeft om te

kunnen blijven bestaan, �those groups without whose support, organisations would cease to

exist� (Donaldson en Preston, 1995).

Dit is een éénzijdige definitie. Het veronderstelt met name dat de belanghebbenden een effect

hebben op de onderneming, maar niet omgekeerd (Raes, 2007b). Freeman daarentegen stelde

in de jaren tachtig een tweezijdige definitie op. Stakeholders zijn volgens zijn definitie

mensen of groepen van mensen die zowel de onderneming beïnvloeden als er zelf door

beïnvloed worden, �groups who can effect OR who are affected by the achievement of the

firm�s ofbjectives�. Hier wordt met andere woorden een wederkerige relatie verondersteld,

ook het bedrijf zelf heeft door haar activiteiten een invloed op de stakeholders (Jackson,

1998).

Vandaag de dag wordt de tweezijdige definitie het meest gehanteerd. Toch blijft dit niet

zonder problemen. Stel bijvoorbeeld dat een persoon zijn groenten niet aankoopt bij de

groenteboer om de hoek, maar wel in de supermarkt. Door het feit dat deze persoon niet

aankoopt bij de groenteboer, beïnvloedt hij het bereiken van de resultaten van de groenteboer.

Hij moet met andere woorden ook als een stakeholder gezien worden. Dit is een vaak

voorkomend probleem. Is aan de hand van dergelijke definitie niet iedereen een stakeholder?

(Raes, 2007b).

1.3 Een balans zoeken tussen de 3 P�s

Er is in het verleden onderzoek uitgevoerd om CSR in een soort model te gieten. Bemerk in

dit verband de opmerking van Göbbels dat het ontbreken van een universeel aanvaarde

definitie van CSR, het onderzoek tegenwerkt (Göbbels, 2002).

In 1997 bekwam John Elkington toch tot een schematische voorstelling van de verschillende

dimensies in CSR die tot op vandaag nog vaak in de literatuur terugkeren; de 3 P�s (zie figuur

3). Deze staan respectievelijk voor Planet (het milieu of de ecologische dimensie), Profit

(winst genereren, dit is de economische dimensie) en People (mensen en mensenrechten, dit is

de sociale dimensie). Deze vatten de onderdelen van CSR samen, ze geven een idee van de

9

verschillende aspecten waartussen een onderneming in haar activiteiten een balans moet

vinden (Elkington, 1998).

Planet: de beleidsbeslissingen moeten op zodanige manier genomen worden dat de

ecologische functies op langere termijn behouden kunnen blijven. Dit houdt in dat we er

rekening moeten mee houden dat de toekomstige generaties nog evenveel van het milieu

gebruik kunnen maken als wij dit nu doen (De Graaf et al., 2005).

Profit: Dit is de economische duurzaamheid, wat inhoudt dat het systeem efficiënt moet zijn.

Er moet voor gezorgd worden dat de productiviteit zo hoog mogelijk is, rekening houdende

met externe effecten. Het optimaal vermijden van deze externe effecten behoort ook tot de

Profit-dimensie (De Graaf et al., 2005).

People: Hierbij denkt men vooral aan levensstandaard, rechtvaardige verdeling van de

bronnen (bijvoorbeeld natuurlijke bronnen, financiële bronnen), arbeidsvoorwaarden,

mensenrechten, enzoverder. Met andere woorden: de welvaart en ontwikkeling van alle

stakeholders (De Graaf et al., 2005).

Figuur 3: de 3 P�s

People

(sociale dimensie)

Planet

(ecologische dimensie)

Profit

(economische dimensie)

Balans

Bron: van der Laan, 2004

10

Van Marrewijk en Werre (2003) voegen aan deze 3 P�s nog een vierde P toe. Ook

waardeoordelen en onderliggende principes zijn van belang bij het nemen van de �juiste�

beslissing. Zij noemen met andere woorden �Principles� als vierde P (van Marrewijk en

Werre, 2003).

1.4 De verschillende elementen van CSR

Richard Welford is een onderzoeker aan de universiteit van Hong Kong die de verschillende

definities van CSR onderzocht heeft. Door deze te combineren met de reeds bestaande regels,

wetgevingen, internationale codes en conventies kwam hij tot een geheel van 20 elementen

van CSR. Hij onderscheidt 4 grote categorieën: interne aspecten, externe aspecten,

accountability (= verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid ) en citizenship (= burgerschap,

burgerplichten ). De volledige lijst wordt weergegeven door tabel 1.

Interne aspecten: Hier gaat het vooral over de gang van zaken binnen een bedrijf.

Aandachtspunten die bij de interne aspecten horen zijn non-discriminatie op de werkvloer,

gelijke kansen voor de verschillende werknemers, interne opleiding, recht op

vakbondsvereniging en bescherming van de mensenrechten binnen het bedrijf.

Externe aspecten: Een bedrijf heeft door haar activiteiten ook een effect op, en een

verantwoordelijkheid tegenover, de buitenwereld. Deze worden opgenomen in de externe

aspecten. Voorbeelden hiervan zijn: een beleid in verband met de werkstandaarden die

leveranciers hanteren, inspectie van de leveranciers op vlak van veiligheid en gezondheid op

de werkvloer, een beleid van eerlijke handel voeren, ethisch handeldrijven (bijvoorbeeld geen

corruptie en omkoperij), e.a.

Accountability: ( = verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid ). Hierin worden de aspecten

vermeld waarin de onderneming zich ertoe zou moeten verplichten haar

verantwoordelijkheden op te nemen. Transparantie in verband met de inspanningen die ze

levert op vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling zijn

daar een onderdeel van.

Citizenship: ( = burgerschap, gedrag als burger ). Deze elementen zijn in mindere mate

opgenomen in formele gedragscodes. Toch zijn er al een aantal voorbeelden van

ondernemingen of merken die hun marktmacht gebruiken om initiatieven te steunen van

bijvoorbeeld niet-gouvernementele organisaties. Deze initiatieven situeren zich op vlak van

duurzame ontwikkeling of op sociaal vlak. Marktmacht is hierin evenwel geen noodzakelijke

11

vereiste. Ook kleine ondernemingen kunnen verschillende programma�s inzake sociale

verbeteringen actief steunen (Welford, 2004).

Wanneer in het kader van deze scriptie CSR in de supply chain wordt onderzocht is het vooral

belangrijk om naar de externe aspecten te kijken, aangezien de relatie van de onderneming

met de buitenwereld (vooral leveranciers) hier aan bod komt.

Tabel 1: Elementen van Corporate Social Responsibility

Elementen van CSR Gebaseerd op� interne aspecten 1. geschreven gedragsregels op vlak van non- UN Universele Declaratie van de mensenrechten, 1948 discriminatie op de werkvloer 2. gelijke kansen-verklaringen en plannen voor de ILO Conventies 100, 110 en 111 implementatie 3. verklaringen over normale werkuren, maximale ILO Conventies 1, 30 en 47 overuren en eerlijke loonstructuren

4. personeelsontwikkeling, interne opleiding en UNESCO Project on Technical and Vocational Education

beroepstraining (UNEVOC) 5. het recht op vrijheid der vereniging, collectieve ILO Conventie 98 onderhandeling en klachtenprocedures 6. bescherming van de mensenrechten in het kader UN Global Compact van de activiteiten van de onderneming externe aspecten 7. een beleid over de werkomstandigheden die de ILO internationale werkomstandigheden conventie, 144 leveranciers in ontwikkelingslanden toepassen

8. een beleid over de beperkingen op het gebruik van Internationaal Programma over de Eliminatie van Kinderarbeid

kinderarbeid bij de leveranciers 9. zich engageren voor het beschermen van de rechten UN Global Compact van de mens in de invloedssfeer van het bedrijf 10.inspectie der faciliteiten van de leveranciers voor ILO Working Environment Convention, 148 gezondheid, veiligheid en milieu-aspecten 11.zich engageren voor locale gemeenschaps- UNESCO Wereld Erfgoed Iniatief bescherming 12.Beleid omtrent het interageren met belanghebbenden Industry best practice en procedures om klachten aan te pakken 13.beleid omtrent eerlijke, rechtvaardige handel Eerlijk Handelen Initiatief en controle op de prijs van het eindproduct 14.beleid omtrent de bescherming van behoeftige,arme, ILO Indigenous an Tribal Populations Convention, 169 misdeelde bevolking en hun rechten 15.Code omtrent ethiek (bevat onder andere de Transparency International aspecten omkoperij en corruptie) verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid 16.engagement ten opzichte van rapportering omtrent Global Reporting Initiative

12

CSR en/of duurzame ontwikkeling 17.beleid en procedures met het oog op het bekomen Industry best practice, AA 1000 standaard van dialogen met zoveel mogelijk belanghebbenden burgerschap 18.directe steun aan initiatieven op vlak van duurzame Industry best practice ontwikkeling of op sociaal vlak 19.opvoedkundige programma's voor de promotie van Industry best practice gemeenschappelijk burgerschap 20.externe campagnes om sociale en duurzame activiteiten van 'leading-edge' bedrijven ontwikkelingskwesties aan te kaarten

Bron: eigen vertaling uit Welford, 2004

1.5 Betere financiële prestaties? Er zijn in het verleden al een aantal onderzoeken uitgevoerd naar het effect van

maatschappelijk verantwoord ondernemen op de financiële prestaties van ondernemingen.

Deze onderzoeken zijn het evenwel niet altijd met elkaar eens. In de literatuur worden

onderzoeken gevonden die een positief verband stellen tussen CSR en financiële prestaties.

Andere onderzoeken wijzen dan weer op een negatief verband, of op geen significant verband

(Carter et al., 2000a). In het kader van deze scriptie zullen de verschillende onderzoeken niet

nader beschreven worden. Men kan evenwel opmerken dat Ullmann (1985) stelde dat deze

tegenstrijdige verbanden te wijten zijn aan:

- het gebrek aan een theorie

- de verschillende definiëring van belangrijke termen; bijvoorbeeld het probleem van

geen éénduidige definitie omtrent CSR

- tekorten in de database die op dat moment aanwezig waren

(Ullmann, 1985).

Deze tekortkomingen liggen in lijn met wat Göbbels in 2002 vermeldt: �het is moeilijk om

significante en vergelijkbare onderzoeken uit te voeren op vlak van CSR wanneer geen

éénduidige definitie van CSR wordt opgesteld� (zie paragraaf 1.1).

13

Hoofdstuk 2: Supply chain en supply chain management

Om in het kader van deze scriptie CSR in de supply chain te kunnen beschrijven, is het

noodzakelijk dat ook de �supply chain� en �supply chain management� worden gedefinieerd

en besproken. Dit hoofdstuk behandelt deze twee begrippen. Paragraaf 2.1 haalt de �supply

chain� aan en paragraaf 2.2 bespreekt �supply chain management�. De verschillende relaties

die een onderneming kan aangaan binnen haar supply chain management worden aangehaald

in paragraaf 2.3. Hierbij worden tevens een aantal onderzoeken besproken die het effect

nagaan van een integratie van de �supply chain � leden� (klanten en/of leveranciers) in het

management van de onderneming, op de financiële resultaten van de onderneming.

2.1 De supply chain

Zoals voor CSR, zijn ook voor �supply chain� al meerdere definities gegeven.

La Londe en Masters (1994) definiëren een supply chain als een reeks van bedrijven die

materialen doorschuiven tot aan de uiteindelijke consument. In deze definitie gaat het product

van het ene bedrijf naar het andere. Onder �bedrijf� wordt hier niet enkel de producent van

ruwe materialen en de verkoper van het eindproduct verstaan. Ook verwerkende bedrijven,

groothandelaars, kleinhandelaars en transportbedrijven behoren tot de supply chain (La Londe

en Masters, 1994). Volgens Beamon (1998) mag een supply chain gedefinieerd worden als

�het gehele proces waarin business entiteiten samenwerken en communiceren om zo het

product van een ruw materiaal om te vormen in een eindproduct, waarna het tot op de markt

gebracht wordt� (Beamon, 1998).

Een supply chain omvat met andere woorden het geheel van inspanningen die geleverd

worden voor het produceren en distribueren van een eindproduct. Bemerk hierbij dat de

uiteindelijke consument ook tot de supply chain behoort. Een tweede bemerking die hierbij

moet geplaatst worden, is dat het niet enkel over producten moet gaan. Ook informatie kan

een volledige keten doorlopen tot aan de eindconsument (Mentzer et al., 2001).

Metters gooide dit concept in een eenvoudige voorstelling (zie figuur 4).

14

De keten start bij de leverancier, dit is het bedrijf die grondstoffen of ruwe materialen levert

aan de fabrikant. De fabrikant verwerkt deze grondstoffen tot een afgewerkt product. Dit gaat

dan naar de groothandelaar die de producten verkoopt aan de kleinhandelaar, en die ze op zijn

beurt verkoopt aan de uiteindelijke consument (Metters, 1997). Bemerk evenwel dat er

verschillende fabrikanten kunnen optreden. Sommige fabrikanten maken onafgewerkte

producten, die dan als input dienen voor het maken van een afgewerkt product. Er kan

bediscussieerd worden of die onafgewerkte producten als �grondstoffen� moeten gezien

worden (en dus de start van een nieuwe keten) of gewoon als een deel van de keten. Metters

(1997) ziet ze als het begin van een nieuwe keten.

Figuur 4: de supply chain

Leverancier grondstoffen

Fabrikant afgewerkt product

Groothandelaar

Kleinhandelaar

Consument

bron: eigen vertaling en bewerking uit Metters, 1997

(Bewerking: Metters vermeldt de consument niet in zijn figuur.)

2.2 Supply chain management

Supply chain management kan gezien worden als de wijze waarop de supply chain geregeld

wordt om de kosten zo laag mogelijk te houden en de klanten tevreden te stellen. Hierbij zijn

aspecten als het minimaliseren van de kosten (bijvoorbeeld, transportkosten), efficiënte

logistiek en het op tijd leveren van de goederen, terug te vinden (Cox, 1999).

15

Er is evenwel tijdens de laatste jaren een omslag ontstaan in �supply chain management�.

Bedrijven kwamen tot het besef dat ze niet langer geïsoleerd kunnen blijven van hun

leveranciers en klanten, integendeel, dat ze hun externen nodig hebben om samen te werken.

Op deze manier worden relaties opgebouwd, zowel binnen als buiten de onderneming; klanten

en leveranciers worden geïntegreerd in het management (Lummus en Vokurka, 1999; Maloni

en Benton, 1997). Supply chain management is dan de discipline die deze relaties optimaal

probeert te regelen (Maloni en Benton, 1997).

Samenwerking en integratie binnen de supply chain doet zich voor op twee manieren.

Vooreerst is er de �voorwaartse� integratie, de coördinatie van leveringen. Deze integratie

gaat in figuur 4 van boven naar beneden:

leverancier van grondstoffen ! fabrikant ! consument

De tweede soort is de �achterwaartse� integratie. Hierbij gaat het voornamelijk over de

uitwisseling van informatie (Frohlich en Westbrook, 2001).

De consument geeft zijn informatie (bijvoorbeeld over zijn wensen en behoeftes) door aan de

hoger gelegen schakels in de supply chain. Op deze manier zijn bedrijven in staat om de

preferenties van de consumenten tijdig te achterhalen. Sterke relaties met de klanten zorgen er

eveneens voor dat de concurrenten het moeilijker krijgen om tussen te komen en de klanten af

te snoepen (Vickery et al., 2003). Ook in het kader van een �reverse logistics program� (zie

paragraaf 3.3.2.4.B) bestaat er een achterwaartse integratie. Hierbij gaat het evenwel niet meer

over informatiestromen, maar over productstromen (González-Torre et al., 2004).

Het gaat met andere woorden in de omgekeerde richting:

consument ! fabrikant ! grondstoffen

(Frohlich en Westbrook, 2001).

Dong en Xu (2002) argumenteren dat de optimale oplossing een volledig geïntegreerde keten

is, waarin bedrijven zodanig samen werken zodat de keten als één groot bedrijf kan worden

gezien (Dong en Xu, 2002).

16

2.2.1 Vanwaar plotse interesse in samenwerken?

De vraag kan gesteld worden hoe het komt dat bedrijven tot het besef zijn gekomen dat

samenwerking noodzakelijk is.

2.2.1.1 Om zich te kunnen focussen op de kernactiviteit

Lakhal et al. (2001) stellen dat bedrijven zich in de loop van de jaren sterker zijn gaan

focussen op hun kernactiviteit (Lakhal et al. ,2001). Ze maken met andere woorden een

afweging tussen de taak zelf uitvoeren en de taak uitbesteden. Indien een ander bedrijf de taak

beter, sneller en/of goedkoper kan uitvoeren, dan schakelen bedrijven sneller over naar de

uitbesteding ervan (Heene en Van Laere, 2004). Op deze manier kunnen ze zich concentreren

op hun kernactiviteit, waardoor ze zelf beter, sneller en/of goedkoper worden en een

competitief voordeel kunnen opbouwen (Lakhal et al., 2001).

2.2.1.2 Om kosten te vermijden

Chopra en Meindel (2004) bespreken de kosten die samenhangen met het onvolledig

coördineren van de supply chain. Deze kosten kunnen vermeden worden wanneer de supply

chain beter gecoördineerd wordt en er meer samenwerking optreedt. Ten eerste zijn er de

�manufactuurkosten�. Indien de coördinatie binnen de supply chain niet optimaal is, zullen er

verschillen optreden in de hoeveelheid die moet geproduceerd worden. De vraag door

bijvoorbeeld de kleinhandelaar is niet goed afgestemd op het aanbod van de groothandelaar.

Dit zorgt er eveneens voor dat er schommelingen optreden in de voorraden, wat

�voorraadkosten� met zich meebrengt. Daarnaast dienen ook de �informatiekosten� vermeld

te worden. Indien de verschillende stadia in de supply chain wel zouden samenwerken, wordt

de uitwisseling van informatie vergemakkelijkt. Andere kosten die kunnen samenhangen met

onvolledige integratie zijn wachtkosten (doordat de voorraden niet perfect kunnen geregeld

worden), transportkosten, enz. (Chopra en Meindel, 2004). Het probleem van het afstellen

van de voorraden en de productie op de vraag vanuit de volgende schakel in de supply chain,

kreeg de naam �het bullwhip� effect (Metters, 1997). Een goed geïntegreerde en

gecoördineerde supply chain zorgt ervoor dat dit effect minder uitgesproken naar voor komt

(Chopra en Meindel, 2004).

17

2.3 Relaties binnen supply chain management

Supply chain management houdt zowel verband met de relaties tussen bedrijven en

leveranciers, als tussen bedrijven en hun klanten. Het gaat met andere woorden beide kanten

op (Carter and Jennings, 2002).

In dit onderdeel worden de relaties die het bedrijf kan aangaan met klanten en leveranciers

nader bekeken en het effect die dergelijke relaties kunnen hebben op de prestaties van het

bedrijf.

2.3.1 Niveau van integratie

Frohlich en Westbrook (2001) onderscheiden vijf niveaus van integratie die een bedrijf kan

aangaan met klanten, leveranciers of met beide. Een bedrijf kan �inward-facing�, �periphery-

facing�, �supplier-facing�, �customer-facing� of �outward-facing� zijn (Frohlich en

Westbrook, 2001).

Inward-facing: wanneer het bedrijf een lage graad van integratie heeft met zowel de klanten

als de leveranciers. (= intern integreren, maar niet of nauwelijks met de buitenwereld)

Periphery-facing: wanneer het bedrijf heel beperkte relaties aangaat met klanten en/of

leveranciers. (= periferiegerichte integratie)

Supplier-facing: wanneer het bedrijf een sterke integratie aangaat met leveranciers, maar

nauwelijks relaties met de klanten heeft. (= leveranciergerichte integratie)

Customer-facing: wanneer het bedrijf sterke banden heeft met de klanten, maar nauwelijks

relaties opbouwt met de leveranciers. (= klantgerichte integratie)

Outward-facing: wanneer het bedrijf zowel met de klanten als met de leveranciers op een

hoog niveau van integratie zit. (= externe integratie)

(Frohlich en Westbrook, 2001)

2.3.2 Betere bedrijfsresultaten?

2.3.2.1 Ja

Aan de hand van deze definities (zie supra) voerden Frohlich en Westbrook een onderzoek uit

naar de prestaties van de bedrijven. Om de prestaties te onderzoeken werd naar een aantal

18

meetbare eenheden gekeken, zoals winst, productiviteit, kosten, levertijd, klantentevredenheid

(dit is minder gemakkelijk te meten, maar kan bijvoorbeeld opgelost worden door een enquête

uit te voeren bij de klanten), variatie in het aanbod, � Ze onderzochten de hypothese of een

sterke integratie van zowel klanten als leveranciers (outward-facing) tot betere prestaties zou

leiden. De resultaten bevestigen inderdaad deze hypothese. Supplier-facing en customer-

facing bedrijven (éénzijdige focus) vertonen ook betere resultaten, maar deze verschillen niet

noemenswaardig van de inward-facing bedrijven. Hieruit kan afgeleid worden dat enkel de

integratie van zowel leveranciers als klanten tot betekenisvol betere prestaties leidt (Frohlich

en Westbrook, 2001).

Ook Stanley en Wisner (2001) kwamen tot een dergelijke conclusie. Het verschil met het

onderzoek van Frohlich en Westbrook ligt echter in het feit dat Frohlich en Westbrook de

eerste waren die leverancier- en klantenrelaties gezamenlijk bekeken, met hun effect op de

bedrijfsprestaties.

Stanley en Wisner bekijken enkel de integratie van leveranciers in de supply chain. Ze vonden

dat via dergelijke integratie, de diensten aan de klanten3 konden verbeterd worden, zowel aan

de interne klanten (bedrijven binnen de supply chain), als aan de eindconsument (Stanley en

Wisner, 2001). Aangezien in 1997 al werd aangetoond dat er een positieve relatie is tussen

goede klantendiensten (bijvoorbeeld snelle levertijden) en onder andere Return on

Investments, groei van de verkopen, Return on Sales-groei,� (Vickery et al., 1997) kan

geconcludeerd worden dat de integratie van leveranciers in de supply chain, via betere

klantendiensten, tot betere bedrijfsresultaten leidt.

2.3.2.2 Nuancering

Vereecke en Muylle (2005) werkten later nog verder op dit onderwerp. Zij ondervonden

echter dat samenwerking binnen de supply chain niet steeds garant staat voor betere

resultaten. Hiervoor gingen ze zowel de samenwerking met klanten als de samenwerking met

leveranciers na en bekeken het effect hiervan op de bedrijfsprestaties.

Uit hun resultaten blijkt dat zowel bij samenwerking met de leveranciers, als bij

samenwerking met de klanten, de bedrijfsprestaties stijgen. Er is met andere woorden een

3 �Klantendiensten� kunnen worden gezien als de combinatie van onder andere productondersteuning, de mate

waarin op de klant wordt ingespeeld, snelle leveringstijden, levering van diensten aan de klanten nog voor de

aankoop, enz. (Vickery et al., 2003).

19

positieve relatie. De resultaten zijn tevens significant, maar de correlatie ligt eerder laag. Dit

bracht Vereecke en Muylle ertoe te concluderen dat er inderdaad een positief effect uitgaat

van samenwerking, maar dat dit niet van zelfsprekend garant staat voor succes (Vereecke en

Muylle, 2005).

In lijn met de resultaten uit het onderzoek van Frohlich en Westbrook (2001) bekeken ze

eveneens wat met de bedrijfsresultaten gebeurt wanneer er zowel samenwerking is met de

leveranciers, als met de klanten. Hiervoor gingen ze omgekeerd te werk. Men ging na of de

bedrijven met de grootste prestatieverbeteringen al dan niet meer samenwerkten met zowel

klanten als leveranciers als andere bedrijven. Hierbij kwamen ze eveneens tot dezelfde

conclusie als Frohlich en Westbrook, namelijk dat samenwerking met klanten en leveranciers

de beste resultaten opleveren (Vereecke en Muylle, 2005).

2.3.2.3 Conclusie

De bovenstaande onderzoeken bieden voldoende empirisch materiaal om te kunnen stellen dat

integratie binnen de supply chain tot betere bedrijfsresultaten leidt. De beste resultaten

worden bereikt wanneer het bedrijf zowel met de leveranciers als met de klanten samenwerkt.

20

Hoofdstuk 3: CSR in de supply chain

In dit onderdeel zullen de hierboven besproken elementen gecombineerd worden.

CSR werd in het verleden al uitvoerig besproken in tal van artikels, tijdschriften en boeken.

Het opzet van deze scriptie is het onderzoek naar CSR binnen de supply chain. Door de

combinatie van het begrip �CSR� en �supply chain� wordt �maatschappelijk verantwoord

ondernemen bij de aankoop bij leveranciers en de verkoop aan de klanten� bekomen (Carter

and Jennings, 2002).

In de literatuur is evenwel weinig terug te vinden over CSR binnen de supply chain. Vooral

wanneer het sociale aspect bekeken wordt, bemerkt men dat er weinig onderzoek gedaan werd

naar de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven binnen haar supply chain.

Onder �sociale aspecten� worden zaken verstaan als kinderarbeid, loon, werkomstandigheden,

discriminatie, gezondheid en veiligheid op het werk, enz.

Onder �ecologische aspecten� worden issues bekeken als vervuiling, uitputting van de

natuurlijke rijkommen, enz.

Het ecologische aspect van CSR binnen de supply chain werd uitvoeriger besproken in de

literatuur. Dit aspect zal ook in het kader van deze scriptie prominenter aanwezig zijn.

Bedrijven kwamen tot het besef dat ze niet langer alleen kunnen instaan voor hun sociale en

ecologische verantwoordelijkheden. Klanten en eindgebruikers houden ook steeds meer de

bedrijven verantwoordelijk, zelfs voor de acties van hun leveranciers. Het maatschappelijk

managen van deze leveranciers is evenwel een lastige taak, vooral wanneer onze wereld

steeds meer gekenmerkt wordt door uitbesteding van productietaken (Gyöngyi, n.n.g.).

Vandaar de steeds groter wordende focus op maatschappelijk verantwoord ondernemen bij de

relaties die het bedrijf aangaat met de klanten en de leveranciers, meerbepaald CSR binnen de

supply chain.

Ook het maatschappelijk verantwoord aspect bij de verkoop van goederen (zie paragraaf 3.4)

werd tot nog toe nauwelijks besproken in de literatuur, vandaar dat in het vervolg van deze

scriptie vooral de nadruk zal gelegd worden op de aankoop (zie paragraaf 3.3).

21

Binnen paragraaf 3.3 wordt een onderscheid gemaakt tussen het sociale aspect en het

ecologische aspect. Deze onderverdeling wordt gemaakt op basis van het werk van Carter

(2000b). Hij onderzocht bedrijven in de Verenigde Staten, samen met hun leveranciers uit

andere landen. Er werd gekeken naar de verschillende opvattingen over wat als ethisch

aanvaard wordt en wat niet. Hij bemerkte dat praktijken zoals liegen tegen een leverancier,

teveel bestellen om prijsvoordelen te verkrijgen, illegale praktijken (bijvoorbeeld corruptie en

omkoperij), één geprefereerde leverancier opnieuw prijs laten maken nadat alle

prijsvoorstellen al binnen waren, en dergelijke, als �onethisch� ervaren worden. Dit onderzoek

situeert zich op het ethisch gebied, hoe men zich gedraagt binnen de relatie. Het �groen

aankopen� (ecologisch aspect) en het weigeren om aan te kopen bij leveranciers die

bijvoorbeeld met kinderarbeid werken (sociaal aspect), werden niet bestudeerd in de studie,

aangezien volgens de auteur deze concepten moeten bekeken worden in het breder perspectief

van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (CSR) (Carter, 2000b). Vandaar dat deze

twee aspecten in het kader van deze scriptie prominent aanwezig zullen zijn.

3.1 Algemeen

Zoals eerder al werd aangegeven, worden in de supply chain tal van relaties aangegaan, zoals

relaties tussen het bedrijf en zijn leveranciers en relaties tussen het bedrijf en zijn klanten (Zie

supra). Door het aangaan van bovenvermelde relaties is het bedrijf geen alleenstaande entiteit

meer te noemen, maar staat ze binnen een geheel van entiteiten. Hierdoor staan de aankoop-

en verkoopmanagers in een belangrijke positie om het maatschappelijk verantwoord

ondernemen van het bedrijf te beïnvloeden, aangezien zij nauw in relatie staan met externe

personen zoals de leveranciers en de klanten (Carter en Jennings, 2002). Daar waar bij CSR

de focus vroeger vooral op het bedrijf zelf lag (de interne gang van zaken en praktijken), is

deze focus dus de laatste jaren steeds meer uitgebreid (Vickery et al., 2003).

In wat volgt wordt vooreerst een inleidende opmerking aangehaald. Vervolgens wordt de

aankoop besproken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het sociale aspect en het

ecologische aspect. Aangezien het ecologische aspect de laatste jaren dermate aandacht heeft

genoten in wetenschappelijk onderzoek, zal hieraan een meer uitgebreide paragraaf besteed

worden (zie paragraaf. 3.3.2). De verkoop komt aan bod in paragraaf 3.4.

22

3.2 Inleidende opmerking: culturele verschillen

Alvorens de sociale en ecologische problemen omtrent maatschappelijk verantwoord

ondernemen in de supply chain te bespreken, moet opgemerkt worden dat er culturele

verschillen kunnen bestaan tussen landen die met elkaar handel drijven. We kunnen inderdaad

een typisch beeld scheppen van bijvoorbeeld een �Amerikaanse burger� (Hofstede, 1981).

Ook verschillen omtrent wat ethisch is en wat niet kunnen tot deze culturele verschillen

behoren (Loe et al., 2000). 4

Managers zitten hierdoor soms in een lastig parket. Wanneer moet geoordeeld worden over

een bepaalde actie of beslissing (is het goed of fout?), zal de cultuur waarin de managers

leven telkens een grote rol spelen. Hierdoor kunnen ze bepaalde beslissingen nemen die in

hun cultuur volledig aanvaarbaar zijn, terwijl ze in een andere cultuur duidelijk tegen de borst

stoten (Wood, 1995).

�Cultuur� kan hier gedefinieerd worden als �een geheel van meest waarschijnlijke reacties

vanwege de bewoners van eenzelfde gemeenschap� de reacties hoeven niet van toepassing te

zijn voor iedere individuele persoon, maar het moet wel statistisch gezien meer voorkomen in

de gehele gemeenschap�, het vertegenwoordigt met andere woorden een systeem van

gemeenschappelijke overtuigingen. Bemerk hier het verschil met �waarden�, die eerder

persoonlijk zijn (Hofstede, 1981).

In het verleden werden reeds tal van onderzoeken uitgevoerd naar het verschil in ethische

opvattingen tussen landen. Deze situeren zich vooral in situaties zoals het vergelijken van

India met de Verenigde Staten, het vergelijken van Azië met West-Europa, en dergelijke. De

onderzoeken vertonen gemengde resultaten. Sommigen beweren dat er inderdaad een

cultureel verschil bestaat dat gereflecteerd wordt in een verschillend beslissingsproces,

anderen verkrijgen dan weer resultaten die erop wijzen dat er met moeite over culturele

4 Merk op: In paragraaf �Deel 3: CSR in de supply chain� werd het onderzoek van Carter (2000b) aangehaald.

Hier kwam naar voor dat ethiek als dusdanig niet zou besproken worden in deze scriptie. Toch is het niet

oninteressant deze inleidende opmerking te maken, aangezien ethiek en maatschappelijk verantwoord

ondernemen nauw met elkaar in verband staan. Het effect van �cultuur� mag niet verwaarloosd worden wanneer

maatschappelijk verantwoord ondernemen bekeken wordt in een internationale context.

23

verschillen kan gesproken worden. Over het algemeen kan toch gesteld worden dat er

inderdaad culturele verschillen bestaan op ethisch vlak. Alles hangt in principe af van welke

landen je met elkaar vergelijkt (Carter, 2000b).

Binnen Europa werd nog weinig onderzoek uitgevoerd. Arnold et al. (2007) poogden dit gat

in de literatuur te vullen. Ze ondervonden dat verschillen tussen wat als ethisch aanvaard

wordt en wat niet, verschilt binnen de West-Europese landen. Het zijn met andere woorden

niet enkel de landen uit een ander werelddeel die andere opvattingen hebben omtrent ethiek

(Arnold et al., 2007).

Wat �goed� of �fout� is kan bijgevolg niet internationaal vastgelegd worden. Telkens zal de

cultuur van het land een grote rol spelen (Wood, 1995). Deze bemerking moet in het

achterhoofd gehouden worden, wanneer het vervolg van deze scriptie wordt bekeken.

3.3 Aankoop

3.3.1 Sociaal

3.3.1.1 Probleemstelling

De internationale concurrentie steeg de laatste decennia als gevolg van de globalisering. Door

de informatie- en telecommunicatietechnieken is de wereld �kleiner� geworden. Dit zorgt

voor toenemende concurrentie, waardoor bedrijven verder en verder zoeken naar goedkope

leveranciers. In een markt die zo groot wordt als de wereld, is dit één van de oplossingen om

nog competitief te kunnen blijven (Monczka en Trent, 1991).

Er moet evenwel gekeken worden naar de reden waarom deze leveranciers de producten

goedkoper kunnen leveren. Sommige (ontwikkelings)landen5 hebben slecht onderbouwde

mensenrechten, hebben weinig of geen wetten op vlak van werkomstandigheden en het

milieu, en dergelijke meer. Dit heeft voor gevolg dat sommige producenten in de

(ontwikkelings)landen kinderen kunnen tewerkstellen, de arbeiders teveel overuren kunnen

5 �Ontwikkelings� wordt tussen haakjes geplaatst. Dit aangezien het brede publiek vaak de mening toegedaan is

dat sociale problemen enkel in bedrijven in ontwikkelingslanden voorkomen. Dit hoeft echter niet noodzakelijk

het geval te zijn.

24

laten doen, werknemers kunnen ontslaan wanneer ze zich proberen te verenigen in een

vakbond, onbeperkt van het milieu kunnen gebruik maken en dergelijke. Hierdoor kan veel

geproduceerd worden tegen een lage kost (Aaronson, 2005).

De term die in deze context vaak gebruikt wordt, is �sweathops�. Deze staan voor de

werkplaatsen waar weinig rekening gehouden wordt met de rechten en vrijheden van de mens,

waar lage lonen betaald worden, slechte werkomstandigheden heersen, enz. (Pollin et al.,

2004). Door deze praktijken houdt de leverancier met andere woorden niet altijd rekening met

de interne aspecten van CSR die Richard Welford opgesteld heeft (zie tabel 1, paragraaf 1.4).

De bedrijfswereld staat echter steeds meer onder druk vanwege externe personen of

organisaties om maatschappelijke verantwoordelijkheid door te trekken in hun supply chain

(Arino, 2006).

3.3.1.2 Dilemma voor de ondernemers

Tijdens de laatste decennia zijn de verwachtingen van het brede publiek gewijzigd.

Aanvankelijk vonden ze het ofwel niet erg om kleren of schoenen of dergelijke te kopen van

bedrijven die bijvoorbeeld met kinderarbeid werken, ofwel waren ze ontwetend wat betreft de

productieomstandigheden. Consumenten hechten weliswaar steeds meer belang aan

maatschappelijk verantwoorde productie (Wright and Rwabizambuga, 2006).

Recent onderzoek in de Verenigde Staten toonde aan dat consumenten liever producten kopen

van ondernemingen die niet met leveranciers samen werken waar onder �sweathop�-condities

gewerkt wordt. Ze zijn over het algemeen zelfs bereid een iets hogere prijs te betalen voor

producten die onder ethisch verantwoorde omstandigheden geproduceerd werden (Pollin et

al., 2004).

De perceptie dat het publiek heeft ten opzichte van de onderneming kan haar resultaten dus

beïnvloeden6 (Miller, 2001).

6 Dit concept wordt samengevat als �reputatie�. �Reputatie� geeft het relatieve succes van een bedrijf weer, in

het tegemoetkomen van de belangen en de verwachtingen van de stakeholders� (Fombrun en Shanley, 1990).

Om een stevige reputatie op te bouwen moet het bedrijf evenwel op de hoogte zijn van wie al haar stakeholders

zijn en wat hun verlangens inhouden (Roberts, 2003).

25

Kang en James (2007) argumenteren dat dergelijk gedrag vanwege de consumenten ook kan

te maken hebben met de perceptie van de consumenten tegenover ethische bedrijven.

Wanneer consumenten te horen krijgen dat een bepaald bedrijf zich engageert op sociaal (of

ecologisch) vlak, krijgen deze consumenten het idee dat het bedrijf een eerlijke en

betrouwbare entiteit is die kwalitatieve producten produceert (Kang en James, 2007).

Emmelhainz en Adams (1999) argumenteerden in deze context dat de consumenten van

vandaag mee verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijk verantwoorde ondernemerszin

van de bedrijven. Door hun preferenties ten opzichte van de ondernemers duidelijk te maken,

verplichten ze met andere woorden de bedrijven om hun verantwoordelijkheid op te nemen

(Emmelhainz en Adams, 1999).

Het bedrijf dat materiaal aankoopt bij leveranciers uit ontwikkelingslanden omdat die

goedkoper zijn, staat dus voor een dilemma. Enerzijds verhoogt de samenwerking met deze

leveranciers de marge aangezien de kosten gedrukt worden, maar anderzijds staan ze onder

druk van de consumenten. Indien de consumenten op de hoogte zijn van de eventuele

werkomstandigheden op de werkvloer van de leverancier, kunnen deze besluiten de

afgewerkte producten te boycotten (Emmelhainz en Adams, 1999).

In het verleden zijn al een aantal zaken bekend van boycot vanwege de consumenten.

Hieronder worden een aantal voorbeelden besproken.

3.3.1.3 Voorbeelden

Nike kwam onder vuur te liggen wanneer er een intern document in de verkeerde handen was

terecht gekomen. Uit dit document kon opgemaakt worden dat de werkplaatsen waar Nike

haar sportschoenen liet produceren niet voldeden aan de internationale standaarden. In een

fabriek dichtbij Vietnam, bijvoorbeeld, had ongeveer 77 percent van de werknemers hevige

ademhalingsproblemen door de slechte lucht en moesten ze tot meer dan 65 uren per week

werken (meer dan wettelijk toegelaten was in Vietnam) aan een loon van 10 dollar per week.

Werknemers die huidproblemen of astma hadden werden niet in een speciale ruimte geplaatst.

Dit zorgde voor een golf van kritiek en een deel van de consumenten stapte over op een ander

merk sportschoenen (Greenhouse, 1997).

26

Er moet evenwel opgemerkt worden dat Nike niet de enige was die klachten ontving over de

werkomstandigheden in de fabrieken van de derde wereldlanden. Weliswaar werd Nike

geviseerd omdat het de grootste onderneming was met de meeste winst. Hierdoor waren de

consumenten van mening dat Nike meer macht had om iets aan de situatie te veranderen7

(Roberts, 2003).

Eind 1998 had Ikea met een maatschappelijk schandaal te kampen. Ze werd ervan

beschuldigd samen te werken met leveranciers die kinderen tewerkstellen. De consumenten

startten tal van handtekeningenacties om Ikea te dwingen niet meer met dergelijke

leveranciers samen te werken (Jeurissen, 2006).

De groothandelaars in luxejuwelen worden ervan beschuldigd indirect de oorlogen om

diamant te steunen (Roberts, 2003). Diamanten hebben een cruciale rol gespeeld in vele

burgeroorlogen in Afrika. Verschillende regio�s of stammen vochten voor de plaatsen waar

ruwe diamant te vinden was. Hierdoor kregen ze de naam �Conflict Diamonds� (Olsson,

2007). Bedrijven uit het Westen die de diamanten inkochten, leden hierdoor reputatieverlies.

Er zijn initiatieven opgesteld door de Verenigde Naties om de handel in conflictdiamanten te

vermijden. Bedrijven kunnen echter ook zelf optreden. Een voorbeeld hiervan is te vinden in

Antwerpen: Blanka Diamonds. Blanka Diamonds maakt er zijn filosofie van om �enkel

zuivere diamanten te kopen, te produceren en te verhandelen� en hierdoor de conflicten in

Afrika niet aan te moedigen (Antwerp Blanka Diamonds, 2007).

3.3.1.4 Welke acties kunnen ondernomen worden?

A) Code of conduct

Er zijn in het verleden al meerdere pogingen gedaan om zogenaamde �codes of conduct�

(gedragscodes) op te stellen. Op deze manier proberen de bedrijven aan het grote publiek

duidelijk te maken dat ze bekommerd zijn om maatschappelijk verantwoord ondernemen

(Béthoux et al., 2007).

De Verenigde Naties (UN) ontwierp bijvoorbeeld de �UN Code of Conduct on Transnational

Corporations�. Deze gedragscode bevat aandachtspunten zoals het respecteren van de rechten 7 Door hun grootte, hun winstmarges en het aantal personen dat ze kunnen tewerkstellen, kunnen multinationals

vaak van veel overheidssteun genieten: overheden willen de multinationals in het land houden, of de

multinationals naar het land toe trekken (Kryvoi, 2007). Hierdoor staan multinationals in een machtige positie.

27

van werknemer, respect voor de omgeving, consumentenbescherming, geen discriminatie,

bescherming van de mensenrechten, enz (Kryvoi, 2007).

Ook de OECD (de Organization of Economic Coorporation and Development = de

verzamelnaam voor de meest industrieel ontwikkelde landen) heeft een gedragscode

vooropgesteld, de �OECD Guidelines for Multinational Enterprises�. Deze codes zijn

evenwel niet bindend (Kryvoi, 2007). De meeste gedragscodes zijn opgesteld rond de teksten

die door de ILO (= International Labour Organization) geschreven werden (Béthoux et al.,

2007). De belangrijkste onder deze teksten werden opgenomen in de tabel van Richard

Welford (zie tabel 1, paragraaf 1.4).

Wanneer de bestaande gedragscodes worden geanalyseerd vallen een aantal

gemeenschappelijke kenmerken op. Vooreerst is het zo dat er meer aandacht besteed wordt

aan de situatie van arbeiders en werkomstandigheden, dan aan de milieuaspecten. Ten tweede

wordt in de gedragscodes nog altijd rekening gehouden met de belangrijkste doelstelling van

zakendoen, namelijk winst maken. Het komt er met andere woorden op neer om nog steeds

winstgevend te blijven, maar daarbij rekening te houden met de arbeidsvoorwaarden, de

natuurlijke rijkdommen, eerlijke lonen, enz. (Béthoux et al., 2007).

A.1) Codes of conduct in de supply chain

Gedragscodes kunnen op twee niveaus bekeken worden. Vooreerst op het niveau van de

onderneming zelf. De onderneming merkt dat de consumenten gevoelig worden aan

maatschappelijk verantwoord ondernemen en stellen daarom een gedragscode op voor

zichzelf om aan de markt duidelijk te maken dat ze waarde hecht aan deze issues (Wright en

Rwabizambuga, 2006).

Ten tweede is er het dubbele niveau. In dit geval legt de onderneming niet alleen een

gedragscodes vast voor zichzelf, maar ook voor haar leveranciers. Het is vooral in dit kader

dat gedragscodes binnen de supply chain moeten bekeken worden: bedrijven kopen enkel van

leveranciers die aan CSR doen, die kunnen aantonen dat ze bepaalde waarden en normen

vooropstellen. Dergelijke vrijwillige gedragscodes zijn mede tot stand gekomen door de

gewijzigde eisen van de consumenten (zie supra) (Wright en Rwabizambuga, 2006).

28

Een voorbeeld van dit laatste zien we in het geval van Ikea. De afzetmarkt van Ikea leed

dermate onder de kritieken die geuit werden door de consumenten, dat Ikea een gedragscode,

�The Ikea way on purchasing home furnishing products�, opstelde. De leveranciers moesten

dit jaarlijks kunnen ondertekenen, zoniet, dan zou Ikea in eerste instantie de leveranciers

proberen helpen om verbeteringen door te voeren. Verandert de leverancier in kwestie haar

gedrag nog steeds niet, dan zou Ikea in de toekomst niet meer met hen samenwerken

(Jeurissen, 2006).

Emmelhainz en Adams (1999) onderzochten 27 gedragscodes in de supply chain bij de

textielindustrie. In deze gedragscodes zochten ze naar een duidelijke vermelding van sancties

die zouden ondernomen worden wanneer de leverancier zich niet aan de code hield. Uit hun

bevindingen blijkt dat slechts in 17 van de 27 gevallen een sanctie werd opgenomen. Deze

variëren van streng tot laks. Zie in dit verband figuur 5 (Emmelhainz en Adams, 1999).

Figuur 5: Maatregelen opgenomen in codes of conduct

Bron: eigen vertaling uit Emmelhainz en Adams (1999)

Er moet echter opgemerkt worden dat in de figuur slechts 22 gedragscodes opgenomen

worden, aangezien 5 bedrijven helemaal geen controle uitvoeren bij de leveranciers

(Emmelhainz en Adams, 1999). In 5 van deze 22 gedragscodes wordt geen maatregel

opgenomen. Samen levert dit 10 gedragscodes waar geen actie ondernomen wordt als de

leverancier zich niet aan de code houdt (dit is 27-17).

29

Ondernemingen kunnen meer dan één sanctie opnemen in de gedragscode. Vandaar dat de

verschillende balkjes in figuur 5 niet sommeren tot exact 22. Er is verder een subtiel verschil

tussen �alle openstaande bestellingen annuleren� en �de samenwerking verbreken�. In het

eerste geval worden enkel de bestellingen die al gemaakt zijn geannuleerd, dit wil echter niet

zeggen dat de onderneming in de toekomst nooit meer zal samenwerken met de betreffende

leverancier. In dit geval wacht de onderneming af en oefent ze ondertussen druk uit om iets

aan de situatie te veranderen. In het tweede geval wordt de samenwerking definitief

verbroken. Uit de figuur kan afgeleid worden dat de populairste actie �een bestelling

annuleren� is, gevolgd door �de samenwerking met de leverancier verbreken� (Emmelhainz

en Adams, 1999).

Gyöngyi (n.n.g.) merkt op dat wanneer gedragscodes gecommuniceerd worden naar de

leveranciers toe, deze leveranciers ze telkens verder kunnen communiceren naar hun

leveranciers. Op deze manier kan een gedragscode steeds verder geraken in de supply chain

(Gyöngyi, n.n.g.).

A.2) Problemen met codes of conduct

Er zijn een aantal problemen verbonden aan gedragscodes. Deze worden hieronder kort

aangehaald.

Wellicht het grootste probleem waarmee gedragscodes te maken hebben is het feit dat ze niet

afdwingbaar zijn. Ze zijn niet bindend en kunnen met andere woorden enkel richting geven

aan de gewenste gedragingen van bedrijven. Ze staan onder de nationale wetten. Hierdoor

kunnen gedragscodes enkel als toevoeging dienen. In dergelijke situaties kan er niet

opgetreden worden wanneer een nationale wet ingaat tegen een code. Indien het bijvoorbeeld

nationaal geregeld is dat er mag gediscrimineerd worden ten opzichte van vrouwen, kan een

gedragscode daar juridisch gezien niets aan veranderen (Kryvoi, 2007).

Een tweede probleem is de controle. In vele gevallen zijn er meerdere ondernemingen die

eenzelfde gedragscode vooropstellen. De �Equator Principles� bijvoorbeeld, zijn de principes

die een gedragscode in de financiële sector voorstellen. Voor één onderneming (in dit geval

een financiële instelling), is het gemakkelijk om zich aan te sluiten bij het groepje die de

gedragscode wil toepassen. Maar er is weinig of geen controle op de effectieve realisatie van

de gedragscode. Hierdoor kunnen ondernemingen genieten van de voordelen die aan de codes

30

verbonden zijn (bijvoorbeeld betere reputatie en daardoor meer verkopen), zonder dat er

garantie is dat de bedrijven maatschappelijk verantwoord zaken doen. Dit fenomeen kreeg de

naam �free-riding� (Wright en Rwabizambuga, 2006).

Ook de leveranciers kunnen moeilijk gecontroleerd worden op het effectief naleven van een

vooropgestelde gedragscode. Er wordt geargumenteerd dat bedrijven soms veel moeite doen

om een gedragscode voor de leveranciers op te stellen, maar falen in het eisen van

documenten, het uitvoeren van onderzoeken ter plaatse, interviews met de werknemers en

managers, � (Emmelhainz and Adams, 1999).

Ten derde kunnen de culturele verschillen opnieuw aangehaald worden. Één enkele

gedragscode zal moeilijk toepasbaar zijn voor de hele wereld, aangezien deze anders zal

geïnterpreteerd en toegepast worden door verschillende landen (Arnold et al., 2007). Aan de

andere kant is het niet altijd even makkelijk voor een leverancier om aan verschillende codes

te moeten voldoen. Verschillende afnemers kunnen verschillende eisen opleggen aan een

leverancier. Hierdoor wordt de leverancier constant aan audits onderworpen en kan het

moeilijk zijn om de verschillende eisen met elkaar te verzoenen (Cramer, 2006).

A.3) Incentives om codes of conduct te implementeren

Roberts (2003) voerde een studie uit naar de gedragscodes in verschillende sectoren en

vergeleek daarbij vooral de textielsector met de houtproductiesector. Aan de hand van deze

studie kon ze 4 karakteristieken van de supply chain identificeren die de neiging om over te

gaan tot het implementeren van dergelijke gedragscodes, beïnvloeden:

- Het aantal links die bestaan tussen het niveau van de supply chain die een gedragscode eist

en het niveau van de supply chain dat onder sterk toezicht staat (om de code naar behoren te

implementeren). Het gaat hier met andere woorden over de lengte van de supply chain.

- De mate van diffusie binnen het niveau van de supply chain die onder sterk toezicht staat.

Wat hier moet bekeken worden is de spreiding van dat niveau van de supply chain. Is die

sterk geconcentreerd? Of zijn er eerder ontelbare afzonderlijke eenheden op hetzelfde niveau

van de supply chain?

- De reputatiegevoeligheid van de verschillende leden van de supply chain.

- De macht die van de verschillende leden van de supply chain uitgaat. Er wordt verondersteld

dat hoe groter de macht van een bepaalde schakel in de keten is, hoe lager de bereidheid is om

acties te ondernemen.

(Roberts, 2003)

31

Roberts stelt dat hoe meer deze karakteristieken aanwezig zijn, hoe kleiner de kans dat een

individueel bedrijf iets zal ondernemen in het kader van CSR in de supply chain. Dit omdat

zijn individuele actie weinig tot niets zal uitmaken. Gezamenlijke actie zal efficiënter zijn.

Om dit te illustreren kan naar de textielsector gekeken worden. De textielsector wordt

namelijk gekenmerkt door een lange supply chain, sterk gespreide eenheden en machtige

leden die weinig aan de situatie willen veranderen. Het is net deze sector die gezien wordt als

de sector die op de meest effectieve wijze ethische risico�s in de supply chain aanpakt. Dit

wordt verklaard door het feit dat in de textielsector individuele actie nauwelijks betekenisvol

kan zijn en er met andere woorden op grotere schaal gezamenlijk actie wordt gevoerd,

bijvoorbeeld door het implementeren van gedragscodes (Roberts, 2003).

Roberts (2003) voegt hier nog aan toe dat dergelijke initiatieven sneller tot stand zullen

komen wanneer er een hogere druk is vanwege de externe stakeholders of wanneer er

zichtbare voordelen aan verbonden zijn. Ook als het risico om niet deel te nemen aan

dergelijke initiatieven te groot is (bijvoorbeeld reputatieverlies), zullen de bedrijven sneller tot

(gemeenschappelijke) initiatieven overgaan (Roberts, 2003).

B) Statement of Principles on Supplier Legal Compliance

De �Statement of Principles on Supplier Legal Compliance� werd opgesteld door een

kleinhandelvereniging uit de Verenigde Staten. Het is een soort akte die kleinhandelaars

kunnen ondertekenen. Hierdoor verbinden de kleinhandelaars zich ertoe enkel producten te

verkopen die op een �ethische, morele en legale� manier geproduceerd zijn. Leveranciers die

niet aan de voorwaarden voldoen, worden uit hun bestand geveegd8. Het is, met andere

woorden, ook interessant voor de leverancier om een goede reputatie op te bouwen wanneer

de aankopende bedrijven zich engageren op vlak van CSR. Één van de ondernemingen die de

akte heeft ondertekend is The Body Shop (Emmelhainz and Adams, 1999).

The Body Shop is een cosmeticawinkel. Ze maken er een statement van enkel producten aan

te bieden die op een ethische manier geproduceerd werden. Zo stellen ze dat hun producten

niet op dieren getest worden en dat een eerlijke prijs betaald wordt voor de ingrediënten (The

Body Shop International).

8 Dit vertoont veel gelijkenissen met het laten ondertekenen van een code of conduct.

32

C) SA 8000

SA 8000 staat voor �Social Accountability 8000� (SAI, 2007a). Het is een certificatielabel dat

equivalent is aan de ISO 9000 en ISO 9001-norm, een kwaliteitslabel dat ontworpen werd

door de Internationale Standaarden Organisatie (Jorgensen et al., 2006).

Daar waar de ISO (International Organisation for Stardardization) 9000 borg staat voor

goederen met een hoge kwaliteit, geldt de SA 8000 als garantie dat het gelabelde bedrijf zich

houdt aan de overeen gekomen standaarden omtrent:

- het gebruik van kinderarbeid

- de werkomgeving

- de lonen

- recht op collectief overleg (dit is recht op

vereniging in een vakbond, recht op samenspraak

met de bedrijfsleiders over zaken die de

werknemers betreffen.)

- mensenrechten

- veiligheid en gezondheid

- werkuren

- geen discriminatie

- enz.

(Jorgensen et al., 2006).

Indien een bedrijf er relatief zeker van wil zijn dat haar leveranciers zich engageren op sociaal

vlak, kan ervoor geopteerd worden samen te werken met leveranciers die het SA 8000-label

bezitten (Jorgensen et al., 2006). Het SA 8000-label bezit tevens een clausule waarin de

selectie van leveranciers vermeld wordt. Volgens het label moeten de bedrijven �hun

potentiële leveranciers evalueren en selecteren op basis van de hun mogendheid om te

beantwoorden aan de eisen van de SA 8000-standaard� (SAI, 2001).

Vooraleer een bedrijf een SA 8000 label kan krijgen, moet er een aanvraag ingediend worden.

Hierna wordt het bedrijf gecontroleerd door auditors. Pas als ze aan de voorwaarden voldoet,

krijgt ze een SA 8000 label. Hierdoor krijgen de klanten een aanduiding dat de goederen die

ze kopen niet in �sweathops� werden geproduceerd (Emmelhainz and Adams, 1999).

33

D) Business Social Compliance Initiative (BSCI)

De Business Social Compliance Initiative is een non-profit organisatie die werd ontworpen

door de Foreign Trade Organization (FTO) in 2003 en heeft als doel ervoor te zorgen dat de

werkomstandigheden bij leveranciers verbeterd worden (Berzau, 2006). Het is een

samenwerkingsinitiatief waarvan ongeveer tachtig detailhandelaars en importeurs lid zijn, in

10 verschillende landen. Aanvankelijk werd het BSCI ontwikkeld voor de textielindustrie.

Later konden ook bedrijven uit de agrarische sector lid worden (Berzau, 2006). Het is de

bedoeling dat het BSCI in de toekomst nog meer sectoren zal omvatten (Cramer, 2006).

Bedrijven kunnen lid worden van de BSCI, waardoor ze zichzelf opleggen samen te werken9

om de leveranciers te controleren op vlak van de werkomstandigheden. De controle gebeurt

aan de hand van een auditing-orgaan dat gefinancierd wordt met gelden van de deelnemende

bedrijven (Cramer, 2006).

De leveranciers worden onder andere gecontroleerd op kinderarbeid, voldoende lonen,

discriminatie, enz. (Berzau, 2006). De aspecten komen grotendeels overeen met de aspecten

die gecontroleerd worden bij de SA 8000 certificering. Het uiteindelijke doel van de

deelnemende bedrijven is dan ook het verkrijgen van een SA 8000-certificering (Cramer,

2006).

Het is echter niet de bedoeling om te certificeren, maar om de leveranciers te helpen de

werkomstandigheden aan te passen en te verbeteren (Berzau, 2006).

Het voordeel van BSCI is dat het ervoor zorgt dat controle op de leveranciers makkelijker

haalbaar is. Vaak is het immers niet mogelijk voor een individueel bedrijf om de leveranciers

te controleren. Door zich te verenigen wordt dit probleem in de mate van het mogelijke

opgelost. Het zorgt er ook voor dat leveranciers niet telkens opnieuw gecontroleerd moeten

worden door de aankopende bedrijven. Dit speelt zowel in het voordeel van de leverancier als

van het aankopende bedrijf (Cramer, 2006).

9 Leveranciersgegevens worden, bijvoorbeeld, in een gemeenschappelijke database verzameld. Hierdoor kunnen

de leden op de hoogte blijven van de nieuwste ontwikkelingen (Cramer, 2006).

34

E) Made-By

Made-By is een initiatief dat uitgaat van de textielindustrie. De naam �Made-By� doet dienst

als een overkoepelend label waarvan kledingmerken lid kunnen worden. De leden kunnen dit

aan de consument duidelijk maken door een blauw knoopje in te naaien in het kledingstuk

(Verburg, 2006).

Het doel van Made-By is het aanbieden van duurzame kledij. Hiermee wordt bedoeld dat de

kledij geproduceerd wordt rekening houdende met zowel sociale als ecologische eisen (dit

voorbeeld kan met andere woorden eveneens in een ecologische context bekeken worden, zie

volgende paragraaf) (Verburg, 2006).

De sociale eisen houden bijvoorbeeld in dat er niet met kinderarbeid gewerkt wordt bij de

stoffenleveranciers. Het gaat in hoofdzaak over de eisen die gesteld worden bij het SA 8000-

label. De ecologische eisen bevatten onder andere het gebruik van biologisch geteelde

katoen. Dit houdt in dat er niet met pesticiden gewerkt wordt waardoor de grond en de lucht

niet vervuild wordt (Verburg, 2006).

�Made-By� geeft toe dat het product niet altijd voor de volle 100% aan de eisen voldoet.

Hiervoor wordt voor elk product aangegeven hoeveel procent er maatschappelijk verantwoord

geproduceerd werd. Made-By stelde tevens een traceersysteem op dat ervoor zorgt dat het

vanaf het afgewerkte product kan teruggekeerd worden naar het begin van de supply chain om

na te gaan hoe het product geproduceerd werd. Dit kan op de website www.made-by.nl.

(Verburg, 2006).

3.3.2 Ecologisch

3.3.2.1 Probleemschets

De zakenwereld heeft door haar activiteiten een invloed op de wereld in haar geheel. Er is een

link tussen de mate van activiteit en de �ecologische voetdruk� die een bedrijf nalaat op haar

omgeving (Wackernaegel, 1996). In de context van de supply chain moeten vooral de

problemen omtrent vervuiling (door bijvoorbeeld tranport) en verspilling gezien worden, maar

ook het overmatige gebruik van natuurlijke rijkdommen kunnen hier bekeken worden. In het

35

algemeen geldt: hoe hoger de activiteit van bedrijven, hoe groter de ecologische voetafdruk

op de omgeving (Albrecht, 2005).

A) Natuurlijke rijkdommen

In het verleden werd al meerdere malen aangehaald dat 20% van de bevolking meer dan 80%

van de natuurlijke rijkdommen verbruikt. Dit wordt aangeduid als het �20/80 Pareto-principe�

(Haubrich, 2004).

Natuurlijke rijkdommen (water, zee, lucht, olie, bossen,�) worden vaak gezien als publieke

goederen. Dit wordt later in deze paragraaf evenwel deels ontkracht. De problemen die

ontstaan rond natuurlijke rijkdommen hangen wel hoofdzakelijk vast aan de bijzondere

kenmerken van publieke goederen:

- non-exclusiviteit: niemand kan uitgesloten worden van het genot dat aan het

publieke goed vast hangt. Eens, bijvoorbeeld, een goede straatverlichting

aangelegd is, is die er voor iedereen. Niemand kan ervan uitgesloten worden.

Indien bepaalde personen dit wel zouden wensen, dan zou dit een heel hoge kost

opleveren die vaak niet opweegt tegen de voordelen van de uitsluiting.

Bijvoorbeeld, wanneer men niet zou willen dat persoon A van de straatverlichting

geniet, moeten daar verschillende mensen voor ingezet worden, moet er

gecontroleerd worden, enz. Dit draagt hoge kosten met zich mee.

- non-rivaliteit: wanneer de ene persoon van het publieke goed geniet, vermindert

dit niet de hoeveelheid van het publieke goed waarvan de andere persoon nog kan

genieten. Een voorbeeld dat hierbij kan gegeven worden is een mooi landschap.

Wanneer de ene persoon van het mooie landschap geniet zal dit de andere persoon

niet hinderen om ook van het mooie landschap te genieten. Er treedt evenwel toch

een probleem op wanneer er over congestie kan gesproken worden, bijvoorbeeld

een overvol strand tijdens de warmste periode van de zomer.

(Diederen et al., 2002)

Wanneer de natuurlijke rijkdommen worden bekeken is het van belang op te merken dat

natuurlijke rijkdommen geen volledig publieke goederen zijn. Non-rivaliteit is geen kenmerk

van natuurlijke rijkdommen. Ze zijn rivaal: wanneer bepaalde natuurlijke bronnen door de ene

persoon worden aangewend, kunnen ze niet meer gebruikt worden door een andere persoon,

bijvoorbeeld, wanneer een visser vis vangt in de zee, kan een andere visser diezelfde vis niet

36

meer vangen. Non-exclusiviteit gaat wel nog op voor de natuurlijke rijkdommen. Net zoals bij

publieke goederen zou het te duur worden om personen uit te sluiten van de voordelen die

natuurlijke rijkdommen kunnen bieden. Natuurlijke rijkdommen zijn met andere woorden

�quasi-publieke goederen�. Voor het deel dat ze niet publiek kunnen genoemd worden, zijn ze

private goederen (Albrecht, 2005).

Ten gevolge van de non-exclusiviteit bij natuurlijke rijkdommen ontstaat er een neiging om

zoveel mogelijk van de natuurlijke rijkdommen gebruik te maken; om zich de meeste

voordelen die de natuurlijke rijkdommen kunnen voortbrengen, toe te eigenen. Er ontstaat

evenwel een probleem wanneer de natuurlijke rijkdommen overgeëxploiteerd worden: teveel

natuurlijke rijkdommen worden gebruikt bij de productie, natuurlijke rijkdommen worden te

snel opgebruikt waardoor aan de natuur de tijd niet wordt gegeven om opnieuw rijkdommen

op te bouwen, vervuiling door productie, verspilling, � (Albrecht, 2005). Dit wordt in de

literatuur aangeduid als de �tragedy of the commons� (Hardin, 1968). De natuurlijke

rijkdommen zijn met andere woorden uitputbaar, en indien het 20/80 Pareto-principe blijft

opgaan, kan er een wereld zonder natuurlijke rijkdommen ontstaan (Haubrich, 2004).

Indien een bedrijf met deze problemen rekening wil houden in het kader van haar supply

chain, kan ze beslissen zo �groen� mogelijk aan te kopen (zie paragraaf 3.3.2.4.).

B) Transport

Wanneer de supply chain bekeken wordt, ziet men tevens dat de goederen van de ene schakel

naar de andere schakel moeten overgebracht worden. Deze overdracht heeft via het uitbouwen

van de nodige infrastructuur voor het transport (vlieghavens, zeehavens, wegen,�) en het

gebruik ervan een impact op het milieu (Wu en Dunn, 1995). Zie figuur 6 voor een grafische

weergave.

Elk van de transportmogelijkheden dragen bij tot de vervuiling van het milieu. Men denkt dan

aan de vervuiling van de lucht door uitlaatgassen van wagens, vrachtwagens en vliegtuigen,

aan de vervuiling van het water door de brandstof van de schepen en de �geluidspollutie� die

geproduceerd wordt door vliegtuigen. Wanneer men een �groene� supply chain wil bereiken,

moet met andere woorden ook op zoek gegaan worden naar de meest efficiënte en minst

vervuilende transportmogelijkheden (Khoo et al., 2001).

37

Figuur 6: transport en vervuiling

Bron: eigen bewerking uit Khoo et al., 2001

3.3.2.2 Voorbeelden

Het meest geciteerde voorbeeld van uitputting van de natuurlijke rijkdommen is de

overexploitatie van bossen en wouden, zoals �het regenwoud�. Als voorbeeld wordt hier het

Leuser National Park op Sumatra gegeven waar er een probleem is van overexploitatie of

ontbossing. Dit brengt verschillende problemen met zich mee zoals overstromingen (doordat

er minder bomen zijn, kunnen deze het water minder goed ophouden), minder diersoorten

kunnen nog overleven in het kleiner wordende woud, het hout raakt langzamerhand

uitgeput,� (Van Beukering et al., 2003).

De hoeveelheid bos dat nog overblijft indien er verder ontbost wordt op het niveau van in het

jaar 2000 wordt weergegeven in figuur 7.

Figuur 7: ontbossing

Bron: Van Beukering et al., 2003

38

Op de X-as wordt het bomenpercentage weergegeven, op de Y-as de tijd.

Wat belangrijk is om hier op te merken is dat er inderdaad steeds minder bos zal overblijven.

De natuur krijgt met andere woorden niet voldoende tijd om zichzelf weer te kunnen

herstellen (Van Beukering et al., 2003).

In figuur 7 zijn verschillende kleuren aangegeven die elk voor een ander deel van het bos

staan, bijvoorbeeld hogergelegen streken versus lagergelegen streken. Het witte deel stelt de

landbouw voor. Van Beukering et al. (2003) geven een uitgebreide bespreking voor elk van

deze onderdelen. Deze zullen evenwel in deze scriptie niet aan bod komen. Het belangrijkste

voor deze paragraaf is dat het bos steeds sneller zal verkleinen indien er verder gekapt wordt

op hetzelfde niveau.

Eternit kan als voorbeeld aangehaald worden van een bedrijf dat door haar activiteiten een

negatieve invloed uitoefent op haar omgeving. Eternit is een bedrijf dat asbest bleef

produceren, ook nadat ze op de hoogte werd gebracht van de schadelijke gevolgen die asbest

kunnen hebben op de mens10 (Kazan-Allan, 2006).

3.3.2.3. Situatie in België

Hoe een land scoort op ecologisch vlak kan gemeten worden aan de hand van een index: de

Environmental Sustainability Index (ESI). In deze index worden 5 kernelementen bepaald die

geëvalueerd worden:

- de milieusystemen die in het verleden in het land bestonden

- de menselijke kwetsbaarheid voor impacts op het milieu

- de vervuiling die aan het land wordt toegevoegd

- wat is de sociale en constitutionele capaciteit van het land in kwestie? (Dit is: In welke

mate is het land in staat de kwesties aan te pakken?)

- wat doe het land op internationaal vlak om te helpen aan een oplossing voor de

ecologische problemen?

(Esty and Levy, 2000)

10 Uit onderzoeken is namelijk gebleken dat asbest kankerverwekkend is (Kazan-Allan, 2006).

39

België stond in 2002 op de 125e plaats in een lijst van 142 landen. Dit is eerder een lage score.

In 2005 scoorde België al iets beter. Toen stond België namelijk op de 112e plaats in een lijst

van 146 landen11. Toch is er nog veel werk aan de winkel (Albrecht, 2005).

Er moet opgemerkt worden dat de ESI niet mag gezien worden als de index om de prestaties

van landen op vlak van ecologische duurzaamheid te vergelijken, maar wel als een index. Er

zijn meerdere indices in het leven geroepen. De ESI is een handig instrument omdat het over

vele landen wordt berekend, maar ze moet samen bestudeerd worden met alle andere indices

die met dit doel werden ontworpen (Sutton, 2004).

3.3.2.4 Welke acties kunnen ondernomen worden?

A) Groen aankopen

De problemen die in paragraaf 3.3.2.1. werden beschreven kregen de laatste jaren meer en

meer aandacht. Ook in de media werd het steeds vaker aangehaald, waardoor bedrijven tot het

besef kwamen dat het een publieke zorg is geworden en ze zich steeds meer genoodzaakt

voelen zich te engageren op ecologisch vlak (Raes, 2007a).

Er kan gesproken worden van een �groene vraag�. De stakeholders (de klanten, de

concurrenten, de media, de overheden, de investeerders, omwonenden,�) vragen steeds meer

dat het bedrijf ecologisch geëngageerd is (Gyöngyi, n.n.g.).

Handfield et al. (1997) argumenteren dat in de jaren negentig tal van initiatieven geboren

werden om verspilling te reduceren en het productieproces vlotter en efficiënter te laten

verlopen. Hierbij gaat het vooral over de minimale verspilling van productiemiddelen, het

optimaal aanwenden van de aanwezige middelen, en dergelijke meer. Later werd deze

stroming ook op ecologisch vlak gereflecteerd: minimale verspilling van natuurlijke

rijkdommen, minimale luchtpollutie,� En dit niet enkel bij de productie zelf, maar ook in de

11 Voor 2006 werd nog geen ESI-score opgesteld. Toch is er al een piloot-versie van de ESI-index beschikbaar

voor het jaar 2006. In deze versie zou België op de 39e plaats staan in een lijst van 133 landen. Hierbij moet

evenwel opgemerkt worden dat voor deze berekening alternatieve criteria gebruikt werden en de criteria op een

andere manier gewogen werden ten opzichte van elkaar. Hierdoor kan deze score niet eenduidig vergeleken

worden met de score uit 2005 (http://www.alterbusinessnews.be/nl/belgie-de-grootste-vervuiler-van-europa-of-

niet-va13202.html).

40

volledige supply chain, vanaf het ontwerpen van het product, via de productie zelf, de

verpakking, de logistiek en de distributie (Handfield et al., 1997). Het gaat met andere

woorden over het zoeken naar een optimaal niveau van productie. Er moet nog altijd

geproduceerd worden, maar dat moet zo min mogelijk ten koste gaan van het milieu. Hiervoor

is het noodzakelijk dat het economische met het ecologische verbonden wordt (Albrecht,

2005).

Hiervoor werden in de loop van de jaren een veelheid aan regularisaties op poten gesteld

vanwege de overheid. Indien de bedrijven zich niet aan de regels houden zullen ze in de

meeste gevallen gestraft worden met een geldboete. Dit is voor sommige bedrijven een

voldoende voorwaarde om zich met het milieu bezig te houden en zich inderdaad aan de

regels te houden (Handfield et al, 1997).

Sommige ondernemingen gaan evenwel verder in hun engagement ten opzichte van het milieu

en maken er hun bedrijfspolitiek van enkel �groen� aan te kopen. Dit komt erop neer dat

bedrijven zo veel mogelijk goederen proberen aan te kopen van leveranciers die zich

engageren op ecologisch vlak. De leveranciers worden geïntegreerd in de supply chain

processen (of het management) van het aankopende bedrijf waardoor de bedrijven aan de

verwachtingen van de consument kunnen voldoen, of ze eventueel zelfs kunnen voor zijn

(Walton et al., 1998).

Zo kunnen de aankopende bedrijven bijvoorbeeld van hun leveranciers eisen dat alles in

herbruikbare materialen verpakt wordt. Dit kan vastgelegd worden in een gedragscode12.

Handfield et al. (1997) argumenteren dat het aankopende bedrijf op deze manier haar

ecologische prestaties aanzienlijk kan verbeteren (Handfield et al., 1997).

Walton et al. (1998) stelden een werkschema op dat bedrijven kunnen gebruiken wanneer ze

leveranciers zouden willen integreren in het omgevingsmanagement. Op basis hiervan kunnen

leveranciers geëvalueerd worden en kan nagegaan worden of de leveranciers �groen� genoeg

zijn om mee samen te werken. Dit werkschema wordt voorgesteld in figuur 8 (Walton et al.,

1998).

12 Er werd evenwel al opgemerkt dat bij de opstelling van codes of conduct meer aandacht besteed wordt aan de

sociale aspecten dan aan de milieuaspecten.

41

Figuur 8: Werkschema

Is de leverancier geïnteresseerd in ecologische issues?

nee ja

Kan u de acties van de leverancier beïnvloeden?

nee

ja

Is de leverancier cruciaal voor uw zakendoen?

nee

ja

Laat de leverancier vallen

Probeer ermee te leven

Is de leverancier momenteel ecologisch geëngageerd?

nee ja

Werk samen met de leverancier en zorg ervoor dat hij zich inzet op ecologisch vlak, daarna kan je hem integreren in het omgevings-management

Integreer de leverancier in uw omgevings-management

Bron: eigen vertaling uit Walton et al., 1998

De leveranciers worden dus geëvalueerd en geselecteerd op hun ecologisch duurzaam

opereren. Dit kan gebeuren aan de hand van een controle-systeem (dit is �monitoring�).

Indien de leveranciers niet ecologisch geëngageerd lijken, kan de onderneming drie acties

ondernemen:

- De leverancier bewust proberen te maken van het probleem en hem overhalen om

meer met het milieu bezig te zijn.

- Ermee leren leven (wanneer de leverancier cruciaal is voor de onderneming).

- De leverancier laten vallen.

(Walton et al., 1998).

Het is evenwel niet altijd even gemakkelijk om een cruciale leverancier te laten vallen. Hierbij

maken de aankopende bedrijven steeds een kosten-baten-analyse. Er hangen inderdaad kosten

vast aan het veranderen van leverancier. Er moet bijvoorbeeld op zoek gegaan worden naar

een alternatieve leverancier die wel aan de eisen voldoet, er moet onderhandeld worden, er

moet gewerkt worden aan een goed contact, enz. (Gyöngyi, n.n.g.).

Sarkis (2003) stelt dat het groener maken van de supply chain afhangt van het stadium waarin

het product zich bevindt (Sarkis, 2003). Over het algemeen kan gesteld worden dat een

product vier fases doorloopt: een introductiefase, een groeifase, een maturiteitsfase en een

42

afnemende fase (dit is de vervalfase) (Heene and Van Laere, 2004). Deze worden in figuur 9

weergegeven.

Figuur 9: Productfases

volume

tijd

introductie

groei

maturiteit verval

Bron: Uit Heene en Van Laere, 2004

In elke fase waarin het product zich bevindt, is de manier waarop de bedrijven hun supply

chain groener kunnen maken verschillend. In bijvoorbeeld de introductiefase ligt de focus

vooral op het ontwerp en het voor het eerst op de markt brengen van het product. Bij het

ontwerp moet er nagedacht worden over hoe het product zal geproduceerd worden en hierin

kan de onderneming haar beslissingen zodanig nemen dat de toekomstige productie en de

verpakking (zie paragraaf 3.3.2.4 C.3) een lage vervuilingsgraad heeft (Sarkis, 2003). In de

groeifase stijgt de vraag naar het product snel (Heene and Van Laere, 2004). Hierbij kan het

groener maken van de supply chain bekomen worden door bijvoorbeeld het kiezen van de

leveranciers op ecologische basis, de afstand voor transport klein houden (zie paragraaf

3.3.2.4 C.1) enz. In de maturiteitsfase en de afnemende fase zal de focus liggen op het zo

�milieu-efficiënt� mogelijk regelen van de productie en het implementeren van een �reverse

logistics program� (zie paragraaf 3.3.2.4 B) (Sarkis, 2003).

43

A.1) Voorbeelden van groen aankopen

leveranciers met een ISO 14000 label

ISO 14000 is een ecologisch label dat het resultaat is van de Urugay-Ronde en de top van Rio

de Janeiro over het milieu in 1992. Deze werd georganiseerd door het GATT (General

Agreements on Tariffs and Trade) (Kein et al., 1999). Het is een internationaal en vrijwillig

certificatielabel (Kein et al., 1999), dat hoofdzakelijk in het leven werd geroepen als reactie

op het feit dat consumenten zich bewust geworden zijn van de milieuproblemen (Miles et al.,

1997). Binnen het ISO 14000 label zijn aantal onderverdelingen terug te vinden. Deze worden

weergegeven in tabel 2.

Tabel 2: De verschillende componenten van ISO 14000

Bron: Quazi et al., 2001

Vooral de ISO 14001-certificatie wordt besproken in de literatuur. De andere zijn eerder

aanvullend te noemen.

Bedrijven kunnen een milieubeheersysteem opstellen in hun management (EMS =

Environmental Management System). Dit bestaat dan als een onderdeel van het gehele

managementsysteem in het bedrijf. Deze bedrijven kunnen er nadien voor opteren hun

managementsysteem te laten certificeren met het ISO 14001 label (Miles et al., 1997).

Het hebben van een ISO 14000 � label kan interessant zijn. Aankopende bedrijven kunnen

leveranciers immers met elkaar vergelijken en indien het aankopende bedrijf zich wil

engageren op ecologisch vlak kunnen leveranciers met een ISO 14000 label bevoordeeld

worden (Sarkis, 2003).

14001 - 14010 : Milieubeheersystemen; het ontwerp, de implementatie en een gids voor het

gebruik ervan

14010 - 14020 : Regelen van de audit op milieuvlak

14020 - 14030 : Het bepalen van systemen voor labeling, symbolengebruik en criteria

14030 - 14040 : het opstellen van milieuperformantie-indicatoren

14040 - 14050 : een beschouwing van de potentiële impact dat een product kan hebben op het

milieu, vanaf de �geboorte� van het product tot aan de fase waarin het product afval geworden is.

44

ISO 14000 is evenwel niet goedkoop. Er moeten personen aangenomen worden die als taak

hebben een managementsysteem te ontwikkelen dat klaar is voor ISO 14000-certificering.

Daarna moet dit nog onderhouden worden, waardoor er jaarlijkse kosten bijkomen (Miles et

al., 1999).

Leveranciers met een FSC-label

Deze vorm van groen aankopen situeert zich in de houtsector.

FSC staat voor �Forest Stewardship Council� en is een organisatie dat onafhankelijke

organisaties, zoals het WWF (dit is World Wide Fund for Nature), aanstelt om bossen te

controleren en ervoor te zorgen dat het bos goed beheerd wordt. Hout dat afkomstig is uit een

goed beheerd bos krijgt dan een FSC-label (FSC, 2007). Het is gebaseerd op 10 principes:

Zoals blijkt uit tabel 3 wordt zowel naar het ecologische aspect als naar het sociale aspect

gekeken. Op ecologisch vlak worden eisen gesteld zoals het respecteren van de wetten

omtrent milieu, er moet bijgeplant worden indien er meer bomen gekapt worden dan er

kunnen aangroeien, de biodiversiteit moet behouden worden, enz. Op sociaal vlak wordt

duidelijk gemaakt dat de plaatselijke bevolking moet gerespecteerd worden (WWF, 2002).

Tabel 3: De 10 principes en criteria van FSC

Bron: WWF, 2002

45

Een onderneming (houtzager, invoerder, handelaar,�) mag enkel maar FSC-gelabeld hout

verkopen indien hij beschikt over een COC-certificering. Dit is een Chain Of Custody

certificering en zorgt ervoor dat het hout volledig kan getraceerd worden vanaf het FSC-

gelabeld bos tot aan de consument. Deze COC-certificering kan verkregen worden indien een

onafhankelijk organisme het bedrijf heeft gecontroleerd. Indien blijkt dat de FSC-houtstroom

volledig gescheiden is van de andere houtstromen, krijgt de onderneming een COC-certificaat

en kan hij FSC-gelabeld hout verkopen (WWF, 2007).

A.2) Betere bedrijfsresultaten?

In het verleden werd er nog niet veel onderzoek uitgevoerd naar het effect van groen

aankopen op de prestaties van de ondernemingen. Carter (2000) poogde deze tekortkoming in

de literatuur goed te maken (Carter et al., 2000) (zie verder in deze paragraaf).

Het ecologisch management op zich werd wel al eens onderzocht door onder andere Klassen

en Mc Laughlin (1996) en Hart en Ahuja (1994). Daar waar Klassen en Mc Laughlin naar het

ecologisch management in zijn geheel keken, onderzochten Hart en Ahuja vooral het effect

van een daling van de vervuiling op de financiële prestaties van een onderneming. Klassen en

Mc Laughlin (1996) stellen dat ecologisch management positieve gevolgen heeft voor de

financiële prestaties van een onderneming op lange termijn. Dit in tegenstelling met een

aantal anderen die argumenteren dat het volgen van regelgevingen op ecologisch vlak te hoge

kosten met zich meebrengt, waardoor de financiële prestaties dalen (Klassen en Mc Laughlin,

1996). Ook Hart en Ahuja (1994) kwamen tot de conclusie dat op langere termijn (ongeveer 2

jaar na het invoeren van een systeem om de vervuiling te doen afnemen) de financiële

resultaten stegen (Hart en Ahuja, 1994).

Ecologisch management wordt door Klassen en Mc Lauglin gedefinieerd als �alle

inspanningen die gedaan worden om ervoor te zorgen dat de negatieve milieueffecten van het

product geminimaliseerd worden� (Klassen and Mc Laughlin, 1996).

De term �groen aankopen� kan ook in deze context bekeken worden. In het onderzoek van

Klassen en Mc Laughlin beperkt men zich echter tot de interne mogelijkheden om

milieuvriendelijk te produceren en wordt het ecologisch aankopen niet nader bestudeerd. Dit

is een vaak voorkomende tekortkoming van het empirisch onderzoek omtrent ecologisch

ondernemen: er wordt zelden naar de supply chain in zijn geheel gekeken, maar vooral naar

46

de individuele bedrijven (Gyöngyi, 2006). Vandaar dat deze onderzoeken eerder te situeren

zijn in het kader van CSR in het algemeen, dan in het kader van CSR in de supply chain.

Carter et al. (2000a) poogden verder te werken op dit onderwerp. Ze ondervonden eveneens

dat er weinig onderzoek werd uitgevoerd naar het effect van groen aankopen op de prestaties

van ondernemingen. Er werden twee hypotheses onderzocht:

Hypothese 1: Groen aankopen leidt tot hogere bedrijfsprestaties

Hypothese 2: Groen aankopen leidt tot lagere bedrijfsprestaties

Hier moet opgemerkt worden dat de onderzoekers zich beperkten tot de industrieën die

consumptiegoederen produceren, aangezien ze veronderstellen dat deze industrieën zich

actiever bezig houden met milieuproblemen en met groen aankopen13. De onderzochte

personen zijn telkens de aankoopmanagers. Ze verkregen een responsgraad van 41,7 procent

(Carter et al., 2000a).

Voor de manier waarop tewerk wordt gegaan bij het onderzoek wordt verwezen naar Carter et

al. (2000a). Enkel de resultaten uit hun onderzoek zullen in het kader van deze scriptie aan

bod komen.

Ze ondervonden dat wanneer een bedrijf groen aankoopt en aan haar leveranciers vraagt om

zich te engageren op ecologisch vlak, het bedrijf een hoger netto-inkomen bereikt. Dit bracht

hen tot de conclusie dat hypothese 1 kan aanvaard worden, groen aankopen is positief

gecorreleerd met de bedrijfsprestaties (Carter et al., 2000a).

B) Reverse Logistics Program

Een �reverse logistics program� is een programma dat opgesteld wordt om ervoor te zorgen

dat overschotten geminimaliseerd worden en het gebruik van gerecycleerde goederen

aangemoedigd wordt (Klausner and Hendrickson, 2000). Het bevat twee hoofdactiviteiten:

1) het terugbrengen van producten naar de producent

13 Deze stelling namen ze over uit een onderzoek dat uitgevoerd werd door Kopicki et al. (1993): KOPICKI, R.,

LEGG, L. and NOVAK, K., 1993, �Reuse and Recycling: Reverse Logistics Opportunities�, Annual Conference

Proceedings, Council of Logistics Management, p. 29-36

47

2) het hergebruiken en recycleren van goederen

(González-Torre et al., 2004).

Om dit te kunnen bereiken moet de design van de supply chain aangepast worden

(Dowlatshahi, 2000). Het gaat over een logistiek in de omgekeerde richting van de supply

chain: producten worden teruggebracht naar de producent om opnieuw te gebruiken in het

productieproces, verpakkingen worden teruggestuurd om te recycleren, enz. (Wu and Dunn,

1995).

Dit alles zorgt ervoor dat overschotten tot het minimum worden herleid. Er wordt zo veel

mogelijk opnieuw gebruikt zodat het milieu kan gespaard worden (González-Torre et al.,

2004). Klausner and Hendrickson (2000) argumenteren in dit verband dat aan de hand van een

reverse logistics program, de producenten minder energie moeten verbruiken voor het maken

van producten. Dit aangezien de teruggekeerde producten opnieuw kunnen worden gebruikt.

Het maakt ook lagere bestellingen bij hun leveranciers mogelijk, waardoor de kosten dalen en

er minder intensief moet geproduceerd worden (Klausner and Hendrickson, 2000). Het is met

andere woorden zowel economisch gezien, als voor het milieu, voordelig een reverse logistics

program op te stellen (González-Torre et al., 2004). Cohen (1988) toonde al eens aan dat

bedrijven die bepaalde zaken opnieuw gebruiken uit de eerder geproduceerde goederen (dit is

�recycleren�) tot 50 % besparen van de productiekost van een volledig nieuw product (Cohen,

1988). Aanvankelijk zullen wel een aantal aanpassingskosten moeten gemaakt worden door

de producent die goederen wil terugnemen, maar eens deze kosten gemaakt zijn, zullen de

baten de kosten overtreffen (González-Torre et al., 2004).

Over het algemeen kan gesteld worden dat het initiatief voor reverse logistics progamma�s het

resultaat is vanwege drie zijden:

- de klant: hij wil producten kunnen terugbrengen

wanneer ze niet gebruikt of verkocht worden

- de industrie: wanneer die geïnteresseerd is in het

hergebruiken van producten

- de overheid: ze wil dergelijke initiatieven

promoten om het milieu te sparen

(Gonzáles-Torre et al., 2004).

48

In het kader van een reverse logistics program is het niet oninteressant de WEEE-richtlijn aan

te halen. WEEE staat voor Waste Electrical and Electronic Equipment. In het Nederlands

komt dit neer op de �Afgedankte Elektrische en Elektronische Apparatuur�- richtlijn

(Europese Unie, 2003). Dit is een Europese richtlijn die ervoor zorgt dat producenten

verantwoordelijk worden geacht voor het terugnemen en recycleren van elektrische en

elektronische producten. De producenten dienen echter niet persoonlijk in te staan voor het

terugnemen van de elektronische en elektrische apparatuur. Er moet gezorgd worden voor een

systeem waardoor de klanten gratis hun oude apparaten kunnen afgeven in een verzamelpunt.

Dit systeem wordt dan gefinancierd door de producenten (Afval, 2002).

De literatuur omtrent dit systeem blijft evenwel descriptief van aard. Ook de link met het

milieu werd slechts kort aangehaald (Sarkis, 2003).

C) Transport milieuvriendelijker maken

CSR in de supply chain kan ook bekomen worden door het transport van de ene schakel naar

de andere schakel milieuvriendelijker te maken. Hiervoor kunnen bedrijven een aantal acties

ondernemen. De belangrijkste worden hieronder besproken.

C.1) Efficiënte locatie opzoeken

Indien de afstand die afgelegd wordt bij het transport kleiner is, is de potentiële negatieve

invloed op de omgeving geringer (Henry en Gordon, 2003). Bedrijven kunnen hierdoor

opteren zich zo dicht mogelijk bij de afzetmarkt te plaatsen. Dit is evenwel een keuze die in

de algemene kostenberekening reeds aan bod komt: indien de afstand die moet afgelegd

worden kleiner is, zullen de transportkosten lager zijn (Witlox, 2007). Bedrijven blijven

kostenminimaliserende entiteiten (Omey, 2004). Hierdoor wordt verondersteld dat deze

afweging over het algemeen niet vanuit een ecologisch standpunt gemaakt wordt, maar eerder

vanuit het doel de kosten te minimaliseren.

C.2) Milieuvriendelijke brandstoffen

Een tweede manier om het transport minder belastend te laten werken op het milieu, is het

gebruik van milieuvriendelijkere brandstoffen, zoals biobrandstoffen (Boyle en Henderson,

2001). De Europese Commissie (2004) definieert biobrandstoffen als �liquide of gasvormige

49

brandstoffen die gemaakt worden van plantenmaterie en van plantaardige residuen zoals

plantaardig afval, frituuroliën en bijproducten uit land- en bosbouw� (Europese Commissie,

2004). Biobrandstoffen dragen bij tot het verlagen van de CO2-uitstoot. De �US Department

of Energy� beweert in haar biodieselhandleiding dat wanneer de huidige brandstoffen (dit zijn

�fossiele brandstoffen�) volledig zouden vervangen worden door biobrandstoffen, de uitstoot

van CO2 met 78% zou dalen. De biobrandstoffen zijn dan wel CO2-neutraal te noemen, toch

zal er nog altijd een deel CO2-uitstoot blijven bestaan, aangezien voor de productie van

biobrandstoffen fossiele energie vereist is (US Department of Energy, 2006).

C.3) Verpakking

Min en Galle (1997) stellen dat het gebruiken van recycleerbare of herbruikbare verpakkingen

een grote invloed kan hebben op het milieu, aangezien verpakkingen het grootste deel

uitmaken van het nationale afval (Min en Galle, 1997).

De verpakking kan ook bijdragen tot minder vervuiling door transport. Door de wijze waarop

producten verpakt worden (de vorm en de grootte van de verpakking, materialen, enz.)

hebben ze een invloed op de manier waarop ze getransporteerd worden en op de hoeveelheid

van het product dat in één keer kan getransporteerd worden (Sarkis, 2003). Hoe meer er kan

meegenomen worden naar de afzetplaats en hoe beter de vorm van de verpakking het toelaat

om de producten te stapelen, hoe efficiënter het transport. Hierdoor dalen de kosten voor de

onderneming rechtstreeks, maar dus ook de milieukosten (Wu en Dunn, 1995).

3.3.3 Onderzoek naar maatschappelijk verantwoord aankopen

In 2005 werd voor het eerst onderzoek uitgevoerd naar het effect van maatschappelijk

verantwoord aankopen op de prestaties van een bedrijf. Hierbij wordt zowel het ecologische

aspect als het sociale aspect in rekening gebracht. Er werd nagegaan hoe dergelijk

�maatschappelijk verantwoord aankopen�-beleid de kosten van een onderneming beïnvloeden

(Carter, 2005).

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat maatschappelijk verantwoord aankopen de

kosten voor een bedrijf verlaagt. Deze daling van de kosten gebeurt evenwel op een indirecte

wijze. Hiervoor worden het �leervermogen� van een bedrijf en de �prestaties van de

50

leveranciers� als derde en vierde variabele geïntroduceerd. Deze beslissing wordt gemaakt

aan de hand van eerder uitgevoerde onderzoeken die aantonen dat een bedrijf kan leren uit

haar werking en daardoor aanpassingen in haar management kan uitvoeren om efficiënter te

worden14. Een bedrijf kan leren door de relaties die ze aangaat met externe personen, door de

personen die binnen het bedrijf komen werken, door training, door ervaring, enz. (Carter,

2005).

Dit verband moet in een viertal stappen verduidelijkt worden.

Ten eerste wordt aangehaald dat maatschappelijk verantwoord aankopen een positieve

invloed heeft op het leervermogen van een bedrijf. Dit aangezien bedrijven die zich met CSR

(en maatschappelijk verantwoord aankopen als onderdeel daarvan) bezighouden meestal

gezien worden als bedrijven waar er een initiatiefvolle sfeer hangt: de personen binnen een

bedrijf krijgen verantwoordelijkheden en mogen individueel beslissingen nemen, er is meer

flexibiliteit, enz. Carter (2005) haalt in dit verband een onderzoek aan dat aantoont dat

dergelijke bedrijfsculturen een meer solide basis vertonen om bij te leren (Carter, 2005).

Ten tweede heeft maatschappelijk verantwoord aankopen een positief effect op de prestaties

van de leveranciers. Dit aangezien maatschappelijk verantwoord aankopen veelal het

controleren van leveranciers of het aansporen van leveranciers om bepaalde

productiemethoden aan te passen, omvat. Hierdoor moeten leveranciers beter hun best doen

om te kunnen beantwoorden aan de eisen van het aankopende bedrijf. Ook door het opbouwen

van een betere reputatie (door maatschappelijk verantwoord te ondernemen) bij de

leveranciers, kunnen de prestaties van deze laatste ten opzichte van het aankopende bedrijf

verbeteren (Carter, 2005).

14 Carter haalt dit uit onder andere �Garvin, D., 1993, �Building a Learning Organization�, Harvard Business

Review, Vol. 74, Nr. 4, p. 78-91�

Maatschappelijk verantwoord aankopen leervermogen

51

Ten derde; het leervermogen van een bedrijf zorgt ervoor dat het bedrijf haar werking kan

aanpassen. Ook haar gedrag binnen relaties met anderen, zoals de leveranciers, kan

bijgestuurd worden naarmate ze leert. Het bedrijf staat steviger in haar schoenen en kan

bepaalde zaken makkelijker verkrijgen van haar leveranciers (bijvoorbeeld snellere

levertijden). Ze leert eveneens haar bestellingen af te stemmen op de vraag naar haar

producten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het leervermogen van een bedrijf leidt tot

betere prestaties vanwege de leveranciers voor het aankopende bedrijf (Carter, 2005).

Ten vierde; betere prestaties vanwege de leveranciers (bijvoorbeeld snellere levertijden)

leiden uiteindelijk tot lagere kosten (in het voorbeeld: minder voorraden moeten aangehouden

worden) (Carter, 2005).

Maatschappelijk verantwoord aankopen

Betere prestaties leveranciers

leervermogen

Maatschappelijk verantwoord aankopen

Betere prestaties leveranciers

leervermogen

52

Hieruit kan geconcludeerd worden dat bedrijven die maatschappelijk verantwoord aankopen

uiteindelijk lagere kosten kunnen hebben; het kan de bedrijfsprestaties verbeteren (Carter,

2005).

3.4 Verkoop

Na het bekijken van het maatschappelijk verantwoord aankopen (zie supra), moet de aandacht

ook eens gevestigd worden op het maatschappelijk verantwoord verkopen. Aankopen en

verkopen zijn immers beiden een aspect van de supply chain.

De literatuur omtrent het maatschappelijk verantwoord verkopen is schaars. Ze focust vooral

op het ethisch verkopen. Zouden bepaalde producten wel verkocht moeten worden? Is het,

met andere woorden, ethisch om het product op de markt te brengen? (Kang en James, 2007).

Hierbij moet gekeken worden naar de impact van het product op de maatschappij in haar

geheel (Sirgy en Lee, 1996).

Deze vraag behandelt vaak delicate onderwerpen, waar de meningen over het ethisch aspect

van het product verdeeld zijn. Een voorbeeld hiervan is de �do-it-yourself-euthanasiepil�. Dit

is een pil dat kan ingenomen worden wanneer iemand euthanasie wil plegen. Is het ethisch om

Maatschappelijk verantwoord aankopen

Betere prestaties leveranciers

leervermogen

Lagere kosten

53

dergelijk product op de markt te brengen indien er een vraag is vanwege bepaalde

consumenten? (Raes, 2007a).

Ook het verkopen van een nier kan als voorbeeld dienen voor deze vraagstelling. Mag een

nier verkocht worden? Voorstanders argumenteren dat dit het aanbod van nieren kan doen

stijgen, waardoor patiënten minder lang moeten wachten op een niertransplantatie. De

tegenstanders stellen dat dit ervoor zorgt dat een niertransplantatie enkel voor de rijken

toegankelijk zal zijn, terwijl de mensen zonder financiële middelen deze kans niet zullen

krijgen (Rothman, 2002).

Er bestaat consensus in de literatuur over het feit dat bedrijven een product moeten evalueren

op haar (lange termijn-) impact op de maatschappij vooraleer het product op de markt te

brengen (Sirgy en Lee, 1996).

Er werd evenwel geen wetenschappelijke literatuur terug gevonden omtrent het selecteren van

de klanten op basis van een aantal sociale en/of ecologische criteria. Bedrijven zouden dit wel

kunnen doen, maar dit gebeurt zelden tot nooit op vrijwillige basis. Gyöngyi (2006) haalt aan

dat bedrijven zich inderdaad verantwoordelijk voelen voor het product dat ze op de markt

brengen, maar niet voor de acties van hun klanten (Gyöngyi, 2006)15 . Het komt met andere

woorden zelden voor dat bedrijven niet willen verkopen aan klanten die hun producten op

�onverantwoorde� wijze gebruiken (wat dus geldt voor het maatschappelijk verantwoord

aankopen, kan niet rechtlijnig doorgetrokken worden naar het maatschappelijk verantwoord

verkopen).

Een bedrijf blijft immers een winstmaximaliserende entiteit en probeert bijgevolg zo veel

mogelijk omzet te halen (Omey, 2004).

In sommige gevallen hoeft die klantenselectie niet meer te gebeuren:

1) Wanneer een bedrijf bijvoorbeeld milieuvriendelijk aankoopt en produceert (en dit

communiceert naar de buitenwereld toe), zal dit bedrijf vaak vanzelf de �groene�

klanten aantrekken. Ze hoeft met andere woorden de selectie niet meer zelf te maken

(Bagnoli en Watts, 2003).

15 De auteur komt tot deze conclusie aan de hand van een onderzochte paper �Corporate Environmental

Responsibility in the Supply Chain�. Deze paper was op het moment van Gyöngyi�s schrijven nog in nazicht

voor publicatie in de Journal of Cleaner Production en werd nog niet teruggevonden op de database van de

Universiteit van Gent op het moment dat deze scriptie geschreven werd. Merk op dat deze paper ecologisch

verantwoordelijkheidsgevoel behandelt.

54

2) Wanneer er duidelijke regels opgesteld worden door de overheid. Bijvoorbeeld voor

tabak en wapens is een wet opgesteld die duidelijk stelt dat ze niet aan personen

mogen verkocht worden onder een bepaalde leeftijdsgrens. Voor tabak ligt deze grens

in België op 16 jaar (Wetboek, art. 2), voor wapens op 18 (Wetboek, art. 19). De

klantenselectie wordt hier dus door de overheid gemaakt.

55

Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek

Het vierde hoofdstuk van deze scriptie bestaat uit een empirisch onderzoek. Het doel van dit

onderzoek wordt nader beschreven in paragraaf 4.1. Paragraaf 4.2 behandelt de werkwijze,

welke bedrijven geselecteerd werden en wat de reden was om deze bedrijven op te nemen in

het onderzoek. Hierna worden in paragraaf 4.3 kort de beperkingen van het onderzoek

aangehaald. Paragraaf 4.4 geeft de bevindingen uit het onderzoek weer, waarna paragraaf 4.5

afsluit met een besluit.

4.1 Doel

CSR in de supply chain werd in de literatuur nog niet uitgebreid empirisch onderzocht. Het

doel van dit empirische deel is na te gaan hoe bedrijven in België ten opzichte van dit

onderwerp staan. Is het inderdaad een onderwerp dat steeds meer aan belang wint? Of vinden

bedrijven het niet hun taak om leden uit de supply chain te integreren in hun maatschappelijk-

verantwoord-ondernemen-plan?

Een tweede doel van het empirisch onderzoek bestaat erin na te gaan hoe de onderzochte

bedrijven CSR in de supply chain trachten toe te passen. Niet alle onderzochte bedrijven

hebben evenwel een managementtak dat zich bezig houdt met CSR in de supply chain. Hier

wordt dan vooral gepeild naar de reden om dit niet te doen.

4.2 Werkwijze

Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van interviews. Op deze manier wordt gepoogd

een kwalitatief beeld te scheppen van hoe CSR in de supply chain leeft binnen een aantal

bedrijven die in België gevestigd zijn.

In totaal werden vijf personen ondervraagd:

- De heer Carl Delaere, Sourcing Manager van �Picanol� (zie bijlage 2).

- De heer Jean-Marie Deziron, Algemeen Directeur van een �Asco Joucomatic�-verkooppunt

in België (zie bijlage 3).

56

- De heer Joos Louage, Bedrijfsleider van de firma �Bilterijst� (zie bijlage 4).

- De heer Herman Van de Velde, Gedelegeerd Bestuurder van �Van de Velde� (zie bijlage 5).

- De heer François �t Sas, bedrijfsoprichter voor buitenlandse klanten (zie bijlage 6).

In paragraaf 4.2.1 worden de geïnterviewde personen en bedrijven kort beschreven en wordt

de reden aangehaald om deze bedrijven in het onderzoek op te nemen.

Het interview met de heer Jean-Marie Deziron werd telefonisch afgenomen. De overige vier

interviews ter plaatse.

De vragenlijst die werd opgesteld kan teruggevonden worden in bijlage 1. Er moet evenwel

opgemerkt worden dat vaak van deze lijst werd afgeweken. Tijdens het interview komen

nieuwe vragen op of blijken een aantal opgestelde vragen niet relevant te zijn volgens de

situatie.

4.2.1 De bedrijven

4.2.1.1 De heer Carl Delaere, Sourcing Manager van Picanol

�Picanol� is een onderdeel van de �Picanol Group�. Het ontwikkelt, produceert en verkoopt

weefgetouwen. Zowel Picanol als de hoofdzetel van de Picanol Group bevinden zich in Ieper,

waar een interview afgenomen werd met de heer Carl Delaere, de verantwoordelijke voor de

aankoop bij Picanol.

Het bedrijf werkt hoofdzakelijk met Europese leveranciers, terwijl hun klanten zich vooral in

Zuid- en Oost-Azië bevinden (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper).

Picanol werd gekozen als één van de geïnterviewde bedrijven aangezien dit bedrijf met heel

wat verschillende leveranciers te maken krijgt. De weeffabrieken in Azië waaraan geleverd

wordt, kwamen de laatste jaren bovendien vaak in de media terug (bijvoorbeeld kinderarbeid),

zodat dit een interessante uitvalsbasis vormt voor het nagaan van zowel CSR bij de aankoop

als CSR bij de verkoop.

57

4.2.1.2 De heer Jean-Marie Deziron, Algemeen Directeur van een Asco Joucomatic-

verkooppunt in België

Asco Joucomatic is een bedrijf dat zich specialiseert in de productie van onderdelen voor

machines zoals ventielen, magneetafsluiters, spoelen en dergelijke meer. Ook accessoires

voor de automatisering van machines behoren tot hun domein (De heer Deziron, J.-M., 20 juli

2007, telefonisch).

De hoofdzetel van het bedrijf is gevestigd in Frankrijk. Voor België werd een divisie

opgericht te Brussel, waar de heer Jean-Marie Deziron algemeen directeur is.

Asco Joucomatic werd in het empirisch gedeelte van deze scriptie opgenomen aangezien

tijdens het gesprek met de heer Carl Delaere uit Picanol bleek dat dit bedrijf aan haar klanten

vraagt om een akte te kunnen ondertekenen (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper). Aan de

hand van deze akte heeft Asco Joucomatic er een zeker vertrouwen in dat hun producten niet

gebruikt worden voor het financieren van terreur. Indirect kunnen hun producten namelijk de

terreur helpen bestaan, bijvoorbeeld wanneer ze gebruikt worden bij het produceren van

wapens (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

Dit interview situeert zich, met andere woorden, hoofdzakelijk op vlak van CSR bij de

verkoop.

4.2.1.3 De heer Joos Louage, bedrijfsleider van de firma Bilterijst

Bilterijst is een firma in Wetteren dat tropisch hardhout aankoopt, verwerkt en verkoopt. De

verwerking gebeurt in de vorm van houten brugjes, planken op maat voor terrassen, de houten

balken die gebruikt worden voor het voetgangersgedeelte bij bruggen, enz.

De aankoop van hun hout gebeurt via twee kanalen: een deel wordt aangekocht via invoer, de

rest wordt rechtstreeks in het buitenland aangekocht (De heer Louage, J., 18 juli 2007,

Wetteren).

Aangezien in de literatuurstudie de houtsector met zijn problemen aan bod kwam, werd

ervoor gekozen ook een houtaankopend bedrijf op te nemen in het empirisch gedeelte. De

firma Bilterijst werd gekozen aangezien deze firma met FSC-gelabeld hout werkt (zie

paragraaf 3.3.2.4 A.1)

58

Er werden twee bijkomende interviews in de houtsector afgenomen: de heer Rammant Filip,

aankoopdirecteur bij de firma Rammant te Zedelgem en de heer De Maeseneer Bruno, intern

verkoper bij de firma Lagae te Kortrijk. Dit om een éénzijdige visie op de evoluties in de

houtsector te vermijden. Deze moeten evenwel als bijkomende interviews gezien worden en

zijn niet even uitgebreid als het interview met de heer Louage. Er werden voornamelijk

vragen gesteld rond het FSC-gelabeld hout (Zie bijlage 7).

4.2.1.4 De heer Herman Van de Velde, Gedelegeerd Bestuurder van Van de Velde

Het bedrijf Van de Velde is gelokaliseerd in Schellebelle en produceert lingerie. Het

vertegenwoordigt de merken Marie Jo, Marie Jo L�Aventure en PrimaDonna. Al het

voorbereidend werk wordt in België verricht. Hierbij denkt men bijvoorbeeld aan het ontwerp

van de lingerie. Er worden enkel Europese materialen gebruikt, zoals kant uit Zwitserland,

geprinte stoffen uit Italië,� In België worden de stoffen dan aan de hand van patronen op

maat gesneden, waarna ze naar het buitenland gestuurd worden om te bewerken tot het

afgewerkt product. Dit aangezien de productie zeer arbeidsintensief is en de loonkosten in het

buitenland (bijvoorbeeld China) lager liggen dan in België. Daarna komen de producten

integraal terug naar België om verkocht te worden aan de detailhandelaars (De heer Van de

Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

Ook de textielsector kwam in het kader van CSR vaak in de media terecht. Een voorbeeld

hierbij is Nike, wat beschreven werd in de literatuurstudie. Vandaar dat ook een textielbedrijf

opgenomen wordt in het empirisch gedeelte van de scriptie.

De keuze voor Van de Velde kwam er aangezien Van de Velde één van de vier bedrijven is in

België die een SA 8000-label bezitten (zie paragraaf 3.3.1.4 C.) De anderen zijn �Randstad

Belgium nv�, �Trace! sa� en �Triscall Belgium s.p.r.l.� (SAI, 2007b).

4.2.1.5 De heer François �t Sas

De heer François �t Sas is gespecialiseerd in het opzetten van bedrijven in opdracht van

buitenlandse ondernemers. Dit houdt in dat hij een bedrijf op poten stelt van begin tot eind.

Hiervoor zoekt hij een locatie op, geeft hij advies op vlak van welke machines en gebouwen

er nodig zijn en staat hij in voor het aanwerven en de training van de werknemers. Hij werkt

hoofdzakelijk voor tapijtbedrijven (De heer �t Sas, F., 21 juli 2007, Kortrijk).

59

Het is niet oninteressant iemand met een dergelijke functie op te nemen in het empirisch

gedeelte van de scriptie. Hieruit zou immers kunnen blijken dat de buitenlandse ondernemers

meer, minder of andere eisen stellen aan de heer �t Sas. Dit kan op sociaal vlak (bijvoorbeeld

bij de aanwerving van de werknemers) of op ecologisch vlak (bijvoorbeeld wanneer de

machines moeten gekozen worden kunnen de ondernemers vragen deze zo milieuvriendelijk

mogelijk te houden).

4.3 Beperkingen

Aangezien het onderzoek slechts plaats vond in vijf bedrijven, kan dit onderzoek niet zonder

meer veralgemeend worden naar de volledige Belgische industrie. Er werd evenwel goed

nagedacht over de geïnterviewde personen en gepoogd de sectoren te bereiken die in de

literatuurstudie aan bod kwamen, zoals de hout- en textielindustrie.

Verder dient eveneens rekening gehouden te worden met het feit dat de gegevensverzameling

aan de hand van interviews afhankelijk is van de interviewer. Hierdoor is het mogelijk dat er

een interviewerbias ontstaat en de gegevens bijgevolg niet steeds even betrouwbaar zijn (De

Pelsmacker en Van Kenhove, 2002).

Een volgende beperking voor het onderzoek is het feit dat maatschappelijk verantwoord

ondernemen een delicaat onderwerp is in de bedrijfswereld. Er werd bijvoorbeeld telefonisch

contact opgenomen met de bandenproducent Goodyear. Dit bedrijf kwam een week voordien

echter negatief in het daglicht te staan na een reportage in de media. Mede hierdoor was

Goodyear niet bereid een interview te laten afnemen in het kader van deze scriptie. Het is

eveneens mogelijk dat bedrijven hun activiteiten op vlak van CSR beter voorstellen dan in

werkelijkheid om een positieve indruk na te laten.

Verder wordt erop vertrouwd dat de bekomen informatie correct is.

Deze beperkingen zorgen ervoor dat er geen sluitende conclusies kunnen getrokken worden

uit de bekomen informatie. Een aanvullend kwantitatief onderzoek is hiervoor vereist (De

Pelsmacker en Van Kenhove, 2002).

60

4.4 Resultaten

Voor de bespreking van de bevindingen die uit de interviews bekomen werden, zal dezelfde

structuur gebruikt worden als in hoofdstuk 3 uit de literatuurstudie.

Vooreest wordt de aankoop behandeld (zie paragraaf 4.4.1). Hierin zal opnieuw een

onderscheid gemaakt worden tussen het sociale aspect en het ecologische aspect,

respectievelijk paragraaf 4.4.1.1 en paragraaf 4.4.1.2. Bij de bespreking van het ecologische

aspect zal de nadruk gelegd worden op het bekijken van de houtsector. Vervolgens wordt ook

de verkoop behandeld in paragraaf 4.4.2.

Tijdens de interviews werd voornamelijk gepeild naar de eventuele eisen die gesteld werden

aan de leveranciers. Worden de leveranciers op basis van een aantal criteria gekozen? Zijn

deze criteria meestal financieel van aard of wordt er ook rekening gehouden met de sociale

en/of ecologische prestaties van de leverancier? Deze zaken zullen in wat volgt uitgebreid aan

bod komen. Voor de selectie van de klanten wordt het bedrijf Asco Joucomatic besproken.

4.4.1 Aankoop

Alvorens de aankoop te bespreken kan net zoals bij het literatuurgedeelte eveneens een

opmerking gemaakt worden omtrent culturele verschillen. Het werd tijdens de interviews

duidelijk dat er inderdaad culturele verschillen bestaan tussen handeldrijvende landen.

De heer François �t Sas spreekt zelfs niet over �een andere cultuur�, maar over �een andere

wereld�. Heel wat bedrijfsleiders waar hij voor werkt zijn immers van mening dat het

belangrijkste onderdeel van het bedrijf de machines zijn, terwijl in België vaak het personeel

als belangrijkste onderdeel worden aangeduid. Dit zou overigens niet enkel voor de

bedrijfleiders gelden, maar ook voor de werknemers. De heer �t Sas kent bijvoorbeeld

persoonlijk een bedrijfsleider in het buitenland waar hij een bedrijf voor op poten gesteld

heeft. Deze bedrijfleider wou iets veranderen aan de situatie waarin de werknemers moeten

leven. Vaak leven de arbeiders op een kleine ruimte met tien personen bijeen, waar maar één

toilet en één douche beschikbaar is. Deze voorzieningen verkeren soms in een slechte staat.

Om die reden installeerde hij douches binnen het bedrijf, zodat de werknemers konden

douchen voor ze naar huis gingen of tijdens de pauzes. De werknemers bleken deze hulp niet

te aanvaarden en vernielden als reactie de geplaatste douches (De heer �t Sas, F., 21 juli 2007,

61

Kortrijk). Dit maakt duidelijk dat de denkwijze van ondernemers en werknemers verschilt

tussen landen.

Het is met andere woorden niet steeds even makkelijk om te bepalen wat er zou moeten

gebeuren om aan CSR te doen. In sommige gevallen zijn de culturen zodanig verschillend, dat

wat voor de ene persoon �juist� lijkt, niet noodzakelijk �juist� is voor de andere.

De heer Herman Van de Velde haalt aan dat niet enkel de culturele verschillen moeten in

rekening gebracht worden, maar ook de verschillen inzake ontwikkelingsfase. Hij geeft hierbij

het voorbeeld van de SA 8000-certificering. Om dit label te kunnen krijgen, mag een bedrijf,

onder andere, geen kinderen tewerk stellen onder de 15 jaar, tenzij de locale wet de

minimumleeftijd anders ziet. Vaak zijn dergelijke wetten echter niet aanwezig. Tijdens de

jaren tachtig wierf de heer Van de Velde meisjes aan die toen 14 jaar waren. Op dat moment

was dit niet abnormaal. Vandaar dat het volgens hem niet correct is dat dergelijke

verplichtingen zouden opgelegd worden aan leveranciers uit landen die in een

ontwikkelingsfase zitten dat overeen komt met de ontwikkelingsfase van België tijdens de

jaren tachtig (De heer Van de Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

4.4.1.1 Sociaal

Voor de bespreking van de resultaten in het handig eerst een overzicht te geven van welke

bedrijven iets te vertellen hadden over het onderwerp. Dit wordt weergegeven in tabel 4.

Tabel 4: Overzicht sociaal aspect

Bron: interviews, zie bijlagen

62

A) Selectie van de leveranciers

De geïnterviewden kregen de vraag of ze hun leveranciers kiezen op basis van een aantal

criteria die het bedrijf vooropstelt. De geïnterviewde personen reageerden hier allen

bevestigend op. De leveranciers moeten inderdaad aan een aantal voorwaarden voldoen.

Hierbij waren de financiële criteria echter prominenter aanwezig dan de sociale (en/of

ecologische) criteria.

Picanol, bijvoorbeeld, controleert elk bedrijf waar ze mogelijks mee zullen samen werken op

vlak van financiële prestaties, leveringstijd, structuur binnen het bedrijf, de prijs, enz. Er

worden geen sociale eisen gesteld aan de leveranciers. De reden hiervoor ligt voor Picanol in

het feit dat een selectie van leveranciers op vlak van sociale prestaties niet mogelijk is. Dit

hoofdzakelijk om financiële redenen. Er wordt verondersteld dat de leveranciers in orde zijn

met de regels die in hun land opgelegd worden (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper).

De heer �t Sas bemerkt in dit verband dat er weinig tot geen sociale eisen gesteld worden door

de bedrijven die hem aanstellen om een filiaal op te zetten in het buitenland. De

bedrijfsleiders willen vooral een filiaal dat goed werkt en geld opbrengt. Wat de heer �t Sas

wel nog wou opmerken is dat de werknemers voldoende betaald worden in de filialen die hij

opzet. Aangezien hij vooral voor tapijtbedrijven werkt, neemt de opleiding van een

werknemer ongeveer zes maanden in beslag, waardoor de bedrijfsleiders niet willen dat ze

ontslag nemen. Het opleidingsproces zou in dat geval opnieuw moeten gestart worden (De

heer �t Sas, F., 21 juli 2007, Kortrijk).

Asco Joucomatic stelt wel expliciet sociale eisen aan de leveranciers. Dit betekent echter niet

dat de financiële criteria aan de kant geschoven worden. Asco Joucomatic vergelijkt eerst de

leveranciers op vlak van prijs, levertijd, dienst na verkoop, enz. Daarna worden de sociale

eisen pas gesteld. Deze eisen houden in dat de leveranciers hun goederen niet mogen

produceren met behulp van terreurgelden. Deze eis wordt gesteld aangezien het de

bedrijfscultuur van Asco Joucomatic is om de terreur niet aan te moedigen (De heer Deziron,

J.-M., 20 juli 2007, telefonisch). Dit aspect komt ook nog terug bij de verkoop.

De firma Bilterijst bekijkt voor de leveranciersselectie eerst en vooral of de leverancier FSC-

gelabeld hout aanbiedt. Dit aangezien de heer Louage er persoonlijk van overtuigd is dat de

63

houtsector in gevaar zou kunnen komen wanneer er teveel bomen gekapt worden (De heer

Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren). Uit de literatuurstudie kan opgemaakt worden dat bij

FSC-gelabeld hout zowel ecologische als sociale vereisten opgenomen worden. In deze zin

houdt de firma Bilterijst ook rekening met sociale aspecten bij de selectie van de leveranciers.

Deze sociale vereisten zijn echter in mindere mate aanwezig. De nadruk wordt op het

ecologische gelegd16. Toch wordt in tabel 4 een kruisje tussen haakjes geplaatst bij de firma

Bilterijst wanneer de sociale selectiecriteria bekeken worden.

Het bedrijf Van de Velde selecteert eveneens haar leveranciers op basis van sociale criteria.

Hierbij wordt gekeken naar aspecten zoals: eerlijk loon voor de werknemers, recht op

vereniging, geen discriminatie, gezonde en veilige werkomstandigheden, enz. Dit heeft ervoor

gezorgd dat Van de Velde een SA 8000 label kreeg. Hierdoor worden ze om de drie jaar

grondig gecontroleerd en vindt om de zes maanden een tussentijdse audit plaats17. Net zoals

bij Asco Joucomatic zullen de financiële selectiecriteria hier echter niet onder lijden (De heer

Van de Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

B) Controle

Voor Van de Velde houdt het selecteren van leveranciers op basis van sociale criteria in dat

de buitenlandse ateliers waarmee samengewerkt wordt, doorgelicht worden door externe

bureaus. De lingeriefabriek in China waarmee Van de Velde samenwerkt, bijvoorbeeld, heeft

een WRAP-label (Dit is een Worldwide Responsible Apparel Production label) om aan te

tonen dat de lingerie op een verantwoorde manier geproduceerd werd (De heer Van de Velde,

H., 19 juli 2007, Schellebelle).

Van de Velde heeft tevens personen intern in het bedrijf die jaarlijks een aantal Europese

leveranciers uitkiezen die ze gaan controleren. Deze controle gebeurt niet overal op dezelfde

manier. Leveranciers worden vaak gecontroleerd op basis van het aandeel dat ze hebben in de

totale omzet van het bedrijf. Zo vertelde de heer Van de Velde dat een leverancier van

knoopjes op een andere manier gecontroleerd wordt dan een leverancier die verantwoordelijk 16 Vandaar dat de firma Bilterijst prominenter aanwezig zal zijn bij de bespreking van het ecologische aspect. 17 De bedrijfsresultaten werden niet beïnvloed via hogere verkopen sinds Van de Velde over een SA 8000 label

beschikt. De heer Van de Velde merkte hierbij op dat Van de Velde over een specifiek cliënteel beschikt:

mensen kopen de lingerie omdat het van het merk Marie Jo, Marie Jo L�Aventure of PrimaDonna is, niet omdat

het sociaal verantwoord geproduceerd wordt (De heer Van de Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

64

is voor ongeveer tien procent van de totale bedrijfsomzet. De knoopjesleverancier is voor het

bedrijf minder belangrijk. Indien deze leverancier de sociale (en/of ecologische) normen in

mindere mate zou respecteren, dan heeft dit geen noemenswaardige gevolgen voor de

maatschappelijke verantwoordelijkheid van de lingerie in zijn geheel (De heer Van de Velde,

H., 19 juli 2007, Schellebelle).

De reden voor deze CSR in de supply chain is voor de heer Van de Velde tweeërlei.

Ten eerste voelt het bedrijf Van de Velde zich kwetsbaar voor reputatieverlies aangezien

Marie Jo, Marie Jo L�Aventure en PrimaDonna merken zijn. Hij denkt hierbij terug aan de

problemen die Nike gehad heeft.

Ten tweede vertelt hij dat dit voornamelijk op vraag van de vakbonden gekomen is. Deze

wilden niet enkel dat Van de Velde zei dat het ethisch onderneemt, maar wou daar ook bewijs

voor. Vandaar dat Van de Velde ernaar streefde een SA 8000 label te kunnen bemachtigen en

de vakbonden bewijs probeert voor te leggen van de controle op de leveranciers (De heer Van

de Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

Het bedrijf Van de Velde voelt zich met andere woorden eerder verplicht CSR in de supply

chain toe te passen.

Asco Joucomatic controleert de leveranciers echter niet op de vooropgestelde eisen. Er wordt

hoofdzakelijk op vertrouwen gehandeld. De reden hiervoor is dat deze controle te kostelijk

zou zijn (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

Het bedrijf Bilterijst rekent op het WWF voor de controle op het FSC-label. Deze instelling is

namelijk verantwoordelijk voor zowel de uitgave van, als de controle op het FSC-label. De

heer Louage gaat ook zelf twee keer per jaar naar Kameroen, waar hij het hout inkoopt. Deze

bezoeken hebben echter niet tot doel de leveranciers sociaal te controleren. Er wordt

voornamelijk naar de economische prestaties van de leveranciers gekeken (De heer Louage,

J., 18 juli 2007, Wetteren).

Er kan geconcludeerd worden dat wanneer er geen leverancierselectie op basis van sociale

criteria voorkomt, dit hoofdzakelijk te maken heeft met het feit dat dit financieel niet haalbaar

is. Daar waar er wel een sociale leveranciersselectie gemaakt wordt komt dit voort uit

persoonlijke overtuigingen (Bilterijst en Asco Joucomatic) of omdat het bedrijf zich verplicht

voelt (Van de Velde).

65

B.1) Opmerking

Zowel in het interview met de heer Delaere (Picanol) als met de heer Van de Velde kwam

naar voor dat het probleem met sociale aspecten bij de leveranciers niet van toepassing is voor

Europa18. Dit wordt bovendien aangehaald als bijkomende reden waarom Picanol de

leveranciers niet controleert. Picanol werkt namelijk hoofdzakelijk met Europese leveranciers

samen (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper). De heer Delaere vermeldt bovendien dat

wanneer samengewerkt wordt met grote bedrijven, over het algemeen, samengewerkt wordt

met goede bedrijven (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper).

Ook Van de Velde werkt samen met Europese leveranciers. Deze worden in mindere mate

gecontroleerd dan de niet-Europese leveranciers. Er heerst een vertrouwen dat aan de

plaatselijke wetten een voorschriften voldaan wordt (De heer Van de Velde, H., 19 juli 2007,

Schellebelle).

4.4.1.2 Ecologisch

Alvorens het ecologische aspect te bespreken, kan opgemerkt worden dat bedrijven een

grotere gevoeligheid voor ecologische zaken vertonen, dan voor sociale zaken. Het publiek

brengt haar bezorgdheid omtrent het milieu duidelijker naar voor (De heer Van de Velde, H.,

19 juli 2007, Schellebelle).

Hierna worden vooreest de ecologische labels besproken die gehanteerd worden door een

aantal geïnterviewde bedrijven (paragraaf A).

Paragraaf B haalt het transport aan en de eventuele inspanningen die geleverd worden om het

transport milieuvriendelijker te maken.

Paragraaf C bespreekt tot slot de vraag of er een reverse logistics programma (zie paragraaf

3.3.2.4 B.) opgesteld wordt voor de recyclage. Er moet evenwel opgemerkt worden dat enkel

het bedrijf Asco Joucomatic een zeker vorm van reverse logistics gebruikt.

18 Ook de heer Louage meldt in dat verband dat de leveranciers uit Afrika die in Nederlandse handen zijn, betere

werkomstandigheden kennen dan onder de Afrikaanse normen (De heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren).

66

A) Labels

Er werd aan de geïnterviewde personen gevraagd of er aan de leveranciers eisen gesteld

worden op ecologisch vlak. Wordt er bijvoorbeeld van de leverancier verwacht dat hij ervoor

zorgt dat het milieu zo min mogelijk vervuild wordt? Dat de leverancier meehelpt aan het

behoud van bossen en wouden?

Volgens de branche waarin de geïnterviewde personen actief zijn, zal er een onderscheid

gemaakt worden tussen de houtsector en de textielsector.

Voor de houtsector komt voornamelijk het bedrijf Bilterijst aan bod. Er werd eveneens

telefonisch contact opgenomen met de firma Lagae in Kortrijk en de firma Rammant in

Zedelgem (zie bijlage 7). Dit om een éénzijdige visie op de houtsector te vermijden. Er

werden vragen gesteld omtrent het FSC-gelabeld hout en de problemen die daaromtrent

ontstaan.

Voor de textielsector wordt het bedrijf Van de Velde besproken.

A.1) De houtsector

Het bedrijf Bilterijst opereert in tropisch hardhout. Voor de aankoop van het hout wordt zowel

met invoer als met rechtstreekse aankoop in het buitenland gewerkt. De invoer van het hout

komt bij het bedrijf Bilterijst voornamelijk uit Nederland. Bij de invoer maken hun

Nederlandse leveranciers er een statement van enkel ethisch aan te kopen. De leveranciers

worden erop vertrouwd dat inderdaad te doen, aangezien er geen controle plaatsvindt

vanwege de firma Bilterijst. Dit is opnieuw omwille van financiële redenen niet haalbaar (De

heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren).

Bij de rechtstreekse aankoop in het buitenland gaat het vooral over hout dat afkomstig is uit

Afrika, Kameroen in het bijzonder. Hierbij wordt eerst en vooral nagegaan of de leveranciers

FSC-gelabeld hout aanbieden Indien de leverancier een FSC-label kan voorleggen, kan de

firma Bilterijst er relatief zeker van zijn dat het hout afkomstig is van een goed beheerd bos

(De heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren). Ook de firma Lagae en Rammant kopen FSC-

gelabeld hout aan (De heer De Maeseneer, B., 21 juli 2007, telefonisch en de heer Rammant,

F., 21 juli 2007, telefonisch). De firma Lagae kan gezien worden als de pioneer in België op

67

vlak van aankoop van gelabeld hout. Vandaag de dag kopen steeds meer houtbedrijven FSC-

gelabeld hout aan (De heer De Maeseneer, B., 21 juli 2007, telefonisch).

Voor de controle op de leveranciers rekent de firma Bilterijst op het WWF. Zij zijn immers

verantwoordelijk voor de controle op de houtkappende bedrijven na het uitgeven van een

FSC-label (De heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren).

Een dergelijk FSC-label is echter niet de perfecte oplossing wanneer een houtaankopend

bedrijf ethisch wil aankopen. Het is immers onmogelijk om enkel gecertificeerd hout aan te

kopen. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat het WWF (dit is de organisatie die het

label toekent aan houtkappende bedrijven en de controle erop uitvoert) haar eisen te hoog legt.

Hierdoor is er te weinig gelabeld hout om aan de vraag te kunnen voldoen. Dit zorgt ervoor

dat houtaankopende bedrijven zich genoodzaakt voelen eveneens niet-gecertificeerd hout aan

te kopen (De heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren, de heer Rammant, F., 21 juli 2007,

telefonisch en de heer De Maeseneer, B., 21 juli 2007, telefonisch).

Aankoop FSC-gelabeld hout in België

De heer Louage merkte tijdens het interview op dat de houtsector in België nog niet volledig

gewonnen is voor gecertificeerd hout. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de

overheid niet consequent is wat betreft haar wetgeving. Er werd een voorbeeld gegeven van

een openbare aanbesteding dat georganiseerd werd door de stad Knokke-Heist, voor het

heraanleggen van de strandhagen. Minister Verhofstadt had eerder een wet goedgekeurd die

stelt dat alle openbare besturen gebruik moeten maken van gelabeld hout. De firma Bilterijst

was eveneens geïnteresseerd in het werk in Knokke-Heist en stuurde haar aanbesteding in. Ze

kregen het werk niet. Toen de heer Louage om uitleg kwam vragen, kwam hij echter te weten

dat het gekozen bedrijf geen gelabeld hout gebruikt. Dit bracht de heer Louage ertoe te stellen

dat het moeilijk is om ervoor te zorgen dat de Belgische houtsector voor FSC-hout gewonnen

geraakt. De overheid zou consequenter moeten handelen (De heer Louage, J., 18 juli 2007,

Wetteren).

Bedrijfsresultaten?

De firma Bilterijst merkt geen betere bedrijfsresultaten sinds er met gelabeld hout gewerkt

wordt. Op de vraag waarom hij dan zelf zo veel mogelijk gelabeld hout aankoopt, antwoordde

68

de heer Louage dat dit met twee zaken te maken heeft. Ten eerste koopt hij dit hout aan vanuit

zijn eigen overtuigingen19, en ten tweede ziet hij dit als �de rest een stapje voor zijn�. Hij

gelooft immers dat we op dit moment in een overgangsfase zitten binnen de houtsector en dat

bedrijven die nu met niet-gelabeld hout werken, dat binnen een paar jaar wel zullen doen (De

heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren).

De heer De Maeseneer merkt bovendien op dat FSC-gelabeld hout vaker fouten vertoont dan

niet gelabeld hout. Het hele opzet van gelabeld hout is immers het leveren van duurzaam hout.

Vele bomen omkappen past niet in deze context. Indien het beste en mooiste hout wil

verkregen worden moet men evenwel veel bomen omkappen om uit elke boom het beste stuk

te kunnen halen. Bij gelabeld hout wordt de boom in de mate van het mogelijke volledig

gebruikt. Hierdoor ontstaan soms fouten (De heer De Maeseneer, B., 21 juli 2007,

telefonisch). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat niet-gelabeld hout populairder is bij de klant

dan gelabeld hout.

A.2) De textielsector

Ook het bedrijf Van de Velde is actief op vlak van het controleren van de leveranciers omtrent

ecologische zaken. Zij volgen het Ökotex-label. Dit is een label waarin normen worden

opgesteld waaraan de textielsector zou moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld geen lood

gebruiken bij de kleuring van de stoffen. Het bedrijf Van de Velde kleurt haar stoffen niet

zelf, maar werkt met leveranciers. De betekenis van het �volgen van het Ökotex-label� komt

er op neer dat ongeveer 90% van de leveranciers voldoet aan het label. De overige

leveranciers willen de kosten die eraan vasthangen niet maken (De heer Van de Velde, H., 19

juli 2007, Schellebelle).

B) Transport

In de literatuurstudie werd ook het onderwerp transport besproken. Door het transport op een

bepaalde manier te organiseren kan het negatief effect op de omgeving verkleind worden.

Uit de interviews kan afgeleid worden dat het transport op die manier geregeld wordt dat het

de kosten minimaliseert.

19 Dit is voor de bedrijven Rammant en Lagae eveneens de reden voor het aankopen van FSC-gelabeld hout.

69

Zo wordt bij het bedrijf Bilterijst alles via het water vervoerd. Het transport zou ook mogelijk

zijn via land, maar dit zou de kosten te hoog doen oplopen. Er wordt tevens geopteerd om

houten planken aan te kopen in plaats van volledige boomstammen. Hierdoor ontstaan bij

transport geen ongebruikte holtes tussen de boomstammen in en wordt ervoor gezorgd dat er

minder afval ontstaat. Boomstammen moeten nog zelf versneden worden en hierdoor verkrijgt

men meer houtafval dan wanneer met houten planken gewerkt wordt. Minder houtafval

betekent een hoger rendement van het hout, aangezien meer hout kan verkocht worden. De

kostenoverweging primeert, met andere woorden, bij de regeling van het transport (De heer

Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren).

Het bedrijf Picanol werkt samen met een transportbedrijf. De camions van dit transportbedrijf

zijn steeds bevoorraad met houten paletten. Dit maakt het de leveranciers mogelijk om zo

weinig mogelijk verpakkingsmateriaal te gebruiken. Dit systeem wordt een

�pendelverpakkingssyteem� genoemd. Er werden in het verleden wel al pogingen gedaan om

het transport milieuvriendelijker te regelen. Zo werd bijvoorbeeld nagegaan of het mogelijk

zou zijn om het transport meer per trein te organiseren, dan per vrachtwagen of per boot. Na

het maken van een kosten-baten-analyse waren de kosten hiervoor echter te hoog (de

levertermijnen zouden bijvoorbeeld te lang oplopen), waardoor er op dit moment niet met

transport via trein gewerkt wordt (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper).

De heer Van de Velde vermeldt hierbij dat de klant koning is. Indien deze klant vraagt dat er

intensief geleverd wordt, dan zal Van de Velde dat doen. Het is geen doelstelling voor Van de

Velde om bijvoorbeeld zo veel mogelijk goederen in één keer mee te nemen in de

vrachtwagen. Vroeger werden de goederen van Van de Velde vaak per trein vervoerd.

Wegens het afschaffen van het door Van de Velde gebruikte transportsysteem door de NMBS

is het bedrijf afgestapt van het transport via trein. Het transport van Van de Velde gebeurt

hierdoor nog uitsluitend via de weg (De heer Van de Velde, H., 19 juli 2007, Schellebelle).

Asco Joucomatic probeert wel zo veel mogelijk goederen in één keer te kunnen vervoeren

naar de klant. Dit belast het milieu minder. De heer Deziron merkte evenwel op dat deze

keuze niet vanuit een ecologisch standpunt genomen werd, maar vanuit een kostenverlagend

perspectief (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

Er wordt met andere woorden steeds een kosten-batenanalyse gemaakt wanneer het transport

moet bekeken worden. Het valt op dat alle onderzochte bedrijven hun transportkeuzes maken

aan de hand van de kostenoverweging of vanuit het perspectief de klant tevreden te stellen.

70

C) Reverse Logistics Programma

De geïnterviewde personen kregen eveneens de vraag of er een systeem opgesteld wordt

binnen het bedrijf dat ervoor zorgt dat verkochte goederen kunnen teruggebracht worden om

opnieuw in het productieproces gebruikt te worden (dit is een reverse logistics programma).

In het bedrijf Van de Velde wordt niet met een reverse logistics programma gewerkt. De

klanten kopen het product aan op eigen risico. Indien de producten niet verkocht kunnen

worden aan de eindconsument, kan er geen teruggave-recht ingeroepen worden. Enkel in

geval van fouten (bijvoorbeeld fabricagefouten) kan de klant de goederen terugsturen naar

Van de Velde (De heer Van de Velde, H.,19 juli 2007, Schellebelle).

Ook Asco Joucomatic neemt enkel producten terug die fouten vertonen. Het voordeel van

Asco Joucomatic is echter dat de teruggebrachte goederen vaak opnieuw kunnen gebruikt

worden. Het koper dat in hun producten aanwezig is kan bijvoorbeeld makkelijk gesmolten

worden om opnieuw te gebruiken (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch). Er

wordt, met andere woorden, gerecycleerd, maar niet op regelmatige basis.

Bij Picanol is een reverse logistics systeem volgens de heer Delaere niet nodig. De klant denkt

goed na vooraleer het product van Picanol aangekocht wordt en zal bijgevolg geen impulsieve

aankopen doen. Dit aangezien het over grote en dure stukken gaat; de weefgetouwen. Er

wordt bovendien geproduceerd op order, waardoor er nauwelijks machines verkocht worden

die nadien niet in het productieproces van de klant ingezet worden (De heer Delaere, C., 20

juli 2007, Ieper).

Het houtafval dat bekomen wordt in de firma Bilterijst wordt opnieuw gebruikt. Een deel

ervan gaat naar de particulieren die het als brandhout gebruiken en een ander deel kan

gebruikt worden voor het maken van vloeren. Voor deze laatste toepassing is het Azobe-hout

echter van een minder goede kwaliteit (De heer Louage, J., 18 juli 2007, Wetteren). Er wordt

met andere woorden gerecycleerd, maar dit kan niet volledig in de context van reverse

logistics gezien worden, aangezien het bij reverse logistics eerder gaat over het terugzenden

van verkochte goederen naar de fabriek om daar opnieuw gebruikt te worden bij de productie.

71

4.4.2 Verkoop

Slechts een beperkt aantal bedrijven doen aan CSR bij de verkoop. Dit komt erop neer dat

enkel aan klanten verkocht worden die aan bepaalde sociale en/of ecologische voorwaarden

voldoen. Ook de literatuur omtrent dit onderwerp is schaars. Het bedrijf Asco Joucomatic is

het enige onderzochte bedrijf dat aan CSR bij de verkoop doet. De belangrijkste opmerkingen

worden hieronder besproken.

Asco Joucomatic stelt als belangrijkste eis naar de klanten toe dat hun goederen niet gebruikt

worden om terreur te financieren. In sommige gevallen worden hun producten immers

gebruikt voor het produceren van goederen die de terreur kunnen helpen bestaan, zoals

wapens. Deze eisen worden opgesteld in een voorgedrukt formulier. De klant moet dit

formulier kunnen ondertekenen en terugsturen naar Asco Joucomatic alvorens er geleverd

wordt. Op deze manier kan Asco Joucomatic zich profileren als een anti-terreurbedrijf. De

klanten worden achteraf niet meer gecontroleerd aangezien het volgens De heer Deziron enkel

storend werkt voor de klant. Er wordt met andere woorden op vertrouwen gehandeld (De heer

Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

De reden voor deze klantenselectie ligt voornamelijk in het feit dat Asco Joucomatic een

internationaal bedrijf is. De Verenigde Staten zijn heel gevoelig voor dergelijke zaken20 en

controleert bedrijven regelmatig op haar leveringen. Indien er geleverd wordt aan bedrijven

waarvan geweten is dat ze handel drijven in de terreur, worden ze daarop afgestraft (De heer

Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

Er kan dus gesteld worden dat het invoeren van deze klantenselectie eerder politiek gestuurd

is.

In het verleden zijn al bestellingen geweigerd door Asco Joucomatic. De heer Deziron geeft

hierbij het voorbeeld van een bestelling voor ventielen. Ze wilden deze ventielen echter niet

leveren aangezien het aankopende bedrijf deze ventielen ook gebruikt voor

deeltjesversnellers. Hierdoor kon Asco Joucomatic niet met zekerheid zeggen dat de ventielen

niet voor terreurdoeleinden zouden gebruikt worden (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007,

telefonisch).

20 Dit moet bekeken worden in het kader van de gevechten in Irak.

72

De financiële opbrengsten moeten dus plaats maken voor de overtuigingen van het bedrijf. Zo

wordt aan iedereen binnen het bedrijf duidelijk gemaakt dat wanneer ze tegen de

bedrijfscultuur ingaan en toch een twijfelachtige bestelling laten doorgaan, ze dan niet op

steun van Asco Joucomatic zullen kunnen rekenen (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007,

telefonisch).

Toch is het invoeren van dergelijke code voor de klanten niet altijd even gemakkelijk. Klanten

zouden hierdoor kunnen afhaken of kwaad worden. Asco Joucomatic merkte dit bij het bedrijf

Solvay. Solvay vond dat Asco Joucomatic geen recht had om hen te vertellen wat ze mogen

doen en wat niet. Asco Joucomatic heeft volgens Solvay geen zaken met wat Solvay doet met

de aangekochte goederen. Solvay was bijgevolg niet bereid de akte te ondertekenen. Toch

wordt nog steeds aan Solvay geleverd (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

4.4.2.1 Opmerking

Picanol is een voorbeeld van een bedrijf dat eveneens CSR bij de verkoop zou kunnen

toepassen, aangezien in de textielsector al kritiek geleverd werd op de werkomstandigheden in

de stik- en weeffabrieken in lageloonlanden. Picanol is niet actief in de textielsector, maar

produceert weefgetouwen, waardoor het indirect met de textielsector te maken krijgt.

Een voorbeeld van CSR in de verkoop zou kunnen zijn dat Picanol weigert te verkopen aan

textielateliers waar met kinderarbeid gewerkt wordt. Dit gebeurt echter niet. De voornaamste

reden hiervoor is dat het te kostelijk zou zijn om dit allemaal te controleren. Een tweede reden

is het feit dat er niet altijd kan vertrouwd worden op de controles. Indien er een bezoek

gebracht wordt aan de fabrieken, is het mogelijk dat al de kinderen bijvoorbeeld voor een dag

thuisblijven (De heer Delaere, C., 20 juli 2007, Ieper).

Aangezien Asco Joucomatic eveneens leverancier is aan Picanol, werd aan Asco Joucomatic

de vraag gesteld of zij Picanol hierop controleren. Worden er eisen gesteld naar Picanol toe

dat ze niet mogen leveren aan fabrieken waar, bijvoorbeeld, met kinderarbeid gewerkt wordt?

Ook hier is het antwoord negatief. Asco Joucomatic concentreert zich voornamelijk op de

terreurbestrijding (De heer Deziron, J.-M., 20 juli 2007, telefonisch).

73

4.4.3 Algemene opmerking

Zowel de heer Van de Velde als de heer �t Sas lieten verstaan dat het CSR-gebeuren vandaag

de dag te veel als een managementinstrument gebruikt wordt. De heer Van de Velde vindt het

enerzijds een positieve zaak dat de ontwikkeling naar meer en meer CSR ervoor zorgt dat

bedrijven zich bewust worden van wat de issues zijn, maar vindt anderzijds dat CSR in de ziel

van de onderneming moet zitten. Hij vindt dat CSR moet ingebed zitten in het bedrijf en dat je

er als bedrijf niet mee te koop mag lopen (De heer Van de Velde, 19 juli 2007, Schellebelle).

De heer �t Sas geeft hierbij het voorbeeld van een bedrijf dat �het meest groene tapijt�

produceerde. Dit tapijt werd geprofileerd als een tapijt dat op dusdanige wijze geproduceerd

werd dat het milieu minimaal belast werd. Na onderzoek zag de heer �t Sas echter dat het

tapijt op volledig dezelfde manier geproduceerd werd als in zijn opgezette tapijtbedrijven

(zelfde garen en dergelijke). Mede hierdoor stelt hij dat �groen in is� en dit als een

publiciteitscampagne gebruikt wordt (De heer �t Sas, 21 juli 2007, Kortrijk).

4.5 Besluit

Een eerste conclusie dat kan getrokken worden uit het empirisch gedeelte van deze scriptie is

dat er inderdaad culturele verschillen bestaan in het handeldrijven. De mening over hoe

bedrijven zouden moeten werken en aan welke ecologische en sociale eisen moet worden

voldaan, verschilt over de wereld. Dit maakt het voor de bedrijven moeilijk om aan CSR te

doen in de supply chain. De leveranciers kunnen immers een andere denkwijze hanteren dan

het bedrijf. Indien een eis gesteld wordt omtrent ecologische of sociale aangelegenheden bij

de leverancier, kan het aankopend bedrijf op onbegrip stoten vanwege de leverancier.

Wanneer bedrijven hun leveranciers zoeken en selecteren wordt vooral naar de financiële

criteria gekeken. Is het bedrijf in staat op tijd te leveren? Is het bedrijf een gezond bedrijf dat

voldoende opbrengsten genereert? Is het bedrijf betrouwbaar? Worden de goederen tegen een

lage prijs aangeboden? Enz. De sociale en ecologische criteria voor het selecteren van

leveranciers zijn eerder gering.

Toch stellen een aantal onderzochte bedrijven naast de financiële criteria ook niet-financiële

criteria voorop.

74

De bedrijven die sociale eisen stellen aan hun leveranciers zijn Van de Velde, Asco

Joucomatic en Bilterijst. Hierin neemt Van de Velde het voortouw aangezien dit het enige

onderzochte bedrijf is met een SA 8000 label en dat de leveranciers zowel selecteert als

controleert achteraf.

De bedrijven die ecologische eisen stellen aan hun leveranciers zijn Bilterijst (samen met de

twee extra telefonische interviews in de houtsector, zie bijlage 7) en Van de Velde. In de

houtsector wordt in het kader van CSR in de supply chain vooral met FSC-gelabeld hout

gewerkt. In de textielsector werd Van de Velde besproken, die het Ökotex-label volgt.

De controle van de leveranciers achteraf gebeurt zelden. Enkel het bedrijf Van de Velde

controleert zelf de leveranciers op het naleven van de eisen. Dit aangezien Van de Velde een

SA 8000 label heeft en één van de verplichtingen hiervan de controle is. Bij het bedrijf

Bilterijst en Asco Joucomatic wordt voornamelijk op vertrouwen gehandeld. De te hoge

kosten die vasthangen aan leverancierscontrole worden eveneens aangehaald als reden om

geen controles uit te voeren. Dit komt overeen met wat Emmelhainz en Adams argumenteren:

bedrijven soms veel moeite doen om een gedragscode voor de leveranciers op te stellen, maar

falen in het eisen van documenten, het uitvoeren van onderzoeken ter plaatse, interviews met

de werknemers en managers, enz (zie paragraaf 3.3.1.4 A.2).

Een volgende conclusie die kan getrokken worden uit het empirisch onderzoek is dat een

�merk� het over het algemeen makkelijker heeft. Deze conclusie wordt getrokken uit de Van

de Velde case. Van de Velde heeft een welbepaald cliënteel. Dit cliënteel zal niet snel

overstappen naar een ander soort lingerie omdat het bijvoorbeeld ecologischer geproduceerd

werd.

Aan de andere kant is een werk wel kwetsbaarder. Het kan sneller geviseerd worden en is

gevoeliger voor reputatieverlies (zie situatie Nike, paragraaf 3.3.1.3). Indien het merk zijn

reputatie verliest, kan het vast cliënteel toch beslissen geen lingerie van Van de Velde meer

aan te kopen.

Dit heeft bovendien gevolgen voor de reden waarom aan CSR gedaan wordt. Een merk (zoals

Van de Velde) voelt zich eerder verplicht om aan CSR in de supply te doen. Dit omwille van

de kans op reputatieverlies of omdat ze impliciet verplicht worden door de vakbonden. De

andere onderzochte bedrijven zijn geen merk. Ze zijn ook gevoelig aan reputatieverlies, maar

in mindere mate dan een merk. De reden voor het toepassen van CSR in de supply chain komt

75

eerder vanuit hun persoonlijke overtuiging dat dit nodig is. Dit is komt overeen met de morele

motivatie om aan CSR te doen (zie paragraaf 1.1.1).

Wanneer het transport bekeken wordt, valt op dat de keuzes eerder gemaakt worden vanuit

een kostenminimaliserend perspectief, dan vanuit het streven naar zo weinig mogelijk

vervuiling.

In het kader van CSR bij de verkoop is het bedrijf Asco Joucomatic het enige bedrijf dat

hierin actief is. Er wordt evenwel vermeld dat dit niet altijd even gemakkelijk is, aangezien

het kwaad bloed kan zetten bij de klanten. Het is bovendien niet uitgesloten dat Asco

Joucomatic nooit zal leveren aan klanten die de akte niet kunnen ondertekenen. Zo levert

Asco Joucomatic nog steeds aan Solvay, alhoewel Solvay weigerde de akte te tekenen.

76

ALGEMEEN BESLUIT Corporate Social Responsibility (CSR) of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

is een term die op verschillende manieren gedefinieerd wordt. Tot op de dag van vandaag is

nog steeds geen universeel aanvaarde definitie terug te vinden in de literatuur. Een algemeen

terugkerend beeld is wel dat er telkens gezocht wordt naar een concept voor het ethischer,

menselijker en transparanter zakendoen.

De onderneming heeft door haar activiteiten een invloed op haar omgeving. CSR kan dan

gezien worden als het beleid dat door de onderneming wordt gevoerd om deze invloeden zo

goed mogelijk te regelen in ieders belang. Deze belanghebbenden kunnen van uiteenlopende

aard zijn. Volgens de stakeholderbenadering zijn de belanghebbenden onder andere de

overheid, de concurrenten, de leveranciers, de klanten, de omwonenden, de aandeelhouders,

de vakbonden, de werknemers,�

In de loop van de jaren zijn bedrijven zich steeds meer gaan focussen op hun kernactiviteit.

Hierdoor worden relaties aangegaan met leveranciers die bepaalde onderdelen goedkoper of

sneller kunnen produceren om op deze manier een competitief voordeel op te bouwen.

Samenwerking met de leveranciers zorgt er bovendien voor dat de kosten kunnen dalen. Dit

aangezien er minder voorraadschommelingen zullen optreden, de uitwisseling van informatie

vergemakkelijkt wordt, enz.

Er treedt ook samenwerking op tussen het bedrijf en de klanten. Hierdoor kunnen de klanten

informatie omtrent hun eisen en verlangens doorgeven aan het bedrijf, waardoor de

geproduceerde goederen beter afgestemd zijn op de preferenties van de klanten.

Deze samenwerking binnen de supply chain (klanten en leveranciers zijn immers onderdeel

van de supply chain van een bedrijf) heeft ervoor gezorgd dat een bedrijf geen alleenstaande

entiteit meer te noemen is. Ze staat, met andere woorden, binnen één groot geheel van

entiteiten. Om aan CSR te doen kan dan ook verder gekeken worden dan het niveau van de

onderneming zelf. CSR kreeg hierdoor een extra invulling: er kunnen sociale en/of

ecologische eisen gesteld worden aan de leveranciers. Indien een leverancier niet aan de

voorwaarden voldoet, zou het bedrijf kunnen beslissen niet met deze leverancier samen te

werken. Deze vorm van CSR kan gezien worden als CSR in de supply chain.

77

CSR in de supply chain kan opgesplitst worden in CSR bij de aankoop en CSR bij de

verkoop. Ook aan de klanten kunnen immers dergelijke eisen gesteld worden. Het bedrijf zou,

bijvoorbeeld, kunnen beslissen niet te leveren aan klanten die hun producten gebruiken voor

onethische doeleinden. Er werd evenwel geen wetenschappelijke literatuur terug gevonden

omtrent het selecteren van klanten op basis van een aantal sociale en/of ecologische

voorwaarden. De focus ligt vooral op de vraagstelling of het ethisch is om een bepaald

product op de markt te brengen. Hierbij moet gekeken worden naar de lange termijn impact

dat het product heeft op de samenleving, alvorens het product op de markt te brengen.

CSR bij de aankoop is de voornaamste focus binnen deze scriptie. Het houdt in dat een

leveranciersselectie gemaakt wordt op basis van een aantal vooropgestelde criteria. Deze

criteria kunnen zowel sociaal, als ecologisch van aard zijn.

De sociale eisen die gesteld worden zijn vaak gebaseerd op de ILO-declaraties. Deze

omvatten zaken zoals:

- geen gebruik van kinderarbeid

- een gezonde en veilige werkomgeving

- een voldoende loon

- recht op collectief overleg

- mensenrechten respecteren

- geen discriminatie

- �

Deze eisen kunnen op verschillende manieren doorgedrukt worden naar de leverancier toe.

Ten eerste kan het bedrijf een gedragscode opstellen. In deze code worden de verschillende

eisen vanwege het aankopende bedrijf duidelijk gemaakt. Het is de bedoeling dat de

leverancier de gedragscode met een eerlijk geweten kan ondertekenen. Indien de leverancier

in kwestie de code niet kan ondertekenen kan het bedrijf beslissen de samenwerking te

verbreken.

Een tweede mogelijkheid is samenwerken met leveranciers die over een sociaal label

beschikken, zoals het SA 8000-label. Een SA 8000-label wordt uitgegeven aan bedrijven die,

onder andere, aan de bovenvermelde sociale voorwaarden voldoen. Op deze wijze kan het

aankopende bedrijf er relatief zeker van zijn dat de leverancier sociaal correct handelt.

Een andere manier om sociale eisen duidelijk te maken is zich aan te sluiten bij een initiatief

dat bedrijven met hetzelfde doel verenigen. Voorbeelden hiervan zijn de �Statement of

Principles of Supplier Legal Performance�, het �Business Social Compliance Initiative� en

78

�Made-By�. De Statement of Principles of Supplier Legal Performance verenigt handelaars

die enkel producten willen verkopen die op een ethische, morele en legale manier

geproduceerd zijn. Leveranciers die niet aan de voorwaarden voldoen worden uit hun bestand

geveegd. Het Business Social Compliance Initiative is een samenwerkingsinitiatief waarin de

leden elkaar helpen om de werkomstandigheden bij leveranciers aan te passen en te

verbeteren. Het laatste voorbeeld, Made-By, is een initiatief binnen de textielindustrie. Made-

By doet dienst als een overkoepelend label waarvan kledingmerken lid kunnen worden. Aan

de hand van dit lidmaatschap kan de consument zien dat het kledingstuk zo duurzaam

mogelijk geproduceerd werd, vanaf de grondstoffen tot het afgewerkt product.

De ecologische eisen kunnen zaken omvatten als bescherming van de natuurlijke rijkdommen

en het milieu zo min mogelijk belasten. In het kader van CSR bij de aankoop kan een bedrijf

deze eisen voorleggen aan de leveranciers. Indien de leverancier niet aan de voorwaarden

voldoet, kan het bedrijf ook hier beslissen om niet met de leverancier samen te werken. Deze

vorm van actie ondernemen wordt aangeduid met de term �groen aankopen�. Om groen aan te

kopen kan een bedrijf, bijvoorbeeld, beslissen samen te werken met leveranciers die over een

ISO 14000-label beschikken. Dit label kan bekomen worden wanneer een kwalitatief

milieubeheersysteem opgesteld wordt in het management. Een ander voorbeeld van groen

aankopen is gesitueerd bij de houtaankopende bedrijven: het aankopen van FSC-gelabeld

hout. FSC-gelabeld hout is hout dat afkomstig is uit een �goed beheerd� bos. Wat verstaan

wordt onder een �goed beheerd� bos kan teruggevonden worden in tien principes die opgesteld

werden door het FSC (Forest Stewardship Council).

Ook het transport kan in deze ecologische context bekeken worden. Goederen moeten immers

van de ene schakel in de supply chain naar de andere schakel vervoerd worden. Om dit

transport milieuvriendelijker te regelen kunnen opnieuw verschillende acties ondernomen

worden, bijvoorbeeld: ervoor zorgen dat de afstand die moet afgelegd worden verkleint,

gebruik maken van milieuvriendelijke brandstoffen en de verpakking zodanig regelen dat de

goederen makkelijk gestapeld kunnen worden (om zo veel mogelijk goederen in één keer te

kunnen vervoeren).

Onderzoek door Carter (2005) heeft uitgewezen dat �maatschappelijk verantwoord aankopen�

(CSR bij de aankoop) positieve effecten heeft op de prestaties van het bedrijf. Dit verband

wordt op een indirecte wijze aangetoond: Wanneer een bedrijf maatschappelijk verantwoord

aankoopt is ze in staat om via haar leervermogen en betere leveranciersprestaties, haar kosten

te doen dalen.

79

Wanneer een aantal bedrijven in België bekeken worden (dit is het empirisch gedeelte van de

scriptie) bemerkt men dat bij de selectie van leveranciers vooral naar de financiële criteria

gekeken wordt. Is de leverancier in staat om snel te leveren? Is de leverancier competitief wat

betreft de prijs? Is de leverancier betrouwbaar?

Toch stellen een aantal onderzochte bedrijven naast de financiële criteria ook niet-financiële

criteria voorop, zoals sociale en/of ecologische. De onderzochte bedrijven die sociale eisen

stellen aan hun leveranciers zijn Van de Velde, Asco Joucomatic en Bilterijst. Bij de

ecologische selectiecriteria komen vooral de firma Bilterijst en Van de Velde naar voor.

De controle van de leveranciers achteraf gebeurt echter zelden. Enkel het bedrijf Van de

Velde controleert zelf de leveranciers op het naleven van de eisen. Dit heeft te maken met het

feit dat Van de Velde een SA 8000-label heeft. Één van de verplichtingen hiervan is immers

de controle van de leveranciers. Bij de andere bedrijven wordt erop vertrouwd dat de

leveranciers zich inderdaad aan de eisen houden. De hoge kosten die aan de controle

vasthangen, worden aangehaald als reden om niet te controleren.

Er zijn bovendien verschillende motivaties om aan CSR binnen de supply chain te doen. Het

valt op dat een merk (zoals Van de Velde) zich eerder verplicht voelt om aan CSR binnen

haar supply chain te doen. Dit aangezien een merk gevoeliger is voor reputatieverlies en

sneller geviseerd wordt door consumenten of belangengroepen. Van de Velde haalt ook aan

dat ze impliciet verplicht wordt door de vakbonden. De overige onderzochte bedrijven zijn

geen merk. Ze zijn evenwel ook gevoelig aan reputatieverlies, maar in mindere mate als een

merk. Wanneer CSR in de supply chain toegepast wordt in deze bedrijven, zal dit

voornamelijk vanuit de persoonlijke overtuiging komen dat dit nodig is.

Wanneer er niet met sociale en/of ecologische criteria gewerkt wordt (bijvoorbeeld bij

Picanol), is dit hoofdzakelijk te wijten aan de kosten die eraan vasthangen. Het zou

onmogelijk zijn om de tijd en de middelen uit te trekken om leveranciers te selecteren. In dit

geval wordt er voornamelijk op vertrouwen gewerkt; de firma Picanol rekent erop dat de

leveranciers in orde zijn met de regels die in hun land opgelegd worden.

Asco Joucomatic wordt aangehaald als een bedrijf dat aan CSR doet bij de verkoop. Zij

weigeren te verkopen aan klanten die hun producten kunnen gebruiken voor

80

terreurdoeleinden. De reden voor deze vorm van CSR ligt voor Asco Joucomatic in de

politieke druk die ze voelen vanuit de Verenigde Staten.

VII

LITERATUURLIJST AARONSON, S.A., 2005, �Minding Our Business: What the United States Government Has

Done and Can Do to Ensure that U.S. Multinationals Act Responsibly in Foreign Markets�,

Journal of Business Ethics, Vol. 59, Nr. 1, p. 175-198.

AFVAL, 2002, �WEEE Heeft Weinig Gevolgen Voor Nederland�, Uitgeverij Noordhoek BV,

<http://www.afval.noordhoek.nl/archief/2002/weee_heeft_weinig_gevolgen_voor_.htm>.

(10/07/2007).

ALBRECHT, J., academiejaar 2004-2005, cursus Milieueconomie, Universiteit Gent.

ANTWERP BLANKA DIAMONDS, 2007,

<http://www.blankadiamonds.be/filosofie/clean_diamonds.htm>. (4/4/2007).

ARINO, S., 2006, Ethical Sourcing Forum 2006, �Rising Pressure From Society on Ethical

Supply Chain�, Paris.

ARNOLD, D., BERNARDI, R., NEIDERMEYER, P. en SCHMEE, J., 2007, �The Effect of

Country and Culture on Perceptions of Appropriate Ethical Actions Prescribed by Codes of

Conduct: A Western-European Perspective Among Accountants�, Journal of Business Ethics,

Vol. 70, Nr. 4, p. 327-340.

BAGNOLI, M. en WATTS, S., 2003, �Selling To Socially Responsible Consumers:

Competition and the Private Provision of Public Goods�, Journal of Economics and

Management Strategy, Vol. 12, Nr. 3, p. 419-445.

BEAMON, B.M., 1998, �Supply Chain Design and Analysis: Models and Methods�,

International Journal of Production Economics, Vol. 55, Nr. 3, p. 281-294.

BERZAU, L., 2006, Ethical Sourcing Forum 2006, �Business Social Compliance Initiative: A

European Approach to Improve Social Performance in Supplier Countries�, Paris.

VIII

BETHOUX, E., DIDRY, C. en MIAS, A., 2007, �What Codes of Conduct Tell Us: Corporate

Social Responsibility and the Nature of the Multinational Corporation�, Corporate

Governance: an International Review, Vol. 15, Nr. 1, p. 77-90.

BOYLE, S. en HENDERSON, C., 2001, �Green Energy: Whitering on the Vine?�,

Consumery Policy Review, Vol. 11, Nr. 1, p. 11-14.

CARROLL, A.B., 1991,�The Pyramid of Corporate Social Responsibility: Toward the Moral

Management of Organizational Stakeholders�, Business Horizons, p. 39-48.

CARTER, C., KALE, R. en GRIMM, C., 2000a, �Environmental Purchasing and Firm

Performance: An Empirical Investigation�, Transportation Research Part E 36, p. 219-228.

CARTER, C., 2000b, �Ethical Issues in International Buyer-Supplier Relationships: A Dyadic

Examination�, Journal of Operations Management, Vol. 18, Nr. 2, p. 191-208.

CARTER, C. en JENNINGS, M., 2002, �Social Responsibility and Supply Chain

Relationships�, Transportation Research Part E 38, p. 35-52.

CARTER, C., 2005, �Purchasing Social Responsibility and Firm Performance: The Key

Mediating Roles of Organizational Learning and Supplier Performance�, International Journal

of Physical Distribution and Logistics Management, Vol. 35, Nr. 3, p. 177-194.

CHOPRA, S. en MEINDEL, P., 2004, �Supply Chain Management: Strategy, Planning and

Operation�, Pearson Education, Inc., New Jersey, 567 p.

COHEN, M., 1998, �Replace, Rebuild or Remanufacture�, Equipment Management, Vol. 16,

Nr. 1, p. 22-26.

COX, A., 1999, �Power, Value and Supply Chain Management�, International Journal of

Supply Chain Management, Vol. 4, Nr. 4, p. 167-175.

IX

CRAMER, J., 2006, �Op Zoek naar Houvast in het Opzetten van Internationale

Ketenverantwoordelijkheid�,

<http://igitur-archive.library.uu.nl/geo/2006-0801-205529/corporateplazdefltwee.doc>.

(22/03/2007).

DE GRAAF, F.J., MAAS, K. en BOUMA, J.J., 2005, �Rapporteren Over MVO: De

Toegevoegde Waarde van de Procesbenadering�, Accountancy en Bedrijfskunde 25, Nr. 25,

p. 38-48.

DE PELSMACKER, P. en VAN KENHOVE, P., 2002, �Marktonderzoek, Methoden en

Toepassingen�, Garant, Antwerpen, 836 p.

DIEDEREN, P., BUNTE, F., VAN STAALDUINEN, L., HUYGEN, A. en UYTEWAAL, E.,

2002, �De Prijs van Water: Een Financiële en Institutionele Analyse van het Waterbeheer in

Nederland�, Rapport 3.02.01, Den Haag, 71 p.

DONALDSON, T. en PRESTON, L., 1995, �The Stakeholder Theory of the Corporation:

Concepts, Evidence and Implications�, Academy of Management Review, Vol. 20, Nr. 1, p.

65-91.

DONG, Y. en XU, K., 2002, �A Supply Chain Model of Vendor-Managed Inventory�,

Transportation Research, part E, nr. 38, p. 75-95.

DOWLATSHAHI, S., 2000, �Developing A Theory of Reverse Logistics�, University of

Missouri-Kansas City, Division of Business Administration, Interfaces, Vol. 30, Nr. 3, p. 143-

155.

ELKINGTON, J., 1998, �Cannibals With Forks�, Capstone, Oxford, 402 p.

EMMELHAINZ, M.A. en ADAMS, R.J., 1999, �The Apparel Industry Response to

�Sweatshop� Concerns: A Review and Analysis of Codes of Conduct�, Journal of Supply

Chain Management, Vol. 35, Nr. 3, p. 51-57.

X

ESTY, D. en LEVY, M., 2000, �Pilot Environmental Sustainability Index (Presentation to

ISPS Interdisciplinary Faculty Discussion Seminar on the Environment)�, 19 slides, slide 8.

EUROPESE COMMISSIE, 2004, �Promoting Biofuels in Europe�, Directoraat voor Energie

en Transport, p. 1-12.

EUROPESE UNIE, 2003, �Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad

betreffende Afgedankte Elektrische en Elektronische Apparatuur�,

<http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2003/l_037/l_03720030213nl00240038.pdf> .

(10/07/2007).

FOMBRUN,C. en SHANLEY, M., 1990, �What Is In a Name? Reputation Building and

Corporate Strategy�, Academy of Management Journal, Vol.33, Nr. 2, p. 233-258.

FRIEDMAN, M., 1971, �Capitalisme et Liberté�, Paris, Laffont, 253 p., p. 169-173.

FROHLICH, M.T. en WESTBROOK, R., 2001, �Arcs of Integration: an International Study

of Supply Chain Strategies�, Journal of Operations Management, Vol. 19, Nr. 2, p. 185-200.

FSC, Forest Stewardship Council, 2007, <http://www.fsc.org/en/about>. (19/05/2007).

GÖBBELS, M., 2002, �Reframing Corporate Social Responsibility: The Contemporary

Conception of a Fuzzy Notion�, p.5.

GONZÁLEZ-TORRE, P., ALDENSO-DÍAZ, B. en ARTIBA, H., 2004, �Environmental and

Reverse Logistics Policies in European Bottling and Packaging Firms�, International Journal

of Production Economics, Vol. 88, Nr. 1, p. 95-104.

GRAAFLAND, J. en VAN DE VEN, B., 2006, �Strategic and Moral Motivation for

Corporate Social Responsibility, Journal of Corporate Citizenship, Nr. 22, p. 111-124.

GREENHOUSE, S., 8/11/1997, �Nike shoe plant in Vietnam is called unsafe for workers�,

New York Times.

XI

GYÖNGYI, K., nog niet gepubliceerd, �Supply Chain Collaboration for Sustainability�,

Swedish School for Economics and Business Administration, Department of Marketing,

Supply Chain Management and Corporate Geography, Helsinki, p. 1-17.

GYÖNGYI, K., 2006, �Corporate Environmental Responsibility in Demand Networks�,

Swedish School of Economics and Business Administration, Department of Marketing,

Helsinki, p. 1-76.

HANDFIELD, R., WALTON, S., SEEGERS, L. en MELNYK, S., 1997, �Green Value Chain

Practices in the Furniture Industry�, Journal of Operations Management, Vol. 15, p. 293-315.

HARDIN, G., �The Tragedy of the Commons�, 1968, Science, Vol. 162, Nr. 3859, p. 1243-

1248.

HART, S. en AHUJA, G., 1994, �Does It Pay To Be Green?: An Empirical Examination of

the Relationship Between Pollution Prevention and Firm Performance�, Research Support,

School of Business Administration, Working Paper Nr. 9550-09, p. 1-28.

HAUBRICH, D., 2004, �Global Distributive Justice And The Taxation of Natural Resources:

Who Should Pick Up The Tab?�, Contemporary Political Theory, Vol. 3, p. 48-69.

HEENE, A. en VAN LAERE, K., 2004, �Bedrijfskunde�, Academia Press, Gent, 382 p., p.16;

273.

HENRY, G. en GORDON, C., 2003, �Driving Less for Better Air: Impacts of a Public

Information Campaign�, Journal of Patients Analysis and Management, Vol. 22, Nr. 1, p. 45-

63.

HOFSTEDE, G., 1981, �Culture and Organizations�, International Studies of Management

and Organizations, Vol. 10, Nr. 4, p. 15-41.

INTERVIEW met de heer DELAERE, C., Picanol, 20 juli 2007, Ieper.

XII

INTERVIEW met de heer DE MAESENEER, B., houtbedrijf Lagae, Kortrijk, 21 juli 2007,

telefonisch.

INTERVIEW met de heer DEZIRON, J.-M., Asco Joucomatic, 20 juli 2007, telefonisch.

INTERVIEW met de heer LOUAGE, J., houtbedrijf Bilterijst, 18 juli 2007, Wetteren.

INTERVIEW met de heer RAMMANT, F., houtbedrijf Rammant, Zedelgem, 21 juli 2007,

telefonisch.

INTERVIEW met de heer �t SAS, F., 21 juli 2007, Kortrijk.

INTERVIEW met de heer VAN DE VELDE, H., Van de Velde, 19 juli 2007, Schellebelle.

JACKSON, J., 1998, �Business Ethics, Overview�, encyclopaedia of applied ethics,

University of Leeds, p. 406.

JEURISSEN, R., 2006, �Maatschappelijk verantwoord inkopen: de zakelijke baten�,

Neyenrode Research Group, Onderzoeksmemoranda, p. 1-37.

JORGENSEN, T.H, REMMEN, A. en MELADO, M.D., 2006, �Integrated Management

Systems: Three Different Levels of Integration�, Journal of Cleaner Production, Vol. 14, Nr.

8, p. 713-722.

KANG, G.-D. en JAMES, J., 2007, �Revisiting The Concept of a Societal Orientation:

Conceptualization and Delineation�, Journal of Business Ethics, Vol. 73, Nr. 3, p. 301-318.

KAZAN-ALLAN, L., 2006, �Asbest; Bedrijfswinsten ten koste van mensenlevens�, p. 8-9.

KEIN, A., OFORI, G. en BRIFFETT, C., 1999, �ISO 14000: Its Relevance To The

Construction Industry of Singapore And Its Potential As The Next Industry Milestone�,

Construction Management and Economics, Vol. 17, Nr. 4, p. 449-461.

XIII

KHOO, H., BAINBRIDGE, I., SPEDDING, T. en TAPLIN, D., 2001, �Creating a Green

Supply Chain�, Greener Management International, Nr. 35, p. 71-89.

KLASSEN, R. en MC LAUGHLIN, C., 1996, �The Impact of Environmental Management on

Firm Performance�, Management Science, Vol. 42, Nr. 8, p. 1199-1214.

KLAUSNER, M. en HENDRICKSON, C., 2000, �Reverse Logistics Strategy for Product

Take-Back�, Interfaces, Vol. 30, Nr. 3, p. 156-165.

KRYVOI, Y., 2007, �Enforcing Labor Rights Against Multinational Corporate Groups in

Europe�, Industrial Relations, Vol. 46, Nr. 2, p.366-386.

LAKHAL, S., MARTEL, A., KETTANI, O. en MUHITTIN, O., 2001, �On The Optimization

of Supply Chain Networking Decisions�, European Journal of Operational Research, Vol.

129, Nr. 2, p. 259-270.

LA LONDE, B.J. en MASTERS, J.M., 1994, �Emerging Logistics Strategies: Blueprints for

the Next Century�, International Journal of Physical Distribution and Logistics Management,

Vol. 24, Nr. 7, p. 35-47.

LOE, T., FERRELL, L. en MANSFIELD, P., 2000, �A Review of Empirical Studies

Assessing Ethical Decision Making in Business�, Journal of Business Ethics, Vol. 25, Nr. 3,

p.185-204.

LUMMUS, R.R. en VOKURKA, R.J., 1999, �Defining Supply Chain Management: a

Historical Perspective and Practical Guidelines�, Industrial Management and Data Systems,

Vol. 99, Nr. 1, p. 11-17.

MALONI, M.J. en BENTON, W.C., 1997, �Supply Chain Partnerships: Opportunities for

Operations Research�, European Journal of Operational Research, Vol. 101, Nr. 3, p. 419-

429.

XIV

MENTZER, J.T., DE WITT, W., KEEBLER, J.S., MIN, S., NIX, N.W., SMITH, C.D. en

ZACHARIA, Z.G., 2001, �Defining Supply Chain Management�, Journal of Business

Logistics, vol. 22, nr. 2, p. 1-25.

METTERS, R., 1997, �Quantifying the Bullwhip Effect in Supply Chains�, Journal of

Operations Management, Vol. 15, Nr.2, p. 89-100.

MILES, M., MUNILLA., L. en RUSSELL, G., 1997, �Marketing and Environmental

Registration/Certification: What Industrial Marketers Should Understand About ISO 14000�,

Industrial Marketing Management, Vol. 26, Nr. 4, p. 363-370.

MILES, M., MUNILLA, L. en MC CLURG, T., 1999, �The Impact of ISO 14000

Environmental Management Standards on Small and Medium Sized Enterprises�, Journal of

Quality Management, Vol. 4, Nr. 1, p. 111-122.

MILLER, H., 2001, �Name And Shame�, Director, Vol. 55, Nr. 1, p. 38-41.

MIN, H. en GALLE, W., 1997, �Green Purchasing Strategies: Trends and Implications�,

International Journal of Purchasing and Materials Management, Vol. 33, Nr. 3, p. 10-17.

MONCZKA, R.M. en TRENT, R.J., 1991, �Global Sourcing: A Development Approach�,

International Journal of Purchasing and Materials Management�, Vol. 27, Nr. 2, p. 2-8.

OLSSON, O., 2007, �Conflict Diamonds�, Journal of Development Economics, Vol. 82, Nr.

2, p. 267-286.

OMEY, E., 2004, cursus �Micro-Economie�, Universiteit Gent, academiejaar 2004-2005,

hoofdstuk 2.1.

POLLIN, R., BURNS, J. en HEINTZ, J., 2004, �Global Apparel Production and Sweatshop

Labour: Can Raising Retail Prices Finance Living Wages?�, Cambridge Journal of

Economics, Vol. 28, Nr. 2, p. 153-171.

XV

QUAZI, H., KHOO, Y., TAN, C. en WONG, P., 2001, �Motivation For ISO 14000

Certification: Development of a Predictive Model�, International Journal of Management

Science, Vol. 29, Nr. 6, p. 525-542.

RAES, K., 2007a, academiejaar 2006-2007, �Morele Dimensies van het Ondernemen:

Bedrijfsethiek als Socio-culturele Stroming�, Cursusmateriaal �Economie en Ethiek�, p. 101-

136.

RAES, K., 2007b, academiejaar 2006-2007, college op 9/3/2007, cursus Economie en Ethiek,

Universiteit Gent.

ROBERTS, S., 2003, �Supply Chain Specific: Understanding The Patchy Succes of Ethical

Sourcing Initiatives�, Journal of Business Ethics, Vol. 44, Nr. 2, p. 159-170.

ROTHMAN, D., 2002, �Ethical and Social Consequences of Selling a Kidney�, Journal of the

American Medical Association, Vol. 288, Nr. 13, p. 1640-1641.

SAI, Social Accountability International, 2007a, <http://www.sa-intl.org/>. (13/4/2007).

SAI, Social Accountability International, 2007b, �SA 8000 Certified Facilities�, 31/3/2007,

<http://www.sa-intl.org/_data/n_0001/resources/live/Certified_FacilitiesPublist_3.31.07.pdf>.

(13/4/2007).

SAI, Social Accountability International, 2001, �Social Accountability 8000�, <http://www.sa-

intl.org/document/docWindow.cfm?fuseaction=document.viewDocument&documentid=136&

documentFormatId=244>. (13/04/2007).

SARKIS, J., 2003, �A Strategic Decision Framework for Green Supply Chain Management�,

Journal of Cleaner Production, Vol. 11, Nr. 4, p. 397-407.

SIRGY, M. en LEE, D.-J., 1996, �Setting Socially Responsible Marketing Objectives: A

Quality-Of-Life Approach�, European Journal of Marketing, Vol. 30, Nr. 5, p. 20-34.

XVI

STANLEY, L.L. en WISNER, J.D., 2001, �Service Quality Along the Supply Chain:

Implications for Purchasing�, Journal of Operations Management, Vol. 19, Nr. 3, p. 287-306.

SUTTON, P., 2004, �An Empirical Environmental Sustainability Index Derived Solely From

Nighttime Satellite Imagery and Ecosystem Service Valuation�, Journal of Population and

Environment, Vol. 24, Nr. 4, p. 293-311.

THE BODY SHOP International, �Our Company�,

<www.thebodyshopinternational.com/About+Us/Our+Company/Our+company.htm>.

(6/11/2006).

ULLMANN, A., 1985, �Data in Search of a Theory: A Critical Examination of Relationships

Among Social Performance, Social Disclosure And Economic Performance of US Firms�,

Academy of Management Review, Vol. 10, Nr. 3, p. 540-557.

US DEPARTMENT OF ENERGY, 2006, �Energy Efficiency and Renewable Energy;

Biodiesel Handling and Use Guidelines�, p. 1-51.

VALENTINE, S.R. en RITTENBURG, T.L., 2007, �The Ethical Decision Making of Men

and Women Executives in International Business Situations�, Journal of Business Ethics, Vol.

71, Nr. 2, p. 125-134.

VAN BEUKERING, P., CESAR, H. en JANSSEN, M., 2003, �Economic Valuation of the

Leuser National Park on Sumatra, Indonesia�, Ecological Economics, Vol. 44, p. 43-62.

VAN DER LAAN, G., 2004, �Incontext: Simulatie Van Duurzaamheid�, p. 8.

VAN MARREWIJK, M.N.A., 2003, �Concepts and Definitions of CSR and Corporate

Sustainability: Between Agency and Communication�, Journal of Business Ethics, Vol. 44,

Nr. 2, p. 95-105.

VAN MARREWIJK, M.N.A. en WERRE, M., 2003, �Multiple Levels of Corporate

Sustainability�, Journal of Business Ethics, Vol. 44, Nr. 2, p. 107-119.

XVII

VERBURG, E., 2006, Ethical Sourcing Forum 2006, �Made-By: Using Transparency to

Achieve a Sustainable Supply Chain�, Paris.

VEREECKE, A. en MUYLLE, S., 2005, �Performance Improvement Trough Supply Chain

Collaboration: Conventional Wisdom Versus Empirical Findings�, Vlerick Leuven Gent

Working Papers Series 2005/03, 37 p.

VICKERY, S.K., DROGE, C. en MARKLAND, R.E., 1997, �Dimensions of Competitive

Strength in Manufacturing: an Analysis of Competitive Priorities in the Furniture Industry�,

Journal of Operations Management, Vol. 15, Nr. 4, p. 317-330.

VICKERY, S.K., JAYARAM, J., DROGE, C. en CALANTONE, R., 2003, �The Effects of

an Integrative Supply Chain Strategy on Customer Service and Financial Performance: an

Analysis of Direct Versus Indirect Relationships�, Journal of Operations Management, Vol.

21, Nr. 5, p. 523-539.

WACKERNAEGEL, M. en REES, W., 1996, �Our Biological Footprint: Reducing Human

Impact on the Earth�, p.8.

WALTON, S., HANDFIELD, R. en MELNYK, S., 1998, �The Green Supply Chain:

Integrating Suppliers Into Environmental Management Processes�, International Journal of

Purchasing and Materials Management, Vol. 34, Nr. 2, p. 2-11.

WELFORD, R.J., 2004, �Corporate Social Responsibility in Europe and Asia: Critical

Elements and Best Practice�, Journal of Corporate Citizenship, Nr. 13, p. 31-48.

WETBOEK, Art. 2 Wet 19 juli 2004 tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende

de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen

en andere producten, B.S. 10 november 2004.

WETBOEK, Art. 19 Wet 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele

activiteiten met wapens, B.S. 9 juni 2006.